Het niet tijdig ontvangen van stemdocumenten door Nederlanders in het buitenland |
|
Sven Koopmans (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht van de Stichting Nederlanders buiten Nederland «Nederlanders over de hele wereld vullen op de «stemmen tracker» in of ze hun stemdocumenten (niet) op tijd hebben ontvangen»?1
Ja.
Houdt het ministerie per verkiezing bij hoeveel stembiljetten in het buitenland op tijd worden bezorgd bij stemgerechtigden? Zo ja, hoeveel procent van de stembiljetten werd op tijd ontvangen bij de afgelopen vier verkiezingen waarbij Nederlanders in het buitenland mochten stemmen?
Wat is over het algemeen de oorzaak van de vertraging van de stembiljetten en hoe worden deze aangepakt om te zorgen dat Nederlanders buiten Nederland ook gebruik kunnen maken van hun stemrecht?
Deelt u de mening dat het kabinet alles moet doen om het uitoefenen van het stemrecht van Nederlandse burgers in het buitenland zo makkelijk mogelijk te maken? Hoe zorgen andere Europese landen met een groot aantal burgers in het buitenland ervoor dat deze burgers gebruik kunnen maken van hun stemrecht? Wat kunnen wij hier eventueel van leren?
Welke mogelijkheden ziet u om het stemmen voor Nederlanders buiten Nederland makkelijker te maken? Hoe en op welke termijn zouden deze mogelijkheden gerealiseerd kunnen worden?
Achterblijvende woningbouwplannen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nog te weinig woningbouwplannen om tekort terug te dringen»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) dat er momenteel nog te weinig concrete bouwplannen zijn om de komende vijf jaar het tekort op de woningmarkt terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
De totale plancapaciteit is de komende vijf jaar voldoende om het woningtekort terug te dringen. Een deel van deze plancapaciteit zal echter nog hard gemaakt moeten worden. De conclusie van het EIB kan ik daarom onderschrijven als het gaat om het landelijke totaalbeeld. Het beeld verschilt echter per regio en per provincie. Een aantal provincies en stedelijke regio’s hebben wel voldoen harde plannen. Binnenkort zend ik met de Staat van de Volkshuisvesting de meest recente cijfers over de beschikbare plancapaciteit aan de Kamer. Daarbij zal ik ook inhoudelijk dieper ingaan op deze cijfers.
Met 74.000 woningen is in het afgelopen jaar de ambitie uit de Nationale Woonagenda bijna bereikt. Maar om het woningtekort daadwerkelijk terug te dringen is het nodig dat de bouwproductie ook de komende jaren op een hoog niveau blijft. Daarvoor is het cruciaal dat gemeenten in samenwerking met provincies zorgen voor voldoende nieuwe plannen, die ook tijdig te realiseren zijn, vooral in de regio’s met grote tekorten. De mate waarin plannen hard zijn zegt daarbij niet altijd voldoende over de vraag of een regio voldoende en snel genoeg kan bouwen. Soms liggen harde plannen waarvoor het bestemmingsplan al gereed is jaren op de plank, terwijl andere zachte plannen juist heel snel te realiseren zijn. Gemeenten zullen de kwaliteit van de bouwplannen daarom moeten monitoren en in samenwerking met provincies en marktpartijen moeten bezien hoe de plancapaciteit effectief kan worden omgezet in woningproductie.
Deelt u de mening dat de door u gesloten Nationale Woonagenda nu al heeft gefaald, aangezien de daarin afgesproken nieuwbouwproductie van 75.000 woningen per jaar de afgelopen jaren niet is gehaald? Deelt u de mening dat uw aanpak van «vooral veel praten en vergaderen» niet heeft gewerkt? Zo nee, waarom niet?
De gezamenlijke ambitie in de Nationale Woonagenda van betrokken stakeholders om 75.000 woningen per jaar te bouwen is vastgesteld in mei 2018, omdat in de voorgaande jaren steeds te weinig was gebouwd om de groei van de woningbehoefte bij te houden. Daarmee liep het woningtekort steeds verder op. Helaas kunnen de partijen die de Woonagenda een jaar geleden ondertekenden niet met terugwerkende kracht de bouwproductie in de voorgaande jaren verhogen, maar we hebben deze ambitie vastgesteld om de komende jaren er alles aan te doen om de bouwproductie hoog te houden. Ik verwacht dat elke partij daarbij zijn verantwoordelijkheid neemt en spreek ze daar waar nodig ook op aan.
Hoe kan het dat er, in tijden van enorme woningnood, momenteel «slechts» 300.000 nieuwe woningen voor de periode 2019–2024 in bestemmingsplannen zijn opgenomen? Wat is hier de oorzaak van? Hoe gaat u dit aantal omhoog brengen naar de vereiste 450.000? Wat gaat u daarbij doen aan gemeenten die alleen binnenstedelijk en niet buitenstedelijk willen bouwen?
Om de bouwproductie hoog te houden is het cruciaal dat gemeenten in samenwerking met provincies zorgen voor voldoende bouwplannen, die ook tijdig haalbaar zijn. Om de nieuwe woningen tijdig te realiseren moeten ze uiteraard ook tijdig in bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Zowel het te laat als te snel vastleggen van bouwplannen in bestemmingsplannen kan de bouwproductie vertragen. Om tijdig te bouwen moeten de nodige procedures zijn afgerond. Maar als plannen te lang van tevoren al vastliggen, kan de behoefte in de tussentijd veranderen, waardoor plannen moeten worden aangepast. Het opnieuw moeten doorlopen van de bestemmingsprocedure kost ook veel extra tijd. Het is dus belangrijk dat gemeenten voldoende vooruitziend maar ook voldoende flexibel zijn in hun planning voor veranderende behoeftes.
In een aantal regio’s is de vooruitgang van de bouwplannen voor de toekomst een punt van zorg. Ik ondersteun regio’s in de vorming van voldoende haalbare bouwplannen waar dat kan binnen mijn mogelijkheden en middelen. Dat doe ik bijvoorbeeld binnen de woondeals die ik heb gesloten of beoog te sluiten met de regio’s waar de grootste bouwopgave ligt, maar ook met de inzet van het expertteam woningbouw op landelijk niveau. Maar de belangrijkste verantwoordelijkheden en mogelijkheden liggen bij provincies en gemeenten, en ik verwacht dat ze die handschoen oppakken. Voor mij staat voorop dat er op regionaal niveau voldoende plannen liggen om tijdig voldoende te bouwen voor de behoefte en om tekorten terug te dringen. Wanneer dat binnenstedelijk niet kan moeten gemeenten en provincies ook kijken naar mogelijkheden buiten de bestaande stad. Waar nodig spreek ik ze daarop aan.
Kunt u zich herinneren dat u op eerdere Kamervragen ten aanzien van binnen- en buitenstedelijke bouw hebt geantwoord: «In de gesprekken die ik voer met decentrale overheden ervaar ik een gezamenlijk gevoel van urgentie om de bouwproductie te versnellen en een constructieve opstelling om de plancapaciteit te vergroten»?2 Deelt u de mening dat er van die «versnelde bouwproductie» in de praktijk niets terechtkomt? Onderschrijft u de conclusie van het EIB dat gemeenten te veel binnenstedelijke woningbouw hebben gepland en dat daarmee het «risico op vertraging» groter is? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. In de afgelopen jaren is de bouwproductie flink gestegen, en in 2018 is het niveau van 75.000 dat in de Nationale Woonagenda is vastgesteld bijna bereikt. Het EIB onderschrijft deze ambitie eveneens. Daarmee zijn we er natuurlijk nog lang niet, en ik deel de conclusie van het EIB in zoverre dat het hoog houden van de bouwproductie in de komende jaren extra inzet van alle betrokken partijen zal vergen. Zoals gezegd is het nodig dat er voldoende nieuwe plannen klaarliggen die tijdelijk haalbaar zijn.
Er is zeker sprake van een risico dat het hoog houden van de bouwproductie niet gaat lukken als partijen zich onvoldoende inzetten of onvoldoende samenwerken. De directe link met de binnen- of buitenstedelijke locatie van bouwplannen erken ik niet. Zowel binnen- als buitenstedelijke locaties kennen hun eigen uitdagingen. Op binnenstedelijke locaties kan de inpassing binnen de bestaande bebouwing ingewikkeld zijn. Op buitenstedelijke locaties kunnen de benodigde publieke investeringen van gemeenten, provincies en het Rijk aan de voorkant hoger zijn, omdat bijvoorbeeld de infrastructuur nog ontbreekt. Daarmee zijn buitenstedelijke locaties ook lang niet altijd sneller te ontwikkelen dan binnenstedelijke locaties. Waar het om gaat is dat de totale planvoorraad in een regio voldoende is om tijdig te bouwen voor de groei van de behoefte, en om tekorten terug te dringen. Welke mix van binnen- en buitenstedelijke locaties daarvoor nodig is zal per regio verschillen.
Deelt u de conclusie van het EIB dat bouwplannen te duur worden en vertraging oplopen doordat provincies en gemeenten «strengere duurzaamheidseisen aan woningbouw stellen dan nationaal gelden»? Deelt u de mening dat deze overheden simpelweg moeten zorgen voor voldoende woningen in plaats van hun eigen duurzaamheidsagenda uit te rollen? Bent u ertoe bereid deze losgeslagen overheden terug te fluiten en de duurzaamheidseisen te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Provincies en gemeenten die een eigen duurzaamheidsagenda maken, nemen naar mijn oordeel hun verantwoordelijkheid, hetgeen toe te juichen is en zeker niet moet worden omschreven als losgeslagen. Ik ga er vanuit dat zij alle daarbij betrokken belangen meewegen, dus ook de eventuele gevolgen voor de nieuwbouwproductie. Daar komt nog bij dat de juridische ruimte voor provincies en gemeenten om strengere duurzaamheidseisen aan nieuwe woningen te stellen, beperkt is. De landelijke bouwregels van het Bouwbesluit 2012 bieden geen ruimte voor het stellen van strengere eisen. Uitzondering daarop is dat een gemeente gebruik kan maken van de experimenteermogelijkheden van de Crisis- en herstelwet, waarbij zo nodig van landelijke regels kan worden afgeweken. Toepassing van die mogelijkheden is slechts aan de orde voor zover de gemeente daarvoor bij algemene maatregel van bestuur vooraf toestemming heeft gekregen. Zo’n algemene maatregel van bestuur komt tot stand via een zorgvuldige procedure (bestuurlijke en publieke internetconsultatie, behandeling in ministerraad, voorhang bij Tweede en Eerste Kamer, advies van de Raad van State), waarin alle betrokken belangen worden meegewogen. Als een gemeente dus al strengere eisen dan de landelijke eisen van het Bouwbesluit 2012 stelt, is dat met voorafgaande toestemming van de Kroon. Al met al acht ik het risico dat woningbouwplannen door de provinciale of gemeentelijke duurzaamheidsagenda te duur worden en vertraagd raken, klein en aanvaardbaar. Immers hebben voor mij zowel de bouwopgave als de verduurzamingsopgave grote prioriteit.
Het bericht dat bouwers moeten bijdragen aan de toekomst van de stad Eindhoven |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht »Wethouder Torunoglu: «Bouwer moet bijdragen aan toekomst stad Eindhoven»»?1
Ja.
Was u voor het sluiten van de Woondeal Eindhoven al op de hoogte van deze zogenoemde «nieuwbouwbelasting»? Zo ja, waarom heeft u dit niet gemeld aan de Kamer?
Nee, maar de toepassing van het verhalen van kosten voor bovenwijkse voorzieningen is een bestaande mogelijkheid die binnen de Wet ruimtelijke ordening beschikbaar is voor gemeenten bij de uitvoering van de bouwopgave.
Onder welke voorwaarden mogen gemeenten een bovenplanse verevening invoeren, zoals de PvdA-wethouder Torunoglu wil? Heeft Eindhoven aan die voorwaarden voldaan?
De regeling die de gemeente Eindhoven heeft getroffen betreft het verhalen van de kosten voor bovenwijkse voorzieningen. Bovenwijkse voorzieningen zijn voorzieningen die niet alleen aan de betreffende bouwlocatie (exploitatiegebied) maar aan meerdere gebieden ten goede komen. Het gaat bijvoorbeeld om wegen, openbaar vervoer en groenvoorzieningen. De voorwaarden voor het verhalen van kosten, waaronder kosten voor bovenwijkse voorzieningen, zijn neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit kan via sluiten van een overeenkomst of, als dat niet lukt, door het vaststellen van een exploitatieplan (voorafgaand aan het vaststellen van een bestemmingsplan). Bij het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst heeft de gemeente contractvrijheid en zijn de wettelijke regels voor het verhalen van kosten via een exploitatieplan niet rechtstreeks van toepassing op de overeenkomst. De gemeente Eindhoven maakt tot nu toe alleen gebruik van de mogelijkheid om kosten te verhalen door het afsluiten van een overeenkomst. Overigens heeft de gemeente er wel voor gekozen om de elementen van het exploitatieplan toe te passen, zoals de koppeling met de kostensoortenlijst van het Bro.
Wat is het actuele woningtekort in de regio Eindhoven?
Het meest recente cijfer is 3,8%.2 Dit is berekend op het niveau van de Metropoolregio Eindhoven.
Deelt u de mening dat de invoering van deze belasting een rem is om het woningtekort op te lossen?
Er is geen sprake van het invoeren van een belasting. De gemeente Eindhoven geeft aan dat het gebruik maken van de mogelijkheid tot kostenverhaal geen effect heeft op afspraak in de woondeal om jaarlijks 3.000 woningen te bouwen.
Eindhoven maakt gebruik van de wettelijke mogelijkheid die de Wro biedt. Zie ook antwoord op vraag 3. Er zijn meer gemeenten die van deze wettelijke mogelijkheid gebruik maken, ook bijvoorbeeld in het Stedelijk Gebied Eindhoven. Uit die regio krijg ik het signaal dat er gewoon wordt gebouwd.
Het verhalen van bovenwijkse kosten kan de woningbouw juist stimuleren, omdat de gemeente zo publieke investeringen die nodig zijn om projecten te realiseren kan financieren. Uiteraard is het van belang dat gemeenten goed met ontwikkelende partijen communiceren als zij gebruik gaan maken van de mogelijkheid tot het verhalen van kosten.
Ik heb van de gemeente Eindhoven begrepen dat het voornemen om bovenwijks kostenverhaal in te voeren is aangekondigd in de uitwerkagenda van het grondbeleid in maart 2018. Bovendien liet Eindhoven weten dat – via onder meer een artikel in de concept anterieure overeenkomsten aan de ontwikkelaars die ontwikkelplannen hadden – reeds geruime tijd het voornemen van de invoering is gecommuniceerd.
Klopt de uitspraak van de PvdA-wethouder Torunoglu dat de afspraken van de Woondeal ondanks deze belasting gehaald worden? Zo ja, deelt u de mening dat zonder deze belasting de afspraken ambitieuzer hadden gekund? Zo nee, is het waar dat door deze belasting Eindhoven de afspraken niet nakomt?
De gemeente heeft als overheid die het dichtst op de uitvoering staat het beste zicht op bouwproductie. Eindhoven geeft aan dat het gebruik maken van de mogelijkheid tot kostenverhaal geen effect heeft op afspraak in de woondeal om jaarlijks 3.000 woningen te bouwen. Ook laat Eindhoven weten dat het kostenverhaal wordt ingevoerd voor alle nieuwe projecten waarvoor nog geen anterieure overeenkomst is gesloten en dat voor het programma dat al verder in de pijplijn zit het geen effect heeft.
De gemeente bestrijdt dat een ambitieuzer programma mogelijk zou zijn zonder bovenwijks kostenverhaal. De argumentatie die daarvoor wordt gegeven is dat juist door het bovenwijks kostenverhaal kan worden voorzien in goede en betere voorzieningen om de stad leefbaar en aantrekkelijk te houden. Door de toevoeging van woningen zijn investeringen in de openbare ruimte nodig.
Ik ben van mening dat mensen in een leefbare omgeving moeten kunnen wonen die bijvoorbeeld goed te bereiken is en waar goede voorzieningen zijn. De ambities voor het bouwen van woningen gaan samen met ambities voor een leefbare woonomgeving.
In de Woondeal zijn afspraken gemaakt om de woningbouwplanning en -productie te monitoren. Op die manier wordt zicht gehouden op o.a. de daadwerkelijke productie. Op basis van de gegevens die het monitoren oplevert kan indien nodig extra inzet worden gepleegd.
Bent u bereid Eindhoven te vragen om geen nieuwbouwbelasting in te voeren om ofwel ambitieuzere plannen te realiseren ofwel de afspraken van de Woondeal na te komen?
Eindhoven maakt gebruik van de wettelijke mogelijkheden die aan gemeenten is toegekend.
De gemeente geeft aan dat het gebruik maken van de mogelijkheid tot kostenverhaal geen effect heeft op afspraak in de woondeal om jaarlijks 3.000 woningen te bouwen. Zoals ik in antwoord op vraag 5. schreef kan het verhalen van kosten juist woningbouw en gebiedsontwikkeling stimuleren. Ik zie dan op dit moment geen aanleiding om te interveniëren. Als de gegevens uit de monitor van de afspraken in de woondeal daartoe aanleiding geven dan ik het gesprek aangaan met de gemeente Eindhoven.
Onbeantwoorde vragen over artikel 68 van de grondwet, de inlichtingenplicht van de regering |
|
Harry van der Molen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u op 2 mei, na meer dan 13 weken wachten, de Kamervragen beantwoordde over de reikwijdte van artikel 68 van de Grondwet en dat u op 22 vragen slechts 5 antwoorden gaf?
Op 29 april heb ik mede namens de Staatssecretaris van Financiën de antwoorden op de Kamervragen aan de Kamer gestuurd. Vanwege interdepartementale afstemming vergde het opstellen van de antwoorden enige tijd. Daarover bent u bij brief van 21 februari jl. geïnformeerd. Kamervragen worden wel vaker in clusters beantwoord. In dit geval zijn de vragen in vijf clusters beantwoord vanwege de samenhang tussen en de leesbaarheid van de antwoorden.
Erkent u dat u een fors aantal vragen, zoals u bijvoorbeeld de vragen over staatgeheimen of de vragen over het bewust vertragen van WOB- verzoeken, het belang van de staat, in het geheel niet beantwoord is?
Alle vragen zijn zo goed mogelijk beantwoord.
Wilt u onderstaande vragen dus een voor een – en echt een voor een – en uitgebreid beantwoorden?
De vragen worden hierna een voor een beantwoord.
Hoe vaak gaat een Wob-verzoek over een onderwerp waarover door een of meerdere Kamerleden al specifiek is gevraagd in een debat of in Kamervragen?
Er wordt niet bijgehouden hoe vaak een Wob-verzoek een onderwerp betreft waarnaar door een of meerdere Kamerleden is gevraagd. Het beleid van het kabinet is dat de Kamer gelijktijdig wordt geïnformeerd over het Wob-besluit als de informatie die daardoor openbaar wordt, relevant wordt geacht voor de Kamer.
Kunt u de sinds uw aantreden gemaakte afwegingen over het al dan niet actief informeren van de Kamer over de besluitvorming over Wob-verzoeken op de beleidsterreinen van u en van de Minister van Financiën naar de Kamer sturen?
Er wordt niet bijgehouden wat de afwegingen zijn omtrent het al dan niet actief informeren van de Kamer over de afdoening van Wob-verzoeken. Elke bewindspersoon maakt van geval tot geval daarover een eigen afweging. Het feit dat een onderwerp de belangstelling heeft van de Kamer, blijkend uit bijvoorbeeld vragen daarover, zal daarin in ieder geval een rol spelen.
Kunt u een overzicht geven, met betrekking tot alle ministeries, van de keren in de afgelopen vijf jaar dat de desbetreffende Minister via een Wob-verzoek informatie openbaar maakte, waarom de Kamer eerder had gevraagd, maar die de Kamer toen niet (of niet volledig) gekregen had?
