Gezinnen die door Vestia uit de Tweebosbuurt verdreven worden. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Woningcorporatie wil gezinnen uit woningen Tweebosbuurt laten zetten: «Ze willen ons wegpesten»»? Zo ja, wat is hierop uw reactie?1
Ja. Het is mij bekend dat de sloop van de Tweebosbuurt bij een deel van de huurders op grote weerstand stuit en zij alle wettelijke mogelijkheden benutten om zich tegen de sloop van hun woning te verzetten. Vestia van haar kant maakt eveneens gebruik van de wettelijke mogelijkheden. Daarmee is de zaak nu onder de rechter en is het aan de rechter om een oordeel te vellen.
Is het waar dat Vestia RVV (Regeling Vermindering Verhuurderheffing)-gelden misloopt wanneer deze woningcorporatie niet op tijd de geplande woningen in de Tweebosbuurt heeft gesloopt? Kunt u dit toelichten?
Aan de RVV zijn termijnen gekoppeld. Wanneer deze niet worden gehaald, dan bestaat er geen recht op vermindering van de verhuurderheffing. Het is op dit moment nog niet bekend of Vestia de termijnen volledig gaat halen.
Wat vindt u van de argumentatie met betrekking tot de door u ingestelde RVV als reden voor de ontruiming? Kunt u dit toelichten?
Vestia geeft aan dat er verschillende redenen zijn om een gerechtelijke procedure te starten tegen de twee huishoudens die zich tegen de sloop blijven verzetten. Het gaat daarbij zowel om volkshuisvestelijke, als leefbaarheid en financiële redenen:
De realisatietermijnen in de RVV zijn opgenomen om de voortgang van de bouw van sociale huurwoningen te versnellen. Vanzelfsprekend moeten corporaties zich ook houden aan regels rond overleg met bewoners bij herstructurering en sloop. Het overleg dat plaats moet vinden met de bewoners is reeds geregeld bij wet
In mijn antwoorden van 7 september jl. over sloop in de tweebosbuurt (2021D32181) heb ik aangegeven dat ik met Vestia het gesprek zal aangaan om verder te onderzoeken of de termijnen voor realisatie op negatieve wijze bij hebben gedragen aan het proces.
Vindt u dat Vestia hiermee het bewijs levert dat de RVV tot een perverse financiële prikkel kan leiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze prikkel wegnemen?
Corporaties moeten zich (kunnen) houden aan regels rond het overleg met bewoners bij herstructurering en sloop. Zoals hiervoor al aangegeven zal ik met Vestia het gesprek aangaan om verder te onderzoeken of de termijnen voor realisatie op negatieve wijze bij hebben gedragen aan het proces.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Beckerman c.s. over bij het verlenen van financiële steun eisen dat zeggenschap van bewoners goed geregeld is?2 Kunt u dit nader toelichten?
Op dit moment kunnen geen nieuwe aanvragen voor heffingsvermindering voor sloop en nieuwbouw worden ingediend. Openstelling voor nieuwe aanvragen ligt op korte termijn niet in de lijn der verwachtingen.
Ten aanzien van het Volkshuisvestingsfonds heb ik u eerder in mijn brief van 15 juli 2021 bericht dat ik mij ervan bewust ben dat sloop-nieuwbouwprojecten voor bewoners zeer ingrijpend zijn en dat een afweging voor dergelijke ingrepen altijd zorgvuldig gemaakt dient te worden, waarbij de belangen van de huidige bewoners meegerekend dienen te worden. De wet- en regelgeving die hiervoor geldt moet worden nageleefd.
Is er volgens u, in dit geval, voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de motie? Kunt u dit toelichten?
Zoals hiervoor opgemerkt stelde de RVV zelf geen eisen aan betrokkenheid van bewoners. Of Vestia bij de herstructurering van de Tweebosbuurt de bewoners voldoende heeft betrokken, zoals voorgeschreven in o.a. de Overlegwet is ter beoordeling van de rechter.
Bent u van mening dat, zolang het hoger beroep nog loopt, deze gezinnen in de woningen moeten kunnen blijven wonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zult u Vestia hiervan op de hoogte brengen?
Het is aan de rechter om te beoordelen of de huurders in de woningen kunnen blijven wonen.
Bent u van mening dat deze huurders, die een rechtszaak gewonnen hebben die door de woningcorporatie is gestart, niet gekarakteriseerd mogen worden als dwarsliggers als zij vervolgens na de door hen gewonnen rechtszaak niet meewerken aan een gedwongen verhuizing? Kunt u dit toelichten?
Uit het aangehaalde krantenartikel maak ik op dat het deze bewoners om een principiële stellingname te doen is. Het is hun recht om van de bestaande rechtsmiddelen gebruik te maken.
Vindt u dat met het instellen van deze vordering de rechtsgang na de gewonnen rechtszaak nog steeds gerespecteerd wordt? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?
Er worden door Vestia verschillende argumenten aangevoerd ter onderbouwing van de vordering tot huisuitzetting. De rechter zal deze beoordelen.
Vindt u dat het inzetten van een zwaarwegend rechtsmiddel als de provisionele vordering deze Rotterdammers verder in de problemen kan brengen? Zo ja, wanneer brengt u Vestia hiervan op de hoogte? Zo nee, waarom niet?
Zowel de bewoners als Vestia hebben het recht om van de bestaande rechtsmiddelen gebruik te maken om hun belangen, die zwaarwegend kunnen zijn, te verdedigen. Verder geeft Vestia aan dat de bewoners passende huisvesting is aangeboden in de buurt van hun huidige woning. Ik ga ervan uit dat, indien de rechter na afweging van alle belangen de vordering van Vestia zou toewijzen, de bewoners nog steeds passende huisvesting zal worden aangeboden.
Vindt u dat Vestia met het instellen van de provisionele vordering het recht op zeggenschap over de eigen woning geschonden heeft? Zo ja, per wanneer zult u Vestia hiervan op de hoogte brengen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven, is deze zaak onder de rechter en is het daarom nu aan de rechter om hierover een oordeel te vellen.
Wat vindt u van de stelling van de Speciale Rapporteurs van de Verenigde Naties dat het woonbeleid van Vestia, Nationaal Programma Rotterdam Zuid, de woonvisie van het gemeentebestuur van Rotterdam kan leiden tot dakloosheid? Kunt u dit toelichten?
In het Rotterdamse woonbeleid, zoals het meest recent vastgelegd in het door de Rotterdamse gemeenteraad op democratische wijze vastgestelde Thuis in Rotterdam – Addendum Woonvisie, heeft de gemeente als centrale ambitie vastgelegd een thuis te willen bieden aan alle Rotterdammers. De in dat Addendum Woonvisie opgenomen beoogde voorraadontwikkeling heeft de gemeente gebaseerd op regionaal woningbehoefteonderzoek. Hieruit volgt dat in Rotterdam een grote behoefte is aan midden en hoger segment woningen, terwijl de sociale voorraad juist kan afnemen, gezien het feit dat de omvang van de sociale doelgroep een stuk kleiner is dan de sociale voorraad. Ook bij een afname van de sociale voorraad door bijvoorbeeld de aanpak van de Tweebosbuurt zou er dus nog voldoende sociale voorraad over blijven om in de behoefte van de sociale doelgroep te voorzien.
Daarnaast heeft de gemeente een Plan van Aanpak Kwetsbare Rotterdammers, met gerichte inzet op de huisvestingsvraag van kwetsbare Rotterdammers, waaronder (ex-)daklozen. De huisvesting van daklozen is daarmee één van de prioriteiten van het gemeentelijke woonbeleid.
Bovendien geldt dat verhuurders zoals woningcorporaties zich inzake herstructurering en herhuisvesting dienen te houden aan het huurrecht en daaraan gekoppelde jurisprudentie als het gaat om het bieden van passende vervangende huisvesting. Daartoe is in de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam een herhuisvestingsurgentie vastgelegd, waarmee woningzoekenden met voorrang in aanmerking komen op een woning op de woningmarkt van Rotterdam en de rest van de regio Rotterdam. Hierdoor is het vinden van passende vervangende huisvesting bij herstructurering geborgd.
Wat vindt u van het feit dat bewoners nog steeds geen gesprek met Vestia gekregen hebben over de brief van de Verenigde Naties terwijl deze opriep om met de bewoners in gesprek te gaan?
Er is geregeld overleg tussen de Bewonersgroep Tweebosbuurt (dit is de erkende bewonerscommissie) en Vestia. De brief van de VN brief is op 10 september jl. besproken, waarbij partijen hebben besloten tot een vervolgoverleg.
Bent u van mening dat rechten van de kinderen in kwestie, die mede voortvloeien uit het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind, geschonden worden met de instelling van deze provisionele vordering? Zo ja, wanneer zult u Vestia hiervan op de hoogte brengen? Zo nee, waarom niet?
Deze zaak is onder de rechter, juist daarom wil ik hier niet in treden.
Heeft (of hebben) de Speciale Rapporteur(s) inmiddels contact met u gezocht/opgenomen? Zo ja, wat was de uitkomst van dit gesprek?
Ik heb geen contact gehad met de Speciale Rapporteurs van de VN. Zoals ik in mijn antwoorden van 7 september heb aangegeven heeft de gemeente Rotterdam de rapporteurs van de VN uitgenodigd om in overleg te treden over de in hun brief aangehaalde zaken. Ik zal de ontwikkelingen in de Tweebosbuurt blijven volgen en ik zal me hierover ook regelmatig laten informeren door de lokale partijen.
Bent u van mening dat Vestia en de gemeente Rotterdam de sloop conform de oproep van de Verenigde naties stop moeten zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zult u Vestia en de gemeente hiervan op de hoogte brengen?
In mijn antwoord van 7 september heb ik op een gelijkluidende vraag aangegeven dat ik het van groot belang vind dat de juiste dialoog wordt gevoerd. Dat is in dit geval tussen de huurders, Vestia en de gemeente. Dit gesprek vindt plaats maar kent ook haar beperkingen in de tijd dat de zaak onder de rechter is. Juist omdat het onder de rechter is wil ik hier niet in treden.
Bent u bereid om zich in te zetten om de gesprekken conform de oproep van de Verenigde Naties tussen Vestia en haar huurders enerzijds en tussen de verantwoordelijke wethouder en de bewoners anderzijds tot stand te laten komen? Zo ja, wanneer zullen deze inspanningen plaatsvinden en kunt u ons informeren over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat gemeente, Vestia en bewoners goed overleg met elkaar hebben. Het Nederlandse stelsel van volkshuisvesting kent een aantal waarborgen voor het overleg tussen gemeente, corporaties en huurders(organisaties). In dit stelsel kunnen gemeente, de corporaties en de huurdersorganisaties prestatieafspraken maken, waaronder prestatieafspraken over herstructurering. Verder bepaalt de Overlegwet dat de verhuurder de huurder, de betrokken bewonerscommissie en de betrokken huurdersorganisatie op verzoek zo spoedig mogelijk schriftelijk informeert over zijn beleid en beheer dat rechtstreeks te maken heeft met de betrokken woongelegenheden en de woonomgeving daarvan.
De Overlegwet bepaalt bovendien dat het recht op informatie van huurdersorganisaties en bewonerscommissies (en huurders) in ieder geval een aantal onderwerpen omvat, waaronder voorgenomen renovatie en voorgenomen sloop. Huurders kunnen de huurcommissie of de rechter om een oordeel vragen of aan de wettelijke vereisten is voldaan. Gegeven deze wettelijke waarborgen, en ook gegeven het feit dat het besluit tot herstructurering een op lokaal niveau genomen democratisch besluit betreft, vind ik het niet op mijn weg liggen om een oordeel te geven over het lokale overleg of om daarin te interveniëren.
Het opiniestuk ‘Scholen, aarzel niet tegengif te bieden aan desinformatie uit rechts-radicale hoek’ |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het opiniestuk «Scholen, aarzel niet tegengif te bieden aan desinformatie uit rechts-radicale hoek»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat een schoolleider van de meest prominente middelbare school van Nederland – prominent omdat drie prinsessen van ons koningshuis daar naar school zijn gegaan – zichzelf diskwalificeert als leraar en opvoeder door te stellen dat het diploma van een jongen die in een waardige toespraak kritiek had op de linkse vooringenomenheid van het genoten onderwijs, had moeten worden afgepakt bij de uitgang?
Diploma’s worden behaald doordat leerlingen hebben voldaan aan de daarvoor geldende normen. Dat een leerling ervaringen deelt over het genoten onderwijs en de schoolcultuur kan nooit een reden zijn om een diploma ongeldig te verklaren. Leerlingen hebben ruimte zich uit te spreken over hoe zij het onderwijs en de schoolcultuur ervaren. Tegelijkertijd staat het ook leraren en schoolleiders vrij zich in het openbaar te uiten en daarbij hun zorgen te uiten over tendensen die zij waarnemen in het onderwijs en bij leerlingen.
Deelt u de mening dat een leraar die twijfel en het stellen van kritische vragen in de wetenschap wil verbieden, nota bene de basis van de wetenschappelijke methode, die zijn eigen vrijheid van meningsuiting bovendien aanwendt om de vrijheid van meningsuiting van anderen te verbieden, als leraar en pedagoog zich op het pad begeeft van intolerantie, gewetens- en gedachtendwang?
Vrijheid van meningsuiting is een groot goed. Het is van belang dat leerlingen in het onderwijs aan het denken worden gezet en leren tot zelfstandige meningsvorming te komen. Dit is een essentieel onderdeel van burgerschapsvorming en daarmee van het burgerschapsonderwijs. Leraren hebben een belangrijke rol om dit te stimuleren en te faciliteren. Hen komt daarbij veel vrijheid toe om de lesvorm en benadering te hanteren die zij vanuit hun professionele autonomie wenselijk vinden.
De Inspectie van het onderwijs (hierna: inspectie) ziet er op toe of het burgerschapsonderwijs en de schoolcultuur in lijn zijn met de wettelijke voorschriften. Onderdeel hiervan is dat de school als democratische oefenplaats fungeert waarbij leerlingen in vrijheid, solidariteit en gelijkwaardigheid in aanraking komen met maatschappelijke kwesties en onwelgevallige meningen. Hierin is geen ruimte voor intolerantie, gewetens- en gedachtendwang.
Deelt u de mening dat de uitlatingen van deze afdelingsleider een bewijs zijn van de door de PVV in verschillende debatten geopperde stelling dat er maar één groep in Nederland is die institutioneel en systematisch wordt gediskwalificeerd, gediscrimineerd en wordt uitgesloten, namelijk PVV’ers? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten aan de hand van voorbeelden van mensen die openlijk sympathiseren met de PVV en die werkzaam zijn in het openbaar bestuur, onderwijs en justitie en politie of deelt u juist de mening dat voor dergelijke functies PVV’ers niet in aanmerking zouden moeten komen?
Alle functies in Nederland – en dus ook de in de vraag aangehaalde voorbeelden – zijn in de basis toegankelijk voor eenieder. Onderscheid maken op basis van kenmerken als politieke gezindheid, godsdienst of ras is onacceptabel en tevens in strijd met artikel 1 van de Grondwet. Dergelijke kenmerken worden dan ook niet geregistreerd, mede om te voorkomen dat iemand hier op enige wijze nadeel van kan ondervinden. Over de representatie van mensen die op de PVV stemmen of actief zijn voor de partij zijn dan ook geen gegevens beschikbaar.
Deelt u de zorgen dat het normaliseren van dergelijk gedrag door een afdelingsleider kan leiden tot discriminatie en uitsluiting van andersdenkenden? Zo ja, want bent u voornemens hiertegen te doen?
Onderdeel van een vrije en democratische schoolcultuur is dat in vrijheid en gelijkwaardigheid gesproken kan worden over maatschappelijke kwesties of zaken die op school spelen. Leerlingen hebben ruimte zich hierover uit te spreken, maar ook leraren en schoolleiders hebben de vrijheid zich te uiten en gedrag of opvattingen van leerlingen te normeren. Dergelijke gesprekken kunnen soms gepaard gaan met spanningen en meningsverschillen. Van belang is dat dit op een fatsoenlijke manier gebeurt met wederzijds begrip en inachtneming van de basiswaarden van een vrije samenleving. Discriminatie en uitsluiting zijn daar uiteraard geen onderdeel van. Mocht de inspectie constateren dat er op een school sprake is van discriminatie en uitsluiting, dan zal zij handhaven.
De medische uitzondering voor het dragen van een mondkapje in het buitenland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Zijn er buiten Nederland andere landen waar er een medische uitzondering voor het dragen van een mondkapje geldt?
Veel andere landen kennen medische uitzonderingen voor het dragen van een mondkapje.
Indien ja, welke landen zijn dit en is het mogelijk om in deze landen een medische uitzondering aan te tonen met het (Nederlandse) formulier dat op de website van de rijksoverheid staat («Eigen verklaring uitzondering mondkapjesplicht»1) of is een separate verklaring van een arts vereist?
