Het Stabiliteits- en Groeipact |
|
Bart Snels (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Austria seeks to build coalition against softening EU budget rules»?1 Klopt het dat u een brief heeft ontvangen van uw Oostenrijkse collega-Minister van Financiën? Klopt het dat deze brief een inhoudelijke inzet bevat ten aanzien van de aanstaande evaluatie en eventuele herziening van het Stabiliteits- en Groeipact? En dat Oostenrijk deze verstuurd heeft met als doel een coalitie van lidstaten samen te brengen inzake de eventuele herziening van het Stabiliteits- en Groeipact?
Ja.
Staat u nog steeds achter het in de kabinetsbrief Brede bespiegeling Stabiliteits- en Groeipact (SGP) ingenomen standpunt dat een inhoudelijke standpuntbepaling inzake de eventuele herziening van het SGP niet aan dit demissionaire kabinet maar aan een volgend kabinet is?2
Het demissionaire kabinet staat achter de inhoud van de Kamerbrief «Brede bespiegeling inzake het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)»3 van 14 december 2020.
Deelt u de mening dat het aansluiten bij de coalitie die Oostenrijk wil bouwen, betekent dat Nederland (in ieder geval ten dele) een inhoudelijke inkleuring geeft aan zijn inzet ten aanzien van de eventuele herziening van het Stabiliteits- en Groeipact? Deelt u de mening dat dit strijdig zou zijn met het uitgangspunt om deze inhoudelijke inkleuring aan een volgend kabinet te laten?
In de Kamerbrief «Brede bespiegeling inzake het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)» van 14 december 2020 wordt allereerst het doel van het SGP geschetst. Het SGP legt de begrotingsregels vast die de lidstaten gezamenlijk overeen zijn gekomen, om de houdbaarheid van overheidsfinanciën te waarborgen en stabiliteit en economische groei te bevorderen. Houdbare overheidsfinanciën zijn een vereiste om duurzame groei te realiseren. Ze geven vertrouwen, bieden ruimte aan private investeringen en voorkomen dat de rekening van publieke uitgaven door toekomstige generaties moet worden betaald. Om houdbare overheidsfinanciën te realiseren is het allereerst cruciaal dat lidstaten hervormingen implementeren die bijdragen aan economische groei en de veerkrachtigheid van hun economie. Daarnaast is het nodig om begrotingsdiscipline te bewaken. In het bijzonder om in gunstige economische tijden voldoende buffers op te bouwen, zodat in minder gunstige tijden economische klappen kunnen worden opgevangen en de economie ondersteund kan worden zonder dat dit ten koste gaat van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.
Voor het demissionaire kabinet zijn en blijven Europese begrotingsregels belangrijk. Ook in de «Staat van de Europese Unie 2021»4 van 2 april jl. is aangegeven dat houdbare overheidsfinanciën het hoofddoel van het SGP blijven teneinde duurzame economische groei en stabiliteit te waarborgen. De snel stijgende publieke schuld als gevolg van de COVID-19-crisis onderstreept het belang hiervan. Bovendien is het belangrijk dat de handhaving van de regels wordt verbeterd.
Een mogelijke herziening van de Europese begrotingsregels is van dusdanig belang dat het onverstandig lijkt als Nederland – totdat er een nieuw kabinet is – zich geheel afzijdig houdt in deze discussie. Het huidige demissionaire kabinet zal zodoende deze discussie voeren in Europees verband op basis van de uitgangspunten zoals o.a. in de Staat van de Europese Unie 2021 genoemd. Het gaat daarbij met name om het onderkennen van het belang van gezonde overheidsfinanciën, in lijn met het doel van het SGP zoals hierboven omschreven. Het uitdragen van deze uitgangspunten vormt volgens het demissionaire kabinet geen nieuwe inkleuring van de Nederlandse inzet.
Kunt u garanderen dat u zich, vanuit uw eerder genoemde eigen uitgangspunt, niet aansluit bij het Oostenrijkse initiatief, ofwel enig ander initiatief om tot een inhoudelijke inzet inzake de eventuele SGP-herziening te komen, omdat dit aan een volgend kabinet is?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, is een mogelijke herziening van de Europese begrotingsregels van dusdanig belang dat het onverstandig lijkt als Nederland – totdat er een nieuw kabinet is – zich geheel afzijdig houdt in deze discussie. Eventuele samenwerking met andere lidstaten kan daarbij nuttig zijn en moet niet op voorhand worden uitgesloten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als er in de onderhandelingen over de eventuele herziening van het Stabiliteits- en Groeipact een sterke blokvorming ontstaat tussen noordelijke EU-landen enerzijds en zuidelijke anderzijds?
De discussie over een eventuele herziening van het SGP is nog in de beginnende fase en van een sterke blokvorming tussen lidstaten is op dit moment geen sprake. Het ligt wel in de lijn der verwachtingen dat verschillende lidstaten verschillende meningen hebben over hoe het SGP eventueel herzien zou kunnen worden. Dit mogelijke krachtenveld is ook beschreven in de brief van 14 december 2020.5 Het lijkt niet zinvol om bij voorbaat inhoudelijke concessies te doen vanuit een mogelijk verschil in inzicht tussen verschillende lidstaten. Voor veel Europese onderwerpen geldt dat er meningsverschillen zijn tussen lidstaten en de intentie is om gezamenlijk met de andere lidstaten een breed gedragen compromis te vinden.
Kunt u voorgaande vragen een voor een beantwoorden en retour sturen voorafgaand aan het eerstvolgende commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad, 8 juli aanstaande?
Ja.
Het bericht 'Milieuorganisaties vrezen dat nieuwe gasboringen oesterbank bij ‘Schier’ vernielen' |
|
Raoul Boucke (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Milieuorganisaties vrezen dat nieuwe gasboringen oesterbank bij «Schier» vernielen»?1
Ja.
Hoe waardeert u de zorgen van de milieuorganisaties betreffende het boren van gas ten noorden van Schier?
De zorgen van milieuorganisaties over de mogelijk schadelijke effecten van het gaswinningsproject op het oesterherstelproject zijn begrijpelijk. De waarborgen binnen de procedure voor het verlenen van vergunning dragen er tegelijkertijd zorg voor dat voldoende geborgd wordt dat zulke schadelijke effecten in de praktijk niet zullen optreden. Dat blijkt uit uitgebreide onderzoeken naar de potentiële effecten van de boringen en de winning van gas in het kader van het milieueffectrapport en de vergunningaanvragen. Door de aard van het gaswinningsproject en de door het bedrijf voorgenomen extra maatregelen (aanlanden van boorgruis en het installeren van actieve koolstoffilters) zijn geen schadelijke effecten van het gaswinningsproject op het oesterherstelproject te verwachten. Uw Kamer is per brief van 17 augustus 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 877) geïnformeerd over deze door ONE-Dyas genomen maatregelen.
Hoe zijn deze plannen in lijn met het Noordzeeakkoord?
De voorgenomen gaswinning past binnen de afspraken in het Noordzeeakkoord.
Gelet op de nabijheid van gevoelige en waardevolle gebieden is uitgebreid onderzoek gedaan naar de eventuele schadelijke effecten. Binnen de voorwaarden van de vergunningen wordt voldoende geborgd dat zulke schadelijke effecten in praktijk niet zullen optreden. De impact op natuur en milieu is minimaal.
De afspraak in het Noordzeeakkoord over de Borkumse Stenen betreft vergroting van de vrijwaring van het gebied van bodemberoerende visserij, niet van gaswinning. De veronderstelling is onder meer dat de natuurwinst het grootst is als ten minste een significant deel van de meest waardevolle gebieden wordt gevrijwaard van visserij. De afspraak in het Noordzeeakkoord over oesterherstel betreft het aanwijzen van een gebied voor oesterherstel op het Friese Front, niet in het gebied de Borkumse Stenen.
Kan gaswinning worden toegestaan wanneer dit schade toebrengt aan een natuurherstelproject in een Natura 2000-gebied?
Indien men een project, zoals gaswinning, wil realiseren dient allereerst beoordeeld te worden of significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Als deze niet op voorhand zijn uit te sluiten is een passende beoordeling en een Wnb-vergunning vereist. De vergunning wordt alleen verleend indien uit de passende beoordeling zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
Echter, het gebied Borkumse Stenen is geen Natura 2000-gebied. In theorie zou een dergelijk natuurherstelproject wel kunnen bijdragen aan de (landelijke) staat van instandhouding van bepaalde mariene habitattypen onder de Habitatrichtlijn, maar in dat kader tellen op kunstmatig substraat aangebrachte of aanwezige natuurwaarden (zoals platte oesters op kunstriffen) niet mee. Het gebied Borkumse Stenen wordt nog aangewezen als gebied onder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie ter bescherming van het bodemecosysteem. Aanwijzing gebeurt met de vaststelling van het geactualiseerde Programma van Maatregelen, Mariene Strategie deel 3, als onderdeel van het Programma Noordzee 2022–2027. Ondanks dat het oesterherstelproject niet in een Natura 2000-gebied plaatsvindt, geven onderzoeken aan geen significant nadelige effecten op het oesterherstelproject zijn te verwachten (zie het antwoord op vraag 2).
Hoe rijmt de vergunningsaanvraag van One Days met de vergunningen die zijn afgegeven aan de organisatoren van het natuurherstelproject?
Voor het gaswinningsproject geeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een omgevingsvergunning op grond van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) af voor het oprichten en gebruiken van het gaswinningsplatform en het uitvoeren van de boringen naar gas. Tevens geeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) voor de omgevingsvergunning een verklaring van geen bedenkingen af, waarbij de activiteiten worden beoordeeld aan de criteria van de Wet natuurbescherming (Wnb). Daarmee is de Wnb-vergunning geïntegreerd in de omgevingsvergunning. Naast de omgevingsvergunning verleent het Ministerie van EZK een mijnbouwvergunning voor het aanleggen van pijpleidingen (Mijnbouwwet) en een instemming met het winningsplan (Mijnbouwwet). In de betreffende vergunningen is onderzocht of de activiteiten geen significant nadelige effecten veroorzaakt voor natuur en milieu en veiligheid en zijn voorschriften opgenomen ter voorkoming daarvan.
Voor het oesterherstelproject heeft Rijkswaterstaat in 2018 een vergunning op grond van de Waterwet aan het Wereld Natuur Fonds verleend, waar o.a. verschillende voorschriften zijn opgenomen over de wijze waarop de projectwerkzaamheden moeten worden gemarkeerd, uitgevoerd en in stand gehouden en na afloop moeten worden verwijderd. Daarnaast heeft voor het oesterherstelproject LNV een vergunning op grond van de Wnb afgegeven. Bij de Wnb-vergunning is beoordeeld of het natuurherstelproject geen significant negatieve effecten veroorzaakt op Natura 2000-instandhoudingsdoelen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden en in de vergunning zijn voorschriften opgenomen ter voorkoming daarvan.
Er is dan ook geen strijdigheid tussen de door ONE-Dyas aangevraagde vergunningen voor gaswinning in het gebied Borkumse Stenen en de vergunningen die aan de Stichting Wereld Natuur Fonds zijn verleend voor het oesterherstelproject in het gebied.
Is voor het project een natuurvergunning afgegeven? Zo ja, hoe garandeert u dat dit project niet leidt tot verslechtering van de natuur zoals opgenomen in artikel 6 lid 2 van de Vogel en Habitatrichtlijn?
Door EZK is tot nu toe een ontwerpomgevingsvergunning verleend op grond van de Wabo (zie ook het antwoord op vraag 5). Na toetsing van de activiteiten aan relevante bepalingen van de Wet natuurbescherming (mede i.r.t. EU-Vogelrichtlijn en EU-Habitatrichtlijn), hebben LNV en RVO (namens LNV) daarvoor tot nu toe ontwerpverklaringen van geen bedenkingen afgegeven. Daarbij is geconstateerd dat het gaswinningsproject weliswaar niet is gelegen in Natura 2000-gebied, maar wel significante gevolgen kan hebben voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden. LNV heeft daarbij aangegeven geen bedenkingen te hebben indien aan de omgevingsvergunning tenminste specifiek door LNV genoemde voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze hebben vooral betrekking op het nemen van geluidreducerende maatregelen tijdens de heiwerkzaamheden om het geluidsniveau in nabijgelegen Natura 2000-gebieden terug te brengen en significante gevolgen voor zeezoogdieren te voorkomen. RVO (namens LNV) heeft aangegeven geen bedenkingen te hebben in relatie tot verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.5, lid 2 van de Wet natuurbescherming voor wat betreft bruinvissen, mits aan de Omgevingsvergunning ten minste specifiek door RVO genoemde voorschriften worden verbonden. Hiermee wordt voldoende geborgd dat via de Omgevingsvergunning wordt voldaan aan bepalingen van de EU-Vogelrichtlijn en -Habitatrichtlijn. Door afgifte van de verklaring van geen bedenkingen is de natuurvergunning geïntegreerd in de omgevingsvergunning.
Is onderzocht of het project van One Days de best beschikbare technieken met zo minimaal mogelijke impact op de natuur benut?
Nee. De Wnb vereist alleen dat significant negatieve effecten op de Natura 2000-instandhoudingsdoelen en verstoring van beschermde flora en fauna kunnen worden uitgesloten. Door af te zien van lozing van boorgruis en het toepassen van een actief koolstoffilter beperkt ONE-Dyas de impact op natuur wel verder dan waartoe zij wettelijk zijn verplicht.
Voldoet One Days aan de regels en eisen die het Rijk stelt aan het aanboren van nieuwe gas- en olievoorraden in Nederland?
Het project past binnen het kleineveldenbeleid dat gaswinning in eigen land de voorkeur heeft boven import van gas, mits dit veilig en milieuverantwoord kan plaatsvinden. Als de gaswinning niet veilig en milieuverantwoord kan worden uitgevoerd kan ook geen vergunning worden verkregen. Op basis van deze uitgangspunten heb ik alle ontwerpvergunningen in procedure gebracht. Definitieve besluitvorming vindt plaatst nadat alle zienswijzen op de ontwerpvergunningen zijn behandeld en verwerkt.
Op welke manier gaat de overheid aan de slag met de zorgen van deze milieuorganisaties?
De zorgen van de milieuorganisaties zijn naar voren gebracht in inspraakreacties. De inspraakreacties en adviezen worden meegenomen bij de definitieve besluitvorming. Deze zal naar verwachting niet eerder dan half oktober plaatsvinden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Vanwege de afstemming van de beantwoording met meerdere departementen heeft beantwoording voor het reces niet kunnen plaatsvinden.
Het bericht ‘Automobilist betaalt te veel bij laadpaal’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Automobilist betaalt te veel bij laadpaal»?1
Ja.
Alvorens over te gaan tot beantwoording van de overige vragen, wil ik er op wijzen dat het artikel ten onrechte vermeldt dat NMi de toezichthouder op de Metrologiewet is. NMi Certin B.V. is een aangewezen instantie op basis van artikel 12 van de Metrologiewet en verricht conformiteitsbeoordelingen in opdracht van fabrikanten. De toezichthouder op de Metrologiewet is Agentschap Telecom.
Herkent u de beschrijving die het Nederlands Meetinstituut doet waarin wordt geschetst dat bij snelladers minder energie wordt geleverd door energieverlies dan waarvoor wordt betaald?
Ik heb kennisgenomen van de beschrijving die het artikel toedicht aan NMi. Ik zie echter vooralsnog geen redenen om aan te nemen dat minder energie wordt geleverd dan waarvoor wordt betaald. Snelladers zijn over het algemeen gelijkstroomladers, waarbij in het laadstation wisselstroom wordt omgezet naar gelijkstroom. Die omzetting kost energie. Dit energieverlies vindt echter plaats vóórdat de stroom aan de auto wordt geleverd en is al verdisconteerd in de laadprijs, zo geven snellaadexploitanten bij navraag aan. De consument betaalt vervolgens voor de energie die daadwerkelijk wordt afgenomen (de energie die door de laadkabel gaat). De exploitanten geven ook aan dat de verliezen tussen laadpunt en auto gemiddeld genomen minder dan 1% bedragen en dat de gelijkstroom die in rekening wordt gebracht aan de klant wordt bepaald met een deugdelijke meter. De exploitanten doen zelf doorlopend controles op voltage en stroomsterkte en laten ook accountantscontroles uitvoeren op de verschillen tussen afname en levering van stroom. Tot slot kan het, afhankelijk van de laadsnelheid en het type auto, voorkomen dat de accu tijdens het laden gekoeld wordt door het batterijmanagementsysteem van de auto. Dit kan ervoor zorgen dat de door de exploitant geleverde energie afwijkt van de energie in de batterij na het opladen. Dit is echter niet het gevolg van afwijkingen in de geleverde energie, maar van de effectiviteit van de laadsystemen in het voertuig.
Is dit een probleem dat zich alleen bij snelladers voordoet of ook in grotere of kleinere mate bij andere laadpalen zoals onder meer publieke laadpalen?
Zoals hierboven aangegeven zie ik momenteel geen aanleiding om te concluderen dat er een probleem is bij snelladers. Publieke laadpalen voor regulier (langzamer) laden leveren meestal wisselstroom en bevatten dan meters waaraan op grond van de Metrologiewet eisen worden gesteld. Ook hier treden omzettingsverliezen op ten gevolge van de noodzakelijke omzetting van wisselstroom naar gelijkstroom; in dit geval niet in de laadpaal, maar in de auto zelf. De consument betaalt, net als bij snelladen, voor de energie die daadwerkelijk is afgenomen.
Hoe groot is het verlies dat elektrische rijders hierdoor hebben geleden de afgelopen jaren? Of is het de Charge Point Operator die dit verlies voor eigen rekening neemt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wordt het onvermijdelijke verlies bij omzetting van wisselstroom naar gelijkstroom bij snelladers door de laadpuntexploitanten verrekend in de kWh-prijs en betalen rijders voor de energie die daadwerkelijk geleverd wordt. De door de exploitanten genoemde verliezen van gemiddeld genomen minder dan 1% tussen laadpunt en auto zijn gering te noemen en laten zich moeilijk kwantificeren door de veelheid aan systemen die in gebruik zijn.
Zorgt deze problematiek ervoor dat er onder de bijna negen miljoen autorijders in Nederland wantrouwen is tegen elektrisch laden? En zorgt dat ervoor dat autorijders weifelen om een (tweedehands) elektrische auto te kopen?
Nee, zoals hierboven is toegelicht betalen consumenten bij het opladen voor de stroom die daadwerkelijk aan de auto wordt geleverd. Rijders van elektrische auto’s hebben uiteraard behoefte aan transparante laadprijzen, hiervoor geldt wet- en regelgeving. Uit controles van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)2 en de eerste editie van de «Benchmark prijstransparantie»3 van het NKL die is gehouden in het kader van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL), blijkt dat het voor elektrische rijders in Nederland steeds duidelijker wordt wat de kosten zijn van (semi-)publiek laden. De prijsinformatie voor en na het laden is vrijwel altijd goed op orde.
Bent u het ermee eens dat er aan de laadpaal volledige transparantie moet zijn over afgifte van energie en opname door het voertuig, zoals bij het tanken van brandstof?
Ja, er bestaat ook reeds wet- en regelgeving over prijstransparantie bij opladen en over het meten van elektrische energie voor huishoudelijk gebruik, handelsgebruik of licht industrieel gebruik. Algemene consumentenwetgeving brengt met zich mee dat de klant voorafgaand, tijdens en na het laden eerlijk moet worden geïnformeerd over het tarief en de hoeveelheid. Deze informatie moet duidelijk, eenvoudig en niet misleidend zijn. Dit valt onder het toezicht van de ACM.
Welke mogelijke oplossingen ziet u voor dit probleem, waarbij de oplossing vooral moet zorgen dat er steeds meer nieuwe en tweedehands elektrische auto’s beschikbaar komen voor iedere portemonnee? Ook in het licht van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur?
Zoals hierboven is toegelicht, betalen consumenten bij het opladen voor de stroom die daadwerkelijk aan de auto wordt geleverd. Daarnaast blijkt uit de brandstofprijsvergelijking van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) dat elektrische auto’s gemiddeld voordeliger in gebruik zijn dan andere brandstofauto’s.4 Verder zijn in het Klimaatakkoord afspraken gemaakt over de stimulering van verkoop van nieuwe en tweedehands elektrische voertuigen, zoals fiscale voordelen en subsidie op de aanschaf. Uitvoering van deze afspraken moet leiden tot 100% nieuwverkoop van emissievrije voertuigen in 2030. In het kader van Nationale Agenda Laadinfrastructuur worden daarnaast vele acties ondernomen om te zorgen voor een landelijk dekkend en toekomstbestendig laadnetwerk.
Het bericht ‘Asielzoeker waarschuwde voor moordplan Iraanse geheime dienst' |
|
Ulysse Ellian (VVD), Dennis Wiersma (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «asielzoeker waarschuwde voor moordplan Iraanse geheime dienst1»?
Ja.
Klopt het dat de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) ten minste twee keer op de hoogte is gebracht door persoon «M.» dat hij in opdracht van het Iraanse regime naar Nederland is gestuurd om een liquidatie voor te bereiden en uit te voeren? Zo ja, welke acties zijn op dat moment door de IND ondernomen? Zo nee, waarom kan Argos dit onderbouwen aan de hand van schriftelijke stukken?
Zoals u weet doe ik over individuele zaken geen mededelingen.
In de «kleine vreemdelingenketen» (IND, COA en DT&V) is een meldstructuur ingericht waarbij signalen die mogelijk de nationale veiligheid kunnen raken worden doorgegeven aan de opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Er wordt continu geïnvesteerd in het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn van de medewerkers van de kleine vreemdelingenketen.
Hierbij benadruk ik dat ook organisatie zoals het OM, de politie, de KMar en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alert zijn op personen die mogelijk een dreiging voor de nationale veiligheid kunnen vormen. Bij het nemen van maatregelen wordt gekeken naar strafrechtelijke, vreemdelingrechtelijke en veiligheidsmaatregelen en worden altijd diverse belangen afgewogen. Ik wijs ook op de brief van 12 juni 2018 aan de Kamer, waarin is ingegaan op de maatregelen in de keten om alert te zijn op signalen die de nationale veiligheid kunnen raken2.
Welke acties moet de IND volgens u ondernemen als informatie voorhanden is waaruit direct gevaar jegens personen of de Nederlandse staat blijkt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) daags voor de moord op Ahmad Mola Nissi door «M.» gewaarschuwd is voor een mogelijke aanslag? Zo ja, waarom is niets gedaan met deze cruciale informatie? Zo nee, waarom wordt dit gesteld door diverse Nederlandse en Deense media?
Er worden in het openbaar geen mededelingen gedaan over de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Welke acties moet de AIVD volgens u ondernemen als informatie voorhanden is waaruit direct gevaar jegens personen of de Nederlandse staat blijkt?
