Het rapport ‘AR6 Climate Change 2021: The Physical Science Basis’ van het IPCC |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport «AR6 Climate Change 2021: The Physical Science Basis»?1
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie formuleren op dit rapport? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een kabinetsappreciatie volgt in oktober.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat het «onbetwistbaar» en «onmiskenbaar» is dat de huidige opwarming wordt veroorzaakt door menselijke activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is als IPCC-lid akkoord gegaan met de beleidssamenvatting van het Werkgroep I-rapport en de goedkeuring van het complete onderliggende rapport.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat de omvang van de recente veranderingen in het gehele klimaatsysteem en de huidige staat van vele aspecten van dat klimaatsysteem geen gelijke kent in het verleden van honderden tot duizenden jaren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat geen plek op de wereld meer ontkomt aan de gevolgen van door menselijk handelen veroorzaakte klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat de verbeterde kennis van klimaatprocessen, paleoklimaatbewijs en de reactie van het klimaatsysteem op toenemende stralingsforcering een nauwkeurigere schatting geeft van het evenwicht van de klimaatgevoeligheid van 3°C in vergelijking met AR5? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat een van de bevindingen van werkgroep I van IPCC is een meer nauwkeurige schatting van de gevoeligheid van het klimaatsysteem voor een toename van de concentraties van CO2 in de atmosfeer. De evenwichtsklimaatgevoeligheid voor een verdubbeling van de CO2-concentratie wordt nu geschat op 2,5–4°C tegen 1,5–4,5°C in het vorige IPCC AR5 Werkgroep I-rapport. De beste schatting van het evenwichtsklimaatgevoeligheid bedraagt 3°C.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat de mondiale oppervlaktetemperatuur onder alle beschouwde emissiescenario’s zal blijven stijgen tot ten minste het midden van de eeuw en dat de opwarming van de aarde van 1,5°C en 2°C in de 21e eeuw zal worden overschreden, tenzij de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen de komende decennia sterk wordt verminderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat veel veranderingen in het klimaatsysteem (zoals een toename van de frequentie en intensiteit van extreme hitte, hittegolven op zee en zware neerslag, agrarische en ecologische droogtes in sommige regio's en het aandeel van intense tropische cyclonen, evenals verminderingen van Arctisch zee-ijs, sneeuwbedekking en permafrost) groter worden in directe relatie tot de toenemende opwarming van de aarde? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat voortdurende opwarming van de aarde naar verwachting de mondiale watercyclus verder zal intensiveren, inclusief de variabiliteit, de wereldwijde moessonneerslag en de ernst van natte en droge gebeurtenissen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat in scenario's met toenemende CO2-emissies de koolstofopslag van de oceaan en het land naar verwachting minder effectief zijn in het vertragen van de ophoping van CO2 in de atmosfeer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat veel veranderingen als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen uit het verleden en de toekomst onomkeerbaar zijn gedurende eeuwen tot millennia, vooral veranderingen in de oceaan, ijskappen en het mondiale zeeniveau? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Wat zijn de vijf belangrijkste conclusies die u trekt uit dit IPCC rapport voor zover ze betrekking hebben op het Nederlandse kabinetsbeleid?
Een kabinetsappreciatie van het IPCC-rapport volgt in oktober.
Erkent u dat het economische systeem gebaseerd op groei aan zijn einde is en dat we toe moeten naar een economisch systeem binnen de grenzen van de aarde en waarbij we uitgaan van de brede welvaart?
Het kabinet erkent dat we toe moeten naar een economisch systeem binnen de grenzen van de aarde. Bij de beoordeling van beleid wordt reeds uitgegaan van een breed welvaartsbegrip en met specifiek beleid werken we aan de benodigde transities, waar ook economische kansen liggen voor Nederland.
Kent u het bericht «Snellere afsmelting Antarctica vormt grote bedreiging voor Nederland»?2
Ja.
Onderschrijft u de stelling dat de toekomst van Nederland op de lange termijn erg onzeker is doordat het ijsverlies op Antarctica sterk kan versnellen als de opwarming hoog uitpakt? Zo nee, waarom niet?
Het risico op het versneld smelten van Antarctisch ijs is relevant voor Nederland. Hoewel de kans dat dat gebeurt door IPCC vooralsnog wordt ingeschat als erg klein, heeft het potentieel een zeer grote impact: vele meters zeespiegelstijging met mogelijk al 2 meter zeespiegelstijging aan het eind van deze eeuw. Nederland heeft er dan ook op aangedrongen om deze conclusie op te nemen in de samenvatting van het IPCC-rapport. Op basis van het nieuwe IPCC-rapport werkt het KNMI aan een herziening van de nationale klimaatscenario's, waarin de gevolgen voor Nederland in groter detail worden beschreven. Hierbij zal ook rekening worden gehouden met de risico’s van versneld ijsverlies op Antarctica.
Onderschrijft u de stelling van de onderzoeker van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) dat de cijfers over de zeespiegelstijging (afhankelijk van de hoogte van de CO2-uitstoot zullen de oceanen deze eeuw circa 32 tot 101 centimeter stijgen) een ondergrens zijn, aangezien zeespiegelstijging ontstaat uit bronnen waar grote onzekerheid over bestaat? Zo nee, waarom niet?
In de waarschijnlijke range van zeespiegelstijging in 2100 voor de 5 verschillende emissiescenario’s is geen rekening gehouden met de mogelijke bijdrage van de effecten van versneld afsmelten van ijs op Antarctica. Door IPCC wordt aangegeven dat in dat geval de zeespiegelstijging veel groter kan zijn, bijv. ongeveer een meter extra in 2100 in het hoogste emissiescenario.
Onderschrijft u de stelling van de onderzoeker van het NIOZ dat als het ijsverlies op Antarctica in de praktijk flink harder gaat, dit specifiek grote gevolgen voor Nederland heeft, aangezien Nederland bij sterke opwarming rond 2100 te maken krijgt met tot 8 procent meer zeespiegelstijging dan het wereldgemiddelde (in verband met het zwaartekrachteffect)? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat met name het afsmelten van Antarctisch ijs effecten heeft op de zeespiegelstijging voor de Nederlandse kust. Door afsmelting van Antarctisch ijs stijgt niet alleen het gemiddelde zeeniveau, maar neemt het zwaartekrachteffect van Antarctica af waardoor de zeespiegel extra stijgt op het Noordelijk halfrond.
Onderschrijft u de stelling van de onderzoeker van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) dat het cruciaal is zo snel mogelijk de omslag naar een CO2-vrije economie te maken, als we ons en ons nageslacht de tijd willen gunnen om een zeespiegelstijging van meer dan 1 à 2 meter zo lang mogelijk uit te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zeespiegelstijging gaat eeuwen tot millennia door na het stabiliseren van de opwarming. In het emissiescenario waarbij de opwarming aan het eind van deze eeuw tot ca. 2°C wordt beperkt, is de mogelijke zeespiegelstijging in 2300 0,5–3 meter en na 2.000 jaar 2–6 meter.
Kent u het bericht «Door klimaatverandering wordt Nederland heter, natter én droger»?3
Ja.
Erkent u dat het waarschijnlijk is dat er een verband is tussen door de mens veroorzaakte klimaatverandering en overstromingen en dus ook specifiek de overstroming in Limburg? Zo nee, hoe weerlegt u de uitleg van de IPCC wetenschapper dat dergelijke verbanden waarschijnlijk zijn?
Ja. Het IPCC geeft aan dat er een duidelijke relatie is tussen de door mensen veroorzaakte klimaatverandering en de toename van weersextremen, waaronder zware neerslag. In recent onderzoek is bevestigd dat ook de recente extreme neerslag in Limburg en omliggende regio’s in Duitsland en België te relateren is aan klimaatverandering.
Onderschrijft u de conclusie van de klimaatonderzoeker van het KNMI dat Nederland tussen twee hotspots van klimaatverandering in zit en hierdoor perioden van droogte en extreme neerslag naast elkaar toenemen? Zo nee, waarom niet?
De twee hotspots zijn het Arctisch gebied en het Middellandse Zee gebied. Beide warmen sterker op dan het wereldse gemiddelde. Noord-Europa wordt gemiddeld natter en het Middellandse Zee gebied gemiddeld droger. Het klimaatsignaal over Nederland voor temperatuur en neerslag is minder uitgesproken dan voor die twee gebieden. Droge zomers zullen in de zomer in Nederland vaker voorkomen. Ook zal er toename zijn in extreme neerslag. In het Klimaatsignaal ’21 van het KNMI dat later dit jaar uitkomt zal hier aandacht aan besteed worden. Een meer volledige analyse door het KNMI van de gevolgen van klimaatverandering voor Nederland zal in 2023 verschijnen.
Onderschrijft u de conclusie van de klimaatonderzoeker van het KNMI dat als er wordt geschreven dat het gemiddeld op aarde nog 5 graden warmer kan worden, dat dus betekent dat het gemiddeld boven land 7 of 8 graden warmer kan worden, ook in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het IPCC geeft aan dat de opwarming boven land sterker is dan gemiddeld. Het gemiddelde is gebaseerd op de opwarming boven land en boven de oceanen. De oceanen warmen minder snel op en drukken daarmee het gemiddelde.
Kent u het bericht «IPCC: klimaatverandering raakt nu hele wereld en wordt sterker»?4
Ja.
Onderschrijft u dat in hoeverre de opwarming in de toekomst doorzet, afhangt van het handelen van de mens? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Erkent u dat in het meest ambitieuze scenario (SSP1–1.9), waarbij de mensheid massaal inzet op duurzaamheid, de opwarming aan het einde van deze eeuw zal uitkomen op 1,4°C (tussen de 1,0°C en 1,8°C) en dat in het minst ambitieuze scenario (SSP5–8.5), waarbij de mens lang vasthoudt aan gebruik van fossiele brandstoffen, de opwarming oploopt tot 4,4°C (tussen de 3,3°C en 5,7°C)? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat een planeet met meer dan 4°C opwarming niet langer een leefbare planneet met een toekomstperspectief is? Zo nee, waarom niet?
De laatste inzichten in de effecten van klimaatverandering op natuurlijke en menselijke systemen en (on)mogelijkheden voor aanpassing bij verschillende niveau’s van mondiale temperatuurstijging komen aan de orde in het volgende IPCC rapport van Werkgroep II dat begin volgend jaar verschijnt.
Het recente IPCC rapport van werkgroep I, maar ook recente gebeurtenissen, maken al wel duidelijk dat klimaatverandering tot meer weer- en klimaatextremen leidt met zeer grote gevolgen voor de leefbaarheid van bepaalde gebieden, in termen van veiligheid, economische schade en bestaansmogelijkheden. Met voortgaande opwarming zullen die risico’s voor de leefbaarheid alleen maar groter worden en voor meer gebieden gaan gelden. Al eerder heeft de wereld in de Overeenkomst van Parijs geconcludeerd dat het doel van het Klimaatverdrag (UNFCCC), te weten «het vermijden van gevaarlijke menselijke verstoring van het klimaatsysteem» vraagt om de mondiale temperatuurstijging te beperken tot ruim beneden 2 en zo mogelijk 1,5°C in 2100. De bevindingen van het recente IPCC-rapport bevestigen het belang om die doelen van Parijs te halen.
Erkent u dat naarmate de temperatuur meer stijgt de kans op onomkeerbare tipping points groter wordt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het IPCC-rapport geeft aan dat de wetenschappelijke onzekerheid over die kantelpunten groot is, maar dat dat het risico op het bereiken van kantelpunten groter wordt met toenemende klimaatverandering.
Bent u zich ervan bewust dat áls het landen lukt hun huidige doelen te halen, de opwarming van de aarde op circa 2,0°C zal uitkomen rond 2050 en dat dit een te groot risico met zich meebrengt?
Het recente IPCC-rapport doet geen duidelijke uitspraken over de verwachting van de temperatuurstijging bij de huidige bijdragen onder de Overeenkomst van Parijs (Nationally Determined Contributions,NDC’s). Uit het laatste UNEP Emissions Gap Report 2020 is wel duidelijk dat met de bestaande NDC’s de doelen van Parijs niet in zicht zijn en de 2°C al in de loop van deze eeuw zal worden overschreden.
Bent u bereid om, in het licht van de wetenschappelijke inzichten van het IPCC, het Nederlandse klimaatbeleid dusdanig aan te scherpen, zodat Nederland zich maximaal inspant om de opwarming van de aarde zo snel mogelijk te beperken tot 1.5°C? Zo nee, waarom niet?
De kabinetsappreciatie van het IPCC-rapport volgt begin oktober. De discussie over eventuele aanpassing van Nederlandse klimaatdoelen acht het demissionaire kabinet een zaak voor een volgend kabinet.
Erkent u dat het aansporen van andere landen om hun ambities voor het terugbrengen van CO2-uitstoot te verscherpen u niet ontslaat van de plicht om zelf ook veel ambitieuzer klimaatbeleid te voeren dan u nu doet?5
Om de doelen van Parijs te halen zullen alle landen moeten bijdragen aan het beperken van de temperatuurstijging. De EU-landen hebben daarbij reeds hun verantwoordelijkheid genomen met het tonen van meer ambitie door het ophogen van de Europese doelstelling tot 55% reductie in 2030 ten opzichte van 1990 en het bereiken van klimaatneutraliteit in 2050. Zie voor Nederland het antwoord op vraag 29.
Kent u de uitspraak van Secretaris-Generaal van de UN dat dit rapport «de doodsklok moet luiden» voor kolen, olie en gas en deelt u deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?6
Ja, die uitspraak is bekend. Het is duidelijk dat voor het bereiken van een klimaatneutrale toekomst het gebruik van fossiele brandstoffen zal moeten worden uitgefaseerd en zal moeten worden overgeschakeld naar duurzame bronnen en fossiel CO2-vrije brand- en grondstoffen. Dat brengt het risico van zogenaamde stranded assets voor fossiele investeringen met zich mee en vraagt van energiebedrijven tijdige omschakeling en inspelen op de kansen die nieuwe duurzame energiemarkten bieden. Op korte termijn is mondiaal met name de uitfasering van energieopwekking door kolen het meest urgent. Nederland werkt in eigen land en daarbuiten aan het stoppen daarvan. Verder zet het kabinet in op het decarboniseren van het gassysteem door middel van het vervangen van aardgas door elektriciteit, groen gas, duurzame waterstof en duurzame warmte. Deze omslag is echter niet van de ene op de andere dag gerealiseerd. De verwachting is dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens. Stoppen met aardgaswinning in Nederland lijkt in het kader van het terugbrengen van broeikasgassen contraproductief. In een recent onderzoek van het Oxford Institute for Energy Studies is berekend dat het vervangen van 1 miljard kubieke meter (1 BCM) in Nederland geproduceerd aardgas door geïmporteerd aardgas leidt tot minimaal 135.000 ton extra uitstoot van broeikasgassen.
Erkent u de conclusie dat het inmiddels onverantwoordelijk en roekeloos is nog naar nieuwe voorraden fossiele brandstoffen te speuren en bronnen te ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 31. Zolang er in Nederland nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan aardgas uit de Nederlandse kleine velden boven import uit het buitenland, omdat dit beter is voor het klimaat.
Erkent u dat uitstoot van de huidige geplande wereldwijde fossiele infrastructuur het emissiebudget dat er nog is – om een kans te hebben om onder de 1.5°C opwarming te blijven – ruimschoots overstijgt?7
Ja, dat is door het Internationaal Energieagentschap ook geconcludeerd in haar rapport Net Zero Roadmap (2021)
Erkent u dat Nederland – met Shell als één van de grootste fossiele bedrijven, met de grootste benzine overslaghaven ter wereld, als de op één na grootste exporteur van vlees en zuivel ter wereld en als een van de grootste financiële dienstverleners op het gebied van fossiele investeringen – een speciale verantwoordelijkheid heeft om, gezien de huidige en historische broeikasgasuitstoot die deze activiteiten veroorzaken, de noodzakelijke maatregelen te nemen om de opwarming van de aarde tegen te gaan?
Nederland is juridisch verantwoordelijk voor de uitstoot van broeikasgasemissies op haar grondgebied. Daar is het internationale klimaatbeleid op gebaseerd en geldt voor alle landen. Nederland levert met nationale maatregelen zijn bijdrage aan het realiseren van de klimaatdoelen van de Overeenkomst van Parijs.
De recente uitspraak in de civiele rechtszaak van Milieudefensie versus Royal Dutch Shell heeft duidelijk gemaakt dat de verantwoordelijkheid voor beperking van de uitstoot van Nederlandse bedrijven niet alleen bij de Nederlandse overheid, maar ook bij bedrijven zelf kan liggen. Over de implicaties van de Shell-zaak volgt dit najaar nog een aparte brief aan de Kamer.
Erkent u dat het huidige tekortschietende energie- en klimaatbeleid voor wat betreft uitstoot reductie, toekomstige generaties in gevaar brengt?
Het is duidelijk dat de reeds veroorzaakte veranderingen in het klimaatsysteem risico’s voor toekomstige generaties met zich meebrengt, bijvoorbeeld als gevolg van meer extremen weer- en klimaatvoorvallen en onomkeerbare zeespiegelstijging. Elke verdere mondiale opwarming zal die risico’s vergroten. Inzet van het kabinet is om de toename van die risico’s te beperken door bij te dragen aan het halen van de in het Overeenkomst van Parijs afgesproken mondiale temperatuurdoelen. Alleen een mondiale aanpak kan de risico’s van voortgaande klimaatverandering voor toekomstige generaties effectief beperken.
In de Urgenda-zaak is duidelijk geworden dat, hoewel de Nederlandse Staat haar internationale en Europese rechtelijke klimaatverplichtingen steeds heeft nageleefd, zij volgens de rechter toch meer had moeten doen en gehouden is haar emissies met ten minste 25% te verminderen t.o.v. 1990. Door het kabinet wordt gewerkt aan uitvoering van dit vonnis. Met het oog op nakomen van het Urgenda-vonnis en het 2030-doel uit de nationale Klimaatwet binnen bereik te brengen, heeft het demissionaire kabinet in het kader van de beleidsrijke begroting reeds een pakket van maatregelen uitgewerkt. Dat is op Prinsjesdag aan de Kamer gepresenteerd. Eventuele verdere stappen die nodig zijn – ook in het kader van de uitwerking van het Fit for 55% pakket – laat dit demissionaire kabinet aan de een volgend kabinet.
Erkent u dat het huidige demissionaire Kabinet bij monde van Minister Wiebes tijdens het debat over de Urgendazaak heeft verklaard dat «we eerder beter aan de veilige kant hadden kunnen blijven» met betrekking tot het klimaatbeleid?8
Die uitspraak is inderdaad door de voormalig Minister van EZK gedaan.
Het openbaar maken van gegevens op 16 juli 2021 in het kader van de WOB (Wet Openbaarheid van Bestuur) met als onderwerp Lelystad Airport |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoe kunt u garanderen dat er sprake is van een evenwichtige belangenafweging terwijl de Nederlandse Staat ook aandeelhouder is van luchthaven Schiphol en KLM en dus een direct financieel belang heeft bij de opening van Lelystad Airport?1
Bij de besluitvorming over Lelystad Airport heeft de regering zich aan wettelijke procedures te houden die zijn vastgesteld om de belangen van burgers en ondernemers te beschermen. Aan de procedure met betrekking tot de legalisatie van meldingen heb ik mij bij de uitvoering van mijn taak als bevoegd gezag op grond van de Wet natuurbescherming te houden. Deze taak staat los van politieke afwegingen en overheidsdeelneming in de Naamloze Vennootschappen van luchthavens. In haar rol van aandeelhouder laat de Staat de bedrijfsvoering aan het bedrijf zelf; het bedrijf geeft uitvoering aan het strategisch plan van de onderneming.
Hoe verantwoordt u, gezien het feit dat de agrarische sector in Nederland volledig wordt uitgekleed vanwege de stikstofproblematiek, het openen van een vliegveld dat dus nog niet in werking is of was ten tijde van de PAS-uitspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 terwijl dat vliegveld een aanzienlijke bijdrage gaat leveren aan stikstofdepositie in Nederland?2
Het is een politiek besluit om het vliegveld te openen. Om dat te kunnen besluiten, is voor luchthaven Lelystad een toekenning van stikstofruimte nodig. Het legaliseren van de melding is een van de manieren waarop dat mogelijk is.
Kunt u het feit dat de stikstofruimte uit de Warme Sanering Varkenshouderij volledig gebruikt lijkt te worden voor Lelystad Airport en zo het gevoel bevestigt dat leeft in de agrarische sector dat de sector moet wijken voor andere economische belangen en het stikstofbeleid dus helemaal niet gaat over natuurverbetering, ontzenuwen of toelichten?
Bij de toebedeling van ruimte uit de Warme Sanering Varkenshouderij wordt gekeken voor welke meldingen geldt dat de beschikbare ruimte de stikstofdepositie-effecten afdekt. Op basis daarvan wordt gekeken welke meldingen met deze ruimte gelegaliseerd kunnen worden. Vanwege de locatie van de effecten van deze maatregel is het technisch onmogelijk de melding van Lelystad met deze maatregel te legaliseren. Het is dus onjuist dat stikstofruimte uit de Warme Sanering Varkenshouderij gebruikt zal worden voor het legaliseren van Lelystad Airport.
Hoe denkt u nog draagvlak in de agrarische sector te krijgen voor stikstofmaatregelen?
Ik heb veelvuldig contact met verschillende landbouworganisaties en individuele boeren. Uit die gesprekken komt steeds naar voren dat de stikstofproblematiek complex is. Het vraagt zowel van het kabinet als van de sectororganisaties veel inspanning om gedragen oplossingen te vinden en tegelijkertijd perspectief voor de lange termijn te creëren.
Welke argumenten heeft u om op deze wijze invulling te geven aan legalisatie voor Lelystad Airport terwijl agrarische bedrijven nog minstens 2 jaar moeten wachten?
Bij het bepalen van welke melding gebruik mag maken van stikstofruimte, is een systematiek ingericht waar de opgave met objectieve criteria wordt ingevuld, zoals het al dan niet hebben van een handhavingsverzoek. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende sectoren. Deze systematiek is uitgebreid beschreven in de (ontwerp)Regeling tot wijziging van de Regeling natuurbescherming en de Omgevingsregeling (nieuwe versie Aerius Calculator en wijziging stikstofregistratiesysteem).
Hoe gaat u het gebrek aan vertrouwen in een rechtvaardig stikstofbeleid oplossen?
De overbelasting van natuur door stikstof is een feit. Ik heb veelvuldig contact met verschillende landbouworganisaties en individuele boeren. Uit die gesprekken komt steeds naar voren dat de stikstofproblematiek complex is. Het vraagt zowel van het kabinet als van de sectororganisaties veel inspanning om gedragen oplossingen te vinden en tegelijkertijd perspectief voor de lange termijn te creëren.
Hoe gaat u waarborgen dat er via de correcte wegen, op democratische wijze, afwegingen worden gemaakt, gezien het feit dat uit het WOB-besluit blijkt dat er voortdurend, via appjes en mailtjes, gezocht wordt naar manieren om buiten de wet om te opereren zoals via een ander rekenmodel voor Lelystad Airport en zelfs een beroep op de bevoegdheid van de Minister om af te wijken van de wet en de 30% afroming niet voor Lelystad Airport te laten gelden?
Bij de besluitvorming over Lelystad Airport heeft de regering zich aan wettelijke procedures te houden, die zijn vastgesteld om de belangen van burgers en ondernemers te beschermen. Aan de procedure met betrekking tot de legalisatie van meldingen heb ik mij bij de uitvoering van mijn taak als bevoegd gezag op grond van de Wet natuurbescherming te houden. De ambtelijke advisering verliep en verloopt binnen de kaders van de wet.
Hoe komt u bij de stellingname dat Lelystad Airport te goeder trouw de melding in het kader van de Programma Aanpak Stikstof (PAS) heeft gedaan terwijl verderop in de stukken valt te lezen dat andere PAS-melders die bij nader inzien boven de 1 mol depositie uitkwamen NIET te goeder trouw zullen hebben gehandeld, gezien het feit dat uit de gegevens blijkt dat «te goeder trouw» onderwerp van gesprek is?
De veronderstelling van het bevoegd gezag is dat in beginsel elke melding te goeder trouw is ingediend. Dat geldt ook voor de melding van Lelystad Airport. Verder is het voor het bevoegd gezag niet mogelijk om vast te stellen of dat al dan niet terecht is. Zodoende is dit geen onderdeel van het verificatieproces. In de passage over dit onderwerp (wob stuk 56a, pagina 116) wordt verwezen naar gemelde activiteiten waarvan de maximale bijdrage meer dan 1 mol/ha/jaar bedroeg.
Wat rechtvaardigt deze verdachtmaking naar andere melders en wat rechtvaardigt het idee dat Lelystad Airport wel te goeder trouw heeft gehandeld?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 8 toelicht, de veronderstelling van het bevoegd gezag isdat in beginsel elke melding te goeder trouw is ingediend3.
Waarom ging het proces gewoon door terwijl bekend was dat de stikstofberekeningen niet klopten?
In de Kamerbrief van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) heb ik aangegeven dat de legalisatie van de meldingen is gestart, waarbij alle meldingen hetzelfde stappenplan doorlopen. Stap één van de legalisatie bestaat uit het verifiëren of de toenmalig ingevoerde gegevens nog actueel zijn. De verificatie van de gegevens door het bevoegd gezag (LNV) vindt momenteel plaats.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden en wel vóór 1 september 2021?
