De inzet van uitzendkrachten bij de Belastingdienst Toeslagen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de signalen dat uitzendkrachten binnen de Belastingdienst Toeslagen ontevreden zijn over de wijze waarop zij worden ingeschaald in verhouding tot hun werkzaamheden?
Ja.
Klopt het dat bij de Belastingdienst Toeslagen een functie is ingedeeld in een functiegroep waarbij per functiegroep 3 salarisschalen gelden? Klopt het dat de uitzendkrachten bij het Team Specials allemaal ingeschaald zijn in functiegroep C, schaal 5? Kunt u dit toelichten en toelichten of al deze uitzendkrachten het merendeel van hun werkzaamheden verrichten in functiegroep C en wat de verschillen zijn met de werkzaamheden van de functiegroep E?
De Belastingdienst kent een systeem van groepsfuncties. Een groepsfunctie is een functie waarvoor één salarisschaal (annex loopbaanregeling) is vastgesteld die meerdere schaalniveaus omvat. De inschaling van medewerkers wordt uitsluitend bepaald door de functie-eisen voor de desbetreffende groepsfunctie. Het opleidingsniveau van een medewerker of uitzendkracht kan dus hoger liggen dan de functie-eisen. Over de bezoldiging van de ambtenaar, aangesteld in een groepsfunctie, is bepaald dat inschaling in de daarbij behorende salarisschaal in beginsel leidt tot het doorlopen van de desbetreffende salarisschaal. Aan groepsfuncties is een salarislijn gekoppeld die begint op het niveau van de lichtste werkzaamheden in de groepsfunctie en eindigt bij het niveau van de zwaarste werkzaamheden. De bedragen behorend bij de groepsfunctie C komen overeen met de schalen 5, 6 en 7 van het BBRA (Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren).
De werkzaamheden, die door de uitzendkrachten worden uitgevoerd vallen qua niveau binnen de bandbreedte van de groepsfunctie C. Een medewerker bij Belastingdienst/Toeslagen in de groepsfunctie C wordt bij indiensttreding ingeschaald in de aanloopschaal, te weten schaal 4 BBRA. Zodra de functie volledig wordt uitgevoerd en blijk wordt gegeven van voldoende geschiktheid en bekwaamheid, vindt inschaling plaats in de salarisschaal behorend bij de groepsfunctie C. De uitzendkrachten die een groepsfunctie C niveau gaan vervullen worden, conform artikel 19 van de cao voor uitzendkrachten 2012–2017, vanaf de eerste dag beloond volgens de eerste trede van de salarisschaal behorend bij de groepsfunctie C. In beginsel krijgen uitzendkrachten een jaarlijkse periodieke salarisverhoging. Deze kan doorlopen tot de hoogste trede in de schaal behorend bij de groepsfunctie C (dit komt overeen met de hoogste trede in schaal 7 BBRA). De verschillen tussen de groepsfuncties C en E betreffen de aard en de complexiteit van de werkzaamheden, de ruimte om zelfstandig beslissingen te nemen, het kennisniveau en de vaardigheden die voor de functie nodig zijn.
Omdat het systeem van groepsfuncties er toe kan leiden, dat de feitelijke diensttijd in een groepsfunctie bepalend is voor de bezoldiging in plaats van de feitelijk verrichte werkzaamheden, kan er een als onrechtvaardig ervaren verschil ontstaan tussen uitzendkrachten, die veelal conform het begin van de laagste schalen worden bezoldigd, en vast personeel. Omdat het systeem van groepsfuncties zich slecht verdraagt met het rijksbrede uitgangspunt «gelijk loon voor gelijk werk», wil de Belastingdienst het overal elders binnen de sector Rijk gehanteerde Functiegebouw Rijk (FGR) voor groepsfuncties conform kabinetsbesluit invoeren.
Klopt het dat de functies binnen het Team Specials worden gezien als MBO-functies maar dat deze uitgevoerd worden door HBO- en WO-geschoolden? Zo ja, wat is hiervoor de reden?
Bij groepsfunctie C is in beginsel als minimum opleidingsniveau MBO vereist. De functies binnen Team Specials zijn gewogen als een groepsfunctie C. In de praktijk hebben relatief veel uitzendkrachten een HBO- of WO-opleiding, of volgen zij een dergelijke opleiding. Het aantal uitzendkrachten met een hoog opleidingsniveau is het gevolg van de situatie op de arbeidsmarkt.
Wat zijn de targets die gelden voor deze groep uitzendkrachten en wat zijn de targets van de vaste medewerkers met soortgelijke werkzaamheden? Kunt u een eventueel verschil in targets tussen deze groepen toelichten?
De eisen die aan uitzendkrachten worden gesteld zijn identiek aan de eisen die voor eigen medewerkers gelden.
Klopt het dat deze uitzendkrachten veel minder gunstige arbeidsvoorwaarden kennen dan de vaste medewerkers, zoals het ontbreken van een 13e maand, minder vakantie-uren, het niet doorbetaald krijgen op de eerste dag van ziekteverzuim en zelfs niet doorbetaald krijgen als het systeem uitvalt waardoor er niet gewerkt kan worden? Zo ja, kunt u toelichten wat uw mening is over deze verschillen?
Uitzendkrachten zijn niet in dienst van de Belastingdienst maar van het Uitzendbureau. Voor de uitzendkracht geldt de rechtspositie zoals geregeld in de CAO voor uitzendkrachten. In die cao zijn bepalingen opgenomen die de beloning van de uitzendkracht regelen. Daarbij geldt voor de bij de Belastingdienst werkzame uitzendkrachten dat de zogeheten inlenersbeloning van toepassing is. In de CAO voor de uitzendkrachten is geregeld dat de inlenersbeloning per terbeschikkingstelling van een uitzendkracht wordt vastgesteld. Bij toepassing van de inlenersbeloning wordt de door de uitzendkracht te vervullen functie voor aanvang van de terbeschikkingstelling ingedeeld in de bij de opdrachtgever toepasselijke functiegroep. Buiten de elementen van de inlenersbeloning kan er verschil in de arbeidsvoorwaarden zijn tussen uitzendkrachten en de medewerkers in dienst van de Belastingdienst. Dit is het gevolg van het feit dat op de uitzendkrachten de CAO voor de uitzendkrachten van toepassing is en voor de Belastingdienstambtenaren het ARAR.
Hoeveel uitzendkrachten zet de Belastingdienst op dit moment in? Kunt u toelichten of dit aantal in verwachting nog toeneemt gezien de vele vertrekkende medewerkers die gebruik maken van de riante vertrekregeling?
Bij de Belastingdienst werken dit jaar in totaal 1.595 fte aan uitzendkrachten. Het streven is om uitzendkrachten zoveel mogelijk te vervangen door vast personeel.
Worden bij het Team Specials of elders binnen de Belastingdienst uitzendkrachten ingezet voor in feite structurele werkzaamheden? Zo nee, kunt u toelichten waarom hun werkzaamheden niet structureel zijn? In hoeverre past het handelen van de Belastingdienst binnen de geest van de Wet werk en zekerheid, zoals uiteengezet in de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 29 mei 2015?1
De werkzaamheden bij Belastingdienst/Toeslagen, maar ook bij de BelastingTelefoon, zijn uit hun aard structureel, de omvang of de hoeveelheid niet. De Belastingdienst maakt gebruik van uitzendkrachten om pieken en dalen in het werkaanbod op te vangen. Daarnaast maakt de Belastingdienst gebruik van de inzet van uitzendkrachten bij onderdelen waar de werkzaamheden op termijn verminderen, wijzigen of komen te vervallen. Het beleid van de Belastingdienst met betrekking tot de inzet van uitzendkrachten is in lijn met de richtlijnen zoals deze in de circulaire toepassing Wet werk en zekerheid worden uiteengezet. In de circulaire wordt immers aangegeven dat de inzet van tijdelijk personeel gerechtvaardigd is bij werkzaamheden die in de toekomst verdwijnen dan wel voor het oplossen van – tijdelijke – tekorten in personele capaciteit, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin zoals de inzet van specialistische deskundigheid, in geval van piekbelasting, etc.
Bent u van mening dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft voor goed werkgeverschap? Kunt u toelichten, gezien de omgang met uitzendkrachten, of er sprake is van goed werkgeverschap bij de Belastingdienst? Zo nee, wat gaat u veranderen?
De Belastingdienst voldoet aan de kaders die gesteld zijn betreffende de gelijke behandeling van uitzendkrachten ten opzichte van medewerkers aangesteld bij de Belastingdienst.
De Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (Wet DBA) en de positie van zzp’ers |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Tienduizenden zzp’ers lopen opdrachten mis door nieuwe wet»?1
Ja.
Kent u ook het artikel van 26 september 2016 in Adformatie: «Zzp’ers in de problemen door wet DBA»2 en het artikel «Ondernemers in zwaar weer, wat maakt het zo spannend»?3
Ja.
Klopt het dat bedrijven massaal opdrachten aan zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) stopzetten omdat ze bang zijn voor de gevolgen van de nieuwe Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (Wet DBA), die schijnzelfstandigheid zou moeten tegengaan?
In mijn brief van 18 november 2016 aan uw Kamer4 ben ik hierop ingegaan. Hierin heb ik een aantal maatregelen aangekondigd, waaronder opschorting van de handhaving en onderzoek naar de herijking van de begrippen gezagsrelatie en vrije vervangbaarheid. Samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Veiligheid en Justitie zal het Ministerie van Financiën – in overleg met onder andere sociale partners – onderzoeken hoe aan deze criteria een concretere of andere invulling moet worden gegeven, een invulling die beter aansluit bij het huidige maatschappelijke beeld van een arbeidsverhouding. Met uitzondering van evident kwaadwillenden5, wordt de handhaving tot in ieder geval 1 januari 2018 opgeschort.
Is het waar dat ook bij overheidsorganisaties, zoals het Ministerie van Defensie, zzp’ers voor sommige opdrachten niet meer in aanmerking komen?
Dat is niet juist, overheidsorganisaties huren nog steeds zzp’ers in. Echter, bij het openstellen van een vacature vraagt men zich af (wellicht meer dan voorheen) of de uit die vacature voortvloeiende arbeidsrelatie mogelijk kwalificeert als een dienstbetrekking. Indien dat het geval is, bijvoorbeeld omdat sprake is van een gezagsverhouding, kan een dergelijke functie niet worden vervuld door een zzp’er op basis van een overeenkomst van opdracht.
Klopt het dat de Belastingdienst ondanks uw toezeggingen tijdens het plenaire debat d.d. 29 september 2016 aangaande de toetsing van zzp-contracten door de Belastingdienst, nog massaal zzp-contracten afkeurt, zoals valt te lezen in het artikel «Zzp’ers in de problemen door Wet DBA»?
De Belastingdienst past bij zijn beoordelingen het bestaande wettelijke kader toe. Uit het eindrapport van de door mij ingestelde Commissie beoordeling modelovereenkomsten DBA blijkt dat de Belastingdienst slechts in een enkel geval te streng is geweest bij de beoordeling.
Erkent u dat een resultaat van de Wet DBA is dat zzp’ers aan alle kanten opdrachten mislopen en dreigen mis te lopen, zoals valt te lezen in de drie bovengenoemde artikelen? Zo ja, bent u voornemens hier iets aan te doen en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u hoe hoog – als gevolg van de Wet DBA – de nood is voor vele zzp’ers, zoals de voorzitter ZZP Nederland, de grootste belangenorganisatie voor zelfstandigen stelt?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier bent u voornemens de zelfstandig ondernemers die als gevolg van de bepalingen in de Wet DBA opdrachten mislopen, te beschermen, te helpen of op enigerlei wijze te compenseren?
Zie antwoord vraag 3.
Tot slot, bent u bekend met het in het artikel »Ondernemers in zwaar weer, wat maakt het zo spannend?» genoemde «handvest van de grondrechten van de Europese Unie»4, waarin de minimale grondrechten opgenomen zijn waar iedere inwoner van de EU een beroep op kan doen?
Ja.
Bent u bekend met artikel 16 uit dit handvest, te weten de vrijheid van ondernemerschap5: «de vrijheid van ondernemerschap wordt erkend overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken»?
Ja. Onze nationale wetgeving staat aan artikel 15 uit dit handvest, de vrijheid van ondernemerschap, niet in de weg. Of een belanghebbende in fiscale zin ondernemer is en daarmee fiscale faciliteiten kan genieten wordt bepaald door de nationale wetgeving. Het handvest bepaalt dat het tot de lidstaten is gericht, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen.
Bij de Wet DBA speelt het handvest daarom geen rol. Door de Wet DBA is alleen de VAR afgeschaft.
Dit onderwerp is ook aan de orde geweest tijdens het debat uitwerking Wet DBA op 8 december 2016. De heer Klein heeft hierover ook een motie ingediend8, een motie die is verworpen.
Bent u van mening dat dit grondrecht, «de vrijheid van ondernemerschap», rechters een geheel nieuw kader geeft om te beoordelen of het inderdaad redelijk is dat ondernemerschap wordt beperkt door regelgeving?
Zie antwoord vraag 10.
Is bij de realisatie van de Wet DBA rekening gehouden met dit artikel 16 over de vrijheid van ondernemerschap overeenkomstig het recht van EU? Zo ja, op welke wijze is daar rekening mee gehouden en hoe verliep dat proces? Zo nee, hoe kan de Wet DBA dan wel voorzien in de vrijheid van ondernemerschap, zoals die is bedoeld en opgenomen in het handvest van de grondrechten van de EU?
Zie antwoord vraag 10.
Huurtoeslag voor studenten |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Spannende tijd student: behoud je je huurtoeslag»?1
Ja.
Klopt het dat de voortzetting van de huurtoeslag van studenten met een gedeeld huisnummer op 1 januari a.s. in gevaar is? Zo nee, wat is onjuist aan dit bericht? Zo ja, geldt dit risico voor alle huurders met recht op huurtoeslag en een gedeeld huisnummer?
De regel is dat in de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) alleen zelfstandige (woon)objecten worden opgenomen. Gebleken is dat er in de praktijk ook onzelfstandige (studenten)eenheden in de BAG werden geregistreerd. Om een uniforme vulling van de BAG te krijgen heeft de Minister van I&M besloten vast te houden aan de regel dat alleen zelfstandige (woon)objecten worden opgenomen en bijvoorbeeld niet onzelfstandige woonruimten achter een gedeeld huisnummer. Momenteel wordt de vulling van de BAG daarom door de gemeenten waar dit speelt aangepast.
In principe heeft een huurder van een onzelfstandige woonruimte geen recht op huurtoeslag. Hiervoor gelden een paar uitzonderingen, waaronder voor huurders van een aantal tot het jaar 1997 aangewezen studentencomplexen. Dit betekent dat hoewel de aparte registratie in de BAG vervalt, het recht op huurtoeslag voor huurders van deze zogenaamde «aangewezen onzelfstandige woonruimten» niet verandert.
Omdat de Belastingdienst/Toeslagen verplicht gebruik maakt van basisregistraties en dus ook van de BAG, zijn er maatregelen genomen om te voorkomen dat de huurtoeslag waar sprake is van «aangewezen onzelfstandige woonruimten» ten onrechte stopt. Er wordt daarom intensief samengewerkt met gemeenten en verhuurders om in beeld te brengen welke woonruimten het betreft. Niet uit te sluiten valt dat in enkele gevallen blijkt dat een huurder van een onzelfstandige woonruimte huurtoeslag heeft aangevraagd, terwijl daar geen recht op was omdat de woningruimte niet tot een aangewezen complex behoort, de woonruimte ten onrechte in de BAG was opgenomen en de Belastingdienst/Toeslagen dientengevolge aannam dat het zelfstandige woonruimte betrof. Huurders die hiermee te maken krijgen zullen hierover individueel worden geïnformeerd door de Belastingdienst/ Toeslagen. Vanuit het oogpunt van gewekt vertrouwen en omdat niet aantoonbaar sprake is van een situatie dat de burger wist of had moeten weten dat er geen recht op huurtoeslag bestond voor desbetreffende woning zal de Belastingdienst Toeslagen in deze gevallen de reeds genoten huurtoeslag niet terugvorderen.
Wat is er de oorzaak van dat de registratie in de Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) niet of onvoldoende aansluit bij de daadwerkelijke woonsituatie? Was dit probleem voorzien? Wanneer heeft u de Kamer hierover ingelicht?
De BAG registreert uitsluitend zelfstandige eenheden, terwijl er bij studentenflats vaak ook sprake is van onzelfstandige eenheden. Bij de invoering van de BAG (ca. 2008–2011) zijn diverse handleidingen en andere documenten opgesteld om de gemeenten (als bronhouder) te helpen tot een uniforme en correcte afbakening van eenheden te komen. In 2012 is gebleken dat de manier waarop studentenflats moesten worden afgebakend niet eenduidig was beschreven. Gevolg was dat studentenflats deels «per (onzelfstandige) kamer» en deels «per gang» waren afgebakend en van een adres voorzien. Gezien het breed onderschreven belang van uniformiteit voor de BAG als basisregistratie is aan het BAG Bronhouders- en afnemersoverleg advies gevraagd over de te hanteren afbakening. In overleg met onder meer belanghebbende gemeenten, afnemers en een vertegenwoordiging van de studentenhuisvesters is dit advies voorbereid. Het uiteindelijke advies luidde, samengevat, vast te houden aan de uitgangspunten van de BAG, dus alleen zelfstandige eenheden daarin op te nemen. Wel werd geadviseerd hieraan een implementatietermijn van 3 jaar te verbinden, zodat de gemeenten zorgvuldig en in goede afstemming met betrokkenen zouden kunnen doorvoeren. In 2013 heeft de Minister van IenM dit advies overgenomen en per brief gecommuniceerd aan de gemeenten, waarbij de termijn voor de aanpassingen is gesteld op eind 2016.
Uw Kamer is niet afzonderlijk over dit onderwerp geïnformeerd, aangezien het geen beleidswijziging van de BAG betrof.
Hanteren de wetgeving voor de BAG en de wetgeving voor de huurtoeslag dezelfde omschrijving voor het begrip zelfstandige woonruimte? Zo nee, is de BAG dan wel bruikbaar voor de bepaling van het recht op huurtoeslag?
Tussen deze begrippen bestaat vooral het verschil dat in de BAG voor een zelfstandige eenheid vereist is dat die over een eigen keuken, douche en toilet beschikt, terwijl voor de huurtoeslag niet de eis van een eigen douche wordt gehanteerd.
Dit betekent dat een zelfstandige eenheid in de BAG altijd ook een zelfstandige eenheid voor de huurtoeslag is. Alleen in de (steeds minder voorkomende) gevallen dat huurders van woonruimtes een douche delen ontstaat een verschil: geen eenheid voor de BAG, maar wel recht op huurtoeslag. Dit betreft slechts een beperkt deel van de woonobjecten die nu voor de BAG opnieuw zijn en worden afgebakend. Voor de meeste daarvan geldt dat ze ook voor de huurtoeslag niet aan de criteria voldoen. De Belastingdienst/Toeslagen zal, zolang de definities uiteenlopen zoals hiervoor beschreven, wel een aanvullende registratie voeren teneinde de woonruimtes die wel voor huurtoeslag in aanmerking komen administratief te beheren.
Kunt u garanderen dat het uiteindelijke recht op huurtoeslag niet verandert door een administratieve wijziging als gevolg van het gebruik van de BAG? Zo nee, waarom niet? Bent u dan bereid dit eerst met de Kamer te bespreken, omdat het in dat geval gaat om een ingrijpende wijziging van rechten van een bepaalde groep huurders?