In het algemeen geldt dat de AIVD in een inlichtingenonderzoek zicht kan krijgen op een persoon of organisatie die zich mogelijk schuldig maakt aan ernstige strafbare feiten. In dat geval zal de AIVD een (schriftelijk) ambtsbericht verstrekken aan het Openbaar Ministerie (OM), zodat deze actie kan ondernemen.
Wat vindt u van de handelwijze van het Iraanse regime, dat bewust personen naar Nederland stuurt, om liquidaties uit te voeren en hoe moeten Nederland en de Europese Unie hierop reageren richting het Iraanse regime?
Het kabinet heeft duidelijk gemaakt dat deze handelwijze onaanvaardbaar is. Uw kamer is geïnformeerd over de Nederlandse reactie.3 De Europese Unie heeft, mede op voordracht van Nederland, in het kader van de EU-sanctielijst,4 sancties opgelegd tegen het Iraanse Ministerie van Inlichtingen en Veiligheid en twee Iraanse personen. Naast het instellen van de Europese sancties heeft Nederland in juni 2018 stevige diplomatieke maatregelen getroffen door de Iraanse ambassadeur te ontbieden en twee medewerkers van de Iraanse ambassade uit te wijzen.
Hoe beoordeelt u de positie van Iraanse dissidenten in Nederland, nu door Iran al jarenlang in Europa, en specifiek in Nederland, moordacties worden ondernomen tegen deze personen?
De rijksoverheid weet dat buitenlandse mogendheden zich binnen Nederland bezighouden met beïnvloeding, inmenging, desinformatie, verstoring, spionage en soms zelfs bedreiging. De overheid is daarom alert op dreigingen tegen personen die in Nederland wonen of verblijven. Dat betekent ook alertheid voor wat betreft druk of dreiging vanuit het land van herkomst. Wanneer er sprake is van mogelijke strafbare gedragingen, zoals bedreiging, dan roept het kabinet iedereen in Nederland op om altijd contact op te nemen met dan wel aangifte te doen bij de politie. Op grond van een aangifte kunnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) besluiten om een strafrechtelijk onderzoek te starten. De politie en het OM kunnen (als daarvoor aanleiding is) ook besluiten tot andere maatregelen, zoals beveiligingsmaatregelen. Aangezien geen enkel geval hetzelfde is, zijn beveiligingsmaatregelen altijd maatwerk. De politie en het OM geven geen informatie over beveiligingsmaatregelen, temeer omdat het niet in het belang is van degene die wordt bedreigd. Het kabinet doet sowieso geen mededelingen over eventuele dodelijke dreiging tegen personen noch over mogelijke analyses of maatregelen in dat verband.
Het bericht 'Gezondheidslobby casht jackpot in gokbranche' |
|
Mirjam Bikker (CU), Pieter Grinwis (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gezondheidslobby casht jackpot in gokbranche»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat op de website van MIND, de belangenorganisatie voor mensen met GGZ-problematiek, promotie plaatsvindt voor de Vriendenloterij (onderdeel van de Goede Doelen Loterijen) en de Nederlandse Loterij? Wat vindt u hier van?
Hiervan heb ik kennisgenomen. Ik kan mij voorstellen dat het op zijn minst vragen oproept als een organisatie die als doel heeft om psychische gezondheid te bevorderen en mensen met psychische klachten en hun naasten te ondersteunen, het kopen van loten promoot op hun website en dit rechtstreeks verbindt met de bevordering van psychische gezondheid. Het Ministerie van VWS is hierover in gesprek met MIND gegaan. MIND heeft besloten om de link van de website af te halen en dat is inmiddels ook gebeurd.
Bent u bereid, naast het reeds aangekondigde gesprek met MIND, de Goede Doelen Loterijen en zeker de staatsdeelneming Nederlandse Loterij duidelijk te maken dat het onwenselijk is wanneer kansspelaanbieders zich op een dergelijke wijze laten promoten door instellingen gericht op de geestelijke gezondheid, waaronder verslavingszorg?
Het is de taak van de Kansspelautoriteit om erop toe te zien of vergunninghouders zich aan de regels houden met betrekking tot reclame. Ik zal de Kansspelautoriteit dan ook vragen om hier aandacht aan te besteden in hun gesprekken met de Goede Doelen Loterijen en de Nederlandse Loterij.
Ziet u risico’s bij verstrekking van gelden aan goede doelen door de Nederlandse loterijen? Zo ja, welke? Zo nee, hoe ziet u dit voor goede doelen die zich op een of andere manier richten op steun van of het behartigen van belangen van mensen die een gokverslavingen hebben of daar gevoelig voor zijn?
Wat loterijen betreft zijn vergunninghouders van goededoelenloterijen en de lotto verplicht een bepaald minimumpercentage af te dragen aan goede doelen en sport. Van afdrachten aan goede doelen kan een wervend effect uitgaan. Het kabinet acht verplichte afdrachten daarom vooral passend bij kansspelen met een laag risico op kansspelverslaving, zoals loterijen.2
Om kwetsbare groepen te beschermen zijn er strikte regels waar vergunninghouders zich aan dienen te houden, ook ten aanzien van reclame voor kansspelen met een laag verslavingspotentieel. Zo mag kansspelreclame niet aanzetten tot onmatige deelname en mogen deze vergunninghouders hun reclame niet richten op maatschappelijk kwetsbare groepen, in het bijzonder minderjarigen en personen die kenmerken van risicovol spelgedrag vertonen.
Zie verder antwoord 2, waarin ik aangeef dat we hierover in gesprek zijn gegaan met MIND.
Ziet u als regering een bijzondere verantwoordelijkheid om te voorkomen dat jongeren worden aangezet tot gokken bij de Nederlandse Loterij, gezien het hier een staatsdeelneming betreft? Zo ja, hoe ziet die verantwoordelijkheid eruit en voor welke leeftijdscategorie ziet u deze verantwoordelijkheid?
Als staatsdeelneming heeft Nederlandse Loterij een voorbeeldrol op de kansspelmarkt. Relevante wettelijke bepalingen dienen vanzelfsprekend door Nederlandse Loterij te worden nageleefd, en van Nederlandse Loterij wordt bijzondere aandacht verwacht voor de bescherming van minderjarigen en jongvolwassenen. Nederlandse Loterij hanteert bijvoorbeeld strengere speellimieten voor jongvolwassenen.
Op grond van de huidige regelgeving geldt voor alle vergunninghouders van kansspelen, dus inclusief loterijen, dat wervings- en reclameactiviteiten voor kansspelen niet op maatschappelijk kwetsbare groepen van personen mogen worden gericht. Onder kwetsbare groepen van personen wordt in ieder geval verstaan minderjarigen en personen die kenmerken van risicovol spelgedrag vertonen. Daarnaast geldt dat vergunninghouders voor wervings- en reclamedoeleinden in ieder geval geen gebruik mogen maken van individuele beroepssporters of een team bestaande uit beroepssporters3. Tevens mogen vergunninghouders geen gebruik maken van andere rolmodellen, voor zover die rolmodellen jonger dan 25 jaar zijn of substantieel bereik hebben onder minderjarigen of jongvolwassenen. De Kansspelautoriteit houdt er toezicht op dat vergunninghouders zich aan deze regels houden.
Wat is uw reactie op de zorgwekkende stelling van verslavingsbehandelaren dat de laatste jaren zeker de helft van de jongeren die zij behandelen zogeheten «Toto-cliënten» zijn, aangemoedigd door Toto-reclames? Heeft u deze signalen eerder ontvangen? Hoe monitort u het ontstaan van gokverslavingen teneinde effectief beleid te kunnen voeren?
Momenteel zijn de gegevens vanuit de verslavingszorg niet zo gespecifieerd dat er een beeld gegeven kan worden van het aantal mensen dat via Toto een kansspelverslaving ontwikkelt. Het Ministerie van VWS heeft uit de verslavingszorg niet eerder deze zorgelijke signalen opgevangen dat een aanzienlijk deel van de jongeren die worden behandeld voor kansspelverslaving zijn aangemoedigd door Totoreclames.
Tot op heden hebben we geen cijfers over het aantal mensen dat met een kansspelverslaving in behandeling is en of dit toeneemt over de jaren. Hiervoor zijn we namelijk afhankelijk van de nationale database voor verslavingszorg LADIS (Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem). LADIS is momenteel niet operationeel, omdat deze niet voldoet aan de vereisten van de AVG. De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft een wetsvoorstel ingediend waarmee de benodigde wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking wordt gecreëerd. Dit wetsvoorstel, een wijziging van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), is aangeboden aan uw Kamer in het najaar van 2020 en is recentelijk als hamerstuk aanvaard. Zodra het wetsvoorstel in werking treedt, kunnen de cijfers met terugwerkende kracht vanaf 2015 beschikbaar komen.
Vanaf dat moment kan de beheerder van LADIS, stichting Informatievoorziening Zorg (IVZ), de trends en omvang van de hulpvraag in de verslavingszorg weer goed in beeld brengen.
Op welke manier tonen Toto, en straks ook andere gokaanbieders, aan dat hun campagnes geen significant bereik hebben op jongeren onder de 24? Hoe handhaaft u deze wettelijke verplichting?
Vergunninghouders mogen hun wervings- en reclameactiviteiten niet richten op kwetsbare groepen van personen, waaronder minderjarigen. Daarnaast mag een vergunninghouder die kansspelen op afstand, of kansspelen in speelcasino’s of in speelautomatenhallen organiseert, zijn reclame- en wervingsactiviteiten niet richten op personen in de leeftijdscategorie tussen 18 en 24 jaar.
Voor alle vergunninghouders geldt dat zij in hun wervings- en reclameactiviteiten geen gebruik mogen maken van rolmodellen, voor zover die rolmodellen jonger dan 25 jaar zijn of substantieel bereik hebben onder minderjarigen of jongvolwassenen.4 Ter beoordeling van het substantieel bereik, onderzoekt de vergunninghouder voorafgaand aan de samenwerking met een rolmodel onder welke leeftijdsgroepen dat rolmodel bereik heeft en hoe groot dat bereik is. Hierbij betrekt de vergunninghouder in ieder geval gegevens over de leeftijd van het publiek dat het rolmodel aantrekt en de doelgroepen van de producten of diensten waarvoor het rolmodel eerder heeft gewerkt of reclame voor heeft gemaakt. De uitkomsten van het onderzoek en de gegevens waarop die uitkomsten zijn gebaseerd legt de vergunninghouder schriftelijk vast.
Naast het gebruik van een rolmodel voor wervings- en reclamedoeleinden, kunnen meerdere factoren een rol spelen bij de beoordeling van de vraag of reclame is gericht op minderjarigen of volwassenen. Het is aan de Kansspelautoriteit om te beoordelen of er sprake is van reclame die gericht is op minderjarigen of jongvolwassenen. Zij houdt toezicht op de kansspelmarkt.
Doet u permanent onderzoek naar de ontwikkelingen onder jongeren tot het krijgen van een gokverslaving en de ontwikkeling hiervan als men verslaafd is? Zo ja, wanneer rapporteert u daarover? Zo nee, bent u bereid dit tenminste eenmalig, maar bij voorkeur permanent, in beeld te brengen? Brengt u daarbij specifiek in beeld welke terugkerende elementen zichtbaar zijn in de ontwikkeling van de gokverslaving?
Door de Minister voor Rechtsbescherming is reeds toegezegd dat vanaf de inwerkingtreding van de Wet Koa het aantal spelers met een kansspelverslaving en de ontwikkeling daarin zullen worden gemonitord, en de Tweede Kamer hierover jaarlijks zal worden geïnformeerd. In het najaar 2021 worden de resultaten van een nieuwe meting kansspelen verwacht, waarin inzicht zal worden gegeven in de deelname aan kansspelen in Nederland, waarbij ook wordt ingegaan op aantallen spelers met verslavingsrisico’s. Voorts zal in het najaar in een brief aan de Tweede Kamer nader worden toegelicht hoe aan eerdergenoemde toezegging invulling zal worden gegeven. De mogelijkheden om cijfers met betrekking tot de aantallen personen die worden behandeld voor kansspelverslaving te genereren hangt echter wel af van de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel van LADIS. Zoals ik in antwoord 6 meldde, wordt op het moment dat de nationale database voor verslavingszorg LADIS weer operationeel is, met terugwerkende kracht de data vanuit de verslavingszorg bekend vanaf 2015. Deze database geeft ook inzicht in de ontwikkeling van kansspelverslaving onder jongeren. Verder houdt het Ministerie van VWS aan de hand van periodieke overleggen met Verslavingskunde Nederland (VKN) de vinger aan de pols over de ontwikkelingen binnen de verslavingszorg. Tot slot zal vanuit het Verslavingspreventiefonds onderzoek worden gefinancierd ter vergroting van wetenschappelijke inzichten over het voorkomen en beperken van kansspelverslaving. Bij het opstellen van de onderzoeksagenda zullen het Ministerie van VWS en het Ministerie van JenV extra aandacht hebben voor thema’s betreffende kwetsbare groepen.
Heeft u in beeld welke gevolgen de coronacrisis heeft voor het aantal gok- en gameverslaafden? Zo ja, welke bevindingen heeft u en moet de verslavingszorg zich voorbereiden op een toename? Zo nee, hoe gaat u dit in beeld krijgen?
Op dit moment hebben we geen harde cijfers over welke gevolgen de coronacrisis heeft voor het aantal kansspel- en gameverslaafden. Zoals eerder aangegeven, is LADIS – onze belangrijkste bron voor inzicht in de hulpvraag binnen de verslavingszorg – op dit moment niet operationeel. Met de periodieke overleggen die het Ministerie van VWS heeft met VKN houden we een vinger aan de pols over de ontwikkelingen binnen de verslavingszorg.
Is het juist dat het Ministerie van Financiën de wens heeft dat het aantal spelers bij de Nederlandse Loterij groeit? Hoe komt deze wens tot uitdrukking? Indien dit niet het geval is, welke doelstellingen gelden dan vanuit het Ministerie van Financiën voor de Nederlandse Loterij?
Het Ministerie van Financiën heeft niet de wens de bestaande vraag naar kansspelaanbod te vergroten. Het publieke belang van Nederlandse Loterij is het uitvoeren van het kansspelbeleid door het creëren van een verantwoord, betrouwbaar en legaal aanbod van kansspelen. Het doel is de kennelijke vraag naar kansspelen te kanaliseren door te voorzien in een betrouwbaar aanbod.
Per 1 oktober 2021 opent de markt van online kansspelen. Nederlandse Loterij heeft, net als de andere staatsdeelneming Holland Casino, een Koa-vergunning aangevraagd. Dit past bij de maatschappelijke opdracht die de staat aan deze deelnemingen heeft meegegeven: de kanalisatie naar legaal, veilig en verantwoord kansspelaanbod.
Hoe verhoudt deze wens tot groei van het aantal spelers zich tot de wens om enkel kanaliserend op te treden en geen nieuwe spelers te werven?
Het kansspelbeleid is erop gericht de vraag naar kansspelen te kanaliseren naar een veilig, legaal en gecontroleerd aanbod en het resterende illegale aanbod te bestrijden. Toename van het aantal spelers bij een vergunde aanbieder is daarmee niet per definitie verkeerd. Toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van spelers die overstappen van een illegale aanbieder naar een vergunde aanbieder. Ook zal er altijd sprake zijn van mensen die op enig moment beginnen met deelname aan kansspelen. Het is dan van belang dat zij dit doen bij een vergunde aanbieder, en niet bij een illegale aanbieder.
Is het juist dat de Nederlandse Loterij er op «wordt afgerekend» als niet genoeg geld wordt verdiend? Wat houdt dit afrekenen precies in?
Dit is onjuist. De staat rekent Nederlandse Loterij er niet op af als er niet genoeg geld wordt verdiend. Het Ministerie van Financiën toetst primair op het borgen van het publieke belang.
De staat legt het bestuur van een staatsdeelneming een rendementsverwachting op. Dit is het zogenoemde normrendement. Het draait voor de staat niet om winstmaximalisatie, maar om een rendement dat nodig is om de financiële waarde van het bedrijf te behouden en de continuïteit te kunnen waarborgen. Met het normrendement kan de onderneming voldoende buffers opbouwen om tegenvallers op te vangen, (vervangings-)investeringen te financieren en dividend uit te keren.
Nederlandse Loterij biedt kansspelen aan die op basis van de hiertoe verleende vergunningen een afdrachtsverplichting hebben. Dit houdt in dat Nederlandse Loterij de verplichting heeft om, naast de prijzengelden, een vast percentage van de inleggelden af te dragen aan de staat en NOC*NSF en ALN. Zoals eerder aangegeven toetst de staat primair op het borgen van het publieke belang (de kanalisatie naar verantwoord, betrouwbaar en legaal kansspelaanbod). Een constante groei van omzet is dus niet het primaire doel bij het beheren van staatsdeelnemingen. Vanwege de in de vergunningen bepaalde methodiek zal een hogere omzet overigens wel leiden tot een hogere afdracht.
Wat vindt u van de strekking van het nieuwsbericht dat de overheid het nodig vindt om de Nederlandse Loterij aan te moedigen zoveel mogelijk mensen aan het gokken te krijgen, wetende ook het eerder genoemde aandeel van Toto-spelers onder jonge verslaafden? Hoe gaat u dit weerleggen?
Het is niet zo dat het beleid van de overheid erop gericht is om de Nederlandse Loterij aan te moedigen zoveel mogelijk mensen aan het gokken te krijgen. Van de Nederlandse Loterij wordt juist een voorbeeldrol verwacht op de kansspelmarkt, zoals ook in antwoord 5 is toegelicht. Tegelijkertijd geldt dat Nederlandse Loterij wel reclame moet kunnen maken om spelers naar het legale aanbod te leiden. Tot op heden is de Toto ook de enige legale optie als het gaat om sportweddenschappen. Voor deze reclame-uitingen gelden onder andere de in antwoord 5 genoemde strenge regels die gericht zijn op bescherming van kwetsbare groepen. Tevens geldt dat wervings- en reclameactiviteiten van vergunninghouders niet mogen aanzetten tot onmatige deelneming aan kansspelen. Onder onmatige deelneming wordt verstaan risicovol spelgedrag dat kan leiden tot kansspelverslaving.
Hoe ziet u de risico’s vanaf 1 oktober 2021 als de taak van de Nederlandse Loterij verder strekt dan het aanbieden van loterijen en sportweddenschappen, en ook toeziet op kansspelen met een (nog) hoger verslavingsrisico zoals online casinospellen en live sportbets? Welke gevolgen heeft dit voor de begrote financiële opbrengsten van deze staatsdeelneming? Welke doelstellingen gelden er en welke risico’s hebben deze in het licht van de maatschappelijke verantwoordelijkheid die de overheid ook wil nemen om gokken tegen te gaan?
Voor de Nederlandse Loterij gelden dezelfde eisen als voor andere aanbieders om een vergunning te kunnen krijgen voor het aanbieden van kansspelen op afstand, waaronder online casinospelen en live sportweddenschappen. Zij zullen deze kansspelen dus alleen mogen aanbieden wanneer zij aan de strenge vergunningseisen voldoen die hiervoor gelden. Na een eventuele vergunningverlening, houdt de Kansspelautoriteit er toezicht op dat de vergunninghouder de eisen naleeft.
Van Nederlandse Loterij mag verwacht worden dat zij relevante wettelijke bepalingen naleeft en haar reclame-uitingen, op televisie of via andere media, niet richt op kwetsbare groepen. Daarnaast is er benadrukt dat de bescherming niet alleen moet zien op minderjarigen maar dat ook expliciet aandacht moet worden besteed aan de bescherming van jongvolwassenen. Als aandeelhouder verwacht de Staatssecretaris van Financiën daarbij van Nederlandse Loterij een voorbeeldrol.
Over begrote financiële opbrengsten van welke deelneming dan ook, delen wij geen informatie omdat dit mogelijk bedrijfs-commerciële en concurrentiegevoelige informatie betreft. Dit neemt niet weg dat het jaarverslag van Nederlandse Loterij en het jaarverslag staatsdeelnemingen inzicht verschaffen in de financiële resultaten van Nederlandse Loterij.
Kunt u aangeven waarom het programma Gezonde Generatie 2040, ondanks aandringen van verslavingszorg, wél aandacht heeft voor (problemen in relatie tot) tabak, alcohol, drugs, problematisch gamen, voldoende bewegen, gezond eten en drinken, respectvol en veilig contact en een goede balans tussen inspanning en ontspanning, maar geen aandacht heeft voor gokken?
De Gezonde Generatie 2040 is een initiatief van twintig gezondheidsfondsen, waaronder de Hartstichting, MIND en het KWF. Het fonds is een onafhankelijke organisatie waar het Ministerie van VWS geen zeggenschap over heeft. Dat neemt niet weg dat een kansspelverslaving zeer ernstige en ontwrichtende gevolgen kan hebben, voor de persoon zelf en voor zijn omgeving. Daarom zetten VWS en JenV zich door het Verslavingspreventiefonds in op verschillende preventiemaatregelen ter voorkoming van problematisch gokken en kansspelverslaving. Zo zetten we onder andere in op anonieme behandeling van kansspelverslaving, onderzoek naar het voorkomen en beperken van kansspelverslaving en een landelijk loket waar spelers en hun omgeving betrouwbare informatie, advies en doorgeleiding naar hulp kunnen vinden.
Bent u in het licht van de bevindingen dat verslavingen jong-volwassenen in grote problemen brengen en men vanuit de ggz bezorgd is over toenamee van gokverslavingen, bereid gokken tevens onderdeel te laten zijn van het bij de motie van de leden Dik-Faber en Diertens gevraagde Nationale Preventieakkoord Mentale Gezondheid?2
De mogelijkheden voor een Preventieakkoord Mentale Gezondheid ben ik aan het verkennen. Dit najaar wordt de Tweede Kamer over de uitkomsten van deze verkenning geïnformeerd. In deze verkenning wordt expliciet aandacht geschonken aan de mentale gezondheid en veerkracht bij jongeren. Gokverslaving kan daarbij uiteraard ook als thema worden betrokken.
Kunt u aangeven waarom het preventiebeleid voor (overmatig) gebruik van tabak, alcohol, suiker, ongezond eten, games en drugs bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is ondergebracht, maar het preventiebeleid voor gokken bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Heeft een gokverslaving andere kenmerken dan een alcohol- of drugsverslaving, waardoor tot deze keuze is gekomen?
Overmatig gokken kan, evenals het overmatig gebruik van alcohol of drugs, leiden tot verslaving. Iemand met een gokverslaving kan zich dan ook, net als een verslaafde aan alcohol- of drugs, voor behandeling wenden tot één van de instellingen voor verslavingszorg.
Wel zijn de gevolgen van gokverslaving enigszins verschillend van die van alcohol of drugs, vooral op het fysieke vlak. Het Ministerie van VWS is verantwoordelijk voor de regie op de verslavingspreventie en -zorg.