Ik heb de vragen één voor één beantwoord. Het is niet gelukt de beantwoording voor 1 september te versturen.
Bemesten en beweiden op 29 juli 2021 (AwB19/1185 en AWB 20/186) |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er inmiddels tal van rechtszaken met betrekking tot de vergunningen op basis van de Wet natuurbescherming lopen, onder andere over handhaven PAS-melders, stalsystemen, beweiden en bemesten en dat deze rechtszaken spelen in verschillende provincies en bij verschillende rechtbanken? Kunt u aangeven in hoeverre en op welke wijze er coördinatie plaatsvindt tussen provincies en het Rijk over al deze rechtszaken? Indien hier geen sprake van is, zou dat volgens u wel gewenst zijn?
Ik ben bekend met de verscheidene rechtszaken die momenteel lopen. De provincies en het Rijk hebben maandelijks structureel overleg op verschillende niveaus over deze uitspraken. Daarnaast is er in dit kader regelmatig contact met het Interprovinciaal Overleg (IPO). Ik onderstreep dus het belang van structurele kennisuitwisseling met de provincies en het gezamenlijk optrekken in rechtszaken en acteren op jurisprudentie.
Klopt het dat de rechter in Overijssel bij de casus over bemesten en beweiden oordeelde dat als activiteit planologisch was toegestaan op de referentiedatum er sprake kan zijn van voortgezet gebruik? Deelt u de constatering dat in bijna alle bestemmingsplannen deze handelingen (bemesten en beweiden) op agrarische gronden zijn toegestaan en dat, als de betreffende gronden continu in agrarisch gebruik zijn, bemesten en beweiden vrijgesteld kunnen worden van de vergunningplicht?
De rechter in Overijssel heeft geoordeeld dat voor bemesten en beweiden geldt dat wanneer deze activiteit planologisch was toegestaan op de referentiedatum er sprake kan zijn van vrijstelling van de vergunningplicht. Ik deel daarom de constatering dat voor de meeste gronden die continu in agrarisch gebruik zijn, beweiden en bemesten vrijgesteld kunnen worden van de vergunningplicht. Hiervoor dient een wijziging in grondgebruik echter niet te hebben geleid tot een significante toename in depositie op Natura 2000-gebieden. Het is mij echter niet bekend in hoeverre agrarisch gebruik in bestemmingsplannen reeds op de referentiedatum was toegestaan.
Klopt het dat de rechter in Overijssel aangaf dat in deze casus het feitelijk onvoldoende onderbouwd is dat het agrarisch gebruik niet structureel veranderd is? Hoe verhoudt deze uitspraak zich ten opzichte van uw eigen uitspraken in eerdere brieven aan de Kamer waarin u aangaf dat u bemesten en beweiden vergunningsvrij wil houden en samen met de provincies naar een oplossing wilt zoeken?
De rechtbank is inderdaad van oordeel dat alleen een vrijstelling van de vergunningplicht geldt als de betrokken activiteit ongewijzigd wordt voortgezet sinds de Europese referentiedatum. In eerdere brieven aan uw Kamer heb ik betoogd dat een vergunningplicht voor beweiden en bemesten in de meeste gevallen niet nodig is. Zie voor de onderbouwing daarvan de bijlage van de Kamerbrief betreffende het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr. 39).1
Ik ben daarom nog steeds van mening dat als een project is gewijzigd, maar niet meer stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied veroorzaakt dan op de Europese referentiedatum, significante gevolgen voor dat gebied kunnen worden uitgesloten, zodat ook dan geen vergunning nodig is.
Wel is het zo dat er uitzonderingssituaties zijn waarbij er de mogelijkheid bestaat van een depositietoename ten opzichte van de Europese referentiedatum. Het Rijk en de provincies zijn deze situaties op dit moment in kaart aan het brengen. Op grond hiervan zal duidelijk worden in welke gevallen er getoetst moet worden of er een depositiestijging plaatsvindt. Hiermee wordt de redeneerlijn, zoals deze in eerdere brieven aan de Kamer is toegelicht, kracht bij gezet.
Bent u nog steeds van mening dat er geen vergunningplicht moet komen voor bemesten en beweiden? Is er al een oplossingsrichting en/of onderbouwing beschikbaar om bemesten en beweiden vergunning vrij te houden? Zo nee, hoe lang duurt het nog voor dat deze oplossingsrichting er is?
Zie antwoord vraag 3.
Aan welke oplossingsrichting denkt u? Hoe denkt u over een generieke onderbouwing die beweiden of bemesten landelijk vrij stelt van de vergunningplicht? Hoe kijkt u aan tegen een handvat voor agrariërs zodat zij eenvoudig aan kunnen tonen dat er sprake is van voortgezet gebruik?
Zoals blijkt uit de beantwoording van vraag 3 en 4 streef ik er naar om te voorzien in een grotendeels generieke onderbouwing op basis waarvan kan worden aangenomen dat er geen vergunningplicht geldt voor beweiden en bemesten. Voor bemesten gelden er echter uitzonderingssituaties, in deze gevallen moet nog worden beoordeeld of er een vergunningplicht geldt.
De uitspraak in Overijssel laat zien dat het aantonen van «voortgezet gebruik» van belang is voor het toepassen van de redeneerlijn in de praktijk. Er moet nog worden gekeken hoe en in welke vorm dit inzichtelijk gemaakt kan worden voor agrariërs.
Deelt u de constatering dat deze uitspraak ertoe kan leiden dat starten met weidegang of zelfs extra uren weidegang vergunningsplichtig worden op basis van de Wet natuurbescherming? Deelt u tevens de mening dat een dergelijk ontwikkeling veehouders huiverig zal maken om (meer) weidegang toe te passen? Brengt dat de doelstellingen van het convenant weidegang dat het Rijk ook heeft ondertekend in gevaar?1 Zo ja, wat gaat u er aan om weidegang te blijven stimuleren?
Omdat beweiden altijd een positief effect heeft op de emissie ten opzichte van de situatie waarbij de dieren op stal staan en de maatschappelijke gewenstheid daarvan, deel ik niet de constatering dat het starten van beweiden of extra uren weidegang vergunningplichtig wordt. Ik zal mij daarom blijven inzetten voor het promoten van deze activiteit.
Het bericht ‘Tweede Duitse coach weggestuurd uit Tokio na mishandeling paard’ |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tweede Duitse coach weggestuurd uit Tokio na mishandeling paard»?1
Ja.
Hoe zou u de beelden bij het nieuwsbericht, waarop te zien is dat een paardensporter haar paard meermaals hard slaat met een zweep terwijl haar coach het paard een vuistslag toebrengt en naar de deelnemer roept: «Raak hem hard. Raak hem!» typeren?
De beelden laten een verkeerde en ongepaste omgang met dieren zien.
Deelt u de mening dat hier sprake is van dierenmishandeling? Zo nee, waarom niet?
De Sectorraad paarden (SRP) heeft de gang van zaken veroordeeld. De SRP schrijft op haar internetsite dat Nederlandse paardensporters geschrokken zijn van de beelden en het gedrag van een Duitse deelnemers en coach tijdens het onderdeel paardrijden binnen de moderne vijfkamp op de Olympische Spelen en dat het gedrag van de deelnemer onacceptabel is. Ik deel het oordeel van de SRP2.
Erkent u dat het gebruik van een zweep als dwangmiddel in de Nederlandse paardensport gebruikelijk is?
Nee, een zweep als dwangmiddel is niet gebruikelijk. Naast de basisuitrusting van het harnachement wordt gebruik gemaakt van zo min mogelijk hulpmiddelen. Het niveau van de ruiter bepaalt welke hulpmiddelen nog extra gebruikt mogen worden. Het verschilt per discipline welke andere hulpmiddelen zijn toegestaan. Voor elk van deze hulpmiddelen geldt dat deze het welzijn van het paarden niet mag schaden. Misbruik van een paard door het gebruik van natuurlijke rijhulpmiddelen of kunstmatige hulpmiddelen (bijvoorbeeld zwepen of sporen) wordt niet getolereerd en kan leiden tot een tuchtrechtelijke procedure. Zweep- en sporengebruik is toegestaan om voor het paard de hulpen duidelijker te maken, maar niet om te straffen3.
Erkent u dat het gebruik van een zweep bij het paard voor pijn en stress zorgt?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat het voor het paard beter is om zonder bit te rijden?2 Zo ja, welke inzet gaat u plegen om dit de standaard te maken? Zo nee, waarom niet?
Het rijden met een bitloze optoming is over het algemeen niet meer of minder vriendelijk voor het paard dan het rijden met een bit. Het is de manier waarop met de betreffende optoming wordt omgegaan wat de gevolgen voor het paard zijn. Navraag bij de Sectorraad paarden leert dat het voor de paardensportbond KNHS belangrijk is om de basisprincipes van de dressuur te volgen, namelijk de «scala van de opleiding (africhting)». Hierin is het «aannemen van het bit» een belangrijk onderdeel van de opleiding van het paard. Deze basisprincipes worden onderwezen aan de ruiters en instructeurs. De KNHS is aangesloten bij de internationale hippische sportbond FEI. Ook de FEI hanteert deze basisprincipes. De jury beoordeelt bijvoorbeeld of het paard het bit afkauwt, of het licht schuimt, of het bit recht in de mond ligt, of de mond gesloten is (als de mond open is accepteert het paard het bit niet) en of de tong opgetrokken is of uitsteekt. Hiernaast zijn er strikte regels welk harnachement en hulpmiddelen zijn toegestaan. Deze zijn bijvoorbeeld te vinden in de KNHS Harnachementsgids.
Erkent u dat om paarden te trainen voor (top)paardensport er gebruik gemaakt wordt van systematische dwang en daarbij pijnmiddelen, angst en dominantie (bijvoorbeeld een paard «mentaal breken») ingezet worden?3
Zoals in de Gids voor Goede praktijken6 wordt aangegeven, wordt bij de training van paarden gebruik gemaakt van hulpmiddelen. Het paard wordt op een voorspelbare manier beloond en gecorrigeerd. Hiervoor is het noodzakelijk dat paardenhouders weten hoe paarden leren. Het gebruik van hulpmiddelen dient weloverwogen en met basale kennis van functie, inwerking en risico’s te worden toegepast. In de omgang met paarden en in de training van paarden worden aanwijzingen gebruikt (bijvoorbeeld stemhulp, gewicht- of beenhulpen) om een paard aan te zetten tot reactie. Bij reactie op de vraag wordt het paard meteen beloond. Als de reactie van het paard niet herkend wordt en de ruiter/houder blijft vragen, is er sprake van een miscommunicatie en kan het paard in verwarring raken. Hetzelfde geldt voor het gebruik van een zweep. Een corrigerende tik met de zweep kan als hij op het juiste moment gegeven wordt bijdragen aan het leerproces. Echter als de zweep te laat of te hard gebruikt wordt gaat het zijn doel voorbij. Het paard maakt dan niet meer de associatie met datgene waarvoor hij gecorrigeerd moest worden en dan wordt het straffen. Straffen kan een paard nodeloos bang maken en heeft meestal een averechts effect.
Welke stappen zet u om te voorkomen dat dergelijke dierenmishandeling bij trainingen voorkomt op recreatief- en professioneel niveau?
In het Convenant samenwerking dierenhandhaving worden de organisaties genoemd die in Nederland in het kader van dierenmishandeling de belangrijkste handhavingstaken verrichten met betrekking tot dieren, namelijk de politie, de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Landelijke Inspectiedienst (LID). Bij een vermoeden van een strafbaar feit met betrekking tot dieren hanteren de handhavingspartners politie, NVWA en LID een door het Openbaar Ministerie (OM) opgesteld afwegingskader voor de inzet van strafrecht, bestuursrecht of een combinatie van beide. Het OM stelt dit afwegingskader op in overleg met de handhavingspartners.
Hoe beschermt u de intrinsieke waarde van het dier wanneer deze gebruikt of getraind wordt voor de paardensport?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gebeurt er met paarden in de Nederlandse topsport die niet langer (meer) kunnen presteren en hoe houdt u hier toezicht op?
Paarden die niet langer kunnen presteren in de Nederlandse topsport worden niet anders behandeld dan «gewone» paarden. Soms mogen ze hun oude dag slijten op de paardenhouderij waar ze gewoonlijk werden gehouden, soms op een speciale houderij voor oude paarden en soms gaan ze naar de slacht. Op de paardenhouderijen is het gewone toezicht van NVWA en LID van toepassing en op het slachthuis is er toezicht door de NVWA.
Gaan er subsidies vanuit het Rijk naar de paardensport om deze financieel bij te staan? Zo ja, hoeveel en in welke vorm?
Zijn er subsidies vanuit het Rijk naar het Nederlandse paardensportteam dat meedeed aan de Olympische spelen gegaan? Zo ja, hoeveel en in welke vorm?
NOC*NSF ontvangt van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een jaarlijkse instellingssubsidie. Hiermee wordt het landelijke topsportbeleid ondersteund. NOC*NSF en de sportbonden bepalen welke topsportprogramma’s en topsporters en talenten ondersteund worden.
Het totaal beschikbare budget voor topsport van NOC*NSF bedraagt in 2021 ca. € 52 mln. Hiervan is € 39 mln. afkomstig uit de instellingsubsidie topsportbeleid van het Ministerie van VWS.
Vanuit de topsportbegroting van NOC*NSF wordt onder andere geïnvesteerd in fulltime topsportprogramma’s en talentenprogramma’s van verschillende topsportbonden, waaronder de KNHS.
Aan de KNHS wordt voor de volgende programma’s subsidie toegekend uit de topsportbegroting van NOC*NSF:
Hoeveel paarden zijn er vanuit Nederland naar Tokio vervoerd voor de Olympische Spelen van 2021? Kunt u hierbij ook de paarden betrekken die niet door TeamNL gebruikt zijn?
Er zijn vijf paarden gecertificeerd vanuit Nederland voor de Olympische Spelen in Tokyo. Het gaat daarbij om paarden uit Duitsland. Hierbij is geen informatie beschikbaar of deze al dan niet door het Nederlandse team bereden en/of verzorgd zijn geweest (bron: systeem e-CertNL).
Is het bekend of het paard Saint Boy afkomstig is uit een Nederlandse stal of afkomstig is van een Nederlandse spermabank?
Dat is mij niet bekend. Zonder de unieke code als gedefinieerd in art. 1 onder 17 van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 is het niet mogelijk gevalideerde afstammingsgegevens of herkomstgegevens van een paard te achterhalen.
Kent u het artikel «Zwendel rond elitepaarden: Letterlijk met handjeklap miljoenendeals gesloten»?4
Ja.
Bent u van mening dat er voldoende zicht is op misstanden binnen de paardenhandel? Zo ja, kunt u toelichten wat er gedaan wordt? Zo niet, wat gaat u hieraan doen?
De misstanden waar op wordt gedoeld in het artikel genoemd in vraag 15, zien op fraude. Fraude is niet acceptabel. Daar wordt op de gebruikelijke manier door de Belastingdienst en de FIOD toezicht op gehouden.
Hoe zou u de rol van Nederland in de internationale paardenhandel typeren? En acht u deze rol wenselijk, gelet op risico’s op fraude?
Nederland is internationaal een grote leverancier van paarden en kennis over paarden. Er is grote vraag naar Nederlands gefokte sportpaarden. Onduidelijk is wat deze rol voor invloed heeft op het risico voor fraude. Het gaat meestal om dure paarden die goed worden verzorgd om ze hun marktwaarde te laten behouden. Zie ook het antwoord op vraag 16.
Hoeveel geld gaat er in Nederland om in de paardenhandel? En hoeveel in de internationale verkoop van Nederlandse paarden?
Gegevens rond de handel in en de verkoop van paarden worden niet centraal bijgehouden en een verantwoorde schatting over de gelden die daarmee gemoeid zijn, is niet te geven.
Erkent u dat het paardenpaspoort juridisch inhoudsloos is, door gebrekkige en/of foutieve registratie van de «eigenaar» van een paard? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo niet, waarom niet?
Het paardenpaspoort maakt deel uit van het systeem rond de identificatie en registratie (I&R) van paarden. Door de inwerkingtreding van de Diergezondheidsverordening (Vo (EU) 2016/429) op 21 april van dit jaar, is dat I&R-systeem voor paarden aanzienlijk robuuster geworden. Zo moeten alle instellingen waar paarden worden gehouden een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) aanvragen en worden ze opgenomen in een door de overheid beheerde centrale database. De paarden die op die houderijen gewoonlijk worden gehouden moeten aan dat UBN via de paspoortgegevens gekoppeld worden. Dat proces loopt via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en is in volle gang. Zo wordt het inzichtelijk waar welke paarden staan. Het paardenpaspoort is een belangrijk document binnen het I&R-systeem. Dat wordt onderstreept door artikel 66 van VO (EU) 2019/2035 waarin wordt bepaald dat paarden ten alle tijden vergezeld dienen te gaan van dat paspoort.
Deelt u de mening dat het niet in het belang van het paard is als deze vier of vijf «eigenaren» heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, het is niet van belang of een paard één of vijf eigenaren heeft. Volgens het burgerlijk recht is een paard, net als elk ander dier, verhandelbaar en kan het eigendom zijn van meerdere eigenaren. Die eigenaren kunnen in een heel ander land wonen dan het land waar het paard gehouden wordt. Bij de verzorging van het paard gaat het dan ook om de houder van dat paard. De houder is degene die voor de dagelijkse gang van zaken rond het paard verantwoordelijk is. Hij of zij moet er op toezien dat wordt voldaan aan het gestelde in onder meer de artikelen 1.6 en 1.7 van het Besluit houders van dieren. Die houder van het paard kan de eigenaar zijn maar dat hoeft niet. Ook in de Diergezondheidsverordening (zie vraag 19) worden deze verschillende verantwoordelijkheden onderscheiden.
Hoe duidt u het dat de branche zelf aangeeft gevoelig te zijn voor perverse financiële prikkels? Wat gaat u doen om deze vorm van georganiseerde criminaliteit aan te pakken, waarbij het belang voor het paard centraal komt te staan?
De branche geeft zelf aan dat er veel met contant geld wordt betaald dan wel dat er internationale betalingen (vanuit belastingparadijzen) plaatsvinden. Het OM doet strafrechtelijk onderzoek indien daar aanleiding voor is. Zo heeft het recentelijk onderzoek gedaan naar een bekende paardenhandelaar uit Valkenswaard en de rechtbank heeft deze persoon in juni jl. veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden.
De fraude in de paardenhandel ziet echter ook op het ontwijken of zelfs ontduiken van het betalen van belastingen. Zowel de kopende als de verkopende partij evenals de commissionairs hebben er dan belang bij dat hun inkomsten onzichtbaar blijven voor de autoriteiten. Dit alles maakt de branche gevoelig voor witwassen, zowel met betrekking tot gelden onttrokken aan de fiscaliteit als met betrekking tot reguliere criminele gelden. Indien daartoe aanleiding is wordt daartegen opgetreden. Zie ook antwoord op vraag 16.
Erkent u dat de handel in exclusieve spring- en dressuurpaarden gevoelig is voor fraude en witwaspraktijken, en dat dit schadelijk kan zijn voor het welzijn van paarden, doordat niet het belang van het paard, maar het financiële belang voorop staat? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo niet, waarom niet?
Er zijn aanwijzingen voor fraude en witwassen in de paardenhandel. Sportpaarden zijn dure paarden en worden over het algemeen dagelijks heel goed verzorgd. Fraude of witwassen zal zeker niet altijd in de weg staan aan het paardenwelzijn. In enkele specifieke witwasmethodieken waarbij het paard enkel als vehikel wordt gebruikt en/of wordt gedwongen bovenmatig te presteren kan het dierenwelzijn in het gedrang komen. Als dat het geval is, wordt gehandhaafd volgens het Convenant samenwerking dierenhandhaving. Zie ook antwoord op vragen 8 en 9.
Bent u bereid om een wettelijk paardenbesluit in te voeren, waarbij dieren niet alleen hun natuurlijke gedrag kunnen vertonen, maar ook beschermd worden tegen systematisch leed veroorzaakt door het trainen van deze dieren voor onnatuurlijk gedrag ter vermaak van mensen?
Nee, in de praktijk zien we dat veel paardeneigenaren zich zeer verantwoordelijkheid voelen voor onder meer het welzijn van hun paard. Ze willen over het algemeen goed voor hun paard zorgen en hebben veelal een speciale band met het paard. Waar het soms aan schort is een gebrek aan kennis. Dat wordt door de sector goed opgepakt door middel van de instrumenten die de laatste jaren zijn ontwikkeld zoals de Gids Goede Praktijken en de welzijnscheck op het internet.
De nieuwste stap is het uitrollen van het Keurmerk Paard en Welzijn. Een paardenhouderij die voldoet aan de eisen ontvangt een keurmerk als bewijs. Ik ben van mening dat het inzetten van specifieke, aanvullende wetgeving voor paardenwelzijn niet bijdraagt aan beter welzijn voor paarden of versnelling van het proces.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de wettelijke termijn beantwoorden?
Zie uitstelbrief van 20 augustus 2021 met kenmerk DGA-DAD/21210690.8
Afghaanse tolken |
|
Kati Piri (PvdA), Jasper van Dijk , Salima Belhaj (D66), Tunahan Kuzu (DENK), Laura Bromet (GL), Laurens Dassen (Volt), Don Ceder (CU), Derk Boswijk (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Op welke manier steunt het kabinet, gezien de sterk verslechterde veiligheidssituatie in Afghanistan en de oproep aan alle Nederlanders om het land te verlaten, onderdanen bij de evacuatie?
De Nederlandse ambassade in Kaboel heeft op 5 augustus jl. Nederlanders opgeroepen om Afghanistan zo spoedig mogelijk te verlaten. De ambassade heeft in deze oproep aangegeven Nederlanders niet te kunnen ondersteunen of evacueren, nu er in grote delen van Afghanistan sprake is van extreme noodsituaties. Aangezien het inmiddels niet meer mogelijk is om Afghanistan te verlaten op een civiele vlucht, spant het kabinet zich maximaal in om te bezien hoe wij de overgebleven Nederlanders in Afghanistan in veiligheid kunnen brengen.
Is er reeds een evacuatieplan voor de tolken en hun gezinnen die nog altijd in Afghanistan verkeren? Zo ja, wordt het plan nu in werking gesteld? Zo nee, hoe zeer moet de veiligheidssituatie nog meer verslechteren alvorens het evacuatieplan wordt opgesteld en in werking wordt gesteld?
Het kabinet deelt de zorg van uw Kamer over de zeer slechte veiligheidssituatie in Afghanistan. Het kabinet onderneemt daarom alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen. Uw Kamer is hierover in het debat van 17 augustus geïnformeerd.
Bent u bereid om de paspoort- en visumeis voor deze groep acuut te laten vervallen en laissez-passers te verstrekken voor hun reis naar Nederland? Welk ministerie is verantwoordelijk voor het politieke besluit om afgifte te bewerkstelligen? Indien u niet bereid bent deze af te geven, waarom niet?
Het kabinet zet zich maximaal in om te bezien wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt en is bereid om al het mogelijke toen om de deze groep veilig naar Nederland te halen, waaronder de verstrekking van laissez-passers. Zoals eerder aangegeven stuitte dat echter op problemen omdat de toenmalige Afghaanse autoriteiten eisten dat de tolk en zijn gezin beschikten over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten. Ook luchtvaartmaatschappijen lieten geen personen reizen zonder paspoort
Om veiligheidsredenen kunnen ook nu alleen mensen toegang krijgen tot het vliegveld – en dus worden meegenomen op evacuatievluchten – van wie de identiteit kan worden geverifieerd. Ook in deze onzekere situatie zet Nederland zich er maximaal voor in om daar een oplossing voor te vinden.
Bent u als onderdeel van het evacuatieplan bereid om een chartervlucht in te zetten om de tolken en hun gezinnen, eventueel via een ander veilig land, naar Nederland over te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de Kamer een brief te sturen over de huidige situatie in Afghanistan en welke scenario’s er op de korte en langere termijn worden besproken met bondgenoten ten aanzien van steun aan de Afghaanse regering en het veiligheidsapparaat?
Met de brief van 16 augustus jl. (2021D30528) bent u geïnformeerd over de huidige situatie in Afghanistan.1 Het kabinet zal op korte termijn een nadere brief sturen om in te gaan op de consequenties van de recente ontwikkelingen.
Bent u bereid om deze vragen samen met de eerder gestelde vragen van Kamerlid Piri c.s. van 28 juli jl. op zeer korte termijn te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘mogelijk meer vluchten met besmette passagiers dan gedacht’ |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Mogelijk meer vluchten met besmette passagiers dan gedacht?»1
Ja.
Kunt u bevestigen dat uit Canadese cijfers blijkt dat in de maand juli op 36 procent van de vluchten uit Amsterdam naar Canada een besmet persoon aan boord heeft gezeten?
De Canadese overheid publiceert op haar website een overzicht van alle vluchten waarop een positief geteste passagier heeft gezeten. In zijn onderzoek heeft data-analist Bart Bolkestein op deze cijfers een analyse toegepast en komt op het getal 36%. De methode van Bolkestein ken ik niet. Het bericht en de conclusie van de analyse heb ik uit de media vernomen.
Kunt u bevestigen dat dit percentage fors hoger is dan de berekening van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR), dat uitgaat van 9 procent?
