Het bericht ‘Grote hack bij ROC Mondriaan: computers plat en bestanden ontoegankelijk’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote hack bij ROC Mondriaan: computers plat en bestanden ontoegankelijk»?1
Ja.
Is er sprake van ransomware (gijzelsoftware)? Indien er sprake is van ransomware, zijn er al losgeldeisen van de criminele hackers bekend bij ROC Mondriaan en/of de Minister?2
Er is inderdaad sprake van ransomware. Hierbij is er losgeld gevraagd aan ROC Mondriaan.
Indien er al losgeldeisen bekend zijn, heeft ROC Mondriaan het losgeld aan de hackers al betaald? Zo nee, heeft ROC Mondriaan besloten het losgeld te betalen?
ROC Mondriaan heeft geen losgeld betaald aan de hackers.
Wat is het beleid van de Minister omtrent de betaling van losgeld aan criminelen om schoolsystemen weer toegankelijk te maken? Deelt u de mening dat er geen losgeld betaald dient te worden, omdat misdaad niet mag lonen?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat het onwenselijk is om losgeld te betalen, omdat de regering van mening is dat er geen geld naar criminelen toe moet vloeien.
Is er ook sprake van een datalek, nu de systemen zijn gehackt? Zo ja, is er data buitgemaakt van de 20.000 studenten, 5.000 cursisten en/of 2.100 medewerkers? Zo ja, zijn alle studenten, cursisten en/of medewerkers hier inmiddels van op de hoogte gesteld?
De hackers hebben op 14 september 2021 voor het eerst gegevens op het internet gepubliceerd. Op dit moment wordt door een gespecialiseerd IT-bedrijf onderzocht om welke informatie het precies gaat. Het is al wel duidelijk dat het om informatie gaat zoals klassenlijsten, mails en financiële gegevens van ROC Mondriaan. ROC Mondriaan zal de studenten, cursisten en medewerkers die het betreft zo snel mogelijk hierover informeren.
Is er contact geweest tussen het sectorale computer emergency response team SURFcert en ROC Mondriaan? Zo ja, heeft het ROC Mondriaan dit geïnitieerd om het beveiligingsincident te melden? Wat is er uit dit contact gekomen qua ondersteuning vanuit SURFcert?
Zodra ROC Mondriaan de hack constateerde, heeft de instelling SURFcert ingelicht en een gespecialiseerd forensisch IT-bedrijf ingeschakeld. SURF ondersteunt ROC Mondriaan in het onderzoek naar de oorzaak en omvang van de hack.
Is het datalek al gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo ja, is er verder contact geweest tussen ROC Mondriaan en Autoriteit Persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
ROC Mondriaan heeft meteen na het ontdekken van de hack de Autoriteit Persoonsgegevens ingelicht. Vrijdag 4 september en dinsdag 14 september is er wederom contact geweest met de Autoriteit Persoonsgegevens om hen bij te praten met de laatste stand van zaken. Ook is de afspraak gemaakt dat ROC Mondriaan de Autoriteit Persoonsgegevens informeert zodra er meer relevante informatie beschikbaar is.
Kunt u aangeven welk volwassenheidsniveau ROC Mondriaan heeft met het oog op de benchmark IBP-E op basis van de toetsingskaders Informatiebeveiliging, Privacy en Examinering, waarvan het maturity level 1 het laagst en 5 het hoogst is?3
Uitsluitend de instelling zelf ziet de eigen scores en kan deze vergelijken met het landelijk gemiddelde. De scores van de benchmark IBP-E van de individuele instellingen zijn niet openbaar en ik kan dan ook geen uitspraken doen over de scores van individuele instellingen.
Welk benchmark IBP-E-resultaat had ROC Mondriaan in 2018, 2019 en 2020? Is er de afgelopen jaren sprake geweest van groei en verbetering van de resultaten van de benchmark IBP-E?
De scores van de benchmark IBP-E van de individuele instellingen zijn niet openbaar. Ik kan dan ook geen uitspraken doen over de scores van individuele instellingen. In algemene zin is het volwassenheidsniveau van de benchmark IBP-E de afgelopen jaren gegroeid: voor informatiebeveiliging was de gemiddelde score in 2018 een 2,4, in 2019 een 2,5 en in 2020 een 2,8 op een schaal van 1 tot 5.
Klopt het dat het eindresultaat van de benchmark IBP-E MBO voor alle onderdelen in 2020 uitkwam op een gemiddelde volwassenheid van 2,8? Heeft u inzichtelijk wat de resultaten van de benchmark IBP-E van individuele mbo-instellingen zijn? Zo ja, bent u bereid dit met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De benchmark IBP-E meet aan de hand van ruim 100 statements de volwassenheid van de informatiebeveiliging van de instelling op een schaal van 1 tot 5. Daarbij is niveau 3 het ambitieniveau. Een gemiddeld volwassenheidsniveau van 3 wordt beschouwd als een goede balans tussen kosten en baten van de informatiebeveiliging. Het klopt dat het volwassenheidsniveau van de benchmark IBP-E gemiddeld uitkwam op 2,8. Net onder het gestelde ambitieniveau. De benchmark IBP-E heeft een tweeledig doel. Enerzijds geeft deze een goed beeld van de gemiddelde volwassenheid van de mbo-sector op het gebied van informatiebeveiliging. Anderzijds geeft deze benchmark individuele mbo-instellingen inzicht in de mate waarin hun maatregelen rond informatiebeveiliging succesvol zijn geïmplementeerd en levert zo een roadmap voor de mbo-instelling. Voor de betrouwbaarheid – en daarmee het nut – van deze benchmark is het belangrijk dat de mbo-instellingen zonder enige terughoudendheid hun kwetsbaarheden kunnen aangeven. Daarom is ervoor gekozen om de resultaten anoniem te verwerken: uitsluitend de instelling zelf ziet de eigen scores en kan deze vergelijken met het landelijk gemiddelde. Een tweede belangrijke reden om deze resultaten niet openbaar te maken is dat het hier om gevoelige informatie gaat.
Ik ga met de mbo-sector in gesprek over de impact van de hack bij ROC Mondriaan op de door de sector te nemen maatregelen. Ik neem hierin de aanbevelingen uit het Inspectierapport over de digitale weerbaarheid in het Hoger Onderwijs mee4.
Hoeveel werknemers van ROC Mondriaan zijn doorgaans betrokken bij het informatieveiligheidsproces?
Bij ROC Mondriaan zijn vijf personen betrokken bij de informatiebeveiliging. Een incident zoals de hack bij ROC Mondriaan is vaak het gevolg van menselijk handelen. Informatiebeveiliging gaat daarmee elke medewerker, docent en student aan.
Worden de gegevens van de studenten, cursisten en medewerkers al op internet aangeboden? Zo ja, zijn de studenten, cursisten en medewerkers hiervan op de hoogte gesteld?
De hackers hebben op 14 september jl. buitgemaakte gegevens op het internet gepubliceerd. Op dit moment wordt door een gespecialiseerd IT-bedrijf onderzocht om welke informatie het precies gaat. Het is al wel duidelijk dat het om informatie gaat zoals klassenlijsten, mails en financiële gegevens van ROC Mondriaan. ROC Mondriaan zal de studenten, cursisten en medewerkers die het betreft zo snel mogelijk hierover informeren.
Kunnen de studenten van ROC Mondriaan vanaf maandag 30 augustus 2021 wel gewoon naar school en krijgen ze fysiek les van docenten? Wat houdt les krijgen in een «aangepaste vorm» precies in?
Maandag 30 augustus jl. zijn de scholen van ROC Mondriaan open gegaan en kregen de studenten ook weer fysiek les. Dit ging wel in aangepaste vorm, omdat bestanden en de meeste applicaties niet toegankelijk waren. De vorm waarin het onderwijs wordt gegeven hangt uiteraard af van hoe afhankelijk een opleiding is van de geautomatiseerde systemen. Een ict-opleiding is uiteraard meer afhankelijk van de inzet van digitale leermiddelen dan andere mbo-opleidingen.
Aangezien benodigde bestanden, applicaties en systemen volgens ROC Mondriaan vooralsnog ontoegankelijk zijn, kan er al een inschatting worden gemaakt van de verwachte onderwijsachterstand van studenten en cursisten eind 2021? Zo nee, wanneer kan zo’n inschatting wel worden gemaakt?
Op dit moment is er nog geen duidelijk beeld of en in welke mate er sprake is van door deze situatie ontstane onderwijsachterstanden. ROC Mondriaan zet alles op alles om er voor te zorgen dat het onderwijs zo goed mogelijk door gaat. Om dit te bereiken worden bijvoorbeeld, in het belang van de continuïteit van het onderwijs, examens afgenomen bij andere instellingen.
Kunt u al een inschatting maken van de schade en kosten die deze hack heeft veroorzaakt?
ROC Mondriaan is nog druk bezig met de herstelwerkzaamheden als gevolg van de hack. Er is nog geen inschatting van de schade en kosten.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u bovenstaande vragen voor het commissiedebat «Digitalisering in het onderwijs» van 30 september 2021 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat verdachtenverhoor bij de politie tekortschiet |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verdachtenverhoor politie schiet tekort: «Taart voor recherche bij bekentenis»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat volgens RTL de verhoorders onvoldoende bekwaam zijn en zichzelf overschatten?
Vanuit mijn ministerie is er frequent contact met de politie over politieverhoren en de ontwikkelingen daaromtrent. Uiteraard is er altijd ruimte voor verbetering, maar het in het artikel geschetste algemene beeld herken ik niet. De politie investeert in vakbekwaamheid omtrent verhoor, zowel door middel van onderwijs op de Politieacademie, als door ontwikkelingen in de praktijk. De politie zet zich ervoor in relevante onderzoeksresultaten te vertalen naar de politiepraktijk. Zo heeft de politie interventies gepleegd naar aanleiding van onderzoeksbevindingen waaruit bleek dat politiemensen meenden kwetsbaren in een verhoorsituatie meestal te herkennen, terwijl dat in de praktijk niet altijd zo was.
Klopt het dat het verbeteren van de verhoren geen prioriteit hebben gehad bij de politie? Zo ja, waarom had het verbeteren van de verhoren geen prioriteit?
Nee, het politievak en -onderwijs, waaronder verhoor, zijn voortdurend in ontwikkeling. Het verdachtenverhoor voldoet aan de normen van de Nederlandse wet- en regelgeving. Deze normen worden voortdurend bijgesteld door nieuwe inzichten op basis van (internationaal) (wetenschappelijk) onderzoek en door maatschappelijke maatstaven.
Wat vindt u van de claim dat het lesboek uitgaat van verhoorstrategieën die niet wetenschappelijk onderbouwd zijn?
Het lesboek (de Handleiding Verhoor) is bedoeld als praktisch handboek. De inhoud is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, dat praktisch is vertaald naar de uitvoeringspraktijk van de agent. De Handleiding wordt periodiek geactualiseerd aan de hand van recente (inter)nationale ontwikkelingen op het gebied van wetgeving, wetenschappelijk onderzoek en jurisprudentie. Zo bevat de meeste recente druk ook inzichten over de richtlijnen verhoor van de Verenigde Naties.
Waarom heeft het openbaar ministerie (OM) ervoor gekozen om de aanwijzing over het opnemen van politieverhoren te schrappen?
De OM-aanwijzing is omgezet in een instructie. De aanwijzing was toe aan inhoudelijke actualisering en was daarnaast niet in lijn met uitgangspunten voor de vorm en inhoud van OM-beleidsregels. De omzetting past in een omvangrijker traject van het OM waarin het bestand van OM-beleidsregels wordt opgeschoond, omdat de vaste lijn voor onderscheid tussen de verschillende type beleidsregels (strafvorderingsrichtlijn, aanwijzing, instructie) verwaterd bleek. In dit traject wordt strikter onderscheid gemaakt tussen de typen beleidsregels en worden bestaande beleidsregels waar nodig omgevormd naar het type dat het beste bij de inhoud van de regeling past. Uitgangspunt hierbij is dat in OM-aanwijzingen de rechtsregels worden neergelegd waar derden een beroep op kunnen doen, dat in OM-instructies de rechtsregels worden neergelegd die louter strafrechtketeninterne werking hebben, en dat geen vermenging plaatsvindt.
In dit geval is bij de inhoudelijke actualisering van de aanwijzing geconstateerd dat deze eerst en vooral strafrechtketeninterne instructienormen – gericht tot het OM en de opsporingsinstanties die het aangaat – bevatte. Voor zover deze instructienormen raken aan het gezag van het OM, zijn deze, in de vorm van tot de opsporingsinstanties gerichte kaderstellende voorschriften, in de instructie ondergebracht. Voorbeelden hiervan zijn de kaders voor de cameraopstelling bij audiovisuele registratie van een verhoor en de voorschriften ten aanzien van de integriteit van de vastgelegde (digitale) registraties. Een eventuele nadere invulling van deze kaders is aan de opsporingsinstanties. De opsporingsinstanties zijn belast met de praktische uitvoering van wet- en regelgeving. Dit brengt mee dat gedetailleerde beheervoorschriften, zoals die in de vervallen aanwijzing en bijlagen waren opgenomen, niet op hun plaats zijn in een OM-beleidsregel. Deze zijn dus ook niet teruggekeerd in de instructie. Met de inwerkingtreding van de instructie is de aanwijzing komen te vervallen.
Waarom is de instructie betreffende het opnemen van een verhoor niet openbaar?
OM-aanwijzingen hebben rechtskracht en binden het OM op grond van beginselen van een behoorlijke procesorde voor zover het gaat om voorschriften die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast. Burgers kunnen aan dergelijke rechtsregels rechten ontlenen. Met het oog hierop worden aanwijzingen gepubliceerd in de Staatscourant en bekend gemaakt op www.om.nl. Dat geldt niet voor OM-instructies. Instructies hebben als zodanig geen externe werking; derden kunnen er geen rechten aan ontlenen. Om misverstanden hierover te voorkomen worden instructies niet openbaar gemaakt. In onze beantwoording van vraag 5 staat toegelicht waarom het OM bij de actualisering van de aanwijzing voor de vorm van een instructie heeft gekozen.
Bent u het met de mening eens dat het, met oog op de eerlijke procesgang van verdachten, wenselijk is als de instructie openbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u ervoor zorgen dat de instructie openbaar wordt gemaakt?
Zoals gezegd is de rechtspositie van verdachten op geen enkele manier afgezwakt door de vervanging van de OM Aanwijzing door een instructie. In antwoord 6 staat nader omschreven waarom de instructie niet openbaar is. Ik sta achter dit door het OM gehanteerde publicatiebeleid.
Het bericht dat het ROC Mondriaan in Den Haag is gehackt. |
|
Lisa van Ginneken (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «ROC Mondriaan in Den Haag gehackt: «Medewerkers staan werkloos bij de vestigingen»»?1
Ja.
Welke gevolgen heeft de hack tot op heden voor docenten en studenten?
Zodra ROC Mondriaan de hack ontdekte, heeft het uit voorzorg alle systemen dichtgezet. Hiermee konden docenten en studenten niet meer bij hun documenten en veel van de applicaties werkten niet. In de week voorafgaand aan de opening van het nieuwe schooljaar heeft ROC Mondriaan er hard aan gewerkt om er voor te zorgen dat de school op maandag 30 augustus wel open kon gaan. Dit is gelukt. Het onderwijs aan de studenten is grotendeels doorgegaan, maar wel zonder gebruik van de bestanden en de meeste applicaties. Zodra het veilig kan, worden systemen, bestanden en applicaties toegankelijk gemaakt. Zo is op 6 september jl. weer een wifi-netwerk beschikbaar gesteld voor studenten en beschikken steeds meer docenten weer over een laptop. Ook worden alternatieve oplossingen gezocht in het kader van het waarborgen van de continuïteit van het onderwijs. Zo worden bijvoorbeeld examens afgenomen bij andere instellingen.
Wanneer verwacht u dat de systemen weer volledig toegankelijk zijn?
Dat is op dit moment niet te zeggen. ROC Mondriaan heeft een gespecialiseerd forensisch IT-bedrijf ingeschakeld en SURF ondersteunt ROC Mondriaan in het onderzoek naar de oorzaak en omvang van de hack. Geleidelijk aan gaan er meer systemen open, maar alleen als dit veilig kan. ROC Mondriaan heeft aangegeven dat het een aantal weken duurt voordat alle systemen weer opnieuw zijn opgebouwd. Daarbij voert ROC Mondriaan meteen verbeteringen door in de informatiebeveiliging zoals multifactor authenticatie (MFA) voor studenten.
Welke acties onderneemt u om de start van het schooljaar in goede banen te leiden?
ROC Mondriaan heeft er hard aan gewerkt om het nieuwe schooljaar zo goed mogelijk te beginnen. Ik sta in nauw contact met de instelling en waar nodig zal ik ROC Mondriaan ondersteunen.
Wanneer wordt de uitkomst verwacht van het digitaal onderzoek naar de omvang van de hack?
Dat is op dit moment niet te zeggen.
Is al duidelijk of er bij de hack ook gegevens over studenten of docenten zijn buitgemaakt en zo ja om welk soort gegevens gaat het dan en wanneer worden studenten en docenten hierover geïnformeerd?
De hackers hebben op 14 september 2021 voor het eerst gegevens op het internet gepubliceerd. Op dit moment wordt door een gespecialiseerd IT-bedrijf onderzocht om welke informatie het precies gaat. Het is al wel duidelijk dat het om informatie gaat zoals klassenlijsten, mails en financiële gegevens van ROC Mondriaan. ROC Mondriaan zal de studenten, cursisten en medewerkers die het betreft zo snel mogelijk hierover informeren.
Zijn andere ROC ’s goed toegerust op het voorkomen van een soortgelijke hack?
Er worden binnen de mbo-sector diverse initiatieven genomen om het risico op dit soort aanvallen te beperken. De mbo-instellingen vormen op het gebied van informatiebeveiliging een hecht netwerk, gefaciliteerd door saMBO-ICT. Binnen dit netwerk wordt kennis gedeeld en worden gemeenschappelijke activiteiten georganiseerd. Er wordt veel samengewerkt met SURF en gebruikgemaakt van diverse diensten van SURF. Zo dragen veel mbo-instellingen bij aan het Cyberdreigingsbeeld van SURF en hebben 11 mbo’s dit jaar meegedaan aan de tweejaarlijkse cybercrisisoefening OZON, die SURF samen met de instellingen organiseert. Ook bereiden de eerste mbo’s zich voor op aansluiting op SURFsoc, het via SURF aangeboden Security Operations Centre dat de instellingen in staat stelt om tijdig inbraakpogingen in het netwerk te signaleren en in te grijpen.
Binnen de mbo-sector wordt jaarlijks een benchmark afgenomen op het gebied van informatiebeveiliging, privacy en examinering, de Benchmark IBP-E. Sinds 2019 doen alle mbo-instellingen hieraan mee.
De lessen die we leren uit dit incident zullen benut worden voor de informatiebeveiliging van de gehele MBO-sector.
Hoe voorkomt u dat een dergelijke hack in de toekomst nogmaals plaatsvindt op een ROC?
Helaas zijn dergelijke incidenten nooit uit te sluiten. Dat neemt niet weg dat er altijd aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om de beveiliging te verbeteren, zoals bijvoorbeeld de hiervoor genoemde dienst SURFsoc. Ik zal met de MBO Raad in gesprek gaan over eventuele drempels die de mbo-instellingen ervaren bij de implementatie van dergelijke beveiligingsoplossingen en wat nodig is om deze weg te nemen. Ik neem hierin de aanbevelingen uit het Inspectierapport over de digitale weerbaarheid in het Hoger Onderwijs mee2.
De evacuaties en repatriëring vanuit Afghanistan. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Wat is er de reden van dat uw inschatting van het aantal personen met een Nederlands paspoort in Afghanistan vorige week (700) zo sterk afweek van het aantal dat u deze week communiceerde, namelijk 1.250?
Het aantal van 700 was het aantal mensen dat zich tot en met 19 augustus jl. bij BZ had gemeld. In de periode daarna meldden zich nog iedere dag nieuwe Nederlanders, gezinsleden en mensen met een verblijfsvergunning aan bij BZ die zich in Afghanistan bevonden.
Is 1.250 momenteel nog steeds het meest accurate aantal?
Het aantal Nederlanders met hun kerngezinnen (die ook een andere dan de Nederlandse nationaliteit kunnen hebben, maar in aanmerking kwamen voor evacuatie) en mensen met een Nederlandse verblijfsvergunning, dat zich tot nu toe bij BZ meldde is rond de 1.250. Dit aantal kan nog fluctueren, aangezien er nog steeds hulpverzoeken binnenkomen. Van de 1.250 waren er begin september 787 vertrokken met Nederlandse en buitenlands evacuatievluchten, of op eigen gelegenheid.
Om welke redenen heeft u niet – of niet accuraat – bijgehouden hoeveel personen met een Nederlands paspoort er nog in Afghanistan waren, terwijl er al lange tijd een negatief reisadvies voor Afghanistan geldt en op 5 augustus door de ambassade is opgeroepen het land te verlaten?
Registratie van Nederlanders bij de ambassade is niet verplicht. Nederlanders kunnen zich vrijwillig aanmelden voor de Informatieservice van Buitenlandse Zaken, waarmee de aanwezigheid in een bepaald land geregistreerd wordt. In het reisadvies voor Afghanistan werd al enkele maanden geadviseerd het land te verlaten en de registratie bij de Informatieservice actueel te houden. Op 1 augustus 2021 waren er zeven Nederlanders bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangemeld als aanwezig in Afghanistan.
Bent u van mening dat de Nederlandse evacuatie succesvoller was verlopen als u een accurater beeld had gehad? Zo nee, kunt u dat toelichten?
De voornaamste uitdaging bij de evacuatie werd gevormd door andere factoren zoals de slechte veiligheidssituatie en chaos rondom het vliegveld waardoor mensen de poorten van de luchthaven moeilijk konden bereiken. Daarnaast speelden de tijdsdruk onder welke de evacuatie moest worden opgezet en onder welke deze van de VS moest worden afgerond, en de beperkte capaciteit van het vliegveld een rol. Dat er aanzienlijk meer Nederlanders in Afghanistan waren dan verwacht heeft wel impact gehad op de omvang van de evacuatieoperatie. Zoals gemeld in het feitenrelaas dat de Kamer op 7 september jl. is toegegaan, is bij de planning uitgegaan van 250–300 personen die nog geëvacueerd zouden moeten worden in de laatste fase, waaronder de Nederlandse en lokale staf van de ambassade, geregistreerde Nederlanders in Afghanistan, een aantal Zwitsers (conform eerder gemaakte afspraken) en een kleine dertig Hongaarse beveiligers van de ambassade.
