Duizenden jonge varkens en kippen die in hun stal zijn gestorven door de hitte en de afhankelijkheid van de brandweer om oververhitting van stallen te voorkomen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat op woensdag 24 juli 2019 honderden varkens in een stal in Middelharnis zijn gestorven als gevolg van de hitte in combinatie met een falend ventilatiesysteem?1 Zo ja, wanneer was dit bekend op uw ministerie?
Ja, ik heb van dit incident en andere incidenten kennisgenomen. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief betreur ik deze incidenten en is mijn inzet erop gericht deze in de toekomst te voorkomen. Na een incident is het ministerie snel op de hoogte (vrijwel altijd binnen 24 uur). Dat kan via meerdere routes, variërend van bijvoorbeeld contacten met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tot berichtgeving op sociale media of door mediavragen. Over het genoemde incident is een melding binnengekomen bij de NVWA en deze is ter plekke geweest. Ik ga regelen dat dergelijke incidenten altijd gemeld moeten worden bij de NVWA.
Hoeveel dieren stonden er in de stal?
In de betreffende afdelingen van de stal waren circa 1140 varkens gehuisvest.
Hoe oud waren de dieren?
De varkens hadden een leeftijd van circa 5 maanden.
Hoeveel dieren zijn er precies gestorven?
Gelet op de verklaring van de houder zijn circa 900 dieren doodgegaan.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit was? Gaat het om jonge varkens die in een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
De stal waarin de varkens van circa 5 maanden oud verbleven betreft huisvesting van vleesvarkens. In deze stal is de voerverstrekking geautomatiseerd en er is een waterleidingsysteem met drinknippels voor watervoorziening. In de stal is de ventilatie mechanisch geregeld.
Was de stal voorzien van luchtwassers?
De betreffende stal is voorzien van luchtwassers.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig, conform uw antwoord op eerdere vragen van de Partij voor de Dieren over varkens die gestikt waren nadat de ventilatie in hun stal was uitgevallen?2 Wanneer heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
De veehouder is verantwoordelijk voor de aanwezigheid en het functioneren van een ventilatie-, nood- en alarmsysteem. Het is de taak van de veehouder om regelmatig te testen of deze voorzieningen werken. De veehouder beschikt over een alarmsysteem. Uit het logboek van de veehouder blijkt dat het alarmsysteem op 12 juli 2019 voor het laatst is getest. Deze veehouder beschikt daarnaast ook over een noodaggregaat die in het geval van stroomuitval kan worden ingeschakeld.
In 2009 is door de NVWA een inspectie uitgevoerd op dit bedrijf met betrekking tot de huisvesting van de dieren. Daarbij zijn geen afwijkingen geconstateerd met betrekking tot het ventilatie-, nood- en alarmsysteem.
Hoe laat is de ventilatie precies uitgevallen? Hoe laat en hoe werd dit ontdekt?
Het is niet precies bekend hoe laat de ventilatie is uitgevallen. Het alarm is op 23 juli 2019 om 2:30 uur afgegaan.
Hoe laat zijn de dieren gestikt?
Dit is niet bekend.
Konden de dieren die het hadden overleefd wel zomaar «in andere stallen op het terrein» worden bijgezet? Had deze veehouder daar toevallig ruimte voor of heeft hij de maximale stalbezetting in die «andere stallen op het terrein» hiermee overschreden?
De veehouder heeft de ventilatie handmatig weer aan kunnen zetten. Daarna zijn de dode dieren verwijderd en zijn de levende dieren bij elkaar in twee afdelingen van de betreffende stal gezet.
Zijn er dieren vervroegd afgevoerd naar de slacht als gevolg van het uitvallen van het ventilatiesysteem? Zo ja, hoeveel en wanneer?
Er zijn geen dieren vervroegd afgevoerd naar de slacht als gevolg van het uitvallen van het ventilatiesysteem.
Heeft u er kennis van genomen dat in de nacht van dinsdag 23 op woensdag 24 juli 2019 2.100 varkens in een stal in Maarheze de verstikkingsdood zijn gestorven omdat de ventilatie was uitgevallen?3 Zo ja, wanneer was dit op uw ministerie bekend?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen. Na een incident is het ministerie snel op de hoogte (vrijwel altijd binnen 24 uur). Dat kan via meerdere routes, variërend van bijvoorbeeld contacten met de NVWA tot berichtgeving op sociale media of door mediavragen. Over het genoemde incident is een melding binnengekomen bij de NVWA en deze is ter plekke geweest.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit was? Gaat het om jonge varkens die in een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
De stal waarin zij verbleven betreft huisvesting van vleesvarkens met een leeftijd variërend tussen circa 11 weken en 6 maanden. In deze stal is de voerverstrekking geautomatiseerd en er is een waterleidingsysteem voor de verstrekking van water. In de stal is de ventilatie mechanisch geregeld.
Klopt het dat de stal was voorzien van luchtwassers, terwijl er eerder ventilatiekokers op het dak waren die zorgden voor de toevoer van verse lucht?
De betreffende stal is voorzien van luchtwassers.
Onderschrijft u de uitspraak van de betreffende veehouder, die over het plaatsmaken van de ventilatiekokers voor luchtwassers en de toevoer van verse lucht opmerkt: «Nu moeten de luchtwassers daarvoor zorgen. Als dan de stroom uitvalt, zit alles potdicht. Het werd er meer dan 40 graden. Daardoor zijn die varkens gestikt.»?
Ventilatie en luchtwasser zijn twee verschillende systemen in een dierverblijf. Wanneer de stroom uitvalt, vallen zowel de ventilatie als de luchtwasser (naast alle andere installaties die stroom nodig hebben) uit. Het gevolg is dat in dichte stallen geen ventilatie optreedt en geen zuurstof wordt aangevoerd voor de dieren en geen warmte wordt afgevoerd. De luchtwasser is enkel de installatie om de ventilatielucht uit de stal te reinigen. Het ventilatiesysteem zorgt voor afvoeren van de ventilatielucht en het aanvoeren van verse lucht naar de dieren. Ook in mechanisch geventileerde stallen zonder luchtwasser levert dit problemen op bij stroomuitval. Het is wel zo dat dichte stallen kwetsbaarder zijn voor dergelijke incidenten dan (open) stallen waar natuurlijk wordt geventileerd.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
De veehouder is verantwoordelijk voor de aanwezigheid en het functioneren van een ventilatie-, nood- en alarmsysteem. Het is de taak van de veehouder om regelmatig te testen of deze voorzieningen werken.
Er waren een alarmsysteem en noodsysteem aanwezig op dit bedrijf.
In 2013 is er een inspectie uitgevoerd op dit bedrijf met betrekking tot de huisvesting van de dieren. Daarbij zijn geen afwijkingen geconstateerd met betrekking tot het ventilatie-, nood- en alarmsysteem.
Wat definieert u als een «passend noodsysteem» respectievelijk een adequaat alarmsysteem?
Een passend noodsysteem kan voldoende verse lucht aanvoeren om de gezondheid en het welzijn van het dier te waarborgen als het hoofdsysteem uitvalt. Een adequaat alarmsysteem treedt in werking indien het ventilatiesysteem uitvalt.
Kunt u bevestigen dat de volautomatische stallen waarin naar schatting meer dan 90 procent van de biggen in Nederland worden vetgemest voor de slacht op afstand (kunnen) worden bestuurd via een app op de iPad, zoals de betreffende veehouder gewoon was?4
Het is mij bekend dat het mogelijk is om systemen op afstand te besturen. Het is mij niet bekend van welke besturing de betreffende veehouder gebruik maakte.
Hoe laat is de ventilatie precies uitgevallen? Hoe laat en hoe werd dit ontdekt?
Het is niet precies bekend hoe laat de ventilatie is uitgevallen. Het alarm is omstreeks middernacht afgegaan.
Kunt u het relaas van de veehouder bevestigen, die zegt dat het alarm wel is afgegaan, dat hij direct is gaan kijken maar dat er geen redden meer aan was?5 Zo nee, hoe ging het dan?
Wat er precies is voorgevallen wordt nog onderzocht door de NVWA. Hierover kunnen nog geen uitspraken worden gedaan.
Hoe laat zijn de dieren gestikt?
Dit is niet bekend.
Hoeveel dieren stonden er in de stal?
In de betreffende stal waren circa 2.100 dieren gehuisvest.
Hoe oud waren de dieren?
De leeftijd van de betreffende dieren varieerde tussen circa 11 weken en circa 6 maanden.
Heeft u er kennis van genomen dat op donderdag 25 juli 2019 in Neer zo’n 4.000 kippen zijn gestorven als gevolg van de hitte in de stallen waarin ze zich bevonden?6 Zo ja, wanneer was dit bekend op uw ministerie?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen. Na een incident is het ministerie snel op de hoogte (vrijwel altijd binnen 24 uur). Dat kan via meerdere routes, variërend van bijvoorbeeld contacten met de NVWA tot berichtgeving op sociale media of door mediavragen. Over het genoemde incident is een melding binnengekomen bij de NVWA en deze is ter plekke geweest.
Hoeveel dieren zijn er precies gestorven?
Gelet op de cijfers van de pluimveehouder zijn ongeveer 4.000 vleeskuikens dood gegaan.
Kunt u toelichten wat voor type stallen dit zijn? Gaat het ook hier om dichte stallen met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin de kuikens werden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Het betrof vleeskuikenstallen met geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen. Daarnaast waren de stallen uitgerust met een vernevelingsleiding ten behoeve van koeling van de ingaande lucht.
Waren de stallen voorzien van luchtwassers?
Dit is niet bekend.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stallen?
De ventilatie was niet uitgevallen. Gelet op de verklaring van de pluimveehouder was de binnentemperatuur lager dan de buitentemperatuur.
Waren bij deze stallen een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
De veehouder is verantwoordelijk voor de aanwezigheid en het functioneren van een ventilatie-, nood- en alarmsysteem. Het is de taak van de veehouder om regelmatig te testen of deze voorzieningen werken.
Er waren een alarmsysteem en noodsysteem aanwezig op dit bedrijf.
In 2016 heeft de NVWA een inspectie uitgevoerd op dit bedrijf met betrekking tot de huisvesting van de dieren. Daarbij zijn geen afwijkingen geconstateerd met betrekking tot het ventilatie-, nood- en alarmsysteem.
Kunt u bevestigen dat op woensdag 24 juli 2019 de kritische grens van 34 graden Celsius in de stallen was overschreden?
Dit kan ik niet bevestigen.
Kunt u bevestigen dat de gestorven dieren vleeskuikens van zes weken oud waren, die dus tegen of op hun «slachtgewicht» zaten c.q. waren?
De betreffende vleeskuikens waren van een zogeheten traag-groeiend ras en waren zeven weken oud. Deze dieren zaten op de datum van de calamiteit nog niet op het slachtgewicht.
Kunt u bevestigen dat bij 34 graden Celsius of meer de hartspier van deze dieren het kan begeven? Zo nee, hoe zit het dan?
Ik ben niet bekend met de literatuur die exact deze omgevingstemperatuur aanhaalt als kritische grens voor de kip. Wanneer een kip zijn warmte niet meer af kan geven aan de omgeving doordat de omgevingstemperatuur al hoog is, kan de temperatuur in de kip hoog genoeg oplopen om schade te veroorzaken aan verschillende organen. Dit heeft de dood van het dier tot gevolg. Naast de omgevingstemperatuur beïnvloeden ook de luchtvochtigheid en de luchtcirculatie de mate waarin het dier zijn warmte kwijt kan.
Welke bezettingsgraad hanteert deze veehouder in deze stallen om kuikens vet te mesten voor de slacht?
Het betreft een vleeskuikenbedrijf met in totaal 7 stallen, waarin in alle stallen kuikens worden gehouden in categorie 3. Categorie 3 betreft een stal met een bezetting van meer dan 39 kg/m2 en minder dan 42 kg/m2. Echter de afvoer in 2019 over alle stallen is gemiddeld 37,94 kg/m2.
Hoeveel kuikens worden door deze veehouder in deze stallen op jaarbasis vetgemest voor de slacht?
In 2018 zijn 989.143 vleeskuikens afgevoerd naar de slacht.
Hoeveel kuikens sterven normaal gesproken jaarlijks in deze stallen van deze veehouder c.q. wat is het «reguliere» sterftepercentage in deze stallen van deze veehouder?
In 2018 betrof de sterfte bij dit vleeskuikenbedrijf 27.970 kuikens. Het sterftepercentage in 2018 komt daarmee op 2,8%.
Was de leeftijd van de kuikens in alle 7 stallen dezelfde, namelijk de eerder genoemde 6 weken? Zo nee, kunt u per stal specificeren hoeveel dieren er precies in de stal zaten, hoe oud de dieren waren en hoeveel van die dieren er gestorven zijn?
In alle stallen was de leeftijd van de dieren dezelfde, namelijk de eerder genoemde zeven weken.
Zijn er op woensdag 24 juli 2019 ook al dieren gestorven in deze stallen? Zo ja, hoeveel?
Dit is mij niet bekend. Op 26 juli 2019 heeft de NVWA een inspectie verricht op dit bedrijf, gericht op het welzijn van de aanwezige dieren.
Wanneer is de brandweer begonnen met het koelen van de daken, zodat de binnentemperatuur zou dalen?
Dit is mij niet bekend. Brandweerzorg is als taak belegd bij de veiligheidsregio, waarvan er in Nederland 25 zijn. De veiligheidsregio is een vorm van verlengd lokaal bestuur. Het bestuur wordt gevormd door de burgemeesters van de inliggende gemeenten. Zij bepalen het beleid van de veiligheidsregio, waaronder de inzet van de brandweer, en leggen over de uitvoering van dit beleid verantwoording af aan de desbetreffende gemeenteraden.
Hoe lang kon de brandweer blijven om de daken te koelen?
Zie het antwoord op vraag 38.
Zijn er, nadat de brandweer was vertrokken op donderdag, nog meer dieren gestorven in deze stallen? Zo ja, hoeveel?
Dat is mij niet bekend.
Zijn er op vrijdag en verder, in de nasleep van de hitte, nog meer dieren gestorven in deze stallen? Zo ja, hoeveel?
Dit is mij niet bekend.
Zijn de dieren die het overleefd hebben inmiddels gevangen door een vangploeg, in kratten gestopt en afgevoerd naar de slacht? Zo ja, wanneer, en hoeveel dieren zijn er levend afgevoerd?
Ten tijde van de inspectie door de NVWA op 26 juli 2019 waren de dieren nog op het bedrijf. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 33 heeft het betreffende bedrijf 7 stallen. Op 5 en 6 augustus zijn er in totaal 134.610 vleeskuikens afgevoerd.
Hoeveel van de levend afgevoerde dieren zijn dood aangekomen bij het slachthuis?
Op 5 augustus zijn er 64 dode dieren op het slachthuis aangevoerd, op 6 augustus zijn dit 54 dode dieren geweest.
Heeft u er kennis van genomen dat op donderdag 25 juli in Swifterbant zo’n 100 tot 150 kippen zijn gestorven als gevolg van de hitte in de stal waarin ze zich bevonden?7 Zo ja, wanneer was dit bekend op uw ministerie?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen. Na een incident is het ministerie snel op de hoogte (vrijwel altijd binnen 24 uur). Dat kan via meerdere routes, variërend van bijvoorbeeld contacten met de NVWA tot berichtgeving op sociale media of door mediavragen.
Hoeveel dieren zijn er precies gestorven?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft.
In Swifterbant zijn drie pluimveebedrijven geregistreerd, waarvan een met twee locaties. Het is mij niet bekend om welke van de vier locaties het gaat en ik heb hier dan ook geen verdere informatie over. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit was? Gaat het ook hier om een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin de kuikens werden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 45 weet ik niet welk bedrijf (en welke stal) het betreft. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld.
Was de stal voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 46.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stallen?
Zie antwoord vraag 46.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Zie antwoord vraag 46.
Kunt u bevestigen dat de gestorven dieren vleeskuikens van zes weken oud waren, die dus tegen of op hun «slachtgewicht» zaten c.q. waren?
Zie antwoord vraag 46.
Kunt u het misverstand wegnemen dat deze dieren het te warm hadden doordat ze een «dik verenpak» zouden hebben, wat de woordvoerder van de brandweer leek te denken? Bent u bereid om aan mensen uit leggen, of in elk geval hier te bevestigen, dat vleeskuikens van 6 weken oud (die dus hun maximale leeftijd hebben bereikt) veelal juist grote gaten hebben in hun verenpak vanwege de omstandigheden waarin ze hebben moeten leven, dat zij vanwege hun zware lichaam sneller last hebben van hittestress dan normale kippen en dat zij bovendien een hoger metabolisme hebben, waardoor ze zelf ook nog eens meer warmte produceren?
Zodra een kuiken uit het ei komt heeft het reeds donsveren, daarna gaan deze donsveren geleidelijk over in een volwassen verenkleed. De mate van isolatie en bevedering is zodoende gedurende het hele leven van de kip gelijk, met uitzondering van de ruiperiode. Over de hoedanigheid van het verenkleed van deze specifieke dieren kan ik niets zeggen. Dieren met een hoog metabolisme produceren meer warmte en zullen eerder maatregelen nemen om warmte kwijt te raken dan dieren met een lager metabolisme. Hoe hoog het metabolisme van een kip is heeft enerzijds te maken met de grootte van de kip, maar ook met bijvoorbeeld de activiteit van de kip.
Kunt u bevestigen dat het de brandweer kennelijk was gelukt om de temperatuur in de stal te verlagen door het dak te koelen, maar dat de dieren alsnog gestorven zijn toen de brandweer was vertrokken?
Dit kan ik niet bevestigen. Zie verder mijn antwoord op vraag 45.
Hoe beoordeelt u de verklaring van de brandweer dat de luchtvochtigheid de dieren uiteindelijk fataal is geworden? Bedoelt de brandweer dat door het koelen van het dak met water de luchtvochtigheid in de stal is gestegen?
Wat de brandweer bedoelt met de verklaring is mij onbekend. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 32 reeds toelicht beïnvloeden luchtvochtigheid en luchtcirculatie mede hoe een dier zijn warmte kwijt kan.
Welke bezettingsgraad hanteert deze veehouder in deze stal om kuikens vet te mesten voor de slacht?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden aangezien ik niet weet welk bedrijf (en welke stal) het betreft zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 45.
Hoeveel kuikens worden door deze veehouder in deze stal op jaarbasis vetgemest voor de slacht?
Zie antwoord vraag 54.
Hoeveel kuikens sterven normaal gesproken jaarlijks in deze stal van deze veehouder c.q. wat is het «reguliere» sterftepercentage in deze stal van deze veehouder?
Zie antwoord vraag 54.
Zijn er op woensdag 24 juli 2019 ook al dieren gestorven in deze stal? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 54.
Zijn er op vrijdag en verder, in de nasleep van de hitte, nog meer dieren gestorven in deze stal? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 54.
Zijn de dieren die het overleefd hebben inmiddels gevangen door een vangploeg, in kratten gestopt en afgevoerd naar de slacht? Zo ja, wanneer, en hoeveel dieren zijn er levend afgevoerd?
Zie antwoord vraag 54.
Hoeveel van de levend afgevoerde dieren zijn dood aangekomen bij het slachthuis?
Zie antwoord vraag 54.
Zijn er buiten de gevallen die de media haalden nog meer dieren in hun stal gestorven als gevolg van de hitte? Zo nee, kunt u toelichten op basis waarvan u kunt uitsluiten dat dat is gebeurd? Zo ja, kunt u daar een overzicht van toesturen?
In het centrale meldingssysteem van de NVWA zijn in de periode van 22 juli tot en met 29 juli 2019 zestien meldingen binnen gekomen met betrekking tot hitte betreffende dieren in de stal: 2 over varkens en 14 over pluimvee. Deze meldingen overlappen voor een deel met de gevallen waarover in de media is bericht. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Heeft u gelezen dat een mestkuikenstal in Kootwijkerbroek zo heet is geworden dat de brandweer is ingeschakeld om het dak te koelen?8
Ja, dat heb ik gelezen.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit is? Gaat het ook hier om een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin de kuikens worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft.
In Kootwijkerbroek zijn 41 pluimveehouders geregistreerd, waarvan 2 vleeskuikenbedrijven. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Was de stal voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 63.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stal?
Zie antwoord vraag 63.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Zie antwoord vraag 63.
Hoeveel dieren waren er in deze stal?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden aangezien ik niet weet welk bedrijf (en welke stal) het betreft zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 63.
Hoe oud waren deze kuikens?
Zie antwoord vraag 67.
Zijn er alsnog dieren gestorven? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 67.
Welke bezettingsgraad hanteert deze veehouder in deze stal om kuikens vet te mesten voor de slacht?
Zie antwoord vraag 67.
Hoeveel kuikens worden door deze veehouder in deze stal op jaarbasis vetgemest voor de slacht?
Zie antwoord vraag 67.
Hoeveel kuikens sterven normaal gesproken jaarlijks in deze stal van deze veehouder c.q. wat is het «reguliere» sterftepercentage in deze stal van deze veehouder?
Zie antwoord vraag 67.
Heeft u gelezen dat het dak van een pluimveestal in Otterlo donderdagavond 25 juli 2019 door de brandweer is gekoeld, omdat de hitte de kippen in gevaar bracht?9
Ja dat heb ik gelezen.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit is? Gaat het ook hier om een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin de kuikens worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft.
In Otterlo staan 11 pluimveebedrijven geregistreerd. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Was de stal voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 74.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stal?
Zie antwoord vraag 74.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Zie antwoord vraag 74.
Hoeveel dieren waren er in deze stal?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden aangezien ik niet weet welk bedrijf (en welke stal) het betreft zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 74.
Hoe oud waren deze dieren?
Zie antwoord vraag 78.
Zijn er alsnog dieren gestorven? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 78.
Welke bezettingsgraad hanteert deze veehouder in deze stal om kuikens vet te mesten voor de slacht?
Zie antwoord vraag 78.
Hoeveel kuikens worden door deze veehouder in deze stal op jaarbasis vetgemest voor de slacht?
Zie antwoord vraag 78.
Hoeveel kuikens sterven normaal gesproken jaarlijks in deze stal van deze veehouder c.q. wat is het «reguliere» sterftepercentage in deze stal van deze veehouder?