Door NLR en RIVM is gezamenlijk een studie uitgevoerd2, in het vervolg NLR/RIVM-studie genoemd. De NLR/RIVM-studie heeft het besmettingsrisico in vliegtuigen uitgaande van één besmettelijke passagier aan boord onderzocht. De onderzoekers van NLR/RIVM is gevraagd te kijken naar het risico van besmetting door aerosolen op vluchten met positief geteste passagiers. Dit was ook de strekking van de motie: het onderzoeken van de ventilatie in het vliegtuig. De analyse van de heer Bolkestein zat niet in de scope van dit onderzoek omdat deze pas verscheen nadat het NLR onderzoek al gereed was.
Voor de schatting in het rapport van NLR/RIVM voor het aantal vluchten met een besmette passagier zijn test-eigenschappen en SARS-CoV-2 prevalentie van begin juni 2021 gebruikt. Bovendien richtte de studie van NLR/RIVM zich op mogelijke besmettingsrisico’s gedurende de vlucht via inademen van aerosolen. Besmetting via grotere druppels, via contact met besmette oppervlakken, tijdens andere fasen van het transport als inchecken, boarding, etc. maakten geen onderdeel uit van dit onderzoek.
Hoe verklaart u dit verschil?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Klopt het dat het NLR-onderzoek, op basis waarvan u in juni geen aanleiding zag tot aanpassing van de maatregelen voor vliegreizigers, geen rekening houdt met de deltavariant van het virus?2
In de studie is uitgegaan van de oorspronkelijke virusvariant. Het ligt voor de hand dat besmettelijkere varianten ook in het vliegtuig overeenkomstig besmettelijker zullen zijn. Er is nu nog onvoldoende kennis over bijvoorbeeld aan hoeveel virusdeeltjes van de deltavariant iemand blootgesteld moet worden om een virusinfectie te krijgen en mogelijk ziek te worden.
Klopt het dat het NLR het besmettingsrisico van direct contact tussen reizigers tijdens de vlucht niet heeft meegenomen in haar onderzoek?
Dat klopt. De studie richtte zich op mogelijke besmettingsrisico’s via inademing van aerosolen.
Klopt het dat het NLR-onderzoek uitgaat van een verplichte PCR-test voor alle reizigers, terwijl voor veel bestemmingen een antigeen-sneltest voldoende is?
Voor de schatting van het aantal vluchten met een besmettelijke passagier is gerekend met een PCR-test binnen een tijdsbestek van 72 uur of een antigeen test binnen een tijdsbestek van 24 uur tussen testen en boarden.
Klopt het dat het risico op een vals-negatieve test bij een antigeen-sneltest veel hoger is dan bij een PCR-test?
Een antigeen-test heeft een lagere gevoeligheid dan een PCR test. Het verschil in gevoeligheid wordt deels gecompenseerd door de tijd tussen testen en boarden te beperken tot 24 uur voor de antigeentest.
Wist u dat het zo druk is op Schiphol dat beveiligers zeggen de anderhalve meter niet te kunnen handhaven? Zo nee, acht u dit niet belangrijke informatie? Zo ja, waarom heeft u geen maatregelen genomen om te handhaven?
De maatregelen om besmetting te voorkomen gelden ook op luchthavens. Aanvullend geldt op de luchthaven en in het vliegtuig een mondkapjesplicht, omdat niet altijd en overal anderhalve meter afstand gegarandeerd kan worden, bijvoorbeeld bij het fouilleren.
Schiphol heeft op ons verzoek in haar communicatie op de luchthaven nadrukkelijk en nog sterker gewezen op de anderhalve meter-regel, zowel naar alle passagiers als naar de medewerkers.
Deelt u de mening dat het niet handhaven van de anderhalve meter de kans vergroot dat iemand in de tijd tussen de verplichte test en de vlucht besmet raakt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord bij vraag 9.
Houdt u bij hoeveel besmette personen aan boord van een vliegtuig hebben gezeten, zoals de Canadese overheid doet? Zo nee, op basis van welke cijfers weet u of uw beleidsmaatregelen voldoende zijn om besmettingsrisico’s in de luchtvaart te minimaliseren?
Er wordt gerapporteerd hoeveel mensen met een positieve testuitslag een recente reishistorie melden. Ook worden de resultaten van het bron- en contactonderzoek (BCO) gerapporteerd4. Het BCO laat zien dat het onderwerp «Vlucht» in 0,3% van de besmettingen als mogelijke setting wordt genoemd.
Daarnaast voert de GGD Kennemerland namens de vijf regio’s waar zich een internationale luchthaven bevindt de vliegtuigcontactonderzoeken (VCO) uit, het bron- en contactonderzoek voor vliegtuigpassagiers. Indien blijkt dat een passagier mogelijk besmet in het vliegtuig heeft gezeten, worden personen die rondom deze passagier hebben gezeten benaderd om in quarantaine te gaan en/of zich te laten testen. Indien het om buitenlandse passagiers gaat, kan het RIVM dit via een evenknie in het buitenland doorgeven.
Deelt u de mening van Rui Roosien, onderzoeker bij het NLR, dat de onderzoeksresultaten van data-analist Bolkestein van belang kunnen zijn bij de inschatting van besmettingsrisico’s? Zo nee, waarom niet?
De data van de heer Bolkestein hebben betrekking op een ander deel van de «besmettingsketen» dan waar de NLR/RIVM-studie over gaat. Alle informatie voor, tijdens en na de vlucht kan relevant zijn. De studie van NLR/RIVM is gericht op besmetting via inademing van aerosolen tijdens de vlucht.
Waarom bent u niet bereid aanvullend onderzoek te doen naar besmettingsrisico’s in de luchtvaart naar aanleiding van de berekening van data-analist Bolkestein, op basis van de Canadese cijfers?
De RIVM/NLR-studie berekent de risico’s via inademing van aerosolen in scenario’s waar een besmettelijke passagier aan boord is gekomen. Dat risico is relatief laag gebleken. Op basis van de beschikbare informatie, waaronder BCO- en VCO- rapportages blijkt op vluchten relatief weinig verspreiding van het coronavirus plaats te vinden. Ook eerdere rapporten (o.a. van de Amerikaanse overheid, Boeing en Airbus) laten zien dat de ventilatiesystemen ervoor zorgen dat de kans op besmetting relatief laag is. Dit besmettingsrisico wordt verder verkleind door de geldende mitigerende maatregelen, waaronder de testverplichting, het dragen van mondkapjes, het verkleinen van contactmomenten en het gebruik van een gezondheidsverklaring. Op dit moment ligt aanvullend onderzoek naar besmettingsrisico’s in de luchtvaart niet in de rede.
Bent u bereid om, net als de Canadese overheid, het aantal besmette personen aan boord van vluchten van en naar Nederland te gaan registreren? Bent u bereid hiervoor testen na thuiskomst verplicht te maken?
Zie het antwoord op vraag 11 en 13. Er wordt bijgehouden in hoeverre personen besmet aan boord van een vliegtuig hebben gezeten. Reizigers uit gele gebieden binnen de EU, en alle gebieden buiten de EU, dienen zich voorafgaand aan hun reis te testen. Er geldt een dringend advies om je de dag na aankomst en vijf dagen na aankomst te (laten) testen.
Deelt u de mening van data-analist Bolkestein dat de huidige inzichten in COVID-19 in de luchtvaart achterhaald of beperkt zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kunt u overtuigend aantonen dat dit wel het geval is?
Het NLR/ RIVM onderzoek over verspreidingsrisico’s van COVID-19 in vliegtuigen richtte zich op besmettingsrisico’s via aerosolen in de periode waarin nog geen sprake was van de deltavariant. Het is bekend dat de deltavariant besmettelijker is. Het is echter niet zo dat de inzichten in COVID-19 in de luchtvaart daarmee achterhaald zijn. Op basis van de huidige maatregelen is er een goed inzicht in de risico’s van vliegen. Deze risico’s zijn, mede vanwege de systemen van luchtfiltering en luchtverversing, lager dan de verspreidingsrisico’s in veel andere situaties. Daarbij helpen maatregelen als de testverplichting, de gezondheidsverklaring en het gebruik van een mondneusmasker het risico verder te mitigeren. Per 8 augustus is het reizigersbeleid aangepast, waardoor de testverplichting ook geldt voor reizigers uit gele gebieden binnen de EU en voor alle landen buiten de EU. Ook dit maakt het risico van besmetting in vliegtuigen lager.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om goed zicht te hebben op besmettingsrisico’s in de luchtvaart, juist met het oog op de opkomst van virusvarianten die door onze vaccinatiebescherming heen kunnen breken? Zo nee, waarom niet?
Het inzicht dat het risico om tijdens de vlucht besmet te raken via inademing van aerosolen beperkt is maar niet nul wordt door verschillende studies, inclusief de NLR/RIVM studie, en epidemiologische studies bevestigd. Dat er bij (internationaal) reizen een risico is op import/export van varianten is ook bekend; dit gaat echter niet alleen om besmettingsrisico’s in de luchtvaart/tijdens de vlucht.
Bent u bereid vanaf nu extra maatregelen te nemen om de import en export van het virus via de luchtvaart te minimaliseren? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet op dit moment onvoldoende aanleiding ten opzichte van het huidige beleid ten aanzien van testen, de gezondheidsverklaring van de passagier, triage, mondkapjes aan boord en de verklaring van de quarantaineplicht. De situatie wordt vanzelfsprekend goed gevolgd. Indien op een later moment blijkt dat strengere maatregelen noodzakelijk zijn, zal het kabinet zich hierover buigen.
Het bericht ‘Aviation Is as Sustainable Now as It Will Be in Your Lifetime’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Aviation is as sustainable now as it will be in your lifetime»?1
Ja.
Deelt u de stelling «Aviation Is as Sustainable Now as It Will Be in Your Lifetime« zoals verwoord en onderbouwd in het artikel? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom niet?
Nee, ik deel deze stelling niet. Het artikel benoemt niet het volledige palet aan verduurzamingsmaatregelen dat genomen kan worden om de klimaatimpact van de luchtvaart terug te dringen. Ook wordt de bijdrage van diverse maatregelen gebagatelliseerd. Vooral op het vlak van duurzame luchtvaartbrandstoffen. Dit komt niet overeen met de analyse van het kabinet, de Europese Commissie of van de partijen aan de Duurzame Luchtvaarttafel. Toepassing van duurzame luchtvaartbrandstoffen is een belangrijke manier om de CO₂- uitstoot van de luchtvaart in de sector te reduceren. Om deze reden zal ik mij actief inzetten voor de invoering van een Europese bijmengverplichting.
Wanneer is volgens u een brandstof een Sustainable Aviation Fuel (SAF)?
Een duurzame luchtvaartbrandstof ofwel Sustainable Aviation Fuel (SAF) is een brandstof die de uitstoot van CO₂-emissies reduceert ten opzichte van het gebruik van fossiele kerosine. Op EU niveau is hierbij de Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED) leidend. Zo moet een luchtvaartbrandstof onder andere een CO₂-emissie reductie in de keten van ten minste 50% (of hoger) opleveren ten opzichte van fossiele kerosine om gekenmerkt te worden als duurzame luchtvaartbrandstof. Ook beperkt de EU via de RED het soort grondstoffen dat ingezet mag worden voor de productie van duurzame luchtvaartbrandstoffen. Ook nationaal hanteren we de definitie van de RED voor duurzame luchtvaartbrandstoffen.
Is een brandstof met 10% minder uitstoot een SAF?
Zie de antwoorden op de vragen 3, 8 en 9.
Acht u het gebruik van de term Sustainable Aviation Fuel, of in het Nederlands «duurzame» kerosine, wenselijk in overheidscommunicatie, gegeven het een term is die door bedrijven en (luchtvaart)belangenvertegenwoordigers (onterecht) in verband wordt gebracht met uitstootvrije of zero-emission luchtvaart?2
In communicatie van de overheid worden consequent de termen «reduceren» en «verminderen» gebruikt wanneer er gesproken wordt over duurzame luchtvaarbrandstoffen. Duidelijk is op deze manier dat «duurzaam» gebruikt wordt in de context van vermindering van de netto CO₂-uitstoot en er geen sprake is van afwezigheid van CO₂-uitstoot. Ook wordt gesproken over bijmengpercentages, zodat helder is dat alleen het bijgemengde deel duurzaam is. Hoe hoger het bijmengpercentage, hoe duurzamer de totaal aanwezige brandstof aan boord van een vliegtuig.
De term SAF is bovendien een door zowel publieke als private internationale instanties veel gebruikte en geaccepteerde term ter omschrijving van duurzame luchtvaartbrandstoffen. Die brandstoffen reduceren CO2-emissies ten opzichte van het gebruik van fossiele kerosine en dienen te voldoen aan aanvullende criteria ten aanzien van de gebruikte grondstoffen. De Europese Commissie, evenals de European Aviation Safety Agency (EASA), hanteert de term Sustainaible Aviation Fuel ofwel SAF (en de bijhorende CO2-reductie) in het kader van de Europese verordening voor een bijmengverplichting van duurzame luchtvaartbrandstoffen. De International Civil Aviation Organisation (ICAO), een gespecialiseerde organisatie onder de Verenigde Naties (VN) voor de internationale luchtvaart, hanteert ook structureel de term SAF om duurzame luchtvaartbrandstoffen te beschrijven die CO₂ reduceren ten opzichte van fossiele kerosine.
Hoe voorkomt u dat termen als «duurzame» kerosine en Sustainable Aviation Fuel onterecht in verband worden gebracht met uitstootvrije of zero-emission luchtvaart?
Door hier als overheid consistent over te communiceren. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Acht u het noodzakelijk om Nederlandse bedrijven en partijen die op een misleidende wijze over Sustainable Aviation Fuel communiceren, hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet, als daarmee een misverstand in stand wordt gehouden?
Indien een bedrijf onjuiste informatie adverteert, dan kan hiervoor een klacht bij de Reclame Code Commissie ingediend worden.
Kunt u bevestigen dat onder het uitstoot reductieplan van de internationale luchtvaartsector brandstoffen die 10% minder broeikasgas uitstoten in aanmerking komen als middel om uitstoot te reduceren (onder het Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA))?3
Daarover is op ICAO niveau nog geen besluit genomen.
Is een brandstof die onder CORSIA gebruikt mag worden ook automatisch een Sustainable Aviation Fuel?
Nee, ICAO refereert hiernaar als «CORSIA eligible fuels» ofwel brandstoffen die geschikt zijn voor toepassing onder CORSIA.
Wanneer CORSIA spreekt over 10% minder uitstoot bedoelt men dan 10% minder uitstoot per liter brandstof, 10% minder uitstoot per opgewekte energie-eenheid of heeft men een ander referentiekader? Zo ja, welk ander referentiekader?
Hierbij wordt gerefereerd naar 10% minder CO2-uitstoot in de gehele brandstofketen van productie tot gebruik, ten opzichte van de gemiddelde uitstoot van de gehele keten van productie tot gebruik van fossiele kerosine.
Kunt u bevestigen dat met het bijmengen van meer biobrandstoffen in traditionele fossiele brandstoffen de energiedichtheid van de (gemengde) brandstof per liter terugloopt?
De energiedichtheid van bij te mengen brandstoffen is nagenoeg gelijk aan fossiele kerosine. Op EU niveau wordt zelfs een iets hogere energiedichtheid voor duurzame luchtvaartbrandstoffen aangenomen dan voor fossiele kerosine.4
Kent u de Fuel Economy Guide 2020 (een publicatie van de Amerikaanse Environmental Protection Agency en het Department of Energy)?4
Ja.
Deelt u de stellingen uit bovenstaande publicatie over het toenemende brandstofgebruik bij toenemende bijmenging van biobrandstoffen? «Vehicles will go 3%-4% fewer miles per gallon on E10 and 4%-5% fewer miles per gallon on E15 than on 100% gasoline (...) FFVs5 typically experience a 15%-27% drop in fuel economy when operating on E85 instead of regular gasoline due to ethanol’s lower energy content»? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, ik deel deze bevinding met betrekking tot autoverkeer. Voor de energiedichtheid van duurzame luchtvaartbrandstof verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 14.
Zijn de cijfers zoals de Amerikaanse overheid die publiceert voor het (bio)brandstofverbruik voor autoverkeer vergelijkbaar met wat te verwachten is in de luchtvaart? Zo nee, waarom niet?
Nee. Alle luchtvaartbrandstoffen moeten voldoen aan strenge kwaliteitseisen. Deze zijn vastgelegd in de mondiaal toegepaste standaarden. Standaard ASTM D7566 regelt dat biobrandstoffen voldoen aan dezelfde eisen als fossiele kerosine, die op hun beurt zijn vastgelegd in ASTM D1655. Die eisen betreffen ook de energiedichtheid, die gelijk moet zijn voor duurzame en fossiele luchtvaartbrandstoffen.
Hoeveel klimaatwinst (uitgedrukt in equivalenten Koolstofdioxide (CO2)) wordt er volgens u geboekt wanneer een vliegtuig gaat vliegen op een brandstof die 10% minder broeikasgas per liter zou uitstoten maar voor het opwekken van dezelfde hoeveelheid energie wel 3% tot 27% meer liters brandstof gaat verbruiken?
Bij de berekening van de reductie van CO₂-emissies wordt reeds rekening gehouden met de verschillen in energie-inhoud per liter van brandstoffen. Bij duurzame luchtvaartbrandstoffen dient de reductie, gerekend over de gehele productie-en gebruiksketen, ten minste 50% te bedragen t.o.v. de fossiele referentie. De energie-inhoud van duurzame luchtvaartbrandstoffen is per liter nagenoeg gelijk aan die van fossiele kerosine. Zie ook de antwoorden op de vragen 11 en 14.
Kunt u bevestigen dat een vliegtuig dat met biobrandstoffen vliegt niet alleen meer liters brandstof nodig heeft voor dezelfde hoeveelheid energie maar door het toegenomen gewicht van die extra brandstof ook nog eens meer energie in totaal nodig heeft voor dezelfde vlucht?
Nee. Zie de antwoorden op de vragen 11 en 14.
Kunt u bevestigen dat een vliegtuig met meer (bio)brandstof aan boord meer energie nodig heeft voor dezelfde vlucht en dus de facto inefficiënter vliegt? Hoe is dat te rijmen met het streven van International Civil Aviation Organization (ICAO) om vliegtuigen elk jaar 2% efficiënter te laten vliegen?
Nee, deze aanname is onjuist. Zie de antwoorden op de vragen 11 en 14.
Op welke manier wordt voorkomen dat door deze rekentruc (zogenaamd minder uitstoot per liter maar meer liters verbranden) het aantal liters, de hoeveelheid energie die verbruikt wordt, en de uitstoot in de luchtvaart nog verder gaan stijgen?
Zie de antwoorden op de vragen 11 en 14.
Deelt u de mening dat het rekenen van biobrandstoffen als CO2 neutraal al problematisch is maar nu helemaal niet meer vol te houden is? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Zie de antwoorden op de vragen 11 en 14.
Loont het naar uw mening om op deze manier (wederom) met belastinggeld de luchtvaart te helpen? Ditmaal om een zogenaamd duurzaam systeem op te tuigen dat zeer fraudegevoelig is, grote risico’s kent voor de voedselzekerheid, inefficiënt is qua energiegebruik en ook nog eens geen broeikasgasreductie oplevert? Zo ja, waarom?
Wat betreft de energiedichtheid van duurzame luchtvaartbrandstof verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 11 en 14. Voor de voorschriften voor duurzame brandstoffen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
De stijgende inflatie en de ECB |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de stijgende kans op inflatie en de waarschuwing hiervoor van de voorzitter van de Duitse centrale bank?1 Wat is uw mening daarover?
Ja, ik heb kennisgenomen van de uitspraken van de heer Weidmann. In haar basispad voorziet de ECB momenteel dat de inflatie in de eurozone in 2022 en 2023 met respectievelijk 1,5% en 1,4% onder haar inflatiedoel zal liggen van 2% op de middellange termijn. Het basispad voor de inflatieontwikkeling is wel omgeven met onzekerheid. Zo geeft het CPB in de juniraming ook aan dat de onzekerheidsmarge in de inflatieraming is toegenomen. Daarbij merkt het CPB op dat het lastig is om conclusies te trekken over de al dan niet tijdelijkheid van de recente inflatiestijging. Het is verder aan de ECB om in onafhankelijkheid te bepalen welke monetaire beleidsmaatregelen nodig zijn om haar mandaat van prijsstabiliteit te bewerkstelligen.
Deelt u de analyse dat de inflatie snel kan stijgen door de hogere prijzen van grondstoffen en energie?
De inflatie in de eurozone zoals gemeten in de jaar-op-jaar groei van de geharmoniseerde prijsindex is in juli uitgekomen op 2,2%. De inflatie stijgt hiermee naar het hoogste niveau sinds oktober 2018. Een belangrijk deel van de stijging in inflatie is gedreven door een toename van de grondstofprijzen, met name olie. De grondstofprijzen daalden na aanvang van de coronacrisis sterk maar liggen inmiddels op een hoger niveau dan voor de crisis. Zo wordt ca. 1,3 procentpunt van de inflatie van 2,2% in juli bepaald door de energieprijzen.2 De verdere ontwikkeling van grondstoffen- en energieprijzen is onzeker. Als prijzen van grondstoffen en energie ook de komende periode verder stijgen zal het opwaartse effect op de inflatie langer aanhouden. Als de olieprijzen zich rond het huidig niveau stabiliseren, zal de opwaartse bijdrage van energieprijzen in de loop van volgend jaar wegebben. In de meest recente ECB-raming valt de inflatie terug tot respectievelijk 1,5% en 1,4% in 2022 en 2023.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Duitse centrale bank de heer Weidmann dat de Europese Centrale Bank niet langer steun moet verlenen voor het aangaan van schulden? Kunt u een nadere toelichting geven?
De primaire doelstelling van de ECB is het handhaven van prijsstabiliteit. Het is aan de ECB om in onafhankelijkheid te bepalen welke monetaire beleidsmaatregelen noodzakelijk zijn om dit doel te bereiken en hoe lang deze monetaire beleidsmaatregelen in stand moeten blijven. Uiteraard dient de ECB zich hierbij te houden aan de bepalingen van de EU-verdragen zoals het verbod op monetaire financiering. Gezien de onafhankelijke rol van de ECB is het niet aan mij om mij uit te spreken over de gewenste duur van de monetaire beleidsmaatregelen.
Bent u het ook eens met voorzitter Weidmann dat het noodprogramma van de ECB voor de aankoop van obligaties, bekend als pandemic emergency purchase programme (PEPP), moet stoppen zodra de coronacrisis voorbij is? Wanneer wordt dat volgens u bereikt?
De ECB heeft aangegeven dat het PEPP-programma tijdelijk van aard is en is gericht op het tegengaan van risico’s voor de monetaire transmissie en de inflatievooruitzichten als gevolg van de COVID-19-crisis. De netto-aankopen van activa onder het PEPP-programma zullen ten minste duren tot eind maart 2022 of tot het moment dat de Raad van Bestuur van de ECB acht dat crisisfase van de coronapandemie voorbij is3. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is het gezien de onafhankelijke rol van de ECB niet aan mij om uitspraken te doen over de gewenste duur van monetaire beleidsmaatregelen.
Meent u dat de centrale bank er is om de solvabiliteit van staten veilig te stellen? Deelt u de mening dat het er sterk op lijkt dat dit nu aan de orde is?
De primaire doelstelling van de ECB is handhaven van prijsstabiliteit. Het is aan de ECB om te bepalen welke instrumenten worden ingezet om haar mandaat te vervullen. Uiteraard dient de ECB daarbij te handelen binnen de kaders van de EU-verdragen. Zo mogen de monetaire beleidsinstrumenten, conform artikel 123 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, niet worden ingezet om overheden te financieren (verbod op monetaire financiering). Het is geen doelstelling van de ECB om de solvabiliteit van lidstaten veilig te stellen. Het is aan het Hof van Justitie van de Europese Unie om te oordelen of de ECB binnen de kaders van de EU-verdragen opereert. Zo heeft het Hof eerder – in december 2018 – geoordeeld dat het Public Sector Purchase Programme (PSPP), een van de aankoopprogramma’s van de ECB, in lijn is met de EU-verdragen.
Bent u blij met de huidige strategie van het ECB? Past die bij de huidige economische conjunctuur in Nederland en de Europese Unie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ECB heeft de monetairbeleidsstrategie op 8 juli jl. herzien. De strategie zet uiteen hoe de ECB het mandaat van prijsstabiliteit probeert te bewerkstelligen. De strategie verschaft een langetermijnkader waarbinnen de ECB het monetair beleid vaststelt. Binnen dit kader wordt de stand van het monetair beleid aangepast aan conjuncturele ontwikkelingen zoals de inflatie.
Aangezien de strategie de invulling betreft van het onafhankelijke mandaat van de ECB, is het verder niet aan mij om mij inhoudelijk uit te laten over de strategie.
Heeft u ook het idee dat huizen in Nederland onbetaalbaar worden mede vanwege het opkoop- en rentebeleid van de ECB?
De ECB stelt de beleidsrente in de eurozone vast en stuurt mede op de langere rente door opkoopprogramma’s. De beleidsrentes worden echter niet in een isolement bepaald. De lage rente komt ook door structurele veranderingen in de economie, zoals de daling van de potentiële groei onder invloed van de productiviteitsvertraging en de vergrijzing.4
In mijn brieven over de effecten van kwantitatieve verruiming door de ECB en de lage rente, en over de lage rente en de Nederlandse economie, ben ik eerder al ingegaan op de effecten van de lage rente op de woningmarkt.5 De huidige lage rente is een van de factoren die van invloed is op de huizenprijsontwikkeling. Op de koopmarkt leidt een lagere hypotheekrente immers tot lagere rentelasten en een grotere leencapaciteit van huishoudens. Daarnaast spelen ook andere factoren een rol, zoals de beperkte mate waarin het aanbod op prijsstijgingen reageert. Mogelijk leidt COVID-19 daarnaast tot extra behoefte aan woonruimte vanwege het vaker thuiswerken. COVID-19 heeft ook bijgedragen aan additionele huishoudbesparingen, wat verdere prijsdruk kan genereren indien deze besparingen worden aangewend voor de aankoop van woningen.