Zoals in de antwoorden op de vragen hiervoor aangegeven wordt, verandert het recht op huurtoeslag niet.
Deelt u, overwegende dat er door het wijzigen van gegevensbron onbedoelde uitvoeringsproblemen kunnen ontstaan, de mening dat het voor ontvangers van huurtoeslag zeer problematisch is als hun voorschot onterecht niet uitbetaald wordt? Kunt u toezeggen dat huurders die voor 15 december a.s. bij de Belastingdienst melden dat ze onterecht geen huurtoeslag ontvangen, alsnog voor 1 januari a.s. het voorschot voor de huur van januari 2017 ontvangen?
Het niet uitbetalen van een voorschot kan inderdaad voor de ontvanger van huurtoeslag problematisch zijn. Dat is ook de reden waarom de Belastingdienst /Toeslagen deze kwestie met de hoogste prioriteit oppakt in nauwe samenwerking met gemeenten en verhuurders. De Belastingdienst/ Toeslagen zal voor wat betreft de specifieke aangewezen studentencomplexen de mutaties in de BRP die gaan leiden tot het samenvoegen van huishoudens, niet automatisch verwerken, maar apart behandelen.
Wilt u de knelpunten die de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) ontvangt met spoed in behandeling laten nemen door de Belastingdienst?
De Belastingdienst/Toeslagen voert overleg met de LSVb over de gevolgen van deze aanpassingen in de BAG. De knelpunten die de Belastingdienst/Toeslagen van de LSVb ontvangt worden met spoed opgepakt.
De vorstelijke vertrekregelingen bij de Belastingdienst en het gapend AOW-gat bij Defensie |
|
Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de opschorting van het arbeidsvoorwaardenoverleg bij Defensie? Kunt u nader ingaan op het argument dat u hiervoor aanvoert, namelijk de «Rijksbrede ontwikkelingen, die van invloed zijn op het arbeidsvoorwaardenbudget»?1
Tijdens het Sector Overleg Defensie (SOD) op 27 oktober jl. is besloten het arbeidsvoorwaardenoverleg te hervatten. Defensie vindt het bereiken van een arbeidsvoorwaardenakkoord belangrijk.
Loopt door deze «ontwikkelingen» ook een akkoord over compensatie van het AOW-gat bij Defensie vertraging op, terwijl bovendien de financiële ruimte bij Defensie beperkt wordt om er invulling aan te geven?
Op de uitkomst van de besprekingen kan ik niet vooruitlopen.
Bent u bekend met het feit dat sommige oud-militairen vanwege het AOW-gat wat inkomen betreft zelfs onder bijstandsniveau uitkomen in de periode tussen hun 65e verjaardag en het moment waarop zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken? Wat vindt u hiervan?
Militairen ontvangen pensioen vanaf 65 jaar. Door de voorziening AOW-gat, zoals overeengekomen met de centrales van overheidspersoneel in het najaar van 2015, is het onwaarschijnlijk dat oud-militairen in de periode tussen hun 65e verjaardag en het moment waarop zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken onder bijstandsniveau uitkomen. Oud-medewerkers met een te laag inkomen kunnen daarnaast in aanmerking komen voor diverse toeslagen; deze zijn afhankelijk van de persoonlijke (gezins)inkomenssituatie.
Bent u bekend met het feit dat ambtenaren van de belastingdienst die tussen 1 januari en 1 juli 2016 vrijwillig ontslag namen op 65-jarige leeftijd een stimuleringspremie konden krijgen die afhankelijk van salaris en diensttijd kon oplopen tot 2 jaarsalarissen (met een maximum van 75.000 euro of het jaarsalaris als dat hoger was)?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat een deel van het personeel bij Defensie, dat verplicht moest stoppen, beneden bijstand zit, terwijl ambtenaren van de belastingdienst vorstelijke afkoopsommen konden krijgen om de tijd tussen 65 en hun AOW-leeftijd te overbruggen? Of dat deze rijksambtenaren van de belastingdienst deze premie zelfs konden krijgen als zij de AOW-gerechtigde leeftijd al bereikt hadden?
De vertrekregeling van de Belastingdienst en de AOW-voorziening van Defensie dienen een ander doel, en zijn derhalve niet te vergelijken. De vertrekregeling van de Belastingdienst is een tijdelijke stimuleringsregeling om de noodzakelijke uitstroom van personeel te bevorderen, vanwege de reorganisatie van de Belastingdienst. De AOW-voorziening van Defensie is een tegemoetkoming om de inkomensachteruitgang, tussen het aflopen van een UGM-uitkering of wachtgeldregeling en het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, te beperken.
Bent u, zeker na een aantal rechterlijke uitspraken bij de Centrale Raad voor Beroep en elders, bereid om in een keer een afdoende oplossing voor te stellen voor het AOW gat voor voormalige ambtenaren in rijksdienst?
Naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad voor Beroep heb ik in de desbetreffende twintig zaken nieuwe besluiten genomen waarin een hogere tegemoetkoming wordt toegekend aan de oud-burgermedewerkers. Daarnaast ontvangen zij een compensatie in verband met het feit dat zij hun ABP- ouderdomspensioen mogelijk vervroegd hebben laten ingaan bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.
Defensie bestudeert momenteel de uitspraak van de rechter over de zaken die door militairen aangespannen zijn. Ook in deze zaken worden nieuwe besluiten genomen. Aangezien de uitspraak van de rechtbank nauw aansluit bij de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ligt een hogere tegemoetkoming ook hier voor de hand.
Overigens ben ik verantwoordelijk voor het defensiepersoneel, niet voor ambtenaren van de sector Rijk. Om een nieuwe generieke regeling voor al het oud-Defensiepersoneel te treffen, is overeenstemming nodig met de centrales van overheidspersoneel.
Hoe kijkt de Minister van Defensie aan tegen de goudgerande regeling voor belastingambtenaren, die wel door het Ministerie van Financiën en de bewindspersonen aldaar is goedgekeurd en waarvoor honderden miljoenen extra zijn uitgetrokken?
Het is niet aan de Minister van Defensie daarover uitspraken te doen.
Ziet u de reparatie van het AOW gat bij Defensie als een verantwoordelijkheid van het kabinet als geheel? Zo nee, waarom niet?
Als werkgever heb ik de verantwoordelijkheid om een voorziening te treffen voor het AOW-gat van burgers en militairen in (voormalige) dienst bij Defensie.
Bent u bereid met een oplossing voor het AOW gat te komen?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden en zeker vóór de plenaire behandeling in de Kamer van de begroting Defensie voor het jaar 2017?
Ja.
De financiële curatele van de Belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u de volgende nog (gedeeltelijk) openstaande vragen één voor één beantwoorden:
Hierna heb ik de betreffende vragen van 16 september 2016 en 26 september 2016 separaat beantwoord. De vragen uit het schriftelijk overleg van 8 september 2016 heb ik voor zover deze betrekking hebben op de uitstroom reeds met mijn brief van 4 oktober 2016 beantwoord, voor zover deze niet reeds waren beantwoord met de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Omtzigt die ik op 14 september jl. naar uw Kamer heb gestuurd. Voor de vragen waarop de antwoorden samenhangen met het precieze aantal vertrekkende en in Switch instromende medewerkers op basis van de regeling en waar deze uitstroom plaatsvindt, geldt nog steeds dat deze worden beantwoord zodra dit aantal definitief vaststaat.
Kunt u de toegezegde onderzoeken die door de Auditdienst Rijk gedaan zijn en betrekking hebben op de investeringsagenda aan de Kamer doen toekomen?
Begin dit jaar heeft het kabinet besloten alle nieuw uitkomende rapporten vanaf 1 juli 2016 voortaan openbaar te maken. De ADR rapporten die betrekking hebben op de periode daarvoor, heb ik op 28 oktober naar uw Kamer gestuurd als bijlagen bij de brief over de continuïteit van de Belastingdienst en andere toezeggingen uit het Algemeen Overleg van 13 oktober jl.
Heeft de Algemene Rekenkamer een antwoord gestuurd op uw verzoek een onderzoek te doen? Is zij in staat het onderzoek voor december af te ronden?
De Algemene Rekenkamer heeft mij per brief van 21 oktober jl. laten weten graag met mij en de Vaste Kamercommissie Financien in overleg te treden om een beter inzicht te krijgen in de gestelde onderzoeksvraag. Ik verwijs naar mijn brief van vandaag waarin ik hier op in ga.
Kent u het bericht «Curatele leidt tot vacaturestop Belastingdienst»?1
Ja
Klopt het dat er tot ten minste 24 oktober 2016 een verplichtingenstop geldt en dat er geen vacatures vervuld mogen worden?
Er heeft van 13 oktober tot 26 oktober 2016 een verplichtingenstop gegolden voor het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen boven de 100.000 euro. In deze periode konden geen arbeidsvoorwaardengesprekken worden gevoerd, tenzij deze al waren ingepland per 13 oktober 2016. Vanaf 26 oktober geldt een regime waarbij aan te gane verplichtingen groter dan € 100.000 (inclusief BTW) door de dienstonderdelen aangeboden worden bij het directoraat-generaal van de Belastingdienst. Deze maatregel geldt ook voor vacatures boven dat bedrag. Het directoraat-generaal van de Belastingdienst zal de verzoeken tot het aangaan van verplichtingen eerst ter goedkeuring voorleggen aan de directie Financieel-Economische Zaken als concerncontroller Financiën en de Inspectie der Rijksfinanciën.
Klopt het dat de medewerkers van de Belastingdienst geïnformeerd zijn dat er tot nader order geen arbeidsvoorwaardengesprekken gevoerd mogen worden? Tot wanneer geldt dit?
Het management binnen de Belastingdienst is geïnformeerd over het niet mogen aangaan van verplichtingen in de bewuste periode. In de periode van de verplichtingenstop konden selectiegesprekken en assessments doorgaan, maar geen arbeidsvoorwaardengesprekken worden gevoerd, tenzij deze al waren ingepland per 13 oktober 2016.
Klopt het dat alle events per direct afgeblazen zijn, zelfs als deze al helemaal georganiseerd waren?
De verplichtingenstop heeft slechts betrekking op het niet aangaan van verplichtingen in de genoemde periode. Eerder aangegane verplichtingen worden hierdoor niet geraakt. Er is door mij geen opdracht gegeven tot het annuleren van reeds georganiseerde bijeenkomsten als gevolg van de instelling van het voorafgaand toezicht. Het is mij bekend dat – in het licht van het onder verscherpt toezicht plaatsen van de Belastingdienst – van een aantal bijeenkomsten opnieuw tegen het licht gehouden zijn waarna besloten is deze uit te stellen, op een andere (soberder) wijze te organiseren of te annuleren.
Klopt het dat alle employability-dagen in het kader van de ontwikkeling van medewerkers geschrapt zijn?
Er is door mij geen opdracht gegeven om employability dagen te schrappen. Het is mij bekend dat – in het licht van het onder verscherpt toezicht plaatsen van de Belastingdienst – een eerder geplande themaweek over employability is opgeschort.
Kunt u aangeven op welke wijze het stilleggen van het aannemen van nieuwe medewerkers, het schrappen van ontwikkelingsactiviteiten voor het personeel en het stilleggen van operationele activiteiten bijdraagt aan de continuïteit van de Belastingdienst?
De genoemde zaken die tijdens deze korte periode zijn opgeschort, hebben geen invloed op de continuïteit van de Belastingdienst.
Leiden deze maatregelen zoals de vacaturestop tot meer continuïteitsproblemen omdat het vertrek van veel medewerkers zo niet kan worden opgevangen? Tot wanneer duurt elk van deze noodmaatregelen?
De stop op het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen boven de 100.000 euro gold in de periode van 13 oktober tot 26 oktober. Deze periode is te kort om tot continuïteitsproblemen te leiden, te meer omdat bepaalde wervingsactiviteiten gewoon zijn doorgegaan, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6. Vanaf 26 oktober moet het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen (inclusief vacatures) met een budgettaire omvang van meer dan € 100.000 voorafgaand toestemming krijgen van de directie Financieel-Economische Zaken als concerncontroller Financiën en de Inspectie der Rijksfinanciën.
Kunt u aangeven op welke wijze door de Belastingdienst bepaald moet worden of een bepaalde verplichting al dan niet onder de grens van € 100.000 valt en er dus tekenbevoegdheid is?
Er is een proces ingeregeld waarbij aan te gane verplichtingen groter dan € 100.000 (inclusief BTW) door de dienstonderdelen aangeboden worden bij het directoraat-generaal van de Belastingdienst. Deze zal de verzoeken tot het aangaan van verplichtingen eerst ter goedkeuring voorleggen aan de directie Financieel-Economische Zaken als concerncontroller Financiën en de Inspectie der Rijksfinanciën. Zoals ik uw Kamer aangaf in mijn brief van 11 oktober jl.5zal het mandaatbesluit daarop aangepast worden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor 31 oktober aanstaande, beantwoorden?
Ja.
Het telefonisch intrekken van bezwaren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de documenten die via een WOB-verzoek aan de Belastingdienst over de werkinstructies telefonisch horen op 27 september jl. openbaar zijn gemaakt?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de volgende werkinstructie over het bellen van mensen door de Belastingdienst na het indienen van het bezwaar: «Een vastlegging van het telefoongesprek in de systemen is dan voldoende. Er hoeft in deze gevallen geen brief meer door bezwaarmaker naar ons te worden gestuurd waarbij hij zijn bezwaarschrift intrekt. Ook sturen wij geen bevestiging meer om de intrekking te bevestigen tenzij de klant daarom verzoekt. Dat kan in de vorm van een email»?
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om bij formele procedures, zoals het afhandelen van een bezwaarschrift, duidelijk en ondubbelzinnig te communiceren en dat bij de communicatie hierover tussen belastingplichtige en Belastingdienst ten alle tijden de wet nauwgezet gevolgd moet worden?
Ja, het is bij formele procedures van groot belang dat er helder wordt gecommuniceerd naar een belanghebbende. Dit is ook een belangrijke basisgedachte van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Mijn inzet is – binnen de kaders van wet- en regelgeving – het voor de belastingplichtige zo gemakkelijk mogelijk te maken en niet te gaan formaliseren als de belastingplichtige daar zelf geen behoefte aan heeft. Onderdeel van de Investeringsagenda is om de juridische procedures zodanig te stroomlijnen dat ze een dienstverlening mogelijk maken die meer in lijn is met de maatschappelijke wensen en verwachtingen ten aanzien van de interactie en die tegelijkertijd niet ten koste gaat van de rechtsbescherming en de rechtszekerheid.
De Belastingdienst is meer gebruik gaan maken van telefonisch contact. De Belastingdienst benadert belanghebbenden telefonisch over een ingediend bezwaar. Doel hiervan is om belanghebbende vroegtijdig te betrekken in de bezwaarprocedure en onnodige verdere procedures te voorkomen. In dat gesprek wordt ook gevraagd of de belanghebbende wil worden gehoord. De Belastingdienst hanteert deze werkwijze, omdat die tegemoet komt aan de wens in de samenleving. Bij een eenvoudig bezwaarschrift kan met één telefoongesprek de zaak bijvoorbeeld zijn opgelost. Bij een complexer bezwaarschrift kan telefonisch contact bijdragen aan een spoedige afhandeling. Belanghebbenden ervaren dat contact als positief.
De (te) formele behandeling van klacht- en bezwaarprocedures is door burgers als een van tien belangrijkste knelpunten2 in de dienstverlening van de overheid geselecteerd. De burger verwacht persoonlijk contact, begrijpelijke communicatie en een correcte en vlotte behandeling van vragen en problemen.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft in de handleiding «Professioneel behandelen van bezwaarschriften» van 2014 aangegeven dat het zoeken van telefonisch contact belangrijk kan bijdragen aan het snel oplossen van geschillen tussen burger en overheid.
Bent u ervan op de hoogte dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ondubbelzinnig voorschrijft in artikel 6.14, eerste lid, dat: «1. Het orgaan waarbij het bezwaar- of beroepschrift is ingediend, bevestigt de ontvangst daarvan schriftelijk.»
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat artikel 6.21 Awb en de jurisprudentie voorschrijven dat een bezwaar alleen schriftelijk ingetrokken kan worden of mondeling tijdens een hoorzitting?
Ja.
Deelt u de mening dat bij de in vraag 2 genoemde instructie sprake is van contra legem beleid? Is dit beleid door u vastgesteld of is dit beleid van de Belastingdienst zelf?
Werkinstructies, uiteraard binnen wet – en regelgeving en conform beleid, worden door de dienst vastgesteld. Deze specifieke werkinstructie was niet conform wet – en regelgeving en had dus überhaupt niet mogen worden vastgesteld. Inmiddels is opdracht gegeven het werken contra legem te beëindigen.
Zijn de telefoongesprekken, waarnaar verwezen wordt in de instructie Behandelen bezwaar informeel/slimmer werken, formele gelegenheden tot horen als bedoeld in artikel 7.2 Awb? Zo ja, zijn mensen van te voren op de hoogte gesteld dat het een hoorzitting was, konden zij zich voorbereiden en is aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan, zoals die gesteld zijn in de artikelen 7.2 en 7.4 van de Awb?
Nee, bij deze telefoongesprekken kan niet worden gesproken van horen in de zin van de Awb.
In hoeveel gevallen is een proceskostenvergoeding betaald voor het horen bij intrekking en gegrondverklaring van het bezwaar?
Het telefonisch contact kwalificeert niet als horen in de zin van de Awb. Er bestaat derhalve geen recht op een bezwaarkostenvergoeding voor het telefonisch contact.
Indien de telefoongesprekken formele hoorzittingen waren als bedoeld in artikel 7.2 Awb, zijn er dan ook altijd verslagen verstuurd naar de indieners van het bezwaar?
Nee. Bij deze telefoongesprekken kan niet worden gesproken van horen in de zin van de Awb.
Indien de telefoongesprekken geen formele gelegenheden tot horen waren, klopt het dan dat de werkinstructie in strijd is met artikel 6.21 Awb?
Een mondelinge intrekking kan uitsluitend tijdens het horen geschieden, anders dient volgens de Awb een intrekking schriftelijk te gebeuren. Bij deze telefoongesprekken kan niet worden gesproken van horen in de zin van de Awb. Inmiddels is de opdracht gegeven de werkinstructie aan te passen en de werkwijze in overeenstemming met het wettelijke systeem te brengen. Daarbij blijft de inzet het voor de belastingplichtige zo gemakkelijk mogelijk te maken en niet te gaan formaliseren als de belastingplichtige daar zelf geen behoefte aan heeft; één en ander uiteraard binnen wet- en regelgeving.
Bij hoeveel mensen is deze manier van werken toegepast sinds het verschijnen van deze instructie?
Deze manier van werken staat sinds 2011 expliciet in de werkinstructie. De hierboven gevraagde informatie wordt uitsluitend op dossierniveau (in het logboek) vastgelegd. De Belastingdienst beschikt niet over geaggregeerde informatie op dit punt.
Hoeveel mensen hebben hun bezwaar volgens de systemen van de Belastingdienst telefonisch ingetrokken in 2015 en in 2016? Kunt u hierbij een uitsplitsing maken naar verschillende soorten belastingplichtigen, zoals particulieren IB, Grote Ondernemingen, mkb-ondernemingen en aangeven hoeveel procent van de belastingplichtigen waarvan het bezwaar telefonisch is ingetrokken werd bijgestaan door een adviseur, advocaat of gemachtigde?
