Preventief fouilleren |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Preventief fouilleren op de schop»?1
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van Utrecht dat het huidige systeem van preventief fouilleren op de schop moet, dat het middel te ingrijpend is en dat de enorme politie-inzet niet in verhouding staat tot het effect? Deelt u ook de mening van de burgemeester dat, om meer succes te boeken, agenten onder toeziend oog van een rechter-commissaris selectief iemands kleren zouden moeten doorzoeken? Zo ja, hoe gaat u verbeteringen in het systeem van preventief fouilleren aanbrengen? Zo nee, waarom niet en welke opvattingen van de burgemeester precies deelt u niet?
Voor het effect van het instrument preventief fouilleren moet niet alleen worden gekeken naar de verhouding tussen de politie-inzet en de hoeveelheid gevonden wapens. Naast het terugdringen van wapenbezit en wapengeweld heeft preventief fouilleren ook het doel om mensen te bewegen hun wapens thuis te laten, om mensen een veilig gevoel te geven in het publieke domein en om een bijdrage te leveren aan vergroting van het gezag van de overheid en de politie.
Ik deel evenwel de mening van de burgemeester van Utrecht dat er mogelijkheden zijn om het instrument preventief fouilleren effectiever te maken en gerichter in te zetten. Deels kan dat nu al, door het hanteren van objectieve en relevante selectiecriteria. Een dergelijk criterium kan bijvoorbeeld gebaseerd zijn op een analyse van recente politie-informatie, zoals «mannelijke personen met een geschatte leeftijd tussen 12 en 34 jaar» of «meer dan drie mannen in een auto».2 Als het veiligheidsrisicogebied op grond van artikel 151b Gemeentewet is aangewezen vanwege een risicowedstrijd, dan is het bijvoorbeeld geoorloofd om alleen (als zodanig herkenbare) voetbalsupporters te fouilleren. Andere mogelijkheden om preventief fouilleren effectiever te maken, worden geboden door het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel verruiming fouilleerbevoegdheden (dossiernummer 33 112), met name met het daarin voorgestelde artikel 174b Gemeentewet, dat de snelle en gerichte inzet van het instrument mogelijk maakt in reactie op een plotseling incident.
Het lijkt mij geen goed idee om de selectie van de te fouilleren personen geheel over te laten aan de professionele intuïtie van politieagenten, onder het toeziend oog van een rechter-commissaris (of een andere onafhankelijke functionaris). De essentie van preventief fouilleren is dat eenieder gefouilleerd mag worden, zonder nadere criteria. Zonder een objectief, controleerbaar criterium is toezicht door een rechter-commissaris op de rechtmatigheid van de selectie niet zinvol.
Deelt u de mening van de burgemeester dat met de huidige wijze van preventief fouilleren de privacy van veel onschuldige burgers wordt geschonden? Zo ja, wat zegt dat over deze huidige wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van de burgemeester dat gerichter preventief fouilleren ook uit het oogpunt van privacy wenselijk is, omdat dan minder mensen gefouilleerd worden. Zoals in antwoord vraag 2 vermeld kan het instrument al gerichter worden ingezet door het hanteren van objectieve en relevante selectiecriteria.
Wat vindt u van het voorstel om over te gaan op een systeem waarbij zonder aankondiging in de aangewezen gebieden gefouilleerd wordt en waarbij agenten selectief te werk te gaan, ter plekke gecontroleerd door een rechter-commissaris?
De gedachte om zonder aankondiging te fouilleren is niet nieuw. Weliswaar wordt de beslissing van de burgemeester tot aanwijzing van het veiligheidsrisicogebied in beginsel3 van tevoren op schrift gesteld en bekendgemaakt, maar dat geldt niet voor de concrete fouilleeractie(s) gedurende de looptijd van die aanwijzing. Het verrassingseffect is er dus nu al. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat door middel van effectieve en specifieke training met goede leiding ter plekke agenten op een professionelere manier in staat zullen zijn preventief te fouilleren? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard moeten politieagenten goed geïnstrueerd worden over het instrument preventief fouilleren. Dat gebeurt ook, zowel voorafgaand aan als tijdens fouilleeracties. Ik heb niet de indruk dat er op dat punt lacunes zijn.
Hoe verhouden bovenstaande voorstellen zich tot het bij de Staten-Generaal aanhangige wetsvoorstel verruiming fouilleerbevoegdheden (Kamerstuk 33 112)?
Zie het antwoord op vraag 2.
Uitspraken van de president van het gerechtshof Den Bosch |
|
Albert de Vries (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zeeland op het verkeerde been gezet» in de Provinciale Zeeuwse Courant van 9 maart 2013?
Ja.
Klopt het dat u de Kamer in december 2012 heeft medegedeeld dat Middelburg een zittingsplaats wordt van het gerechtshof Den Bosch en dat daardoor ook hoger beroepszaken in Zeeland behandeld kunnen worden?
Ja. In artikel 2 onder d van het Besluit zittingsplaatsen gerechten (Stb. 2012, nr. 601) is bepaald dat onder meer Middelburg een zittingsplaats is van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Dit betekent dat hoger beroepzaken in Zeeland kunnen worden behandeld.
Wat vindt u van de uitspraak van de president van het gerechtshof Den Bosch dat uw uitspraak «feitelijk juist is, al gaan we het in beginsel niet doen»?
De bevoegdheid om binnen het ressort te bepalen waar zaken worden afgedaan, is wettelijk toebedeeld aan het gerechtsbestuur (artikel 21 van de Wet op de rechterlijke organisatie). Hierbij dient het gerechtsbestuur rekening te houden met in ieder geval het belang van een goede toegankelijkheid van de rechtspraak. In het ressort Den Bosch is onder meer Middelburg als zittingsplaats aangewezen. Als er zaken worden behandeld met bijvoorbeeld een groot belang voor de provincie Zeeland, of een zaak waarbij veel regionale partijen zijn betrokken, dan kan het gerechtsbestuur ervoor kiezen de zittingen in Middelburg te houden.
Staat u achter deze uitspraak? Zo ja, betekent dat dan dat er ondanks de gewekte verwachtingen geen hoger beroep zittingen in Zeeland plaats zullen vinden? Zo nee, wat gaat u doen om de president duidelijk te maken dat uw toezegging aan Zeeland serieus genomen moet worden en er dus wel regelmatig hoger beroepszaken in Middelburg gehouden moeten worden?
Met de stelling dat in beginsel geen hoger beroepzaken in Middelburg worden gedaan, kan ik mij niet verenigen. Nu ik, mede gelet op de wettelijke systematiek, de uitspraak van de president niet anders kan begrijpen dan dat hij tot uitdrukking heeft willen brengen dat zaken in Den Bosch worden behandeld, maar dat zaken ook in Middelburg zullen worden afgedaan, kan ik mij daarin vinden.
Kunt u zich voorstellen dat de uitspraken van de president van het gerechtshof in Den Bosch in Zeeland tot verontwaardiging leiden en het vertrouwen in andere toezeggingen, onder andere met betrekking tot de beschikbaarheid van openbaar ministerie, rechtbank en politie in Zeeland, op de proef stelt? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 14 december 2012 (Kamerstuk II 29 628, nr. 348) ben ik helder geweest over mijn visie op het locatiebeleid en meer specifiek over wat mijn verwachtingen zijn voor de regio Zeeland. Ik doe mijn toezeggingen gestand.
Het bericht dat supermarktketens weigeren effectieve naleving van leeftijdgrenzen bij alcoholverkoop toe te passen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel over leeftijdscontrole bij de verkoop van alcohol?1
Ja.
Wat vindt u van het voornemen van bijvoorbeeld marktleider Albert Heijn om in zijn winkels een aantoonbaar ineffectieve wijze van leeftijdscontrole in te voeren?2 3 4
Supermarkten worden geacht de wet goed na te leven. Uit de metingen die de afgelopen jaren zijn gedaan naar de naleving van de leeftijdgrenzen bij de verkoop van alcoholhoudende drank blijkt dat de naleving van de leeftijdsgrens in supermarkten nog volstrekt onvoldoende is. Ik heb de supermarkten (en ook de horeca en de verenigingen) daarop aangesproken en ik heb afspraken gemaakt met de branche over de verbetering van de naleving. De naleving van de leeftijdgrenzen wordt periodiek gemeten, zoals ik heb geschreven in mijn brief aan de Tweede Kamer (27 565, nr. 122). Het is echter aan de supermarkten zelf om te bepalen op welke wijze de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcoholhoudende dranken worden nageleefd en welke systemen zij daarvoor hanteren.
Kunt u naast het in de NRC genoemde leeftijdscontrolesysteem Ageviewers andere leeftijdscontrolesystemen noemen, waarvan in geen enkele winkel waar deze systemen geacht worden te functioneren is vastgesteld dat niet-leeftijdsgerechtigden gemakkelijk kunnen slagen in het kopen van alcohol? Zo nee, hoe draagt de inzet van deze andere systemen er dan toe bij dat voorkomen wordt dat niet-leeftijdsgerechtigde jongeren gemakkelijk alcohol kopen via het supermarktkanaal?
Als systemen aantoonbaar bijdragen aan het verbeteren van de naleving van de leeftijdsgrenzen, juich ik het gebruik daarvan toe. De inzet van dergelijke systemen blijft echter wel de verantwoordelijkheid van de winkel zelf. Het is niet aan mij een voorkeur uit te spreken voor de inzet van één bepaald systeem.
Hoe schat u de maatschappelijke waarde in van leeftijdscontrole op afstand, gelet op de effectiviteit en de ervaringen van een supermarktorganisatie die het systeem in haar winkels inzet, hierover duidelijk aan haar klanten communiceert en daardoor geen noemenswaardige onvrede van klanten van welke leeftijd dan ook bespeurt?
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de inzet van leeftijdscontrole op afstand leidt tot goede naleving van de leeftijdsgrenzen.5Jongeren drinken nog te veel en komen nog te gemakkelijk aan alcohol, terwijl alcohol erg schadelijk is, onder andere voor de ontwikkeling van de hersenen. Een goede naleving van de leeftijdsgrenzen door verstrekkers van alcoholhoudende dranken heeft daarom grote maatschappelijke waarde. Wanneer leeftijdscontrolesystemen een bijdrage leveren aan het verbeteren van de naleving, dan juich ik het gebruik daarvan toe.
Wat vindt u van de afwijzing van het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) van het leeftijdscontrolesysteem Ageviewers, in het licht van de oproep van de GGD, het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid STAP en het Trimbos Instituut om over te stappen op aantoonbaar effectieve leeftijdscontrolesystemen en uw antwoorden op eerdere vragen?5
De keuze om al dan niet gebruik te maken van een bepaald systeem is de eigen verantwoordelijkheid van een supermarktorganisatie. Ook zijn deze organisaties zelf verantwoordelijk voor het maken van afspraken met hun franchisers en filiaalhouders over een goede naleving van de wet. De burgemeester is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcoholhoudende dranken. Als door een gemeentelijke toezichthouder wordt geconstateerd dat er sprake is van een overtreding van artikel 20 van de Drank- en Horecawet in een supermarkt, zal een boete volgen voor de verstrekker. Als wordt vastgesteld dat artikel 20 van de Drank- en Horecawet binnen een periode van 12 maanden 3 maal is overtreden, kan de burgemeester op grond van artikel 19a van de Drank- en Horecawet supermarkten tijdelijk de bevoegdheid ontzeggen alcoholhoudende drank te verkopen. Ik ga er van uit dat supermarkten dergelijke sancties zoveel mogelijk willen voorkomen. De inzet van effectieve leeftijdscontrolesystemen kan daar een bijdrage aan leveren.
Als de leeftijdgrens goed wordt nageleefd in supermarkten, bijvoorbeeld door het gebruik van een effectief leeftijdscontrolesysteem, dan kan dat de inspanningen verminderen die nodig zijn voor het toezicht op de naleving van de leeftijdsgrenzen bij deze supermarkten. Dat betekent dat gemeentelijke toezichthouders zich meer kunnen richten op andere verstrekkers en sectoren waar alcohol wordt verkocht, zoals de horeca en de sportkantines.