Om welke redenen waren veel Nederlandse Afghanen nog in Afghanistan, ondanks het negatieve reisadvies en de oproep om het land te verlaten en ondanks het feit dat de terugtrekkingsdeadline van 1 september al maanden bekend was?
De redenen voor hun aanwezigheid, ondanks het negatieve reisadvies en oproepen het land te verlaten, zijn mij niet bekend.
Waarom zijn deze personen niet eerder op eigen gelegenheid teruggereisd?
Het is mij niet bekend waarom personen niet eerder op eigen gelegenheid het land hebben verlaten, ondanks de oproep het land te verlaten.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat zoveel Afghanen het land bezoeken dat ze eerder ontvlucht zijn?
Dat personen geruime tijd nadat zij een verblijfsvergunning hebben gekregen tijdelijk terugkeren naar het land van herkomst, is in zichzelf geen reden om aan te nemen dat er op het moment van verlenen van asiel geen reden was om asielbescherming te bieden. Zo kan vanwege het tijdsverloop sprake zijn van gewijzigde omstandigheden. Dit ligt anders wanneer de terugkeer plaatsvindt terwijl de vreemdeling nog in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het is staand beleid dat indien is gebleken dat een vreemdeling met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is teruggekeerd naar zijn land van herkomst, er op basis van de individuele omstandigheden door de IND beoordeeld wordt of hij of zij nog bescherming nodig heeft en of de vergunning dient te worden ingetrokken. Onder de personen die geëvacueerd zijn bevonden zich voor zover nu bekend is geen personen met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Kunt u aangeven wat de redenen van het verblijf van deze personen in Afghanistan waren?
De redenen zijn mij niet bekend.
In hoeverre is het evacueren en repatriëren van deze Nederlandse Afghanen ten koste gegaan van bijvoorbeeld Afghaanse tolken of andere personen die in aanmerking kwamen voor vertrek naar Nederland?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 4 werd de voornaamste uitdaging bij de evacuatie gevormd door andere factoren zoals de slechte veiligheidssituatie en massaliteit rondom het vliegveld waardoor mensen de poorten van de luchthaven moeilijk konden bereiken.
Bevonden of bevinden zich in Afghanistan ook Afghanen die in Nederland wonen en niet de Nederlandse nationaliteit, maar slechts een verblijfsvergunning hebben? Zo ja, hoeveel en welke verblijfsrechtelijke consequenties verbindt u hieraan?
Er bevinden zich Afghanen met een Nederlandse verblijfsvergunning in Afghanistan. Het exacte aantal is niet bekend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, is het staand beleid dat indien is gebleken dat een vreemdeling met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (tijdelijk) is teruggekeerd naar zijn land van herkomst, er op basis van de individuele omstandigheden door de IND beoordeeld wordt of hij of zij nog bescherming nodig heeft en of de vergunning dient te worden ingetrokken.
Kunt u aangeven hoeveel aanmeldingen er zijn geweest voor evacuatie vanuit Afghanistan tot dusver?
Uw kamer wordt voorafgaand aan het plenaire debat over Afghanistan geïnformeerd middels een stand van zakenbrief. Hierin zullen onder meer de aantallen terugkomen.
Kunt u een toelichting geven op de band van Nederland met de 150 «Afghaanse helpers inclusief gezinnen»?
Dit betreft Afghanen die vallen binnen de motie Belhaj, zoals aan de Kamer geïnformeerd op 18 augustus1 Afghanen die voor Nederland of in het kader van de Nederlandse bijdragen aan internationale militaire of politiemissies hebben gewerkt en daardoor een verhoogd risico lopen, in het bijzonder medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsprojecten, mensenrechten- en vrouwenrechtenverdedigers en (fixers van) journalisten.
Wilt u iedere vraag afzonderlijk en uiterlijk 6 september beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord en zo spoedig als mogelijk.
De kwaliteit en het opnemen van politieverhoren |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het nieuwsbericht dat het verdachtenverhoor in Nederland van onvoldoende kwaliteit is?1
Binnen de politie is voortdurend aandacht voor de (kwaliteit van de) politieverhoren. Uiteraard is er altijd ruimte voor verbetering, maar het in het artikel geschetste algemene beeld herken ik niet. De kwaliteit van verhoor voldoet aan de door wet- en regelgeving bepaalde normen. De politie investeert in de kwaliteit van verhoor, zowel door middel van opleidingen binnen het onderwijs als door workshops, trainingen, seminars en bijscholing over veranderingen in (bijvoorbeeld) wetten, regelgeving en nieuwe inzichten.
Herkent u de signalen dat het verdachtenverhoor tekort schiet en dat de ontwikkeling van het verdachtenverhoor onvoldoende prioriteit heeft gehad bij de politie? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Deze signalen herken ik niet zozeer. Het politievak en -onderwijs, waaronder verhoor, zijn voortdurend in ontwikkeling. Het verdachtenverhoor voldoet aan de normen van de Nederlandse wet- en regelgeving. Deze normen worden voortdurend bijgesteld door nieuwe inzichten op basis van (internationaal) (wetenschappelijk) onderzoek en door maatschappelijke maatstaven.
Kunt u bevestigen dat er intern het beeld bestaat dat de kwaliteit van verdachtenverhoor in de basisteams onvoldoende is? Zo ja, wat vindt u daar van en wat gaat u daar aan doen?
Navraag bij de politie leert dat een dergelijk intern beeld hen niet bekend is, al vinden er natuurlijk wel altijd discussies op de werkvloer plaats over wat er beter kan en moet bij de politieverhoren. Er is immers altijd ruimte voor verbetering. Dat geldt zeker bij nieuwe medewerkers en bijvoorbeeld in de basisteams waar de opsporing van veel voorkomende criminaliteit (VVC) is belegd. Dat was vroeger niet zo. Medewerkers die zich met de afhandeling van de VVC zijn gaan bezighouden, hebben gerichte opleidingen gekregen, waaronder verhoortechnieken. Juist omdat opsporing van veel voorkomende criminaliteit steeds meer wordt uitgeoefend in basisteams, maakt verhoor nu ook deel uit van het nieuwe basispolitieonderwijs. Verhoortechnieken worden naar behoren uitgeleerd, maar het spreekt voor zich dat het ook een vaardigheid is die zich verder ontwikkelt naarmate men er meer ervaring mee heeft opgedaan.
Hoe heeft de afgelopen jaren de aandacht voor verhoortechniek zich op de politieacademie ontwikkeld?
Zie ook de antwoorden bij vraag 2 en 3. Ontwikkelingen zoals investigative interviewing en herkennen van en omgaan met kwetsbaren zijn onderdeel van het politieonderwijs. De politieacademie verzorgt daarnaast bij bepaalde verhooropleidingen ook follow-up bijeenkomsten, professionaliseringsdagen, supervisie of congresdagen over verhoor.
Kunt u bevestigen dat informatie uit het boek Handleiding Verhoor niet overeenkomt met internationale richtlijnen? Als dat niet het geval is, kunt u dit toelichten?
De politie geeft aan dit niet te kunnen bevestigen. De Handleiding wordt periodiek geactualiseerd aan de hand van recente (inter)nationale ontwikkelingen op het gebied van wetgeving, wetenschappelijk onderzoek en jurisprudentie. De meeste recente druk bevat ook inzichten over de richtlijnen verhoor van de Verenigde Naties.
Wat is nu de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie-Van Nispen/Swinkels over het opnemen van politieverhoren?2 Klopt het dat nog altijd maar 5% van de verhoren worden opgenomen zoals in het nieuwsbericht wordt beweerd? Hoe vaak wordt een verhoor nog altijd niet opgenomen terwijl er ook geen rechtsbijstand aanwezig is?
Op 18 januari 2017 is op schriftelijke Kamervragen van het lid Van Nispen (SP) over de uitvoering van deze motie aangegeven dat de motie vooral is opgevat als een oproep aan de regering om de ogen open te houden voor technologische ontwikkelingen, maar dat het op korte termijn niet haalbaar is om over te gaan tot het opnemen van alle politieverhoren. Een relevante technologische ontwikkeling is dat alle verhoorkamers inmiddels zijn voorzien van nieuwe apparatuur. De technologische ontwikkelingen waar de politie zich momenteel op richt zijn gelegen op het gebied van mobiele opnameapparatuur en omzetten «van-spraak-naar-tekst».
Naast technologische ontwikkelingen hebben zich de afgelopen tijd ook een aantal andere relevante ontwikkelingen voorgedaan. Het belang van audiovisuele registratie is met name gelegen in het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM. Deze rechtstreeks doorwerkende bepaling brengt met zich dat een politieverhoor audiovisueel wordt geregistreerd ingeval de ernst van het misdrijf of de persoonlijkheid van de verdachte daartoe aanleiding geeft. Ambtenaren van de politie die belast zijn met het verhoren van verdachten kunnen in het algemeen goed inschatten of de ernst van misdrijf dan wel het kennelijke ontwikkelingsniveau van een verdachte of de situatie waarin deze verkeert, aanleiding geeft een audiovisuele opname van het verhoor te maken. Een recente ontwikkeling hierbij is dat de hulpofficier van justitie bij de voorgeleiding van een aangehouden verdachte (dus voorafgaand aan het verdachtenverhoor) toetst of er sprake is van kennelijke kwetsbaarheid, zoals bijvoorbeeld door een licht verstandelijke beperking (LVB). In gevallen waarin twijfel bestaat over deze kwetsbaarheid moet ervan worden uitgegaan dat betrokkene kennelijk kwetsbaar is in een verhoorsituatie.
In de motie wordt het belang van de advocatuur terecht ook aangehaald. Sinds 1 maart 2016 (wettelijk geregeld per 1 maart 2017) hebben verdachten van een strafbaar feit recht op bijstand van een advocaat tijdens het politieverhoor. De genoemde monitor geeft inzicht in de mate waarin verdachten gebruik maken van hun recht op verhoorbijstand. Verdachten aangemerkt als kwetsbaar krijgen standaard verhoorbijstand (artikel 28b Wetboek van strafvordering; verder: Sv).
Een algemeen percentage van de hoeveelheid opgenomen verhoren is niet geven. Op jaarbasis zijn er ongeveer 200.000 verhoren, maar dat zijn niet uitsluitend verdachtenverhoren. Een percentage van het aantal AVR-verhoren voor 2020 en 2021 geeft geen representatief beeld, in verband met de Corona maatregelen. In 2019 zijn 29.321 verhoren in AVR geregistreerd, waarvan 22.575 auditief en 6.746 audiovisueel. Dit percentage opgenomen verhoren is dus aanzienlijk meer dan 5%.
Wanneer is de Kamer geïnformeerd over het intrekken van die aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM) over het opnemen van verhoor? Wat houdt dat in, is dit een verzwakking van de rechtspositie van verdachten?
De intrekking van de Aanwijzing AVR is gepubliceerd in de Staatscourant op 9 april 2021. De OM-aanwijzing is omgezet in een instructie. In de Kamerbrief van 22 juni 2021 over het rapport «Procesevaluatie LVB in de strafrechtketen» is melding gemaakt van deze nieuwe instructie.3 De aanwijzing was toe aan inhoudelijke actualisering en was daarnaast niet in lijn met uitgangspunten voor de vorm en inhoud van OM-beleidsregels.
De rechtspositie van verdachten is op geen enkele manier afgezwakt door de vervanging van de OM-Aanwijzing door een instructie. Het belang van audiovisuele registratie is met name gelegen in het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM. Deze rechtstreeks doorwerkende bepaling brengt met zich mee dat een politieverhoor audiovisueel dient te worden geregistreerd ingeval de ernst van het misdrijf of de persoonlijkheid van de verdachte daartoe aanleiding geeft. Dit uitgangspunt is – gelet op Richtlijn (EU) 2016/800 m.b.t. kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure – sinds 1 juni 2019 voor jeugdigen gecodificeerd in artikel 488ac Sv. Die codificatie laat onverlet dat ook volwassenen artikel 6 EVRM rechtstreeks kunnen inroepen voor de Nederlandse strafrechter.
Welke wijzigingen heeft het intrekken van de aanwijzing van het OM met zich meegebracht? Worden er nu meer verhoren verplicht opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Bij de inhoudelijke actualisering van de aanwijzing is geconstateerd dat deze eerst en vooral strafrechtketeninterne instructienormen – gericht tot het OM en de opsporingsinstanties die het aangaat – bevatte. Voor zover deze instructienormen raken aan het gezag van het OM zijn deze, in de vorm van tot de opsporingsinstanties gerichte kaderstellende voorschriften, in de instructie ondergebracht. Voorbeelden hiervan zijn de kaders voor de cameraopstelling bij audiovisuele registratie van een verhoor en de voorschriften ten aanzien van de integriteit van de vastgelegde (digitale) registraties. Een eventuele nadere invulling van deze kaders is aan de opsporingsinstanties. De opsporingsinstanties zijn belast met de praktische uitvoering van wet- en regelgeving. Dit brengt mee dat gedetailleerde beheervoorschriften, zoals die in de vervallen aanwijzing en bijlagen waren opgenomen, niet op hun plaats zijn in een OM-beleidsregel. Deze zijn dus ook niet teruggekeerd in de instructie. In de eerdergenoemde Kamerbrief van 22 juni 2021 is verder toegelicht dat de nieuwe instructie de hulpofficier van justitie de taak geeft om voorafgaand aan het verhoor te toetsen of sprake is van kennelijke kwetsbaarheid in een verhoorsituatie. Daarnaast gelden alle minderjarigen in de nieuwe instructie per definitie als kennelijk kwetsbaar in een verhoorsituatie. Op beide onderdelen is aansluiting gezocht bij de keuzes die de wetgever heeft gemaakt tijdens de parlementaire behandeling van de Wet tot implementatie van Richtlijn 2013/48/EU met betrekking tot minimumregels voor het recht op rechtsbijstand in strafprocedures. Het voorgaande betekent dat niet langer onderscheid wordt gemaakt tussen verhoren van minderjarige aangevers, slachtoffers, getuigen en verdachten. Dat is een verschil ten opzichte van de vervallen aanwijzing. Hierin werden minderjarige verdachten en getuigen van 16 jaar en ouder niet standaard als kwetsbaar in vorenbedoelde zin aangemerkt; aangevers en slachtoffers werden dat al wel ingevolge Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten. De verwachting bestaat dan ook dat door deze wijziging een lichte toename in het aantal opgenomen verhoren van minderjarige verdachten en getuigen te zien zal zijn. Het is te vroeg om een daadwerkelijke toename te kunnen waarnemen.
Sinds wanneer én waarom is de instructie over het opnemen van verhoren niet langer openbaar? Bent u bereid dit gewoon weer openbaar te maken? Zo niet, waarom niet?
De intrekking van de Aanwijzing AVR is gepubliceerd in de Staatscourant op 9 april 2021. OM-aanwijzingen hebben rechtskracht en binden het OM op grond van beginselen van een behoorlijke procesorde voor zover het gaat om voorschriften die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast. Burgers kunnen aan dergelijke rechtsregels rechten ontlenen. Met het oog hierop worden aanwijzingen gepubliceerd in de Staatscourant en bekend gemaakt op www.om.nl. Dat geldt niet voor OM-instructies. Instructies hebben als zodanig geen externe werking; derden kunnen er geen rechten aan ontlenen. Om misverstanden hierover te voorkomen worden instructies niet openbaar gemaakt.
Ik sta achter dit door het OM gehanteerde publicatiebeleid. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven is de rechtspositie van verdachten op geen enkele manier afgezwakt door de vervanging van de OM-Aanwijzing door de een instructie.
Hoe gaat u er op toezien dat de aanbevelingen over het verhoor van personen met een licht verstandelijke beperking (LVB) structureel worden ingebed binnen de politie?3
In nauwe samenwerking met alle ketenpartners is sinds 2017 gewerkt aan intensivering van de inzet op de groep mensen met LVB in de strafrechtketen. Het resultaat is dat de basis er ligt en de aandacht voor LVB, het herkennen, er vervolgens naar handelen en de juiste interventies opleggen, naar een hoger plateau zijn gebracht. Om een beeld te krijgen van waar we nu staan, en wat ons nog te doen staat, is een procesevaluatie uitgevoerd door Significant via het WODC. Deze procesevaluatie is met begeleidend schrijven naar de Tweede Kamer gestuurd.5 Bij de politie krijgt het onderwerp LVB inmiddels, net zoals andere mogelijke kwetsbaarheden (zoals ADHD, autisme of bepaalde stoornissen) onder de verzameling «kwetsbare personen» aandacht in het basis politieonderwijs. Hier is aandacht voor het herkennen van en communiceren met kwetsbaren. Daarnaast is er landelijk een pilot geweest met een VR-bril, waarmee professionals uit de strafrechtketen zelf kunnen ervaren hoe het is voor mensen om een LVB te hebben. De politie is wil intensiever gebruik maken van de inzet van de VR-bril en is met mijn ministerie in gesprek over de mogelijkheden hiertoe.
Het op straat zetten van meerderjarige weeskinderen (en/of andere medebewoners van overleden familieleden of partners). |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Moeder overlijdt en nu moeten kinderen het huis uit. Mama zou dit vreselijk vinden»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen van wie hun ouder(s) is overleden al na 2 dagen een sommatie krijgen van de woningcorporatie om de woning te verlaten?
Zoals ik eerder heb aangegeven2 vind ik het van belang dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen om ervoor te zorgen dat volwassen nabestaande kinderen niet op straat belanden. In mijn brief hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanpak die ik wil volgen om meerderjarige nabestaande kinderen betere ondersteuning te bieden.3 Momenteel wordt daartoe de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting (RTIV) aangepast, zodat woningcorporaties deze meerderjarige kinderen een tijdelijk huurcontract aan kunnen bieden waardoor zij langer in een sociale huurwoning kunnen wonen. Deze wijziging is naar verwachting vanaf november van kracht. Met verhuurders en experts werk ik daarnaast een gedragscode uit om te zorgen dat meerderjarige nabestaande kinderen een passende oplossing geboden kan worden en het voor verhuurders duidelijk is wat zij hierin kunnen en moeten. Deze gedragscode wil ik voor het einde van het jaar vaststellen. Tot slot bezie ik komende periode of er andere wettelijke mogelijkheden zijn om de positie van deze kinderen te verbeteren zodat zij meer rust ervaren voor rouwverwerking en om beslissingen voor de toekomst te nemen. Ook hiervoor streef ik ernaar uw Kamer voor het einde van het jaar nader te informeren.
Bent u ervan op de hoogte dat dit niet alleen bij jongvolwassen weeskinderen gebeurt, maar ook bij andere mensen die samenleefden met een familielid of partner?
Wanneer kinderen, familieleden of partners niet ingeschreven staan als medehuurder op het huurcontract en dus medebewoner zijn, wordt het huurcontract bij het overlijden de huurder van rechtswege beëindigd twee maanden na het overlijden van de huurder. Een medebewoner kan de huur alleen voortzetten indien de verhuurder daarmee instemt of als de rechter dit op vordering van de medebewoner heeft bepaald. De rechter kan dat alleen doen als de medebewoner aantoont een duurzame gemeenschappelijke huishouding met de huurder te hebben gevoerd. Bij inwonende meerderjarige kinderen wordt dit doorgaans niet verondersteld, omdat deze kinderen op een goed moment op zichzelf gaan wonen. Bij partners of familieleden ligt dit mogelijk anders, waardoor zij bij aantonen van de duurzame gemeenschappelijke relatie het huurcontract wel kunnen voorzetten.
Deelt u de mening dat je weeskinderen niet op straat zet, ook al zijn ze meerderjarig? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat jongvolwassenen die hun ouder(s) verliezen in deze verdrietige situatie niet op straat moeten komen te staan. Het doel van de maatregelen die ik neem is dat meerderjarige nabestaande kinderen op een goede wijze geholpen worden om passende woonruimte te vinden en dat zij de tijd en ruimte krijgen om keuzes te maken over hun toekomst. Dat vraagt om maatwerk. De maatregelen die ik neem dragen hieraan bij en dat wordt door corporaties ook ondersteund.
Deelt u de mening dat hier geen enkele sprake is van menselijke maat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de stand van zaken van de gedragscode die u samen met verhuurders en experts wil uitwerken «om te zorgen dat meerderjarige weeskinderen een passende oplossing geboden kan worden en het voor verhuurders duidelijk is wat zij hierin kunnen en moeten», zoals u schreef in uw Kamerbrief van 6 juli 2021 (hierna: Kamerbrief), waarin u uitvoering gaf aan de motie Koerhuis (35 570 VII, nr. 42, ingediend vanwege een soortgelijk geval in 2020)?
Met betrokken partijen ben ik op dit moment in overleg om dit vast te leggen in een gedragscode die voor meerderjarige nabestaande kinderen helderheid biedt over hun rechten en mogelijkheden, en verhuurders handvaten biedt hoe zij in deze verdrietige situaties kunnen en moeten handelen. Ik streef ernaar deze gedragscode voor het einde van het jaar vast te stellen. Ik heb eerder aangegeven welke elementen in ieder geval onderdeel moeten zijn van de gedragscode. Zo is het uitgangspunt dat meerderjarige kinderen in deze situatie niet op straat komen te staan en dat er maatwerk geleverd wordt. Het doel is dat een meerderjarig nabestaand kind op een zorgvuldige wijze geholpen wordt om verder te kunnen gaan met zijn of haar leven in een woning die past bij zijn of haar situatie. Dat kan de ouderlijke woning zijn, maar ook een andere woning als die meer passend is. Gezamenlijk met verhuurders en experts wil ik ten behoeve van de gedragscode verkennen hoe in verschillende situaties waarin deze meerderjarige kinderen zich bevinden een passende oplossing gevonden kan worden. Onderdeel hiervan is dat het van belang is dat de huur van de ouderlijke huurwoning voor de wees betaalbaar blijft. Zo kunnen verhuurders waar nodig (tijdelijke) huurverlaging bieden wanneer de huur van de ouderlijke huurwoning te hoog blijkt. Daarnaast is het van belang dat rekening wordt gehouden met het feit dat woningcorporaties gebonden zijn aan regels wat betreft woningtoewijzing. De gedragscode zal oplossingen schetsen voor corporaties en waar relevant andere verhuurders om hier op een goede manier mee om te gaan. Tot slot wil ik in de gedragscode vastleggen hoe verhuurders zich kunnen inspannen om een meerderjarig nabestaand kind te helpen om waar nodig bredere ondersteunende hulp te organiseren, bijvoorbeeld van de gemeente of maatschappelijke instellingen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het in uw Kamerbrief van 6 juli 2021 gestelde: «Daarnaast wil ik de ruimte voor woningcorporaties verruimen om meerderjarige weeskinderen meer tijd te gunnen voor keuzes over hun vervolgstappen. Dat wil ik doen door corporatie de mogelijkheid te bieden om meerderjarige weeskinderen tijdelijke huurcontracten toe te kennen als dat bijdraagt aan het vinden van een passende oplossing. Daarnaast wil ik de komende periode bezien of er andere wettelijke mogelijkheden zijn om de positie van meerderjarige weeskinderen te verbeteren zodat zij meer rust ervaren voor rouwverwerking en om beslissingen voor de toekomst te nemen.»?