Wat betreft het kansspelbeleid is de keuze gemaakt om één ministerie integraal verantwoordelijk te maken voor het gehele kansspelbeleid, zodat deze in samenhang kan worden nagestreefd. Er zijn binnen dit beleid drie overkoepelende beleidsdoelen, namelijk de bescherming van de consument, het voorkomen van kansspelverslaving en het tegengaan van witwassen, fraude en overige criminaliteit (waaronder illegaal aanbod). Sinds 2005 is de Minister van Justitie integraal verantwoordelijk voor het kansspelbeleid. Vanuit de verantwoordelijkheid voor het verslavingspreventie- en zorgbeleid, wordt het Ministerie van VWS betrokken bij het vormgeven van het verslavingspreventiebeleid van kansspelen.
Wat is er voor nodig om, conform de aangenomen motie-Van der Graaf3, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de aankomende kabinetsperiode in staat te stellen preventiebeleid te ontwikkelen voor kansspelen?
Indien het Ministerie van VWS verantwoordelijk zou worden voor preventiebeleid, en het Ministerie van JenV verantwoordelijk blijft voor de overige aspecten van kansspelbeleid, zullen verschillende stappen gezet moeten worden. Er moeten afspraken worden gemaakt over de precieze verdeling van de verantwoordelijkheden over de verschillende dossiers binnen het kansspelbeleid. Deze dossiers hangen veelal met elkaar samen en maatregelen in de Wet op de kansspelen dienen soms meerdere beleidsdoelen tegelijk.
Voorts zullen er afspraken moeten worden gemaakt over de verantwoordelijkheid voor de Kansspelautoriteit (Ksa), waarbij een vorm van duaal opdrachtgeverschap zal moeten worden vormgegeven. Om het afstemmings- en aansturingsproces bij thema’s die verband houden met verslaving goed te kunnen vormgeven, zullen er naar verwachting meer FTE’s moeten worden aangetrokken, zowel bij de betrokken departementen als bij de Ksa.
Is het juist dat het verbod op kansspelreclames uitgezonden tussen 06:00 en 21:00 formeel niet geldt voor omroepen die onder een niet-Nederlandse licentie werken, zoals de RTL-groep?
De bepalingen over kansspelreclame in de Mediawet 2008 zijn op 1 november 2020 in werking getreden. Voor risicovolle kansspelen waarvoor op grond van de Wet op de kansspelen een vergunning is vereist, geldt dat het verboden is om hiervoor reclame uit te zenden op televisie en radio tussen 06:00 en 21:00 uur. Voor overige kansspelen waarvoor op grond van de Wet op de kansspelen een vergunning is vereist, geldt dit verbod voor reclame op televisie tussen 06:00 en 19:00 uur. Deze norm is zo veel als mogelijk van overeenkomstige toepassing op het overige media-aanbod van de publieke mediadiensten.
Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de Mediawet 2008, dit toezicht is altijd achteraf in verband met het censuurverbod. Het Commissariaat monitort alleen steekproefsgewijs, en alleen vanuit Nederland uitgezonden kanalen. De audiovisuele mediadienstenrichtlijn regelt dat media-instellingen vallen onder de jurisdictie van het land waarin ze gevestigd zijn (land van oorsprongbeginsel).
De RTL-groep is gevestigd in Luxemburg en valt dus niet onder de Nederlandse Mediawet. Overigens committeert RTL zich wel aan de normen uit de Mediawet.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de regels alsnog van toepassing zijn voor omroepen met een niet-Nederlandse licentie en er ook sprake is van handhavingsmogelijkheden voor de Kansspelautoriteit en het Commissariaat voor de Media?
Voorop staat dat de tijdvensters voor kansspelreclame momenteel zijn geregeld in de Mediawet 2008. Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de Mediawet 2008.
De motie Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 24 557, nr. 160) verzocht de regering het verbod op het uitzenden van reclame door vergunninghouders van kansspelautomaten, casinospelen, krasloten en sportweddenschappen uit te breiden tot 21.00 uur.
Zoals de Minister voor Rechtsbescherming u eerder heeft geïnformeerd, is het ontwerpbesluit kansspelen op afstand aangepast conform bovenstaande motie.7 Deze wijziging zou in werking treden na inwerkingtreding van de wet kansspelen op afstand. Kanspelregelgeving richt zicht tot de vergunninghouders van kansspelen op afstand, niet tot mediadiensten. De Mediawet 2008 richt zich tot mediadiensten.
Het amendement van het lid Van der Graaf c.s.8 op de Mediawet 2008 strekt er, kort gezegd, toe dat hetgeen ter uitvoering van eerdergenoemde motie-Van der Graaf c.s. was geregeld in het ontwerpbesluit kansspelen op afstand, voortaan in de Mediawet 2008 dient te worden verankerd. Dit amendement is aangenomen. De tijdvensters zijn daarom per 1 november 2020 in de Mediawet 2008 opgenomen en zijn daarom uit het ontwerpbesluit kansspelen op afstand gehaald. Dit betekent ook dat de Kansspelautoriteit geen toezicht meer houdt op de tijdvensters voor kansspelreclame.
Het tevens opnemen van een tijdvenster voor kansspelreclame in kansspelregelgeving (zoals eerst het geval was) en het daarmee belasten van beide toezichthouders met toezicht op een soortgelijke regel acht de Minister voor Rechtsbescherming vanuit het oogpunt van heldere scheiding van taken en verantwoordelijkheden onwenselijk.9
Kunt u verkennen welke mogelijkheden er zijn om te voorkomen dat minderjarigen kansspelreclames zien, nu tijdens sportevenementen – en zeker in de zomer – veel kinderen de wedstrijden van de Nederlandse teams volgen? Spreekt u de Nederlandse Loterij aan op haar verantwoordelijkheid in dezen?
Wervings- en reclameactiviteiten voor kansspelen mogen niet op maatschappelijk kwetsbare groepen van personen worden gericht, waaronder minderjarigen. Deze regel geldt ongeacht het medium of het tijdstip waarop de reclame wordt uitgezonden.
Deze regel geldt vanzelfsprekend ook voor Nederlandse Loterij. De Kansspelautoriteit houdt er toezicht op dat vergunninghouders zich aan deze regels houden.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Een exportkredietverzekering voor een baggerschip van IHC voor Myanmar |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat Nederland op 8 januari 2021 een exportkredietverzekering (ekv) heeft verstrekt aan scheepsbouwer IHC voor een baggerschip voor de Irrigation and Water Utilization Management-afdeling van het Myanmarese Ministerie van Landbouw, Veehouderij en Irrigatie?
Ja.
Is dit schip inmiddels geleverd?
Ja, op 30 april 2021.
Waar gaat dit Myanmarese ministerie het baggerschip voor gebruiken? Wordt het gebruikt voor zandwinning in Myanmar? Zo ja, in welk gebied? Wie profiteren hiervan?
De eerste inzet van het schip betreft het baggeren bij de Kindat Diversion Dam. Het zal worden ingezet om het reservoir op diepte te houden in verband met de toevoer van grond door erosie van de omliggende heuvels. Het uitdiepen van de kanalen voorkomt overstromingen en zorgt voor een betere watervoorziening voor de omringende landbouw. Zandwinning is geen doel van het onderhavige project.
Is deze transactie gerelateerd aan de samenwerking1 tussen Nederlandse en Myanmarese ministers ten aanzien van de ontwikkeling van een strategie voor geïntegreerd waterbeheer in Myanmar? Loopt deze samenwerking nog?
Nee, deze transactie vormt geen onderdeel van de bilaterale samenwerking op het gebied van integraal waterbeheer onder het programma Partners voor Water. Die samenwerking richtte zich specifiek op de duurzame ontwikkeling van het waterbeheer rondom de stad Yangon. Op dit moment zijn alle activiteiten onder het programma Partners voor Water bevroren en worden geen nieuwe activiteiten ontwikkeld.
Welke risico's dekt de financiële steun van Atradius DSB (ADSB)?
ADSB heeft ten aanzien van deze transactie de volgende risico’s in verzekering genomen. Er wordt kredietrisico gelopen gedurende elke betalingstermijn op de «Directorate irrigation and water utilization management, Ministry of Agriculture, Livestock and Irrigation» (hierna: Ministry of Agriculture). Inmiddels is 90% van de contractsom voldaan. De laatste (10%) betaling valt in augustus 2021.
Verder loopt ADSB (contra)garantierisico voor de vooruitbetaling-, uitvoering- en onderhoudsgarantie. Deze (garantie)producten zijn bedoeld voor situaties zoals een faillissement van de aannemer (IHC) tijdens de bouw of levering van het schip, of tijdens de looptijd van het onderhoudscontract. In een dergelijk geval zou het Ministry of Agriculture gecompenseerd worden. Dit zijn standaard type exportgaranties die worden uitgegeven door banken, waar de ekv middels een contragarantie het risico overneemt. In het algemeen moeten garanties direct uitgekeerd worden als de afnemer deze inroept. Echter, in theorie zou het kunnen voorkomen dat een afnemer dat onterecht doet (bijvoorbeeld bij een geschil wat door een rechter getoetst dient te worden). Ook in het geval van een onterechte opvraging door het Ministry of Agriculture dekt de ekv de schade voor de garantstellende bank en de ekv zal dan vervolgens deze schade proberen te verhalen. Omdat het schip inmiddels is geleverd, is er geen sprake meer van risico uit hoofde van de (contra)garantie op de vooruitbetaling- en uitvoeringsgarantie. Voor de periode na levering is er een onderhoudscontract tussen het Ministry of Agriculture en IHC, waarvoor er momenteel nog wel een onderhoudsgarantie van 10% uitstaat.
Voor hoeveel jaar wordt de lening gedekt door de Nederlandse staat via ADSB?
Er wordt geen lening gedekt door de Nederlandse staat. Het Ministry of Argiculture financiert de transactie met IHC via een door JICA2 verstrekte development lening. ADSB loopt enkel de in het antwoord op vraag 5 genoemde risico’s.
Is de ekv opgeschort na de staatsgreep? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt, dat wanneer zich in een land actuele gebeurtenissen voordoen die (waarschijnlijk) het risico van de exportkredietverzekering beïnvloeden, zoals een staatsgreep, het landenbeleid opnieuw geëvalueerd wordt en indien nodig aangepast. In februari 2021 is in reactie op de staatsgreep die op 1 februari werd gepleegd in Myanmar het landenbeleid voor Myanmar aangepast naar «beleid wordt herzien». De facto betekent dit dat de ekv-faciliteit dan in beginsel is opgeschort voor ekv-aanvragen, ten minste totdat de situatie duidelijker is geworden en er nieuw beleid is geformuleerd.
In mei 2021 was de situatie voldoende duidelijk en is er nieuw definitief landenbeleid opgesteld, namelijk de meest restrictieve categorie: «dekking bij uitzondering». Dit betekent dat het landenbeleid in principe gesloten is voor aanvragen op Myanmar, en er alleen in theorie bij hoge uitzondering nog dekking kan worden geboden. Dit heeft geen gevolgen gehad voor de onderhavige transactie van IHC met het Ministry of Agriculture, aangezien deze al vóór februari 2021 in werking was getreden. Juridisch gezien is het niet mogelijk om met terugwerkende kracht een dekkingstoezegging in te trekken als gevolg van een wijziging van het landenbeleid.
Is er voor het verstrekken van de ekv rekening gehouden met de lopende rechtszaak bij het Internationaal Gerechtshof tegen Myanmar over de genocide tegen de Rohingya, waar Nederland mogelijk samen met Canada in zal gaan interveniëren? Zo nee, waarom niet?
Nee. De zaak bij het Internationaal Gerechtshof heeft geen relatie met deze kwestie. Die zaak gaat over de vraag of de staat Myanmar zijn verplichtingen onder het Genocideverdrag nageleefd heeft.
Waarom is het verstrekken van een ekv voor een project dat ten goede komt van een regering die ver voor de staatsgreep al beschuldigd werd van genocide volgens u verenigbaar met de Nederlandse inzet omtrent straffeloosheid?
In het algemeen geldt dat ekv-aanvragen worden getoetst op het vigerende sanctiebeleid en tevens worden beoordeeld op lokale wet- en regelgeving en internationale standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, in dit geval de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. Hier wordt ook nadrukkelijk gekeken naar mensenrechten en veiligheid.
In de beoordeling van deze ekv-aanvraag is een aantal aandachtspunten vanuit het landenbeleid voor Myanmar opgenomen. Zo is er gekeken naar de veiligheidssituatie in het land, met name in de provincies Rakhine, Kachin en het noordelijk deel van Shan. Deze veiligheidssituatie is als niet relevant beoordeeld voor de onderhavige transactie, omdat het district Kanbalu in de regio Sagaing ligt en niet in een van de op het moment van beoordeling van de aanvraag gevaarlijke gebieden. In de ekv-beoordeling is er ook gekeken naar schending van het internationale sanctiebeleid en of de transactie onder het EU-wapenembargo valt. De transactie druist niet in tegen internationaal sanctiebeleid en het EU-wapenembargo is als niet relevant voor onderhavige transactie beoordeeld omdat het de levering van een baggerschip betreft. De uiteindelijke conclusie van onderhavige ekv-aanvraag was dat een ekv verstrekt kon worden voor deze transactie. Aanvullend verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights.
Voor de staatsgreep bestond de Nederlandse inzet in Myanmar onder meer uit het tegengaan van straffeloosheid, bevordering van mensenrechten en verschillende initiatieven gericht op duurzame ontwikkeling. De dialoog met de Myanmarese autoriteiten werd aangewend om deze inzet en de democratische transitie in Myanmar te ondersteunen, en om de Nederlandse zorgen over mensenrechtenschendingen te uiten. Ook na de staatsgreep blijft Nederland zich onverminderd inzetten voor de strijd tegen straffeloosheid in Myanmar.
Gezien het feit dat het Myanmarese regime in handen is van de militaire junta, hoeveel financiële steun van Nederland ontvangt de militaire junta? In welke vorm?
Na de staatsgreep zijn de gehele ontwikkelingsprojectenportefeuilles van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tegen het licht gehouden, om te voorkomen dat er middelen in handen komen van het leger of van aan het leger gelieerde bedrijven. Activiteiten waarbij de Myanmarese overheid voorheen betrokken was zijn bevroren of opgeschort. Betalingen voor publieke en private ontwikkelingsprojecten die nog wel doorgang kunnen vinden zonder betrokkenheid van de militaire junta worden gedaan aan uitvoerende organisaties en bedrijven en lopen derhalve niet via de militaire junta.
Kunt u uiteenzetten hoeveel van deze steun voor de staatsgreep is toegezegd en hoeveel daarna, uitgesplitst naar verschillende vormen?
Er is na de staatsgreep geen steun toegezegd aan de militaire junta. Nederland heeft wel additionele humanitaire hulp via het Nederlandse Rode Kruis gegeven voor ondersteuning van 230.000 hulpbehoevenden met activiteiten op het gebied van gezondheidszorg, levensonderhoud en basisbehoeften, zoals aan uw Kamer gemeld in Kamerbrief 2021Z10322. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Welke bank (en) verstrekken de door ADSB verzekerde krediet(en)?
Niet van toepassing, zie het antwoord bij vraag 6.
Hoe zag het due diligence proces eruit voor het verstrekken van de exportkredietverzekering?
Alle standaard aspecten zijn beoordeeld, te weten: landenrisico, kredietrisico, regresrisico, buyer due diligence, due diligence op de betrokken agenten, customer due diligence en milieu en sociale aspecten. De informatie waarop beoordeeld wordt bestaat uit het aanvraagformulier, aanvullende informatie aangeleverd door de aanvrager (in dit geval IHC) en informatie verkregen uit het publieke domein (onder andere LexisNexis). Op basis van de uitgevoerde beoordelingen is geconcludeerd dat het acceptabele risico’s betrof zonder onaanvaardbare negatieve milieu en sociale effecten.
Op welke manier is hier bij gekeken naar de onverantwoordelijke manier waarop er nu zand wordt gewonnen bij de Irrawaddyrivier?2
De schepen in deze transactie worden ingezet voor het op diepte houden van de watervoorzieningen, waaronder het bassin van de Kindat dam en irrigatiekanalen in de Mu rivier die gebruikt worden voor de landbouw in Myanmar. De in het artikel genoemde veelal illegale zandwinning is geen doel van deze transactie of het project. Er is dan ook niet gekeken naar de manier van zandwinning in de Irrawaddyrivier.
Was er volgens u, voorafgaand aan het verstrekken van de ekv, voldoende inzicht in alle risico’s van het project in Myanmar ten aan zien van de natuur en het milieu, en de gevolgen daarvan voor mensen en dieren? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting? Indien het antwoord nee is, hoe heeft u dan uitvoering kunnen geven aan de aangenomen motie van de leden Alkaya en Van Raan over geen exportkredietverzekeringen bij risico's op mensenrechtenschendingen of milieuschade?3
Ja, er is een milieu en sociale due diligence uitgevoerd voor onderhavige transactie conform het beleid voor Maatschappelijke Verantwoord Ondernemen (MVO) en aansluitend op de motie Alkaya en Van Raan. Hieruit kwam naar voren dat de onderhavige transactie en geplande werkzaamheden het leven van de veelal arme boerenbevolking in Myanmar ten goede zal komen. Het uitdiepen van de kanalen voorkomt overstromingen en zorgt voor een betere watervoorziening voor de omringende landbouw. De genoemde werkzaamheden vinden niet plaats in een natuurgebied waar beschermde diersoorten leven.
Hoe heeft ADSB ervoor gezorgd dat het baggerschip niet gaat bijdragen aan de erosie van rivieroevers in Myanmar?
De geplande baggerwerkzaamheden zijn onderdeel van een 5-jarenplan van IWUMD5 dat streeft naar een inclusief, competitief landbouwsysteem waarbij voedsel en voedingswaarde gegarandeerd kunnen worden. De Nederlandse overheid en diverse Nederlandse bedrijven in de watersector ondersteunen de inzet van IWUMD en andere water gerelateerde ministeries in Myanmar door middel van diverse programma’s. Zo zijn in 2013 studenten uit Myanmar in Nederland begeleid om oplossingsrichtingen voor de problemen rond de rivier de Ayeyarwady uit te werken. Ook is in 2014 met steun van de Nederlandse overheid een National Water Resources Committee (NWRC) opgericht. Dit comité heeft vervolgens gewerkt aan een watermanagementstrategie. In 2017 is samengewerkt aan het opstellen van een wateratlas voor de delta van de rivier Ayeyarwady. In navolging daarop is het werk gestart voor een Integrated Ayeyarwady Delta Strategy (IADS). Hiervoor is een werkgroep opgezet met lokale deelnemers en vertegenwoordigers van Nederlandse adviesbureaus en universiteiten. Onderhavig project is ook gerelateerd aan een project voor verbetering van de Ayeyarwady rivier.
Ook andere hulporganisaties zien het belang van het verbeteren van het watermanagement en de landbouwontwikkeling in Myanmar. De Wereldbank voert het Agricultural Development Support Project uit (2015 tot 2022), dat ondersteuning biedt voor het herstel van faciliteiten en productiviteitsverbeteringen bij meerdere middelgrote irrigatiefaciliteiten in heel Myanmar. Daarnaast voert de Aziatische Ontwikkelingsbank het Irrigated Agriculture Inclusive Development Project (2017–2024) uit, dat rehabilitatie voor middelgrote irrigatiefaciliteiten biedt, met de nadruk op de centrale droge gebieden van het land. Volgens JICA overlappen de projecten niet. Deze programma’s bieden naast financiering voor fysieke oplossingen ook training en onderwijs om de projecten te kunnen managen en te onderhouden.
In het kader van samenwerking tussen Nederland en Myanmar werden ook cursussen over het baggeren gegeven aan relevante partijen in Myanmar. Zo is er in januari 2018 een cursus gegeven door Van Oord, Boskalis en de Nederlandse ambassade aan bedrijven en overheden in Myanmar. In januari 2020 is er ook een cursus georganiseerd over het bewegen van sediment en baggeren. Door deze intensieve ondersteuning van Nederlandse en andere partners is de verwachting dat het te leveren baggerschip op een goede wijze ingezet zal gaan worden door IWUMD en zal leiden tot een beter waterbeheer in Myanmar en niet zal bijdragen aan de erosie van rivieroevers in Myanmar.
Zijn IHC en Damen Shipyards zaken blijven doen met de Myanmarese autoriteiten sinds de coup?
De transactie tussen IHC en de overheid van Myanmar is getekend in de periode voor de staatsgreep van 1 februari 2021. Sinds de staatsgreep heeft zowel IHC als Damen geen nieuwe transacties met Myanmar gedaan.
Hoe kijken de Nederlandse Ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken aan tegen deze activiteiten?
Bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsactiviteiten. Het kabinet verwacht van bedrijven wel dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken toetst (export)activiteiten waarvoor een exportvergunning nodig is van Nederlandse bedrijven naar het buitenland. De richtlijnen en controlelijsten hiervoor zijn op Europees niveau opgenomen in de EU dual-use verordening (428/2009) en het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapen export en verschillende sanctieverordeningen. Zo gelden EU sancties voor de export van (dual-use) items naar Myanmar (EU verordening 194/2008).
Zoals in EU Verordening 194/2008 vastgesteld is, is het verboden om militaire goederen of technologie, direct of indirect te verkopen of te leveren aan natuurlijke personen of rechtspersonen in Myanmar, ongeacht of de goederen afkomstig zijn uit de lidstaten van de Europese Unie.
Vergroting van het bewustzijn van het bedrijfsleven, inclusief van het midden- en kleinbedrijf, is een voorwaarde voor een effectief exportcontrolebeleid. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet hier actief op in en stelt via de website www.rijksoverheid.nl/exportcontrole informatie beschikbaar over exportcontrole. Tevens organiseert de overheid jaarlijks een aantal seminars over exportcontrole met deelnemers uit de industrie, de logistieke en financiële sector, kennisinstituten, adviesbureaus en de overheid.
Het kabinet adviseert bedrijven om geen zaken te doen met commerciële bedrijven en entiteiten die direct of indirect worden gecontroleerd door het leger van Myanmar (Tatmadaw). Bedrijven dienen daarbij ook rekening te houden met het EU-sanctieregime ten aanzien van Myanmar, waaronder op 19 april jl. twee economische entiteiten en op 21 juni jl. drie economische entiteiten op de sanctielijst zijn geplaatst. Door de militaire coup van 1 februari 2021 zijn de risico's van zakendoen in Myanmar nog verder vergroot.
Herinnert u zich het antwoord op schriftelijke vragen van de leden Van Raan en Teunissen: «Exportkredietverzekeringen (ekv) worden op transactiebasis verstrekt en alleen als deze voldoen aan het mvo-beleid voor de ekv. Dit beleid is gebaseerd op internationale mvo-standaarden (waaronder de OESO Common Approaches). Er worden geen projecten verzekerd met onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu.»4?
Ja.