Zoals gezegd maakt elke bewindspersoon van geval tot geval een eigen afweging omtrent het al dan niet actief informeren van de Kamer over de afdoening van een Wob-verzoek. Zoals bij het antwoord op vraag 5 is aangegeven, zijn de gegevens voor het gevraagde overzicht niet beschikbaar. Wel is van belang op te merken dat de verschillen in de regimes van de Wob en de inlichtingenplicht leiden tot een andere wijze van informatieverstrekking. Naar aanleiding van een Wob-verzoek worden vaak tientallen en soms honderden documenten verstrekt. Daardoor kunnen er verschillen ontstaan in (de gedetailleerdheid van) de verstrekte informatie aan de Wob-verzoeker en de Kamer.1 Het is niet de bedoeling dat de Kamer pas wordt geïnformeerd over voor haar relevante informatie of details naar aanleiding van een Wob-verzoek, terwijl zij al eerder daarom heeft gevraagd. Het streven en de inzet van het kabinet is er daarom immer op gericht de Kamer zo snel mogelijk te informeren, wanneer zij vragen stelt over een bepaald onderwerp of wanneer (een lid van) het kabinet van mening is dat informatie relevant is voor de Kamer.
Wilt u bij de vorige vraag in elk geval betrekken de volgende voorvallen, waarin, via de Wob, informatie naar boven kwam die de Kamer niet gekregen had: de business case over investeren in het toezicht van de Belastingdienst, die de toenmalige Staatssecretaris Wiebes weigerde te sturen aan de Kamer; de non lethal assistance (NLA-steun) en andere steun aan Syrische «rebellen»; de naheffing van de EU, die destijds al lang bekend was bij de toenmalige Minister Dijsselbloem; en zeker tien andere voorbeelden, die u bekend zijn?
Over de genoemde voorbeelden bent u destijds geïnformeerd door de betreffende bewindspersonen. Deze hebben daarbij elk hun eigen afwegingen gemaakt over het informeren van de Kamer. Mocht het dus onverhoopt zo zijn dat in een van de vele Wob-verzoeken die worden gedaan, voor de Kamer relevante zaken naar voren komen, dan is het uiteraard aan de betreffende bewindspersoon om de Kamer daarover te informeren. Zoals gezegd is het streven en de inzet van het kabinet er immer op gericht de Kamer zo snel mogelijk te informeren.
Wat kan een parlement doen, indien de regering een jaar na een vraag informatie blijkt achter te houden?
Indien dit zou blijken, dan is het aan de Kamer of zij daaraan gevolgen wil verbinden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de eerdere kabinetsnota’s over artikel 68 Grondwet.2
Bij welke gelegenheden is de afgelopen vijf jaar informatie aan de Kamer geweigerd op grond van het belang van de staat en kunt u daarvan een uitputtende lijst geven?
Hier wordt geen overzicht van bijgehouden. Ik wil voorop stellen dat het kabinet hecht aan een transparante en open overheid. Zo wordt er door overheden en netwerkpartners uitvoering gegeven aan de actiepunten die zijn geformuleerd in het Nationaal Actieplan Open Overheid.3 Ook wijs ik erop dat Nederland hoog scoort op internationale metingen over Open Overheid. Zo staan we in de top 10 van de Transparency International Index.4 Het kabinet is dan ook van mening dat het inroepen van het belang van de staat een uitzondering behoort te zijn. Inlichtingen worden dan ook slechts sporadisch geweigerd met een beroep op het belang van de staat.5
Bij welke gelegenheden heeft het kabinet het besluit om een document niet te verschaffen achteraf getoetst (omdat het kabinet persisteerde bij niet-openbaarmaking)? Kunt u een lijst geven van die gelegenheden en de uitkomst van elk van de besluiten?
Een voornemen een beroep te doen op het belang van de staat dient vooraf te worden getoetst. Indien een bewindspersoon voornemens is daarop een beroep te doen, moet dit eerst worden besproken in de ministerraad.6 In welke gevallen dit gebeurt wordt niet bijgehouden.
Hoe kan een Kamerlid controleren of iets ook echt staatsgeheim is, wanneer de bewindspersoon zegt dat het staatgeheim is?
Rubricering van informatie als staatsgeheim dient weloverwogen plaats te vinden, mede vanwege de daaraan verbonden gevolgen bij compromittering (vgl. artikel 98 e.v. WvSr). Voor de wijze waarop informatie wordt gerubriceerd zijn Rijksbrede voorschriften opgenomen in het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013).7 Als een bewindspersoon zich erop beroept dat informatie als staatsgeheim is gerubriceerd, dan moet een Kamerlid erop kunnen vertrouwen dat dat ook zo is. Indien een Kamerlid het niet eens is met het oordeel van de bewindspersoon en de daarvoor gegeven argumentatie, lost zich dat uiteindelijk op in toepassing van de vertrouwensregel. Overigens komt dit vraagstuk periodiek op, zo ook in 2002. Toen heeft de voormalig vicePresident van de Raad van State uw Kamer geadviseerd naar aanleiding van een suggestie die was gedaan in de Kamerstukken, namelijk om een externe instantie te laten beslissen over een geschil tussen de Tweede Kamer en een bewindspersoon over de nakoming van de inlichtingenplicht. Naar aanleiding daarvan schreef ook de vicePresident: «In ons parlementaire stelsel is (...), als het gaat om de beoordeling van het optreden van bewindslieden, niet zijnde strafrechtelijke gedragingen, geen andere instantie dan de Kamer zelf competent. In een geschil tussen de Kamer en een bewindspersoon zijn er maar twee mogelijkheden: òf de Kamer laat zich door de bewindspersoon overtuigen, òf de bewindspersoon legt zich bij de wens van de Kamer neer. Dat geldt ook als een individueel lid van de Kamer of een Kamerminderheid ex artikel 68 van de Grondwet om inlichtingen verzoekt. Het is de essentie van de vertrouwensregel (...).»8 Voor een nadere toelichting wordt ook verwezen naar de eerdere kabinetsnota’s over dit onderwerp.9
Op welke wijze kan de Kamer inzage krijgen in staatsgeheimen?
Over het algemeen zal een bewindspersoon staatsgeheime informatie niet kunnen verstrekken en daarbij een beroep doen op het belang van de staat. Voor wat betreft het functioneren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan staatsgeheime informatie aan de Commissie voor de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CIVD) worden verstrekt. Hiertoe opent de Wiv 2017 expliciet de mogelijkheid. Verder constateer ik dat in uitzonderlijke gevallen onder voorwaarde van strikte geheimhouding aan Kamercommissies de mogelijkheid tot inzage is geboden in staatsgeheime informatie.
Op welke wijze kan de Kamer vragen stellen over staatsgeheimen?
Het staat de Kamer vrij om daarover vragen te stellen. Het is aan de Kamer om te bepalen op welke wijze zij dit doet.
Hoeveel documenten die staatsgeheim verklaard zijn, zijn vervolgens in de afgelopen vier jaar gedeclassificeerd naar niet-staatsgeheim? Kunt u een overzicht van die documenten aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen informatie bekend over het aantal documenten dat de laatste vier jaar is gedeclassificeerd van staatsgeheim naar niet-staatsgeheim. Rubriceringen worden verbonden aan een maximum tijdsverloop of aan een bepaalde gebeurtenis. Na die periode of na die gebeurtenis wordt opnieuw gewogen of herziening, dan wel beëindiging van de rubricering, aan de orde is. Dit hoeft alleen niet wanneer de rubricering betrekking heeft op bijzondere informatie die krachtens een internationaal verdrag of overeenkomst is verkregen of als het gaat om staatsgeheimen die door de wet als zodanig zijn aangewezen.10 Tevens kan worden vermeld dat bij overbrenging van bijzondere informatie naar het nationaal archief, de rubricering vervalt tenzij de zorgdrager, na advies van de algemene rijksarchivaris, bepaalt dat deze gehandhaafd dan wel herzien moet worden.11
Hoe vaak krijgen journalisten een besluit op Wob-verzoeken van ministeries binnen de normale wettelijke termijn (in percentage van alle Wob-verzoeken van journalisten)?
Over de snelheid van afhandeling van Wob-verzoeken van journalisten zijn geen gegevens bekend. Overigens wordt een substantieel deel van de vragen om informatie van journalisten zeer snel afgehandeld zonder dat deze als formeel Wob-verzoek in behandeling wordt genomen.
Worden Wob-verzoeken wel eens bewust vertraagd door ministeries?
De Wob stelt termijnen voor het afhandelen van een verzoek. Het beleid is dat verzoeken zo snel mogelijk worden afgehandeld.
Kunt u voorbeelden geven van Wob-verzoeken, die bewust vertraagd zijn door de regering?
Nee. De beantwoordingstermijn van een concreet Wob-verzoek is afhankelijk van de bestuurlijke aangelegenheid in kwestie, de reikwijdte van het verzoek, de omvang van de hoeveelheid informatie en de mogelijkheden dergelijke informatie snel te verwerken.
Heeft een enkel Kamerlid gewoon recht op alle documenten die een normale burger via de Wob kan vragen? Indien het antwoord niet eenduidig ja luidt, wilt u dan precies aangeven in welke gevallen het Kamerlid dat recht niet heeft?
De inlichtingenplicht is een verplichting die geldt in de constitutionele en politieke verhouding tussen regering en Staten-Generaal. De Wob is niet op die verhouding van toepassing, maar geldt tussen bestuursorganen en burgers. In algemene zin geldt dat de inlichtingenplicht aan de Kamer verder reikt dan informatie die op grond van de Wob wordt verstrekt. Informatie die aan burgers kan worden verstrekt kan uiteraard niet aan de Kamer worden onthouden op grond van artikel 68 Grondwet. Het belang van een goed geïnformeerd Kamerlid is immers van een andere orde dan het belang van de openbaarheid van bestuur jegens de burger. Het recht op inlichtingen van de Kamer is in een aantal opzichten ook breder dan het recht op openbaarheid onder de Wob. Een Minister kan op verzoek van de Kamer en voor zover redelijkerwijs mogelijk,12 nieuwe informatie op tafel krijgen en deze informatie met de Kamer delen. De Wob kent deze mogelijkheid niet. De Wob heeft immers betrekking op in bestaande documenten neergelegde informatie. Wob-verzoeken worden afgewezen als het bestuursorgaan geen documenten heeft waarin de gevraagde informatie is opgenomen. Het inlichtingenrecht kan ook op wijzen worden geëffectueerd die niet in de Wob zijn geregeld, zoals mondelinge informatieverstrekking in een besloten vergadering, beantwoording van schriftelijke vragen, technische briefings door ambtenaren of vertrouwelijke inzage van documenten. Dit kan allemaal niet in het kader van de Wob.
Wilt u deze vragen binnen 3 weken beantwoorden, wat hier een royale termijn is, aangezien de vragen al in januari zijn ingediend?
Deze termijn is niet gehaald omdat ik mij heb bezonnen op een reactie. Zie hiervoor de aanbiedingsbrief.
Het bericht dat er fors minder vergunningen voor nieuwbouwwoningen zijn afgegeven |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat er fors minder vergunningen voor nieuwbouwwoningen zijn afgegeven? 1
Ja.
Hoe kan het volgens u dat in de eerste twee maanden van dit jaar 27 procent minder vergunningen voor nieuwbouwwoningen zijn afgegeven in vergelijking met dezelfde periode vorig jaar?
Grote maandelijkse fluctuaties in het aantal bouwvergunningen zijn normaal. Seizoensfactoren, veranderingen in regelgeving en de economische conjunctuur kunnen hierin een rol spelen. De exacte redenen voor de terugval in de eerste drie maanden van 2019 kan ik niet aangeven.
De economische conjunctuur voor de bouw is gunstig. Dit blijkt uit de goed gevulde orderportefeuille van bedrijven in de woningbouw. Volgens de conjunctuurmeter van het EIB hadden bedrijven in de woningbouw in februari 12,1 maanden werk. Begin 2018 was de porderportefeuille nog 9,2 maanden. Gelet op de problemen die bedrijven hebben om voldoende personeel te vinden heeft het vergroten van de orderportefeuille en het aanvragen van bouwvergunningen mogelijk niet bij alle bedrijven prioriteit.
Op 1 juli 2018 is aardgasvrije nieuwbouw ingevoerd. Op de effecten van deze verandering in de regelgeving op de bouwvergunningen ga ik in bij het antwoord op vraag 5.
Deelt u de conclusie dat het zorgelijk is dat er nu voor het eerst sinds het voorjaar van 2016 een forse daling wordt geregistreerd, terwijl dat haaks staat op het voorgenomen beleid?
De terugval in het eerste kwartaal is reden voor bezorgdheid, maar het is te vroeg om aan te nemen dat de stijgende trend in de vergunningverlening vanaf 2013 ten einde is. Ik blijf de ontwikkeling nauwlettend monitoren.
De terugval van het aantal verleende bouwvergunningen in het eerste kwartaal 2019 hangt mogelijk samen met de invoering van aardgasvrije nieuwbouw per 1-7-2018, met een overgangstermijn tot 31-12-2018. In de tweede helft van 2018 trad een vermindering van vergunningsaanvragen op met maandelijks gemiddeld ongeveer 800 ten opzichte van het eerste half jaar van 20182. De lagere aanvragen werken met enkele maanden vertraging door in het aantal verleende bouwvergunningen. Er valt niet met 100% zekerheid vast te stellen of de lagere aanvragen door het aardgasvrij maken van de nieuwbouw komen, maar het lijkt plausibel dat aardgasvrij hier een rol in heeft gespeeld.
Het aantal vergunningsaanvragen is in de eerste maanden van 2019 inmiddels weer toegenomen en ligt maandelijks gemiddeld 1250 boven het niveau in het eerste half jaar van 2018.
U vraagt mij ook in te gaan op de bouwkosten en de bouwlocaties. De bouwkosten nemen toe als gevolg van de grote vraag naar nieuwe woningen en krapte op de arbeidsmarkt voor bouwpersoneel, gestegen materiaalprijzen en herstel van marges. De gestegen bouwkosten zijn tot 2018 geen beletsel geweest om de nieuwbouwproductie te verhogen, omdat de lage rente en de gunstige inkomensontwikkeling ervoor zorgden dat nieuwbouwwoningen voldoende betaalbaar bleven. De effecten van de bouwprijsstijging kunnen per regio en marktsegment verschillend uitpakken. Of de bouwkosten verantwoordelijk zijn voor de terugval in vergunningen in het eerste kwartaal kan niet worden vastgesteld.
De beschikbare plancapaciteit is, landelijk bezien, geen belemmering om de bouwproductie op korte termijn te verhogen. Uit de rapportage plancapaciteit bij de Staat van de Volkshuisvesting 2019, die ik op 28 mei aan Uw kamer heb aangeboden, blijkt dat gemeenten in een aantal regio’s tijdig zullen moeten zorgen voor voldoende extra harde plancapaciteit om de gewenste woningproductie in de periode tot 2030 te kunnen realiseren.
Is er naar uw mening sprake van een tijdelijke dip of is er sprake van een structureel probleem? Wilt u uw antwoord toelichten en wilt u daarbij de hoge bouwkosten en het gebrek aan bouwlocaties betrekken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie in het artikel dat een verbod op nieuwbouw met een gasaansluiting, invloed heeft gehad op de daling? Zo ja, is er dan sprake van een tijdelijke terugval of is de terugval structureel? Wat gaat u doen om dat beeld te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het mislukken van de bijeenkomst van de Arctische Raad |
|
André Bosman (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving over het mislukken van de bijeenkomst van de Arctische Raad in het Finse Rovaniemi?1
Ja, ik heb vernomen dat het niet is gelukt een Ministerial Declaration aan te nemen.
Klopt het dat het de eerste keer sinds diens oprichting is dat de Raad niet in staat is om een gezamenlijke verklaring te produceren? Deelt u de zorgen hieromtrent, temeer gezien het toenemende belang van goede samenwerking en stabiliteit rondom de arctische regio?
Ja, het was de eerste keer sinds de oprichting van de Arctische Raad in 1996 dat na een ministeriële bijeenkomst van de Arctische Raad, die eens in de twee jaar plaatsvindt, geen Ministerial Declaration is ondertekend. In plaats hiervan hebben de acht ministers van Buitenlandse Zaken van de Arctische landen een Joint Ministerial Statement getekend, en heeft de Finse Minister van Buitenlandse zaken een Chair’s statement uitgebracht.
Het kabinet hecht sterk aan samenwerking en stabiliteit in en rondom de Arctische regio. Het kabinet zal zijn waarnemerschap in de Arctische Raad blijven benutten om goede onderlinge samenwerking tussen de leden te bepleiten, als ook goede samenwerking van (de leden van) de Arctische Raad met de waarnemers, inclusief Nederland, en andere belanghebbenden.
Wie was of waren namens Nederland aanwezig bij de bijeenkomst van de Arctische Raad?
Bij de afgelopen Arctische Raad van 7 mei jl. werd Nederland vertegenwoordigd door de Nederlandse Arctisch Ambassadeur en de senior beleidsmedewerker Polaire Zaken, beiden werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Hoe beoordeelt u de volgende passage uit de in Rovaniemi gehouden toespraak van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken: «[T]he region has become an arena for power and for competition. And the eight Arctic states must adapt to this new future. In its first two decades, the Arctic Council has had the luxury of focusing almost exclusively on scientific collaboration, on cultural matters, on environmental research – all important themes, very important, and we should continue to do those. But no longer do we have that luxury of the next hundred years. We’re entering a new age of strategic engagement in the Arctic, complete with new threats to the Arctic and its real estate, and to all of our interests in that region»?2 Deelt u deze analyse? Zo nee, waarom niet?
De beantwoording van deze vraag zal worden meegenomen in de Kamerbrief met de actualisering van de Nederlandse Polaire Strategie 2016–2020 (Kamerstuk 34 300 V, nr. 58) op het gebied van veiligheid in de Arctische regio. Tijdens het notaoverleg Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie op 15 mei 2018 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken toegezegd om u hierover in 2019 te informeren. Deze brief zult u komende zomer ontvangen.
Hoe beoordeelt u daarnaast de felle kritiek die de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken in zijn toespraak uitte in de richting van de Chinese rol in de arctische regio, bijvoorbeeld over diens toegenomen militaire aanwezigheid en agressie in de regio? Hoe beoordeelt u daarnaast zijn zorgen over de mogelijk door China aan te richten ecologische vernieling?3
Zie antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u tot slot de in de toespraak geuite zorgen van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken over de Russische claim over de internationale wateren van de Noordelijke Zeeroute, inclusief de Russische ambitie om deze te verbinden met de Chinese maritieme zijderoute? Deelt u zijn analyse dat de Russische wens dat andere landen toestemming moeten vragen aan de Russische autoriteiten om de route te mogen gebruiken illegaal is? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u zich herinneren dat u op eerdere Kamervragen over de Russische ambities omtrent de Noordelijke Zeeroute het volgende antwoordde: «De precieze inhoud en reikwijdte van de (mogelijk voorgenomen) maatregel is niet bekend. Om die reden is het ook niet mogelijk om aan te geven hoe een dergelijk voorstel zich tot het internationaal recht van de zee zou verhouden»?5 Zijn de precieze inhoud en reikwijdte van de voorgenomen maatregel inmiddels wel bekend? Zo ja, hoe ver strekken deze? Wat is uw beoordeling hiervan?
Nee, de precieze inhoud en reikwijdte van de voorgenomen maatregel is nog niet bekend. Voor het overige zie antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de Amerikaanse delegatie moeite had met de nadruk die de diverse aanwezigen wilden leggen op klimaatverandering in plaats van op onveiligheid? Deelt u de mening dat het van groot belang is om beide uitdagingen te adresseren en de Nederlandse inbreng in de Raad dient te bestaan uit aandacht voor ontwikkelingen op militair, economisch en ecologisch terrein?
In zijn toespraak, de dag voor de Arctische Raad, wees de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Pompeo op het belang om naast wetenschappelijke samenwerking, cultuur en milieu ook aandacht te hebben voor veiligheid in de Arctische context. Voor het overige verwijs ik naar antwoord 4.
Bent u bekend met het artikel «The Arctic Shipping Route No One’s Talking About»?6 Zo ja, deelt u de analyse dat vooral China zich op dit moment voorbereidt op het – als gevolg van het smelten van de noordelijke poolkap – vrijkomen van de Transpolaire Zeeroute en andere landen zich onvoldoende voorbereiden op deze realiteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 4.