De invoering van grenscontroles |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
Klopt het dat Nederland vanaf aanstaande zondag actief grenscontroles uitvoert aan de Nederlands-Belgische grens om te controleren op coronabewijzen1?
De controles en handhaving van het Digitaal Corona Certificaat (DCC) door het mobiel team van de KMar, RWS en ILT worden uitgevoerd op basis van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Deze controles zijn geen binnengrenscontroles in het juridisch kader van de Schengen-grenscode. Een inkomende reiziger uit de EU die niet beschikt over een DCC of origineel test, herstel of vaccinatiebewijs kan de toegang tot Nederland niet geweigerd worden.
Erkent u dat deze stap aantoont dat grenscontroles relatief eenvoudig en snel ingevoerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe worden deze controles op coronabewijzen georganiseerd en vormgegeven en wat betreffen de kosten ervan?
Het mobiele team van de KMar, RWS en ILT controleert alleen of een reiziger een negatief testbewijs bij zich heeft, waarbij een geldig DCC met het negatieve testbewijs gelijk is gesteld. Bij het ontbreken van een soortgelijk bewijs kan een boete van 95 euro worden opgelegd.
Op dit moment zijn de kosten voor de uitvoering van het mobiel team tot 31 december 2021 begroot op circa 550.000 euro.
Gaan de grenscontroles op coronabewijzen ten koste van andere activiteiten van o.a. de Marechaussee? Zo ja, welke?
De inzet van de KMar werd tot 31 augustus geleverd, in bijstand aan de politie, vanuit de capaciteit van de KMar voor de uitvoering van het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV). De inzet van de KMar voor handhaving van de DCC had gevolgen voor de reguliere inzet op de bestrijding van illegale migratie en grensoverschrijdende (migratie)criminaliteit. Vanaf 1 september jl levert de KMar geen inzet meer. De Douane heeft de rol van de KMar overgenomen in het mobiele team ten behoeve van de controle en handhaving van de DCC van reizigers die met eigen vervoer Nederland inreizen.
Waarom zet u nu wel grenscontroles in terwijl u voorheen niet bereid bent geweest dit voor andere doelen te doen?
Zie antwoord 1.
Bent u bereid dergelijke controles voortaan permanent in te zetten voor zaken die Nederland écht veiliger maken, zoals het tegengaan van de aanzwellende asielinstroom en internationaal opererende misdaadbendes die onze grensstreken onveilig maken? Zo nee, waarom niet?
De controles door het mobiel team worden uitgevoerd op basis van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Deze controles kunnen dan ook niet ingezet worden voor het tegengaan van illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit. Wel worden in de binnengrenszones ten behoeve van de bestrijding van illegale immigratie en migratiecriminaliteit door de KMar controles uitgevoerd in het kader van het MTV. In dat verband is het invoeren van binnengrenscontroles om illegale migratie of grensoverschrijdende criminaliteit tegen te gaan op dit moment niet aan de orde. Daarnaast gelden er zeer strikte voorwaarden om binnengrenscontroles weer in te voeren. Het kabinet is van mening dat de huidige nationale maatregelen op dit moment voldoende zijn.
Nieuw gifschandaal in binnenvaart |
|
Sandra Beckerman |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Binnenvaartschipper Daniël aan ramp ontsnapt: dodelijk gas aan boord»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat opnieuw drie binnenvaartschepen stilliggen omdat er hoge concentraties fosfine – een potentieel dodelijk gas – zijn aangetroffen? Erkent u dat de opvarenden aan een ramp zijn ontsnapt?
Dat er op drie schepen hoge fosfine concentraties zijn aangetroffen terwijl de schippers niet op de hoogte waren dat zij een gegaste lading aan boord hadden, is onacceptabel. De urgentie om zo spoedig mogelijk maatregelen te treffen om proberen te voorkomen dat een dergelijk incident zich weer voordoet, is evident. In de beantwoording van vraag 4 en 6 wordt ingegaan op de initiatieven die zowel door de verschillende departementen, de toelatingsautoriteit Ctgb2, de inspecties, NVWA en het bedrijfsleven worden ondernomen.
Kunt u zich herinneren dat de SP-fractie u in 2019 vroeg in te grijpen nadat een schippersechtpaar op de intensive care was beland? Deelt u de mening dat herhaling had moeten worden voorkomen? Welke stappen zijn er tussen 2019 en nu gezet en door wie? Hoe kan het dat de verboden stof fosfine opnieuw is aangetroffen op drie schepen?2
In december 2019 heeft zich een zeer ernstig incident voorgedaan op een binnenvaartschip waar de schipper en zijn vrouw ernstige gezondheidsschade hebben opgelopen door de aanwezigheid van fosfinedampen in hun lading diervoeder. In dat geval ging het om losse fosfidepillen die na overslag vanuit een zeeschip weer actief werden.
De oproep van de SP en VVD4 is ons bekend en over de maatregelen die zijn genomen om herhaling te voorkomen, bent u op 31 maart jl. per brief5 geïnformeerd. De genomen maatregelen zijn opgenomen in het «Plan van aanpak voor zeeschepen waarvan de lading in het buitenland ontsmet is met fosfine» van de Havenbedrijven van de grote zeehavens dat op 1 januari 2021 van kracht is geworden. In het plan van aanpak staat de gassingsleider centraal en zijn voorwaarden gesteld die de basis vormen voor een goede afhandeling van gegaste ladingen uit zeeschepen.
Dat nu in juli 2021 opnieuw fosfine is aangetroffen in binnenschepen heeft een andere oorzaak dan het incident in 2019. In dit geval zijn de bestaande voorschriften voor het vervoer van een gegaste lading bij het vervoer per spoor niet gevolgd. Op de wagons en in de ladingsdocumenten stond niet aangegeven dat de lading gegast was. Daarom wist niemand bij de overslag van trein naar de binnenvaartschepen dat de lading was gegast met fosfine.
Overigens zijn fosfine-genererende middelen niet verboden. Fosfine is een in Europa goedgekeurde werkzame stof, op basis waarvan in Nederland en in andere EU-lidstaten fosfine-genererende middelen zijn toegelaten voor het gassen van ladingen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat nieuwe incidenten worden voorkomen?
De veiligheid van het vervoer en de permanente verbetering daarvan is de kern van ons beleid, inclusief goede en adequate handhaving. Kijkend naar dit incident tijdens het vervoer van gegaste ladingen blijkt het essentieel dat bestaande regelgeving voor internationaal vervoer (wegvervoer, spoorvervoer, maritiem vervoer) correct wordt nageleefd zodat de relevante informatie voor de hele vervoersketen beschikbaar is. De ILT houdt daar toezicht op. Daarbij wordt sinds het incident in juli door ILT meer gericht gekeken naar overslag van ladingen van andere modaliteiten naar binnenvaart, waarbij ook fosfine metingen worden uitgevoerd.
Deze internationale regelgeving moet wordt aangevuld met specifiek voor de binnenvaart op maat gemaakte transport-regelgeving voor agrarische producten die over de binnenvaart in bulk worden vervoerd. Met name het feit dat aan boord van binnenschepen wonen en werken niet van elkaar zijn te scheiden verdient hier bijzondere aandacht. Daartoe zijn eind augustus 2021 voorstellen ingediend, gecoördineerd met de Europese Commissie, bij de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties. Het betreft voorstellen over de herkenbaarheid van de schepen met gegaste bulklading, ladingdocumentatie en opleiding van de bemanning. Naar verwachting zal een internationale werkgroep van experts, onder leiding van de initiatiefnemers Nederland en Duitsland, in januari 2022 een concept-regeling kunnen afronden. De bestaande EU-Richtlijn 2008/68/EG over Vervoer van Gevaarlijke Stoffen laat deze regeling na implementatie via de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen in Nederland ook gelden voor binnenlandse transporten.
Op korte termijn zal door Ctgb worden gekeken naar mogelijkheden om voorschriften voor toepassing van fosfine-genererende biociden en gewasbeschermingsmiddelen aan te passen. Deze voorschriften zijn echter beperkt effectief in geval gegaste, maar niet ontgaste ladingen (internationaal) worden getransporteerd. Immers op de plaats van ontvangst van deze ladingen zijn die voorschriften niet meer beschikbaar en/of niet meer van toepassing, waardoor de kans groot is dat aanwijzingen in het wettelijk gebruiksvoorschrift over het ontgassen niet bekend zijn en dus ook niet gevolgd kunnen worden.
Daarnaast stuurt het Ministerie van LNV, mede namens IenW en Ctgb, in september een brief naar de Europese Commissie waarin wordt gepleit voor een op Europees niveau aangescherpt geharmoniseerd gebruiksvoorschrift voor fosfine producerende middelen in ladingen die op transport gaan.
Verder juichen wij de initiatieven die het bedrijfsleven nu ontwikkelt toe. Het Comité van Graanhandelaren werkt aan standaard-clausules in ladingcontracten met betrekking tot de veiligheid van de lading in de transportketen en informatie in ladingbegeleidingsdocumenten. De sociale partners in de binnenvaart zijn bezig de huidige Arbocatalogus te herzien, gebaseerd op die recente branche RIE (Risico-inventarisatie en -evaluatie). In deze RI&E die in 2020 voor de binnenscheepvaart is vastgesteld, zijn de risico’s van werken met gegaste lading opgenomen.
Deelt u de mening van de Algemeene Schippers Vereeniging (ASV) dat schippers onnodige risico's lopen? Herkent u dat het een enorm probleem is wanneer je niet zeker weet wat er in je lading zit?3
Schippers moeten informatie krijgen over eventuele gevaarseigenschappen van hun lading. Die informatie moet zijn opgenomen in de ladingdocumenten en de betrokken laadeenheden moeten ook correct worden gemarkeerd. Zo komen schippers te weten of de lading in een eerdere schakel in de transportketen gegast is. Dat is voor de veiligheid van het vervoer van het grootste belang. De verplichting om informatie over gevaarseigenschappen op te nemen in ladingdocumenten bestaat reeds lange tijd voor vervoer in alle modaliteiten. Als dit was nageleefd zou dit informatieprobleem zich niet op de drie schepen hebben voorgedaan.
Voor bulkgoederen die afkomstig zijn van een zeeschip en die worden overgeslagen naar een binnenschip bestaat er in de grote zeehavens een «Plan van aanpak voor zeeschepen waarvan de lading in het buitenland ontsmet is met fosfine» die naar aanleiding van het incident in 2019 verder is aangescherpt. Binnenschepen worden pas beladen nadat met metingen is vastgesteld dat er geen gevaar is. Dan kan de schipper er van uitgaan dat de lading veilig is.
Voor het in Nederland vervoeren van gegaste bulkladingen met binnenschepen die in het buitenland zijn beladen, wordt de keten gesloten met de ingediende voorstellen bij de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, zoals ook beschreven in antwoord 4. Daarmee wordt de juiste informatieverstrekking aan de schipper wettelijk vastgelegd.
Momenteel maken de ILT en NVWA een eerste analyse van de kwetsbaarheden in de vervoersketen. In het CD Toezicht en handhaving van 7 september jl. is toegezegd dat de Kamer eind 2021 deze ketenanalyse ontvangt van het transport van gevaarlijke stoffen en welke aanvullende maatregelen er mogelijk genomen moeten worden. Afhankelijk van de uitkomst van deze analyse zal worden bezien of er aanvullend (steekproefsgewijs) metingen in een scheepsruim nodig zijn en wie daarvoor verantwoordelijk is.
Wilt u ervoor zorgen dat schippers voortaan weten wat ze aan boord krijgen? Kunt u zorgen dat er gespecialiseerde controleurs (in het ruim) gaan meten welke gassen er in een lading zitten en dat aan de schipper bekend maken?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat na het ongeval in Nieuwegein protocollen weliswaar zijn aangepast, maar dat die alleen gaan over de overslag in de havens van Amsterdam en Rotterdam, terwijl deze lading is overgeslagen van trein op boot in Oss? Hoe gaat u zorgen dat overslag op alle plekken veilig verloopt?
Ja, de protocollen gaan over de overslag van lading van zeeschepen naar binnenvaartschepen in de grootste Nederlandse zeehavens van Rotterdam en Amsterdam. Het overgrote merendeel van overslag van met fosfidepillen gegaste ladingen vindt in deze havens plaats. In het Rijkshavenmeesteroverleg van 6 juli jongstleden is gevraagd of ook andere zeehavens vergelijkbare maatregelen willen nemen. Hier is positief op gereageerd.
Bij overslag uit een trein geldt internationale spoorregelgeving met betrekking tot correcte markering en documentatie die had moeten worden nageleefd. Zie het antwoord op vraag 6 voor de voorgenomen maatregelen die de hele keten moet gaan sluiten.
Kunnen de opdrachtgevers voor deze lading verantwoordelijk worden gehouden? Zo ja, welke stappen worden door wie gezet?
Als basisregel geldt dat de afzender van de lading verantwoordelijk is voor de juiste classificatie van de lading. Onjuiste classificatie kan leiden tot civielrechtelijke, bestuursrechtelijke of strafrechtelijke stappen. Of er civielrechtelijke stappen worden gezet is aan de betrokken marktpartijen. Naleving door ILT valt onder bestuursrechtelijke stappen en uitspraken over mogelijk strafrechtelijk optreden zijn voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Zie daarover ook het antwoord op vraag 9.
Is of wordt er opnieuw onderzoek ingesteld naar dit nieuwe incident met fosfine? Is de inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (inspectie SZW) betrokken? Gaat het Openbaar Ministerie (OM) vaststellen of er sprake was van een strafbaar feit?
In de transportdocumenten en etikettering van de goederen die per trein werden vervoerd, was niet aangegeven dat de lading/containers gegast waren. Toen er bij de overslaglocatie werd geconstateerd dat er fosfinegas in de lading zat (door het afgaan van een fosfinemeter) is er melding gedaan aan de inspectiediensten en is de Inspectie SZW (net als in 2019) ter plaatse onderzoek gaan doen.
Vervolgens zijn de werkzaamheden in de stuurhuizen en in de machinekamers van de 3 binnenvaartschepen stilgelegd (en de werkzaamheden in een silo waar al een deel van de gegaste lading was gelost) om de gezondheid en veiligheid van werknemers te borgen. Inmiddels zijn de stilleggingen opgeheven. De ILT heeft bij een volgend treintransport van dezelfde vervoerder geconstateerd dat er wederom sprake was van gegaste lading, zonder de benodigde documentatie en kenmerken. Er loopt in opdracht van de Officier van Justitie nu een strafrechtelijk onderzoek, waarin de landelijke eenheid van de politie de regie heeft. De ILT deelt kennis over de regelgeving van het RID (vervoer gevaarlijke stoffen per trein) en waar nodig andere transportregelgeving. Andere toezichthouders kunnen op een later moment op basis van hun expertise ook bij het onderzoek betrokken worden.
Zijn er tussen 2019 en nu incidenten geweest met biociden?
De ILT en Inspectie SZW hebben tussen 2019 (na het incident met binnenvaartschip «ms Fox») en nu (incident met drie binnenvaartschepen) geen incidenten met biociden en/of gewasbeschermingsmiddelen in lading geconstateerd.
Navraag bij het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) leert dat daar in 2020 drie meldingen van incidenten gerelateerd aan gegaste lading zijn gedaan, en in 2021 één – namelijk het recente incident met de drie binnenvaartschepen. In 2020 ging het in twee gevallen om een incident met blootstelling aan fosfine, één vanuit een scheepslading bij het overslaan en een ander waarbij een persoon werd blootgesteld aan fosfinedamp vanuit een aangrenzende schip. In een ander geval ging het om blootstelling aan formaldehyde na het openen van een container. Van formaldehyde staat in deze casus niet vast of het als gewasbeschermingsmiddel/biocide is toegepast, of uit een product afkomstig was. Omdat het hier uitsluitend om gemelde incidenten gaat, zou het daadwerkelijk aantal incidenten hoger kunnen liggen.
Bij het NVIC wordt melding gedaan door professionele hulpverleners bij (vermoedelijke) vergiftigingen. Deze meldingen worden niet doorgestuurd naar de ILT (of Inspectie SZW) en zijn ook maar beperkt bruikbaar voor de uitvoering van risicogericht toezicht. Bij een melding wordt de plaatsnaam van een incident of melding en de toxische stof geregistreerd. Persoonsgegevens die zouden kunnen leiden naar mogelijke overtreders kunnen niet worden gedeeld, omdat dit medisch-vertrouwelijke gegevens zijn. De geaggregeerde meldingen van het NVIC sluiten aan op het huidige beeld van de ILT en geven daarom geen aanleiding om het toezicht anders in te vullen. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van vragen 5 en 6 zal, afhankelijk van de eerste analyse van de kwetsbaarheden in de vervoersketen door ILT en NVWA, worden nagegaan of, en welke aanvullende maatregelen er mogelijk genomen moeten worden.
Dat er 9 jaar na de aardbeving bij Huizinge een chronische ramp gaande is in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u het eens met de stelling dat er meer stress en verdeeldheid ontstaat in het aardbevingsgebied wanneer er weer extra ongelijkheid ontstaat en de beloftes uit het bestuursakkoord niet worden waargemaakt?
Op 6 november 2020 zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de provincie Groningen en de vijf aardbevingsgemeenten1. De uitvoering van deze afspraken wordt wel degelijk waargemaakt. Met de uitvoering van deze afspraken worden concrete stappen gezet voor de bewoners en de veiligheid van hun woningen in het aardbevingsgebied in Groningen. Daarbij is er niet alleen aandacht voor de fysieke veiligheid, maar zijn er ook afspraken gemaakt en middelen beschikbaar gesteld voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning. De bestuurlijke afspraken hebben ook tot doel nieuwe moeilijk uitlegbare verschillen in het gebied als gevolg van wisselende beoordelingsmethoden zo veel mogelijk te voorkomen en indien nodig maatwerk toe te passen. Daartoe is een set aan maatregelen afgesproken van in totaal ruim € 1,5 miljard bovenop wat noodzakelijk is voor de veiligheid.
Staat u nog steeds achter uw belofte van 21 april 2021 toen u stelde dat «de versterking nu echt op stoom komt»? Staat u voorts achter uw uitspraak van 3 juni 2021 toen u zei: «de verwachtingen voor een hoger tempo in de uitvoering in 2021 zijn positief»?1
Ja, ik sta achter deze uitspraken. Zoals in de brief over de voortgang van de versterking van 25 juni jl. al is aangegeven zijn circa 1.500 adressen daadwerkelijk in uitvoering3. Het streven van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) is om in 2021 in totaal voor 1.500 adressen het versterkingsproces af te ronden, een verdubbeling t.o.v. 2020. Dit is volgens de NCG nog steeds haalbaar. Daarnaast verwacht de NCG de in de eerste helft van dit jaar opgelopen vertraging bij het aantal opnames en beoordelingen in de tweede helft van dit jaar grotendeels in te halen en uit te komen op in ieder geval 2650 opnames en 4.000 beoordelingen. Bij het bereiken van deze aantallen speelt de invoering van de typologieaanpak een belangrijke rol. Met deze aanpak kan de NCG bepaalde typen woningen eenvoudiger en sneller opnemen en beoordelen. Tevens pakt de NCG naast de complexere projecten meer panden op waarbij lichtere versterkingsmaatregelen nodig zijn. Dit betekent dat meer panden sneller veilig zullen zijn.
Herkent u dat in het tweede kwartaal van 2021 er slechts 54 woningen zijn versterkt? Met een tempo van gemiddeld 18 versterkte woningen per maand kan toch niet gesproken worden van «op stoom komen» en «een hoger tempo»?2
Ik herken het cijfer van 54 woningen niet. In het tweede kwartaal is voor 17 adressen het versterkingstraject afgerond en is bij 61 adressen de bouw afgerond. Dat wil zeggen dat bij 61 gebouwen het versterkingstraject nog formeel c.q. administratief afgesloten moet worden met de bewoner. Dit is te vinden in het online dashboard dat de NCG maandelijks op zijn website publiceert5. Daarin is te zien dat dit jaar tot en met juli voor 287 adressen het versterkingstraject is afgerond. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 zal in de tweede helft van het jaar een inhaalslag gemaakt worden.
Weet u dat er mensen zijn die al in 2017 een inspectie gehad hebben voor hun woning nog steeds geen versterkingsadvies hebben ontvangen? Bent u ervan op de hoogte dat deze mensen in het kader van het bestuursakkoord een brief hebben gehad met de belofte dat ze voor 1 juli 2021 zouden horen waar ze aan toe zouden zijn? Is u bekend dat ze nog steeds geen duidelijkheid hebben?
Het is mij bekend dat in 2017 inspecties zijn uitgevoerd, waarvan een groep eigenaren nog steeds geen versterkingsadvies heeft ontvangen. De eerder gecommuniceerde datum van 1 juli 2021 voor het versterkingsadvies aan deze bewoners is helaas niet gehaald. Er is enige tijd onduidelijkheid geweest over de rekenmethodiek voor het versterkingsadvies, waardoor de opdrachtverstrekking van de NCG aan ingenieursbureaus later heeft plaatsgevonden dan gepland. Eigenaren van woningen die in aanmerkingen komen voor een herbeoordeling hebben in juli een brief ontvangen waarin staat dat ze het versterkingsadvies voor januari 2022 ontvangen. In deze brief aan bewoners staat tevens aangegeven dat bewoners bij hun bewonersbegeleider of het bewonerscontactcenter van de NCG terecht kunnen voor nadere (tussentijdse) informatie.
De andere eigenaren die nog wachten op een versterkingsadvies hebben dit voorjaar een brief gehad naar aanleiding van de bestuurlijke afspraken waarin is aangegeven dat het de ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is om alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden.
Wanneer is het meerjaren versterkingsprogramma gereed? Wordt dit programma openbaar en voor alle bewoners inzichtelijk? Van welke einddatum van de versterking wordt hierin uitgegaan?
Het Meerjaren Versterkingsplan (MJVP) wordt vastgesteld op basis van de lokale programma’s van aanpak van de vijf aardbevingsgemeenten, waarmee de gemeenten sturing geven aan de planning en de uitvoering van de versterkingsopgaven. Daarnaast worden de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 betrokken in het MJVP. Gemeenten zijn momenteel druk bezig met het opstellen van deze programma’s. Doordat de validatie van de typologie-aanpak langer op zich liet wachten, heeft het proces vertraging opgelopen.
De lokale programma’s van aanpak worden dit najaar door de gemeenteraden vastgesteld. Hierna wordt het MJVP met de planning van alle projecten van de versterking vastgesteld tussen Rijk en regio. Ik zal uw Kamer hier aansluitend over informeren, inclusief een overzicht van de gemeentelijke doelstellingen en de projecten die in 2022 starten.
De NCG streeft ernaar de versterkingsopgave in 2028 te kunnen afronden. Dit is ook in lijn met het belang dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aan deze termijn hecht. Een belangrijke factor voor het behalen van deze ambitie is de beschikbare capaciteit in de bouwsector. Door de grote landelijke bouwopgaven kan de beschikbare capaciteit onder druk komen te staan. Daarom is het belangrijk dat het MJVP voor de bouwsector voorspelbare werkstromen in beeld brengt. Op basis hiervan voert de NCG overleg met bouwers en ook Bouwend Nederland. Het MJVP wordt frequent bijgewerkt op basis van actuele voortgang en inzichten, onder andere over de bouwcapaciteit, de werking van de typologieaanpak en aantallen woningen die daadwerkelijk versterkt moeten worden of juist niet. Ik zal uw Kamer hier jaarlijks over informeren.
Kent u het bericht «Boer Henk na aardbeving al zeven jaar van kastje naar muur, niemand wil voor kosten opdraaien»? Bent u van mening dat het rechtvaardig is dat iemand die door de gaswinning in onveiligheid is gekomen zijn bedrijf kwijt dreigt te raken omdat hij na de versterking geen vergunning meer krijgt in het kader van de stikstofuitstoot? Wat gaat u doen voor deze agrariër? Kunt u de Tweede Kamer een overzicht doen toekomen van de stand van zaken van agrariërs die te maken hebben met schade en versterken?3
Ik ben bekend met het bericht. De Provincie Groningen heeft laten weten dat deze casus is opgepakt binnen het Agroprogramma. Vanuit dit programma onder regie van de Provincie worden samen met de gemeente en de NCG de verschillende oplossingsmogelijkheden verkend. Ik zal u op korte termijn per brief informeren over onder andere de stand van zaken met betrekking tot schadeafhandeling en de versterkingsopgave voor agrariërs.
Kent u het bericht «Onrust in Overschild: Midden-Groningen betaalt crisisbezweerder voor complexe versterkingsgevallen»? Snapt u dat bewoners die 150.000 euro te kort komen niet zitten te wachten op een mediator, maar op een oplossing en stellen: «Die medewerker kan er niets aan doen, maar ik denk alleen maar: die vreet ons geld op»? Snapt u dat bewoners die al 9,5 jaar in ellende zitten over de overheid zeggen: «het is gewoon een roversbende»?4 5
Geeft u reeds uitvoering aan het aangenomen amendement van het lid Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 39) waarmee wettelijk wordt vastgelegd dat alle eigenaren in Groningen recht hebben op een woning die na versterking ten minste een vergelijkbare gebruiksfunctie, gebruiksmogelijkheden en woonoppervlakte heeft? Hoe voorkomt u dat bewoners alsnog geld moeten bijleggen wanneer ze terug willen wat ze hadden? Wat gaat u doen om de ontwrichting in Overschild en andere dorpen die door de overheid is aangericht, door gedupeerden in te delen in verschillende groepen met andere regels, eindelijk te verhelpen?
