Het bericht dat NWO promotiestudenten financiert die voor Shell in India gaan werken |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Shell laat zestig Indiërs in Nederland promoveren»?2
Mijn oordeel over dit bericht is positief. Shell participeert, samen met NWO, FOM en universiteiten in de programma’s computational sciences en duurzame energie. De totale bijdrage van Shell aan deze programma’s bedraagt € 19,2 miljoen. Shell betaalt hieruit de promovendi, conform de door NWO met de universiteiten overeengekomen gebruikelijke tarieven. Het gaat om 60 talentvolle Indiërs die in Nederland komen promoveren in de computational sciences en om 15 promotieplaatsen voor onderzoek naar duurzame energie. De programma’s worden uitgevoerd in het kader van de topsectoren chemie en energie en ressorteren onder enkele Topconsortia voor Kennis en Innovatie. Deze TKI’s ontvangen in verband met de private bijdragen van Shell volgens de geldende TKI-toeslagregeling nog eens een bijdrage van maximaal € 4,8 miljoen, voor zover wordt voldaan aan de criteria van deze regeling. Deze middelen worden geheel voor nieuw onderzoek in de TKI-programma’s ingezet.
Is het waar dat NWO 21 miljoen euro bijdraagt aan 75 promotieplaatsen «die merendeels zijn bedoeld voor Indiase studenten die na afloop voor Shell in India gaan werken»? Is dit volgens u de gewenste uitwerking van het topsectorenbeleid?
In de berichtgeving wordt ten onrechte de indruk gewekt dat NWO € 21 miljoen zou bijdragen voor 75 promotieplaatsen. De kosten voor de promotieplaatsen worden betaald door Shell, zie het antwoord op vraag 1. De bijdrage van NWO van € 21 miljoen is bestemd voor onderzoek in TKI kader. Het bestaat uit een bedrag van € 6,7 miljoen voor versterking van het onderzoek in de computational sciences, de rest van het bedrag besteedt NWO aan onderzoeksprogramma’s op het gebied van duurzame energie. Deze programma’s staan open voor alle promovendi uit Nederland en uit het buitenland.
De samenwerking tussen NWO, FOM, universiteiten en Shell (zie het antwoord op vraag3 is volledig in lijn met de gewenste uitwerking van het topsectorenbeleid en is een goed voorbeeld van publiek-private samenwerking waarvan alle partijen sterker worden.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat in deze tijden van krapte zoveel onderzoeksgeld wordt gebruikt voor promovendi die voor Shell in India gaan werken?
Nee. De betrokken promovendi worden door Shell betaald en het onderzoek dat zij verrichten leidt tot een toename van het kennisniveau in Nederland. De verbinding van de Indiase academische gemeenschap wordt verder versterkt door samenwerking tussen Nederlandse en Indiase onderzoeksgroepen te faciliteren. Hierdoor kan op termijn meer talent uit India naar ons land stromen. In het algemeen geldt dat een groot aantal van de in Nederland gepromoveerden na afloop van hun onderzoek naar het buitenland vertrekt, ongeacht de vraag of zij van Nederlandse origine zijn of niet. Omgekeerd trekken onze kennisinstellingen promovendi aan uit het buitenland. Die internationale uitwisseling is een uitstekende manier om te komen tot internationale samenwerkingsverbanden en onderzoeksnetwerken.
Bent u bereid de criteria voor de verdeling van NWO-budget te herzien, opdat wordt voorkomen dat geld weglekt?
Herziening van criteria voor verdeling van NWO-budget is niet aan de orde. Het NWO-geld wordt gebruikt voor versterking van de wetenschappelijke infrastructuur in Nederland. Er is dus geen sprake van weglekken, maar juist van het aantrekken van talent via investeringen van NWO.
Microkrediet |
|
Jasper van Dijk |
|
Knapen (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van KRO Reporter internationaal «De schaduwzijde van Máxima’s microkrediet»?1
De microfinancieringssector is de afgelopen jaren sterk gegroeid, een ontwikkeling die ik ondersteun omdat toegang tot financiële dienstverlening wezenlijk is voor economische ontwikkeling en bijdraagt aan economische zelfredzaamheid. Dat medefinancieringsinstellingen (MFI’s) doorgroeien naar een full-profit organisatie is eveneens een goede ontwikkeling. Winst maakt verdere groei mogelijk, wat essentieel is voor het vergroten en verbeteren van toegang tot financiële dienstverlening, ook op de lange termijn. Dat hierbij woekerrentes worden opgedrongen aan armen is niet aanvaardbaar.
De Nederlandse overheid en de door haar ondersteunde organisaties (leden van het Nederlands Platform Microfinanciering, NPM) staan een beleid en een praktijk voor waarin niet wordt samengewerkt met partijen waarvoor winstmaximalisatie de enige drijfveer is. MFIs moeten als doel hebben zowel een sociaal als een financieel rendement na te streven op een verantwoorde, integere en transparante wijze, met een goed oog voor de belangen van alle stakeholders.
Hoe oordeelt u over de banken en fondsen die enorme rentepercentages in rekening brengen aan hun klanten en eenzijdig voor de snelle winst deelnemen aan microfinanciering?
Zoals onder vraag 1 uiteen gezet is dit niet aanvaardbaar.
Hoeveel subsidie geeft de Nederlandse regering – al dan niet via ontwikkelingsbanken en maatschappelijke organisaties – jaarlijks uit aan microkrediet? Kunt u hierbij de ontvangende organisaties en banken vermelden, inclusief de bedragen die zij ontvangen?
Het ministerie draagt financieel bij aan het Massif fonds en tot vorig jaar aan het Capacity Development (CD) fonds, beide beheerd door FMO; Massif investeert in microfinancieringsinstellingen (circa 50%) en financiële instellingen die zich richten op het MKB-segment (circa 50%), het CD fonds verzorgt capaciteitsontwikkeling, d.w.z. niet-financiële versterking van financiële instellingen.
Daarnaast wordt een (bescheiden) deel van de MFS-subsidies aan Cordaid, Hivos, ICCO en Oxfam-Novib aangewend voor microfinanciering.
Voorts is het ministerie lid van en betaalt een deel van de lopende kosten van het Nederlands Platform Microfinanciering (circa € 80 000 per jaar), waarin naast de genoemde organisaties ook particuliere instellingen deelnemen. Het ministerie draagt ook bij aan de Consultative Group to Assist the Poor(CGAP) (circa € 300 000 per jaar).
In tabelvorm de belangrijkste bijdragen voor 2009–2011 (bedragen in miljoenen euro’s):
2009
2010
2011
FMO/Massif*
17,0
9,0
0
FMO/CD
2,3
1,8
2,4
Cordaid
6,3
7,4
2,1
HIVOS
6,5
6,3
7,1
ICCO
8,0
2,4
4,5
Oxfam-Novib
9,8
6,3
2,3
NPM
0,08
0,08
0,08
CGAP
0,3
0,3
0,3
Via ambassades**
6,0
8,3
6,0
Totaal:
56,3
41,9
24,8
* In 2012 is een verdere ophoging goedgekeurd waardoor van 2012–2015 jaarlijks circa 10 mln zal worden bijgedragen t.b.v. rurale microfinancieringsactiviteiten.
** Totaalbedragen voor financiële sectorontwikkeling, hierin zijn ook andere dan microfinancieringsactiviteiten opgenomen.
Hoeveel subsidie geeft de Nederlandse regering – al dan niet via ontwikkelingsbanken en maatschappelijke organisaties – jaarlijks uit aan microfinanciering in zijn geheel? Kunt u hierbij de ontvangende organisaties en banken vermelden, inclusief de bedragen die zij ontvangen?
Ik verwijs u naar het overzicht opgenomen onder vraag 3.
Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van microfinanciering als geheel en microkrediet in het bijzonder?
Algemeen biedt microfinanciering toegang tot financiële dienstverlening, die een belangrijke bijdrage levert aan economische ontwikkeling en aan economische zelfredzaamheid. Economische ontwikkeling levert een belangrijk bijdrage aan armoedebestrijding.
Microkrediet is een vorm van microfinanciering. De sector heeft zich de laatste jaren verder geprofessionaliseerd, inmiddels wordt ook wel gesproken over «inclusive finance». Microkrediet heeft aan de basis gestaan van het toegankelijk maken van financiële diensten aan armen waarbij tegenwoordig sprake is van verbreding van producten en diensten, bijvoorbeeld door aanbod van spaarrekeningen, verzekeringen en pensioenen. Daarnaast omvat «inclusive finance» ook financiële dienstverlening aan het MKB.
Welke evaluaties zijn er tot op heden geweest over de Nederlandse subsidies voor microfinanciering en microkrediet? Wat waren hierbij de belangrijkste bevindingen?
In april 2010 is een evaluatierapport gepubliceerd genaamd « Microfinance – Joint Evaluation of the Contribution of CFA’s to the Microfinance Sector, 2003–2007», uitgevoerd in opdracht van Oxfam-Novib, ICCO, Hivos en Cordaid.
Belangrijkste bevindingen waren:
Kunt u aangeven of, en zo ja, hoeveel non-profit organisaties die microkrediet verstrekken en van de Nederlandse regering – al dan niet direct – subsidie ontvingen, nu commerciële bedrijven zijn geworden?
Nee. Er worden geen individuele cijfers bijgehouden van non-profit organisaties die (in)direct subsidie van de Nederlandse regering hebben ontvangen en uiteindelijk commerciële bedrijven zijn geworden. Algemeen wordt er wel gestreefd naar het volledig zelfstandig laten zijn van een organisatie op langere termijn, dus subsidie afhankelijkheid te reduceren.
Deelt u de mening dat de kwaliteitseisen en het toezicht op microfinanciering verbeterd moeten worden? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
Ja, ik deel deze mening. Daarbij merk ik op dat verbetering van kwaliteitseisen en toezicht, juist in een sector zoals deze, die zich de laatste jaren enorm heeft ontwikkeld en geprofessionaliseerd, een continu proces is.
De microfinancieringssector is al sinds 2005 bezig met sociale aspecten van microfinanciering, inclusief hoge rentes. De ervaring leert dat het overgrote deel van de MFIs geen woekerrente vraagt aan zijn klanten. Het ministerie en het NPM nemen deel aan activiteiten die moeten leiden tot een transparante bedrijfsvoering voor iedereen (waaronder voor de klant) en eerlijke behandeling van de klanten. Voorbeelden zijn de Principles for Investors in Inclusive Finance (PIIF), het toepassen van de Client Protection Principles (CPP), het inzichtelijk maken van rentepercentages via MicrofinanceTransparency (MFT) en het voeren van Social Performance Management.Deze voorbeelden tonen aan dat de sector in ontwikkeling is, leert en inspeelt op de grote groei van vraag naar en aanbod van microfinanciering.
Bent u bereid voorwaarden te stellen aan het verstrekken van subsidies voor microfinanciering en microkrediet, bijvoorbeeld op het gebied van rentepercentages en doelstellingen van microfinanciering? Zo neen, waarom niet?
In zijn algemeenheid dienen activiteiten die worden gesubsidieerd door het ministerie van Buitenlandse Zaken te voldoen aan principes van maatschappelijk verantwoord ondernemen, goed bestuur, transparantie, etc.