Bent u bereid in internationaal verband het vrijkomen van de Transpolaire Zeeroute aan de orde te stellen, in het bijzonder de geopolitieke gevolgen ervan, en de mogelijk in EU- en NAVO-verband te nemen maatregelen te betrekken bij de nieuwe Arctische strategie?
Ja.
Arbeidsmigranten die een goudmijn zijn voor verhuurders |
|
Jasper van Dijk , Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht dat vakantiehuisjes in Ewijk een goudmijn zijn voor verhuurders door er arbeidsmigranten in te huisvesten?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bericht. Ik vind het onwenselijk als arbeidsmigranten puur en alleen als verdienmodel worden ingezet. Arbeidsmigranten zijn een belangrijk onderdeel van onze economie en maatschappij. Het is daarom belangrijk dat zij op een goede manier gehuisvest en behandeld worden.
Sommige ondernemers van vakantieparken kunnen het tempo van de veranderende consumentenvraag niet bijbenen. Wanneer de recreatiewoningen voldoen aan alle eisen voor het Bouwbesluit, zou een vakantiepark zonder recreatief perspectief, huisvesting aan arbeidsmigranten kunnen bieden. Naast de fysieke kwaliteit dient hiervoor uiteraard goed overleg te zijn met de gemeente en moeten de huisjes voor een fatsoenlijke prijs worden verhuurd.
Wat is uw bestuurlijke en morele oordeel over de constatering dat een exploitant «al snel duizend euro minder» per maand verdient aan recreanten dan aan arbeidsmigranten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel andere eigenaren van vakantiehuizen verhuren hun huisjes aan arbeidsmigranten naast het uitzendbureau OTTO Workforce, en in hoeveel van deze gevallen wonen meer arbeidsmigranten in een huisje dan is toegestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn meerdere werkgevers en uitzendbureaus die hun werknemers (tijdelijk) huisvesten op een vakantiepark. Een groot deel doet dit in overleg met de gemeente, waardoor zij tijdelijk kunnen afwijken van het bestemmingsplan. Er zijn in totaal 10.000 bedden van ondernemingen met een keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF) die zich op een recreatieterrein bevinden. Controles van SNF kijken niet naar de lokale regelgeving, dat is voor eigen rekening van de verhuurder.
Het aantal arbeidsmigranten dat in een woning mag wonen is afhankelijk van lokale regelgeving en de aanwezigheid van een SNF-keurmerk. Voor woningen met een SNF-keurmerk gelden diverse regels, waaronder een minimale oppervlakte eis per persoon van minimaal 10 m2. In een woning van 60 m2 zouden dus – als aan alle andere voorwaarden van het keurmerk is voldaan – 6 arbeidsmigranten mogen verblijven. Daarnaast kunnen gemeenten zelf eisen stellen aan het aantal mensen dat in een object mag verblijven. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de handhaving.
In hoeverre vindt u dat er sprake is van uitbuiting van arbeidsmigranten in Ewijk en omgeving, zowel qua werk- als woonomstandigheden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan op basis van de berichtgeving niet beoordelen of er sprake is van uitbuiting of oordelen over de specifieke woonomstandigheden, mede omdat de expertise om te beoordelen of hier sprake van is bij andere organisaties is belegd.
De huisvesting van werknemers uit het buitenland wordt – net zoals andere huisvesting – door de gemeente gecontroleerd via het bouw- en woningtoezicht. De huisvesting dient daarbij te voldoen aan geldende wet- en regelgeving, zoals het Bouwbesluit, het bestemmingsplan en eventuele aanvullende eisen van de brandweer of die de gemeente stelt voor het verlenen van een vergunning in het kader van de huisvestingsverordening.
Zoals in de eerdere beantwoording is aangegeven zet het Rijk in op de aanpak van uitbuiting. Wanneer er een vermoeden is van arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling van werknemers, kunnen betrokken partijen een melding doen bij de Inspectie SZW.
Waar gaan zowel de permanente bewoners als de arbeidsmigranten wonen als de gemeente Beuningen overgaat tot ontruiming dan wel op een andere manier een einde maakt aan de bewoning? Op welke manieren wordt daarbij rekening gehouden met de betaalbaarheid van huisvesting aan de enerzijds en de leefbaarheid van een buurt of verdringing van wachtenden op een wachtlijst anderzijds?
De uiteindelijke aanpak voor vakantieparken blijft een lokale afweging en keuze. Daar is immers ook het beste zicht op de situatie. Ik verwacht dat partijen daar een weloverwogen keuze maken en zoeken naar integrale maatwerkoplossingen, per park en per bewoner. Daarbij verwacht ik dat overheden hun verantwoordelijkheid nemen door bijvoorbeeld bij sluiting van een vakantiepark kwetsbare mensen te ondersteunen bij het vinden van alternatieve (semi-) structurele huisvesting.
Kunnen u en de gemeente Beuningen garanderen dat er geen mensen dakloos raken, in de schulden raken of nog meer afhankelijk worden van hun werkgever?2
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat er voldoende zicht is op het al dan niet uitbuiten van arbeidsmigranten, aangezien u in eerdere Kamervragen geen antwoord kon geven op de vraag of er sprake was van uitbuiting op Voorne-Putten of in Loon op Zand?3 4
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre wisselen de Inspectie SZW en de gemeenten ervaringen en tips uit en is hierbij sprake van structurele of periodieke contacten? In hoeverre wordt het toezicht bemoeilijkt omdat de arbeidsinspectie landelijk toezicht houdt, maar de huisvesting lokaal wordt gecontroleerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie SZW en gemeenten wisselen op verschillende manieren informatie uit.
Allereerst wordt door de Inspectie SZW en gemeenten samengewerkt in interventieteams in de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI-verband). Deze interventieteams werken projectmatig. Soms concentreert een interventieteam zich op een specifieke branche zoals uitzendbureaus of schoonmaakorganisaties, maar er wordt ook samengewerkt in specifieke gebieden zoals bijvoorbeeld een wijk of een recreatiepark. De samenwerking in interventieteamverband heeft onder andere als doel uitkeringsfraude, fraude met belastingen en toeslagen en overtredingen van arbeidswetgeving en daarmee samenhangende misstanden, aan te pakken en te voorkomen.
Naast LSI-verband wordt er door de Inspectie SZW en gemeenten ook samengewerkt in de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC). In de RIECs wordt informatie over criminaliteit uitgewisseld tussen de Inspectie SZW, gemeenten en een aantal andere partners zoals de Belastingdienst, de Immigratie- en Naturalisatiedienst en het Openbaar Ministerie.
De Inspectie SZW en de gemeenten houden ieder vanuit hun eigen rol toezicht.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het woonbeleid. De gemeenten houden toezicht op de huisvesting in hun gemeenten, waaronder de huisvesting van arbeidsmigranten. Dit doen zij via het bouw- en woningtoezicht.
De Inspectie SZW werkt landelijk en houdt risicogericht toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Arbeidstijdenwet en de Arbeidsomstandighedenwet. De Inspectie SZW controleert onder andere op de rechtmatigheid van de inhoudingen op het Wet minimumloon, waaronder inhouding voor huisvesting.
Er mag voor huisvesting maximaal 25% worden ingehouden. Een van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling, zoals de Stichting Normering Flexwonen (SNF).
Indien de Inspectie SZW signalen ontvangt dat sprake is van misstanden in een gemeente, bijvoorbeeld ten aanzien van slechte huisvesting, worden deze signalen gedeeld met de betreffende gemeente. Daarnaast delen gemeenten eveneens signalen met de Inspectie SZW.
Wat is de stand van zaken van het aanvullende wettelijke instrumentarium om huisjesmelkerij in verschillende vormen, dus ook op vakantieparken en bij arbeidsmigranten, te voorkomen, aan te pakken en te beboeten? Waarom duurt het zo lang voor er maatregelen worden genomen?5
Zoals ik mijn brief «Aanpak goed verhuurdershap» van 9 november jl. heb toegezegd, verken ik met de betrokken partijen hoe op een gerichte wijze met aanvullende wettelijke maatregelen tegen de malafide verhuurder kan worden opgetreden met inbegrip van de nodige sanctionering.
In dat licht heb ik begin dit jaar met 5 grote gemeenten afspraken gemaakt over het opzetten van een pilot «Aanpak goed verhuurderschap», die in elke gemeente op een ander aspect van de aanpak focust. Voor de uitvoering van deze vijf pilots heb ik bovendien voor iedere gemeente € 500.000 beschikbaar gesteld.
De opgedane kennis en ervaringen zullen de gemeenten met mij en de G40 delen, waaronder ook de studentensteden. Op basis daarvan zullen de mogelijke juridische risico’s in beeld komen en bekeken zal worden of en hoe die kunnen worden weggenomen. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de omvang en de aard van misstanden bij huisvesting en werkomstandigheden van arbeidsmigranten in ons land en hoe het toezicht hierop kan verbeteren? Zo nee, waarom niet, aangezien de Inspectie SZW zelf stelt dat arbeidsmigranten kwetsbaarder zijn voor uitbuiting, gedwongen huisvesting als verdienmodel fungeert en verschillende gemeenten tegen onwenselijke huisvestingssituaties aanlopen?6 7
Voor de zomer kom ik, samen met mijn collega’s van SZW en EZK, met een Kamerbrief waarin maatregelen staan aangekondigd om misstanden beter aan te pakken. Het meer en beter signaleren en het voorkomen van misstanden bij werk en woonomstandigheden maakt onderdeel uit van de aanpak. Een onderzoek acht ik in dit kader niet nodig. In de brief neem ik ook mijn toezegging mee zoals gedaan in het debat over discriminatie op de woningmarkt van 26 maart j.l. om in een brief in te gaan op de afhankelijkheidsrelatie tussen de arbeidsmigrant en de werkgever die tevens huisbaas is.
Bent u bereid de vragen afzonderlijk te beantwoorden en niet te clusteren?
Daar waar de vragen vragen om verschillende antwoorden zal ik deze afzonderlijk beantwoorden. Om overlap te voorkomen heb ik echter ook enkele antwoorden samengevoegd.
Woonvormen voor dementerenden |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Woningcorporaties willen regie bij familie dementerenden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het creëren van seniorenwoningen momenteel van belang is vanwege het tekort aan gepaste woonvormen voor senioren, dat door de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) wordt geschat op 80.000?2
Met de Woonagenda (BZK) en het Programma Langer thuis (VWS) wordt gewerkt aan meer aanbod van woningen, waaronder voor ouderen, en dat ouderen conform hun wensen kunnen (blijven) wonen. Gemeenten worden gestimuleerd om de opgave met betrekking tot wonen en zorg voor ouderen in beeld te brengen en een plan te maken om er voor te zorgen dat mensen niet ongeschikt komen te wonen. Daarnaast wordt ingezet op een toename van het aantal nieuwe woonvormen. Hiertoe is er onder meer een kennisprogramma samen met de G40 om gemeenten te helpen om de opgave in beeld te brengen en te kijken welke voorzieningen in een wijk nodig zijn, is er een ondersteuningsteam om gemeenten te helpen, een stimuleringsregeling wonen en zorg om bewonersinitiatieven en sociale ondernemers te helpen bij de financiering van hun initiatief en een kennisprogramma dat helpt bij mogelijke problemen bij het opzetten van nieuwe wooninitiatieven. Daarnaast zijn tien gemeenten gestart met een pilot logeerzorg om mantelzorgers te ontlasten. Door logeerzorg kunnen ouderen die thuis zorg krijgen van bijvoorbeeld een partner tijdelijk in een zorginstelling «logeren» zodat de mantelzorger even op adem kan komen. Hierdoor is de zorg voor hun naaste beter vol te houden. Zodat de oudere zo lang mogelijk met een goede kwaliteit van leven thuis kan wonen.
Welke stappen worden momenteel genomen om het aantal woningen voor senioren te laten stijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de initiatieven zoals beschreven in de Aedes Vernieuwingsagenda Wonen en Zorg te stimuleren?3 Zo ja, hoe?
Vanuit het programma Langer thuis zijn er diverse mogelijkheden voor ondersteuning.4 Afhankelijk van de vormgeving van de initiatieven kunnen de in de Vernieuwingsagenda genoemde initiatieven hier ook voor in aanmerking komen.
Bent u bereid lessen te trekken uit hoe buitenlandse overheden (bijvoorbeeld Duitsland) gepaste woonvormen verzorgen voor dementerenden en deze toe te passen? Zo neen, waarom niet?
Ik ben altijd bereid te leren van voorbeelden uit binnen- en buitenland. Het is wel zo dat de overheid de totstandkoming hiervan niet zelf ter hand neemt.
Zijn deze signalen voldoende aanleiding om (minder vrijblijvende) afspraken te maken met gemeenten ter stimulering van gepaste woonvormen voor senioren?
De opgave die er is op de woningmarkt en de vergrijzing zijn aanleiding geweest voor de Woonagenda en het Programma Langer thuis. Binnen de Woonagenda en het programma Langer thuis wordt al uitgebreid samengewerkt met corporaties en gemeenten aan deze opgave.
Het laten verkrotten van panden |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat een rijksmonument in Sluis al sinds 1992 aan het verkrotten is, terwijl de gemeente Sluis het pand voor woningen wil gebruiken en deze wens nu moet opgeven?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik ben op de hoogte van deze casus. Uiteraard betreur ik de situatie rondom het betreffende rijksmonument. Overigens heeft de gemeente Sluis mij laten weten zich alsnog te beraden op mogelijkheden tot handhaving.
Hoe is het mogelijk dat een particuliere eigenaar, speculant of projectontwikkelaar jaar in jaar uit ermee wegkomt om dwangsommen niet te betalen, een gemeente en buurtbewoners dwars te zitten, gemeenten op kosten te jagen en rijksmonumenten te laten verkrotten, zoals in Sluis en Wassenaar?2 3 4
Er zijn diverse (juridische) mogelijkheden die gemeenten tot hun beschikking hebben om verkrotting van panden en braak liggen van percelen tegen te gaan. Deze geef ik onder vraag 5 weer. Het is uiteindelijk een gemeentelijke afweging om te besluiten of, en zo ja, hoe deze mogelijkheden worden benut. Het rijk heeft in dezen geen bevoegdheid.
Bent u ervan op de hoogte dat deze projectontwikkelaar, of «krottenkoning», in verschillende gemeenten in het land plekken – van percelen tot een manege – heeft laten verslonzen, gemeenten tegenwerkt en op kosten jaagt via zijn bedrijven? Kunt u antwoord toelichten?5 6 7
Ik ben bekend met de berichtgeving die u aanhaalt. Zie verder mijn antwoord onder 2.
Hoeveel euro aan gemeenschapsgeld is inmiddels de afgelopen vijftien jaren betaald aan bedrijven van de «krottenkoning» en hoeveel dwangsommen en boetes zijn de afgelopen vijftien jaar niet betaald door deze bedrijven? Hoe kan deze spiraal worden doorbroken?8
Over de door u gevraagde gegevens beschik ik niet. Het betreft hier zeer lastig te achterhalen informatie. Op uw vraag hoe een negatieve spiraal in gevallen van verkrotting kan worden doorbroken bestaat geen eenduidig antwoord. Er zijn echter voorbeelden, zoals in de gemeente De Ronde Venen, die aantonen dat handhavend optreden wel degelijk mogelijk is. De aanpak van de gemeente de Ronde Venen wordt beschreven in Erfgoedmagazine nr. 3 van dit jaar.
Ter ondersteuning van de gemeentelijke handhavingsbevoegdheid heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Handreiking Instandhoudingsplicht Rijksmonumenten ontwikkeld, met daarin een stappenplan voor de preventie van verwaarlozing en de handhaving van de instandhoudingsplicht.9 De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed heeft verder in haar jaarplan 2019–2020 opgenomen dat er onderzoek zal worden gedaan naar de wijze waarop de strafrechtelijke handhaving van de monumentenregelgeving in de praktijk werkt.10
Welke mogelijkheden zijn er op landelijk en lokaal niveau om te voorkomen dat panden verkrotten of percelen braak blijven liggen, en welke mogelijkheden zijn er om in te grijpen, wanneer het toch gebeurt, en een einde maken aan de verkrotting? Welke mogelijkheden heeft u benut in de casussen in Leiden, Sluis, Wassenaar en Noordwijk? Kunt u antwoord toelichten?
Verkrotting van monumenten komt gelukkig weinig voor en het overgrote deel van de rijksmonumenten staat er redelijk tot goed bij. Het overgrote deel van de eigenaren is trots op hun bezit en investeert daar ook in. Ik ondersteun dat van harte. Ik draag daar aan bij met instandhoudings- en restauratiesubsidies, met leningen via het Restauratiefonds en -via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed- met kennis en advies. Provincies en gemeenten bevorderen met vergelijkbare instrumenten dat eigenaren en gebruikers van monumenten goed voor de monumenten zorgen.
In sommige gevallen blijft onderhoud aan monumenten achterwege. In veel situaties is dan een eigenaar alsnog door de overheid tot instandhouding te bewegen. In uitzonderlijke gevallen lukt dat niet. Dan staat gemeenten een aantal instrumenten ter beschikking.
Bij panden die in slechte staat verkeren kan de gemeente handhavend optreden wegens overtreding van de Woningwet. Daartoe kan een gemeente verschillende instrumenten inzetten:
In aanvulling op de mogelijkheden die de Woningwet biedt, geldt voor rijksmonumenten dat het op basis van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) verboden is om zonder vergunning een rijksmonument te gebruiken of laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Verder kent de Erfgoedwet sinds 2016 een instandhoudingsplicht voor eigenaren van rijksmonumenten, hetgeen een verbod inhoudt om een rijksmonument onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.
De gemeente heeft dus op basis van de wet verschillende middelen om een overtreding ongedaan te maken. Deze instrumenten zijn gericht op het herstellen van de rechtmatige situatie, dus het herstellen en onderhouden van gebouwen, percelen of een rijksmonument.
Naast instrumenten gericht op herstel, kan bij herhaaldelijke overtredingen van de Woningwet een bestuurlijke boete worden opgelegd en kan op grond van de Wet op de economische delicten strafrechtelijke handhaving aan de orde komen.
Verwaarlozing van een gemeentelijk of rijksmonument is ook een economisch delict, waarvan aangifte kan worden gedaan. Omdat het bij het strafrecht gaat om het straffen van de overtreder en niet om herstel van het monument, ligt het voor de hand om, waar mogelijk, eerst de bestuursrechtelijke handhavingsmogelijkheden volledig te benutten.
De mogelijkheden tot herstel op landelijk niveau zijn indirect. Het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten is voor de meeste instrumenten het bevoegd gezag. Dit betekent dat de gemeente de bevoegdheid heeft om handhavend op te treden bij overtreding en om dwangsommen te innen. De provincie komt in het kader van interbestuurlijk toezicht in beeld. De ministers van BZK en OCW zijn systeemverantwoordelijk.
Wanneer kan overgegaan worden tot onteigening van percelen of panden als er in tijden van woningnood grond braak blijft liggen en panden verkrotten of wanneer beloften niet worden nagekomen? Vindt u de huidige wet- en regelgeving hiertoe voldoende of bent u bereid tot een aanscherping om er voor te zorgen dat zich herhalende patronen kunnen worden gestopt?
Op basis van de Erfgoedwet hebben eigenaren een instandhoudingsplicht voor hun rijksmonumenten. Onteigening van percelen of panden, waaronder rijksmonumenten, is onder meer mogelijk ter uitvoering van een vastgesteld bestemmingsplan of een plan van werkzaamheden voor het opheffen van ernstig achterstallig onderhoud in het belang van de volkshuisvesting. Voor dit laatste moet wel eerst een handhavingstraject op basis van de Woningwet worden gevolgd.
Met het instrumentarium in de Woningwet, de bepalingen over rijksmonumenten in de Wabo en de Erfgoedwet, de mogelijkheden om te bestraffen en in het uiterste geval de inzet van de onteigeningswet, ben ik van mening dat gemeenten voldoende mogelijkheden hebben om herhalende patronen te stoppen. Het is daarbij wel van groot belang dat gemeentes niet te lang wachten met handhaven.