Zoals ik in mijn brief van 3 maart 2021 heb aangegeven, is het staande praktijk woningen op een dusdanige manier te versterken dat deze naar aard, omvang en gebruik zoveel mogelijk vergelijkbaar blijven11. In de beantwoording van de Kamervragen van 3 mei 2021 heb ik verder aangegeven dat de intentie is dat de staande praktijk wordt voortgezet, maar ook dat het niet in alle gevallen mogelijk is om in absolute zin te garanderen dat een woning hetzelfde blijft12. Soms is er bijvoorbeeld geen alternatief voor een versterkingsmaatregel of veranderen wettelijke bouweisen, hetgeen ertoe kan leiden dat de gebruiksoppervlakte iets kleiner wordt. In die gevallen wordt in overleg met de eigenaar gekeken hoe deze maatregelen op een zo goed mogelijke manier kunnen worden ingepast of gecompenseerd worden waardoor het eindresultaat op de tevredenheid van de bewoner kan rekenen. Die werkwijze geldt voor de hele versterkingsoperatie. Op deze wijze wordt geen uitzondering gemaakt tussen verschillende batches. Voor een toelichting op de aanpak van de gemeente in Overschild verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Weet u dat er gedupeerden in batch 1588 zijn die nog steeds niet voldoende geld krijgen om een vergelijkbare woning terug te bouwen? Weet u dat er gedupeerden in batch 1588 zijn die een kleiner huis terug krijgen na de versterking? Kunt u de Tweede Kamer een gespecificeerd overzicht doen toekomen hoe de extra uitgetrokken € 85 miljen wordt uitgegeven? Is dit voldoende om alle gedupeerden recht te doen?
Voor een toelichting op de uitvoering van batch 1588 verwijs ik naar het antwoord op vraag 7. Met deze afspraken is € 85 mln. gemoeid. Daarmee is er voldoende geld om een woning terug te bouwen met vergelijkbare gebruiksmogelijkheden en die tevens voldoet aan de huidige bouwregelgeving. Dat geldt tevens voor meerkosten in verband met stijgende bouwkosten die worden geïndexeerd op basis van de BDB-index, evenals de meerkosten in verband met BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) en in verband met tijdelijke huisvesting via de NCG in plaats dat eigenaren het zelf regelen. Daarnaast kan voor een aantal te slopen panden de korting Verhuurderheffing niet worden geëffectueerd, omdat de hiervoor wettelijke termijnen worden overschreden. Deze korting op de verhuurderheffing is bij de totstandkoming van het financieel arrangement van batch 1588 ingezet als dekkingsmiddel. Deze niet te effectueren korting wordt gedekt uit deze € 85 mln.
Wanneer hebben bewoners die nu nog niets weten over de versterking van hun huis uiterlijk duidelijkheid? Klopt het dat deze mensen nu niet in aanmerking komen voor de subsidies voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? Hoeveel inwoners van het bevingsgebied kunnen nu al de genoemde subsidie aanvragen? Hoeveel inwoners niet en wanneer komen zij wel in aanmerking?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is om alle opnames en beoordelingen van woningen en gebouwen in het versterkingsprogramma van NCG eind 2023 af te ronden. Daarmee krijgen bewoners duidelijkheid over de vraag of hun woning versterkt moet worden om aan de veiligheidsnorm te voldoen. Het klopt niet dat deze eigenaren hierop moeten wachten om de subsidieaanvraag te kunnen doen. Eigenaren kunnen de subsidie voor verduurzamen en verbeteren van de woning nu al aanvragen. Mochten zij dat nog niet hebben gedaan wanneer NCG het versterkingsadvies met de eigenaar bespreekt, dan zal de NCG bij de gesprekken over de planvorming voor de versterking de eigenaar ook informeren hoe de regelingen kunnen worden ingezet bij de versterking. Bijvoorbeeld door de maatregelen voor verduurzaming en woningverbetering tegelijk met de versterking door dezelfde aannemer te laten uitvoeren. Dit voorkomt dat de eigenaar meerdere keren overlast ervaart door werkzaamheden en zo de versterking zo gestructureerd en compleet mogelijk uitgevoerd kan worden.
Is de beloofde inventarisatie van de hoeveelheid mensen die in een schrijnende situatie zitten inmiddels uitgevoerd? Zo ja, kan deze gedeeld worden met de Tweede Kamer? Zo nee, wanneer wordt deze verwacht? Kunnen gedupeerden in en schrijnende situatie reeds geholpen worden en aanspraak maken op een deel van de gereserveerde € 50 miljoen?
In de bestuurlijke afspraken is voor het oplossen van deze situaties 50 mln. euro gereserveerd13. Op 8 juli jl. hebben de gemeenten een brief ontvangen van het interventieteam met de vraag om vastgelopen dossiers aan te dragen. Het interventieteam zal op basis van deze inventarisatie de aangedragen zaken bekijken en bestuderen hoe de ontstane problemen opgelost kunnen worden, zodat bewoners weer perspectief geboden kan worden. Hiermee verwacht het interventieteam in september te beginnen. Eind 2021 wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang.
Wat is de stand van zaken van de zogenaamde «integrale programma’s voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning» uit het bestuursakkoord? Zijn de inhoudelijke programma’s inmiddels uitgewerkt? Hoe gaat de beschikbare € 50 miljoen worden verdeeld?
Op 16 maart jl. in het Versterkingsoverleg Groningen (VOG) met regionale bestuurders is afgesproken dat de € 50 mln. onder de «integrale programma’s» als volgt worden verdeeld:
Agro
Middelen agroprogramma t.b.v. algemene programmakosten en fondsvorming
19 miljoen
Erfgoed
Middelen erfgoedprogramma t.b.v. meerjarige regeling onderhoud karakteristieke panden
10 miljoen
Sociaal en gezondheid
Middelen sociale en emotionele ondersteuning t.b.v. continuering inzet aardbevingsgemeenten en GGD
10 miljoen
MKB
Middelen integraal programma MKB
11 miljoen
Vanuit de bestuurlijke afspraken wordt € 10 mln. voor sociaal-emotionele ondersteuning beschikbaar gesteld. Deze middelen worden de komende 5 jaar ingezet. Momenteel wordt de verdeling hiervan uitgewerkt door de bestuurlijke tafel sociaal en gezondheid. Deze tafel bestaat uit de directeur Publieke Gezondheid (GGD), de betrokken wethouders van de aardbevingsgemeenten en de Gedeputeerde Gezondheid van de Provincie Groningen.
Op 4 februari jl. is onder regie van de Provincie Groningen een programmatische aanpak vastgesteld voor agrariërs. De Minister van LNV heeft u hiervan per brief op de hoogte gesteld14. Er zijn na inventarisatie 175 complexe gevallen in beeld waar het programma hulp aan wil bieden. Inmiddels is er gestart met circa 25 gevallen om de aanpak uit te proberen. Dit aantal wordt gedurende het jaar uitgebreid. In totaal gaat er € 19 mln. naar dit programma.
Er is € 11 mln. vrijgemaakt voor de versterking van het MKB in het aardbevingsgebied. Het Rijk heeft de provincie gevraagd het voortouw te nemen om in samenwerking met maatschappelijke organisaties, uitvoeringsorganisaties en het Rijk te komen tot een overtuigend MKB-programma. Inmiddels is gestart met het uitwerken van een programma in samenwerking met de betrokken partijen. Hierbij wordt ook de synergie gezocht met het Nationaal Programma Groningen (NPG) en andere bestaande trajecten zoals Stut-en-Steun. Een eerste stap is het aanstellen van MKB-consulenten. Ook is er op 13 september een aftrap van de eerste MKB-tafel.
De € 10 mln. voor erfgoed wordt binnen het Erfgoedprogramma uitgewerkt en besteed. Daarvan gaat € 9 mln. naar de meerjarige financiële regeling voor onderhoud aan karakteristieke panden en gemeentelijke monumenten en € 1 mln. naar het Cultuurfonds voor Monumenten. Het Cultuurfonds voor Monumenten Groningen is een revolverend fonds. Vanuit dit fonds worden laagrentende leningen verstrekt aan eigenaren van gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden voor groot onderhoud.
Bereiken u ook signalen dat mensen die de subsidie voor het verduurzamen en verbeteren van de woning aanvragen om onverklaarbare redenen een afwijzing krijgen en opnieuw een aanvraag moeten doen? Hoeveel aanvragen zijn er inmiddels gedaan? Hoeveel zijn er toegewezen? Is er voldoende budget om iedereen die in aanmerking komt ook subsidie toe te kennen?
De uitvoeringsorganisatie Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) voert de regeling uit. Op het moment dat een eigenaar niet aan de voorwaarden voldoet, stuurt de SNN altijd eerst een voornemen tot afwijzen met een mogelijkheid om daarop te reageren. Wanneer de aanvraag daadwerkelijk wordt afgewezen, kan de aanvrager in bezwaar en beroep. De NCG is bekend met enkele gevallen waarbij de aanvraag niet geheel correct is afgehandeld. De NCG heeft contact met SNN om dergelijke gevallen in de toekomst te voorkomen. In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Beckerman en Nijboer over de subsidie verduurzaming en verbetering (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3960) wordt uitgebreid ingegaan op wie in aanmerking komt voor de subsidie, het subsidieplafond en hoeveel aanvragen er inmiddels zijn gedaan.
Waarom zijn er gedupeerden met erkende bevingsschade die nu op basis van hun postcode niet in aanmerking komen voor de subsidie voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? Is dit rechtvaardig? Klopt het dat inwoners van de dorpen Ulrum, Zoutkamp, Lauwersoog, Niekerk, Kommerzijl, Nieuwklap niet in aanmerking komen voor de subsidie Waardevermeerdering en de subsidie Verduurzamen en Verbeteren voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? In welke (andere) dorpen en postcodes zijn er schades erkend maar kunnen bewoners geen aanspraak maken op de waardevermeerderingsregeling en de subsidies voor het verduurzamen en verbeteren?
De regeling voor de verduurzaming en woningverbetering is bedoeld voor mensen die in de verwachting waren dat zij in de versterkingsoperatie zaten en daardoor onderhoud aan hun huis hebben uitgesteld. Dit gebied komt sterk overeen met de Waardedalingsregeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). Daarom hebben Rijk en de aardbevingsgemeenten en de provincie Groningen besloten dat bewoners uit dit herkenbare gebied een subsidie aanvraag kunnen indienen. Er zijn drie postcodes (9679, 9681 en 9682) in de gemeente Oldambt aan toegevoegd, omdat hier ook veel huizen worden versterkt.
Voor de waardevermeerderingsregeling geldt dat hiervan gebruik kan worden gemaakt door woningeigenaren met erkende bevingsschade van minimaal 1.000 euro voor schade door bodembeweging van het Groningenveld of Norg. Op de website van SNN staan de gedetailleerde voorwaarden.15
Komen gedupeerden die kiezen voor de vaste vergoeding van schade door Instituut Mijnbouwschade Groningen in aanmerking voor de subsidieregelingen van Samenwerkingsverband Noord-Nederland?
De uitvoeringsorganisatie SNN voert meerdere regelingen uit die samenhangen met de schadeafhandeling of versterkingsoperatie. Bewoners die kiezen voor een vaste vergoeding van fysieke schade door IMG komen in aanmerking voor de Waardevermeerderingsregeling van SNN. Voor de overige regelingen van SNN, zoals de subsidieregeling voor Verduurzaming, Onderhoud en Verbetering Gebouwen, geldt dat de vaste vergoeding van het IMG niets verandert aan de vraag of en wanneer mensen in aanmerkingen komen voor de subsidie.
Klopt het dat u op 3 juni 2021 uitsprak dat «de ambitie is om de regeling voor woningcorporaties en huurders ook op 1 juli aanstaande in werking te laten treden»? Klopt het dat deze regeling nog niet in werking is getreden? Per wanneer kunnen huurders de € 750 vergoeding ontvangen? Per wanneer krijgen huurders de vergoeding zelfaangebrachte voorziening?
De subsidieregeling woningcorporaties aardbevingsgebied Groningen (https://wetten.overheid.nl/BWBR0045384/2021-07-10) is op 10 juli 2021 in werking getreden. Met de woningcorporaties is afgesproken dat zij de tegemoetkoming van 750 euro aan hun huurders uitbetalen. Hiervoor vragen zij subsidie aan. Inmiddels hebben alle twaalf woningcorporaties een subsidieaanvraag ingediend. De subsidiebeschikkingen worden in september afgegeven waarna de woningcorporaties de 750 euro aan hun huurders kunnen overmaken.
Over de wijze waarop wordt omgegaan met zelf aangebrachte voorzieningen wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Kent u het bericht «Kredietbanken willen niet dat aardbevingsslachtoffers Groningen hun schadevergoeding meteen kwijt zijn aan schuldeisers»? Deelt u de mening van deze vier kredietbanken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?6
Ja, dat bericht ken ik. Voor de afhandeling van fysieke schade geldt dat het IMG de mogelijkheid biedt om de schade te laten repareren in plaats van een schadevergoeding te ontvangen.
Wanneer schade in het aardbevingsgebied wordt vergoed, wordt feitelijk «de schade in het vermogen» van de gedupeerde gerepareerd. Bijvoorbeeld het verschil tussen wat bewoners voor hun huis zouden krijgen als er geen aardbevingen zijn geweest en wat ze nu krijgen. Als deze vergoeding moet worden gebruikt voor het afbetalen van schulden is «deze schade in het vermogen» nog steeds gerepareerd.
De algemene regels voor de behandeling van vermogen en schuld zijn ook op de vergoedingen van het IMG van toepassing. Dit betekent dat het ontvangen van een vergoeding effect heeft op de verplichting om schulden af te lossen.
Bent u bekend met signalen dat sommige gedupeerden problemen ondervinden en/of lang moeten wachten op aanvraag voor de waardedalingsregeling? Hoe vaak stelt Instituut Mijnbouwschade Groningen gemiddeld een besluit op een aanvraag uit? Hoe lang is de gemiddelde doorlooptijd? Zijn er specifieke groepen die een langere doorlooptijd hebben? Waarom moeten alle erfgenamen van een overleden eigenaar een aparte aanvraag doen als de langstlevende ouder de woning waarover de waardedalingsregeling wordt aangevraagd nog steeds bezit?
Sinds 1 september 2020 heeft het IMG de waardedalingsregeling voor woningen. Sindsdien heeft het IMG ruim 96.000 aanvragen ontvangen. Daarvan zijn er ruim 93.000 afgehandeld en is in totaal 431 miljoen euro schadevergoeding toegekend. In het overgrote deel (87%) behaalt het IMG de nagestreefde termijn van acht weken voor de behandeling van een melding van schade door waardedaling. Er zijn verschillende oorzaken waardoor het IMG in de overige gevallen deze termijn niet behaalt. Zo ligt de doorlooptijd bij de panden met zogenaamde dubbelfuncties (panden waar wonen en werken gecombineerd worden) doorgaans hoger. Bij die gevallen wordt namelijk een taxateur ingezet hetgeen tot gevolg heeft dat automatische afhandeling niet mogelijk is. Als er sprake is van het overlijden van een eigenaar, laat het IMG weten dat er een vergoeding voor waardedaling kan worden aangevraagd door de erfgenaam. Als er meerdere personen rechthebbende zijn, dient inderdaad ieder een aanvraag te doen voor zijn/haar eigen deel. Bij de behandeling van de aanvraag om vergoeding van schade door waardedaling wordt namelijk onderzocht wie rechthebbenden van de woning zijn. Hiervoor worden de eigendomsgegevens uit het Kadaster gebruikt. Zo weet het IMG zeker dat de vergoeding aan diegenen wordt uitgekeerd die daar formeel recht op hebben.
Waarom zijn bewoners van woningen gebouwd na 1 januari 2016 uitgezonderd voor het aanvragen van de verschillende subsidieregelingen? Ook bewoners in een nieuwe woning kunnen toch te maken hebben met materiële en immateriële schade?
Deze uitsluitingsgrond geldt alleen voor de subsidieregeling verduurzaming, onderhoud en verbetering gebouwen aardbevingsgebied Groningen. Eigenaren van wie hun gebouw nieuw is gebouwd en opgeleverd na 1 januari 2016 hebben de eerste 5–10 jaar nagenoeg geen grootschalig onderhoud en als zodanig ook minder (achterstallig) onderhoud. Daarnaast kunnen eigenaren sinds april 2014 een bijdrage ontvangen voor de meerkosten van aardbevingsbestendige nieuwbouw via de nieuwbouwregeling. Voor deze eigenaren is er geen noodzaak om eventueel onderhoud uit te stellen aangezien hun gebouw op norm is.
Het voorgaande staat los van vergoeding van mijnbouwschade door het IMG. Daar geldt deze uitsluitingsgrond niet. Ook bijvoorbeeld een nieuwbouwwoning kan namelijk aardbevingsschade hebben die voor vergoeding in aanmerking komt. Immateriële schade ziet op de persoon en niet op de woning, dus ook daar geldt die uitsluitingsgrond niet.
Is er voldoende capaciteit bij bouwbedrijven voor de versterking en het verbeteren en verduurzamen van woningen? Hoe wordt gezorgd voor voldoende capaciteit? Is er voldoende capaciteit bij bouwbedrijven om offertes te maken voor gedupeerden die subsidies willen anvragen? Kent u de signalen dat aanvragen voor de waardevermeerderingsregeling lang kunnen duren? Herkent u dat de eisen streng zijn en gedupeerden niet altijd aan dubbel getekende offertes kunnen komen? Hoe wordt gezorgd dat gedupeerden geen problemen ondervinden door stijgende materiaal- en bouwkosten?
De bouwcapaciteit staat momenteel onder druk door grote landelijke bouwopgaven. De beschikbare capaciteit in de bouwsector is daarmee ook bepalend voor de voortgang bij het versterken een heeft dan ook volop aandacht in de aanpak van de versterkingsoperatie. Op 2 september 2020 heeft het Ministerie van BZK met Bouwend Nederland en NCG het Bouwakkoord ondertekend. Een van de kernafspraken is een pool van bouwbedrijven inrichten. Hieruit kan de eigenaar nu als opdrachtgever van de te versterken woning een aannemer/bouwbedrijf kiezen. De komende tijd zal NCG met het MJVP de bouwstromen in beeld brengen. Dit biedt aannemers de mogelijkheid voor langere termijn werk te plannen. Voor de subsidie voor verduurzaming en verbetering geldt dat de regeling voor eigenaren in de versterkingsoperatie 5 jaar openstaat en eigenaren vervolgens 3 jaar de tijd hebben de activiteiten uit te (laten) voeren. Voor de aanvraag van deze subsidie hebben aanvragers geen offerte nodig, enkel een prijsopgave wat ze met de subsidie van plan zijn.
Om in aanmerking te komen voor de waardevermeerderingsregeling geldt inderdaad dat bewoners als de werkzaamheden nog moeten worden uitgevoerd een getekende offerte of opdrachtbrief moeten leveren. Als de energiebesparende maatregelen al zijn uitgevoerd dan kan de eindfactuur met betalingsbewijs worden aangeleverd. Ook kan ervoor worden gekozen om de werkzaamheden zelf uit te voeren; dit is op basis van de facturen en betaalbewijzen van de aangeschafte materialen.
Ondanks de stijgende materiaal- en bouwkosten blijft deze subsidie toereikend om energiebesparende maatregelen in zijn geheel of deels uit te voeren afhankelijk van de keuze van de bewoners.
Kunt u de uitkomsten van de recent door Instituut Mijnbouwschade Groningen uitgevoerde pilot voor de vergoeding van immateriële schade met de Tweede Kamer delen? Hoe beoordeelt u de resultaten? Herkent u dat er nu gedupeerden zijn uit de pilot waarbij wordt erkend dat er sprake is van «Bijzonder ernstige persoonsaantasting» die toch maar € 1.500 (kinderen) of € 3.000 (volwassenen) vergoeding krijgen? Is dit geen zeer schraal bedrag voor jarenlang leed (mede) veroorzaakt door de overheid? Wanneer kunnen gedupeerden de vergoeding voor immateriële schade gaan aanvragen? Hoe wordt gezorgd dat de doorlooptijd kort zal zijn? Hoe wordt gezorgd dat er ook daadwerkelijk erkenning komt voor het aangedane leed?
Immateriële schade is een van de schadevormen die het IMG aan de hand van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) afhandelt. Het IMG bepaalt binnen de wettelijke kaders zelf de werkwijze en bepaalt dus ook zelf op basis van jurisprudentie, ingewonnen advies en inzichten uit de praktijk de hoogte van de vergoedingen voor immateriële schade. Het IMG geeft aan dat zij in de uitwerking van de regeling voor immateriële schade een balans moet zien te vinden tussen een eenvoudige regeling die bewoners niet te veel belast, een regeling waarin ruimte en aandacht is voor persoonlijke omstandigheden en een regeling die voldoet aan het geldende aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. De bedoeling is dat bewoners met de uiteindelijke regeling erkenning van het leed ervaren. Het IMG is 1 juni jl. gestart met een pilotgroep van honderd huishoudens. Het IMG start de uitvoering gefaseerd om zo de grote uitrol zo goed mogelijk voor te bereiden. De eerste evaluatie wijst uit dat de regeling, de organisatie en IT op hoofdlijnen naar behoren werken. Verbeterpunten zijn er ten aanzien van de vooraf verzamelde data en de inhoud van de vragenlijst waarmee het IMG de gevolgen van het persoonlijk leed inventariseert. Het IMG geeft aan dat dit najaar de regeling verder opengesteld wordt.
Hoe gaat u uw belofte uit het bestuursakkoord waarmaken en gedupeerden «veiligheid, duidelijkheid en een nieuw perspectief bieden»? Per wanneer zal iedereen veiligheid, duidelijkheid en perspectief hebben? Bent u van mening dat er sinds het bestuursakkoord meer «rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid» is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden. De streefdatum om de uitvoering van de versterking te voltooien is 2028. De realisatie van de ambitie met betrekking tot versterking is afhankelijk van een aantal randvoorwaarden, met name rondom de werking van de typologieaanpak, het aantal herbeoordelingen waarvoor bewoners kiezen en de beschikbare bouwcapaciteit. Voor een toelichting op de inzet gericht op het waarmaken van de bestuurlijke afspraken, verwijs ik naar antwoord 2, 3, 5, 6 en 20.
Erkent u dat door de verschillende situaties waarbij gedupeerden weer moeten wachten en/of niet in aanmerking komen voor regelingen er weer stress en ongelijkheid ontstaat? Erkent u dat door het uitblijven van «veiligheid, duidelijkheid en een nieuw perspectief» er weer nieuwe immateriële schade ontstaat?
De psychische en sociale gevolgen van de aardbevingen door gaswinning voor de inwoners van Groningen zijn groot. Dit is deels een gevolg van het feit dat mensen vaak lang moeten wachten op duidelijkheid over de veiligheid van hun woning en wat er eventueel moet gebeuren om die te verbeteren. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 1 en 22 worden met de uitvoering van de bestuurlijke afspraken concrete stappen gezet om deze duidelijkheid zo snel mogelijk te bieden en wordt perspectief geboden dat verder gaat dan alleen de fysieke veiligheid.
Het eisen van vaccinatiebewijzen door ondernemers en andere organisaties |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van berichten dat particuliere ondernemers bezoekers of klanten willen verplichten een vaccinatiebewijs te tonen, alvorens zij kunnen deelnemen aan activiteiten?1
Ja.
Bent u op de hoogte van berichten dat steeds meer landen om ons heen vaccinatiebewijzen gaan eisen, om toegang te krijgen tot activiteiten en/of werk?2 3
Ja.
Kunt u zich als minster van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw uitspraak nog herinneren dat er geen vaccinatiedwang en ook geen vaccinatiedrang komt?
Ja.
Bent u van mening dat het eisen van vaccinatiebewijzen leidt tot een vorm van vaccinatiedwang of vaccinatiedrang?
Ik wil graag benadrukken dat vaccinatie tegen COVID-19 voor iedereen vrijwillig is. Iedereen is vrij om al dan niet te kiezen voor vaccinatie. Het kabinet kiest om deze reden voor beleidsinterventies die de keuze voor vaccinatie kunnen beïnvloeden (zoals het aanbieden van begrijpelijke en toegankelijke informatie voor verschillende doelgroepen), maar de keuzevrijheid niet beperken. Echter, een vrije keuze betekent niet een vrijblijvende keuze. Vrijheid komt nooit zonder verantwoordelijkheid. Niet alleen voor jezelf, maar juist ook voor elkaar. Dat brengt nieuwe discussies met zich mee, want hoe ga je om met vrijheden in een samenleving waarin het grootste deel is gevaccineerd, en een klein deel niet. Ik wil de komende weken gebruiken voor een zorgvuldige uitwerking hiervan. Eerdere adviezen en afwegingen rondom vaccinaties, bijvoorbeeld van de Gezondheidsraad, neem ik daarin natuurlijk mee. Een eerste gedachtewisseling met experts om de relevante vragen en onderwerpen te inventariseren heeft reeds plaatsgevonden. De Kamer wordt uiteraard geïnformeerd over de voortgang.