Het noemen van alle landen waar de medische uitzondering geldt, levert een niet werkbare lijst op. Het verschilt per land, maar soms ook per provincie of deelstaat welk bewijs gevraagd wordt. Als men gaat vliegen zonder mondkapje is een verklaring van een arts in de meeste gevallen noodzakelijk.2 Dit heeft te maken met internationale coronaregels die in de luchtvaartsector gehanteerd worden tijdens vliegreizen. Voor alle reizen geldt dat men zich vooraf goed moet laten informeren over de coronaregels ter plaatse. Dat geldt ook voor de regels over het mondkapje. De eigen verklaring uitzondering mondkapjesplicht is gericht op de situatie in Nederland.
Indien nee, waarom geldt deze uitzondering niet buiten Nederland? Zou het mogelijk zijn om binnen de Europese Unie afspraken te maken over een uniforme regeling met betrekking tot een medische uitzondering voor het dragen van een mondkapje binnen de Europese Unie?
Het al dan niet verplichten van een mondkapje is net als andere coronaregels een nationale bevoegdheid in het kader van de volksgezondheid en bescherming van eigen burgers. Uniforme afspraken over de inzet van het mondkapje liggen niet voor de hand. Wel is wekelijks in Europees verband een COVID-19 update van de ECDC3 om een gecoördineerde aanpak en eenduidigheid in reismaatregelen te faciliteren van de individuele EU-lidstaten.
Zou op de website van de rijksoverheid duidelijk vermeld kunnen worden of de medische uitzondering voor het dragen van een mondkapje ook in het buitenland geldt en welke regels daarbij gelden? Indien nee, waarom niet?
Voor alle reizen geldt dat men zich vooraf goed moet laten informeren over de coronaregels ter plaatse, inclusief de mogelijke regels omtrent mondkapjes. De regels over mondkapjes verschillen per land en soms per provincie of deelstaat en worden geregeld aangepast aan de actuele situatie. Dat geldt ook voor de uitzondering op het dragen van een mondkapje. Op de website Wijs op reis4 wordt de informatie over coronaregels per land gebundeld aangeboden.
Een lek van privéadressen van volksvertegenwoordigers en politieke en maatschappelijke organisaties door de Kamer van Koophandel. |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat (ex-)bestuursleden van in ieder geval de politieke partij BIJ1, de politieke jongerenorganisatie DWARS, de studentenvakbond LSVb, alsook meerdere Kamerleden een brief hebben ontvangen van de Kamer van Koophandel (KvK) waarin zij geïnformeerd werden dat hun privéadressen onrechtmatig zijn gedeeld met een voormalig advocaat?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat, zo blijkt uit navraag bij de KvK, er naar verluid 2000 privéadressen uit het historisch handelsregister zijn gelekt? Kunt u exacte cijfers geven van de omvang van dit lek?
In totaal zijn door de voormalig advocaat 596 producten uit het Handelsregister opgevraagd. Met deze producten zijn in totaal 1785 privéadressen meegeleverd waarvan het in 1776 gevallen het actuele privéadres van de betrokkene betrof. De overige negen adressen waren niet meer actueel. Dat wil zeggen dat de persoon dus niet meer woonachtig is op het adres zoals vermeld bij de inschrijving. Dit is het geval als een persoon niet meer als actief functionaris in het Handelsregister staat en om die reden zijn actuele woonadres niet meer wordt bijgehouden.
Is bij u bekend wie de voormalig advocaat in kwestie is?
Ja, de identiteit is bekend.
Indien de voormalig advocaat in kwestie bij u bekend is, weet u wat de aanleiding dan wel reden was dat deze persoon zichzelf uit het tableau (advocatenregister) heeft laten schrappen?
Nee, het is niet bekend waarom de voormalig advocaat zichzelf heeft laten schrappen uit het tableau.
Is er een algemene deler in de doelgroepen die slachtoffer zijn geworden van dit lek? En vanuit welke motieven heeft deze persoon gehandeld? Is er sprake van politieke motieven, criminele motieven of andere motieven?
Het gaat om een brede waaier aan organisaties met uiteenlopende maatschappelijke en economische doelstellingen. De voormalig advocaat heeft aangegeven de openbare registers te gebruiken voor onderzoek en begrip van maatschappelijke misstanden. De politie doet onderzoek naar diens handelwijze en motieven. In verband met de mogelijke herleidbaarheid van de informatie naar personen is het niet mogelijk meer bekend te maken over de achtergrond van de betrokkenen.
Weet u of de voormalig advocaat in kwestie op zichzelf handelde of dat hier sprake is van een samenwerkingsverband, zoals een actiegroep, politieke groepering of criminele organisatie? Zo ja, kunt u de inhoud hiervan delen met de Kamer?
Het is niet bekend of de voormalig advocaat onderdeel is van een samenwerkingsverband. De KVK heeft naar aanleiding van de onbevoegde opvraging aangifte gedaan tegen de advocaat. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet. De KVK staat in contact met het hoofd van de beveiliging van de Tweede Kamer zodat hij zijn werk adequaat kan doen.
Zie antwoorden op vraag 3, 4, 5 en 6.
Indien er niks bekend is bij u over de identiteit, motieven en eventuele samenwerkingsverbanden van de voormalig advocaat in kwestie, bent u bereid deze te onderzoeken? En over de motieven en eventuele samenwerkingsverbanden de Kamer te informeren, zodat de Kamer in politieke oplossingen kan meedenken over de relatie tussen veiligheid van politieke organisaties en datalekken?
Zie antwoord vraag 6.
Is deze persoon verzocht tot het vernietigen van de gegevens? Zo ja, wordt dit gecontroleerd en hoe wordt dit gecontroleerd? Zo nee, waarom niet? Is de KvK van plan dit alsnog te gaan doen? Hoe gaat erop worden toegezien dat de voormalige advocaat in kwestie niet langer over de gegevens kan beschikken?
De voormalige advocaat verklaart de gegevens te hebben vernietigd en niet met derden te hebben gedeeld. De KVK heeft naar aanleiding van de onbevoegde opvraging aangifte gedaan tegen deze persoon. De autorisatie is per direct ingetrokken. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet en vervolgens besluit of er tot vervolging wordt overgegaan. De KVK heeft ook niet de bevoegdheid op basis waarvan zij aanvullend aan de politie onderzoek kan doen.
Kan er gecontroleerd worden of de voormalig advocaat in kwestie de gegevens vervolgens niet weer heeft doorgedeeld aan derden? Zo ja, bent u bereid om die controle te gaan uitvoeren?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe groot schat u de dreiging voor de nationale veiligheid, gezien het feit dat het lek meerdere politici en politieke organisaties betreft? Kunt u die dreiging duiden?
Het inschatten van een dreiging voor de nationale veiligheid is aan de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. De voormalig advocaat heeft aangegeven de openbare registers te hebben gebruikt voor onderzoek en begrip van maatschappelijke misstanden. Tevens heeft de voormalig advocaat verklaard dat het hem niet ging om het woonadres en dat de gegevens zijn vernietigd. De zaak is bij de politie in onderzoek.
Zijn er signalen dat er bedreigingen zijn voortgevloeid uit het lek van deze data?
Zie antwoord vraag 10.
Is uw inschatting dat er situaties van chantage of andere strafbare feiten kunnen voortvloeien uit het feit dat deze voormalige advocaat in bezit is van deze persoonsgegevens?
Ik wil niet speculeren over welke strafbare handelingen kunnen worden verricht met de gegevens. De KVK heeft geconstateerd dat de voormalige advocaat onbevoegd heeft gehandeld. Uit het onderzoek van de politie zal blijken of er reden is voor vervolging.
Welke veiligheidsmaatregelen worden er getroffen om de adressen van deze 2000 mensen, waaronder Kamerleden, te beveiligen?
De KVK heeft aangifte tegen de voormalige advocaat gedaan en de maatregelen getroffen zoals beschreven in de antwoorden op de navolgende vragen. Daarnaast staat de KVK in contact met het hoofd Beveiliging van de Tweede Kamer zodat hij zijn werk adequaat kan doen.
Zijn alle personen die getroffen zijn door dit datalek door de KvK geïnformeerd?
De KVK heeft conform AVG de betrokken personen geïnformeerd over het onbevoegd opvragen van hun organisatiegegevens waardoor actuele privégegevens inzichtelijk waren. Alle betrokkenen waarbij het actuele privéadres is meegeleverd als onderdeel van een HR-product zijn geïnformeerd over de onbevoegde opvraging.
Meerdere door dit datalek getroffen personen hebben vanwege hun politieke en publieke functie via hun gemeenten geheimhouding gekregen op de van hen bekende gegevens in het Basisregistratie Personen (BRP), evenzo zij geheimhouding hebben gekregen op hun bij de KvK bekende persoonsgegevens; hoe is het mogelijk dat zij alsnog slachtoffer konden worden van dit datalek? Welke personen en instanties hebben ondanks deze geheimhoudingen toegang tot persoonsgegevens a) in de BRP, en b) in de KvK? Kunt u daar voor beide categorieën van geheimhouding over uitweiden?
De KVK is een overheidsorgaan. Er kan op grond van de Wet BRP geen geheimhouding worden gevraagd voor verstrekkingen van persoonsgegevens uit de BRP aan overheidsorganen. Welke persoonsgegevens een overheidsorgaan verstrekt krijgt is vastgelegd in een (BRP-)autorisatiebesluit. Er worden enkel persoonsgegevens verstrekt voor zover dit noodzakelijk is voor de goede vervulling van de taak van het overheidsorgaan. De KVK is op grond van het aan haar afgegeven BRP-autorisatiebesluit geautoriseerd voor het verkrijgen van onder andere adresgegevens ten behoeve van het kunnen bijhouden van het handelsregister.
Het uitgangspunt van de BRP is dat overheidsorganisaties en bepaalde derden persoonsgegevens ontvangen die zij nodig hebben bij hun taakuitvoering. Indien een burger dit zou kunnen verhinderen komt het functioneren van de overheid in het geding. Personen die zijn ingeschreven in de BRP kunnen hun gemeenten wel verzoeken om een «aantekening omtrent de verstrekking van gegevens aan derden» te plaatsen bij de persoonslijst. Die geheimhouding is op grond van de Wet BRP enkel van toepassing op verstrekking aan derden in de zin van de Wet BRP (niet- overheidsorganisaties die werkzaamheden van gewichtig maatschappelijk belang verrichten) en voor zover de geheimhouding in bijlage 4 van het Besluit BRP van toepassing is verklaard ten aanzien van een categorie derden. Deze uitzondering wordt beperkt toegepast. Gemeenten kunnen tevens de mogelijkheid tot geheimhouding bieden voor gemeentelijke verstrekkingen aan derden.
De KVK krijgt op grond van het BRP-autorisatiebesluit automatisch verstrekt of een burger heeft verzocht om geheimhouding, en kan dit indien nodig ook opvragen. Indien de burger heeft verzocht om geheimhouding, kan de KVK aanvullende maatregelen treffen ter bescherming van de privacy van de burger. De KVK gebruikt het gegeven over de verzochte geheimhouding in die gevallen dat zij een verzoek krijgt tot afscherming van een woonadres van een natuurlijk persoon, zoals geregeld in het huidig artikel 51 lid 3 Handelsregisterbesluit. Als onderdeel van de toetsing van dat verzoek door de KVK geldt namelijk als toetsingscriterium dat een persoon zelf maatregelen heeft genomen om de bekendheid van zijn adres te verminderen, zoals het vragen van geheimhouding voor verstrekkingen uit de BRP. Na afscherming van de openbaarheid door de KVK is het adres enkel nog inzichtelijk voor notarissen, advocaten, deurwaarders en bestuursorganen, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht.
Op basis van art 51 van het Handelsregisterbesluit 2008 zijn de woonadressen van bestuurders en functionarissen van rechtspersonen standaard afgeschermd. Die gegevens kunnen uitsluitend worden ingezien door advocaten, notarissen, deurwaarders en bepaalde bestuursorganen. Voor deze partijen is het noodzakelijk de woonadressen van de functionarissen te kennen om hun publieke taken uit te voeren.
Nadat de betreffende persoon zich had laten schrappen van het tableau als advocaat, was de persoon niet langer bevoegd om in die hoedanigheid gebruik te maken van de autorisatie om privéadressen in het handelsregister in te zien. Hij had de autorisatie moeten laten intrekken door KVK conform de voorwaarden bij de gebruikersovereenkomst waarmee hij bij het verkrijgen van de autorisatie heeft ingestemd. Zie het antwoord op vraag 18 voor een toelichting op deze procedure.
Door wie of welk orgaan wordt de controle verricht op het proces van gegevensverwerking en specifiek gegevensverstrekking door de KvK? Wie of welk orgaan controleert bij de KvK of een persoon die gegevens opvraagt daadwerkelijk daartoe bevoegd is?
De Autoriteit Persoonsgegevens is de nationale toezichthouder op de naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Voor beroepsgroepen en instanties die de gegevens nodig hebben voor de uitoefening van hun taak (zie antwoord vraag 15) bestaat een autorisatieproces. Tijdens de aanvraag van de autorisatie wordt getoetst of de persoon of instantie aan de benodigde eisen voldoet. Indien dit het geval is, wordt een autorisatie verstrekt. Het is niet zo dat iedere opvraging van gegevens wordt getoetst, wel wordt elke autorisatie getoetst voordat die wordt afgegeven. Is eenmaal een autorisatie afgegeven, dan is de persoon zelf verantwoordelijk voor een correct gebruik van de gegevens. Deze verantwoordelijkheid is vastgelegd in de gebruikersvoorwaarden zoals die van toepassing zijn op de autorisaties.
Wat zijn de exacte criteria op basis waarvan de KvK toegang verleend aan personen om niet-openbare gegevens op te vragen en wie heeft die criteria bepaald?
In artikel 51 van het Handelsregisterbesluit 2008 staat wie bevoegd is om een autorisatie aan te vragen voor het opvragen van afgeschermde woonadressen. Voor de beroepsgroep advocaten controleert KVK via het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) bij aanvraag van de autorisatie of de betreffende persoon ook daadwerkelijk advocaat is en of de aanvrager gerechtigd is om zijn organisatie te vertegenwoordigen. Daarnaast vinden er een aantal checks plaats om de identiteit van de aanvrager te verifiëren. Als de aanvrager van de autorisatie voldoet aan de eisen zoals in de wet gesteld, wordt een autorisatie afgegeven.
Hoe kan het dat uitschrijving uit het advocatenregister niet automatisch heeft geleid tot het ontzeggen van de toegang tot deze gegevens?
Er bestaat geen automatische koppeling tussen het tableau en het Handelsregister. Het is de verantwoordelijkheid van de advocaat om integer om te gaan met de door de wet toegekende bevoegdheden. Dit betekent dat een advocaat de autorisatie enkel gebruikt in het kader van de uitoefening van zijn/haar beroep. Wanneer een advocaat stopt met de uitoefening van het beroep, heeft de advocaat de verantwoordelijkheid om hiervan melding te doen bij KVK en de autorisatie in te laten trekken.
Is het gebruikelijk dat een, al dan niet voormalig, advocaat in één klap duizenden persoonsgegevens opvraagt? Gaat er geen alarm af – in het systeem of bij de persoon dan wel het orgaan dat belast is met het verstrekken van deze persoonsgegevens – op het moment dat iemand van 2000 personen privégegevens opvraagt?
De privéadressen zijn geleverd als onderdeel van een product op basis van het KVK-nummer. Hierbij gaat het om 596 individuele bevragingen in de periode januari–juni 2021. Het betreft dus niet een eenmalige bevraging van het Handelsregister.
Hoe is dit datalek aan het licht gekomen en weet u of er vaker op vergelijkbare wijze niet-openbare gegevens zijn opgevraagd door een persoon die daar geen toegang (meer) toe had mogen hebben?
KVK heeft een melding gekregen van de onbevoegde bevraging en heeft naar aanleiding daarvan gelijk actie ondernomen, zoals het intrekken van de betreffende autorisatie. Daarnaast heeft KVK alle autorisaties van advocaten die toegang hadden tot niet openbare privéadressen gecontroleerd en ingetrokken als zij niet meer ingeschreven stonden bij de Nederlandse Orde van Advocaten. Hieruit is gebleken dat er 164 gevallen zijn van autorisaties op een naam die niet meer in het tableau staan ingeschreven. KVK doet nader onderzoek of middels deze autorisaties ook onbevoegde opvragingen hebben plaatsgevonden.
Welke consequenties heeft dit, potentieel gevaarlijke, datalek voor het beleid omtrent gegevensverwerking bij de KvK?
KVK heeft naar aanleiding van de melding maatregelen genomen. KVK gaat een controle uitvoeren voor alle autorisaties die zijn afgegeven. KVK werkt aan een structurele oplossing om het beheer van autorisaties aan te scherpen. Deze oplossingen vragen meer tijd aangezien er aanpassingen aan het IT-systeem nodig zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om a) de huidige situatie recht te zetten met veiligheid voor de getroffenen op de eerste plaats, en om b) dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen?