In de microfinancieringssector heeft zich dit vertaald in een beleid dat gericht is op het voorkomen van excessen, mede naar aanleiding van de hieruit geleerde lessen. Voorbeelden zoals getoond in KRO’s Reporter vormen gelukkig een uitzondering, al kunnen deze nooit helemaal voorkomen worden. Het ministerie zal, o.a. via mede-gefinancierde organisaties, blijven inzetten op verdere professionalisering van de sector.
De gevolgen van Amerikaanse drone aanvallen voor de burgerbevolking van Pakistan |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van het rapport «Living under drones, Death, injury, and trauma to civilians from US drone practices in Pakistan»?1
Ja.
Is het u bekend dat de regering van de Verenigde Staten beweert dat het aantal burgerdoden in Pakistan door toedoen van gewapende aanvallen met drones (met name in de Federally Administered Tribal Areas) tijdens het presidentschap van Barack Obama zeer laag is en dat dit aantal zich in de «single digits» zou bevinden?2 Indien neen, wat is u hier dan over bekend?
De Amerikaanse regering benadrukt dat de inzet van drones gebonden is aan strikte voorwaarden en dat alle mogelijke voorzorgsmaatregelen worden genomen om burgerslachtoffers te voorkomen. De VS onderkent dat ondanks deze voorzorgsmaatregelen in een aantal gevallen toch onschuldige bijstanders zijn gedood en heeft daar spijt over betuigd. De VS noemt geen getallen, maar geeft wel aan dat het een beperkt en afnemend aantal betreft.
Kunt u bevestigen dat de regering van de Verenigde Staten «in effect counts all military-age males in a strike zone as combatants (…) unless there is explicit intelligence posthumously proving them innocent»?3 Indien neen, wat is dan de door de regering van de Verenigde Staten gehanteerde definitie voor het tellen van gedode militanten als gevolg van drone aanvallen in Pakistan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De VS doet geen mededelingen over de wijze waarop wordt vastgesteld of, en zo ja, hoeveel militanten en/of burgers zijn gedood als gevolg van de inzet van drones. Ik ben voorstander van meer openheid over dergelijke aanvallen.
Hoe vaak heeft de regering van de Verenigde Staten de term gedode «strijder» voor een omgekomen individu door een drone aanval in Pakistan achteraf gewijzigd in de term gedode «burger»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ermee bekend dat de auteurs van het rapport van de twee gerespecteerde universiteiten Stanford Law School en NYU School of Law de cijfers van The Bureau of Investigative Journalism als betrouwbaarste bron over (burger)doden in Pakistan als gevolg van Amerikaanse drone aanvallen beschouwen? Bent u er verder mee bekend dat midden september The Bureau of Investigative Journalism ervan uitging dat 2562-3325 personen in Pakistan zijn omgekomen door de Amerikaanse aanvallen, van wie 474-881 burgers, waarvan 176 kinderen?4 Deelt u de conclusie uit het rapport dat «the numbers of civilians killed are undoubtedly far higher than the few claimed by US officials»?5 Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is onvoldoende informatie beschikbaar over de methodes van het Bureau of Investigative Journalism en andere organisaties die cijfers publiceren over de inzet van drones om dit betrouwbaarheidsoordeel te onderschrijven. Om dezelfde redenen kan geen oordeel geveld worden over de conclusie dat het aantal burgerslachtoffers in realiteit hoger is dan de VS aangeeft.
Acht u, net als het rapport, de cijfers van The Bureau of Investigative Journalism als betrouwbaarste bron over (burger)doden in Pakistan als gevolg van Amerikaanse drone aanvallen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u verder kennisgenomen van het artikel over burgerdoden door drone aanvallen in Pakistan van onderzoeksjournalist Gareth Porter die stelt dat «the majority of the deaths in the drone war in Pakistan have been civilian noncombatants – not «militants»»?6 Hoe beoordeelt u de resultaten van het onderzoek in dit artikel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Er is onvoldoende informatie over specifieke gevallen beschikbaar om vast te kunnen stellen of deze bewering juist is. Zoals eerder gesteld zou ik meer transparantie over deze aanvallen verwelkomen.
Is het waar dat, zoals het rapport concludeert, de Amerikaanse autoriteiten – anders dan in bijvoorbeeld Afghanistan – «have not made any coordinated effort to provide compensation to strike victims in Pakistan»?7 Indien neen, wat zijn dan de feiten? Bent u van mening dat de verantwoordelijken voor de drone aanvallen, in dit geval de Amerikaanse autoriteiten, behoren te compenseren voor geleden verlies? Indien neen, waarom niet? Indien ja, bent u bereid hier bij uw Amerikaanse collega’s op aan te dringen? Indien neen, waarom niet?
De vraag of compensatie al dan niet aan de orde is, hangt mede samen met de rechtmatigheid van een aanval. De VS is van mening dat de uitgevoerde aanvallen binnen de kaders van het internationaal recht vallen. Het is vervolgens aan de VS om af te wegen of men al dan niet tot compensatie wenst over te gaan.
Zoals aangegeven doet de VS geen mededelingen over de precieze afwegingen die gemaakt worden en is het derhalve niet mogelijk om een oordeel te vellen over de rechtmatigheid van individuele drone aanvallen.
Bent u verder bereid om bij uw Amerikaanse collega’s aan te dringen op meer openheid over burgerslachtoffers die het gevolg zijn van Amerikaanse drone aanvallen in Pakistan? Indien neen, waarom niet? Indien ja, kunt u aangeven hoe u hier bij uw Amerikaanse collega’s op gaat aandringen?
De Amerikaanse regering heeft in 2012 op verschillende momenten een toelichting gegeven op de manier waarop drones worden ingezet in Pakistan en andere operatiegebieden. De inspanningen van de VS om burgerslachtoffers te voorkomen vormden een centraal onderdeel van de boodschap, alsook de bereidheid transparantie te betrachten waar mogelijk. De VS is zich in toenemende mate bewust van het belang openheid te betrachten over de besluitvorming rondom en de effecten van de inzet van drones. In EU-verband is richting VS onlangs opnieuw het belang van versterkte transparantie benadrukt.
Bent u verder bekend met de vele en grote andere nadelige gevolgen voor burgers en de samenleving in Pakistan van drone aanvallen, waaronder: vele honderden gewonden; grote angst voor het helpen van gewonden na een eerste drone aanslag aangezien er vaak een tweede aanslag op volgt; inperking van de hulpverlening na een eerste aanval; grote economische problemen voor gezinnen die door drone aanvallen vaak een kostwinner verliezen; grote schade aan bezittingen; kinderen die van school gehaald worden; grote medische problemen en hoge medische kosten; grote toename van psychische klachten, waaronder angst, stress en PTSS; verstoring van het openbare leven omdat mensen niet meer samen durven te komen, waaronder tijdens begrafenissen; schade voor regionale economische ontwikkeling; ondermijning van de tradities en gebruiken; en grote toename van wantrouwen in de samenleving, vooral vanwege de vermeende aanwezigheid van informanten?8
De Nederlandse regering is begaan met de Pakistaanse bevolking waarvan een groot deel gebukt gaat onder voortdurende onveiligheid. De oorzaak daarvan ligt vooraleerst bij het gewelddadige optreden van terroristische groeperingen.
Hoe beoordeelt u, gezien de vele burgerdoden en gewonden als gevolg van de Amerikaanse drone aanvallen in Pakistan en daarnaast de hierboven genoemde vele en grote andere gevolgen voor individuen en de samenleving, de proportionaliteit van de drone aanvallen? Acht u het aangedane leed onder de burgerbevolking door de drone aanvallen in Pakistan «excessive in relation to the concrete and direct military advantage anticipated» en daarmee in strijd met het oorlogsrecht?9 Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een gefundeerd oordeel over de proportionaliteit van de inzet van drones kan alleen worden gegeven op basis van specifieke informatie over de feiten en omstandigheden van aanvallen.
Is het u bekend, zoals het rapport concludeert, dat naast veel burgers de «vast majority of the «militants» targeted have been low-level insurgents, killed in circumstances where there is little or no public evidence that they had the means or access to pose a serious threat to the US»? Is u verder bekend dat één van de berekeningen met betrekking tot dit onderwerp concludeert dat slechts 2 procent van alle doden militantenleiders waren?10 Kunt u bevestigen dat naast veel burgerdoden overwegend «low level» militantenleiders doelwit zijn van de drone aanslagen in plaats van «high level» militantenleiders? Indien neen, wat is dan uw informatie hierover?
Ik ben bekend met de conclusies en statistische inschattingen uit het rapport onder referte, maar kan deze niet bevestigen. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoorden op vraag 4 t/m 6.
Bent u bekend met de conclusies in het rapport dat «there is strong evidence to suggest that US drone strikes have facilitated recruitment to violent non-state armed groups, and motivate attacks against both US military and civilian targets» en dat «this report presents evidence of the damaging and counterproductive effects of current US drone strike policies»?11 Bent u verder bekend met de opiniepeiling, die in 2012 in Pakistan werd gehouden, die concludeert dat «only 17% of Pakistanis supported drone strikes. And remarkably, among those who professed to know a lot or a little about drones, 97% considered drone strikes bad policy»?12 Deelt u de mening dat de drone aanvallen een escalerend effect hebben op de bevolking van Pakistan en een verklaring kunnen zijn voor het massale afkeer van de Pakistaanse bevolking tegen deze oorlogvoering? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de gebieden waar drones worden ingezet leeft de bevolking in een voortdurende situatie van conflict en onveiligheid. De activiteiten van terroristische bewegingen vormen daarvoor de belangrijkste oorzaak. Daarnaast zijn de operaties tegen deze bewegingen door het Pakistaanse leger en de inzet van drones onderdeel van het conflict en dragen vanuit dat perspectief bij aan de gevoelde onveiligheid onder de bevolking. Er kan derhalve niet gesteld worden dat de inzet van drones als zodanig contraproductief is. Dat neemt niet weg dat er gestreefd zou moeten worden naar een structurele oplossing van de problematiek in Pakistan om een duurzaam veilige situatie voor de bevolking te creëren. Voor stabiliteit en ontwikkeling op langere termijn kunnen alleen een politiek proces en continue inspanningen op het terrein van veiligheid, rechtsorde, democratie en economie uitkomst bieden.
Deelt u, afgaande op de bevindingen uit het rapport, de mening dat het Amerikaanse beleid van drone aanvallen in Pakistan contraproductief is? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u tenslotte bereid, vanwege het grote leed dat het gevolg is van de Amerikaanse drone aanvallen in Pakistan voor burgers – het rapport concludeert dat de het Amerikaanse drone beleid «terrorizes men, women, and children» -13 om bij uw Amerikaanse collega’s aan te dringen op een moratorium op het uitvoeren van drone aanvallen in Pakistan? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Ik verwijs daarbij naar mijn antwoorden op bovenstaande vragen.
Straatkinderen in Oeganda |
|
Jasper van Dijk |
|
Knapen (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de Nieuwsuur-reportage «Straatkinderen redden in Oeganda» over een kindergevangenis waar kinderen onder erbarmelijke omstandigheden aan hun lot worden overgelaten?1
De in de reportage getoonde beelden zijn verontrustend.
Deelt u de mening dat het bestaan van deze kindergevangenis met 350–500 kinderen onaanvaardbaar is? Wat kunt u ondernemen om de kinderen uit deze gevangenis te krijgen?