Herinnert u zich dat de hiervoor genoemde motie Alkaya en Van Raan de regering verzocht er zorg voor te dragen dat iedere aanvraag voor een exportkredietverzekering waarbij de risico's op schending van mensenrechten of milieuschade te groot zijn, wordt afgekeurd ongeacht het zogenaamde gelijke speelveld en de gevolgen voor de aanvragende bedrijven?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er sinds de jaren veertig van de vorige eeuw strijd en opstand is in Myanmar5, dat de etnische zuivering van Rohingya onverminderd doorgaat6, en dat vorig jaar al duidelijk was dat het conflict kon escaleren7, wat uiteindelijk ook gebeurd is, getuige de militaire coup van februari?
Nederland volgt de situatie in Myanmar al jaren nauwgezet. Het kabinet zet zich onder meer in om de democratische transitie te ondersteunen en de situatie van de Rohingya te verbeteren en werkt hierin nauw samen met de EU, de VN en gelijkgezinde landen. Voor de staatsgreep van 1 februari jl. was er frequent bilateraal contact met de democratisch gekozen regering van Myanmar, waarbij Nederland zorgen uitte over mensenrechtenschendingen in het land en pleitte voor humanitaire toegang om mensen in nood te kunnen helpen. De staatsgreep heeft die democratische transitie ernstig verstoord en de reeds fragiele situatie in Myanmar drastisch verslechterd.
Het geweld van het leger is gericht tegen alle burgers in Myanmar die zich verzetten tegen de staatsgreep. Duidelijk is dat de situatie van minderheden in Myanmar, waaronder de Rohingya, onverminderd zorgelijk blijft. Onderliggende problemen zijn niet opgelost en de situatie blijft fragiel. Zie ook de antwoorden op de vragen gesteld door het lid Sjoerdsma over het bericht dat de demonstraties in Myanmar uit de hand lopen (Kamerstuk 2021D12640). Daar komt het geweld door het leger en gewelddadige confrontaties tussen het leger en burgerlijke verzetsgroepen bovenop. Het kabinet blijft zich inspannen voor verbetering van de mensenrechtensituatie en voor accountability, bijvoorbeeld in de Mensenrechtenraad en met steun aan de bewijzenbank Independent Investigative Mechanism for Myanmar (IIMM). Ook heeft Nederland op 2 september vorig jaar samen met Canada de intentie aangekondigd om te interveniëren in de zaak die Gambia tegen Myanmar heeft aangespannen bij het Internationaal Gerechtshof vanwege vermeende genocide op de Rohingya.
Vindt u het logisch, en zo ja waarom, dat het naleven van de due diligence-richtlijnen van de OESO en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights door bedrijven, conform de verwachting die is uitgesproken in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Raan8, leidt tot de conclusie dat er een ekv kan worden verstrekt voor handel tussen een Nederlands bedrijf en de militaire junta in Myanmar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle ekv-aanvragen worden getoetst op sanctiebeleid en beoordeeld op lokale wet- en regelgeving en internationale standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, in dit geval de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. Zoals ook staat in het antwoord op vraag 9 is er in de beoordeling van de ekv-aanvraag van IHC op Myanmar gekeken naar aandachtspunten over het internationale sanctiebeleid en de veiligheidssituatie in het land. Het moment van toetsing lag vóór de militaire coup van 1 februari. De uiteindelijke conclusie van onderhavige ekv-aanvraag was dat een ekv verstrekt kon worden voor deze transactie. Aanvullend verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder financiële instellingen, dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. In antwoord op genoemde schriftelijke vragen van het lid Van Raan, worden de verschillende manieren waarop het kabinet naleving van OESO-richtlijnen en de UNGP’s door bedrijven stimuleert toegelicht.
Welke risico’s zijn er bij deze ekv geïdentificeerd en welke zijn daarvan geclassificeerd als aanvaardbaar dan wel onaanvaardbaar?
De volgende risico’s zijn beoordeeld in het kader van het in verzekering nemen van de transactie:
Alle bovengenoemde risico’s zijn ten tijde van de beoordeling als aanvaardbaar beoordeeld. Zie ook het antwoord op onder meer vraag 7, 9 en 13. Indien één van de risico’s als onaanvaardbaar zou zijn beoordeeld, dan zou geen verzekering of garantie worden verstrekt door de ekv.
Is er ook gekeken naar risico’s die betrekking hebben op de lange termijn of die landsgrensoverschrijdend zijn? Zo ja, welke risico’s waren dit? Zo nee, waarom niet en hoe heeft u dan uitvoering kunnen geven aan de motie van de leden Alkaya en Van Raan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De transactie betreft de levering van een baggerschip en drijvende pijpleidingen. Omdat het een transactie in de baggersector betreft, is bij de beoordeling van deze ekv-aanvraag een milieu en sociale beoordeling uitgevoerd. Conclusie van deze beoordeling is dat in relatie tot deze transactie geen onaanvaardbare negatieve milieu en sociale effecten te verwachten zijn.
Er is niet gekeken naar landgrensoverschrijdende effecten, omdat die van onderhavig project niet verwacht worden. Wel is gekeken naar lange termijn effecten van onder andere het meerjarenplan van IWUMD zoals ook beschreven onder het antwoord bij vraag 16. De daar genoemde samenwerkingsverbanden moeten een duurzaam watersysteem opleveren voor Myanmar.
Waren alle risico’s aanvaardbaar? Zo ja, kunt u ernstige schade aan de natuur of het milieu met lange termijn- of grensoverschrijdende gevolgen, inclusief gevolgen voor mensen en dieren, uitsluiten? Zo nee, hoe verhoudt het verstrekken van deze ekv zich tot de motie van de leden Alkaya en Van Raan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, alle risico’s waren ten tijde van de afronding van de milieu en sociale beoordeling aanvaardbaar. Dat betekent dat op basis van de milieu en sociale due diligence geen ernstige nadelige gevolgen van onderhavige transactie werden verwacht. Hierbij wordt een onderbouwde inschatting van de risico’s gemaakt. Echter er kan nooit 100% worden uitgesloten dat resterende risico’s zich in de toekomst niet zullen materialiseren.
Wanneer zijn voor u de risico’s niet meer aanvaardbaar?
Voor ieder voornoemd risico wordt een afweging gemaakt tussen de aspecten die voor desbetreffende transactie gelden. Als een risico te hoog is, of de optelsom van risico’s te groot is, is het niet aanvaardbaar. Dit wordt altijd per geval beoordeeld.
Welke MVO-schendingen vindt u aanvaardbaar? Hoeveel MVO-schendingen vindt u aanvaardbaar?
Per geval wordt beoordeeld wat de risico’s zijn en of die individueel of samen aanvaardbaar zijn. Er zijn wel duidelijke uitsluitingen op het gebied van mensenrechten. Dit betreft bijvoorbeeld kinder- en/of dwangarbeid.
Klopt het dat ADSB het landenbeleid met betrekking tot Myanmar aan het herzien is? Wanneer is deze herziening gestart? Was de staatsgreep aanleiding van deze herziening? Zo nee, wat was dan de aanleiding? Welke partijen worden geconsulteerd voor het formuleren van het nieuwe beleid? Wanneer wordt het resultaat van de herziening verwacht?
In februari is als reactie op de staatsgreep het landenbeleid voor Myanmar gewijzigd naar «beleid wordt herzien». In mei was de herziening afgerond en werd het landenbeleid definitief vastgesteld als «dekking bij uitzondering». Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Het landenbeleid wordt altijd herzien op advies van de Commissie Advisering Risicobeheer (CAR). In de CAR hebben de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken zitting alsmede de economen van de afdeling Economic Research van Atradius. Er wordt voor de bepaling van het landenbeleid een breed scala aan bronnen geraadpleegd, al naar gelang de situatie daar om vraagt. Meestal betreft dit onder andere het IMF, de Wereldbank, ambassades, kredietbeoordelaars, buitenlandse exportkredietverzekeraars en de Club van Parijs.
Vindt u het moreel te rechtvaardigen dat de Nederlandse staat met belastinggeld garant staat voor een baggerschip dat een Nederlands bedrijf dat hieraan verdient, wil exporteren naar een Myanmarees ministerie terwijl er een gewelddadige militaire junta aan de macht is? Kunt u deze vraag eerst met ja of nee beantwoorden, gevolgd door een toelichting?
Zie ook antwoord op vraag 9 en 22. Ekv-aanvragen worden getoetst op sanctiebeleid en beoordeeld op lokale wet- en regelgeving en internationale standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, in dit geval de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. In de beoordeling van de ekv-aanvraag is gekeken naar het internationale sanctiebeleid en de veiligheidssituatie in het land. Het moment van toetsing lag vóór de staatsgreep van 1 februari. De uiteindelijke conclusie van onderhavige ekv-aanvraag is dat een ekv verstrekt kon worden voor deze transactie.
Het rapport van de Eerlijke Bankwijzer waaruit blijkt dat banken onvoldoende verantwoordelijkheid in nemen in de eiwittransitie |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van de Eerlijke Bankwijzer «Financing less meat and more plants; a case study on the crucial role Dutch banks can play in the protein transition»?1
Ja.
Erkent u dat het verminderen van de dierlijke productie en consumptie en het verhogen van de plantaardige productie en consumptie bijdraagt aan de stikstof-, biodiversiteit- en klimaatcrisis en dat de eiwittransitie daarmee van (inter-)nationaal belang is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het eens met de onderzoekers dat banken een cruciale rol kunnen spelen in het versnellen en vertragen van de eiwittransitie? Zo nee, waarom niet?
Ja, het uitgangspunt is om te streven naar een duurzaam en gezond voedingspatroon, waarin de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten in balans is volgens de adviezen van de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Uit het rapport Dagelijkse kost2 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) blijkt dat duurzamer eten relatief de meeste winst oplevert om de voetafdruk van de voedselconsumptie (gemeten in broeikasgasemissies en landgebruik) te verkleinen.
Ja, ik ben het eens met de onderzoekers dat banken, naast andere marktpartijen, een cruciale rol kunnen spelen in de eiwittransitie, onder andere omdat de banken door middel van de financiering die zij verstrekken kunnen bijdragen aan het realiseren van investeringen in de eiwittransitie.
Hoe beoordeelt u de knelpunten die de onderzoekers geïdentificeerd hebben, zoals de moeilijkheden voor boeren die willen overschakelen naar gemengde of plantaardige landbouw, het onvoldoende toegang hebben tot kapitaal bij plantaardige startende en scale-up voedingsbedrijven, de bedrijfsmodellen van supermarkten die ingericht zijn op het op de markt brengen van dierlijke producten tegen zeer lage kosten en de gevestigde belangen bij enkele grote vlees-, zuivel- en voedingsbedrijven wat beperkingen levert aan hun bereidheid of vermogen om deel te nemen aan de eiwittransitie? Kunt u in uw antwoord aandacht geven aan alle genoemde knelpunten?
De knelpunten die de onderzoekers schetsen, geven aan dat op verschillende aspecten nog stappen te zetten zijn. Financiering van boeren die willen overschakelen naar een andere bedrijfsvoering is één van de knelpunten die genoemd worden in het rapport. Met het Pilot-Investeringsfonds binnen het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw, dat recent van start is gegaan3, hoop ik ook deze ondernemers te voorzien in het risicokapitaal dat deze ondernemers nodig hebben en waarin de markt op dit moment nog onvoldoende kan voorzien.
In het kader van de Nationale Eiwitstrategie (NES)4 verkent een consortium van bedrijven (waaronder een bank), ngo’s en overheden de mogelijkheden van een Green Deal Eiwitgewassen, met als doel meer teelt, betere producten en meer consumptie van lokaal geteelde eiwitten.
Via het Voedingscentrum zet de overheid in op eiwittransitie in de voedselomgeving en bij consumenten, onder andere door de Richtlijn (gezonde en duurzame) Eetomgevingen, de Eetwisselcampagne en de Schijf van Vijf.
Hier ligt niet alleen een taak voor de overheid. De eiwittransitie vraagt een gezamenlijke verantwoordelijkheid en inzet van alle partijen in de voedselketen: producenten, voedselverwerkende bedrijven, supermarkten, horeca, catering, consumenten en financiers. Banken kunnen een belangrijke rol spelen in de eiwittransitie omdat banken door middel van financiering die zij verstrekken ook kunnen bijdragen aan het realiseren van investeringen in de eiwittransitie.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de onderzoekers dat het opnemen van de eiwittransitie in het financieel beleid van banken eerdergenoemde knelpunten in de eiwittransitie kunnen wegnemen?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder Nederlandse financiële instellingen, dat zij gepaste zorgvuldigheid (due diligence) in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights(UNGP’s) toepassen. Dit houdt in dat zij (potentiële) risico’s voor mens en milieu in kaart brengen, voorkomen en aanpakken en hierover transparant zijn. Welke thema’s worden geselecteerd als meest prioritair en opgenomen in het beleid van een bank is een afweging die elke bank afzonderlijk maakt met inachtneming van ernst en waarschijnlijkheid in lijn met de OESO-richtlijnen.
Erkent u dat de huidige vrijwillige initiatieven, zoals de Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen-convenanten (IMVO-convenanten) te vrijblijvend zijn en onvoldoende concrete verbeteringen bij banken hebben opgeleverd? Kunt u uw reactie beginnen met ja of nee, gevolgd door een toelichting? Indien uw antwoord ja is, erkent u daarmee dat nationale wetgeving en beleid nodig zijn om het beleid van banken en financiële instellingen te verduurzamen? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens om dit beleid te ontwikkelen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de beleidsnota «Van Voorlichten tot Verplichten; een nieuwe impuls aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemerschap» geeft het kabinet aan dat ondanks de vele goede stappen die door veel bedrijven worden gezet, uit evaluaties blijkt dat het bestaande IMVO-beleid onvoldoende effectief is5. Er zijn nog te weinig Nederlandse bedrijven, waaronder banken en financiële instellingen zoals verzekeraars en pensioenfondsen, die ondernemen in lijn met de internationale MVO-normen. Aanvulling en aanscherping van de IMVO-maatregelen is daarom nodig. Het kabinet stelt IMVO-beleid voor dat bestaat uit een mix van elkaar versterkende maatregelen. Het kernelement van de nieuwe doordachte mix is een gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau. Voor de beïnvloeding van het aanstaande, wetgevende Commissievoorstel werkt het kabinet momenteel bouwstenen uit. De Europese Commissie komt dit najaar met een wetgevend voorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, inclusief een gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Een dergelijk Europese aanpak (en monitoring) kan een belangrijke stap zijn op weg naar een EU-breed gelijk speelveld en effectiever beleid. In de beleidsnota is ook aangeven dat, mocht een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees niet tijdig van de grond komen, er dan bouwstenen klaarliggen voor het invoeren van nationaal dwingende maatregelen. Dit ziet ook toe op het verduurzamen van het beleid van banken en financiële instellingen. Daarnaast zal in de herziening van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) due diligence beter worden verankerd. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op de CSRD.
Bent u bereid om de aanbevelingen voor de overheid uit dit rapport over te nemen en bij het uitwerken van de Nationale Eiwitstrategie expliciet een rol toe te kennen aan banken en financiële instellingen en hier meetbare doelstellingen aan te wijzen? Zo nee, waarom niet?
De aanbevelingen voor de overheid bevatten een aantal interessante gedachten, die deels al in praktijk zijn genomen, zoals de sectorspecifieke duurzaamheidsmatrix van Rabobank, of deels in studie zijn zoals het PPS-project true pricing, dat door Wageningen University & Research wordt uitgevoerd. Ik onderschrijf de rol die de financiële sector heeft in de verschillende transitieopgaven en ben regelmatig met de sector in gesprek. De financiële sector is bijvoorbeeld betrokken geweest bij de opstelling van de Nationale Eiwitstrategie en wordt actief betrokken bij de uitwerking van maatregelen. Het is op dit moment nog lastig om meetbare doelstellingen te koppelen aan duurzaamheidsdoelen zoals eiwittransitie, omdat er nog geen uniforme beoordelingssystematiek is met wetenschappelijk onderbouwde criteria. Studies als bovengenoemd project over true pricing helpen om dit te ontwikkelen. Ik roep financiële instellingen op om de inhoud en aanbevelingen van het rapport van de Eerlijke Bankwijzer tot zich te nemen en waar mogelijk te implementeren. Financiële instellingen kunnen daarmee een bijdrage leveren aan het realiseren van investeringen in de eiwittransitie door middel van de financiering die zij verstrekken aan deze belangrijke opgave.
Het bericht ‘Rechterlijke uitspraak maakt van natuurvoorzorgsprincipe het verlammingsprincipe’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rechterlijke uitspraak maakt van natuurvoorzorgsprincipe het verlammingsprincipe»?1
Ja.
Wat zijn volgens u de potentiële gevolgen van de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op de natuurbeschermingswetgeving in Nederland? Wat is uw inschatting met betrekking tot hoe algemeen deze casus van toepassing geacht moet worden?
De rechtbank oordeelde dat in de lokale en concrete situatie de provincie Drenthe onvoldoende invulling heeft gegeven aan de eigen onderzoeksplicht, als bepaald in de Algemene wet bestuursrecht. Volgens de rechter is onvoldoende door de provincie aangetoond dat op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitsloten dat de drainage en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van een Natura 2000-gebied geen negatieve significante effecten kan hebben voor het betrokken gebied. Die zekerheid is wel vereist om af te kunnen zien van een vergunningstoets op grond van de Wet natuurbescherming. De provincie is het bevoegde gezag in deze zaak en beraadt zich op het vervolg. Het past mij om het vervolg van deze concrete rechtsgang af te wachten, voordat ik tot een interpretatie van deze kwestie kan komen en kan bepalen welke stappen nodig zijn om de impact in kaart te brengen.
Deelt u de mening van LTO Nederland dat met deze uitspraak een interpretatie van het voorzorgsprincipe ligt die volstrekt onuitvoerbaar is en dat als deze rechterlijke redenering wordt gevolgd er straks voor vrijwel elke economische handeling een stapel rapporten en een vergunning nodig is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat toelating door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) betekent dat een gewasbeschermingsmiddel veilig is voor het milieu, inclusief het gebruik van een middel nabij een Natura 2000 gebied?
Het Ctgb voert een wetenschappelijke risicobeoordeling uit aan de hand van Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodieken. Een gewasbeschermingsmiddel wordt alleen toegelaten in Nederland als toepassing volgens voorschriften veilig is voor mens, dier en milieu. De betreffende rechtszaak gaat over de invulling van het beoordelen van eventuele negatieve effecten van drainage en gewasbeschermingsmiddelen in de lokale en concrete situatie in de omgeving van het Natura 2000-gebied in Drenthe.
Welke stappen zult u zetten om de potentiële impact van deze zaak in kaart te brengen en daar vervolgens op in te spelen? In hoeverre bent u op de hoogte van vergelijkbare zaken die in andere provincies spelen? Is daarvan sprake?
Ik ken geen vergelijkbare zaken die momenteel in andere provincies spelen. In het verleden heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over drainage en wateronttrekking voor beregening uitspraken gedaan, waaruit blijkt dat dergelijke activiteiten in en nabij Natura 2000-gebieden onder omstandigheden onder de reikwijdte van de vergunningplicht van de Wet natuurbescherming kunnen vallen2. Beleid van veel provincies is om in de beheerplannen voor Natura 2000-gebieden zoveel mogelijk duidelijkheid te verschaffen over de toelaatbaarheid van dergelijke activiteiten (zie verder het antwoord op de vragen 2 en 3).
De website ‘Fit op jouw manier’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website «www.fitopjouwmanier.nl»?
Ja.
Hoeveel heeft deze website en de bijbehorende televisie- en radiocampagne gekost?
Voor de gehele leefstijlcampagne «Fit op jouw manier», waar de website onderdeel van is, is voor 2021 een budget van € 3,44 miljoen gereserveerd (inclusief btw). Daarin zitten de kosten voor ontwikkeling van de strategie, het concept, uitwerking en productie van materialen, tests bij de doelgroep, campagne effectmetingen en de media inkoop en -analyse. De media-inzet (totaal € 2,1 miljoen, inclusief btw) bestaat uit een mix van uitingen op radio, tv, online en social media. Daarnaast zijn verspreid over het land (digitale) posters te vinden in bijvoorbeeld winkelcentra en in, op en nabij het openbaar vervoer. In de loop van dit jaar komen daar nog andere kanalen bij om de brede doelgroep zo goed mogelijk te bereiken. Ter vergelijking: De gemiddelde media-inzet van campagnes met televisiespots was in 2019 € 1,2 mln en in 2020 € 1,7 mln. «Fit op jouw manier» zit op dat vlak dus hoger dan gemiddeld, maar lager dan bijvoorbeeld de donorcampagne en de campagne «Alleen samen». Het mediabudget is vergelijkbaar met de campagne «Werken in de zorg» en campagnes van de Belastingdienst, waarmee de rijksoverheid ook een hele brede doelgroep wil informeren en aanzetten tot ander gedrag.
Hoeveel mensen hebben deze website tot nu toe bezocht?
De teller van het aantal bezoekers voor de website www.fitopjouwmanier.nl staat op 11 juni op 55.917 bezoekers.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle voorlichtingscampagnes van de afgelopen drie jaar en de bijbehorende kosten en resultaten (bijvoorbeeld het aantal paginabezichtigingen of een andere indicator)?
De rijksoverheid voert jaarlijks diverse campagnes. Er wordt standaard onderzoek gedaan naar het effect van deze campagnes en er wordt jaarlijks gerapporteerd aan de Kamer, voor Verantwoordingsdag, over de gevoerde campagnes met een mediabudget van € 150.000,– of meer. De resultaten van de campagne-effect onderzoeken en de jaarevaluaties zijn te vinden op de website van de rijksoverheid.1
Het webartikel 'Grenswaarden stikstof ter discussie' |
|
Laura Bromet (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het webartikel «Grenswaarden stikstof ter discussie» van 14 juni 2021 van de website resource-online.nl?1
Ja.
Bent u bekend met de verschillen tussen de conclusies in dit webartikel en het rapport «Relaties tussen de hoeveelheid stikstofdepositie en de kwaliteit van habitattypen», terwijl beiden zijn gebaseerd op hetzelfde onderzoek?
Ja. De verschillen zijn ontstaan doordat in het artikel een aantal aspecten anders is verwoord dan in het rapport staat. Navraag heeft geleerd dat de conclusies in het artikel niet voor rekening komen van Wageningen Environmental Research, omdat Resource een onafhankelijk blad is.
Kunt u ingaan op de conclusie van het webartikel waaruit blijkt dat voor 26 van de 37 onderzochte habitats (die een betrouwbaar beeld opleverden) de kwaliteit en soortenrijkdom af zal nemen, nog voordat de grenswaarde voor stikstof is bereikt? Kunt u verklaren waarom deze conclusie in het webartikel van de onderzoekers duidelijker wordt getrokken dan in het rapport dat u afgelopen week de Kamer toezond?