Deelt u de mening dat het essentieel is dat franchisers en filiaalhouders binnen de supermarktbranche alle ruimte krijgen van hun hoofdorganisaties om juist die leeftijdscontrolesystemen in te zetten, waarvan is aangetoond dat ze effectief zijn, zeker omdat zij de daadwerkelijke verstrekkers van alcohol zijn en niet hun hoofdorganisaties?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat, nu duidelijk is geworden dat iedere organisatie die dat zou willen, de leeftijdsgrenzen gemakkelijk optimaal kan naleven, organisaties die dit niet doen debet zijn aan het creëren van een toezichtprobleem, gelet op het feit dat zij het onderliggende nalevingsprobleem eenvoudig kunnen oplossen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat, als blijkt dat supermarktorganisaties het hun franchisers onmogelijk blijven maken gebruik te maken van aantoonbaar effectieve leeftijdscontrolesystemen, dit leidt tot verdere maatschappelijke schade, openbare ordeproblemen en onnodige kosten voor gemeenten die meer toezicht moeten houden dan noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u de VNG gevraagd hoe zij het belang inschat van de invoering van aantoonbaar effectieve leeftijdscontrolesystemen en de inherente besparingen op het terrein van toezicht die daarmee worden gerealiseerd?
Ik heb de VNG hierover om een reactie gevraagd. De VNG geeft aan dat zij de oproep voor de inzet van aantoonbaar effectieve leeftijdscontrolesystemen ondersteunt. Zij spreekt zich niet uit voor de inzet van één bepaald systeem, maar benadrukt het belang van een goede naleving door verstrekkers, zowel supermarkten als slijterijen. Inzet van leeftijdscontrolesystemen zal door de VNG kritisch worden gevolgd. Een gebrekkige naleving leidt volgens de VNG tot een toename van overlast en onveiligheid, waardoor gemeenten meer capaciteit moeten vrijmaken voor handhaving en controle. Over de wijze waarop besparingen op het terrein van toezicht kunnen worden gerealiseerd door de inzet van leeftijdscontrolesystemen, kan door de VNG pas een uitspraak worden gedaan als daar voldoende ervaring mee is opgedaan.
Overweegt u initiatieven te steunen waarmee het toezicht in de detailhandel zich kan toespitsen op de aanwezigheid van (in)effectieve controlesystemen, in plaats van het opsporen van illegale verkooptransacties, hetgeen in de huidige situatie noodzakelijk is en aanzienlijk meer toezichtscapaciteit vergt om hetzelfde resultaat te bereiken? Zo nee, welke argumenten prevaleren boven de evidente gezondheidswinst van jeugdigen die hiermee kan worden behaald en de aanzienlijke besparingen die daardoor bij gemeenten en justitie en politie kunnen worden gerealiseerd?
Ik waardeer initiatieven van gemeenten (zoals Eindhoven) die zoeken naar een aanpak waarmee kan worden voorkomen dat de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcohol worden overtreden. Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat de wet 3 jaar na inwerkingtreding ervan zal worden geëvalueerd. Daarbij kunnen dergelijke initiatieven ook worden meegenomen.
Het bericht dat de Verenigde Staten kiezen voor het vrijwillig melden van cybersecurity-incidenten |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU, US go separate ways on cybersecurity»?1
Ja.
Hoeveel schade wordt er jaarlijks geleden als gevolg van cybersecurity-incidenten?
De schade die jaarlijks in landen wordt geleden als gevolg van cybersecurity incidenten is niet goed vast te stellen omdat de schade bij veel verschillende partijen wordt geleden, niet eenduidig en volledig wordt gemeld, en naast economische schade ook imagoschade behelst.
Is het waar dat de Verenigde Staten overwegen een regeling te introduceren, of deze al geïntroduceerd hebben, waarin de keuze cybersecurity-incidenten te melden, zoals bijvoorbeeld een lek in de beveiliging van data, aan bedrijven en instellingen wordt overgelaten op vrijwillige basis?
Op 12 februari 2013 stelde president Barack Obama een «executive order» vast waarin federale autoriteiten verplicht worden de informatiedeling over cybersecurity dreigingen met private bedrijven die kritieke infrastructuur ondersteunen te verbeteren. Vitale organisaties worden opgeroepen om op vrijwillige basis informatie over incidenten te delen. De uitwerking van de verschillende onderdelen van de «executive order» vindt in de komende maanden plaats.
Is het waar dat de door de Europese Commissie voorgestelde richtlijn voorziet in een meldplicht van dit soort incidenten? Wat is uw oordeel over dit onderdeel van deze richtlijn?
Ja. Voor het standpunt van de regering over dit voorstel verwijs ik u naar het BNC-fiche dat op 15 maart 2013 naar uw Kamer is gezonden (Kamerstukken II 2012/2013, 22 112, nr. 1587).
Hoe groot is de bereidwilligheid onder bedrijven tot het op vrijwillige basis melden van cybersecurity-incidenten, zoals bijvoorbeeld datalekken? Hoeveel meer incidenten zouden worden gemeld indien er sprake zou zijn van een verplichting?
De bereidheid onder organisaties tot het vrijwillig melden van cybersecurity incidenten neemt toe. In 2012 zijn er 364 incidenten gemeld bij het Nationaal Cyber Security Centrum. In 2011 waren dit er nog 236. Het aantal gemelde cybersecurity breaches is echter nog relatief beperkt. Het betreft hier inbreuken op de veiligheid en of integriteit van informatiesystemen die potentieel kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Om deze reden wordt naar aanleiding van de motie Hennis-Plasschaert c.s. (Kamerstukken II 2011/2012, 26 643, nr. 202) door de minister van VenJ ontwerp-wetgeving voorbereid, die strekt tot de regeling van een meldplicht voor de overheid en private bedrijven in randvoorwaardelijke sectoren van cyberincidenten met een potentieel maatschappelijk ontwrichtende werking. In geval van datalekken gaat het om een inbreuk op beveiligingsmaatregelen voor persoonsgegevens, die leidt tot het verlies van persoonsgegevens. Ook voor datalekken geldt dat de bereidheid tot het vrijwillig melden ervan aan de toezichthouder of aan de betrokkene wiens persoonsgegevens het betreft, gering is. Bij het College bescherming persoonsgegevens zijn de afgelopen twee jaar drie datalekken door verantwoordelijken gemeld. De verwachting is dat een wettelijke verplichting het aantal meldingen zal doen toenemen.
Wat is de invloed van de voorgestelde Amerikaanse regelgeving op de internetveiligheid van Nederlandse burgers, bedrijven en overheid? Leidt dit per saldo ertoe dat hun persoonlijke gegevens minder goed kunnen worden beschermd?
Elke maatregel die er op is gericht de bereidheid van organisaties tot het melden van cybersecurity incidenten te vergroten zal in principe bij kunnen dragen aan het verbeteren van de internetveiligheid. Het valt echter niet op voorhand te zeggen wat de gevolgen van de door de Verenigde Staten gemaakte keuzes zullen zijn.
Deelt u de mening dat het uiteenlopen van deze regelgeving er niet toe zou moeten leiden dat de gegevens van Nederlandse burgers, bedrijven of zelfs staatsgevoelige informatie op straat komt te liggen? Hoe kan dat worden voorkomen?
Ik deel uw mening dat het onwenselijk is als gevoelige informatie op straat komt te liggen. In de «executive order» wordt ook specifiek gesteld dat de grondrechten (privacy en civil liberties) geborgd moeten worden bij het uitwerken van de maatregelen.
Wat is de invloed van de voorgestelde regelgeving voor het handelsverkeer tussen de Verenigde Staten en Nederland? Leidt dit ertoe dat er handelsrestricties, al dan niet feitelijk, ontstaan waardoor het intercontinentale handelsverkeer wordt belemmerd?
De zowel in de VS als in de EU aangekondigde maatregelen met betrekking tot het melden van cybersecurity-incidenten hebben geen directe betrekking op het intercontinentale handelsverkeer. Het gaat om het al dan niet vrijwillig melden van incidenten vanuit de door de VS en de EU gedeelde noodzaak om tot een hoger niveau van netwerk- en informatiebeveiliging te komen. De meeste bedrijven nemen vanuit oogpunt van bedrijfszekerheid ook zelf al de nodige maatregelen. De eigen verantwoordelijkheid wordt door de in de VS en de EU aangekondigde maatregelen expliciet gemaakt.
In hoeverre schaadt het uiteenlopen van de regelgeving de belangen van Nederlandse bedrijven? Bestaat hier verschil tussen bedrijven die wel en bedrijven die niet in de Verenigde Staten zijn gevestigd?
De manier waarop de maatregelen zijn opgesteld verschilt maar lijkt vanwege het beoogde materiële effect geen wezenlijk verschil te maken voor de positie van in de VS gevestigde Nederlandse bedrijven ten opzichte van de in de EU actief zijnde Nederlandse bedrijven. Niettemin zal het kabinet dit punt meenemen in de komende besprekingen van de ontwerprichtlijn van de EU.
Welke risico’s ziet u voor de Europese ambitie cloud computing te stimuleren nu de regeling van de Verenigde Staten en de Europese Unie zo van elkaar verschillen?
Net als de VS heeft ook Europa ambities om cloud computing te stimuleren. Cloud computing is een relatief nieuwe ontwikkeling die kansen biedt voor efficienter en flexibeler werken. De globalisering van de opslag en het beheer van data, de juridische kaders die gelden en de wijze waarop eigenaar en beheerder van persoonsgegevens hun verantwoordelijkheden kunnen nemen, vraagt ook om om een goede borging van de privacy.
In de op 27 september 2012 gepubliceerde EU Cloud Strategie benoemt de Commissie de economische kansen maar ook de acties die nodig zijn in het kader van dataprotectie en de standaardisatie van privacy-aspecten in internationaal verband. De internationale dialoog over deze aspecten is van belang om zo ook buiten de EU de privacy te beschermen.
Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van deze informatie?
Het standpunt van de regering over voorstel voor richtlijn COM(2013)48 van de Europese Commissie is in een BNC-fiche naar uw Kamer gezonden op 15 maart 2013 (Kamerstukken II 2012/2013, 22 112, nr. 1587). Tevens bereidt het Ministerie van VenJ ontwerp-wetgeving voor, die zoals eerder gemeld strekt tot de regeling van een meldplicht voor de overheid en private bedrijven in randvoorwaardelijke sectoren van cyberincidenten met een potentieel maatschappelijk ontwrichtende werking. Op grond van de definitieve tekst van de EU richtlijn zal moeten worden bezien of en in welke mate deze nationale (ontwerp) wetgeving hiermee in overeenstemming is.
Hiernaast zal de staatssecretaris van VenJ, samen met de ministers van BZK en EZ, binnenkort een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens indienen dat strekt tot invoering van een wettelijke meldplicht voor datalekken. Daarnaast streeft het kabinet nationaal en internationaal naar een adequate balans tussen veiligheid, vrijheid en (economische) groei. In de nieuwe nationale cybersecuritystrategie en in de internationale arena is er aandacht voor deze balans en de genoemde risico’s.
De berichten: ‘Sterfgevallen niet als verdacht herkend, talloze moorden blijven onbekend’ en ‘Slordig met slachtoffers’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Sterfgevallen niet als verdacht herkend, talloze moorden blijven onbekend»1 en «Slordig met slachtoffers»?2 Klopt wat in deze berichten vermeld wordt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van de bedoelde berichten. De genoemde aantallen uitgevoerde secties zijn correct, evenals de kanttekening van de geciteerde woordvoerder van het OM dat het in de afgelopen jaren steeds om 400 à 500 secties per jaar ging en er dus geen sprake is van een structurele daling. Wat de twee veronderstelde «missers» betreft kan ik uw Kamer melden dat in beide gevallen het OM onderzoek doet. In het belang van deze onderzoeken kan ik niet ingaan op de vraag of de berichtgeving over deze zaken correct is.