De wijziging van de RTIV waarmee tijdelijke huurcontracten voor meerderjarige nabestaande kinderen mogelijk worden is momenteel in internetconsultatie. Deze wordt gelijktijdig getoetst door de Autoriteit Woningcorporaties op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid en door het adviescollege toetsing regeldruk. Na verwerking van de consultatiereacties en uitkomsten van de toetsen kan de ministeriële regeling in principe in werking treden. Ik streef ernaar dat deze mogelijkheid in november van kracht is.
Verder ben ik zoals gezegd de andere wettelijke mogelijkheden aan het onderzoeken om de positie van deze meerderjarige kinderen te verbeteren. Ik streef ernaar uw Kamer hierover voor het einde van het jaar te kunnen informeren.
Als u het gedrag van woningcorporaties nu ziet, terwijl zij weten dat u bezig bent met een gedragscode op te stellen, vertrouwt u er dan op dat zij een niet-afdwingbare gedragscode wel opvolgen en nakomen?
Ik ben ervan overtuigd dat de gedragscode die ik aan het opstellen ben corporaties zal helpen, omdat het hen duidelijkheid geeft hoe zij met de verdrietige omstandigheden van meerderjarige nabestaande kinderen om zouden moeten gaan en welke mogelijkheden zij hebben om hen te ondersteunen. Vanuit de corporatiesector begrijp ik dat men juist die duidelijkheid zeer waardeert. Ik heb er daarom vertrouwen in dat corporaties de gedragscode zullen nakomen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het gestelde in uw Kamerbrief van 6 juli dat u wilde «bezien of er andere wettelijke mogelijkheden zijn om de wettelijke positie van meerderjarige weeskinderen te verbeteren»?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Aangezien u als Minister de mogelijkheid hebt om op zeer korte termijn een wettelijk besluit te nemen of wetgeving in te voeren om snel een einde te maken aan deze schrijnende situaties, bent u bereid om zo snel mogelijk af te zien van een niet afdwingbare «gedragscode» en een afdwingbaar wettelijk besluit te nemen of wet in te voeren dat een einde maakt aan dit soort schrijnende gevallen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb al aangekondigd dat ik de RTIV zal wijzigen om corporaties meer mogelijkheden te geven om meerderjarige nabestaande kinderen te ondersteunen en dat ik verdere wettelijke mogelijkheden aan het verkennen ben. De gedragscode is een wezenlijk onderdeel van mijn aanpak, juist omdat geen enkel geval hetzelfde is en er dus maatwerk nodig is. Het doel hiervan is dat een meerderjarige op een zorgvuldige wijze geholpen wordt om verder te kunnen gaan met zijn of haar leven in een woning die past bij zijn of haar situatie. Aspecten als betaalbaarheid en de wegen naar bredere ondersteunende hulp worden bij de gedragscode betrokken. Een gedragscode zorgt dat verhuurders weten hoe zij met de situatie om kunnen gaan en is daarom belangrijk.
Bent u bereid om bij woningcorporatie Ons Huis in Enschede er per omgaande op aan te dringen om een menselijke oplossing te vinden voor Fabiënne en Valerie Valk en Sil Brummer? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact gehad met corporatie Ons Huis over de situatie van de twee zussen. Er wordt op dit moment gewerkt aan een oplossing, waarbij de uitgangspunten die ik voor de gedragscode heb geschetst ook worden toegepast. Ik vind het niet zinvol om mij in deze casus te mengen.
Voor de casus van mevrouw Brummer geldt dat het huurrecht al voorziet in regels over het al dan niet kunnen overnemen van het huurcontract. Het is in het uiterste geval aan de rechter om te toetsen of daar in dit geval sprake van is.
Bent u bereid om er, via een brief, bij alle woningcorporaties op aan te dringen, in afwachting van wetgeving, de menselijke maat toe te passen en met de verhuurders die in een vergelijkbare situatie (komen te) zitten tot een menselijke oplossing te komen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in overleg met Aedes afgesproken dat zij via hun kanalen de maatregelen die in voorbereiding zijn onder de aandacht brengen bij woningcorporaties, en daarbij ook te vragen in de tussentijd te handelen in de geest van deze maatregelen.
Het bericht ‘Profronde van Noord-Holland blaast alles af bij gebrek aan politiebegeleiding’. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Tamara van Ark (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Profronde van Noord-Holland blaast alles af bij gebrek aan politiebegeleiding»?1
Ja.
Hoeveel wielerwedstrijden en evenementen zijn er inmiddels geannuleerd of dreigen te worden geannuleerd door gebrek aan politiebegeleiding? Kunt u hierbij een overzicht per provincie verstrekken?
Er zijn geen wielerwedstrijden geannuleerd enkel vanwege gebrek aan politiemotorbegeleiding. Wel waren er 14 wielerwedstrijden die de organisator wilde verplaatsen vanwege Covid-19, maar waarvoor om verschillende redenen geen geschikte alternatieve datum te vinden was. Deze zijn alle 14 uiteindelijk niet doorgegaan. Bij vier speelde het tekort aan politiebegeleiding hierbij een beperkende rol: twee in district Noord (provincie Drenthe), één in district Noord-Holland en één in de provincie Utrecht.
Kunt u uitleggen hoe de no-regret maatregelen geëvalueerd kunnen worden als veel koersen noodgedwongen worden geannuleerd?
In 2021 hebben 31 wielerwedstrijden wel plaatsgevonden, of zullen die nog plaatsvinden. Deze zijn verdeeld over verschillende districten, maakt een overzicht van de KNWU duidelijk. Evaluatie van de no-regret maatregelen komt, uiteraard afhankelijk van de ontwikkelingen met betrekking tot Covid-19, daardoor niet in gevaar.
Welke wettelijke regel(s) verhinderen een doorgang van koersen zonder volledige politiebegeleiding?
Er bestaat geen wettelijke regel die de doorgang van koersen zonder politiebegeleiding verhindert. Het is aan de organisator om bij de betreffende wegbeheerder(s) een ontheffing aan te vragen voor het organiseren van een wedstrijd. De ontheffing wordt alleen verleend als onder andere wordt voldaan aan de voorwaarde dat de organisator een uitgebreid verkeersplan heeft opgesteld met daarin alle maatregelen die de organisator neemt om de verkeersveiligheid tijdens een wedstrijd over de gehele route te borgen. Of en hoeveel (statische) verkeersregelaars moeten worden ingezet, bepaalt de betreffende wegbeheerder in samenspraak met de politie. Vervolgens dient de organisator zelf voor deze verkeersregelaars te zorgen.
Wanneer start het onderzoek naar de gedoogsituatie omtrent verkeersregels tijdens wielerwedstrijden? Deelt u de mening dat er vanwege de reeds afgeblazen wielerkoersen per direct een oplossing nodig is? Zo nee, waarom niet?
Over de invulling van het onderzoek naar de gedoogsituatie omtrent verkeersregels als onderdeel van de no-regret maatregelen spreekt het ministerie momenteel met de SWOV. Zoals ik u eerder heb toegezegd informeren we de Tweede Kamer uiterlijk eind 2022 over de evaluatie van de no-regret maatregelen, waar dit onderzoek deel van uitmaakt.
Is het mogelijk om koersen door te laten gaan door politiebegeleiding te combineren met opgeleide motor-verkeersregelaars?
Opgeleide burger motor-verkeersregelaars kunnen met het oog op de huidige wetgeving alleen een rol spelen als statische verkeersregelaar en als begeleider in de karavaan. Zij hebben dus geen wettelijke bevoegdheid om rijdend aanwijzingen te geven en het is derhalve niet mogelijk om zonder wetswijziging opgeleide burger motor-verkeersregelaars per direct in te zetten als verkeersregelaars met een aanwijzingsbevoegdheid bij wielerwedstrijden, gebleken is dat ook een pilot binnen de huidige juridische kaders niet uitvoerbaar is. Alleen de politie is bevoegd om rijdend vanuit of vanaf een voertuig aanwijzingen te geven aan verkeersdeelnemers bij een wielerwedstrijd.
Ter uitvoering van de motie Alkaya/Rudmer Heerema wordt hierbij bezien of naast het wegnemen van de juridische belemmeringen een experiment naar burger motor-verkeersregelaars als rijdende verkeersregelaars met aanwijzingsbevoegdheid vanuit verschillende optieken haalbaar is. Onder andere wordt hierin meegenomen wat er van de burger motor-verkeersregelaar wordt gevraagd, zoals het snel rijden op wegen waar normaal gesproken lagere snelheden zijn toegestaan en het rijdend verkeer regelen. Mocht dit haalbaar zijn, dan wordt bekeken welke waarborgen dienen te worden gecreëerd om dit zo goed en verkeersveilig mogelijk te organiseren, mits de maatregelen met betrekking tot covid-19 dit toelaten.
Kunt u per direct toestaan dat goed opgeleide motor-verkeersregelaars mogen ondersteunen bij wielerevenementen zodat er geen wielerwedstrijden geannuleerd hoeven te worden en de politiebegeleiding zich met andere taken kan bezighouden? Zo nee, waarom niet? Oftewel wilt u ophouden de Kamermeerderheid te negeren, die via de motie Alkaya/Rudmer Heerema (Kamerstuk 29 398, nr. 951) verzocht heeft om per direct een oplossing te zoeken voor de begeleiding voor wielrenwedstrijden?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Tilburgse kappers op blauwe plekken gaan letten in de aanpak tegen huiselijk geweld. |
|
René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat kappers in Tilburg speciaal worden getraind en gevraagd om melding te maken van vermoedens van huiselijk geweld en dat ook wordt overwogen deze training aan te bieden aan andere beroepsgroepen zoals schoonheidsspecialisten, tandartsen en fysiotherapeuten?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen deze trend om vermoedens van sociale problemen, zoals huiselijk geweld, via georganiseerde meldpunten aan te pakken, terwijl een ieder die een vermoeden heeft van huiselijk geweld hiervan ook nu al aangifte of melding kan doen?
Naast Veilig Thuis zijn er geen andere georganiseerde meldpunten voor het melden van huiselijk geweld. Veilig Thuis heeft de wettelijke taak meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling in ontvangst te nemen. Ook biedt Veilig Thuis zoals u weet advies. Huiselijk geweld is een ernstig maatschappelijk probleem. Het signaleren ervan is echter niet eenvoudig. Voor slachtoffers ligt de drempel om erover te praten of om hulp te zoeken hoog. Het is daarom van belang dat professionals die te maken hebben met mensen waar dit mogelijk speelt, weten wat de signalen zijn. Zo kunnen zij de betrokkenen steunen en wijzen op de beschikbare hulp. Veilig Thuis kan hen daarbij adviseren en ondersteunen.
Onderschrijft u de analyse in het essay van de VNG «de makke van meldpunten», waarin aangegeven wordt dat ondanks de goede intenties, er veel nadelen kleven aan het organiseren van deze meldpunten, omdat dit afbreuk doet aan onderlinge vertrouwensrelaties, er wantrouwen in de samenleving ontstaat en gezinnen onnodig in stress komen te verkeren door (onterechte) meldingen?2
Het essay van de VNG, dat reflectief van aard is, belicht de keerzijde van meldpunten. Het gaat onder andere in op de zorgen van reguliere hulpverleners dat melden afbreuk kan doen aan vertrouwensrelaties, en het risico op het ontstaan van wantrouwen in de samenleving. In reactie op deze beschouwing van de VNG, hecht ik er allereerst aan te benadrukken dat het van groot belang is dat voor slachtoffers en plegers van huiselijk geweld en kindermishandeling en voor mensen die zich als professional of omstander zorgen maken over de veiligheid van mogelijke slachtoffers, een laagdrempelig advies- en meldpunt als Veilig Thuis beschikbaar is. Ook is het wenselijk dat verschillende signalen bijeen kunnen komen bij Veilig Thuis, en dat deze met kritische en onafhankelijke blik worden bekeken, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, hulp nodig is.
Dat neemt niet weg dat ik herken dat professionals vrezen dat de vertrouwensrelatie met hun cliënt onder druk kan komen te staan als zij huiselijk geweld of kindermishandeling vermoeden en dit met Veilig Thuis willen bespreken. Ook is het voor betrokkenen veelal een zeer ingrijpende ervaring als vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling worden gemeld door derden bij Veilig Thuis en Veilig Thuis hierover het gesprek aangaat. Zeker wanneer na onderzoek blijkt dat de zorg die men had, niet gegrond was.
Om deze reden is zorgvuldigheid in de processen rondom een melding erg belangrijk. Professionals die, conform de wet verplichte meldcode, de stappen van de meldcode volgen, zullen daarom voorafgaand aan een melding eerst de signalen die zij hebben in kaart brengen, daarover met een collega overleggen en eventueel Veilig Thuis om advies vragen. De volgende stap is dat de professional in principe altijd de vermoedens bespreekt met de directbetrokkenen zelf. Dat is, mede gelet op de eventuele vertrouwensrelatie, een belangrijke stap. Wanneer het, na een weging volgens het afwegingskader van de betreffende beroepsgroep, tot een melding komt, volgt Veilig Thuis een zorgvuldige procedure om de situatie te beoordelen. Het belang van het slachtoffer van huiselijk geweld staat in deze werkwijze voorop. Het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling is er op gericht bij te dragen aan het realiseren van veiligheid en het organiseren van hulp aan slachtoffer(s) en pleger(s).
Deelt u de mening dat mensen met problemen door deze manier van georganiseerd melden door beroepsgroepen, wellicht huiverig kunnen worden om hun problemen kenbaar te maken en wellicht minder hulp zullen vragen? Hoe weegt u dat risico en wat kan daar aan gedaan worden?
Voorop staat dat in gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, het in de eerste plaats niet gaat om georganiseerd melden, maar om de mogelijkheid tot advies vragen. Voor professionals en betrokkenen die zich oprecht zorgen maken is het van belang dat zij ergens terecht kunnen voor advies of, indien nodig, voor het doen van een melding. Voor slachtoffers is het bovendien vaak moeilijk om hulp te vragen. Uit ervaringsverhalen blijkt dat veel slachtoffers op latere leeftijd zeggen zich niet gezien of gehoord te hebben gevoeld. Ook spelen schaamte en angst een rol in deze problematiek die zich veelal nog in de taboesfeer bevindt. Een laagdrempelig gesprek met iemand die zij vertrouwen kan de stap zijn die zij nodig hebben om het geweld bespreekbaar te maken en vervolgens hulp in te schakelen.
Tegelijkertijd herken ik dat sommige mensen niet om hulp durven te vragen, bijvoorbeeld uit angst voor de gevolgen voor hun gezin of voor hun eigen veiligheid. Om die reden is het van belang dat professionals zo goed mogelijk weten te handelen wanneer zij mogelijke signalen herkennen en daarbij, in lijn met de stappen van de meldcode, advies vragen. Daarnaast is het van belang om te zorgen dat voor iedereen duidelijk is dat de rol van Veilig Thuis het waarborgen van veiligheid is, en dat zij zowel slachtoffer(s) als pleger(s) helpen uit een onveilige situatie te komen.
Hoe passen naar uw oordeel deze plannen van Tilburg in het voornemen van de regering om het jeugdstelsel zo in te richten dat niet de melding en interventies buiten de betrokkenen om centraal staan, maar de onderlinge steun en deskundige hulp?
Ik ondersteun het initiatief van de gemeente Tilburg om huiselijk geweld bespreekbaar te maken en professionals die hiervoor openstaan (en niet onder de Wet verplichte meldcode vallen) te informeren over de wijze waarop zij het gesprek aan kunnen gaan met vermoedelijke slachtoffers van huiselijk geweld, en hoe zij met slachtoffers kunnen meedenken over het vinden van de juiste hulp. In het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming wordt een nieuwe manier van werken geschetst om samenhangende hulp en steun te organiseren voor het hele gezin. Dit gebeurt door het gezin centraal te stellen met inzet van deskundige professionals die naast het gezin staan en met minder casusoverdrachten tussen professionals. Belangrijk is dat kinderen en ouders worden gezien en gehoord en van begin tot eind bij het proces betrokken worden. Het streven is daarnaast dat dezelfde professionals het gezin begeleiden. Het belang van de oplettende rol van professionals in het signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling met gebruik van de verplichte meldcode blijft onveranderd.
Mensen die vermorzeld worden door de Belastingdienst. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vermorzeld in de raderen van de Belastingdienst»?1
Ja.
Deelt u de observatie dat uit de interviews het beeld rijst dat niet alleen bij Toeslagen, maar bij de gehele Belastingdienst (behalve Grote Ondernemingen wellicht) sprake is van meedogenloos en onpersoonlijk (invorderings)beleid?
In de Kamerbrief van 14 september 20202 constateerde ik o.a. dat de focus in beleid en uitvoering te veel is verschoven van burgers naar massale processen. Hierdoor is er te weinig focus op dienstverlening ontstaan, alsmede te weinig ruimte voor vakmanschap en te weinig ruimte voor het handelen met de menselijke maat bij de invordering van belastingschulden. In de interviews kunnen we lezen waar dit toe kan leiden. In de brief die samen met deze antwoorden aan u is verstuurd worden enkele van die verbeteringen genoemd als illustratie van de meer uitgebreide beschrijvingen die zijn te raadplegen in de documenten en brieven die eerder naar uw Kamer zijn gestuurd. Ook herijkt de Belastingdienst de invorderingsstrategie en -wetgeving waarover ik u in het najaar zal informeren.
Kunt u per casus analyseren of er volgens u iets is misgegaan, en wat er dan is misgegaan?
Aan de burgers en ondernemers uit het artikel zijn via de Volkskrant de contactgegevens verstrekt van de regisseur van het Stella-team van de Belastingdienst en Toeslagen. Alle situaties worden opnieuw bekeken door het Stella-team. Dit team vormt zich eerst een volledig beeld van de casus en bepaalt vervolgens welke maatwerk-oplossingen nog nodig of mogelijk zijn om deze mensen te helpen. De Belastingdienst zal uit de gesprekken met deze mensen lessen trekken voor de eigen werkwijze en de werking van wet- en regelgeving.
Binnen een week na het eerste gesprek vindt vervolgcontact plaats. Iedereen krijgt daarbij een vaste contactpersoon die hij of zij zelf ook kan benaderen. Gedurende dit traject blijven de contactpersonen in contact staan met de betrokkenen.
Inmiddels heeft het Stella-team contact met 11 van de 25 mensen. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane gesproken met één van de betrokkenen.
Ik merk hierbij op dat ik om wettelijke redenen niet kan ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige, dan wel belastingschuldige.3 Ik zie in het artikel wel een aantal thema’s terug waar de Belastingdienst inmiddels diverse verbeteringen voor in gang heeft gezet. Over deze verbeteringen heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd. Dit gaat hier onder meer om de ambities om:
Kunt u voorts aangeven waarom dit is misgegaan en of dit voorkomen had kunnen?
Zie antwoord vraag 3.
In welke gevallen komen de schrijnende gevolgen voort uit wetgeving? Bent u bereid deze gevallen in kaart te brengen en dit te herstellen bij de behandeling van het Belastingplan?
Via de moties van Kamerlid Omtzigt4 en Kamerleden Ploumen en Jetten5 van 19 januari 2021 is eerder aan het Kabinet verzocht om uitgebreid te inventariseren op welke terreinen wetgeving hardvochtige effecten heeft op burgers. In de bijlage bij de kamerbrief van 29 juni 20216 is de Kamer geïnformeerd dat momenteel inbreng wordt opgehaald binnen de departementen en de daarbij horende uitvoeringsorganisatie. Hierbij is aangekondigd dat in het najaar de eerste resultaten bij elkaar zullen worden gebracht. Ook is aangekondigd dat dit jaar voor het eerst een Stand van de uitvoering voor de Belastingdienst wordt gemaakt, waarin signalen uit de uitvoering met beleidsmakers en politiek worden gedeeld. In het najaar wordt de eerste Stand van de uitvoering voor de Belastingdienst aan de Kamer verzonden.
Acht u de uitkomst in een van de in het artikel beschreven gevallen, waarin de werkgever zonder medeweten van de werknemer geen loonbelasting had afgedragen en de werknemer de enige was die verantwoordelijk gehouden werd, rechtvaardig? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit bij goeder trouw van de werknemer niet meer voor kan komen?
De Belastingdienst is in gesprek met deze burger en onderzoekt wat er is gebeurd en welke oplossingen nog mogelijk zijn om deze mensen te helpen. Het verhaal van deze mensen illustreert weer dat de burger meer centraal moet staan bij de dienstverlening van de Belastingdienst en dat de burger onvoldoende rechtsbescherming ervaart. Dit sluit tevens aan bij de bevindingen van de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken.
Is het juist dat in een ander geval het salaris van vier buren bij een belastingplichtige werd opgeteld? Zo ja, hoe kan zoiets gebeuren en waarom wordt zo’n evidente fout niet hersteld?
De Belastingdienst is in gesprek met deze burgers en onderzoekt wat is gebeurd en welke oplossingen nog mogelijk zijn om deze mensen te helpen. Wanneer in individuele gevallen aantoonbare fouten zijn gemaakt door de Belastingdienst, dan zal ik die vanzelfsprekend herstellen.
Is het juist dat in wederom een ander geval een gezin de dupe werd van een fout bij een andere overheidsorganisatie, namelijk de IND? Hoe kan voorkomen worden dat mensen hier slachtoffer van worden?
Ik kan omwille van de fiscale geheimhoudingsplicht7 niet in gaan op de persoonlijke situaties van de mensen genoemd in het artikel. In één van de casussen lijkt sprake te zijn van een samenloop van handelen van meerdere overheidsorganisaties, waaronder de IND. De afhankelijkheden tussen diverse overheidsorganisaties zijn groot. Beslissingen van de ene organisatie werken door naar de andere overheidsorganisatie. Ik onderken dat in deze situaties problemen kunnen ontstaan door de samenloop en afhankelijkheden. Het interdepartementale programma Maatwerk Multiprobleemhuishoudens biedt de mogelijkheid om casuïstiek waarbij sprake is van multiproblematiek, waar meerdere uitvoeringsorganisaties en/of gemeente bij betrokken zijn, gezamenlijk op te pakken. Bij casuïstiek waarbij een oplossing binnen de reguliere processen niet gevonden is, kan een beroep worden gedaan op het maatwerkloket en indien nodig ook op het Landelijk Escalatie Team (LET) voor casussen die via het maatwerkloket ook niet opgelost kunnen worden. Binnen het LET wordt niet alleen bekeken hoe de betreffende casus opgelost kan worden, maar wordt ook gezocht naar een structurele oplossing om dergelijke gevallen in de toekomst te voorkomen. Binnen het LET worden nog weinig casussen besproken. Ik wil me de komende tijd inzetten om meer bekendheid te geven aan het LET door te werken aan het vroegtijdig signaleren en het aanmelden van casussen. Hierbij willen wij graag samen op trekken met andere organisaties en met hen hierover het gesprek aangaan.