De Nederlandse ambassadeur in Oeganda zal op korte termijn een bezoek aan de in de reportage getoonde instelling brengen. Vervolgens zal hij zijn bevindingen bespreken met de Oegandese autoriteiten.
Daarnaast voert de ambassade in Oeganda regelmatig een beleidsdialoog over ontwikkelingen binnen de sector justitie met de betrokken Oegandese overheidsinstanties. Tijdens de jaarlijkse review op 27 september jl. heeft Nederland expliciet de opvang van jeugdige delinquenten aan de orde gesteld.
Kunt u bevestigen dat in de meerjarige strategische plannen voor Oeganda «bevordering van de rechtsorde» als één van de speerpunten van het Nederlandse beleid is opgenomen?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat Nederland geen begrotingssteun meer geeft aan de Oegandese regering, maar in plaats daarvan programma- en projectsteun?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat bij de outputdoelstellingen van de Nederlandse ambassade in Oeganda, op het gebied van de rechtsbevordering, onder meer speciale aandacht wordt gegeven aan schending van grondrechten, zoals het vasthouden van minderjarigen in gevangenissen?3 Zo neen, waarom niet?
Ja. Eén van de indicatoren is het terugbrengen van de gemiddelde tijd die wordt doorgebracht door nog niet veroordeelde minderjarigen in de gevangenis.
Kunt u aangeven welke actie de Nederlandse ambassade onderneemt in dit specifieke geval?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u tevens aangeven welke consequenties de Nederlandse ambassade verbindt aan het niet nakomen van de afspraken door de Oegandese regering op het gebied van de rechtsbevordering? Kunt u hierbij in het bijzonder ingaan op de outputdoelstellingen van de schending van grondrechten, zoals het vasthouden van minderjarigen in gevangenissen?
Nederland zal het nakomen van de afspraken nauwgezet volgen en monitoren. Afhankelijk van de specifieke situatie zal een beslissing worden genomen over eventuele vervolgstappen. Dit is nu echter niet aan de orde.
Oeganda heeft wat betreft het vasthouden van minderjarigen in gevangenissen reeds een deel van de voor 2015 geformuleerde outputdoelstellingen gerealiseerd. Zo is het maximaal aantal maanden voorarrest voor kinderen teruggebracht van 5 tot 3 maanden.
Hoe oordeelt u over het werk van Foodstep? Staat u open voor ondersteuning van deze organisatie, indien van toepassing?
Foodstep is een privé-orgaisatie die met private bijdragen belangrijk werk verricht. Het ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt niet rechtstreeks particuliere initiatieven. Ambassades hebben de mogelijkheid met beperkte fondsen particuliere initiatieven te steunen, waarvoor de voorstellen per geval op hun merites worden beoordeeld.
Op geen van bovenstaande manieren wordt Foodstep momenteel door Nederland ondersteund.
Het verplaatsen van VPRO’s Tegenlicht vanwege de kijkcijfers |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Tegenlicht bedreigd door kijkcijfernorm van 5 procent»?1
Ik heb het bericht gelezen en ter kennisgeving aangenomen.
Is het waar dat het programma Tegenlicht vóór eind oktober meer kijkers moet trekken om te voorkomen dat het naar de late avond wordt verbannen (van 3,6% naar 5% marktaandeel)?
Voor de beantwoording van uw vragen 2, 3 en 4 heb ik contact gezocht met de publieke omroep. De publieke omroep heeft mij laten weten dat zij nog in overleg is met de VPRO over het programma Tegenlicht. De conclusie dat Tegenlicht vóór eind oktober 5 % marktaandeel moet hebben, is dus te snel getrokken. Vanzelfsprekend spelen, naast kijkcijfers, juist ook de kwaliteit en het bereik van programma’s een grote rol in de programmering.
Hoe oordeelt u over het feit dat een zendercoördinator een zeer gewaardeerd en onderscheidend programma vanwege een vermeend gebrek aan kijkers naar de randen van de nacht kan verplaatsen? Waarom speelt het criterium kwaliteit geen grotere rol in de programmering?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de nadruk op kijkcijfers hiermee is doorgeslagen? Zo ja, bent u bereid voorstellen te doen om andere criteria (kwaliteit, bereik) zwaarder te laten wegen?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat veel kijkers zich ergeren aan de macht van de zendercoördinator bij de programmering van de publieke omroep? Deelt u de mening dat omroepen een zwaardere stem dienen te krijgen in de programmering?
De zendschema’s van de publieke omroep worden op een zorgvuldige manier opgebouwd, onder de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van de Nederlandse Publieke Omroep, en in samenspraak met de verschillende omroepen. Daarbij wordt niet alleen gelet op de kijkcijfers, maar ook op andere factoren, zoals kwaliteit, genre-verdeling en diversiteit, conform onder andere de afspraken die ik gemaakt heb met de publieke omroep in de Prestatieovereenkomst. Zoals ik u geschetst heb in mijn brief van 17 juni 20112, hecht ik aan deze gezamenlijke manier van werken.
Erkent u dat een afzijdige reactie van uw kant («Hilversum beslist») nogal makkelijk zou zijn? Zo ja, bent u bereid een voorstel te doen om de kijkcijferterreur te verminderen? Zo nee, hoe gaat u zorgen dat er een eind komt aan maatregelen die het draagvlak voor de publieke omroep ondermijnen?
Ik herken in bovenstaande gang van zaken geen kijkcijferterreur of maatregelen die het draagvlak voor de publieke omroep ondermijnen.
De NAVO oefening Steadfast Noon |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de NAVO oefening Steadfast Noon?1 Hoe vaak vindt deze oefening plaats? Welke NAVO lidstaten doen er aan mee?
Op basis van internationale afspraken worden hierover geen mededelingen gedaan.
Is het waar dat Nederland van 15-26 oktober gaat meedoen met deze oefening op Buchel luchtmachtbasis in Duitsland?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze oefening bedoeld is om de procedures voor de inzet van tactische kernwapens na te bootsen? Zo ja, voor welke nucleaire missie wordt er geoefend? Zo nee, waartoe dient de oefening?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit soort oefeningen strijdig is met het Nederlandse beleid, gericht op nucleaire ontwapening? Deelt u verder de mening dat dergelijke oefeningen een verkeerd signaal afgeven naar landen die misschien het bezit van kernwapens nastreven?
De collectieve verdediging van het bondgenootschappelijk grondgebied berust op een combinatie van verschillende eenheden en diverse capaciteiten. De Navo-lidstaten beoefenen op generieke wijze alle taken die bij de verdediging van het bondgenootschap horen.
De Deterrence and Defence Posture Review van de Navo, die tijdens de recente Navo top in Chicago is vastgesteld, bevestigt wat eerder in het Strategisch Concept is vastgelegd. De Navo blijft enerzijds een nucleaire alliantie zolang in de wereld kernwapens bestaan en streeft er anderzijds uitdrukkelijk naar de omstandigheden te scheppen voor een wereld zonder nucleaire wapens, in overeenstemming met de doelstellingen van het Non Proliferatie Verdrag (NPV). Dit laatste zal echter niet op korte termijn bereikbaar zijn, maar stap voor stap, fase na fase. De Navo onderstreept, mede op aandringen van Nederland, het belang van negatieve veiligheidsgaranties van de Navo-kernwapenstaten als vertrouwenwekkende maatregel. Er is vastgelegd dat de negatieve veiligheidsgaranties van individuele kernwapenstaten ook gelden voor de aan Navo toegewezen nucleaire wapens. Tevens is vastgelegd dat met Rusland zal worden gesproken over wederzijdse transparantie op het gebied van niet-strategische kernwapens in Europa. Reciprociteit met Rusland is een voorwaarde voor aanpassingen in het niet-strategisch kernwapenarsenaal van de Navo. Het kabinet is ook verheugd over de steun die in de Posture Review wordt uitgesproken voor verdere inspanningen van de Verenigde Staten en de Russische Federatie om de strategische stabiliteit te bevorderen, de transparantie te vergroten en de aantallen nucleaire wapens te verminderen.
Bent u bereid om deelname van Nederland aan deze oefeningen te staken? Zo nee, waarom niet? Non-Strategic Nuclear Weapons – Hans Kristensen Federation of American Scientists May 2012 pag 22–2
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “kritiek op bezuinigingen door het bestuur van de Vrije Universiteit” |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Verlos onze universiteiten van die knoeiende managers»?1
Het NRC-krantenartikel van 7 augustus 2012 geeft de opinie van één promovendus aan de VU weer. Aan deze opinie kan ik geen objectieve conclusies verbinden.
Is het waar dat het College van Bestuur van de Vrije Universiteit (VU) heeft besloten tot een bezuinigingsoperatie van 33 miljoen euro en een mogelijk verlies van 450 fte aan arbeidsplaatsen?
Uit de toekomstparagraaf bij het jaarverslag 2011 blijkt dat de VU voor de komende vijf jaar een ombuiging van 33 miljoen euro als doelstelling heeft opgenomen in het instellingsplan. De VU zal een aantal werkzaamheden niet meer of anders gaan verrichten. Daarbij gaat het voornamelijk om besparingen op inkoop, bezuinigingen op de bedrijfsvoering en bezuinigingen op de niet-kerntaken van de VU. De VU zet in op een efficiëntere samenwerking met VUmc en een sterkere verbinding met externe partners waardoor de instelling beoogt een betere kosteneffectiviteit te verkrijgen. Het is bekend dat het College van Bestuur van de VU een reorganisatievoorstel voorbereidt waarin een mogelijk verlies aan arbeidsplaatsen wordt voorzien.
Hoe oordeelt u over de redenering dat deze korting nodig is vanwege te verwachten tegenvallende inkomsten uit Den Haag? Kunt u die verwachting onderschrijven? Zo nee, bent u bereid de VU hierover te informeren?
Ik hecht aan een zo voorspelbaar mogelijke bekostiging voor de instellingen. Garanderen dat de bekostiging in de toekomst niet verandert, kan ik echter niet. Als er wijzigingen worden voorzien, treed ik hierover zoals gebruikelijk in overleg met de instellingen. Het is aan het College van Bestuur om een al dan niet behoudende inschatting te maken van de toekomstige inkomsten.
Hoe verklaart u dat er bij de VU tegelijkertijd geld wordt vrijgemaakt voor andere uitgaven, zoals de verdubbeling van inhuur van externen, de uitgaven aan nieuwbouw alsmede verbouwingskosten voor Het Nieuwe Werken?
Uit het jaarverslag 2011 komt naar voren dat de VU in de komende vijf jaar investeert in effectievere inrichting van het onderwijs en onderzoek. Hierbij zet de instelling tegelijkertijd in op verbetering van studiesucces, onderwijskwaliteit en op de impact, kwaliteit en output van onderzoek. In dit kader zijn ook investeringen en efficiëntieslagen in de huisvesting van de instelling gepland.
Het gaat hier ondermeer om vervanging en vernieuwing van verouderd vastgoed, waarmee de groei van de universiteit niet meer optimaal kan worden opgevangen.
Hoe oordeelt u over het rapport van Bureau Berenschot, waaruit zou blijken dat het bestuur van de VU een «te ongunstig scenario schetst» en Berenschot van mening is dat de ontslagen niet nodig zijn?
De inhoud van dit rapport is mij niet bekend.