Deelt u de mening dat het absoluut onacceptabel is dat op deze manier (honderden) moorden onopgelost blijven en dus ook (honderden) moordenaars ongestraft blijven? Zo nee, waarom niet?
Voor gevallen van niet-natuurlijk overlijden is een duidelijke werkwijze ingericht. Wanneer de arts die het overlijden vaststelt, constateert dat er geen sprake is van een natuurlijk overlijden, dan schakelt hij de gemeentelijk lijkschouwer in. Als deze tot het oordeel komt dat er geen sprake is van natuurlijk overlijden en hij een misdrijf vermoedt dan wordt het Openbaar Ministerie ingeschakeld, dat een sectie zal gelasten. Mij zijn geen feiten bekend die erop wijzen dat deze werkwijze niet voldoet.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat een sectie op een lichaam alleen volgt vanwege een oplettende medewerker van een mortuarium? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vragen 1 en 2.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de gevallen die ten onrechte niet voor obductie zijn opgegeven? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministere zal sectie gelasten in alle gevallen van niet-natuurlijk overlijden die door de lijkschouwer worden gemeld en waarin deze vermoedt dat sprake is van een misdrijf. Wanneer hieruit een redelijk vermoeden voortvloeit dat het overlijden het gevolg is van een strafbaar feit, zal altijd een nader onderzoek worden ingesteld, behoudens zeer bijzondere omstandigheden die vervolging in de weg staan, zoals verjaring van een strafbaar feit.
Bent u bereid de zaken waarin sprake lijkt te zijn van een misdrijf alsnog te openen en een opsporingsonderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er een landelijk protocol moet komen waarin de criteria voor een sectie duidelijk vastliggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat u maatregelen treffen om een dergelijk protocol in gang te zetten?
De werkwijze bij gevallen van niet-natuurlijk overlijden is helder en heb ik uiteen gezet in mijn antwoord op vraag 2. Het criterium voor het uitvoeren van een sectie is niet of een misdrijf vervolgbaar is, maar de constatering van de lijkschouwer dat er geen sprake is van een natuurlijk overlijden en zijn vermoeden dat er sprake is van een strafbaar feit. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden die vervolging in de weg staan, zoals verjaring van een strafbaar feit, zou het Openbaar Ministerie kunnen besluiten om van een nader onderzoek af te zien.
Deelt u de mening dat het criterium om obductie te plegen niet moet zijn of een misdrijf vervolgbaar is, maar of er sprake is van een niet natuurlijke doodsoorzaak? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat u dit criterium veranderen?
Zie antwoord vraag 6.
Tot geweld bereide moslima's |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kleine groep moslima's bereid tot geweld»?1
Ja.
Erkent u dat de islam moslims oproept geweld te gebruiken? Zo neen, waarom niet?
Wat een godsdienst aan haar volgelingen opdraagt wordt bepaald door de interpretatie en uitwerking van die volgelingen. Derhalve kan ik geen uitspraken doen over wat de islam wel of niet opdraagt. Ik constateer dat er moslims zijn die het gebruik van geweld vanuit hun interpretatie van de islam rechtvaardigen. Dat betekent echter niet dat «de islam» moslims oproept geweld te gebruiken. Zo zijn er ook moslims die het gebruik van geweld vanuit hun interpretatie van de islam (juist) afkeuren.
Hoe groot is de groep moslima's in Nederland die bereid is over te gaan tot geweld?
Op basis van het onderzoek «Radicaal (On)zichtbaar» waar het geciteerde krantenartikel naar verwijst kan hier geen schatting van gemaakt worden. Het onderzoek stelt dat 2 van de 155 subjecten hoog scoren op de factor «directe geweldslegitimatie». De 155 onderzoeksubjecten zijn niet willekeurig geselecteerd, maar specifiek geworven in conservatieve islamitische kringen en voldeden aan een specifiek omschreven profiel. Deze groep is dus niet representatief. Bij een dergelijke selecte steekproef is het extrapoleren van uitkomsten naar de brede groep moslima’s in Nederland niet verantwoord.
Wat zijn de veiligheidsrisico's van deze tot geweld bereide groep op lange termijn?
Ik verwijs u graag naar de brief aan uw Kamer met de beleidsopvolging op het 32e Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) (29 754, nr. 217). Daarin worden de zorgen geuit over radicalisering en jihadgang van Nederlandse moslims en worden de maatregelen beschreven die ingezet worden tegen de dreiging van geradicaliseerde jihadisten. Het aandeel van vrouwen in radicaliseringsprocessen en de gewelddadige strijd is weliswaar minder prominent, toch gelden de benoemde maatregelen ook voor vrouwen.
In hoeverre deelt u de visie dat deze geweldliefhebbende moslima's tikkende tijdbommen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen om dit gevaar te bestrijden?
Zie antwoord vraag 4.
De opvang van slachtoffers van mensenhandel |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Toelaten jongens in gesloten opvang meisjes riskant» en «Loverboyslachtoffers verliezen hun veiligste haven»?1
Ja.
Verdwijnen er ten gevolge van de in het artikel genoemde fusie van jeugdzorginstellingen plaatsen waar meisjes die slachtoffer zijn van loverboys, of van andere vormen van seksueel geweld, in een gesloten setting kunnen worden geholpen? Zo ja, hoeveel plaatsen betreft dit? Zo nee, waarom niet, en waar blijkt dit uit?
Nee, er is sprake van een fusie, niet van het sluiten van plekken. Samen houden De Lindenhorst en Almata 96 capaciteitsplekken. Wel is het zo dat door de fusie er geen instelling meer is waar uitsluitend meisjes verblijven. In de jeugdzorgplus zijn er wel instellingen die categorale meisjesgroepen hebben waar slachtoffers van loverboys worden behandeld.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat slachtoffers van loverboys ten gevolge van fusies van jeugdzorginstellingen niet meer in een gesloten setting kunnen worden geholpen? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 al aangaf, is het nog steeds mogelijk dat slachtoffers van loverboys in een gesloten setting worden geholpen
De fusie-instelling zal zowel jongens als meisjes opvangen. Vooruitlopend op de formele fusie is begin maart in De Lindenhorst een pilot met een gemengde groep gestart. Medewerkers die op deze groep opereren hebben hiervoor een aanvullende opleiding gekregen. Daarnaast zijn de betrokkenen, zoals ouders en ketenpartners, geïnformeerd. Er blijft op de fusie-instelling een aanbod beschikbaar voor meisjes die door bepaalde problematiek niet met jongens op een groep kunnen verblijven.
Begrijpt u de in de artikelen geuite wens dat meisjes die slachtoffer zijn van seksueel geweld afgeschermd van jongens moeten kunnen worden geholpen? Zo ja, deelt u ook die wens, en hoe gaat u daar gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ja, die wens begrijp ik. Zoals hierboven gemeld is dat nog steeds mogelijk. Met het samengaan van deze instellingen zijn er in de jeugdzorg plus geen instellingen waar uitsluitend meisjes verblijven. Wel zijn er in de jeugdzorgplus instellingen categorale meisjesgroepen waar slachtoffers van loverboys worden behandeld. Zowel in de open als de gesloten jeugdzorg is capaciteit beschikbaar voor deze doelgroep.
Instellingen die slachtoffers van loverboys opvangen en behandelen maken in de praktijk verschillende keuzes ten aanzien van de behandeling. Professionals kiezen in bepaalde gevallen voor behandeling in een groep met uitsluitend meisjes. Bij Fier Fryslân bijvoorbeeld is er specifieke opvang voor slachtoffers van loverboys. Ten behoeve van Asja 1 (acht opvangplaatsen slachtoffers loverboys) is aan de decentralisatie-uitkering altijd al een extra bedrag toegevoegd. Voor Asja 2 (ook acht plaatsen) krijgt Fier Fryslân een subsidie van het ministerie van Veiligheid en Justitie en mijn ministerie gezamenlijk.
In andere gevallen wordt de keuze gemaakt voor een gemengde groep. Juist omdat deze slachtoffers zich daar veilig voelen en dit normaliserend kan werken. Het belangrijkste bij de behandeling blijft dat maatwerk wordt geboden.
Biedt de jeugdzorginstelling van Fier Fryslân gesloten jeugdzorg aan voor loverboyslachtoffers? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de mening van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel dat dit niet het geval is? Zo nee, is deze instelling dan wel een alternatief voor het verdwijnen van dergelijke plaatsen elders?
Nee, Fier Fryslân biedt geen gesloten jeugdzorg. Wel biedt Fier Fryslân specifieke opvang voor slachtoffers van loverboys. Fier Fryslân is voorts voornemens om met Horizon, een instelling voor jeugdzorg plus, trajecten in te richten voor de categorale opvang van slachtoffers van loverboys. Ik sta hier positief tegenover. Over de verdere uitwerking moeten nog definitieve afspraken gemaakt worden.
Kunt u garanderen dat de specialistische behandeling van loverboyslachtoffers, zoals de Lindenhorst die gaf, ook elders in stand blijft? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd blijft het aanbod van specialistische behandeling van loverboyslachtoffers ook na de fusie beschikbaar.
Dopingdealers |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van KRO Brandpunt Reporter over dopingdealers gezien?1
Ja.
Wie zijn het meest kwetsbaar voor dopinggebruik: topsporters of amateursporters? Waar is het probleem van gebruik van dopinggeduide middelen groter: in de amateursport of in de topsport?
Er kan geen uitspraak worden gedaan over de vraag wie kwetsbaarder is voor dopinggebruik. Topsport wordt zowel door amateurs als door beroepssporters bedreven. Een topsporter is gedurende bepaalde perioden van zijn topsportcarrière kwetsbaarder voor het gebruik van doping dan in andere perioden. Kwetsbare perioden zijn bijvoorbeeld: aansluiting vinden bij de top, terugkomen aan de top na een blessure en het zo lang mogelijk voortzetten van de actieve topsportcarrière.
Er kan wel een onderscheid gemaakt worden tussen de georganiseerde sport (sportbonden) en de ongeorganiseerde sport (sportscholen en fitnesscentra). Het aantal gebruikers in sportscholen en fitnesscentra is vele malen groter dan binnen de georganiseerde sport. Uit het prevalentie onderzoek van TNO uit 2009 blijkt dat naar schatting in fitnesscentra 160.000 personen doping gebruiken. Het gezondheidsrisico is dus het grootste in de ongeorganiseerde sport. Overigens wordt in de ongeorganiseerde sport doping met name gebruikt om een gespierd en slank uiterlijk te verkrijgen.
Wat vindt u van de uitspraak van de medisch-specialist in de uitzending dat het dopinggebruik een hoog cowboygehalte heeft en grote negatieve gezondheidseffecten heeft, zoals depressies, impotentie en hart-, lever- en nierproblemen?
Het gebruik van (zwaardere) dopingmiddelen kan inderdaad gezondheidsschade tot gevolg hebben zoals een hoge bloeddruk, een negatief effect op hart en vaten, een verminderd functioneren van de lever en invloeden op de stemming zoals depressies en agressief gedrag. Een onderzoek van de Gezondheidsraad uit 2010 over de rol van doping in de ongeorganiseerde sport wees uit dat de schadelijke werking van doping als zodanig niet ter discussie staat, maar dat niet duidelijk is wat de omvang van die schade is.
Wat vindt u van het ontstaan van «anabolenpoli’s»?
Er is één anabolenpoli, te weten in het Kennemer Gasthuis te Haarlem. Wij onderschrijven het belang van het bestaan van een dergelijke poli. Mensen die dopinggeduide middelen gebruiken, ondervinden hier vaak hinder van. De poli biedt een veilige omgeving voor gebruikers en levert informatie over de gezondheidsschade die door dopinggebruik veroorzaakt kan worden.