Hoe kan het dat de fiscus zo meedogenloos invordert bij schulden die achteraf niet correct waren? Is de Belastingdienst zo overtuigd van zichzelf dat snoeiharde invordering gepast wordt geacht? Zou bij twijfel over schulden, of bij lopende procedures, niet juist terughoudend opgetreden moeten worden bij de invordering?
Voordat invorderingsmaatregelen worden genomen heeft een burger een reeks rechtsmiddelen die kunnen worden ingezet en die (kunnen) voorkomen dat invorderingsmaatregelen worden genomen. Ik ben me ervan bewust dat het inzetten van deze rechtsmiddelen veel van burgers vraagt, en dat sommige burgers niet het doenvermogen hebben om deze rechtsmiddelen in te zetten. De Belastingdienst voert verbeteringen door om hierbij beter te helpen. In lijn met de kabinetsreactie op de POK wordt de invorderingsstrategie van Belastingdienst en Toeslagen tegen het licht gehouden, in het bijzonder voor mensen die langdurig te maken hebben met hoge schulden. Ook wordt geïnventariseerd in welke gevallen de invorderingsmaatregelen van de Belastingdienst onredelijk streng kunnen uitpakken en welke verbeteringen in de uitvoering kunnen worden doorgevoerd. Het doel is om zo veel mogelijk mensen die in de knel dreigen te komen beter te helpen en problematische schulden zoveel mogelijk te voorkomen.
Ook door betere voorlichting over rechten en plichten van burgers, door eenvoudige en beter leesbare brieven, berichten en formulieren en door het verbeteren van de bereikbaarheid voor de burgers, zowel fysiek als digitaal, moeten alle burger beter hun weg kunnen vinden naar rechtsbescherming om zo ook invorderingsmaatregelen te voorkomen.
Deelt u de observatie dat keer op keer worden mensen verder in de problemen gebracht door stapeling van verhogingen, boetes, invorderingsrente en incassokosten, en deelt u de mening dat het onwenselijk is als deze stapeling het probleem wordt in plaats van de onderliggende oorspronkelijke vordering? Wat gaat u doen om dit tegen te gaan?
Ja, het kan voorkomen dat de uiteindelijke schuld aan de Belastingdienst voor een groot gedeelte bestaat uit boetes, rente en invorderingskosten. Wanneer die aanslagen onbetaald blijven, zal dat veelal leiden tot het in rekening brengen van rente en invorderingskosten.
Hoewel het systeem van opleggen van boetes, rente en invorderingsrente uit de wet volgt, kan dit in sommige gevallen leiden tot ongewenste situaties. In dat kader heeft de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken aanbevelingen gedaan voor het systeem van opleggen van ambtshalve aanslagen. Voor betalingsproblemen heeft de commissie de aanbeveling gedaan om een overheidsbreed sociaal incasso-beleid te voeren. In mijn brief van 22 april 2021 met daarin de reactie op het rapport van de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken, heb ik toegezegd deze aanbevelingen te onderzoeken en de Kamer hierover in het najaar nader te informeren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gedupeerden toegang krijgen tot betaalbare rechtsbijstand, ook als het geen toeslagenschulden betreft? Hoe gaat u er voorts voor zorgen dat betrokken advocaten een redelijke vergoeding krijgen voor hun werk?
Gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag kunnen sinds 1 maart 2021 via de Raad voor Rechtsbijstand kosteloze gefinancierde rechtsbijstand krijgen op grond van de subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag.
In zijn algemeenheid geldt op grond van de Wet op de rechtsbijstand (WRb) dat rechtsbijstand bij het maken van bezwaar bij de Belastingdienst niet mogelijk is, wanneer er alleen sprake is van een zogenoemd rekenkundig of feitelijk geschil. De aanname is dat hiervoor geen juridische bijstand noodzakelijk is.
Met ingang van 1 juli 2021 is de tijdelijke Regeling adviestoevoeging zelfredzaamheid (Ratz) in werking getreden op grond waarvan, ondanks bovengenoemde uitzondering en onder bepaalde voorwaarden, burgers een (lichte) adviestoevoeging van een advocaat kunnen krijgen ter oplossing van hun probleem. De regeling wordt uitgevoerd door de Raad voor Rechtsbijstand. Voorafgaand brengt het Juridisch Loket aan de burger of advocaat advies uit of aan de voorwaarden wordt voldaan om in aanmerking te komen voor een adviestoevoeging, dan wel of het Juridisch Loket of een partij binnen het sociaal domein (rechts)hulp kan bieden. Het kabinet stelt ter uitvoering van de motie Klaver-Ploumen en de motie Van Nispen-Azarkan extra middelen ter beschikking voor een structureel betere vergoeding van advocaten, mediators en bijzondere curatoren werkzaam in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.
Kunt u aangeven of in de beschreven gevallen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn nageleefd? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de toepassing en het beleid van de Belastingdienst ten aanzien van het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod op détournement de pouvoir?
De Belastingdienst moet zich in het contact met burgers en ondernemers gedragen in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod op détournement de pouvoir. De beoordeling of deze beginselen zijn nageleefd is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden per geval. Momenteel vinden de gesprekken met de burgers en ondernemers plaats. Vooralsnog heb ik te weinig inzicht in die feiten en omstandigheden om die beoordeling te kunnen maken.
Bent u bereid zich persoonlijk in te zetten om eindelijk recht te doen aan de mensen die genoemd worden in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in de brief vermeld, heb ik de Belastingdienst opdracht gegeven alle situaties in zijn geheel opnieuw te bekijken. Aan de burgers en ondernemers uit het artikel zijn via de Volkskrant de contactgegevens verstrekt van de regisseur van het Stella-team van de Belastingdienst en Toeslagen. Het Stella-team bestaat uit behandelaren die breed en onafhankelijk naar de casuïstiek kijken en maakt hierbij gebruik van een groot netwerk van experts die kennis hebben van de processen binnen de Belastingdienst en Toeslagen. Zoals invordering, de verschillende toeslagen, inkomstenbelasting, als ook klachten en mediation.
Het Stella-team vormt zich eerst een volledig beeld van de casus en bepaalt vervolgens welke maatwerk-oplossingen nog nodig of mogelijk zijn om deze mensen te helpen. De Belastingdienst zal uit de gesprekken met deze mensen lessen trekken voor de eigen werkwijze en de werking van wet- en regelgeving.
Binnen een week na het eerste gesprek vindt vervolgcontact plaats. Iedereen krijgt daarbij een vaste contactpersoon die hij of zij zelf ook kan benaderen. Gedurende dit traject blijven de contactpersonen in frequent contact staan met de betrokkenen.
Inmiddels (naar de stand van 2 september) hebben 11 van de 25 mensen contact gezocht met het Stella-team. Vanwege de omvang en diversiteit van de casuïstiek zal het enige tijd vergen om alles goed uit te zoeken.
De brief van 26 augustus 2021 over de beëindiging van de evacuaties uit Afghanistan |
|
Caroline van der Plas (BBB), Sylvana Simons (BIJ1), Tunahan Kuzu (DENK), Don Ceder (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
In welke vorm denkt u een consulaire presentie in Afghanistan te kunnen realiseren ten behoeve van hulp aan Nederlanders, lokaal ambassadepersoneel en hun gezinnen, tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie en hun gezinnen, en andere mensen uit hoogrisicogroepen conform de motie-Belhaj c.s.?
Deelt u de mening dat, zolang een dergelijke consulaire presentie niet gerealiseerd is, mensen uit de in vraag 1 bedoelde categorieën, zich ook zouden moeten kunnen wenden tot Nederlandse ambassades of consulaten in de omringende landen, aangezien evacuatie via het vliegveld van Kabul niet langer mogelijk is, maar er mogelijk nog wel opties over land zijn? Bent u bereid om de betrokkenen hier actief over te informeren?
In hoeverre is er in de afgelopen weken werk gemaakt van de aangenomen motie Ceder c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 801) waarin de regering is verzocht o.a. om, indien evacueren naar Nederland bemoeilijkt wordt, ook te kijken naar tijdelijke evacuatiealternatieven in buurlanden of derde landen, om vervolgens vanuit een rustiger situatie de evacuatie verder af te handelen? Welke mogelijkheden ziet het kabinet om via land mensen alsnog in buurlanden te krijgen en vanuit daar evacuaties te vervolgen?
In hoeverre is er in de afgelopen weken werk gemaakt van de aangenomen motie-Simons (Kamerstuk 27 925, nr. 795) waarin de regering is verzocht om samen met NAVO-landen veilige vluchtwegen van Afghanistan naar NAVO-landen te onderzoeken en te faciliteren, en bovendien samen met andere NAVO-landen alle Afghanen die door de taliban als vijand worden beschouwd onmiddellijk en zonder bureaucratische belemmeringen te ondersteunen naar veiligheid? Wat gaat u in de komende tijd ondernemen om deze motie uit te voeren?
Bent u bereid het mogelijk te maken dat mensen uit de genoemde categorieën ook telefonisch of via het internet geholpen kunnen (blijven) worden door Nederlandse consulaire diensten?
Het artikel 'Nederland blijft achter met gasboringen op zee, bedrijven willen aan de slag' |
|
Silvio Erkens (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de reden van het achterblijven van de gasboringen op zee in Nederland, kunt u een uitgebreide analyse geven van de oorzaken?1
In 2020 zijn er twee exploratieboringen gedaan op zee, waarvan er bij één boring gas is gevonden. Voor de verwachte gasproductie uit kleine velden op zee wordt uitgegaan van vier exploratieboringen op zee per jaar. In het artikel «Nederland blijft achter met gasboringen op zee, bedrijven willen aan de slag» wordt een aantal redenen genoemd voor het uitblijven van exploratieboringen naar gas op zee, namelijk de destijds lage gasprijs waardoor exploratie niet voldoende rendabel zou zijn, het stil komen te liggen van vergunningprocedures vanwege de stikstofproblematiek en het relatief ongunstige investeringsklimaat ten opzichte van andere omringende landen. De sector heeft deze knelpunten voor exploratie en exploitatie van aardgas ook benoemd in gesprekken met het ministerie en TNO. Ook de pandemie heeft vermoedelijk een rol gespeeld. Omdat het achtergebleven aantal boringen in absolute zin beperkt is, is het te voorbarig om te concluderen dat er sprake is van een serieuze achterstand in het aantal exploratieboringen op zee. Ik hou de ontwikkelingen echter in de gaten. Ik wil voorkomen dat gaswinning op zee versneld afneemt waardoor Nederland in de toekomst meer gas moet importeren en infrastructuur voortijdig wordt ontmanteld, zodat de reservoirs, putten, pijpleidingen en platforms niet meer kunnen worden hergebruikt in het kader van de energietransitie.
Deelt u de mening dat we op de korte termijn nog gas nodig zullen hebben en dat het de voorkeur heeft om gas op zee te winnen in plaats van gas op land of het importeren van gas uit landen als Rusland? Zo nee, waarom niet?
Om de klimaatdoelstelling te halen moet het energiesysteem ingrijpend worden veranderd. Gasvormige dragers (moleculen als waterstof, methaan of ammoniak) zullen als drager van energie ook na 2050 in alle sectoren noodzakelijk blijven. Daarom bestaat er een noodzaak tot het verduurzamen of decarboniseren van het huidige gassysteem richting 2050. Deze omslag is niet van de ene op de andere dag gerealiseerd. Aardgas is nu en in de komende decennia nog nodig voor de productie van elektriciteit, de levering van warmte aan de industrie, de gebouwde omgeving en de glastuinbouw en blijft noodzakelijk als grondstof. Zolang er nog vraag is heeft gaswinning uit Nederlandse kleine velden op land en op zee de voorkeur boven import van aardgas uit het buitenland. Gaswinning uit Nederlandse kleine velden leidt tot aanzienlijk minder uitstoot van broeikasgassen. Verder levert gaswinning uit de Nederlandse kleine velden gasbaten op voor de Staat en draagt het bij aan de economie en werkgelegenheid. Tot slot kan een deel van de aardgasinfrastructuur en de kennis van de diepe ondergrond worden gebruikt in het kader van de energietransitie, zoals mogelijk voor de opslag en het transport van waterstof en de ondergrondse opslag van CO2. In het Regeerakkoord is afgesproken dat geen nieuwe vergunningen voor het zoeken naar kleine gasvelden op land worden afgeven, maar dat bestaande vergunningen niet worden ingetrokken. Het demissionaire kabinet houdt vast aan deze lijn.
In welke mate is Nederlands gas minder vervuilend dan geïmporteerd gas uit bijvoorbeeld Rusland? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de uitstoot van methaan?
In een recent onderzoek van het Oxford Institute for Energy Studies2 is de uitstoot van broeikasgassen door productie van aardgas uit Nederlandse kleine velden vergeleken met een de broeikasgassen van een portfolio van LNG en aardgas per pijpleiding geleverd uit Noorwegen en Rusland. Noors aardgas heeft ongeveer dezelfde GHG-emissie equivalent als Nederland, maar Russisch pijpleidinggas en LNG hebben een veel hogere uitstootwaarde. Er zit wel een grote onzekerheidsmarge op de getallen. Wanneer 1 BCM in Nederland geproduceerd gas vervangen wordt voor pijpleidinggas ander dan uit Noorwegen, scheelt dit gemiddeld 296.000 ton CO2 eq. Dit is inclusief methaan. Voor LNG is dit verschil gemiddeld 443.100 ton CO2 eq. Specifieke cijfers voor methaan zijn niet bekend.
Hoeveel gas zit er potentieel nog in de bodem van de Noordzee? Wat is de waarde van het gas?
In het jaarverslag 2020 Delfstoffen en Aardwarmte in Nederland van TNO3 is een raming opgenomen van de voorraad aardgas op zee. Het gaat in totaal om 143,5 miljard m3, waarvan 65,3 miljard m3 uit reserves, 14,2 miljard m3 uit voorwaardelijke voorraad in afwachting van commerciële ontwikkeling en 64,0 miljard m3 uit nog te ontdekken voorkomens. De waarde van de voorraad aardgas is afhankelijk van de gasprijs. Bij een hogere gasprijs is de investeringsbereidheid van bedrijven groter en kunnen er meer gasvelden tot ontwikkeling worden gebracht. Bij een gasprijs binnen een range van de gasprijs van 15 tot 25 ct per Nm3 vertegenwoordigt de voorraad van aardgas op zee, inclusief nog niet aangetoonde velden een waarde tussen de 3 en 19,5 miljard € voor de staat.
Waarom zoekt Nederland te weinig gas in de Noordzee?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 1. Het is te voorbarig om op basis van de cijfers voor 2020 te concluderen dat het aantal exploratieboringen op zee structureel achterblijft ten opzichte van het verwachte aantal exploratieboringen op zee, maar ik blijf de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten houden. Zoals beschreven in de antwoorden op vraag 2 en 3 heeft aardgaswinning uit de Nederlandse kleine velden op land en op zee aanzienlijke voordelen ten opzicht van de import van aardgas uit het buitenland.
Wat is het verwachte aandeel van gas van eigen bodem de komende jaren? Welke landen zullen van groot belang zijn voor onze import de komende jaren? Ziet u daar risico’s voor de leveringszekerheid?
In het jaarverslag 2020 Delfstoffen en Aardwarmte in Nederland van TNO is de totale verwachte gasproductie uit Nederlandse kleine velden op land en op zee weergegeven. De jaarproductie van reserves voor 2021 wordt geraamd op 14,2 miljard m3 en neemt richting 2045 geleidelijk af naar 0,1 miljard m3. Voor het verwachte aanbod uit voorwaardelijke voorraad en uit nog te ontdekken voorkomens geldt dat dit geleidelijk oploopt van 0,2 miljard m3 in 2021 naar 4 miljard m3 in 2045. Het verwachte aandeel van gas uit eigen bodem is in 2030 nog 7 miljard m3, de vraag in 2030 wordt geraamd op 32 miljard m3. De verwachting is dus dat er in 2030 25 miljard m3 geïmporteerd zal moeten worden4.
Doordat de productie van aardgas in Nederland naar 2030 sneller lijkt af te nemen dan de Nederlandse vraag naar aardgas, neemt de afhankelijkheid van import van aardgas toe. De leveringszekerheid van aardgas is van groot belang voor de Nederlandse maatschappij en economie. In de afgelopen periode zijn dan ook diverse maatregelen genomen om, mede in het licht van de afbouw van de eigen gasproductie, de leveringszekerheid te borgen. Ik houd de huidige ontwikkelingen scherp in de gaten en organiseer dan ook op korte termijn een ronde tafel overleg met deskundigen uit de gassector om de ontwikkelingen en de mogelijke gevolgen daarvan te bespreken. Dit najaar verwacht ik bovendien een EU-wijde scenario-analyse van het Europese netwerk van transmissiesysteembeheerder voor gas (ENTSOG). Tevens worden een nationale en regionale risico-evaluatie opgesteld in het kader van de Europese Verordening over veiligstelling van gasleveringszekerheid. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van deze analyse en evaluatie, zodra deze zijn afgerond.
Daarnaast zijn ook in eigen land maatregelen getroffen om de leveringszekerheid zeker te stellen. Zo heeft het kabinet na beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld (Kamerstuk 33 529, nr. 494)5, in 2018 afspraken gemaakt met Shell en ExxonMobil om de leveringszekerheid te blijven waarborgen. In het Akkoord op Hoofdlijnen met Shell en ExxonMobil zijn afspraken gemaakt over de inzet van gasopslagen Norg, Alkmaar en Grijpskerk. Deze opslagen worden door GasTerra jaarlijks in voldoende mate gevuld met laagcalorisch gas, het gas dat door vrijwel alle huishoudens wordt gebruikt. Om de opslagen toereikend te vullen wordt op jaarbasis advies uitgebracht door GTS. Op basis van de berekeningen van GTS, vult GasTerra de gasopslagen in voldoende mate om de leveringszekerheid ook daadwerkelijk te verzekeren. Uitgangspunt is dat de opslagen gedurende de zomermaanden worden gevuld met hoogcalorisch gas dat wordt omgezet naar laagcalorisch gas en niet met gas dat afkomstig is uit het Groningenveld. In het kader van de afspraken met Shell en ExxonMobil is bovendien afgesproken dat de gasopslag Norg, veruit de grootste opslag voor laagcalorisch gas, indien nodig tot 2035 beschikbaar blijft.
Wat betreft de import van gas uit het buitenland kan ik aangeven dat geïmporteerd aardgas via een pijpleiding vanuit Noorwegen of Rusland komt. Daarnaast komt LNG via de GATE terminal binnen, waar het met boten vanuit de hele wereld kan worden aangeleverd. Het grootste deel van de in Nederland geïmporteerde LNG komt uit Rusland en de VS. De gasmarkt heeft zich de laatste jaren door de opkomst van LNG meer ontwikkeld tot een wereldmarkt. De leveringszekerheid wordt geborgd door enerzijds in te zetten op het handhaven van een goed functionerende markt, geïntegreerd in een Europese markt. Daarvoor zijn Europese marktverordeningen en richtlijnen aangenomen. Tevens is fors geïnvesteerd in Europa in infrastructuur om markten beter te verbinden. Met de Title Transfer Facility heeft Nederland de grootste gashub van Europa en onze infrastructuur is op orde met voldoende importfaciliteiten, interconnecties en gasopslagcapaciteit. Daarnaast is Europees ingezet op het diversifiëren van bronnen en gasroutes, zodat de markt niet afhankelijk is van enkele aanbieders. Ik verwijs wat betreft het verminderen van de strategische afhankelijkheid van landen als Rusland, naar de brief over strategische afhankelijkheden in het energiedomein (Kamerstuk 21 501-33, nr. 845)6, alsmede naar de brief over diversificatie van gasimport (Kamerstuk 21 501-33, nr. 762). 7
Eind 2020 is de wetswijziging voor de investeringsaftrek vastgesteld, waardoor het aantrekkelijker zou moeten worden om gas uit de Noordzee te winnen, in hoeverre heeft deze wetswijziging gewerkt? Kunt u aangeven of en hoe de wetswijziging voldoende heeft gewerkt, en waar er nog knelpunten zijn?
De wijziging van de Mijnbouwwet (het verwijderen of hergebruiken van mijnbouwwerken en investeringsaftrek) is begin 2021 ingevoerd. De investeringsaftrek is met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020 in werking getreden. Gezien de technische en procesmatige complexiteit van gasexploratie op zee is een aanlooptijd van enkele jaren realistisch. Dit houdt in dat de effectiviteit van de maatregel pas na een aantal jaren bepaald kan worden. Ik blijf de exploratie- en exploitatie-activiteiten van gaswinning op zee volgen om te kijken of de gaswinning in Nederland niet versneld afneemt.
In hoeverre zijn de mogelijkheden in Nederland voor de investeringsaftrek vergelijkbaar met Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk? Kan een vergelijkend overzicht worden gegeven? Kan aangegeven worden hoeveel boringen er in Noorwegen en Vereniging Koninkrijk in de afgelopen jaren hebben plaats gevonden in vergelijking met Nederland? Wat zijn de knelpunten waardoor Nederland slechter scoort en hoe kunnen die opgelost worden?
In Noorwegen is er sprake van diepzee winning. Dit is wezenlijk anders dan de gaswinning die in Nederland plaatsvindt, waardoor het belastingregime in Noorwegen geen invloed heeft op het Nederlandse investeringsklimaat. De gaswinning in Nederland is het meest vergelijkbaar met de gaswinning uit het Verenigd Koninkrijk. Veel mijnbouwbedrijven die in Nederland opereren, zijn ook in het Verenigd Koninkrijk actief. In het kader van de wijziging van de Mijnbouwwet (het verwijderen of hergebruiken van mijnbouwwerken en investeringsaftrek) is het belastingregime voor olie- en gaswinning in Nederland vergeleken met dat van het Verenigd Koninkrijk. Uit deze vergelijking is gebleken dat het karakter van de investering en de prijs een belangrijke rol spelen ten aanzien van het rendement, maar dat in het algemeen het Britse systeem aantrekkelijker was. De belangrijkste verschillen met het Verenigd Koninkrijk waren gelegen in het lagere tarief voor de mijnbouwheffingen (in Nederland 50%, in het VK 40%) en de directe aftrekbaarheid in het Verenigd Koninkrijk van de CAPEX investeringen in het eerste jaar waarin de investeringen zijn gedaan. Destijds is geconcludeerd dat de investeringsaftrek naar 40% Nederland niet op gelijke voet met het Verenigd Koninkrijk zou brengen, maar wel het investeringsklimaat aanzienlijk zou kunnen verbeteren en een te snelle afname van de opsporing en winning van de resterende gas- en oliereserves zou kunnen afremmen.