Zie antwoord vraag 78.
Heeft u gelezen dat donderdagavond 25 juli 2019 op een bedrijf in Nijkerk dat eenden en kalkoenen vetmest voor de slacht een aantal stallen zo warm is geworden dat de brandweer is komen koelen?10
Ja, dat heb ik gelezen.
Kunt u toelichten wat voor type stallen dit betreft? Gaat het ook hier om dichte stallen met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin eenden- respectievelijk kalkoenkuikens worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Waren de stallen voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 85.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stallen?
Zie antwoord vraag 85.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Zie antwoord vraag 85.
Hoeveel dieren waren er in deze stallen?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld.
Hoe oud waren deze eenden en kalkoenen?
Zie antwoord vraag 89.
Zijn er alsnog dieren gestorven? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 89.
Heeft u gelezen dat op donderdag 25 juli 2019 bij twee varkensstallen in Gewande de stroom was uitgevallen?11
Ja, dat heb ik gelezen.
Kunt u toelichten wat voor type stallen dit zijn? Gaat het om jonge varkens die in een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld.
Zijn de stallen voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 93.
Hoe oud zijn de dieren in deze stallen?
Zie antwoord vraag 93.
Welk systeem was c.q. welke systemen waren er precies uitgevallen als gevolg van de stroomstoring?
Zie antwoord vraag 93.
Hoe laat is de stroom uitgevallen en hoe laat en hoe is dit ontdekt?
Zie antwoord vraag 93.
Hoe laat is de brandweer gaan koelen?
Dit is mij niet bekend. Zie het antwoord op vraag 38.
Hoe lang heeft de stroomstoring geduurd en hoe lang heeft de brandweer gekoeld?
Zie antwoord vraag 98.
Waren bij deze stallen een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 93.
Bent u bekend met het bericht «Relatief veel aanvragen voor koelen van stallen»12 waarin de Gelderse brandweer vertelt dat het geen kwestie is van «u vraagt, wij draaien»?
Ja dat bericht heb ik gezien.
Kunt u bevestigen dat hulp van de brandweer weliswaar kan worden ingeroepen door de veehouderij, maar dat de brandweer niet de hoogste prioriteit zal geven aan het koelen van stallen als er ergens anders brand is of mensen in nood zijn?
De afweging om wel of niet te koelen, ook in relatie tot inzet van de brandweer bij andere incidenten, is een regionale verantwoordelijkheid. Op grond van de Wet veiligheidsregio’s (art. 25, lid 1), behoort tot de taak van de brandweer onder meer het voorkomen, beperken en bestrijden van brand en het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand. De veiligheidsregio zal op basis van de op dat moment voorkomende incidenten in haar taken een afweging maken.
Hoeveel verzoeken tot hulp bij het koelen van stallen zijn er de afgelopen week gedaan bij de brandweer?
Zie het antwoord op vraag 38.
Hoeveel daarvan heeft de brandweer kunnen honoreren?
Zie antwoord vraag 103.
Hoe vaak heeft de brandweer de actie moeten afbreken wegens andere prioriteiten of simpelweg om «manschappen en materieel te sparen en inzetbaar te houden», zoals in Swifterbant lijkt te zijn gebeurd?
Zie antwoord vraag 103.
Hoe wordt het al dan niet gebruiken van «duizenden liters water» afgewogen en aan de hand van welke criteria? Speelt de droogte daarbij een rol?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 38.
Hoeveel capaciteit heeft de brandweer beschikbaar om bij hoge temperaturen in de toekomst te helpen bij het koelen van stallen?
Zie het antwoord op vraag 38.
Vindt u het verantwoord om weerloze dieren die al vanaf 26 graden Celsius te lijden hebben van ernstige hittestress, op te sluiten in potdichte stallen die afhankelijk zijn van technische ventilatiesystemen voor de aanvoer van verse lucht, wetende dat de brandweer in geval van oververhitting niet altijd kan bijspringen, en in het geval van brand zelfs bijna nooit kan voorkomen dat de dieren in de stal omkomen door verstikking?
Technische ventilatiesystemen zijn juist bedoeld om een goede kwaliteit van de omgeving van de dieren te bewerkstelligen en het klimaat zo constant mogelijk te houden. De veehouder is verantwoordelijk voor de aanwezigheid en het functioneren van een ventilatie-, nood- en alarmsysteem. Het is de taak van de ondernemer om regelmatig te testen of deze voorzieningen werken. Ook private kwaliteitssystemen zien toe op deze systemen en via de omgevingsvergunning en verzekeringen zijn vaak aanvullende voorwaarden met betrekking tot deze systemen opgesteld.
Wat gaat u concreet doen om hittestress bij dieren in stallen in de toekomst te voorkomen?
De veehouders zijn degenen die hittestress bij dieren in de stal kunnen voorkomen. Zij zijn voorbereid om hun dieren te beschermen tegen grote warmte en nemen maatregelen zoals extra ventilatoren, het toepassen van nevelkoelinstallaties en wisselen onderling ervaringen en ideeën uit. Tijdens de recente extreme hitteperiode is er door zowel sectorvertegenwoordigers als NVWA extra aandacht gevraagd voor het nemen van maatregelen.
Daarnaast zijn er regels over ventilatie van een stal, en dient iedereen die dieren in stallen houdt te zorgen voor (mechanische) ventilatie, een noodvoorziening en een alarmsysteem. Tijdens de extreme hitteperiode bleken uitval van de systemen in combinatie met de extreme warmte in een aantal stallen te hebben geleid tot grote problemen. De NVWA onderzoekt nu deze bedrijven.
Wanneer kan de Kamer uw plannen hiervoor tegemoet zien?
Op dit moment wordt zowel door sectoren, Vee & Logistiek Nederland als door mijn Ministerie de afgelopen hitteperiode geëvalueerd en wordt bekeken of en welke stappen er kunnen en moeten worden gezet.
Het niet naleven van het hitteprotocol voor dierentransporten door de veehouderij |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de opnamen die Animal Rights op 24 juli 2019 (de dag waarop het 75 jaar oude hitterecord in Nederland werd verbroken) heeft gemaakt bij slachterij Vion in Boxtel?1
Ja, ik heb deze opnames gezien.
Heeft u gezien dat er bij een temperatuur van 37 graden Celsius in de schaduw en meer dan 50 graden Celsius in de zon nog steeds vrachtwagens vol varkens werden aangevoerd bij het slachthuis?
Ik heb gezien dat op het filmpje een thermometer werd getoond die 49,1 graden Celsius aan gaf. Over de actuele temperatuur daar op dat moment heb ik geen gegevens gezien. Ik heb gezien dat er vrachtwagens met varkens werden aangevoerd, echter zonder datum of tijdsaanduiding.
Heeft u het filmpje bekeken dat Animal Rights naar buiten heeft gebracht van de situatie ter plaatse?
Ja.
Heeft u gezien dat de varkens in de vrachtwagens die komen aanrijden, happen naar adem, het schuim op de mond hebben staan en wanhopig zoeken naar frissere lucht?
Ik heb beelden gezien van varkens die hijgden en schuimvorming rond de bek hadden.
Hebt u erbarmen met deze dieren?
Uiteraard vind ik het vreselijk dat dieren door het vervoer tijdens hoge temperaturen ongerief ondervinden. Het is niet voor niets dat er een Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen is vastgesteld.
Wat vindt u ervan dat varkenshouders deze dieren op transport hebben gezet, terwijl de temperatuur bij aankomst bij het slachthuis meer dan 35 graden Celsius was, een temperatuur waarvan «alle betrokkenen» bij het hitteprotocol hebben vastgesteld dat die te extreem is om op een «diervriendelijke» manier transport te kunnen realiseren?
Over de temperatuur op dat moment en op die plek heb ik verder geen gegevens dus dat deel van uw vraag kan ik niet beantwoorden. Ten algemene is het zo dat in het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen is afgesproken dat er geen vervoer meer plaats vindt als de temperatuur boven de 35 graden Celsius is. Zoals u in mijn brief kunt lezen ga ik deze grens van 35 graden nu wettelijk vastleggen voor transporten die uitsluitend op Nederlands grondgebied plaatsvinden. Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van veehouder en transporteur om er op toe te zien dat dieren niet onnodig lijden, óók wanneer de temperatuur wel onder de 35 graden blijft. Eén van de maatregelen die bij hoge temperaturen geadviseerd is, is om de beladingsgraad te verminderen en de dieren tijdens koelere uren van de dag te vervoeren.
Wat vindt u van de reactie van Vion, die via een woordvoerster laat weten dat zij zich «netjes aan de regels» houden en zei: «bij 35 graden mag er niet meer vervoerd worden, de vrachtwagens die nog bij ons staan handelen we af» – terwijl op de beelden duidelijk te zien is dat Vion nog altijd nieuwe vrachtwagens vol varkens het terrein op laat rijden als de grens van 35 graden Celsius allang gepasseerd is?2
Het betreffende slachthuis heeft op een aantal extreem warme dagen maatregelen genomen door in de middag te sluiten waardoor er geen dieren meer werden aangevoerd tijdens de heetste momenten van de dag. De NVWA heeft aan het eind van de betreffende ochtend van 24 juli 2019, tot het moment dat het slachthuis de laatste dieren aanvoerde, controles uitgevoerd. Hierbij werd geconstateerd dat de veewagens met varkens voorafgaand aan het lossen geparkeerd werden onder het nieuwe afdak op de locatie, waar ze in de schaduw staan. Er hebben hier voor zover ik heb kunnen nagaan geen veewagens met varkens in de volle zon staan wachten. De temperatuur onder het afdak bedroeg op dat moment ongeveer 32,0 graden Celsius. In de vervoermiddelen waren de gemeten temperaturen ongeveer 1 tot 2 graden hoger. Het zou het welzijn van de dieren niet ten goede komen als de veewagens bij dergelijke warme temperaturen de toegang tot het slachthuis ontzegd zouden worden, waardoor het nog langer zou duren voordat ze uitgeladen worden. De aanwezige dierenarts van de NVWA heeft bij de aangevoerde varkens geen hittestress vastgesteld. Wel was te zien dat de dieren het warm hadden.
Deelt u de mening van Vion dat zij zich «netjes aan de regels» hebben gehouden? Zo ja, kunt u dat toelichten?
De NVWA heeft gedurende de periode dat zij op de betreffende ochtend controles uitvoerde geen overtredingen vastgesteld. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Hoe verklaart u dat varkenshouders ondanks de afspraak in het hitteprotocol om dieren niet te vervoeren bij een temperatuur van 35 graden Celsius of meer, hun varkens toch laten afvoeren naar het slachthuis?
Ik heb geen informatie over wat de afweging van de individuele varkenshouders is geweest om de afspraak die met de sectorvertegenwoordigers is gemaakt niet na te komen. Om dergelijke incidenten nog beter proberen te voorkomen heb ik het besluit genomen om de grens van 35 graden wettelijk te laten vastleggen.
Wat gebeurt er als varkenshouders hun varkens langer in hun stallen laten zitten dan gepland?
Wanneer varkens langer dan gepland in de stal blijven zitten neemt de bezettingsgraad toe aangezien de dieren door blijven groeien. Dit is nadelig voor het welzijn van de varkens. Bovendien wordt op warme dagen bij een toenemende bezetting de kans groter dat de temperatuur in de stal te hoog oploopt, wat ook welzijnsproblemen geeft.
Hoe verklaart u dat pluimveehouders niet eens willen meedoen aan het hitteprotocol en dus ook de grens van 35 graden Celsius niet respecteren voor het laten afvoeren van dieren naar het slachthuis?
De pluimveesector heeft een eigen protocol voor pluimveetransport bij hoge/lage omgevingstemperaturen, maar is nog niet aangesloten op het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen, De pluimveesector wil niet aansluiten bij dit Nationaal plan, voordat zij de garantie van de NVWA krijgt dat pluimveeslachthuizen hun slachttijden kunnen aanpassen, zodat ze in de koelere uren van de dag de dieren kunnen aanvoeren. Slachthuizen mogen alleen slachten als er een toezichthoudende dierenarts van de NVWA aanwezig is voor de keuring en het toezicht. De NVWA kan deze garantie niet geven, gezien de krappe capaciteit van toezichthoudende dierenartsen en de problemen die een dergelijke flexibiliteit betekent voor de planning. Uit de ervaringen van afgelopen jaren en deze zomer blijkt dat de NVWA in de praktijk welhaast alle verzoeken tot aangepaste slachttijden heeft kunnen honoreren.
Wat gebeurt er als pluimveehouders hun vleeskuikens langer in hun stallen laten zitten dan gepland?
Wanneer vleeskuikens langer dan gepland in de stal blijven zitten neemt de bezettingsgraad toe aangezien de dieren door blijven groeien. Dit is nadelig voor het welzijn van de kuikens en uiteindelijk kunnen er wettelijke grenzen worden overschreden. Bovendien wordt op warme dagen bij een toenemende bezetting de kans groter dat de temperatuur in de stal te hoog oploopt, wat ook welzijnsproblemen geeft.
Kunt u bevestigen dat slachthuis Vion in Boxtel een van de grote slachthuizen is in Nederland en dat er bij dit slachthuis dus permanent toezicht moet worden uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Ja.
Heeft u gelezen dat de NVWA niet ingreep ondanks het feit dat varkens bij een hogere temperatuur (ter plaatse) dan 35 graden Celsius werden vervoerd in een transportwagen?
Ik heb dit bericht gelezen. Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u dit bevestigen of houdt de NVWA er een andere lezing op na? Indien het laatste het geval is: hoe luidt de lezing van de NVWA?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u bevestigen dat de NVWA na de vorige periode van hitte in Nederland vorige maand boetes heeft uitgedeeld aan veetransporteurs die zich niet aan het hitteprotocol hadden gehouden?
De NVWA kan altijd optreden wanneer er hittestress wordt geconstateerd bij de dieren. Zij bepalen aan de hand van observaties aan de dieren of het welzijn is aangetast en hanteren hierbij niet een grens ten aanzien van de buitentemperatuur. Ook bij lagere temperaturen dan 35 graden kan er sprake zijn van welzijnsaantasting ten gevolge van transport onder te warme omstandigheden. Als dit het geval is, wordt er handhavend opgetreden. Ook in de hitteperiode van vorige maand heeft de NVWA meerdere sanctionerende maatregelen opgelegd, omdat door de NVWA is vastgesteld dat de dieren hittestress vertoonden en onnodig leden door het transport bij hoge temperatuur. Het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen an sich is geen wettelijke regel en dus is het niet naleven hiervan ook niet beboetbaar. De NVWA voert tijdens dagen dat het nationaal plan in werking is wel extra controles uit. Aanvullend laat ik nu wettelijk vastleggen dat er bij 35 graden of hoger geen transporten meer mogen plaatsvinden.
Hoe luidden de overtredingen, hoe en waar heeft de NVWA die vastgesteld en hoe hoog waren de boetes die zijn opgelegd?
Er zijn overtredingen vastgesteld bij een varkensslachthuis, een pluimveeslachthuis en tijdens een transport van schapen. Er was tijdens het transport geen rekening gehouden met de verwachte weersomstandigheden met als gevolg dat er onnodig lijden of letsel is opgetreden bij de vervoerde dieren. De hoogte van de boete bij deze overtreding is 1500 €. Bij herhaling kan de boete verhoogd worden, ook kan een boetebedrag verdubbeld worden als het gaat om een ernstige overtreding.
Acht u de boetes voldoende afschrikwekkend, gelet op het feit dat een maatschappelijke organisatie bij de eerste de beste controle tijdens een nieuwe hete periode gewoon weer volop vrachtwagens aantreft met oververhitte dieren erin?
De hoogte van de boetes zijn vastgesteld in het Besluit Handhaving en overige zaken Wet dieren. Bij de evaluatie van de Wet dieren, die dit jaar plaatsvindt, wordt ook het sanctieregime meegenomen.
Heeft u het relaas gelezen van een dierenrechtenactivist die tijdens de vorige periode van hitte in Nederland heeft vastgelegd hoe varkens eraan toe waren in een vrachtwagen dat op weg was naar slachthuis Vion in Boxtel?3
Ja.
Wat vindt u van haar relaas?
Ik heb van haar relaas kennis genomen, Ik vind het een goede zaak als burgers en organisaties zich ook betrokken voelen bij het welzijn van dieren.
Vindt u het plaatsen van ventilatoren aan één zijde van de wacht-/parkeerplaats voor veewagens een effectieve verkoelingsmaatregel, als er wel drie vrachtwagens vol dieren naast elkaar kunnen staan te wachten?
Het is een maatregel bedoeld om de varkens verkoeling te geven en dat juich ik toe. Daarnaast begrijp ik dat er op de betreffende locatie aanvullende maatregelen zijn genomen om het welzijn van de varkens te bevorderen.
Heeft u de beelden bekeken die ze maakte van een vrachtwagen vol varkens die tijdelijk geparkeerd was onder bomen, omdat het te druk was bij het slachthuis?
Ja.
Heeft u gezien dat zelfs in een vrachtwagen die geparkeerd was in de schaduw, de varkens hijgen en schuimbekken?
Ja.
Erkent u dat hijgen en schuimbekken duidelijke tekenen zijn van hittestress bij varkens?
Het zijn symptomen die optreden bij hittestress, maar om vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van hittestress is een uitgebreider onderzoek nodig door bijvoorbeeld een dierenarts.
Heeft u gelezen dat de NVWA niet wilde handhaven, zelfs niet op het nadrukkelijke verzoek van de activist?4
Ik heb het relaas gelezen. Ik begrijp ook dat de desbetreffende persoon een klacht heeft ingediend tegen de betreffende inspecteurs. De klacht is in behandeling.
Met betrekking tot het signaal over het mogelijk niet handhaven door de NVWA: op dezelfde 24 juni 2019 zijn in de namiddag 7 rapporten van bevindingen opgemaakt, wat kan leiden tot een boete, onder andere door de betreffende inspecteurs waartegen de klacht is ingediend. De volgende dag zijn er 3 rapporten van bevindingen opgemaakt.
Kunt u toelichten wat u precies bedoelt met uw antwoord op vragen van de Partij voor de Dieren-fractie, waarin u schreef u dat u een verlaging van de temperatuur waarbij diertransporten mogen plaatsvinden, niet nodig vond, omdat er voor de NVWA nu ook al bij lagere temperaturen (dan 35 of 27 graden Celsius) «aanleiding kan zijn» om handhavend op te treden vanwege hittestress en onnodig lijden van dieren?5 Kunt u tevens toelichten waar dat in de praktijk dan op neerkomt, als de NVWA niet tot handhaving overgaat wanneer zij geconfronteerd wordt met dieren die duidelijke tekenen vertonen van hittestress?
De NVWA beschouwt hittestress en het onnodig lijden ten gevolge van transport als een overtreding. Ook bij lagere temperaturen dan 35 graden kan er sprake zijn van welzijnsaantasting ten gevolge van transport onder te warme omstandigheden. Als dit het geval is, dan wordt er handhavend opgetreden.
Vindt u dat boetes of straffen een afschrikwekkend karakter moeten hebben en zo effectief mogelijk moeten zijn ter bescherming van slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat een effectieve straf in termen van afschrikwekkend karakter én bescherming van slachtoffers kan zijn dat, wanneer een veehouder en/of transporteur het in zijn hoofd haalt om dieren bij hoge temperaturen op transport (te laten) zetten, hij het risico loopt dat de dieren in beslag worden genomen en naar een dierenopvang worden gebracht, waar ze op zijn kosten de rest van hun leven mogen blijven? Bent u bereid deze strafmaatregel in te voeren voor veehouders en transporteurs die dieren in vrachtwagens stoppen c.q. vervoeren, wanneer de temperatuur kan oplopen tot 35 graden Celsius of meer? Zo nee, waarom niet?
De door u genoemde strafmaatregel klinkt zeker afschrikwekkend maar moet wel gebaseerd zijn op proportionaliteit. Zoals ik in het antwoord op vraag 18 aangaf, wordt bij de evaluatie van de Wet dieren die dit jaar plaatsvindt het sanctieregime eveneens geëvalueerd.
Het stilleggen van diertransporten tijdens de hittegolf |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gezien dat woensdag 24 juli, donderdag 25 juli en vrijdag 26 juli 2019 temperaturen van 35 graden Celsius en hoger worden verwacht in Nederland?1
Ja.
Waarom is er nog geen vervoersstop aangekondigd voor diertransporten op deze dagen?
Gedurende die dagen is het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen in werking getreden. Dit plan voorziet niet in het afkondigen van een vervoersstop. Het is een vrijwillige afspraak uit het Nationaal plan voor transport bij extreme temperaturen om bij 35 graden of meer geen dieren meer te vervoeren. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief zal ik deze grens wettelijk laten vastleggen om meer duidelijkheid hierover te scheppen.
Bent u bereid alsnog per direct over te gaan tot het afkondigen van een vervoersstop voor diertransporten op deze dagen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2 en mijn brief (Kamerstuk 28 286, nr. 1061)
Zo nee, wat hebben de dieren aan de erkenning van de veesector in het «Nationaal plan voor veetransport tijdens extreme temperaturen»2 dat de uiterste (buiten)temperatuur «door alle betrokkenen» wordt gezien als «te extreem om op diervriendelijke manier transport te kunnen realiseren» als de transporten op dergelijke dagen niet tijdig worden stilgelegd?
Tijdens hete dagen is het van belang dat er tijdens de koelere uren van de dag vervoerd wordt. Op de momenten van de dag dat het 35 graden of meer is zouden zoals afgesproken in het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen geen dieren meer vervoerd worden. Er geldt echter geen wettelijk verbod of algehele vervoersstop. Zoals gezegd ga ik deze grens nu wettelijk vastleggen om onduidelijkheid weg te nemen. De NVWA voert tijdens dagen dat het nationaal plan in werking is extra controles uit. Zij bepalen aan de hand van observaties aan de dieren of het welzijn is aangetast en hanteren hierbij niet een grens ten aanzien van de buitentemperatuur. Ook bij lagere temperaturen dan 35 graden kan er sprake zijn van welzijnsaantasting ten gevolg van transport onder te warme omstandigheden. Indien dat het geval is kan en moet er handhavend worden opgetreden, onafhankelijk van de temperatuur.