In afstemming met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBVG) worden de komende weken ook de autorisaties van notarissen, respectievelijk gerechtsdeurwaarders gecontroleerd. Eind oktober is dit onderzoek naar verwachting afgerond. Daarna zullen alle overige autorisaties gecontroleerd worden, zoals autorisaties van bestuursorganen. Dit onderzoek is naar verwachting eind december gereed.
Zie antwoorden vragen 10 tot en met 21.
Er zijn meer privacy-problemen met het Handelsregister, zoals bijvoorbeeld dat in tegenstelling tot de wens van de Kamer de privéadressen van de meeste zzp’ers de facto nog steeds openbaar zijn via hun vestigingsadres; hoe beoordeelt u de algehele attitude van de KvK ten aanzien van de bescherming van de privacy van ingeschrevenen?
De huidige situatie is te wijten aan het onbevoegd handelen van een individu. Ik stel vast dat KVK maatregelen treft om nieuwe gevallen in de toekomst te voorkomen. KVK is zich naar aanleiding van dit incident bewust dat het beheer van autorisaties onvoldoende bescherming biedt tegen onbevoegd gebruik en dat dit beveiligingsrisico’s met zich meebrengt. De attitude van de KVK staat mijn inziens niet ter discussie.
Ik heb u geïnformeerd over de Datavisie Handelsregister, die ik samen met de KVK ontwikkel. Voor de zomer ben ik daarover een brede maatschappelijke discussie gestart met belanghebbenden.2 Het doel van de visie is om een balans te vinden tussen de uiteenlopende belangen die spelen rondom het Handelsregister. De visie zal een nieuw beleidskader vormen voor de verwerking en verstrekking van gegevens uit het Handelsregister.
Ik tref voorts maatregelen voor wat betreft de openbaarheid van adresgegevens in het Handelsregister. De afscherming van woonadressen, zoals die nu bestaat voor bestuurders en andere functionarissen, wordt uitgebreid naar de woonadressen van alle natuurlijke personen. Ik streef ernaar het ontwerpbesluit van die strekking dit najaar te publiceren in het Staatsblad.
De Kamer heeft in de motie-Yesilgöz-Zegerius c.s. (Kamerstuk 35 570 VI, nr. 36) verzocht om alle vestigingsadressen van ondernemingen en rechtspersonen, die tevens als woonadres fungeren, standaard af te schermen. Ik heb u laten weten dat deze motie op onderdelen niet uitvoerbaar is en ook niet zonder meer recht doet aan een zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen. Het afschermen van een vestigingsadres van een onderneming (ook wanneer dat tevens als woonadres wordt gebruikt) is met het oog op de rechtszekerheid in het handelsverkeer en het naleven van de Wwft-verplichtingen van bepaalde afnemers van deze informatie onwenselijk, en waar het vennootschappen betreft, onmogelijk met het oog op Europeesrechtelijke verplichtingen.
In de motie Verhoeven (Kamerstuk 25 421 nr. 15) spreekt de Kamer de wens uit dat vestigingsadressen die tevens als woonadres fungeren, op verzoek van de ingeschrevene wordt afgeschermd. De indiener van de motie heeft mij daarbij de ruimte gelaten om meerdere oplossingsrichtingen te onderzoeken. Dat heb ik gedaan door het mee te nemen in de ontwikkeling van de datavisie en ik zal u over de uitkomst dit najaar informeren met een brief. Ondertussen maakt de KVK gebruik van de beleidsruimte die de huidige wetgeving aangaande het Handelsregister biedt om de privacy van ingeschrevenen te beschermen.
Welke maatregelen gaat u nemen tegen de voormalig advocaat in kwestie die, blijkens het feit dat deze persoon zichzelf heeft uitgeschreven uit het advocatenregister, zich logischerwijs bewust moet zijn geweest van het feit dat hij/zij/hen hierdoor geen toegang had mogen hebben tot deze gegevens?
De autorisatie is direct ingetrokken. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet en vervolgens besluit of er tot vervolging wordt overgegaan. Zie antwoorden 8 en 9.
Heeft de KvK van dit lek melding gemaakt bij de Autoriteit Persoonsgegevens?
Ja.
Afghanistan |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
In het kader van de motie-Dassen c.s. ingediend op 18 augustus jl. over een Europees noodplan: welk mandaat gaat u voorstellen of heeft u reeds voorgesteld voor de informele Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich-vergadering) van 2 en 3 september a.s. met betrekking tot het opstellen van een Europees noodplan voor de evacuatie van personen uit oorlogsgebieden en de opvang van vluchtelingen uit oorlogsgebieden in Europa?1
Zoals aangegeven in het verslag van de informele Raad Buitenlandse Zaken van 2–3 september (Gymnich) richtte de discussie tijdens Gymnich zich logischerwijs op de actualiteit rondom Afghanistan. Desalniettemin onderstreepten de HV en Lidstaten ook dat het van groot belang is om wanneer daar ruimte voor is, ook het gesprek te voeren over de te trekken lessen uit de crisis in Afghanistan. Wat het kabinet betreft is het van groot belang dat daar, in lijn met de motie Dassen, ook gesproken wordt over een gecoördineerde EU-aanpak bij eventuele toekomstige evacuaties van personen uit oorlogsgebieden. De opvang van vluchtelingen in Europa is geen onderdeel van het takenpakket van de Europese Dienst Extern Optreden (EDEO). Hierover wordt wel gesproken in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken in het kader van de onderhandelingen over het migratiepact. De opvang van vluchtelingen in de regio én in de EU maakt daar nadrukkelijk onderdeel van uit, net als de bredere samenwerking met derde landen op het gebied van migratie. Het kabinet acht de voorstellen een solide basis voor onderhandelingen. Naar aanleiding van de ontwikkelingen in Afghanistan acht het kabinet het ook van belang dat de lessen die daar uit kunnen worden getrokken worden meegenomen in de verdere vormgeving van de migratiesamenwerking tussen de EU en derde landen in lijn met de motie-Dassen.
Welke informatie kunt u verstrekken met betrekking tot de inhoud, reikwijdte en vervolgstappen van het voorgestelde mandaat? Welke routes ziet u nog voor mogelijke vervolgstappen, zowel in het geval het mandaat wordt goedgekeurd als in het geval dat het mandaat wordt afgekeurd in de informele Raad Buitenlandse Zaken?
Het trekken van lessen uit de situatie in Afghanistan voor toekomstige situaties zal onderwerp van gesprek zijn tussen de 27 lidstaten en de instellingen, waarbij uiteraard een belangrijke rol is weggelegd voor de EDEO. Tijdens Gymnich, maar ook in andere EU-gremia, hebben veel lidstaten en de instellingen al duidelijk aangegeven dit gesprek te willen voeren. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Zult u zelf een voorzet geven voor de inhoud van een dergelijk noodplan, bijvoorbeeld in de vorm van een Nederlandse non-paper? Zo ja, welke elementen voorziet u naar aanleiding van een dergelijk noodplan, specifiek met betrekking tot een structurele aanpak van noodsituaties zoals in het geval van Afghanistan, alsook de omgang met de opvang van vluchtelingen en de optimalisering van de middelen, expertise en coördinatie van en tussen EU-lidstaten? Wanneer zult u een dergelijke non-paper voorleggen aan de Kamerleden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet brengt het belang van het trekken van lessen uit de situatie in Afghanistan in op verschillende niveaus in het Brusselse proces. Welke precieze vorm van sturing dan wel beïnvloeding van dit proces het kabinet kiest of nodig acht valt in dit stadium nog niet te zeggen. Uiteraard zal het kabinet zich daarbij houden aan de staande informatieafspraken met uw Kamer over Europees beleid.
Gezien we een groeiende stroom vluchtelingen kunnen verwachten vanuit Afghanistan, hoe zult u samenwerken met de Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de veilige opvang van vluchtelingen te garanderen, gezien het gebrek aan opvangcapaciteit?
De inzet van het kabinet komt in nauwe samenwerking tot stand en wordt door de verantwoordelijke Ministers in de daarvoor geschikte gremia ingebracht. Het kabinet benadrukt in Europese gremia het belang van een gezamenlijke Europese voorbereiding op de mogelijke gevolgen van de situatie in Afghanistan op het terrein van migratie en asiel. Op dit moment neemt vooral het aantal intern ontheemden toe. De situatie kan echter snel veranderen, daarom is het van groot belang op alle scenario’s voorbereid te zijn. Tijdens de JBZ-Raad van 31 augustus jl. heeft het kabinet samen met andere lidstaten onderstreept dat opvang in eerste instantie in de regio dient plaats te vinden. Om dit te realiseren, zal de EU de regio gezamenlijk met de internationale gemeenschap steunen. Nederland riep, net als een aantal andere lidstaten, de Commissie op met een actieplan Afghanistan te komen en hiervoor de nodige financiering vrij te maken. De Commissie zegde dit toe. Nederland stelde voorts dat de EU als geheel zich – op de midden- en lange termijn – ook dient voor te bereiden op een scenario waarbij irreguliere migratie naar de EU wel zal toenemen. In dit verband werd het belang van crisisvoorbereiding, maar ook het op orde hebben van de buitengrenzen, veiligheidsscreenings en registratie van asielzoekers in EURODAC benadrukt.
Tijdens Gymnich van 2–3 september is tevens gesproken over de noodzaak om hulp te blijven verlenen aan de Afghaanse bevolking en om de landen in de regio te ondersteunen bij de omgang met de te verwachten instroom van Afghanen. De Hoge Vertegenwoordiger en de lidstaten spraken de intentie uit om, samen met de buurlanden van Afghanistan, een regionaal platform op te zetten met focus op migratie, terrorismebestrijding en het bestrijden van drugshandel.
Het bericht dat Belarus bijna $1 miljard krijgt toegekend van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), in de vorm van speciale trekkingsrechten |
|
Eelco Heinen (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Belarus bijna $ 1 miljard krijgt toegekend van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), in de vorm van speciale trekkingsrechten (Special Drawing Rights/SDR’s)?1
Ja.
Klopt het dat landen als Venezuela en Myanmar geen SDR’s hebben ontvangen, omdat de zittende regimes door veel landen niet worden erkend?
Een generieke allocatie van SDR’s wordt naar rato van het quota-aandeel toegekend aan alle IMF leden. Om toegang te krijgen tot de gealloceerde SDR’s dient een land geen achterstallige betalingen aan het IMF uit te hebben staan en dient het IMF de zittende macht in het land te erkennen. Het IMF gaat over tot niet-erkenning indien de meerderheid van het IMF-lidmaatschap, gewogen op basis van stemgewicht, een regime niet erkent.
Voor Venezuela en Myanmar geldt dat er geen brede steun is vanuit het IMF lidmaatschap voor de erkenning van de zittende macht in de desbetreffende landen. Deze landen hebben geen toegang tot de gealloceerde SDR’s.
Het kabinet heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Nederland heeft in EU-verband daarom ook vier krachtige pakketten sancties tegen Belarus ingesteld. Samen met een grote groep partners staat Nederland ook op het standpunt dat Loekasjenko geen democratische legitieme president is.
Echter, er is geen sprake van brede internationale niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Ook in EU-verband is niet overgegaan tot volledige niet- erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Wel is de samenwerkingsrelatie met Belarus in grote mate afgeschaald sinds de gestolen presidentsverkiezingen van augustus 2020.
Bij de allocatie van de SDR’s op 23 augustus jl. zijn deze generiek uitgekeerd aan alle leden van het IMF. De leden waarvan de uitvoerende macht door de meerderheid van het IMF-lidmaatschap wordt erkend, waaronder dus ook Belarus, hebben toegang tot de gealloceerde SDR’s. Nederland is van mening dat dit correct en op basis van de geldende procedures van het IMF is gebeurd.
Klopt het dat aan Belarus wel SDR’s zijn verstrekt, terwijl een groot aantal landen de verkiezing van president Loekashenko niet erkent? Deze landen hebben binnen het IMF-bestuur gezamenlijk meer dan 50% van het stemgewicht.
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Belarus hetzelfde behandeld zou moeten worden als Venezuela en Myanmar, en dat het ongewenst is dat Belarus SDR’s heeft ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat Belarus SDR’s ontvangt ter waarde van $ 1 miljard, terwijl een brede groep landen (EU, VS, VK, Canada) financiële sancties tegen Belarus heeft ingesteld? Hoe beoordeelt u het risico dat de $ 1 miljard van het IMF bijdraagt aan een stevigere positie van het Loekashenko-regime en afbreuk doet aan de ingestelde sancties?
In algemene zin geldt dat het de rol van het IMF is om betalingsbalanssteun te verlenen aan landen die door het lidmaatschap worden erkend. Lidstaten die niet erkend worden hebben geen toegang tot IMF-faciliteiten. De toekenning van SDR’s doet op zichzelf geen afbreuk aan de sancties die de EU en verschillende andere bondgenoten tegen Belarus hebben ingesteld. Bevriezing van tegoeden, inreisverboden, handelsbeperkingen en restricties op toegang tot de Europese kapitaalmarkt zijn van kracht en hebben onverminderd effect.
Het is niet goed vast te stellen in welke mate middelen die het regime met deze SDR’s tot zijn beschikking krijgt bijdragen aan versteviging van de positie van het regime. Wel is het kabinet van mening dat, in lijn met het staande sanctiebeleid, ingezet moet worden op het zo veel mogelijk beperken van de mogelijkheden voor Belarus om deze SDR’s te verzilveren op de kapitaalmarkt, om zo de druk op het regime verder op te voeren. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Heeft er een discussie plaatsgevonden binnen het IMF-bestuur over deze uitkering aan Belarus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de uitkomst van deze discussie en is er formeel gestemd?
De discussie binnen het IMF betrof de generieke uitkering van SDR’s aan alle IMF lidstaten. Lidstaten zijn niet separaat besproken, dus ook Belarus niet.
Wat was de inbreng van Nederland binnen het IMF-bestuur over deze kwestie? Heeft Nederland ingestemd met deze «gift» aan Belarus? Zo ja, waarom?
Er is een besluit genomen over een generieke allocatie van SDR’s en er zijn geen individuele besluiten per land genomen. Nederland heeft daarom niet gestemd over de allocatie van SDR’s aan Belarus, maar over de algehele uitkering van SDR’s. Internationaal was brede steun voor een allocatie van speciale trekkingsrechten om zo opkomende economieën en lage-inkomenslanden te ondersteunen in deze fase van de coronacrisis. Ook Nederland heeft voor een generieke allocatie van SDR’s gestemd.2
Is het mogelijk de uitkering van SDR’s aan Belarus alsnog te bevriezen? Zo ja, bent u bereid hiervoor te pleiten binnen het IMF?
Op basis van de Articles of Agreement van het IMF kan de toekenning van speciale trekkingsrechten niet voor individuele landen worden herroepen. Een eventuele «cancellation» is alleen mogelijk wanneer deze gelijk is voor alle leden.
Wel zet Nederland erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om speciale trekkingsrechten te verzilveren op de internationale kapitaalmarkt, zo veel mogelijk te beperken. Zie verder het antwoord op vragen 9 en 10.
Bent u bereid alsnog uw afkeuring uit te spreken over de uitkering aan Belarus en hierover eventueel een gezamenlijke verklaring af te leggen met gelijkgestemde landen? Zo nee, waarom niet?
De allocatie van deze SDR's aan Belarus is volgens de daartoe geldende procedures tot stand gekomen. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om zich hier binnen het IMF tegen uit te spreken.
Wel zet het kabinet in contacten met de EU, de VS en andere internationale partners erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om SDR's op de kapitaalmarkt te verzilveren zoveel mogelijk te beperken. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Kunt u garanderen dat Nederland niet zal meewerken aan het omzetten van SDR’s van Belarus in valuta? En bent u bereid met andere landen in contact te treden om gezamenlijk te voorkomen of te bemoeilijken dat Belarus SDR’s in valuta kan omzetten? Zo nee, waarom niet?
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren moet de centrale bank van Belarus deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Nederland zet in contacten met de EU, de VS en andere internationale partners erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden daartoe voor Belarus zoveel mogelijk te beperken. Op grond van afspraken met het IMF behoudt De Nederlandsche Bank zich altijd het recht voor om SDR transacties te weigeren met tegenpartijen waar (EU) sancties voor gelden.
De opinie 'Kost het banen?' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de opinie «Kost het banen?»?1
Ja.
In hoeverre deelt u het standpunt van de auteur, namelijk dat meer werkgelegenheid niet langer een voorwaarde zou moeten zijn voor een project, investering of subsidie, omdat er een tekort aan personeel is?
In de praktijk zijn beide nodig, zowel het verdwijnen van oude banen als het ontstaan van nieuwe banen. De inzet daarbij is dat de nieuwe banen nuttiger, productiever en tegen een hoger salaris zijn dan de banen die verdwijnen. Mijn beleidsinstrumenten zijn daarom in overwegende mate gericht op het versterken van het innovatievermogen en de dynamiek in bedrijfsleven en economie. Door vernieuwing (innovatie) en dynamiek (startups, scale-ups) centraal te stellen draagt dit instrumentarium bij aan een dynamische economie waar ook nieuwe businessmodellen en kwalitatief hoogwaardige banen ontstaan.