Qua oppervlakte en ondergrond is het gebied Southern North Sea Basin in het Verenigd Koninkrijk het meest vergelijkbaar met het Nederlandse deel van de Noordzee. Over de afgelopen vijf jaar zijn er in Nederland gemiddeld vijf exploratieboringen geweest op de Noordzee tegenover gemiddeld één boring in het Southern North Sea Basin gebied in het Verenigd Koninkrijk. In 2020 waren er in Nederland twee exploratieboringen op de Noordzee, tegenover nul in het Southern North Sea Basin gebied. Op basis van deze cijfers van de afgelopen jaren kan niet geconcludeerd worden dat de exploratieboringen in het Nederlandse deel van de Noordzee achterblijven ten opzichte van het Southern North Sea Basin gebied in het Verenigd Koninkrijk, maar ik blijf de ontwikkelingen volgen.
Welke voorbeelden zijn er dat bedrijven zijn afgehaakt om te boren in het Nederlands deel van de Noordzee, en eventueel wel actief zijn in het Noorse of Britse deel?
In algemene zin zien we de afgelopen jaren een afname van exploratieboringen door grotere bedrijven. De middelgrote en kleinere bedrijven zetten nog wel exploratieboringen in het Nederlandse deel van de Noordzee. Er zijn geen concrete voorbeelden bekend van bedrijven die de afgelopen jaren definitief zijn gestopt met boringen in de het Nederlandse deel van de Noordzee, maar wel actief zijn in Noorwegen of het Verenigd Koninkrijk.
Welke plannen zijn er bij bedrijven voor nieuwe gasboringen op zee in Nederland? En wanneer kunnen die worden geëffectueerd, want Nogeapa (branchevereniging van olie- en gasbedrijven) verwacht een toename van nieuwe ontwikkelingen?
In 2020 en 2021 zijn er twee opsporingsvergunningen verleend. Ook zijn er twee instemmingsbesluiten op grond van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm) afgegeven voor het uitvoeren van een proefboring in 2020 en 2021. Beide boringen zijn niet uitgevoerd en er is een verzoek ingediend om de instemming te verlengen zodat de boringen later kunnen worden uitgevoerd. Op dit moment zijn er elf aanvragen voor opsporingsvergunningen in behandeling. Met deze vergunningen mag opsporingsonderzoek worden verricht door middel van een proefboring, maar voor het uitvoeren van een proefboring moet respectievelijk nog wel een Mer-aanmeldnotitie worden ingediend en een instemmingsbesluit Barmm worden afgegeven.
In 2020 en 2021 zijn zeven winningsvergunningen verleend. Hiermee is een recht verleend om gevonden voorraden te mogen exploiteren. De benodigde vergunningen om daadwerkelijk tot winning over te mogen gaan zijn nog niet verleend. Op dit moment hebben we drie aanvragen voor een winningsvergunning in behandeling, één aanvraag voor een nieuw winningsplan en acht aanvragen voor een actualisatie van een winningsplan. De reden voor de actualisatie is het verlengen van de productietermijn voor bestaande winningen. In hoeverre deze rechten geeffectueerd gaan worden is niet zeker.
Waarom verwacht een lid van de adviesgroep van het Ministerie van Economische Zaken dat het «hoogst onzeker» is wat er met de gaswinning op de Nederlandse Noordzee gaat gebeuren?
In het artikel geeft het lid van de adviesgroep Economische Zaken van TNO daarbij de volgende toelichting: «De gasvraag is hoog en geologisch heeft het gebied veel potentieel. Van de andere kant zie je ook dat de volumes steeds kleiner worden. Dat maakt een project economisch lastiger». Ik herken dit. Het jaarverslag 2020 Delfstoffen en Aardwarmte in Nederland van TNO laat zien dat de totale verwachte aardgasproductie in de toekomst voor een zeer groot deel bestaat uit verwachte productie uit nog aan te tonen voorkomens. Dit betekent dat de mate waarin bedrijven bereid zijn om te investeren in exploratie zeer bepalend is voor de toekomstige productie. We bevinden ons op dit moment op een kantelpunt. De grote bestaande gasvelden beginnen leeg te raken, waardoor de productie daalt. Hierdoor wordt een groot aandeel van de platforms en pijpleidingen binnen afzienbare tijd onrendabel zonder extra gasproductie. Daarnaast kan het verminderde draagvlak voor gaswinning in Nederland investeringen in gaswinning ontmoedigen. Dit kan ertoe leiden dat gasbedrijven stoppen met gaswinning en de infrastructuur te koop zetten of voortijdig gaan ontmantelen. Indien de infrastructuur op korte termijn wordt weggehaald zal het grootste deel van de exploratie naar nieuwe gasvondsten ook onrendabel worden en zal er dus een extra sterke daling van productie plaatsvinden. In het kader van de energietransitie en het streven om broeikasgassen terug te brengen zou een snellere daling van de productie in Nederland zeer ongewenst zijn. Bij een snellere daling moet Nederland meer gas importeren uit het buitenland wat leidt tot een hogere uitstoot van broeikasgassen. Ook kan voortijdige ontmanteling van infrastructuur ertoe leiden dat de reservoirs, putten, pijpleidingen en platforms niet meer kunnen worden hergebruikt in het kader van de energietransitie. Daarentegen is er nog ruimte voor nieuwe toevoeging van gasvondsten als er nieuwe boringen plaatsvinden en kunnen mogelijkheden voor hergebruik van bestaande gasinfrastructuur in het kader van de energietransitie leiden tot nieuwe economische verdienmodellen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het eerstvolgende Commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 15 september 2021?
Het is helaas niet gelukt om de vragen voor het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 15 september 2021 te beantwoorden.
Uitrijtermijn voor vaste mest en drijfmest in respectievelijk Limburg en Friesland |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen inzake het uitrijden van mest in Limburg en Friesland als gevolg van de heftige regenval van de laatste weken?
Ja.
Bent u bekend met het verzoek van de Limburgse Land- en Tuinbouw Bond (LLTB) om de uitrijperiode voor vaste mest op löss met twee weken te verlengen?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de uitrijperiode voor vaste mest op löss is beperkt tot 31 augustus, terwijl het uitrijseizoen voor drijfmest tot 15 september loopt en juist de vaste stromest past in uw visie op kringlooplandbouw en volgens uw eigen visie gestimuleerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Minerale bodems als zand en löss zijn uitspoelingsgevoeliger. Vaste stromest voegt nutriënten toe die vast liggen in de organische stof, die eerst moeten worden afgebroken, alvorens de nutriënten beschikbaar komen voor opname door de plant. Bemesting met een dergelijke meststof aan het einde van het groeiseizoen levert dan extra risico voor uitspoeling van nutriënten die vrijkomen in de periode dat er geen gewasopname is.
Kunt u de uitrijperiode in Limburg op löss voor vaste mest dit jaar verlengen met minimaal 2 weken, zodat ondernemers meer ruimte hebben voor de oogst, het verwerken van het stro en het aanwenden van de vaste mest? Zo nee, waarom niet?
Dit verzoek heb ik op 26 augustus 2021 ontvangen. Ik heb dit verzoek in beraad gezien de extreme weersomstandigheden van deze zomer in Zuid-Limburg. Vrijstelling of het verruimen van de uitrijdperiode kan op basis van de Wet bodembescherming alleen worden verleend voor zover het belang van de bescherming van de bodem zich daartegen niet verzet en er advies gevraagd is bij de Technische Commissie Bodem (TCB). Ik heb dit advies bij de TCB aangevraagd. Zodra ik dit advies ontvangen heb zal ik tot een besluit komen.
Bent u bereid om de uitrijperiode vaste mest op löss structureel gelijk te trekken met de uitrijperiode voor drijfmest op löss? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het structurele karakter van een dergelijke wijziging van de uitrijperioden dient het onderdeel uit te maken van een Actieprogamma Nitraatrijchtlijn. Op korte termijn zal ik het ontwerp Actieprogramma Nitraatrichtlijn aan uw Kamer presenteren. Zoals bekend zal dit ontwerp Actieprogramma Nitraatrichtlijn ook met de Europese Commissie en uw Kamer worden besproken.
Bent u van plan om de uitrijperiode in Friesland te verlengen? En zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb op basis van een advies van de Technische Commissie Bodem, in overeenstemming met de staatsecretaris van I&W, besloten tot een regionale vrijstelling voor het uitrijden van drijfmest op grasland in de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel, Fryske Marren, Heerenveen, Noardeast Fryslân, Smallingerland, Súdwest Fryslân, Tytjerksteradiel, Westerkwartier en Weststellingwerf. De vrijstelling is voor graslanden gelegen op klei en veen, mits bemest met dunne fractie na mechanische scheiding en geldt tot en met 15 september 2021. Ik verwijs voor de verdere argumentatie naar de Kamerbrief Uitstel uitrijdperiode dierlijke mest van 1 september 2021.
Kunt u deze vragen met spoed in behandeling nemen en voor 31 augustus beantwoorden, gezien de lopende termijnen en dus het spoedeisende karakter van deze vragen?
Ja.
Bent u bereid om naast de gebieden Limburg en Friesland de uitrijperiode te verlengen voor andere provincies waar boeren in de knel zijn gekomen vanwege de weersomstandigheden?
Ik verwijs naar de Kamerbrief over Uitstel uitrijdperiode dierlijke mest van 1 september 2021.
Het artikel ‘Het grootste onderwijsprobleem is niet het lerarentekort’ |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het grootste onderwijsprobleem is niet het lerarentekort» van Johannes Visser?1
Ja.
Vindt u de enorme stijging van het aantal commerciële onderwijsbedrijven van 25.685 in 2007 naar 106.830 begin 2021 ook zeer onwenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBS, waarop het aantal van 106.830 is gebaseerd, hanteert een brede definitie van (commerciële) «onderwijsbedrijven». De definitie omvat namelijk «alle vormen van openbaar en particulier onderwijs, op elk niveau en voor elk beroep, zowel mondeling en schriftelijk als via radio en televisie; zowel het onderwijs door de instellingen op de verschillende niveaus van het normale schoolstelsel als volwasseneneducatie, alfabetiseringsprogramma's e.d.» en ook «het overige onderwijs, zoals autorijscholen».2 Daarbij gaat het zowel om commerciële bedrijven of bureaus en zzp’ers als om reguliere scholen en onderwijsinstellingen. Het aantal «onderwijsbedrijven» dat onder deze CBS-definitie valt stijgt al geruime tijd: van 25.685 in het eerste kwartaal van 2007 tot de genoemde 106.830 in het tweede kwartaal van 2021 (en 109.435 in het derde kwartaal van dit jaar). De stijging van het aantal commerciële onderwijsbedrijven is dus niet zonder meer te relateren aan bedrijven die actief zijn binnen het funderend onderwijs.
Sommige ouders kiezen ervoor om gebruik te maken van aanvullende begeleiding, zoals het ouders ook vrijstaat hun kinderen in hun vrije tijd naar voetbal, bijbelles of gitaarles te sturen. Tevens werken scholen samen met (commerciële) aanbieders van aanvullend onderwijs. Zo lang de kwaliteit van het onderwijs gewaarborgd is, kan de inzet van commerciële onderwijsbedrijven een aanvullende betekenis hebben voor de ontwikkeling van kinderen. De Inspectie van het Onderwijs ziet toe op de kwaliteit van het bekostigd onderwijs.
Ik ben van mening dat de inhuur van externen om een goede afweging van schoolbesturen vraagt. Daarom heb ik hiervoor samen met sociale partners in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) een handreiking opgesteld.3
Ik zie immers bij aanvullend onderwijs waarvoor ouders moeten betalen ook een risico op vergroting van de kansenongelijkheid. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 14 oktober 2019, waarin ik nader ben ingegaan op dit vraagstuk.4
Wat is volgens u de reden van deze explosie van nieuwe commerciële onderwijsbedrijven? Waarom is er zoveel vraag naar? Wie maken er het meest gebruik van? hoeveel geld gaat erin om?
Uit de laatste monitor over aanvullend en particulier onderwijs, die in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap plaatsvond, bleek dat de deelname van leerlingen aan en kosten van ouders voor aanvullend onderwijs in het schooljaar 2018/2019 niet significant was toe- of afgenomen ten opzichte van de monitor in 2016/2017. Het onderzoek toont bovendien aan dat betaalde deelname aan aanvullend onderwijs samenhangt met het opleidingsniveau van ouders. Hoe hoger opgeleid de ouders, hoe meer gebruik wordt gemaakt van betaalde deelname. In het havo en vwo vindt meer deelname aan betaalde vormen van aanvullend onderwijs plaats dan in het vmbo. Ook maken leerlingen uit de Randstad, met name de G4, vaker gebruik van aanvullend onderwijs dan leerlingen daarbuiten.5 Hetzelfde onderzoek laat ons zien dat de totale, geschatte kosten voor aanvullend onderwijs in het funderend onderwijs liggen tussen de 155 en 232 miljoen euro, waarvan het merendeel wordt besteed aan de leerlingen in het voortgezet onderwijs. Het onderzoek naar de omvang van aanvullend en particulier onderwijs zal in 2022 worden herhaald.
In hoeverre is er sprake van een verband tussen de stijging van het aantal commerciële onderwijsbedrijven naar 106.830 begin 2021 en de opgelopen onderwijsachterstanden door het sluiten van de scholen door de corona-pandemie? Zien commerciële onderwijsbedrijven een gat in de markt?
Zie ook het antwoord op vraag 2.
In de periode sinds het uitbreken van de corona-pandemie is het aantal kleine onderwijsbedrijven weliswaar verder gestegen, maar er lijkt daarbij geen sprake te zijn van een trendbreuk ten opzichte van de stijging van 2007 waaruit geconcludeerd zou kunnen worden dat er sprake is van een direct verband tussen de stijging van het aantal commerciële onderwijsbedrijven en de opgelopen onderwijsachterstanden door het sluiten van de scholen door de corona-pandemie.
Hoeveel geld geven scholen uit aan commerciële onderwijsbureaus uit het budget van het Nationaal Programma Onderwijs? Op welke wijze beperkt u schoolbesturen hierin?
We weten dat in het kader van de subsidieregeling Inhaal- en ondersteuningsprogramma's onderwijs scholen en instellingen gebruik maken van de diensten van (al dan niet commerciële) derde partijen.6 In het verdiepend implementatieonderzoek bij scholen is de inzet van derde partijen één van de aspecten die wij laten onderzoeken. Hierover zal ik uw Kamer in de eerste tussenrapportage nader informeren. Deze rapportage ontvangt u nog dit najaar. Daarnaast vragen wij schoolbesturen in hun jaarverslag 2021 aan te geven hoeveel van de extra middelen aan personeel niet in loondienst is besteed. Deze gegevens krijgen wij in de loop van 2022.
De menukaart van het NPO biedt duidelijke richtlijnen om te zorgen dat scholen hun middelen inzetten voor interventies die evidence-based zijn. Voor de inhuur van externe partijen is daarnaast een handreiking opgesteld (zie ook antwoord op vraag 2).7 Scholen moeten de inhuur van externe partijen opnemen in het schoolprogramma en de medezeggenschapsraad moet instemmen met de inhuur. De inzet van derden is op zich geen probleem, zolang de eigen leraren hierbij goed betrokken worden. Ook kunnen leraren, indien mogelijk, zelf extra onderwijs verzorgen, en daarvoor dan ook een financiële vergoeding krijgen.
Zou het geven van bijles wat u betreft een beroep moeten zijn waarbij aan bepaalde opleidingseisen moet worden voldaan? Zo ja, hoe ziet u dit voor zich? Zo nee, waarom niet, aangezien dit wel een vorm van onderwijs is die op dit moment door iedereen gegeven kan worden zonder enige onderwijsachtergrond?
Nee. Scholen en schoolbesturen hebben de verantwoordelijkheid om met het reguliere aanbod onderwijs van voldoende kwaliteit aan te bieden.
Zou wat u betreft de Inspectie van het Onderwijs commerciële onderwijsbedrijven die bijles of andere vormen van aanvullend onderwijs verzorgen, moeten controleren op kwaliteit? Zo ja, hoe ziet u dit voor zich? Zo nee, waarom niet, aangezien iedereen zonder enige onderwijsachtergrond op dit moment een onderwijsbedrijf kan starten en aanvullend onderwijs kan aanbieden?
Nee. Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Kwint/Westerveld over het maken van afspraken met schoolbesturen om het gebruik van uitzendbureaus tot een absoluut noodzakelijk minimum te beperken? Welke afspraken zijn er intussen gemaakt? hoe staat het met de pilot waarmee schoolbesturen personeel dat niet in loondienst is kunnen categoriseren, zodat ook die informatie opgevraagd kan worden?2 3
Schoolbesturen zijn primair verantwoordelijk voor het personeelsbeleid waaronder ook het aanstellen van uitzendpersoneel en andere flexibele krachten valt. Collectieve afspraken over het aanstellen van personeel liggen vast in de cao; individuele afspraken worden binnen de kaders van de cao gemaakt tussen werkgevers en werknemers. Ik ben met u van mening dat het gebruik van uitzendkrachten in evenwicht moet zijn met de inzet van vast personeel. Dat is belangrijk voor de continuïteit en kwaliteit van het onderwijs. Het is aan de schoolbesturen om daarin verstandige keuzes te maken. Zoals eerder gemeld aan de Kamer, zie ik dat besturen steeds vaker gezamenlijk afspraken maken over de inschakeling van uitzendbureaus, bijvoorbeeld in de gemeente Amsterdam.10 Ik vind dat positieve ontwikkelingen en juich het maken van dit soort afspraken toe. Richting de werkgeversvertegenwoordigers en de schoolbesturen zal ik aandacht blijven vragen voor een evenwichtige en doelmatige inzet van personeel.
Bij de Kamerbrief over het lerarenbeleid en de onderwijsarbeidsmarkt uit december 2020 heb ik u een update gegeven over de pilot over personeel niet in loondienst (PNIL).11 Uit de pilot bleek bereidheid bij schoolbesturen om mee te werken, maar ook dat het leveren van informatie over PNIL niet eenvoudig is. De pilot is dit kalenderjaar vervolgd. Ik verwacht de Kamer dit najaar te kunnen informeren over de resultaten van dit vervolg van de pilot. De PNIL-uitvraag krijgt vanaf 2022 een structureel karakter, waardoor inzicht ontstaat in PNIL (bijvoorbeeld in welke functiecategorieën en voor hoeveel uren personeel wordt ingehuurd).
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat docenten steeds minder zeggenschap over hun beroep hebben? Zo ja, wat kunt u doen om dit te verbeteren, ook buiten de formele rol van de medezeggenschapsraad?
Leraren zijn van doorslaggevend belang voor goed onderwijs. Om hun werk goed te kunnen doen heeft een leraar voldoende professionele ruimte nodig. Om te zorgen dat leraren zeggenschap over hun beroep houden is in 2017 expliciet in de onderwijswetten opgenomen dat leraren – binnen de kaders van het onderwijskundig beleid van de school – verantwoordelijkheid dragen voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. Als leraren onvoldoende professionele ruimte of zeggenschap ervaren, zijn zij niet goed in staat om hun werk te doen. Het bevoegd gezag van elke school is dan ook verplicht om hierover met hun leraren in gesprek te gaan en afspraken hierover in een professioneel statuut op te nemen. Met onder andere het uitbrengen van de handreiking «ruimte in regels» heb ik voor leraren expliciet gemaakt wat er vanuit de wet van leraren wordt verwacht en met name waar dus de professionele ruimte zit om eigen keuzes te maken.12 Ik zou leraren willen oproepen om hierover in het team het gesprek aan te gaan en afspraken te maken.
Deelt u de analyse dat door invoering van de lumpsumsystematiek de zeggenschap en controle van het ministerie over het onderwijs verschoven is naar de schoolbesturen en het ministerie dus in feite een leraar zonder lesboek is die enkel de toets afneemt, aldus Visser? Zo ja, wat vindt u van deze ontwikkeling in combinatie met de toenemende marktwerking in het onderwijs? Zo nee, waarom deelt u deze analyse niet?
Sturing bestaat uit meerdere elementen, waar de lumpsumsystematiek er één van is. Naast de lumpsum basisbekostiging onderscheiden we immers ook nog instrumenten zoals bijzondere en aanvullende bekostiging (voor een specifiek doel of een specifieke doelgroep) en het instrument subsidies. In het kader doelfinanciering dat eerder is gedeeld met de Kamer is verder uitgewerkt hoe financieel kan worden gestuurd in het huidige bekostigingssysteem.13 Bovendien is sturing breder dan enkel via financiële sturingsinstrumenten. Het ministerie stuurt ook op het onderwijskwaliteit middels afspraken, wetten en de Inspectie van het Onderwijs. In de miljoenennota 2022 is aangekondigd dat in 2022 een Interdepartementaal Beleidsonderzoek zal plaatsvinden gericht op de sturing van onderwijskwaliteit in het funderend onderwijs.14
Ik erken dat ieder bekostigingssysteem voor- en nadelen kent. De lumpsumbekostiging doet recht aan twee belangrijke principes van het Nederlandse onderwijsstelsel: de autonomie van instellingen en stabiele bekostiging. Lumpsumbekostiging stelt besturen in staat stabiel beleid te voeren, met beperkte administratieve lasten. Ook zorgt het ervoor dat besturen flexibel kunnen zijn wanneer nodig. Dit stelt besturen in staat maatwerk te leveren door aan te sluiten bij de regionale vraagstukken en context. Door besturen financiële ruimte te geven kunnen zij beleidskeuzes maken, dicht op de onderwijspraktijk van elke dag, die ten goede komen aan de kwaliteit van het onderwijs.
Wat vindt u ervan dat bij grote investeringen in het onderwijs al enkele keren achteraf niet gecontroleerd kon worden of dat het geld goed was besteed, omdat schoolbesturen geen fatsoenlijke verantwoording af hoefden te leggen? Vindt u dat acceptabel als het gaat om geld dat opgebracht wordt door ons allemaal?
Net zoals de lumpsum een belangrijk element van ons stelsel is, is verantwoording over de gemaakte keuzes dat ook. Het is belangrijk dat schoolbesturen zich verantwoorden over de inzet van deze middelen, niet alleen naar het ministerie maar ook naar de belangrijkste betrokkenen in de directe omgeving.