Kunt u bevestigen dat het huidige Nationaal plan ruimte laat om dieren op transport te zetten zolang de temperatuur ter plaatse maar onder de 35 graden Celsius is?
Ja. Het nationaal plan beschrijft maatregelen die genomen worden tijdens warme dagen, zoals het aanpassen van de beladingsdichtheid en het transporteren tijdens koelere momenten van de dag. Het doel van deze maatregelen is het voorkomen van onnodig lijden van de dieren.
Kunt u bevestigen dat het huidige Nationaal plan ruimte laat om (grote) risico’s te nemen met de dieren in transportwagens, omdat vertraging onderweg (zoals files of omleidingen) en problemen bij het slachthuis ertoe kunnen leiden dat de dieren langer in de transportwagen vastzitten dan van tevoren was gedacht, waarbij de buitentemperatuur inmiddels wel gestegen kan zijn tot boven de 35 graden Celsius?
Zoals in antwoord 4 en 5 is toegelicht, worden er als het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen van toepassing is maatregelen genomen om onnodig lijden van dieren te voorkomen en kan de NVWA optreden zodra het welzijn van de dieren lijdt onder de hoge temperaturen. Dit kan ook al het geval zijn bij temperaturen onder de 35 graden. In uiterste gevallen kan beroep op de politie gedaan worden om transporten onder begeleiding buiten de file te geleiden.
Vindt u het verantwoord om dergelijke risico’s te nemen met het welzijn van dieren, die – let wel – al bij temperaturen vanaf 25 tot 27 graden Celsius last kunnen krijgen van hittestress?
Het is de verantwoordelijkheid van de vervoerder om van tevoren een inschatting te maken van de kans op dit soort situaties.
Erkent u dat een vervoersstop voor diertransporten makkelijker te handhaven is voor de NVWA en ook minder risico op gesjoemel met de regels met zich meebrengt dan wanneer de NVWA voor ieder individueel diertransport zou moeten achterhalen bij welke plaatselijke buitentemperatuur de dieren op transport zijn gezet, wat de plaatselijke temperaturen waren onderweg en hoe hoog de plaatselijke temperatuur is als de dieren, opgesloten in de transportwagen, staan te wachten bij het slachthuis?
De controles van de NVWA richten zich vooral op de dieren zelf en of zij onnodig lijden door hittestress, en niet op de exacte temperatuur. Ook een vervoersstop zou inzet van de NVWA vragen om dit te controleren. Mijn inzet is er op gericht dat de betrokken partijen hier maximaal hun verantwoordelijkheid nemen en in de keten de aanvoer van dieren en het proces van vervoer en slachten aanpassen aan extreme temperaturen. De NVWA biedt verruimde openingstijden aan voor de exportcertificering en het toezicht in de slachthuizen. Daarnaast controleert en handhaaft de NVWA zoals beschreven als er sprake is van onnodig lijden van dieren. Omdat in een aantal gevallen de vrijwillige afspraken helaas niet worden nageleefd, ga ik wettelijk vastleggen dat transporten bij een buitentemperatuur boven de 35 graden niet zijn toegestaan, zolang deze uitsluitend op Nederlands grondgebied plaatsvinden.
Hoeveel inspecteurs zet de NVWA in voor deze omslachtige manier van handhaven? Hoeveel zijn dat er ten opzichte van dagen waarop geen hoge temperaturen worden verwacht?
De controles op vervoer worden gedurende de dagen dat het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen in werking is, geïntensiveerd en ongeveer verdubbeld ten opzichte van andere periodes. In de afgelopen hitteperiode in juli waren er op de heetste dagen 7 controleteams op pad, daarnaast was er elke dag minimaal 1 dierenarts van de dierenwelzijnsteams beschikbaar. Bij de slachthuizen wordt er door de toezichthoudende dierenartsen extra aandacht besteed aan de welzijnscheck bij aankomst en aan de omstandigheden in de aanvoerhal of wachtruimtes. Hiervoor worden geen extra dierenartsen ingezet.
Wat betekent de inzet van de NVWA voor deze omslachtige manier van handhaven van het hitteprotocol voor diertransporten voor de capaciteit voor de broodnodige reguliere inspecties in de veehouderij?
De NVWA zet haar capaciteit op dierenwelzijn risicogebaseerd in en houdt bij de opstelling van haar jaarplan ook rekening met de inzet die gevraagd zou kunnen worden tijdens periodes van extreme hitte. Bij warme periodes waarbij het nationaal plan in werking is, betekent dit dat ook inzet gevraagd wordt van de dierenartsen van de welzijnsteams van NVWA zoals beschreven bij vraag 9. Dit betekent dat die dierenarts op dat moment geen andere controles kan uitvoeren. Ook zal van de vervoersteams meer inzet op dat punt gevraagd gaan worden.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het gebruik van biostimulanten |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de verschillende artikelen op Boerderij.nl over biostimulanten?1 2. Klopt het dat er op dit moment meer dan 1.000 biostimulanten op de markt zijn?
Ja.
Welke instantie(s) houden toezicht op gebruik, verkoop, werking, risico’s en dergelijke van biostimulanten?
De term biostimulant is momenteel geen wettelijk omschreven term en de markt wordt hierop momenteel niet gemonitord. Ik heb dan ook geen inzicht in hoeveel producten onder deze noemer op de markt zijn.
Klopt het dat op het etiket van biostimulanten niet hoeft te worden vermeld welke ingrediënten zoals bijvoorbeeld kruidenextracten, etherische oliën of micro-organismen toegevoegd zijn aan de biostimulanten? Waarom hoeven deze ingrediënten niet vermeld te worden op het etiket?
Het toezicht op wat onder biostimulanten wordt begrepen is op dit moment nog beperkt. De NVWA houdt toezicht op bemestingsproducten en ook op hetgeen als biostimulanten wordt verhandeld, door te bezien of er geen gewasbeschermingsmiddelen onder deze naam worden verhandeld. Dit zal veranderen wanneer de nieuwe Europese Meststoffenverordening (EU 2019/1009) geïmplementeerd en van kracht is. Op dat moment kan de NVWA als toezichthouder ook controleren of wat onder biostimulanten wordt begrepen en vermarkt voldoet aan de eisen die op Europees niveau gesteld zijn.
Als het etiket niet hoeft te vermelden welke ingrediënten in een biostimulant aanwezig zijn, hoe kan een gebruiker dan de mogelijke risico’s of gevolgen van het gebruik van een biostimulant inschatten?
Op dit moment is de markt voor biostimulanten nog niet gereguleerd. Er zijn daarom geen eisen aan het etiket. Dit zal veranderen wanneer de nieuwe Europese Meststoffenverordening geïmplementeerd en van kracht is. Biostimulanten die dan op de markt gebracht worden moeten een etiket hebben dat voldoet aan de eisen, zoals benoemd in bijlage 3 van deze verordening. De Europese Commissie richt momenteel een werkgroep in die een richtsnoer gaat formuleren voor hoe het etiket er uit moet gaan zien voor bemestingsproducten.
Kunt u toelichten hoe het proces van implementatie van de recent in Brussel aangenomen Europese Meststoffenverordening eruit gaat zien? Wanneer is het voornemen om deze aanpassing in Nederland te implementeren? Wie is verantwoordelijk voor het voorbereidende werk? Wanneer is duidelijk hoe een dossier van een biostimulant (met gewasbeschermende werking) moet worden opgebouwd?
Het is de verantwoordelijkheid van de producent om een veilig product te maken en de consument goed te informeren. Biostimulanten die op de markt gebracht worden mogen geen effect hebben op plaagorganismen, want dan wordt het product gezien als een gewasbeschermingsmiddel. Het is de verantwoordelijkheid van de consument om zich goed te laten informeren en dit mee te nemen in de afweging om het product aan te schaffen en te gebruiken. Als de nieuwe Europese Meststoffenverordening geïmplementeerd en van kracht is, dan moeten biostimulanten die op de markt gebracht worden voldoen aan de eisen die in bijlage 3 van deze verordening worden gesteld.
Deelt u de mening dat het gebruik van biostimulanten veilig moet plaatsvinden en dat voorkomen moet worden dat de sector te maken krijgt met schadelijke gevolgen van het gebruik van ingrediënten waarvan zij niet kunnen weten dat deze in een biostimulant verwerkt zijn, waarmee de sector in het geheel in een negatief daglicht komt te staan?
De op 5 juni 2019 gepubliceerde nieuwe Europese Meststoffenverordening (EU 2019/1009) is voor het grootste deel met ingang van 16 juli 2022 van toepassing. Enkele onderdelen zullen eerder al van toepassing zijn, waaronder de onderdelen gericht op de nationale instantie die de conformiteit beoordeelt die al per 16 april 2020 van kracht zullen zijn en de bevoegdheid van de Commissie sinds 25 juni 2019 om bepaalde uitvoeringshandelingen vast te stellen. Op 16 juli 2022 zal de nieuwe verordening volledig van kracht en van toepassing zijn. Pas dan komt de vorige Europese Meststoffenverordening (EU 2003/2003) te vervallen. In deze drie jaar tijd dienen lidstaten een proces van conformiteitsbeoordeling te hebben ingericht. Daarnaast dient het Europese standaardisatie bureau (CEN) standaarden te ontwikkelen voor de essentiële eisen, die in de verordening aan producten en grondstoffen worden gesteld. De Europese Commissie zal een mandaat aan CEN geven om deze standaarden te ontwikkelen.
Het Ministerie van LNV werkt aan de nationale implementatie van de nieuwe verordening, waarbij de eerste actie zal zijn om een nationale autoriteit aan te wijzen, waar aangemelde instanties (zgn. Notifying bodies) zich kunnen melden om bemestingsproducten te gaan keuren. Het is het voornemen om per 16 april 2020 bij ministeriële regeling op grond van de Meststoffenwet de nationale autoriteit aan te wijzen en de aanmelding van deze instanties geborgd te hebben. Daarnaast wordt in de komende maanden bezien welke overige aanpassingen er aan de Meststoffenregelgeving nodig zijn voor verdere implementatie.
Producten die vallen onder de Europese Gewasbeschermingsmiddelenverordening (EU 1107/2009) vallen buiten de reikwijdte van de nieuwe Europese Meststoffenverordening. Er wordt derhalve een strikt onderscheid gemaakt tussen gewasbeschermingsmiddelen en bemestingsproducten. Producten die een gewasbeschermende functie hebben kunnen niet als bemestingsproduct op de markt gebracht worden, het is alleen mogelijk om als gewasbeschermingsmiddel op de markt te komen.
Klopt het dat Bacillus amyloliquefaciens MBI 600 gebruikt wordt in «groene» gewasbeschermingsmiddelen? Wordt deze bacteriestam ook gebruikt in biostimulanten? Zo ja, op welke manier kan een gebruiker of controle-instantie zien dat deze bacteriestam is toegevoegd aan bijvoorbeeld een biostimulant? Klopt het dat deze bacterie-strain resistent is tegen diverse antibiotica die in de gezondheidszorg als klinisch relevant worden beschouwd? Wat vindt u van dit gebruik? Ziet u een risico dat deze resistente bacterie volvelds gespoten wordt? Zo ja, waarom is dit toegestaan? Zo nee, kunt u dit wetenschappelijk onderbouwen? Zo nee, op basis van welke informatie vindt u dit gebruik niet schadelijk?
Ik ben van mening dat een producent een product dat veilig is voor mens, dier en milieu op de markt moet brengen. Ik vind ook dat een consument er goed aan doet zich goed te informeren voordat men een product gebruikt.
Worden er meerdere Bacillus-stammen gebruikt in de «groene» gewasbescherming of biostimulanten? Hebben deze stammen een toelatingsprocedure bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) doorlopen? Zo nee, is er bepaald of één of meerdere stammen resistent zijn? Zo nee, waarom niet?
In de risicobeoordeling door EFSA is geconstateerd dat Bacillus amyloliquefaciens MBI 600 niet pathogeen is voor de mens en dat er voldoende antibiotica beschikbaar zijn voor behandeling mocht een infectie toch optreden. EFSA constateerde dat deze stam resistent is tegen 6 antibiotica. Het is niet bevestigd dat deze resistenties zijn verkregen via genoverdracht en een risico zouden vormen. Op die basis hebben de lidstaten, waaronder Nederland, ingestemd met de goedkeuring van deze stam.
Klopt het dat er biostimulanten op de markt zijn met het micro-organisme Aspergillus niger? Bent u op de hoogte dat Aspergillus niger bij mensen één van de meest voorkomende oorzaken van otomycosis, een schimmelinfectie in het oor, is? Klopt het en wat vindt u ervan dat dit micro-organisme zonder toelating gebruikt mag worden?
Er zijn meerdere niet-pathogene Bacillus-stammen goedgekeurd als werkzame stof en toegelaten in gewasbeschermingsmiddelen. Hiervoor is de toelatingsprocedure bij het Ctgb doorlopen. In Nederland gaat het om vier Bacillus soorten: B. amyloliquefaciens (drie verschillende stammen), B. firmus, B. pumilus, B. thuringiensis (drie subspecies). Antimicrobiële resistentie is een onderdeel van de risicobeoordeling. In de EU wordt op dit moment gewerkt aan een richtsnoer voor de beoordeling van antimicrobiële resistentie, waarmee meer duidelijkheid komt over de data die aanvragers moeten aanleveren en hoe risicobeoordelaars deze moeten beoordelen. Nederland heeft daarin een actieve bijdrage. De verwachting is dat dit richtsnoer dit jaar wordt vastgesteld in het SCoPAFF.
Zijn er nog andere micro-organismen (zoals bijvoorbeeld Pseudomonas chlororaphis stam MA342, Bacillus pulilis stam QST 2808, Trichoderma asperellum (stam T34) en Streptomyces K61) die gebruikt kunnen worden in een biostimulans? Zo ja, zijn deze onderzocht en wat zijn daar de risico’s van?
Er worden producten met Aspergillus niger op de markt gebracht. Deze natuurlijke schimmel komt algemeen voor op vruchten en groenten, zoals druiven, abrikozen, uien en pinda’s. Naast de toepassing als biostimulant kent de schimmel ook industriële toepassingen in de voedingsindustrie. Aspergillus niger is in 2017 door de COGEM beoordeeld als niet pathogeen voor mens, dier, plant, schimmel, virus en arthropoden. Dit product kan als biostimulant op de markt gebracht worden. Biostimulanten zijn niet gereguleerd en kennen dus geen toelatingsprocedure.
Op welke manier wordt er internationaal (ook buiten Europa) samengewerkt om de kennis op dit onderwerp te vergroten en gebruik te maken van elkaars onderzoek (methode)?
Ja, er worden nog meer micro-organismen als biostimulant op de markt gebracht. Micro-organismen die als biostimulant op de markt gebracht worden kennen op dit moment nog geen toetsingskader. Overigens hebben de vier genoemde micro-organismen allen een beoordelingsprocedure als gewasbeschermingsmiddel doorlopen. Het Ctgb heeft de mogelijke risico’s voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van deze stoffen voor mens, dier en milieu beoordeeld en geoordeeld dat deze gewasbeschermingsmiddelen veilig gebruikt kunnen worden met inachtneming van de wettelijke gebruiksvoorschriften. In de toekomst zal met de inwerkingtreding van de nieuwe Europese Meststoffenverordening een strikte scheiding komen voor micro-organismen die als biostimulant en als gewasbeschermingsmiddel op de markt gebracht worden. Alleen de micro-organismen die in bijlage II van de nieuwe Meststoffenverordening worden benoemd kunnen als biostimulant op de markt gebracht worden.
Bent u bekend met het Amerikaanse Generally Recognized As Safe (GRAS)-systeem? Wat vindt u van dit beoordelingssysteem? Is het GRAS-systeem een goede werkwijze waarbij beoordeeld wordt of een product of productgroepen veilig zijn voor mens, dier en milieu om deze dan op de GRAS-lijst te plaatsen zodat de land- en tuinbouw deze producten transparant kan gebruiken?
In Nederland wordt zeer beperkt onderzoek gedaan naar biostimulanten, uitgezonderd micro-organismen (PlantGrowth Promoting Rhizobacteria en voor biologische bestrijding). De nadruk van het wetenschappelijke onderzoek voor diverse biostimulanten ligt in Zuid-Europa. Deze ontwikkelingen worden door Nederlandse wetenschappers wel gevolgd. In Nederland ligt de nadruk voornamelijk op abiotische stress (bijv. droogte) en de verbeterde opname van voedingsstoffen door de wortel bij bedrijven als Ecostyle en Koppert.
Sluit deze werkwijze en gedachtegang niet veel beter aan bij het innoveren van plantweerbaarheid die onze land- en tuinbouwers nodig hebben? Zo nee, waaruit blijkt dit?
Het Amerikaanse GRAS-systeem is gericht op voedseladditieven. De GRAS-status zondert een voedingsmiddel uit van de in de VS geldende verplichting tot toelating voor gebruik als voedseladditief. Een voedingsmiddel kan een GRAS-status krijgen als uit historisch gebruik of uit wetenschappelijke analyses blijkt dat het gebruik van het voedingsmiddel als voedseladditief veilig is. Het GRAS-systeem heeft geen relatie met gewasbeschermingsmiddelen of biostimulanten.
Wat vindt het Ctgb van deze GRAS-systematiek? Wordt deze aanpak al vaker gebruikt?
De goedkeuring van werkzame stoffen en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen is gereguleerd via Verordening (EC) 1107/2009. Deze verordening biedt geen ruimte voor een GRAS-systeem, zoals dat bestaat in de VS voor voedseladditieven. Wel voorziet de verordening in de mogelijkheid om stoffen die gebruikt worden voor andere doeleinden (bijvoorbeeld als voedingsmiddel) en daarvoor veilig zijn bevonden, via een vereenvoudigde procedure goed te keuren als basisstof. De aanvrager kan bij de aanvraag informatie indienen over historisch veilig gebruik en andere wetenschappelijke informatie om aan te tonen dat de basisstof veilig kan worden gebruikt om gewassen te beschermen. Na goedkeuring op Europees niveau mag de basisstof dan in de land- en tuinbouw worden gebruikt conform de vastgestelde voorschriften. Er is dan geen toelating meer vereist. In die zin biedt de verordening dus een systematiek die enkele overeenkomsten vertoont met het GRAS-systeem.
Hoe oordeelt u over het initiatief rondom het Algemeen Beschouwd Als Veilig (ABAV)-keurmerk dat privaat alvast met het Amerikaanse systeem aan de slag is gegaan? Bent u bereid om samen met het Ctgb een samenwerking aan te gaan om dit keurmerk (of een soortgelijk aan GRAS) te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
De GRAS-systematiek in de VS is gericht op voedingsmiddelen die gebruikt worden als voedingsadditief. In beide gevallen wordt de stof geconsumeerd, waardoor veilig gebruik als voedingsmiddel ook kan duiden op een veilig gebruik als voedingsadditief. Bij het gebruik van stoffen voor verschillende doeleinden, zoals het gebruik van een voedingsmiddel voor gewasbeschermingsdoeleinden, moet ook rekening worden gehouden met andere blootstellingsroutes en de effecten daarvan, zoals effecten op het milieu en andere vormen van blootstelling van mens en dier (bijvoorbeeld via inademing). De bestaande procedure voor de goedkeuring van basisstoffen in Verordening (EC) 1107/2009 voorziet in een beoordeling daarvan.
Hoe gaat u de recent aangenomen motie Ziengs/Lodders (Kamerstuk 27 858, nr. 468) waarin u verzocht wordt de procedure tot toelating van biologische gewasbeschermingsmiddelen te versnellen door gebruik te maken van de informatie van landen waar deze middelen al zijn goedgekeurd uitvoeren? Bent u bereid om hiervoor ook naar het GRAS-systeem te kijken? Zo nee, waarom niet?
Zover mij bekend is er geen privaat ABAV-keurmerk. Wel is er in het verleden een privaat initiatief verkend om tot zo’n keurmerk of ABAV lijst te komen, maar het draagvlak daarvoor in de sector ontbrak. Inmiddels is met de nieuwe meststoffenverordening meer duidelijkheid gekomen over de status en beoordelingscriteria voor biostimulanten en de afbakening ten opzichte van gewasbeschermingsmiddelen. Ook is meer ervaring opgedaan met de Europese goedkeuringsprocedure voor basisstoffen in het kader van gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009. Vooralsnog zie ik geen aanleiding of meerwaarde voor een ABAV keurmerk voor werkzame stoffen die claimen een effect te hebben op de groei van planten (biostimulant) of weerstand van planten tegen plagen en ziekten (gewasbeschermingsmiddel) omdat dit in EU-regelgeving is vastgelegd. Het Ctgb heeft mij laten weten tot dezelfde conclusie te komen.
Eerder is Skal gemaand tot het opschonen van de meststoffenlijst. Kunt u bevestigen dat de meststoffenlijst voldoet aan de geldende wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet en wanneer is deze lijst wel op orde?
In antwoorden op vragen van de leden van de VVD-fractie, gesteld tijdens het Schriftelijk Overleg over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 15 juli 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd hoe ik uitvoering geef aan de motie Ziengs/Lodders via de REFIT van Verordening (EC) 1107/2009 over het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en daarbinnen het goedkeuringsproces van laagrisico stoffen. Voor een reactie op het GRAS-systeem verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 13, 14 en 15.
Controleert en handhaaft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op leveranciers van biostimulanten die een gewasbeschermingsclaim uitdragen met hun biostimulant? Zo ja, hoeveel controles hebben er in 2017, 2018 en de eerste helft van 2019 plaatsgevonden? Hoeveel overtredingen of onvolkomenheden zijn er in deze perioden geconstateerd en wat waren de sancties? Zo nee, waarom is hier (ook na melding door derden) niet overgegaan tot controles?