Wat onderneemt u tegen universiteiten die zich inlaten met derivaten waardoor zij tientallen miljoenen euro’s dreigen te verliezen?2
In de OCW-beleidsregel Beleggen en Belenen is opgenomen op welke wijze instellingen derivaten mogen gebruiken. Op dit moment inventariseert de Inspectie van het Onderwijs hetgebruik c.q. bezit van derivaten bij alle instellingen van het hoger onderwijs. Dit onderzoek is naar verwachting in het najaar van 2012 gereed. Ik wacht de resultaten van dat onderzoek af alvorens ik besluit of aanvullende maatregelen of aanpassingen van de beleidsregel noodzakelijk zijn.
Is het waar dat de VU voor circa 80 miljoen in het rood staat door negatieve derivaten? Wat gaat u doen om dit soort praktijken te voorkomen?
Voor het onderzoek, in het antwoord op vraag 6 beschreven, heeft de Inspectie ondermeer bij de VU informatie opgevraagd. Uit de analyse van deze informatie zal blijken wat de stand van zaken op het gebied van derivaten bij de VU is. Voor de beantwoording van de tweede vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de werkwijze van het VU-bestuur buitengewoon veel onvrede oproept bij het personeel van de VU? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan?
Het College van Bestuur heeft de integrale verantwoordelijkheid voor de gang van zaken binnen de instelling. Hieronder valt ook het personeelsbeleid. Ik ga ervan uit dat het College van Bestuur van de VU signalen van onvrede de gepaste aandacht zal geven.
Deelt u de mening van de auteur van het artikel in NRC dat de zeggenschap over het bestuur van universiteiten verbeterd moet worden? Zo ja, bent u bereid daartoe voorstellen te doen?
Nee. Per 1 september 2010 is met de Wet versterking besturing het governance model met een Raad van Toezicht en een College van Bestuur voor alle bijzondere hoger onderwijsinstellingen voorgeschreven. De Wet versterking besturing wordt in 2013 geëvalueerd.
De verkoop van voetbalrechten aan Rupert Murdoch |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Murdoch koopt tv-rechten eredivisie»?1
Ik heb het bericht voor kennisgeving aangenomen.
Deelt u de mening dat deze overname niet mag leiden tot een verschraling van de wedstrijdsamenvattingen op het open net? Welke duurzame garanties kunt u daarvoor geven?
Ik ben mij er van bewust dat miljoenen Nederlanders met veel plezier elk weekend naar de samenvattingen van de wedstrijden uit de Eredivisie kijken. In de Mediawet is bepaald dat een aantal evenementen dat van aanzienlijk belang voor de samenleving worden geacht in ieder geval op het open net te zien moet zijn. De samenvattingen van de Eredivisie staan al jaren op deze zogenoemde evenementenlijst (die is bijgevoegd als bijlage bij het Mediabesluit). In het Mediabesluit en de bijbehorende bijlage zijn verder de spelregels vastgelegd voor het uitzenden van deze samenvattingen. De entree van Rupert Murdoch in het bedrijf dat de rechten van de Eredivisie exploiteert (Eredivisie Media en Marketing) verandert niets aan deze regels.
Er vindt op dit moment op grond van artikel III van de wet van 8 juni 2000 tot wijziging van de Mediawet en de Tabakswet (implementatie wijziging richtlijn «Televisie zonder grenzen», Stb. 252) een evaluatie plaats naar de doeltreffendheid en de effecten van de evenementenlijst in de praktijk. Ik wil nog niet vooruitlopen op de conclusies van deze evaluatie. Dit najaar zal ik uw Kamer hierover informeren.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van NOS-directeur Jan de Jong: «Mijn angst is dat er meer moet worden betaald». De aanpak van het Amerikaanse bedrijf is ongetwijfeld minder op het open net. Dat drijft de prijs omhoog. De investeringen moeten worden terugverdiend.?2
Ik heb hier geen oordeel over. De onderhandelingen over de hoogte van de prijs van de uitzendrechten van deze samenvattingen is iets tussen de Eredivisie en zijn uitzendpartners.
In de evenementenlijst behorende bij het Mediabesluit is de minimumduur van de samenvattingen en het tijdstip waarop de uitzending van de samenvattingen op het open net uiterlijk moeten aanvangen wettelijk bepaald. De komst van Rupert Murdoch in het betaald voetbal doet hier niets aan af.
Erkent u het risico dat de NOS dusdanig hoge prijzen moet betalen voor de samenvattingen dat aanschaf redelijkerwijs onmogelijk wordt? Hoe voorkomt u een dergelijke gang van zaken waardoor Studio Sport zou verdwijnen?
De prijs die betaald moet worden voor de samenvattingen komt door marktwerking tot stand. De Mediawet regelt dat als er samenvattingen worden uitgezonden deze in ieder geval op het open net te zien moeten zijn. Een open net kan een publieke of een commerciële zender zijn. Dat kan dus betekenen dat de samenvattingen ook door bijvoorbeeld RTL of SBS kunnen worden uitgezonden. Dat is niet aan mij. Zoals u weet ga ik niet over de inhoud van Studio Sport. De NOS heeft de wettelijke taak om actuele sportverslaggeving in brede zin te verzorgen. Zodoende bestaat het programma Studio Sport uit de verslaggeving van verschillende sporten. Dat was ook het geval toen Talpa in 2005 en 2006 de uitzendrechten voor de samenvattingen in bezit had.
Deelt u de mening dat het een groot verlies zou zijn als Studio Sport op zondagavond om 19:00 zou verdwijnen of anderszins zou versoberen? Is handhaving van de Mediawet (c.q. het Mediabesluit 2008) hiervoor afdoende of dient deze te worden aangescherpt?
Op dit moment zijn er voldoende waarborgen die de Nederlandse televisiekijker samenvattingen uit de Eredivisie garanderen. De evenementenlijst schrijft voor dat de samenvattingen van de middagwedstrijden uiterlijk om 21.00 uur moeten aanvangen en die van de avondwedstrijden uiterlijk twee uur na afloop van de wedstrijd, maar in ieder geval niet later dan 22.30 uur. Ook is de minimumduur van de samenvattingen geregeld. In de huidige regeling is dit tien minuten per wedstrijd, en twintig minuten voor onderlinge wedstrijden tussen Ajax, PSV en Feyenoord. Zoals aangegeven in mijn antwoord op de tweede vraag wordt deze regeling op dit moment geëvalueerd.
Het bericht ‘MBO’s gokken met derivaten’ |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kent u het bericht «MBO’s gokken met derivaten»?1
Ja.
Is het waar dat vier grote mbo-instellingen in de afgelopen jaren gespeculeerd hebben met geld dat bestemd was voor huisvesting door risicovolle derivaten af te sluiten? Indien ja, kunt u per mbo-instelling een schatting maken van het financiële risico dat deze opleidingen lopen?
In de regeling Beleggen en Belenen is geregeld dat onderwijsinstellingen derivaten mogen aanschaffen, maar deze moeten risicomijdend ingezet worden. Ik heb de Inspectie van het Onderwijs gevraagd om het financiële cijferbeeld van alle publiek bekostigde mbo-instellingen kritisch te beoordelen. Dit onderzoek zal onder andere duidelijkheid geven over de financiële producten die mbo-instellingen zijn aangegaan. Hierover zal ik u in het najaar informeren.
Hebben bedoelde mbo-instellingen naar uw opvatting met deze speculatie verantwoord gehandeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik wacht eerst het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs af. Daaruit zal moeten blijken hoe het financiële cijferbeeld van de instellingen eruit ziet en of de instellingen zich aan de regeling Beleggen en Belenen hebben gehouden bij het gebruik van derivaten.
Is het waar dat de kosten voor de afkoop van deze verzekeringen ook deels ten laste kunnen komen voor de rest van de mbo-sector.
Nee, als een instelling besluit de verzekering af te kopen, dan zullen ze dat verlies zelf moeten dragen.
In hoeverre is dit speculatieve gedrag een gevolg van het governance-model dat Colleges van Bestuur grote handelingsvrijheid geeft, terwijl Raden van Toezicht maar beperkte mogelijkheden hebben daadwerkelijk toezicht te houden?
In mijn reactie op de motie van Dijk (kamerstuk 31 524, nr. 149) zal ik deze vraag meenemen.
Deelt u de mening dat de overheid teveel op afstand is komen te staan van de mbo-sector en dat meer toezicht op het financiële beleid door de onderwijsinspectie dringend noodzakelijk is? Indien neen, waarom niet? Indien ja, wat gaat u doen om dit soort speculatief gedrag in de toekomst te voorkomen?
Ik wacht de resultaten van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs af. Indien hieruit blijkt dat mbo-onderwijsinstellingen onverantwoorde risico’s hebben genomen dan zal het kabinet bezien welke maatregelen genomen zullen moeten worden.
Gebrek aan burgerschap bij jongeren |
|
Manja Smits , Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Scholier zakt voor burgerschap»?1
Het door u aangehaalde mediabericht heeft betrekking op een internationaal onderzoek uitgevoerd in 2009 in opdracht van de International Association for the Evaluation of Educational Achievement (IEA). Het eindrapport van dit onderzoek is gepubliceerd in 20102. Op de data uit dit onderzoek is een bewerking uitgevoerd door het Joint Research Centre (JRC)en Institute for the Protection and Security of the Citizen (IPSC). Deze bewerking is gepubliceerd bij het betreffende mediabericht. Navraag bij de IEA-onderzoekers die het burgerschapsonderzoek in Nederland uitvoerden wijst uit dat zij van mening zijn dat de bewerking selectief is samengesteld en geen recht doet aan de bevindingen van het eigenlijke onderzoek naar burgerschap.
Deelt u de mening dat het teleurstellend is dat Nederlandse leerlingen op de 38e plaats staan wat betreft kennis en opvattingen rondom burgerschap?
In het onderzoeksrapport van 2010 bestaat de belangrijkste indicator uit een lijst van gemiddelde scores van landen op burgerschapskennis. Daar staat Nederland op de 24e plaats van de 38 landen. Bij de opvattingen over gelijke rechten voor immigranten spreekt het rapport van «een extreme positie» vanwege de positie van Nederland, samen met Vlaanderen en Engeland, onderaan de lijst3.
Het kabinet hecht eraan dat jongeren kennis hebben van onze democratische rechtsstaat en pluriformiteit en de verantwoordelijkheden die daarbij passen. Het is van belang dat jongeren maximaal de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen en geëquipeerd zijn om volwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving.
In 2011 heb ik, mede naar aanleiding van de constatering van de Inspectie van het Onderwijs dat burgerschap in het onderwijs nadere aandacht behoeft, de Onderwijsraad gevraagd mij te adviseren over de vraag hoe scholen ondersteund kunnen worden bij de verdere ontwikkeling van burgerschapsonderwijs. De Onderwijsraad verwacht dit advies na de zomer te publiceren. Gezien de demissionaire status van het kabinet zal u de beleidsreactie op dit advies ontvangen van het volgende kabinet.
Hoe wordt deze lage plaats volgens u veroorzaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het ook zorgelijk dat Nederlandse scholieren «extreem» worden genoemd door de onderzoekers als het gaat om hun opvattingen over gelijke rechten voor migranten? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met spoed de motie Kooiman c.s. uit te voeren, waarin wordt opgeroepen tot een versterking van het onderdeel burgerschapsvorming in het onderwijs?2 Wanneer kan de Kamer uw voorstellen tegemoet zien?