De aangehaalde conclusie kan niet worden gebaseerd op het rapport. Het is mij niet bekend waarom de journalist op dit punt is afgeweken van de conclusies van het rapport.
De strekking van het rapport is op dit punt als volgt. Het onderzoek is uitgevoerd vanwege de wens om meer inzicht te krijgen in het effect van verschillende depositieniveaus op habitattypen (en niet alleen het niveau van de KDW). Daartoe is in het onderzoek gekeken naar bruikbare en betrouwbare methoden voor het bepalen van dosis-effectrelaties. In het onderzoek worden de resultaten van twee verschillende methoden gepresenteerd en met elkaar vergeleken, te weten een methode op basis van empirische gradiëntstudies en een methode op basis van statistische relaties. Ook zijn de gevonden dosis-effectrelaties door experts vergeleken met de bestaande KDW’en. Het aanpassen van KDW'en was niet het doel van het onderzoek. Maar het is duidelijk dat als volgens de huidige studie de kwaliteit bij een bepaald depositieniveau gaat dalen, er een duidelijke relatie zou moeten zijn met de KDW. Een discrepantie tussen beide zou kunnen duiden op fouten in de onderzoeksmethodiek, maar zou ook kunnen zijn veroorzaakt door betere gegevens (zodat een KDW zou moeten worden aangepast).
Uit de vergelijking volgens de gradiëntmethode bleek dat kwaliteitsafname meestal gaat optreden ter hoogte van de onderkant van de bestaande (Europees vastgestelde) empirische KDW-bandbreedtes.
Uit de responscurven op basis van statistische relaties komt de suggestie naar voren dat bij een deel van de habitattypen kwaliteitsafname zelfs al optreedt voordat de KDW bereikt is. Het betreft hier echter grafieken die niet – zoals in het artikel wordt gesteld – «betrouwbaar» zijn, maar die «plausibel» zijn. Voor dat laatste woord is door de auteurs (na intensieve discussies met de begeleidingscommissie) bewust gekozen, juist omdat nog onduidelijk is of het inderdaad betrouwbare grafieken zijn. Het verschil is dat bepaalde grafieken plausibel zijn omdat er in die gevallen geen fouten in het model zijn ontdekt en de vorm van de curve inhoudelijk voldoende te begrijpen is – maar dat wil niet zeggen dat die uitkomsten met zekerheid overeenkomen met de werkelijkheid. Over dat laatste bestaat bij de statistische methode namelijk veel twijfel. In mijn aanbiedingsbrief van 11 juni 2021 (Kamerstuk 35 334, nr. 145)2 is dat, in overeenstemming met het rapport, als volgt geformuleerd: «Voor een groot aantal typen is het resultaat plausibel, maar bij teveel typen was dat nog niet het geval. Daardoor is nog geen sprake van een (overall) betrouwbare methode om dosis-effectrelaties mee te kunnen bepalen. Er is daarom – anders dan bij de empirische methode van Deel A – nader onderzoek nodig om die statistische methode te verbeteren.» Oftewel: als deze methode nog niet (overall) betrouwbaar is, dan kan van de resultaten die «plausibel» zijn, nog niet gezegd worden dat ze «betrouwbaar» zijn.
Kunt u toelichten waarom u in de begeleidende Kamerbrief schrijft: «Het aantal dosis-effectrelaties dat kon worden opgesteld op basis van empirisch onderzoek is beperkt door gebrek aan beschikbare studies.»? Hoe kan het dat in het webartikel juist wordt gesproken over «betrouwbare conclusies» en tevens wordt gesteld dat «de resultaten volgens Wamelink in lijn zijn met vergelijkbare studies in Ierland, Engeland en de VS»? Hoe verklaart u deze verschillen?
De conclusies die in Deel A van het rapport zijn getrokken, zijn betrouwbaar, maar gebaseerd op een beperkt aantal empirische gradiëntstudies. De resultaten van Deel B en C worden niet «betrouwbaar» genoemd, omdat de resultaten deels plausibel en deels niet-plausibel zijn – daardoor is de statistische methode nog niet (overall) betrouwbaar. Wél wijzen de auteurs er op dat kwaliteitsvermindering onder de KDW ook al in studies uit andere landen is aangetoond. Voor de betreffende habitattypen is er dus reden om opnieuw naar de bepaling van KDW'en te kijken, omdat hier waarschijnlijk sprake is van voortschrijdend inzicht. Dat was niet het doel van dit onderzoek en volgt ook niet uit de conclusies van dit onderzoek.
Inmiddels zijn de (betrouwbare) resultaten van Deel A ingebracht in het lopende proces van de actualisering van KDW'en op Europees niveau (het project «Review and Revision of Empirical Critical Loads for Nitrogen for natural and semi-natural ecosystems (2019–2022)» onder de Convention on Long-Range Transboundary Air Pollution).
Kunt u toelichten waarom u 26 van de 37 of 26 van de 60 dosis-effectrelaties kwalificeert als beperkt? Waarom vindt u dit niet genoeg om extra stappen te zetten? Wat voor verschil zou een groter aantal gebieden met betrouwbare resultaten maken voor mogelijke beleidskeuzes?
De kwalificatie «beperkt» betreft het aantal empirische gradiëntstudies. Alleen de uitkomsten van déze studies zijn betrouwbaar (en die van de statistische methode slechts voor een deel «plausibel»). Daarenboven was de opzet van dit onderzoek niet geschikt (en niet bedoeld) om er KDW'en op te baseren en daar beleidsconclusies uit te trekken.
Zoals uit het antwoord op vraag 4 blijkt, zijn de resultaten van Deel A inmiddels ingebracht op Europees niveau en daar zal dit najaar de wetenschappelijke discussie plaatsvinden óf de resultaten aanleiding geven om KDW'en aan te passen, en zo ja: hoe. Op de resultaten en de mogelijke beleidsconsequenties kan ik nu niet vooruitlopen.
Erkent u dat de conclusies uit het webartikel waarschijnlijk zwaarwegende consequenties zullen hebben voor de te behalen emissiereductiedoelstellingen? Zouden deze conclusies tot beleidsverandering hebben geleid indien ze waren opgenomen in het rapport «Relaties tussen de hoeveelheid stikstofdepositie en de kwaliteit van habitattypen»? Zo ja, bent u alsnog voornemens uw beleid op basis hiervan aan te passen? Zo nee, waarom niet?2
Het huidige beleid is reeds gericht op een forse reductie van stikstofdepositie en het herstellen van natuur zodat de condities die nodig zijn voor een gunstige staat van instandhouding uiteindelijk bereikt worden. Dit is ook juridisch verankerd in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. De conclusies uit het rapport geven vooralsnog geen aanleiding om de emissiereductiedoelstellingen aan te scherpen.
Houdt u bij de maatregelen die momenteel in het programma stikstofreductie worden uitgewerkt rekening met de te verwachten neerwaartse bijstelling van de kritische depositiewaarden? Anticipeert u hier al op door extra maatregelen paraat te hebben waarmee voorkomen kan worden dat de maatregelen wederom ontoereikend blijken te zijn? Zo ja, welke maatregelen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
In de Wet stikstofreductie en natuurverbetering zijn omgevingswaarden opgenomen die betrekking hebben op de termijnen waarbinnen de depositie op een bepaald percentage van het totale stikstofgevoelige areaal moet zijn teruggebracht tot het niveau waarop de depositie van stikstof niet groter is dan de hoeveelheid in mol per hectare per jaar waarboven verslechtering van de kwaliteit van die habitats niet op voorhand is uit te sluiten.
Omdat de wetenschappelijke discussie over een eventuele bijstelling van KDW'en nog gaande is, ligt het niet voor de hand om op mogelijke resultaten vooruit te lopen. Als echter zou blijken dat voor het realiseren van de omgevingswaarden een grotere reductie nodig is dan het terugdringen van de stikstofdepositie tot aan de nu geldende kritische depositiewaarden, dan zal het programma hierop worden aangepast. De in de wet verankerde monitorings- en bijsturingssystematiek voorziet erin dat er tijdig zicht is op eventuele benodigde wijzigingen van het programma.
Het bericht ‘Dit ging mis met NL-Alerts bij de brand in Noordbergum: opnieuw was de computer met een update bezig’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dit ging mis met NL-Alerts bij de brand in Noordbergum: opnieuw was de computer met een update bezig»?1
Ja.
Klopt het dat door een update van het NL-Alertsysteem in Drachten duizenden mensen in Noord-Nederland ná de brand onterecht een melding hebben gehad van een grote brand? Is het eerste bericht, tijdens de brand, in het gebied adequaat verspreid?
Er was geen sprake van een update van een computer maar van een storing in een aansturingsvoorziening naar een NL-Alert applicatie.
Het NL-Alert systeem bestaat uit een gebruikersapplicatie waarmee medewerkers van de meldkamers een NL-Alert kunnen opstellen en een centraal systeem dat ervoor zorgt dat het door de meldkamer opgestelde NL-Alert wordt aangeboden aan de telecomaanbieders voor uitzending van het NL-Alert via de zendmasten en wordt aangeboden aan andere afnemers voor verspreiding.
Voor wat betreft de gebruikersapplicatie is bij de ontwikkeling van NL-Alert in de periode 2009–2012 gekozen voor een «stand alone»-opstelling. Voor meldkamermedewerkers is deze «stand alone»-opstelling niet altijd praktisch. Sommige meldkamers hebben daarom – binnen de gestelde beveiligingsrichtlijnen – technische voorzieningen voor deze computers getroffen om de «stand-alone»-computer vanuit de positie van de centralist aan te kunnen sturen.
Uit analyse is gebleken dat op het moment van de brand in Noardburgum er een storing was in deze aansturingsvoorziening.
Meldkamer Noord-Nederland heeft meteen Meldkamer Oost-Nederland verzocht het NL-Alert uit te zenden in het getroffen gebied. Meldkamer Oost-Nederland heeft dit vervolgens gedaan. De centralist van deze meldkamer heeft hierbij het juiste uitzendgebied geselecteerd en het NL-Alert uitgezonden.
Later op de dag is door Meldkamer Noord-Nederland een tweede NL-Alert uitgezonden. Dit betrof een melding dat de brand in Noardburgum onder controle was (afmeldbericht). Meldkamer Noord-Nederland heeft bij dit tweede NL-Alert abusievelijk een groter gebied voor de uitzending geselecteerd dan bij het eerste bericht. Daarom hebben meer mensen het tweede NL-Alert ontvangen in vergelijking met het eerste NL-Alert.
Hoe vaak is de laatste vijf jaar sprake geweest van defecten/het niet actief zijn van het NL-Alertsysteem gedurende een calamiteit? Tot welke problemen heeft dit geleid en hoe wordt een dergelijke situatie gebruikt om het systeem te verbeteren en dit in de toekomst te voorkomen?
Meldkamers zijn zo ingericht dat functies bij verstoringen van elkaar overgenomen kunnen worden. Indien de NL-Alert applicatie op een meldkamer niet beschikbaar is, wordt het NL-Alert vanuit een andere meldkamer uitgezonden. Naast dit geval is mij bekend de situatie van 24 juni 2019 tijdens het niet bereikbaar zijn van 112 door een landelijke storing bij KPN, waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd.2
Onderschrijft u dat NL-Alert een belangrijke functie vervult in het beschermen van mensen en dat deze functie altijd en op elk moment beschikbaar moet zijn?
Ja, dat onderschrijf ik. Om die reden hebben meldkamers goede afspraken gemaakt over fall back, waarbij meldkamers elkaars taken kunnen overnemen waaronder ook het uitzenden van NL-Alerts. Ook biedt het Nationaal Crisiscentrum (NCC) van mijn ministerie de mogelijkheid om desgevraagd namens veiligheidsregio’s een NL-Alert uit te zenden. Dit centrum is – net als de meldkamers – 24 uur per dag en 7 dagen per week beschikbaar. Indien nodig kan ook het Meldkamer Monitoring Center (MMC) van de LMS namens veiligheidsregio’s NL-Alerts uitzenden. Het MMC is eveneens 24/7 beschikbaar.
Hoe ziet het protocol eruit, indien een computer waar het NL-Alertsysteem op draait niet beschikbaar is? Is sprake van een dubbele uitvoering van het systeem, zodat het risico op het niet beschikbaar zijn wordt beperkt?
Bij het centrale NL-Alert systeem is de kern van het systeem, de zogenoemde broker, dubbel uitgevoerd en geo-redundant. Dit betekent dat de dubbel uitgevoerde onderdelen geplaatst zijn op verschillende geografische locaties. Ook de centrale onderdelen bij de telecomproviders die zorgen voor de distributie van NL-Alerts naar de zendmasten, zijn dubbel uitgevoerd en geo-redundant.
De NL-Alert gebruikersapplicatie is enkelvoudig uitgevoerd op de meldkamers. Een meldkamer heeft voldoende fall back-opties door het inschakelen van een andere meldkamer, het NCC of het MMC indien de NL-Alert gebruikersapplicatie niet beschikbaar is. Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Klopt het dat NL-Alertsystemen of computers onderling niet verbonden zijn en dat er daardoor in dit specifieke geval problemen waren met het uittekenen van verzendgebieden? Hoe worden die gebieden getekend en hoe werken deze systemen met elkaar samen?
De centralist van een meldkamer tekent het uitzendgebied in op een kaart in de NL-Alert applicatie. Er is geen onderlinge connectie tussen de NL-Alert gebruikersapplicaties van de verschillende meldkamers. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de onderlinge misstanden gedurende deze specifieke calamiteit, waardoor er een verkeerde inschatting is gemaakt over het verzendgebied? Welke lessen worden hieruit getrokken en wat is de rol van het Veiligheidsberaad hierin?
Op de korte termijn zullen veiligheidsregio Fryslân en Meldkamer Noord-Nederland een evaluatie uitvoeren naar de gebeurtenissen en verkennen welke maatregelen genomen kunnen worden om dit soort situaties te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld het (extra) opleiden, trainen en oefenen van betrokken crisisfunctionarissen en het verbeteren van de afstemming met meldkamers bij fall back. Ik wil deze analyse afwachten alvorens een oordeel te geven over de gang van zaken. Daarnaast zullen de aansturingsvoorzieningen op de meldkamers extra gecontroleerd worden.
In dit verband is relevant op te merken dat NL-Alert meer dan tien jaar geleden is ontwikkeld. De wensen en eisen van veiligheidsregio’s en meldkamers zijn in deze tien jaar veranderd. Enkele jaren geleden heeft mijn ministerie samen met de veiligheidsregio’s daarom een traject in gang gezet voor de vernieuwing van het NL-Alert systeem, waarbij een groot deel van het technische systeem zal worden vernieuwd. Een aanbesteding voor de technische vernieuwing is hiervoor in gang gezet. In het nieuwe systeem zullen verbeteringen worden aangebracht aan de hand van het programma van eisen en wensen dat samen met de veiligheidsregio’s en meldkamers is opgesteld. Het kunnen inzien van NL-Alerts van andere meldkamers via de applicatie, het makkelijker kunnen selecteren van het uitzendgebied en een betere integratie van de NL-Alert applicatie in de meldkamer-werkomgeving zijn onderdeel van deze vernieuwing. Het vernieuwde NL-Alert systeem zal naar verwachting medio 2022 operationeel zijn.
Beleidsbeslissingen over de inzet van NL-Alert worden genomen door de Raad van Commandanten en Directeuren Veiligheidsregio (RCDV) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid gezamenlijk. Bij de RCDV zijn portefeuillehouders aangewezen die zijn betrokken bij de beleidsontwikkeling ten aanzien van de inzet van NL-Alert en de advisering op de doorontwikkeling van het NL-Alert systeem, en indien nodig, zullen zij de beslissingen voorleggen aan de RCDV voor besluitvorming. Het Veiligheidsberaad is betrokken indien NL-Alert raakt aan strategische vraagstukken.
Is het uw ambitie om de traditionele luchtalarmen op den duur te vervangen door NL-Alert? Wat zijn hier de grootste uitdagingen? Bent u het ermee eens dat van deze vervanging pas sprake kan zijn als het systeem dubbel uitgevoerd is om risico op uitval te minimaliseren?
Zoals ik in de Slotbrief Agenda risico- en crisisbeheersing 2018–2021 van 30 april 20213 heb aangegeven, laat ik de besluitvorming over de toekomst over het gebruik van de sirenes van het Waarschuwings- en Alerteringssysteem (WAS) over aan het volgende kabinet. Het nieuwe kabinet zal zijn besluit te zijner tijd aan uw Kamer voorleggen, conform de motie van het lid Wolbert4.
Het niet kwijtschelden van een lening t.b.v. inburgering bij geringe termijnoverschrijding |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak1 van de rechtbank Noord-Holland van 10 juni jl. waarin u in het ongelijk bent gesteld inzake het terug te betalen leenbedrag bij geringe overschrijding van de inburgering?
Die uitspraak is mij bekend.
Kunt u toelichten op basis van welke specifieke wettekst het standpunt is gebaseerd dat het volledige bedrag dient te worden terugbetaald en welke achterliggende uitleg daaraan ten grondslag ligt?
In artikel 4.13, vierde lid, van het huidige Besluit inburgering is vastgelegd dat de lening van asielmigranten wordt kwijtgescholden als binnen de inburgeringstermijn aan de inburgeringsplicht wordt voldaan.
Deze bepaling is opgenomen in het Besluit ter uitvoering van het regeerakkoord uit 2012: «Voorbereiding op het inburgeringsexamen is een verantwoordelijkheid van betrokkenen zelf. Mensen met een asielstatus doen we een aanbod, voor anderen is een sociaal leenstelsel beschikbaar».
Bij de uitwerking is als voorwaarde gesteld dat tijdig aan de inburgeringsplicht moet worden voldaan via het behalen van het examen, een vrijstelling of ontheffing.
Zie de brief hierover van de toenmalige Minister van SZW aan de Tweede Kamer: «Slaagt de asielmigrant niet en zijn er onvoldoende aantoonbare inspanningen gepleegd dan moet er alsnog worden terugbetaald volgens de regels die ook voor de overige nieuwkomers gelden, dus naar draagkracht gedurende 10 jaar met een laag rentepercentage. Uiteraard wordt er rekening gehouden met overmachtsituaties, bijvoorbeeld in geval van langdurige ziektes.»2
Waarom heeft u niet gekozen voor kwijtschelding, of een gedeeltelijke/symbolische terugbetaling?
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
De huidige regelgeving biedt noch ruimte voor kwijtschelding noch ruimte voor gedeeltelijke terugbetaling van de lening wanneer niet binnen de termijn aan de inburgeringsplicht is voldaan. De rechter heeft dit ook zo benoemd in zijn uitspraak.
Als er sprake is van niet verwijtbare omstandigheden, zoals ziekte of overlijden van een familielid, vindt op verzoek van de inburgeringsplichtige verlenging van de inburgeringstermijn plaats. Indien sprake is van een verwijtbare termijnoverschrijding, moet de asielmigrant een boete betalen en de lening terugbetalen. Alleen voor boetes kent het huidige stelsel wel een matigingsbeleid, vastgelegd in een beleidsregel.3 Op basis van deze beleidsregel was de boete in deze casus ook gematigd.
Deelt u de mening dat deze disproportionele aanpak haaks staat op de aanbevelingen van de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties?
De Wet inburgering 2013 is bewust opgezet als een strenge wet. De huidige «alles of niets» bepaling dat een inburgeraar bij een verwijtbare termijnoverschrijding – ook als deze gering is – de gehele lening moet terugbetalen is een van die scherpe kanten. Met de inzichten van nu, mede gevoed door de lessen van de Kinderopvangtoeslagaffaire, zal ik opnieuw gaan kijken naar het huidige stelsel en de positie van de veelal kwetsbare groep inburgeraars daarin.
Op dit moment wordt daarom een verkenning uitgevoerd naar verbetermogelijkheden binnen het huidige stelsel en naar mogelijkheden tot verbetering. In deze verkenning wordt het huidige stelsel ook onderzocht op hardvochtige effecten op inburgeraars. In het commissiedebat van 28 juni jl. heb ik uw Kamer toegezegd hierover na de zomer een brief te sturen.
Daarbij wordt ook gekeken naar de bestaande regels voor terugvordering van de lening bij overschrijden van de termijn. In de huidige regelgeving bestaat immers geen mogelijkheid van gedeeltelijke kwijtschelding van de lening.
Om gedeeltelijke kwijtschelding mogelijk te maken moet de regelgeving inburgering worden aangepast. De vraag is dan onder welke omstandigheden welke mate van terugvordering van de lening proportioneel is. Ook zal dit een impact hebben op de uitvoeringspraktijk van DUO.
Bent u voornemens in hoger beroep te gaan, en zo ja waarom?
Nee. Ik leg me neer bij de uitspraak en stel geen hoger beroep in. In het kader van de aanbevelingen van de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties en het feit dat in deze zaak sprake was van een zeer geringe overschrijding van de inburgeringstermijn en veel inspanningen, is alsnog een verlenging van de inburgeringstermijn toegekend.
Kunt u toezeggen dat deze uitspraak van de rechter als leidend voorbeeld wordt gebruikt voor toekomstige gevallen waarbij de termijn slechts minimaal wordt overschreden?
DUO zal samen met mijn ministerie bij de beoordeling van toekomstige vergelijkbare gevallen rekening houden met de overwegingen in deze uitspraak.
Kunt u toezeggen in toekomstige gevallen meer proportioneel te wegen hoe hoog het terug te betalen bedrag zou moeten zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Het bericht ‘Mijn kind wil niet meer Joods zijn’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van het bericht «Mijn kind wil niet meer Joods zijn»?1
Ja.
Herkent u de constatering dat het aantal incidenten tegen Joodse leerlingen gestegen is tijdens het recente conflict tussen Israël en Gaza? In hoeverre heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) in die periode (meer) signalen ontvangen over dergelijke misstanden en wat is daarmee gebeurd?
De inspectie heeft in de afgelopen maanden geen meldingen ontvangen van incidenten gericht tegen leerlingen van Joodse scholen of Joodse leerlingen. Op basis daarvan kan ik dus niet concluderen dat het aantal incidenten tegen Joodse leerlingen is gestegen.
Hoe reageert u op de signalen dat de situatie op school voor Joodse leerlingen kennelijk onvoldoende veilig is om aanwezig te kunnen zijn? Is het uitgangspunt van het beleid van de inspectie om een specifiek onderzoek uit te voeren als zulke signalen over de veiligheid van leerlingen ontvangen worden? Zo ja, zijn dergelijke onderzoeken in uitvoering?
Het is vreselijk dat een leerling zich niet veilig voelt op school omdat hij of zij zich gediscrimineerd voelt. Een school moet voor iedereen een veilige omgeving zijn. Daar hebben scholen een wettelijke opdracht toe. Met de nieuwe burgerschapswet komt daarbij dat scholen in het funderend onderwijs de opdracht hebben te zorgen voor een schoolklimaat dat in overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en dat ze moeten zorgen dat elke leerling zich veilig en geaccepteerd weet.