Er is er voortdurende afstemming tussen Skal en de NVWA over de wijze waarop wet- en regelgeving zich ontwikkelt en de impact die dat heeft op meststoffen die in de biologische landbouw gebruikt mogen worden. Voor de evaluatie van nieuwe stoffen maakt Skal gebruik van FiBL Zwitserland. FiBL is een organisatie die al jaren ervaring heeft met het beoordelen van inputs voor de biologische sector in andere landen. Op de inputlijst meststoffen van Skal staan wettelijk toegelaten meststoffen die binnen de biologische sector gebruikt mogen worden. Meststoffen bevatten nutriënten die per definitie zijn uitgesloten als gewasbeschermingsmiddelen. Hoe ver bedrijven kunnen gaan in claims van de indirecte effecten van nutriënten op de plantgezondheid en daarmee op de weerbaarheid tegen ziekten en plagen wordt op dit moment in samenspraak met de NVWA uitgewerkt.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, de NVWA controleert en handhaaft leveranciers van biostimulanten die een gewasbeschermingsclaim uitdragen met hun biostimulant. Dat houdt in dat de NVWA handhaaft op middelen met een gewasbeschermingsclaim die niet door het Ctgb zijn beoordeeld en toegelaten. Hier kunnen ook middelen die als biostimulant verkocht worden onder vallen.
De NVWA ontvangt jaarlijks meerdere meldingen van middelen met een gewasbeschermingsclaim. In 2017 zijn zeven inspecties gericht uitgevoerd op middelen die mogelijk een gewasbeschermingsclaim hebben, maar geen toelating. Daarnaast is tijdens de reguliere inspecties in 2017 extra aandacht geschonken aan biostimulanten en andere «groene middelen» als voorbereiding van een handhavingsprogramma.
In één geval werd een overtreding geconstateerd en een schriftelijke waarschuwing gegeven. De ervaring met de inspecties leerde dat meer helderheid over het al dan niet mogen verkopen en gebruiken van veel van deze middelen noodzakelijk was om te kunnen handhaven. Met het vervallen van de lijst Regeling Uitzondering Bestrijdingsmiddelen (RUB-lijst) in 2018 is duidelijker geworden welke van deze middelen een toelating behoeven.
De handhaving van middelen met een gewasbeschermingsclaim is complex.
In afwachting van noodzakelijke aanvullende helderheid over de te volgen handelwijze en communicatie ten aanzien van de voorwaarden waaronder producten op de markt gebracht mogen worden, zijn in de periode 2018 tot heden alleen de meest urgente meldingen opgevolgd.
De periode 2018 – begin 2019 is gestart met communicatie richting leveranciers en producenten. Naar aanleiding van deze communicatie heeft een producent een breed verkocht product uit de markt genomen.
Vanaf medio 2019 wordt vanuit de NVWA gecommuniceerd over de voorwaarden waaronder producten op de markt gebracht mogen worden. Tevens zullen vanaf het najaar van 2019 de overige meldingen gefaseerd opgepakt worden.
De berichten inzake bewapening van boswachters |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Noord-Hollandse boswachters moeten na tien jaar wapenstok en pepperspray inleveren, crimineel heeft vrij spel in natuurgebieden»1 en «Boswachters Recreatie Noord-Holland krijgen wapenstok en pepperspray terug»2?
Ja.
Herinnert u zich het Besluit van de Minister voor Rechtsbescherming van 2 juli 2019 nr. BOACAT2019/034, strekkende tot aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren bij de Recreatie Noord-Holland N.V.?3
Ja.
Deelt u de mening dat boswachters en andere buitengewoon opsporingsambtenaren in het buitengebied, de zogenaamde groene BOA’s, een zeer waardevolle bijdrage leveren aan het houden van toezicht in het buitengebied?
Ja, deze meningen deel ik.
Het bredere vraagstuk rondom een adequate handhaving in het buitengebied komt aan de orde in het plan van aanpak «Versterking van toezicht en handhaving in het buitengebied» (Kamerstuk 33 576, nr. 138) dat ik samen met mijn ambtgenoot van LNV op 30 oktober 2018 naar de Kamer heb gestuurd. Ik heb de Kamer toegezegd om begin 2020 over de voortgang hiervan te rapporteren. In de uitwerking van het plan van aanpak wordt ook gekeken naar de uitrusting van boa’s.
Deelt u voorts de mening dat groene BOA’s de beschikking moeten hebben over de juiste instrumenten om hun taak uit te voeren?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitgebreid toelichten waarom het besluit is genomen dat een bepaald aantal boswachters opeens hun wapenstok en pepperspray moesten inleveren? Kunt u hierbij ook ingaan op de totstandkoming van het negatieve advies van de politie en het openbaar ministerie, dat mede heeft geleid tot het besluit?
De procedure voor de aanvraag of verlenging van een akte van opsporingsbevoegdheid met toekenning van geweldsmiddelen en de beoordelingscriteria is geregeld in het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (https://wetten.overheid.nl/BWBR0007013/2018-07-01) en de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar (https://wetten.overheid.nl/BWBR0039766/2018-10-26). Samengevat is de aanvraagprocedure als volgt ingericht. De aanvragende instantie vraagt de korpschef en de hoofdofficier van justitie advies ten aanzien van de noodzaak van de gevraagde opsporingsbevoegdheid en toekenning van geweldsmiddelen. De aanvragende instantie stuurt vervolgens – ingeval van verlenging uiterlijk drie maanden voor het verlopen van de geldigheidsduur – de aanvraag, samen met de adviezen, aan de Minister voor Rechtsbescherming (Dienst Justis). Zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen drie maanden wordt daarop beslist. Tegen dit besluit kan de aanvragende instantie in bezwaar en beroep.
In dit specifieke geval is op 6 juni 2019 een aanvraag tot verlenging van het categoriale besluit van 24 juni 2014, BOACAT2014/036 ingediend. Gelet op het gegeven dat het bestaande categoriale besluit op 7 juli 2019 zou aflopen en daarmee de opsporingsbevoegdheid zou komen te vervallen is, na overleg met de aanvrager, de ingediende aanvraag met spoed beoordeeld. Omdat de toezichthouders in dit geval negatief hadden geadviseerd over het toekennen van de wapenstok en de pepperspray, is het categoriaal besluit (bij besluit van 2 juli 2019, nr. BOACAT2019/034) verlengd met enkel de toekenning van het geweldsmiddel handboeien. Hiermee is het vervallen van de opsporingsbevoegdheid per 7 juli 2019 voorkomen. Een zorgvuldig te nemen besluit omtrent toekenning van de pepperspray en de wapenstok vergde meer tijd. Omdat de procedure ten aanzien van een eventuele toekenning van deze geweldsmiddelen nog loopt, onthoud ik mij van een nadere toelichting op deze zaak.
Kunt u aangeven waarom een aantal dagen later voornoemd besluit is teruggedraaid?
Er is – verwijzend naar mijn antwoord op de vragen 5 en 7 – geen sprake van het terugdraaien van voornoemd categoriaal besluit. Er zijn mij geen andere soortgelijke gevallen bekend. De huidige procedures zijn duidelijk genoeg en ik zie op dit moment geen aanleiding deze te verduidelijken
Ik heb periodiek overleg met de boa-bonden. Daarin komen thema’s aan bod die mijn verantwoordelijkheid raken. Het thema veiligheid van boa’s en welke bewapening daarbij passend is, kan in algemene zin in een volgend overleg met de boa-bonden worden besproken.
Kunt u aangeven hoe de huidige procedure van vergunningverlening ingericht is?
Zie antwoord vraag 5.
Kan, naar aanleiding van het teruggedraaide besluit, de conclusie getrokken worden dat de huidige procedures met betrekking tot het aanvragen van geweldsmiddelen niet duidelijk genoeg zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze procedures te verduidelijken zodat groene BOA’s de Nederlandse buitengebieden op een adequate manier kunnen blijven beschermen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid met de Nederlandse BOA Bond (NBB) in overleg te treden over voornoemde situatie en afspraken te maken hoe dit in de toekomst kan worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met soortgelijke situaties die zich in het verleden hebben voorgedaan? Zo ja, kan in deze gevallen worden bekeken of een herbeoordeling op zijn plaats is?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Duizenden veehouders nog in ongewis over fosfaatrechten’ |
|
Helma Lodders (VVD), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duizenden veehouders nog in ongewis over fosfaatrechten»?1
Ja.
Wat vindt u van de situatie dat nog steeds duizenden veehouders in het ongewisse zijn over de toewijzing van fosfaatrechten en van de onzekerheid die dit zowel bedrijfsmatig als privé met zich meebrengt?
Ik begrijp dat de afwachting van een beslissing op bezwaar of beroep voor veehouders onzekerheden met zich brengt. RVO.nl handelt de bezwaarschriften zo snel mogelijk af. Dit moet wel zorgvuldig gebeuren. Het actuele beeld d.d. 2 september 2019 is dat er 8.677 bezwaren zijn ingediend. Hiervan zijn er 7.147 afgehandeld. Er zijn nog 1.530 bezwaren in behandeling. Er is nog altijd een instroom van nieuwe bezwaarschriften, maar de voorraad van het aantal bezwaarschriften dat in behandeling is daalt.
Circa 45% van de nog openstaande bezwaarschriften vergt een beoordeling of er sprake is van een individuele disproportionele last. Het overige deel van de bezwaren is afkomstig uit de vleesveesector. Hier speelt het vraagstuk welke runderen vallen onder de definitie van melkvee in de Meststoffenwet, waarover het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) recent enkele uitspraken heeft gedaan.
Binnen de groep van 1.530 bezwaarschriften die nog in behandeling zijn, zijn er 368 bezwaarschriften waarbij een landbouwer heeft aangegeven dat er sprake is van een knelgeval. Deze dossiers overlappen, met uitzondering van 31 stuks, met de hierboven genoemde categorieën. De beoordeling van het knelgeval wordt meegenomen in de afhandeling van het bezwaarschrift. Er zijn binnen deze groep van 368 ondernemers nog 7 bezwaarschriften waarbij een landbouwer nog gegevens dient aan te leveren voor de beoordeling van het knelgeval. Met alle 7 ondernemers is goed overleg en zijn individuele afspraken gemaakt over de termijn voor het aanleveren van de benodigde gegevens.
Het beeld van de beroepsprocedures is dat er 1.513 beroepen zijn ingediend (stand van zaken 2 september 2019). Hiervan zijn er 482 afgehandeld. Er zijn nog 1.031 beroepen in behandeling bij het CBb. Het kabinet heeft extra middelen ter beschikking gesteld om deze zaken zo snel mogelijk af te handelen, zonder daarbij de zorgvuldigheid uit het oog te verliezen. Het CBb hanteert hiertoe sinds begin dit jaar een projectmatige aanpak, waarbij vergelijkbare zaken zo veel mogelijk gezamenlijk worden opgepakt.
Is u bekend dat melkveehouders bericht ontvangen dat de herbeoordeling niet tegelijkertijd met het lopende bezwaarschrift behandeld wordt en dat dat betekent dat de bezwaarprocedure stil komt te liggen tijdens de periode dat het aantal fosfaatrechten opnieuw beoordeeld wordt? Kunt u aangeven hoeveel tijd de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) kan gebruiken om deze herbeoordeling plaats te laten vinden?
Het CBb heeft op 16 april 2019 en 25 juni 2019 uitspraken gedaan over de definitie van melkvee in de Meststoffenwet. De uitleg daarvan zoals gegeven in de beleidsregel bleek ten opzichte van de definitie in de Meststoffenwet te beperkt. Er zijn 1.045 lopende bezwaar- en beroepsprocedures die door deze uitspraken worden getroffen. Deze veehouders zullen een nieuw besluit ontvangen van RVO.nl. Voor een deel zal daarmee het probleem opgelost zijn. Voor veehouders die nog andere punten van bezwaar hadden, kan de lopende procedure na ontvangst van het nieuwe besluit worden voortgezet. De herbeoordeling is naar verwachting in het najaar van 2019 gereed.
Wat is de reden dat de herbeoordeling niet tegelijkertijd met de bezwaarprocedure wordt afgehandeld?
Zorgvuldigheid staat voorop bij het behandelen van de diverse procedures. Door eerst een nieuw besluit te nemen naar aanleiding van de uitspraken van het CBb, kunnen bezwaren tegen dit nieuwe besluit worden meegenomen in de lopende bezwaarprocedure en wordt voorkomen dat een landbouwer pas in beroep bezwaren kan uiten tegen het nieuwe besluit. Zodra een landbouwer een nieuw besluit heeft ontvangen, neemt RVO.nl contact op om afspraken te maken over de verdere afhandeling van het bezwaarschrift.
In het verslag van een schriftelijk overleg over de fosfaatrechtenregeling (Kamerstuk 33 037, nr. 359) stelt u dat een deel van de bezwaarmakers een beroep heeft gedaan op de knelgevallenregeling, en dat deze bezwaarmakers één besluit ontvangen waarin de zaken tezamen worden beoordeeld; kunt u aangeven hoeveel van de nog 1.672 lopende bezwaarprocedures een beroep hebben gedaan op de knelgevallenregeling? Komen deze gevallen boven op de zeven knelgevallen die nog beoordeeld moeten worden?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
In het overzicht uit het eerder genoemde schriftelijk overleg wordt aangegeven dat 2.820 bedrijven zijn aangemeld voor de knelgevallenregeling, en dat voor 708 bedrijven de knelgevallenregeling geheel of gedeeltelijk is toegekend; kunt u aangeven hoeveel bedrijven te horen hebben gekregen dat zij niet in aanmerking komen voor de knelgevallenregeling? Zijn die zaken daarmee afgehandeld? Zo nee, hoeveel zaken lopen er nog?
Van de 2.820 bedrijven die zich hebben aangemeld, zijn er 703 geheel of gedeeltelijk toegekend en 1804 bedrijven hebben een afwijzing ontvangen. 14 ondernemers zijn in bezwaar gegaan tegen de beslissing over hun knelgeval. Tegen een toewijzing of een afwijzing in de bezwaarprocedure kan een landbouwer in beroep. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat er 368 lopende bezwaarschriften zijn waarin de ondernemer (alsnog) heeft aangegeven dat er sprake is van een knelgeval. Dit aantal van 368 omvat de 14 ondernemers die in bezwaar zijn gegaan tegen een eerdere beslissing over hun knelgeval.
Kunt u aangeven welke procesafspraken er gemaakt zijn met de bezwaarmakers?
Er zijn procesafspraken gemaakt met diverse gemachtigden en ondernemers over de termijn van het aanleveren van aanvullende informatie ter onderbouwing van het bezwaarschrift. In de meeste van deze afspraken is ook een termijn aangegeven waarbinnen de beslissing op bezwaar kan worden verwacht.
Wanneer bent u voornemens om (in lijn met de procesafspraken) veehouders duidelijkheid te bieden?
De grote hoeveelheid bezwaarschriften dient zorgvuldig te worden beoordeeld. Ik zie de gemaakte procesafspraken als leidraad voor de afhandeling van de bezwaarschriften.
Wat is de reden dat de beoordeling van de zeven bedrijven die in aanmerking willen komen voor de knelgevallenregeling uitblijft? Tot welke termijn kunnen de bedrijven de ontbrekende gegevens aanleveren? Klopt het dat deze bedrijven geen verdere bezwaarprocedures hebben lopen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Het handelen van de NVWA met ondeugdelijk pootgoed en opvolging van meldingen door keuringsdiensten |
|
Jaco Geurts (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opschudding: grootschalige fraude met aardappelen in Kruisland»?1
Ja.
Welke maatregelen zijn tot nu toe in Nederland genomen door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tegen de fraudeur? Worden in Nederland de met frauduleus pootgoed beplantte akkers geruimd? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten hoe u bent omgegaan met het handhavingsverzoek van Breederstrust?
Breederstrust heeft een verzoek bij de NVWA ingediend tot het doen van onderzoek. Het verzoek is in behandeling bij de NVWA-IOD. De NVWA-IOD onderzoekt de informatie en beoordeelt in overleg met het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM) of er aanleiding is om een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Kunt u toelichten in hoeverre in deze zaak grensoverschrijdende aspecten spelen?
In deze zaak gaat het om afzet van Nederlandse pootaardappelen door een handelsbedrijf, dat zowel in Nederland als in België een vestiging heeft. Het handelsbedrijf heeft de pootaardappelen geleverd aan meerdere Belgische telers. Twee van de telers hebben deze aardappelen voor een deel gepoot in Nederland.
Is er een strafrechtelijk onderzoek ingesteld in België en Nederland naar de betreffende fraudeur? Tussen welke autoriteiten in België en Nederland wordt nu samengewerkt?
De NVWA en de NAK hebben contact met de Belgische autoriteiten in deze zaak. Over de exacte activiteiten van de Belgische autoriteiten heb ik geen zeggenschap en kan ik geen mededelingen doen. Zie het antwoord op vraag 2 voor het onderzoek in Nederland.
Welk besluit hebben de Belgische autoriteiten tot nu toe genomen en welke besluit de Nederlandse autoriteiten?
In België heeft het FAVV besloten dat de teelt beëindigd moet worden op percelen waar het onder vals label afgeleverde pootaardappelen zijn uitgeplant.
In Nederland heeft de NAK de keuring en certificering van pootaardappelen bij de betrokken pootaardappelteler voor minimaal drie jaar opgeschort. De NAK heeft de betrokken handelaar aansprakelijk gesteld voor de schade door gebruik van de valse labels en het maken van inbreuk op het NAK-beeldmerk.
In Nederland zijn twee percelen (totaal 17,5 ha) uitgeplant met het betrokken pootgoed. De NVWA heeft op deze percelen fytosanitaire maatregelen opgelegd, te weten een aanvullende veldinspectie en toetsing van geoogste partijen op quarantaineziekten.
Welke maatregelen worden getroffen door de NVWA opdat er een betere internationale afstemming is van maatregelen en besluiten tussen de verschillende lidstaten, waarbij voorkomen wordt dat twee of meer lidstaten in dezelfde casus verschillende besluiten nemen, wat tot ongewenste spanningen leidt tussen lidstaten en het internationale bedrijfsleven?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om tot maatregelen te komen voor een betere internationale afstemming. De NVWA neemt de gang van zaken bij de behandeling van deze vermoedelijke fraude mee in het overleg met de FAVV.
Deelt u de mening van de indieners dat het voor de pootgoedsector, maar zeker ook voor andere sectoren, heel belangrijk is dat fraude snel en doeltreffend wordt aangepakt om imagoschade en toekomstige fraude te voorkomen?
Ja.
Welke maatregelen kunnen door de plantaardige keuringsdiensten, zoals de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed (NAK) en Skal biocontrole, en door de NVWA genomen worden tegen fraude?
De genoemde organisaties kunnen maatregelen nemen om fraude te voorkomen, in een vroeg stadium te signaleren en daar opvolging aan geven door gebruik te maken van hun bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden op grond van de Landbouwkwaliteitswet of, Zaaizaad-en Plantgoedwet 2005 (en voor Skal eventueel ook nog de Wet Dieren) en/of Plantenziektenwet. Hierbij kan gedacht worden aan risicogericht toezicht bij bedrijven met een verhoogde kans op overtredingen, de mogelijkheid om ondeugdelijk teeltmateriaal uit de handel te halen, maar ook besluiten tot een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. De NVWA-IOD kan gebruik maken van de aan haar toegekende opsporingsbevoegdheden.
Het wetsvoorstel Plantgezondheidswet (Kamerstuk 35 083, nr. 2) introduceert de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete door de NVWA naast het bestaande strafrechtelijke handhavingsinstrument (duale handhaving). De NVWA bepaalt op basis van haar interventiebeleid welk handhavingsinstrument passend is bij de gemaakte overtreding. Het instrument van de bestuurlijke boete kan op basis van deze afweging ook worden ingezet bij overtredingen ten aanzien van plantenpaspoorten (opgenomen op het NAK-label).
Kunt u aangeven hoe meldingen van fraude door de plantaardige keuringsdiensten door de NVWA worden opgevolgd?
De NVWA hanteert een vaste procedure voor het opvolgen van vermoedens van overtredingen, die door keuringsdiensten worden gemeld. De procedure voorziet in het afwegen van alle mogelijke juridische vervolgstappen: bestuursrechtelijke maatregelen, het opschorten van erkenningen en vergunningen en strafrechtelijk onderzoek. Bij vermoedens van fraude wordt de NVWA-IOD ingeschakeld (zie ook vraag 3). De NVWA-IOD onderzoekt de informatie en beoordeelt in overleg met het Functioneel Parket van het OM of er aanleiding is om een strafrechtelijk onderzoek te starten. Daarbij merk ik op dat de vraag of een overtreding aangemerkt dient te worden als fraude (waarbij sprake is van opzettelijk illegaal handelen en bedrog), pas na afronding van het onderzoek goed beantwoord kan worden.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen van fraude door de plantaardige keuringsdiensten bij de NVWA zijn binnen gekomen, hoeveel bedrijven dit betreft en hoe deze meldingen zijn opgevolgd?
In 2019 zijn er tot nu toe vijf gevallen van vermoedelijke fraude met betrekking tot fytosanitaire wet- en regelgeving behandeld door de NVWA naar aanleiding van een melding door een plantaardige keuringsdienst. Hierbij waren vijf bedrijven betrokken. De meldingen zijn opgevolgd zoals genoemd bij vraag 10.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met de plantaardige keuringsdiensten om gezamenlijk te bekijken op welke wijze opvolging van meldingen en handhaving van fraude structureel verbeterd kan worden?
Ja.
Zijn er mogelijkheden om de plantaardige keuringsdiensten meer bevoegdheden te geven om op te treden tegen gecertificeerde en niet-gecertificeerde bedrijven? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er en wordt hierover nagedacht? Bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met de sectoren?
Mijn uitgangspunt is dat de plantaarde keuringsdiensten op dit moment voldoende bestuursrechtelijke bevoegdheden hebben om op te treden tegen gecertificeerde en niet-gecertificeerde bedrijven. Op grond van de Landbouwkwaliteitswet bestaat daarnaast ook de mogelijkheid tot het nemen van tuchtrechtelijke maatregelen (waaronder een geldboete), naast strafrechtelijke handhaving. Uiteraard is het mogelijk om de plantaardige keuringsdiensten aanvullende bevoegdheden te geven, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete, maar dit acht ik op dit moment niet opportuun. Ik zie dan ook op dit moment geen aanleiding om hierover verder het gesprek met de sector aan te gaan.