Wat vindt u van het eisen van een vaccinatiebewijs door particuliere ondernemers, zoals een dansschool en reisorganisaties?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven wil het kabinet géén directe of indirecte vaccinatieplicht, -drang of dwang opleggen. Wij vinden het daarom onwenselijk als private partijen gaan vragen naar een vaccinatiebewijs. Wel kunnen private partijen die vallen onder de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen een coronatoegangsbewijs gebruiken, maar hierdoor weten zij niet of iemand is gevaccineerd, getest of hersteld van corona. Zij kunnen dus niet vragen naar een vaccinatiebewijs.
De wet noemt de volgende sectoren: cultuur, evenementen, georganiseerde jeugdactiviteiten, horeca, sport en het beroeps- en hoger onderwijs. Door het amendement Van der Staaij is het voor overige sectoren die als publieke plaats zijn aan te merken, zoals de detailhandel, niet mogelijk om gebruik te maken van coronatoegangsbewijzen en dus daarmee ook niet mogelijk om een vaccinatiebewijs te vragen.
Besloten plaatsen, zoals een vereniging, zijn niet uitgesloten door de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Daar kan dus wel worden gevraagd naar een toegangsbewijs. Hierbij is het wel relevant dat deze ondernemers moeten voldoen aan bijvoorbeeld het recht op gelijke behandeling, het recht op bescherming van de privacy en de lichamelijke integriteit.
Gaat u hier een duidelijk standpunt over innemen en dit standpunt delen in de eerstvolgende persconferentie?
In de persconferentie van vrijdag 13 augustus jl. is dit dilemma uitgebreid benoemd. Daarin, en in de stand van zakenbrief van 13 augustus, is ook geschetst hoe ik invulling wil geven aan dit vraagstuk.
Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 6.
Is het voor particuliere ondernemers juridisch toegestaan om een vaccinatiebewijs te eisen?
Ik heb de juridische context geschetst in mijn antwoord op vraag 5
Kunt u bovenstaande vraag beantwoorden vanuit de juridische kennis die hierover is bij de overheid, in plaats van alleen te verwijzen naar de rechtspraak?
Dat heb ik gedaan.
Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 9.
Is het kabinet van mening dat grondrechten van burgers worden geschonden als ondernemers, scholen of andere organisaties vaccinatiebewijzen gaan eisen alvorens mensen toegang te geven?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven is in de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen bepaald welke sectoren gebruik mogen maken van coronatoegangsbewijzen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat het daadwerkelijk gebruik van een coronatoegangsbewijs voor het beroeps- en hoger onderwijs door middel van een algemene maatregel van bestuur moet worden bepaald. De optie is voorzien in de wet maar moet bij een AMvB worden «aangezet». Deze zware juridische procedure heeft te maken met de gewenste vrije toegankelijkheid van het onderwijs en het recht op onderwijs. Het kan wenselijk zijn om in de toekomst een toegangsbewijs in het onderwijs te vragen, als de epidemiologische situatie zodanig zou zijn dat weer tot afstandsdonderwijs overgegaan zou moeten worden. Het inzetten van toegangsbewijzen kan dan een proportionele aanpak zijn. Dat sluit aan bij het advies van 4 februari van de Gezondheidsraad waarin gesteld wordt dat de minst ingrijpende inbreuk gerechtvaardigd kan zijn.
Voor de andere hiervoor genoemde sectoren gebeurt het voorschrijven van toegangsbewijzen door middel van een ministeriële regeling. Door het vragen naar een coronatoegangsbewijs worden grondrechten van burgers beperkt. Zowel in de toelichting van de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen (Kamerstuk 35 807, nr. 3) als de amvb of ministeriële regeling wordt gemotiveerd waarom deze beperking geoorloofd is.
Zo nee, waarom niet?
Nee, daar is geen sprake van. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en 11.
Kunt u aangeven hoe het eisen van een vaccinatiebewijs strookt met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM)?
De Universele verklaring van de Rechten van de Mens kent verschillende mensenrechten. In de toelichting van de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen zijn de verschillende grondrechten die door het wetsvoorstel worden geraakt benoemd. Het gaat om de lichamelijke integriteit van personen, het recht op bescherming van de privacy, het recht op bewegingsvrijheid en het recht op gelijke behandeling. Deze rechten zijn niet absoluut, dat betekent dat ze beperkt mogen worden, mits dit in verhouding staat tot de doelen waarvoor de rechten worden beperkt en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit is toegelicht in de memorie van toelichting bij het betreffende wetsvoorstel (Kamerstuk 35 807, nr. 3). Ik verwijs u hiervoor ook naar mijn redenering en afweging in antwoord 11.
Zijn er plannen, of wordt er bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (of binnen het kabinet of Outbreak Management Team) gesproken over, zoals in andere landen het geval is, het verplicht stellen van vaccinatiebewijzen?
Vaccinatiebewijzen zijn onderdeel van de coronatoegangsbewijzen. Deze bewijzen zijn bedoeld om de samenleving weer te kunnen openen. Deze toegangsbewijzen zijn zo ingericht dat er ook alternatieven mogelijk zijn, namelijk een testbewijs.
Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 4 en 5.
Bent u van mening dat het vragen om een vaccinatiebewijs zal, of op zijn minst kan, leiden tot een samenleving waar mensen (ongevaccineerden) worden uitgesloten?
Het kabinet heeft er voor gekozen om te werken met coronatoegangsbewijzen zodat er ook een alternatief bewijs voor handen is, te weten een testbewijs met negatieve uitslag. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 4 en 5 en 14.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat niemand, dus ook ongevaccineerden, wordt uitgesloten van grondrechtelijke vrijheden?
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 8 is door de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen voor een aantal sectoren de juridische mogelijkheid gecreëerd om gebruik te maken van coronatoegangsbewijzen. Aangezien hieruit niet valt af te leiden of iemand is gevaccineerd, getest of hersteld van corona, zijn er alternatieven voor personen die niet zijn gevaccineerd. Voor ondernemers van besloten plaatsen ligt dit gecompliceerder, omdat zij een gerechtvaardigd bedrijfsbelang kunnen hebben om wel te vragen naar een vaccinatie voor bezoekers. Zij zullen dit echter altijd moeten onderbouwen. En uiteindelijk zal de rechter bepalen of die afweging de toets kan doorstaan. Op die manier wordt er jurisprudentie ontwikkeld waarmee verdere invulling wordt gegeven aan dit vraagstuk.
Neemt u verantwoordelijkheid voor de toenemende tweedeling in onze maatschappij, met betrekking tot het wel of niet vaccineren? Zo ja, kunt u aangeven wat uw verantwoordelijkheid hierin is geweest?
Ik heb ervoor gekozen om te werken met een coronatoegangsbewijs dat op drie manieren verkregen kan worden. Dat kan een vaccinatiebewijs zijn, een negatief testbewijs of een herstelbewijs. Hierbij wordt alleen aangegeven dat is voldaan aan één van deze manieren, zonder dat wordt getoond welke. Ik wil graag nogmaals benadrukken dat het kabinet géén (in)directe vaccinatieplicht of drang of dwang wil opleggen aan de samenleving. Het moet een vrije keuze zijn voor mensen om zich te laten vaccineren. Het kabinet pleit er voor, ook in internationaal verband, dat voor een vaccinatiebewijs altijd een alternatief moet zijn zoals een recent negatief testbewijs. Op deze manier is er altijd een keuzemogelijkheid en is niemand verplicht een vaccinatie te nemen.
Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 17.
Bent u van mening dat u genoeg heeft gedaan om een tweedeling, of dreigende uitsluiting van mensen (ongevaccineerden), te voorkomen?
Ja. We hebben een systeem ingericht waarin burgers deel kunnen nemen aan de samenleving en zich als alternatief kunnen laten testen om toegang te krijgen. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 17.
Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 17. Daarin vindt u de afweging die het kabinet heeft gemaakt.
Is uw doel (bescherm de kwetsbaren en houd de druk op de zorg laag), nog steeds hetzelfde?
De kabinetsdoelen in de bestrijding van Covid-19 zijn nog steeds gericht op de druk op de zorg verlagen, kwetsbaren beschermen en zicht houden op het virus. Om de integraliteit van de besluitvorming te bevestigen en verder te ondersteunen heeft het kabinet dit voorjaar geconcludeerd dat het verstandig is om een sociaal-maatschappelijk doel toe te voegen. Dit sociaal-maatschappelijke doel betreft beperken van economische en maatschappelijke schade op korte termijn, aandacht voor structurele maatschappelijke en economische schade, en voorkomen dat de lasten onevenredig neerslaan bij bepaalde groepen. Hierover heb ik uw Kamer 11 mei jl. geïnformeerd.4
Zijn er plannen om deze doelen aan te passen?
Nee, die plannen zijn er niet
Zo ja, welke nieuwe doelen worden genoemd?
Het vierde doel is nieuw. In mei hebben we besloten de sociaal maatschappelijke en economische afweging toe te voegen. Ik wijs u verder op mijn antwoord op vraag 21 en 22.
Kunt u bovenstaande vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Kunt u bovenstaande vragen, gezien de actualiteit, voor 14 augustus beantwoorden?
Helaas is dit niet gelukt. Over een belangrijk deel van deze vragen hebben we een debat gevoerd op 18 augustus jl. Ik heb u toen ook toegezegd dat ik deze week antwoord zou geven op uw vragen.
De stapeling van pesticiden tot gifcocktails in ons milieu |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de meta-analyse «Agrochemicals interact synergistically to increase bee mortality»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de wetenschappers concluderen dat het dodelijke effect van landbouwgiffen op bijen bij een mix van verschillende gifstoffen groter is dan je zou verwachten wanneer je de effecten van die afzonderlijke gifstoffen bij elkaar optelt?
Ik heb het Ctgb gevraagd het wetenschappelijke artikel genoemd in vraag 1 nader te bestuderen. Het Ctgb geeft aan dat de auteurs een analyse hebben uitgevoerd van verschillende studies, waarin was gekeken naar de mogelijke effecten van een combinatie van gewasbeschermingsmiddelen, parasieten of verstoring van de voedselvoorziening op parameters als sterfte, grootte van het volk, de hoeveelheid parasieten en immuniteit van bijen. Een groot deel van deze studies was uitgevoerd met een combinatie van azolen en pyrethroïden en de honingbij (zie bijlage2).
Deze analyse leidde tot het inzicht dat een combinatie van meerdere gewasbeschermingsmiddelen tot een groter effect leidt op de sterfte van bijen dan op basis van de optelsom van de afzonderlijke effecten van elk gewasbeschermingsmiddel werd verwacht. Dit grotere effect werd niet gezien bij andere combinaties – zoals blootstelling aan een gewasbeschermingsmiddel in combinatie met parasieten – of andere parameters.
Het Ctgb heeft het wetenschappelijke artikel ingebracht in de Europese werkgroep die het nieuwe bijenrichtsnoer ontwikkelt. Daarnaast zal het Ctgb – zoals gebruikelijk – de informatie uit het wetenschappelijke artikel meenemen in de beoordeling van nieuwe aanvragen.
Het is bovendien goed om te weten dat er een wetenschappelijk advies van EFSA3 ligt over het ontwikkelen van een methodiek, waarbij de risico’s van combinaties van verschillende risicofactoren voor bijen kunnen worden beoordeeld. Het gaat daarbij niet alleen om gewasbeschermingsmiddelen, maar ook andere chemische stoffen, parasieten, ziekten, voedselschaarste, klimaat en imkerpraktijk. Op het moment dat duidelijk is welke vervolgacties eruit dit wetenschappelijke advies voortvloeien, dan zal ik uw Kamer hierover informeren.
Deelt u het inzicht dat in de huidige biodiversiteitscrisis, waarbij we in de afgelopen dertig jaar meer dan 75% van de insecten zijn kwijtgeraakt, de nood zeer hoog is om bijensterfte te stoppen?2
Er zijn de afgelopen jaren verschillende (wetenschappelijke) rapporten verschenen over de afname van het aantal (soorten) insecten in binnen- en buitenland. Deze signalen neem ik zeer serieus, daarom heb ik de afgelopen jaren (samen met andere betrokken partijen) verschillende initiatieven, acties en onderzoeken in gang gezet om de achteruitgang van bijen en andere bestuivers terug te dringen, zoals te lezen in de Nationale Bijenstrategie en de Kennisimpuls Bestuivers. Daarnaast lopen al langer het EU-honingprogramma en het Surveillanceprogramma Honingbijen waarin respectievelijk onderzoek wordt gedaan naar de weerbaarheid van en wintersterfte onder honingbijen. Tevens zijn er diverse (interdepartementale) programma’s gestart met als doel de biodiversiteit te herstellen zoals, de visie Waardevol en Verbonden, de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 en de Programma’s Natuur, Versterken Biodiversiteit en Verbinding Landbouw en Natuur.
Welke actie heeft u ondernomen ter uitvoering van de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 49), die u verzoekt om in Europees verband stevig te pleiten voor de invoering van een extra veiligheidsfactor bij de toelating van landbouwgif, om zo de risico’s van stapeling van verschillende stoffen enigszins af te dekken?
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd dat ik de Europese Commissie ter uitvoering van de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 49) heb verzocht een veiligheidsfactor te introduceren voor werkzame stoffen, waarvan het risico op cumulatie in het milieu het grootst is en om dit onderwerp op de agenda van het SCoPAFF te plaatsen (zie brief moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming).
Daarnaast werkt de Europese Commissie op dit moment aan een systematiek om bij de goedkeuring van werkzame stoffen en bij het vaststellen van maximale residulimieten rekening te houden met cumulatieve effecten op de gezondheid van de mens.
Kunt u bevestigen dat de schimmelbestrijders van de groep azolen in het bovengenoemde artikel worden geduid als één van de meest dodelijke soorten gif voor bijen? Kunt u bevestigen dat de meeste azolen ook zeer giftig zijn voor mensen, slecht afbreekbaar in het milieu en dat ze bovendien resistentie kunnen veroorzaken bij schimmels, waardoor deze schimmels dodelijker kunnen worden voor mensen?3
Nee, dit volgt niet uit het artikel van Siviter et al. (2021). Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Het artikel «de snelle opmars van de superschimmels» gaat over de schimmel Aspergillus fumigatus en de gist Candida auris en het feit dat deze resistenties ontwikkelen. Hierdoor werken beschikbare medicijnen steeds vaker niet meer. Het niet-medisch gebruik van azolen wordt genoemd als mogelijke oorzaak. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de verschillende onderzoeken op dit vlak en de acties die zijn en worden ondernomen door het kabinet (zie brief moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming en Kamerstuk 27 858, nrs. 225, 229, 411, 460, 486, 508 en 529).
Kunt u uitleggen waarom de azolen tebuconazool, difenoconazool en bromuconazool nog steeds op de markt zijn, ondanks de motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 27 858, nr. 222) die vraagt om een verbod op deze gifstoffen?
Verordening (EG) 1107/2009 biedt de mogelijkheid om in te grijpen in de goedkeuring van werkzame stoffen als uit nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat niet meer aan de goedkeuringsvoorwaarden wordt voldaan. Hiervan is op dit moment geen sprake voor de werkzame stoffen bromuconazool, difenoconazool en tebuconazool.
Dit betekent dat voor deze werkzame stoffen de reguliere procedure van het regelmatig uitvoeren van een herbeoordeling van toepassing is. De herbeoordeling van de werkzame stoffen difenoconazool en tebuconazool loopt op dit moment. Het is de verwachting dat besluitvorming in 2022 zal plaatsvinden in het SCoPAFF. De goedkeuring van de werkzame stof bromuconazool loopt nog tot en met 31 januari 2024. De herbeoordeling van deze werkzame stof is inmiddels gestart.
Kunt u bevestigen dat Nederland in zal blijven zetten op een maximaal toelaatbare bijensterfte van 7% voor hommels en wilde solitaire bijen in de verdere Europese discussie over het bijenrichtsnoer, conform de moties van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1175) en het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50)?
Ja, dit was en blijft mijn inzet. EFSA werkt momenteel aan de wetenschappelijke overwegingen die kunnen worden gebruikt voor het vaststellen van de beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen binnen het bijenrichtsnoer. Wanneer dit wetenschappelijke werk beschikbaar komt, zal ik dit standpunt innemen zodra dit besproken wordt in ScoPAFF of de Raad.
Kunt u bevestigen dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) recent restricties heeft ingesteld tegen het stapelen van één en dezelfde werkzame stof voor de stoffen abamectine, deltamethrin, esfenvaleraat en chlorantraniliprole, waardoor agrariërs bij het bereiken van het gebruikslimiet voor één middel niet, voor dezelfde toepassing, naar een ander middel met precies dezelfde werkzame stof kunnen grijpen?4
Ja, het College heeft 28 juli jl. besloten om een restrictiezin op te nemen in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stoffen abamectine, chlorantraniliprole, deltamethrin en esfenvaleraat.
Kunt u bevestigen dat het Ctgb voor deze vier stoffen heeft gekozen, omdat hiervan bekend is dat ze de norm voor de concentratie in het oppervlaktewater vaak en ver overschrijden?
Het Ctgb geeft op zijn website aan dat de maatregel geldt voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van vier stapelgevoelige werkzame stoffen – genoemd in vraag 8 – waarvan het toelatingscriterium7 relatief vaak en ver werd overschreden en waarvan gestapeld gebruik aannemelijk is.
Kunt u bevestigen dat deltamethrin en esfenvaleraat niet-toetsbare stoffen worden genoemd, omdat deze al bij zeer kleine concentraties het water vervuilen, maar dat deze vervuiling pas meetbaar wordt bij een forse normoverschrijding?5
Laboratoria die in opdracht van waterbeheerders watermonsters analyseren passen gangbare analysemethoden toe. Het kan zijn dat met deze methoden niet met voldoende betrouwbaarheid kan worden vastgesteld of de concentratie van een werkzame stof onder het toelatingscriterium of de ecologische waterkwaliteitsnormen ligt. De rapportagegrens ligt dan boven het toelatingscriterium of de waterkwaliteitsnormen, waardoor veelal alleen forse overschrijdingen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld. Een dergelijke werkzame stof wordt dan «niet toetsbaar» genoemd met gangbare analysemethoden.
Om de betekenis daarvan vast te stellen in relatie tot de ecologische waterkwaliteitsnormen heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een onderzoek laten uitvoeren. Dit heeft geleid tot het rapport getiteld «Niet-toetsbare gewasbeschermingsmiddelen»9. De werkzame stoffen deltamethrin en esfenvaleraat zijn in dit rapport opgenomen in categorie B. Dit zijn stoffen die niet toetsbaar zijn, maar wel zijn waargenomen in het oppervlaktewater.
Beide stoffen zijn overigens wel toetsbaar in relatie tot het toelatingscriterium, maar vanwege toepassing van gangbare analysemethoden niet op alle meetlocaties.
Deelt u het inzicht dat alleen een geheel verbod op deze stoffen kan voorkomen dat het water hiermee vervuild wordt? Waarom zet u hier niet op in?
De inzet van het Ministerie van LNV en de andere betrokken partijen bij het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 is het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Het gevolg hiervan is dat de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen drastisch daalt. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen, nagenoeg geen emissies naar het milieu en nagenoeg geen residuen op voedselproducten.
Er staan in het uitvoeringsprogramma (tussen)doelen voor de verschillende strategische doelen, zoals de doelen die gelden voor de Kaderrichtlijn water voor 2027.
Kunt u bevestigen dat ook het landbouwgif lambda-cyhalothrin de norm voor de concentratie in het oppervlaktewater vaak en ver overschrijdt en een groot risico vormt voor het waterleven? Kunt u aangeven waarom het Ctgb niet ook lambda-cyhalothrin onder het stapelverbod heeft geschaard?
Deze werkzame stof is via monitoring incidenteel boven het toelatingscriterium in het oppervlaktewater aangetroffen.
Hiermee voldeed deze werkzame stof niet aan het eerste criterium dat het Ctgb hanteert voor het identificeren van stapelgevoelige werkzame stoffen. Dit criterium luidt: Werkzame stoffen of metabolieten die in tenminste 3 van de afgelopen 6 jaren voorkomen in bovenste 10 van de jaarlijkse «top overschrijdende stoffen» van de Bestrijdingsmiddelenatlas (periode 2013–2018), dus waarvoor het toelatingscriterium relatief vaak en ver werd overschreden10.
Het Ctgb is voornemens het identificeren van stapelgevoelige werkzame stoffen elk jaar opnieuw uit te voeren en de uitkomst daarvan te publiceren op zijn website.
Vindt u het ook zorgelijk dat voor alle andere soorten landbouwgif dus geldt dat één en dezelfde werkzame stof wél gestapeld kan worden, waardoor gebruiksnormen feitelijk betekenisloos zijn voor de bescherming van mensen, dieren en het milieu, omdat bij het limiet van het ene middel gewoon naar een ander middel met dezelfde werkzame stof gegrepen kan worden?
Ik heb uw Kamer verschillende keren geïnformeerd over het feit dat ik het belangrijk vind om inzicht te krijgen in de mogelijke effecten van gestapeld gebruik en het meenemen van deze inzichten in het kader van Verordening (EG) 1107/2009. Ik heb dit onderwerp onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie en zal dit blijven doen (zie brief moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming).
Deelt u het inzicht dat het stapelverbod dat het Ctgb nu voor vier stoffen heeft ingesteld eigenlijk voor meerdere soorten landbouwgif zou moeten gaan gelden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 9, 11 en 13.
Deelt u het inzicht dat er spoed gemaakt moet worden met het terugdringen van het algehele gebruik van landbouwgif, niet alleen vanwege de effecten op het milieu en insecten, maar ook in het belang van de volksgezondheid, zoals onder andere de Gezondheidsraad adviseert?6
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 11.
Deelt u het inzicht dat wanneer u geen kwantitatief doel stelt voor de afname van het gebruik van landbouwgif, hier ook niet op gestuurd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 voorziet in het jaarlijks monitoren van de voortgang aan de hand van relevante indicatoren. Er wordt op dit moment gewerkt aan het opzetten van de monitoringssystematiek. Hierbij zal gekeken worden welke indicatoren bruikbaar zijn om de voortgang van het proces en het realiseren van de (tussen)doelen van de drie strategische doelen te meten. Er is afgesproken om de bestaande indicatoren te gebruiken voor het realiseren van de (tussen)doelen van de waterkwaliteit. Dit kunnen ook indicatoren zijn die iets zeggen over het gebruik of de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Ik zal uw Kamer begin 2022 informeren over de monitoringssystematiek.
Er is overigens op dit moment al een geharmoniseerde risico-indicator die inzicht biedt in de trends in de verkoop van werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen12.
Neemt u de kwantitatieve doelen met betrekking tot landbouwgif uit de Farm to Fork-strategie over, zijnde een halvering van het gifgebruik, een halvering van de risico’s door landbouwgif, en een halvering van het gebruik van de meest schadelijke giffen in 2030? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet, heb ik de van Boer tot Bord-strategie verwelkomt, omdat deze op hoofdlijnen overeenkomt met het kabinetsbeleid. Daarbij is het goed te benoemen dat de kwantitatieve doelen in deze strategie voor de Europese Unie als geheel gelden, en niet per lidstaat. Nederland draagt hieraan op het terrein van gewasbescherming o.a. bij via het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (zie ook antwoord 11).
De Europese Commissie is nu bezig met het uitwerken van de van Boer tot Bord-strategie in concrete voorstellen. Deze zal ik op zijn merites beoordelen. Ik zal uw Kamer zoals gebruikelijk daarover informeren via het BNC-fiche.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Rechter: Overijssel moet handhaven op vergunning beweiden en bemesten’ (Nieuwe Oogst, 2 aug. ’21[1]) |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Rechter: Overijssel moet handhaven op vergunning beweiden en bemesten» (Nieuwe Oogst, 2 aug. ’21?2
Ja.
Vindt u met de leden van de VVD-fractie dat handhaving op de vergunningsplicht voor beweiden en bemesten in het beweidings- en bemestingsseizoen disproportioneel is, zo? Zo nee, waarom niet;?
Met provincies is afgesproken dat er niet handhavend wordt opgetreden indien er wordt beweid en bemest, omdat daarvoor geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist.
Hoe ziet u de uitspraak van de rechter in het licht van het belang van bemesten en beweiden als onmisbare kernactiviteiten van het boerenbedrijf en onderdeel van de stikstofaanpak omdat hiermee stikstofemissie van de melkveehouderij fors wordt verminderd;?
De rechtbank is van oordeel dat alleen een vrijstelling van de vergunningplicht geldt als de betrokken activiteit ongewijzigd wordt voortgezet sinds de Europese referentiedatum. Ik ben echter van mening dat ook als een project is gewijzigd, maar niet meer stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied veroorzaakt dan op de Europese referentiedatum, significante gevolgen voor dat gebied kunnen worden uitgesloten, zodat ook dan geen vergunning nodig is.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter die stelt dat niet kan worden afgewogen of handhavend optreden disproportioneel is zo lang niet duidelijk is wat gevolgen zijn voor de natuur;?
Zoals ook eerder aan uw Kamer is aangegeven, is het duidelijk dat er, afgezien van enkele uitzonderingssituaties, geen depositiestijging plaatsvindt ten opzichte van de referentiesituatie. De onderbouwing hiervan kunt u nalezen in het tussentijds advies «bemesten beweiden in 2020» van het Adviescollege Stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr. 39).3
Omdat het alleen in enkele situaties onduidelijk is welke gevolgen beweiden en bemesten heeft voor Natura 2000-gebeiden – deze situaties worden overigens in kaart gebracht – acht ik het disproportioneel om op moment in alle gevallen waar wordt beweid en bemest handhavend op te treden.