Het aantal bezwaren tegen aanslagen IH/ZVW/WAZ dat door de bezwaarmakers in 2015 en 2016 (t/m medio oktober) is ingetrokken door bellen bij bezwaar blijkt uit bijgaande tabel:
Segment/Jaar
2015
2016
Particulieren
10.910
8.785
MKB
4.530
4.113
Grote Ondernemingen
20
16
Totaal
15.460
12.914
Bijgestaan door belastingconsulent
22,1%
18,8%
Hoeveel mensen hebben geen schriftelijke bevestiging gekregen dat hun bezwaar telefonisch ingetrokken is in 2015 en 2016?
Deze informatie wordt uitsluitend op dossierniveau (in het logboek) vastgelegd. De Belastingdienst beschikt niet over geaggregeerde informatie op dit punt.
Indien u de antwoorden op de vorige vragen niet weet, is er dan wel sprake van zorgvuldige verslaglegging, zoals ook in de memo wordt opgelegd («De bezwaarbehandelaar legt ieder telefonisch contact en iedere afspraak vast bij de behandeling in het logboek van GBV», pagina 5 van de instructie Behandelen bezwaar, informeel/slimmer werken)?
Ja. Er is sprake van een zorgvuldige verslaglegging op dossierniveau (logboek). Er is geen informatie op geaggregeerd niveau beschikbaar.
Hoe gaat u belastingplichtigen informeren dat de Belastingdienst van mening is dat hun bezwaar is ingetrokken? Bent u bereid hen in de gelegenheid te stellen aan te geven dat deze bezwaren niet zijn ingetrokken, zodat er alsnog een uitspraak op het bezwaar komt?
Tijdens het telefonische contact werd, in voorkomende gevallen, met de belastingplichtige de intrekking van het bezwaar besproken; daarmee werd de belastingplichtige geïnformeerd, hoewel niet conform de wettelijke vereisten. Omdat er hiervan geen informatie op geaggregeerd niveau aanwezig is, is het niet mogelijk voor de Belastingdienst om met de desbetreffende belastingplichtigen contact op te nemen. Wanneer in dit soort situaties de belastingplichtige binnen een redelijke termijn na de intrekking heeft aangegeven of aangeeft dat hij toch het bezwaar verder behandeld wil zien, wordt de bezwaarbehandeling hervat en kan er alsnog een uitspraak op het bezwaar komen.
Is telefonisch horen toegestaan in het fiscale recht? Zo ja, sinds wanneer en op basis van welk besluit?
In het Besluit Fiscaal Bestuursrecht heb ik neergelegd dat een hoorgesprek niet telefonisch wordt gevoerd en dat het wel zo kan zijn dat een belanghebbende na telefonisch contact met de inspecteur van mening is dat hij zijn zaak (telefonisch) voldoende heeft toegelicht en afziet van een hoorgesprek.
Op welke wijze zijn de procedures over horen aangepast naar aanleiding van de Kamervragen van het lid Siderius over het schenden van de hoorregels bij bezwaarprocedures inzake de kinderopvangtoeslag2?
In vervolg op de antwoorden op de genoemde vragen van het lid Siderius heeft de Belastingdienst/Toeslagen de werkwijze rond het horen aangepast. Zowel in het geval dat er telefonisch contact is met belanghebbende als in het geval waarin schriftelijk stukken worden opgevraagd, wordt nu aan belanghebbende gevraagd of hij wil worden gehoord.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de eerste termijn van het wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2016 op 31 oktober aanstaande?
Nee, het is helaas niet gelukt de vragen binnen de verzochte termijn te beantwoorden.
De samenwerking tussen Belastingdienst en OM bij het afpakken van crimineel vermogen |
|
Michiel van Nispen |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de Belastingdienst met betrekking tot het afpakken van crimineel verkregen vermogen nog steeds onvoldoende is?1
Ik herken mij niet in het beeld dat de samenwerking op dit terrein tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de Belastingdienst terugloopt. Zoals ik eerder aangaf zijn de Belastingdienst en het OM voortdurend met elkaar in gesprek om dit proces te versterken en is er blijvende aandacht voor verbeteringen2. Het OM en de Belastingdienst hebben de afgelopen periode zowel op landelijk als op regionaal niveau verder geïnvesteerd in het proces rond de samenloop van ontnemingsvorderingen en fiscale aanslagen teneinde deze een extra kwalitatieve impuls te geven. Voor concrete maatregelen wijs ik in dit verband op de in de antwoord op vraag 3 en 4 genoemde voorbeelden.
Herkent u zich in de bewering van het OM dat het aantal keren dat de Belastingdienst in ontnemingszaken het OM heeft benaderd alleen maar terugloopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn daar de redenen van?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt uitvoering gegeven aan het nieuwe Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten (Protocol AAFD) dat op 1 juli 2015 in werking is getreden, in het bijzonder wat betreft de afstemming en samenwerking tussen OM en Belastingdienst bij het afpakken van crimineel verkregen vermogen?
Het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen3 (hierna Protocol AAFD) beschrijft hoe de Belastingdienst aanmeldingen van mogelijke delicten die voor strafrechtelijke afhandeling in aanmerking komen selecteert voor de rechtsgebieden belastingen, toeslagen en douane. Het initiatief voor ontneming alsmede de melding daarvan aan de Belastingdienst ligt – conform paragraaf 4 van het Protocol AAFD – bij het OM. De geselecteerde aanmeldingen worden, conform het Protocol, ingebracht in de afstemmingsoverleggen van het OM, de FIOD en de Belastingdienst.
In deze afstemmingsoverleggen worden aan de hand van zogenaamde préweegdocumenten de concrete casussen en afpakmogelijkheden bezien, alsmede de wijze waarop deze zaken worden opgepakt. Indien het leidt tot een strafrechtelijk onderzoek wordt de Belastingdienst voortdurend op de hoogte gehouden van de stand van zaken.
Een ander voorbeeld van een samenwerkingsverband is het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC). Binnen de RIEC-structuur werken onder andere het OM, de Politie en de Belastingdienst samen aan de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Daarin wordt in een zo vroeg mogelijk stadium met alle ketenpartners gekeken naar de meest effectieve en efficiënte afpakmodaliteit.
Als concreet voorbeeld kan de samenwerking in RIEC-verband genoemd worden tussen Belastingdienst en OM in het zuiden van Nederland. Hier wordt de samenwerking nadrukkelijk aan de voorkant van het proces vorm gegeven teneinde te komen tot een effectieve en efficiënte aanpak van ondermijnende criminaliteit inclusief het afpakken van crimineel verkregen vermogen.
De Belastingdienst heeft bovendien regionaal een loketfunctie ingericht waar de afstemming tussen OM en de Belastingdienst ook ten aanzien van het afpakken kan plaatsvinden. De contactambtenaar en/of boete-fraudecoördinator alsmede de ontvanger worden bij deze contacten betrokken.
Uit bovenstaande voorbeelden blijkt concreet dat er wordt ingezet op verbeterde samenwerking en afstemming tussen het OM en de Belastingdienst.
Indien u van mening bent dat de samenwerking en afstemming wel degelijk is verbeterd, kunt u dan aangeven waaruit dat blijkt?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de suggesties van het OM om een afpakcursus op te zetten voor de Belastingdienst en de zogenaamde Afpak-app consequenter te gebruiken?
Kennisoverdracht is een belangrijk instrument bij het bevorderen van samenwerking tussen partijen. Of een afpakcursus de juiste vorm is, is aan het OM en de Belastingdienst zelf om te bepalen.
Verplichte aandacht voor «afpakmogelijkheden» is opgenomen in de préweegformulieren die worden gebruikt om op basis van het AAFD-protocol tot besluitvorming te komen over de opsporing en vervolging van fraude. De Afpak-app brengt in beeld wat de afpakmogelijkheden in een concrete zaak zijn. Aan de zijde van de Belastingdienst zijn de boete-fraudecoördinatoren, contactambtenaren en invorderingsspecialisten voor het gebruik van de Afpak-app geautoriseerd. Ook aan de zijde van het OM kunnen medewerkers gebruik maken van de app. De Afpak-app kan behulpzaam zijn en wordt gebruikt bij het verder in kaart brengen van de mogelijkheden rondom afpakken in een zaak waarin een fraudemelding tot een opsporingsbesluit leidt.
Welke maatregelen gaat u nemen om de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst als het gaat om het afpakken van crimineel verkregen vermogen verder te bevorderen?
Ik heb niet het beeld dat het OM en de Belastingdienst onvoldoende doen om de samenwerking op dit terrein te bevorderen. Ik wijs in dit verband op de in antwoord op vraag 4 genoemde voorbeelden van samenwerking op zaaksniveau. Ook op het niveau van intelligence werken OM en Belastingdienst samen in de informatiebox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen. Ik zie dan ook geen aanleiding voor nadere maatregelen. Het OM en de Belastingdienst blijven met elkaar in gesprek om elkaars mogelijkheden bij het afpakken van crimineel verkregen vermogen respectievelijk het innen van de belastingschuld zo goed mogelijk te benutten. Specifiek zal daarbij aandacht worden besteed aan de loketfunctie van de Belastingdienst en het delen van best practices. Zoals aangegeven zullen het OM en de Belastingdienst ook op regionaal niveau de samenwerking verder versterken.
De uit de hand reorganisatie van de belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u de volgende vragen een voor een beantwoorden:
Gezien de hiervoor beschikbare tijd en de andere door uw Kamer gevraagde informatie, verwijs ik naar mijn brief van 4 oktober (Kamerstuk 31 066, nrs. 301 en 302) waarin de antwoorden op deze vragen zijn vermeld.
Welke waarschuwingen hebben de bonden schriftelijk en mondeling gegeven over de risico’s van het reorganisatieplan tussen eind november en half december en dan met name op 3 en 7 december 2016? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
In het overleg met het GOBD op 3 en 7 december 2015 hebben de centrales hun zorg geuit over het voorkomen van gedwongen ontslagen en hebben zij verwezen naar de toezegging die daarover eerder door mij en de voormalig directeur-generaal van de Belastingdienst zijn gedaan. Deze toezegging is bevestigd. Daarbij merk ik op dat in het kader van het huidige VWNW-beleid dat inmiddels door mijn collega van W&R is verlengd tot eind 2017, eveneens het reorganisatieontslag buiten werking is gesteld. De centrales hebben steeds benadrukt dat het in het belang is van de medewerkers dat er snel duidelijkheid komt voor medewerkers. Zij hebben zich kritisch uitgelaten over de werkorganisatie Switch die daarvoor is ingericht. In informele technische overleggen hebben de centrales aangegeven dat de voorstelde opzet van de regeling onevenredig zou kunnen worden gebruikt door oudere medewerkers. Centrales hebben er voor gewaarschuwd dat de gemaakte afspraken over het VWNW-beleid minder interessant kunnen zijn voor medewerkers in de lagere schalen. Daarom hebben zij verzocht om de uitruil van de stimuleringspremie met buitengewoon verlof mogelijk te maken. Gelet op de functie van het werk-/mobiliteitsbedrijf Switch is daarvoor niet in meegegaan.
Volledigheidshalve wordt vermeld dat de bonden in hun brief van 22 september de volgende punten hebben aangedragen rond het van werk naar werk beleid:
Specifiek rond Switch zijn in dezelfde brief de volgende vragen opgenomen:
Op welk moment heeft de Minister van Financien toestemming gegeven om de totale kosten voor Switch, begroot op 646 miljoen euro, over te hevelen naar de begroting van de Belastingdienst?
Het IC heeft op 2 momenten positief geadviseerd over de vrijgave van middelen voor Switch en uitstroom:
Na advies van het Investment Committee (IC) op 13 november 2015 is bij voorjaarsbesluitvorming besloten tot vrijgave naar de begroting van de Belastingdienst van een eerste tranche van cumulatief € 126 miljoen. voor de periode 2016–2023. Deze vrijgave van middelen was bedoeld om zowel de opbouw van de Switchorganisatie te kunnen bekostigen als om de loon- en arrangementkosten van (via Switch) vertrekkende medewerkers te kunnen betalen. Deze vrijgave hield geen verband met de uitstroomregeling die later met de bonden is gesloten.
Na advisering in het IC van 31 maart 2016, is aanvullend voor het jaar 2016 € 159 miljoen vrijgegeven voor de op dat moment geraamde kosten voor Switch plus de uitstroomregeling voor het jaar 2016.
Deze twee tranches zijn bij voorjaarsbesluitvorming verwerkt in de eerste suppletoire begroting die aan de Tweede Kamer is aangeboden op 27 mei 2016. In totaal is er op dit moment cumulatief € 285 miljoen voor Switch en de uitstroomregeling vrijgegeven en naar de begroting van de Belastingdienst overgeheveld.
Op welk moment heeft het kabinet toestemming gegeven om de totale kosten voor Switch, begroot op 646 miljoen euro, over te hevelen naar de begroting van de Belastingdienst?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 heeft het IC op 2 momenten positief geadviseerd over de vrijgave van middelen voor Switch en uitstroom:
Na advies van het Investment Committee (IC) op 13 november 2015 is bij voorjaarsbesluitvorming besloten tot vrijgave naar de begroting van de Belastingdienst van een eerste tranche van cumulatief € 126 miljoen. voor de periode 2016–2023. Deze vrijgave van middelen was bedoeld om zowel de opbouw van de Switchorganisatie te kunnen bekostigen als om de loon- en arrangementkosten van (via Switch) vertrekkende medewerkers te kunnen betalen. Deze vrijgave hield geen verband met de uitstroomregeling die later met de bonden is gesloten.
Na advisering in het IC van 31 maart 2016, is aanvullend voor het jaar 2016 € 159 miljoen vrijgegeven voor de op dat moment geraamde kosten voor Switch plus de uitstroomregeling voor het jaar 2016.
Deze twee tranches zijn bij voorjaarsbesluitvorming verwerkt in de eerste suppletoire begroting die aan de Tweede Kamer is aangeboden op 27 mei 2016. De hieraan ten grondslag liggende budgettaire nota is behandeld in de ministerraad. In totaal is er op dit moment cumulatief € 285 miljoen voor Switch en de uitstroomregeling vrijgegeven en naar de begroting van de Belastingdienst overgeheveld.
Wie heeft het sociaal plan op 7 december 2015 namens de Belastingdienst ondertekend? Kunt u dit stuk aan de Kamer doen toekomen? Was deze persoon op dat moment de benodigde autorisatie op deze handtekening te zetten en daarmee deze uitgave te doen?
In het overleg met de centrales is op 3 en 7 december 2015 het voorstel besproken voor de toepassing van het VWNW beleid binnen de Belastingdienst. In dat overleg is een aantal aanpassingen overeengekomen op grond waarvan uiteindelijk overeenstemming is bereikt. Het aangepaste voorstel is vervolgens uitgewerkt in een nieuw hoofdstuk 1.7B van de personele uitvoeringsbepalingen van de Belastingdienst. In het overleg op 14 januari jl. is hierover overeenstemming bereikt. De tekst van genoemd hoofdstuk heb ik u vandaag en eerder op 14 september jl heb aangeboden. De directeur-generaal Belastingdienst is bevoegd om afspraken te maken met de Centrales. Daarbij wordt het mandaat begrensd door de budgettaire kaders die voor Switch en de uitstroomregeling in het kader van de investeringsagenda zijn afgesproken.
Klopt het dat u zelf ook geen akkoord gegeven heeft voor de uitgave van 500 miljoen euro (interview met u op BNR na afloopt van de Algemene financiële beschouwingen, waarin u zegt: ««We hadden echt officiële checks and balances, maar uiteindelijk is het niet langs dat orgaan gegaan voor de finale beslissing en dus ook niet langs mij.»?1
In mijn brief van 4 oktober jl. en tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen op woensdag 5 oktober jl. heb ik aangegeven dat de procedures niet zijn gevolgd, waardoor interne checks and balances hun werk niet hebben kunnen doen. De regeling die met de bonden is overeengekomen is niet voorafgaand ter advisering aan het Investment Committee (IC) voorgelegd, en evenmin formeel ter goedkeuring voorgelegd aan de directie Financieel Economische Zaken (FEZ), de Inspectie der Rijksfinanciën (IRF), de Minister van Financiën en mijzelf.
Wiens idee was het om de baas van de OV-chipkaart (jaren te laat, honderden miljoenen euro overschrijding) en de voormalige tweede man van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), waar zich een waar ICT- en reorganisatiedrama voltrok), te benoemen in de investment committee? Vindt u hen de juiste mensen om dit proces te begeleiden?
In het Investment Committee (IC) is gezien de aard van de adviserende werkzaamheden expertise benodigd op de terreinen projectorganisatie, ICT en HR. Na zorgvuldig beraad is binnen het Ministerie van Financiën besloten tot een verzoek aan de in het Instellingsbesluit IC van de Belastingdienst genoemde personen om deel te nemen aan het IC. Betrokkenen voldoen aan het hierboven gestelde profiel en hebben relevante kennis en ervaring, die toepasbaar is op de Investeringsagenda. Ik waardeer dat ervaren mensen bereid zijn zich op deze manier in te zetten voor de ontwikkeling van de Belastingdienst en hun ervaringen over de successen en tegenslagen ter beschikking te stellen.
Hoeveel uur per week worden de leden van de investment committee geacht (en betaald) om hiervoor te werken? Is dat voldoende om dit proces te begeleiden?
In het Instellingsbesluit Investment Comittee (IC) staat opgenomen dat de voorzitter aanspraak kan maken op een vaste vergoeding van € 2.000 per half jaar (0,03 x maximum schaal 18 x 130% van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984). De overige externe leden kunnen aanspraak maken op een vaste vergoeding van € 1.580 per half jaar (0,03 x maximum schaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984). Deze vergoeding is naar rato van de van de IC-leden gevraagde inspanningen.
In formele zin wordt daarmee uitgegaan van ene halve dag per maand. In de praktijk kan dit meer zijn. Met haar adviezen heeft het IC meerdere malen de vinger op de zere plek gelegd.
Hoe gaat u uw belofte dat u «vlak na Prinsjesdag [kom ik] met een uitgewerkt voorstel over de wijze waarop ik wil rapporteren en de projectbeheersing» inlossen? (Kamerstuk 31 066, nr. 295)
Ik verwijs naar de stukken die ook vandaag aan uw Kamer zijn aangeboden.
Waarom meldde u in de 17e halfjaarsrapportage of in het overleg op 1 juni 2016 niet dat de Investment Committee gefaald had om autorisatie te geven voor 500 miljoen euro uitgaven en dat de Belastingdienst dat niet eens gevraagd had? Deelt u de mening dat u dat in het voorjaar ten minste aan de Kamer had moeten melden?
Voor Switch en bijbehorende arrangementen is een budget van cumulatief 648 mln. begroot en aan de Kamer gemeld. Op de door u genoemde datum van 1 juni was er sprake van een dreigende overschrijding in verband met de getroffen regeling en was ik met de bonden in heronderhandeling om deze regeling aan te kunnen passen. Om de positie van de Belastingdienst in dit heronderhandelingtraject niet prijs te geven, om het onderhandelingsproces niet te verstoren en omdat de bedragen nog fors in beweging waren, heb ik gemeend de op dat moment ingeschatte overschrijding niet te melden. De Belastingdienst draagt er zorg voor dat er voldoende deurwaarders zijn voor de taken waarvoor hun inzet noodzakelijk blijft.