Ontploffingsgevaar emissiearme stalvloeren en ruimte voor alternatieve systemen |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Alarmerend rapport over mestgasexplosie»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op vragen van de leden Lodders en Ziengs2 waarin u aangaf dat u het onderzoek van de Omgevingsdienst Twente naar de Kamer zou toesturen wanneer dit gereed was? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd, aangezien het rapport van de Omgevingsdienst Twente al op 28 mei 2019 is gepubliceerd?
Tijdens een persconferentie op 25 juni 2019 hebben de gemeente Hof van Twente en de Omgevingsdienst Twente het onderzoekrapport gepresenteerd. De datum van 28 mei 2019 is een onjuiste vermelding op het rapport. In het antwoord op de eerdere vragen gaf de Minister van LNV aan het rapport toe te zenden zodra het gereed was, maar dat is niet gebeurd. Dat was niet goed, want dat was wel beloofd. U treft het rapport in de bijlage aan.3
Wat is uw reactie op de conclusie van de Omgevingsdienst Twente op basis van onderzoek naar de toedracht van de explosie in Markelo van eerder dit jaar dat er een direct verband is tussen ontploffingsgevaar en emissiearme constructies van stalvloeren?
De Omgevingsdienst Twente heeft middels verzameling van de beschikbare informatie een reconstructie van de toedracht van de explosie in Markelo gemaakt. De Omgevingsdienst heeft aangegeven dat de reconstructie tot stand is gekomen op basis van indicatieve gegevens en dat aanvullend onderzoek nodig is. Ik heb recent met diverse betrokken instanties en deskundigen overleg gevoerd over het incident en de reconstructie van de Omgevingsdienst. In dat overleg is de opzet besproken van een onderzoek dat ik, vanwege de aanhoudende zorgen vanuit de sector, gezamenlijk met de Minister van LNV zal laten uitvoeren naar de veiligheid van emissiearme vloeren. Het onderzoek moet inzicht bieden in de veiligheid van emissiearme vloeren en de verschillen daarin ten opzichte van gangbare roostervloeren. Daarbij zal ook worden gekeken naar richtlijnen voor een veilig gebruik en eventuele aanvullende eisen die kunnen worden gesteld aan ontwerp, bouw en gebruik van emissiearme vloeren. Betrokken instanties en deskundigen hebben hun medewerking aan het onderzoek toegezegd.
Herkent u zich in de aanbeveling van de Omgevingsdienst Twente dat «met het nemen van de nieuwe maatregelen voor de installatie van emissiearme vloeren alleen is gekeken naar milieuwinsten en er weinig aandacht is geweest voor de eventuele gevaren die deze keuze met zich meebrengt op dier en mens, door een brand of explosie»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier bent u voornemens de protocollen te wijzigen zodat er een betere afweging ontstaat tussen milieu en veiligheid?
De veiligheid van emissiereducerende technieken mag niet ter discussie staan. Ik herken me niet in de constatering van de Omgevingsdienst Twente dat er weinig aandacht is geweest voor de gevaren voor mens en dier bij de opname van emissiearme stalvloeren in de Regeling ammoniak en veehouderij. Zoals aangegeven bij de beantwoording van eerdere Kamervragen wordt bij de beoordeling van emissiereducerende technieken ook naar veiligheidsaspecten gekeken. De veiligheid van stallen is echter niet alleen een aspect bij de stalbeoordeling, maar deze is ook geborgd in het geheel van eisen en adviezen voor ontwerp, bouw en gebruik van stallen. Ik wil in het hierboven aangekondigde onderzoek daarom nadrukkelijk de eisen en adviezen op al deze punten betrekken in overleg met de partijen die hiervoor verantwoordelijk zijn.
Deelt u de mening dat huidige emissiearme vloersystemen klaarblijkelijk niet voldoende veilig zijn? Zo nee, waarom niet?
Omdat er nog geen onderzoek is gedaan naar het explosiegevaar bij emissiearme stalvloeren, zal ik, vanwege de vragen die er ook na de reconstructie van de Omgevingsdienst blijven bestaan naar aanleiding van het betreurenswaardige incident in Markelo, en vanwege de zorgen hierover van veehouders, bij bovengenoemd onderzoek over de veiligheidsrisico’s deskundigen betrekken op het gebied van brandveiligheid, stalontwerp en emissiereductie.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om ook te kijken naar andere, innovatieve en nieuwere varianten van emissiearme vloersystemen om te komen tot een emissiearme stalvloer waarbij veiligheid en milieu beide gewaarborgd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met het dure, langdurige en (volgens de sector) onvolledige Regeling ammoniak en veehouderij (RAV)-protocol die het voor start-ups met nieuwe ideeën bijna onmogelijk maakt om voet aan de grond te krijgen?
Ik wacht de uitkomsten van het hierboven aangekondigde onderzoek af. Voor de Rav-beoordeling verwijs ik naar de aangekondigde acties in de beleidsreactie op het rapport van de Commissie Geurhinder Veehouderij van 6 september jl4., onder meer gericht op snelle en zorgvuldige introductie van innovatieve technieken.
Eerder hebben de leden Lodders en Ziengs3 gevraagd naar het proces van een innovatief idee tot een daadwerkelijk goedgekeurd en gecertificeerd emissiearm nieuw stalvloer systeem. Welke stappen zijn er concreet gezet om tot een verbeterende en versnelde procedure te komen? . Wanneer kan de Kamer de informatie tegemoet zien waar de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat naar verwijst in antwoorden op Kamervragen van de leden Lodders en Ziengs met betrekking tot stappen die gezet gaan worden om belemmeringen die bedrijven of andere sectoren ondervinden bij het testen van stalconcepten zoveel mogelijk weg te nemen?
Uitvoerder Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) blijft continu werken aan verbeteringen in de uitvoering. Om producenten te faciliteren bij hun aanvragen besteedt RVO.nl dit jaar extra aandacht aan voorlichting over de procedures. Aanvragers en hun adviseurs zijn daarmee beter in staat te voldoen aan de eisen die worden gesteld aan de aanvraag. Dit kan het beoordelingsproces aanzienlijk verkorten. Daarnaast organiseert RVO.nl dit jaar een aantal bijeenkomsten van ondernemers die actief zijn met ontwikkeling van nieuwe emissiereducerende technieken met deskundigen van de TAP. In die bijeenkomsten vindt uitwisseling van informatie plaats over het doen van aanvragen en metingen enerzijds en de innovatieve aspecten van nieuwe concepten anderzijds ten behoeve van het verbeteren van het beoordelingsproces.
Kunt u aangeven welke urgentie u geeft aan het ontwikkelen en in de praktijk brengen van nieuwe (deel)concepten voor emissiebeperking uit stallen? Kunt u zich voorstellen dat uit de voortgang op dit dossier de urgentie niet gevoeld wordt? Zo nee, hoe kunt u dit weerleggen? Zo ja, wat gaat u doen om extra stappen te zetten op dit dossier, ook in acht nemende de ambities in het klimaatakkoord?
Ik heb de Kamer in de beleidsreactie op het rapport van de Commissie Geurhinder Veehouderij van 6 september jl. geïnformeerd over de stappen die zijn gezet. In die brief heb ik de Kamer ook geïnformeerd over de opdracht die ik heb gegeven aan een extern bureau om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor verdergaande wijzigingen van het stelsel van de stalbeoordeling. Het externe advies over de stalbeoordeling, en mijn voornemens voor aanpassing van het stelsel op basis daarvan, wil ik voor de zomer van 2020 aan uw Kamer voorleggen.
Herinnert u zich dat Nederland in maart 2017 akkoord heeft gegeven op het Vera-protocol, een internationale richtlijn voor onder meer het meten en vaststellen van stalemissies?
Zoals in het klimaatakkoord en in de hierboven genoemde Kamerbrief van 6 september is aangegeven, acht ik het van belang dat innovatieve technieken snel gebruikt kunnen worden en heb ik daartoe ook diverse acties ondernomen.
Daarnaast werkt het Rijk aan regelingen voor het ontwikkelen en stimuleren van innovaties en investeringen in integraal duurzame en emissiearme stalsystemen en managementmaatregelen met een bron- en diergerichte samenhangende emissiereductie van broeikasgassen, ammoniak, geur en fijnstof. Deze subsidieregelingen hebben zowel betrekking op innovatie, waaronder emissiemetingen, als op investeringen voor uitrol en implementatie van bewezen emissiereducerende technieken.
Wat houdt het Vera-protocol in, en waarom heeft Nederland akkoord gegeven op het Vera-protocol?
Nederland heeft in 2017 de General Verification of Environmental technologies in Agricultural production (VERA) Guidelines goedgekeurd. Daarmee heeft Nederland ingestemd met de regels voor verificatie binnen het internationale samenwerkingsverband VERA. In dit kader heeft Nederland in 2018 goedkeuring gegeven aan de laatste versies van een aantal protocollen voor verificatie van verschillende agrarische technieken, waaronder de VERA-protocollen voor huisvestingssystemen en luchtwassers. De VERA-protocollen beschrijven de manier waarop het testen van technieken moet worden uitgevoerd. De VERA-protocollen zijn tot stand gekomen door een samenwerking van een groot aantal internationale deskundigen, waaronder de deskundigen van de WUR die ook de Nederlandse protocollen voor huisvestingssystemen en luchtwassers hebben opgesteld. Nederland heeft akkoord gegeven op de VERA-protocollen, omdat de kwaliteit van meetgegevens die volgens het VERA-protocol tot stand komen voldoet aan de kwaliteitseisen voor de Rav-beoordeling.
Kunt u de verschillen toelichten tussen het Vera-protocol en het RAV-protocol?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe vaak is sinds het ondertekenen van het Vera-protocol een concept tot stal emissie via het Vera-protocol toegelaten (zonder aanvullende Nederlandse toets)?
Het belangrijkste verschil is dat de VERA-protocollen voor huisvestingssystemen en luchtwassers zijn gericht op de beoordeling voor zowel ammoniak, fijnstof en geur, terwijl het protocol voor de Rav (Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij 2013a) alleen betrekking heeft op de beoordeling voor ammoniak. Voor de beoordeling op geur en fijnstof kent Nederland aparte protocollen. Een andere belangrijk verschil is dat op basis van het VERA-protocol een reductiepercentage (relatieve factor ten opzichte van een referentiesysteem) voor de techniek wordt vastgesteld terwijl met het Rav-protocol ook een emissiefactor (absolute waarde) wordt vastgesteld.
Andere inhoudelijke verschillen betreffen technische aspecten als de eisen aan de testlocatie en het meetplan. Volgens de betrokken Nederlandse deskundigen zijn meetresultaten ondanks deze verschillen goed bruikbaar, mits daarbij rekening wordt gehouden met representativiteit van de resultaten voor Nederlandse praktijkbedrijven. Daarom kunnen de meetresultaten die tot stand zijn gekomen met behulp van het VERA-protocol in principe worden geaccepteerd bij de beoordeling voor de Rav, maar is een toets op de representativiteit in sommige gevallen van belang en is een rekenkundige omzetting nodig om te komen tot een emissiefactor.
Worden emissiearme vloersystemen die wel zijn goedgekeurd door het Vera-protocol, maar geen certificering van het RAV-protocol hebben, toegelaten tot de Nederlandse markt? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de samenwerking binnen VERA is onder meer het bevorderen van de toegang tot de internationale markt van milieutechnologieën voor de landbouw. Tot nu toe is er nog geen fabrikant geweest die voor de beoordeling voor de Rav gebruik heeft gemaakt van metingen die zijn uitgevoerd volgens het VERA-protocol. Het aantal verificaties dat de afgelopen jaren is uitgevoerd binnen VERA is nog relatief gering, maar de belangstelling bij fabrikanten neemt toe.
Een beperkte maar aanvullende toets voor de Rav is zoals hierboven aangegeven noodzakelijk om de koppeling te leggen tussen enerzijds de eisen die de Nederlandse wetgeving stelt en anderzijds te borgen dat systemen toepasbaar zijn onder Nederlandse praktijkomstandigheden.
Klopt het dat een door het Vera-protocol goedgekeurde emissiearme stalvloer evengoed nog moet worden getoetst aan de Nederlandse normen voordat het wordt toegelaten tot de Nederlandse markt? Zo ja, waarom heeft Nederland in 2017 besloten tot het accepteren van het Vera-protocol als het niet 100% voldoet aan de Nederlandse normen? Zo nee, graag een uitgebreide toelichting op dit proces.
Zie antwoord vraag 13.
Toetsen andere Europese landen als Duitsland en Denemarken het Vera-protocol ook eerst aan de eigen regelgeving alvorens het innovatieve stalsysteem toe te laten tot de eigen markt? Zo nee, hoe ziet het proces er in die landen dan wel uit?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om een denktank te faciliteren waar mensen met innovatieve ideeën terecht kunnen? Zo nee, waarom niet?
Denemarken gebruikt het VERA-protocol voor de toelating van emissiereducerende technieken tot een Deense lijst met emissiereducerende technieken. Een technisch comité oordeelt over de feitelijke toelating. Het is mij niet bekend hoe dit proces precies verloopt. In Duitsland is de toelating van systemen niet centraal maar regionaal geregeld en kan de toelating per deelstaat verschillen. Veel deelstaten gebruiken daarvoor de Duitse DLG-keuring. Recent is DLG ook gemachtigd voor het uitvoeren van VERA-beoordelingen. In het bovengenoemde advies over de mogelijkheden voor verdergaande wijzigingen van het stelsel van de stalbeoordeling zullen ook voorbeelden van toepassing van emissiereducerende technieken in de veehouderij in andere EU-landen worden opgenomen. Ik zal de adviseurs vragen om daarbij specifiek aandacht te besteden aan het proces in deze VERA-landen.
Wanneer kan de Kamer de antwoorden op de schriftelijke vragen over emissiearme stalvloeren4 van de leden Lodders en Ziengs verwachten?
In zo’n denktank is al voorzien. RVO.nl faciliteert ondernemers met innovatieve ideeën al bij het doen van een aanvraag met de quick scans, waarbij informatie wordt verschaft over de beoordelingsprocedures, de regelgeving en subsidiemogelijkheden. Daarnaast organiseert RVO.nl zoals gezegd bijeenkomsten waarin innovatieve ondernemers in gesprek gaan met deskundigen van de TAP.
De uitverkoop van natuurgebieden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is het waar dat Staatsbosbeheer voornemens is om natuurgebieden met een totale grootte van 400 hectare te verkopen aan particulieren?1
Staatsbosbeheer is voornemens 379 hectare af te stoten, zowel natuurpercelen, landschapselementen als landbouwgronden. Particulieren, organisaties en maatschappelijke partijen kunnen inschrijven op deze kavels.
Zijn er te verkopen percelen die deel uitmaken van Natura 2000-gebieden? Zo ja, om welke percelen gaat het?
Ja. Staatsbosbeheer verkoopt 10,8 hectare Natura 2000-gebied. Het betreft de kavels 56 en 57 in Beekbergen, kavel 60 in Maurik, kavel 85 in Dieren en kavel 86 in Olburgen, zie www.grondruilgelderland.nl voor de exacte ligging.
Is het waar dat Staatsbosbeheer met de opbrengst van de verkoop elders het natuurnetwerk wil vergroten en dat de organisatie hier zelf geen geld voor heeft en er daarom voor kiest percelen natuur te verkopen?
Het klopt dat Staatsbosbeheer met de opbrengsten andere gronden in de provincie Gelderland wil aankopen die tegen haar grotere kerngebieden in het Gelders Natuurnetwerk aan liggen. Staatsbosbeheer kiest voor het creëren van grote aaneengesloten natuurgebieden. Dat is één van de meest effectieve methodes om populaties dieren en planten robuuster te maken. Bovendien zijn grotere aaneengesloten gebieden efficiënter te beheren. Om dit mogelijk te maken, verkoopt Staatsbosbeheer kleinere, verspreid en versnipperd gelegen kavels, veelal landschapselementen en kleine natuurpercelen binnen landbouwgebieden.
Hoe rechtvaardigt u het dat een natuurgebied dat gekocht is met publiek geld en decennialang beheerd is met publiek geld, nu verkocht wordt aan particulieren?
Staatsbosbeheer heeft als doelstelling te werken aan meer robuuste, aaneengesloten natuurgebieden van (inter)nationale betekenis. Binnen het Gelders Natuurnetwerk draagt de verkoop en verwerving van percelen hieraan bij. Het beheer van de versnipperde percelen die Staatsbosbeheer inbrengt, is relatief duur en inefficiënt.
Kunt u toelichten welke waarborgen er zijn dat de te verkopen natuurgebieden van in totaal 400 hectare, ook daadwerkelijk natuur blijven en hoe worden de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden gewaarborgd?
Toekomstige eigenaren verplichten zich bij de aankoop van natuurpercelen tot realisatie dan wel behoud van de natuur. Dit is geborgd in het gemeentelijke bestemmingplan, provinciale omgevingsverordening of aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied. Een kwalitatieve verplichting wordt aan de nieuwe eigenaar opgelegd als het perceel in het bestemmingsplan een andere bestemming heeft dan natuur. Deze dient alles na te laten wat de bestaande natuurwaarden teniet kan doen.
Deze gebieden werden door Staatsbosbeheer als natuur beheerd, maar zijn dit volgens het bestemmingsplan (nog) niet. Met de provincie Gelderland is afgesproken dat zij toezicht houdt op de naleving van de kwalitatieve verplichting. In Natura 2000-gebieden beschrijft het desbetreffende beheerplan hoe de instandhoudingsdoelstellingen worden gerealiseerd. Provincies voeren de regie op toezicht en handhaving hiervan. Bij mogelijke grondtransacties voert Staatsbosbeheer altijd goed overleg met de betreffende provincie.
Van welke «harde afspraken» is sprake en hoe zal de provincie daarop toezien?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Kunt u toelichten wat er wordt verstaan onder «kwalitatief betere natuur» en wat er «slecht» is aan de te verkopen percelen, waaronder terreinen in Natura 2000-gebied, die met de verkoop opgeofferd worden?
Zie mijn antwoorden bij vragen 3 en 4.
Wordt er onafhankelijk toegezien op de kwaliteit van de nieuwe natuurgebieden? Zo ja, door wie of door welke instantie? Zo nee, waarom niet?
De provincie Gelderland ziet toe op de kwaliteit van de natuurgebieden.
Wat vindt u van de uitspraak dat «de hoop [er is] dat particulieren grond zullen aanbieden nabij de kwetsbare Natura 2000-gebieden van Staatsbosbeheer» en dat daarom «het risico bestaat dat er minder grond wordt aangekocht dan verkocht»?
De uitkomst kan zijn dat er op korte termijn minder grond door Staatsbosbeheer wordt aangekocht dan verkocht. De opbrengst van alle grondverkopen komt in een fonds terecht. Dit fonds kan alleen worden aangewend voor het verwerven van nieuwe (natuur)gronden. Dat betekent dat Staatsbosbeheer niet gedwongen is tegen ongunstige voorwaarden op korte termijn te verwerven en dat de opbrengst gereserveerd blijft voor toekomstige verwerving.
Wat vindt u ervan dat dit beleidsplan deels gebouwd is op hoop, maar waarbij het risico bestaat dat er natuur zal verdwijnen?
Zie mijn antwoorden bij vraag 5 en 9.
Bent u bereid zich in te zetten om het natuurgebied te behouden als publiek eigendom en op die manier de bescherming van de 400 hectare natuur te waarborgen en om hier de benodigde fondsen beschikbaar voor te stellen?
Nee, dat is niet nodig. Zie hiervoor mijn beantwoording van de vorige vragen.
Deelt u de mening dat de nadruk te veel is komen te liggen op het verdienmodel achter het beheren van de natuur en bent u bereid ervoor te zorgen dat de nadruk minder op «benutten» en meer op beschermen komt te liggen?
Nee. De drie doelstellingen van Staatsbosbeheer – beschermen, beleven en benutten – blijken uit de evaluatie van Staatsbosbeheer van november 2018 in evenwicht te zijn (Kamerstuk 29 659, nr. 151). De verkopen van versnipperde percelen in Gelderland dragen daarnaast niet alleen bij aan een efficiëntere bedrijfsvoering, maar geven vooral een impuls aan robuustere natuurgebieden.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is om natuurgebieden in de uitverkoop te doen in tijden van een mondiale biodiversiteits- en klimaatcrisis, waar nog bij komt dat Nederland met 14% beschermde natuur sowieso hekkensluiter is in Europa?
Nee. Eigendom en beheer wordt bij verkoop aan derden overgedragen onder voorwaarde van instandhouding van natuur of landschapselementen. Kavels worden voor een marktconforme prijs aangeboden, waardoor met de opbrengsten ongeveer eenzelfde hoeveelheid areaal kan worden verworven.
Deelt u de mening dat er juist méér natuur bij moet komen in Nederland?
Ja. Het areaal natuur op land wordt nog fors vergroot. In de komende acht jaar wordt er door de provincies nog tienduizenden hectare aangekocht en ingericht, in het kader van het Natuurnetwerk Nederland.
Fosfaatrechten zelfzuivelaars |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de voortdurende onzekerheid voor zelfzuivelaars (een zelfzuivelaar is een melkveehouder die meer dan 50% van de op het eigen bedrijf geproduceerde melk zelf verwerkt tot een eindproduct en minder dan 50% van de geproduceerde melk aan een koper levert) in het kader van de fosfaatregelgeving?
Er zijn meerdere gesprekken geweest tussen vertegenwoordigers van zelfzuivelaars en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de groep zelfzuivelaars wordt vooralsnog uitgegaan van een gemiddelde melkproductie van 7.500 kg per koe per jaar, een ureumgehalte van 26 milligram per 100 kg melk en de bijbehorende excretieforfaits. Deze zelfzuivelaarsregeling geldt sinds 2006 en is ook de basis geweest voor de toedeling van fosfaatrechten aan deze melkveehouders.
Naar aanleiding van de consultatie van de actualisering van de excretieforfaits ben ik voornemens om op termijn uit te gaan van de daadwerkelijk geproduceerde hoeveelheid melk, zoals dit ook bij de rest van de melkveehouderij het geval is. Tot die tijd blijft de bestaande zelfzuivelaarsregeling gelden. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 8 oktober jl.
Hoeveel zelfzuivelaars staan er bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) geregistreerd?