Zoals aangegeven bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van OCW op 30 november 2011 zal de reactie op de motie Kooiman c.s. worden opgenomen in de hiervoor genoemde beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad over burgerschap.
Het stopzetten van de behandeling van alle verblijfsaanvragen door Iraanse vreemdelingen |
|
Jasper van Dijk , Harry van Bommel , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Leers , Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verblijfsaanvragen van Iraanse studenten en net afgestudeerde studenten in Nederland niet in behandeling neemt?1
Het is een misverstand dat de IND geen aanvragen van Iraanse studenten in behandeling neemt. Op alle aanvragen van Iraanse studenten die bij de IND worden ingediend, wordt beslist.
Wel bestaat er ter uitvoering van resolutie 1737 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties een bijzondere regeling die ertoe leidt dat bepaalde Iraanse studenten geen verblijfsaanvraag kunnen doen. Ingevolge deze resolutie hebben Iraanse studenten voor bepaalde kennisgebieden namelijk een ontheffing nodig van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Beschikt een Iraanse student niet over deze ontheffing dan mag de onderwijsinstelling de student niet inschrijven en kan de student ook geen aanvraag indienen bij de IND.
Indien in Nederland afgestudeerde Iraanse studenten om wijziging van de beperking van hun verblijfsvergunning verzoeken met het oog op het verrichten van arbeid, dan kunnen ook deze aanvragen worden behandeld. Aanvragen die betrekking hebben op de in de EU-sanctieverordening genoemde sectoren (nucleaire, aardolie-, aardgas- en petrochemische industrie) werden tijdelijk aangehouden. De Verordening zal zo worden toegepast dat zij in beginsel geen gevolgen heeft voor Iraniërs die reeds rechtmatig in Nederland verblijven.
Hoe verhoudt deze maatregel zich tot de mededeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken dat studievisa op gebruikelijke wijze worden afgehandeld?2
Zie het antwoord onder 1.
Hoe komt het dat in dezelfde mededeling wordt aangegeven dat aanvragen voor kort verblijf op gebruikelijke wijze worden afgehandeld, terwijl ons via mail en media geluiden bereiken dat verblijfsaanvragen tot november niet worden behandeld?3 Betekent dit ook dat aanvragen voor arbeid bij voorbaat niet voor de zomer afgehandeld kunnen zijn?
Aanvragen voor een visum kort verblijf worden op de gebruikelijke manier afgehandeld, omdat ze losstaan van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. Een visumaanvraag wordt door de ambassade in Teheran afgehandeld. Als gevolg van verminderde capaciteit is de wachttijd voor het indienen van een aanvraag wel opgelopen.
Een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (voor verblijf van meer dan drie maanden) wordt ingediend bij en behandeld door de IND. De ambassade dient daarbij alleen als loket voor afgifte. Afgifte geschiedt vervolgens, na het ontvangen van goedkeuring, binnen korte termijn.
Aanvragen van Iraniërs die nog niet in Nederland verblijven en die niet in de door de EU-sanctieverordening 267/2012 tegen Iran gesanctioneerde sectoren gaan werken, zijn enige tijd aangehouden geweest, maar worden inmiddels weer door de IND afgehandeld.
Aanvragen die wel op de in de Verordening genoemde sectoren betrekking hebben, zullen nu snel ter hand worden genomen en indien nodig afgewezen.
De IND heeft gedurende korte tijd gemeld, dat als gevolg van de op 23 maart jl. afgekondigde EU-sanctieverordening 267/2012 tegen Iran, aanvragen van Iraniërs die in Nederland willen gaan werken, werden aangehouden, tot bekend zou zijn hoe de verordening exact toegepast zou worden. Inmiddels worden alle aanvragen die buiten de gesanctioneerde sectoren vallen afgehandeld en heeft de IND de externe berichtgeving hierop aangepast.
Wat is uw reactie op het feit dat de IND in externe berichtgeving heeft aangekondigd dat geen enkele machtiging tot voorlopig verblijf (MVV)-, visum- en vergunningaanvraag van mensen met een Iraanse nationaliteit in behandeling wordt genomen?4 Deelt u de mening dat hier sprake is van discriminatie van Iraanse vreemdelingen en hun familieleden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel (afgestudeerde) studenten en promovendi wordt het nu onmogelijk gemaakt om hun opleiding af te maken of hun kennis in te zetten voor de Nederlandse maatschappij? Om welke opleidingen en bedrijfssectoren gaat het en waarom?
De EU-sanctieverordening 267/2012 bepaalt op welke bedrijfssectoren sancties van toepassing zijn. Deze sancties behelzen een verbod op levering aan Iran van uitrusting en technologie die kunnen worden gebruikt in sleutelsectoren van de nucleaire-, aardolie-, aardgas- en petrochemische industrie. Onderdeel van deze sancties is een verbod op kennisoverdracht in bovengenoemde sectoren.
De EU-sanctieverordening 267/2012 richt zich niet specifiek op Iraniërs die reeds rechtmatig in Nederland verblijven. Afgestudeerde studenten en promovendi die rechtmatig in Nederland verblijven, zullen als gevolg van de verordening in beginsel geen problemen ondervinden met hun verblijf.
Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat studenten hun opleiding moeten stopzetten of niet aan het werk kunnen terwijl wel aan alle voorwaarden wordt voldaan?
Geen. Zoals in het antwoord op vraag een is gesteld kunnen studenten die rechtmatig in Nederland verblijven hun opleiding voltooien omdat zij een ontheffing hebben verkregen van het ministerie van OCW. Zij zullen in beginsel geen problemen ondervinden met hun verblijf als gevolg van de Verordening.
Is het waar dat Nederland verder gaat dan de sancties genoemd in de EU verordening 267/2012 van 23 maart 2012? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe rechtvaardigt u dit? In hoeverre wijkt Nederland af van deze verordening?
De Nederlandse regering hecht aan zorgvuldige implementatie van (Europese) wetgeving. Zie voor het overige het antwoord op vraag 1.
De integriteitskwestie rond luitenant-kolonel Marcel de Haas |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport van de Commissie die onderzoek heeft gedaan naar de klachten van luitenant-kolonel Marcel de Haas?1
De commissie heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de klachten van de desbetreffende officier. Het betreft een gedegen onderzoek waarbij met alle betrokken functionarissen is gesproken en hoor en wederhoor is toegepast. Een aantal klachten van de medewerker is voldoende onderbouwd en bij een aantal klachten heeft de commissie geconcludeerd dat de onderbouwing hiervoor niet kon worden gevonden. De commissie onderstreept de noodzaak van eerlijke en transparante communicatie met medewerkers inzake loopbaankansen en -mogelijkheden. Voorts wordt uit het onderzoek duidelijk dat het laten voortslepen van een arbeidsconflict leidt tot onverkwikkelijke situaties.
Deelt u de mening dat de conclusies van dit onderzoek verontrustend zijn, omdat ze wijzen op structurele problemen in het personeelsbeleid op uw ministerie, vooral betreffende het toewijzen van functies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt het niet de hoogste tijd om deze problemen op te lossen?
De commissie heeft onderzoek verricht naar een specifiek geval. Ik deel de mening niet dat er bij Defensie sprake is van structurele problemen met het personeelsbeleid,ook niet bij de functietoewijzing. Commandanten en overige leidinggevenden dienen bij sollicitatieprocedures besluiten deugdelijk te motiveren. Zij kunnen hierbij worden bijgestaan door een personeelsfunctionaris. Een medewerker die wordt afgewezen bij een sollicitatie kan in bezwaar gaan bij het Dienstencentrum Juridische Dienstverlening en in beroep bij de onafhankelijke rechter. Voorts kan een medewerker bij een vermeende integriteitsschending daarvan melding doen bij de Centrale Organisatie Integriteit. Hiermee zijn er voldoende waarborgen voor een eerlijk en transparant proces.
Bent u bereid om de Kamer per brief uitgebreid te informeren over dit geval van wanbestuur en ook over welke maatregelen u gaat nemen om herhaling te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het Openbaar Ministerie gerechtelijk onderzoek te laten doen om vast te stellen of de genoemde officieren strafbare feiten hebben begaan, inzake de interne bezwaarprocedure voor de functie van plaatsvervangend defensieattaché in Moskou? Zo nee, waarom niet?
Ik vind in het rapport geen aanleiding het Openbaar Ministerie te verzoeken een strafrechtelijk onderzoek uit te voeren. Voorts ben ik van mening dat het strafrecht geen aangewezen instrument is bij een verstoorde arbeidsrelatie. Wanneer de desbetreffende officier van mening is dat jegens hem strafbare feiten zijn gepleegd, staat het hem vrij daarvan aangifte te doen.
Bent u bereid externe personeelsfunctionarissen toe te wijzen aan het functietoewijzingsproces teneinde een eerlijke gang van zaken te waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid tot de oprichting van een extern orgaan voor integriteitstoezicht op Defensie? Zo nee, hoe voorkomt u herhaling van deze kwestie?
Neen. De commissie Integriteitszorg Defensie heeft in haar rapport van 27 oktober 2011 (Kamerstuk 32 678, nr. 13) naar voren gebracht dat Defensie beschikt over de elementen voor een toereikend integriteitssysteem maar dat deze nog onvoldoende een samenhangend geheel vormen. Ik heb de conclusies van de commissie onderschreven en de uitvoering van de aanbevelingen ter hand genomen. Met de brief van 16 maart jl. (Kamerstuk 32 678, nr. 20) heb ik de Kamer geïnformeerd over de aanscherping van het integriteitsbeleid. Het onderzoek naar de klachten van deze officier zijn voor mij geen aanleiding daar van af te wijken.
Mogelijke bezuinigingen op de luchtmacht |
|
Jasper van Dijk |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Krimp naar 42 F-16's; Leeuwarden dicht»?1
Het genoemde bericht berust kennelijk op het document «Opties budgettaire consolidatie» dat als technische basis diende voor de onderhandelingen in het Catshuis over een aanvullend begrotingsakkoord. Het document is niet vertrouwelijk, maar als bijlage gevoegd bij de brief van de minister-president van 23 april jl. (Kamerstuk 33 242, nr. 1). In dit document worden bezuinigingsopties opgesomd op uiteenlopende beleidsterreinen. Ten aanzien van Defensie wordt onder meer genoemd de mogelijkheid om het aantal F-16»s te verminderen tot 42 en een vliegbasis te sluiten.
Bij de brief van de minister-president van 23 april jl. is tevens als bijlage gevoegd het conceptakkoord waarover VVD, CDA en PVV uiteindelijk geen overeenstemming hebben bereikt. In tegenstelling tot het aangehaalde bericht bevat dit conceptakkoord geen maatregel waarbij het aantal F-16»s wordt verminderd of een vliegbasis wordt gesloten.
Met de beleidsbrief van april 2011 is besloten het aantal F-16»s te verminderen van 87 tot 68 en de huidige vliegbases Leeuwarden en Volkel te handhaven. Defensie heeft geen enkel voornemen voor een verdere vermindering van het aantal F-16»s of de sluiting van een van deze vliegbases. Ik betreur de onrust die in Friesland is ontstaan naar aanleiding van de berichtgeving.