Ziet u net als de leden van de VVD-fractie een rol weggelegd voor de rijksoverheidRijksoverheid, om heldere richtlijnen met een wettelijke basis te formuleren voor provincies hoe de onderbouwing van «bestaand gebruik» adequaat er uit moet zien zodat hier geen enkele onduidelijkheid meer over kan bestaan en zowel rechtspraak, als de agrarische sector overgeleverd is op jurisprudentie, zo? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen, zo? Zo nee, waarom niet;?
De uitspraak in Overijssel laat zien dat het aantonen van «bestaand gebruik» van belang is voor het toepassen van de bovengenoemde redeneerlijn in de praktijk. Er moet nog worden gekeken hoe en in welke vorm dit inzichtelijk gemaakt kan worden voor agrariërs.
Bent u bereid om daar de volgende aspecten bij te betrekken: de reeds behaalde opbrengst van de sinds 1994 genomen maatregelen ter aanscherping van bemestingsnormen, waarbij de afgelopen dertig jaar dus een situatie is ontstaan die veel beter zou moeten zijn voor de natuur, en het belang van flexibiliteit in grondgebruik door bijvoorbeeld gewasrotatie? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De door u genoemde aspecten zullen daarom inderdaad zoveel mogelijk worden betrokken in het formuleren van een richtlijn.
Hoe kijkt u naar de haalbaarheid van de vastgestelde tussendoelen voor het halen van de kritische depositiewaarden en hoe gaat u ervoor zorgen dat deze doelen realistisch en haalbaar voor de agrarische sector worden bereikt;?
De recent tot stand gekomen Wet stikstofreductie en natuurverbetering – waarin de structurele aanpak van de stikstofproblematiek is verankerd – bevat wettelijk vastgestelde resultaatsverplichtende doelstellingen voor de reductie van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden, de wettelijke opdracht om een programma met maatregelen vast te stellen om die doelstelling te realiseren en om de natuur in de Natura 2000-gebieden te verbeteren en wettelijke regels over monitoring en bijsturing.
Met de contournota die is bijgevoegd in de voortgangsbrief over de stikstofproblematiek van 16 juli jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 160)4 is een eerste stap gezet in de ontwikkeling van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering. Hierin wordt onder andere aandacht besteed aan sociaaleconomische effecten en de weging van de haalbaarheid en betaalbaarheid van maatregelen.
De uitwerking van de managementmaatregelen in de melkveehouderij, waarover ik uw Kamer op 20 juli jl. geïnformeerd heb (Kamerstuk 35 334, nr. 159)5 is een goed voorbeeld van de manier waarop ik met de agrarische sector samen wil werken om effectieve en haalbare maatregelen te nemen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Mestbeleid, d.d. van 8 september 2021?
Wegens interne afstemming is het niet gelukt om de vragen voor 8 september te beantwoorden.
Het spioneren van burgers door ambtenaren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de conclusies van het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool in Leeuwarden en de Rijksuniversiteit Groningen waaruit in mei bleek dat Nederlandse gemeenten op grote schaal meekijken met burgers op sociale media?
Ja.
Bent u voorts bekend met de berichten «Ambtenaren spioneren op social media van Delftenaren» en «Delft stopt met online volgen van inwoners: wel risico voor openbare orde»?1 2
Ja.
Klopt het dat het spioneren met onder meer nepaccounts illegaal is en gemeenten flinke boetes -opgelegd door de Autoriteit Persoonsgegevens- kan opleveren? Graag een toelichting hierop.
Het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen laat zien dat monitoring van social media in vrijwel alle gemeenten plaats vindt, maar dat de doelen, middelen en manieren van social media gebruik uiteenlopen. Als bij monitoring persoonsgegevens worden verwerkt, mag dat alleen binnen de kaders van de AVG. Handhaving vindt door de Autoriteit Persoonsgegevens plaats en kan tot boetes leiden.
Deelt u de mening dat het volgen van socialmedia-accounts die een gevaar kunnen vormen voor de openbare orde en veiligheid een taak is van de politie en niet van ambtenaren die voor Sherlock Holmes willen spelen? Graag een toelichting.
Zoals ik reeds beantwoordde bij soortgelijke vragen van uw lid mw. Leijten (ingezonden 25 mei 2021, met kenmerk 2021Z08830) valt te constateren dat de digitalisering van de samenleving eraan bijdraagt dat veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken zich ook naar de online wereld verplaatsen. We zien, zo gaf ik bij die beantwoording ter illustratie tevens aan, dat wijkagent, buurtwerk en jongerenwerker hun werkzaamheden hierdoor ook online gaan verrichten. Zowel de gemeente als de politie hebben derhalve wettelijke taken in het kader van de handhaving van openbare orde en veiligheid. Deze worden dus ook online uitgeoefend. Dit geschiedt binnen de kaders en grenzen van de Gemeentewet, Politiewet en aanverwante wetgeving, waaronder ook de privacywetgeving. Daar waar sprake is van opsporing van strafbaar gedrag berust deze taak bij de politie, die daarbij optreedt onder gezag van het OM.
Klopt het dat gemeenten wachten op een protocol van het Ministerie van Binnenlandse Zaken waarin staat hoe ambtenaren het beste om kunnen gaan met openbare informatie over inwoners? Zo ja, wanneer verwacht u dat gemeenten over dat protocol kunnen beschikken?
Om bewustwording te vergroten beoogt het kabinet versterking en professionalisering te bereiken van de expertise binnen overheidsorganisaties. We ontwikkelen daarom een handreiking Monitoring waarin we aangeven hoe de departementen, gemeenten en uitvoeringsinstanties binnen de kaders van de AVG kunnen monitoren. Ik verwacht deze handreiking aan het einde van het jaar aan te kunnen bieden.
Deelt u de mening dat informatie vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken voor gemeenten van groot belang is, daar uit onderzoek blijkt dat gemeenteambtenaren zich er vaak niet van bewust zijn dat ze de wet overtreden?
Het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen laat zien dat men nog onvoldoende bewust is van de kaders van de AVG. Hoewel gemeenten een eigen verantwoordelijkheid hebben om wettelijke regels na te leven, ook bij de verwerking van persoonsgegevens, zie ik het als taak van de rijksoverheid om hen daarin te ondersteunen.
Bent u bekend met het feit dat privacywaakhond Autoriteit Persoonsgegevens de Delftse situatie zorgelijk noemt vanwege het gegeven dat gemeenten en overheden mensen absoluut niet zomaar mogen volgen? Zo ja, hoe gaat u een einde maken aan deze illegale spionagepraktijken bij gemeenten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja. De Autoriteit persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de AVG en geeft met deze uitspraak een stevig signaal. Gemeenten hebben echter hun eigen verantwoordelijkheid om wettelijke regels na te leven. Het blijft dan ook aan de gemeenten zelf om waar nodig organisatorische en technische maatregelen te nemen en processen aan te passen. Wanneer naleving en intern toezicht tekort schieten, zal ik hier in mijn gesprekken met de VNG en gemeenten aandacht voor vragen. We ontwikkelen daarnaast een handreiking Monitoring waarin we aangeven hoe de departementen en uitvoeringsinstanties binnen de kaders van de AVG kunnen monitoren.
De berichten 'Flinke toename aantal nieuwe besmettingen, ook aantal coronapatiënten in ziekenhuis toegenomen' en 'Reizigers verbazen zich over coronacontrole op luchthavens. ‘Kan op Schiphol zo doorlopen’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht dat het aantal besmettingen weer stijgt en het bericht over gebrek aan controles bij luchthavens?1 2
Ja.
Kunt u aangeven of de oorzaak van deze stijging in besmettingen met name ligt bij reizigers die terugkomen uit het buitenland?
Het percentage besmettingen in de periode tussen 27 juli 2021 en 3 augustus 2021 binnen de doelgroep «medereiziger/reis/vakantie» bedraagt 10.2%. Ten opzichte van de voorgaande periode (5 april 2021 en 27 juli 2021) is in de doelgroep «medereizigers/reis/vakantie» een toename van 1.8% naar 10.2% te constateren.3 Het grootste aandeel van het totale aantal besmettingen vond plaats in de thuissituatie (54.6%) en door bezoek in de thuissituatie (17.7%). Het percentage mensen dat in de afgelopen week binnen 14 dagen na terugkomst uit het buitenland met een positieve test bij de GGD is gemeld, bedraagt 17.9%. In de periode tussen 7 juni en 3 augustus was het aandeel 9.3%.4 Op basis van deze cijfers zien we dat het aandeel besmettingen als gevolg van buitenlandse reizen sinds 3 augustus ten opzichte van de periode daarvoor is toegenomen. Minder duidelijk is of hier sprake is van de oorzaak van de toegenomen incidentie. De afgelopen weken zijn er natuurlijk ook veel meer Nederlanders op vakantie geweest dan in de maanden daarvoor. Daarnaast geven de cijfers aan of de betreffende persoon in de 14 dagen voorafgaand aan de positieve test in het buitenland is geweest. Dit hoeft niet te betekenen dat men op reis besmet is geraakt.
Kunt aangegeven hoe gecontroleerd wordt op coronabewijzen bij het inchecken? Is er in 100 procent van de gevallen sprake van controle of gebeurt dat steekproefsgewijs?
Bij het inchecken is de reiziger verplicht een coronabewijs (vaccinatie-, test- of herstelbewijs) te overhandigen, indien het land van bestemming een geel of oranje reisadvies heeft. De reiziger mag alleen aan boord gaan indien hij of zij een negatieve test of geldig herstel- of vaccinatiebewijs overhandigt. Bij aankomst in Nederland wordt, bijvoorbeeld op Schiphol, steekproefsgewijs gecontroleerd of reizigers met een geldig coronabewijs gereisd hebben. Zij worden hier door de luchtvaartmaatschappijen reeds op gecontroleerd vóór vertrek.
Kunt u aangeven wat de acceptatie is van en de ervaringen zijn met aangeboden zelftests voor reizigers die aankomen op Schiphol?
De ervaringen met het uitdelen van de zelftesten zijn goed. Het grootste deel van de inkomende reizigers reageert positief op de zelftest. Slechts een klein deel van de mensen neemt de test niet aan. De zelftesten worden overigens niet alleen op Schiphol aangeboden, maar ook op Rotterdam-The Hague Airport, Eindhoven Airport, Groningen Airport Eelde en Maastricht Aachen Airport. Op Schiphol worden tussen de 10.000–25.000 testen per dag uitgedeeld. Dit is ca. 25–45% van het totaal aantal inkomende passagiers dat in Nederland blijft. Op de andere vliegvelden gaat het om de volgende aantallen zelftesten per dag: Eindhoven ca. 4500, op Rotterdam-The Hague Airport ca. 1.700, op Maastricht-Aachen ca. 240 per dag en op Groningen ca. 120.
Kunt aangeven hoe het gebruik is van de mogelijkheid die GGD Kennemerland biedt aan vertrekkende en aankomende reizigers op Schiphol om zich zonder afspraak te laten vaccineren tegen COVID-19 op de XL-vaccinatielocatie bij P4 Lang Parkeren?
Naar aanleiding van de motie van het lid Paternotte (D66)5 is GGD Kennemerland op 28 juli jl. gestart om inkomende Nederlandse reizigers/burgers te motiveren zich te laten vaccineren. Dit om de vaccinatiebereidheid en -graad te vergroten en daarmee meer mensen te kunnen beschermen tegen het coronavirus. Reizigers kregen op de luchthaven de mogelijkheid aangeboden direct een afspraak te maken voor een vaccinatie bij de GGD in hun woon- of verblijfplaats. Reizigers die dat wilden, konden direct worden doorverwezen naar de vaccinatielocatie van de GGD op Schiphol. Hiertoe was een gratis pendeldienst beschikbaar. De ervaring heeft geleerd dat het actief benaderen van reizigers om hen te informeren over (de mogelijkheid tot) vaccineren in veel gevallen niet werd geapprecieerd en dat het personeel in sommige gevallen agressief bejegend werd. Reizigers lijken al goed geïnformeerd te zijn, reeds een afspraak te hebben staan, of bewust de keuze te hebben gemaakt zich niet te laten vaccineren. Ook hebben reizigers vaak geen interesse, omdat men wordt opgehaald door familie of omdat men eenvoudigweg snel naar huis wil.
Op basis daarvan en het lage aantal gemaakte afspraken, is de informatiestrategie en werkwijze aangepast en is de pendeldienst (waar door de beoogde cliënten geen gebruik van is gemaakt) per 3 augustus jl. stopgezet. Gebleken is dat de inzet op Schiphol niet de gewenste resultaten oplevert om de vaccinatiebereidheid en de vaccinatiegraad te verhogen. De GGD zet andere middelen in om laagdrempelig mensen te kunnen bereiken.
Het bericht dat de politie zonder wettelijke basis automobilisten en bijrijders heeft gefotografeerd voor opsporing |
|
Joost Sneller (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de politie de afgelopen vijf jaar zonder wettelijke basis het gezicht van automobilisten en bijrijders heeft gefotografeerd voor opsporingsdoeleinden en strafrechtelijke onderzoeken?1
Ja.
Voordat ik over ga tot de beantwoording van de vragen wil ik benadrukken dat de bewering in het NRC-artikel dat de politie zonder wettelijke basis het gezicht van automobilisten en bijrijders heeft gefotografeerd niet juist is. De door u gestelde vragen borduren voort op deze onjuiste voorstelling van zaken. Ik hecht er daarom aan eerst een korte toelichting te geven op de wijze waarop de politie kentekengegevens verkrijgt en verwerkt.
ANPR-camera’s zijn primair gericht op het maken van foto’s van kentekenplaten. Met een ANPR-camera worden overzichtsfoto’s gemaakt. Dit zijn foto’s waarop het voertuig te zien is plus een klein deel van de omgeving. Op een aantal van die overzichtsfoto’s is de bestuurder in beeld. Voor het maken en gebruiken van de ANPR-foto’s zijn verschillende wettelijke grondslagen, die ik hierna toe zal lichten. Kort gezegd bestond er tussen deze grondslagen een verschil ten aanzien van het gebruik van de foto’s, waardoor langs de ene grondslag ongeblurde foto’s wel en langs de andere grondslag ongeblurde foto’s niet gebruikt mochten worden. Om deze disbalans te beëindigen hebben OM en politie besloten alleen geblurde foto’s te gebruiken.
Ter toelichting schets ik hieronder de verschillende wettelijke grondslagen voor het maken en gebruiken van ANPR-foto’s.
Er zijn twee wettelijke grondslagen voor het maken van ANPR-foto’s door de politie:
Artikel 3 Politiewet 2012 (Pw). Met deze grondslag worden ANPR-foto’s gemaakt door gebruikmaking van referentielijsten. Referentielijsten bevatten kentekens van auto’s die worden gezocht door de politie, bijvoorbeeld omdat een auto is gestolen of omdat iemand een openstaande boete heeft. Er is sprake van een hit wanneer een voertuig met een kenteken dat op een referentielijst staat langs een ANPR-camera rijdt. Alleen dan – in het geval van een hit – wordt de foto opgeslagen. Een hit wordt «real-time» gegenereerd, waardoor de politie direct kan overgaan tot opvolging.
Artikel 126jj Wetboek van Strafvordering (Sv). Deze grondslag geeft de politie de bevoegdheid om ANPR-foto’s te maken van alle voertuigen die een ANPR-camera passeren en deze op te slaan voor een periode van maximaal 28 dagen. Deze gegevens kunnen gedurende deze periode worden opgevraagd ten behoeve van de opsporing van een misdrijf of van voortvluchtige personen. Het opvragen van deze gegevens vindt altijd achteraf plaats. Na 28 dagen worden deze ANPR-foto’s automatisch verwijderd.
Het NRC-artikel gaat over het gebruik van ANPR-foto’s waarop personen herkenbaar voorkomen. Daarin verschillen de twee grondslagen:
Op ANPR-foto’s die zijn gemaakt met artikel 126jj Sv als grondslag moeten personen die herkenbaar voorkomen onherkenbaar worden gemaakt (blurren).2
Op ANPR-foto’s die zijn gemaakt met artikel 3 Pw als grondslag rust geen verplichting om personen onherkenbaar te maken.
Het OM en de politie hebben geoordeeld dat een potentiële disbalans kan worden waargenomen tussen de beide grondslagen ten aanzien van het gebruik. Dit heeft ertoe geleid dat zij gezamenlijk de beslissing hebben genomen om – voor de zekerheid – de wettelijke lijn van artikel 126jj Sv voor het gebruik door te trekken naar de artikel-3-foto’s. Hiermee is het gebruik van ANPR-foto’s waarop personen herkenbaar voorkomen op dit moment in het geheel niet mogelijk: deels door wat de wet daarover zegt, deels door een eigen beleidsbeslissing van het openbaar ministerie. Politie en OM hebben deze beslissing op 12 augustus jl. gepubliceerd.3
Sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte? Door wie bent u hierover geïnformeerd en hoe?
De bewering dat er zonder wettelijke basis gezichten van automobilisten en bijrijders zijn gefotografeerd is onjuist. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 1.
In augustus 2020 ben ik er schriftelijk van op de hoogte gebracht dat er een ongeblurde ANPR-foto is verstrekt die op grond van artikel 126jj Sv is gemaakt. Dit gebeurde in het kader van het verschijnen van het eerste WODC-monitorrapport. In augustus 2021 ben ik geïnformeerd over twee andere verstrekkingen van dergelijke, op basis van art. 126jj Sv gemaakte, ongeblurde foto’s. Dit gebeurde in het kader van het verschijnen van het tweede WODC-monitorrapport. In mijn antwoord op vraag 3 ga ik hier verder op in.
Als u dit al voor publicatie wist, waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd? Zo nee, waar is het dan misgegaan in de verantwoording aan u? In welke rapportages en overleggen moet de politie verslag doen van dergelijk gebruik van opsporingsmiddelen?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik reeds aangegeven dat ik in het kader van het eerste WODC-monitorrapport ben geïnformeerd over de verstrekking van een ongeblurde ANPR-foto, die was gemaakt op grond van artikel 126jj Sv. In dit eerste monitorrapport wordt één zaak beschreven waarin het OM vanwege de ernst van de zaak (een levensdelict) een ongeblurde ANPR-foto vorderde. Aan deze vordering ging een uitvoerige juridische discussie vooraf, waarbij de verschillende rechtsplichten tegen elkaar zijn afgewogen. Dit monitorrapport heb ik op 3 september 2020 aangeboden aan uw Kamer.4
De politie is verplicht om op verschillende manieren verslag te doen van de uitvoeringspraktijk:
De politie is verplicht om periodiek een interne privacy-audit uit te voeren op onderdelen van de Wpg.5 De politie heeft mij een afschrift van de controleresultaten van de privacy-audits gestuurd.
Daarnaast is de politie gehouden om een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) uit te voeren ten aanzien van (voorgenomen) hoog-risico-verwerkingen.6 Door middel van een GEB worden de risico’s van de betreffende verwerking voor de rechten en vrijheden van betrokkenen in kaart gebracht en dienen maatregelen te worden geformuleerd om deze risico’s te mitigeren. Er is voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 126jj Sv een wetgevings-GEB uitgevoerd. De politie heeft geen aanvullende GEB uitgevoerd op de toepassing van de nieuwe bevoegdheid. De reden daarvoor is dat ANPR geen nieuwe toepassing of technologie is bij de politie.
Artikel 126jj Sv bevat een evaluatiebepaling. De politie en het OM hebben informatie aangeleverd ten behoeve van dit evaluatieonderzoek. Deze evaluatiebepaling houdt in dat de Minister van Justitie en Veiligheid binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk stuurt. Het evaluatieonderzoek omvat twee (eerdergenoemde) monitorrondes. Het eindrapport zal ik, samen met een beleidsreactie, dit najaar aanbieden aan uw Kamer. Het verslag van de tweede monitorronde over het jaar 2020 verschijnt gelijktijdig met het eindrapport.
Welke toezichthouders houden toezicht op het vervaardigen en gebruiken van beeldmateriaal voor opsporingsdoeleinden en strafrechtelijke onderzoeken?
Ik interpreteer «beeldmateriaal» in deze vraag als beeldmateriaal waarop personen herkenbaar zijn afgebeeld. Dergelijk beeldmateriaal is juridisch gezien een persoonsgegeven. De verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de politietaak is geregeld in de Wet Politiegegevens (Wpg). Het uitvoeringsbesluit dat is gebaseerd op artikel 126jj Sv stelt aanvullende eisen aan de verwerking van de ANPR-afbeeldingen.7
De AP houdt toezicht op de Wpg. Bij een gegevensverwerking met een hoog privacy-risico stelt de Wpg een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) verplicht.8 Als de dataverwerking een hoog risico betreft en het lukt niet om maatregelen te vinden om dit risico te beperken, dan is voorafgaande raadpleging van de AP verplicht. Tijdens periodieke evaluaties moet de aard en de omvang van alle risico's die in de GEB zijn benoemd worden doorgelicht.
Het vervaardigen en gebruiken van beeldmateriaal voor opsporingsdoeleinden en strafrechtelijk onderzoek vindt plaats onder gezag van de Officier van Justitie.9 Indien tijdens een strafrechtelijk onderzoek onregelmatigheden met betrekking tot het vervaardigen en gebruiken van beeldmateriaal aan het licht zouden komen, is het oordeel daarover in een concrete strafzaak uiteindelijk aan de strafrechter.10
Naast de AP en de rol van de Officier van Justitie is er een intern stelsel van toezicht. Elke politie-eenheid heeft een privacyfunctionaris die zich bezighoudt met advies en toezicht.11 Daarnaast is er een functionaris voor gegevensbescherming die de interne onafhankelijk toezichthouder is.12 De eerder genoemde interne auditfunctie is ondergebracht bij de afdeling Concernaudit van de politie. De Gegevensautoriteit bewaakt de strategische kaders en monitort het beleid.
Hadden de betreffende toezichthouders van deze onrechtmatige surveillance op de hoogte kunnen zijn? Zo nee, waarom niet? Welkechecks and balances hebben hier volgens u gefaald?
Ten aanzien van de vraagstelling wil ik benadrukken dat geenszins sprake is van onrechtmatige surveillance. Waar wel sprake van is, is dat er in drie zaken een op basis van artikel 126jj Sv vervaardigde ongeblurde ANPR-foto is verstrekt aan een onderzoeksteam, terwijl de wettelijke regeling dat niet toestaat.
Ten aanzien van uw vraag over de informatiepositie van de toezichthouders het volgende: uit een GEB kan voortvloeien dat voorafgaande raadpleging van de AP moet plaatsvinden. In mijn antwoord op vraag 3 gaf ik aan dat de politie afgezien van de wetgevings-GEB geen GEB heeft uitgevoerd. Er is daarom ook geen voorafgaande raadpleging van de AP geweest.
Verder voert het WODC het evaluatieonderzoek naar artikel 126jj Sv uit. Dat evaluatieonderzoek omvat twee tussentijdse monitors. De politie en het OM zijn verplicht alle informatie te verstrekken die nodig is voor dat onderzoek.
De Gegevensautoriteit of de Functionaris voor gegevensbescherming kijken niet dagelijks mee bij de werkzaamheden van de politie, dat past niet bij hun rol van toezichthouder. De toepassing van ANPR kan wel onderwerp van een toezichtactie zijn indien de privacyfunctionaris of de Functionaris voor gegevensbescherming daar aanleiding toe ziet.
Beschikt de Autoriteit Persoonsgegevens in uw optiek over voldoende middelen om goed toezicht te houden op dergelijke privacyschendingen door de overheid? Kunt u in uw antwoord ingaan op het feit dat alleen al dit jaar bleek dat de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) onrechtmatig heimelijk burgers volgde, de politie onrechtmatig burgers hackte, defensie onrechtmatig burgers volgde en diverse gemeenten dit ook doen?2
De Autoriteit Persoonsgegevens is een zelfstandig bestuursorgaan en kan haar capaciteit naar eigen inzicht verdelen over haar verschillende taken. In een onderzoek dat door KPMG is uitgevoerd naar de capaciteit en de financiële middelen van de AP is geconcludeerd dat er nog te veel onzekerheden aanwezig zijn om voor de AP tot een eenduidige, meerjarige, vooruitkijkende capaciteitsraming te komen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft uw Kamer daar in april 2021 over geïnformeerd.14
De verschillende AVG-gerelateerde gebeurtenissen bij overheidsinstanties in het afgelopen jaar onderstrepen het belang van voldoende capaciteit bij de AP.
Deelt u de mening dat de basis van onze rechtsstaat is, dat alles wat de overheid doet gebaseerd moet zijn op democratisch gelegitimeerde wet- en regelgeving? Hoe weegt u in dit licht de consequente overschrijding van de grenzen van de eigen bevoegdheden en de consequente schending van de privacyrechten van burgers door de overheid?
Ja. Ik hecht eraan hieraan toe te voegen dat in het onderhavige geval van een consequente overschrijding van de eigen bevoegdheden evenwel geen sprake is. Zie daarvoor mijn antwoord op vraag 5.
Aan de beschreven verstrekkingen met artikel 126jj Sv als grondslag ging een uitvoerige juridische discussie vooraf, waarbij de verschillende rechtsplichten tegen elkaar zijn afgewogen.