Wat vindt u van de opvatting van de Belgische advocaat-generaal dat handel in doping in Nederland geen prioriteit heeft? Deelt u de mening dat die prioriteit er wel zou moeten zijn? Hoe is de samenwerking met de Belgische en Duitse autoriteiten op het gebied van de handel in doping?
Wij verwijzen naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Van Dekken en Recourt van uw Kamer (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2519, ingezonden 4 maart 2013).
Herkent u het beeld dat er ondergrondse laboratoria in Nederland zijn die doping maken met alle risico’s voor de gezondheid van dien? Wat vindt u ervan dat de Belgische autoriteiten klaarblijkelijk wel weten waar in Nederland de ondergrondse laboratoria zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de Belgische werkwijze met een multidisciplinaire hormonencel om expertise te bundelen en een gezamenlijke aanpak voor te staan? Welke mogelijkheden ziet u om zo’n soortgelijke samenwerking tussen politie, Openbaar Ministerie, douane en dopingautoriteit in Nederland tot stand te brengen?
Dopinghandel is een fenomeen met meerdere facetten, waardoor met een multidisciplinaire aanpak de beste resultaten kunnen worden behaald bij het bestrijden ervan. Zoals aangegeven in de antwoorden van mijn ambtgenoot van VWS van eind 2012 op schriftelijke vragen van het lid Bruins Slot van uw Kamer, wordt in Nederland al multidisciplinair samengewerkt tussen het Bureau Opsporing van de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ), het Openbaar Ministerie (OM), de Douane, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst en de politie om dopinghandel aan te pakken.2 Wij verwijzen verder naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Van Dekken en Recourt van uw Kamer (kenmerk 2013Z04144, ingezonden 4 maart 2013).
Welk onderscheid wordt er gemaakt tussen de aanpak van de handel in illegale medicijnen en de handel in doping? Klopt de waarneming dat handel in doping nu vooral bijvangst in andere strafzaken is?
Strafrechtelijk optreden is mogelijk tegen de productie van en handel in doping. Voor de productie en het in het handelsverkeer brengen van geneesmiddelen, waaronder dopinggeduide middelen, is een vergunning nodig. Als geneesmiddelen worden vervaardigd of verhandeld zonder vergunning, te koop worden aangeboden of ter hand worden gesteld door een ander dan een daartoe gerechtigde (zoals een apotheker of een arts), is dit strafbaar gesteld in de Geneesmiddelenwet en de Wet op de economische delicten. De handhaving van de Geneesmiddelenwet kent een duaal stelsel. Er kan een bestuursrechtelijke sanctie door de IGZ worden opgelegd of er kan strafrechtelijk worden opgetreden. De strafrechtelijke aanpak van handel in illegale medicijnen verschilt daarmee niet van de aanpak van handel in doping.
Verder zijn handelingen ten aanzien van de grondstoffen voor doping strafbaar gesteld voor zover die stoffen voorkomen op lijst I of lijst II van de Opiumwet, of vallen onder de Wet voorkoming misbruik chemicaliën.
Het komt voor dat handel in doping bijvangst is in een strafzaak. Of dit veelal het geval is, is het OM niet bekend.
Welke resultaten zijn voortgekomen uit de drie onderzoeken betreffende dopinggeduide middelen?2
In de hiervoor aangehaalde eerdere antwoorden van mijn ambtgenoot van VWS van eind 2012 is aangegeven dat de IGZ drie onderzoeken betreffende dopinggeduide middelen heeft uitgevoerd. Hierbij gaat het om onderzoeken die vóór – en niet zoals in deze eerdere antwoorden vermeld ín – 2012 zijn gestart en inmiddels zijn afgerond. De drie onderzoeken, uit respectievelijk 2008, 2009 en 2011, hebben allen geleid tot een proces-verbaal dat door de IGZ is overgedragen aan het OM. In deze drie zaken zijn de dopinggeduide middelen in beslag genomen en is een beslissing afgegeven de middelen te vernietigen. In één zaak is de verdachte gedagvaard en veroordeeld. De andere twee zaken zijn door het OM om diverse redenen geseponeerd.
Deelt u nog steeds de conclusie uit de notitie «Iedereen kan doodvallen» (website KRO Brandpunt Reporter) dat de argumenten dat mensen het zichzelf aandoen alleen al vanwege de ondoorzichtigheid van het aanbod aan dopinggeduide middelen en het daarmee gepaard gaande voor de gemiddelde consument deels onvoorzienbare risico dat aan gebruik verbonden is, onvoldoende is om te stellen dat de overheid niet zo’n hoge prioriteit aan de handel in dopinggeduide middelen hoeft te geven?
Het argument dat mensen het zichzelf aandoen is inderdaad geen reden voor de overheid om niet op te treden tegen (de handel in) doping. Verschillende overheidsdiensten werken dan ook aan het bestrijden van de handel in doping. Daarnaast wordt de Dopingautoriteit door de overheid jaarlijks gesubsidieerd voor het uitvoeren van dopingcontroles in de georganiseerde sport en voor preventieve taken in de (on)georganiseerde sport.
Wat is er gedaan met de aanbeveling uit de notitie «Iedereen kan doodvallen» dat het dringend noodzakelijk is om de samenwerking tussen de Nederlandse opsporingsdiensten te verbeteren om opsporing meer kans van slagen te geven?
In antwoord op schriftelijke vragen van het toenmalige lid Van der Ham van uw Kamer is aangegeven dat de betreffende notitie een ondersteunende rol heeft gespeeld bij de beleidsvoorbereiding van afspraken tussen de verschillende handhavende en opsporende partijen.4
Deelt u de mening dat het vrij onwaarschijnlijk is dat de dopingparagraaf van de sportscholen afgelopen jaren niet een enkele maal overtreden is? Wat zegt dit over het zelfregulerend vermogen van deze sector en hoe kan dit versterkt worden?
Gezien het aantal dopinggebruikers in fitnesscentra (zie mijn antwoord op vraag5 is het inderdaad onwaarschijnlijk dat de dopingparagraaf geen enkele maal zou zijn overtreden. Om de dopingparagraaf effect te laten hebben, zullen de fitnesscentra beter toezicht moeten houden op het nakomen van de overeenkomst die wordt afgesloten met de consument. Het is primair aan de sport om dopinggebruik tegen te gaan.
Hoe kunnen huisartsen getraind worden om de gevolgen van gebruik van dopinggeduide middelen bij patiënten beter te herkennen (Nieuwsuur 27 februari 2013)?
Mijn ambtgenoot van VWS heeft niet de indruk dat er een kennisachterstand is bij huisartsen bij de herkenning van de gevolgen van dopinggebruik. Het beeld bestaat dat patiënten niet alle relevante informatie aan hun huisarts meedelen. De Dopingautoriteit onderhoudt contact over dit onderwerp met het Nederlands Huisartsen Genootschap (NGH).
Waarom is dopinggebruik in Nederland niet strafbaar?
De overheid hanteert het standpunt dat het verbod op het gebruik van dopinggeduide middelen in de sport een spelregel betreft. De handhaving van deze spelregel, waaronder de bestraffing van overtredingen, is een taak van de verantwoordelijke instanties binnen de sportsector. De overheid acht dopingpraktijken binnen de georganiseerde sport wel ongewenst en bedreigend voor de maatschappelijke waarde van de sport. Daarom sluit de overheid aan bij het mondiale anti-dopingbeleid en voert het kabinet een actief beleid gericht op preventie, met name door het financieren van de Dopingautoriteit. Voor het overige gaat de overheid uit van de verantwoordelijkheid van elk individu voor de eigen gezondheid. Daarbij is het wenselijk dat er geen drempel wordt opgeworpen voor de toegang van dopinggebruikers tot zorg en hulpverlening, wat een strafbaarstelling wel tot gevolg kan hebben.
De hack op het Groene Hart Ziekenhuis |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht dat journalist Brenno de Winter gevraagd is te getuigen over de hack op Groene Hart Ziekenhuis, waar documenten op een publiek toegankelijke internetserver stonden? Kunt u dit uitleggen hoe dit mogelijk is?1
De heer de Winter is door de politie uitgenodigd als getuige om in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een hack bij het Groene Hart Ziekenhuis een aantal vragen van de politie te beantwoorden.
Een ieder waarvan wordt vermoed dat diens getuigenverklaringen kunnen bijdragen aan het oplossen van (ernstige) strafbare feiten, kan worden uitgenodigd voor een getuigenverhoor bij de politie. Zo’n getuigenis in de opsporingsfase gebeurt op basis van vrijwilligheid. Daarnaast geldt voor journalisten onverminderd het recht op bronbescherming waar zij zich op kunnen beroepen.
Bent u bekent met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 2007 over de zaak Koen Voskuil?
Ja. In deze zaak werd een journalist tijdens de behandeling van een strafzaak in hoger beroep op vordering van de verdediging gegijzeld door het Hof Amsterdam omdat hij zijn bron niet bekend wilde maken. Het Hof in Straatsburg oordeelde dat de gijzeling een disproportionele schending had opgeleverd van het recht op bronbescherming van de journalist.
Ik zie geen samenhang met de kwestie waarop deze Kamervragen betrekking hebben, namelijk de uitnodiging aan de journalist Brenno de Winter om vragen van de politie te beantwoorden in een lopend strafrechtelijk onderzoek. Van inbreuk op de bronbescherming van de journalist is in dit geval geen sprake. Dit geldt in het bijzonder nu de aangehouden hacker zichzelf reeds aan de politie kenbaar had gemaakt als bron van de journalist.
Hoe staat het in Nederland met het verschoningsrecht van journalisten als gevolg van onder andere deze uitspraak? In hoeverre is de betreffende uitspraak in wetgeving omgezet?
De diverse uitspraken van het EHRM over de bronbescherming en het verschoningsrecht van journalisten worden als leidend beschouwd bij het opsporings- en vervolgingsbeleid van de politie en justitie in Nederland voor zover hierbij een journalist betrokken is. Zo is in 2012 de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen tegen journalisten van het College van procureurs-generaal aangepast mede naar aanleiding van het Sanoma-arrest van het EHRM van 14 september 2010.
Eveneens naar aanleiding van het Sanoma-arrest is een aanvulling van het wetsvoorstel Bronbescherming in voorbereiding genomen, waarin voorafgaande rechterlijke toetsing van dwangmiddelen tegen verschoningsgerechtigden is opgenomen. Zoals in de brief van 7 december 2012 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens mij, is aangekondigd, is inmiddels een aanvullend advies gevraagd aan de Raad van State (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 30977, nr.2. De voorbereiding van het wetsvoorstel is aangehouden omdat wij de uitspraak van het EHRM in de zaak van De Telegraaf tegen de Staat wilden afwachten teneinde met de resultaten daarvan tijdig rekening te kunnen houden. In dezelfde brief treft u de conclusies die wij aan het arrest hebben verbonden.
Weet u dat in een korte tijd meerdere kwetsbaarheden bij zorggerelateerde instellingen aan het licht zijn gebracht? Is het beleid om iedereen die een misstand aan het licht brengt te vervolgen? Zijn er ook omstandigheden denkbaar waarbij u samenwerkt met deze personen met als hoger doel kwetsbaarheden in de beveiliging van computersystemen te voorkomen en bestrijden?
Ja, dat is bekend. Het is goed wanneer kwetsbaarheden bij zorggerelateerde instellingen aan het licht worden gebracht. Dat neemt niet weg dat, indien het aantonen van kwetsbaarheden gepaard gaat met een strafbaar feit, dit strafrechtelijk kan worden onderzocht door het openbaar ministerie. Dit vloeit voort uit het zeer zwaarwegend maatschappelijk belang dat gemoeid is met de bescherming van gevoelige persoonsgegevens zoals medische informatie.
Bij een hack uit «ethische» motieven kan sprake zijn van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid, dat wil zeggen dat de verdachte het feit bewijsbaar heeft begaan maar dat hij hiervoor niet strafbaar is. Er moet dan wel zijn gebleken dat er voor de hacker geen andere (minder ingrijpende) methoden voorhanden waren om de kwetsbaarheden aan te tonen en dat hij hierbij de nodige zorgvuldigheid heeft betracht; belangen van derden mogen niet onnodig zijn geschonden. In deze zaak waren er redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de ethische motieven van de verdachte.