Is het waar dat door het ministerie van Defensie in enigerlei vorm een studie of onderzoek is gedaan naar het inkrimpen van de F-16 vloot tot 42 toestellen? Zo ja, wanneer is opdracht gegeven hiervoor?
Met de beleidsbrief «Wereldwijd dienstbaar» van 18 september 2007 (Kamerstuk 31 243, nr. 1) is besloten het aantal F-16 jachtvliegtuigen te verminderen van 105 naar 87.
In het voorjaar van 2010 heeft de Kamer twee studies ontvangen naar mogelijkheden voor een herstructurering van de krijgsmacht. Op 29 maart 2010 heeft de minister van Defensie het eindrapport van het interdepartementale project Verkenningen, «Houvast voor de krijgsmacht van de toekomst», naar de Kamer gezonden (Kamerstuk 31 243, nr. 16). In dit rapport zijn vier beleidsopties uitgewerkt voor de inrichting van de krijgsmacht waarbij voor iedere optie tevens een «plus» en een «min»-variant zijn geformuleerd. De min-varianten zijn opgenomen in deelrapport 20 van het rapport Brede Heroverwegingen dat de minister-president op 1 april 2010 naar de Kamer heeft gezonden (Kamerstuk 32 359, nr. 1). In deze vier min-varianten werd steeds uitgegaan van 68 toestellen. Het rapport Brede Heroverwegingen bevatte daarnaast nog andere varianten met een lager aantal toestellen die niet uit de Verkenningen voortkwamen.
Bij de voorbereiding van de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis (Kamerstuk 32 733 nr. 1 van 8 april 2011) zijn allerlei varianten op uiteenlopende beleidsterreinen de revue gepasseerd. Besloten is tot een vermindering van het aantal F-16»s van 87 tot 68. In de besluitvorming is een vermindering tot een substantieel lager aantal nooit aan de orde geweest. De toestellen blijven gestationeerd op de vliegbases Leeuwarden en Volkel. Defensie heeft geen enkel voornemen voor een verdere vermindering van het aantal F-16»s of de sluiting van een vliegbasis.
Volgens het in vraag 1 aangehaalde bericht zou het voor Defensie al sinds 2005 duidelijk zijn dat niet alle 85 F-35»s konden worden aangeschaft. Hierbij geldt dat al sinds 2002 consequent het planningsaantal van 85 F-35 toestellen is gehanteerd. Omstreeks 2005 is ten behoeve van een aanschafbesluit de «batch-benadering» uitgewerkt waarbij de F-35 toestellen niet in één keer maar in batches zouden worden aangeschaft. De staatssecretaris van Defensie is hierop ingegaan tijdens de plenaire behandeling van de ontwerpbegroting 2006 op 17 november 2005. Zoals bekend is het in die periode door de val van het kabinet-Balkenende II in 2006 niet tot een aanschafbesluit gekomen.
Welke studies of onderzoeken zijn na 2005 exact verricht voor reducties van het aantal jachtvliegtuigen en om welke redenen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke garantie kunt u geven dat de luchtmachtbasis Leeuwarden in ieder geval tot 2018 open blijft zonder aanzienlijke reductie van het personeelsbestand?
Het kabinet heeft geen enkel voornemen voor de sluiting van de vliegbasis Leeuwarden.
Is het waar dat deze drastische bezuinigingen het gevolg zijn van de toenemende kosten van de JSF, waarvan volgens huidige berekeningen alleen 42 toestellen kunnen worden aangeschaft?2
Het is mij onbekend op welke drastische bezuinigingen op het gebied van jachtvliegtuigen wordt gedoeld. Ook is het mij niet bekend op welke berekening de stelling berust dat slechts 42 F-35 toestellen zouden kunnen worden aangeschaft. Het document «Opties budgettaire consolidatie» waarnaar in de voetnoot van vraag 5 wordt verwezen, noemt een optie voor een vermindering van het aantal F-16»s tot 42. Op een aantal aan te schaffen F-35 toestellen gaat het document niet in.
Defensie heeft voor de vervanging van de F-16 voor planningsdoeleinden vooralsnog een bedrag van € 4,5 miljard gereserveerd in het investeringsoverzicht. Dit bedrag komt geheel ten laste van de reguliere defensiebegroting. Besluiten over de vervanger van de F-16, een aantal toestellen en de daarvoor benodigde budgetten zullen worden genomen door een volgend kabinet. Defensie zal het bedrag van € 4,5 miljard niet aanpassen aan wijzigingen van het prijspeil, de dollarkoers of de stuksprijs van de F-35A, de beoogde opvolger van de F-16.
Deelt u de mening dat de mogelijkheden van de luchtmacht om op hetzelfde niveau als nu te opereren, door de aanschaf van de JSF ernstig worden aangetast? Zo nee, waarom niet?
Neen. Ten behoeve van de in 2008 uitgevoerde kandidatenevaluatie voor de vervanging van de F-16 zijn zes algemene missieprofielen opgesteld voor multi-rolejachtvliegtuigen. De F-35 bleek als enige toestel in staat te zijn al deze zes soorten missies uit te voeren (Kamerstuk 26 488, nr. 131, 18 december 2008). De F-35 belichaamt de modernisering van de Nederlandse luchtstrijdkrachten. Het is niet slechts een jachtvliegtuig met ongeëvenaarde eigenschappen, maar ook een platform met waarnemingscapaciteiten dat de situational awareness van de gehele krijgsmacht aanzienlijk zal verbeteren.
Is het op grond van de huidige berekeningen en beschikbare gegevens niet beter om af te zien van deelname aan het JSF project en de plannen voor aanschaf voor onbepaalde tijd op te schorten?
Neen. De F-16 jachtvliegtuigen moeten worden vervangen als gevolg van operationele en technische veroudering. De exploitatielasten van de F-16 zullen stijgen als gevolg van de veroudering van het toestel. De scheurvorming in de dragende delen en de vleugels neemt toe en inspecties en reparaties zijn vaker nodig. Hierdoor kan minder vaak met de toestellen worden gevlogen. Langdurig uitstel van de vervanging van de F-16 zou de operationele slagkracht van de luchtstrijdkrachten aantasten.
De F-35 is sinds 2002 de beoogde vervanger van de F-16. De kandidatenevaluatie van 2008 bevestigde dat de F-35 het beste toestel is. Het verloop van het testprogramma tot dusver komt overeen met de verwachting dat het toestel goed aan de eisen voldoet. Zoals uiteengezet in de jaarrapportage van het project Vervanging F-16 van 6 juni jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 294) zit het F-35 programma, na de herstructurering ervan door de Amerikaanse overheid, op het goede spoor.
De gevolgen van een besluit om uit het F-35 programma te stappen zouden aanzienlijk zijn. Een dergelijk besluit zou de Nederlandse luchtvaartindustrie ernstig belemmeren bij het verkrijgen van F-35 productieopdrachten. Dit zou slecht zijn voor de werkgelegenheid in deze technologisch geavanceerde sector.
Een EU-aanval op land in verband met de piraterijbestrijding (Atalanta) |
|
Jasper van Dijk |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «EU-aanval piraterij op vasteland»?1
Om proactiever te kunnen optreden tegen piraterij besloot de EU op 23 maart jl. het operatiegebied van EU-operatie Atalanta uit te breiden tot en met de kuststrook van Somalië. Op 3 april jl. is het operatieplan aangepast waardoor ook logistieke kampen van de piraten op de Somalische kust kunnen worden aangepakt. De aanpassing van het operatieplan is een logisch vervolg op eerdere stappen van de EU. Het doel is de activiteiten van de piraten zo vroeg mogelijk te verstoren voordat zij een bedreiging kunnen zijn voor de koopvaardij. De operatie waaraan u refereert, past binnen het aangepaste operatieplan. De uitvoering had plaats met inachtneming van de daarvoor opgestelde, strikte uitvoeringscriteria.
Welke EU-lidstaten waren betrokken bij deze operatie? Welke activiteiten voerden ze precies uit en wat waren de gevolgen? Is het waar dat er geen gewonden zijn gevallen?
Tijdens de operatie werden logistieke middelen van de piraten vanuit de lucht aangevallen. Uit operationele veiligheidsoverwegingen kan ik de precieze inzet van militaire middelen hier niet nader beschrijven. Bij de operatie vielen geen doden of gewonden.
Waren Nederlandse eenheden direct of indirect betrokken bij de operatie? Waren er Nederlanders bij de operatie betrokken?
Nee.
Maakte de Nederlandse Lynx helikopter, die op 10 mei werd beschoten voor de kust van Somalië, onderdeel uit van dezelfde operatie? Heeft de Lynx deelgenomen aan operaties te land? Zo nee, wat was de toedracht van de beschieting op 10 mei?2
Nee. De Lynx helikopter maakte geen deel uit van de operatie waaraan u refereert in vraag 1. De helikopter werd op 10 mei jl. tijdens een reguliere verkenningsvlucht door piraten beschoten vanaf een gekaapt koopvaardijschip.
Deelt u de mening dat directe of indirecte betrokkenheid van Nederlandse eenheden bij dergelijke operaties neerkomt op uitbreiding van de piraterijbestrijdingsmissie? Hoe rijmt u dat met het feit dat de Artikel 100-discussie hierover nog gevoerd moet worden?
Zoals gesteld waren er geen Nederlandse eenheden betrokken bij de operatie. Nederland zal geen directe bijdrage met militaire eenheden aan dergelijke EU-operaties leveren voordat de regering daarover met de Kamer van gedachten heeft gewisseld.
De verkoop van tanks aan Indonesië |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Tankdeal op tocht»?1
Ja.
Is het waar dat de ministerraad «twee weken geleden» heeft ingestemd met de verkoop van tanks aan Indonesië, voor een bedrag van 200 miljoen euro? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
De ministerraad heeft op 13 april over de verkoop van tanks aan Indonesië gesproken en daarbij zijn afspraken gemaakt over de verdere gang van zaken. Voor de uitkomst van onze afwegingen verwijzen wij u naar de brief aan de Kamer (Kamerstuknummer 22 054, nr. 194).
Hoe verhoudt de levering van tanks aan Indonesië zich tot het feit dat het Indonesische leger zich schuldig heeft gemaakt aan schendingen van mensenrechten in Atjeh, Oost-Timor en recent in West-Papoea? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hiervoor verwijzen wij u naar onze brief aan de Kamer (Kamerstuknummer 22 054, nr. 194)
Is het eveneens waar dat er een akkoord is gesloten voor de verkoop van defensiematerieel aan Egypte? Indien ja, wat is er precies overeengekomen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Er is geen besluit genomen over de verkoop van defensiematerieel aan Egypte. Wel wordt op dit moment een exportvergunningaanvraag voor de export van militaire goederen naar Egypte beoordeeld.
Hoe verhouden de levering van tanks aan Indonesië en de verkoop van radars aan Egypte zich tot de motie El Fassed c.s.2 en de motie Van Dijk3? Erkent u dat wapenexport naar deze landen in strijd is met deze moties?
Wij nemen de standpuntbepaling van de Kamer serieus. Mede gezien de huidige demissionaire status van het kabinet willen wij deze aangelegenheden met de grootst mogelijke zorgvuldigheid wegen, alvorens ze aan uw Kamer voor te leggen.
Is het waar dat u de confrontatie met de Kamer niet aandurfde over het afgeven van een wapenexportvergunning?
Neen.