Op welke dagen heeft het Investment committee vergaderd sinds haar instelling? Kunt u alle verslagen, inclusief de besluitenlijsten, aan de Kamer doen toekomen?
Na een kennismakingsbijeenkomst op 14 augustus 2015 is het IC voor het eerst op 18 september 2015 bijeen gekomen. De vergaderdata daarna zijn als volgt: 13 november 2015, 29 januari 2016, 18 maart 2016, 20 mei 2016, 2 september 2016 en 7 oktober 2016. Ik verwijs naar de stukken die hierover vandaag aan uw Kamer zijn aangeboden.
Hoeveel belastingdeurwaarders werkten er op 31 december 2015 bij de Belastingdienst en hoeveel van die mensen gaan er gebruik maken van de vertrekregeling?
Op 31 december 2015 was het bestand aan deurwaarders bij de Belastingdienst 315 fte.
Op dit moment is duidelijk dat verspreid over de periode 2016–2020 144 fte de dienst gaat verlaten, waarvan 47 in 2016. Dit aantal kan nog met enkele fte’s toenemen als alle gesprekken zijn afgerond.
De Belastingdienst is sinds enige tijd bezig met nadrukkelijke sturing op verbeteringen in het invorderingsproces. Met name op geautomatiseerde ondersteuning, productiesturing en concentratie van de doelgroepbehandeling. Het gebruik van dynamisch monitoren moet de oog- en oorfunctie van de belastingdeurwaarder gedeeltelijk overnemen en de informatiepositie van de invorderaar versterken. Daardoor kan de belastingdeurwaarder gerichter worden ingezet als de omvang van de schuld, het klantbeeld en de aanwezigheid van verhaalsmogelijkheden daartoe aanleiding geven. Door deze ontwikkeling verandert het werkaanbod voor de deurwaarders, dit zal dit zeker niet verdwijnen. Met name bij de inzet van complexere invorderingsinstrumenten blijft de kennis en kunde van de belastingdeurwaarder noodzakelijk. De Belastingdienst draagt er zorg voor dat er voldoende deurwaarders zijn voor de taken waarvoor hun inzet noodzakelijk blijft.
De verwachte uitstroom van deurwaarders sluit aan op deze beweging. Uitstroomverschillen per kantoor kunnen worden opgevangen door samenwerking over de kantoorgrenzen heen. Over bovenstaande proces is de Belastingdienst met de betreffende bonden in gesprek. Hier zal op korte termijn vervolg aan worden gegeven.
Hoeveel beslagopdrachten waren er in 2003, hoeveel beslagopdrachten waren er ten tijde van de 12e halfjaarsrapportage en hoeveel beslagopdrachten zijn er momenteel?
Het aantal beslagopdrachten op de gevraagde momenten (in 2003 en 2013) is respectievelijk 602.000 en 556.000. In 2016 zijn tot en met augustus 246.000 beslagopdrachten behandeld.
De Belastingdienst is sinds enige tijd bezig met nadrukkelijke sturing op verbeteringen in het invorderingsproces. Met name op geautomatiseerde ondersteuning, productiesturing en concentratie van de doelgroepbehandeling. Het gebruik van dynamisch monitoren moet de oog- en oorfunctie van de belastingdeurwaarder gedeeltelijk overnemen en de informatiepositie van de invorderaar versterken. Daardoor kan de belastingdeurwaarder gerichter worden ingezet als de omvang van de schuld, het klantbeeld en de aanwezigheid van verhaalsmogelijkheden daartoe aanleiding geven. Door deze ontwikkeling verandert het werkaanbod voor de deurwaarders, dit zal dit zeker niet verdwijnen. Met name bij de inzet van complexere invorderingsinstrumenten blijft de kennis en kunde van de belastingdeurwaarder noodzakelijk. De Belastingdienst draagt er zorg voor dat er voldoende deurwaarders zijn voor de taken waarvoor hun inzet noodzakelijk blijft.
De verwachte uitstroom van deurwaarders sluit aan op deze beweging. Uitstroomverschillen per kantoor kunnen worden opgevangen door samenwerking over de kantoorgrenzen heen. Over bovenstaande proces is de Belastingdienst met de betreffende bonden in gesprek. Hier zal op korte termijn vervolg aan worden gegeven.
Kunt u aangeven in welk tempo de mensen zullen uitstromen bij de Belastingdienst? (aantallen per jaar)
Op basis van de nu bekende uitstroom met uitstroomdatum is het beeld te geven waarbij 1758 Fte in 2016 uitstromen, 663 Fte in 2017, 666 Fte in 2018, 822 Fte in 2019 en 1.183 Fte in 2020. De totale uitstroom over de jaren 2016–2020 is op basis van bovenstaande gegevens ruim 5.000 Fte. Nadat de gesprekken met de medewerkers die interesse toonden in de regeling, hebben plaatsgevonden en de vaststellingsovereenkomsten zijn getekend, kan een eindbeeld worden gegeven. Inmiddels is ook de werving op gang gekomen. Momenteel zijn al ruim 550 fte geworven. Daarnaast kan worden gemeld dat ongeveer 150 medewerkers binnen de dienst zijn doorgestroomd naar nieuwe functies.
Hoeveel mensen zullen de vertrekpremie krijgen na hun 64e verjaardag in 2016, 2017, 2018 en verder?
Op basis van de nu bekende uitstroomdata is het volgende beeld te geven: in 2016 zal 1091 Fte uitstromen, 371 Fte in 2017, 386 Fte in 2018, 522 Fte in 2019 en 502 Fte in 2020.
Nadat alle gesprekken met de medewerkers die interesse toonden in de regeling, hebben plaatsgevonden en de vaststellingsovereenkomsten zijn getekend, kan een eindbeeld worden gegeven.
Wat voor een soort conflicten en meningsverschillen zijn er met de medewerkers over de uitstroomregeling?
De tot nu toe ingediende bezwaren en beroepen door medewerkers zijn gericht tegen de beslissingen waarin verzoeken voor toepassing van de regeling door de Belastingdienst zijn afgewezen. De uitstroomregeling is bedoeld ter stimulering van uitstroom. Daarbij gaat het om medewerkers die eerder kenbaar hebben gemaakt met ontslag te willen gaan, maar desondanks aanspraak willen maken op de stimuleringspremie. De Belastingdienst meent dat deze medewerkers niet meer gestimuleerd hoeven te worden en dat er daardoor geen aanspraak op de regeling bestaat. Tevens heeft een medewerker bezwaar gemaakt tegen het moment van instroom in Switch bij toepassing van variant B (uitstroom via Switch op termijn).
Tot slot is er in enkele gevallen een verschil van mening over het opnemen van een hardheidsclausule in verband met mogelijke wijzigingen in de pensioenwetgeving. De Belastingdienst vindt dat er voldoende waarborgen zijn om in individuele situaties te beoordelen of een medewerker aan de verplichtingen (uitstroomdatum) in de vaststellingsovereenkomst gehouden kan worden.
Wilt u ervoor zorgen dat de tijdlijn de hele periode omvat van het begin van de investeringsagenda tot vorige week?
Ja.
Kunt u deze vragen een voor een en voor woensdag 12 oktober 2016 te 14.00 uur beantwoorden?
Ja.
Het door de fiscus meetellen van een PGB-restant voor de vermogenstoets voor toeslagen |
|
Vera Bergkamp (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
In hoeverre klopt het dat het restant van een persoonsgebondenbudget (pgb), dat nog terugbetaald moet worden aan een zorgkantoor, bij de belastingaangifte opgegeven kan worden als schuld en dat het restant na een drempelwaarde van € 3.000 niet meegerekend wordt met de vermogenstoets van de fiscus?
Een restant van een persoonsgebonden budget (pgb) dat nog terugbetaald moet worden aan een zorgkantoor kan inderdaad bij de belastingaangifte opgegeven worden als «schuld» bij de vaststelling van de box 3-grondslag. Dat geldt overigens ook als er sprake is van een restant als gevolg van een nog te betalen rekening van een zorgverlener. Het opgeven van een restant als schuld is mogelijk voor zover de pgb-schuld samen met de overige box 3-schulden de schuldendrempel overschrijdt. De drempel van € 3.000 (voor partners € 6.000) voor het in aanmerking nemen van schulden in box 3 geldt namelijk niet specifiek voor een schuld in de vorm van een restant pgb maar voor het geheel van de schulden die als verplichting in aanmerking kunnen worden genomen voor de vaststelling van de box 3-grondslag.
Ontvangt u ook wel eens signalen dat mensen door een pgb-restant en de drempelwaarde van € 3.000, de ontvangen huurtoeslag over een heel jaar moeten terugbetalen terwijl hun eigen vermogen, zonder het pgb-restant onder de vermogensgrens van de huurtoeslag ligt? Indien u geen signalen ontvangt, bent u bereid hier navraag naar te (laten) doen?
Incidenteel ontvang ik wel eens signalen. In mijn brief van 27 mei 2016 aan Uw Kamer ben ik ingegaan op een concrete casus waarin deze problematiek speelde.1
Bent u van mening dat een budgethouder met een eigen vermogen, exclusief pgb-restant van onder de vermogensgrens van de huurtoeslag, recht heeft op huurtoeslag? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk dat mensen geen recht hebben op huurtoeslag omdat hun fiscale rendementsgrondslag de toepasselijke grens overschrijdt. Voor de vaststelling van de omvang van het voor het recht op huurtoeslag in aanmerking te nemen vermogen wordt aangesloten bij de box 3-grondslag van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het recht op huurtoeslag wordt dan ook niet louter bepaald door het pgb-restant, maar door het totaal van de bezittingen en schulden. Alle geldbedragen die op de peildatum op de bankrekening staan worden als vermogen in aanmerking genomen voor de vermogenstoets, ongeacht de herkomst ervan. Dat geldt dus ook voor bedragen die resteren uit een pgb. Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt kan daartegenover – rekening houdend met de schuldendrempel – een schuld worden opgenomen als het pgb-restant moet worden terugbetaald.
In hoeverre kunt u toelichten waarom er een drempelwaarde van € 3.000 geldt bij een pgb-restant? Kunt u daarbij aangeven waar dit bedrag op gebaseerd is?
In box 3 geldt voor schulden een drempel van € 3.000. Deze geldt niet specifiek voor een pgb-restant maar voor het geheel van de box 3-schulden op de peildatum.
Bent u van mening dat er door de drempelwaarde onterecht € 3.000 wordt meegerekend als eigen vermogen van een pgb-houder? Kunt u dit toelichten?
Hoewel dit niet past in mijn streven naar vereenvoudiging van regelgeving en het extra werkzaamheden voor de Belastingdienst/Toeslagen met zich brengt, ben ik bereid voor deze groep van gevallen een tegemoetkoming te treffen op grond van de hardheidsclausule van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Een nader onderzoek is niet meer nodig. Mensen die hiervoor in aanmerking komen kunnen zich melden bij de Belastingdienst/Toeslagen die het restant persoonsgebonden budget alsnog buiten beschouwing zal laten bij de berekening van de toeslag. Een en ander zal ik op korte termijn in een ministeriële regeling nader vormgeven. Mijn beslissing is mede ingegeven door het feit dat deze situatie zich in de toekomst niet meer zal voordoen vanwege de wijziging van de systematiek van het pgb met ingang van 2015. Daardoor vindt rechtstreekse uitbetaling van geldbedragen op de bankrekening van de budgethouder niet langer plaats.
Kunt u toelichten waarom een pgb-restant niet aangemerkt kan worden als bijzonder vermogen zodat het restant nooit, ook niet gedeeltelijk, wordt meegenomen bij de vermogenstoets van de fiscus? Bent u bereid deze mogelijkheid te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 5.
Vallen de bezwaarprocedures tegen de Belastingdienst onder gefinancierde rechtsbijstand? Zo nee, waarom niet?
Ook voor bezwaarprocedures tegen de Belastingdienst kunnen burgers in aanmerking komen voor een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand, indien zij aan de voorwaarden voldoen. De burger is dan zelf wel een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd.
Het persoonsgebonden budget en huurtoeslag |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Is bij u bekend dat mensen huurtoeslag moeten terugbetalen als gevolg van een restant van het persoonsgebonden budget, dat zij aan het einde van het kalenderjaar nog niet uit hebben gegeven?
Het is mogelijk dat mensen geen recht hebben op huurtoeslag omdat hun fiscale rendementsgrondslag de toepasselijke grens overschrijdt. Voor de vaststelling van de omvang van het voor het recht op huurtoeslag in aanmerking te nemen vermogen wordt aangesloten bij de box 3-grondslag van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het recht op huurtoeslag wordt dan ook niet louter bepaald door het restant persoonsgebonden budget maar door het totaal van de bezittingen en schulden. Alle geldbedragen die op de peildatum op de bankrekening staan worden als vermogen in aanmerking genomen voor de vermogenstoets, ongeacht de herkomst ervan. Dat geldt dus ook voor bedragen die resteren uit een persoonsgebonden budget.
Deelt u de mening dat het hierbij niet gaat om spaargeld of vermogen en dat geld dat in het kader van het persoonsgebonden budget is uitgekeerd niet mee zou moeten tellen voor de huurtoeslag?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij u bekend hoeveel mensen in een vergelijkbare situatie zitten, waarbij zij doordat zij nog een restant persoonsgebonden budget hebben, geconfronteerd worden met een terugbetaling van toeslagen?
Nee.
Klopt het dat in 2012 en 2013 het persoonsgebonden budget als bijzonder vermogen mocht worden aangemerkt, waardoor het buiten beschouwing van de huurtoeslag gehouden kon worden?
Op grond van artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen worden voorschotten persoonsgebonden budget die betrekking hebben op een subsidieperiode in de jaren 2012 of 2013 op verzoek buiten beschouwing gelaten bij de toepassing van de vermogenstoets voor de huurtoeslag. Deze uitzondering geldt echter alleen voor zover het zorgkantoor de voorschotten heeft uitbetaald vóór 1 januari van het betreffende jaar. Voor de jaren 2012 en 2013 kon zich namelijk de situatie voordoen dat een zorgkantoor het hele voorschot persoonsgebonden budget al aan het eind van 2011 of 2012 op de bankrekening van de budgethouder stortte, waardoor het volledige bedrag op de peildatum 1 januari 2012 of 1 januari 2013 meetelde voor de vermogenstoets. De zorgkantoren die dat deden hebben hun uitbetalingsystematiek in 2013 aangepast, waardoor het voorschot persoonsgebonden budget dat betrekking had op het jaar 2014 uitsluitend na 1 januari van dat jaar werd uitbetaald en de hiervoor genoemde problematiek zich niet meer voor kon doen. Met ingang van 2015 worden persoonsgebonden budgetten überhaupt niet meer rechtstreeks uitbetaald aan budgethouders.
Klopt het dat in de jaren na 2013 het persoonsgebonden budget niet meer als bijzonder vermogen kon worden aangemerkt? Zo ja, waarom is dit gewijzigd?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat er voor gedupeerden een oplossing is gevonden, waarbij een drempel gold van 3.000 euro? Zo ja, kunt u uitleggen waarom voor die drempel gekozen is en waar deze op gebaseerd is?
Vermoedelijk is hier sprake van een misverstand. In mijn brief van 27 mei 2016 aan Uw Kamer1 ben ik ingegaan op een concrete casus waarin een deel van een uitbetaald voorschot persoonsgebonden budget met betrekking tot het subsidiejaar 2012 was meegeteld voor de vermogenstoets van de huurtoeslag over 2013. Ik heb in deze brief aangegeven dat in de betreffende casus geen sprake was van uitbetaling door het zorgkantoor van het persoonsgebonden budget voor 1 januari 2012, maar van een restant persoonsgebonden budget dat op 1 januari 2013 nog op de bankrekening stond van de budgethouder. Voor dergelijke situaties geldt de in het antwoord op de vragen 4 en 5 genoemde uitzondering van artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen niet. Omdat nadere gegevens omtrent de betreffende casus ontbraken is in de brief voorts in algemene zin gewezen op de mogelijkheid om tegenover dit restantbedrag, omdat daarvoor een terugbetalingsverplichting geldt, een bedrag als «schuld» op te nemen in de IB-aangifte bij de vaststelling van de box 3-grondslag en dat de budgethouder in kwestie alsnog aangifte zou kunnen doen als hij dat over het hoofd zou hebben gezien of ambtshalve vermindering van zijn aanslag over dat jaar zou kunnen vragen. Daar is in algemene zin de kanttekening bij gemaakt dat er wel een drempel geldt van € 3.000 (voor partners € 6.000) voor het in aanmerking nemen van schulden in box 3.
Welke oplossing biedt u mensen die onder die drempel uitkomen?
Hoewel dit niet past in mijn streven naar vereenvoudiging van regelgeving en het extra werkzaamheden voor de Belastingdienst/Toeslagen met zich brengt, ben ik bereid voor deze groep van gevallen een tegemoetkoming te treffen op grond van de hardheidsclausule van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Mensen die hiervoor in aanmerking komen kunnen zich melden bij de Belastingdienst/Toeslagen die het restant persoonsgebonden budget alsnog buiten beschouwing zal laten bij de berekening van de toeslag. Een en ander zal ik op korte termijn in een ministeriële regeling nader vormgeven. Mijn beslissing is mede ingegeven door het feit dat deze situatie zich in de toekomst niet meer zal voordoen vanwege de wijziging van de systematiek van het pgb met ingang van 2015. Daardoor vindt rechtstreekse uitbetaling van geldbedragen op de bankrekening van de budgethouder niet langer plaats.
Bent u bereid alsnog naar een oplossing voor deze groep te kijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Een datalek bij de Belastingdienst |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Belastingdienst had datalek moeten melden»?1
Ja.
Bevat dit bericht feitelijke onjuistheden ten aanzien van de aard van het datalek? Zo ja, welke?
Ja, het bericht is inderdaad niet geheel correct. In het bericht staat dat op de cd-roms onversleutelde persoonlijke gegevens van particulieren stonden, waaronder informatie van de Kamer van Koophandel. Dit is onjuist. Op de cd-roms stonden gegevens van de belastingconsulent (het nummer van de belastingconsulent en zijn adresgegevens), gegevens van zijn klanten c.q. belastingplichtigen [namen, burgerservicenummers (BSN’s) en uitsteldata voor het indienen van de aangiften] en het inleverschema voor de betrokken belastingconsulent. Op de cd-roms stond geen informatie van de Kamer van Koophandel.
Doet de Autoriteit Persoonsgegevens onderzoek naar het genoemde datalek? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het datalek is op 16 mei 2016 gemeld aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Voor zover mij bekend heeft de Autoriteit Persoonsgegevens geen nader onderzoek ingesteld naar het datalek.