Bij het Team High Tech Crime van de Nederlandse Politie werken personen die over dezelfde vaardigheden beschikken als hackers. Zij spelen een belangrijke rol in de opsporing van ernstigere vormen van cybercrime.
Bent u bekend met het richtsnoer van het College bescherming persoonsgegevens met betrekking tot de NEN-7510 norm (de door het Nederlands Normalisatie-instituut ontwikkelde norm voor Informatiebeveiliging voor de zorgsector in Nederland)? Deelt u de visie van experts dat de NEN-norm de minimale basis voor beveiliging in de zorg vormt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de Richtsnoeren Beveiliging van het College bescherming persoonsgegevens (CBP). Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor de juistheid, actualiteit en beveiliging van de zorginhoudelijke gegevens. In artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) staat deze verplichting tot beveiliging in algemene zin opgenomen. Specifiek voor informatiebeveiliging in de zorg zijn normen beschikbaar van het Nederlands Normalisatie-instituut, te weten NEN-normen 7510 tot en met 7513. Op 21 december 2012 is het wetsvoorstel inzake cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens aangeboden aan uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33509, nr.3. Naar de genoemde NEN-normen zal in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 26 Wbp dwingend worden verwezen.
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt zorgbreed risicogericht toezicht. Er worden geen lijsten bijgehouden van zorgverleners en zorginstellingen waar is getoetst op de NEN-norm. Uiteraard wordt wel een overzicht bijgehouden van zorgaanbieders waar de IGZ inspecties heeft uitgevoerd. In haar toezicht op de informatiebeveiliging door zorginstellingen betrekt de IGZ ook de NEN-normen. In 2003 en in 2007 heeft de IGZ telkens bij 20 Nederlandse ziekenhuizen een onderzoek uitgevoerd naar de mate van informatiebeveiliging. Het onderzoek in 2007 heeft de IGZ overigens samen met het CBP uitgevoerd. De onderzoeksresultaten waren voor de IGZ aanleiding om vervolgens aan alle ziekenhuizen te vragen zich in 2010 extern te laten auditen op de mate van informatiebeveiliging. Alle ziekenhuizen hebben hieraan gehoor gegeven en hebben toen uiteindelijk een voldoende score laten zien.
Voorwaarde voor aansluiting op de zorginfrastructuur (voorheen het Landelijk Schakelpunt) is dat het zorginformatiesysteem van de zorgaanbieder, en het gebruik daarvan, voldoet aan de eisen van een goed beheerd zorgsysteem (GBZ). Deze GBZ-eisen zijn onder andere gebaseerd op relevante onderdelen van de NEN-norm 7510. Op sommige onderdelen zijn specifiekere eisen gesteld. Het is aan de zorgaanbieder om aan deze eisen te voldoen.
Het is overigens aan de verantwoordelijke van het informatiesysteem om te borgen dat de informatie-uitwisseling tussen zorgaanbieders voldoet aan geldende wet- en regelgeving. Hier wordt ook strikt op toegezien; enerzijds ziet het CBP toe op de naleving van de Wbp en aanverwante wetten, anderzijds ziet de IGZ erop toe dat er verantwoorde zorg wordt geleverd en dat de beveiliging van medische dossiers op orde is. Het toezicht op de informatiebeveiliging is momenteel voldoende belegd bij de IGZ en het CBP en de huidige wettelijke bepalingen en bestaande veldnormen bieden voldoende aanknopingspunten voor toezicht op de beveiliging van medische dossiers.
Kunt u een actuele lijst samenstellen van zorgverleners en zorginstellingen waar is getoetst op de NEN-norm, waar deze toetsing niet heeft plaatsgevonden en wat de resultaten van de toetsing is geweest? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het mogelijk is te beginnen met een Landelijk elektronisch patiëntendossier (EPD) of een Landelijk Schakelpunt op het moment dat een aangesloten zorgverlener of zorginstelling niet aan de NEN-norm voldoet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Welke capaciteit wordt door de overheid ingezet voor het afdwingen van deze NEN-norm en het verlenen ondersteuning daarbij?
Zie antwoord vraag 5.
Welk prioritering geeft de overheid aan het naleven van beveiligingsnormen binnen het zorgdomein in relatie tot het aanpakken van hackers die actief lekken kenbaar maken?
Dit onderwerp krijgt momenteel nadrukkelijk de aandacht van de overheid en van het veld. Zoals ik reeds heb aangegeven in de «Leidraad om te komen tot een praktijk van responsible disclosure» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 26 643, nr. 264) kan responsible disclosure een belangrijk middel zijn om bij te dragen aan ICT-beveiliging. Door een kwetsbaarheid op een meer besloten wijze en in samenwerking met de getroffen organisatie kenbaar te maken (de verantwoorde of «responsible» disclosure) kunnen de gevolgen voor deze organisatie beperkt worden terwijl ook het publieke belang wordt gediend. Dit heeft nadrukkelijk de voorkeur boven het direct volledig publiekelijk bekend maken van een kwetsbaarheid (full disclosure). De door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) opgestelde leidraad dient dan ook om het toepassen van responsible disclosure bij alle partijen te stimuleren. Deze zal in de Zorg Information Sharing and Analysis Center (ISAC) onder de aandacht worden gebracht van het zorgveld.
Overigens wordt er gewerkt aan een meldplicht voor datalekken die inhoudt dat datalekken onder meer moeten worden gemeld bij het CBP. Dit is verwerkt in het wetsvoorstel «Gebruik camerabeelden en meldplicht datalekken» van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Hoeveel opsporingscapaciteit is ingezet bij het opsporen van hackers die kwetsbaarheden bij het Groene Hart Ziekenhuis hebben aangetoond?
Het onderzoek naar de hack op het Groene Hartziekenhuis is nog niet afgerond. Om die reden kan ik geen uitspraken doen over de hoeveelheid opsporingscapaciteit die is ingezet bij het opsporen van de hackers.
De rechts-extremistische organisatie “Blood&Honour” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de website http://www.bloodhonournederland.com? Herinnert u zich de eerdere zorgen van de Tweede Kamer over deze organisatie?
Ja.
Acht u het mogelijk dat uitingen op genoemde website strafbaar zijn? Zo ja, welke uitingen betreft dit? Zo nee, waarom niet?
Bij het beoordelen of mogelijk discriminatoire uitlatingen op deze website strafbaar zijn, is het noodzakelijk om exact te kunnen vaststellen welke uitlatingen door wie, wanneer, waar, en in welke context zijn gedaan. Die beoordeling van de strafbaarheid dient in een individueel geval in eerste instantie door het Openbaar Ministerie en uiteindelijk door de strafrechter te geschieden. Het Openbaar Ministerie doet hiernaar strafrechtelijk onderzoek.
Is de genoemde op Nederland gerichte site ook in Nederland gevestigd? Maakt het wat betreft de strafbaarheid van op die site gedane uitingen uit of die site al dan niet in Nederland gevestigd is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de strafbaarheid van het publiceren van Adolf Hitler’s «Mein Kampf» op deze site? Is het nog steeds zo dat op grond van het arrest van de Hoge Raad (Hoge Raad 12 mei 1987, NJ 1988, 299) het verspreiden van Mein Kampf, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, onder de strafbepaling van artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht valt? Zo ja, hoe wordt tegen genoemde site opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het publiceren van rassentheorieën van de SS inclusief het daarbij tonen van hakenkruizen in het voorkomend geval van deze site behalve smakeloos en verwerpelijk ook strafbaar kan zijn? Zo ja, hoe dan en hoe gaat u hier tegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Biedt de inhoud van de genoemde site aanleiding (opnieuw) de mogelijkheid van een vordering tot ontbinding van Blood & Honour te onderzoeken? Zo ja, op welke termijn kunnen wij daarover uitsluitsel verwachten? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 2:20 lid 1 BW kan een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde door de rechtsbank op verzoek van het Openbaar Ministerie verboden worden verklaard en ontbonden. Indien de betreffende organisatie geen rechtspersoon is in formele zin, moet worden aangetoond dat er sprake is van een informele vereniging. Dat geldt ook voor de rechts-extremistische beweging Blood & Honour, die niet over rechtspersoonlijkheid beschikt. Thans zijn er geen aanknopingspunten een dergelijke procedure te starten.
Illegale lozing door zeeschepen |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Acht u de conclusie van de schrijver van het rapport van de Universiteit van Tilburg en de Politieacademie juist dat de scheepvaart bewust ’s nachts illegaal met olie vervuilde producten loost omdat men denkt dat dan de pakkans het geringste is en dat dit nu onomstotelijk is aangetoond?1
Het onderzoek concludeert dat de lozingen na zonsondergang toenemen en dat er naar schatting ’s nachts twee keer zoveel olie wordt geloosd als overdag. Aangenomen mag worden dat zeevarenden zich ervan bewust zijn dat visuele detectie gedurende de nacht in sommige gevallen lastiger is waardoor de pakkans ’s nachts lager is dan overdag. Ik heb dan ook geen redenen om de conclusie van de onderzoeker ter discussie te stellen.
Is het waar dat schepen met name in de nachtelijke uren illegaal olie lozen om aan de visuele controle uit de lucht te ontkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie 1.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat de lozing van olie op zee een belangrijk milieuprobleem is? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Uit analyse van de verzamelde data blijkt dat sinds 1992 het aantal waargenomen olievlekken zeer sterk (ca. 75%) is afgenomen. Soortgelijk onderzoek is door de Belgische overheid uitgevoerd en bevestigt de Nederlandse bevindingen. De opgetreden daling van het aantal waargenomen verontreinigingen is onder meer het gevolg van aangescherpte internationale regelgeving, toezicht en handhaving en toenemend milieubewustzijn van de bemanning. Met het aantal olielozingen is ook het aantal met olie besmeurde zeekoeten in de afgelopen jaren duidelijk gedaald. Olie vormt echter nog steeds een milieuprobleem en hoort niet in het zeemilieu thuis. Nog steeds is een derde tot de helft van de gevonden zeekoeten op de Noordzee stranden met olie besmeurd. Internationale publicaties laten zien dat olie in zee ook op lange termijn nadelige gevolgen heeft voor het kwetsbare leven op de zeebodem.
Klopt het dat er een totaalverbod is op lozing van minerale olie binnen 80 kilometer uit de kust?
De Noordzee heeft onder het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL) de effectieve status van bijzonder gebied (Special Area). Dit betekent dat in de gehele Noordzee iedere olielozing vanuit het ladinggedeelte verboden is. Gecontroleerde lozingen vanuit de machinekamer zijn toegestaan, mits de hoeveelheid olie beperkt is (maximaal 15 ppm) en het schip varende is. Gebruik van apparatuur waarbij de lozing automatisch stopt bij overschrijding van de norm is daarbij verplicht.
Onderschrijft u de conclusie van de misdaadeconoom dat de pakkans die tot een veroordeling leidt bij illegale lozingen van schepen in de Noordzee «vrijwel nihil» is? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Alhoewel jaarlijks diverse schepen vanwege illegale lozingen in de Noordzee aangepakt worden en verantwoordelijke rederijen worden vervolgd, is het op heterdaad betrappen van een lozend schip inderdaad lastig. Dat houdt verband met het feit dat het te controleren gebied omvangrijk is, er veel schepen varen en de vliegtuigen niet permanent in de lucht kunnen zijn.
Onderschrijft u de conclusie van het lectoraat Milieucriminaliteit van de Politieacademie dat het verhogen van de pakkans van illegale lozingen van olie door zeeschepen op de Noordzee effectief zou kunnen zijn? Zo nee, waarom niet en hoe voorkomt u dan dat bij het leeuwendeel van de illegale lozingen de veroorzaker onbekend en onbestraft blijft? Zo ja, bent u bereid de Kustwacht meer dan 15% van de tijd controles vanuit de lucht uit te laten voeren en dan met name in de nachtelijke uren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uiteraard ook de ambitie om de illegale lozingen verder terug te dringen en ga de conclusies en aanbevelingen uit het rapport inzake het verhogen van de pakkans onderzoeken op uitvoerbaarheid en effectiviteit.