RVO.nl houdt geen apart register van zelfzuivelaars bij. In totaal hebben 63 melkveehouders een fosfaatrechtenbeschikking gekregen aan de hand van de zelfzuivelaarsregeling. RVO.nl heeft in het kader van het berekenen van de fosfaatrechten in 2016 alle melkveebedrijven benaderd met het verzoek hun gegevens te controleren zoals die bij RVO.nl stonden geregistreerd. Melkveehouders konden met een zienswijze aangeven dat ze meer melk produceren dan er bij RVO.nl stond geregistreerd op basis van melkleveringen aan de fabriek. Deze melkgegevens zijn begin 2018 gebruikt voor het berekenen van de fosfaatrechten en om te bepalen of een melkveehouder valt onder de criteria zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 1.
Hoeveel zelfzuivelaars stonden er tot 2 juli 2015 bij de RVO geregistreerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel zelfzuivelaars zijn er na 2 juli 2015 bijgekomen (graag een overzicht per maand per jaar in aantal bedrijven en bedrijfsomvang)?
RVO.nl houdt geen register bij van zelfzuivelaars. Ik kan u derhalve op dit moment geen actueel overzicht van zelfzuivelaars overleggen. Wel ben ik voornemens om de vraagstelling in de Gecombineerde Data Inwinning uit te breiden om deze tak van de melkveehouderij beter te kunnen monitoren.
Klopt het dat een zelfzuivelaar die voor 2 juli 2015 geregistreerd stond als zelfzuivelaar in eerste instantie een «beschikking fosfaatrechten» heeft ontvangen op de werkelijke melkproductie per koe op 2 juli 2015 bij zowel hoogproductieve als laagproductieve koeien? Klopt het dat deze zelfzuivelaars een nieuwe beschikking ontvangen hebben waarbij uitgegaan wordt van een standaardproductie van 7.500 kg melk per koe?
Het klopt dat er een groep melkveehouders is waarvan pas in een later stadium duidelijk werd dat zij op basis van hun situatie op 2 juli 2015 onder de zelfzuivelaarsregeling vielen. Zij hebben allen in de loop van 2018 een herbeschikking ontvangen.
Kunt u aangeven hoe wordt omgegaan met de situatie waarin een zelfzuivelaar met hoogproductieve koeien die gekort is in de fosfaatrechten (op basis van de eerste beschikking op 2 juli 2015 bijvoorbeeld 43 kilogram fosfaat per koe en bij de forfaitaire norm teruggevallen naar 39,1 kilogram fosfaat per koe), in enig jaar minder dan 50% van het op het eigen bedrijf geproduceerde melk verwerkt tot een eindproduct? Is een overgangssituatie van kracht voor deze groep melkveehouders die zijn gekort in hun rechten terwijl de melkproductie niet is veranderd? Wat gebeurt er wanneer deze zelfzuivelaar verandert van bedrijfsstrategie en alle melk gaat leveren aan een koper?
Zelfzuivelaars die fosfaatrechten hebben ontvangen op basis van de zelfzuivelaarsregeling en vervolgens meer dan de helft van de door hun geproduceerde melk willen gaan verkopen aan een koper en daarmee niet meer onder de zelfzuivelaarsregeling vallen, zullen in dat geval worden afgerekend op hun daadwerkelijke productie. Indien die gemiddelde productie hoger ligt dan 7.500 kg, zal dat betekenen dat deze ondernemer fosfaatrechten moet bijkopen.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 wil ik op termijn alle zelfzuivelaars afrekenen op hun daadwerkelijke productie en onderzoek ik de komende tijd hoe ik dat het beste kan doen. Tot die tijd blijft de bestaande zelfzuivelaarsregeling gelden. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 8 oktober.
Welke zelfzuivelaars ontvangen een herziene beschikking? Klopt het dat dit alleen de zelfzuivelaars zijn die in eerste instantie een beschikking hebben ontvangen op de melkproductie van 2 juli 2015 en meer dan 50% verwerken?
Melkveehouders die in 2015 zelfzuivelaar waren en voldeden aan de criteria zoals genoemd in het antwoord op vraag 1 en die daarnaast in eerste instantie een beschikking hebben ontvangen op basis van de werkelijke melkproductie, hebben een herziene beschikking ontvangen.
Klopt het dat nog niet alle zelfzuivelaars een herziene beschikking hebben ontvangen? Zo ja, hoeveel zelfzuivelaars wachten nog op een herziene beschikking?
Bij RVO.nl zijn geen zelfzuivelaars bekend die nog op een herziene beschikking wachten. Wel lopen er bij sommige zelfzuivelaars nog juridische procedures.
Wat is de oorzaak dat de herziene beschikking zo lang op zich laat wachten? Wanneer worden de laatste herziene beschikkingen afgegeven?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat voor startende zelfzuivelaars de forfaitaire norm wordt gehanteerd maar dat deze zelfzuivelaars niet gekort worden op fosfaatrechten waarop zij op 2 juli 2015 recht hadden? Kunt u toelichten waarom er onderscheid wordt gemaakt tussen de toedeling van fosfaatrechten aan zelfzuivelaars van voor 2 juli 2015 en aan startende zelfzuivelaars?
Fosfaatrechten worden uitgegeven op basis van de situatie zoals deze was op 2 juli 2015. Ook voor melkveehouders die in 2015 nog geen zelfzuivelaar waren, maar dat naderhand wel zijn geworden, geldt voor de toedeling van fosfaatrechten de situatie zoals die op de peildatum van 2 juli 2015 was. Indien zij op die datum niet aan de criteria van de zelfzuivelaarsregeling voldeden en wel melkvee hielden, hebben zij fosfaatrechten toebedeeld gekregen op basis van de op die datum aanwezige hoeveelheid melkvee en de gemiddelde melkproductie per koe.
Herinnert u zich dat u tijdens het algemeen overleg Mestbeleid en Onregelmatigheden Identificatie & Registratie (I&R) op 13 december 2018 heeft toegezegd het gebruik van de zelfzuivelaarsregeling te monitoren? Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van deze monitoring?
Ik ben voornemens de vraagstelling bij de Gecombineerde Data Inwinning (GDI) uit te breiden zodat deze tak van melkveehouders beter kan worden gemonitord. Ten tijde van genoemde toezegging was aanpassing van de GDI 2019 niet meer mogelijk. De aangepaste vraagstelling zal wel worden meegenomen bij de GDI van 2020.
De handel in apen naar Europese proefdiercentra door een Nederlands bedrijf |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt het dat een Nederlands bedrijf, te weten R.C. Hartelust B.V (in het vervolg: Hartelust) te Tilburg, apen verkoopt aan een proefdierlaboratorium in Parma, waar vangstokken worden gebruikt om de dieren te fixeren en waarbij de apen willens en weten drinkwater wordt onthouden, waardoor ze hun eigen urine drinken en aan de spijlen van hun kooien likken? Wat is uw reactie op de beelden die via Animalrights.com te zien zijn?1
Ik vind het belangrijk dat er zorgvuldig en respectvol wordt omgegaan met proefdieren en ik kan goed begrijpen dat de undercover-beelden als schokkend worden ervaren. Ik ga er dan ook vanuit dat de Italiaanse autoriteiten dit verder zullen oppakken. De Europese Richtlijn 2010/63/EU voor de bescherming van proefdieren stelt namelijk strenge voorwaarden aan de huisvesting, verzorging en het gebruik van niet-humane primaten in dierproeven. Deze richtlijn is in alle lidstaten geïmplementeerd, in Nederland in de Wet op de dierproeven.
Er is in Nederland een bedrijf gevestigd dat een vergunning heeft om gefokte niet-humane primaten vanuit niet-EU landen te importeren en, na afloop van een quarantainetijd, te verhandelen naar erkende dierproefcentra in Europa. Dit bedrijf voldoet daarbij aan de wettelijke gestelde eisen, waar de NVWA streng op toeziet. Ik heb geen informatie voor welke soort dierproeven deze apen buiten Nederland worden ingezet.
Wat vindt u ervan dat een Nederlands bedrijf apen levert aan een proefdierlaboratorium waar zo met de dieren om wordt gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het gewenst dat een Nederlands bedrijf optreedt als doorvoerhaven voor apen die afkomstig zijn uit China en deze apen verkoopt aan proefdiercentra in Europa?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzicht geven in het aantal apen dat jaarlijks door Hartelust wordt gekocht en verhandeld? Kunt u daarbij onderscheid maken naar apensoort?
Exact deze vragen zijn reeds in 2010 beantwoord door de Minister van VWS (Aanhangsel Handelingen II 2009–2010, nr. 2852).Hoewel ik het belangrijk vindt om bij dierproeven zo transparant mogelijk te zijn kan ik, in lijn met de eerdere beantwoording, deze Informatie vanwege de bescherming van bedrijfs- en fabricagegegevens niet verstrekken.
Kunt u aangeven uit welke landen en instellingen Hartelust apen mag kopen en transporteren? Kunt u aangeven uit welke landen en instellingen de afgelopen jaren ook daadwerkelijk apen zijn geïmporteerd of ingekocht?
Zie antwoord vraag 4.
Aan welke landen en instellingen zijn de afgelopen jaren apen geleverd door Hartelust?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe de dieren getransporteerd worden van en naar Nederland en welke dierenwelzijnseisen aan het transport gesteld worden? Hoe wordt hierop toegezien? Worden de gezondheid en het welzijn van de apen tijdens het transport naar en van Nederland gemonitord? Zo ja, op welke wijze? Zijn er apen gestorven tijdens de transporten? Zo ja, hoeveel en wat was de precieze doodsoorzaak?
Alle instellingen die niet-humane primaten importeren moeten een erkenning hebben onder Richtlijn 92/65/EG (Bezemrichtlijn). Indien het gaat om proefdieren is daarnaast een vergunning vereist onder de Wet op de dierproeven (Wod) artikel 2. Conform deze vergunning dient het bedrijf te voldoen aan de vereisten voor huisvesting en dierenwelzijn van de Wod. De NVWA voert jaarlijks meerdere controles uit op de naleving hiervan. Transport door de lucht van primaten is binnen CITES slechts toegestaan als dit volgens de IATA-richtlijnen plaatsvindt (International Airport Transportation Association) voor het transport van levende dieren. Gezondheidscertificaten maken altijd onderdeel uit van een zending. De regels voor diertransporten binnen Europa zijn vastgesteld in de Verordening (EG) Nr. 1/2005 (Transportverordening). De NVWA houdt steekproefsgewijs toezicht op de naleving van deze voorschriften, er wordt echter geen registratie bijgehouden over gestorvene dieren. Daarnaast controleren ook de ontvangende lidstaten bij de certificering of het transport voldoet aan de eisen.
Is het u bekend dat de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW) schrijft dat het «van groot belang [is] dat de herkomst van alle nhp (niet-humane primaten) die in Nederland gebruikt worden voor dierexperimenten bekend is, zodat wildvang en onnodig internationaal transport uitgesloten zijn»?2
Ja. Het is in Europa verboden om niet humane-primaten uit het wild te gebruiken in dierproeven. Om dit te waarborgen beschikken alle apen die naar Europa geïmporteerd worden over een CITES certificaat dat de herkomst uit een fokinstelling bevestigt. Deze dieren ondergaan wel een internationale transport en een quarantainetijd. Alle Nederlandse onderzoeksinstellingen waar onderzoek met niet-humane primaten plaatsvindt, hebben daarom in 2014 toegezegd om voortaan bij voorkeur dieren te betrekken die in Nederland zijn gefokt (Kamerstuk 32 336, nr. 44). De herkomst van de niet-humane primaten in dierproeven in Nederland wordt ieder jaar gepubliceerd in de jaarregistratie «Zo doende» van de NVWA.
Kunt u uitsluiten dat Hartelust een doorvoorhaven is voor apen die uit het wild zijn gevangen? Hoe controleert u of Hartelust voldoet aan de Cites-regelgeving3 inzake wildvang? Maakt het BPRC4 gebruik van apen afkomstig van Hartelust? Zo ja, wat is de herkomst van deze apen? Kunt u uitsluiten dat ze uit het wild gevangen zijn?
Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven is het in Europa verboden om niet-humane primaten uit wildvang te gebruiken in dierproeven. De dieren moeten afkomstig zijn van een fokinstelling. Bij de invoer van niet-humane primaten is de CITES-overeenkomst van toepassing. Het CITES-certificaat geldt als bewijs voor legale herkomst uit een fokinstelling, afgegeven door de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst. Invoer kan slechts plaatsvinden als in Nederland de onafhankelijke Wetenschappelijke CITES Autoriteit een positief advies heeft uitgebracht. De invoer wordt niet toegestaan indien er gerede twijfel bestaat over de fokstatus van de dieren.
Het BPRC beschikt sinds enkele jaren over zelfstandige fokkolonies voor de verschillende soorten niet-humane primaten en is daarmee onafhankelijk van import van dieren. Voor die tijd heeft het BPRC ook apen betrokken uit niet-EU landen. Deze dieren waren voorzien van de benodigde CITES-documenten die wildvang uitsluiten.
Deelt u de mening dat de Nederlandse ambitie om het aantal dierproeven op apen te verminderen wordt ondergraven als Nederland een doorvoerhaven is van apen naar buitenlandse proefdiercentra? Zo nee, waarom niet?
Nee, de commerciële activiteit van een bedrijf in Nederland heeft geen enkele invloed op de kabinetsambitie om in Nederland het aantal dierproeven op apen te verminderen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Omwille van een betere leesbaarheid heb ik ervoor gekozen om de vragen 1, 2, 3 en 4, 5, 6 gezamenlijk te beantwoorden.
Mijnbouwactiviteiten in het waddengebied |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht 'UNESCO vraagt om opheldering mijnbouw Waddenzee»1 en het bericht «Wiebes, blijf af van ons prachtige werelderfgoed»?2
Ja.
Deelt u de zorgen van de Waddenvereniging ten aanzien van mijnbouwactiviteiten in het waddengebied? Zo ja, welke consequenties voor deze activiteiten verbindt u hieraan? Zo nee, waarom deelt u die zorgen niet?
De geuite zorgen zijn mij bekend. Vanuit die gedeelde zorg voor het gebied worden ook strikte randvoorwaarden voor mijnbouwactiviteiten onder de Waddenzee gehanteerd. Zo vinden er uitgebreide metingen en monitoring plaats van biotische en abiotische parameters om te controleren of er geen schade optreedt aan de natuurwaarden van het gebied. Daarnaast is er een onafhankelijke Auditcommissie die het bevoegd gezag jaarlijks adviseert over de verzamelde meet- en monitoringsgegevens en geldt het «hand aan de kraan»-principe, zodat de diepe delfstofwinning te allen tijde kan worden beperkt of gestopt als de effecten daar aanleiding toe geven.
Kunt u, gezien het feit dat voorspellingen ten aanzien van aardbevingen en het instorten zoutcavernes tot nu toe steeds te optimistisch bleken te zijn, nu wel garanderen dat deze gevolgen van mijnbouwactiviteiten in het waddengebied voortaan voorspelbaar en aanvaardbaar zullen zijn? Zo ja, wat zal de aard en omvang van de gevolgen van deze mijnbouwactiviteiten zijn? Zo nee, deelt u dan de mening dat deze mijnbouwactiviteiten niet verantwoord zijn en dus dienen te worden gestaakt? Hoe gaat u daar dan voor zorgen?
Het beeld dat «voorspellingen ten aanzien van aardbevingen en het instorten van zoutcavernes tot nu toe steeds te optimistisch bleken te zijn» is niet correct. De mate waarin gevolgen van bodembeweging aanvaardbaar zijn, wordt in besluiten en beschikkingen vastgelegd. Tevens is in de besluiten en beschikkingen vastgelegd hoe de effecten gemonitord moeten worden. In verreweg de meeste gevallen blijven de gemeten effecten van mijnbouwactiviteiten in Nederland binnen de vooraf daarvoor vastgestelde bandbreedte. Hierop wordt door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) als toezichthouder toegezien. In veel gevallen is de feitelijke bodembeweging als gevolg van de mijnbouwactiviteit kleiner dan de vooraf in de besluitvorming hiervoor toegestane bandbreedte. De berichtgeving over gevolgen van bodembeweging beperkt zich veelal tot de enkele gevallen waarin – buiten de gaswinning uit het Groningenveld – effecten groter of anders waren dan voorzien, hetgeen het door u geschetste beeld mogelijk verklaart.
Voor de diepe delfstofwinning onder de Waddenzee is per kombergingsgebied het meegroeivermogen en de gebruiksruimte vastgesteld. Zolang de door de diepe delfstofwinning onder de Waddenzee veroorzaakte bodemdalingssnelheid binnen de gebruiksruimte blijft, zal de natuurlijke sedimenttoevoer uit de Noordzee naar de Waddenzee de daar veroorzaakte bodemdaling als gevolg van diepe delfstofwinning teniet doen en zal er geen schade optreden aan de natuur. De onafhankelijke Auditcommissie gaswinning Waddenzee controleert elk jaar op basis van de meet- en monitoringsgegevens of hieraan wordt voldaan en rapporteert hierover aan de bevoegde gezagen.
Deelt u de mening dat de in het eerste bericht genoemde brief waarin Unesco u om opheldering vraagt over de mijnbouwactiviteiten in het waddengebied aangeeft dat er reden tot zorg is over deze activiteiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De brief van UNESCO aan Nederland betreft een reactie op een brief van de Waddenvereniging aan UNESCO waarin de Waddenvereniging haar zorgen uit over het effect van mijnbouwactiviteiten op het Werelderfgoed Waddenzee.
UNESCO volgt hier de gebruikelijke procedure dat vragen die gesteld worden over de bescherming van een werelderfgoed, voor een reactie voorgelegd worden aan de betreffende Staat. Gelet op de huidige fase in de procedure wordt de mening niet gedeeld dat UNESCO al zorgen geuit zou hebben over deze activiteiten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze brief aan de Kamer doen toekomen? Op welke termijn gaat u Unesco antwoord geven? Kunt u uw antwoorden met de Kamer delen?
De genoemde brief van de directeur van het Werelderfgoedcentrum van UNESCO treft u aan als bijlage bij deze brief.3 Zoals de Minister van LNV tijdens het AO Wadden van 26 juni 2019 heeft aangegeven, vindt de beantwoording van dit verzoek in afstemming met Duitsland en Denemarken plaats, omdat het hier gaat om een grensoverschrijdend natuurlijk werelderfgoed. Naar verwachting zal Nederland de antwoordbrief aan UNESCO in september 2019 versturen. Uw Kamer zal hierover door de Minister van LNV worden geïnformeerd.
Wat betekenen de vragen en zorgen van UNESCO voor de plannen ten aanzien van het toestaan van nieuwe mijnbouwactiviteiten in het waddengebied? Deelt u de mening dat er in afwachting van uw antwoorden en de reactie van UNESCO een moratorium moet komen voor nieuwe mijnbouwactiviteiten in het waddengebied? Zo ja, vanaf wanneer gaat dat moratorium in? Zo nee, waarom niet?
Met de bestaande wet- en regelgeving wordt zorgvuldig nagegaan of nieuwe activiteiten toelaatbaar zijn in de Waddenzee en of de unieke waarden, de zogenaamde Outstanding Universal Values, waarvoor de Waddenzee is ingeschreven op de Werelderfgoedlijst, hierdoor niet worden aangetast. De hierbij te volgen procedure, inclusief het hiervoor opstellen van een Milieu Effect Rapportage, zijn onderdeel van het totale raamwerk aan wet- en regelgeving, en de trilaterale afspraken en beheer, waarmee de Waddenzee is ingeschreven op de UNESCO Werelderfgoedlijst.
Ook bij de beoordeling van een aanvraag voor een nieuwe mijnbouwactiviteit zal de beschreven procedure met de toepasselijke strikte randvoorwaarden worden doorlopen. Ik heb vertrouwen in de uitkomst van deze procedure en zie dan ook geen noodzaak voor het instellen van een moratorium voor nieuwe mijnbouwactiviteiten in het Waddengebied. Vanzelfsprekend zal een reactie van UNESCO worden betrokken bij de verdere afwegingen hieromtrent.
Het bericht ‘Eikenprocessierups: waar spot jij hem?’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Eikenprocessierups: waar spot jij hem?»?1
Ja.
Is de overlast van de eikenprocessierups groter dan andere jaren? Zo ja, waardoor komt dit en hoe verhoudt zich dit tot andere jaren? Zo nee, hoe verhoudt de huidige overlast zich tot andere jaren?
De overlast van de eikenprocessierups is dit jaar veel groter dan in eerdere jaren. In 2018 werd al een verdrievoudiging van het aantal vlinders geconstateerd ten opzichte van 2017. Deze toename kwam waarschijnlijk door de warme en droge zomer van 2018 en het warme voorjaar van 2019. Tijdens het uitvliegen van de vlinders in de zomer en het najaar van 2018 waren de weersomstandigheden gunstig waardoor er veel eitjes afgezet zijn. Als gevolg hiervan is ten opzichte van 2018 het totale aantal rupsen op sommige plaatsen ook in 2019 verdrievoudigd. Een andere reden voor de grote overlast dit jaar is het noodweer begin juni waardoor rupsen, nesten en vervellingshuidjes uit de bomen gewaaid zijn en verder verspreid zijn dan normaal.
Welk gezondheidsrisico’s lopen mensen en dieren als ze in contact komen met de eikenprocessierups?
De brandharen kunnen zich over grote afstand verplaatsen. Bij contact dringen ze gemakkelijk in de huid, ogen en luchtwegen en veroorzaken daar klachten. Daarnaast komen griepachtige verschijnselen voor als misselijkheid, braken, koorts en algehele malaise. Anafylactische reacties zijn bekend, maar zeldzaam.
Ook (landbouw)huisdieren die met de brandharen in contact komen lopen het risico op huidaanslag en bij opname zwelling van de tong en slijmvliezen. Kleinere huisdieren (honden, katten) lopen als zij ruim in contact zijn geweest met de brandharen een grotere kans op overlijden. Bij paarden wordt daarnaast onder meer koorts en een verhoogde kans op koliek gemeld. Paarden kunnen worden aangetast door brandhaar-vervuild hooi. Herkauwers lijken minder gevoelig te zijn en incidenten met nadelige gezondheidseffecten zijn niet gedocumenteerd, maar het is onzeker of nadelige effecten volledig afwezig zijn. Over verdere gezondheidsconsequenties van brandharen bij mens en dier is nog weinig bekend.