Deelt u de mening dat het lekken van onversleutelde persoonlijke gegevens van particulieren, waaronder het burgerservicenummer en informatie van de Kamer van Koophandel risico’s voor de betrokken belastingplichtigen kan opleveren en mogelijk schade tot gevolg kan hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het lekken van onversleutelde gegevens risico’s voor de betrokken persoon kan opleveren en mogelijk schade tot gevolg kan hebben. Echter, de risico’s voor (identiteits)fraude liggen in het combineren van het BSN met andere persoonsgegevens uit andere bronnen. Het BSN als zodanig is een nummer zonder betekenis. Iemand die enkel beschikt over een BSN kan daar niet veel mee. Zoals aangegeven stond op de cd-roms slechts de naam van betrokken belastingplichtige, zijn BSN en de uitsteldatum voor het indienen van de aangifte. Ik ben daarom van oordeel dat in het voorliggende geval sprake is van een laag risico.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde hoogleraar dat de Belastingdienst de betrokken belastingplichtigen individueel had moeten informeren over het datalek en dat de Belastingdienst door dat niet te doen de Wet bescherming persoonsgegevens heeft overtreden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de Belastingdienst de betrokken belastingplichtigen niet individueel hoefde te informeren over het datalek. Op grond van artikel 34a van de Wet bescherming persoonsgegevens en op grond van de beleidsregels van de Autoriteit Persoonsgegevens2 moet een datalek onverwijld aan de betrokken persoon worden gemeld als het datalek waarschijnlijk ongunstige gevolgen zal hebben voor diens persoonlijke levenssfeer. In dit geval zijn de gegevens van belastingplichtigen in een aantal gevallen verstrekt aan een verkeerde belastingconsulent. Belastingconsulenten behoren tot een specifieke beroepsgroep, waarvan de leden vaak ook aangesloten zijn bij een overkoepelende organisatie waar de Belastingdienst regelmatig overleg mee voert. Deze overkoepelende organisatie heeft een gedragscode voor aangesloten leden. Daarnaast zijn de belastingconsulenten gebonden aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Verder beschikt een belastingconsulent vanwege zijn beroep al over een groot aantal gegevens van zijn klanten c.q. belastingplichtigen. De kans dat een belastingconsulent de gegevens van de onjuist toegestuurde cd-rom onrechtmatig zou gebruiken is klein te achten.
Gezien het voorgaande heeft de Belastingdienst het risico op ongunstige gevolgen beperkt geacht, zodat er geen reden was om betrokken belastingplichtigen individueel te informeren. Ik ben dan ook van oordeel dat de Belastingdienst daarmee de Wet bescherming persoonsgegevens niet heeft overtreden.
Deelt u de mening van de genoemde hoogleraar dat er bij de Belastingdienst «geen enkel zicht is op de omvang van het lek»? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om er voor te zorgen dat de Belastingdienst voortaan zorgvuldiger met dergelijke risico’s om zal gaan? Zo nee, waarom niet?
De omvang van het datalek is niet exact bekend. De Belastingdienst gebruikt cd-roms voor de communicatie over aangevraagd uitstel voor het doen van aangifte. Het gaat hier om uitstelverzoeken van een groep van ongeveer 9.000 belastingconsulenten ten behoeve van hun cliënten. De cd-roms worden eerst individueel ingepakt en vervolgens samen met een begeleidende brief in een enveloppe gedaan. Deze wordt voor verzending in een doos gedaan. Het in een hoesje doen van de cd-rom, het samenvoegen van de brief en de cd-rom in een enveloppe en het verpakken ter verzending is handwerk. Achteraf is niet meer exact vast te stellen in hoeveel gevallen dit eventueel is misgegaan. Een soortgelijke fout, waarbij het voor zover bekend om slechts drie verkeerd verstuurde cd-roms ging, heeft zich daarna nog eens voorgedaan en is op een zelfde manier afgehandeld.
Aangezien handwerk foutgevoelig is, zijn de verbeteracties gericht op het controleren hiervan. Er is één op één controle op de combinatie van cd-roms en brieven afgesproken. Waar voorheen niet één op één gecontroleerd werd dat de brief dezelfde geadresseerde had als de cd-rom, is dit nu wel een werkafspraak. Er is afgesproken om steekproefsgewijs de cd-roms te controleren. Deze worden gecontroleerd op leesbaarheid en op het type gegevens dat op de cd-rom staat, in combinatie met de brief (wanneer er bijvoorbeeld in de brief gesproken wordt over uitstelgegevens, moet de cd-rom ook uitstelgegevens bevatten). Verder is de Belastingdienst bezig het uitstelproces te digitaliseren. Dit vergt aanpassingen van externe partijen (softwareontwikkelaars), die zich hier momenteel op inrichten.
Waarom werden wel alle belastingconsulenten in Nederland op de hoogte van het datalek gesteld?
De Belastingdienst heeft begin mei 2016 geconstateerd dat er iets fout gegaan was met het verzenden van cd-roms met de gegevens over het verleende uitstel voor het doen van aangifte (conform de uitstelregeling voor belastingconsulenten). Er was sprake van twee verschillende verstoringen met betrekking tot een deel van de cd-roms. Bij een beperkt deel van de cd-roms was niet alleen het verleende uitstel voor het belastingjaar 2015 opgenomen, maar ook voor het belastingjaar 2014. Daardoor kon het zijn dat die cd-roms niet goed te openen waren. Daarnaast was een deel van de cd-roms om onbekende reden naar de verkeerde belastingconsulent gestuurd.
Aangezien niet exact bekend was welke van de ongeveer 9.000 betrokken belastingconsulenten een onjuiste cd-rom hadden ontvangen, heeft de Belastingdienst op 13 mei 2016 al deze belastingconsulenten per e-mail geïnformeerd. Geadviseerd is om de cd-rom niet te openen. Ook is een brief gestuurd aan de betrokken belastingconsulenten. De Belastingdienst heeft op 19 juli 2016 nieuwe cd-roms met de juiste gegevens verzonden. Daarnaast heeft de Belastingdienst de belastingconsulenten geïnformeerd via de gebruikelijke kanalen voor het aankondigen van een verstoring, o.a. het verstoringenhoekje op www.belastingdienst.nl en het Forum fiscaal dienstverleners.
Het bericht “Nederland notoire dwarsligger in aanpak van belastingontwijking” |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland notoire dwarsligger in aanpak van belastingontwijking»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er gewerkt wordt aan een voorstel over een Europees minimumtarief van 10% voor belasting op royalty’s en rente? Zo ja, steunt u dit voorstel? Wat is uw precieze inzet?
Binnen de Europese Unie wordt op ambtelijk niveau al geruime tijd gesproken over aanpassing van de Interest- en royaltyrichtlijn. Het is onder meer de bedoeling dat in de richtlijn een algemene antimisbruikbepaling wordt opgenomen. Bij de bespreking van de wijzigingen in de Interest- en royaltyrichtlijn in Raadsverband is door verschillende lidstaten voorgesteld om uitkeringen van interest of royalty's die ontstaan in een lidstaat en die normalerwijze onder de richtlijn moeten worden vrijgesteld van alle belastingen in die bronstaat, wel te belasten wanneer deze uitkeringen niet tegen een minimum effectief belastingtarief worden belast in de lidstaat waarnaar de uitkering wordt gedaan. Nederland heeft zich er als voorzitter van de Raad voor ingezet om een akkoord te bereiken over de wijziging van de Interest- en royaltyrichtlijn. Daarbij is inderdaad in het kader van een compromisvoorstel een minimum effectief belastingtarief van 10 procent opgenomen. Hiervoor bleek echter onvoldoende steun te bestaan onder de lidstaten. Het compromisvoorstel is dus van tafel gegaan. Voor aanpassing van de richtlijn is immers unanimiteit vereist.
Klopt het dat Nederland in 2010 ieder voorstel om belastingontwijking via uitgaande betalingen aan te pakken blokkeerde, en in 2015 besprekingen over dit thema probeerde te stoppen? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met uw ambities om belastingontwijking aan te pakken door afspraken met elkaar te maken op Europees niveau?
Bij deze discussie gaat het om geldstromen (dividenden, rente of royalty’s) die laag of onbelast vanuit de EU naar een derde land stromen. In 2010 heeft Nederland het standpunt ingenomen dat het aan lidstaten zelf is om al dan niet een bronbelasting op deze geldstromen te heffen. Mochten zich problemen voordoen, dan kunnen lidstaten deze immers oplossen door in een belastingverdrag of in nationale wetgeving in een oplossing te voorzien. In 2015 heeft Nederland voorgesteld dit onderwerp niet in de EU-Gedragscodegroep te bespreken, omdat het onderwerp al in Raadsverband werd besproken, onder meer in de context van de Interest- en royaltyrichtlijn. Nederland wil dubbel werk voorkomen. Ook andere lidstaten hebben dit standpunt ingenomen met hetzelfde argument. Inmiddels wordt dit onderwerp toch binnen de Gedragscodegroep en breder in Raadsverband besproken, bijvoorbeeld in relatie tot de Interest- en royaltyrichtlijn en een zwarte lijst met niet-coöperatieve jurisdicties.
Wat was uw reactie op de uitkomst van de evaluatie van de Europese Commissie waaruit bleek dat Nederland onvoldoende gedaan heeft om belastingontwijking via de deelnemersvrijstelling te voorkomen? Is dit probleem inmiddels opgelost?
In de context van de EU-Gedragscodegroep zijn in 2010 richtsnoeren afgesproken over zogenoemde inbound profit transfers.3 Volgens deze richtsnoeren moeten lidstaten die een deelnemingsvrijstelling kennen (in de relatie met derde landen), effectieve antimisbruikbepalingen hebben, zoals een switch-overbepaling en CFC-regels. Op verzoek van de Europese Commissie (hierna: de Commissie) hebben de lidstaten begin 2015 een vragenlijst ingevuld waarin hun werd gevraagd in hoeverre zij deze effectieve antimisbruikbepalingen hebben ingevoerd. Nederland heeft bij deze vragenlijst de deelnemingsverrekening bij een laagbelaste beleggingsdeelneming genoemd, die als soort switch-overbepaling gezien kan worden. Daarnaast is aangegeven dat de Nederlandse vennootschapsbelasting al een regeling kent die vergelijkbaar is met een CFC-bepaling: bij een belang van ten minste 25% in een laagbelaste beleggingsdeelneming geldt een verplichte jaarlijkse herwaardering bij de moedermaatschappij. Met het voorstel van de Commissie van 28 januari 2016 voor de Richtlijn anti-belastingontwijking,4 dat zowel een switch-overbepaling als CFC-regels bevatte, kwam de discussie over de inbound profit transfers tot stilstand. De uiteindelijke richtlijn, waarover onder Nederlands voorzitterschap een akkoord is bereikt, bevat ook CFC-regels (artikelen 7 en 8).5
Waarom heeft u zich uitgesproken tegen de monitoring van bindende afspraken voor het verplicht uitwisselen van rulings? Bent u bereid om dit voorstel alsnog te steunen?
Nederland heeft zich nooit uitgesproken tegen de monitoring van de bindende afspraken voor het verplicht uitwisselen van informatie over rulings, zoals nu is opgenomen in de richtlijn. De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van deze richtlijn. Hiermee wordt gewaarborgd dat lidstaten op een juiste manier uitvoering geven aan de richtlijn.
Deelt u de mening dat het argument dat «het huidige IT-systeem daar niet geschikt voor is», geen goede reden is om het uitwisselen van rulings te beperken tot bedrijven met een omzet van meer dan 50 miljoen euro? Zo ja, wat gaat u eraan doen om het huidige IT-systeem te equiperen om een bredere uitwisseling van rulings mogelijk te maken?
Ik vind overwegingen met betrekking tot capaciteitsbeslag of beroep op ICT-systemen wel degelijk relevant bij de besluitvorming over nieuwe (nationale of Europese) regelgeving. Nederland heeft zich dan ook om doelmatigheidsredenen hardgemaakt voor een mkb-uitzondering voor de uitwisseling van informatie over rulings in EU-verband, omdat Nederland voorzag dat dit tot een enorme uitvoeringslast zou leiden bij de Belastingdienst. Alleen Advance Pricing Agreements (APA’s) en Advance Tax Rulings (ATRs) die worden afgegeven door het APA/ATR-team worden centraal geregistreerd. Overige rulings worden niet centraal opgeslagen en geregistreerd. Deze rulings zijn alleen in individuele dossiers van belastingplichtigen opgenomen. Om informatie over rulings uit deze dossiers uit te kunnen wisselen, dienen lokale inspecteurs de afzonderlijke dossiers te openen en eventuele afspraken die vallen onder de reikwijdte van de richtlijn op te sporen, ongeacht de grootte van de onderneming. De mkb-uitzondering geldt overigens niet voor toekomstige rulings. Voor de toekomstige rulings zijn inspecteurs van de Belastingdienst benaderd en geïnformeerd over de verplichte uitwisseling van informatie over rulings. Zij dienen nu tegelijk met het afgeven van de ruling het standaardformulier in te (laten) vullen dat in eerste instantie wordt uitgewisseld met andere landen.
Bent u bereid om iets te doen aan de mismatches tussen Nederland en de VS, waar bijna alle Amerikaanse multinationals gebruik van maken?
Hybride mismatches zijn besproken in het kader van het BEPS-project van de OESO. In de brief aan uw Kamer van 5 oktober 2015 over de appreciatie van de uitkomst van het BEPS-project en een vooruitblik voor het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat6 heeft het kabinet opgemerkt dat hybride mismatches moeten worden bestreden en dat het kabinet een gecoördineerde aanpak, bijvoorbeeld binnen de EU, van groot belang vindt. Daarnaast hecht het kabinet er sterk aan dat deze regels in een voor alle lidstaten bindend voorschrift, bijvoorbeeld in een EU-richtlijn, worden vastgelegd. Tegelijkertijd is het van belang dat de EU aantrekkelijk blijft voor investeerders en zich niet op achterstand plaatst ten opzichte van de rest van de wereld.
Op 25 oktober 2016 heeft de Commissie haar voorstel gepubliceerd voor een richtlijn over hybride mismatches met derde landen.7 Het kabinetsstandpunt over dit voorstel zal zoals gebruikelijk in de vorm van een BNC-fiche naar uw Kamer worden gestuurd.
Hoe is het gesteld met uw ambitie om «serieus aan de slag» te gaan met het streven naar een minimumtarief voor de EU?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook pleitbezorger van een minimumtarief voor royalty’s?
Zie antwoord vraag 2.
Belastingschulden van amateur voetbalclubs |
|
Ed Groot (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van het tv-programma Zembla «Stelletje amateurs»?1
Ja.
Valt het u ook op dat uit de genoemde uitzending het beeld ontstaat dat de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) en de Belastingdienst een andere voorstelling van zaken hebben ten aanzien van uitwisseling van gegevens met betrekking tot (vermoedens van) fiscale misstanden bij amateurclubs? Zo ja, hoe komt het dat die voorstellingen van zaken verschillen? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst heeft regelmatig contact met de KNVB om met hen over fiscale risico’s bij amateurclubs te spreken.
Het overleg vindt structureel plaats tijdens het periodieke overleg met het OM (Functioneel Parket), Politie, Kansspelautoriteit, FIOD en Belastingdienst over signalen met betrekking tot integriteit in de sport. Bij dit zogenoemde Signaaloverleg, dat ongeveer elke zes weken plaatsvindt, schuift de KNVB regelmatig aan.
Daarnaast heeft de Belastingdienst de afgelopen jaren regelmatig contact met de KNVB gehad. Dit gebeurde onder andere voorafgaande, tijdens en na de controles bij de 84 Hoofdklasseclubs in de periode 2006–2009. Meest recentelijk in juli 2014 en december 2015.
De KNVB geeft in de uitzending aan bereid te zijn ook signalen die zij krijgen door te geven aan de Belastingdienst. Dat wil de Belastingdienst graag verder bespreken met de KNVB. Tot op heden heeft de Belastingdienst nog geen signalen ontvangen.
Hoe verliep en verloopt het contact tussen de KNVB en de Belastingdienst met betrekking tot (vermoedens van) fiscale misstanden bij amateurclubs?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre kan het licentiesysteem van de KNVB voor amateursclubs helpen bij het in de toekomst tegengaan van belastingfraude? Over welke bevoegdheden en informatiebronnen beschikt de licentiecommissie van de KNVB om achter dergelijke fraude te komen?
Net als in iedere andere sector moeten betalingen binnen het voetbal voldoen aan Nederlandse wetgeving.
Met de komst van de Tweede en Derde divisie in de top van het amateurvoetbal, zijn er nieuwe licentievoorwaarden ingevoerd. Vanaf het huidige seizoen worden de financiële boeken van clubs en gelieerde entiteiten door de licentiecommissie beoordeeld. Clubs dienen een geconsolideerde jaarrekening en begroting in te dienen bij de licentiecommissie. De jaarrekening moet inclusief een samenstellingsverklaring van een accountant worden ingeleverd. Dit zijn belangrijke stappen in financiële transparantie en sportieve gelijkheid in het amateurvoetbal.
Tevens hebben clubs een meldplicht om achterstand van betalingen bij de belastingdienst bij de KNVB te melden, daarnaast zijn zij ook verplicht betalingsachterstanden van transfers te melden en moeten zij grote veranderingen of verschuivingen in de financiële positie van de club melden bij de KNVB.
De Belastingdienst heeft een algemene fiscale geheimhoudingsplicht die ook werkt jegens de KNVB licentiecommissie. De Belastingdienst kan daarom geen gegevens over fiscale fraude aan de KNVB verstrekken.
In hoeverre is de Belastingdienst bij het opsporen van fiscale fraude afhankelijk van meldingen van de KNVB?
Voetbalclubs vallen binnen het reguliere toezicht door de Belastingdienst. De Belastingdienst werkt risicogericht en informatie gestuurd. De Belastingdienst kan op basis van verschillende indicatoren aanleiding zien om een onderzoek in te stellen en aanslagen op te leggen. Daarnaast kan de Belastingdienst een signaal krijgen via KNVB, politie, OM of gemeente. In dat geval wordt met deze partijen de aanpak bepaald.
Fiscale fraude in de vorm van het (gedeeltelijk) zwart uitbetalen van spelerssalarissen is voor de Belastingdienst moeilijk op te sporen en te bewijzen, zo blijkt ook uit de uitzending van Zembla.
Deelt u de mening dat de KNVB veel pro-actiever zou moeten zijn bij het constateren en het bij de Belastingdienst melden van vermoedens van financiële malversaties bij amateurclubs? Zo ja, hoe kan de KNVB hiertoe worden aangezet? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats in het belang van de voetbalsport zelf om financiële fiscale malversaties te voorkomen. De KNVB acteert daarom nu al op basis van signalen die zij verkrijgen. Tevens kan de licentiecommissie op basis van de verkregen informatie nu al handelen en stappen ondernemen. Mocht er sprake zijn van een wanordelijk financieel beleid, dan kan de licentiecommissie een waarschuwing afgeven. Zij kunnen vragen om een plan van aanpak, punten in mindering brengen of de club uit de competitie halen.
Daarmee worden imagoproblemen en competitievervalsing door fiscale doping en het tussentijds uit de competitie halen van clubs bij faillissement voorkomen.
Bovendien gaat er op lokaal niveau soms veel overheidsgeld naar amateurclubs. Het is in dat licht bezien niet acceptabel dat deze verenigingen niet aan hun fiscale verplichtingen voldoen. De KNVB is door de Belastingdienst gevraagd om een meer pro-actieve houding aan te nemen. De KNVB gaat daarom de mogelijkheid onderzoeken verenigingen sportief te straffen als duidelijk is dat ze de bewust belasting omzeilen. Mocht officieel zijn vastgesteld dat verengingen bewust en structureel belasting omzeilen, dan worden ze uit de competitie gehaald of teruggezet naar een lager competitie.
Hoe en door wie worden de jaarstukken van amateurclubs gecontroleerd? Zijn de jaarstukken van de van belastingfraude verdachte clubs goedgekeurd? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, van welke van die clubs zijn de jaarstukken niet goedgekeurd?
De vereniging is een zelfstandig rechtspersoon. De jaarrekening wordt jaarlijks vastgesteld door een kascommissie bestaande uit vrijwilligers. De kascommissie controleert en brengt hierover advies uit aan de algemene ledenvergadering. De ledenvergadering controleert hiermee het bestuur van de vereniging.