Hoe verhoudt het eigendomsrecht zich tot de plicht om zorg te dragen voor rijksmonumenten? Is het mogelijk om in geval van verwaarlozing van monumenten (gemeentelijk dan wel rijksmonumenten) (eerder) over te gaan tot onteigening, zodat monumenten beter beschermd worden? Bent u bereid hiervoor wet- en regelgeving aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 6.
De verkoop van hofjeswoningen door woningcorporaties |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat woningcorporatie Lefier 29 hofjeswoningen en een kerkje verkoopt, terwijl het hofje een maatschappelijke functie vervult en van de Groningse gemeenschap is?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bericht.
De verkoop van corporatiewoningen is gebonden aan regels zoals verwoord in het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (BTIV). Wanneer deze zijn gevolgd, kan verkoop plaatsvinden. De Autoriteit woningcorporaties controleert of aan de regels is voldaan en toetst in het belang van de volkshuisvesting. Óf en welke woningen worden verkocht, is in beginsel een zaak van lokale partijen. Gemeente, huurdersorganisatie en woningcorporatie kunnen daarover afspraken maken.
Hoe is het mogelijk dat het hofje Pepergasthuis verkocht wordt ondanks dat huurders, de gemeente en de kerkgemeenschap ertegen zijn? Welke rol speelt de Autoriteit Woningcorporaties hierin?
De Aw heeft een positief besluit afgegeven op de voorgenomen verkoop. De verkoop voldoet naar het oordeel van de Aw aan de voorwaarden die het BTIV voorschrijft. Daarbij zijn de belangen van huurders, gemeente en Lefier door de Aw meegewogen. De gemeente heeft inmiddels bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Aw, deze procedure loopt nog. Naar mening van de gemeente waren aan haar aanvankelijke instemming met de verkoop voorwaarden verbonden die niet zijn gerespecteerd.
Waarom is de huurders zelf niet om hun mening gevraagd door de corporatie? Bent u van mening dat huurders instemmingsrecht zouden moeten hebben bij de verkoop van hun huurhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Lefier geeft aan dat de bewoners vanaf het begin zijn geïnformeerd over de verkoop door middel van brieven en bijeenkomsten. Volgens Lefier is de mening van huurders meegenomen in het traject.
Voor wat betreft een instemmingsrecht voor huurders bij verkoop van woningen: met de huidige regelgeving zijn de belangen van de verschillende betrokken partijen (corporatie, huurders, gemeente) geborgd. Een instemmingsrecht voor huurders haalt de balans in die bredere afweging weg.
Bent u het met de gemeente Groningen eens dat voorkomen moet worden dat het rijksmonument, dat met gemeenschapsgeld is gerestaureerd, in commerciële handen komt? Zo nee waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om het te voorkomen?
Zoals gezegd heeft de Aw de voorgenomen verkoop beoordeeld en goedgekeurd en zijn de belangen van de gemeente, de huurders en Lefier daarin meegenomen. Er loopt op dit moment een bezwaarprocedure van de gemeente tegen het besluit van de Aw.
Meer in het algemeen is er geen reden om verkoop van monumenten door corporaties op voorhand af te wijzen. Monumenten kunnen kostbaar zijn in het onderhoud en herstel, de daarmee gemoeide middelen zouden ook kunnen worden ingezet voor bijvoorbeeld de nieuwbouw van sociale woningen of voor verduurzaming van de bestaande voorraad. Het is in beginsel aan lokale partijen om de afweging te maken of een monumentaal complex behouden moet blijven voor de sociale verhuur of dat dit kan worden verkocht en met de middelen andere volkshuisvestelijke activiteiten kunnen worden verricht.
Waarom is het bezwaar tegen verkoop door de kerk niet ontvankelijk verklaard? Hoe had dit voorkomen kunnen worden?
De kerk is in deze transactie aangemerkt als bedrijfsonroerend goed (BOG). Voor verkoop van BOG hoeft geen goedkeuring aan de Aw gevraagd te worden.
Is er een mogelijkheid om een hofjesstichting te vormen, zodat geen verhuurderheffing betaald hoeft te worden omdat de belastingvrije voet niet wordt overgeschreden, waardoor er geld kan worden vrijgemaakt voor onderhoud van het hofje?3
Rijksmonumenten zijn, met ingang van 2018, vrijgesteld van de verhuurderheffing. Voor het Pepergasthuis, dat als rijksmonument is gekwalificeerd, hoeft daarom geen verhuurderheffing te worden betaald.
In het algemeen geldt dat er een vrijstelling van de verhuurderheffing bestaat voor verhuurders met minder dan 50 woningen, die geen banden hebben met een andere verhuurder. Is er sprake van onderlinge verwevenheid tussen de stichting en een andere verhuurder, dan wordt het bezit van de stichting voor de heffing en de toepassing van de vrijstelling samengenomen met het bezit van die andere verhuurder.
Zijn er vergelijkbare kwesties in andere gemeenten waarbij betaalbare hofjeswoningen verkocht dreigen te worden door woningcorporaties, zoals eerder gebeurde in Utrecht en Amersfoort? Zo ja, hoeveel en waar?4
Er worden geen gegevens bijgehouden over voorgenomen verkopen op complexniveau door woningcorporaties en de aard van die woningen.
Wat kunnen u en de gemeenten bestuurlijk en juridisch doen om te voorkomen dat het hofje een toeristische verhuurlocatie, een Airbnb-hofje, wordt of dat de nieuwe eigenaar/eigenaren het maatschappelijke karakter en de betaalbare huurprijzen verkwanselen? Vindt u dat Rijk en gemeente hiertoe genoeg mogelijkheden hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente kan via het bestemmingsplan sturen op activiteiten. In het bestemmingsplan kan bijvoorbeeld worden aangegeven dat een bepaald complex de bestemming wonen heeft en niet een hotelfunctie. Het is aan de gemeente om hierop te handhaven.
Voor wat betreft het reguleren van de verhuur via Airbnb is het wetsvoorstel «Toeristische verhuur van woonruimte» van belang, waarmee de ministerraad op 28 juni jl. heeft ingestemd. Het wetsvoorstel zal na ommekomst van de Raad van State aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Verder kan de verkopende corporatie afspraken maken met de beoogde koper en deze in het koopcontract laten vastleggen. Eerder heb ik al aangegeven dat gemeente, de verhuurderorganisaties en de woningcorporaties afspraken kunnen maken over het behoud van voldoende sociale huurwoningen en de verkoop van bepaalde complexen. Ik zie geen reden voor meer regelgeving op dit terrein. Ik wijs hierbij naar mijn brief van 5 februari 2018 (Kamerstuk 32 848, nr. 467) over de reeds bestaande mogelijkheden voor kettingbedingen bij corporatieverkopen.
Bent u van mening dat het verhuren en beheren van hofjeswoningen behoort tot de kerntaken van een woningcorporatie? Bent u bereid om corporaties de (financiële) ruimte te geven om deze taak naar behoren uit te voeren, waardoor de huurprijzen van hofjeswoningen betaalbaar blijven en de maatschappelijke functie kan worden gewaarborgd?
De kerntaak van woningcorporaties is het verhuren van kwalitatief passende woningen tegen een betaalbare prijs aan huishoudens met een lager inkomen. Dat kunnen hofjeswoningen zijn. Het is echter niet zo dat het verhuren en beheren van hofjeswoningen, of ander monumentaal bezit, een kerntaak op zichzelf is van corporaties.
Woningcorporaties worden wel net als andere eigenaren van rijksmonumenten door het Rijk financieel ondersteund bij het onderhouden van hun monumenten. Zo zijn de eigenaren voor hun rijksmonumenten vrijgesteld van het betalen van verhuurdersheffing. Daarnaast komen ook woningcorporaties in aanmerking voor restauratiesubsidies van het Rijk en provincies.
Wat is uw reactie op het onderzoek van drs. Floris Lazrak uit 2018 over sociale verhuur van monumenten, waaruit onder meer blijkt dat investeren in monumentaal vastgoed bedrijfseconomisch onrendabel is, maar tegelijkertijd maatschappelijke baten genereert? Wat is uw reactie op de bevinding in het onderzoek dat door de huidige sociale verhuur van monumenten de rekening van monumenten-beheer bij lage inkomens wordt gelegd, terwijl andere partijen financieel niet bijdragen in de kosten maar wel delen in de baten? Kunt u op de negen aanbevelingen afzonderlijk ingaan?5
Het is aannemelijk dat investeren in monumentaal bezit maatschappelijke baten genereert. Dat geldt zowel voor monumenten in bezit van woningcorporaties als voor monumenten in bezit bij andere partijen. En ook zijn investeringen in monumenten niet altijd onrendabel. Ik heb aangegeven dat het beheer van monumenten voor corporaties duurder kan zijn dan het overige bezit. Het is in beginsel aan lokale partijen om te beoordelen of het wenselijk is of monumentale complexen voor de sociale verhuur beschikbaar moeten zijn/blijven, dan wel dat een verkoop of verhuur in een hoger marktsegment meer in de rede ligt omdat de daarmee gegenereerde middelen meer bijdragen aan het invullen van de sociale taak. Vanuit dit uitgangspunt beoordeel ik de aanbevelingen uit het rapport van de heer Lazrak.
Verder wil ik er op wijzen dat woningcorporaties evenals andere professionele eigenaren gebruik kunnen maken van subsidieregelingen en leningen voor rijksmonumenten. Het gaat daarbij om:
Reactie:
Corporaties kunnen kiezen om hun monumentale bezit in hun niet-daeb tak onder te brengen. De daarvoor in aanmerking komende woningen kunnen dan geliberaliseerd worden verhuurd. De winst die in de niet-daeb-tak wordt behaald, kan terugvloeien naar de daeb-tak van de corporatie. De opbrengsten daarvan kunnen ze aanwenden voor het betaalbaar houden van monumentaal bezit, maar ook voor overige doelen. De regelgeving staat overigens niet toe dat corporaties zich begeven op de hotelmarkt, ook als het bestemmingsplan die mogelijkheden biedt. Commerciële activiteiten zijn alleen toegestaan, ook in de niet-daeb-tak, als deze zijn gericht op de wijk of buurt en ten dienste staan van de volkshuisvestelijke taken van de corporatie.
Reactie:
De toelichting bij de aanbeveling spreekt over het toevoegen van kwaliteit bij monumentale woningen zodat deze ook in het geliberaliseerde segment verhuurd kunnen worden. Het woningwaarderingsstelsel kent thans al extra punten toe aan woningen gelegen in rijksmonumenten en in beschermde stads- en dorpsgezichten. Veel van deze woningen kunnen daarom al geliberaliseerd verhuurd worden. Het is daarnaast aan de corporaties zelf om, in samenspraak met gemeente en huurders, de afweging te maken of zij, bij woningen die onvoldoende kwaliteit hebben voor verhuur in het marktsegment, willen investeren zodat deze woningen in het duurdere huursegment verhuurd kunnen worden. De marktomstandigheden verschillen per regio, niet in elke regio zal evenveel ruimte zijn voor verhuur in het duurdere huursegment. Ook verschillen de financiële mogelijkheden en de opgaven per corporatie.
Reactie:
Inzicht in de kosten en opbrengsten per complex is bevorderlijk voor goede afwegingen ten aanzien van de afzonderlijke complexen. Het is aan de corporaties zelf om te bepalen hoe ze hun administratie inrichten ten behoeve van het adequaat nemen van investeringsbeslissingen en maatschappelijke taakopvattingen.
Reactie:
Gemeenten bepalen zelf welke onderwerpen zij aan bod willen laten komen in de woonvisie. Dat kan per gemeente verschillend zijn. Verder is het aankopen en beheren van monumentaal bezit geen specifieke kerntaak van woningcorporaties. Een gemeente kan een corporatie niet verplichten om monumentaal bezit te verwerven of aan te houden enkel omdat zij van mening is dat reguliere marktpartijen hier taken laten liggen. Gemeente, huurdersorganisatie en corporatie kunnen wederzijdse prestatieafspraken maken over het behoud van bepaalde monumentale complexen van het daeb-bezit voor de huisvesting van de doelgroep van lagere inkomens.
Reactie:
Gemeenten kunnen inzake de onroerendezaakbelasting een vrijstelling invoeren. Gelet op het objectieve karakter van de onroerende zaakbelasting ligt een vrijstelling voor een type object voor de hand. Een vrijstelling voor gemeentelijke monumentenpanden zal alsdan kunnen gelden voor alle objecten die kwalificeren als gemeentelijk monumentenpand. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat gemeenten ook andere mogelijkheden hebben om gemeentelijke monumentenpanden te behouden en de eigenaren te ondersteunen (bijvoorbeeld middels subsidieverlening).
Reactie:
Als renovatie leidt tot woningverbetering, dan kan een hogere huurprijs worden gevraagd. Het is aan de corporaties om te bepalen in welk prijssegment ze de (verbeterde) woningen willen verhuren. Daarbij geldt dat corporaties hun daeb-woningvoorraad bij voorrang moeten inzetten voor de doelgroep van lagere inkomens. Zij zullen hun huurbeleid hierop afstemmen. Ook kunnen zij prestatieafspraken met de gemeenten en de huurdersorganisatie maken over het behoud van voldoende sociale huurwoningen, eventueel verbijzonderd naar wijken en buurten.
Reactie:
Thans is al geregeld dat voor rijksmonumenten geen verhuurderheffing hoeft te worden betaald.
Reactie:
In de toelichting van de aanbeveling wordt gesproken over mogelijke hindermacht van huurders. Aanbevolen wordt om deze mogelijke hindermacht te beperken.
Een verhuurder kan het reguliere onderhoud van woningen uitvoeren zonder dat daar instemming van de huurders voor noodzakelijk is. Dat geldt ook voor het onderhoud van de monumentale elementen van woningen. Bij woningverbetering is dat anders, daar moet de verhuurder een voorstel doen aan de huurder voor verbetering, inclusief de gevolgen voor de huurprijs. Huurders kunnen het voorstel weigeren, bij woningcomplexen moet de verhuurder de instemming verkrijgen van 70% van de huurders om de woningverbetering te laten doorgaan. De regelgeving draagt daarmee bij aan het draagvlak onder huurders voor woningverbetering. Aangezien het onderhoud van de monumentale elementen ook zonder instemming van huurders kan plaatsvinden, is een aanpassing van het instemmingsrecht vanuit monumentenbehoud niet nodig.
Reactie:
Het is goed om bij investeringen en renovatieprojecten alle relevante aspecten in de afweging mee te nemen. Leefbaarheidseffecten zullen daarbij vooraf niet altijd duidelijk en kwantificeerbaar zijn.
Bent u bereid u proactief in te spannen om hofjeswoningen in handen van woningcorporaties of hofjesstichtingen te houden, en waar nodig de Woningwet hiervoor aan te passen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om deze vragen een voor een te beantwoorden, nog voor het AO Woningcorporaties / evaluatie Woningwet plaatsvindt?
Ja.
Het dubbeldorp Spaarndam |
|
Albert van den Bosch (VVD), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de motie-Van den Bosch c.s. (Kamerstuk 34 827, nr. 6) en de brief van 24 april 2019 (Kamerstuk 34 827, nr. 7) over het dubbeldorp Spaarndam, dat deels in de gemeente Haarlem en deels in de gemeente Haarlemmermeer ligt?
Ja.
Waarom hebt u, ter uitvoering van de hiervoor genoemde motie, pas op 5 maart 2019 gedeputeerde staten van Noord-Holland verzocht een gesprek te faciliteren om na te gaan of een grenscorrectie een duurzame oplossing is voor het dubbeldorp Spaarndam en of dit op voldoende draagvlak van de inwoners van Spaarndam kan rekenen?
Over een eventuele grenscorrectie dienen de raden van de gemeenten Haarlem en Haarlemmermeer zich te kunnen uitspreken. De (nieuwe) gemeente Haarlemmermeer is pas op 1 januari 2019 ontstaan als gevolg van de samenvoeging van Haarlemmerliede c.a. en Haarlemmermeer. Het was daarom niet wenselijk om de gesprekken eerder dan begin 2019 van start te laten gaan. Tegelijkertijd kan een eventuele grenscorrectie niet eerder dan 1 januari 2020 van kracht worden, waardoor er begin maart nog voldoende tijd was voor het benodigde proces.
Bent u bereid om bij gedeputeerde staten van Noord-Holland na te gaan wanneer het gesprek met de gemeenten Haarlemmermeer en Haarlem zal plaatsvinden?
Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben inmiddels de eerste (verkennende) gesprekken gevoerd met de dorpsraad Spaarndam en de gemeenten Haarlem en Haarlemmermeer.
Waarom wordt de Kamer pas tegen het einde van 2019 geïnformeerd over de uitkomsten van de gesprekken over de positie van het dubbeldorp Spaarndam? Kan er eerder duidelijkheid zijn? Zo nee, waarom niet?
De Kamer heeft mij gevraagd om haar binnen een jaar na het eindigen van de herindelingsprocedure te informeren over de uitvoering van de motie. Met het ontstaan van de nieuwe gemeente Haarlemmermeer per 1 januari 2019, is de herindelingsprocedure afgerond. In lijn met het verzoek van de Kamer en in de wetenschap dat een zorgvuldige procedure ook enige doorlooptijd vergt, zal ik haar daarom uiterlijk eind 2019 nader informeren. Mocht er eerder duidelijkheid zijn over de uitkomsten van de gesprekken, dan zal ik de Kamer vanzelfsprekend eerder informeren.
Weet u of de provincie Noord-Holland voornemens is om een onderzoek te starten naar een mogelijke grenscorrectie voor het dubbeldorp Spaarndam met als doel om na te gaan of dit een duurzame oplossing is en of dit op voldoende draagvlak bij de inwoners van Spaardam kan rekenen? Zo nee, bent u bereid om hiernaar bij de provincie te informeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb gesteld, zijn gedeputeerde staten van Noord-Holland gestart met (verkennende) gesprekken met de dorpsraad Spaarndam en de betrokken gemeenten. Daarmee is ook het gevraagde onderzoek van start gegaan en ik heb er vertrouwen in dat gedeputeerde staten de bedoelde grenscorrectie zorgvuldig en consciëntieus zullen onderzoeken.
Deelt u de mening dat een onderzoek naar een eventuele grenscorrectie voor het dubbeldorp Spaarndam duidelijkheid kan brengen over de positie van het dubbeldorp Spaardam? Zo nee, waarom niet?
In lijn met het beleidskader gemeentelijke herindelingen dat ik op 22 maart jl. aan de Kamer heb aangeboden1, acht ik het wenselijk dat een eventuele grenscorrectie berust op draagvlak van de betrokken gemeenten. De gesprekken van gedeputeerde staten van Noord-Holland zullen daarover duidelijkheid geven; in het bijzonder als de gemeenteraden zich expliciet uitspreken. Overigens was het een expliciete wens van de raad van de voormalige gemeente Haarlemmerliede c.a. om «ongedeeld over te gaan» en dus om geen grenscorrectie toe te passen ten aanzien van Spaarndam.
Amersfoort dat reeds in 2030 geheel van het gas af wil zijn |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de Nieuwsuur-uitzending van 1 mei 2019?1
Ja, deze uitzending is mij bekend.
Deelt u de mening dat het van onverantwoorde grootheidswaan getuigt dat Amersfoort reeds in 2030 geheel van het gas af wil zijn? Deelt u de mening dat deze wezenloze klimaatplannen onmogelijk, onzinnig en onbetaalbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Wel vind ik dat de wethouder van Amersfoort heel ambitieus is, dat het van belang is het proces van besluitvorming zorgvuldig te doorlopen, te toetsen of een dergelijk tempo tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten mogelijk is en voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. In het ontwerp Klimaatakkoord is aangegeven dat het streven is om via een wijkgerichte aanpak in 2030 ca. 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen van het aardgas af te halen en in 2050 geheel aardgasvrij te zijn. Gemeenten bepalen hierbij zelf op welke wijze het beste de wijken van het aardgas af kunnen worden gehaald en voor hoeveel wijken dat geldt vóór 2030. Alle gemeenten stellen hiervoor uiterlijk in 2021 Transitievisies Warmte op. Gemeente Amersfoort is hier inmiddels al ver mee. De uitspraak van wethouder Janssen van Amersfoort om in 2030 geheel van het aardgas af te zijn is een uiting van de ambitie van het gemeentebestuur, die de komende periode met de stad, haar bewoners en bedrijven verder wordt uitgewerkt. De gemeenteraad, die de Transitievisie Warmte van Amersfoort in het najaar behandelt, heeft een belangrijke rol om het tempo vast te stellen. In de concept Transitievisie Warmte van Amersfoort staat verwoord, dat woningen en gebouwen op zijn vroegst in 2032 CO2-neutraal zullen zijn, afhankelijk van het tempo waarin de wijkwarmteplannen gereed zijn, van financieringsmogelijkheden en van landelijke wet- en regelgeving.