Deze uitvoerige juridische discussie leidde ook tot het eerdergenoemde besluit dat het gebruik van ANPR-foto’s waarop personen herkenbaar voorkomen in het geheel niet meer toestaat.
Welke grondslagen en bijbehorende vereisten zijn er voor het vervaardigen en gebruiken van beeldmateriaal voor opsporingsdoeleinden en strafrechtelijke onderzoeken? Aan welke vereisten is in dit geval, nog los van het ontbreken van een wettelijke grondslag, niet voldaan?
De algemene taakstelling van de politie is af te leiden uit artikel 3 Pw. Het artikel beschrijft wat de politietaak is. Dit betekent dat het artikel niet met zoveel woorden bevoegdheden toekent, maar algemeen wordt aangenomen dat opsporingsambtenaren aan artikel 3 Pw bevoegdheden kunnen ontlenen die nodig zijn om de gestelde taak uit te oefenen – inclusief in voorkomende gevallen het vervaardigen en gebruiken van beeldmateriaal – mits de uitoefening van zo’n bevoegdheid niet een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen maakt.
Voor het maken van een meer dan geringe inbreuk is een specifieke wettelijke regeling nodig. Daarin is onder meer voorzien door de regeling van de bijzondere opsporingsbevoegdheden in het Wetboek van Strafvordering. In het algemeen geldt dat de Officier van Justitie beslist over de inzet van meer ingrijpende bijzondere opsporingsbevoegdheden. Voor de inzet van zeer ingrijpende opsporingsbevoegdheden is daarnaast een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris vereist.
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 1, 5 en 7.
Hoe en wanneer wordt de tijdelijke bevoegdheid voor 28 dagen foto’s van kentekens op te mogen slaan in een database, genaamd Argus, geëvalueerd? Kunt u garanderen dat deze foto’s en de onrechtmatige foto’s van de gezichten van automobilisten en bijrijders steeds na 28 dagen zijn en worden vernietigd? Welke controle vindt daarop plaats?
Art 126jj Sv is op 1 januari 2019 is in werking getreden. Deze wet bevat een evaluatie- en horizonbepaling (zie mijn antwoord op vraag 3) en is in beginsel voor drie jaar van kracht, tenzij bij koninklijk besluit anders wordt besloten. Het WODC heeft in 2021 de wet geëvalueerd. Het eindrapport is klaar. Mede op basis van die evaluatie wordt bepaald of de bevoegdheid wordt gehandhaafd. Het evaluatierapport heb ik samen met mijn reactie op 1 oktober jl. aan uw Kamer aangeboden.15
Na 28 dagen worden de gegevens in de Argusdatabase automatisch verwijderd. Deze automatische handeling is in de privacy-audit gecontroleerd en vastgesteld. In 2019 was er nog een back-up aanwezig van Argus, die een week bewaard bleef voor het geval gegevens ongewild verloren gaan, bijvoorbeeld door een storing. Vanaf 2020 is geen back-up meer gemaakt, om te voorkomen dat gegevens langer bewaard blijven dan wettelijk toegestaan. Hier wordt in het eerste WODC-monitorrapport melding van gemaakt.
Welke juridische implicatie kan het onrechtmatig en onwettelijk gebruik van de foto’s hebben voor strafzaken waarin deze zijn gebruikt voor opsporingsdoeleinden of ter bewijs?
Ten aanzien van deze vraagstelling verwijs ik u allereerst naar mijn antwoord op vraag 5. Wanneer een rechter in strafzaken oordeelt dat er sprake is van informatie die niet conform de heersende rechtsregels is vergaard of verwerkt staat de rechter het instrumentarium ter beschikking zoals beschreven in artikel 359a Sv. Het is aan de rechter om daaraan in het individuele geval de consequenties te verbinden die passend worden geacht.
De aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur Jaap Werner bij de beëdiging van Iraans president Raisi |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat Hamas, Hezbollah, en de Palestijns-Islamitische Jihad door de Europese Unie (EU) en de Verenigde Staten (VS) als terroristische organisaties beschouwd worden?
Ja.
Bent u ermee bekend dat drie vertegenwoordigers van eerdergenoemde terroristische organisaties aanwezig waren bij de beëdiging van de Iraanse president Raisi?1 Was u hier voorafgaande aan de beëdiging al van op de hoogte?
Het was vooraf niet bekend wie – behalve EU-lidstaten – aanwezig zouden zijn bij de inauguratie. Inmiddels is dit bekend.
Kunt u uitleg geven op wiens initiatief er is besloten om ook de Nederlandse ambassadeur in Iran naar de beëdiging van Raisi te sturen?
Net als alle in Iran vertegenwoordigde EU-landen is Nederland bij de inauguratie van de Iraanse president vertegenwoordigd door de ambassadeur.
Kunt u inzage geven welke andere EU-lidstaten ook een vertegenwoordiging hebben gestuurd naar Raisi’s beëdiging?
Alle andere in Iran vertegenwoordigde EU-landen waren vertegenwoordigd bij de inauguratie. Dit waren Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Zweden, Slovenië, Slowakije, Cyprus, Griekenland, Finland, Roemenië, Bulgarije, Hongarije, Portugal, Polen, Italië (inclusief Directeur-Generaal Politieke Zaken uit Rome), België, Spanje, Oostenrijk, Tsjechië, Kroatië en Malta (vanuit de hoofdstad).
Kunt u uitleggen of u alsook de Minister-President expliciete goedkeuring hebben gegeven om EU-vertegenwoordiger Enrique Mora naar de beëdiging te sturen?
De EU-vertegenwoordiger, Enrique Mora, is op verzoek van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU (HV) Josep Borrell en in zijn capaciteit als nucleair onderhandelaar naar Teheran afgereisd. De HV heeft hiervoor geen toestemming nodig van EU-lidstaten en heeft hier ook niet om gevraagd.
Heeft u expliciet goedkeuring gegeven voor het aanwezig zijn van de Nederlandse ambassadeur bij de beëdiging?
Ja, op basis van gebruikelijke procedures en in lijn met alle hierboven genoemde EU-landen.
Heeft u contact gehad met de ambassadeur over dit bezoek? Bent u bereid inzage te geven in wat de Nederlandse regering de ambassadeur heeft verteld of opgedragen?
Het ministerie heeft de ambassadeur de instructie gegeven de inauguratie bij te wonen en verslag te doen.
Heeft u overlegd met de Minister-President over dit bezoek?
Nee.
Keurde de Minister-President expliciet de aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur bij de beëdiging goed? Indien ja, op welke wijze heeft de Minister-President zijn goedkeuring verleend?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het eens met de onderzoeken waaruit blijkt dat Raisi verantwoordelijk was voor massa-executies in 1988?
Het kabinet is bekend met berichten over beschuldigingen van zijn betrokkenheid bij massa-executies in 1988. Het kabinet is echter niet bekend met gezaghebbend onafhankelijk onderzoek dat bewijst dat Raisi – als lid van de groep openbare aanklagers – verantwoordelijk was.
Deelt u de mening dat Nederland geen banden moet onderhouden met staatshoofden waarvan algemeen bekend is dat er bloed aan hun handen kleeft?
Nederland onderhoudt diplomatieke betrekkingen met vrijwel alle landen. Deze betrekkingen zijn, naast samenwerking op andere voor Nederland belangrijke onderwerpen zoals veiligheid en handel, juist van belang om eerbiediging van mensenrechten te bespreken en eventuele mensenrechtenschendingen aan de kaak te stellen.
Deelt u de vaststelling dat de Nederlandse regering het regime van Raisi erkent en legitimeert door de Nederlandse ambassadeur bij Raisi's beëdiging aanwezig te laten zijn? Zo nee, waarom niet?
De aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur, alsmede die van alle andere in Iran vertegenwoordigde EU-lidstaten, bij de inauguratie van president Raisi vormt onderdeel van het onderhouden van diplomatieke betrekkingen. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Ondervond u geen persoonlijke bezwaren bij de aanwezigheid van de ambassadeur bij de beëdiging van Raisi?
Zie antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat Nederland en de EU geen banden moeten onderhouden met terroristische bewegingen? Indien ja, waarom zijn zowel de Nederlandse ambassadeur als EU-vertegenwoordiger Enrique Mora aanwezig geweest in het bijzijn van terroristische organisaties?
Ja. Aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur, plaatsvervangend SG EDEO Enrique Mora alsmede de ambassadeurs van andere EU-lidstaten stond in het teken van de beëdiging van het Iraanse staatshoofd. Van het onderhouden van banden met of legitimering van terroristische bewegingen was en is geen sprake.
Deelt u de mening dat Nederland Hamas, Hezbollah, en de Palestijns-Islamitische Jihad legitimeert door zich met terroristische organisaties te mengen bij een beëdiging?
Nee. Zie antwoord op vraag 14.
Ondervond u geen persoonlijke bezwaren bij de aanwezigheid van terroristische organisaties?
Zie antwoord op vraag 14.
Deelt u de vaststelling dat Nederland de massa-executies in 1988 onder tafel schuift door de aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat Nederland veelvuldig en consistent aandacht vraagt voor de schrijnende mensenrechtensituatie in Iran, zowel in bilateraal als multilateraal verband, en tevens aanzienlijke sanctiedruk uitvoert in EU-verband om deze zorgen verder gestalte te geven.
Deelt u de vaststelling dat Israël in het Midden-Oosten Nederlands trouwste bondgenoot is?
Nederland onderhoudt uitstekende relaties met Israël. Het is niet de inschatting van het kabinet dat de door u genoemde aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur de vriendschappelijke band tussen Nederland en Israël onder druk heeft gezet.
Deelt u de mening dat het bezoek van de Nederlandse ambassadeur de Nederlandse banden met Israël onder druk zet?
Zie antwoord vraag 18.
Deelt u het eindoordeel dat zowel de Nederlandse als de Europese deelname aan de beëdiging van Raisi een diplomatieke blunder is geweest?
Nee.
Het bekendheidsonderzoek over PGO |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de resultaten van het bekendheidsonderzoek over PGO?1
Ja. Dit onderzoek is onderdeel van het traject dat de Patiëntenfederatie met steun van VWS is gestart om de bekendheid met PGO’s en het gebruik ervan te vergroten. Het onderzoek laat duidelijk zien dat voorlichting over nut en noodzaak van PGO’s nodig is.
Vindt u ook dat PGO (eigendom van medische data bij de patiënt) een essentiële ontwikkeling is voor verdere en noodzakelijke digitalisering van de zorg?
Ja. Goede en tijdige gegevensuitwisseling tussen zorgverleners en patiënten/cliënten is een belangrijke voorwaarde voor de juiste zorg op de juiste plek en om patiënten/cliënten meer regie te geven over hun eigen gezondheid. Het maken van afspraken over veilige gegevensuitwisseling, het vergroten van de bekendheid over en het gebruik van PGO’s is een belangrijk onderdeel van mijn beleid. Met een PGO hebben mensen de mogelijkheid om hun gezondheidsgegevens op één plek te verzamelen en om deze te beheren en te delen indien gewenst. Beter geïnformeerde patiënten hebben een gelijkwaardiger gesprek met de zorgverlener en daarmee kan het samen beslissen met de zorgverlener gefaciliteerd worden. Bovendien maakt een PGO het mogelijk dat de burger/patiënt levenslang zijn gezondheidsgegevens kan verzamelen en gebruiken door deze digitaal op te halen bij zorgverleners. Dit is een essentiële ontwikkeling voor verdere en noodzakelijke digitalisering van de zorg en het verkrijgen van grip op de eigen gezondheid.
Kunt u aangegeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de ontwikkeling van PGO’s?
Om veilige uitwisseling tussen de PGO’s van patiënten en de ICT systemen van zorgaanbieders te realiseren moeten er zowel door leveranciers van PGO’s als door leveranciers van systemen van zorgaanbieders aanpassingen gedaan worden in de ICT systemen. Aan de kant van de PGO leveranciers zijn hier al grote stappen in gezet en is door 34 PGO’s het benodigde MedMij-label behaald. Er worden inmiddels meerdere PGO’s aangeboden (zie ook www.pgo.nl), die klaar zijn voor een veilige uitwisseling. Aan de kant van de zorgaanbieders zijn er verschillende stimuleringsregelingen (VIPP’s) om uitwisseling met PGO’s via het MedMij Afsprakenstelsel te realiseren. Voor de huisartsensector is de planning dat vanaf 1 september in het kader van het OPEN-programma uitwisseling met PGO’s mogelijk wordt, wat betekent dat bij een groot deel van de huisartsen in Nederland dit najaar gezondheidsgegevens opgehaald kunnen worden via een PGO. Daarna volgen ook andere sectoren waaronder de geestelijke gezondheidszorg (VIPP GGZ), de vrijgevestigde GGZ (VG VIPP), instellingen voor medisch specialistische zorg (VIPP5), de geboortezorg (Babyconnect) en de langdurige zorg (VIPP InZicht).
In de Achterhoek werken verschillende zorgverleners samen binnen één PGO; kent u daarvan andere voorbeelden? Hoe wordt geborgd dat PGO-systemen met elkaar kunnen communiceren en dat informatie veilig wordt verstuurd?
Een PGO is een middel voor patiënten/cliënten om inzage te krijgen in hun medische gegevens die verspreid kunnen zijn bij zorgaanbieders in het hele land. Zorgverleners werken daarbij niet in de PGO’s van patiënten maar in hun eigen systemen, die dan een deel van de gegevens kunnen uitwisselen met PGO’s. PGO’s communiceren dus niet met elkaar, maar met de ICT-systemen van de zorgaanbieders
In de Achterhoek werken sinds 2018 in een cross sectorale benadering verschillende zorgverleners en vertegenwoordigers van cliënten/patiënten in de regio samen aan het ontsluiten van (alle) gezondheidsgegevens voor burgers, op basis van het MedMij Afsprakenstelsel voor uitwisseling met PGO’s. In aanvulling op de ontsluiting van de gegevens naar MedMij PGO’s, zoals dat ook in de rest van het land kan, wordt ter ondersteuning van de interactie tussen zorgverleners en patiënten in de Achterhoek ook gebruik gemaakt van aanvullende modules, die eveneens het MedMij Afsprakenstelsel volgen. Daardoor kan ook deze informatie veilig worden uitgewisseld.2 Er zijn meerdere voorbeelden van partijen en PGO’s die toepassingen ontwikkelen voor bepaalde ziektebeelden of regio’s die als functionaliteit via het PGO aangeboden kunnen worden. Dit is nog volop in ontwikkeling en ik zal dat samen met Stichting MedMij de komende tijd goed blijven volgen.
Hoe wordt gezorgd dat best practices met betrekking tot PGO verder worden uitgerold?
Best practices, zoals die in de Achterhoek, worden onder andere onder de aandacht gebracht door de PGO alliantie, die bestaat uit ruim vijftig patiënten-, branche-, consumenten- en welzijnsorgansiaties onder leiding van de Patiëntenfederatie Nederland. De alliantie heeft als doel om PGO’s bekender te maken en het gebruik te stimuleren. Zo ontwikkelt de alliantie communicatiemateriaal (o.a. flyers en wachtkamerfilmpjes) dat door alle betrokken partijen gebruikt kan worden. Ook worden er webinars voor gebruikers en zorgverleners georganiseerd en worden er e-learnings over het gebruik van PGO’s ontwikkeld. Daarnaast wordt er actieonderzoek gedaan naar het gebruik van PGO’s, zoals het hier genoemde onderzoek in de Achterhoek. Alle leerervaringen worden meegenomen in de activiteiten van de alliantie. De leerervaringen die nu worden opgedaan rondom de aansluiting van de huisartsensector worden gedeeld met de sectoren die nog zullen aansluiten. Ook vanuit het programma OPEN (het versnellingsprogramma van InEen, LHV en NHG om huisartsen te helpen bij het veilig online delen van medische gegevens met hun patiënten) en vanuit Stichting MedMij worden veel best practices gedeeld met andere sectoren en partijen die aan de slag willen met uitwisseling met PGO’s.
Het omzeilen van het provisieverbod door enkele aanbieders van financiële producten |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het provisieverbod op de distributie van complexe financiële producten (mede) als doel heeft te voorkomen dat bemiddelaars uit eigen financieel belang bepaalde complexe financiële producten aan consumenten adviseren en daarin bemiddelen?»
Ja, het provisieverbod moet voorkomen dat het eigen financiële belang van een adviseur of bemiddelaar invloed heeft op zijn of haar dienstverlening aan de klant. Het doel van het provisieverbod is om de financiële band tussen aanbieder en adviseur of bemiddelaar door te knippen.
Deelt u de mening dat producten die bedoeld zijn voor vermogensopbouw of voor de oudedag (box 1 en box 3), ongeacht of er bijvoorbeeld sprake is van een werknemer, zelfstandig ondernemer of freelancer, fiscaal neutraal moeten worden gefaciliteerd?
Ik deel met u dat het fiscaal faciliteren van pensioenopbouw voor werknemers, ondernemers en freelancers, zoveel mogelijk gelijk zou moeten zijn. In het Wetsvoorstel toekomst pensioenen wordt voorgesteld om waar mogelijk en wenselijk, een stap te zetten richting een arbeidsvormneutraal pensioenkader, waardoor werknemers, ondernemers en freelancers fiscaal meer gelijk worden behandeld.
Deelt u de mening dat, als een consument kiest voor het aanschaffen van een complex financieel product via een bemiddelaar, de bemiddelaar niet financieel moet worden gestuurd/beïnvloed door de marktpartij die het product aanbiedt?
Ja, het is onwenselijk wanneer een bemiddelaar een eigen financieel belang zou hebben bij de advisering van een specifiek product. Het provisieverbod regelt daarom dat de bemiddelaar niet financieel of op een andere manier mag worden gestuurd door de aanbieder.
Bent u ervan op de hoogte dat er partijen in de markt voor financiële dienstverlening zijn die een (gratis) faciliteit inrichten binnen hun financiële product die het mogelijk maakt om de vergoeding van de klant aan zijn financieel adviseur te onttrekken aan de geldswaarde van dit financiële product? Deelt u de mening dat die gratis faciliteit onder het provisieverbod valt?
Het provisieverbod ziet op alle beloningen of vergoedingen in welke vorm dan ook, voor het bemiddelen of adviseren ter zake van een financieel product of het verlenen van een beleggingsdienst. Als zo’n gratis faciliteit, waarnaar in de vraag wordt verwezen, is aan te merken als een vorm van vergoeding, dan is sprake van een provisie. Dat sprake is van provisie maakt niet dat meteen sprake is van overtreding van het provisieverbod. Op het provisieverbod bestaan namelijk een aantal uitzonderingen, zoals dat het provisieverbod niet geldt voor betalingen die rechtstreeks van de klant naar de adviseur of bemiddelaar wordt overgemaakt.
In de Europese richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (Mifid) staat dat een dergelijke faciliteit toegestaan zou kunnen zijn «indien de persoon er zich van bewust is dat deze betalingen namens hem zijn verricht en dat het bedrag en de frequentie van de betalingen zijn overeengekomen tussen de cliënt en de beleggingsonderneming, en niet door een derde partij zijn vastgesteld».
Bij lijfrenterekeningen waarbij de betaling van de adviseur of bemiddelaar door de beleggingsonderneming in opdracht van de cliënt overgemaakt wordt van de persoonlijke beleggingsrekening van de cliënt naar de rekening van adviseur of bemiddelaar is het dus afhankelijk van de precieze omstandigheden van zo’n faciliteit of sprake is van overtreding van het provisieverbod. Het is aan de toezichthouder en uiteindelijk aan de rechter om te oordelen over concrete gevallen.
Onderkent u dat door het aanbieden van deze faciliteit via een in het aanbod van het product geïntegreerde tussen- dan wel tegenrekening niet alleen de consument, maar vooral ook de adviseur gemak wordt geboden, aangezien de adviseur op deze manier niet rechtstreeks een vergoeding met de consument hoeft te regelen? En onderkent u dat hierdoor de motivatie voor een productadvies door een adviseur minder transparant kan worden? En zo nee, hoe draagt dit bij aan de wens om de beloning voor een financieel adviseur transparant en niet gekoppeld aan een aanbieder te laten zijn?
Ik begrijp dat een dergelijke faciliteit de financieel adviseur en de klant gemak biedt, omdat de beleggingsonderneming zorgdraagt voor de inning van de afgesproken vergoeding tussen financieel adviseur en diens klant. De financieel adviseur hoeft zich dan niet druk te maken over de incasso van de afgesproken bedragen en de klant hoeft zich niet druk te maken over het overboeken ervan. Voor wat betreft de kosten is het uitgangspunt dat het feitelijk afspraken betreft tussen de klant en de adviseur. De afspraken dienen dus niet via de aanbieder te lopen. Zowel de beleggingsonderneming als de financieel adviseur zijn verplicht om transparant te zijn, door inzicht te geven in de manier waarop de kosten in rekening worden gebracht. Bovendien is zo’n faciliteit alleen onder voorwaarden toegestaan, waarbij transparantie een belangrijk element is. Zie daarvoor ook de beantwoording bij vraag 4.
In hoeverre deelt u de mening dat dit een perverse prikkel is die een sturend effect kan hebben op adviezen en, die vanwege de eenvoud om de beloning van een advies te kunnen incasseren, druk legt om vooral een dergelijk product te bemiddelen aan de klant en daarmee mogelijk kan leiden tot nieuwe uitwassen in de financiële dienstverleningsbranche ten nadele van consumenten? En indien u dit anders ziet, hoe wordt het klantbelang hiermee gediend?
Het «ontzorgen» van de adviseur door het overboeken van de afgesproken vergoeding aan de adviseur van de beleggingsrekening van de klant zou kunnen leiden tot (ongewenste) productsturing. Om dit in context te plaatsen, wil ik wel opmerken dat dit «ontzorgen» naar ik begrijp (i) niet veel verder gaat dan bijvoorbeeld de situatie van een automatische incasso, (ii) de nodige transparantiewaarborgen kent en (iii) gelijk is binnen de groep beleggingsondernemingen die een dergelijke faciliteit kennen. Ook is zo’n faciliteit alleen onder voorwaarden toegestaan.
Ik heb op dit moment onvoldoende zicht op de concrete vormgeving van dergelijke faciliteiten en de consequenties daarvan voor consumenten. Ik zal in overleg gaan met de AFM over deze faciliteiten en hoe die zich verhouden tot andere producten in het licht van de consumentenbescherming en bezien of dat aanleiding geeft tot het nemen van maatregelen.
Hoe beoordeelt u dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) deze ontwikkeling als ongewenst bestempelt en liever niet meer ziet dat er (nieuwe) partijen de markt mee opkomen, maar tegelijkertijd niet optreedt tegen partijen die een dergelijke faciliteit aanbieden? Bent u bereid het level playing field te herstellen, door deze regeling te verbieden?
Het is aan de AFM zelf om een beoordeling te maken waar zij handhavingscapaciteit voor in zet. Zoals in antwoord op vraag 4 is opgemerkt zijn er omstandigheden waarin een dergelijke faciliteit is toegestaan. Optreden van de AFM is gewenst wanneer er sprake is van een overtreding van het provisieverbod en dit ongewenste gevolgen heeft voor de consument. Waarbij het niet optreden van de AFM tegen ongewenste bestaande constructies ten opzichte van nieuwe constructies niet mag leiden tot een ongelijk speelveld. Een gelijk speelveld is ook van belang bij de keuze om tot handhaving over te gaan. Bij het in het vorige antwoord genoemde overleg met AFM zal ik ook het belang van een gelijk speelveld meenemen.
Bent u ervan op de hoogte dat een aantal aanbieders van een bancaire lijfrenterekening de mogelijkheid biedt om een vergoeding te onttrekken voor de adviseur? Wat vindt u ervan dat producten – lijfrenterekening en lijfrenteverzekering – die qua toepassing voor de consument en qua distributiesysteem identiek en dus een substituut van elkaar zijn – voor wat betreft de mogelijkheid om een vergoeding te mogen onttrekken – fiscaal ongelijk worden behandeld? Bent u bereid deze ongelijkheid op te heffen?
Ik ben ervan op de hoogte dat er voor lijfrenterekeningen mogelijkheden zijn om bepaalde kosten die zien op beleggingsdienstverlening aan het lijfrentetegoed (geldsaldo) te onttrekken. De Belastingdienst heeft een handreiking gepubliceerd waarin antwoord wordt gegeven op de vraag welke kosten van beleggingsdiensten ten laste van het lijfrentetegoed mogen worden gebracht.1 In die handreiking is ook opgenomen welke kosten niet ten laste van het lijfrentetegoed mogen worden gebracht. Het gaat daarbij om de kosten voor een financieel advies of kosten voor nazorg- of serviceabonnementen. Voor lijfrenteverzekeringen geldt dat vergelijkbare kosten ten laste kunnen worden gebracht van de lijfrentebeleggingsverzekering. Er is derhalve voor wat betreft het in de vraagstelling aangehaalde punt geen sprake van een ongelijke fiscale behandeling tussen lijfrentebeleggingsrekeningen en lijfrentebeleggingsverzekeringen.
Welke concrete (andere) maatregelen bent u voornemens te nemen naar aanleiding van bovenstaande vragen?
Ik zal de AFM vragen om in de gaten te blijven houden of er negatieve bijeffecten optreden als gevolg van het gebruik van de faciliteit door belegginsondernemingen. Daarnaast zal ik conform mijn antwoord op vraag 6 in overleg gaan met de AFM over deze faciliteiten, hoe die zich verhouden tot andere producten in het licht van de consumentenbescherming en bezien of dat aanleiding geeft tot het nemen van maatregelen.