Bent u bereid de Kustwacht te faciliteren in de aanschaf van nieuwe technieken, zoals de uitwerpboei waarmee bewijslast van nachtelijke uren tegen het verdachte schip wordt vergroot? Zo nee, waarom niet?
Tot op heden wordt er geen gebruik gemaakt van uitwerpboeien, omdat het een complexe operatie is met een onzeker resultaat. In internationaal verband (Bonn Agreement) onderzoeken we of en hoe de boeien een toegevoegde waarde hebben als onderdeel van de totale bewijslast.
Klopt het dat de in Nederland opgelegde boetes bij dergelijke vormen van milieucriminaliteit tot wel tien maal zo laag zijn dan in landen als België en Frankrijk? Wat is hiervan de reden? Zo ja, kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het boeteregime in Nederland vergeleken met de regimes in België en Frankrijk?
Er vindt momenteel een vergelijkend onderzoek plaats naar de verhouding tussen de opgelegde boetes in Nederland en die in België en Frankrijk. Een eerste vergelijking met het boetregime in België bevestigt niet het beeld dat de boetes daar tot wel 10 maal zo hoog kunnen zijn. De maximale boete in Nederland bedraagt 780.000 euro, tegen 1 miljoen euro in België, zij het dat de Belgische boete verdubbeld kan worden bij overtredingen begaan tussen zonsondergang en zonsopgang. Bij brief van 17 december 2012 (33 400-VI-80) heeft de minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer gemeld dat hij een wetsvoorstel in voorbereiding heeft waardoor het mogelijk wordt om aan een rechtspersoon een geldboete op te leggen tot ten hoogste het bedrag dat gelijk is aan tien procent van de omzet van deze rechtspersoon. Door dit wetsvoorstel wordt het dus mogelijk om veel hogere boetes uit te delen. Ook kent in Nederland de Wet op de economische delicten de mogelijkheid om bijkomende straffen op te leggen, zoals een boete om de economische voordelen weg te nemen die de overtreder heeft gekregen door het strafbare feit te plegen. Een analyse van het boeteregime in Frankrijk is naar verwachting na de zomer afgerond.
Bent u bereid om naast de pakkans ook de boetes te verhogen? Zo nee, in wiens belang accepteert u dat de in Nederland opgelegde boetes vele malen lager zijn dan in België en Frankrijk?
Zie 8.
Welke Haven Ontvangst Installaties zijn in Rotterdam thans operationeel? Hoeveel ladinggebonden afval en slops zijn daar het afgelopen jaar ingenomen?
In het Rijnmondgebied is een aanzienlijk aantal havenontvangstvoorzieningen actief. In de bijlage2 bij deze brief treft u een actueel overzicht aan van de aanwezige havenontvangstvoorzieningen.
Bij de beantwoording van het tweede deel van de vraag maak ik een onderscheid tussen ladingrestanten van vloeistoffen en ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van lading als afval overblijft (waaronder stuwmateriaal, verpakkingsmateriaal, stalen banden enz.).
In 2012 bedroeg de afgegeven hoeveelheid ladingrestanten van vloeistoffen in Rotterdam:
Olie/slops (MARPOL bijlage I)3: 164.992 m3
Schadelijke vloeistoffen in bulk (MARPOL bijlage II)4: 22.765 m3
Totaal: 187.757 m3
De hoeveelheid afgegeven ladinggebonden afval bedroeg 4.147m3
Bent u bereid om ter voorkoming van de lozingen alsnog uitvoering gegeven aan de motie-Poppe, aangenomen op 23 april 2009, die verzocht om een verplichte afgifte aan speciaal daartoe ingerichte Haven Ontvangst Installaties in het Landelijk Afvalbeheersplan op te nemen van alle ladinggebonden scheepsafval en slops aan boord van een schip dat een Nederlandse haven verlaat met een bestemming buiten de Europese Unie?2 Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Europese Richtlijn Havenontvangstvoorzieningen geldt reeds een afgifteplicht in Europese havens voor (ladinggebonden) scheepsafval en bepaalde ladingrestanten. Ten aanzien van ladingrestanten is aansluiting gezocht bij het internationale MARPOL Verdrag, zoals ontwikkeld binnen de Internationale Maritieme Organisatie. Onder de Richtlijn geldt een uitzondering op de afgifteplicht van scheepsafval, indien voldoende opslagcapaciteit aan boord is tot de volgende haven en er een geschikte havenontvangstvoorziening in de volgende aanloophaven is. De richtlijn betreft op deze punten volledige harmonisatie en laat om die reden geen ruimte voor verdergaande maatregelen. Lidstaten mogen niet eenzijdig strengere afgiftevoorschriften voorschrijven.
Vanuit concurrentieverhoudingen en effectiviteit van de maatregel vind ik dit overigens ook ongewenst. Een Europese aanscherping van de afgifteplicht komt tegemoet aan deze punten en geniet daarom mijn voorkeur.
Ik zet mij er voor in om bij de komende herziening van de Richtlijn havenontvangstvoorzieningen de afgifteplicht voor scheepsafval aan te scherpen voor schepen die vertrekken naar een haven buiten de EU.
Ook voor ladingrestanten vind ik dat een eventueel besluit over aanscherping of uitbreiding van de afgifteplicht niet nationaal, maar in Europees of bij voorkeur in mondiaal verband moet worden genomen. Ook hierbij geldt dat er geen ruimte is voor strenger nationaal beleid.
De Europese Commissie komt, naar verwachting, medio 2013 met een voorstel voor de herziening van de Richtlijn Havenontvangstvoorzieningen.
Opsporing van dopinghandel |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat er een ontluisterend beeld wordt geschetst van de Nederlandse inzet bij de opsporing van dopinghandel en doping?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
Wij verwijzen naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Van Dekken en Recourt van uw Kamer (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2519, ingezonden 4 maart 2013) en van het lid Bruins Slot van uw Kamer (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2520, ingezonden 6 maart 2013. Overigens heeft de Dopingautoriteit geen opsporingstaak zoals in vraag 13 wordt gesteld.
Bent u bekend met het forse gebruik van doping in de amateursport en in sportscholen en met het feit dat Nederland 160.000 dopinggebruikers kent? Wat gaat u doen om dit terug te dringen?
Ja. De Dopingautoriteit heeft met financiering van het Ministerie van VWS door TNO in 2009 een prevalentieonderzoek laten uitvoeren naar het gebruik van prestatiebevorderende middelen bij fitnessbeoefenaars. Mijn ambtgenoot van VWS is bekend met de conclusie dat naar schatting 160.000 van de 2 miljoen bezoekers van fitnesscentra dopinggeduide middelen gebruiken. Overigens wordt in de ongeorganiseerde sport doping met name gebruikt om een gespierd en slank uiterlijk te verkrijgen. Naar aanleiding van deze resultaten heeft haar voorganger in 2009 reeds een aantal acties in gang gezet om dit aantal niet verder te doen laten stijgen. Hierover is uw Kamer in 2009 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008- 2009, 30 234, nr. 24).
Deelt u de mening dat het protocol voor sportschoolhouders (om over te gaan op schorsing als het gebruik van doping wordt geconstateerd), niet werkt, doordat het nauwelijks wordt toegepast? Wat gaat u doen om het dopinggebruik in sportscholen beter te controleren en gebruikers te weren?
Bent u bekend met het feit dat er in Nederland veel doping geproduceerd wordt in ondergrondse laboratoria? Heeft u zicht de hoeveelheid laboratoria en de ondergrondse handel in Nederland? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit zicht te verbeteren?
Bent u bekend met het feit dat veel doping te koop wordt aangeboden op internet? Hoe vaak gaat het hierbij om illegale medicijnen?
Wordt hier opsporing op verricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe succesvol verloopt dit? Hoe denkt u dit verder te kunnen verbeteren?
Heeft Nederland een verzoek van de Belgische justitie gehad om bij staan in de opsporing en aanpak van dopinghandel? Zo ja, klopt het dat daar geen vervolg aan is gegeven? Waarom niet?
Wat kunnen we leren van de aanpak van de productie, de handel en het gebruik van doping in België?
Klopt het dat er niet of nauwelijks wordt samengewerkt met België op het terrein van de aanpak van dopingproductie en -handel? Bent u bereid een dergelijke samenwerking te bewerkstelligen of drastisch te verbeteren, zodat er voortvarender kan worden opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Herkent u zich in de beeldvorming dat Nederland nauwelijks iets doet aan de aanpak van doping? Wat gaat u doen om de opsporingsinzet met betrekking tot dopinghandel en -doorvoer te vergroten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Kent u de nota «Iedereen kan doodvallen» uit 2005? Waarom is dit rapport een intern rapport gebleven en is er niets gedaan met de aanbevelingen uit dit rapport? Bent u alsnog bereid de aanbevelingen uit het rapport ter harte te nemen?
In antwoord op schriftelijke vragen van het toenmalige lid Van der Ham van uw Kamer is aangegeven dat de betreffende notitie wel degelijk een ondersteunende rol heeft gespeeld bij de beleidsvoorbereiding van afspraken tussen de verschillende handhavende en opsporende partijen. Ook is toen gemeld dat de notitie geen eindproduct was en het gelet daarop, en op het interne karakter van de notitie, niet in de rede ligt die openbaar te maken.3
Klopt het dat er nauwelijks wordt samengewerkt tussen politie, Openbaar Ministerie, douane en dopingautoriteit in de bestrijding van doping? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid deze samenwerking alsnog tot stand te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u een mogelijkheid om de informatie omtrent de invoer, doorvoer en productie van doping die bekend is bij douane, politie en Openbaar Ministerie toegankelijk te maken voor de Nederlandse Doping Autoriteit, opdat zij haar opsporingstaak beter kan uitvoeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In België woonachtige verdachten van een mishandeling te Eindhoven |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Cassatie laat uitlevering van minderjarigen niet toe» en het in het bericht genoemde arrest van het Belgische Hof van Cassatie?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat het genoemde arrest kan betekenen dat België niet langer minderjarige ingezetenen, die verdacht worden van een strafbaar feit, in het buitenland zal uitleveren? Zo ja, maakt het daarbij uit over welke nationaliteit de ingezetene beschikt? Zo nee, waarom niet?
Bij de uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd met het oog op strafvervolging is de nationaliteit van de betrokken persoon geen weigeringsgrond. Dit volgt uit het Kaderbesluit EAB. De leeftijd van de betrokken persoon kan in zoverre relevant zijn dat als de betrokkene krachtens het recht van de uitvoerende lidstaat nog niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld vanwege zijn leeftijd, dit een weigeringsgrond voor overlevering is. Dit vloeit voort uit artikel 3 van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel.
In het betreffende arrest van het Belgische Hof van Cassatie ging het om een aanhoudingsbevel ter fine van strafexecutie. De minderjarige waar het arrest over gaat, was al door een Roemeense rechtbank veroordeeld. Het valt te bezien of het Hof van Cassatie een analoge redenering zal volgen voor een aanhoudingsbevel ter fine van vervolging. De conclusie dat verdachte minderjarigen niet meer zullen kunnen worden overgeleverd, kan dan ook niet op voorhand worden getrokken.
Is het waar dat landen die ingezetenen niet uitleveren zelf zorg dragen voor de vervolging van die ingezetenen als die verdacht worden van het plegen van een strafbaar feit in het buitenland? Zo ja, op grond van welke internationale verplichtingen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het aut dedere aut judicare beginsel, dient een land ofwel uit te leveren, ofwel zelf te vervolgen. De niet-uitlevering brengt dus de verplichting met zich om zelf te vervolgen. Deze verplichting strekt zich uit over eigen onderdanen en ingezetenen en dus ook over minderjarigen voor zover zij vatbaar zijn voor vervolging onder het gewone strafrecht.