Op welke wettelijke basis kunnen gemeenten, zoals Amersfoort, momenteel huiseigenaren dwingen van het gas af te gaan?
Gemeenten hebben nu geen wettelijke grondslag om huiseigenaren te dwingen van het aardgas af te gaan. Het Rijk beziet momenteel welk samenstel van regels nodig is om de verduurzaming van de gebouwde omgeving voldoende te kunnen ondersteunen. Daarbij wordt ook gekeken naar afsluitbevoegdheden voor gemeenten. Een dergelijke bevoegdheid is bedoeld voor de gevallen dat andere middelen niet tot het gewenste effect hebben geleid. Een middel in laatste instantie dus, waarvan de toepassing in het concrete geval zorgvuldig moet gebeuren en omkleed moet zijn met voldoende waarborgen voor de belangen van de eigenaar en de bewoners van de woning.
Bij de uitwerking daarvan kan aan het volgende worden gedacht. De gemeente besluit (door het wijzigen van het gemeentelijke omgevingsplan) wanneer welke wijk van het aardgas af gaat en overgaat op een duurzaam alternatief. Dat besluit wordt voorbereid met de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. De gemeente geeft kennis van het voornemen tot het nemen van het besluit. Het ontwerp van het te nemen besluit wordt ter inzage gelegd. Eenieder kan zienswijzen naar voren brengen. Tegen het gemeentelijk besluit staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen besluiten waarmee de gemeente in concrete gevallen uitvoering geeft aan de regels van het omgevingsplan staat de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
Het Rijk beziet in overleg met de VNG momenteel of dit samenstel van regels voldoende is om de verduurzaming van de gebouwde omgeving te ondersteunen en of dit voldoende bescherming biedt aan eigenaren en bewoners.
Overigens is dwang nadrukkelijk niet het vertrekpunt in het kabinetsbeleid. Het kabinet gaat uit van een goed aanbod van een betaalbaar, betrouwbaar en duurzaam alternatief voor aardgas in combinatie met ontzorgings- en fínancieringsarrangementen. Verder leren gemeenten binnen het Programma Aardgasvrije Wijken, met proeftuinen en een kennis- en leerprogramma, op welke wijze de transitie naar aardgasvrije wijken het beste vormgegeven kan worden.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat het enerzijds steeds moeilijker is geworden om überhaupt een hypotheek te krijgen, maar anderzijds huiseigenaren wél extra leningen opgedrongen moeten kunnen worden voor allerlei onzinnige klimaatmaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Huishoudens worden geen extra leningen opgedrongen. Huishoudens krijgen wel betere financieringsmogelijkheden, en betere subsidiemogelijkheden. Ook wordt er met opdachtgevers en opdrachtnemers in de bouw- en installatiebranche gewerkt aan innovatie en kostenreductie. Uitgangspunt is dat de maandelijkse financieringslasten voor klimaatmaatregelen zich gaan terugverdienen via een lagere energierekening. Huishoudens kunnen daarbij zelf bepalen hoe zij energiebesparende maatregelen financieren: met eigen middelen of bijvoorbeeld een (hypothecaire) lening en of zij daarbij gebruik kunnen en willen maken van subsidieregelingen. Kredietverstrekkers moeten bij het verstrekken van (hypothecair) krediet vaststellen of de lening voor de consument verantwoord is. De Regeling hypothecair krediet bevat inkomenscriteria voor het verstrekken van hypothecair krediet en regels voor de maximale hoogte van het hypothecair krediet ten opzichte van de waarde van de woning. In de Regeling wordt extra leenruimte geboden voor energiebesparende maatregelen. De ratio hiervan is dat energiebesparende maatregelen zorgen voor een lagere energierekening en daarmee lagere vaste lasten. Door deze besparing ontstaat extra ruimte voor hypotheeklasten.
Deelt u de mening dat zowel huiseigenaren als huurders – die met «dank» aan dit kabinet hun maandelijkse lasten steeds verder omhoog zien gaan – wel wat anders aan hun hoofd hebben dan nutteloze zaken als verduurzaming en CO2-reductie? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. In de beantwoording van eerdere – soortgelijke – vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 933) is aangeven dat het Klimaatakkoord van Parijs een doorbraak is in de strijd tegen de verdere opwarming van de aarde en het kabinet er alles aan wil doen om de doelstellingen uit dit akkoord te realiseren. Verduurzaming en CO2-reductie dragen bij aan het halen van deze doelstelling. Daarbij is het wel noodzakelijk om de kosten van het te voeren beleid zo laag mogelijk te houden. Uitgangspunt is dan ook dat de verduurzaming voor iedereen betaalbaar moet zijn en gefinancierd moet kunnen worden. Dit vormt voor het kabinet bijvoorbeeld aanleiding om met voorstellen te komen om de lasten tussen huishoudens en bedrijven evenwichtiger te verdelen zoals aangekondigd in de brief van 13 maart 2019 (Kamerstuk 32 813, nr. 307).
Hoeveel «klimaateffect» behaalt Amersfoort door in 2030 geheel van het gas af te gaan? Wat is daarvan het effect op de temperatuur van de aarde? Kunt u een onderbouwde berekening verstrekken? Zo nee, waar is deze klimaatonzin naar uw mening dan feitelijk goed voor?
De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor 32% van het totale energiegebruik in Nederland en hiervoor wordt nog circa 90% aardgas gebruikt. In zijn totaliteit moeten de voorstellen in het ontwerpKlimaatakkoord voor de gebouwde omgeving bijdragen aan een reductie van de CO2-uitstoot van 3,4 Mton in 2030 ten opzichte van het basispad. Dit is dus een aanzienlijke reductie binnen de gebouwde omgeving waar ook Amersfoort aan wil bijdragen. Het is duidelijk dat de bijdrage van een individuele gemeente zoals Amersfoort op wereldniveau niet groot is. Door in alle gemeenten en sectoren maatregelen te nemen kan Nederland haar deel van de opgave realiseren en bijdragen aan het halen van de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs.
Bent u bereid de inwoners van Amersfoort – die zich, onder andere vanwege de torenhoge kosten, terecht zorgen maken – tegen deze gemeentelijke dwaling in bescherming te nemen en in te grijpen? Bent u bereid het (concept-)Klimaatakkoord en alle andere (gemeentelijke) klimaatplannen onmiddellijk door de shredder te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Gemeenten spelen een belangrijke rol bij de realisatie van de klimaatdoelstellingen. Hierbij zijn gemeenten vrij om zelf invulling te geven aan de wijze van verduurzaming van de gebouwde omgeving en vindt het debat hierover plaats in de gemeenteraad.
Aardgasvrij bouwen na 1 juli 2018 |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van het lid Koerhuis tijdens het debat over het verslag van het algemeen overleg (VAO) Energiebesparing/Energieprestatie van gebouwen over het feit dat er geen sprake is van een absoluut gasverbod (13 maart 2019)?
Ja.
Hoeveel woningen zijn er gebouwd sinds 1 juli 2018 waarop de Wet Voortgang Energietransitie van toepassing is? Hoeveel woningen daarvan zijn op aardgas aangesloten?
Ik heb geen precies beeld hoeveel woningen er gebouwd zijn sinds 1 juli 2018 waarop de Wet Voortgang Energietransitie van toepassing is. Het gaat dan om woningen die inmiddels gebouwd zijn waarvan de aanvraag van de bouwvergunning na 1 juli 2018 is ingediend. Er is geen registratie van opgeleverde woningen voorhanden om deze informatie uit af te leiden.
Ik kan echter wel een beeld schetsen. In 24 Nederlandse gemeenten (stand begin mei 2019) zijn er uitzonderingen gemaakt. Het betreft in totaliteit ongeveer 1.200 woningen. Dat is dus het totale aantal woningen waarop de wijziging van de Wet Voortgang Energietransitie van toepassing was en die toch een aardgasaansluiting zullen krijgen of hebben gekregen.
Welk deel daarvan al is opgeleverd kan ik niet zeggen. Gemiddeld zitten er ongeveer 22 maanden tussen een aanvraag voor een vergunning en de bouw van de woning. In zijn algemeenheid lijkt het logisch dat een belangrijk deel van de uitzonderingen betrekking heeft op woningen waarvan de bouw korter dan gemiddeld na de vergunningaanvraag was gepland. Immers de kans is dan groter dat aanpassing van de bouwplannen tot vertraging leidt.
Welke uitzonderingsgronden zijn toegepast om deze woningen op aardgas aan te sluiten en in welke mate?
De gemeente wijst via een collegebesluit een gebied aan waar de aansluitplicht van de netbeheerder wel geldt. Ik heb geen overzicht van de achterliggende motivatie van deze besluiten. Ook de VNG bleek dat bij navraag niet te hebben. Het is aan de betreffende gemeenteraad om hier controle op uit te oefenen.
Wat is het voordeel voor uitgezonderde woningen in kosten en tijd nu geweest en in hoeverre is dit beeld gelijk voor verschillende alternatieven, zoals warmtenetten, warmtepompen, houtkachels, pelletkachels en bijgemengd aardgas?
Bij de woningen waarvoor een uitzondering geldt moet er sprake zijn geweest van een zwaarwegende reden van algemeen belang. Het niet, of vertraagd, tot stand komen van de woning kan een zwaarwegende reden van algemeen belang zijn. Het voordeel moet in deze gevallen dus naar verwachting zijn dat woningen sneller zijn gebouwd dan als er geen uitzondering voor de woningen gold en deze aardgasvrij zouden moeten worden gebouwd.
Er kan eveneens sprake zijn van een kostenvoordeel op de initiële investering. Onderzoeksbureau DWA heeft in 2018 de investeringskosten bij een standaard tussenwoning van verschillende alternatieven voor aardgas in kaart gebracht1. Die investeringen lopen uiteen van ongeveer 5.000 euro tot ongeveer 15.000 euro exclusief BTW en subsidie. DWA vergeleek zes oplossingen. De laagste investering had de aansluiting op een warmtenet met een hogere temperatuur. Varianten waarbij gebruik werd gemaakt van een warmtepomp (bodem of lucht als bron) zaten in het midden qua investeringskosten. De investeringskosten van varianten met een warmtenet met een lage temperatuur en een (booster)warmtepomp kwamen het hoogst uit de vergelijking. Oplossingen die gebruik maken van biomasssa, zoals hout en houtpellets, worden nauwelijks toegepast. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Wat is nu het perspectief voor woningeigenaren in uitzonderingswijken? Wanneer krijgen deze woningeigenaren duidelijkheid over een toekomstige duurzame warmtevoorziening en hoe worden zij daarin ondersteund?
Gemeenten maken met betrokkenheid van stakeholders uiterlijk eind 2021 een Transitievisie Warmte waarin ze het tijdpad vastleggen waarop wijken van het aardgas gaan. Voor wijken waarvan de transitie voor 2030 is gepland, maken zij ook de potentiële alternatieve energie-infrastructuren bekend en bieden zij inzicht in de maatschappelijke kosten en baten en de integrale kosten voor eindverbruikers hiervan.
De ondersteuning voor eigenaar-bewoners in uitzonderingswijken is hetzelfde als voor eigenaar-bewoners in andere wijken die aardgasvrij worden. Deze ondersteuning bestaat vooral uit informatievoorziening, financiële instrumenten, ontzorging en het borgen van een goede participatie.
Welke alternatieven, zoals warmtenetten, warmtepompen en pelletkachels, zijn toegepast bij nieuwbouwprojecten waarbij aardgasvrij is gebouwd sinds 1 juli 2018 en in welke mate?
Ik heb geen precies beeld van de toegepaste verwarmingsmethoden bij gebouwde woningen die aardgasvrij zijn gebouwd sinds 1 juli 2018. Er is geen registratie van opgeleverde woningen voorhanden om deze informatie uit af te leiden. Voor veel van de woningen die tussen 1 juli 2018 en nu zijn gebouwd zal de bouwvergunning van vóór 1 juli 2018 van kracht zijn. Deze woningen kunnen dus nog een aardgasaansluiting hebben gekregen zonder dat de gemeente daarvoor een uitzondering diende te maken.
Op basis van de vergunningsaanvragen en de gemiddelde tijd tussen vergunningsaanvraag en de bouw van een woning kan ik een inschatting geven.
Vanwege de langere doorlooptijd van de vergunningsaanvraag tot aan de bouw zijn de data van grote appartementengebouwen (meer dan 200 woningen) onbetrouwbaar. Deze heb ik in de onderstaande tabel buiten beschouwing gelaten.
HR-ketel
50%
Warmtepomp
25%
Hybride warmtepomp
10%
Externe warmtelevering
15%
Biomassa, zoals hout
0,3%
Bron: Bewerking RVO op Bouwtrend
Hoeveel woningen worden er tot nu toe verwarmd met aardgas dat is bijgemengd met bijvoorbeeld waterstof? Verwacht u dat dit de komende jaren toeneemt?
In de distributienetten is het toegestaan om 0,5% waterstof bij te mengen. Het gehalte waterstof hoeft overigens niet het gevolg te zijn van specifiek bijmengen, maar kan ook het gevolg zijn van de samenstelling van het gebruikte aardgas of groen gas, waar van nature waterstof in kan zitten. Voor zover ik weet worden er momenteel nog geen woningen verwarmd met aardgas dat specifiek is bijgemengd met waterstof. Er wordt momenteel wel veel onderzoek gedaan naar toepassingen van waterstof voor verwarming in de gebouwde omgeving. Bijmengen van waterstof tot een bepaald percentage kan helpen om het aardgasgebruik te verduurzamen en om de productie van duurzame waterstof te stimuleren. We verwachten dat deze optie de komende tijd meer aandacht zal krijgen, ook in het licht van een Europese discussie over verduurzaming van het gassysteem.
Momenteel loopt er een project van Stedin in Rozenburg waar in een appartementengebouw de toepassing van verwarming met 100% waterstof wordt gedemonstreerd. Ook zijn er soortgelijke projecten aangekondigd in onder andere Stad aan ’t Haringvliet en Hoogeveen. Waterstof kan ook worden gebruikt voor de piekwarmtevraag in combinatie met hybride warmtepompen. Naast waterstof kunnen uiteraard ook andere hernieuwbare gassen worden ingevoed op het gasnet, zoals synthetisch methaan of biogas wanneer deze zijn opgewerkt naar aardgaskwaliteit (groen gas).
Is het waar dat met lichte aanpassingen, nu al bestaande cv-installaties gevoed kunnen worden met gemengd aardgas? Zo ja, met welke lichte aanpassingen en tot welk percentage kan aardgas bijgemengd worden?
Bestaande CV-installaties die aangesloten zijn op het laagcalorische gasnet kunnen ten minste tot 0,5% waterstof in het te verbranden gas aan. Op enkele locaties wordt door inzet van groen gas dit percentage nu al gehaald, maar op de meeste locaties is het gehalte waterstof vrijwel 0%. Tot 0,5% waterstof kan er dus bijgemengd worden.
Het verschilt per CV-installatie of een lichte aanpassing volstaat om veilig hogere gehaltes waterstof aan te kunnen. Het hangt er ook sterk vanaf welk gehalte aan waterstof, of algemener geformuleerd, welke gassamenstelling de CV-installaties aan moeten kunnen. Hiervoor geldt globaal dat hoe sterker de samenstelling afwijkt van de samenstelling waarvoor de CV-installaties gekeurd zijn, de aanpassingen groter zijn. De aanpassingen kunnen bestaan uit bijvoorbeeld het vervangen van de brander of uit het anders instellen van de luchttoevoer.
Waarschijnlijk zijn er CV-installaties waarvan de vervanging goedkoper is dan een aanpassing. Bij sommige CV-installaties blijkt misschien dat een aanpassing niet nodig is waardoor nu al gas met meer dan 0,5% waterstof verbruikt kan worden. Bij sommige testen is zelfs tot 20% mogelijk gebleken. In het algemeen geldt echter dat de eisen bij de keuring van nu opgestelde CV-installaties de veiligheid niet borgen voor hogere aandelen waterstof.
Hoe is nu voldoende ruimte ingebouwd, zodat woningeigenaren kunnen profiteren van een toekomstige duurzame warmtevoorziening om hun woningen te verwarmen?
Duurzame warmte van woningen zal in veel gevallen extra isolatie van woningen noodzakelijk maken. Bij toepassing van warmtepomp als alternatieve bron van verwarming ontstaat de mogelijkheid om de woning in de zomer te koelen. Voor bewoners kunnen deze beide maatregelen een comfortverbetering betekenen. Op deze wijze kunnen zij profiteren van een duurzame warmtevoorziening.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen Overleg Bouwopgave?
Ja.
Gasloze sociale huurwoningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Sociale huurwoningen komen moeilijk los van het gas»?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat – gezien de protesten van sociale huurders tegen het gasloos maken van hun woningen en de rechter die hen bovendien in het gelijk heeft gesteld – bewoners helemaal niet zitten te wachten op uw onbetaalbare, onzinnige energietransitie? Zo nee, hoe interpreteert u hun protesten dan wel?
Nee, ik deel deze conclusie en mening niet en ben hiertoe niet bereid. Uit de aangehaalde praktijkvoorbeelden kan ik niet in algemene zin de conclusie trekken dat huurders niet zitten te wachten op verduurzaming van hun woning. Extra isolatie van woningen geeft een lagere energierekening en tevens vaak een beter comfort in de woning. Bij toepassing van een warmtepomp als alternatieve bron van verwarming ontstaat de mogelijkheid om de woning in de zomer te koelen. Tegenover het voorbeeld uit het artikel staan voorbeelden van huurders die wel instemmen met de verduurzaming van hun woning en daar achteraf tevreden over zijn. Huurders hebben hierbij de mogelijkheid een renovatievoorstel van hun verhuurder af te wijzen. Dat dit ook werkelijk gebeurt is mijns inziens het bewijs dat het systeem goed werkt. Wel zullen huurders veel waarde hechten aan betaalbare oplossingen voor de energietransitie. Dit blijft een belangrijk uitgangspunt: de aanpak moet haalbaar en betaalbaar zijn.
Deelt u de mening dat huurders – die met «dank» aan dit kabinet steeds meer moeite hebben om maandelijks rond te komen – wel wat anders aan hun hoofd hebben dan nutteloze zaken als verduurzaming en CO2-reductie? Bent u ertoe bereid onmiddellijk te stoppen met uw duurzaamheids- en klimaatonzin? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat het gasloos maken in Zoetermeer 110.000 euro en in Amsterdam 115.000 euro per sociale huurwoning kost?2 Bent u er nu eindelijk van overtuigd dat dergelijke bedragen absurd en onbetaalbaar zijn? Hoe denkt u dat zulke «investeringen» – waarbij bovendien de kosten van onderhoud, reparatie en dergelijke buiten beschouwing zijn gelaten – zich ooit kunnen terugverdienen?
Ik heb kennis genomen van het aangehaalde artikel. Het artikel vermeldt dat beide corporaties weliswaar meer betaalden dan € 100.000 per woning, maar dat ongeveer 50% energiemaatregelen betrof en 50% bouwkosten voor voorzieningen zoals een nieuw dak, wanden, vloeren, keuken en badkamer.
De in het artikel genoemde kosten hebben betrekking op een beperkt aantal woningen in Zoetermeer en Amsterdam. Het artikel geeft niet aan dat een dergelijke verbouwing, dus aardgasvrij maken met onder andere een nieuwe keuken en badkamer, voor elke woning in Zoetermeer of Amsterdam respectievelijk € 110.000 of € 115.000 gaat kosten.