Verenigingsbestuurders hebben de verantwoordelijkheid om integer om te gaan met hun club. De KNVB heeft naar aanleiding van de uitzending van Zembla bestuurders opgeroepen zich niet te laten leiden door blinde ambities met het eerste elftal. De bestuurder is er voor de hele vereniging.
Welke strafrechtelijke onderzoeken naar financiële malversaties door amateurclubs lopen er nog? Wat is de stand van zaken daarvan? Zijn er contacten tussen het Openbaar Ministerie en de KNVB ten aanzien van meldingen van financiële malversaties en zo ja, waar bestaan die uit? Zo nee, waarom zijn die er niet?
Onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie komen de politie, de belastingdienst doelgroep Sport, FIOD en de Kansspelautoriteit periodiek samen om concrete signalen van fraude in de sport te bespreken die aanleiding kunnen geven om een strafrechtelijk traject te overwegen en om de beste interventiestrategie (tuchtrecht, civielrecht, fiscaal, strafrechtelijk) te bespreken.
De KNVB, maar ook overige private partijen, kunnen bij dat overleg aanwezig zijn voor zover er aanleiding bestaat om concrete relevante informatie te delen met de opsporingspartners.
Over de vraag waar het Openbaar Ministerie wel of geen onderzoek naar doet, kan ik geen mededelingen doen.
Het bericht dat de verkoop van elektrische en hybride auto’s fors is afgenomen |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verkoop auto’s met stekker zakt in»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht?
De verkoop van volledig elektrische auto’s in Nederland maakt al jaren een stabiele groei door. Wel loopt de verkoop van auto’s met een stekker terug ten opzichte van 2015. 2015 Was een jaar waarin er ten opzichte van 2014 een stijging van 95% in de verkoop van (semi-)elektrische auto’s was waar te nemen. Bij het antwoord op vraag 5 is de groeicurve elektrische auto’s tot en met augustus 2016 weergegeven. Eind 2014 was het totaal aantal elektrische auto’s 43.762, eind 2015 87.531 en eind augustus 2016 95.088.
Nederland staat op dit moment nog steeds in de top vijf van de wereldranglijst qua marktaandeel van (semi-)elektrische auto’s.
Deelt u de opvatting van de RAI Vereniging dat de terugloop in de verkoop van elektrische en hybride auto’s te wijten is aan de stijging van de bijtelling per 1 januari 2016? Zo ja, is dit het effect wat u heeft beoogd met de stijging van de bijtelling?
Vanwege het hogere praktijkverbruik van plug-in hybride auto’s (PHEV’s) is fiscaal stimuleren van deze voertuigen niet meer vergroenend. Het kabinet heeft er daarom – met instemming van het parlement – voor gekozen PHEV’s steeds meer als reguliere auto’s te behandelen. Om die reden is het bijtellingspercentage voor PHEV’s per 1 januari 2016 verhoogd van 7 naar 15. Dit is overigens nog altijd een stuk lager dan de bijtelling op conventionele zuinige auto’s, die met ingang van 1 januari van dit jaar 21% is geworden.
Daarnaast handhaaft het kabinet het lage bijtellingspercentage van 4 voor nulemissieauto’s tot en met 2020. Omdat het bijtellingspercentage voor nulemissieauto’s niet wijzigt, wordt het relatieve voordeel voor deze voertuigen versterkt. De groei van het aantal nieuwverkopen van volledig elektrische auto's is stabiel en zal naar verwachting – onder andere door deze relatieve versterking van de stimulering – de komende jaren toenemen.
Deelt u de mening dat de overheid de verkoop van elektrische en hybride auto’s juist moet stimuleren, conform de moties Jan Vos c.s. en Groot?2 3 Zo nee, waaraan wijt u het dan?
In Autobrief II heeft het kabinet vastgesteld dat vol inzetten op Europees bronbeleid niet alleen het meest effectief maar ook het meest efficiënt is om een reductie van CO2-uitstoot op het terrein van de personenmobiliteit en de transitie naar emissievrij rijden vorm te geven. Europese normen geven de grootste milieuwinst per euro en dwingen autofabrikanten een groter aandeel van hun wagenpark te hybridiseren dan wel te elektrificeren. Nederland zet in Europees verband daarom sterk in op het verder aanscherpen van deze emissienormen. Ook uit het IBO CO2 blijkt dat het reduceren van CO2-uitstoot via Europees bronbeleid vele malen kosteneffectiever is dan bijvoorbeeld het fiscaal stimuleren van nulemissievoertuigen.
Dat neemt niet weg dat het te verdedigen is om bepaalde technologische innovaties aanvullend nationaal te stimuleren. De innovaties krijgen hierdoor meer tijd zich te ontwikkelen tot alledaagse technieken. Hierbij kan worden gedacht aan de verbetering van accu’s of de verbetering van de laadinfrastructuur. Fabrikanten hebben voldoende tijd nodig voor de benodigde technologische en om organisatorische ontwikkelingen vorm te geven. Ook de consument heeft tijd nodig om de nieuwe technieken te adapteren.
In de brieven als antwoord op de moties Vos c.s. respectievelijk Groot (Kamerstuk 33 043, nr. 68 en Kamerstuk 32 800, nr. 43) heb ik aangegeven dat ik stevige ambities heb op het terrein van elektrisch vervoer, in lijn met het Energieakkoord. Deze ambities zijn tevens opgenomen in de Green Deal Elektrisch Vervoer 2016–2020 die ik samen met partijen uit het Formule E-Team in april van dit jaar heb getekend en ook naar uw Kamer heb gezonden. Ik heb in de brief van 6 juni 2016 (Kamerstuk 32 800, nr. 43) met betrekking tot motie Groot aangegeven dat ik uw Kamer in het najaar verder informeer over de uitvoering van deze motie.
Ten slotte is uit metingen gebleken dat bij PHEV’s met een dieselmotor, als deze voertuigen daadwerkelijk rijden op deze dieselmotor, sprake is van hoge emissies van stikstofoxiden. Uw Kamer is daarover eerder geïnformeerd (Kamerstuk 30 175, nr. 220 en Kamerstuk 31 209, nr. 173). Het aanvullend stimuleren van deze categorie voertuigen is daarom niet op zijn plaats.
Is er een verschil in de ontwikkeling van de verkoop van volledig elektrische auto’s en hybride auto’s? Zo ja, hoe kan dit verschil worden verklaard?
Onderstaand is de ontwikkeling van het aantal elektrische voertuigen in Nederland grafisch weergegeven. Het betreft hier de registratiecijfers, op basis van de gegevens van de RDW. In de grafiek is te zien dat volledige elektrische voertuigen (oranje) een stabiele groei doormaken. Het aantal PHEV’s is in de periode 2013 t/m 2015 flink gestegen, met een piek eind 2015.
Vanaf 2016 is de groei van het aantal PHEV’s een stuk lager en volgt ongeveer de groeilijn van volledig elektrische voertuigen.
Het verschil in groei van PHEV’s tussen 2015 en 2016 kan – zoals in antwoord 3 is beschreven – deels worden verklaard aan de hand van wijzigingen in de autogerelateerde belastingen per 1 januari 2016.
Hoe verklaart u het feit dat de verkoop van auto’s met een stekker in de rest van de Europese Unie wel stijgt?
De verkoop van elektrische personenauto’s stijgt niet overal in de Europese Unie. Gemiddeld genomen over de hele EU is in juli 2016 het aantal nieuwregistraties van elektrische personenauto’s met 11% afgenomen ten opzichte van juli 2015. Van de 28 EU-landen is het aantal nieuwregistraties van elektrische personenvoertuigen in Oostenrijk, België, Estland, Finland, Ierland, Roemenië, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk (enigszins) gestegen ten opzichte van juli 2015, in alle overige landen is het aantal nieuwregistraties gedaald over dezelfde periode (bron: http://www.eafo.eu/eu).
In sommige van deze landen bestaan (niet)financiële stimuleringsmaatregelen voor elektrische voertuigen, zie ook het antwoord op vraag 7. Stimuleringsmaatregelen leiden echter niet altijd tot een verhoging van de nieuwverkopen van elektrische voertuigen. Andere aspecten spelen ook een rol in de afweging van de individuele autokoper (zowel zakelijk als particulier), zoals het effect van de specifieke financiële maatregelen op de Total Cost of Ownership 4in een specifiek land of een specifieke situatie en het aantal beschikbare (snel)laadpalen in een land.
Kunt u inzicht geven in de (stimulerings)maatregelen in naburige EU-lidstaten die klaarblijkelijk niet tot effect hebben dat de verkoop verlaagt maar in veel gevallen de verkoop juist verhogen? Zo nee, waarom niet?
Een aantal Europese landen geeft financiële en niet-financiële prikkels om de aanschaf van een elektrische auto te stimuleren. Zoals uit het antwoord op vraag 6 blijkt, verschillen de ontwikkelingen en omstandigheden per land sterk. Ook conjuncturele ontwikkelingen kunnen hierbij een grote rol spelen. Een vergelijking met andere landen is om die reden niet één op één te maken.
Sommige landen geven een voordeel in de motorrijtuigenbelasting (MRB), variërend van een (in tijd beperkte) korting (bijvoorbeeld Duitsland) tot een volledige vrijstelling (Noorwegen en Nederland). Ook kennen veel landen een financiële stimulans bij aankoop. Landen met een hoge BPM (Denemarken, Nederland en Noorwegen) kiezen doorgaans voor een vrijstelling van BPM. Landen zonder of met een lage BPM kiezen doorgaans voor een stimulans in de vorm van een aankoopsubsidie (Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België, Frankrijk). Beide instrumenten dragen bij aan de verbetering van de Total Cost of Ownership van elektrische auto's. Noorwegen kent een vrijstelling van btw voor de aankoop van volledige elektrische voertuigen. Volgens de mij beschikbare informatie is Noorwegen bezig dit instrument uit te faseren. Deze financiële stimulans is binnen de Europese Unie niet toegestaan op basis van de Europese btw-regels.
Deelt u de mening dat het stimuleren van elektrisch vervoer bijdraagt aan zowel het halen van de klimaatdoelstellingen met betrekking tot CO2 als aan het gezonder maken van de lucht voor mensen in onder andere steden en woonachtig langs knelpunten op snelwegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt zich deze terugloop van het aantal verkochte schone auto’s met het halen van de voor Nederland geldende klimaatdoelstellingen met betrekking tot CO2 en tot de doelstellingen uit het Energieakkoord? Deelt u de mening dat verschoning van het Nederlandse wagenpark hier een substantiële bijdrage aan kan leveren?
Zoals op 10 juli 2015 aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 30 196, nr. 353), wordt in het kader van afspraken uit het Energieakkoord waar mogelijk ingezet op het overschakelen op elektrische aandrijflijnen, waarbij uitlaatgassen vrij zijn van stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid en van CO2. Een dergelijke overgang kost tijd. Op de korte termijn mag een relatief beperkte bijdrage worden verwacht van de verkoop van elektrische voertuigen aan het halen van de klimaatdoelstellingen en de verbetering van de luchtkwaliteit in heel Nederland.
Daarom zet het kabinet er zich tevens voor in om door Europees bronbeleid conventionele voertuigen met een verbrandingsmotor schoner en zuiniger te maken. Door de invoering van de Real Driving Emissions testprocedure, waarbij voertuigen voor de typekeuring met mobiele apparatuur op de weg worden gemeten, moet bij deze auto’s de uitstoot van schadelijke stikstofoxiden de komende jaren worden teruggedrongen. Het vaststellen van een Europese CO2-norm voor personenauto’s voor de periode na 2021 stimuleert bovendien om personenauto’s zuiniger te maken.
Hoe verhoudt zich voorts deze terugloop van het aantal verkochte auto’s met het behalen van de door de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) als «gezond» aangemerkte luchtkwaliteitsniveaus in heel Nederland? Deelt u de mening dat verschoning van het Nederlandse wagenpark hier een substantiële bijdrage aan kan leveren?
Zie antwoord vraag 9.
Is dit bericht reden voor u om staand beleid aan te passen of nieuw beleid te initiëren? Zo ja, hoe zal dit eruit zien? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot de eerder genoemde moties?
Zoals is aangegeven bij het antwoord op vraag 4, heb ik uw Kamer eerder dit jaar geïnformeerd over de stevige ambities van dit kabinet op het terrein van volledig elektrisch rijden. Met de Wet uitwerking Autobrief II zet het kabinet vol in op Europees bronbeleid en daarnaast op het stimuleren van nulemissieauto’s. In het najaar zal ik uw Kamer nader informeren over de verdere uitwerking van de motie Groot, die het kabinet verzoekt om met het Formule E-Team een gezamenlijk plan op te stellen om elektrisch rijden voor particulieren bereikbaar en aantrekkelijk te maken, en daarbij in het bijzonder ook aandacht te geven aan de opbouw van voldoende oplaadinfrastructuur en een visie op de laadinfrastructuur op te stellen.
Het bericht ‘Fiscus weert publiek in rechtszaal’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Fiscus weert publiek in rechtszaal»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat publiek geweerd wordt uit de rechtszaal tijdens het proces rondom de spaartaks?
Zittingen in belastingprocedures vinden in beginsel achter gesloten deuren plaats. Deze afwijking van het algemene bestuursrecht is geregeld in artikel 27c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De reden voor deze uitzondering op de hoofdregel ligt in de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de belastingplichtige en in de bescherming van bedrijfsgegevens2. Uitzonderingen hierop staan ook in artikel 27c van de AWR. Hierbij gaat het om belastingzaken waarvan het geschil een bestuurlijke boete betreft. Deze zijn openbaar. Daarnaast heeft de rechter de mogelijkheid om te bepalen dat een zitting openbaar is.
Het kan voorkomen dat een belastingplichtige of zijn gemachtigde verzoekt om derden de zitting bij te laten wonen. Het is gebruikelijk dat de rechter in een dergelijk geval een reactie van de wederpartij vraagt alvorens op het verzoek te beslissen.
Indien wordt verzocht om derden (bijvoorbeeld studenten of trainees) toe te laten voor educatieve doeleinden zal de Belastingdienst in beginsel toestemming verlenen. Dit ligt anders als de toestemming tot gevolg heeft dat hetgeen op de zitting aan de orde komt volledig openbaar wordt. Gelet op de privacy van de belastingplichtige of de bescherming van bedrijfsgegevens reageert de Belastingdienst in een dergelijk geval in beginsel afwijzend op het verzoek om derden de zitting te laten bijwonen.
In de zaak die hier aan de orde is heeft de Rechtbank Noord-Holland aan de Belastingdienst een brief van de Bond voor Belastingbetalers (hierna: de Bond) doorgezonden met het verzoek hier per omgaande op te reageren. In die brief heeft de Bond de rechter verzocht om het verzoek van een journalist van een landelijk dagblad (de Telegraaf) om bij de zitting aanwezig te mogen zijn, aan alle partijen voor te leggen. De Bond voor Belastingbetalers heeft daarbij aangegeven in principe geen bezwaar te hebben tegen de aanwezigheid van de journalist en graag te horen van de andere partijen of hier bezwaren tegen zijn.
In reactie hierop heeft de Belastingdienst aan de rechtbank bericht het niet wenselijk te vinden dat een journalist bij de zitting aanwezig is.
De achterliggende gedachte van deze reactie is dat de inspecteur van mening is dat de machtiging die de belastingplichtige aan de Bond heeft gegeven hier niet op ziet en de belastingplichtige waarschijnlijk helemaal niet heeft onderkend of gewild dat daarmee zijn naam en fiscale gegevens openbaar zouden worden.
Vervolgens meldde de rechtbank bij aanvang van de zitting dat het verzoek was gedaan en dat de Belastingdienst hiermee niet akkoord is gegaan. Verder is de rechter hier niet op ingegaan.
Wat is de reden om publiek te weren in de rechtszaal tijdens het proces terwijl de Bond voor Belastingbetalers aandringt op een openbare zitting?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het weren van publiek zich tot de wens van de overheid om transparant te zijn?
De Belastingdienst is voorstander van transparantie en zal dit waar dat mogelijk is ook nastreven. Bij belastingprocedures is echter al sinds jaar en dag de regel dat deze in beginsel plaats achter gesloten deuren plaatsvinden.
In 2011 heeft mijn ambtsvoorganger, Staatssecretaris Weekers, tijdens een AO Belastingdienst (Kamerstuk 31 066, nr. 109) toegezegd om een wetsvoorstel in te dienen waarmee de belastingrechtspraak openbaar zou worden. Vervolgens is er van 14 april tot 26 mei 2011 een conceptwetsvoorstel op internet ter consultatie aangeboden. Het merendeel van de reacties hierop was kritisch. De tegenstanders wezen vooral op de inbreuk op de privacy. Een openbare behandeling zou een drempel opwerpen voor belastingplichtigen om zich tot de rechter te wenden. Uiteindelijk heb ik daarom besloten geen wetsvoorstel in te dienen3.
Onder de huidige regels kan de rechter – zoals hiervoor al is aangegeven -bepalen, bijvoorbeeld op verzoek van één van de partijen, om een zaak openbaar te behandelen. Gelet op het karakter van een massaalbezwaarprocedure, die per definitie een grote groep belastingplichtigen raakt, zal ik voor de toekomst ten aanzien van dergelijke procedures in een instructie aan belastinginspecteurs opnemen dat als de belastingplichtigen wier zaken ter zitting worden behandeld om een openbare behandeling verzoeken, de inspecteur daar, behoudens buitengewone omstandigheden, mee zal instemmen.
Overigens wordt transparantie ook gewaarborgd door het feit dat de inhoud van de rechtsgang openbaar wordt, namelijk bij de publicatie van de (geanonimiseerde) uitspraak. Ook in de onderhavige zaak zal de uitspraak op de gebruikelijke wijze worden gepubliceerd.
De voorwaarden over de definitie van staatssteun inzake investeringen in havens in een richtlijn |
|
Aukje de Vries (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Europarlement wil definitie staatssteun»?1 Hoe verhoudt zich dit tot het feit dat er voor de zomer overeenstemming is bereikt over het nieuwe havenpakket?
Ik heb kennis genomen van het artikel «Europarlement wil definitie staatssteun». Samen met de EP rapporteur voor de nieuwe havenverordening, dhr. Fleckenstein, heb ik in juni jl. een brief gestuurd aan de EU Commissaris voor mededinging, mw. Vestager, waarin we haar hebben opgeroepen werk te maken van richtsnoeren staatssteun voor zeehavens en vaart te maken met de revisie van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) waarin een categorie steun aan zeehavens wordt voorgesteld. In het bijzonder hebben we aangegeven dat de revisie van de AGVV nauw verbonden is met de behandeling van de EU havenverordening, omdat de havenverordening inzet op financiële transparantie van publieke investeringen in zeehavens en daarmee raakt aan het EU staatssteun kader.
EU Commissaris Vestager geeft in een reactie aan dat zij na een tweede consultatie dit najaar de revisie van de AGVV in het eerste kwartaal van 2017 wil afronden. Daarnaast geeft ze aan vooralsnog geen plannen te hebben om te komen met richtsnoeren staatssteun aan zeehavens. Dit standpunt kan heroverwogen worden indien er voldoende ervaring is opgedaan met staatssteun aan zeehavens mede aan de hand van de AGVV revisie.