Welke methoden worden gebruikt om de overlast van de rups te verminderen of te bestrijden?
Wat is de rol van Rijk, provincie en gemeente om inwoners te beschermen tegen de eikenprocessierups?
De verantwoordelijkheid voor preventie en bestrijding ligt bij eigenaren van eiken, waaronder overheden, private partijen en particulieren. Zij hebben een zorgplicht tot het bestrijden van de overlast door eikenprocessierupsen vanwege het gevaar voor de volksgezondheid. Deze zorgplicht omvat adequate voorzorgsmaatregelen, door bestrijding op plekken van verhoogd gevaar voor de volksgezondheid en door waarschuwende voorlichting aan burgers. Deze zorgplicht kan aan de hand van de landelijke Leidraad naar redelijkheid in concrete gevallen uitgevoerd worden.
Specifiek voor gemeenten geldt dat zij vanuit de wet Publieke gezondheid de taak hebben te streven naar het realiseren van een zo gezond mogelijke leefomgeving. Hiervoor zijn de medisch milieukundigen (MMK), werkzaam bij de GGD, de aangewezen adviseurs. Via het RIVM worden de GGD’en ondersteund. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat er landelijke regie moet komen om de overlast van de eikenprocessierups terug te dringen? Zo ja, op welke manier gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven onder antwoord 5 geldt in het algemeen dat eigenaren van eiken de zorgplicht hebben om de eikenprocessierups te bestrijden. Ik hecht er belang aan dat op één centrale plek adequate informatie wordt aangeboden over de eikenprocessierups en de bestrijding daarvan. Daartoe is inmiddels het Kennisplatform Processierups opgericht, bestaande uit verschillende partijen, waaronder het Kenniscentrum Eikenprocessierups, het KAD en de WUR. Ook ben ik hierover in gesprek met andere betrokken partijen zoals het RIVM, GGD GHOR Nederland en de VNG. Ik overleg hierover met BZK, VWS, I&W, VNG, IPO, RIVM en GGD GHOR Nederland en de betrokken kennisinstituten zodat er voor de zomer nog een begin mee wordt gemaakt. De eerste actie van het Kennisplatform Processierups is de lancering van de website www.processierups.nu op 3 juli jongstleden, waar het publiek informatie vindt over de eikenprocessierups en de bestrijding daarvan. Het Kennisplatform zal binnenkort ook de volledige leidraad actualiseren en bezien wat partijen nodig hebben om de overlast de eikenprocessierups in de toekomst beheersbaar te houden.
De aanpak van de overlast door de eikenprocessierups |
|
William Moorlag (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Plaag van eikenprocessierups neemt immense omvang aan»?1
Ja.
Deelt u de indruk van de in het bericht genoemde bioloog dat de omvang van de overlast van de eikenprocessierups in vergelijking met eerdere jaren groter is of hebt u een andere indicatie dat dit het geval is? Zo ja, wat is uw inschatting van die omvang? Zo nee, waarom niet en kunt u dit alsnog laten onderzoeken?
Ja, ik deel die indruk. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid De Groot. Ik ga op korte termijn verder onderzoek laten verrichten om de betrouwbaarheid van dit soort globale inschattingen verder te vergroten, bijvoorbeeld door tijdens de vluchtperiode de verspreiding van vlinders te volgen. Dit onderzoek is een van de acties die op korte termijn vanuit het nieuwe Kennisplatform Processierups zal worden uitgevoerd.
Deelt u de mening dat er sprake is van een acute en gemeente- en provinciegrens overstijgende problematiek? Zo ja, wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat op korte termijn de overlast van deze rupsen verminderd wordt en in hoeverre spelen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hier een actieve rol in? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 6 van lid De Groot. De eikenprocessievlinders vliegen binnenkort uit en de enorme aantallen brandharen blijven dan nog lange tijd voor overlast zorgen. Om iedereen te informeren hoe met de overlast om te gaan of deze te voorkomen is een overzicht met de belangrijkste do’s en don’ts voor zowel gemeenten als burgers opgesteld.
In opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ondersteunt het RIVM professionals van regionale GGD’en op het gebied van milieu en gezondheid. Het RIVM verzamelt kennis en informatie over gezondheidseffecten en stelt dit beschikbaar, zoals de GGD-richtlijn medische milieukunde: de eikenprocessierups en gezondheid2, een update van de wetenschappelijke literatuur over de gezondheidsaspecten van de eikenprocessierups3 en een pagina op de eigen website «Eikenprocessierups»4 met een link naar een toolkit van en voor GGD-professionals: «Alles over, voor en tegen de eikenprocessierups»5. Voor het antwoord op publieksvragen verwijst het RIVM door naar de regionale GGD. Op de website van de NVWA wordt het publiek doorverwezen naar relevante betrokken instanties die ook aan het kennisplatform deelnemen.
Bent u bekend met de wijze waarop in andere landen omgegaan wordt met deze problematiek? Zo ja, zijn er best practices in de aanpak van de overlast die wellicht ook in ons land toegepast kunnen worden? Zo nee, kunt u dit dan alsnog laten onderzoeken?
De leden van het Kenniscentrum Eikenprocessierups en de andere betrokken instituties beschikken over goede internationale contacten met specialisten op het gebied van de eikenprocessierups met name ook in de buurlanden waar dezelfde problematiek speelt. De kennis uit het buitenland wordt gebruikt in de actualisatie van de leidraad.
Veel van de beschikbare kennis wordt met regelmaat getoetst aan hoe men in het buitenland met het probleem omgaat. Tegelijkertijd is de situatie in Nederland anders is door de hoge bevolkingsdichtheid in Nederland, de nauwe verwevenheid van natuur met andere gebruiksvormen en in verschillende regio’s een landschap waarin eikenbomen een belangrijke factor zijn. Wel is duidelijk dat de schaal in de overlast zoals die zich nu in Nederland voordoet vrij uniek is.
Deelt u de mening dat er, gezien de omvang en het feit dat het een steeds terugkerend probleem betreft, een structurele landelijke aanpak nodig is? Zo ja, wilt u met gemeenten, provincies en het Kenniscentrum Eikenprocessierups in overleg treden om te komen tot een landelijk bestrijdingsplan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook geantwoord op vraag 5 van lid De Groot, hebben alle eigenaren van eiken, zoals gemeenten, een zorgplicht tot het bestrijden van de overlast door eikenprocessierupsen vanwege het gevaar voor de volksgezondheid. Juist omdat elke situatie anders is, kan op decentraal niveau beter maatwerk worden geleverd en daarom is de schadebestrijding decentraal georganiseerd. Ik ga er vanuit dat op basis van het delen van de juiste kennis in het Kennisplatform de collega overheden in staat zijn om de preventie en bestrijding adequaat en effectief op te pakken zodat de problematiek volgend jaar aanzienlijk wordt beperkt.
Landelijk wordt ook regie genomen door mij, onder andere via kennisverspreiding, onderzoek dat wordt opgezet en uitgevoerd en het delen van inzichten ten aanzien van de bestrijding van de eikenprocessierups.
Het afschot van wilde zwijnen in het leefgebied van de wolf |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wist u dat er voor het eerst sinds 200 jaar wolven geboren zijn op de Veluwe?1
Ja.
Is het waar dat deze wolven zich vooral voeden met in het wild levende dieren zoals herten, zwijnen en reeën?
Volgens deskundigen van Wageningen Environmental Research voeden gevestigde wolven zich hoofdzakelijk met in het wild levende grote zoogdieren, waaronder herten, reeën, vossen en wilde zwijnen.
Is het waar dat Nederlandse jagers vanaf 1 juli 2019 toestemming hebben om op grote schaal biggen van wilde zwijnen te schieten, ook in het leefgebied van de wolf?
De provincie Gelderland heeft het leefgebied voor wolven op de Noord- en Midden-Veluwe vastgesteld, dat is voor een deel ook leefgebied voor de wilde zwijnen. De ontheffing van de provincie staat afschot van wilde zwijnen toe vanaf 1 juli uit het oogpunt van populatiebeheer.
Is het waar dat Nederlandse jagers die activiteit mogen verrichten tijdens de nachtelijke uren, met gebruikmaking van nachtzichtapparatuur en geluidsdempers, terwijl de gebieden voor het publiek gesloten zijn en elke vorm van sociale controle ontbreekt?
In de door de provincies afgegeven ontheffingen is voorgeschreven hoe en op welke wijze het afschot van wilde zwijnen mag plaatsvinden. De provincies zien ook toe op naleving van de ontheffingen.
Is het waar dat jagers vinden dat de wolf schade toe kan brengen aan «jachtwildpopulaties» en dat ze die schade vergoed willen hebben?2
De jagersvereniging heeft dit punt aan de orde gesteld. In mijn ogen is er geen sprake van schade aan jachtwildpopulaties, omdat op de in antwoord 2 genoemde prooidieren van de wolf niet mag worden gejaagd. Afschot van de genoemde soorten vindt plaats in het kader van in het faunabeheerplan vastgelegd populatiebeheer of schadebestrijding.
Deelt u de mening dat jagers zich daarmee opstellen als concurrent van de wolf, waarmee er een belangenconflict zou kunnen ontstaan tussen jager en wolf?
Nee, zie antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat jagers kunnen jagen tijdens de zoogtijd van toppredatoren zoals de wolf en prooidieren zoals het wilde zwijn, zelfs met gebruikmaking van nachtzichtapparatuur en geluidsdempers?
Het reguliere jachtseizoen valt niet samen met de zoogtijd. Afschot in het kader van populatiebeheer of schadebestrijding kan wel samenvallen met de zoogtijd van het wilde zwijn omdat het wilde zwijn op verschillende momenten in het jaar kan werpen. De provincies kunnen bij het verlenen van ontheffingen overwegen om hieraan nadere voorschriften te verbinden.
Deelt u de mening dat het in dit licht zeer zorgelijk is dat jagers expliciet hebben aangegeven dat er een belangenconflict bestaat tussen hen en toppredatoren zoals de wolf? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn oordeel kan er geen sprake zijn van een belangenconflict tussen wolf en jagers. Op het menu van de wolf staan immers prooidieren waarop in Nederland niet mag worden gejaagd, zie ook antwoord op vragen 2 en 7.
Bent u bereid tijdens de zoogperiode van de wolf een jachtverbod in te stellen in een straal van 100 km rond het leefgebied van de onlangs geboren welpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, zie antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de vestiging van toppredatoren zoals de wolf een heroriëntatie vraagt ten opzichte van het afschot van dieren in natuurgebieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u die vormgeven?
De vestiging van één of enkele wolvenparen zal geen grote veranderingen teweeg brengen in de omvang van de populaties van grote zoogdieren in natuurgebieden. Ik zie derhalve op dit moment geen aanleiding voor een heroriëntatie van het afschotbeleid. Wel zeg ik u toe dat de ontwikkeling van de wolvenpopulatie nauwgezet zal worden gevolgd.
Kunt u deze vragen voor 1 juli 2019 en een voor een beantwoorden?
Het is niet mogelijk gebleken om deze vragen voor 1 juli 2019 te beantwoorden.
De halal slacht van eenden, duiven, konijnen en herten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat slachterij Vugts in Steenbergen niet alleen lammeren halal slacht, maar ook eenden, duiven, konijnen en herten?1 Zo ja, worden deze dieren onbedwelmd geslacht?
Bij slachterij Vugts in Steenbergen mogen naast schapen en lammeren onder andere ook eenden, pluimvee, konijnen en gekweekt wild geslacht worden.
Uit de gegevens van de NVWA blijkt dat er uitsluitend schapen en lammeren onbedwelmd geslacht zijn. Alle overige dieren zijn geslacht na reguliere bedwelming.
Indien eenden, duiven, konijnen en herten bij deze slachterij onbedwelmd worden geslacht, waarom zijn deze diersoorten dan niet opgenomen in het door u gegeven overzicht van dieren die in 2018 onbedwelmd zijn geslacht?2
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, zijn uitsluitend schapen en lammeren onbedwelmd geslacht.
De gevolgen van de vernietiging van het Programma Aanpak Stikstof voor biomassacentrales |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Einde soepele stikstofnorm waarschijnlijk ook gevolgen voor de energiesector»1 en «Vattenfall/Nuon wil biomassacentrale Diemen toch doordrukken»?2
Ja.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof (PAS) voor de lopende vergunningstrajecten van alle biomassacentrales in Nederland?
De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op
29 mei jl. heeft effect op alle activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken in Natura 2000-gebieden, waarvan de vergunning nog niet onherroepelijk is. Dit geldt ook voor biomassacentrales. Lopende vergunningaanvragen kunnen niet meer via het PAS worden vergund. Vergunningverlening kan enkel plaatsvinden via een passende beoordeling of via een ADC-toets.
Wat zijn de gevolgen van de PAS-uitspraak voor het vergunningstraject van de biomassacentrale in Diemen?
De recente uitspraak over het PAS heeft geen consequenties voor het vergunningentraject van de biomassacentrale Diemen, omdat het PAS niet is gebruikt voor de vigerende vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998.
Klopt het dat door een fout uit het verleden Vattenfall/Nuon in Diemen buitenproportionele uitstootnormen voor onder andere stikstof toegewezen heeft gekregen? Maakt de PAS-uitspraak hier een einde aan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
In de vigerende natuurvergunning uit 2015 voor Nuon Diemen is inderdaad per abuis te veel ruimte voor stikstofdepositie toegekend. Recent is door Nuon een aanvraag ingediend waarmee de vergunning van 2015 kan worden hersteld naar het depositieniveau dat destijds in de vergunning opgenomen had moeten worden. Bij deze vergunning is geen gebruikgemaakt van het PAS. De PAS-uitspraak heeft daar dus geen invloed op.
Is het juist dat er voor de bouw van de biomassacentrale in Diemen geen extra depositieruimte is aangevraagd op Natura 2000-gebieden, zoals Vattenfall/Nuon beweert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten hoe dat besluit tot stand gekomen is?
Voor de biomassacentrale is een (aangepaste) vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig. Volgens de lopende aanvraag zal het teveel aan depositieruimte uit de vergunning uit 2015 niet door Nuon worden gebruikt voor de biomassacentrale. Nuon heeft tijdens de zitting bij de Hoor- en Adviescommissie van de provincie Noord-Holland verklaard deze ruimte niet nodig te hebben voor de biomassacentrale. De destijds teveel vergunde ruimte zal komen te vervallen en de biomassacentrale zal door Nuon passend moeten worden gemaakt binnen de herstelde depositieruimte van de vergunning uit 2015. Of de aanvraag als zodanig vergunbaar is, wordt op dit moment bekeken door gedeputeerde staten van Noord-Holland. Nieuw onderzoek naar de stikstofdepositie is dus niet nodig. De PAS-uitspraak heeft geen invloed op dit proces.
Moet er naar aanleiding van de PAS-uitspraak nieuw onderzoek komen naar de stikstofdepositie van de geplande biomassacentrale in Diemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Moet er, alvorens een besluit genomen kan worden over de toekomst van de biomassacentrale in Diemen, een nieuwe vergunning worden aangevraagd op basis van de Wet natuurbescherming, waarin de recente PAS-uitspraak van de Raad van State is meegenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat bedrijven hun stikstofuitstoot kunnen compenseren door emissierechten te kopen van een ander bedrijf dat stikstof uitstoot en ermee ophoudt? Zo ja, ziet u naar aanleiding van de PAS-uitspraak reden deze gang van zaken te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het Nederlandse stikstofbeleid kent geen emissierechten voor stikstof. Wel is het in sommige gevallen mogelijk om op basis van externe saldering een vergunning te krijgen. Hiermee wordt bedoeld dat een toename van depositie door het ene project gecompenseerd kan worden met de afname van depositie door een ander project dat stopt. Aan deze verrekening zijn strenge voorwaarden verbonden. Zo moet er bijvoorbeeld een directe relatie bestaan tussen het stoppende project en het project dat depositie gaat veroorzaken. Op deze manier kan in een passende beoordeling worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot extra schade aan Natura 2000-gebieden.
Tijdens het PAS was er een verbod op deze vorm van salderen, omdat de effecten van activiteiten die zouden stoppen in de berekening van de ruimte voor stikstofdepositie was meegenomen. Nu het PAS niet meer gebruikt kan worden voor toestemmingsverlening, kan deze vorm van verrekening via een individuele passende beoordeling alsnog plaatsvinden. De Raad van State heeft in de uitspraak expliciet aangegeven dat deze vorm van verrekening weer gebruikt kan worden.
Is het juist dat er opnieuw gekeken moet worden naar de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden voordat biomassacentrales in het algemeen vergund kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Bij elke activiteit die leidt tot stikstofdepositie op daarvoor gevoelige en overbelaste habitats, moet volgens de Raad van State een passende beoordeling plaatsvinden. Er kan niet langer verwezen worden naar de passende beoordeling die ten grondslag lag aan het PAS. Als kan worden aangetoond dat de nieuwe activiteit geen schade veroorzaakt aan een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied, kan de vergunning worden verleend. Het is en blijft goed in beeld welke habitats in Natura 2000-gebieden stikstofgevoelig zijn en in welke mate de kritische depositiewaarde wordt overschreden. Extra onderzoek naar stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden is dus niet nodig.
Deelt u de mening dat de overheid biomassaverbranders jarenlang heeft beloond met vergunningen voor stikstofdepositie die ze niet hadden mogen krijgen en dat de natuur daar de prijs voor heeft betaald? Zo nee, waarom niet?
Binnen het PAS was het voor alle activiteiten met een stikstofdepositie boven de grenswaarde mogelijk om een vergunning aan te vragen. Die vergunning kon worden verleend voor zover nog ontwikkelingsruimte beschikbaar was, die passend was beoordeeld in het PAS. Via deze systematiek was het voor nieuwe biomassacentrales mogelijk om een vergunning te krijgen.
Het bericht ‘Malmström – Finalizing Mercosur deal is ‘priority number one’’ |
|
Helma Lodders (VVD), Wybren van Haga (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u zich het verzoek van het lid Lodders (VVD) herinneren tijdens het algemeen overleg ter voorbereiding op de Landbouw- en Visserijraad van 18 juni (AO Landbouw- en Visserijraad van 12 juni 2019) over de stand van zaken van de Mercosur-onderhandelingen?
Ja.
Wanneer kan de Kamer deze brief met de stand van zaken verwachten?
Op 28 juni jl. hebben de Europese Unie en Mercosur een politiek akkoord bereikt over een handelsovereenkomst. Als de geconsolideerde teksten hiervan beschikbaar zijn, zal het Kabinet de balans opmaken van de brede voor- en nadelen van het handelsakkoord, inclusief voor de land- en tuinbouwsector. Een hoofdlijnendocument van het handelsakkoord is door de Europese Commissie gepubliceerd1.
Wordt de inbreng van de Kamer, meegegeven in onder meer Kamervragen van de leden Lodders en Van Haga (documentnummer 2019D22303) waarin zij hun zorg hebben geuit over het feit dat Nederlandse boeren en tuinders geconfronteerd worden met steeds strengere regels en over producten uit die landen die in de Nederlandse schappen terecht komen die onder veel minder strenge voorwaarden zijn geproduceerd en waar chemicaliën aan te pas zijn gekomen die allang in Nederland en in de Europese Unie (EU) verboden zijn, meegenomen in de onderhandelingen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De onderhandelingen met Mercosur zijn in 2001 gestart op basis van een mandaat aan de Europese Commissie. De afgelopen jaren is de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen altijd geweest om te komen tot een gebalanceerd akkoord met ambitieuze afspraken over handhaving van sanitaire- en fytosanitaire standaarden, dierenwelzijn en duurzame ontwikkeling. Ook nu moeten alle naar de EU geëxporteerde producten voldoen aan Europese standaarden, zoals eisen op het gebied van voedselveiligheid, etikettering en consumentenbescherming. Een handelsakkoord met Mercosur verandert hier niets aan. De Europese standaarden worden door een Mercosur akkoord dus niet verlaagd. Zoals eerder geantwoord geldt dit ook voor producten waarvan is aangetoond dat chemicaliën zijn gebruikt die binnen de EU verboden zijn2.
Kunt u ingaan op de «regels van oorsprong» die tijdens de onderhandelingen van 11 tot en met 15 maart 2019 aan bod zijn gekomen? Op welke landbouwproducten wordt gedoeld? Om welke productspecifieke voorschriften in de machine- en chemische sector gaat het?
Voor informatie over de uitkomsten van de onderhandelingen van 11-15 maart 2019 verwijs ik u naar de website van Europese Commissie.
Vanwaar de urgentie bij de Europese Commissie om nog in de maand juni het Mercosur verdrag te sluiten? Is de urgentie aan Europese zijde verstandig voor de Europese onderhandelingspositie?
Aan de zijde van Mercosur was er sprake van nieuw momentum dat een doorbraak in de onderhandelingen mogelijk heeft gemaakt, hetgeen geresulteerd heeft in het politiek akkoord. De Commissie zal vervolgens de uitkomsten van de onderhandelingen voorleggen aan de lidstaten en het Europees parlement ter beoordeling. De Europese Commissie is zich bewust van de gevoeligheden die bij de lidstaten liggen. Samen met andere EU-lidstaten heeft Nederland bij de Europese Commissie aangedrongen op een akkoord met een evenwichtige balans tussen exportbelangen, gevoelige sectoren en duurzaamheidsdoelstellingen.
Hoe hebben uw ambtsgenoten gereageerd op de uitspraken van Eurocommissaris Malmström over de urgentie van een snel akkoord en eventuele concessies op het gebied van landbouw en landbouwproducten?
De reacties delen mijn ambtsgenoten via de bestaande, bekende kanalen. Het is niet aan mij om hun reacties openbaar te maken of te delen.
Welke concessies op het gebied van landbouw en landbouwproducten liggen op dit moment op tafel en hoe verhouden deze zich tot de opbrengsten van het verdrag voor de EU?
De onderhandelingen met Mercosur hebben geleid tot een politiek akkoord tussen de EU en Mercosur. Als de geconsolideerde teksten beschikbaar komen, kan het kabinet de balans op te maken van de voor- en nadelen van het handelsakkoord voor Nederland.