Directe werkgelegenheid is daarbij niet het primaire criterium. Immers, op lange termijn wordt het aantal banen bepaald door het arbeidsaanbod. Schaarste aan personeel kan vele oorzaken hebben en per sector verschillen. Bij nieuwe projecten of investeringen in vernieuwende technologieën kan het voorkomen dat er niet voldoende geschoold personeel voorhanden is. Het kabinet voert hierop consistent beleid gericht op het opleiden of omscholen van goed en voldoende personeel, en zet in op innovatieve oplossingen die de arbeidsproductiviteit per medewerker kunnen verhogen.
Kunt u inzicht geven in welke sectoren de banen afnemen en in welke sectoren de banen toenemen, kijkend naar de afgelopen 5–10 jaar?
Uit de gegevens die het CBS (Statline)2 bijhoudt, blijkt dat in alle sectoren, behalve de financiële dienstverlening, de werkgelegenheid in periode 2010–2020 steeg. Er zijn wel sectoren waar na 2010 de werkgelegenheid aanvankelijk daalde. De laatste jaren is ook hier weer een toename van werkgelegenheid te zien.
Vindt u ook dat de arbeidsproductiviteit in Nederland omhoog moet, zodat meer werk door minder mensen kan worden gedaan en vacatures elders kunnen worden opgevuld?
Ja.
Hoe zou de arbeidsproductiviteit in Nederland kunnen worden verhoogd, nadat deze in 2020 met 1,8% is afgenomen ten overstaande van 2019?2 Welk beleid, welke agenda is daar in uw ogen voor nodig?
De daling van de arbeidsproductiviteit in 2020 ten opzichte van 2019 is vooral een gevolg van de coronacrisis. Door de dalende vraag is er ook minder geproduceerd. Maar dit heeft niet in gelijke mate geleid tot minder werkgelegenheid, waardoor er per werkende minder is geproduceerd.
Zorgelijker is de langlopende trend dat de arbeidsproductiviteit minder snel stijgt dan in de tweede helft van de vorige eeuw. Op deze langere termijn wordt arbeidsproductiviteit bepaald door de stand van de technologie en het menselijk kapitaal. Dit zijn dan ook de terreinen waar de Groeistrategie en het Nationaal Groeifonds zich op richten.4
Mijn ministerie zet zich met ons generieke stimuleringspakket voor innovatie in voor de bevordering van investeringen in R&D, technologische toepassingen en innovatie bij hoogproductieve en innovatieve bedrijven. De specifieke inzet op sleuteltechnologieën is erop gericht om met het doorbraakkarakter van deze sleuteltechnologieën er technologische spill-overs te creëren die bijdragen aan het realiseren van productiviteitsgroei.
Verhoging van de arbeidsproductiviteit is enkel mogelijk wanneer we blijven investeren in menselijk kapitaal: initieel onderwijs, maar ook in onderwijs/training later tijdens de levensloop (leven lang leren) en zorg voor goede beschikbaarheid van bèta-technisch personeel. Met het Techniekpact en de Human Capital Agenda van de Topsectoren zet het kabinet hierop in. Productiviteitsgroei komt ook voort uit de inzet op digitalisering van de economie; zowel op het gebied van kunstmatige intelligentie (AI), augmented reality en digital twinning, als op de verspreiding en toepassing in de gehele economie.
Op welke wijze zou versterking van het Smart Industry programma kunnen bijdragen aan het verhogen van de arbeidsproductiviteit?
Het publiek-private Smart Industry-programma is primair gericht op het verhogen van de arbeidsproductiviteit, en heeft als ambitie om van Nederland het meest flexibele en best verbonden productienetwerk van Europa te maken. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie van Dialogic5 neemt het kabinet een aantal vervolgstappen, zoals het oprichten van European Digital Innovation Hubs. Zowel de regionale overheden, als de landelijke overheid en de Europese Commissie investeren in de ontwikkeling van deze hubs. Hiermee wordt het mkb in de gelegenheid gesteld om een volgende stap te maken in het digitaliseringsproces en daarmee verhoging van de arbeidsproductiviteit.
Kunt u op een rijtje zetten welke nationale regelingen er thans zijn om procesinnovatie te ondersteunen, bijvoorbeeld op het gebied van R&D? Kunt u daarbij tevens aangeven wat het gebruik van deze regelingen is? In hoeverre hebben midden en klein- (mkb) en familiebedrijven toegang tot deze regelingen?
Er zijn verschillende nationale en regionale instrumenten beschikbaar waarmee innovatie wordt ondersteund en die ook gebruikt kunnen worden voor procesinnovatie. Op landelijk niveau zijn er de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) en de Mkb-innovatiestimulering regio en topsectoren (MIT-regeling). Grensoverschrijdend/Europees gaat het om het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en verschillende regionale voucherregelingen. Vooral de WBSO, MIT-regeling en de regionale voucherregelingen zijn goed toegankelijk of (deels) zelfs toegespitst op het midden- en kleinbedrijf. In geen van de regelingen wordt een onderscheid gemaakt tussen familiebedrijven en andere bedrijven.
Van de regelingen wordt breed gebruik gemaakt. Zo maakten in 2020 20.340 ondernemingen gebruik van de WBSO, waarvan 97 procent tot het mkb behoort. Van de toegekende 135.370 WBSO-projecten in 2020 is 11 procent gericht op de ontwikkeling van productieprocessen en 16 procent op de ontwikkeling van programmatuur. Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst dat niet elk project waarin nieuwe programmatuur wordt ontwikkeld als «procesinnovatie» bestempeld kan worden. Dit is mede afhankelijk van de definitie die wordt gehanteerd; er zijn verschillende interpretaties van wat tot procesinnovatie gerekend kan worden en wat niet.
In de cijfers van de andere genoemde regelingen wordt niet bijgehouden of de subsidies ten behoeve van product- of procesinnovaties worden ingezet. Wel worden ook deze breed gebruikt. Op www.volginnovatie.nl zijn alle door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ondersteunde projecten terug te vinden, waaronder die projecten die MIT-subsidie hebben gekregen. Voor de Europese fondsen, zoals EFRO, verwijs ik u naar www.europaomdehoek.nl.
Verwacht u het onderzoek naar aanleiding van de motie-Amhaouch/Bruins over een procesinnovatie-stimuleringsinstrument voor het brede mkb (Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 31) direct na het zomerreces naar de Kamer te kunnen sturen, zoals aangekondigd in de Kamerbrief Reactie op motie bedrijfsopvolging en initiatiefnota familiebedrijven (Kamerstuk 35 724, nr. 4)? Is het mogelijk dit onderzoek vóór Prinsjesdag te ontvangen?
Dit onderzoek is recent afgerond en is op 12 oktober jl. naar uw Kamer verzonden met een begeleidende brief6.
Welke kansen biedt procesinnovatie voor de ambities en doelstellingen uit de Nederlandse Digitaliseringstrategie (NDS) in het algemeen en de digitalisering van onze maakindustrie in het bijzonder?
De NDS vormt de basis voor de kabinetsbrede integrale digitaliseringsaanpak. Dankzij de NDS is de samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en medeoverheden de afgelopen drie jaar verder versterkt. Vanuit de Smart Industry-aanpak heeft dit geleid tot een landelijk dekkend netwerk van 46 fieldlabs en vijf regionale hubs die de maakindustrie ondersteunen bij digitalisering. Ook is een nationaal netwerk van 16 mkb-werkplaatsen ontstaan. Sinds de lancering eind 2019 van het Strategisch Actieplan Artificiële intelligentie (SAPAI) is de Nederlandse AI Coalitie, bestaande uit bedrijfsleven, onderwijs- en onderzoeksinstellingen en maatschappelijke organisaties, gegroeid tot meer dan 400 leden. Ook heeft dit initiatief bijgedragen aan de vorming van nieuwe coalities, zoals de Alliantie Digitaal Samenleven of de Data Sharing Coalition.
Voor bedrijven uit de maakindustrie zijn procesinnovatie en digitalisering extra relevant omdat zij doorgaans te maken hebben met geautomatiseerde, hoogtechnologische en complexe productieprocessen. Deze procesinnovaties dienen vaak tot het verhogen van de productiviteit en daarmee de winstgevendheid van een bedrijf. Veel bedrijven geven overigens vaak een bredere definitie aan procesinnovatie, door hier ook sociale en maatschappelijke doelstellingen aan te koppelen.
In hoeverre denkt u dat procesinnovatie de kansen voor reshoring, het verplaatsen van productie terug naar Nederland, verder kan vergroten, omdat bedrijven in Nederland hierdoor concurrerender en duurzamer kunnen zijn ten overstaande van bedrijven elders in de wereld?
Zoals in de brief «Kansen en uitdagingen van Reshoring»7 is aangegeven,
moeten de kansen voor reshoring voor Nederland niet worden overschat. Steeds meer landen hebben hetzelfde technologische niveau als Nederland en qua kostenniveau scoort Nederland relatief hoog. Hierdoor is een keuze voor reshoring naar Nederland vaak niet rendabel. Dat neemt niet weg dat voor specifieke bedrijfssituaties reshoring wel degelijk rendabel kan zijn, bijvoorbeeld voor sterk gedigitaliseerde productieprocessen (Smart Industry) of waar het voor bedrijven nodig is om leveringszekerheid te borgen. De mogelijkheden hiervoor – en welke rol procesinnovatie hierbij speelt – zijn dus sterk afhankelijk van de individuele business case, en het is primair aan bedrijven zelf om hier op te handelen. In de genoemde brief is tot slot aangegeven dat het aan een volgend kabinet is om verder invulling te geven aan de mogelijke rol van reshoring in haar industriebeleid.
Wanneer wordt, in navolging van het SER-advies over reshoring eerder dit jaar, het vervolgadvies verwacht over «het versterken van de industrie in Nederland als middel om goede banen in Nederland te behouden en te creëren»?3
Het SER-advies over de versterking van de industrie zal naar verwachting begin 2022 verschijnen.
(H)erkent u dat het huidige procesinnovatie-instrumentarium onvoldoende rekening houdt met de specifieke kenmerken van bepaalde sectoren uit de maakindustrie, zoals de maritieme sector die wordt getypeerd door hoge investeringsdrempels die maar weinig bedrijven zelf kunnen voorfinancieren? Hoezeer wordt samen met deze sectoren nagedacht over oplossingen voor dit (financierings)vraagstuk?
Ik onderhoud uitstekende contacten met uiteenlopende sectoren en bedrijven in de maakindustrie, waaronder met de maritieme maakindustrie. Al enige tijd ben ik intensief in gesprek met de sector over de realisatie van hun Masterplan emissieloze en digitale maritieme sector. Dit plan gaat over schaalvergroting van de vergroening van de Nederlandse scheepvaart op de lange termijn, robotisering in de productieprocessen is daar één van de onderdelen van.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de verschillende sectoren in de maakindustrie over hoe procesinnovatie, digitalisering en robotisering te stimuleren en doorontwikkelen, voor niet alleen de koplopers maar ook het «peloton» aan maakbedrijven, om te voorkomen dat de arbeidsproductiviteit daalt en daardoor de grote maatschappelijke uitdagingen, zoals de klimaatopgave, worden vertraagd?
Hier verwijs ik graag naar de begeleidende brief9 bij het Dialogic-rapport die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd (zie ook vraag 8), waar ik uitvoerig op deze vraag inga. Het bedrijfsleven is betrokken bij de opzet van de studie en de uitkomsten zullen ook worden besproken met vertegenwoordigers uit de maakindustrie. Wat betreft het betrekken van het «peloton»: vanuit het Smart Industry programma zijn we samen met de betrokken brancheorganisaties in gesprek over de manier waarop we – in navolging op de uitkomsten van de eerder genoemde evaluatie – een bredere groep van maakbedrijven kunnen gaan betrekken.
Het ingrijpend wijzigen van asielbeleid zonder de Kamer daarover te informeren |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouders op te moeten groeien»?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar mijn brief van 24 augustus jl.2 Hierin heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze, waar in het betreffende bericht naar verwezen wordt.
Klopt het dat u het beleid hebt gewijzigd zonder de Kamer te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. In 2019 constateerde de IND in een individuele zaak een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee deze werkwijze meer generiek werd gehanteerd. In maart 2021 is mij een nota voorgelegd waarin mij is voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Deze nota is in februari opgesteld. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd en daarmee de Kamer de mogelijkheid om een debat over deze beleidswijziging te voeren ontnomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom vindt u het nodig om de familie van kinderen die bij een ver familielid worden opgevangen de mogelijkheid om na te reizen af te pakken? Kunt u in uw antwoord uitgebreid stilstaan bij het belang van het kind, de betreffende Europese richtlijn en het Verdrag inzake de rechten van het kind?
Om in aanmerking te komen voor gezinshereniging onder de voorwaarden van het nareisbeleid, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Zo geldt voor alleenstaande minderjarigen dat zij daadwerkelijk alleenstaand dienen te zijn. Desalniettemin, het beleid heeft ook ten doel de eenheid van het gezin te borgen, het belang van het kind te bewaken en bij de uitvoering ervan zoveel mogelijk rekening te houden met de specifieke, individuele omstandigheden die voor de asielstatushouder opgaan. Hierbij acht ik het echter wel van groot belang dat een zorgvuldige, individuele beoordeling van deze voorwaarden kan plaatsvinden. Daarom heb ik besloten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze. Hierover heb ik u in mijn brief van 24 augustus jl. geïnformeerd.
Kunt u bevestigen dat de IND u negatief heeft geadviseerd over deze beleidswijziging? Hoe bent u met dat advies omgegaan?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief die ik uw Kamer heb gestuurd op 24 augustus jl. Daarin heb ik u aangegeven dat mij in maart 2021 enkele procesmatige en juridische overwegingen zijn voorgelegd die zich mogelijkerwijs zouden kunnen voordoen bij de door de IND gehanteerde werkwijze en werd voorgesteld om deze meer generiek door de IND gehanteerde werkwijze los te laten. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een bredere inventarisatie, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Naar aanleiding van deze inventarisatie heb ik besloten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand», conform het ambtelijke advies.
Kunt u deze beleidswijziging, betreffende ambtelijke nota’s en het juridisch bezwaar dat in het krantenartikel wordt genoemd alsnog zo spoedig mogelijk met de Kamer delen en in ieder geval voorafgaand aan een eventueel debat hierover?
Zoals uiteengezet in de antwoorden op de vragen 2 en 3 betrof de door de IND gehanteerde werkwijze geen beleidswijziging. De betreffende ambtelijke nota’s en een door mij opgevraagde tijdlijn zijn als bijlage3 bij deze beantwoording gevoegd.4
Vluchtactie Nederlands ambassadepersoneel Kabul |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Diplomaten verlieten tegen alle instructies in Nederlandse ambassade in Kabul»?1
Ja.
Kunt u de Kamer een chronologisch overzicht doen toekomen inzake de gebeurtenissen rondom de Nederlandse ambassade in Kabul? Wilt u bij uw antwoord ook de gegeven instructies vanuit Den Haag betrekken?
Graag verwijs ik u naar het feitenrelaas dat op 7 september jl. aan de Kamer gestuurd is (kamerstuk 2021Z15021).2
Wat vindt u van het feit dat het Nederlandse ambassadepersoneel er naar verluidt voor koos om met een Amerikaanse evacuatievlucht Kabul te ontvluchten in plaats dat ze hun taak vervulden, te weten de paspoorten van honderden landgenoten in orde maken om het hen mogelijk te maken het hernieuwde Talibanbolwerk te verlaten?
Zoals ook in het feitenrelaas weergegeven was de intentie van het kabinet op 16 augustus om aanwezig te blijven met tenminste één ambassadevertegenwoordiger en beveiliging om een goede overdracht aan een nieuw team mogelijk te maken en goed zicht te kunnen houden op zich ontwikkelende evacuatiemogelijkheden voor Nederlanders, lokaal personeel en tolken. Het is echter aan de leiding ter plekke om te bepalen of dit ook verantwoord is gezien de veiligheidssituatie, aangezien zij de situatie ter plaatse het beste kunnen inschatten. Ontwikkelingen ter plekke zoals omschreven in het feitenrelaas (acute veiligheidsrisico’s aan de ene kant, gecombineerd met het feit dat er op dat moment geen evacuaties mogelijk waren) hebben ervoor gezorgd dat de leiding ter plekke uiteindelijk de afweging heeft gemaakt te vertrekken in het belang van de veiligheid van het gehele team. Dit werd gedaan na advies van de commandant van het BSB-detachement, die eveneens meende dat het onverantwoord was nog langer te blijven. Een vervangend team, uitgerust voor en toegespitst op de situatie met voldoende militaire capaciteit werd onmiddellijk samengesteld voor vertrek.