Hoewel ik liever had gezien dat EU Commissaris Vestager ook werk zou maken van richtsnoeren staatssteun voor zeehavens, ben ik blij met de aangekondigde voortgang met betrekking tot de revisie van de AGVV. Ik heb er vertrouwen in dat dit voldoende is voor het Europees Parlement om in te kunnen stemmen met de EU havenverordening. Te meer omdat de nieuwe verordening (onder meer) de financiële stromen tussen overheden en havenbeheerders transparant maakt. Dat is een belangrijke eerste stap in het aanpakken van ongeoorloofde staatssteun.
Nederland heeft recent de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor de havens moeten schrappen, maar wanneer wordt de verkapte overheidssteun nu bij andere grote Europese zeehavens aangepakt? Is deze richtlijn van invloed op het nieuwe havenpakket? Zo ja, in welke mate en hoe?
De Europese Commissie heeft de exclusieve bevoegdheid om onderzoek te doen naar (ongeoorloofde) staatssteun aan zeehavens. De Europese Commissie heeft er voor gekozen om al in de jaren ’90 onderzoek te doen naar de beperkte vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen in Nederland. Directe en indirecte overheidsondernemingen waren voorheen slechts belastingplichtig indien zij een van de in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Vpb) opgesomde activiteiten uitoefenden dan wel bij naam werden genoemd. Zeehavenactiviteiten waren geen onderdeel van deze opsomming noch werden zij bij naam genoemd en waren zodoende ook niet belastingplichtig voor de Vpb. Pas na de «ports questionnaire» uit 2013 is de Europese Commissie een gericht onderzoek gestart naar staatssteun in de vorm van fiscale vrijstellingen voor zeehavens in andere EU lidstaten. Doordat de Europese Commissie er ervoor gekozen heeft de Nederlandse Vpb-vrijstelling eerder aan te pakken dan de fiscale vrijstellingen in andere EU lidstaten, wordt naar mijn mening de reeds bestaande ongelijkheid tussen zeehavens nog verder vergroot. Nederland is geen tegenstander van een Vpb-plicht voor zeehavens. Wel heeft Nederland steeds – naar nu blijkt tevergeefs – aandacht gevraagd voor een gelijktijdige invoering van die Vpb-plicht in de betreffende EU lidstaten.
Op 8 juli jl. heeft de Europese Commissie formele onderzoeksprocedures geopend inzake de fiscale vrijstellingen voor zeehavens in België en Frankrijk, nadat de Commissie in januari 2016 deze landen dienstige maatregelen op dit gebied had voorgesteld. In deze dienstige maatregelen werd België en Frankrijk opgedragen hun zeehavens eveneens per 1 januari 2017 belastingplichtig te maken. De Europese Commissie heeft een inspanningsverplichting om binnen 18 maanden een besluit te nemen in deze procedures. Neemt de Commissie een negatief besluit, dan is de steun aan de zeehavens in België en Frankrijk per 1 januari 2017 onrechtmatig en volgt terugvordering. Duitsland lijkt geen fiscale vrijstellingen te hebben voor de zeehavens, maar volgens het Level Playing Field onderzoek dat ik door RHV Erasmus Universiteit/Ecorys in 2014 heb laten doen en naar uw Kamer heb verzonden (Kamerstuk 29 862, nr. 24) verstrekt Duitsland wel andere exploitatiesteun aan de zeehavens. De Europese Commissie heeft volgens haar persbericht van 9 juli 2014 Duitsland om nadere inlichtingen gevraagd inzake de belastingen voor zeehavens. Of, en zo ja welke, verdere stappen tegen Duitsland worden ondernomen, is vooralsnog onbekend. Het is mij tevens onbekend of de Europese Commissie voornemens is, andere lidstaten op dit punt aan te spreken.
Met de richtlijn lijkt te worden gedoeld op de revisie van de AGVV. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1.
Klopt het dat er uitstel dreigt van wetgeving over subsidies voor zeehavens? Wat zijn de problemen op dit moment? Wat gaat u daaraan doen, want dit is toch onwenselijk met het oog op een ongelijk speelveld en de concurrentiepositie van Nederlandse havens?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1.
Hoe ziet de procedure en het tijdpad er uit waarin de Europese Commissie wil komen tot richtlijnen die de subsidiëring aan havens normeert en dus aanpakt?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de moties die zijn ingediend tijdens de plenaire behandeling van het verslag van het Algemeen overleg (VAO) Vpb-vrijstelling zeehavens (Vennootschapsbelasting-vrijstelling) op 12 april 2016?2
Zoals toegezegd in het AO van 29 juni jl. heb ik voor Prinsjesdag antwoord gegeven op en gevolg gegeven aan de aangenomen moties tijdens het VAO Vpb-vrijstelling zeehavens op 12 april 2016 (Kamerstuk 34 003, nr. 25).
De onzekerheid over de uitvoering van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de video van de Belastingdienst «Is werken via je eigen BV de oplossing om buiten loondienst bij je opdrachtgever te werken»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat door het begrijpelijke streven om constructies met een eigen BV tegen te gaan er onzekerheid ontstaat bij vele echte ondernemers die via een eigen BV werken?
Ik begrijp die bezorgdheid. De Belastingdienst is hard aan het werk om via diverse vormen van communicatie en voorlichting bezorgde ondernemers gerust te stellen. Hierop ben ik nader ingegaan in mijn brief van maandag 19 september aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (hierna: mijn brief). De video van de Belastingdienst waar in de voorgaande vraag naar wordt verwezen, maakt duidelijk dat werknemerschap niet verdwijnt door het werken via een eigen BV. Iemand die persoonlijk verplicht is om de arbeid te verrichten en onder werkgeversgezag staat, is ook een werknemer als hij via zijn eigen BV werkt. Deze video is gemaakt, omdat de Belastingdienst in de praktijk ziet dat het gebruik van een eigen BV ten onrechte wordt gepropageerd als mogelijkheid om de fiscale gevolgen van een dienstbetrekking te ontlopen. Echte ondernemers hoeven zich nergens zorgen over te maken, ook niet als ze via een eigen BV werken.
Op welke wijze moet een ondernemer met een eigen BV gaan controleren of er sprake is van een gezagsverhouding met de klant?
Bij een DGA met een eigen BV wordt op dezelfde wijze beoordeeld of er een gezagsverhouding met de klant is als bij andere opdrachtnemers en kunnen dezelfde modelovereenkomsten die op de site van de Belastingdienst staan gebruikt worden om zekerheid te krijgen. Voor het beoordelen of er sprake is van een gezagsverhouding is niet alleen van belang wat partijen zelf hebben beoogd bij het sluiten van de overeenkomst, maar ook de wijze waarop feitelijk uitvoering is gegeven aan de overeenkomst. Relevante factoren (zowel voor DGA’s als voor andere opdrachtnemers) voor de vraag of sprake is van een gezagsverhouding, zijn onder andere:
Klopt het dat de Belastingdienst het standpunt heeft ingenomen dat zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) op bouwplaatsen niet meer mogelijk zijn, omdat zij altijd onder leiding en toezicht staan?
Nee, dat klopt niet. De Belastingdienst constateert wel dat sommige opdrachtgevers, die hun arbeidsrelaties tegen het licht houden deels overgaan tot verloonde inhuur. Het gaat daarbij om opdrachtnemers die persoonlijk verplicht zijn om dag in dag uit op de bouwplaats al dan niet samen met het eigen personeel van de opdrachtgever alle voorkomende werkzaamheden verrichten, waarbij werkgeversgezag aanwezig is en met gebruikmaking van onder meer materialen en apparatuur van opdrachtgever. Overigens kan in de bouw op allerlei manieren uitstekend buiten dienstbetrekking worden gewerkt.
Zo ja, hoe kunt u dit rijmen met de toezeggingen tijdens de wetsbehandeling van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties dat deze wet geen wijziging brengt in de definitie van werknemer en ondernemer en dat wie onder het VAR-regime ondernemer was, dat blijft onder de nieuwe wet?2
In mijn brief ben ik hier al uitgebreid op ingegaan. In het kort: de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (hierna: DBA) brengt geen wijziging in de definitie van het begrip werknemer en het begrip ondernemer. Zowel onder de VAR als onder de DBA was en is het mogelijk om buiten dienstbetrekking te werken. Wel kan worden geconstateerd dat de VAR door zijn vrijwarende werking een deken heeft gelegd over een aantal situaties die feitelijk onder de VAR ook al niet konden. Deze situaties worden nu zichtbaar.
Klopt het dat de Belastingdienst het standpunt heeft ingenomen dat zzp’ers niet met werknemers samen kunnen werken aan dezelfde klus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het is mogelijk dat zzp’ers naast werknemers aan dezelfde klus werken. De zzp’er zal daarbij op basis van andere afspraken en voorwaarden en onder andere omstandigheden zijn werkzaamheden moeten verrichten. Van belang daarbij is wel dat er voldoende contra-indicaties zijn om te kunnen vaststellen dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de zzp’er -anders dan het eigen personeel van de opdrachtgever- vanwege zijn specifieke kennis voor een opdracht is ingehuurd. Zo kan de klus bijvoorbeeld zijn: het bouwen van een broodbakmachine. Het vaste personeel van de opdrachtgever bouwt de machine, maar een zzp’er heeft de opdracht gekregen om tijdens en met de bouw te zorgen dat het besturingssysteem uiteindelijk in staat is om alle soorten brood, broodjes en toast te bakken. In deze situatie kan de ICT-er buiten dienstbetrekking werken.
Als een opdrachtgever wegens krapte in de bezetting twee zzp’ers inhuurt om samen met twee metselaars in loondienst buitenmuren te metselen, betekent dit dan dat de zzp’ers in loondienst zijn bij de opdrachtgever?
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Dit hangt af van hetgeen partijen zijn overeengekomen. Indien een naderhand ingehuurde persoon hetzelfde werk doet op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden als degene die in dienstbetrekking dezelfde werkzaamheden verricht, dan is er vermoedelijk sprake van een dienstbetrekking. Onder de VAR was dat zo en dat is ook onder de Wet DBA het geval. Als de naderhand ingehuurde persoon hetzelfde werk doet, maar de voorwaarden en omstandigheden verschillen ten opzichte van degene die in dienstbetrekking werkte, dan kan de naderhand ingehuurde persoon wel degelijk buiten dienstbetrekking werken.
Als een grote private onderneming of een grote publieke organisatie, zoals de rijksoverheid, wegens krapte in de bezetting of afwezigheid van specifieke kennis zzp’ers inhuurt om samen met ICT’ers in loondienst aan hetzelfde ICT-systeem te werken, betekent dit dan dat de zzp’ers in loondienst zijn bij de opdrachtgever?
Zie ook het antwoord op vraag 7.
Nee. Als een opdrachtgever opdrachtnemers op basis van een overeenkomst van opdracht inhuurt vanwege hun specifieke kennis dan hangt het van de overige factoren af of er sprake is van een dienstbetrekking. Het maakt daarbij niet uit of de opdrachtgever groot of klein is. De wet maakt daarin geen onderscheid.
Zo ja, hoe kunt u dit rijmen met de in vraag 5 aangehaalde toezeggingen?
De antwoorden zijn in lijn met de in vraag 5 aangehaalde toezeggingen.
Herkent u de signalen dat door de standpunten van de Belastingdienst zoals genoemd in de vragen 4 en 6 in de bouw een zzp-stop dreigt?
Nee. Ook in de bouw is het mogelijk om op allerlei manieren en in allerlei rollen buiten dienstbetrekking te werken. Zie mede de bijlage bij mijn brief waarbij voor de sector bouw is aangegeven welke overeenkomsten om buiten dienstbetrekking te kunnen werken samen met de sector gepubliceerd zijn.
Herkent u de signalen dat ook in andere sectoren het inhuren van zzp’ers fors terugloopt? Welke actie gaat u ondernemen om deze terugloop, die veroorzaakt wordt door onduidelijk overheidsbeleid, te stoppen?
Nee. De ervaring is juist dat de overgrote meerderheid van de zzp'ers als zelfstandige kan blijven werken, in veel gevallen zelfs zonder modelovereenkomst. In sommige gevallen kan dat niet op precies dezelfde manier en kunnen de modelovereenkomsten uitkomst bieden. Maar niet alles kan. Sommige arbeidsverhoudingen zullen niet buiten dienstbetrekking kunnen worden vormgegeven Dat is recentelijk niet veranderd en hangt niet samen met de DBA. Dit wordt bepaald door de bepalingen in het B&W en door de opgebouwde jurisprudentie.
Kunt u aangeven welke factoren van belang zijn bij het beoordelen van loondienst c.q. ondernemerschap in de situatie dat een zzp’er als dienst aanbiedt om zieke werknemers of werknemers met verlof te vervangen?
Als een opdrachtgever een zieke werknemer vervangt door iemand die op dezelfde manier werkt, met dezelfde aansturing en onder dezelfde of vergelijkbare voorwaarden, dan is de vervanger al gauw ook werknemer. Als de vervanger op andere wijze werkt en onder andere voorwaarden, kan sprake zijn van werken buiten dienstbetrekking. En daarvoor kan de opdrachtgever een zzp’er contracteren.
Hoeveel modelovereenkomsten zijn er de afgelopen drie maanden (1 juni – 1 september) voorgelegd aan de Belastingdienst? Hoeveel van de voorgelegde overeenkomsten zijn beoordeeld, hoeveel zijn akkoord bevonden en hoeveel zijn gepubliceerd?
Vanaf 1 juni zijn ruim 1.200 modelovereenkomsten aan de Belastingdienst voorgelegd. Hiermee is het totaal aantal ingediende verzoeken gekomen op 4700. Op dit moment zijn ongeveer 2.800 overeenkomsten afgehandeld. Van deze afgehandelde verzoeken zijn er ruim 1.200 door betrokken partijen ingetrokken of is de behandeling door hen afgebroken en is in circa 450 gevallen de voorgelegde overeenkomst «goedgekeurd». Daarentegen kon in ruim 1.100 gevallen de Belastingdienst geen zekerheid vooraf verlenen dat de voorgelegde overeenkomst altijd tot werken buiten dienstbetrekking zal leiden. Van de «goedgekeurde» overeenkomsten zijn er 64 gepubliceerd.
Prioriteit is gegeven aan de algemene en sectorale modelovereenkomsten die door meerdere opdrachtgevers en -nemers kunnen worden gebruikt. Deze staan op de website van de Belastingdienst3. Bij de nog te beoordelen overeenkomsten gaat het bijna geheel om bedrijfsspecifieke overeenkomsten. Deze worden in de periode tot 1 mei beoordeeld.
Deze aantallen verschillen met die uit het gepubliceerde WOB-verzoek. In dat verzoek werd naar de stand per 1 augustus 2016 gevraagd.
Waarom zijn er de afgelopen maanden bijna geen nieuwe modelovereenkomsten gepubliceerd op de website van de Belastingdienst?
Ik herken mij niet in dit beeld, omdat in de afgelopen periode het aantal gepubliceerde overeenkomsten van 40 naar 53 is gestegen.
Met betrekking tot het publiceren van modelovereenkomsten op de site van de Belastingdienst kan overigens nog het volgende worden opgemerkt. De algemene modelovereenkomsten heeft de Belastingdienst samen met een deel van de beoordeelde overeenkomsten op zijn website gepubliceerd. De algemene modelovereenkomsten voorzien in de behoefte van grote groepen opdrachtgevers en opdrachtnemers, omdat zij ongeacht de sector kunnen worden gebruikt voor arbeidsrelaties waarin geen sprake is van een gezagsverhouding, geen persoonlijke arbeidsverplichting of voor situaties van tussenkomst. Naast de algemene overeenkomsten worden ook beoordeelde branche-overeenkomsten zoveel mogelijk gepubliceerd; deze zijn specifieker gericht op een sector en/of soort opdracht en hebben toegevoegde waarde voor de desbetreffende groep. In overleg met marktpartijen en belangenorganisaties is er voor gekozen om het aantal gepubliceerde individuele overeenkomsten overzichtelijk en daarmee beperkt te houden voor de gebruikers.
In hoeverre vormen richtlijnen en procedures (bijvoorbeeld bij grote projecten) ter bevordering van de kwaliteit, integriteit en de veiligheid een belemmering voor de afwezigheid van een gezagsverhouding?
Maatregelen die er toe dienen om onder meer uitvoering te geven aan de verplichtingen uit de Arbowetgeving van een werkgever, maar ook aan die van een opdrachtgever staan in het algemeen het ontbreken van werkgevers gezag niet in de weg.
Voor maatregelen op het gebied van kwaliteit en integriteit kan dit anders liggen. Als sprake is van richtlijnen en procedures waaraan de opdrachtnemer zich bij het uitvoeren van de overeenkomst van opdracht moet houden, moet getoetst worden of en zo ja hoeveel invloed deze uitoefenen op het mogelijk bestaan van een gezagsverhouding. Dit kan per situatie verschillen.
Op welke wijze dienen opdrachtnemers en opdrachtgevers te beoordelen of conform de modelovereenkomst «algemeen tussenkomst» sprake is van een «langere duur dan gebruikelijk»?3
Op verzoek van de vraagsteller zijn de vragen een voor een beantwoord. Voor een begrijpelijk antwoord is het gewenst om de antwoorden op de vragen 16, 17 en 19 tezamen te lezen.
Het staat opdrachtnemers en opdrachtgevers vrij om zelf een methode te kiezen waarmee wordt beoordeeld of er sprake is van een «langere duur dan gebruikelijk». Deze methode kunnen zij desgevraagd toelichten aan de Belastingdienst.
Mag elke inspecteur een eigen interpretatie geven aan «langere duur dan gelet op de aard van de werkzaamheden» of zijn daarvoor duidelijke richtlijnen? Zo ja, kunt u die dan geven?
Nee. Een aantal opdrachtgevers heeft er voor gekozen om de door hen beoogde methode voor te leggen aan de Belastingdienst of is hierover met de Belastingdienst in gesprek. Ten behoeve van de eenheid in de uitvoering worden deze methodes gedurende de implementatiefase mede door een team van DBA deskundigen beoordeeld.
Klopt het dat opdrachtnemers die volgens een modelovereenkomst werken geen ondernemer hoeven te zijn?4 Zo ja, op welke wijze is dit aan de groep zelfstandigen met een VAR gecommuniceerd en hoe strookt dit met uitspraken als «Het is wel zo dat schijnzekerheid verandert in zekerheid; zekerheid vooraf.»?5
Ja, het klopt dat opdrachtnemers die met een modelovereenkomst werken geen ondernemer hoeven te zijn. Het werken volgens een beoordeelde modelovereenkomst houdt in dat de opdrachtnemer niet in (fictieve) dienstbetrekking staat tot de opdrachtgever. In dat geval kan een opdrachtnemer voor de inkomstenbelasting ondernemer zijn of genieter van resultaat uit overige werkzaamheden (row).
Hier is met de wet DBA overigens niets aan veranderd. De VAR is afgeschaft, maar die bood geen vrijwaring of zekerheid aan de zzp'er.
Bent u bereid het begrip «langere duur dan gebruikelijk» invulling te geven middels een beleidsbesluit of een aanvulling van de handreiking DBA om daarmee een gelijk speelveld te garanderen?