Die verantwoording van besturen kan beter. Het is niet de bedoeling dat er discussie ontstaat over het handelen van besturen en het stelsel als zodanig. De versterking van de verantwoording is essentieel voor het borgen van het stelsel van autonomie en lumpsumbekostiging. De ontwikkeling van benchmarking en benchlearning draagt bij aan het verbeteren van de horizontale en verticale verantwoording.
Ik verwacht van schoolbesturen dat zij transparant en helder uitleggen hoe zij de middelen besteden en hoe dat het onderwijs ten goede komt. Schoolbesturen doen dit door middel van hun jaarverslag.
Op specifieke onderwerpen, zoals werkdruk en het Nationaal Programma Onderwijs (maatschappelijke thema’s), vraag ik besturen zich extra te verantwoorden in het jaarverslag. In het kader van het Nationaal Programma Onderwijs bijvoorbeeld vraag ik besturen zich aanvullend in XBRL te verantwoorden over waar de middelen aan zijn besteed en of er instemming is van de medezeggenschapsraad op de inzet van middelen.
Op deze manier verstevig ik de verantwoording op deze investeringen en wordt beter inzichtelijk waar de middelen aan besteed worden.
Vindt u dat concurrentie thuishoort binnen een publieke voorziening, zoals onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een scholenbestel dat uitgaat van de vrijheid van onderwijs wordt per definitie gekenmerkt door een drive tot verscheidenheid tussen scholen, en een zekere mate van concurrentie tussen aanbieders van bijvoorbeeld leermaterialen en administratie systemen. Dit zorgt voor een kwalitatief en gevarieerd onderwijsaanbod, dat aansluit bij de wensen van leerlingen en ouders.
Wat heeft volgens u de concurrentie tussen scholen ons onderwijs gebracht in de afgelopen decennia? Bestempelt u dat als positief of negatief? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord op vraag 12.
Wat ligt volgens u ten grondslag aan de dalende onderwijskwaliteit in de afgelopen 20 jaar, ondanks de enorme stijging in budget, en in hoeverre heeft de marktwerking in het onderwijs hier een aandeel in tot op de dag van vandaag? Of bent u nog steeds van mening dat de ambitie van schoolbesturen de oorzaak hiervan is?
De afgelopen jaren heeft de inspectie in de jaarlijkse Staat van het Onderwijs gewezen op de prestaties op basisvaardigheden, waarvan in internationaal opzicht op sommige gebieden sprake is van een daling. In beleidsreacties op de Staat van het Onderwijs, zoals die van 2018, is aangegeven waar de uitdagingen liggen en in verschillende brieven aan uw Kamer is aangegeven hoe ik deze wil aanpakken.15
Deelt u de analyse van Visser dat de marktwerking in het onderwijs meer kwaad dan goed heeft gedaan en we dit een halt moeten toeroepen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse deel ik niet. Zoals ik hierboven heb toegelicht bestaat de autonomie die scholen hebben al langer dan de in het artikel genoemde periode; deze is al meer dan honderd jaar vastgelegd in onze Grondwet. Op de werking van de lumpsum, die in het artikel wordt genoemd als grote drijfveer achter de veronderstelde marktwerking, ben ik in de brief «Versterking verantwoording van en inzicht in onderwijsgelden» nader ingegaan.16
Hoe kijkt u terug op het gevoerde onderwijsbeleid van de afgelopen 30 jaar en meer specifiek dat van uzelf in de afgelopen 4,5 jaar? Hoe kan het dat de onderwijskwaliteit tijdens Rutte-III niet is gestegen, het lerarentekort niet is gedaald en er nog steeds duizenden kinderen thuiszitten zonder onderwijs?
Het onderwijs en het onderwijsbeleid zijn dermate verstrekkende en veelomvattende onderwerpen dat de vorm en het tijdspad voor het beantwoorden van een Kamervraag zich niet leent om een vraag als deze te beantwoorden. Over de verschillende onderwerpen die in deze vraag specifiek worden genoemd, is meermaals met uw Kamer gedebatteerd en is per onderwerp ook ingegaan op de genoemde vragen.
Het niet voldoen aan internationale eisen voor antidopingbeleid en de mogelijke sancties voor de Nederlandse Sport |
|
Jeanet van der Laan (D66), Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Wanneer zijn u en de Dopingautoriteit op de hoogte gebracht dat de Wereld Antidoping Code (WAD Code) per 1 januari 2021 zou wijzigen?1
Het Wereld Anti-Doping Agentschap (hierna: WADA) heeft op 16 november 2017 besloten tot herziening van de Wereld Anti-Doping Code (WAD Code) 2015 over te gaan. In december 2018 is het herzieningsproces gestart, dat zou leiden tot een nieuwe Code die op 1 januari 2021 in werking zou treden. Op 7 november 2019 is die nieuwe Codetekst, de WAD Code 2021, door WADA vastgesteld. De ondertekenaars van de Code hadden daarna tot eind 2020 om hun regels en procedures in lijn te brengen met de nieuwe Code (en bijbehorende standaarden).
Was bij de aankondiging van de wijziging van de WAD Code direct het vermoeden dat Nederland niet aan alle eisen zou voldoen? Zo ja, welke acties zijn toen in gang gezet? Zo nee, waarom niet en klopt het dat dit pas duidelijk werd na de audit van november 2020?
Nee, het was niet direct duidelijk dat de Dopingautoriteit mogelijk niet aan de Code zou voldoen. Op de punten waarop de Code is gewijzigd heeft de Dopingautoriteit het Nationaal Doping Reglement en de bijbehorende reglementen en werkprocessen aangepast aan de nieuwe Code en bijbehorende internationale standaarden. Het was de Dopingautoriteit bekend dat er verschillen bestonden tussen de Code enerzijds en het Nationaal Dopingreglement anderzijds. WADA is echter sinds 2004 steeds akkoord gegaan met de uitleg over de wijze waarop de Code in Nederland door de Dopingautoriteit binnen de nationale structuur werd ingebed. WADA heeft in december 2020, na een concept van het aangepaste Nationaal Dopingreglement te hebben gezien, aangegeven dat dit concept nog onvoldoende aan de nieuwe Codetekst was aangepast. Daarbij is door WADA het algemene punt gemaakt dat op een aantal vlakken (waaronder tucht- en beroepsprocedures) de verdeling van verantwoordelijkheden, ook na uitleg ervan door de Dopingautoriteit, niet in lijn was met de Code. Het specifieke punt over de positionering van de Bezwaarcommissie Nationaal Dopingreglement (BND), is door WADA op 21 april 2021 met de Dopingautoriteit gecommuniceerd, die dat op haar beurt in juni met mijn departement heeft gedeeld.
Is bij de bekendmaking dat er een nieuwe WAD Code zou komen, actief contact gezocht met het Wereldantidopingagentschap (WADA) over de vraag of de huidige positionering van de Bezwaarcommissie Nationaal Dopingreglement (BND) voldoende was?
Nee, er is na de bekendmaking in 2017 van de Codeherziening door de Dopingautoriteit niet actief contact gezocht met WADA over de positionering van de BND. De Dopingautoriteit heeft de BND juist per 1 januari 2021 ingesteld als onderdeel van de implementatie van de nieuwe WAD Code 2021. De BND is daarbij zo gepositioneerd dat werd voldaan aan nationale wetgeving en de Dopingautoriteit was van mening dat daarmee ook werd voldaan aan de Code.
Is, toen duidelijk werd dat de BND niet onafhankelijk genoeg was ten opzichte van de Dopingautoriteit, direct de optie verkend om een wetgevingstraject te starten om onafhankelijkheid wel te borgen? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Toen het probleem van de positionering van de BND op 21 april 2021 aan de Dopingautoriteit werd gemeld, is er in eerste instantie verkend welke praktische opties er waren, met name in het licht van het feit dat de Dopingautoriteit de BND heeft gepositioneerd op een manier die gebruikelijk is in de context van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Toen alternatieven niet voorhanden bleken te zijn, is wetgeving als mogelijke oplossing besproken. De Dopingautoriteit is tegelijkertijd ook bezig geweest om een bevestiging van WADA te krijgen of dit (de BND) het enige openstaande punt was voor wat betreft compliance met de Code. In juli, tijdens een gezamenlijk gesprek met WADA bleek dit inderdaad het geval.
Is sprake van een inschattingsfout dat er gedacht werd dat het WADA wel akkoord zou gaan met hoe nu de onafhankelijke positie van de BND is geregeld?
De positionering van de BND door de Dopingautoriteit voldeed aan de nationale regelgeving. Dit is immers hoe we in Nederland bezwaarcommissies onafhankelijk positioneren binnen het kader van de Awb. De Dopingautoriteit was vanaf 2004 gewend voor de inbedding in de Nederlandse structuur enige (interpretatie)ruimte te hebben, en is daar in overleg met WADA steeds uit gekomen. In april 2021 bleek die interpretatieruimte van de Code er niet meer te zijn, en bleek dat het niet mogelijk was om inzake de BND met WADA tot een vergelijk te komen.
Wacht u de vergadering van het dagelijks bestuur van het WADA op 14 september 2021 af alvorens u het benodigde wetgevingstraject start? Zo ja, waarom? Zo nee, kunt u een inschatting geven wanneer u verwacht de benodigde wetswijziging naar de Kamer te sturen?
Nee, die wacht ik niet af. De voorbereiding van het wetgevingstraject is reeds gestart en ik ben voornemens om het wetsvoorstel zo snel mogelijk aan uw Kamer te sturen.
Hoe zeker bent u ervan dat een wetswijziging, die de positie van de BND verduidelijkt, voldoende zal zijn voor het WADA?
Er is door de Dopingautoriteit en het Ministerie van VWS in juli met WADA gesproken over de inhoud van een dergelijke wetswijziging die de BND als zelfstandig bestuursorgaan positioneert, om zeker te zijn dat daarmee het probleem ook in de ogen van WADA afdoende wordt opgelost. Om hieromtrent zo groot mogelijke zekerheid te hebben zal WADA van het traject op de hoogte gehouden worden en zal met WADA worden overlegd over de inhoud van het wetsvoorstel.
Welke stappen kunt en gaat u nemen als, in het ergste geval, Nederlandse sporters niet meer onder de Nederlandse vlag mee kunnen doen aan wedstrijden? Hoe kunt u zich voorbereiden op deze stappen?
Dit is één van de sancties die WADA op 14 september jl. in het vooruitzicht heeft gesteld als de positionering van de BND op 14 januari 2022 niet in lijn is gebracht met de WAD Code; WADA zal dan verklaren dat naar haar mening de Dopingautoriteit non-compliant is met de WAD Code. De Dopingautoriteit heeft mij laten weten voornemens te zijn een dergelijke non-compliance verklaring door WADA te betwisten bij het Court of Arbitration for Sport (CAS); een dergelijke gang naar het CAS heeft een opschortende werking voor sancties totdat het CAS uitspraak heeft gedaan.
Daarnaast ben ik – zoals ik u per brief eerder heb geïnformeerd – voornemens om de Nederlandse regelgeving op dit punt zo snel mogelijk aan te passen zodat de BND wordt gepositioneerd op een manier die in lijn is met wat de Code voorschrijft.
Kunt u een opsomming geven van andere sancties die het WADA bij een non-compliant verklaring kan opleggen aan Nederland en Nederlandse instanties, zoals de Dopingautoriteit?
WADA kan alleen organisaties sanctioneren die de Code hebben ondertekend.
De Dopingautoriteit is zo’n ondertekenaar. Nederland is als land in die zin niet gebonden aan de Code. Wel heeft Nederland het UNESCO-verdrag tegen doping in de sport ondertekend; daarmee heeft Nederland zich gecommitteerd aan de beginselen van de Code en zijn we als land gehouden maatregelen te nemen tegen dopinggebruik. Maar daaruit vloeien voor WADA geen sanctiemogelijkheden voort. Uit de WAD Code 2021 volgen verschillende sanctiemogelijkheden, die zijn opgesomd in artikel 24.1.12 van de Code. Deze sancties variëren in zwaarte van bijvoorbeeld het niet zitting mogen nemen van medewerkers van de Dopingautoriteit in commissies of het WADA-bestuur, het door de Dopingautoriteit niet mogen ontvangen van middelen van WADA, tot aan het niet mogen deelnemen aan internationale sportevenementen. Voor een volledig beeld verwijs ik u naar het Code-artikel zelf.2 De sanctie die wordt opgelegd moet volgens de Code qua zwaarte in verhouding staan tot de overtreding die is vastgesteld.
Welke gevolgen kan een non-compliant verklaring met terugwerkende kracht hebben voor Nederlandse sporters, in het bijzonder de sporters die hebben deelgenomen aan de Olympische en Paralympisch Spelen, aangezien de internationale eisen per 1 januari 2021 zijn ingegaan?
Geen. Een eventueel door WADA op te leggen sanctie heeft geen terugwerkende kracht.
Kunt u deze vragen nog voor de uitspraak van het WADA op 14 september 2021 beantwoorden? Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord. Ik heb echter het WADA-besluit afgewacht alvorens deze vragen te beantwoorden. Ik informeer u in een separate brief over de inhoud van dat WADA-besluit.
Het bericht dat meer woningzoekenden fraude plegen om een sociale huurwoning te krijgen. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer mensen plegen fraude om sociale huurwoning te krijgen»?1
Ja.
Is het waar dat er betaalde partijen zijn die op verzoek van woningzoekenden gegevens vervalsen? Klopt het dat corporaties vervalste gegevens niet kunnen controleren, omdat corporaties geen BRP (Basisregistratie Personen)-gegevens mogen ontvangen? In hoeverre bent u bereid om dit aan te passen? Deelt u de mening dat corporaties BRP-gegevens moeten kunnen ontvangen om deze fraude op te sporen?
Het vervalsen van gegevens voor woningzoekenden door betaalde partijen was (mede) aanleiding voor het Algemeen Overleg Woonfraude van 27 juni 2019, en leidde tot het instellen van de pilot digitalisering inkomenstoets, waarover ik u een aantal malen heb geïnformeerd.2 In de pilot wordt een werkwijze uitgetest die naar verwachting bijdraagt aan het terugdringen van woonfraude, doordat woningcorporaties de inkomensgegevens en de bijbehorende identificerende gegevens (in de pilot zijn dat BRP-gegevens) rechtstreeks en digitaal vanuit de overheidsbronnen verkrijgen. De aspirant-huurder moet toestemming geven voor de gegevensverstrekking, maar is niet in staat deze gegevens te wijzigen. Zoals in mijn brief aan uw Kamer vermeld, is het de wens van de deelnemers in de pilot, dat deze na positieve evaluatie grootschalig wordt uitgerold waardoor dergelijke fraude niet of veel minder zal voorkomen.
Het bewuste bericht verwees naar een onderzoek dat door bureau Companen3is uitgevoerd in opdracht van de Autoriteit woningcorporaties (Aw). In het onderzoek werd de eerdere praktijk met vervalsingen door betaalde partijen bevestigd.
Ik benadruk dat het belangrijk is om vervalsingen tegen te gaan zodat de beschikbare woonruimte terecht komt bij die doelgroep waarvoor deze woningen bedoeld zijn. Het is in eerste instantie aan woningcorporaties om een controle te doen van de documenten die voor de toewijzing van een sociale huurwoning nodig zijn, en om alert te zijn op eventuele vervalsingen. Corporaties zijn hier alert op en pakken deze problemen ook aan.4Daarbij kan, onder omstandigheden, gebruik worden gemaakt van gegevens uit het BRP. Gemeenten hebben de mogelijkheid om op lokaal niveau BRP-gegevens aan woningcorporaties te verstrekken.
Klopt het dat woningzoekenden hun achternaam en geboortedatum gelijktijdig kunnen aanpassen en zo hun inschrijfduur kunnen «doorgeven» aan andere woningzoekenden? In hoeverre bent u bereid om dit aan te passen? Deelt u de mening dat corporaties het BSN-nummer moeten kunnen registeren om deze fraude op te sporen?
In het onderzoek van Companen is een fraudedetectiemethode van Sociale Verhuurders Haaglanden beschreven, als goed voorbeeld van hoe woonruimteverdelers eenvoudig eerste signalen van vervalsingen of mogelijke fraude op kunnen sporen. Dit heeft betrekking op aanpassingen die corporatiemedewerkers of medewerkers van de woonruimteverdeler zelf kunnen doen, niet om aanpassingen die woningzoekenden kunnen doen. Companen geeft in haar onderzoek aan dat deze fraudedetectiemethode breed toepasbaar kan zijn, bij kan dragen aan de bewustwording van corporatiemedewerkers over mogelijke kwetsbaarheden en inzicht geeft in het eigen handelen. Ik heb Aedes verzocht deze methode bij woningcorporaties onder de aandacht te brengen.
Klopt het dat er geen wettelijk grondslag is voor gegevensdeling tussen (semi)overheidsinstellingen, zoals Belastingdienst, SVB, de politie en corporaties, terwijl die wettelijke grondslag wel nodig is om woonfraude op te sporen? In hoeverre bent u bereid om de wettelijke grondslag te creëren, zodat corporaties onder andere door bestandsvergelijkingen woonfraude kunnen opsporen?
Zoals in antwoord op vragen 2 en 3 is aangegeven beschikken woningcorporaties en woonruimteverdelers over mogelijkheden om vervalsingen (en mogelijke woonfraude) te detecteren. Daarnaast is de verwachting dat de werkwijze met de digitale inkomenstoets en fraudedetectiemethoden zoals Sociale Verhuurders Haaglanden toepassen, het aantal gevallen van vervalsingen en mogelijke woonfraude zal doen afnemen. Grootschalige informatie-uitwisseling om fraude op te sporen, waarbij geen sprake is van een verdenking, acht ik niet proportioneel. Wanneer een woningcorporatie daadwerkelijk en op goede gronden het vermoeden heeft van fraude, kan zij daarvan aangifte doen bij de politie. In zo’n geval kan de politie zo nodig een opsporingsonderzoek instellen.
Hoe groot is het aantal woningzoekenden dat woonfraude pleegt om een sociale huurwoning te krijgen, terwijl die eigenlijk niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning? Hoe worden fraudeurs op dit moment door corporaties geweerd om op een wachtlijst te komen voor een sociale huurwoning? Is er al een zwarte lijst voor fraudeurs, zodat die niet langer in aanmerking komen voor een sociale huurwoning?
Het onderzoek van Companen richt zich op risico’s bij woningtoewijzing, en een woningzoekende kan zich natuurlijk ook weleens vergissen. Het is mij niet bekend hoeveel woningzoekenden fraude plegen om een sociale huurwoningen te krijgen.
In haar rapport concludeert Companen dat misstanden waarbij corporatiemedewerkers betrokken zijn incidenteel van aard zijn. Het overtreden van de regels of het opzoeken van de randen door woningzoekenden heeft, als gevolg van de druk op de woningmarkt, volgens Companen wel een meer structureel karakter. Juist om deze reden zou de digitalisering van de inkomenstoets een positieve ontwikkeling kunnen zijn, hiervoor wacht ik de uitkomsten van de pilot later dit jaar af.
Er bestaat sinds enkele maanden een format «Modelprotocol Signaleringsmodule Ongewenst Huurdersgedrag»5. Onder ongewenst huurdersgedrag wordt onder meer verstaan (woon)fraude. Dit protocol is in nauw overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens door Aedes tot stand gebracht. Het doel van dit protocol is om te waarborgen dat bij de verwerking van de persoonsgegevens in de signaleringslijst voldoende rekening wordt gehouden met de wettelijk vereiste bescherming en dat een juiste afweging van belangen wordt gemaakt. Plaatsing van de huurder met ongewenst huurdersgedrag op zo’n signaleringslijst gebeurt met uiterste zorgvuldigheid en alleen onder voorwaarden.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek dat u heeft aangekondigd tijdens de behandeling van de Woningwet en dat u samen met VNG, Aedes, de Woonbond en de Autoriteit woningcorporaties doet naar de vraag of er voor de maatschappelijke rol van corporaties een wettelijke grondslag voor gegevensdeling nodig is?
Het onderzoek naar aanleiding van mijn toezegging ziet op andere thematiek dan het tegengaan van vervalsingen of woonfraude, namelijk de knelpunten van gegevensverwerking in het kader van de wettelijke taak die woningcorporaties hebben voor zorg- en veiligheid, en hoe woningcorporaties binnen hun wettelijke taak grip kunnen houden in een wijk en overlast tegengaan. Ik zal uw Kamer in het najaar per brief informeren over de stand van zaken.
Het bericht ‘Geen geld voor de tandarts: 'Mondzorg moet terug in het basispakket'’ |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Geen geld voor de tandarts: «Mondzorg moet terug in het basispakket»»?1
Ik vind het van groot belang dat iedereen in Nederland toegang heeft tot goede mondzorg. Helaas kan het voorkomen dat mensen in een situatie verkeren dat dit niet het geval is. Vanwege de beperkte beschikbaarheid van betrouwbare data is het moeilijk om een precieze uitspraak te doen over de hoeveelheid mensen in Nederland die puur vanwege financiën mondzorg mijden: de verschillende bronnen geven geen eenduidig beeld.
Ik wil dat er structurele informatie beschikbaar komt over de mondgezondheid van mensen in Nederland. Ik zet daarom, zoals al eerder aangekondigd, een langdurige monitor op om de mondgezondheid in Nederland te meten. In afstemming met het veld zal hiertoe een set indicatoren worden opgesteld, waarna de informatie driejaarlijks zal worden uitgevraagd. Het eerste meetmoment start in 2022. Met het verkrijgen van meer informatie over de staat van de mondgezondheid in Nederland, wordt ook de mondgezondheid onder specifieke groepen beter inzichtelijk. Op basis daarvan kan, zo nodig, aanvullend beleid worden gemaakt.
Hoe reageert u op de stelling van Dokters van de Wereld dat het niet vergoeden van de tandartszorg via het basispakket de samenleving uiteindelijk juist meer geld kost, omdat mensen bij het mijden van de tandarts andere problemen krijgen?
Het onderzoek waar Dokters van de Wereld hun stellingen op baseert, is een onderzoek waar het Radboud UMC aan heeft meegewerkt. Dit onderzoek gaat over de economische impact van ziekten aan het gebit.2 In dit onderzoek wordt berekend dat mondgezondheidsproblemen in Nederland samenhangen met een gemiddeld verlies van productiviteit van $ 209 dollar per persoon. Het onderzoek geeft zelf aan welke kanttekeningen er te plaatsen zijn tegen de gebruikte methodiek en schatting. Daarbij betreft dit niet alleen productiviteitsverlies door mondziekten vanwege uitgestelde mondzorg, maar ook het verlies van arbeidsproductiviteit van mensen die wel regelmatig naar de tandarts gaan. De daadwerkelijke economische gevolgschade van uitgestelde mondzorg is dus niet bekend.