Het toezicht van de inspectie is risicogericht. Als er signalen zijn die daartoe aanleiding geven, zal de inspectie onderzoek doen of anderszins optreden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij ernstige signalen rond onveiligheid, of rond uitingen die strijdig zijn met basiswaarden, waarbij er sprake is van onvoldoende optreden van school en bestuur. Dergelijke signalen zijn er op dit moment niet. Leerlingen of hun ouders hebben altijd de mogelijkheid contact te zoeken met een vertrouwensinspecteur.
Wat is uw reactie op de praktijk dat Joodse leerlingen zelfs door leraren ter verantwoording worden geroepen over het handelen van Israël? Wilt u in overleg met de sectororganisaties verkennen hoe dit probleem op de kaart gezet en aangepakt kan worden?
Als Joodse leerlingen door leraren ter verantwoording wordt geroepen voor het handelen van Israël is dat niet acceptabel. Een leerling is een individu, en geen vertegenwoordiging van een land. Op school moeten leerlingen zich veilig voelen. Ik ben regelmatig in gesprek met de sectorraden én met Stichting School & Veiligheid om te spreken over sociale veiligheid en burgerschap. Binnen die thema’s gaat het ook over antisemitisme.
In hoeverre is er sprake van afstemming tussen de Inspectie van het Onderwijs en de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding als het gaat om misstanden in het onderwijs? Bent u bereid om met de coördinator te verkennen hoe de bestrijding van antisemitisme in het onderwijs verbeterd kan worden?
De functie van Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding is pas zeer recent in het leven geroepen (per 1 april jongstleden), en de coördinator is net begonnen met zijn taak. Ik zal met de coördinator in gesprek gaan om te bespreken hoe antisemitisme in het onderwijs zo effectief mogelijk bestreden kan worden. Waar nodig zoekt de inspectie contact met instanties die (mede) gericht zijn op het tegengaan van antisemitisme, zoals de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. In situaties in het onderwijs waarin sprake is van strijdigheid met de basiswaarden, kan de inspectie zo nodig optreden.
Bent u bereid financiële steun te geven aan initiatieven die, in samenwerking met scholen, antisemitisme onder leerlingen en leraren tegengaan? Wilt u hierover in contact treden met organisaties als het CIDI2, het Joods Cultureel Kwartier en de Stichting antisemitismepreventie, onder meer over het organiseren van de genoemde lerarenreizen?
Ik ondersteun scholen op dit terrein via Stichting School & Veiligheid en via de ondersteuningsstructuur in het kader van de nieuwe burgerschapswet. Daarnaast wordt de Anne Frank Stichting door de overheid gesteund. Zij hebben een heel goed aanbod van zeer bruikbaar lesmateriaal voor scholen, en hebben een goede samenwerking met Stichting School & Veiligheid. Door de ondersteuning door een overzichtelijk aantal organisaties te laten doen worden de beschikbare middelen niet te zeer versnipperd maar effectief ingezet, en weten scholen ook beter waar ze terecht kunnen.
Het bericht ‘Exotische huisdieren blijken reservoir van zoönosen’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Exotische huisdieren blijken reservoir van zoönosen» en het daarin vermelde rapport «Infected and Undetected: Zoonoses and Exotic Pets in the EU» van Stichting AAP?1, 2
Ja, die zijn mij bekend.
Hoe beoordeelt u dat Stichting AAP bij één op de tien door hen opgevangen voormalig exotische huisdieren uit Nederland en andere EU-landen een zoönose heeft aangetroffen?
Ik kan op dit moment geen oordeel vormen over het door Stichting AAP genoemde gedeelte (één op de tien) van niet-gedomesticeerde diersoorten of dieren die uit het wild zijn gevangen uit Nederland en andere EU-landen waarbij zoönosen zijn aangetroffen. Daarvoor is een grondige beoordeling nodig van de data en analyse die stichting AAP heeft verzameld en gemaakt. Alle dieren kunnen zoönosen bij zich dragen en contact met dieren brengt naast positieve belevingen, zoals gezelschap, sport of hulp, ook risico’s met zich mee. De expertgroep Bekedam (Kamerstuk 25 295, nr. 1357)3 beschrijft dit in zijn rapport en wijst erop dat door het nauwe contact van mensen met hun dieren ziekteverwekkers kunnen worden overgebracht. Daarbij wijst de expertgroep ook op de risico’s van besmetting met zoönosen door het houden van niet-gedomesticeerde diersoorten of dieren die uit het wild zijn gevangen. Alhoewel dit risico klein is zou het kunnen dat er op deze wijze zoönosen verspreid worden. Zoals de Minister van Medische Zorg en Sport en ik in onze brief aan uw Kamer van 6 juli 20214 hebben aangegeven zal het kabinet zich sterk maken om te komen tot een verbod op de import en het aanwezig zijn op markten en beurzen van uit het wild gevangen niet-gedomesticeerde dieren van buiten Europa, zoals hiervoor binnen de EU al langer een verbod geldt op wildvang.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, heeft het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst een uitgebreide lijst van zoogdiersoorten beoordeeld volgens een wetenschappelijk vastgestelde beoordelingssystematiek (Kamerstuk 28 286, nr. 1085)5. Het risico voor de volksgezondheid, inclusief het risico op zoönosen, heeft een centrale plek in deze systematiek.
Hoe beoordeelt u dat 50% van de opgevangen exotische zwerfdieren een zoönose onder de leden had?
Ik kan het door Stichting AAP gevonden percentage van 50% exotische zwerfdieren met zoönosen nu niet goed beoordelen. Of dit percentage hoog of laag is hangt af van de betreffende exotische diersoorten die zijn onderzocht en de ziektekiem die bij hen is gevonden. Voor een goede beoordeling zouden deze bijvoorbeeld moeten worden vergeleken met dezelfde diersoorten, die als huisdier worden gehouden, met de soortgenoten in de oorspronkelijke habitat en met in het wild levende dieren in de omgeving waar de dieren zijn gevangen.
Voor een verdere beoordeling hiervan verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Herkent u het in het bovengenoemde rapport geschetste beeld dat EU-regelgeving vooral de handel in met uitsterven bedreigde diersoorten en invasieve exoten beperkt, maar de handel in talloze andere wilde diersoorten met potentiële zoönose-gevaren vrij toelaat? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
De in het rapport genoemde regelgeving (p 21) is gericht op de internationale handel in bedreigde plant- en diersoorten en het tegengaan van invasieve uitheemse soorten. Deze regelgeving heeft als doel de bescherming van mondiale en inheemse biodiversiteit. Deze staat los van de veterinaire regelgeving en controles. Voor alle op basis van de diergezondheidsverordening ((EU) nr. 2016/429) aangewezen diersoorten (en dierlijke producten daarvan), die de EU worden binnengebracht of worden verhandeld, en die gevoelig zijn voor de voor deze dieren aangewezen ziekten en zoönosen geldt veterinaire regelgeving voor de handel. Die is er op gericht om de verspreiding van de aangewezen dierziekten en zoönosen tegen te gaan. Deze regelgeving is gebaseerd op de standaarden van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE).
Herkent u het in dit rapport geschetste beeld dat de nieuwe EU-diergezondheidswet onvoldoende is ingericht op het voorkomen, detecteren en bestrijden van ziekten in exotische huisdieren? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van stichting AAP stelt onder andere dat de Europese diergezondheidsverordening (Verordening (EU) nr. 2016/429) (DGV) zich niet focust op dierziekten uit wilde fauna en dat deze niet is ingericht op de handel in exotische huisdieren. Daarbij stellen zij dat de zoönosen waarop de DGV zich richt zijn beperkt tot ziekten die gelieerd zijn aan dieren uit de reguliere veehouderij; niet alle potentieel gevaarlijke zoönosen zijn opgenomen in de lijst.
Ik herken het beeld niet dat de DGV onvoldoende zou zijn ingericht op het voorkomen, detecteren en bestrijden van ziekten in niet-gedomesticeerde diersoorten of dieren die uit het wild zijn gevangen. De DGV is namelijk opgesteld om de Europese interne markt goed te laten functioneren, waarbij er tegelijkertijd veilig invoer en vervoer van dieren kan plaatsvinden waarbij geen verspreiding van (dier)ziekten inclusief zoönosen plaatsvindt. De Europese regels zijn van toepassing op ziekten die op basis van het Europees recht aangewezen zijn (lijst ziekten). Voor ziekten die niet op de lijst staan, zijn de Europese regels niet van toepassing. Echter heeft de Europese Commissie de mogelijkheid om de lijst aan te passen en hebben lidstaten de mogelijkheid om maatregelen te treffen voor ziekten die niet op de lijst staan, mits deze de interne markt niet verstoren en de regels noodzakelijk en proportioneel zijn.
Op deze manier houdt de diergezondheidsverordening wel degelijk expliciet rekening met zoönosen. In artikel 5 van de verordening is namelijk als criterium voor aanwijzing van een ziekte opgenomen dat een ziekte aangewezen kan worden als deze aanzienlijke negatieve gevolgen voor de diergezondheid heeft of kan hebben, of wegens haar zoönotische aard een significant risico voor de volksgezondheid heeft of kan vormen.
Desalniettemin zal het kabinet zich inzetten om de handel van in gevangenschap gefokte, maar niet gedomesticeerde diersoorten die in Nederland op markten en beurzen aanwezig zijn in beeld te brengen. Daarvoor verwijs ik wederom naar de kamerbrief die door de Minister van Medische Zorg en Sport en mij naar aanleiding van het rapport Bekedam is verstuurd (Kamerstuk 25 295, nr. 1357), waarin we aangeven dat we op basis van die analyse gaan beoordelen of aanvullende maatregelen, waaronder de mogelijkheid van een eventueel verbod op de handel in of het tentoonstellen van bepaalde diersoorten, noodzakelijk zijn om deze risico’s te verkleinen. Hiervoor zal tevens een verkenning worden uitgevoerd naar de juridische basis voor dergelijke maatregelen. Deze verkenning zal onder meer betrekking hebben op de ruimte die er is om binnen de internationale en Europese kaders dergelijke regels te stellen en op de onderbouwing van de mogelijke maatregelen.
Heeft u vernomen dat in het op 8 juni 2021 aangenomen rapport met betrekking tot de EU-Biodiversiteitsstrategie het Europees Parlement oproept tot de ontwikkeling van een EU-Positieflijst met veilige en geschikte huisdiersoorten?3
Ja
Bent u voornemens om u binnen Europees verband (nogmaals) in te zetten voor de ontwikkeling van een EU-Positieflijst, waarbij de Nederlandse Positieflijst voor zoogdieren, amfibieën, reptielen en vogels als voorbeeld kan dienen voor de rest van de EU? Zo nee, waarom niet?
Eerdere lobby voor een Europees systeem voor positieflijsten bij enkele lidstaten leverde gereserveerde reacties op. Momenteel vindt de opstelling van de Nederlandse positieflijst voor zoogdieren nog plaats. Dit proces wil ik eerst afronden, alvorens te besluiten over een eventueel vervolg. Die ervaring wil ik ook benutten om te bezien of en met welke acties een Europese positieflijst gerealiseerd kan worden.
Kunt u aangeven wanneer u de Positieflijst voor zoogdiersoorten verwacht te publiceren?
Het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst beoordeelt momenteel een lijst van zoogdiersoorten die in Nederland worden gehouden aan de hand van een beoordelingssystematiek die ik op 8 januari 2020 naar de Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1085)7. Het is belangrijk dat het beoordelen van al deze diersoorten op een zeer zorgvuldige wijze gebeurt. De wetenschappelijke beoordeling van al deze dieren is omvangrijk en kost meer tijd dan voorzien. Zodra deze beoordeling is afgerond en het advies gereed is, informeer ik uw Kamer over het vervolg. Ik verwacht het advies dit najaar naar de Kamer te sturen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid De Groot (Kamerstuk 35 570 XIV nr. 41), die de regering verzoekt ook een positieflijst te realiseren voor amfibieën, reptielen en vogels?
Momenteel vindt de opstelling van de positieflijst voor zoogdieren plaats. Het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst heeft veel ervaring opgedaan met het toetsingskader om zoogdiersoorten te beoordelen. Dit complexe proces wil ik eerst afronden, alvorens een keuze te maken voor het vervolg van het ontwikkelen van andere positieflijsten. Het Adviescollege is wel alvast gestart met een eerste verkenning of het toetsingskader geschikt is voor vogels.
De verkeersondersteuning bij wielerwegwedstrijden |
|
Mahir Alkaya , Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat wielerwegwedstrijden nog steeds onder druk staan en dit probleem steeds groter lijkt te worden, omdat er een gebrek is aan beschikbare capaciteit voor de begeleiding van wielerkoersen bij het Team Motorondersteuning van de Landelijke Eenheid van de politie én bij de regionale eenheden?1, 2, 3
Ja.
Deelt u de mening dat de tekorten bij de politie er niet toe zouden moeten leiden dat wielerwegwedstrijden ingekort of geannuleerd dreigen te worden, maar dat naar andere oplossingen gezocht moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De organisatie van een wielerkoers is een samenspel tussen onder andere de organisator, de vergunningverlener en de politie. Om vanuit het perspectief van de veiligheid de wensen van de organisatoren en de mogelijkheden van de politie op elkaar te laten aansluiten is de afgelopen jaren regelmatig overleg geweest en is onderzoek gedaan naar knelpunten en oplossingen om wielerkoersen veilig te kunnen organiseren.
Bij de voorbereiding op concrete koersen is de politie altijd bereid mee te denken over oplossingen zodat de koers doorgang kan vinden. Te denken valt aan het aanpassen van de route of meer inzet van statische verkeersregelaars. Dit soort overleg tussen de organisatoren en de politie heeft tot goede afspraken geleid over de inzet van de politie bij de Binckbank Tour, de Ladies Tour en de Amstel Gold Race.
In het algemeen geldt dat de politie de afgelopen periode door de inzet bij de Covid-19 pandemie zwaar onder druk staat. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft de burgemeesters opgeroepen om de politie de komende periode rust te gunnen om te kunnen herstellen van deze grote inspanningen en terughoudend te zijn met het toestaan van evenementen. Ook wielerrondes vallen hieronder.
Wat is de voortgang van de gesprekken die u hierover heeft gehad of nog zult hebben met de politie, de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) en NOC*NSF, om te komen tot de uitvoering van een maatregelenpakket over de inzet van politie bij wielerkoersen?
De belangrijkste regierol voor de uitvoering van de zogenaamde no-regret maatregelen ligt bij de KNWU. Politie, KNWU en organisatoren zijn constructief met elkaar in overleg om deze maatregelen uit te voeren.
Bespreekt u bij uw gesprekken met de politie, KNWU en NOC*NSF tevens of er oplossingen te vinden zijn om de begeleiding van wielerwedstrijden te laten uitvoeren door goed opgeleide, gecertificeerde Motor-Verkeersregelaars, zodat de politie minder belast hoeft te worden? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Alle betrokken partijen treffen eerst een aantal andere maatregelen, zoals ook naar voren komt uit het onderzoek. Zo kan met voldoende statische verkeersregelaars en verkeersmaatregelen de inzet van politiemotorrijders gereduceerd worden. Daarnaast zal conform de motie van leden Alkaya en Heerema van 8 juli 20214 bezien worden of een pilot uitgevoerd kan worden om te onderzoeken of er met deze maatregelen kan worden bijgedragen aan een oplossing voor deze problematiek.
De effecten van dit alles moeten eerst bezien worden voordat een inzet van burger motorbegeleiders als verkeersregelaars overwogen kan worden die verder gaat dan thans mogelijk is binnen de huidige wet- en regelgeving.
Wordt ook overwogen of een wielerkaravaan een officiële juridische status op de openbare weg kan krijgen waarbinnen de Motor-Verkeersregelaars ook bepaalde, in de Wegenverkeerswet vastgelegde, bevoegdheden krijgen? Onderschrijft u dit advies, zoals ook is weergegeven in het rapport van Mobycon? Zo nee, waarom niet? Wat is hierop tegen? Welke voortgang wordt op dit punt gemaakt en op welk moment kunnen er resultaten worden verwacht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven geantwoord zijn er verschillende mogelijkheden om een wielerwedstrijd veilig te organiseren, is de politie altijd bereid daarover mee te denken en zijn de KNWU, organisatoren en de politie met elkaar in gesprek om tot oplossingen te komen. Alle betrokken partijen hebben de aanbevelingen uit het onderzoek onderschreven. Zoals aan Uw Kamer bij voortgangsbrief verkeersveiligheid van 14 december 2020 gemeld, is afgesproken eerst de zogenaamde no-regret maatregelen uit het rapport uit te voeren.
De no-regret maatregelen zijn als volgt:
Veel koersen hebben door de Covid-19 pandemie niet kunnen plaatsvinden en de politie zal de komende tijd vanwege de noodzaak tot herstel na de corona-pandemie wellicht minder kunnen leveren dan normaal. Zoals toegezegd, worden de no-regret maatregelen uitgevoerd. Deze inzet is erop gericht om aan het einde van het wielerseizoen 2022 het effect van deze no-regret maatregelen in beeld te hebben. Echter, omdat vanwege COVID-19 wielerkoersen in 2021 niet hebben plaatsgevonden of anders georganiseerd zijn, kan het zijn dat het nog niet mogelijk is een goed representatief beeld voor de evaluatie te krijgen. De voorbereidingen voor het onderzoek naar de gedoogsituatie omtrent verkeersregels tijdens wielerwedstrijden zetten we zo spoedig mogelijk in gang.
Bent u bekend met de brief van het Landelijk Platform Motor-Verkeersregelaars (LP-MVR)?4 Wat is uw reactie op het voorstel om voor de korte termijn tot een oplossing te komen, bijvoorbeeld door onder toezicht van de Politieacademie een gereguleerde pilot te houden, waardoor wedstrijden in de nabije toekomst doorgang kunnen blijven vinden?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden zijn er om op korte termijn tot oplossingen te komen voor de inzet van motorondersteuning bij wielerwedstrijden in 2021? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het terugsturen van Soedanese afgewezen asielzoekers naar Soedan |
|
Don Ceder (CU), Kati Piri (PvdA), Hanneke van der Werf (D66), Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is de rol van taalanalyses in de beoordeling van asielverzoeken? Wat is de wetenschappelijke status van dit taalonderzoek? Met welke zekerheid kunnen op basis van deze onderzoeken conclusies getrokken worden over de taal die iemand spreekt? Met welke zekerheid kunnen op basis van deze onderzoeken conclusies getrokken worden over iemands herkomst?
Een taalanalyse wordt alleen als aanvullend instrument ingezet, namelijk wanneer er ernstige twijfel bij het gestelde land van herkomst is. Concreet betekent dit dat de IND kan besluiten onderzoek te doen naar de taal die de vreemdeling spreekt indien er twijfel is over de opgegeven herkomst. Dit is een situatie waarin de IND de vreemdeling, in het kader van de samenwerkingsverplichting, tegemoet kan komen in bewijslastverplichting van de vreemdeling wanneer deze er niet in is geslaagd om zijn herkomst aannemelijk te maken. Zo kan een taalanalyse een hulpmiddel zijn waarmee de vreemdeling het gestelde land van herkomst kan onderbouwen.1
De IND is zich er van bewust dat een taalanalyse als instrument zijn beperkingen kent en hoogstens een sterke indicatie oplevert. Het zegt namelijk niets over waar iemand is geboren en in het algemeen ook niet over het gebied of de gebieden waar iemand slechts korte tijd heeft verbleven. Uit een taalanalyse blijkt veelal ook niet wanneer iemand is vertrokken uit zijn oorspronkelijke herkomstgebied.
Bent u bekend met het feit dat er sinds 2015 academici zijn die vinden dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te ver gaande conclusies trekt op basis van deze taalanalyses, zoals beweerd wordt in het NRC-artikel van 31 mei 2021?1
Ik ben daar bekend mee.
Is het al eens voorgekomen dat er op basis van de taalanalyse verkeerde conclusies zijn getrokken? Zo ja, hoe vaak? Welke gevolgen heeft dit gehad voor de asielzoeker in kwestie? Als blijkt dat de conclusie van de zogenoemde taalexpert verkeerd was, hoe herstelt de IND deze fout dan?
De IND houdt niet bij of er verkeerde conclusies zouden zijn getrokken op basis van de taalanalyse. Er moet echter onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de bevindingen van de taalanalist en anderzijds de conclusies die daaraan worden verbonden in de besluitvorming op de asielaanvraag.
Als een taalanalist concludeert dat een vreemdeling niet spreekt zoals gangbaar is in het gestelde herkomstgebied, kan die bevinding aanleiding geven om in de besluitvorming op de asielaanvraag te concluderen dat de verklaringen van een vreemdeling omtrent identiteit, herkomst of nationaliteit niet geloofwaardig zijn. Daarbij wordt overigens veelal ook betrokken of de vreemdeling in staat is zijn gestelde herkomstgebied goed te beschrijven en meer algemene kennis heeft van zijn land van herkomst.
Als later blijkt, bijvoorbeeld aan de hand van alsnog overgelegde en authentiek bevonden identiteitsdocument of paspoort, dat de vreemdeling toch afkomstig is uit het gestelde herkomstgebied, laat dat onverlet dat gelet op de bevindingen van de taalanalyse nog steeds vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de mededeling dat hij lange tijd in het gestelde herkomstgebied woonachtig is geweest. Er moet dan rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de betreffende vreemdeling verzwijgt dat hij – bijvoorbeeld – is opgegroeid in een ander land dan het land waarvan hij de nationaliteit heeft of in een ander gebied dan het gestelde gebied binnen zijn land van herkomst.
Een vreemdeling die zijn eerder ongeloofwaardig bevonden identiteit, herkomst of nationaliteit alsnog aannemelijk kan maken, kan een opvolgende aanvraag indienen. Dat kan er in voorkomende gevallen toe leiden dat de IND een verblijfsvergunning asiel verleent.
Klopt het dat IND-medewerkers niet uitgebreid vragen naar de herkomst van letsel, als een asielzoeker hen hierop wijst, zoals in het genoemde artikel staat? Acht u dit een juiste gang van zaken?
Bij elk asielgehoor wordt de vreemdeling eerst verzocht in zijn eigen woorden te vertellen om welke reden hij zijn land heeft verlaten en internationale bescherming nodig heeft. Indien de vreemdeling daarbij melding maakt van letsel, bijvoorbeeld littekens, wordt dat uiteraard genoteerd. In alle gevallen krijgt de vreemdeling derhalve de gelegenheid zijn asielrelaas naar voren te brengen en worden daarover uitgebreid vragen gesteld, ook indien sprake is van twijfels over de gestelde identiteit en nationaliteit. Dit wordt ook nadrukkelijk in de openbare werkinstructie 2019/4 aangegeven. De bevraging kan echter korter zijn in het geval dat de nationaliteit van de vreemdelingen niet aannemelijk is op dat moment. Zie in dat kader ook mijn antwoord op onderstaande vraag.