Verhuurders kunnen investeringen in verduurzaming terugverdienen door een hogere huurprijs of door het met de huurder overeenkomen van een energieprestatievergoeding. Zoals het artikel aangeeft kan dit voor huurders gepaard gaan met gelijkblijvende woonlasten: tegenover de hogere huur of een energieprestatievergoeding staat immers een lagere energierekening.
Bent u ervan op de hoogte dat Aedes, de vereniging van woningcorporaties, een jaar geleden de totale kosten van het gasloos maken van alle sociale huurwoningen op 108 mrd. euro, oftewel bijna 52.000 euro per woning, heeft geschat?3 Denkt u niet dat de werkelijke kosten – gezien de praktijkvoorbeelden in Amsterdam en Zoetermeer – twee keer zo hoog zullen zijn?
Ik ben op de hoogte van het door u aangehaalde artikel waarin deze kosten worden genoemd. Het aangehaalde artikel en de daarin genoemde praktijkvoorbeelden Amsterdam en Zoetermeer geven geen aanleiding om te veronderstellen dat de werkelijke kosten twee keer zo hoog zullen zijn. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat sociale huurders in Amsterdam een door de woningcorporatie gestuurde «energiecoach» over de vloer kunnen krijgen, die de huurders moeten «helpen met energie besparen»? Deelt u de mening dat huurders zelf bepalen hoeveel energie zij verbruiken, aangezien zij er zelf voor betalen (en niet te weinig ook)? Bent u ertoe bereid deze controle of huurders zich wel «duurzaam genoeg» gedragen, onmiddellijk te stoppen?
Ik ben op de hoogte van het gebruik van energiecoaches. In veel gevallen werken woningcorporaties daarbij samen met door de Nederlandse Woonbond opgeleide energiecoaches. Het is daarbij niet zo dat energiecoaches sociale huurders controleren of dwingen tot minder energieverbruik. Het gaat om bewustwording van en inzicht bieden in het eigen energieverbruik. Ik vind het een goede zaak dat huurders op de hoogte zijn van de mogelijkheden die zij zelf hebben om energie te besparen en daardoor meer geld kunnen overhouden voor andere zaken.
Vindt u dat de nadelen van het gasloos maken van woningen, zoals de gigantische kosten (meer dan een ton per woning), de lasten voor de huurders (de huur gaat omhoog of zij moeten een energieprestatievergoeding aan de verhuurder betalen) en een afzichtelijke metershoge warmtepomp in de voortuin (zoals in Zoetermeer) die bovendien lawaai maakt, werkelijk opwegen tegen een «klimaateffect» dat compleet verwaarloosbaar is?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 deel ik niet de mening dat verduurzaming per definitie nadelig uitpakt voor de huurder. Tegenover een hogere huur of het betalen van een energieprestatievergoeding staat immers een lagere energierekening. Verder leidt verduurzaming vaak tot een beter comfort in de woning. Ik wil huurders die mogelijkheden niet ontzeggen. Verhuurders en huurders zijn heel goed in staat om hun eigen afwegingen te maken. Huurders hebben hierbij ook zeggenschap. Voor ingrijpende renovaties is de instemming van een meerderheid van de huurders nodig.
Het bericht dat de uitvaartpolis vaak zoek is |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nabestaanden laten duizenden euro’s liggen»?1
Ja.
Is het waar dat het technisch voorlopig niet haalbaar is om een uitputtend verzekeringsoverzicht te realiseren waar nabestaanden toegang toe krijgen in geval van overlijden? Waarom is dat?
Ik begrijp de behoefte aan een dergelijk overzicht. Het overlijden van een naaste is een ingrijpende gebeurtenis, die helaas in veel gevallen ook administratieve lasten en kosten voor nabestaanden met zich meebrengt. Een overzicht waar je op kunt zoeken welke polissen de overledene heeft, zou een handig hulpmiddel zijn. Aan het maken van zo’n overzicht zitten echter haken en ogen. Wie zijn de nabestaanden? Wie mogen dat overzicht gebruiken en hoe identificeren zij zich? En er zijn meer (technische) complicaties bij het realiseren van een dergelijk overzicht.
Ik heb daar contact over gehad met het Verbond van Verzekeraars. Het Verbond van Verzekeraars heeft aan mij bevestigd dat het op dit moment technisch niet haalbaar is om een uitputtend verzekeringsoverzicht te realiseren waar nabestaanden toegang toe krijgen in geval van overlijden.
Het Verbond heeft in april 2018 een test gelanceerd, in de vorm van een website, om consumenten een volledig en digitaal verzekeringsoverzicht te bieden. Uiteindelijk is deze test stopgezet. Het stopzetten hangt onder meer samen met het feit dat verzekeraars bij onder andere uitvaartverzekeringen geen Burgerservicenummer (BSN) en DigiD kunnen gebruiken, omdat er geen wettelijke grondslag bestaat op grond waarvan ze dat zouden mogen doen. Daardoor was het niet eenvoudig om de juiste verzekeringen online aan de juiste gebruiker te koppelen.
Dit is echter niet het enige probleem. Er bleken onvoldoende mogelijkheden voorhanden voor de bij de test aangesloten verzekeraars om hun aansluiting verder te optimaliseren en de website door te ontwikkelen tot een volwaardige dienst.
Er was al met al volgens het Verbond van Verzekeraars onvoldoende zekerheid dat de forse investering daadwerkelijk zou leiden tot een website met een lage drempel voor de consument en de garantie van een ruime dekking aan beschikbare verzekeringen. Volgens het Verbond van Verzekeraars zal de sector echter blijven zoeken naar andere mogelijkheden om een verzekeringsoverzicht te kunnen bieden.
Is het technisch mogelijk om het bestaan van uitvaartpolissen op te nemen in het pensioenoverzicht achter DigiD? Zo nee, waarom niet?
De website mijnpensioenoverzicht.nl, waar met behulp van DigiD toegang kan worden verkregen tot het pensioenoverzicht, wordt beheerd door de Stichting Pensioenregister. De Stichting Pensioenregister heeft mij laten weten dat het toevoegen van uitvaartpolissen aan het register technisch nu niet haalbaar is, omdat aan twee belangrijke voorwaarden niet wordt voldaan. Ten eerste is er geen sectorale standaard beschikbaar en ten tweede ontbreekt de mogelijkheid de polissen volledig geautomatiseerd beschikbaar te stellen. Los van de technische belemmeringen, zijn er ook inhoudelijke redenen om de uitvaartpolissen niet op te nemen. De Stichting Pensioenregister heeft mij gemeld dat het toevoegen van uitvaartpolissen niet past binnen de doelstellingen die met de website worden beoogd. Daarnaast is er geen wettelijke grondslag voor het op mijnpensioenoverzicht.nl tonen van het al dan niet bestaan van uitvaartpolissen, zoals die er wel is voor het tonen van informatie omtrent opgebouwde pensioenrechten.
Is het waar dat nabestaanden de waarde van een polis tot meer dan tien jaar na het overlijden kunnen claimen bij de verzekeraars? Is dat altijd zo of zijn er grote verschillen tussen verzekeraars?
Nee, het is niet zo dat nabestaanden de waarde van een polis tot meer dan tien jaar na het overlijden kunnen claimen bij verzekeraars. Uit artikel 7:985 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat vorderingen betreffende de uitkering van een uitvaartpolis in beginsel na vijf jaar verjaren, tenzij in de verzekeringsovereenkomst een langere verjaringstermijn is overeengekomen. Dat een vordering is verjaard, wil niet zeggen dat een verzekeraar niet alsnog een uitkering mag verstrekken. Het is mogelijk dat een verzekeraar hiertoe uit coulance bereid is. Het is aan de verzekeraar zelf om dit te bepalen.
Is het waar dat het vanuit de overheid niet mogelijk is om verzekeraars standaard een signaal te geven in het geval van overlijden. Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Gegevens over het overlijden van een persoon worden opgenomen in de Basisregistratie Personen (BRP), voor zover deze persoon in de BRP staat ingeschreven. Op basis van de Wet BRP is het mogelijk om overheidsorganen te autoriseren voor systematische gegevensverstrekking uit de BRP, voor zover dit noodzakelijk is voor de vervulling van hun taken. Daarnaast kunnen ook in het Besluit BRP aangewezen derden die werkzaamheden verrichten met een gewichtig maatschappelijk belang2, worden geautoriseerd voor systematische gegevensverstrekking uit de BRP. Bij deze vorm van gegevensverstrekking kunnen ook automatisch (spontaan) gegevens worden verstrekt, bijvoorbeeld over het overlijden. Verzekeraars die uitvaartpolissen aanbieden behoren echter tot geen van beide groepen.
Het desalniettemin toch overgaan tot systematische gegevensverstrekking zou dan ook in strijd zijn met de Wet BRP. Het is daarom juridisch niet mogelijk om verzekeraars die uitvaartpolissen aanbieden te autoriseren voor de geautomatiseerde verstrekking van gegevens uit de BRP in het geval van overlijden.
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij gemeld dat het gebrek aan juridische mogelijkheden om automatisch gegevens over het overlijden van een persoon verstrekt te krijgen, voor de bij hen aangesloten verzekeraars een belangrijk knelpunt vormt. Ik ben bereid daarover in gesprek te gaan. Daarnaast is door de Minister van Financiën in het algemeen overleg Financiële markten op 12 juni 2019 toegezegd, gezamenlijk met BZK in overleg te treden om te kijken of er mogelijkheden zijn, eventueel buiten de BRP om, om een signaal uit te laten gaan in het geval van overlijden van een verzekerde. Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten ideeën te hebben over hoe dat te realiseren zou zijn. Ik zal mij daarover laten informeren, zodat dit meegenomen kan worden in de gesprekken met het Verbond van Verzekeraars.
Kunt u uitleggen op welke andere wijzen de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voor verzekeraars een beletsel vormt om nabestaanden de mogelijkheid te geven polissen van overledenen te achterhalen? Bent u bereid eventuele beletsels weg te nemen?
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is niet van toepassing op de gegevens van overleden personen. In dit opzicht vormt de AVG aldus geen beletsel voor verzekeraars en nabestaanden om de gegevens van overleden personen te verwerken om eventuele verzekeringspolissen van deze overleden personen te achterhalen. Wel dient uiteraard zorgvuldig met deze gegevens te worden omgegaan.
Voor zover er bij het achterhalen van polissen van overledenen persoonsgegevens van levende personen, zoals de nabestaanden, worden verwerkt, is de AVG wel van toepassing. Er dient dan te worden voldaan aan de voorwaarden die in de AVG worden gesteld aan de verwerking van persoonsgegevens, zoals het bestaan van een grondslag voor de verwerking. Deze grondslag kan in het geval dat persoonsgegevens van een nabestaande worden verwerkt bijvoorbeeld toestemming van de nabestaande zijn.
Ik heb op dit moment niet de indruk dat de AVG een beletsel vormt om het bestaan van uitvaartpolissen van overledenen te achterhalen. Ik zie daarom ook geen aanleiding om wettelijke maatregelen te nemen. De AVG geldt gelijkelijk voor alle organisaties, publiek en privaat, en zij hebben alle de plicht om aan de kaders die de AVG stelt te voldoen. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de verzekeraars om aan de AVG te voldoen en het toezicht op de naleving daarvan ligt bij de Autoriteit persoonsgegevens als toezichthouder.
Bent u bereid verzekeraars te vragen een voorlichtingscampagne te starten betreffende de zoekservice «Verloren polissen» van het Verbond van Verzekeraars? Kunt u het antwoord toelichten?
Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat het zelf al op vele verschillende manieren voorlichting verschaft over het bestaan van de zoekservice «verloren polissen». Zo bestaat er een goed toegankelijke site die goed vindbaar is via de reguliere zoekmachines, wordt de service door het Verbond actief gepromoot, onder meer onder uitvaartverzorgers en organisaties als de Branchevereniging Gecertificeerde Nederlandse Uitvaartverzorgers (BGNU) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB), en wordt de service door het Verbond standaard genoemd bij de beantwoording van vragen vanuit de media. Daarnaast bestaat er het beeld bij het Verbond zelf dat de zoekservice al brede bekendheid geniet binnen de uitvaartsector. Ik ben daarom van mening dat een voorlichtingscampagne gezien de al ondernomen activiteiten weinig toegevoegde waarde zou hebben.
Het misbruikschandaal bij ProDemos |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Misbruikschandaal bij Haags «Huis voor de democratie» ProDemos»?1
Ja.
Heeft u contact opgenomen met ProDemos naar aanleiding van dit nieuws? Zo ja, heeft ProDemos u meer inzicht kunnen bieden in de maatregelen die zijn genomen sinds de eerste meldingen van deze misstanden?
Ik ben zeer kort voor de bekendmaking van het nieuws over deze zaak geïnformeerd door de directie van ProDemos. ProDemos heeft mij toen gemeld dat de betreffende leidinggevende na ontvangst van de meldingen onmiddellijk is geschorst en dat intern onderzoek is verricht. Op basis daarvan heeft de directie zijn arbeidsovereenkomst ontbonden.
De directie van ProDemos heeft aangegeven dat zowel de Raad van Toezicht als de Ondernemingsraad al eerder actief zijn geïnformeerd. Ook heeft de directie van ProDemos gemeld dat zij een gespecialiseerd extern adviesbureau erbij heeft betrokken.
Verder heeft de directie van ProDemos aangegeven dat na de meldingen van grensoverschrijdend gedrag de directie vier bijeenkomsten voor medewerkers heeft georganiseerd over en naar aanleiding van de zaak. De directie gaat mede aan de hand van de suggesties van de medewerkers maatregelen gaat nemen, zoals aanvulling van het introductieprogramma en de inzet van extra vertrouwenspersonen voor de betrokken groep begeleiders en rondleiders van ProDemos.
Bent u van mening dat een extern en onafhankelijk onderzoek in de rede ligt om te verzekeren dat ProDemos de juiste stappen heeft genomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De voorzitter van de Tweede Kamer en ik hebben inmiddels de heer Tjibbe Joustra gevraagd om een commissie samen te stellen en voor te zitten, die zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor het zomerreces dit onderzoek voltooit.
Is er naar aanleiding van het door ProDemos georganiseerde onderzoek en het daaropvolgende ontslag van de directeur contact opgenomen met voormalige werknemers om hen nazorg te bieden? Zo nee, bent u bereid de organisatie hiertoe op te roepen?
Het ontslag betreft niet de directeur van ProDemos, maar een andere leidinggevende. De directie van ProDemos heeft aangegeven dat zij, voor zover zij beschikking had over de contactgegevens van voormalige werknemers, hen een brief heeft gestuurd waarin hen de mogelijkheid wordt geboden om met medewerkers van personeelszaken van ProDemos in gesprek te gaan. Deze medewerkers kunnen adviseren over externe hulpverlening voor ondersteuning. Ook kunnen (voormalig) werknemers ervoor kiezen om direct contact op te nemen met een daarvoor in de arm genomen gespecialiseerd adviesbureau.
Kunt u toelichten wat voor nazorg verleend wordt aan huidige en voormalige werknemers? Bent u bereid erop toe te zien dat deze nazorg correct verloopt?
De directie van ProDemos heeft aangegeven dat alle medewerkers van ProDemos mogelijkheden hebben aangereikt gekregen voor ondersteuning. Waaronder de ondersteuning van een gespecialiseerd adviesbureau dat door ProDemos in de arm is genomen.
De Raad van Toezicht van ProDemos is verantwoordelijk voor het toezien op een correct verloop van de nazorg. De wijze van nazorg zal betrokken worden bij het externe onafhankelijk onderzoek door de commissie onder leiding van de heer Joustra.
Op welke manier worden (voormalige) werknemers ondersteund bij de keuze om aangifte te doen of niet? Hoe wordt er verzekerd dat men aangifte kan doen wanneer dat gewenst is, zonder te hoeven vrezen voor repercussies?
De directie van ProDemos heeft aangegeven de mogelijkheid om aangifte te doen besproken te hebben met alle personen die een verklaring hebben afgelegd. Voor zover bekend heeft tot nu toe geen van hen aangifte gedaan. De directie van ProDemos heeft in de verantwoordelijkheid van werkgever op 1 mei 2019 wel aangifte gedaan. Mochten ook (oud) medewerkers alsnog aangifte doen, dan zal ProDemos dit ondersteunen. Ik ben van mening dat eenieder zich vrij moet voelen om aangifte te doen, zonder angst voor repercussies. Ik heb dit ook besproken met de voorzitter van de Raad van Toezicht en heb geen aanwijzingen dat er sprake is van een onvoldoende veilige situatie om aangifte of meldingen te doen.
Het woningtekort |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Woningtekort ook in 2030 nog groot probleem»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Onderschrijft u de conclusies van economen van ABN-AMRO dat de bouw van nieuwe woningen de komende jaren zal teruglopen en daardoor bijna alle provincies in 2030 een woningtekort zullen hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee ik onderschrijf de conclusies niet van de economen van de ABN-AMRO. Ik ben het eens met de constatering dat het zorgelijk is dat de vergunningverlening terugloopt in 2019. Het aantal verleende vergunningen kent maandelijks grote fluctuaties. In 2018 is het aantal verleende vergunningen nagenoeg gelijk gebleven aan die van 2017. Het is op basis van de eerste maanden van 2019 niet te constateren dat de bouw van nieuwe woningen de komende jaren zal teruglopen en daarom alle provincies in 2030 een woningtekort zullen hebben. De orderportefeuilles van bouwers zitten vol en het aantal nieuw opgeleverde stijgt woningen nog steeds. De huidige prognoses gaan uit van een toenemende woningbehoefte en de bouw van 76 duizend nieuwe woningen per jaar tot 2030. Met deze productie loopt het tekort niet op, er wordt dan voldaan aan de toename van de woningbehoefte en het inlopen van het tekort naar een niveau van 2,4% in 2030. Het woningtekort wordt echter niet volledig opgelost in 2030. Een laag tekort van bijvoorbeeld beneden de 1% is ook niet wenselijk. De woningmarkt heeft een zeker mate van tekort nodig om te kunnen functioneren (zo luidt ook de conclusie van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur, RLI/2687, 2018).
Kunt u zich herinneren dat u herhaaldelijk hebt beloofd dat er in 2030 één miljoen woningen bijgebouwd zullen zijn? Deelt u de conclusie dat dit haaks staat op de bevindingen van ABN-AMRO dat er in 2030 nog altijd een tekort van 157.000 woningen zal zijn? Gaat u uw belofte alsnog waar maken? Zo ja, hoe dan wel?
Zoals afgesproken in de Woonagenda heb ik toegezegd me hard te maken voor de 75 duizend nieuwe woningen per jaar tot aan 2025. Gegeven de huidige prognoses waarbij de woningbehoefte met 585 duizend toeneemt in de periode 2019 tot aan 2030 en de woningbouwproductie geraamd is op 76 duizend per jaar zal het tekort aan woningen teruglopen van de huidige 279 duizend (3,6%) naar rond de 206 duizend (2,4%) in 2030. Het tekort aan woningen kan niet 1-2-3 opgelost worden. Het bouwen van woningen kost tijd. Ik zet me in voor de bouw van voldoende woningen en sluit met de regio’s waar de woningnood het hoogst is woningdeals. Indien de productie van 75 duizend woningen per jaar wordt aangehouden tot 2030 zullen er in de prognosejaren2 2017 tot 2030 975 duizend nieuwe woningen zijn gerealiseerd.
Hoe is het mogelijk dat – in tijden van oplopende woningnood – het aantal afgegeven bouwvergunningen niet toeneemt, maar het afgelopen jaar zelfs met 5,7% is gedaald? Deelt u de conclusie dat dit haaks staat op uw eerdere antwoorden op Kamervragen, waarin u schrijft dat «u geen dalende trend in de vergunningverlening ziet» en «de langetermijnontwikkeling een groei van het aantal afgegeven vergunningen laat zien»?2 Hoe verklaart u dit?