Bent u ervan op de hoogte hoeveel Nederlanders jaarlijks trombose krijgen als gevolg van het mijden van mondzorg?
Nee, deze informatie is niet beschikbaar.
Bent u ervan op de hoogte hoeveel Nederlanders jaarlijks nierschade krijgen door de grote hoeveelheden pijnstillers die ze nodig hebben door het mijden van mondzorg?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zicht op de niet-medische problemen die mensen krijgen door het mijden van mondzorg, zoals ontslag «omdat ze niet meer toonbaar zijn» of een lagere kans om een nieuwe baan te krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat mensen nu vaak uit financiële overwegingen kiezen om een kies te laten trekken, in plaats van een wortelkanaalbehandeling te ondergaan? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het belangrijk om te voorkomen dat mensen alleen vanwege financiële redenen de keuze maken om kiezen of tanden te laten trekken, in plaats van deze te laten behandelen. Zoals al in eerdere beantwoording3 aangegeven is de basis dat volwassenen in beginsel een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de verzorging van hun gebit. Er kunnen echter (financiële) omstandigheden zijn waardoor mensen daar hulp bij nodig hebben. Gemeenten kunnen waar nodig mensen bijstaan met gemeentelijke compensatieregelingen, de gemeentepolis en bijzondere bijstand. Gemeenten hebben hiervoor ook financiële middelen via het Gemeentefonds ontvangen.
Wat is uw oordeel over de arbitraire grenzen die er in de huidige situatie bestaan, waarbij bijvoorbeeld een prothese wel wordt vergoed als mensen geen tanden of kiezen meer hebben, maar als ze twee goede hoektanden hebben niet, terwijl een prothese in dat geval zelfs beter geplaatst kan worden? Bent u bereid om het systeem zo aan te passen dat mensen in dit soort vergelijkbare gevallen in beide gevallen recht hebben op vergoeding?
In het Besluit Zorgverzekering4 is opgenomen dat alleen een (uitneembare) volledige prothese wordt vergoed. Er is niet genoemd dat men per se tandeloos moet zijn.
Stel dus dat de patiënt nog twee goede hoektanden heeft, dan kunnen deze hoektanden worden afgeslepen (na een kanaalbehandeling) tot net boven het tandvlees. Vervolgens wordt een volledige (overkappings) prothese gemaakt. De kosten voor de volledige prothese worden vergoed uit het basispakket.5
Als er in dezelfde situatie (met twee gezonde hoektanden) voor wordt gekozen om een partieel (gedeeltelijk) kunstgebit te maken rond de aanwezige hoektanden, is er geen sprake van een volledige prothese, en is er dus geen vergoeding.
De oorsprong van deze afbakening is gelegen in 1997, toen door de toenmalige Ziekenfondsraad werd geoordeeld dat de grote groep tandeloze ouderen, die niet hadden kunnen profiteren van de verbeteringen in de mondzorg, de hoge kosten van de volledige gebitsprothese vergoed zouden moeten krijgen.6
Bent u het ermee eens dat het feit dat mensen de tandarts niet kunnen betalen nooit een reden mag zijn dat zij geen toegang hebben tot mondzorg?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat de verschillen tussen arm en rijk in gebitskwaliteit veel te groot zijn geworden? Zo ja, wat gaat u doen om deze verschillen uit te wissen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1 vind ik het van belang dat er structurele informatie beschikbaar komt over de mondgezondheid van mensen in Nederland. Ik zet daarom een langdurige monitor op om de mondgezondheid in Nederland te meten. Op basis daarvan kan, zo nodig, aanvullend beleid worden gemaakt.
Bent u bereid om de tandarts weer op te nemen in het basispakket, zodat de hoogte van het inkomen van mensen niet langer bepalend is voor de kwaliteit van hun gebit?
Nee. Zoals eerder aangegeven is de basis dat volwassenen een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de verzorging van hun gebit. Er kunnen echter (financiële) omstandigheden zijn waardoor mensen hulp nodig hebben. Gemeenten kunnen waar nodig mensen bijstaan met gemeentelijke compensatieregelingen, de gemeentepolis en bijzondere bijstand. Helaas bieden gemeentelijke voorzieningen niet altijd een oplossing. Echter, opname in het basispakket is ook geen garantie dat iedereen wel naar de tandarts gaat: Ten tijde van het ziekenfonds gingen er jaarlijks bijna 1 miljoen mensen niet naar de tandarts.
Dit probleem kan sneller en doelgerichter worden aangepakt via lokaal maatwerk dan via het basispakket. Dit is in lijn met de aanbevelingen van de beroepsverenigingen: de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde (KNMT), de Nederlandse Vereniging voor Mondhygiënisten (NVM) en de Organisatie van Nederlandse Tandprothetici (ONT). Ik wil de komende periode samen met de beroepsverenigingen, gemeenten en zorgverzekeraars verkennen hoe we invulling kunnen geven aan een doelgerichte en specifieke aanpak.
Ik denk dan onder andere aan het voorkomen en sneller oplossen van betalingsachterstanden zorgpremie, waardoor de aanvullende zorgverzekering sneller kan worden afgesloten/hervat en oplossingen vanuit samenwerkingsverbanden van gemeenten en zorgverzekeraars, zoals de inzet van lokale maatwerkbudgetten (in combinatie met vroegsignalering).
In antwoord op eerdere vragen2 stelde u dat mondzorg na opname in het basispakket «niet per definitie toegankelijker [wordt] voor lage inkomens, omdat een groot deel van deze kostenverschuiving via het eigen risico ook weer bij de mensen zelf wordt neergelegd»; bent u het ermee eens dat het logischer is om de tandarts dan ook uit te zonderen van het eigen risico dan om mondzorg dan maar niet in het basispakket op te nemen, als het doel is om de zorg toegankelijker te maken?
Nee. Het uitzonderen van het eigen risico van mondzorg, betekent dat die kosten worden doorberekend in de premie. Daardoor betalen verzekerden alsnog. Zorg is niet gratis. Opname van mondzorg in het basispakket zonder dat het eigen risico van toepassing is kost 2,3 miljard euro per jaar. Opnemen in het basispakket én uitzonderen van het eigen risico vind ik bovendien niet logisch, omdat dat een hele dure oplossing is, terwijl de ervaring leert dat dit het probleem van mondzorgmijding niet oplost. Zoals ik heb uiteengezet in mijn antwoord op vraag 10, kan het probleem doelgerichter en doelmatiger worden aangepakt via lokaal maatwerk.
Leeftijdsdiscriminatie door banken. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoge leeftijd mag toegang tot krediet niet blokkeren?»1
Ja.
Klopt het dat banken eenzijdig leningsvoorwaarden aanpassen wanneer klanten ouder worden? Zo ja, waarom doen zij dit?
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft mij desgevraagd gemeld dat het bereiken van een bepaalde leeftijd aanleiding kan zijn om de financiële situatie van een consument weer te toetsen, en indien nodig de voorwaarden van het product aan te passen. De gedachte daarbij is dat banken klanten niet meer krediet moeten verstrekken dan voor die individuele klant passend is. De banken baseren zich bij dit beleid deels op het Klantbelang normenkader van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) uit 2018 over consumptief krediet,2 dat is terug te vinden in de Gedragscode Consumptief Krediet van de NVB.3 Banken houden met die beoordeling onder andere rekening met zogeheten life events, zoals scheiden, pensioen en werkloosheid. Ik vind het van belang dat banken bij het aanpassen van de kredietvoorwaarden de belangen van de consumenten in acht nemen.
Deelt u de mening dat bij het eenzijdig aanpassen van kredietvoorwaarden louter wegens het bereiken van een bepaalde leeftijd sprake is van ongeoorloofde leeftijdsdiscriminatie?
Naar aanleiding van een vergelijkbare zaak, hebben de leden Alkaya en Van Kent (beiden SP) eerder schriftelijke vragen gesteld.4 Zoals ik in mijn beantwoording op hun vragen schreef, is discriminatie in Nederland verboden en zet het kabinet zich in om alle vormen van discriminatie tegen te gaan. Het eenzijdig aanpassen van kredietvoorwaarden kan tot doel hebben om overkreditering te voorkomen. Dat kan geoorloofd zijn. Wel ben ik van mening dat banken bij het eenzijdig aanpassen van kredietvoorwaarden oog moeten hebben voor de gevolgen daarvan voor de consument.
Onder welke voorwaarden kunnen banken eenzijdig kredietvoorwaarden aanpassen, en onder welke omstandigheden kan het blote feit van het bereiken van een bepaalde leeftijd daar aanleiding toe geven?
Banken mogen kredietvoorwaarden eenzijdig aanpassen, mits dit voorafgaand in de kredietovereenkomst is overeengekomen en banken consumenten over wezenlijke wijzigingen voorafgaand informeren. Het bereiken van een bepaalde leeftijd wordt, vanwege het aan leeftijd gebonden potentieel veranderende inkomen, door banken beschouwd als een factor van belang bij de beoordeling of een krediet passend is en ook in de toekomst blijft voor de consument. Voorkomen moet worden dat consumenten na een verandering in hun inkomen (door bijvoorbeeld pensionering) niet langer in staat zijn om hun krediet terug te betalen en als gevolg daarvan in de schulden terecht komen. Banken moeten daarbij wel altijd de belangen van de consumenten op zorgvuldige wijze in acht nemen.
Als een consument het oneens is met de wijziging van de voorwaarden, kan de consument een klacht indienen bij de betreffende bank. Vervolgens kan de consument de klacht ook voorleggen aan de civiele rechter of het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).
Op welke schaal komt dit voor? Heeft u daar inzicht in?
Bij navraag heeft de NVB gemeld dat het specifieke beleid per bank verschillend is, maar dat de meeste banken rekening zullen houden met de pensioengerechtigde leeftijd van een consument, omdat dit impact kan hebben op de financiële situatie van die consument.
Wordt er toezicht gehouden op leeftijds- en andere vormen van discriminatie door toezichthouders als de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten; zo nee, waarom niet?
De AFM, De Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) houden toezicht op de integere en beheerste bedrijfsvoering van banken. Dit omvat ook dat banken moeten waarborgen dat wetsovertredingen of andere handelingen die het vertrouwen in de financiële markten kunnen schaden worden tegengegaan. In het geval van misstanden die de bedrijfsvoering van banken raken, zouden de toezichthouders handhavend kunnen optreden. Als een consument een klacht heeft over een financieel product of financiële dienst – waaronder vermeende leeftijdsdiscriminatie – dan kan hierover melding worden gedaan bij de AFM. Daarnaast kan de consument de klacht ook voorleggen aan het Kifid of de civiele rechter.
Deelt u de mening dat bij het versoberen van voorwaarden altijd gekeken moet worden naar de individuele omstandigheden, nu het bereiken van een bepaalde leeftijd zeer weinig zegt over de kredietwaardigheid van een persoon?
Zoals ik in mijn beantwoording op vraag 2 heb aangegeven, voeren banken een beleid om overkreditering tegen te gaan. Het bereiken van een bepaalde leeftijd is een factor die daarin wordt meegewogen. Het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd kan het inkomen van de consument veranderen en dat kan gevolgen hebben voor de kredietwaardigheid. Een bank mag een algemeen beleid voeren, maar moet daarbij wel altijd de belangen van de consumenten op zorgvuldige wijze in acht nemen.
Bent u bereid met banken in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat leeftijdsdiscriminatie niet meer plaatsvindt en dat bij het versoberen van voorwaarden altijd gekeken wordt naar de persoonlijke omstandigheden van klanten?
Een bank mag om overkreditering tegen te gaan algemeen beleid voeren, maar moet daarbij wel altijd de belangen van de consumenten op zorgvuldige wijze in acht nemen. Ik vraag banken dan ook om samen met de klant te kijken wat er wél mogelijk is op basis van de individuele situatie. Dit kan helpen bij het uitleggen waarom voorwaarden eenzijdig zijn aangepast en geeft de consument de mogelijkheid een passende oplossing te vinden. Dit is ook aan de NVB overgebracht.
Wilt u ervoor zorgen dat ouderen niet stelselmatig benadeeld worden door banken en zo nodig wettelijke maatregelen nemen? Zo nee, waarom niet?
Mijn beeld is niet dat ouderen stelselmatig door banken worden benadeeld en ik zie daarom geen noodzaak voor wettelijke maatregelen. Dat neemt niet weg dat het eenzijdig aanpassen van voorwaarden ervaren kan worden als een benadeling. Toch is het belangrijk dat banken beleid voeren om overkreditering tegen te gaan. Het gesprek tussen bank en klant om te kijken wat wel mogelijk is kan hierbij helpen. Indien een consument een klacht heeft, kan die klacht worden ingediend bij de desbetreffende bank. Daarnaast kan de consument de klacht ook voorleggen aan het Kifid of de civiele rechter.
De trage voortgang van de onderzoeken naar de Deventer moordzaak |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom, twee jaar na aanvang, het coldcaseteam van de Amsterdamse politie het onderzoek nog niet heeft afgerond?1
De procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad heeft mij als volgt geïnformeerd.
Het onderzoek door de advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) is reeds in november 2018 afgerond. Nadat de AG met de raadslieden van de gewezen verdachte en de rechter-commissaris heeft gesproken over vervolgonderzoek, heeft de AG in april 2019 aan forensisch onderzoekers van het coldcaseteam van de Amsterdamse politie de opdracht gegeven een evaluatieonderzoek te verrichten. De AG heeft vervolgens periodiek overleg gehad met het coldcaseteam en daarbij ook gewezen op het belang bij een spoedige voortgang van het onderzoek. De PG blijft verantwoordelijk voor het onderzoek en het is aan de PG en AG om te sturen op de voortgang van individuele zaken. De PG is onafhankelijk van de regering.
De PG en het coldcaseteam van de politie verwachten dat de eerste onderzoeksresultaten over de periode tot aan de strafzaak in eerste aanleg over vier maanden beschikbaar zullen zijn. Vervolgens gaat het coldcaseteam verder met het onderzoek naar de forensische resultaten uit de periode vanaf het hoger beroep en de herzieningsvoorstellen tot op heden. De verwachting is dat deze tweede fase van het onderzoek een paar maanden in beslag zal nemen. De resultaten zullen door de AG aan de verdediging worden verstrekt.
Kunt aangeven welke stappen u, sinds oktober 2020, toen bekend werd dat er nog nauwelijks voortgang was geboekt naar het genoemde cold case onderzoek, heeft ondernomen om wel voor die gewenste voortgang te zorgen?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de reden is van de langzame uitvoering van dat genoemde coldcaseteam?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer het herzieningsonderzoek van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, mr. Aben, dat sinds 2014 (!) is gestart is afgerond en wat u de afgelopen vier jaar heeft gedaan om een spoedige afronding van dit onderzoek te bevorderen?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer de genoemde onderzoeken afgerond zijn en de resultaten daarvan gepubliceerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Exportsteun uit Nederlands belastinggeld voor een omstreden project op de Filipijnen |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), de Th. Bruijn |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u de brief van Both Ends, de Vogelbescherming, IUCN NL en verschillende partnerorganisaties van Both Ends op de Filipijnen van 15 juli 2021 hebt ontvangen over de signalen die zij hebben opgevangen over een grote exportkredietverzekering (ekv) die zal worden verleend aan Boskalis voor de aanleg van een luchthaven in Manila Bay?
Ja.
Klopt het dat u van plan bent om een ekv te verstrekken aan Boskalis voor de aanleg van een luchthaven in Manila Bay? Zo ja, om welk geldbedrag zou het gaan? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat dit geheel niet aan de orde is?
In december 2020 is een dekkingstoezegging afgeven aan Boskalis met een voorbehoud van de beoordeling van milieu- en sociale risico’s, een zogenaamde «mvo-mits». Op dit moment vindt de milieu- en sociale beoordeling plaats. De «mvo-mits» impliceert dat pas als deze beoordeling positief is afgerond er een polis kan worden afgegeven.
Over het eventueel te verzekeren bedrag kan ik op dit moment (nog) geen uitspraken doen. Dit betreft namelijk bedrijfs-, concurrentie- en koersgevoelige informatie. Wanneer en indien de dekkingstoezegging tot een daadwerkelijke verzekeringspolis zal leiden, zal het maximale schadebedrag gepubliceerd worden op de website van Atradius DSB (ADSB).
Klopt het dat er al een dekkingstoezegging is gegeven aan Boskalis, dan wel een andere Nederlandse exporteur, in relatie tot het NMIA (New Manila International Airport) project in de Filippijnen?1 Zo ja, op basis van welke sociale en milieu afwegingen is deze dekkingstoezegging gegeven? Hoe verenigt zich dit met de lopende due diligence? Betekent dit dan ook dat er nu automatisch een verplichting tot het verstrekken van een verzekeringspolis bestaat? Welke mogelijkheden heeft u en Atradius DSB (ADSB) nog om invloed uit te oefenen op het project en de nu lopende due diligence?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is er een dekkingstoezegging met «mvo-mits» verstrekt. Zoals vaker het geval is, was de financiële due diligence eerder afgerond dan de milieu- en sociale due diligence. Om een Nederlandse exporteur toch de mogelijkheid te bieden mee te dingen naar een contract, kan de Staat in zulke gevallen besluiten een dekkingstoezegging af te geven met mvo-mits. Dit houdt in dat de dekkingstoezegging alleen omgezet kan worden in een polis indien de milieu- en sociale beoordeling positief is. Indien uit de due diligence mocht blijken dat het project niet voldoet aan de nationale en internationale mvo-standaarden, dan zullen er maatregelen moeten worden getroffen om het project aan alle voorwaarden te laten voldoen voordat de dekkingstoezegging kan worden omgezet in een polis.
Heeft ADSB een risicoanalyse gemaakt? Zo ja, wat kwam hier uit en hoe beoordeelt u deze risicoanalyse? Zo nee, waarom is er geen risicoanalyse gemaakt en bent u bereid ADSB hier alsnog toe te bewegen?
Een risicoanalyse is een standaard onderdeel van het due diligence proces. Uit de financiële due diligence bleek dat het financiële risico aanvaardbaar was waarna de dekkingstoezegging is verstrekt inclusief de «mvo-mits». Op dit moment is de mvo-beoordeling en de daarbij behorende mvo risico-analyse nog niet afgerond. Over de inhoud hiervan kan ik daarom op dit moment nog geen uitspraak doen.
Bent u bekend met het bericht dat er al mensen onder druk zijn verhuisd en dat er een groot deel van de mangroven in het projectgebied inmiddels is weggehaald?2 Kunt u bevestigen dat dit klopt?
Ik ben bekend met het bericht van Both ENDS. Op dit moment kan ik niet bevestigen of de aantijgingen van gedwongen verhuizingen en van vernietiging van mangroven kloppen. De mvo-beoordeling nog niet afgerond. Hierin zullen genoemde berichten worden meegenomen.
Zijn de gedwongen verhuizingen en vernietiging van natuur met internationaal belang meegewogen in de risicoanalyse? Zo ja, op welke manier precies, hoe kwalificeerde u dit risico en hoe is dit meegewogen in de beoordeling? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4. Op dit moment is de mvo-beoordeling en de daarbij behorende mvo risico-analyse nog niet afgerond. Uiteraard zal de relevante informatie, waaronder eventuele gedwongen verhuizingen en eventuele vernietiging van natuur worden meegenomen in de beoordeling.
Welke internationale gevolgen en lange termijngevolgen voor mensen en natuur zijn in kaart gebracht bij de risicoanalyse?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Onderschrijft u het internationale belang van de wetlands? Zo ja, wat is het internationale belang volgens u? Zo nee, waarom niet en hoe kan het dan dat natuurorganisaties, zoals de Vogelbescherming, vinden dat de wetlands wel van internationaal belang zijn?
Het kabinet onderschrijft het internationale belang van wetlands in algemene zin zoals beschreven in de Conventie van Ramsar. De status en het internationale belang van – en de impact van onderhavig project op de wetlands maken onderdeel uit van de beoordeling van milieu- en sociale risico’s van deze ekv-transactie. Deze beoordeling is nog niet afgerond. Ik kan hier op dit moment dan ook nog geen uitspraken over doen.
Erkent u dat er reeds onherstelbare vernietiging van een ecosysteem van internationaal belang heeft plaatsgevonden? Zo nee, hoe zit het dan met de schade die nu – ter voorbereiding op de landaanwinning – is toegebracht aan mangroven en zeer ernstig is met langdurige ecologische gevolgen, aangezien de gekapte mangroven decennia oud zijn, en mangrovebossen wereldwijd tot de meest bedreigde ecosystemen horen?
De mogelijke schade, al dan niets reeds toegebracht, aan mangroven ter voorbereiding op de landaanwinning zal deel uitmaken van de beoordeling van milieu- en sociale risico’s. Deze beoordeling is nog niet afgerond. Mocht blijken dat er schade is of wordt toegebracht aan mangroven door toedoen van het project, dan zullen er voor afgifte van een ekv-polis compenserende maatregelen genomen moeten worden om de schade te herstellen, bijvoorbeeld door de aanplanting van nieuwe mangroven.
Vormen de gedwongen verhuizingen en de vernietiging van natuur van internationaal belang die reeds hebben plaatsgevonden ten behoeve van dit project, aanleiding voor u om de ekv niet te verstrekken? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
In het algemeen geldt dat transacties met onaanvaardbare negatieve effecten op milieu- en sociaal gebied niet in verzekering worden genomen. Om dit te beoordelen wordt een mvo-beoordeling uitgevoerd door ADSB. Deze is voor onderhavig project nog niet afgerond. Mochten de effecten op milieu- en sociaal gebied, waaronder op het gebied van herhuisvesting, onaanvaardbaar worden geacht en niet in lijn met nationale en internationale IMVO-standaarden voor de ekv, dan zal er geen verzekeringspolis worden afgegeven.
Kunt u uitsluiten dat bij dit project nog meer mensen hun huis en inkomen verliezen en dat er een wetland van internationaal belang verder zal worden vernietigd? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Op dit moment kan ik niet bevestigen of de aantijgingen van gedwongen verhuizingen kloppen. Dit geldt eveneens voor de aantijgingen van vernietiging van de wetlands. De luchthaven is gepland in een gebied dat van belang is voor vogels en daarmee is het aan te nemen dat er nadelige effecten zullen optreden voor de avifauna in de directe omgeving. Het mvo-beleid van ADSB is erop gericht op mogelijke negatieve effecten op milieu en/of sociaal gebied te voorkomen, te mitigeren en waar nodig en onvermijdelijk te compenseren. Mochten er onaanvaardbare negatieve effecten op milieu en sociaal gebied naar voren komen uit de beoordeling die niet in lijn zijn met de (inter)nationale IMVO standaarden, dan zal er geen ekv-polis worden verstrekt voor dit project.