Is het waar dat u «de deals pas wereldkundig [zou] willen maken in het kielzog van een Catshuisakkoord, zodat de aandacht elders zou liggen»? Deelt u de mening dat dit een schandalige strategie zou zijn?
Dat is onwaar.
Heeft u ambtelijk advies genegeerd «om de verkoop zo snel mogelijk langs de Kamer te loodsen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Neen.
Deelt u de mening dat dit bericht – indien het juist is – zeer schadelijk is voor uw integriteit? Bent u bereid excuses te maken voor deze ongepaste werkwijze?
Op basis van bovenstaande achten wij deze vraag niet van toepassing.
Wapenhandel tussen Defensie en de heer Joep van den Nieuwenhuyzen |
|
Jasper van Dijk |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het interview van Jort Kelder met de heer Joep van den Nieuwenhuyzen?1
De bewering dat de heer Van den Nieuwenhuyzen is betrokken bij de verkoop van overtollige Nederlandse tanks aan het buitenland is onjuist; het ministerie van Defensie maakt op geen enkele wijze gebruik van zijn diensten. In reactie op het niet uitgezonden deel van het interview heeft een vertegenwoordiger van Defensie dit ook onder de aandacht van de heer Kelder gebracht.
Klopt de bewering dat Van den Nieuwenhuyzen betrokken is bij de verkoop van Nederlandse overtollige tanks aan het buitenland? Zo ja, welke rol speelt de heer Van den Nieuwenhuyzen hierbij?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt de bewering dat Van den Nieuwenhuyzen een commissie zou ontvangen voor zijn rol in de verkoop van de tanks? Zo ja, hoe hoog is deze commissie?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de betrokkenheid van Van den Nieuwenhuyzen bij een reeks bedenkelijke transacties, waaronder massale fraude?
Ja.
Vindt u het aanvaardbaar dat een wapenhandelaar, zoals de heer Van den Nieuwenhuyzen, een sleutelrol speelt bij de verkoop van Nederlandse wapens? Zo nee, wat heeft dit voor gevolgen?
Op basis van het wapenexportbeleid worden bij de verkoop van overtollig strategisch defensiematerieel in beginsel alleen zaken gedaan op basis van government-to-government afspraken. Verkoop aan gerenommeerde bedrijven is ook mogelijk, mits de eindbestemming van het materieel vooraf bekend is.
De gebrekkige werking van de Code Goed Bestuur |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Goed bestuur zwak in HBO»?1
Het artikel bevat een weergave van de meest in het oog springende bevindingen van de evaluatiecommissie branchecode governance hbo, ingesteld door de HBO-raad. Bij de beantwoording van de hiernavolgende vragen zal ik niet het artikel uit Scienceguide maar het rapport van de evaluatiecommissie van de HBO-Raad als uitgangspunt nemen.
Geeft de gebrekkige naleving van de branchecode goed bestuur u reden tot zorg?
De branchecode is een belangrijk instrument voor de hbo-sector om – bij wijze van zelfregulering – de principes van goed bestuur te implementeren. De gebrekkige naleving van de code is een teleurstellend gegeven. Niettemin vind ik het goed dat de HBO-raad deze kritische evaluatie heeft laten uitvoeren en maatregelen wil nemen.
Deelt u de mening dat het opmerkelijk is dat de branchecode niets te melden heeft over onderwijskwaliteit?
Ik ben van oordeel dat hier snel verandering in moet komen. Tegelijkertijd stel ik vast dat dit vermoedelijk te maken heeft met de wordingsgeschiedenis van de code. In de jaren waarin de code tot stand is gekomen – in navolging van de code Tabaksblat voor het beursgenoteerde bedrijfsleven – lag de nadruk op bestuurlijk handelen en het toezicht daarop in relatie tot bedrijfsprocessen en financieel-economische aangelegenheden. Het is zonneklaar dat gezien de recentelijk geconstateerde gebreken in de interne kwaliteitsborging in het hbo de code ook bepalingen moet bevatten over het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. Ik onderschrijf de aanbeveling van de evaluatiecommissie in de code vast te leggen dat de raad van toezicht bij zijn werkzaamheden de kwaliteit van onderwijs en onderzoek centraal stelt.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Raden van Toezicht nauwelijks inzicht hebben in de «mogelijke risico's en ethische perikelen rond belangenverstrengeling en financiële deelnemingen»? Zouden hierover heldere normen moeten worden opgenomen?
Het gaat hier om een uitspraak van de commissievoorzitter tegenover Scienceguide, geen algemene bevinding van de commissie. Wat de evaluatiecommissie heeft geconstateerd is dat de portfolio van de hogescholen de afgelopen jaren verbreed is door hun actieve participatie in consortia met bedrijven en andere kennisinstellingen – door de evaluatiecommissie aangeduid met «verbindingen» – hetgeen volgens de commissie heel eigen vraagstukken van bestuur en toezicht oproept waarop de code niet is toegesneden (zie pagina 13 van het rapport).
Ik kan mij goed vinden in de aanbeveling van de evaluatiecommissie om in de branchecode vast te leggen dat hogescholen een statuut moeten hebben waarin is bepaald hoe de risico’s voortvloeiend uit dergelijke maatschappelijke «verbindingen» worden beheerd, en in de code het risicomanagement meer expliciet uit te werken en te beschrijven waar het risicomanagement en het interne toezicht zich in ieder geval op dienen te richten.
Hoe oordeelt u over het feit dat «18 van 38 hogescholen niet voldoen aan de governance afspraken die zij zelf hebben gemaakt»? Is dit voor u aanleiding tot maatregelen?
Zoals ik al in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven vind ik dat een teleurstellend gegeven.
Maatregelen van mijn kant zijn echter niet aan de orde. De branchecode Goed Bestuur is een code van de hbo sector zelf, meer precies: van de leden van de HBO-raad. Te treffen maatregelen zijn dus in eerste instantie een zaak van de hogescholen zelf, in het verband van de HBO-raad.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat toezichthouders «meewarig en blasé» reageren op de eisen van de branchecode?
Het is allereerst aan de HBO-raad om zijn leden op het hart te drukken dat de branchecode hun eigen code is, waaraan men zich heeft te houden.
Wanneer (een sterk verbeterde versie van) de branchecode goed bestuur voorligt, ben ik- in lijn met de aanbevelingen van de evaluatiecommissie – voornemens deze aan te wijzen in een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.14 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Het instellingsbestuur zal de naleving van deze code in zijn jaarverslag moeten verantwoorden volgens het principe «pas toe of leg uit». Net als voor de overige bepalingen in wet- en regelgeving geldt dat voor de openbare instellingen deze verplichting voortvloeit uit de wet- en regelgeving en voor de bijzondere instellingen het een bekostigingsvoorwaarde is. Uiteraard zal ik de Kamer daarover informeren.
Wanneer wordt eindelijk voldaan aan de vereisten rond de beloning van bestuurders? Hoeveel bestuurders verdienen nog altijd meer dan een minister?
Naar verwachting zijn zowel het Wetsvoorstel normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semi-publieke sector (WNT) als de daaruit voortvloeiende ministeriële regeling vanaf 1 januari 2013 van kracht. Vooruitlopend hierop voeren de minister en ik ten aanzien van bovenmatige beloningen sinds geruime tijd actief beleid. Zoals wij ook op 9 februari 2012 in een brief aan het onderwijsveld hebben gemeld, vinden we een bezoldiging die meer bedraagt dan het toekomstig WNT-maximum te hoog; een verdere stijging van dit bedrag onacceptabel. Een betaling voortvloeiende uit een dergelijke stijging, wordt aangemerkt als ondoelmatig en zal worden teruggevorderd. Een kopie van de genoemde brief is u toegezonden op 10 februari 2012 (TK, 2011–2012, 27 923, nr. 135).
In de rapportage van publiek gefinancierde topinkomens conform de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (Wopt) die op 23 december 2011 door de minister van BZK aan de Tweede Kamer is gestuurd (TK, 2011–2012, 30 111, nr. 135), zijn de overschrijdingen van de Wopt-norm in 2010 van de sector HBO opgenomen. Uit deze gegevens blijkt dat 5 bestuurders in de sector HBO de toekomstige WNT-norm hebben overschreden.
Wat voor sancties worden ingevoerd, opdat wordt voorkomen dat men kan zeggen dat «de code geen tanden heeft»?
De evaluatiecommissie beveelt de hogescholen aan om afspraken te maken over de status van de code en aan niet naleven een passend sanctieregiem te verbinden. Wanneer de branchecode bij algemene maatregel van bestuur wordt aangewezen, dient de instelling deze na te leven volgens het principe «pas toe of leg uit». Die toepassing van de code volgens dit principe valt dan onder het nalevingstoezicht van de Inspectie van het Onderwijs.
Op wat voor manier gaat u toezien op de verbeteringen van de code goed bestuur? Wordt de code wettelijk vastgelegd en aan de Kamer voorgelegd?
Ik verwacht dat de hogescholen in het verband van de HBO-raad een fors aantal verbeteringen zal aanbrengen in de huidige code. Zoals ik in antwoord op vraag 6 heb aangegeven, ben ik voornemens te zijner tijd een sterk verbeterde versie van de branche code goed bestuur voor de hbo sector aan te wijzen bij algemene maatregel van bestuur. Aanwijzing van de code sluit goed aan bij de maatregelen die ik heb opgenomen in het wetsvoorstel Wet versterking kwaliteitsborging hoger onderwijs, gericht op het beter functioneren van de «checks and balances» in het stelsel van hoger onderwijs en op versterking van het interne en externe toezicht op en borging van de onderwijskwaliteit. Mijn voornemen is om dit wetsvoorstel in de zomer aan te bieden aan uw Kamer.
Deelt u de mening dat het «governance-model» (goed bestuur) gebrekkig functioneert en dat u open moet staan voor fundamentele verbeteringen, aangezien het de kwaliteit van het onderwijs betreft?
Die mening deel ik in zoverre, dat ik met de evaluatiecommissie van oordeel ben dat de inhoud en naleving van de branchecode sterke verbetering behoeft. Waar we nu mee te doen hebben is een periodieke evaluatie van de branchecode die conform de afspraak binnen de brancheorganisatie is uitgevoerd. Hoewel de bevindingen van de evaluatiecommissie over de mate van naleving van de code teleurstellend zijn, stel ik ook vast dat de branche zelf in staat is gebleken de eigen code zeer kritisch tegen het licht te houden en in alle openheid te komen tot een navenant kritische zelfevaluatie. Ik heb bovendien begrepen dat de HBO-raad het voornemen heeft alle aanbevelingen nog voor de zomer te implementeren. Dat proces, wat ik positief waardeer, hoort ook bij het huidige «governance model». In het antwoord op de vorige vraag heb ik reeds gewezen op de maatregelen op het gebied van governance die ik met het wetsvoorstel Wet versterking kwaliteitsborging hoger onderwijs heb genomen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar alternatieve bestuursmodellen?
Uit mijn antwoord op de vorige vraag blijkt dat ik in de evaluatie van de naleving van de branchecode van de hbo sector geen aanleiding zie om onderzoek te doen naar alternatieve bestuursmodellen.