Het aantal afgegeven vergunningen in 2018 is op hetzelfde niveau gebleven als het jaar daarvoor. Er zijn in 2018 69.900 verleende vergunningen afgegeven tegen 69.700 in het jaar 2017. De vergunningverlening is gestegen van 41.300 in 2014 naar 69.900 in vier jaar tijd. Dit is een stijging van 69%. Het aantal afgegeven vergunningen fluctueert maandelijks. Ten opzichte van twee jaar geleden is het aantal vergunningen gestegen met 11% en het afgelopen jaar is het aantal nagenoeg gelijk gebleven. In de eerste twee maanden van 2019 zijn er 7.792 vergunningen afgegeven voor nieuw te bouwen woningen. Dit is een kwart minder dan dezelfde periode vorig jaar, echter zitten de orderportefeuilles van bouwers vol en stijgt het aantal nieuw opgeleverde woningen nog steeds. In 2018 zijn er exclusief transformaties 66 duizend nieuwe woningen opgeleverd; dit is een stijging van 20% ten opzichte van twee jaar geleden en 5% ten opzichte van 2017.
Ik deel bovenstaande conclusie dan ook niet, maar monitor zelf ook scherp het aantal afgegeven vergunningen en de nieuw opgeleverde woningen. Mochten de vergunningverleningen achterblijven in 2019 dan zal ik dat meenemen in de gesprekken die ik voer met de regio’s. In de woondeals worden afspraken gemaakt over de woningbouwplannen op korte termijn en ook over de plancapaciteit op de middellange- en lange termijn.
Wat gaat u doen met gemeenten die te weinig bouwvergunningen afgeven? Bent u ertoe bereid om gemeenten die alleen binnenstedelijk willen bouwen en hiermee de woningbouw vertragen, eindelijk aan het werk te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn Kamerbrief «meer prioriteit voor woningbouw»4 en in eerdere beantwoording op uw Kamervragen5 is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Voor elke locatie is van belang dat de bereikbaarheid geborgd is.
Ik zie het als onze gezamenlijke uitdaging om te voorzien in de behoefte aan woningen, met voldoende oog voor alle andere ruimtelijke belangen. Daarbij blijft voorop staan dat er, ook in de lokale dynamiek, druk blijft om complexe binnenstedelijke locaties te ontwikkelen, en niet lichtzinnig wordt geschoven naar bouwlocaties buiten de bestaande stad.
Ik herken mij niet in het sfeerbeeld dat gemeenten structureel dwarsliggen of traineren. In de gesprekken die ik voer met decentrale overheden ervaar ik een gezamenlijk gevoel van urgentie om de bouwproductie te versnellen en een constructieve opstelling om het aantal bouwplannen te vergroten.
Hoe gaat u voorkomen dat er uiteindelijk zelfs in krimpgebieden – zoals in Drenthe, Groningen en Limburg – woningtekorten zullen ontstaan?
Er zijn grote verschillen tussen de situatie op de woningmarkt in verschillende regio’s. In met name de grote stedelijke regio’s is de woningmarkt zeer gespannen en groeit de woningbehoefte zo sterk dat die lastig bij te benen is met bouwen. In andere regio’s groeit de woningbehoefte juist geleidelijk en is de markt ontspannen, of is er zelfs sprake van een afnemende woningbehoefte en krimp.
Een belangrijke oorzaak van die regionale verschillen is een brede trend richting verstedelijking, waarbij steeds meer mensen binnen Nederland richting de grote stedelijke regio’s verhuizen. Dit is overigens een trend die ook internationaal zichtbaar is. De woningtekorten in de grote stedelijke regio’s zijn dus juist mede veroorzaakt door mensen die wegtrekken uit andere regio’s, zoals krimpregio’s. Wel straalt de toenemende druk op de woningmarkt in de grote steden steeds meer uit naar andere woonplaatsen binnen dezelfde regio met een goede verbinding naar de centrumsteden.
In krimpregio’s kan het nog steeds moeilijk zijn voor mensen om een passende woning te vinden, wanneer de woningen kwalitatief niet aansluiten bij de behoefte. Bijvoorbeeld wanneer de woningvoorraad uit veel grote verouderde woningen bestaat die eerst gerenoveerd moeten worden, terwijl starters en ouderen vaak kleinere woningen en appartementen zoeken, in de nabijheid van voorzieningen. De vitaliteit van de woningvoorraad is een belangrijk thema in de Regio Deals die nu worden gesloten met de Achterhoek, Zuidoost Drenthe en Parkstad Limburg. Daarnaast ben ik het expertisetraject woningmarkt in krimpregio’s gestart. Het doel is om de kennis en ervaringen over de lokale woningmarkt- en ruimtelijke opgaven op korte en lange termijn in kaart te brengen. Ook ga ik met regio’s in gesprek over welke praktische oplossingen er zijn om eventuele actuele en toekomstige overschotten in de woningvoorraad aan te pakken.
Wat doet u voor de Nederlanders die nú een woning nodig hebben, maar daar vaak jarenlang op moeten wachten? Welke woningmarktsuccessen hebt u – sinds uw ministerschap – feitelijk bereikt?
Om het woningtekort terug te dringen is het noodzakelijk om meer woningen te bouwen, en dat kost nu eenmaal tijd. Op verschillende manieren zet ik mij in voor het vergroten van het woningaanbod, en met name het aanbod aan betaalbare woningen. Daartoe heb ik met landelijke koepelorganisaties ambities en acties vastgelegd in de Nationale Woonagenda, waar we samen aan werken. Dan gaat het bijvoorbeeld om het bouwen van 75.000 woningen per jaar, een aantal die inmiddels heel dichtbij komt. Maar om de tekorten daadwerkelijk terug te dringen is het belangrijk om de bouw op peil te houden. Op de korte termijn wil ik samen met stakeholders de gevolgen van de krapte op de woningmarkt zoveel mogelijk beperken. Daarom wil ik met partijen in de meest gespannen regio’s waar de bouwopgave het grootst is een langjarige samenwerking aangaan door het sluiten van woondeals. Met de stad Groningen en het Stedelijk Gewest Eindhoven heb ik deze woondeals al gesloten, en ik hoop dit voorjaar ook tot woondeals te komen met de Metropoolregio Amsterdam, de regio Utrecht en de Zuidelijke Randstad. Deze woondeals bevatten onder andere afspraken over het versnellen van bouwlocaties, het monitoren van de plancapaciteit, de aanpak van de gevolgen van de krapte op de korte termijn, en over samenwerking rondom gebiedsontwikkelingen die cruciaal zijn voor de langere termijn. Daarnaast stel ik diverse instrumenten beschikbaar om partijen, ook buiten deze regio’s, te ondersteunen bij hun opgave. Voorbeelden zijn het expertteam woningbouw, de transformatiefaciliteit en het uitbreiden van de Crisis- en herstelwet. Eind mei stuur ik de Stimuleringsaanpak Flexwonen om de woningmarkt ook voor spoedzoekers toegankelijker te maken naar de leden van uw Kamer.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is en blijft dat statushouders nog steeds met voorrang sociale huurwoningen toegewezen krijgen, terwijl de Nederlanders gemiddeld negen jaar op de wachtlijst moeten staan? Bent u ertoe bereid om de tijdelijke asielvergunningen van de in Nederland verblijvende statushouders in te trekken en ervoor te zorgen dat de daardoor vrijkomende sociale huurwoningen, evenals alle andere sociale huurwoningen, uitsluitend aan de Nederlanders worden toegewezen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals u weet is de automatische urgentiestatus voor statushouders geschrapt uit de Huisvestingswet en is het een afweging op lokaal niveau om te bepalen of er al dan niet bij de toewijzing van woningen voorrang aan statushouders wordt gegeven. Bovendien is het juist de bedoeling dat statushouders snel uitstromen uit de asielopvang om een snelle(re) start met integratie te bevorderen en kosten te besparen. Nog belangrijker dan de toewijzing van woningen is de beschikbaarheid van voldoende woningen. Door heel veel partijen wordt hard gewerkt om het aanbod te vergroten.
De ereplaats voor wetsovertreders bij de viering van Koningsdag |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de nationale viering van Koningsdag te Amersfoort, in het bijzonder de prominente rol die Extinction Rebellion daarin speelt?
Ik heb kennisgenomen van de nationale viering van Koningsdag in Amersfoort en de demonstratie die daar heeft plaatsgevonden van actiegroep Extinction Rebellion.
Bent u bekend met de wetsovertredingen en ordeverstoringen die een dag eerder door dezelfde organisatie te Amsterdam zijn gepleegd? Waarom krijgen deze wetsovertreders een ereplaats bij Koningsdag?
Het in goede banen leiden van demonstraties is op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) een bevoegdheid van het lokale gezag (de burgemeester). Vertrekpunt voor burgemeesters bij demonstraties moet altijd zijn dat deze doorgang vinden, het recht om te demonstreren kan uitsluitend worden ingeperkt als dat noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De overheid moet haar best doen om een demonstratie toe te staan op de plek waar demonstranten deze willen laten plaatsvinden, gelet ook op het uitgangspunt dat demonstraties moeten worden toegestaan daar waar deze door het publiek waarvoor de boodschap bedoeld is kunnen worden gehoord en gezien.
Gelet op het bovenstaande ben ik niet in de positie om verantwoording af te leggen over de wijze waarop de burgemeester met demonstraties van Extinction Rebellion omgaat. Niettemin kan ik uw Kamer over de aan de orde gestelde demonstraties wel enige feitelijke informatie verschaffen.
Ik ben ermee bekend dat Extinction Rebellion de dag voor Koningsdag gedemonstreerd heeft in Amsterdam. De gemeente Amsterdam heeft mij desgevraagd geïnformeerd dat die demonstratie enige verkeershinder veroorzaakte en aanleiding was voor enkele verkeersovertredingen (ook van autobestuurders die op de trambaan gingen rijden), waar na constatering tegen is opgetreden. Desgevraagd heeft de gemeente gemeld dat er geen sprake is geweest van het plegen van ordeverstoringen.
Uit informatie die de gemeente Amersfoort heeft verstrekt blijkt dat de politie in Amersfoort contact heeft gelegd met Extinction Rebellion, nadat informatie beschikbaar was gekomen dat deze actiegroep op Koningsdag in Amersfoort een demonstratie wilde houden. Dit was ongeveer een week voor Koningsdag. De politie en gemeente hebben meermaals contact met de actiegroep gehad in de week voor Koningsdag en met hen gesprekken gevoerd over de voorgenomen acties. Dit is een gebruikelijke werkwijze bij demonstraties.
De demonstranten wilden graag demonstreren op de plek waar zij uiteindelijk in het water zijn gesprongen. Die plek stuitte bij de gemeente Amersfoort en de politie niet op bezwaren. Tijdens de actie van de demonstranten op Koningsdag hebben zich geen onveilige situaties voorgedaan.
Kunt u een tijdslijn verschaffen van de communicatie van de gemeente met de actievoerders? Van wanneer dateert het contact tussen de gemeente en de activisten? Op initiatief van wie staat Extinction Rebellion daar? Waarom heeft de burgemeester de actievoerders niet verder weg, dus uit het zicht, geplaatst? Welk belang heeft de gemeente hierbij?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat wetsovertreding hiermee wordt goedgekeurd?
Nee. Het recht om te demonstreren is geen vrijbrief voor wetsvertredingen. Ook demonstranten moeten zich gewoon aan de wet houden. Zie verder het antwoord op de vragen 2 en 3.
Op welke manier is de NOS hierbij betrokken, gezien de onderwater-opnamen die lange voorbereidingstijd vergen?
In de Mediawet staat dat publieke en commerciële omroepen redactionele autonomie hebben. Dit betekent dat ze zelf bepalen wat ze aanbieden via televisie, radio, internet en sociale media. Ze zijn ook zelf verantwoordelijk voor de vorm en de inhoud van hun programma’s. De overheid mag zich hier niet mee bemoeien. De gemeente Amersfoort heeft mij meegedeeld dat de gemeente en politie met de NOS geen afspraken hebben gemaakt over wat er wel en niet zou worden uitgezonden.
Kunnen alle actiegroepen voortaan een prominente plek krijgen bij Koningsdag? Of is dit alleen weggelegd voor slaafs links actievolk?
Het recht om te demonstreren is een grondrecht en komt een ieder gelijkelijk toe. Het respecteren van dit recht dient voor het lokale gezag voorop te staan, ook op Koningsdag. Het is aan de burgemeester om op lokaal niveau afwegingen te maken ten aanzien van de regulering van demonstraties.
Wie financiert Extinction Rebellion?
Anders dan informatie die via openbare bronnen te verkrijgen is, bijvoorbeeld via de website van Extinction Rebellion, beschik ik niet over informatie over deze actiegroep.
De berichten ‘NBA bezorgd over daling aantal oob-kantoren’ en ‘Woningcorporaties worden al streng genoeg gecontroleerd’ |
|
Carla Dik-Faber (CU), Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woningcorporaties worden al streng genoeg gecontroleerd»1 en het bericht «NBA bezorgd over daling aantal oob-kantoren»?2
Ja.
Deelt u de mening van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) dat de markt, met inbegrip van organisaties van openbaar belang (oob’s), belang heeft bij een breed en divers scala aan aanbieders?
Voor elke markt, dus ook die voor de wettelijke controles van oob’s, geldt dat een groter aantal aanbieders de competitiviteit van de markt bevordert en de afnemers van diensten of producten meer keuzemogelijkheden geeft. Het terugtreden van accountantsorganisaties met een vergunning voor het verrichten van wettelijke controles bij oob’s (oob-accountantsorganisaties) is vanuit dat perspectief geen positieve ontwikkeling. Vanuit kwaliteitsperspectief is deze ontwikkeling op de oob-markt moeilijk te beoordelen. Meer competitiviteit kan tot een hogere kwaliteit leiden. Het is echter ook van belang dat oob-organisaties gedreven zijn om deze markt te blijven bedienen en de gevraagde kwaliteit te leveren.
Is het waar dat het aantal accountantsorganisaties dat beschikt over een oob-vergunning per 1 juni nog maar zeven is, waar dat er eerder negen waren? Is inzichtelijk waarom dit aantal afneemt terwijl de vraag niet lijkt af te nemen? Is inderdaad sprake van de beschreven onevenredige belasting van personen en middelen, met name voor de relatief kleinere oob-kantoren door de hoge gestelde eisen? Welke mogelijkheden ziet u om maatwerk toe te passen om het naleven van eisen voor met name relatief kleinere oob-vergunninghouders werkbaar te houden?
Vanaf 1 juni aanstaande zullen er zeven accountantsorganisaties met een vergunning voor het verrichten van wettelijke controles bij oob’s (oob-vergunning) zijn. Recentelijk heb ik vernomen dat ook de accountantsorganisatie Baker Tilly heeft besloten uiterlijk per 1 januari 2020 haar oob-vergunning te laten omzetten naar een niet-oob-vergunning. Dit zou het aantal oob-accountantsorganisaties terugbrengen tot zes. De accountantsorganisaties die hun oob-vergunning inleveren, Grant Thornton, Accon en Baker Tilly, hebben relatief weinig oob-controlecliënten. Het is inderdaad mogelijk dat voor vergunninghouders de investeringen die moeten worden gemaakt om te voldoen aan de kwaliteitseisen die aan oob-accountantsorganisaties worden gesteld onder meer ten aanzien van de governance niet opwegen tegen de inkomsten die met die controles worden gegenereerd. Het doel van deze extra kwaliteitseisen is een consistente en duurzame hoge kwaliteit van wettelijke controles. Het toepassen van maatwerk voor kleinere oob-accountantsorganisaties lijkt mij vanuit dat oogpunt niet wenselijk. Hiermee zou feitelijk een categorie oob-accountantsorganisaties worden gecreëerd die onder een ander toezichtsregime staat. Naast de risico’s die dit meebrengt voor de kwaliteit van de wettelijke controles zou dit ook betekenen dat er een ongelijk speelveld wordt gecreëerd met oob-accountantsorganisaties die wel alle eisen dienen na te leven. Veel eisen voor oob-accountantsorganisaties zijn overigens opgenomen in een EU-verordening3 (hierna de EU-verordening). Hiervan kan op nationaal niveau niet worden afgeweken.
Herkent u de in het artikel geschetste reeds bestaande tekorten aan accountants in het oob-segment? Deelt u de conclusie dat deze tekorten waarschijnlijk verder zullen toenemen bij vermindering van het aantal aanbieders?
Ik ben bekend met het beperkte aantal oob-accountantsorganisaties om wettelijke controles in het oob-segment te verrichten. Mij is op dit moment niet bekend dat er tekorten in het aanbod optreden in dit segment.
Is het waar dat u met de NBA in overleg bent over de zorgen over de oob-kantoren? Aan welke mogelijkheden en maatregelen wordt gedacht? Indien dit op dit moment nog onduidelijk is, op welke termijn verwacht u hier duidelijkheid over te scheppen?
De NBA heeft zijn zorgen over de afname van het aantal oob-accountantsorganisaties bij mij onder de aandacht gebracht. Deze problematiek heeft mijn aandacht. Wellicht ten overvloede merk ik nog op dat het aan de accountantsorganisaties zelf is om te bepalen of zij een oob-vergunning wensen om wettelijke controles bij oob’s te verrichten.
Voorts wil ik wijzen op het werk dat de Commissie Toekomst Accountancysector (CTA) doet. De CTA betrekt in zijn aanbevelingen ook de structuur van de huidige auditmarkt. Het lijkt mij niet wenselijk om vooruitlopend op die aanbevelingen nieuwe ingrepen te overwegen.
Hoe verhoudt de (aanstaande) schaarste aan oob-accountants zich tot het voornemen om ook grotere woningcorporaties, netbeheerders, pensioenfondsen, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), de Koninklijke Bibliotheek (KB) en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) aan te wijzen als organisaties van openbaar belang, waarmee deze een beroep zullen moeten doen op oob-accountants? Kunt u motiveren waarom de uitbreiding naar deze doelgroepen op dit moment noodzakelijk wordt geacht?
Vanuit het perspectief van vraag en aanbod is de afname van het aantal oob-accountantsorganisaties op het moment dat het aantal oob’s wordt uitgebreid ongelukkig. Aangezien het oob-accountantsorganisaties betreft die relatief weinig wettelijke controles bij oob’s en aankomende oob’s verrichten, kan niet worden gesproken van significante afname van het aanbod in zijn geheel. Uit de verantwoordingsinformatie (dVi) van corporaties blijkt dat binnen de categorie woningcorporaties met meer dan 5.000 verhuureenheden er over verslagjaar 2017 één woningcorporatie gecontroleerd werd door een accountantsorganisatie zonder oob-vergunning. Indien ook de drie kantoren worden meegenomen die hun oob-vergunning zullen omzetten, komt dit aantal op vijf woningcorporaties. Zij zullen dus hun wettelijke controle voor het eerste boekjaar waarin zij oob worden door een andere accountantsorganisatie (met oob-vergunning) moeten laten uitvoeren.
In verschillende rapporten en publicaties is de afgelopen jaren de suggestie gedaan om meer organisaties aan te merken als oob.4 Mede naar aanleiding van deze rapporten is aangekondigd dat de uitbreiding van het aantal oob’s zou worden onderzocht.5 Tijdens het onderzoek is de (meer)waarde van de oob-status per sector afgezet tegen de bestaande accountantscontrole op een organisatie, het bestaande toezicht op deze controle en het belang van een deugdelijke accountantscontrole voor het toezicht op de gecontroleerde instelling en het maatschappelijk belang bij een deugdelijke accountantscontrole. Bij de verschillende instellingen is beoordeeld of er behoefte bestaat aan de genoemde generieke waarborgen die komen met de toekenning van de oob-status. De beoordeling heeft geresulteerd in de brief van de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer van 26 juni 2015, waarin het voornemen kenbaar is gemaakt om netbeheerders, woningcorporaties, drie instellingen voor het wetenschapsbeleid en grote pensioenfondsen aan te wijzen als oob’s.6 Bij netbeheerders, woningcorporaties, instellingen voor wetenschappelijk onderzoek en grote pensioenfondsen wordt toegevoegde waarde gezien in het voorschrijven van een oob-controle als bedoeld in de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta), gelet op het belang van de deugdelijke accountantscontrole voor een adequate invulling van het toezicht en het maatschappelijke belang van deze instellingen.