Klopt het dat een interne werkinstructie voorschrijft dat medewerkers «niet toekomen» aan de vraag of asielzoekers bescherming verdienen als hun nationaliteit niet aannemelijk geacht wordt? En klopt het dat het oordeel dat de nationaliteit niet aannemelijk geacht wordt weer (mede) gebaseerd wordt op de conclusies van de zogenoemde taalexperts? Wil dit inderdaad zeggen dat wanneer zo’n taalexpert zegt dat iemand een andere taal spreekt dan de regio waar de betrokkene vandaan zegt te komen, er vervolgens niet meer gekeken wordt naar het overige bewijs of de overige feiten en omstandigheden die betrokkene aanvoert? Acht u dit een acceptabele gang van zaken? Zou feitelijk letsel dat veroorzaakt kan zijn door marteling of mishandeling niet altijd serieus onderzocht moeten worden en in het relaas betrokken? Zo nee, waarom niet?
De IND beoordeelt of iemand bescherming nodig heeft, meer specifiek of iemand een gegronde vrees voor vervolging of ernstige schade heeft in het land van herkomst. Indien niet is komen vast te staan wat de nationaliteit en daarmee tevens wat het land van herkomst van de vreemdeling is, kan de IND de risico’s die gepaard gaan met terugkeer naar dat land van herkomst niet beoordelen. Het land van herkomst is immers onbekend.
In de openbare werkinstructie (Wi 2019/4), die beschikbaar is op de website van de IND, wordt beschreven op welke wijze een herkomstonderzoek wordt verricht. Hier worden alle door de vreemdeling overgelegde documenten bij betrokken. Ook wordt aandacht geschonken aan, onder andere, de kennis van de gestelde directe woon- en leefomgeving, de cultuur en aan meer algemene kennis over het land van herkomst. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 1 wordt een taalanalyse alleen toegepast in het geval dat er twijfel bestaat over het opgegeven land van herkomst en fungeert het als hulpmiddel. Het kan daarbij ook voorkomen dat op grond van de taalanalyse eerder gerezen twijfel omtrent de gestelde identiteit, nationaliteit en/of herkomst juist wordt weggenomen.
Dat een vreemdeling aantoont dat hij littekens heeft, maakt niet duidelijk in welk land dit heeft plaatsgevonden, wat de aanleiding is geweest en wie de littekens heeft veroorzaakt. De enkele aanwezigheid van littekens is daarom op zichzelf niet indicatief voor de risico’s die de vreemdeling mogelijk loopt in de toekomst bij terugkeer naar het gestelde land van herkomst.
Kunt u de interne werkinstructie waar in vraag 5 naar verwezen wordt met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 5 betreft dit een openbare werkinstructie die beschikbaar is op de site van de IND.3
Hoe gaat de IND om met contra-expertise? In hoeveel gevallen gebeurt het dat de IND zijn beslissing herziet als gevolg van ingebrachte contra-expertise?
De vreemdeling kan, indien hij het niet eens is met de taalanalyse, een contra-expertise laten verrichten door een zelf gekozen onafhankelijke deskundige. De contra-expertise dient gebaseerd te zijn op dezelfde data als de taalanalyse van de IND. Een door de vreemdeling ingediende contra-expertise wordt altijd voorgelegd aan een linguïst van Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) van de IND en voorzien van een reactie. Indien hiertoe aanleiding bestaat, kan worden besloten tot een nieuw taalanalyse gesprek en/of vervolganalyse door een andere taalanalist.
Uit de geautomatiseerde systemen van de IND valt niet te achterhalen hoe vaak een contra-expertise tot een ander oordeel heeft geleid.
Klopt het dat de Dienst Terugkeer en Vertrek soms asielzoekers uitzet naar landen waarvan de IND niet gelooft dat dit het land van herkomst is, terwijl bovendien op grond van die vermeende ongeloofwaardigheid het hele asielrelaas niet geloofd wordt?2 Kunt u uitleggen hoe dit mogelijk is? Hoe gaat u deze zaken herstellen?
Een vreemdeling heeft gedurende het terugkeerproces veelal meerdere gesprekken met de DT&V waarin wordt gesproken over de terugkeer naar een specifiek land. De vreemdeling krijgt uiteraard ook te horen dat er voor dat land een reisdocument is verkregen. Met dit reisdocument kan de DT&V het daadwerkelijke vertrek organiseren. De vreemdeling, evenals eventuele rechtsbijstandsverleners, krijgen de vertrekgegevens van de vlucht uiterlijk 36 uur van tevoren te horen.
Als in het uitzettingstraject een ambassade een nationaliteitsverklaring of een reisdocument afgeeft, kan dat door de vreemdeling in een nieuwe asielprocedure worden gebruikt ter onderbouwing van zijn eerder ongeloofwaardig geachte nationaliteit. De IND kan slechts naar aanleiding van een asielaanvraag een beoordeling verrichten van mogelijke risico’s bij terugkeer. De DT&V brengt de mogelijkheid van het indienen van een opvolgende asielaanvraag onder de aandacht van de vreemdeling; het is aan de vreemdeling om dit al dan niet te doen. Daarnaast kan de vreemdeling (al dan niet via zijn advocaat) tegen de voorgenomen uitzetting bezwaar aantekenen. Hij kan ook, via een verzoek om een voorlopige voorziening hangende dat bezwaar, de rechter vragen de uitzetting te verbieden.
In aanvulling daarop heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 2 juni 2021 geoordeeld dat in terugkeerbesluiten het land van terugkeer moet worden benoemd.5
In gevallen waarin de door de vreemdeling gestelde nationaliteit in het asielbesluit ongeloofwaardig is geacht, zal in de beslissing van de IND niet staan dat de vreemdeling naar dat gestelde land van herkomst moet terugkeren. In situaties waarin gedurende het terugkeerproces nieuwe informatie naar boven komt waaruit blijkt dat alsnog moet worden uitgegaan van het eerder ongeloofwaardig geachte land van herkomst, zal terugkeer naar dat land dan ook niet aan de orde zijn voordat een aanvullend terugkeerbesluit wordt genomen waaruit expliciet volgt dat de vreemdeling naar dat land dient terug te keren. Voorafgaand aan het opleggen van dat terugkeerbesluit zal de vreemdeling uitdrukkelijk worden geïnformeerd over het land van terugkeer en in de gelegenheid worden gesteld om een asielwens kenbaar te maken. Verklaringen van de vreemdeling waarin de vreemdeling kenbaar maakt te vrezen voor vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer naar dat land worden conform staande instructie en jurisprudentie opgevat als de wens tot een asielaanvraag. De vreemdeling hoeft daarbij overigens niet expliciet te spreken van vervolging of onmenselijke behandeling, verklaringen met een soortgelijke strekking moeten ook als een wens tot een asielaanvraag worden opgevat.
De daadwerkelijke terugkeer is aldus het sluitstuk van een langlopend proces waar de vreemdeling zich heeft kunnen voorbereiden dan wel op meerdere momenten heeft kunnen verweren.
Klopt het dat de IND niet het integrale vluchtverhaal beoordeelt wanneer de dienst zegt de beweerde herkomst van een asielzoeker niet te geloven?3
In mijn antwoord op vraag 5 heb ik reeds uiteengezet op welke wijze de IND de herkomst van een vreemdeling onderzoekt en betrekt bij de beoordeling van diens asielrelaas. Indien niet is komen vast te staan wat de nationaliteit en het land van herkomst van de vreemdeling is, kan de IND niet de risico’s die gepaard gaan met terugkeer naar dat land van herkomst beoordelen, het land van herkomst is immers onbekend.
De IND maakt in haar beoordeling een onderscheid tussen zaken waarin de nationaliteit niet vast is komen te staan en zaken waarin de nationaliteit wel maar de herkomst niet vaststaat.7 Wanneer er geen identiteits- en nationaliteitsdocumenten zijn en de vreemdeling vragen over onder meer zijn land, woonplaats en etniciteit niet overtuigend beantwoordt, is de gestelde nationaliteit niet geloofwaardig gemaakt. In deze gevallen is het niet mogelijk het asielrelaas af te zetten tegen de situatie in het land van herkomst en eventueel een vergunning te verlenen. Dat land is immers dan niet bekend. Deze wijze van beoordelen wordt ook in andere EU-lidstaten toegepast. Het is dan aan de vreemdeling om alsnog zijn nationaliteit te onderbouwen met documenten of met andere overtuigende bewijsmiddelen.
Wanneer de IND wel uitgaat van de nationaliteit maar niet van de herkomst binnen het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft, zal het asielrelaas wel inhoudelijk beoordeeld worden. Het komt bijvoorbeeld voor dat vreemdelingen stellen uit een bepaalde regio te komen binnen het land waarvan zij de nationaliteit hebben waar de veiligheidssituatie heel slecht is of waar bepaald beleid voor geldt om zo hun kansen op asiel te vergroten.
Op welke gronden heeft u onderzoek van zowel het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) als het Nederlands Forensich Instituut (NFI) naar letsel bij een teruggestuurde Soedanees naast u neergelegd?4 Bent u ondanks deze onderzoeken van mening dat het bericht dat de persoon in kwestie na terugkeer mishandeld is «ongefundeerd» was?5 Acht u twee van dergelijke onderzoeken niet op zijn minst een vorm van fundament onder de bewering van de uitgezette asielzoeker? Had u zeer doorslaggevend bewijs dat het verhaal toch niet kon kloppen? Zo nee, had u deze signalen dan niet serieus moeten onderzoeken? Zo nee, acht u de handelwijze van de IND niettemin zorgvuldig? Kunt u dat toelichten? Moet u in het licht van de bevindingen van NRC niet concluderen dat een causaal verband tussen de uitzetting en het door het iMMO en NFI vastgestelde letsel aannemelijk is en dat dat verband in elk geval onderzocht had moeten worden?6 Zo nee, waarom niet? Hoe weegt u de oordelen van deze instanties in het algemeen?
Zoals u weet, kan ik niet ingaan op individuele casussen. Meer algemeen kan ik stellen dat uit de onderzoeken die u aanhaalt niet is gebleken dat er een causaal verband bestaat tussen de in Nederland doorlopen asielprocedure en de bevindingen van deze onderzoeken. Om deze reden bestond er geen aanleiding om het beleid ten aanzien van Soedan te herzien. Over dit oordeel is uw Kamer uitgebreid geïnformeerd in een eerdere beantwoording op vragen van uw Kamer. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze beantwoording.11
De wijze waarop rapporten van instanties zoals het iMMO dienen te worden betrokken in asielprocedures is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een reeks van uitspraken uiteengezet. Dergelijke rapporten leveren in zijn algemeenheid geen onweerlegbaar bewijs op, maar kunnen onder omstandigheden een sterke aanwijzing vormen dat de problemen die een vreemdeling stelt te hebben ondervonden, zich ook daadwerkelijk hebben voorgedaan.
Deze rapportages worden met name ingediend in zaken waarin de IND heeft geoordeeld dat de vreemdeling ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. Indien een vreemdeling in het kader van zijn asielprocedure een iMMO rapport overhandigt om zo zijn aanvraag nader te onderbouwen, beoordeelt de IND allereerst of het rapport zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk is en concludent.
Bij de beoordeling is voorts van belang in hoeverre de vreemdeling tijdens de asielgehoren bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met het rapport van het iMMO heeft willen staven en in hoeverre dat deel van het asielrelaas past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie naar voren komt over het land van herkomst. Ook is van belang welke kwalificaties het iMMO aan waargenomen littekens of psychische problematiek heeft verbonden. Deze kwalificaties zijn in oplopende mate van waarschijnlijkheid: niet consistent, consistent, zeer consistent, typerend en kenmerkend. Aan de hand van het vorenstaande zal moeten worden beoordeeld of het rapport van iMMO voldoende aanleiding geeft om de verklaringen van de vreemdeling, die niet op andere wijze met bewijsstukken zijn onderbouwd, alsnog geloofwaardig te achten.
Daarnaast kan de IND, als twijfel bestaat over de juistheid van de conclusies van het iMMO, het NFI en NIFP vragen de vreemdeling ook te onderzoeken.
Waarom zegt u in de beantwoording van 5 februari 2018 op de eerdere schriftelijke vraag van het lid Voordewind (CU) c.s.7 dat u niets bekend is over Soedanese diplomaten die in Nederland informatie hebben verzameld of verzamelen over Soedanese asielzoekers, terwijl nu blijkt dat Nederland tussen 2012 en 2019 drie Soedanese consuls heeft gevraagd te vertrekken, omdat zij agenten van de NISS bleken te zijn?8 Bent u hierover niet ingelicht door de Minister van Buitenlandse Zaken? Had dat volgens u wel gemoeten? Had u zich niet zelf moeten informeren bij Buitenlandse Zaken over de activiteiten van de Soedanese regering?
Op basis van hetgeen ik heb kunnen achterhalen is niet gebleken dat mijn voorganger of ik hierover geïnformeerd zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Informatie die relevant kan zijn voor de beoordeling van asielaanvragen wordt reeds actief ingewonnen bij de Minister van Buitenlandse Zaken in de vorm van ambtsberichten. Het is echter niet gebruikelijk om, zonder concrete aanleiding, actief te informeren naar alle handelingen van buitenlandse autoriteiten of hun diplomatieke posten en ik zie daarin ook geen rol weggelegd voor mijn ministerie.
Klopt het dat u uitgeprocedeerde asielzoekers heeft gepresenteerd aan diplomaten van de Soedanese ambassade die volgens het Ministerie van Buitenlandse Zaken spioneerden voor de Soedanese veiligheidsdienst National Intelligence and Security Service (NISS)? Acht u dit zorgvuldig? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Acht u de verhalen dat teruggekeerden bij aankomst mishandeld worden niettemin ongeloofwaardig? Vindt u dat oordeel nog steeds geloofwaardig?
De DT&V werkt, veelal via ambassades, samen met herkomstlanden waar Nederland diplomatieke contacten mee onderhoudt en waar naartoe gedwongen terugkeer beleidsmatig mogelijk is. Dat geldt ook voor Soedan. De vraag of internationale bescherming aan de orde is, wordt door de IND gewogen in de asielprocedure. Dit is niet aan de DT&V. Het staat een vreemdeling natuurlijk vrij een nieuwe verblijfsprocedure te starten. De DT&V brengt dat daar waar nodig onder de aandacht van de vreemdeling en het is vervolgens aan hem om dat advies op te volgen of niet. In die asielprocedure kan de vreemdeling ook aangeven dat de presentatie bij zijn ambassade in zijn geval tot een (verhoogd) risico bij terugkeer heeft geleid. Die stelling zal dan wel nader moeten worden onderbouwd.
Zoals al eerder met uw Kamer gedeeld is tot op heden gebleken dat de situatie in Soedan in algemene zin veilig genoeg is om tot uitzetting over te gaan en dat er geen reden is om aan te nemen dat Soedanezen die terugkeren naar hun land van herkomst enkel om deze reden in de bijzondere aandacht van de Soedanese autoriteiten staan.14 Het meest recente ambtsbericht heeft geen ander beeld van deze situatie geschetst.15
Klopt het dat u aan een functionaris van de Soedanese ambassade, van wie is gebleken dat hij voor de Soedanese geheime dienst werkte en daarom is uitgewezen, in Den Haag gevraagd hebt, in elk geval in een gesprek over een casus op 29 april 2013, te reageren op berichten dat een uitgezette Soedanees door diezelfde geheime dienst ernstig mishandeld zou zijn?9 Heeft u de reactie van deze functionaris met de advocaat van betrokkene(n) gedeeld?
Ik kan, zoals u weet, helaas niet ingaan op individuele zaken.
Is het feit dat functionarissen van de Soedanese ambassade in Nederland inlichtingen over Soedanese asielzoekers verzamelden in het ambtsbericht over Soedan verwerkt? Zo nee, waarom niet? Zou deze informatie voor een juiste beoordeling van Soedanese asielverzoeken niet in het ambtsbericht moeten staan? Zouden de asielzaken die op grond van het ambtsbericht waarin deze informatie niet verwerkt was, beoordeeld en afgewezen zijn eigenlijk niet opnieuw beoordeeld moeten worden in het licht van deze bij de overheid bekende informatie?
Het meest recente ambtsbericht maakt melding van het feit dat in het verleden NISS-medewerkers op Soedanese ambassades en consulaten betrokken waren bij de monitoring van Soedanese leden van de diaspora. Daaruit volgt echter nog niet dat daarmee een risico bij terugkeer een gegeven is. Het staat vreemdelingen echter vrij om een opvolgende asielaanvraag in te dienen indien zij gelet op het ambtsbericht menen dat er nieuwe elementen en bevindingen zijn die hun asielrelaas kunnen ondersteunen.
Blijft u in het licht van het NRC-artikel van 31 mei jl. bij uw mening dat er op basis van alle beschikbare informatie geen reden was om aan te nemen dat Soedanezen enkel vanwege het feit dat zij terugkeren in de bijzondere aandacht van de Soedanese autoriteiten staan, zoals u eerder antwoordde?10
De recente berichtgeving van de NRC heeft mijn eerdere standpunt niet veranderd. Ook het meest recente ambtsbericht en navraag bij andere Europese lidstaten hebben geen aanleiding gegeven om mijn eerdere standpunt aan te passen. Hierover heb ik uw Kamer per brief d.d. 21 juni 2021 geïnformeerd.18
Hoe kan het dat de uitgezette Soedanezen bij aankomst telkens onderaan de vliegtuigtrap al werden opgewacht door de Soedanese geheime dienst? Via welke weg heeft de informatie over de precieze aankomsttijd hen bereikt? Is dit, na de eerste uitzetting in 2013, onderkend en onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Het is niet ongebruikelijk dat voor het verkrijgen van een vervangend reisdocument informatie aan een ambassade verstrekt moet worden over de datum, tijden en vluchtnummers waarop de desbetreffende vreemdeling terugkeert naar het betreffende land van herkomst. Dat is een werkwijze die bij meerdere herkomstlanden geldt. Daarbij komt dat in geval van gedwongen terugkeer, de vreemdeling wordt aangemeld bij de luchtvaartmaatschappij onder andere vanwege de begeleiding door de KMar. De passagierslijsten maken daar ook melding van ten behoeve van een ordentelijk terugkeerverloop en veiligheid gedurende de vlucht. Deze passagierslijsten zijn ook bij de grensautoriteiten bekend.
Is aan de Soedanese diplomaten aan wie terug te sturen asielzoekers werden gepresenteerd op enige manier duidelijk gemaakt dat het om uitgeprocedeerde asielzoekers ging? Zo ja, hoe?
Er wordt door de DT&V medewerkers nooit gecommuniceerd dat het uitgeprocedeerde asielzoekers betreft.
Acht u de in de genoemde artikelen beschreven gang van zaken voldoende reden om de manier waarop asielverzoeken inhoudelijk worden behandeld door onafhankelijke onderzoekers door te laten lichten en naar bevind van zaken aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 15 reeds heb aangegeven, hebben de door u aangehaalde artikelen niet geleid tot een ander inzicht omtrent de besluitvorming in de zaken die daarin worden aangehaald dan wel de wijze van beoordeling in bredere zin. In betreffende zaken is de asiel- en vertrekprocedure zorgvuldig verlopen en heeft de IND- op basis van de toen bekende feiten en omstandigheden het afwijzende besluit op juiste gronden genomen. Daarnaast kent het bestuursrechtelijk stelsel voldoende waarborgen om een asielzoeker de bescherming te geven die hem op grond van het unierecht en het EVRM toekomt.
Ik zie in voornoemde artikelen dan ook geen aanleiding om de wijze waarop asielaanvragen inhoudelijk worden beoordeeld door onafhankelijke onderzoekers door te laten lichten.
Bent u het eens met de auteur Van Kampen die in het vakblad Asiel- en Migratierecht11 stelt dat uit rechterlijke uitspraken volgt dat als op de uitzetting een onmenselijke situatie volgt, de Staatssecretaris de vreemdeling moet terughalen naar Nederland en dat daar dan een nieuwe asielprocedure zou moeten volgen? Zo nee, waarom niet? Volgt uit deze stelling dat een nieuwe asielprocedure, gezien de samenwerkingsplicht, zal moeten beginnen met teruggeleiding van de betrokkenen? Waarom wel/niet?
Er bestaat geen verplichting, internationaal of anderszins, om toe te zien op de situatie ná terugkeer. Het uitgangspunt is een goed doorlopen procedure en een zorgvuldige besluitvorming. Dit laat onverlet dat het een vreemdeling vrijstaat om een verzoek in te dienen tot teruggeleiding naar Nederland. Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zal een dergelijk verzoek moeten worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeide.
Dit betekent echter niet dat de vreemdeling door het doen van een dergelijk verzoek al een recht heeft om terug te keren naar Nederland om hier een nieuwe asielprocedure te doorlopen. De samenwerkingsverplichting waar u op doelt, vloeit voort uit de zogenoemde Kwalificatierichtlijn. Deze richtlijn heeft enkel betrekking op asielzoekers die op het grondgebied van de lidstaten verblijven. Ook uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU en het Europees Hof voor de rechten van de mens kan worden afgeleid dat er geen recht bestaat op overkomst van vreemdelingen die in hun land van herkomst verblijven en een asielaanvraag willen indienen in een lidstaat.20
Overigens merk ik op dat het in de regel erg moeilijk zal zijn om gebeurtenissen die zich mogelijk hebben voorgedaan na terugkeer in het land van herkomst in causaal verband te stellen met de in Nederland doorlopen asielprocedure.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De aanpak van Waterwaaier en Ongelijkbladig vederkruid |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u zich bewust van het feit dat in deze Week van de Invasieve Exoten de aanpak van waterwaaier (Cabomba Caroliana) en ongelijkbladig vederkruid speciale aandacht krijgt, omdat er onvoldoende middelen zijn om de aanpak effectief uit te voeren?
Ja, ik ben me ervan bewust dat de aanpak van deze soorten speciale aandacht krijgt in de Week van de Invasieve Exoten.
Op welke plaatsen in Nederland zorgen deze twee invasieve exoten voor ernstige overlast?
Waterwaaier en ongelijkbladig vederkruid hebben zich beide gevestigd in Nederland en de ons omringende landen. Voor verspreiding in Nederland zie de links naar de verspreidingsatlas Waterwaaier1 en Ongelijkbladig vederkruid2. Er wordt geen landelijk overzicht bijgehouden van locaties waar overlast of ernstige overlast wordt ervaren.
Welke effecten hebben de waterwaaier en ongelijkbladig vederkruid op de biodiversiteit?
De effecten van deze soorten zijn beschreven in factsheets3 die te vinden zijn op de website van de NVWA:
Welke effecten hebben de twee invasieve exoten op recreatief gebied, zoals zwemmen en pleziervaart?
Zoals weergegeven in de factsheets genoemd onder antwoord 3, zijn de effecten als volgt:
Bent u het ermee eens dat om de negatieve gevolgen te verminderen de aanpak tegen de invasieve exoten moet worden veranderd? Kunt u dit toelichten?