Wat betekenen de eventuele concessies voor Nederland en in het bijzonder de Nederlandse landbouwbelangen? Zijn de gevolgen van eventuele concessies in het meest verregaande geval proportioneel ten opzichte van de te verwachten meerwaarde van het verdrag voor Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Welke voordelen van dit verdrag maken concessies op het vlak van de landbouw proportioneel?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat een zeer gevaarlijke reuzenteek aangetroffen is nabij Nederland |
|
Dion Graus (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gevaarlijke reuzenteek aangetroffen vlakbij Nederlandse grens»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat deze hyalomma-teek het Krim-Congo-virus bij zich draagt dat een ernstig ziektebeeld kent waarbij een sterfte wordt gezien van 30 tot 50%?
De Hyalomma-teek kan het krim-congovirus (Crimean Congo Hemorragic Fever, CCHF) overdragen in gebieden waar dit virus endemisch voorkomt, zoals in Azië, Afrika en Zuid-Europa (Griekenland, Spanje, Turkije en de Balkan). In deze regio’s worden mensen sporadisch besmet met CCHF via de beet van een Hyalomma-teek of door het fijnknijpen bij het verwijderen van deze teek bij landbouwhuisdieren. In 2016 waren er zes humane gevallen van CCHF in Europa (Bulgarije en Spanje) en in 2017 waren dat er twee (in Bulgarije).
Dat neemt niet weg dat dit iets is om alert op te zijn. Dat gebeurt in Nederland binnen de signaleringsstructuur zoönosen. Daarin wordt ook de monitoring van vectoren besproken. Het is al langere tijd bekend dat larven en nimfen van Hyalomma-teken af en toe met trekvogels en (zeer) sporadisch met geïmporteerde paarden of reptielen in West-Europa, dus ook in Nederland, terecht komen. In veel gevallen worden deze Hyalomma-teken getest op CCHF-virus en tot nu toe is het virus nog niet aangetroffen.
Onder gunstige weersomstandigheden kunnen de Hyalomma-larven en -nimfen van trekvogels vervellen tot volwassen teken. Vorig jaar was een uitzonderlijk warm jaar en werden in Duitsland 35 volwassen Hyalomma-teken gerapporteerd op paarden. Dit jaar zijn er tot nu toe vijf volwassen Hyalomma-teken gerapporteerd aan het RIVM uit de Achterhoek, Drenthe en de Flevopolder. Naar aanleiding van deze vondsten doet het Centrum Monitoring Vectoren (CMV) van de NVWA bronopsporing. Op de vindplaatsen zijn verder geen Hyalomma-teken gevonden. Bij onderzoek is bij één van de 5 volwassen Hyalomma-teken de bacterie Rickettsia aeschlimannii aangetroffen. De bijbehorende ziekteverschijnselen zijn koorts en karakteristieke huiduitslag, vandaar de naam vlekkenkoorts en de ziekte is goed te behandelen met antibiotica. In gebieden waar deze teek veel voorkomt, wordt ziekte veroorzaakt door R. aeschlimannii echter zeer incidenteel beschreven.
Het RIVM en zijn partners zijn zich bewust van de risico’s van Hyalomma-teken door de ziekteverwekkers die zij met zich mee kunnen dragen. Zij verzamelen actuele kennis over deze vector. Het RIVM is leider van een Europees consortium (Vectornet) dat actuele verspreidingsgebieden van vectoren in Europa in kaart brengt.
Het RIVM is betrokken bij een WHO-project dat plannen maakt ter voorkoming van een uitbraak van CCHF. In dat project wordt samengewerkt op het terrein van diagnostiek, behandeling en CCHF-vaccins voor toepassing in mensen en landbouwhuisdieren. In datzelfde project wordt ook nagedacht over de ontwikkeling van een vaccin tegen de Hyalomma-teek zelf. Nederland (Amsterdam UMC en RIVM) heeft ervaring met onderzoek naar de ontwikkeling van een vaccin tegen de Ixodes-teek (schapenteek) die in Europa verantwoordelijk is voor de overdracht van de Lyme-bacteriën.
Klopt het dat het Krim-Congo-virus ook van mens op mens en van dier op dier overdraagbaar is? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, dat klopt. De infectie kan voorkomen bij veel verschillende diersoorten inclusief de mens. Het virus kan via teken worden overgedragen maar ook door contact met bloed of weefsel (en ongepasteuriseerde melk) van besmette dieren en mensen.
Overdracht van CCHF van een patiënt naar gezondheidspersoneel is beschreven in situaties waarbij er onvoldoende voorzorgsmaatregelen in acht werden genomen. Ook besmetting van laboratoriummedewerkers is beschreven. Het is daarom belangrijk om vroegtijdig te denken aan deze ziekte bij een patiënt die in een gebied is geweest waar CCHF endemisch is. Gezien de ernst van het beloop van de ziekte en de besmettelijkheid van het virus is CCHF een meldingsplichtige ziekte in groep A op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Zodra er aan de ziekte wordt gedacht, moet de patiënt geïsoleerd verpleegd worden, waarbij gezondheidspersoneel beschermende kleding moet dragen om direct contact met lichaamsvloeistoffen te vermijden. In Nederland zijn medische faciliteiten en geschoold medisch personeel beschikbaar om mensen met zeer besmettelijke virusziekten zoals CCHF te verplegen en te behandelen.
Relevante beroepsgroepen worden door het RIVM met enige regelmaat geïnformeerd over uitbraken of besmettingsgevallen in gebieden waar CCHF endemisch voorkomt.
Welk gevaar dreigt voor de mensen in ons land? Voor de landbouwhuisdieren in ons land? Voor de grote en kleine dieren die in onze bossen wonen?
Het huidige risico op een besmetting met CCHF in Nederland wordt door experts als verwaarloosbaar ingeschat voor zowel mens als dier, want er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat het virus in Nederland voorkomt.
Het is bekend dat Hyalomma-teken met trekvogels in Nederland terecht komen. Het aantal Hyalomma-teken dat (tijdelijk) in Nederland overleeft is zeer klein. Er zijn geen aanwijzingen dat de Hyalomma-teek in Nederland heeft overwinterd of zich gevestigd heeft. De Hyalomma-teken die in Duitsland en in Nederland zijn aangetroffen zijn getest op CCHF met negatief resultaat.
Partners in de signaleringsstructuur zoönosen zijn alert op een mogelijke introductie van de Hyalomma-teek. Modelstudies van de omstandigheden waaronder het de teek lukt zijn levenscyclus te voltooien lieten zien dat Nederland niet erg geschikt is voor de vestiging van deze soort. Dat dat in Duitsland in 2018 en 2019 toch tenminste tijdelijk lijkt te zijn gebeurd, is reden voor verder verdiepend onderzoek door het RIVM en het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA. Deze organisaties voeren samen met de Faculteit Diergeneeskunde dit jaar nog een quick scan uit bij Nederlandse maneges om te onderzoeken of, net als in Duitsland, de Hyalomma-teek op paarden wordt aangetroffen.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat de inwoners van Nederland over deze teek, de gevaren van de beet alsmede wat te doen, geïnformeerd worden?
Na het bekend worden van de vondst hebben het RIVM en zijn partners diverse reacties gegeven in de media, waaronder het Algemeen Dagblad en NPO-Radio 1.
Daarnaast heeft het RIVM een webpagina gemaakt over de Hyalomma-teek en is er informatie beschikbaar over CCHF. Preventieve maatregelen zoals het dragen van bedekkende kleding in een tekenrijke omgeving, het gebruik van insectenwerende middelen en het correct en vroegtijdig verwijderen van teken zijn in Nederland vooral van belang om besmetting met de ziekte van Lyme te voorkomen.
Staat u er voor open om een tekenlijn in het leven te roepen waar mensen met hun vragen terecht kunnen?
Mochten er nog vragen zijn, dan kunnen mensen op dit moment al vragen stellen aan de GGD’en en het RIVM. Ook is er een website (www.tekenradar.nl) waar mensen informatie kunnen vinden en vragen kunnen stellen over teken en tekenbeten. De afgelopen maanden hebben burgers en de media het RIVM weten te vinden met vragen over de Hyalomma-teek. Het CMV heeft een website waarin burgers eventuele vondsten van Hyalomma-teken kunnen melden. De toegevoegde waarde van een extra «tekenlijn» vind ik daarom beperkt.
Voor welke groepen mensen is een beet van deze teek het meest gevaarlijk?
Dat zijn mensen die wonen, werken of recreëren in gebieden waar CCHF én de Hyalomma-teek samen endemisch voorkomen. In Europa zijn dat met name Bulgarije, Spanje en andere Balkan-landen. Ook Turkije is endemisch voor het virus én de Hyalomma-teek. In gebieden waar het virus endemisch is wordt CCHF sporadisch gezien bij herders, veehouders, slagers, veeartsen en militairen. Het betreft dus voornamelijk mensen die vanwege hun werk veel in de natuur zijn of met bloed van besmette zoogdieren in aanraking komen.
Daarnaast zijn gezondheidswerkers die patiënten met CCHF verplegen zonder adequate beschermende maatregelen een risicogroep omdat de ziekte van mens op mens overdraagbaar is als er direct contact is met lichaamsvloeistoffen. Dit laatste kan vermeden worden door beschermende kleding en het geïsoleerd verplegen van de patiënt.
Wat gaat u doen om de (verdere) verspreiding van de gevaarlijke reuzenteek tegen te gaan?
De Hyalomma-teek heeft binnen Europa een ruim verspreidingsgebied.
Aangezien deze teek «meelift» op gastheren, zoals trekvogels of zoogdieren die grenzen oversteken via aaneengesloten natuurgebieden, is het niet mogelijk om natuurlijke verspreiding tegen te gaan. Het CMV, gefinancierd door de ministeries van LNV en VWS, voert een onderzoeksprogramma uit naar de aanwezigheid van vectoren zoals teken en muggen die in Nederland een risico vormen voor humane- en diergezondheid. Op basis hiervan kunnen door het RIVM en Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) risico-analyses worden gedaan om de kans op introductie van de vectoren of verspreiding te bepalen. Ook kan er dan lokaal gericht worden voorgelicht of onderzoek naar eventueel aanwezige ziekteverwekkers worden gedaan.
Vanwege de recente bevindingen in Duitsland gaan het RIVM en het CMV met partijen de monitoring uitbreiden. Daarvoor worden de volgende stappen gezet:
Heeft deze teek – evenals de reguliere teek – natuurlijke vijanden in de zin van andere insecten, schimmels of anderszins die ingezet zouden kunnen worden voor de bestrijding?
Zelfs in endemische gebieden is weinig bekend over de ecologie van Hyalomma-teken. Van succesvolle biologische bestrijding van deze teek zijn geen voorbeelden voorhanden.
Deelt u de mening dat de hyalomma-teek als een groot gezondheidsrisico aangemerkt dient te worden?
Het gevaar is bekend en wordt onderkend door experts, maar het gezondheidsrisico in Nederland wordt op dit moment als (zeer) laag ingeschat omdat de vector niet in Nederland is gevestigd en het virus niet is aangetroffen.
Wordt er onderzoek gedaan naar de bestrijding van teken en hyalomma-teken? Ook in ons land? Zo ja, zijn er vorderingen te melden in de zin van bijvoorbeeld op handen zijnde vaccins?
Er wordt op diverse plekken in binnen- en buitenland wel gewerkt aan vaccins maar de ontwikkeling daarvan vergt veel tijd.
Is onze gezondheidszorg en onze ziekenhuiszorg toegerust op de behandeling van mensen met het Krim-Congo-virus? Zo ja, hoe? Ook als het veel gevallen betreft?
Een infectie met het virus is een meldingsplichtige ziekte groep A, vallend onder de hemorragische koortsen, en moet volgens de Wpg al bij een vermoeden gemeld worden aan de GGD. Het is op deze manier mogelijk om snel te handelen als deze ziekte in Nederland geconstateerd wordt. Door snel aan CCHF te denken bij een patiënt met een passend ziektebeeld en patiënten in isolatie te verplegen kan mens-op-mens verspreiding voorkomen worden. De ziekte is echter zeer zeldzaam. In de afgelopen 10 jaar is de ziekte in Nederland niet vastgesteld. Ook bij Nederlanders die op reis zijn geweest in endemische gebieden is tot nu toe nog nooit CCHF geconstateerd.
Zijn veehouders toegerust op het herkennen van het Krim-Congo-virus bij hun dieren? Hoe gaat u voorkomen dat het virus zich gaat verspreiden onder landbouwhuisdieren?
De infectie verloopt bij dieren meestal symptoomloos. Het voorkómen van contact van landbouwhuisdieren met teken is de belangrijkste maatregel die veehouders kunnen nemen om hun dieren te beschermen. Verspreiding van het virus kan in afwezigheid van de vector en het virus in Nederland niet plaatsvinden.
Hoe krijgt u zieke grote en kleine dieren in het bos in beeld en hoe kunnen zij behandeld worden?
In Nederland houdt het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) de gezondheid en ziekte van wilde dieren in de gaten. Het DWHC maakt deel uit van de zoönosestructuur. In het buitenland zijn geen aanwijzingen dat wilde dieren ziek worden van de Hyalomma-teek of het virus. Het DWHC werkt nauw samen met het RIVM en CMV en mocht DWHC ongebruikelijke geleedpotigen, zoals Hyalomma-teken, tegenkomen op wilde dieren die ter sectie worden aangeboden, dan wordt contact opgenomen met het CMV of RIVM.
Herinnert u zich dat u eerder tijdens een debat over preventie een tekenaanpak heeft toegezegd? Wanneer kan de Kamer die verwachten?
Op 11 april 2019 heeft de Kamer bij brief (kenmerk 1511838-189076-PG) mijn aanpak reeds toegezonden gekregen. Deze brief had uw Kamer geagendeerd tijdens het Algemeen Overleg Medische Preventie van 18 april jl.
Het gebruik van een levende haan tijdens Kallemooi. |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Kinderen in actie tegen ophangen van pinksterhaan Schiermonnikoog: «Verleen hem gratie!»?1
Ja.
Wat vindt u van deze jaarlijkse traditie waarbij een levende haan in een mand aan een achttien meter hoge paal wordt vastgemaakt en daar drie dagen lang moet blijven zitten?
Tradities zijn gebruiken die van de ene generatie op de andere worden doorgegeven en zijn daarmee typisch iets wat vanuit mensen en maatschappij ontstaat. Tradities verbinden mensen met elkaar. In dit geval betreft het een traditie op Schiermonnikoog. Het is niet aan mij om hier een uitspraak over te doen als hierbij de wetgeving niet wordt overtreden.
Wat is uw reactie op het voorstel van de kinderen om de levende haan te vervangen voor een nephaan, in elkaar geknutseld door de kinderen zelf?
Het is mooi als kinderen een dergelijk initiatief nemen. Het gaat hier om een afweging tussen dierenwelzijn en tradities. Het dierenwelzijn wordt gewaarborgd door de voorwaarden die zijn gesteld.
Wat vindt u ervan dat deze kinderen geen enkele reactie hebben gekregen op hun creatieve oplossing van de burgemeester van Schiermonnikoog?
Het is mij niet bekend of de burgemeester heeft gereageerd, maar ik hoop dat zij de kinderen een reactie stuurt op hun voorstel.
Kunt u toelichten waarom er geen documenten (dierenartsrapportages, filmbeelden, beoordelingsrapportages en adviezen van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming) zijn aangetroffen waaruit blijkt dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gecontroleerd hebben of de in 2015 onder bestuursdwang opgelegde maatregelen in de daaropvolgende jaren ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd door het bestuur van het evenement Kallemooi?2
Naar aanleiding van eerdere meldingen van dierenbescherming regio Friesland zijn er door RVO.nl in 2015 in een preventieve last onder dwangsom maatregelen opgelegd om het welzijn en de gezondheid van de haan tijdens Kallemooi te beschermen. Zo moet de haan beschikken over vers drinkwater en voer, goed beschermd worden tegen nadelige weersomstandigheden en dagelijks gecontroleerd worden door een dierenarts.
In 2015 is tijdens een inspectie door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (de toezichthoudende autoriteit) geconstateerd dat de opgelegde maatregelen naar behoren zijn uitgevoerd. Het bestuur van het evenement Kallemooi heeft ook aangegeven de haan in de toekomst volgens deze maatregelen te gaan houden. In de daarop volgende jaren heeft geen fysieke controle plaatsgevonden door de LID. Om die reden is er geen documentatie beschikbaar.
Kunt u bevestigen dat dit feitelijk betekent dat er vanaf 2016 niet is gecontroleerd door handhavende autoriteiten of de getroffen maatregelen die onder bestuursdwang werden opgelegd, ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd door het bestuur van het evenement Kallemooi? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Zo nee, kunt u toelichten hoe de NVWA kan concluderen «dat er geen reden is om op te treden» omdat de organisatie van het feest zich volgens hen houdt aan de regels voor dierenwelzijn terwijl er sinds 2016 niet meer gecontroleerd is of dit ook echt zo is?3
Ja, dat kan ik bevestigen. Na de LID-inspectie in 2015 is de preventieve last onder dwangsom die zag op het evenement in 2015 vervallen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
De voorzieningenrechter heeft in 2018 het verzoek van een dierenorganisatie tot het treffen van een voorlopige voorziening gericht tegen de verlening van een vergunning voor het evenement Kallemooi door de burgemeester van Schiermonnikoog afgewezen. Op 26 maart 2019 heeft de rechtbank Noord-Nederland het beroep in dezelfde zaak ongegrond verklaard De rechtbank is daarbij van oordeel dat geen sprake is van dierenmishandeling gelet op de maatregelen die worden getroffen, waaronder het onderzoek van de haan door de dierenarts, het cameratoezicht, de voldoende beschutting, het voedsel en het water die de haan worden geboden. De NVWA baseert haar beslissing om niet op te treden op deze uitspraak. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden bekend waaruit zou blijken dat niet meer wordt voldaan aan de gestelde eisen zoals die eerder onder bestuursdwang zijn opgelegd aan het bestuur van het evenement.
Deelt u de mening dat deze aanpak door de handhavende autoriteiten op geen enkele manier gerechtvaardigd is, aangezien er melding van verdenking van overtreding van de Wet dieren wordt gemaakt en gevraagd wordt handhavend op te treden?4 Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Tot en met 2018 zijn bij handhavende autoriteiten geen handhavingsverzoeken of meldingen ontvangen op grond waarvan een inspectie noodzakelijk werd geacht. In 2019 zijn bij zowel RVO.nl als NVWA handhavingsverzoeken ontvangen. Door RVO.nl wordt onderzocht of er aanwijzingen zijn dat het welzijn van de haan mogelijk in het geding was tijdens het evenement met Pinksteren in 2019. Indien in het onderzoek van 2019 wordt geconstateerd dat er een overtreding van de Wet dieren heeft plaatsgevonden, zullen er maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat dit in 2020 wederom zal gebeuren.
Kunt u uitsluiten dat er vanaf 2016 sprake is geweest van overtreding van de door RVO opgelegde maatregelen wanneer er niet gecontroleerd wordt door uw handhavende autoriteiten? Zo nee, kunt u aangeven of dit voor u aanleiding vormt om de aankomende jaren wel toezicht te houden en handhavend op te treden? Zo nee, waarom niet?
Nee, maar ik zie ook geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is geweest van overtredingen. Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Kunt u aangeven of uw conclusie in de brief van 1 mei 20155 dat contact met soortgenoten en vrije bewegingsruimte niet behoren tot de fysiologische en ethologische behoeften van een haan, aangezien deze zaken geen deel uitmaken van de eisen van RVO om de gezondheid en het welzijn van de haan te bevorderen, getrokken is op basis van wetenschappelijke literatuur? Zo ja, welke wetenschappelijke literatuur? Zo nee, kunt u aangeven waarom deze eisen niet zijn opgelegd?
In de brief van 1 mei 2015 is niet expliciet gesproken over contact met soortgenoten en vrije bewegingsruimte. Wel is in de brief aangegeven dat er voor gezorgd moet worden dat de haan niet onnodig in zijn gezondheid en welzijn wordt benadeeld. Hiervoor is als maatregel opgenomen dat het bestuur van Kallemooi ervoor moet zorgen dat een dierenarts dagelijks of meer frequent de toestand van de haan dient te controleren. Aan deze maatregel is voldaan en naar het oordeel van de dierenarts zijn er geen afwijkingen geconstateerd.
Deelt u de mening dat de haan niet aan zijn fysiologische en ethologische behoeften kan voldoen wanneer hij drie dagen lang opgesloten zit in een mand op 18 meter hoogte?
Het is het meest natuurlijke wanneer de haan vrij kan bewegen, maar ik acht een driedaagse beperking van zijn vrijheid niet dusdanig nadelig dat dit het welzijn op lange termijn van de haan aantast.
Deelt u de mening dat de haan angst en stress kan ervaren door hem te gebruiken voor een dergelijk evenement en dat de haan kan lijden door angst en stress?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat de intrinsieke waarde van de haan niet gerespecteerd wordt, wanneer hij louter ter vermaak van de mens drie dagen lang opgesloten zit in een mand op 18 meter hoogte?
De intrinsieke waarde wordt afgewogen tegen andere belangen, wat geleid heeft tot het toestaan, onder voorwaarden, van dit evenement met een haan.
Deelt u de mening dat van het gebruik van een levende haan louter voor het vermaak van mensen een verkeerd signaal uitgaat? Zo nee, waarom niet?
Ik acht de kans klein dat hier een verkeerd signaal vanuit gaat, omdat het hier een traditie betreft die één keer per jaar voorkomt.
Deelt u de mening dat het gebruik van een levende haan bij Kallemooi verboden zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zolang het bestuur van Kallemooi zich aan de opgelegde maatregelen houdt en de wet niet wordt overtreden, is het gebruik van een levende haan bij Kallemooi niet verboden.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er volgend jaar naar de kinderen geluisterd wordt en er geen levende haan maar een diervriendelijk alternatief aan de paal vastgemaakt wordt? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 3, worden voorwaarden gesteld die het dierenwelzijn van de haan waarborgen. Aan deze voorwaarden wordt voldaan en daarmee is gewaarborgd dat deze traditie niet het dierenwelzijn aantast.