Wat vindt u van het feit dat ze daarmee Afghaans personeel en tolken en hun gezinnen wellicht in ontreddering achterlieten, zonder hen op de hoogte te hebben gebracht?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat door de vluchtactie van het oude Nederlandse ambassadeteam er mogelijk zeer veel kostbare tijd verloren is gegaan bij de evacuatie van landgenoten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op het moment van het vertrek van het ambassadeteam waren er geen evacuaties mogelijk. De VS had aangegeven ten minste 48 uur of langer alleen vluchten toe te staan die versterking invliegen om de veiligheid van het vliegveld te garanderen. Andere vluchten werden op dat moment niet toegelaten. Een vervangend team, uitgerust voor en toegespitst op de situatie met voldoende militaire capaciteit, werd onmiddellijk samengesteld voor vertrek om de toekomstige evacuaties te begeleiden. De voornaamste uitdaging bij de evacuatie werd gevormd door andere factoren zoals de slechte veiligheidssituatie en mensenmassa’s rondom het vliegveld waardoor mensen de poorten van de luchthaven moeilijk konden bereiken.
Hoe duidt u de uitlatingen van Afghaanse ambassademedewerkers, die stellen dat Nederland vertrok zonder iets te zeggen en zonder coördinatie met Den Haag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook omschreven in het feitenrelaas werd de ambassade op dringend advies van de VS op 15 augustus om 01:00 verplaatst naar de luchthaven. Hierbij zijn de geldende protocollen gevolgd, zoals het loskoppelen van de server. Tijdens de verplaatsing naar het vliegveld was er om veiligheidsredenen geen extern contact mogelijk. Vertegenwoordigers van de lokale medewerkers van de ambassade zijn zo snel mogelijk, rond 6.30 uur lokale tijd, geïnformeerd over de nachtelijke verplaatsing van de ambassade.
Het op de ambassade achterlaten van safe passage brieven en andere documenten was hierbij een bewuste keuze, omdat de lokale medewerkers op deze wijze toegang konden krijgen tot deze documenten. Dit was niet het geval geweest als de uitgezonden medewerkers de documenten hadden meegenomen naar de veilige locatie op het vliegveld, aangezien de lokale staf op dat moment geen toegang tot de luchthaven zou krijgen. Toen de vertegenwoordigers van de lokale staf de volgende ochtend vroeg geïnformeerd werden over de nachtelijke verplaatsing, ontvingen zij tevens de informatie die nodig was om toegang te krijgen tot de achtergelaten documenten.
Bent u bekend met het feit dat in Den Haag op hoog niveau met onbegrip gekeken wordt naar het feit dat de ambassade in Kabul zonder instructie werd verlaten, terwijl er binnen nog paspoorten van mensen achterbleven? Kunt u uw antwoord toelichten, zeker omdat het besluit om het land te verlaten lijnrecht inging tegen uw instructies om zo lang mogelijk open te blijven? Tenzij deze instructie anders luidde, dan gaarne een toelichting hieromtrent.
Zie antwoord vraag 6.
Welke consequenties heeft de vermeende vluchtactie voor het ambassadepersoneel?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat er nieuw beleid is voor gezinshereniging waar de Kamer niet over geïnformeerd is |
|
Hanneke van der Werf (D66), Caroline van der Plas (BBB), Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het artikel «Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouder op te moeten groeien»?1
Ja.
Klopt het dat er een gewijzigd beleid is ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’ers) waardoor amv’ers geen recht meer hebben op nareis van ouders, broers en zussen als zij na aankomst in Nederland zijn opgevangen door een (ver) familielid? Zo nee, waarom wordt niet gesproken over «nieuw beleid», terwijl er al jarenlang een andere uitleg wordt gegeven aan het begrip «alleenstaande minderjarige vreemdelingen»?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. In 2019 constateerde de IND in een individuele zaak een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee deze werkwijze meer generiek werd gehanteerd. In maart 2021 is mij een nota voorgelegd waarin mij is voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Deze nota is in februari opgesteld. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd.
Klopt het dat de top van de IND tegen deze wijziging heeft geadviseerd? Zo ja, waarom heeft u er dan toch voor gekozen om de beleidswijziging door te zetten? Welke bezwaren werden aangedragen om tegen de wijziging te adviseren? Kunt u het advies met de Kamer delen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief die ik uw Kamer heb gestuurd op 24 augustus jl.2 Daarin heb ik u aangegeven dat mij in maart 2021 enkele procesmatige en juridische overwegingen zijn voorgelegd, door de IND en het Directoraat-Generaal Migratie, die zich mogelijkerwijs zouden kunnen voordoen bij de door de IND gehanteerde werkwijze en werd voorgesteld om deze meer generiek door de IND gehanteerde werkwijze los te laten. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een bredere inventarisatie, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Naar aanleiding van deze inventarisatie heb ik besloten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand», conform het ambtelijke advies.
Wat was het advies van de Directoraat-Generaal Migratie van het Ministerie van J&V? Kunt u dit advies met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat u de Tweede Kamer niet over de beleidswijziging heeft geinformeerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de verenigbaarheid van de beleidswijziging met de Europe richtlijn voor gezinshereniging uit 2003 en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten voor het Kind? Klopt het dat de Nederlandse Staat juridische risico’s loopt en zo ja, welke?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. Het doel van de werkwijze was met name om recht te doen aan de betekenis en lezing van het begrip «alleenstaande» vreemdelingen zoals dat volgt uit artikel 2 sub f uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. De werkwijze die de IND hanteerde sluit daarnaast aan bij de bestaande kaders van het nareisbeleid, dat is gestoeld op internationale verdragen. Inmiddels heb ik in mijn brief van 24 augustus jl. uw kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en interpretatie van het begrip «alleenstaand».
Bent u er van op de hoogte dat er een uitspraak van het Europese Hof van Justitie is waaruit blijkt dat het gewijzigde beleid indruist tegen Europese regelgeving en jurisprudentie?2 Zo ja, waarom heeft u er dan toch voor gekozen om het beleid door te zetten?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze kunt u er voor instaan dat er door de rechter getoetst kan en zal worden of de uitvoering van het beleid in lijn is met de gezinsherenigingsrichtlijn? Kan toegezegd worden dat het ontbreken van procesbelang, ook als er inmiddels al een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) op grond van artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is afgegeven, niet zal worden tegengeworpen?
In mijn brief van 24 augustus jl. heb ik u geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en interpretatie van het begrip «alleenstaand». Ik heb uw Kamer toegezegd dat van de betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling zal worden genomen. De IND brengt momenteel in kaart wat de stand van zaken is van de gezinsherenigingsaanvragen van betrokkenen. Indien de aanvraag voor gezinshereniging in het kader van 8 EVRM reeds is ingewilligd, zal, indien door betrokkenen gewenst, met individueel maatwerk worden bezien welke mogelijkheden er zijn.
Hoeveel zaken zijn er al onder het nieuwe beleid door de IND afgehandeld? Hoeveel verzoeken om gezinshereniging zijn in het kader van het nieuw beleid afgewezen?
De IND is momenteel bezig met het in kaart brengen van de zaken die onder de oude werkwijze vielen. Dit gebeurt op individuele basis. Het is daarom nog niet bekend hoeveel gezinsleden hieronder vallen. De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.
Bent u bereid om het ingevoerde beleid per direct terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand», conform het advies in de nota. In die individuele evidente gevallen zal de IND betrokkenen actief blijven informeren over de mogelijkheid van het indienen van een aanvraag tot gezinshereniging in het kader van artikel 8 EVRM. De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.
Kunt u deze vragen individueel en met spoed, uiterlijk voor 1 september 2021 beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Steun van Palestijnse autoriteit voor anti-semitisme |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de steun van de Palestijnse autoriteit voor de met brandende davidsterren en swastikas gelardeerde uitingen van antisemitisme in Samaria?1 2
Nederland veroordeelt antisemitische uitingen te allen tijde. Het is zorgelijk dat dergelijke uitingen hebben plaatsgevonden tijdens demonstraties op de West Bank.
Herinnert u zich de motie-Buitenweg c.s. die de regering oproept tot veroordeling van uitlatingen van regeringsleiders die bijdragen aan groeiend antisemitisme?3
Ja.
Bent u bereid de bovengenoemde steun krachtig te veroordelen, zowel in bilateraal contact met de palestijnse autoriteiten als in het openbaar? Hoe gaat u optreden?
Het kabinet zet zich ten volle in voor de bestrijding van antisemitisme. Nederland en de EU blijven er bij de daarvoor verantwoordelijke partijen op aandringen haat en geweld tegen te gaan, in lijn met VNVR-resolutie 2334. Naar aanleiding van de genoemde gebeurtenissen bij de demonstraties op de West Bank heeft de Nederlandse vertegenwoordiger in Ramallah op 1 september jl. in een bilateraal gesprek met de Palestijnse autoriteiten deze boodschap nogmaals overgebracht.
De evacuatie Afghanistan |
|
Chris Stoffer (SGP), Kati Piri (PvdA), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Jasper van Dijk , Renske Leijten , Tunahan Kuzu (DENK), Don Ceder (CU), Salima Belhaj (D66), Laurens Dassen (Volt), Caroline van der Plas (BBB), Sylvana Simons (BIJ1), Laura Bromet (GL), Derk Boswijk (CDA), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministerie wil dat evacués zelf gevaarlijke tocht naar vliegveld Kaboel maken, maar zij weigeren», en de berichten dat onder meer Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland zelf mensen voor evacuatie uit Kaboel naar het vliegveld halen, zodat zij niet op eigen houtje langs de controleposten van de Taliban en de ingang van het vliegveld hoeven?1
Ja.
Wordt in navolging van, of in samenwerking met, voornoemde landen overwogen ook Nederlandse militairen Nederlanders en andere evacueés (zie motie Belhaj c.s., TK 27 925, nr. 788) bij verzamelpunten in de stad op te laten halen, om hen zo onder begeleiding langs controleposten te krijgen?
Wij zetten alles op alles om Nederlanders in Afghanistan, tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie, de lokale ambassadestaf en hun gezinnen, en andere mensen uit hoogrisicogroepen conform de motie Belhaj c.s. (27 925, nr. 788)2 tijdig te evacueren.
Het kabinet zet zich maximaal in om deze mensen onder zeer complexe omstandigheden in veiligheid te brengen. Daarbij worden geen opties op voorhand uitgesloten. Bij de evacuatieoperatie wordt zeer nauw samengewerkt met de voornoemde landen en andere bondgenoten. Alle landen staan voor een grote uitdaging om hun evacués tijdig het land uit te krijgen.
Er is een aantal extra militairen van de speciale eenheden in Kaboel aangekomen. Daarmee komt het totale aantal militairen op ongeveer 90 inclusief de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB). De extra militairen gaan de reeds aanwezige militairen versterken bij de lopende operatie om zoveel mogelijk mensen te evacueren en de beveiliging van onze vliegtuigen, evacués en het consulair noodteam voort te zetten. Een deel van de aanwezige militairen assisteert de evacués om het vliegveld te bereiken. De gezamenlijke inspanning is om, onder leiding van de ambassadeur, de evacuaties mogelijk te maken. Tevens doen Defensie en Buitenlandse Zaken al het mogelijke om mensen uit de bovengenoemde groepen op het vliegveld van Kaboel te krijgen. In het belang van de veiligheid van onze militairen, diplomaten en de evacués en om de operatie niet in gevaar te brengen kan het kabinet hier verder geen gedetailleerde uitspraken over doen. Een compagnie van het Korps Mariniers en een compagnie van de Luchtmobiele Brigade staan op afroep beschikbaar om ook ingezet te worden voor deze operatie als dat nodig is.
Kan het voor Nederlandse staatsburgers en andere evacueés die in Afghanistan op familiebezoek waren makkelijker zijn om langs controleposten van de Taliban of de toegang tot de luchthaven te komen als zij onder begeleiding staan van duidelijk herkenbare vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid?
De veiligheidssituatie in Kaboel is zeer volatiel. De inzet van Nederland is gericht op het veilig evacueren van de in het antwoord op vraag 2 genoemde groepen.
Het team van de ambassade en Defensie op de luchthaven Kaboel is, samen met het crisiscentrum bij Buitenlandse Zaken en de directie Operaties bij Defensie, permanent en met man en macht doende om de genoemde groepen op evacuatievluchten te krijgen. Zonder af te doen aan risico’s die mensen lopen bij de verplaatsing naar de luchthaven van Kaboel, is de toegang tot de luchthaven momenteel het grootste obstakel bij de evacuatie, gezien de grote drukte bij de toegangspoorten. De focus ligt daarom op het faciliteren van de toegang tot de luchthaven voor de personen uit de verschillende groepen genoemd in het antwoord op vraag 2 die zich buiten de poort van de luchthaven bevinden. Het team van de ambassade en Defensie dat op de luchthaven van Kaboel is, probeert op alle mogelijke manieren om personen uit de verschillende groepen in het antwoord op vraag 2 op de luchthaven te krijgen. Nederland staat daarover in nauw contact met de bondgenoten die de luchthaven beveiligen. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het geschatte aantal Nederlanders in Afghanistan fors hoger blijkt te liggen dan eerder gedacht? Zo ja, hoe verklaart u dit in het licht van het feit dat de situatie in Afghanistan ook voor de opmars van de Taliban al verre van stabiel was?
Ja. Doordat niet alle Nederlanders zich bij de Nederlandse ambassade in Kaboel hadden aangemeld, was aanvankelijk niet duidelijk hoeveel Nederlanders in Afghanistan waren. Vanwege het voortdurende conflict stond het reisadvies voor Afghanistan al jarenlang op rood, ook voor de COVID-19 crisis. In het reisadvies van 5 augustus jl. is alle Nederlanders daarbij expliciet en dringend aangeraden uit het land te vertrekken vanwege de ernstige veiligheidssituatie.
Welke mogelijkheden ziet u wel en niet om met nauwe bondgenoten ter plaatse samen te werken om ook Nederlanders en andere evacueés richting het vliegveld te begeleiden?
Tijdens de evacuatieoperatie werkt Nederland zoveel mogelijk samen met bondgenoten. Alle inzet is erop gericht om de in het antwoord op vraag 2 genoemde mensen mee te krijgen op de Nederlandse militaire evacuatievluchten of op evacuatievluchten van partnerlanden. Daardoor zijn sinds de val van Kaboel al honderden mensen geëvacueerd.
Bent u bekend met de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken: «uiteindelijk zijn we afhankelijk van wat onze militairen en bondgenoten zeggen wat haalbaar en veilig is.»?2
Ja.
Betekent dit dat er een militair advies ligt om geen evacueés naar het vliegveld te begeleiden? Zo nee, wat staat hier wel aan in de weg?
Nee. Wat de Minister van Buitenlandse Zaken hiermee heeft aangegeven, is dat Nederland zijn evacuatiewerkzaamheden slechts kan uitvoeren indien en zolang de VS en andere bondgenoten de veiligheid van het vliegveld waarborgen. Op het moment dat zij deze uitspraken deed, was de veiligheidssituatie op het vliegveld zodanig slecht dat er een tijd lang geen vluchten konden opstijgen of landen. Dat was de context waarin deze uitspraken zijn gedaan. Sindsdien is de veiligheidssituatie op het vliegveld zelf verbeterd en zijn de evacuatievluchten hervat. Op het moment van schrijven betreft het een totaal aantal van 21 vluchten.4
Nederland zet alles op alles om de in het antwoord op vraag 2 genoemde mensen in veiligheid te brengen. Er worden daarbij geen opties op voorhand uitgesloten. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Hoe moeten Nederlandse staatsburgers en andere evacueés het vliegveld bereiken langs een route die niet haalbaar of veilig voor een eenheid van Nederlandse militairen zou zijn?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Kunt u deze vragen gelet op het aanstaande vertrek van de Amerikanen uiterlijk op 24 augustus a.s. beantwoorden? .
Ja.
Het bericht ‘Greenwashing bedrijven dreigt door lage prijs CO2-compensatie’ |
|
Romke de Jong (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Greenwashing bedrijven dreigt door lage prijs CO₂-compensatie en bent u het eens met de conclusie van de geciteerde onderzoeken dat echte CO₂-reductie immers veel meer kost dan wat bedrijven nu betalen voor het compenseren van hun uitstoot? Zo nee, waarom niet?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Het klopt, zoals de onderzoekers stellen, dat er momenteel nog oude rechten uit de implementatieperiode van het Kyoto Protocol in de markt voor CO2-compensatie rechten beschikbaar zijn. Ik onderschrijf ook dat de gemiddelde prijs nu lager ligt dan je zou mogen verwachten als er alleen gecompenseerd wordt met nieuwe CO2-reducties, door de beschikbaarheid van deze oude rechten. Ik wil daaraan echter niet de conclusie verbinden dat in alle gevallen de prijs van CO2-compensatierechten geen goede weergave is van wat het op dit moment kost om CO2-uitstoot te reduceren. De daadwerkelijke prijs die reductie kost is afhankelijk van verschillende factoren. Zo zal in ontwikkelingslanden, waar nog mogelijkheden zijn om tegen relatief lage kosten CO2-uitstoot te reduceren, de prijs een stuk lager liggen dan in landen die al verder zijn met hun klimaatbeleid. Ook kunnen er grote verschillen zijn in de prijs tussen economische sectoren.