Het is naar Belgisch recht mogelijk een persoon die feiten pleegde op de leeftijd van 16 of 17 voor de jeugdrechtbank te vervolgen. Artikel 44 van de Belgische jeugdbeschermingswet laat dit toe, op basis van de (ouderlijke) verblijfplaats van de verdachte, of de plaats van aantreffen.
Bent u van mening dat, in het geval België niet langer minderjarige ingezetenen zou uitleveren, het zelf zorg zou moeten dragen voor vervolging? Zo ja, over welke wettelijke mogelijkheden daartoe beschikt België? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het falende Nederlandse anti-dopingbeleid |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlands anti-dopingbeleid faalt»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de uitspraak van de Belgische autoriteiten «Nederland is een zwakke schakel in de internationale bestrijding van de dopinghande»?
Het in de uitzending geschetste beeld wordt door de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) en het openbaar ministerie (OM) niet herkend. Dit neemt niet weg dat het nuttig is de eigen aanpak te blijven bezien op eventuele mogelijkheden tot verbetering. Wij verwijzen in dat verband naar onze antwoorden hierna.
Is u bekend dat er de afgelopen twee jaar een verdubbeling van het aantal laboratoria van vier naar acht heeft plaatsgevonden? Zo ja, welke actie(s) heeft u ondernomen? Zo nee, waarom niet? Heeft u – indien van toepassing – deze informatie gedeeld met de Nederlandse Dopingautoriteit? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft meegedeeld dat tijdens een bezoek van de Belgische autoriteiten aan het Functioneel Parket onder andere is aangegeven dat vanuit België een tendens werd gezien van een toename van laboratoria. Concrete aantallen zijn daarbij niet genoemd. De IGZ en het OM kunnen (een toename van) het bestaan van laboratoria niet op basis van eigen informatie bevestigen.
Daarnaast is tijdens het bezoek gesproken over een concreet onderzoek inzake doping. In deze zaak is de uit België ontvangen informatie door de opsporingsdiensten in Nederland in behandeling genomen.
Bent u geïnformeerd door de advocaat-generaal van het Gentse hof over de verdubbeling van het aantal laboratoria van vier naar acht in de afgelopen twee jaar? Zo ja, welke actie(s) heeft u hierop ondernomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het gegeven dat de doping wordt verhandeld via een twintigtal websites, die vermoedelijk door Nederlanders worden beheerd? Zo ja, wat heeft u gedaan en wat gaat u doen om deze illegale handel een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Ja, via websites worden dopinggeduide middelen aangeboden. Wij verwijzen voor de aanpak van dopinghandel naar antwoord 8 en naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Bruins Slot van uw Kamer (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2520, ingezonden 6 maart 2013). Verder werkt de IGZ op dit moment aan een aanvullende aanpak die tot doel heeft om onbevoegde aanbieders van geneesmiddelen op internet te beboeten. Het gaat daarbij om reclame voor en het onbevoegd aanbieden van geregistreerde geneesmiddelen, en om reclame voor en het aanbieden van ongeregistreerde of vervalste geneesmiddelen en dopinggeduide middelen.
Welke samenwerkingsverbanden zijn er op het gebied van dopinghandel met België? Welke overige internationale samenwerkingsverbanden zijn er op het gebied van dopinghandel en met welke landen?
Nederland werkt in Europees verband samen met de lidstaten, waaronder België, op het terrein van in de internationale bestrijding van de dopinghandel. Zo neemt de IGZ deel aan de Working Group of Enforcement Officers (WGEO) van de Europese Unie, waarin alle Europese lidstaten zijn vertegenwoordigd. In de WGEO neemt de internationale samenwerking op het gebied van illegale handel in geneesmiddelen een prominente plaats in. Binnen het kader van de prioritering van de werkzaamheden van de IGZ zal de IGZ contact opnemen met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om gezamenlijk en in afstemming met elkaar op te treden. Verder werkt het OM zoals bij alle grensoverschrijdende criminaliteit samen met de EU-lidstaten, waaronder België, en voert het in voorkomende gevallen rechtshulpverzoeken uit. Er is geen aanleiding om deze samenwerking te veranderen.
Welke mogelijkheden tot verbetering van de samenwerking met België op het gebied van dopinghandel zijn er nog? Op welke wijze gaat u de (mogelijke) verbetering realiseren?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze gaat u de opsporing van dopinghandel een grotere prioriteit geven bij de betreffende opsporingsinstanties?
In het antwoord van mijn ambtgenoot van VWS van eind 2012 op schriftelijke vragen van het lid Bruins Slot van uw Kamer is de werkwijze van onder andere het Bureau Opsporing van de IGZ en het OM beschreven bij het bestrijden van dopingfeiten.2 Zij treden waar mogelijk op tegen dopingzaken die zich aandienen. De handel in doping valt onder de reguliere strafrechtelijke aanpak van illegale medicijnen en is door het OM niet als speerpunt benoemd.
Medio februari 2013 is er ambtelijk overleg gestart tussen de Ministeries van VWS (IGZ), VenJ en Financiën (Douane). Voor de volgende fase zal ook de Dopingautoriteit aansluiten en zijn tevens de politie en het OM uitgenodigd. In dit overleg wordt aan de hand van de rollen en taken van alle partijen bekeken hoe er beter kan worden samengewerkt en of er beter en meer informatie kan worden uitgewisseld. Over de uitkomsten van en mogelijke vervolgstappen na dit overleg zal de Minister van VWS uw Kamer voor het zomerreces informeren.
Tevens organiseert de IGZ een intern symposium over de illegale productie van en illegale handel in (grondstoffen voor) dopinggeduide middelen. Doel van die bijeenkomst, die naar verwachting in het najaar van 2013 zal plaatsvinden, is om de omvang van de illegale productie en handel in kaart te brengen, de aandacht voor dit onderwerp onder handhavende diensten te verhogen en te onderzoeken of binnen Nederland extra handhavingcapaciteit moet en kan worden georganiseerd voor het bestrijden van dopingcriminaliteit.
Het hangt af van de resultaten van deze activiteiten of het nodig en mogelijk zal zijn uitgebreider in te zetten op het bestrijden van dopingfeiten.
Welke zaken zijn er aangekaart tijdens het bezoek van de Belgische Multidisciplinaire Hormonencel aan het Functioneel Parket van vorig jaar? Welke gevolgen heeft dat bezoek gehad voor de aanpak van dopinghandel?
Zie antwoord vraag 3.
Overweegt u op basis van de ontwikkelingen op het gebied van doping de zelfregulering te gaan herzien, dan wel aan te passen, teneinde te komen tot een effectievere dopingbestrijding?
Nee, vooralsnog niet.
Er gelden verplichte regels en reglementen voor alle sporten in alle landen, die zijn vastgelegd in de World Anti-Doping Code van World Anti Doping Agency (WADA). Het toepassen van de dopingregels is een verantwoordelijkheid van de sport en vindt plaats door NOC*NSF, de bonden en de Dopingautoriteit. Uitgangspunt is immers dat de sport zelf verantwoordelijk is voor het tegengaan van het gebruik van doping. Mijn ambtgenoot van VWS blijft de sport steunen om het dopingprobleem aan te pakken. Zij doet dit met name door financiering van de Dopingautoriteit en het betalen van contributie aan de World Anti Doping Agency (WADA). Verder ondersteunt zijde «onderzoeks- en adviescommissie antidoping aanpak», die de KNWU en het NOC*NSF hebben ingesteld. Deze commissie zal concrete aanbevelingen doen ter verbetering van de huidige anti-dopingaanpak, binnen de context van het beleid van NOC*NSF en de rijksoverheid en de mondiale ontwikkelingen van de wielersport. Mijn ambtgenoot van VWS wacht deze aanbevelingen af en zal deze in de bredere context van het anti-dopingbeleid bekijken.
Het bericht dat het Openbaar Ministerie gelogen heeft in een zedenzaak |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van drie rechtspsychologen waaruit blijkt dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) hebben gelogen in een Bredase zedenzaak?1
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar de brief (Kamerstuk II 33400-VI, nr. 99) die ik uw Kamer heden heb toegezonden over deze zaak.
Hoe kan het dat er geen alarmbellen bij de politie zijn afgegaan toen bleek dat de aangever al eerder valse aangifte van misbruik had gedaan? Hoe is het mogelijk dat ontlastende verklaringen door de politie simpelweg werden geschrapt en alternatieve verklaringen niet werden onderzocht?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat op deze wijze fouten zijn gemaakt en dat er kennelijk zo aangestuurd wordt op een veroordeling, ondanks alle lessen die getrokken zijn uit gerechtelijke dwalingen in het verleden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat er met de conclusies van dit onderzoek gebeuren? Welke gevolgen heeft dit voor het OM, de politie en de betrokken officier van justitie in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de dramatische gevolgen voor de persoon die destijds (ten onrechte) verdachte was in deze zaak, die slachtoffer is geworden van de hele situatie? Kan het slachtoffer excuses, genoegdoening en eventuele schadevergoeding tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de chemische industrie in Delfzijl niet gebouwd is op het doorstaan van aardbevingen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de bedrijven in Delfzijl niet zijn gebouwd op aardbevingen?1
Welke risico’s voor de veiligheid en de gezondheid van de bewoners voorliggen?
Kunt u het in het artikel genoemde vervolgonderzoek versnellen, zodat de uitkomsten niet nog een half jaar op zich laten wachten?
Kunt u de door de commissie voor Veiligheid en Justitie gevraagde brief over de veiligheidsregio Groningen in relatie tot de aardbevingen als gevolg van gaswinning voor 1 april 2013 aan de Kamer doen toekomen?
Het bericht dat het opleiden van nieuwe politiemensen met onmiddellijke ingang is gestopt |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opleidingsstop nieuwe politiemensen»?1
Ja.
Is het waar de politie met onmiddellijke ingang is gestopt met het opleiden van nieuwe politiemensen? Zo ja, waarom is dit gebeurd? Hoe lang gaat die stop duren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De politie gaat in 2013 gewoon door met het opleiden van nieuwe politiemensen. Er is daarom ook geen sprake van een opleidings- of innamestop. Geheel overeenkomstig de door mij in december 2012 vastgestelde begroting en het beheersplan 2013 van de Nationale Politie is er wel sprake van een geplande reductie van het aantal te vullen opleidingsplaatsen ten opzichte van voorgaande jaren. In de begroting en het beheersplan 2013 is opgenomen dat in 2013 voor het aantal opleidingsplaatsen bij de politie een numerus fixus geldt van 800 aspiranten. Het korps zal dit aantal in 2013 ook realiseren.
Gezien het voorspoedige verloop van de werving en selectie in de eerste maanden van dit jaar hebben de Nationale Politie en de Politieacademie bij alle verschillende politieonderdelen onderzocht hoever het stond met de instroom, teneinde in te kunnen schatten hoe groot hun werving- en selectie-inspanningen nog zouden moeten zijn voor de rest van dit jaar. Abusievelijk zijn tijdens deze inventarisatie enkele sollicitanten benaderd met het bericht dat ze verder niet in behandeling worden genomen en de opleiding niet kunnen volgen. Sommige kandidaten hadden op basis van een brief met daarin de intentieverklaring voor aanstelling al onomkeerbare stappen gezet. Deze sollicitanten zijn inmiddels opnieuw benaderd en kunnen de selectieprocedure vervolgen. Alle kandidaten zijn hiertoe bereid en vervolgen het traject zoals dit door hen en het korps was gepland. Daarnaast krijgen alle kandidaten in het werving- en selectieproces een brief waarin uitleg wordt gegeven hoe de procedure voor hen wordt voortgezet.
Ik betreur de verwarring die door de vergissing in het proces bij kandidaten is ontstaan.
Wat betekent het stoppen van het opleiden van nieuwe politiemensen voor de doelstelling uit het regeerakkoord dat er meer capaciteit voor opsporing en meer politieagenten op straat moeten komen?