Het reddingsplan van de scholen van het Amarantis schoolbestuur |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bereid de Kamer het volledige «reddingsplan» rond de scholen van onderwijskoepel Amarantis te sturen? Zo neen, waarom mag de Kamer niet beschikken over informatie rond publiek bekostigde scholen?1
Het volledig «reddingsplan» van de Amarantis Groep deel ik niet met de Tweede Kamer, want het is er nog niet. De heer Wintels is op dit moment bezig om met alle direct betrokken partijen een oplossing te zoeken voor de situatie bij Amarantis. Een aantal betrokken partijen heeft aangegeven financieel een bijdrage te willen leveren. Het proces van de verdere uitwerking van het reddingsplan is delicaat en wil ik niet verstoren.
Deelt u de mening dat de 250 banen die mogelijk verdwijnen bij Amarantis, zo min mogelijk uit onderwijzend personeel moeten bestaan en zo veel mogelijk uit management? Zo neen, waarom worden fouten van het management afgewenteld op onderwijzers die geen blaam treft?
Op basis van de reddingsplannen zal het interim-bestuur van Amarantis bezien waar de ontslagen moeten vallen. 50 medewerkers hebben inmiddels een andere baan gevonden. Dit betreft onderwijsgevend personeel. Bij de overige 200 medewerkers gaat het om onderwijsondersteunend personeel, waaronder 35 tot 40 leidinggevenden. De helft van deze 200 medewerkers heeft inmiddels ook een andere baan gevonden. Deze informatie is afkomstig van het interim-bestuur van Amarantis.
Waarom heeft u zich de afgelopen weken compleet afzijdig gehouden rond de kwestie Amarantis, terwijl de financiële problemen enorm zijn en betrekking hebben op 30 000 leerlingen en vele scholen? U bent toch eindverantwoordelijk voor het onderwijs?
Dit is niet juist. Ik ben natuurlijk betrokken vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het onderwijsbestel en zal, zoals eerder toegezegd, de continuïteit voor de 30 000 leerlingen waarborgen. Daartoe heb ik een continuïteitsgarantie toegezegd.
Hoe wordt de «redding» van de scholen van Amarantis gefinancierd? Waar komt de 10 miljoen euro vandaan die uw ministerie bijdraagt als continuïteitsgarantie?2
OCW dekt de continuïteitsgarantie binnen haar eigen begroting. Bij Voorjaarsnota zal ik u daarover nader informeren.
Waarom heeft u de Kamer niet vooraf geïnformeerd over deze 10 miljoen euro aan Amarantis?
Zodra de inzet van de diverse partijen bekend was, heb ik de Tweede Kamer direct geïnformeerd over de continuïteitsgarantie die ik overweeg te bieden. De dekking hiervan zal plaatsvinden binnen de begroting van OCW. Daarover zal ik u bij Voorjaarsnota informeren.
Waarom heeft u niet eerder ingegrepen bij Amarantis, terwijl de problemen al zo lang bekend waren? Erkent u dat het toezicht heeft gefaald?
Deze loopt vooruit op het onafhankelijke onderzoek. Het lijkt mij verstandig dat uw vragen aan de orde komen in dat onderzoek. Ik zal u binnen twee weken informeren over de opzet ervan.
Ontvangt de Kamer zo snel mogelijk (uiterlijk binnen een maand) een voorstel voor een onderzoekscommissie die onderzoek gaat doen naar het ontstaan van de wantoestanden bij Amarantis? Zo neen, op welke manier gaat u uw toezegging waarmaken, zoals gedaan in het debat naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg Voortgezet onderwijs op 29 maart en in het algemeen overleg Middelbaar beroepsonderwijs van 11 april?
Ja. Zie ook vraag 6.
Erkent u dat dit onderzoek grondig en onafhankelijk moet zijn, aangezien ook de rol van uw eigen ministerie wordt onderzocht? Kan de Kamer wijzigingsvoorstellen doen voor leden van de onderzoekscommissie indien twijfels bestaan over de onafhankelijkheid? Krijgt de Kamer inspraak aangaande de onderzoeksvragen?
Ja. Ik onderken dat dit onderzoek grondig en onafhankelijk moet zijn. De leden van de onderzoekscommissie dienen zo onafhankelijk mogelijk te kunnen kijken naar de thematiek. Ik zal u hierover schriftelijk informeren binnen twee weken. Zie ook vraag 6.
Wat is uw reactie op het artikel «Scholen willen niet opdraaien voor reddingsplan Amarantis»?3
Ik heb kennis genomen van het artikel en begrijp heel goed dat sommige bestuurders emotioneel reageren, zodra hen wordt gevraagd financieel bij te dragen aan het oplossen van de problematiek van één school. Ze wensen niet op te draaien voor fouten die elders zijn gemaakt.
Hoe oordeelt u over de bezwaren van de scholen tegen de «solidariteitsbijdrage» van 5 miljoen euro?
Het solidariteitsverzoek heeft weerstand opgeleverd, vooral aan de zijde van de VO-Raad. Ik verwacht op korte termijn uitsluitsel hierover.
Deelt u de mening van de voorzitter van ROC Midden Nederland dat de concurrentie tussen verschillende ROC’s slecht is voor de onderwijskwaliteit? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid onderzoek te doen naar een onderwijsmodel waarbij deze concurrentie wordt uitgebannen?
In het kader van het Actieplan «Focus op Vakmanschap» is een beleidsagenda voor het mbo opgesteld op het punt van macrodoelmatigheid. Mantra daarin is niet «elkaar beconcurreren», maar een samenhangend regionaal en landelijk aanbod van opleidingen. Hieruit vloeit ook nieuwe wetgeving voort die thans wordt voorbereid.
Deelt u de mening dat publiek geld naar het onderwijs moet gaan en niet naar marketing en reclame? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat hieraan grote bedragen worden uitgegeven?
In het kader van horizontale en verticale verantwoording moet het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling kunnen verantwoorden dat publieke middelen aan marketing en reclame worden besteed. Anders gezegd: het bevoegd gezag moet kunnen uitleggen dat deze middelen ten goede komen aan kwalitatief goed onderwijs en het plaatsen van leerlingen en studenten in opleidingen die perspectief bieden voor vervolgonderwijs en arbeidsmarkt. Voor het mbo geldt bovendien de Notitie Helderheid (Kamerstuk 24 248, nr. 72).
Deelt u de mening dat het opsplitsen van Amarantis in vijf kleinere scholengroepen een primeur is voor het Nederlandse onderwijs? Wat leert u van deze ontwikkeling richting schaalverkleining?
In het kader van een goede ordening van het onderwijsaanbod hebben zich eerder splitsingen voorgedaan in de vo-sector. In die zin is Amarantis geen primeur. Splitsingen zijn overigens niet per definitie te prefereren: schaalgrootte is namelijk niet één op één gecorreleerd aan onderwijskwaliteit. De recent ingestelde Commissie Fusietoets ziet toe op een goede toetsing van voorgenomen fusies in het onderwijs.
De geringe belangstelling voor prestatiebeloning |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «School wil geen prestatieloon»?1
In de afgelopen periode is een nieuwe economische en budgettaire situatie ontstaan en heeft het kabinet besloten de middelen voor de (experimenten) prestatiebeloning te herbestemmen. Vanaf 2012 zijn er geen middelen meer gereserveerd voor (experimenten) prestatiebeloning. Daarom heb ik op 11 mei 2012 besloten de Regeling prestatiebeloning in het onderwijs in z’n geheel en op korte termijn in te trekken. Ik heb de schoolbesturen die een aanvraag hebben gedaan hierover recent geïnformeerd.
Voor deze schoolbesturen wordt op korte termijn een tegemoetkomingsregeling gepubliceerd om hen te compenseren voor de gemaakte kosten. Dit betreft een vooraf vastgesteld en gestaffeld bedrag. In de regeling wordt voor de betrokken onderzoekers een aparte voorziening getroffen om hun inzet bij het tot stand komen van de experimentplannen te compenseren. Na het intrekken van de regeling krijgen de schoolbesturen die een aanvraag hebben ingediend formeel bericht.
Is het waar dat slechts circa 40 van de 1600 schoolbesturen zich hebben aangemeld voor een experiment met prestatiebeloning?
Deze vraag is nu niet meer relevant.
Hoe verklaart u de geringe belangstelling voor prestatiebeloning vanuit de scholen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat er zeer weinig draagvlak is voor prestatiebeloning in het onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat talloze mensen in het onderwijs (en daarbuiten) liever willen dat u het geld voor prestatiebeloning gebruikt om de bezuiniging op het «passend onderwijs» mee te verminderen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om uw plan voor prestatiebeloning (voorlopig) in te trekken, vanwege het gebrek aan draagvlak?
Zie het antwoord op vraag 2.
Onbemande vliegtuigen (drones) |
|
Jasper van Dijk |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending over «drones» (onbemande vliegtuigen) van KRO Reporter International?1
Ja.
Heeft het Amerikaanse bedrijf General Atomics zich aangemeld bij de regering om mee te dingen naar de order voor vier UAV’s (unmanned aerial vehicle)? Zo ja, is er sprake van afspraken voor het inschakelen van de Nederlandse industrie?
Hebben andere bedrijven zich aangemeld om mee te dingen naar de order? Zo ja, welke en onder welke voorwaarden?
Klopt de bewering dat al een besluit is genomen om de Amerikaanse Reaper van General Atomics aan te schaffen? Zo ja, worden hiermee de Europese aanbestedingsregels genegeerd?
Deelt u de mening dat een ingebouwd preferentie voor de Reaper een open competitie onmogelijk maakt?
Wordt in de Request for Information de mogelijkheid opengehouden om de drones te bewapenen? Wordt overwogen om op den duur bewapende drones in te zetten voor «targeted killing», zoals de Amerikaanse regering doet en waarbij veel burgerdoden vallen? Zo ja, wat zijn de volkenrechtelijke gevolgen van deze inzet?2
Met de brief van 14 december jl. heb ik de Kamer gemeld dat de behoefte van Defensie betrekking heeft op een MALE UAV voor waarneming en inlichtingenvergaring (surveillance and reconnaissance). Bewapening is niet aan de orde.
Hoe oordeelt u over de in de uitzending geuite bezwaren tegen drones? Erkent u dat een steeds grotere inzet van robots en drones tot nieuwe (morele) bezwaren leidt, vanwege het afstandelijke karakter van deze wapens? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet van onbemande en geautomatiseerde systemen is onderworpen aan dezelfde regels als de inzet van andere wapens en wapenplatforms. Dit betreft onder andere regels van het humanitair oorlogsrecht, bijvoorbeeld het beginsel dat onderscheid moet worden gemaakt tussen militaire doelen en burgerobjecten en het proportionaliteitsbeginsel.
Mijn opvatting over het project MALE UAV, een intensivering uit de beleidsbrief «Defensie na de kredietcrisis» van 8 april 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 1), is niet veranderd. Defensie verwerft de MALE UAV omwille van de verbetering van de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht en de versterking van de inlichtingenketen. Hierbij staan gevalideerde inlichtingen, een effectieve inzet, veiligheid en zelfbescherming centraal. De MALE UAV kan 24 uur per dag overal ter wereld worden ingezet, voor uiteenlopende missies. Hierbij is ook te denken aan humanitaire hulpverlening bij rampen, het in kaart brengen van vluchtelingenstromen, terrorismebestrijding en antipiraterij (brief van 14 december 2011).
Bent u bereid om de Kamer tijdig in te lichten over plannen om de drones te bewapenen?
Zie antwoord vraag 6.