Wat is de gemiddelde prijs om een ton CO₂ te compenseren in Nederland, binnen en buiten de Europese Unie?
De gemiddelde marktprijs voor compensatie buiten Nederland wordt gedreven door vraag en aanbod en varieert per aanbieder van CO2-compensatierechten. Op deze mondiale markt zijn verschillende aanbieders en tussenhandelaren actief. De actuele gemiddelde prijzen worden niet openbaar gemaakt. Wel zijn er verschillende studies beschikbaar waar prijzen en de ontwikkeling ervan zijn onderzocht. Zo is er Ecosystem Marketplace, dat deze informatie opvraagt bij aanbieders en jaarlijks publiceert. Het meest recente overzicht is van 2020 met daarin data over de prijsontwikkeling van het jaar 2019. Daaruit blijkt dat voor aanbieders die zich richten op meer kleinschalige projecten en projecten met co-benefits voor duurzame ontwikkelingsdoelen, zoals Gold Standard ($ 5,27) en Plan Vivo ($ 8,99) de gemiddelde prijs hoger is dan aanbieders die rechten van relatief meer grootschalige projecten aanbieden, zoals het Clean Development Mechanism ($ 2,02) en Verified Carbon Standard ($ 1,62)2.
Partijen buiten het EU ETS kunnen er ook voor kiezen om ETS rechten op te kopen en te vernietigen. Daarvoor geldt de EU ETS marktprijs, die momenteel schommelt rond de € 60 per ton.3
Klopt het dat op de markt een overschot aan oude CO₂-credits bestaat? Zo ja, op welke manier zijn deze ontstaan en hoe groot is dit overschot?
Ja, dit klopt. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Er zijn verschillende schattingen hoe groot het overschot is, afhankelijk van welke aannames worden gebruikt. Zo zijn er veel «slapende» projecten van het Clean Development Mechanism (CDM; het Kyoto Protocol instrument voor compensatie in ontwikkelingslanden). Dit zijn projecten die zich ooit geregistreerd hebben bij de UNFCCC (United Nations Framework Convention on Climate Change) maar die nog nooit of slechts gedeeltelijk CO2-rechten hebben uitgegeven. Bij een hogere prijs door toenemende vraag zouden deze projecten weer rechten kunnen gaan uitgeven. Een studie van experts van de OESO en IEA uit 2019 berekende destijds dat er zo’n 3500 slapende projecten zijn. Ook verwees deze studie naar een analyse van het UNFCCC-secretariaat uit 2019, waaruit een mogelijk overschot blijkt van tussen de 2.300 megaton CO2 en 4.500 megaton CO2 voor de periode t/m 2020, afhankelijk van hoeveel projecten nog rechten gaan uitgeven4.
Het overschot is ontstaan door verschillende oorzaken. Er zijn in het verleden veel CDM-projecten geregistreerd omdat naast de EU, dat CDM-rechten toestond in haar ETS, de verwachting was dat ook grote landen als de VS vraag zouden hebben naar deze rechten. Vervolgens daalde de vraag naar emissierechten sterk doordat de VS zich terugtrok, vanwege de recessie als gevolg van de mondiale financiële crisis in 2008–2009, de sterkere nadruk op binnenlandse emissiereducties in plaats van compensatie in het buitenland en het besluit van de EU om het gebruik van CDM-rechten in het EU-ETS te beperken.
Is het mogelijk dat Europese bedrijven gebruik maken van oude CO₂-credits? En hoe passen deze credits binnen het Europese systeem voor emissiehandel (ETS)?
Bedrijven kunnen binnen het EU ETS geen gebruik maken van compensatie-credits. In het verleden kon dit wel. Het gebruiken van internationale credits van het Clean Development Mechanism en Joint Implementation, instrumenten voor de implementatie van het Kyoto Protocol, was mogelijk onder diverse kwalitatieve restricties, tot een maximum hoeveelheid en tot het jaar 2020.
De Europese Unie heeft geen regulering voor bedrijven die vrijwillig hun CO2-uitstoot compenseren en welke credits ze daarvoor mogen gebruiken. Bedrijven doen dit bijvoorbeeld als ze zelf, zonder aanwijzing van de overheid, eigen klimaatdoelen hebben gesteld.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van professor Simon Lewis dat de huidige markt voor compensatierechten het «wilde westen» is en meer onafhankelijk toezicht nodig is?
De huidige markt voor CO2-compensatierechten kent geen toezicht door overheden. Er zijn verschillende aanbieders van CO2-compensatie rechten actief en ook zijn er standaarden waar aanbieders terecht kunnen voor het certificeren van projecten waarmee CO2-compensatie rechten worden uitgegeven. De afgelopen tijd is de markt door een groeiend aantal bedrijven die zelf klimaatdoelen stellen aan omvang toegenomen.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft instrumenten tot haar beschikking om Nederlandse consumenten te beschermen tegen misleiding door verkopers en dit geldt ook voor misleidende duurzaamheidsclaims. Wanneer een consument het vermoeden heeft dat er bij aangeboden CO2-compensatie sprake is van misleiding, kan hiervoor een melding worden gemaakt bij de ACM. De ACM kan vervolgens besluiten om op basis van meldingen een onderzoek te starten naar het bedrijf dat de CO2-compensatie aan consumenten aanbiedt. Naast onderzoek op basis van meldingen kan de ACM ook zelf actief claims en aanbieders van CO2-compensatie onderzoeken. In dit onderzoek kan de ACM kijken naar misleiding in de claims, maar ook naar onderliggend bewijs van de aanbieders.
Daarnaast is dit voorjaar een brief gestuurd naar de Europese Commissie (DG CLIMA) van de Europese Commissie om de Commissie te vragen de mogelijkheden te onderzoeken voor beleid vanuit de Europese Unie. Het is in mijn optiek effectiever om transparantie in de CO2-compensatiemarkt te borgen wanneer Europese lidstaten en de Europese Commissie hier gezamenlijk in optrekken, vanwege het internationale karakter van deze markt.
Hoe oordeelt u over het feit dat het compenseren van CO₂ en de credits die hier uit volgen vele malen hoger zijn in Nederland dan in andere landen?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 bestaan hierover tussen landen op dit moment geen internationale afspraken. Ik heb daarom ook geen inzicht of deze praktijk in Nederland meer voorkomt dan in andere landen en hoeveel door Nederlandse partijen gecompenseerd wordt. Vanuit de overheid wordt CO2-compensatie door partijen die eigen vrijwillige klimaatdoelen stellen niet opgelegd.
Op welke manier worden bedrijven gestimuleerd om bij andere lokale ondernemers zoals landbouwers CO₂ te compenseren en credits op te bouwen?2
Momenteel wordt er geen specifiek beleid gevoerd om bedrijven te stimuleren bij andere lokale ondernemers CO2 te compenseren. De handel, die plaatsvindt op de vrijwillige markt voor CO2-compensatie telt niet meer voor de realisatie van de klimaatopgave in het kader van het Klimaatakkoord.
Hoe past de Stichting Nationale Koolstofmarkt binnen het ETS model en op welke manier worden landbouwers en bedrijven gestimuleerd om CO₂ op te slaan en mee te doen aan dit soort initiatieven?
Stichting Nationale Koolstofmarkt is een voortzetting van de green deal nationale koolstofmarkt. De rijksoverheid heeft geen rol bij deze stichting, maar juicht dergelijke initiatieven van harte toe. De stichting richt zich per definitie op vrijwillige, bovenwettelijke reductie en kan alleen certificaten uitgeven aan projecten uit sectoren die géén onderdeel vormen van het EU-emissiehandelssysteem.
Het bericht 'Banken huilen krokodillentranen om negatieve spaarrente' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht uit het Financieel Dagblad van 20 augustus 2021 «Banken huilen krokodillentranen om negatieve spaarrente»?1
Ja.
Blijft u bij uw standpunt dat het risico minimaal is dat onder de € 100.000 spaargeld negatieve rente gerekend gaat worden? Hoe duidt u de signalen dat het scenario dat dit wel gaat gebeuren steeds reëler begint te worden? Kunt u een inschatting geven hoe groot het actuele risico is dat ook onder de € 100.000 spaargeld een negatieve rente gerekend gaat worden?
Ik realiseer me dat gewone spaarders zich zorgen kunnen maken over de lage rente. Over mijn standpunt – dat de gewone spaarder voldoende mogelijkheden dient te houden om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent – ben ik dan ook volstrekt helder. Dat geldt nog steeds. Indien die mogelijkheden significant worden beperkt neem ik het onderwerp opnieuw ter hand en overweeg ik, indien opportuun, ook wetgeving. Mij past terughoudendheid om een inschatting te geven van het (toekomstige) prijsbeleid van banken. Banken zijn immers in de basis private instellingen die zelf gaan over hun tarieven, producten en diensten.
Kunt u ingaan op de ontwikkeling dat enerzijds forse winsten worden gemaakt door banken (in combinatie met aangekondigde dividenduitkeringen) en anderzijds een tendens van negatieve rente rekenen over het spaargeld van hardwerkende Nederlanders? Acht u dit een logische ontwikkeling? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
De recent gepubliceerde halfjaarcijfers van veel Nederlandse banken laten zien dat hun winsten flink zijn gestegen. Zoals ook geschetst in het artikel waaraan u refereert is een belangrijke kanttekening daarbij dat dit veelal werd veroorzaakt door eenmalige en tijdelijke factoren. Bijvoorbeeld door vrijgevallen voorzieningen, die banken eerder hadden opgebouwd om tegenvallers als gevolg van de Covid-19-crisis te kunnen opvangen. Nu risico’s weer enigszins zijn afgenomen, bouwen banken deze buffers volgens vastgestelde regels af. Ook halen banken voordeel uit het aantrekken van TLTRO-financiering2 wanneer zij voldoen aan bepaalde voorwaarden van de ECB. Graag verwijs ik hiervoor naar het antwoord op vraag 4. Bovendien heeft de overheidssteun aan de reële economie een positieve invloed gehad op de huidige resultaten van banken. De halfjaarcijfers laten tevens zien dat rente-inkomsten en de rentemarge, het tariefverschil tussen in- en uitleenrentes, verder zijn afgenomen. DNB heeft de verwachting dat bij een langdurig lagerenteklimaat de winstgevendheid van banken steeds verder onder druk komt te staan.3 DNB geeft ook aan dat het voor banken een forse uitdaging is om lagere rente-inkomsten te compenseren.4 Ik heb DNB recentelijk gevraagd om haar rapportage over het lagerenteklimaat uit 2019 te actualiseren. Daarin gaat DNB verder in op de ontwikkelingen in en gevolgen van het lagerenteklimaat. Deze rapportage stuur ik tegelijkertijd met deze beantwoording naar uw Kamer.
Hoe ziet u de compenserende maatregelen die de Europese Centrale Bank (ECB) neemt, onder meer in de vorm van een stevige vrijstelling voor banken en de mogelijkheid van banken om onbeperkt geld te kunnen ophalen bij het TLTRO-loket (het loket voor gerichte langerlopende herfinancieringstransacties van de ECB) tegen een tarief van -1%? Kunt u aangeven of Nederlandse (groot)banken gebruik maken van de mogelijkheid om geld op te halen bij het TLTRO-loket?
De ECB heeft eind 2019 besloten om een deel van de reserves van banken bij de ECB te vrijwaren van de negatieve depositorente om transmissie van het monetair beleid te ondersteunen. Daarnaast heeft de ECB in het voorjaar van 2020 de rente voor de langer lopende herfinancieringstransacties (TLTRO) verlaagd om de kredietverlening gedurende de pandemie te ondersteunen. Banken komen alleen in aanmerking voor dit lagere rentetarief als ze voldoende leningen verstrekken aan huishoudens en bedrijven volgens vooraf door de ECB vastgestelde criteria.
Als Minister van Financiën laat ik mij niet uit over de monetaire beleidsmaatregelen die de ECB in onafhankelijkheid vaststelt. Wel wil ik benadrukken dat banken gedurende de pandemie een belangrijke rol hebben gespeeld in de continuering van kredietverlening aan de reële economie. Beide maatregelen hebben banken in deze rol ondersteund. Ook Nederlandse banken maken in dit kader gebruik van TLTRO-tegoeden. Per 2 juli 2021 hebben Nederlandse banken in totaal voor circa 172 miljard euro aan TLTRO-financiering aangetrokken.5 Uit de kwartaalcijfers van banken blijkt dat de financiële voordelen van het TLTRO-loket slechts een klein deel uitmaken van de totale winsten van Nederlandse banken.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de banken om hen te motiveren om geboekte winsten en op andere wijze verkregen gelden, bijvoorbeeld door deelname aan financieringsprogramma's, ten bate van spaarders te laten komen en niet alleen maar naar de aandeelhouders te sturen? Zo nee, waarom niet?
In mijn gesprekken met banken blijf ik wijzen op de belangen van gewone spaarders. Ik blijf de banken ook wijzen op mijn standpunt dat de gewone spaarder voldoende mogelijkheden moet houden om te bankieren bij een bank die geen negatieve spaarrente rekent, en dat ik wetgeving overweeg als die mogelijkheden significant worden beperkt. Vanwege regels ten aanzien van de mededinging en het gegeven dat banken zelf gaan over hun hun beleidsvoering, ben ik terughoudend met het opzetten van separate gesprekken. Tot slot is het goed om te noemen dat, hoewel ik de zorgen van gewone spaarders over de dalende rente goed begrijp, banken de negatieve rente die zij betalen over de depositofaciliteit van de ECB beperkt doorrekenen in de rentetarieven van (huishoud)deposito’s. Hierdoor zijn de inleenrentes van banken over het algemeen harder gedaald dan hun uitleenrentes. En wordt het leeuwendeel van de spaarders niet geconfronteerd met een negatieve spaarrente.6
Kunt u aan de hand van een schatting inzichtelijk maken wat regulier antiwitwasbeleid banken jaarlijks kost? Zijn er onderzoeken bekend naar deze (gemiddelde kosten) en zo ja, kunnen deze onderzoeken met de Kamer worden gedeeld?
Ik beschik niet over schattingen van de kosten voor het anti-witwasbeleid of onderzoeken daar naar. Bij de introductie van wettelijke verplichtingen op dit gebied is in de memorie van toelichting telkens een inschatting gemaakt van de daarmee gepaard gaande regeldruklasten. Meest recentelijk zijn die inschattingen opgenomen bij de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn en de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn. Deze inschattingen gelden voor Wwft-instellingen in brede zin. Daarbij moet vermeld worden dat het verrichten van onderzoek naar cliënten al geruime tijd bestaat en dat niet op alle onderdelen een strikte scheiding is te maken tussen onderzoek dat in het kader van het voorkomen van witwassen wordt verricht en onderzoek dat hoe dan ook zou plaatsvinden bij het aangaan van zakelijke relaties. Daarbij speelt specifiek in relatie tot banken dat verschillende banken te maken hebben met hersteltrajecten die extra inzet vereisen. In haar brief van 4 mei 2021 naar aanleiding van de transactie van ABN AMRO met het Openbaar Ministerie, gaf DNB aan dat er met 28 banken afspraken lopen om geconstateerde tekortkomingen te herstellen.7
Hoe beoordeelt u de situatie in Denemarken waarbij de grens voor het doorberekenen van negatieve rente ligt op ongeveer € 13.400,–? Is een dergelijke constructie ook mogelijk in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In Denemarken rekenen veel banken een negatieve rente vanaf 13.400 euro. Er is in Denemarken, net als in Nederland, geen sprake van een wettelijk vastgestelde saldogrens waaronder geen negatieve rente mag worden gerekend. Toen Deense banken de saldogrens vanwaar negatieve rente gerekend wordt eenmaal lieten dalen tot 100.000 kronen (13.400 euro) heeft de Deense Minister van Economische Zaken een moreel appel gedaan op banken om deze grens niet verder te verlagen.8 Uit een rapport van de Deense centrale bank blijkt dat de gevolgen voor de depositostabiliteit tot nu toe beperkt zijn.9 Tot slot wil ik markeren dat volgens DNB een verbod op het rekenen van negatieve rente vanaf een bepaalde drempelwaarde nog steeds overwegend nadelen en risico’s kent.10
Een luchtbrug voor vluchtelingen uit kwetsbare groepen uit Afghanistan |
|
Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het initiatief van hetShai Fund meteen aantal andere samenwerkende internationale hulporganisaties voor een luchtbrug die vluchtelingen uit een aantal risicocategorieën helpt uit Afghanistan te vertrekken?1
Ja.
Deelt u de mening dat mensen uit deze categorieën, namelijk vrouwen op hoge posten of met een hoge mate van publieke zichtbaarheid/publiek profiel (zoals bijvoorbeeld rechters, piloten, activisten, bestuurders of vrouwen die zich ingezet hebben voor educatie van meisjes en vrouwen), contractors van westerse mogendheden (Afghaans personeel) en christenen met een moslim-achtergrond die weg willen, geholpen dienen te worden het land te verlaten? Zo nee, waarom niet?