Op welke manier gaat u bij het verstrekken van deze ekv nog gehoor geven aan de motie Alkaya en Van Raan3, nu onaanvaardbare risico’s zich al gematerialiseerd hebben?
Conform het mvo beleid van de ekv verzekert de Nederlandse staat geen transacties met onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu. Zoals aangegeven in bovenstaande antwoorden vindt deze mvo-beoordeling nog plaats.
Bent u van mening dat gedwongen verhuizingen onomkeerbare gevolgen hebben die op de lange termijn voelbaar zijn mensenrechtenschendingen zijn? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
In geval van eventuele gedwongen herhuisvestingen dient impact op de geherhuisveste mensen zoveel mogelijk beperkt en gecompenseerd te worden. Gedwongen herhuisvesting is dan ook een belangrijk punt van aandacht bij de beoordeling van milieu en sociale risico’s bij ekv-aanvragen. ADSB hanteert daarbij de IFC Performance Standards als leidraad. Hierin zijn landverwerving en gedwongen herhuisvesting expliciet opgenomen als aandachtspunt. Daarin is voorgeschreven dat gedwongen herhuisvesting waar mogelijk moet worden voorkomen of dat de impact op mensen geminimaliseerd moet worden door eerlijke compensatie voor goede leefomstandigheden. Hieraan zal dus ook bij onderhavig project moeten worden voldaan om te kunnen voldoen aan het mvo-beleid van de ekv en de internationale standaarden.
Bent u van mening dat risico’s dat de bewoners van het gebied hun thuis en inkomen verliezen en dat een wetland van internationaal belang wordt vernietigd aanvaardbaar zijn? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Nee, de genoemde risico’s zijn niet zonder meer aanvaardbaar. Vanwege de grote mvo-risico’s van deze transactie is derhalve een dekkingstoezegging afgegeven met een voorbehoud op de beoordeling van milieu- en sociale risico’s. Dat betekent dat deze dekkingszegging alleen omgezet wordt in een verzekeringspolis als alle milieu- en sociale risico’s aanvaardbaar worden geacht. Deze beoordeling is echter nog niet afgerond.
Herinnert u zich de vele eerdere vragen van de Partij voor de Dieren over omstreden exportkredietverzekeringen, waaronder de vragen van 24 juni 2021 over het omstreden gasproject in Mozambique? Welke lessen heeft u hieruit getrokken?
Ik verwijs u hiervoor naar de beantwoording van deze set Kamervragen die op 13 september naar uw Kamer is verzonden.
Bent u van mening dat u genoeg doet om te voorkomen dat er met Nederlands belastinggeld omstreden projecten in het buitenland worden ondersteund? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Er worden via de ekv geen projecten in het buitenland ondersteund met belastinggeld. De ekv is een op de middellange termijn kostendekkend instrument voor de exportbevordering, waarbij schades worden gedekt door de premie-inkomsten die de verzekerden betalen. De Nederlandse Staat treedt op als verzekeraar en Atradius DSB voert de ekv-faciliteit uit.
Voldoet de ekv voor de aanleg van de luchthaven in Manila Bay aan de voorwaarden voor groene transacties zoals vermeld in de in 2020 geïntroduceerde Groenlijst4 (die onderdeel uitmaakte van de vergroeningsagenda voor ekv)? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Nee, het onderhavige project is niet geclassificeerd als een «groen project» op de in 2020 geïntroduceerde Groenlijst. In algemene zin worden projecten alleen als groen geclassificeerd wanneer deze in positieve zin bijdragen aan het klimaat en het milieu. De aanleg van een nieuwe luchthaven kwalificeert niet als zodanig en heeft dan ook geen groen label ontvangen van ADSB.
Is de door u in 2020 geïntroduceerde Meetmethodiek Fossiel5 toegepast? Zo ja, hoe is de aanvraag geclassificeerd? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit alsnog te laten doen?
De aanleg van een luchthaven is geen activiteit in het upstream, midstream of downstream gedeelte van de fossiele waardeketen zoals gedefinieerd in de «Meetmethodiek Fossiel» (kolen, olie of gas). De uitkomst van de toepassing van deze methodiek is dat onderhavig project als niet-fossiel is geclassificeerd.
Bent u van mening dat deze ekv, voor de aanleg van een nieuwe luchthaven, een goede manier is om zo snel mogelijk zo veel mogelijk te doen om de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd terug te dringen, overeenkomstig de beste beschikbare wetenschappelijke kennis (artikel 4.1 van het Klimaatakkoord van Parijs)? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Nee. In algemene zin geldt dat alleen transacties die geclassificeerd worden als groen volgens de in 2020 geïntroduceerde «Meetmethodiek Groen» een positieve bijdrage leveren aan de afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs. De aanleg van een nieuwe luchthaven kwalificeert niet als zodanig en levert dan ook geen directe positieve bijdrage aan de afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs. De transactie is gekwalificeerd als niet-fossiel, zie ook het antwoord op vraag 18.
Op welke manier is deze ekv voor een nieuw aan te leggen luchthaven in de Filipijnen, die meer uitstoot en minder bescherming tegen natuurgeweld tot gevolg heeft, te verenigen met de verplichtingen, voortkomende uit het Klimaatakkoord van Parijs, die ontwikkelde landen hebben ter ondersteuning van ontwikkelingslanden bij zowel klimaatmitigatie als -adaptatie?
Zie het antwoorden op vraag 18 en 19.
Bent u van mening dat het verstrekken van een ekv voor de aanleg van een vliegveld waarbij mensenrechten worden geschonden en natuur van internationaal belang wordt vernietigd, past bij Nederland als lid van de kopgroep Export Finance for Future (E3F), een coalitie van landen die de ambitie heeft om de klimaatdoelen beter in de ekv te integreren? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Het lidmaatschap aan E3F betekent niet per definitie een belemmering voor het verzekeren van de aanleg van een vliegveld. Met de lancering van de Export Finance for Future (E3F) coalitie hebben Frankrijk, Denemarken, Duitsland, Nederland, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Zweden afgesproken om gezamenlijk exportfinanciering voor klimaatvriendelijke en duurzame projecten te stimuleren en voor fossiele sectoren te beperken. Dit kan qua maatregelen en tempo per land verschillen. Zo heeft Nederland een uitgebreide set maatregelen getroffen om «groene» ekv projecten aantrekkelijker te maken.
Kunt u bevestigen dat u niet verplicht bent om deze ekv te verstrekken en dat u dus kunt voorkomen dat er meer mensenrechtenschendingen plaatsvinden en natuur wordt vernietigd van internationaal belang? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja. De Staat behoudt zich het recht voor om een ekv niet te verstrekken indien een project onaanvaardbaar negatieve effecten voor mens en/of milieu met zich meebrengt. Of dit aan de orde is moet blijken uit de mvo-beoordeling van ADSB die momenteel wordt uitgevoerd.
Herinnert u zich uw mededeling van 30 juni 2021 naar aanleiding van onze schriftelijke vragen van 24 juni 2021 dat het niet mogelijk is deze binnen de gestelde termijn te beantwoorden, omdat het verzamelen van informatie voor de beantwoording meer tijd vergt?6 Hoe komt het dat de informatie over exportkredietverzekeringen niet (tijdig) beschikbaar is binnen de rijksoverheid, terwijl er toch jaarlijks € 10 miljard aan belastinggeld voor wordt gereserveerd? Wanneer kan de Kamer de antwoorden op deze vragen verwachten?
De casus waar u naar refereert is een zeer complexe zaak die om het nodige juridische uitzoekwerk vraagt. Om recht te doen aan de vragen en het belang van de casus dient dit zo zorgvuldig mogelijk te gebeuren. De gevraagde extra tijd was daarom nodig om tot een zorgvuldige beantwoording te komen. Die beantwoording is inmiddels naar uw Kamer verzonden op 13 september.7 Zie verder de antwoorden op de vragen 13 en 24.
Waarom wordt er al jaren € 10 miljard begroot voor exportkredietverzekeringen, terwijl dit plafond nooit bereikt wordt? Waar gaat het restant naartoe en waar kan de Kamer precies in de begrotingsstukken terugvinden wat de alternatieve bestemming is geworden? Waarom wordt het plafond niet naar beneden bijgesteld?
De € 10 miljard waaraan u refereert is het plafond waarvoor de Staat als verzekeraar jaarlijks nieuwe verplichtingen kan aangaan. Dit plafond is vastgesteld op € 10 miljard voor de gehele ekv-faciliteit en is gebaseerd op de historische vraag naar ekv, welke fluctueert. Het plafond naar beneden bijstellen zal een beperking opleveren voor het exporterend bedrijfsleven.
Tevens wil ik benadrukken dat het bedrag van € 10 miljard niet moet worden gezien als belastinggeld dat uit de begroting vloeit. De ekv is een op de middellange termijn kostendekkend instrument waarbij schades worden gedekt door de premie-inkomsten die de verzekerden betalen.
De beantwoording van prejudiciële vragen van het Hof Arnhem-Leeuwarden door de Hoge Raad van 2 juli 2021 |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad van 2 juli 2021 met betrekking tot massaalbezwaarprocedures?1
Ja.
Is het u bekend dat de Hoge Raad in antwoord op de prejudiciële vragen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft aangegeven dat in gevallen waarin een individuele vraag nauw verwant is met de aangewezen rechtsvraag en daaraan subsidiair is, dit een reden kan zijn voor de inspecteur het individuele deel van het bezwaar aan te houden, totdat op de massaalbezwaarprocedure is beslist?
Ja. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 juli 2021 geoordeeld dat de inspecteur de bezwaren die zien op een individuele kwestie, specifiek gericht op de situatie van de individuele belastingplichtige die bezwaar maakt, op de reguliere door de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven wijze moet behandelen. Dit betekent dat op het individuele deel van het bezwaar in beginsel binnen zes weken na afloop van de bezwaartermijn uitspraak moet worden gedaan. In het arrest overweegt de Hoge Raad ook dat de beslissing op het individuele deel van het bezwaar kan worden aangehouden door de rechter en overigens ook door de inspecteur (totdat de rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure onherroepelijk is beantwoord). De aanhouding van de beslissing door de inspecteur vereist instemming van de belanghebbende.2
Hoeveel belastingplichtigen hebben inmiddels bezwaar aangetekend tegen de box 3-heffing bij de aanslag 2020?
Tot 27 augustus 2021 hebben 34.874 belastingplichtigen een bezwaarschrift ingediend tegen de box 3-heffing bij de aanslag 2020.
In welk deel van deze bezwaarschriften is een stelselvraag aan de orde, welk deel van de bezwaarschriften ziet alleen op een individuele en excessieve last en welk deel van de bezwaarschriften bevat beide? Hoe bereidt de Belastingdienst zich voor op al deze bezwaarprocedures?
Tot 27 augustus 2021 heeft de Belastingdienst 14.990 bezwaarschriften tegen de box 3-heffing op stelselniveau ontvangen. De overige 19.884 zijn hoofdzakelijk bezwaarschriften tegen de box 3-heffing op stelselniveau én individueel niveau. Er zijn nauwelijks bezwaarschriften die alleen zien op de individuele kwestie of de box 3-heffing een individuele en buitensporige last vormt voor de betreffende belastingplichtige. Als dit deel van het bezwaar dat specifiek ziet op de situatie van de individuele belastingplichtige die het bezwaar heeft ingediend niet is gemotiveerd, vraagt de Belastingdienst de belastingplichtige om dit deel van het bezwaar te motiveren. De belastingdienst behandelt het individuele deel van het bezwaar conform de wettelijke termijnen.
Bent u het met de Hoge Raad eens dat het formeelrechtelijk mogelijk is het bezwaar in het individuele deel aan te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat meerdere belastingplichtigen in hun bezwaar de inspecteur het verzoek hebben gedaan het individuele deel van hun bezwaar aan te houden totdat is besloten in het massale deel, maar dat de Belastingdienst deze verzoeken heeft afgewezen, waardoor deze belastingplichtigen nu op korte termijn ook hun individuele bezwaren moeten doorzetten?
Ja. Door middel van de massaalbezwaarprocedure kan een rechtsvraag aan de rechter worden voorgelegd waarvan het antwoord voor een groot aantal belastingplichtigen van belang is. De rechtsvraag waar het hier om gaat is of de box 3-heffing op stelselniveau strijdig is met het eigendomsrecht van het EVRM.3 Totdat het antwoord op de rechtsvraag is gegeven, worden de bezwaarschriften voor wat betreft de rechtsvraag op grond van de wettelijke massaalbezwaarregeling aangehouden. De gebruikelijke termijn om te beslissen wordt voor bezwaarschriften waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt, opgeschort tot en met de dag voorafgaand aan de dag waarop de collectieve uitspraak op de rechtsvraag onherroepelijk wordt gedaan.
Veel belastingplichtigen hebben in hun bezwaarschrift naast de rechtsvraag ook het standpunt ingenomen dat de box 3-heffing voor hen een individuele en buitensporige last vormt. Deze individuele, specifieke kwestie valt niet onder de aanwijzing massaal bezwaar, omdat de uitkomst van zaken waarin hierover wordt uitgeprocedeerd niet representatief kán zijn.
Voor de afwikkeling van dit individuele deel van het bezwaar blijft de gebruikelijke regeling van de AWR en de Awb van toepassing.4 Dit betekent dat de inspecteur hierop in beginsel binnen zes weken na afloop van de bezwaartermijn moet beslissen. De Hoge Raad heeft erop gewezen dat de Belastingdienst kan beslissen om, met instemming van de belastingplichtige, het individuele deel van het bezwaar aan te houden. De Belastingdienst heeft ervoor gekozen dit niet te doen. Tegenover het mogelijke persoonlijke belang van de belastingplichtige bij het aanhouden van het individuele bezwaar staat het belang van de Belastingdienst om bezwaren tijdig en correct te behandelen en daarop uitspraak te doen. De massaalbezwaarprocedure is onder andere bedoeld om een groot aantal bezwaarschriften op een zo efficiënt en effectief mogelijke wijze te kunnen behandelen. Dit is in het voordeel van zowel de belastingplichtige als de Belastingdienst. Als de Belastingdienst vanwege een lopende massaalbezwaarprocedure het individuele deel van alle bezwaren moet aanhouden, dan wordt de Belastingdienst zelf alsnog geconfronteerd met een grote uitvoeringslast. Bij niet aanhouden van de individuele bezwaren kan de Belastingdienst immers deze bezwaren, die niet alle tegelijk zijn ingediend, in de tijd verspreid beoordelen en afdoen. Die mogelijkheid is zeer beperkt wanneer de beoordeling en afdoening van alle individuele bezwaren zouden worden aangehouden tot het moment waarop de collectieve uitspraak op de aangewezen rechtsvraag onherroepelijk is gedaan.
Verder ligt afdoening van het individuele deel van het bezwaar binnen de gebruikelijke termijn in de Awb voor de hand omdat de rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure en de individuele, specifieke kwestie twee afzonderlijke kwesties zijn, die apart van elkaar moeten worden beoordeeld en dus apart van elkaar worden behandeld. De individuele kwestie of de box 3-heffing een individuele en buitensporige last vormt voor een belastingplichtige is gekoppeld aan de persoonlijke (financiële) omstandigheden van die belastingplichtige en staat dus los van de rechtsvraag of de box 3-heffing op regelniveau in strijd is met het eigendomsrecht van het EVRM. De feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de afdoening van de individuele kwestie wijzigen niet tijdens de periode van aanhouden. Het individuele deel van het bezwaar kan derhalve zorgvuldig en correct afzonderlijk worden beantwoord, voordat de rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure definitief is beantwoord (zie verder het antwoord op vraag 7 en 9).
Is het u bekend dat dit als gevolg heeft dat veel mensen het individuele deel van het bezwaar hebben ingetrokken, met als gevolg dat deze belastingplichtigen hun individuele rechten al hebben verspeeld, voordat zij weten wat de uitkomst van de massaalbezwaarprocedure is?
Er zijn nog niet veel gevallen bekend waarin het individuele deel van het bezwaar is ingetrokken. Als een belastingplichtige het individuele deel van zijn bezwaar intrekt, dan blijft (ook) voor die belastingplichtige de uitkomst van de massaalbezwaarprocedure over de aangewezen rechtsvraag van belang. Overigens heeft een belastingplichtige die het individuele deel van zijn bezwaar intrekt en die vraag dus niet uitprocedeert, nog wel de mogelijkheid om de inspecteur (binnen de vijfjaarstermijn) te verzoeken de aanslag inkomstenbelasting ambtshalve te verminderen.5 Het intrekken van het bezwaar voor zover dat ziet op de individuele, specifieke kwestie van de belastingplichtige doet dus niets af aan de rechten van de belastingplichtige in de massaalbezwaarprocedure; de uitkomst in die procedure geldt onverkort. Als een belastingplichtige het individuele deel van zijn bezwaar niet intrekt en de inspecteur daarop uitspraak doet, wordt de belastingplichtige evenmin geschaad in zijn rechten in de massaalbezwaarprocedure; ook dan geldt de uitkomst in die procedure onverkort. De rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure en de individuele, specifieke kwestie zijn immers twee afzonderlijke kwesties, waarover ook volgens de Hoge Raad los van elkaar moet worden geprocedeerd.
Kunt u aangeven waarom deze mogelijkheid niet in praktijk door de Belastingdienst wordt toegepast?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre worden de rechten van belastingplichtigen geraakt, indien de wetgever een belastingplichtige dwingt om eerst het individuele deel van zijn bezwaar uit te procederen, terwijl er nog een collectieve massaalbezwaarprocedure loopt?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beziet u in dit licht de conclusie van Advocaat-Generaal Wattel van 25 maart 2021 die een stelselingreep door de rechter op basis van het eigendomsrecht onwaarschijnlijk acht, welke bij de belastingplichtige onzekerheid kan oproepen over of de kans op rechtsherstel misschien groter is bij de individuele weg, terwijl een massaal bezwaar toch de meest geëigende weg lijkt?
Ik ga er in mijn antwoord van uit dat de vragenstelster op onzekerheid doelt op het punt van het al of niet intrekken van het individuele deel van het bezwaar. Als een belastingplichtige een bezwaarschrift heeft ingediend dat zowel de aangewezen rechtsvraag als een individuele kwestie bevat, dan geldt als uitgangspunt dat het bezwaar wordt gesplitst. Doordat het bezwaar wordt gesplitst, gaan er twee bezwaartrajecten naast elkaar lopen en, eventueel, in (hoger) beroep vervolgens twee afzonderlijke procedures. Voor zover het bezwaar ziet op de aangewezen rechtsvraag wordt het ingevolge de massaalbezwaarprocedure bij één collectieve uitspraak afgedaan. In die massaalbezwaarprocedure kan aan de orde komen of de rechter op stelselniveau rechtsherstel dient te bieden. De Advocaat-Generaal acht het in zijn conclusie van 25 maart 2021 onwaarschijnlijk dat de rechter op basis van het eigendomsrecht op stelselniveau ingrijpt en rechtsherstel biedt.
Voor zover het bezwaar ziet op een individuele kwestie wordt het door de inspecteur bij afzonderlijke, individuele uitspraak afgedaan. Hier heeft de belastingplichtige een actieve rol. Hij kan het standpunt innemen dat de box 3-heffing voor hem in zijn specifieke geval een individuele en buitensporige last vormt en dat de rechter hem rechtsherstel moet bieden. Bij de beoordeling of een belastingplichtige door de box 3-heffing wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last, moet de rechter die heffing bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de belastingplichtige. De rechter moet bij zijn onderzoek of de heffing een individuele en buitensporige last vormt alle relevante feiten en omstandigheden in zijn oordeel betrekken.6 Dit is dus een andere kwestie dan de rechtsvraag die in de massaalbezwaarprocedure voorligt. In de praktijk blijkt overigens dat een rechter niet snel tot het oordeel komt dat een belastingplichtige wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last waarvoor aan die belastingplichtige rechtsherstel moet worden geboden. Een voorbeeld is het SNS Reaal-arrest waarin de Hoge Raad besliste dat de forfaitaire rendementsheffing over vermogen dat één maand na de peildatum (nagenoeg) geheel verloren was gegaan door de onteigening van de aandelen SNS Reaal, waardoor de desbetreffende belastingplichtige met zijn inkomen onder het bestaansminimum uitkwam, tot een individuele en buitensporige last leidde.7
Bent u van mening dat de belastingbetaler geen goed geïnformeerde beslissing kan maken van wat nu de beste weg is, totdat hij zekerheid heeft over de waarschijnlijkheid van een stelselingreep door de rechter, omdat volgens A-G Wattel de rechter wel degelijk drie verschillende mogelijkheden heeft tot een stelselingreep?
Zoals uit het antwoord op vraag 10 volgt, wordt een bezwaarschrift dat zowel de aangewezen rechtsvraag als een individuele kwestie bevat, door de Belastingdienst op grond van de wet gesplitst waarna de rechtsvraag en het individuele deel van het bezwaar onafhankelijk van elkaar worden behandeld. Er lopen daardoor twee afzonderlijke bezwaartrajecten en vervolgens twee afzonderlijke (hoger) beroepsprocedures naast elkaar, die beide voor de belastingplichtige openstaan zoals in het antwoord op vraag 10 beschreven. Naar mijn mening kan een belastingplichtige prima zelf beslissen of hij naast het meelopen in de massaalbezwaarprocedure afzonderlijk wil procederen over de individuele kwestie, die ziet op de specifieke financiële situatie van de belastingplichtige en dus uitsluitend hem aangaat.
Bent u bereid om een externe partij, bijvoorbeeld de Nationale ombudsman, om een (spoed)advies te vragen over de mogelijkheden voor het aanhouden van het individuele deel van het bezwaar, waarin naast de formeel-juridische aspecten ook de (praktische) rechtsbescherming van belastingplichtigen wordt meegenomen?
De Hoge Raad heeft met zijn arrest van 2 juli 2021 het rechtskader omtrent de massaalbezwaarprocedure in combinatie met het aanhouden van het individuele deel van het bezwaar nader verduidelijkt. Het kunnen aanhouden van een bezwaar door de inspecteur vindt zijn grondslag in de wet8 en is voor bepaalde gevallen nader ingevuld via het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. Omdat de formeel-juridische aspecten alsmede de (praktische) rechtsbescherming op dit onderdeel duidelijk zijn, is geen advies benodigd.
Zou u deze vragen binnen één week willen beantwoorden, aangezien voor veel belastingen de tijd dringt in de bezwaarprocedure?
Dat is helaas niet gelukt.