Ik ben nog steeds voornemens het voorgenomen besluit tot uitbreiding van het aantal oob’s (oob-besluit) ten uitvoer te brengen. De meerwaarde van de oob-status is gelegen in de aanvullende wettelijke waarborgen voor de kwaliteit van de wettelijke controle bij een oob-onderneming (bovenop de waarborgen die gelden voor de kwaliteit van andere wettelijke controles). De aanvullende waarborgen zien met name op de governance van de accountantsorganisatie, het stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantsorganisatie, de onafhankelijkheid van de accountantsorganisatie en de externe accountants en op het toezicht op de accountantsorganisatie. De aanvullende waarborgen zijn opgenomen in de Wta voor zover deze niet rechtstreeks voortvloeien uit de EU-verordening. Voor de in het oob-besluit aangewezen instellingen wordt de kwaliteit van de wettelijke controle in het bijzonder vereist gezien het publieke karakter van deze instellingen. Met de, als gevolg van de aanwijzing als oob, van toepassing zijnde aanvullende waarborgen wordt in dit belang voorzien.
Is bij de in de brief van 22 april 2019 beschreven kostenstijging van 10% voor accountantskosten van instellingen met een oob-status rekening gehouden met de toenemende vraag aan oob-accountants en het afnemende aanbod?3 Zo nee, wat zou dan een verwachte kostenstijging zijn?
De inschatting van de kostenstijging is afkomstig van accountantsorganisaties met een oob-vergunning die de jaarrekeningen van woningcorporaties (toegelaten instellingen) controleren en die van hun eigen controles hebben aangegeven welke prijsstijging zij verwachten. Aangezien vrijwel alle toegelaten instellingen al worden gecontroleerd door een accountantsorganisatie met een oob-vergunning is geen aanvullende kostenstijging voorzien.
Is het waar dat de oob-status voor bijvoorbeeld onderwijsinstellingen niet geldt omdat er reeds afdoende gedetailleerde eigen wet- en regelgeving geldt op het gebied van toezicht en accountantscontrole? Deelt u de constatering dat ook woningcorporaties inmiddels scherp worden gecontroleerd op de inachtneming van (financiële) regels door de Autoriteit Woningcorporaties (AW) en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW)?
De invoering van de oob-status is een aanbeveling vanuit de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties. Bij motie van uw Kamer8 is de grens voor invoering bij woningcorporaties initieel gesteld op 1.500 verhuureenheden (vhe). Na consultatie van het besluit is deze grens opgehoogd naar 2.500 vhe. In de zomer 2018 is de grens voor de tweede maal verhoogd naar 5.000 vhe na hierover advies te hebben ontvangen van de Aw, het WSW en de NBA.
De oob-status leidt op zichzelf niet tot een verdere aanscherping van de wettelijke controle bij woningcorporaties, maar tot een verscherping van eisen aan het toezicht op de controlerende accountants(organisaties). Voor een adequaat toezicht op de woningcorporatiesector, onder meer voor het tijdig en juist inschatten van financiële risico’s, is een goede accountantscontrole noodzakelijk. De oob-status leidt tot een ander kader waarbinnen de accountants dienen te opereren, met een kwaliteitsverhogend effect tot gevolg. Het wettelijk kader waarbinnen de woningcorporaties dienen te opereren op grond van de Woningwet verandert niet door de oob-status en het extern toezicht op de corporatiesector wordt evenmin strenger door deze maatregel.
Een vergelijking met andere sectoren, zoals het onderwijs, om te bepalen of het toekennen van de oob-status noodzakelijk is, is moeilijk te maken gelet op de verschillende (semi-)publieke functies van organisaties en wettelijk en maatschappelijk kader waarin zij opereren. Een belangrijk verschil is bijvoorbeeld dat de onderwijsinspectie een wettelijke bevoegdheid heeft om reviews uit te voeren op de kwaliteit van de controlewerkzaamheden van de accountants bij onderwijsinstellingen, mede omdat onderwijs rechtstreeks door het rijk wordt bekostigd. Voor woningcorporaties geldt deze directe bekostiging niet en de Aw heeft dan ook geen wettelijke bevoegdheid om reviews uit te voeren op de kwaliteit van de controlewerkzaamheden van accountants bij woningcorporaties. Daarnaast zorgt de financieringsstructuur van onderwijsinstellingen en woningcorporaties voor een verschil in risicoprofiel. Bij een onderwijsinstelling is de rijksbijdrage de belangrijkste geldstroom, hetgeen zorgt voor een relatief overzichtelijke balans. Bij een corporatie is sprake van een zelfstandige instelling die zelf inkomsten genereert uit huur en verkoop en deze naar eigen inzichten besteedt. Deze vorm van exploitatie brengt meer risico’s met zich mee.
Zoals uit de beantwoording van vraag 6 blijkt is er in algemene zin voldoende aanleiding voor uitbreiding van het oob-controledomein met de in het besluit aangewezen instellingen. Hieraan wordt met het nog in werking te treden besluit een eerste invulling gegeven, waarbij nadere besluitvorming over de afbakening van het oob-domein in de toekomst niet kan worden uitgesloten.
Vindt u de huidige controle op woningcorporaties met meer dan 5.000 woningen onvoldoende? Op welke financiële regels worden woningcorporaties met de oob-status wel gecontroleerd, waar zij in de huidige situatie nog niet worden gecontroleerd? Is dit voldoende noodzaak om een stijging van 10% van de accountantskosten te rechtvaardigen, ook gelet op de opgaven voor corporaties op het gebied van verduurzaming?
Voor de beantwoording verwijs ik u grotendeels naar vraag 8. De Aw en het WSW steunen bij hun toezicht en borging van ruim € 80 miljard financiering (waarvoor het rijk en gemeenten als achtervang staan) op controlewerkzaamheden van accountants en hebben daarom een groot financieel belang bij een goede kwaliteit van de accountantscontrole. Een hoogwaardigere accountantscontrole op een woningcorporatie of andere controlecliënt met aanzienlijk publiek belang zou aanzienlijke schade bij de controlecliënt of derden, bijvoorbeeld door financieel wanbeleid, kunnen voorkomen. Uit ervaringen in het verleden is gebleken dat dergelijke situaties niet louter hypothetisch zijn. Als met het toekennen van de oob-status één of meerdere van deze schades kunnen worden voorkomen, zal dat al snel opwegen tegen de gestegen accountantscontrolekosten.
Vindt u, de schaarste aan oob-accountants en de nauwkeurige controle door de AW en het WSW in overweging nemend, het (op dit moment) noodzakelijk en gewenst om de oob-status voor woningcorporaties met meer dan 5.000 woningen in te voeren?
Voor de beantwoording verwijs ik naar de beantwoording van vraag 6. De invoering van de oob-status voor woningcorporaties acht ik gewenst. Gelet op het feit dat de markt al lange tijd bekend is met het feit dat het oob-besluit van toepassing zal worden en bekend is met de strekking daarvan zie ik geen grond voor verder uitstel. De in uw vraag genoemde aspecten zijn alle betrokken bij de adviesaanvraag die medio 2018 is uitgezet bij de Aw, het WSW en de NBA. Deze adviesaanvraag heeft geleid tot een advies om de oob-status in te voeren voor woningcorporaties met meer dan 5.000 woningen. Vanuit risicogericht toezicht achten zij de grens van 5.000 verhuurbare eenheden acceptabel, omdat in deze groep sprake is van een relatief grote impact die deze corporaties kunnen hebben binnen het totale stelsel.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg Woningcorporaties op 4 juni 2019 te beantwoorden?
Door afstemming met meerdere partijen is het niet mogelijk gebleken deze vragen voor 4 juni te beantwoorden. Aangezien het algemeen overleg Woningcorporaties is verplaatst, vindt beantwoording wel plaats voor het opnieuw in te plannen algemeen overleg Woningcorporaties.
De opvatting van het financieel stabiliteitscomite over het klimaatakkoord en over de niet gepubliceerde achtergronddocumenten van het klimaatakkoord |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de notulen van het financieel stabiliteitscomité (FSC) van 5 maart 2019 waarin staat: «Daarnaast is van belang dat hypothecaire leennormen in elk geval niet worden verruimd. In dit kader vraagt het FSC aandacht voor de gevolgen voor de financiële stabiliteit van nieuwe financieringsmogelijkheden ten behoeve van de verduurzaming van woningen. Financiering van verduurzaming dient consistent te zijn met de geldende hypothecaire leennormen en dient gepaard te gaan met voldoende waarborgen ten aanzien van de gerealiseerde energiebesparing. Ook kan, naast de bestaande mogelijkheid om extra te lenen voor zeer energiezuinige woningen, aanpassing van de leennormen worden overwogen voor woningen die juist erg onzuinig zijn»?1
Ja.
In hoeverre is het waar dat ook de Ministeries van BZK en Financien vertegenwoordigd waren in het FSC dat dit opschreef?
In het Financieel Stabiliteitscomité (FSC) overleggen vertegenwoordigers van De Nederlandsche Bank (DNB), de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en het Ministerie van Financiën over onderwerpen inzake de financiële stabiliteit. Het is van belang dat het comité een duidelijke focus op stabiliteitsproblematiek heeft, zonder dat deze focus verminderd wordt door andere afwegingen zoals bredere inkomenspolitieke vraagstukken, vraagstukken van marktordening en van economische groei, die tot de verantwoordelijkheid van de regering behoren. Voor de deelnemers namens het Ministerie van Financiën geldt daarom dat zij niet deelnemen aan de besluitvorming over waarschuwingen en aanbevelingen. Dit geldt ook voor het Centraal Plan Bureau, dat momenteel als extern deskundige deelneemt aan de vergaderingen. Zoals in het verslag van het FSC van 5 maart jl. is aangegeven, was bij dit overleg ook een expert van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aanwezig voor het gedeelte van de bespreking over de Nederlandse huizenmarkt.2
Welke dialoog is hierbij gaande over dit standpunt en is er overeenstemming met het FSC over de betreffende maatregelen in het ontwerpklimaatakkoord? Zo nee, welke gevolgen heeft dat dan?
In het ontwerpKlimaatakkoord zijn maatregelen opgenomen ten behoeve van de financiering van de verduurzaming van woningen van particuliere eigenaren. Het is belangrijk dat alle woningeigenaren in staat zijn hun woning te verduurzamen. Daarom is het van belang dat er een breed palet aan toegankelijke en verantwoorde financieringsmogelijkheden beschikbaar is voor alle doelgroepen zodat zij afhankelijk van hun persoonlijke situatie en wensen hun woning kunnen verduurzamen. In het ontwerpKlimaatakkoord is afgesproken dat voor 2022 het Burgerlijk Wetboek zal worden aangepast om gebouwgebonden financiering mogelijk te maken. Dit wetsvoorstel is in voorbereiding.
Met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) wordt regelmatig gesproken over de financiering van verduurzaming van woningen door particuliere woningeigenaren en de maatregelen uit het ontwerpklimaatakkoord. AFM en DNB uiten in die gesprekken hun zorgen over kredietrisico’s voor woningeigenaren. Zij wijzen op de risico’s van een hogere schuldenlast van huishoudens. Daarnaast wijzen zij op mogelijke onderbenutting van bestaande hypothecaire financieringsmogelijkheden voor verduurzaming en hebben zij vragen bij het nut en de noodzaak van aanvullende financieringsmogelijkheden. Juist bij deze nieuwe mogelijkheden zien zij een risico op overkreditering.
Ik ben het eens met de toezichthouders dat overkreditering van consumenten moet worden voorkomen. Voor alle financieringsmogelijkheden (hypothecair krediet of consumptief krediet) geldt dat de financiële positie van de consument in kaart dient te worden gebracht om te kunnen beoordelen of een krediet verantwoord is voor de consument. Ook deel ik de mening van de toezichthouders dat het voor de financiering van energiebesparende maatregelen van belang is dat de verwachte besparing op de energiekosten daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Wat het kabinet betreft zijn dit belangrijke randvoorwaarden bij de nadere uitwerking van nieuwe financieringsmogelijkheden. Het kabinet betrekt AFM en DNB graag bij deze nadere uitwerking.
Heeft u kennisgenomen van de zinssnede in de doorrekening van het klimaatakkoord: «Het is onzeker of iedereen kan financieren met een looptijd van 30 jaar. Gezien de bezwaren van De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) is het onzeker of de Gebouw Gebonden Financiering (GGF) er in de voorgestelde vorm komt.» (blz. 76 van de doorrekening van het ontwerp klimaatakkoord van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)) en hoe leest u deze uitspraak?
Ja, ik heb hier kennis van genomen. Zowel in het Regeerakkoord als in het ontwerpKlimaatakkoord is aangegeven dat gebouwgebonden financiering voor de verduurzaming van woningen door particulieren nader zal worden uitgewerkt. De verwachting is dat gebouwgebonden financiering voor bepaalde woningeigenaren in een behoefte kan voorzien. Daarom werk ik aan een wetsvoorstel waarmee het Burgerlijk Wetboek gewijzigd wordt om deze gebouwgebonden financiering mogelijk te maken. De financiële sector heeft in het ontwerpKlimaatakkoord aangegeven aantrekkelijke gebouwgebonden financieringsproducten te zullen ontwikkelen die ook zonder fiscale facilitering voldoende aantrekkelijk zijn voor woningeigenaren. Aangezien het kredieten betreft zullen normen voor kredietverlening van toepassing zijn. Ook bij gebouwgebonden financiering dient kredietverlening verantwoord te zijn.
Kunt u aangeven welke brieven, mails en andere signalen van de DNB en de AFM over de gebouwgebonden financiering (GGF) geschreven/afgegeven zijn en kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
Zowel AFM als DNB hebben in diverse overleggen hun zorgen geuit over gebouwgebonden financiering. Hierover zijn voor zover mij bekend geen separate brieven of mails gestuurd door de AFM en DNB. In een overleg met de Minister van Financiën van 4 februari jl. hebben AFM en DNB hun standpunt over gebouwgebonden financiering ook onder de aandacht gebracht.
Kunt u aangeven op welke wijze financieringsnormen gehanteerd worden bij de pilotprojecten om individuele verduurzamingsmaatregelen via baatbelasting (gemeente Bergen en Dalfsen) verantwoord te financieren?
Het is afhankelijk van de vormgeving en kenmerken van de pilotprojecten welk wettelijk kader van toepassing is op de financiering van duurzaamheids-investeringen die worden gedaan. Indien sprake is van een krediet in de zin van de Wet op het financieel toezicht dient te worden voldaan aan de vereisten voor verantwoorde kredietverlening en dient een kredietwaardigheidstoets te worden uitgevoerd.
Kunt u aangeven op welke wijze het financieel toezicht plaatsvindt op deze pilots (o.a. hoe wordt voldaan aan de zorgplicht zoals banken die ook kennen)?
Ook hier geldt dat het afhankelijk is van de vormgeving en kenmerken van de pilot. Indien sprake is van een financieel product in de zin van Wet op het financieel toezicht (Wft) dient de aanbieder van het financieel product te voldoen aan de wet en regelgeving omtrent verantwoorde kredietverlening inclusief de zorgplicht. De AFM houdt toezicht op de naleving van de Wft, partijen kunnen in overleg treden met de AFM over de vraag hoe hun pilot zich verhoudt tot de Wft. Het is de verantwoordelijkheid van de aanbieder van een financieel product om aan de Wft te voldoen.
Kunt u een indicatie geven hoeveel kosten gemaakt dienen te worden om de hele Nederlandse woningvoorraad aardgasvrij te maken? Hoeveel GGF zou hiervoor nodig zijn? En hoeveel subsidie is daarvoor nodig? Kunt u hierbij 95% betrouwbaarheidsintervallen geven?
Een indicatie van de kosten voor het aardgasvrij maken van de gehele Nederlandse woningvoorraad kan nog niet worden gegeven. Deze kosten zijn sterk afhankelijk van de alternatieve warmtevoorziening die per wijk zal worden gekozen. Gemeenten stellen hiertoe warmtetransitieplannen op. Zij worden daarbij ondersteund met een leidraad die inzichtelijk maakt welke alternatieve warmtevoorzieningen per wijk de laagste maatschappelijke kosten met zich mee brengen. Omdat de totale kosten niet bekend zijn, is ook de financieringsbehoefte (via gebouwgebonden financiering en/of andere financieringsinstrumenten) of de mate waarin subsidies nodig zijn niet inzichtelijk.
Heeft u gezien dat prof. Kramer in zijn review, die hij op verzoek van het PBL over de doorrekening van het ontwerpklimaatakkoord schreef, opmerkt: «Ik denk dat het PBL er goed aan doet om de achtergronddocumenten te publiceren. We hebben de stukken voor Gebouwde Omgeving, Landbouw en Industrie gezien, maar niet die van Mobiliteit en Elektriciteit. Het karakter van het Industrie-document was schetsmatig van opzet.»?
Ja.
Waarom hebben de reviewers de achtergronddocumenten (lees: de berekeningen) van mobiliteit en elektriciteit niet gekregen?
Het PBL heeft de hoogleraren gevraagd de concept-analyse van 28 februari en achtergrond-documentatie voor zover deze op dat moment beschikbaar was te reviewen. De concepten van de achtergronddocumenten Mobiliteit en Elektriciteit waren nog niet geschreven. De reden daarvoor is dat ook het PBL qua personele capaciteit begrensd is in de mogelijkheden om binnen de beschikbare tijd het onderzoek uit te voeren en dergelijke rapporten en achtergrondrapporten gereed te maken voor review.
Hoe konden de reviewers een review doen zonder deze achtergronddocumenten, waardoor zij geen enkel inzicht hadden in de berekeningen?
Het is niet juist om te stellen dat de hoogleraren geen enkel inzicht zouden hebben gehad in de methodiek. Voor drie sectoren waren immers, naast het hoofdrapport zelf, concepten van achtergronddocumenten beschikbaar. Voor de sectoren Elektriciteit en Mobiliteit was dat niet het geval, maar de methodiek bij deze sectoren was op hoofdlijnen gelijk aan die zoals toegepast bij de analyse van het voorstel voor hoofdlijnen van het Klimaatakkoord. Eén van de hoofdlijnen van het commentaar van de hoogleraren, zoals weergegeven door PBL in zijn publicatie, was dat «zolang achtergronddocumenten niet beschikbaar zijn het niet altijd mogelijk [is] om alle uitgangspunten te controleren. Het is belangrijk deze te publiceren en essentiële informatie eruit in het hoofddocument op te nemen.» PBL heeft deze aanbeveling opgevolgd. Drie achtergronddocumenten, waaronder Elektriciteit, zijn inmiddels op de website gepubliceerd. PBL werkt momenteel nog aan de achtergronddocumenten voor de sectoren Mobiliteit en Industrie.
Bent u bereid om het PBL te vragen twee experts te vragen om alsnog een review te doen van het hoofdstuk mobiliteit nadat zij kennis hebben kunnen nemen van alle achtergronddocumenten?
De inschakeling van reviewers maakt onderdeel uit van de eigen processen om de kwaliteit van publicaties van het PBL te borgen. Het PBL heeft de input van de reviewers dan ook benut om het rapport definitief af te ronden. Het PBL werkt voortdurend aan het verbeteren van hun modellen op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten.
Waarom heeft het planbureau de opmerking dat zij simpelweg de stukken niet ter beschikking stelde, niet in de samenvatting van de commentaren opgenomen?
Het PBL heeft alle beschikbare stukken ter beschikking gesteld. Er is dus geen sprake van het niet ter beschikking stellen van stukken.
Kunt u de suggestie van prof. Kramer uitvoeren, namelijk openbaarmaking van de achtergronddocumenten op de website van het PBL of door verzending van deze documenten naar de Kamer?
Het is aan PBL om de achtergronddocumenten openbaar te maken. Inmiddels heeft PBL dat voor drie sectoren, waaronder Elektriciteit, gedaan. De resterende twee achtergronddocumenten worden op een later moment door het PBL gepubliceerd.
Heeft het PBL de regering wel alle achtergronddocumenten ter beschikking gesteld? Zijn er achtergronddocumenten die de regering niet ter beschikking heeft?
Het kabinet beschikt niet over achtergronddocumenten die niet openbaar zijn gemaakt.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen 10 dagen beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.