Zoals schriftelijk aan de Kamer gemeld (Kamerstuk 2021Z14553 en 27 925 nr. 805) is de Nederlandse evacuatieoperatie in Afghanistan sinds 26 augustus jl. beëindigd. Op 30 augustus hebben de VS Hamid Karzai International Airport (HKIA) in Kaboel definitief verlaten. Het kabinet blijft zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Daarnaast zet het kabinet in op samenwerking met landen in de regio om veilig vertrek uit Kaboel weer mogelijk te maken. Het kabinet is daarover intensief in overleg met bondgenoten. Voor nadere informatie over de groepen waarvoor het kabinet zich blijft inzetten verwijzen wij u naar de brief die de Kamer op 11 oktober 2021 toegekomen is.
Nu er per vlucht 100 mensen mee kunnen en er een bestemming voor hen nodig is, bent u bereid 100 of een ander substantieel aandeel van de nu in totaal 800 mensen die op het vliegveld van Kabul zijn of in staat zijn daar naartoe te komen, in Nederland toe te laten en hen op te nemen in de asielprocedure? Bent u bereid hierbij samenwerking en afstemming te zoeken met de Amerikanen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat onder de vorige regering ook de religie van christenen in hun paspoort vermeld werd en dat zij daarom nu nog meer risico lopen op onmenselijke behandeling nu de Taliban de overheidsgegevens in handen hebben gekregen? Zo ja, welke stappen kan de internationale gemeenschap nemen om ook deze groep nu bescherming te bieden, zowel voor wat betreft diegenen van hen die willen vertrekken als diegenen die ervoor kiezen te blijven?
Het elektronische Afghaanse identiteitsbewijs e-tazkera en de meeste papieren tazkera's bevatten informatie over de religie van de houder. Afghaanse paspoorten bevatten dit soort informatie niet. Veel religieuze minderheden, waaronder christenen, kiezen uit veiligheidsoverwegingen voor het behouden van een laag profiel, ook onder de vorige regering. Gezien de huidige, fluïde situatie is het voor het kabinet op dit moment niet mogelijk te beoordelen in hoeverre deze groep onder de nieuwe machthebbers extra gevaar loopt omdat zij christen zijn. Nederland, de EU en andere gelijkgezinde landen hebben echter zorgen over de positie van religieuze minderheden en kwetsbare groepen in Afghanistan, en roepen de Taliban nadrukkelijk op de rechten van alle Afghanen te respecteren. Hierover staat Nederland ook in continu contact met gelijkgezinden, zoals binnen de International Contact Group on Freedom of Religion and Belief en de International Religious Freedom and Belief Alliance.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden, gezien de urgentie van de situatie?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Weer geen post in Kattendijke: 'We noemen het hier al postgate'' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Weer geen post in Kattendijke: «We noemen het hier al postgate»»?1
Ja.
Was u voor deze berichtgeving op de hoogte van problemen met de postbezorging in Kattendijke of in andere plaatsen?
Ik ben bekend met het feit dat zich op incidentele basis problemen voor kunnen doen met de postbezorging. Van deze specifieke situatie in Kattendijke was ik nog niet op de hoogte.
Deelt u de mening dat de postbezorging overal in Nederland, dus ook in Kattendijke, op orde dient te zijn conform de eisen aan de Universele Postdienst (UPD) en inwoners er dus van verzekerd moeten kunnen zijn dat hun post bezorgd wordt?
Ja, die mening deel ik. Er zijn wettelijke eisen op basis van de Postwet 2009 ten aanzien van (onder meer) de kwaliteit van de UPD waaraan PostNL als verlener van de universele postdienst dient te voldoen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op deze regels.
Bent u bereid bij PostNL, uitvoerder van de UPD, navraag te doen naar deze kwestie en PostNL te verzoeken in samenspraak met de gemeente en (een vertegenwoordiging van de) inwoners van Kattendijke tot een structurele oplossing te komen?
Ja, ik heb navraag gedaan bij PostNL. PostNL heeft mij laten weten dat er contact is met de Vereniging Dorpsbelangen Kattendijke over dit onderwerp. Ook heeft PostNL naar aanleiding van de klachten en de berichtgeving in de media nader onderzoek verricht.
PostNL heeft geconstateerd dat de problemen zijn veroorzaakt doordat in het laatste deel van de bezorging in deze regio niet is gehandeld volgens de geldende kwaliteitsnormen van PostNL. Dat betekent dat er inderdaad vertragingen zijn opgetreden in de postbezorging. Hier heeft PostNL inmiddels publiekelijk haar excuses voor aangeboden. De vertragingen staan los van eerdere problemen met de postbezorging in Kattendijke, aldus PostNL.
Aanvullend heeft PostNL mij laten weten dat zij een aantal acties heeft ondernomen. Allereerst is de vertraagde post nabezorgd bij de inwoners van Kattendijke. Daarnaast heeft PostNL maatregelen getroffen naar aanleiding van de onregelmatigheden, zodat de bewoners in Kattendijke weer kunnen rekenen op een goede postbezorging. PostNL gaat ervan uit dat deze acties leiden tot een structurele oplossing.
Kunt u tevens bij PostNL informeren in hoeverre er sprake is van een tekort aan postbezorgers en in welke regio’s dit nu of in de toekomst tot problemen met de postbezorging leidt, en hoe PostNL die problemen gaat voorzien en oplossen?
Ik heb hiernaar bij PostNL geïnformeerd en begrijp dat PostNL inderdaad krapte op de arbeidsmarkt constateert. Op dit moment ziet PostNL geen specifieke regio’s waar de arbeidskrapte meer structureel tot problemen leidt. PostNL geeft aan dat ze hier op acteren, bijvoorbeeld door het voeren van wervingscampagnes.
Zoektocht naar Samuël Boujadi |
|
Kees van der Staaij (SGP), Gert-Jan Segers (CU), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van recente ontwikkelingen in de zoektocht naar Samuël Boujadi? Hebt u kennisgenomen van het bericht van het Algemeen Dagblad van 2 augustus 2021 en van de brandbrief die mede namens de familie en vrienden van de vermiste Samuël Boujadi aan u is verzonden?1
Ja. Het ministerie neemt alle consulaire hulpvragen, waaronder meldingen van vermissing van Nederlanders in het buitenland, uiterst serieus. Langdurige vermissingen en voortdurende onduidelijkheid maken het extra tragisch voor familie en vrienden.
Hoe ziet u de gewilligheid van Italiaanse autoriteiten om Samuël Boujadi te vinden?
De Italiaanse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de aanpak van vermissingen in hun land en hebben jurisdictie. Het is aan hen om de lokale situatie in te schatten en de bijbehorende aanpak te bepalen. Zij hebben aangegeven langer dan gebruikelijk en met relevante apparatuur te hebben gezocht. Ook hebben zij toestemming verleend aan een Nederlandse stichting met zoekhonden en een Italiaanse vereniging van vrijwilligers om eveneens zoekacties te ontplooien.
Bent u (nog steeds) van mening dat de Italiaanse autoriteiten alle hulpmiddelen hebben ingezet om Samuël Boujadi te vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de lokale Italiaanse autoriteiten weigeren om adequate versterking te verlenen bij de zoektocht naar een vermiste Nederlander, van de trage non-effectieve werkwijze en van het niet informeren van familieleden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de bureaucratische blokkades van de lokale Italiaanse autoriteiten om het werk van experts van Signi Zoekhonden en Volantari del Garda te dwarsbomen bij de zoektocht naar de vermiste Samuël Boujadi?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Italiaanse autoriteiten niet het gebied hebben doorzocht waar de speurhonden van Signi op aansloegen?
Het ministerie heeft voortdurend contact onderhouden met de Italiaanse autoriteiten over de voortgang en eventuele resultaten. Het is evenwel aan hen om de lokale situatie in te schatten en de bijbehorende aanpak te bepalen.
Hoe ziet u de rol en verantwoordelijkheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij de zoektocht naar Nederlandse burgers die vermist zijn geraakt in het buitenland?
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van vermissingen van Nederlanders in het buitenland ligt bij de lokale autoriteiten. Die hebben jurisdictie en in de regel de meeste kennis van de lokale situatie. Wanneer lokale autoriteiten daartoe verzoeken en/of de Nederlandse overheid beschikt over aanvullende, dan wel specifieke expertise, kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijstand aan de lokale autoriteiten aanbieden. In deze zaak is ook bijstand aangeboden, maar hebben de Italiaanse autoriteiten daar geen gebruik van gemaakt. Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.2 De Nederlandse ambassade heeft in dit geval ook bemiddeld bij het verkrijgen van toestemming van de lokale autoriteiten voor een Nederlandse stichting met zoekhonden om ook zoekacties te verrichten.
Nu de zoekacties van Italiaanse autoriteiten gestaakt zijn, is de Minister van plan om met Nederlandse professionals of vrijwilligers de zoektocht naar de vermiste Samuël Boujadi voort te zetten?
Nee, de Italiaanse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de aanpak van vermissingen in hun land en hebben jurisdictie. Het is aan hen om de lokale situatie in te schatten en de bijbehorende aanpak te bepalen. Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.
Bent u van plan om de kosten die de familie heeft gemaakt om de Volantari del Garda en/of de speurhonden van Signi in te huren te vergoeden, zoals door de Nederlandse ambassade in Italië is toegezegd?
Nee, dat is ook niet door de ambassade toegezegd. De Nederlandse overheid biedt consulaire bijstand in die gevallen waar een Nederlander niet in staat is zelf en met hulp van anderen (reisgenoten, thuisfront, verzekering, maar ook vrijwilligers en/of lokale partijen) een oplossing te vinden en/of wanneer alleen via overheidscontacten kan worden opgetreden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verricht in het kader van consulaire bijstand alleen financiële (contact-)bemiddeling en kan geen geld schenken, voorschieten of lenen.3
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze staat het ministerie de naasten van Samuël Boujadi bij in hun pogingen hem te vinden en bij onenigheden met de Italiaanse autoriteiten?
Het ministerie staat in contact met de familie van betrokkene in Nederland en via de ambassade in Rome met de Italiaanse autoriteiten. Het ministerie biedt daarbij de gebruikelijke consulaire diensten (steun, advies en bemiddeling). Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.
Wat kunt u nog doen om te zorgen dat het lichaam van Samuël Boujadi gevonden wordt en in Nederland kan rusten?
Het ministerie zet waar relevant de consulaire bijstand en de contacten met de Italiaanse autoriteiten over deze zaak voort.
Bent u bereid om volgende week, bij een laatste poging van Signi Zoekhonden, experts van politie en/of defensie mee te sturen naar Italië om te helpen bij de zoektocht of op een andere manier (financiële) steun te bieden?
Er is specifieke bijstand aan de Italiaanse autoriteiten aangeboden, maar zij hebben daar geen gebruik van gemaakt. Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk, en gezien de urgentie, beantwoorden vóór 23 augustus 2021?
Het ministerie spant zich in om, zonder daarmee af te doen aan de zorgvuldigheid van de beantwoording en de consulaire bijstand die intussen wereldwijd aan Nederlanders in nood wordt geboden, ook deze Kamervragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Partnerverlof nadeliger voor laagste inkomens’. |
|
Alexander Hammelburg (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Partnerverlof nadeliger voor laagste inkomens»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u ervan dat de vormgeving van het partnerverlof ook in verhouding nadeliger uitpakt voor mensen met een lager inkomen?
Het geboorteverlof, in het spraakgebruik ook wel partnerverlof genoemd, bestaat uit een week met volledige betaling van het loon door de werkgever gevolgd door vijf weken aanvullend geboorteverlof met een uitkering van 70 procent van het brutodagloon (met een maximum van 70 procent van het maximum dagloon). Het aanvullend geboorteverlof wordt uitgevoerd door het UWV. Het artikel van NRC gaat in op de inkomensgevolgen bij opname van het aanvullend geboorteverlof. Het relatieve verschil in netto-uitkomsten voor verschillende inkomstengroepen bij de opname van aanvullend geboorteverlof is voornamelijk het gevolg van de vormgeving van fiscale regelingen zoals de arbeidskorting, en de maximering van de uitkering voor hoge inkomens.
Voor inkomens onder de maximale uitkering worden de netto-uitkomsten bepaald door de marginale druk in het belastingstelsel die varieert in het inkomensgebouw. Dat betekent dat inkomensschommelingen netto verschillend uitwerken voor verschillende inkomensgroepen. Bij een relatief lage marginale druk leidt een stijging van het brutoinkomen tot een hogere netto inkomensstijging dan bij een relatief hoge marginale druk. Bij een inkomensterugval, bijvoorbeeld door de opname van aanvullend geboorteverlof geldt dus dat het inkomen netto relatief sterk daalt. Het is hierbij echter van belang dat de bestedingsmogelijkheden van veel huishoudens niet enkel worden bepaald door hun inkomen uit arbeid minus de te betalen belastingen, er kan immers ook sprake zijn van inkomensafhankelijke toeslagen. Zo kan een tijdelijke verlaging van inkomen van een partner als gevolg van de keuze om geboorteverlof op te nemen gedeeltelijk worden gecompenseerd door hogere toeslagen.
Het inkomstenverlies bij de opname van aanvullend geboorteverlof is relatief het hoogst voor de hogere inkomensgroepen. Dit komt door de maximering van de uitkering voor het aanvullend geboorteverlof op 70% van het maximum (bruto)dagloon. Een kleiner deel van het inkomstenverlies wordt hierdoor gecompenseerd. Het inkomensverlies is daarnaast relatief hoger voor mensen met een inkomen tot ongeveer het wettelijk minimumloon. Dat hangt samen met de vormgeving van de arbeidskorting. Tot het wettelijk minimumloon bouwt de arbeidskorting op met het inkomen, en zorgt daarmee voor een aanzienlijke stimulans om meer uren te werken. Hierdoor ligt het marginale belastingtarief relatief laag voor deze inkomens. Een brutostijging van het inkomen zorgt daarmee voor een relatief grote netto-stijging en maakt dat het loont om meer (uren) te werken. Als het brutoinkomen daalt, zoals het geval is bij opname van aanvullend geboorteverlof, heeft dit als effect dat het netto-inkomen ook relatief sterk daalt.
Voor mensen met een modaal inkomen is de netto-daling van het inkomen bij de opname van aanvullend geboorteverlof het laagst: de uitkering aan deze inkomensgroep wordt niet beperkt door het maximum dagloon, terwijl het marginale belastingtarief voor deze groep relatief hoog is waardoor het netto inkomen relatief beperkt afneemt als het brutoinkomen daalt.
In het antwoord op vragen 5 en 8 wordt het precieze inkomstenverlies voor verschillende huishoudens weergegeven. Bij de lagere inkomensgroepen is de inkomensdaling relatief hoog voor huishoudens met een inkomen tussen het wettelijk minimumloon en 110% van het wettelijk minimumloon. Dit komt vooral voor bij alleenverdieners in deze groep. Bij tweeverdieners blijft de achteruitgang beperkt doordat het inkomen van de moeder gelijk blijft. Bij een alleenstaande moeder wordt geen geboorteverlof opgenomen.
Van de circa 170.000 huishoudens waarin in 20182 een kind geboren werd viel een zeer beperkt aantal (ongeveer 1000 huishoudens) onder deze groep alleenverdieners met een inkomen tussen wettelijk minimumloon en 110% van het wettelijk minimumloon.
Kloppen de cijfers die NRC uit de rekentool van berekenhet.nl heeft gehaald?
De door NRC gepresenteerde cijfers zijn feitelijk correct. NRC heeft echter de keuze gemaakt om het inkomensverlies door het geboorteverlof op wekelijkse basis te berekenen, waardoor enkel wordt gekeken naar het arbeidsinkomen van de partner. Om een volledig beeld van de financiële gevolgen voor mensen die het aanvullend geboorteverlof gebruiken en hun huishouden te laten zien, dienen de financiële gevolgen op jaarbasis te worden beschouwd. Belastingen en toeslagen worden immers over het jaarinkomen berekend. De focus op weekbedragen in de berekeningen van NRC laat de compenserende invloed van toeslagen buiten beschouwing.
Daarnaast gaan de rekenvoorbeelden van het NRC uit van de situatie van een alleenverdiener, terwijl in de meerderheid van de huishoudens die in aanmerking komen voor aanvullend geboorteverlof beide ouders werken. Voor een volledig inzicht in de financiële gevolgen van het opnemen van aanvullend geboorteverlof moeten alle relevante inkomensstromen van het huishouden worden bezien. Voor een volledige analyse moeten verschillende huishoudkenmerken worden meegenomen. Dit is bijvoorbeeld van belang voor het bepalen van eventueel recht op inkomensafhankelijke regelingen zoals toeslagen.
Kunt u bevestigen dat dit netto verschil voor de verschillende inkomensgroepen wordt veroorzaakt door de arbeidskorting?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in een tabel voor verschillende jaarinkomens aangeven wat precies het netto verschil is in inkomen als volledig gebruik wordt gemaakt van het partnerverlof?