Zoals hierboven beschreven is er in 2013 geen sprake van een opleidings- of innamestop en de ambities uit het regeerakkoord staan dus ook niet ter discussie.
Biedt de Politieacademie met onmiddellijke ingang geen enkele opleiding meer aan voor nieuwe kandidaten? Zo nee, welke opleidingen worden dan nog wel en welke niet meer aangeboden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar de nationale politie «meer mensen in dienst heeft dan mag»? Zo ja, waar blijkt dat uit, om hoeveel mensen gaat het precies en welke functies bekleden deze politiemensen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De voorlopige sterktecijfers laten zien dat de operationele sterkte van de politie per eind 2012 ruim hoger ligt dan de ondergrens van 49 500 die met uw Kamer is afgesproken. Voor de inname in 2013 heeft dit geen gevolg: bij het vaststellen van het aantal plaatsen voor 2013 was namelijk al rekening gehouden met een hogere sterkte dan de uiteindelijke doelstelling van 49 500, die in 2015 gehaald moet worden. Deze hogere sterkte is het gevolg van een vertraagde uitstroom van oudere medewerkers en een inname van respectievelijk 1 850 en 1 750 aspiranten in de jaren 2011 en 2012. Dit om ervoor te zorgen, dat de politie ook op sterkte blijft, als de uitstroom van oudere medewerkers de komende jaren op gang komt. Ik heb u hierover eerder bericht in mijn brief van 19 juli 2012 (KST 29 628, nr. 326).
Is de beslissing om de instroom van nieuwe politieagenten te stoppen gebaseerd op onverwachte cijfers bij de consolidatie van de politiekorpsen in de nationale politie? Zo ja, wat zegt dit over de betrouwbaarheid van de bedrijfsvoering van de politie en brengt dit nog risico’s met zich mee voor de nationale politie?
Nee, zoals eerder gemeld is er in 2013 geen sprake van een opleidings- of innamestop.
Is het waar dat kandidaten voor de politieopleiding die in april zouden starten pas nu te horen hebben gekregen dat die opleiding niet doorgaat? Zo ja, deelt u dan de mening dat hier sprake is van onbehoorlijk beleid ten opzichte van die kandidaten en wat gaat u doen om dit te corrigeren? Zo nee, wat is er dan niet waar en hoe is de situatie dan wel?
Nee, zie antwoord op vraag 2.
Het bericht: “Politie toont weer beelden schokkend uitgaansgeweld”. |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Politie toont weer beelden schokkend uitgaansgeweld»?1
Ja.
Zit er een stijgende lijn in het aantal zware mishandelingen en/of openlijke geweldpleging en/of de ernst ervan, gezien de zware mishandelingen in Eindhoven en Nijmegen en nu weer in Oosterhout?
Uit de CBS-gegevens van de geregistreerde criminaliteit blijkt dat het aantal aangiftes van zowel openlijke geweldpleging als mishandeling in de afgelopen vijf jaar een sterk dalende trend vertoont.
Perioden
2010
2011
2012
2013
2014*
2015*
Soort misdrijf
2.2.1 Openlijke geweldpleging
9.015
8.180
7.115
5.850
5.295
4.770
3.1 Mishandeling
60.280
59.425
57.300
52.850
50.350
47.695
© Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 20-5-2016
Welke maatregelen gaat u per direct nemen om straat-/uitgaansterreur keihard aan te pakken?
Net als alle andere vormen van geweld worden uitgaansgeweld en geweld op straat door politie en justitie met alle beschikbare strafrechtelijke middelen aangepakt. Geweld is niet te tolereren en de aanpak ervan en in het bijzonder van uitgaansgeweld behoort dan ook tot de prioriteiten van dit kabinet. Daarbij wil ik wijzen op de beoogde invoering van de wet Middelenonderzoek bij geweldplegers, die de politie de bevoegdheid geeft middelentesten af te nemen bij geweldplegers en dit middelengebruik mee te wegen als strafverzwarende omstandigheid bij het formuleren van de strafeis door de officier van justitie en het vonnis van de rechter. Zoals bekend, vormt alcoholmisbruik – ook in combinatie met drugs – een van de belangrijkste risicofactoren voor geweldpleging.
Naast de repressieve aanpak van uitgaansgeweld zijn er in de loop der jaren ook veel preventieve maatregelen ontwikkeld. Deels hebben deze betrekking op het tegengaan van alcoholmisbruik (zoals bekend een belangrijke risicofactor voor geweldpleging), waaronder het stellen van leeftijdsgrenzen voor het verstrekken van alcohol, het stimuleren van het nuttigen van frisdrank zoals in het Twentse project Happy Fris en het in een strafrechtelijk kader tegengaan van alcoholmisbruik via voorwaardelijke sancties als het alcoholverbod en specifieke gedragsinterventies. Voor een ander deel zijn de maatregelen gericht op het direct tegengaan van uitgaansgeweld. Hierbij wordt onder meer ingezet op versterking van het toezicht, bijvoorbeeld in de vorm van horecateams, susteams, horecastewards en slim cameratoezicht. Voor dat laatste is onlangs een proef in Eindhoven voltooid, waarbij op basis van geluidsdetectie signalen van geweld worden opgespoord, zodat in een vroeg stadium ingegrepen kan worden. Ook lokaal beleid ten aanzien van sluitingstijden, vervoer, verlichting en de afstemming tussen «natte» en «droge» horeca beoogt uitgaansgeweld zoveel mogelijk te voorkomen. Verder worden in de horecagelegenheden zelf veel maatregelen getroffen. Denk aan huisreglementen, deurbeleid, training van personeel (zoals in het traject Bar Veilig) en het opleggen van collectieve horeca ontzeggingen. Veelbelovende nieuwe initiatieven zijn de inzet van nudging om het uitgaansgevoel positief te beïnvloeden, en het project De Confrontatie waarbij jongeren die over de schreef gaan door de politie niet alleen in de kraag gegrepen maar ook gefilmd worden en naderhand – samen met hun ouders – geconfronteerd worden met hun wangedrag. Veel maatregelen komen samen in de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan, die het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid in opdracht van mijn ministerie beschikbaar stelt aan gemeenten.
Deelt u de mening dat dit soort ontzettend laffe misdrijven grote maatschappelijke onrust veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de brief van 16 april 20132 is weergegeven dat de ernst van de feiten, de ontstane maatschappelijke onrust en de omstandigheid dat de identiteit van de verdachten op korte termijn niet op andere wijze kon worden vastgesteld, ertoe hebben geleid dat de beelden gepubliceerd zijn, waarbij de verdachten herkenbaar zijn afgebeeld.
Deelt u de mening dat de vijf daders die één man van achter besluipen, deze man slaan en schoppen, hem tegen de grond werken, verder op hem in schoppen en – als de man niet meer reageert – hem achterlaten en er vandoor gaan, een zwaar misdrijf begaan en dat er alles aan moet worden gedaan om deze daders snel op te sporen en zwaar te straffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het heel goed is dat de politie nu herkenbare camerabeelden van de daders naar buiten brengt? Deelt u de mening dat het gebruik van camerabeelden in het kader van de opsporing efficiënt en effectief is? Zo nee, waarom niet?
Ja, het publiceren van herkenbare beelden kan erg effectief zijn. Maar mede door de impact van opsporingsberichtgeving is grote zorgvuldigheid vereist bij de inzet van dat middel.
In de genoemde brief van 16 april 2013 is aangegeven dat in de twee daar genoemde gevallen van geweld de daarop volgende publicatie van beelden uiterst effectief is geweest. In beide gevallen zijn de verdachten binnen enkele dagen geïdentificeerd, grotendeels doordat zij zich zelf hebben gemeld.
Deelt u de mening dat het gebruik van camerabeelden in het kader van de opsporing er niet toe mag leiden dat de rechter lagere straffen oplegt wegens schending van de privacy? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u per direct bewerkstelligen dat het gebruik van camerabeelden in het kader van de opsporing niet meer zal leiden tot lagere straffen wegens een zogenaamde schending van de privacy?
Het bepalen van de strafmaat en het eventueel rekening houden met het publiceren van beelden van het strafbare feit, is aan de rechter.
Afgebroken 100% controle op harddrugs op Schiphol |
|
Louis Bontes (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat een 100 procentcontrole op harddrugs bij de passagiers van een vlucht uit Paramaribo is afgebroken omdat de passagiers amok dreigden te maken?1
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de vragen 2, 3, 4 en 5 van het lid Van der Steur over ditzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr.2324).
Wat is het gewicht van de harddrugs die gemiddeld worden aangetroffen bij de 100 procentcontroles op vluchten uit Paramaribo?
In 2012 zijn 398 positieve koeriers aangehouden met in totaal 339 kilo netto cocaïne. Daarnaast is cocaïne, geïmpregneerd in kleding, aangetroffen. Het netto gewicht hiervan is nog niet bekend. Voorts is 128 kilo netto cocaïne aangetroffen in de vracht.
Welke richtlijnen zijn er voor het geval passagiers zich verzetten tegen uitvoering van de 100 procentcontrole?
In geval van verzet met geweld of dreiging met geweld schakelt de Douane de Koninklijke Marechaussee in. In geen geval kan een passagier zich op deze wijze aan controle onttrekken.
Waarom is deze 100 procentcontrole voortijdig afgebroken en niet gewoon voortgezet en volledig afgerond?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat een wettelijke controle wordt afgebroken omdat de te controleren personen er geen zin in hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit nooit weer zal gebeuren?
Zie antwoord vraag 1.
De vangst van 900 kilo qat tijdens een grenscontrole op de A16 |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de vangst van 900 kilo qat tijdens een grenscontrole op de A16?1
Ja.
Zijn er aanwijzingen dat sinds de invoering van het qatverbod begin januari 2013 de handel in qat is toegenomen?
Nee.
Is er voldoende zicht op de herkomst van de in Nederland aangetroffen qat? Wat wordt ondernomen om de handel in qat aan te pakken en het qatverbod te handhaven?
Binnen de opsporingsdiensten is sinds 5 januari 2013 extra aandacht gegeven aan de strafbaarstelling van het bezit van qat, onder andere door bekendmakingen van het Nationaal Netwerk Drugsexpertise. De inbeslagnames waarover nu in de media wordt bericht zijn eerste indicaties dat deze bewustwording succesvol is en dat het de opsporingsdiensten lukt om transporten van qat te onderscheppen. Deze transporten lijken nu vaker afkomstig te zijn uit Engeland.
Klopt het dat de qatgebruikers, met name in de Somalische gemeenschap in Nederland, niet of onvoldoende bekend zijn met het qatverbod en de gevolgen van overtreding ervan?
Een goede bekendheid van het qatverbod is zeker van belang. Om hieraan bij te dragen is de informatie over het qatverbod na publicatie in het Staatsblad op 4 januari 2013 ook verzonden naar een breed netwerk van gemeenten, algemene instellingen, professionals van Somalische afkomst en zelforganisaties van Somalische Nederlanders. Dit netwerk is voorafgaand aan de strafbaarstelling in de Opiumwet ook geconsulteerd over het qatverbod. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal met organisaties van de Somalische gemeenschap binnenkort een vervolggesprek houden over ontwikkelingen binnen de Somalische gemeenschap. Het qatverbod zal daarbij ook aan de orde komen. Daarnaast wordt dit najaar een leer- en netwerkbijeenkomst georganiseerd met gemeenten, algemene instellingen, professionals van Somalische afkomst en zelforganisaties van Somalische Nederlanders over het bevorderen van ouderbetrokkenheid in Somalische gezinnen in Nederland.
Deelt u de mening dat betere bekendheid met het verbod kan bijdragen aan afname van het qatgebruik en daarmee van de handel in qat?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om, in overleg met de Somalische organisaties in ons land, te bezien hoe de voorlichting over het qatverbod ter hand kan worden genomen?
Zie antwoord vraag 4.