Ja, de aanpak van invasieve exoten is per definitie niet statisch, maar wordt continu aangepast en verbeterd waar dat nodig en gewenst is om de negatieve gevolgen verder in te perken. De Unielijst van zorgwekkende invasieve uitheemse soorten bevat momenteel 66 soorten (planten en dieren). En daarbuiten komen mogelijk nog honderden andere invasieve uitheemse soorten in de Europese Unie voor. Daarom werkt LNV samen met betrokken medeoverheden en andere partijen aan een strategische aanpak, waarbij keuzes worden gemaakt en prioriteiten worden gesteld. Een strategische aanpak is noodzakelijk aangezien beschikbare middelen en menskracht niet oneindig zijn. Hiertoe is ook een evaluatie gestart van de wijze waarop in Nederland uitvoering wordt gegeven aan Verordening (EU) nr. 1143/2014 (Exotenverordening) (evaluatie van het systeem).
Bent u zich bewust van het feit dat volgens het beleidsstuk van de Europese Unie 1143/2014 er nationale regels dienen te worden gemaakt (artikel 23) naast de preventie (artikel 7), actieplannen (artikel 13), controles (artikel 15), uitroeiing (artikel 17) en beheer (artikel 16) die op Provinciaal niveau worden uitgevoerd?
De Exotenverordening biedt de mogelijkheid om strengere nationale regels (artikel 23) te maken, mits deze regels in overeenstemming zijn met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Strengere nationale regels zijn echter geen verplichting. Overigens zijn de provincies alleen verantwoordelijk voor snelle uitroeiing in een vroeg stadium van invasie (artikel 17) en beheersmaatregelen (artikel 19) van een groot aantal Unielijstsoorten.
In hoeverre heeft u deze nationale wetgeving al vorm gegeven en kunt u deze nog verder uitbreiden op het gebied van regelgeving, effectieve methodes en handhaving van deze twee invasieve exoten?
Waterwaaier en ongelijkbladig vederkruid staan op de Unielijst voor zorgwekkende invasieve uitheemse soorten en de Exotenverordening is op deze soorten van toepassing. De Exotenverordening en de bepalingen ter uitvoering van deze verordening in onze nationale regelgeving bieden voldoende handvatten om aan preventie en bestrijding van deze soorten invulling te geven.
Heeft u inzicht in de kosten die nodig zijn om de noodzakelijke opschaling op provinciaal niveau te realiseren? Zo nee, kunt u hier inzicht in krijgen, en zo ja, hoe hoog schat u de kosten in?
Beide soorten zijn reeds wijd verspreid in ons land waardoor volledige eliminatie niet meer mogelijk is. Vandaar dat de aandacht zich richt op het bestrijden van de overlast. Dat is in eerste instantie een taak voor de betreffende waterbeheerders en vaarwegbeheerders. Indien provincies het noodzakelijk achten om inzet op provinciaal niveau op te schalen dan kunnen zij hierover een signaal afgeven aan het ministerie. Zo’n signaal heeft mij concreet ten aanzien van waterwaaier en ongelijkbladig vederkruid niet bereikt.
Klopt het dat de maaimethode een methode is, die juist zorgt voor verspreiding en vermeerdering van de waterwaaier en vederkruid? Wat zou een effectieve methode zijn voor de vermindering van de verspreiding van de waterwaaier en vederkruid?
Bestrijding van waterwaaier en ongelijkbladig vederkruid is niet eenvoudig, mede omdat fragmentstukken gemakkelijk kunnen uitgroeien tot nieuwe planten. Beide soorten zijn in Nederland wijd verspreid en volledige eliminatie is niet mogelijk. Beheersmaatregelen worden getroffen op die plekken waar de planten overlast veroorzaken, bijvoorbeeld om waterwegen open te houden of vanwege afwatering. Dit betekent dat op die plekken de planten massaal mechanisch worden verwijderd. In het veld wordt veel onderzoek gedaan naar mogelijk nieuwe effectieve preventiemaatregelen en bestrijdingsmethoden tegen waterplanten. In de toekomst volgen hieruit wellicht betere methoden om de verspreiding van deze waterplanten tegen te gaan.
Hoe zou u als overheid burgerinitiatieven die invasieve exoten aanpakken kunnen stimuleren en ondersteunen, zoals in het geval van het burgerinitiatief voor Combobabestrijding?1
Burgerinitiatieven die invasieve uitheemse soorten aanpakken, zoals «Samen cabomba aanpakken» juich ik toe en ik wens hen veel succes.
Belemmeringen bij het verduurzamen van woningen |
|
Henri Bontenbal (CDA), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Is het waar dat ondanks het feit dat de verplichte kennis- en ervaringstoets voor het verhogen van een hypotheek zonder advies voor het verduurzamen van woningen sinds 1 april is vervallen er in de praktijk nog weinig aanbieders gebruik maken van deze mogelijkheid? Wat is daar volgens u de oorzaak van?
Het klopt dat in de praktijk nog weinig kredietaanbieders de mogelijkheid bieden aan consumenten om zonder advies een aanvullende hypotheek af te sluiten voor de financiering van verduurzamingsmaatregelen zonder dat een kennis- en ervaringstoets hoeft te worden afgelegd. Echter de kennis- en ervaringstoets is pas per 1 april jl. geschrapt dus ik kan me voorstellen dat kredietaanbieders hierover nog een beslissing moeten nemen. Bovendien vergt het aanpassen van systemen ook de nodige tijd.
Deelt u de mening dat bewoners die zelf in actie komen om hun woning te verduurzamen daarbij zoveel mogelijk ondersteund moeten worden en dat (financiële) belemmeringen moeten worden weggenomen?
Ja.
Wat is de achterliggende gedachte van het opnemen van de eis dat een aanvullende hypotheek voor het verduurzamen van een woning binnen vijf jaar na het sluiten van de al aanwezige hypotheek moet worden afgesloten?
De achterliggende gedachten bij de vijf jaar is dat als de consument reeds een hypotheek heeft en die binnen vijf jaar verhoogt bij dezelfde aanbieder, mag worden aangenomen dat de consument nog de kennis heeft van het hypotheekproduct en inzicht heeft in de financiële risico’s die samenhangen met een hypotheek.
In hoeverre is deze beperking van 5 jaar nodig gezien het feit dat in alle gevallen door de geldverstrekker wordt getoetst of de hypotheek verantwoord is?
De kennis- en ervaringstoets en de krediettoets dienen een verschillend doel. De kennis- en ervaringstoets is voorgeschreven zodat de hypotheekaanbieder kan beoordelen of een consument over voldoende kennis- en ervaring beschikt om het hypotheekproduct te begrijpen en inzicht heeft in de financiële risico’s die zijn verbonden aan het afsluiten van een aanvullend krediet. Daarnaast dient de kennis- en ervaringstoets om te beoordelen of de consument in staat is om zonder advies een financieel product (in dit geval een hypotheek) af te sluiten. De kredietwaardigheidstoets dient de hypotheekaanbieder uit te voeren om te beoordelen of het krediet verantwoord is voor de consument. Daarbij gaat het om de vraag of de consument de rente en aflossing van het krediet kan betalen. Het uitsluitend beoordelen of een krediet verantwoord is, is niet voldoende. De consument moet ook zelf kunnen beoordelen of het betreffende hypotheekproduct passend is gelet op zijn situatie, wensen en behoeften. Om die reden bestaan de kennis- en ervaringstoets en de krediettoets naast elkaar.
Erkent u het feit door deze eis het aantal huiseigenaren dat wordt gestimuleerd om te investeren in het verduurzamen van hun woning aanzienlijk beperkt wordt? Deelt u de mening dat dit een onnodige beperking is en dat hierdoor een grote potentiele verduurzaming van het woningbestand wordt gemist, gezien de recente waardestijgingen van woningen waardoor veel huiseigenaren een forse overwaarde hebben opgebouwd? Zo nee, waarom niet?
Door het schrappen van de kennis- en ervaringstoets kunnen de kosten voor het afsluiten van een aanvullende hypotheek voor verduurzaming zonder advies voor huiseigenaren dalen. De huiseigenaar kan eenvoudiger zelf (zonder advies) zijn hypotheek verhogen ter financiering van verduurzamingsmaatregelen. Hierdoor kunnen huiseigenaren worden gestimuleerd om te investeren in het verduurzamen van hun woning. Het is wenselijk om hierbij de beperking van vijf jaar te hanteren, omdat er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat na vijf jaar na afsluiten van de reeds aanwezige hypotheek de kennis over de hypotheek nog voldoende is om zonder advies een aanvullende hypotheek af te sluiten. De kennis- en ervaring van de consument zal dan opnieuw moeten worden getoetst.
Naast het verhogen van hun hypotheek (al dan niet zonder advies) kunnen huiseigenaren er ook voor kiezen om de verduurzamingsmaatregelen te financieren met een consumptief krediet (al dan niet via het Nationaal Warmtefonds). Daarnaast heb ik diverse subsidieregelingen opengesteld, zoals de ISDE, RRE, SAH en RVV-V. Meerjarig onderzoek laat overigens zien dat de meeste woningeigenaren de verduurzaming van hun woning betalen met spaargeld. Er zijn derhalve diverse financieringsmogelijkheden voor woningeigenaren.
Bent u gezien het bovenstaande bereid om de eis dat een aanvullende hypotheek voor het verduurzamen van een woning binnen vijf jaar na het sluiten van de al aanwezige hypotheek moet worden afgesloten te laten vervallen? Zo nee, waarom niet?
Als voorwaarde voor het zonder kennis- en ervaringstoets afsluiten van een aanvullende hypotheek via execution only (zonder advies) voor het verduurzamen van de woning is opgenomen dat de aanvullende hypotheek binnen vijf jaar na het afsluiten van de al aanwezige hypotheek moet zijn afgesloten. Achterliggende gedachte hierbij is dat als de consument reeds een hypotheek heeft en die binnen vijf jaar verhoogt bij dezelfde aanbieder, mag worden aangenomen dat de consument nog de kennis heeft van het hypotheekproduct en inzicht heeft in de financiële risico’s die samenhangen met een hypotheek. Ik zie geen reden om de termijn van vijf jaar te laten vervallen omdat er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat na deze periode van vijf jaar de kennis over het financieel product nog voldoende is om zonder advies een aanvullende hypotheek af te sluiten.
Bent u tevens bereid om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de taxatiekosten voor de financiering van het verduurzamen van de woning zoveel mogelijk te beperken, bijvoorbeeld door gebruik te maken van taxaties die zoveel mogelijk zijn gebaseerd op modelmatige waarderingen?
Voor het verhogen van de hypotheek voor het verduurzamen van de woning is een taxatie van de woning verplicht. Voorheen kon er in bepaalde gevallen gebruik gemaakt worden van een volledig modelmatige waardering. In mei 2020 heeft de Europese Bankautoriteit (EBA) de richtsnoeren over initiëring en monitoring van leningen vastgesteld1. De Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) passen deze richtlijnen sinds 30 juni toe.
Hierdoor is het voor bancaire hypotheekverstrekkers niet meer mogelijk om gebruik te maken van enkel een volledig modelmatige waardering bij het verstrekken van een hypothecair krediet. Dit geldt ook voor een verhoging van de hypotheek voor het verduurzamen van de woning.
De richtsnoeren van de EBA laten wel ruimte voor een zogenaamde hybride taxatie2. Dit is een taxatievorm waarbij een modelmatige waardering het uitgangspunt is, die vervolgens door een taxateur wordt beoordeeld, geëvalueerd en goedgekeurd. Met het hybride taxatieproduct kan onder meer een verhoging van de hypotheek voor verduurzaming laagdrempelig blijven en kan de situatie worden vermeden dat voor deze aanpassingen een duurdere fysieke taxatie moet worden uitgevoerd.
Om gebruik te kunnen maken van een hybride taxatievorm moet aan bepaalde criteria worden voldaan. Zo kan deze vorm van taxeren alleen worden gebruikt als het gebruikte model voldoende betrouwbaar de waarde van de individuele woning kan bepalen. Daarnaast geldt dat een hybride taxatie alleen gebruikt mag worden indien de maximale hoogte van het hypothecair krediet ten opzichte van de waarde van de woning (loan-to-value) niet meer dan 90 procent bedraagt.
Zoals toegelicht in mijn recente Kamerbrief3 over woningtaxaties zijn er verschillende hybride producten ontwikkeld. De prijs van deze producten kan verschillen. Ik vind het belangrijk dat het product laagdrempelig en goedkoop is voor de consument, maar dat ook de kwaliteit voldoende is geborgd. Daarom zal ik de vinger aan de pols houden wat betreft de uiteindelijke kosten van de hybride taxatieproducten.
Het bericht ‘Kan zonnebrand koraal aantasten?’ |
|
Kiki Hagen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het verbod op bepaalde zonnebrandcrèmes op de eilanden Hawaii en Palau waarnaar wordt gerefereerd in het artikel?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de motie die is aangenomen door de Eilandraad van Bonaire waardoor de verkoop van middelen met oxybenzone wordt verboden? Is dit verbod al in werking gesteld?2 Wat vindt u van dit verbod?
Ja, ik ben op de hoogte van de motie. Het verbod is wenselijk en moet geïmplementeerd worden door middel van lokale regelgeving. De prioritering hiervan wordt bepaald in de uitvoeringsagenda Natuur- en milieubeleidsplan van Bonaire. Het is wenselijk dat het verbod samenvalt met een importverbod op basis van een algemene maatregel van bestuur.
Klopt het dat ook in Nederlandse plassen en rivieren de schadelijke organische UV-filters waarvan oxybenzone en octinoxaat de bekendste voorbeelden zijn, schade aanrichten en het oppervlaktewater vervuilen doordat onder andere zuiveringsinstallaties de stoffen er niet uit kunnen halen? Op welke manier wordt deze schade op dit moment voorkomen door middel van passend beleid?
Het klopt dat organische UV-filters slechts beperkt gezuiverd worden in rioolwaterzuiveringsinstallaties. Zonnebrandcrème komt daarnaast natuurlijk ook rechtstreeks in het water als mensen zwemmen in oppervlaktewater.
In het kader van de Europese watchlist voor de Kaderrichtlijn Water heeft RWS afgelopen jaren een UV-filterstof (2-ethylhexyl-4-methoxycinnamate (EHMC)) gemeten die gebruikt wordt in zonnebrandcrème. In alle gevallen was de concentratie in het oppervlaktewater lager dan de rapportagegrens.
Op dit moment wordt een monitoringsprogramma rond de BES-eilanden voorbereid dat waarschijnlijk in 2022 van start kan gaan. Kennis ontbreekt vooralsnog over de aanwezigheid van UV-filterstoffen in het zeewater rond de BES-eilanden.
In het kader van de kennisimpuls Waterkwaliteit ketenverkenner consumentenproducten wordt een inventarisatie gemaakt van de meest actuele kennis over octinoxaat.
Op dit moment is er geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen naast het stofgerichte milieubeleid op Europees niveau. In de beantwoording op vraag 6 zal nader worden ingegaan op het stofgerichte milieubeleid op Europees niveau.
Hoeveel liter zonnebrandcrème met de schadelijke organische UV-filters worden jaarlijks in Nederland verkocht?
De afgelopen jaren werden er in Nederland tussen de 7 en 10 miljoen eenheden zonnebrandcrème per jaar verkocht. Het is niet bekend welke van deze middelen de genoemde organische UV-filters bevatten. Ook is niet precies bekend hoe groot deze eenheden waren; gemiddeld waarschijnlijk circa 200 ml.
Klopt het dat anorganische UV-filters op dit moment de meest veilige keuze zijn voor mens en natuur en dat zeker in nanovorm de UV-filters de minste negatieve effecten hebben? Zo ja, op welke manier wordt dat op dit moment ook naar de consument gecommuniceerd, zodat deze een goed afgewogen keuze kan maken in welke zonnebrand wordt gebruikt?
Alle stoffen die als UV-filters in zonnebrandcrèmes gebruikt mogen worden (Cosmeticaverordening, bijlage VI) zijn beoordeeld op hun veiligheid voor de gebruiker voor ze op de markt worden gebracht. Omdat het uitgangspunt is dat alle toegelaten stoffen veilig zijn, maken we vanuit de overheid geen onderverdeling tussen deze stoffen op basis van veiligheid voor consumenten.
De veiligheidsbeoordeling voor het milieu wordt uitgevoerd onder de REACH-wetgeving en bij een specifieke zorg kunnen restricties worden opgenomen. In het algemeen klopt het beeld dat organische UV-filters schadelijker zijn voor het milieu dan anorganische UV-filters. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat UV-filters in nanovorm veiliger zijn dan UV-filters in niet-nanovorm. Naar de eigenschappen van stoffen in nanovorm lopen op dit moment verschillende onderzoeken.
Bent u het eens dat het van belang is schadelijke stoffen zo veel als mogelijk te weren uit cosmetische producten wanneer hier alternatieven voor zijn en dat Nederland een verantwoordelijkheid heeft richting de rest van de wereld om de schadelijke UV-filters te weren? Zo ja, op welke manier wordt dat op dit moment in Nederland gestimuleerd?
Het is belangrijk dat voor stoffen waarvan bekend is dat zij een milieurisico vormen een alternatief gebruikt wordt. In dit geval is er een belangenafweging tussen de veiligheid voor de mens en anderzijds de veiligheid voor het milieu. Dit zijn niet per se eenvoudig uitwisselbare eigenschappen.
In het kader van REACH-wetgeving kan in Europees kader besloten worden dat er beperkingen, of verboden moeten worden opgelegd op sommige ingrediënten van zonnebrandcrèmes.
Een eerste stofevaluatie van octinoxaat is in 2018 afgerond3. Er zijn bij deze stof zorgen over de mogelijke effecten voor mens en milieu en de registrant is daarom opgedragen een aantal testen te doen om die zorgen nader te kunnen beoordelen. De studies zijn in 2020 en in 2021 bij het beoordelend lidstaat, Duitsland, binnengekomen. Deze zullen nu worden beoordeeld, en dan zal met de andere lidstaten en Europese Commissie worden besproken of maatregelen nodig zijn.
De stofevaluatie van oxybenzone is opgepakt door Denemarken en is nog lopende4.
Nederland, en ook ander lidstaten in Europa, nemen dus de verantwoordelijkheid om stoffen nader te onderzoeken onder de REACH-wetgeving als hiervoor aanleiding is, op basis van de ingediende registratiedossiers onder REACH of wetenschappelijke literatuur. De REACH-wetgeving draagt zorg dat er dossiers met studies beschikbaar zijn om hierop te kunnen screenen en prioriteren.
Het Holodomor genocide vraagstuk. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Holodomor, de hongersnood in Sovjet-Oekraïne waarbij tussen 1932 en 1933 miljoenen Oekraïners zijn omgekomen?
Ja.
Bent u bekend met het vraagstuk over het definiëren van de Holodomor als genocide?
Ja.
Wat is de reden dat Nederland de Holodomor (nog) niet als genocide heeft gedefinieerd?
Voor de Nederlandse regering zijn bij de erkenning van genocides uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek en vaststellingen door de VN leidend. Hiervan is ten aanzien van de Holodomor geen sprake.
Tijdens de gebeurtenissen in 1932 en 1933 bestond de juridische norm ten aanzien van genocide nog niet. Bij dergelijke kwesties zijn vooral vragen over genoegdoening en excuses aan de orde, hetgeen voor het kabinet, zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het gezamenlijk advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) en de Extern Volkenrechtelijk Adviseur (EVA) over het gebruik van de term «genocide» door politici, primair een zaak is tussen de betrokken partijen. Dat neemt niet weg dat het kabinet het grote leed van de slachtoffers van de Holodomor betreurt.
Bent u bekend met de onderzoeken gedaan door onder andere Raphael Lemkin, Norman Naimark en Anne Applebaum die de Holodomor wel als genocide definiëren?1 Hoe duidt u deze onderzoeken?
Ja, het kabinet is bekend met de onderzoeken gedaan door Raphael Lemkin, Norman Naimark en Anne Applebaum. Het onderzoek door Raphel Lemkin is van grote waarde geweest in het vaststellen van de term «genocide». Deze definitie wordt tot op de dag van vandaag gehanteerd. Historische onderzoeken zoals deze zijn van belang voor de duiding van de geschiedenis.
Bent u bekend met het feit dat uit recent opgedoken correspondentie blijkt dat Stalin in 1931 heeft besloten de beginnende hongersnood te verergeren door onder andere voedselvoorraden in beslag te nemen en de getroffen steden en dorpen van de buitenwereld af te sluiten?2 Hoe duidt u dit feit?
Ja, het kabinet is bekend met de opgedoken correspondentie. Om gedegen wetenschappelijk onderzoek te kunnen doen naar de Holodomor is het van belang dat er beleidsstukken uit die tijd bestudeerd kunnen worden. De correspondentie van het Kremlin kan historici inzicht geven in het gevoerde beleid en welke doelstellingen werden nagejaagd. Welke duiding er aan deze correspondentie gegeven kan worden, is aan wetenschappers.
Bent u bekend met het feit dat er uit documenten te bezichtigen in het Kyiv Memorial to the Victims of the Holodomor blijkt dat het Kremlin systematisch aan de hongersnood overleden Oekraïners heeft vervangen met etnische Russen en Belarussen om zo de etnische samenstelling van Oekraïne te veranderen?3 Hoe duidt u dit feit?
Ja, het kabinet is bekend met de documenten die te bezichtigen zijn in het Kyiv Memorial to the Victims of the Holodomor-museum. Het is aan wetenschappers (historici) om deze documenten van duiding te voorzien.
Bent u bekend met het feit dat sociale en politieke groepen bewust uit de definitie van genocide zijn gelaten, omdat Sovjetdiplomaten ten tijde van het opstellen van het VN Genocideverdrag in 1948 tegen definities van genocide stemden waaronder acties zouden vallen waar Stalin verantwoordelijk voor gehouden zou kunnen worden?4 Hoe duidt u dit feit?
Voor de Nederlandse regering is de consensustekst van het Genocideverdrag die uiteindelijk werd aangenomen bepalend. De definitie uit het Genocideverdrag wordt wereldwijd geaccepteerd en is sinds 1948 integraal overgenomen in bijvoorbeeld in de statuten van het Joegoslaviëtribunaal en het Rwandatribunaal en in het Rome Statuut van het Internationaal Strafhof.
Bent u van mening dat als politieke en sociale groepen wel onderdeel waren geweest van de definitie van genocide, dat de Holodomor dan al door Nederland als genocide was erkend?
Het kabinet hanteert de definitie van genocide uit het Genocideverdrag en speculeert niet over toepassing op andere groepen dan welke genoemd worden in het Verdrag. Dit zou afbreuk doen aan de grote waarde die internationaal wordt gehecht aan de specifieke omschrijving van genocide uit het Genocideverdrag.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.