In de volgende grafieken vindt u de gevolgen van het opnemen van vijf weken aanvullend geboorteverlof door de meestverdienende partner. In Figuur 3 is daarbovenop betaald ouderschapsverlof door beide ouders voor negen weken opgenomen. In de figuren worden de effecten op het besteedbaar inkomen (netto-inkomen inclusief zorgkosten en kindregelingen) en het gezinsinkomen voor een aantal voorbeeldhuishoudens gegeven.
De huishoudsamenstellingen in deze voorbeelden zijn gekozen om de meest duidelijke inkomenseffecten in beeld te brengen. In de voorbeelden met tweeverdieners is de aanname gehanteerd dat de meestverdienende partner gebruik maakt van het aanvullend geboorteverlof.
Figuur 1 Gevolgen aanvullend geboorteverlof van vijf weken voor alleenverdieners
Figuur 2 Gevolgen aanvullend geboorteverlof van vijf weken voor tweeverdieners
Figuur 3 Gevolgen aanvullend geboorteverlof van vijf weken en ouderschapsverlof van negen weken voor tweeverdieners op modaal en boven modaal
In de bijlage vindt u tabellen met een nadere uitsplitsing van het brutonetto traject van de meeste huishoudens in deze grafieken.
Kunt u aangeven bij welke vormen van verlof voor jonge ouders wel en niet de arbeidskorting kan worden toegepast? Wordt het verschil veroorzaakt door het niet kunnen toepassen van de arbeidskorting of door de op- en afbouw van de arbeidskorting?
De arbeidskorting wordt berekend over het arbeidsinkomen. Het arbeidsinkomen bestaat uit hetgeen met tegenwoordige arbeid is genoten uit winst uit een of meer ondernemingen, loon en resultaat uit een of meer werkzaamheden. Daarnaast worden onder andere uitkeringen op grond van de Wet arbeid en zorg en aanvullingen daarop door de werkgever tot het arbeidsinkomen gerekend. Voor ouders gaat het dan over uitkeringen bij zwangerschaps- en bevallingsverlof, (aanvullend) geboorteverlof, adoptie- en pleegzorgverlof en vanaf 2 augustus 2022 betaald ouderschapsverlof. Maar ook (gedeeltelijke) loondoorbetaling door de werkgever zoals bij calamiteitenverlof en kort- en langdurend zorgverlof worden tot het arbeidsinkomen gerekend.
Het maakt niet uit of de uitkering wordt aangevuld of betaald door de werkgever of wordt uitbetaald door het UWV. In beide gevallen wordt de uitkering tot het arbeidsinkomen gerekend. Verschillen in netto-inkomen worden dus niet veroorzaakt doordat de arbeidskorting niet kan worden toegepast, deze wordt namelijk wel toegepast, maar de verschillen worden veroorzaakt door de op- en afbouw van de arbeidskorting.
Wat betekent het opnemen van het partnerverlof en straks het betaald ouderschapsverlof voor het toetsingsinkomen voor toeslagen?
Het opnemen van geboorteverlof of het ouderschapsverlof zorgt in de meeste gevallen voor een verlaging van het belastbaar inkomen en daarmee ook het toetsingsinkomen. Dit kan het gevolg hebben dat huishoudens een (hoger) recht op toeslagen krijgen. In de voorbeeldberekeningen in het antwoord op vragen 5 en 8 blijkt dit uit een toename van het recht op het kindgebonden budget (in de tabellen onderdeel van kindregelingen) en zorgtoeslag (in de tabellen onderdeel van netto zorgkosten). Werkgevers en werknemers kunnen ook afspraken maken om het geboorteverlof of betaald ouderschapsverlof aan te vullen, in deze gevallen daalt het toetsingsinkomen minder of zelfs niet.
Kunt u voor een aantal voorbeeldhuishoudens aangeven wat het voor het totale netto gezinsinkomen betekent als volledig gebruik wordt gemaakt van het partnerverlof en straks door beide partners van het betaald ouderschapsverlof?
Zie antwoord vraag 5.
Maakt het uit of het partner- of ouderschapsverlof via de werkgever wordt betaald of wordt aangevuld door de werkgever of dat het wordt uitbetaald door het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) voor het bepalen van het toetsingsinkomen en het toepassen van de arbeidskorting?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden ziet u om het verschil tussen netto en bruto bij het opnemen van partnerverlof door laagste inkomens te verkleinen?
In theorie zijn er twee mogelijkheden om het verschil tussen netto en bruto bij het opnemen van aanvullend geboorteverlof door de laagste inkomens te verkleinen. Eerste mogelijkheid is het verhogen van de uitkering. Hierdoor wordt de inkomensdaling verminderd. Het kabinet is echter van mening dat een uitkering van 70% van het dagloon (tot 70% van het maximum dagloon) een toereikende tegemoetkoming is in de kosten van het opnemen van verlof in verband met de geboorte van een kind. Daarbij is het kabinet van mening dat ouders ook een eigen verantwoordelijkheid hebben om bij te dragen in de financiële gevolgen bij opname van aanvullend geboorteverlof. Werkgevers kunnen ook de uitkering aanvullen, waardoor er geen of minder inkomensdaling optreedt. De rijksoverheid doet dit bijvoorbeeld voor het eigen personeel.
De Wet invoering extra geboorteverlof (WIEG) wordt op dit moment geëvalueerd. Daarbij wordt ook gekeken naar de mate waarin verschillende inkomensgroepen gebruik maken van het geboorteverlof. De evaluatie zal eind dit jaar of begin volgend jaar naar uw Kamer worden gestuurd, en kan mogelijk voor een volgend kabinet aanleiding zijn om opnieuw naar de hoogte van de uitkering te kijken.
Tweede mogelijkheid is het verkleinen van (verschillen in) de marginale druk in het belastingstelsel. Dat betreft echter een stelselwijziging met grote budgettaire en economische effecten die ver buiten de scope van het aanvullend geboorteverlof reiken.
De verlenging van het Europees Diploma voor de Oostvaardersplassen en Nationaal Park Weerribben-Wieden. |
|
Bouchallikh , Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verlenging van het Europees Diploma van de Raad van Europa voor de Oostvaardersplassen en Nationaal Park Weerribben-Wieden?1, 2
Ja.
Bent u ook verheugd met de tweede verlenging van het Europees Diploma voor zowel de Oostvaardersplassen als de Weerribben-Wieden en deelt u de mening dat dit goed nieuws is voor de natuur? Deelt u de mening dat deze erkenning van alle inspanningen van de betrokken natuurorganisaties zeer waardevol is?
Ja.
Deelt u het streven van de betreffende natuurorganisaties om deze natuurgebieden ook na 2029 in aanmerking te laten komen voor het Europees Diploma?
Ja.
Deelt u de aanbeveling van de Raad van Europa dat de ontwikkeling en ingebruikname van Lelystad Airport de natuurkwaliteit van de Oostvaardersplassen en Nationaal Park Weerribben-Wieden niet in gevaar moet brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de conclusie dat deze aanbeveling nóg een extra argument is om Lelystad Airport niet te openen?
Aan de Europese Diploma’s voor de Oostvaardersplassen en Nationaal Park Weerribben-Wieden is de voorwaarde verbonden dat de ontwikkeling en het gebruik van Lelystad Airport de doelen of de kwaliteit van deze Natura 2000-gebieden niet in gevaar mag brengen. Deze voorwaarde sluit volledig aan bij de uitgangspunten die leidend zijn geweest bij de routeontwikkeling van en naar de luchthaven.3 Zo is er geen route ontworpen boven de Oostvaardersplassen, en geldt, net als voor andere Natura 2000-gebieden, een minimum vlieghoogte van 3.000 voet. Hier bovenop is het voor Nationaal Park Weerribben-Wieden mogelijk gebleken om tegemoet te komen aan opmerkingen in de zienswijzeprocedure, en zijn routeoptimalisaties doorgevoerd waardoor het wachtgebied is verplaatst en de bocht om dit gebied is verruimd. Hierdoor kan een naderend vliegtuig zoveel mogelijk gelijkmatig dalen met minder motorvermogen, op een minimum vlieghoogte van 6.000 voet.4 In het kader van de actualisatie van het Milieu Effect Rapport (MER)5 bij het wijzigingsbesluit heeft een onafhankelijk bureau de effecten van Lelystad Airport op natuur onderzocht. Hierin wordt geconcludeerd dat de tijdelijke aansluitroutes plaatsvinden op een hoogte van 6.000 voet en hoger, en dat de conclusie (uit het eerdere MER 2014) dat er geen sprake zal zijn van de aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden daarom niet verandert.
Kan men er op vertrouwen dat, ondanks kwalijke recente berichtgeving rondom de prioritering van Lelystad Airport3, de natuurkwaliteit daadwerkelijk de hoogste prioriteit heeft voor het gehele kabinet? Zult u er alles aan doen om de verlenging van het Europees Diploma mogelijk te maken?
De besluitvorming met betrekking tot Lelystad Airport is controversieel verklaard. Wel wil ik opmerken dat de verplichting tot het beschermen en behouden van Natura 2000-gebieden volgt uit Europese richtlijnen. Het Europees Diploma voor natuurgebieden van de Raad van Europa wordt verleend aan de terreinbeheerders van de betreffende gebieden. Desgewenst kan de overheid ze daarbij steunen.
De productie en export van zeer schadelijke landbouwgiffen die in Nederland verboden zijn |
|
Leonie Vestering (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
de Th. Bruijn , Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er in Nederland in 2018 ruim achtduizend ton landbouwgif dat binnen de Europese Unie (EU) niet (meer) is toegestaan vanwege de schadelijkheid voor mensen, dieren of het milieu, is aangemeld voor export naar buiten de EU?1 Hoe groot was dat exportvolume in 2019 en 2020?
Deze gegevens heb ik niet voorhanden, daarom heb ik bij de Douane navraag gedaan hiernaar. Op basis van de door de Douane uitgevoerde inventarisatie blijkt dat er in 2018 ruim 16.000 ton chemische stoffen – waaronder biociden en gewasbeschermingsmiddelen – zijn uitgevoerd naar landen buiten de Europese Unie (hierna EU)2. Voor 2019 en 2020 betreft het respectievelijk ruim 13.000 ton en ruim 16.000 ton.
De Douane heeft hierbij de Europees geharmoniseerde goederencodes gehanteerd op basis van Europese douanewetgeving. Deze goederencodes sluiten niet exact aan op andere Europese wetgeving, zoals wetgeving voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Hierdoor is het niet mogelijk om vast te stellen welke chemische stoffen daadwerkelijk zijn uitgevoerd en of deze chemische stoffen in de EU zijn toegestaan voor gebruik.
De resultaten van de inventarisatie staan in de bijlage3.
Vindt u het acceptabel dat landbouwgif dat hier verboden is omdat het bijvoorbeeld kankerverwekkend of hormoonverstorend is, zeer giftig voor dieren of omdat het leidt tot ernstige watervervuiling, wel nog steeds geproduceerd en geëxporteerd mag worden naar landen waar de wetgeving minder streng is, zoals onder andere Zuid-Afrika of Brazilië?
De landen buiten de EU hebben hun eigen wet- en regelgeving om te beoordelen of gewasbeschermingsmiddelen al dan niet op de markt mogen worden gebracht. Deze landen zullen daarbij rekening houden met bijvoorbeeld de landbouwkundige, klimatologische, milieukundige en geografische omstandigheden die in dat land van toepassing zijn. Daardoor is het mogelijk dat in landen buiten de EU andere gewasbeschermingsmiddelen op de markt zijn dan in de EU.
De export van de meest gevaarlijke chemische stoffen is gereguleerd via het Verdrag van Rotterdam die in EU regelgeving is geïmplementeerd via Verordening 649/2012 (de zogenaamde Prior Informed Consent Verordening). Het gaat hierbij om een kennisgevingsprocedure, waarbij het land van import in kennis wordt gesteld van het voornemen om chemische stoffen te gaan exporteren. Importerende landen kunnen bezwaar maken tegen of dienen uitdrukkelijk toestemming te geven voor de import van deze stoffen.
In oktober 2020 is de Europese Chemicaliënstrategie gepubliceerd waarin, met betrekking tot samenwerking met andere landen, wordt aangekondigd dat maatregelen zullen worden genomen in de EU om de productie ten behoeve van export van hier verboden chemicaliën te beëindigen, overeenkomstig internationale verbintenissen, onder meer door zo nodig de relevante wetgeving te wijzigen. Het kabinet ondersteunt de mondiale leiderschapsambities van de Commissie op het gebied van veilig chemicaliënbeheer (Kamerstuk 22 112, nr. 2981).
Ik ondersteun het voornemen van de Europese Commissie4 om groene diplomatie in te zetten om «de uitbanning van in de Europese Unie niet langer goedgekeurde werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen te bevorderen en het gebruik van stoffen met een laag risico en alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen wereldwijd te stimuleren». Daarnaast zal de Europese Commissie «nadenken over manieren om milieuaspecten in acht te nemen bij de beoordeling van aanvragen voor invoertoleranties voor stoffen die in de EU niet langer zijn goedgekeurd, rekening houdend met de normen en -verplichtingen van de Wereldhandelsorganisatie (hierna: WTO)». Het is inderdaad de juiste weg dat de Europese Commissie met deze voorstellen komt om dit knelpunt aan te pakken en daarbij rekening te houden met de afspraken die in het WTO-verdrag zijn gemaakt.
Deelt u de mening dat waar we besluiten onze eigen gezondheid en milieu te beschermen, dat ook zou moeten gelden voor de gezondheid en het milieu buiten de Europese Unie en dat er dus geen dubbele standaard zou moeten gelden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat resten van verboden landbouwgif alsnog op ons bord terechtkomen, omdat we het landbouwgif exporteren en het voedsel met resten van deze landbouwgiffen vervolgens importeren?2
Soms worden er in de landen buiten de EU gewasbeschermingsmiddelen gebruikt die niet, nog niet of niet meer in de Europese Unie zijn toegelaten. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat op voedselproducten die in de EU geïmporteerd worden residuen van deze gewasbeschermingsmiddelen aanwezig zijn. Echter, alle producten die op de Europese markt verhandeld worden (ook wanneer deze van buiten de EU worden geïmporteerd) moeten voldoen aan de Europese producteisen, waaronder voedselveiligheid. Zo bevat Verordening (EG) 396/2005 maximale residulimieten (hierna: MRL’s) waaraan deze producten moeten voldoen en waarop zij – steekproefsgewijs – bij de invoer worden gecontroleerd.
Deelt u de zorg over het ongelijke speelveld waar onze boeren mee te maken hebben, omdat zij moeten concurreren met geïmporteerde voedselproducten waarbij landbouwgif is gebruikt dat zij niet mogen gebruiken?
Ja deze zorg deel ik. Daarom zet Nederland in op samenwerking en onderhandelingen met derde landen over handelsakkoorden om tot hogere duurzaamheidsstandaarden en een goede naleving daarvan te komen.
Deelt u de mening dat er snel een verbod moet komen op de productie en export van landbouwgif dat in de EU verboden is? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om een dergelijk wettelijk verbod in te stellen? Welke stappen heeft u hier reeds voor genomen?
Zie antwoord op vraag 2 en 3
Deelt u het inzicht dat om te voorkomen dat resten van verboden landbouwgif via import toch op ons bord belanden, de maximale residulimiet (MRL) van zulke stoffen op nul gesteld moet worden, of in ieder geval op het laagst detecteerbare niveau? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat de MRL-en voor alle in de EU verboden pesticiden op nul, of in ieder geval op het laagst detecteerbare niveau gesteld worden?
Op het vraagstuk van werkzame stoffen die niet in de EU zijn goedgekeurd, is eerder ingegaan in de antwoorden op Kamervragen van het lid Wassenberg6 en in de factsheet7 over het CETA-verdrag. Landbouwproducten uit derde landen moeten voldoen aan de MRL’s die daaraan in de Europese Unie zijn gesteld. Werkzame stoffen die in de Europese Unie niet zijn goedgekeurd of waarvan de goedkeuring is ingetrokken, omdat zij een risico opleveren voor de voedselveiligheid, worden op de standaardlimiet van 0,01 mg/kg gezet (de zogenaamde detectielimiet).
Het is mogelijk dat een werkzame stof in de Europese Unie niet is goedgekeurd om een andere reden dan vanwege risico’s voor de voedselveiligheid, zoals economische redenen of omdat deze niet voldoet aan Verordening (EG) 1107/2009. In die gevallen kan op grond van de residuverordening (Verordening (EG) 396/2005) toch een importtolerantie (hierna IT) worden vastgesteld. Hiervoor moet dan een dossier met voldoende informatie zijn ingediend en uit de beoordeling daarvan door EFSA moet zijn gebleken dat de residuen van de gebruikte werkzame stof geen risico voor de voedselveiligheid opleveren. Het standaard weigeren van IT’s voor in de EU niet goedgekeurde werkzame stoffen en het standaard op 0,01 zetten van de MRL voor die stoffen – ook als een hogere MRL wel veilig zou zijn – is dus op dit moment niet mogelijk.