Ten behoeve van de eenheid in de uitvoering worden deze methodes gedurende de implementatiefase mede door een team van DBA deskundigen beoordeeld. Om te voorkomen dat elke opdrachtgever die gebruik wil maken van het algemene tussenkomstmodel, ook de incidentele gebruiker met de Belastingdienst in gesprek gaat heeft de Belastingdienst een vuistregel voor de invulling van het begrip «langere duur dan gebruikelijk» goedgekeurd. Deze goedkeuring en de inhoud van de vuistregel staan in de bijlage van mijn brief. Deze goedkeuring kan door elke partij die gebruik maakt van het zogenoemde algemene tussenkomstmodel en de tussenkomstmodellen die daarop zijn gebaseerd worden gebruikt, waardoor het gelijke speelveld gegarandeerd blijft.
Waarom kan een zzp’er die rechtstreeks een overeenkomst aangaat met een opdrachtgever wel voor onbepaalde tijd een opdracht uitvoeren6 en een zzp’er die voor diezelfde opdracht gecontracteerd wordt via een intermediair niet?
Een opdrachtnemer die een overeenkomst van opdracht aangaat voor onbepaalde tijd krijgt veelal geen zekerheid vooraf over de afwezigheid van een (fictieve) dienstbetrekking tussen hem en zijn opdrachtgever. In deze situatie is namelijk een indicatie voor het bestaan van een (fictieve) dienstbetrekking aanwezig. De onbepaalde tijd die genoemd is in de overeenkomst kan onder voorwaarden, bijvoorbeeld als er uiteindelijk sprake is van een kortlopende opdracht en aan de criteria voor het bestaan van een dienstbetrekking niet wordt voldaan, leiden tot het buiten dienstbetrekking werken. Het omgekeerde kan ook het geval zijn. In een tussenkomstsituatie wordt de relatie tussen de opdrachtgever waar het werk feitelijk wordt uitgevoerd en de opdrachtnemer op gelijke wijze behandeld als de hiervoor genoemde situatie. Bij een tussenkomstsituatie vindt er nog wel een extra toets plaats, omdat de fictieve dienstbetrekking van tussenkomst tussen de opdrachtnemer en tussenkomstverlener uitgesloten moet worden.
Kunt u aangeven tot welke oordelen of wijzigingen het instellen van de Commissie Modelovereenkomsten DBA geleid heeft?
De Commissie Modelovereenkomsten DBA heeft nog geen rapport uitgebracht.
Is het de bedoeling dat er na invoering van de DBA minder mensen als zzp’er werken?
Het kabinet wil echte ondernemers niet belemmeren om te ondernemen. Ondernemerschap zorgt voor innovatie en flexibiliteit in onze economie. Opdrachtgevers en -opdrachtnemers bepalen zelf, binnen de kaders van de wet, hoe zij samenwerken. De Belastingdienst ziet toe op de naleving van de wet en geeft zekerheid vooraf.
Verwacht u dat er in dit overgangsjaar veel mensen die nu als zzp’er werken, hun opdrachten zullen kwijtraken vanwege de aanhoudende onzekerheid, die veel inhuurders kopschuw maakt, vanawege de forse boetes?
Er is geen reden om niet langer zzp’ers in te huren. Zzp’ers kunnen onder de DBA nog steeds worden ingehuurd. De ervaring is ook dat de overgrote meerderheid van de zzp'ers als zelfstandige kan blijven werken, hoewel niet altijd op precies dezelfde manier. In mijn brief temper ik de angst voor naheffingsaanslagen en boetes door aan te geven op welke wijze de Belastingdienst bij goedwillende partijen in praktijk zal optreden.
Ik verwacht dat de uitleg in mijn brief ertoe leidt dat opdrachtgevers, als zij kopschuw waren, hun reserve laten varen.
Welk perspectief kunt u geven voor zzp’ers die niet meer ingehuurd worden?
Zzp’ers die niet langer worden ingehuurd kunnen met opdrachtgevers kijken op welke wijze de arbeidsrelatie kan worden vorm gegeven, zodat er zowel op papier als in praktijk alsnog buiten dienstbetrekking kan worden gewerkt. Als dat niet mogelijk is, kunnen partijen besluiten om hun opdracht in (tijdelijke) dienstbetrekking uit te voeren.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de normale termijn beantwoorden?
Ja, maar met helaas een paar dagen overschrijding.
Het artikel 'Gaan Wiebes en de VVD door met ondernemers pesten' |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u het artikel op Batavirus «Gaan Wiebes en de VVD door met ondernemers pesten?» van 18 augustus jl. gelezen?1
Ja.
Deelt u de mening dat zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) in tegenstelling tot tussenpersonen hun opdrachtgevers niet volledig kunnen vrijwaren van aansprakelijkheden in het kader van de inlenersaansprakelijkheid ondanks de aanwezigheid van een goedgekeurde modelovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Opdrachtgevers en opdrachtnemers (zzp’ers) die ook feitelijk overeenkomstig een goedgekeurde modelovereenkomst werken hebben de zekerheid dat een naheffingsaanslag loonheffingen bij de opdrachtgever achterwege blijft, omdat er geen dienstbetrekking aanwezig is. Als er geen grond is om een naheffingsaanslag loonheffingen op te leggen dan kan een aansprakelijkstelling op grond van de fiscale inlenersaansprakelijkheid niet aan de orde komen. Indien en zo lang opdrachtgevers en zzp’ers de door hen gebruikte modelovereenkomst naleven is de opdrachtgever dus feitelijk gevrijwaard van naheffingsaanslagen en ook van aansprakelijkstellingen op grond van de fiscale inlenersaansprakelijkheid.
Betekent dit in uw ogen dat er oneerlijke concurrentie is in het nadeel van zzp’ers? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 6 van het lid Klein van 17 juni 20162 heb ik uiteengezet wat de stand van zaken is met betrekking tot de toekomst van de g-rekening en wat de mogelijkheden en clausuleringen zijn om de g-rekening ook open te stellen voor zzp’ers. De daarin geschetste ambities stellen zeer hoge eisen aan de banken en de Belastingdienst. Ik zie geen mogelijkheid om daarnaast nog tijdelijke voorzieningen te treffen die vooruitlopen op het voor meer doelgroepen openstellen van g-rekeningen. Ik richt mij nu op het onderzoek dat loopt naar de doorontwikkeling van de g-rekening.
Bent u bereid, mede gezien uw eerdere toezegging het gebruik van geblokkeerde rekeningen (g-rekeningen) door zzp-ers nader te onderzoeken, tijdelijke voorzieningen te treffen waardoor zzp'ers wel hun opdrachtgevers kunnen vrijwaren? Zo ja, hoe zien deze eruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening inzake het feit dat de Belastingdienst modelovereenkomsten goedkeurt waarin is opgenomen dat werkgeversverzekeringen verhaald mogen worden op zzp'ers?
Verhaalsbepalingen in overeenkomsten zijn niet relevant voor de fiscale duiding en beoordeling van een arbeidsrelatie. Om die reden zijn verhaalsbepalingen in de op de site van de Belastingdienst3 aangeboden modelovereenkomsten weggelaten. Hoewel dus niet relevant voor de fiscale duiding, ongebruikelijk zijn deze bepalingen niet. Als achteraf blijkt dat een arbeidsrelatie toch een dienstbetrekking is (geweest) en een opdrachtgever met betrekking tot die arbeidsrelatie te maken krijgt met een naheffing van loonheffingen, is het verhalen door de opdrachtgever op de opdrachtnemer van de nageheven loonbelasting en premie volksverzekeringen gebruikelijk. Dit deel van de heffingen dient immers door de werknemer te worden gedragen. Zolang een opdrachtgever/werkgever alleen de verschuldigde loonbelasting en premies volksverzekeringen verhaalt, handelt hij dus conform de wet. De opdrachtnemer/werknemer kan de op hem verhaalde premie volksverzekeringen en loonbelasting als voorheffing vervolgens verrekenen met de door hem in de inkomstenbelasting over zijn totale inkomen verschuldigde inkomensheffing. Voor de premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet geldt een verhaalsverbod. Die heffingen worden immers door de werkgever gedragen. Een bepaling over het verhalen van deze premie of deze bijdrage op de werknemer, die wettelijk niet is toegestaan, is in zijn geheel nietig en converteert niet in een geldige bepaling. Hiermee is sprake van de bedoelde gedeelde verantwoordelijkheid voor de arbeidsrelatie, waarbij ieder de «eigen» lasten draagt4.
De leegloop bij de belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoeveel mensen zich per 1 september 2016 hebben aangemeld voor de vrijwillige vertrekregeling van de Belastingdienst?1
In de Investeringsagenda (IA) is voorzien dat er op termijn voor ca. 5.000 van de huidige medewerkers geen passend werk meer zal zijn, terwijl ca. 1.500 nieuwe medewerkers met andere competenties worden aangetrokken. Daarover heb ik uw Kamer op 20 mei 20152 geïnformeerd. Gelet op de gewenste vernieuwing van de dienst en de gedifferentieerde krimp op alle niveaus is ervoor gekozen om de regeling generiek open te stellen in de vrijwillige fase om voldoende mobiliteit op gang te brengen. Daarmee is beoogd om formele reorganisaties met het aanwijzen van medewerkers als verplichte Van Werk Naar Werk (VWNW)-kandidaten te voorkomen, ook al omdat de mobiliteit binnen de Belastingdienst zeer gering is, ca. 1% per jaar en omdat de gemiddelde leeftijd van medewerkers bij de Belastingdienst hoog is, namelijk 53 jaar.
Op 1 september jl. heeft 7.280 fte (7.820 medewerkers) belangstelling getoond door zich aan te melden voor een gesprek over de regeling. Dat betekent niet dat al deze mensen automatisch zullen besluiten daadwerkelijk gebruik te maken van de vertrekregeling. Op genoemde datum hebben 4.960 fte (5.300 medewerkers) de keuze gemaakt voor een van de varianten binnen de regeling. In overgrote meerderheid wordt gekozen voor de uitstroomvarianten. 1.263 fte (1.372 medewerkers) hebben nog geen keuze gemaakt en 1.057 fte (1.148 medewerkers) hebben na de gesprekken besloten geen gebruik te maken van de regeling.
In verband met de nog te voeren gesprekken en de bedenktijd van enkele weken van de medewerkers kunnen op dit moment nog geen definitieve cijfers worden gepresenteerd. De meest recente raming gaat op basis van de belangstelling per 1 september uit van 5.200 tot 5.800 fte, exclusief de nog aan te wijzen medewerkers als verplichte VWNW-kandidaat bij de formele reorganisaties.
De animo voor de regeling bleek veel groter dan geschat. Uiteindelijk bleken meer oudere medewerkers en hoger opgeleiden – twee op zich verschillende groepen- gebruik te maken van de regeling. Dit is gemeld op 13 april jl. in de 17e Halfjaarsrapportage en vervolgens in het AO op 1 juni jl.
Het rijksbrede VWNW-beleid voorziet in de vrijwillige fase en in voorzieningen om medewerkers vrijwillig te laten vertrekken dan wel te begeleiden naar een andere baan, zodat gedwongen uitstroom beperkt kan worden. Achteraf bezien is deze brede openstelling een verkeerde keuze geweest en had een meer gerichte doelgroepbepaling en een afbakening in de tijd de voorkeur moeten hebben. Na overleg met de centrales is de vrijwillige fase gestopt per 1 september. Hierover heb ik uw Kamer op 29 juni geïnformeerd3.
Zo spoedig mogelijk na de afronding van de gesprekken en de definitieve keuzes van de medewerkers wordt het eindbeeld gedeeld met uw Kamer.
Kunt u per functiegroep aangeven hoeveel mensen er bij de Belastingdienst werken en hoeveel zich hebben aangemeld voor de vrijwillige vertrekregeling?
Op basis van de feiten zoals bekend op 1 september jl.:
Kunt u per vijfjarige leeftijdscohort aangeven hoeveel mensen er bij de Belastingdienst werken en hoeveel zich hebben aangemeld voor de vrijwillige vertrekregeling? Kunt u hierbij de leeftijdscohorten van 63, 64 en 65-jarigen apart per jaar tonen?
Op basis van de feiten zoals bekend op 1 september:
Kunt u aangeven hoeveel mensen van 64 jaar of ouder voor 1 juli 2016 gekozen hebben voor traject A en vlak voor hun AOW-leeftijd (of erna!) de volledige transitievergoeding gekregen hebben? Hoeveel transitievergoeding is er in totaal aan deze groep betaald?
Er is hier geen sprake van een transitievergoeding, maar van een stimuleringspremie, een voorziening bij reorganisaties uit het rijksbrede VWNW-beleid, zoals vastgelegd in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). De hoogte van de stimuleringspremie wordt bepaald op basis van salaris en ambtelijke dienstjaren. Daardoor is de premie relatief aantrekkelijk voor oudere medewerkers met veel ambtelijke dienstjaren en voor medewerkers in de hogere loonschalen. Deze groepen medewerkers hebben zich dan ook meer dan evenredig voor de regeling aangemeld. Ik had oudere medewerkers niet kunnen uitsluiten van de vrijwillige fase, omdat dit tot verboden leeftijdsdiscriminatie op grond van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (WGBL) had geleid. Daarnaast merk ik graag op dat ontslag van medewerkers vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd niet mogelijk is.
Naar de stand op 1 september jl.maken 1.173 fte (1.250 medewerkers) van 64 jaar of ouder, waarvan 245 fte (265 medewerkers) die de AOW-leeftijd hebben bereikt bij uitstroom, gebruik van de regeling. Zij ontvangen in totaal ruim € 80 mln. (bruto) aan stimuleringspremie.
Hoeveel mensen verwacht u dat er zullen vertrekken onder de vrijwillige regeling en hoeveel geld kost hun vertrek in totaal (aan zowel vertrekpremie, uitkeringen, omscholingskosten en andere kosten)?
Over de definitieve kosten zal ik u zo snel mogelijk informeren. Daarbij is op voorhand duidelijk dat op basis van de huidige aanmeldingen het zwaartepunt van de kosten in het jaar 2016 zal liggen. De oorspronkelijke raming ging uit van een evenwichtiger verdeling over de jaren 2016 tot en met 2023.
Zoals onder vraag 1 is aangegeven, zal de uitstroom, nadat de laatste gesprekken met de aangemelde medewerkers hebben plaatsgevonden, volgens de laatste inschattingen per 1 september jl. naar verwachting tussen 5.200 en 5.800 fte uitkomen.
Volgens de huidige ramingen wordt het meerjarige (2016–2023) budget voor de regeling van € 648 mln. met circa € 70 mln. overschreden. Die overschrijding wordt deels veroorzaakt door de groter dan geraamde uitstroom. Dominante factor bij de overschrijding is het gevolg van de eindheffing. De eindheffing is een heffing die de fiscus oplegt aan belastingplichtige werkgevers, tot welke ook de ambtelijke werkgevers behoren, wanneer het gebruik van een regeling wordt aangemerkt als een regeling voor vervroegd uittreden. Daar waar het gebruik van de regeling bij de Belastingdienst (vermoedelijk gedeeltelijk) zal worden aangemerkt als een regeling voor vervroegd uittreden, zal de Belastingdienst, als uitvoerende instantie, de werkgever Belastingdienst de eindheffing opleggen. Achteraf bezien hadden we meer rekening moeten houden met deze risicofactor.
De overschrijding wordt meerjarig in de bredere begroting van de Belastingdienst gedekt.
Kunt u de tekst van het sociaal akkoord aan de Kamer doen toekomen inclusief de voorwaarden die vertrekkers kregen?
Ja, deze treft u bijgaand aan4. Het akkoord is met de centrales overeengekomen binnen de kaders van het rijksbrede VWNW-beleid.
Tevens voeg ik de brief van de directeur-generaal Belastingdienst toe waarin is vastgelegd dat de vrijwillige uitstroomvarianten, die in de Belastingdienstspecifieke uitwerking zijn beschreven, per 1 september zijn gesloten5. Hiervan heb ik de Tweede Kamer bij brief van 29 juni 2016 op de hoogte gebracht (zie ook het antwoord op vraag 1).
Kunt u aangeven welke wijzigingen er tussentijds zijn aangebracht in de voorwaarden van afvloeien?
In maart van dit jaar waren sterke indicaties beschikbaar dat door het grote enthousiasme voor de regeling er bij ongewijzigd doorzetten ervan mogelijke continuïteitsrisico’s voor de processen zouden kunnen ontstaan. De brede openstelling bleek, zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 1, achteraf bezien een verkeerde keuze. Daarom achtte ik het nodig dat de VWNW-afspraken zo snel mogelijk werden aangepast. De gesprekken met de centrales over de mogelijkheden voor aanpassing van de regeling zijn kort daarna gestart. Na onderhandelingen met de centrales, waarin ik op vraag 10 nader in ga, zijn onderstaande afspraken over de voorwaarden van afvloeien overeengekomen:
Per 1 september is het niet meer mogelijk dat medewerkers aanvragen doen voor het gebruik maken van de varianten A, B, C en D zoals beschreven in hoofdstuk 1 onderdeel 7B van de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB).
Medewerkers die voor 1 september een aanvraag indienen/in hebben gediend voor variant B kunnen tot uiterlijk 1 maart 2020 in Switch verblijven alvorens met gebruikmaking van de stimuleringspremie met ontslag te gaan. Gerekend vanaf 1 september 2016 betekent dit dat een medewerker nog maximaal drie jaar en zes maanden in Switch kan verblijven.
Voor de medewerkers benoemd in een groepsfunctie B of C of in een individuele functie met een salarisschaal tot en met schaal 7 die opteren voor variant B, kunnen tot uiterlijk 1 september 2020 in Switch verblijven alvorens met gebruikmaking van de stimuleringspremie met ontslag te gaan. Gerekend vanaf 1 september 2016 betekent dit dat een medewerker nog maximaal 4 jaar in Switch kan verblijven.
Op welke wijze is dit akkoord tot stand gekomen, wiens handtekening staat eronder en hoe bent u betrokken geweest bij het opstellen ervan?
Het akkoord met het GOBD van januari is, zoals gebruikelijk bij dergelijke afspraken, onder de leiding van de directeur-generaal Belastingdienst zelf tot stand gekomen, onder mijn volledige verantwoordelijkheid en paste binnen de afgesproken kaders. In het akkoord is een clausule afgesproken die kon leiden tot aanpassing ervan en betreft de evaluatie van de regeling rond januari 2018. Ook is met de centrales het zogenaamde «herenakkoord» afgesproken, waarbij de termijn van de evaluatie bespreekbaar is indien zou blijken dat de continuïteit van de organisatie en haar belangrijkste processen in gevaar zou dreigen te komen.
Zijn er processen bij de Belastingdienst die de normale wettelijke termijnen niet halen door de reorganisatie, of die het beoogde aantal controles of afhandelingen niet aankunnen? Zo ja, kunt u dan per proces aangeven wat er mis gaat door deze reorganisatie in 2016 en 2017?
Op dit moment bestaat hier nog geen zicht op. Mede naar aanleiding van de oproep van uw Kamer in het AO treft treft de Belastingdienst maatregelen om de continuïteitsrisico’s die onvermijdelijk aan een verandering van deze omvang zijn verbonden, te beheersen. Het gaat hierbij onder andere om gefaseerde uitstroom van medewerkers (2016–2023) en om de werving van nieuwe kennis en ervaring, ongeveer 700 fte in 2016. De werving is bestemd voor de IA, waarvoor over de hele looptijd 1.500 fte nodig zijn, en voor gedeeltelijke vervanging van de sneller dan voorziene uitstroom. Medewerkers die de komende jaren gaan vertrekken, zullen met het oog op de continuïteit waar nodig worden ingezet in hun huidige rol.
Wanneer was u voor het eerst duidelijk dat het gebruik van de vertrekregeling zo groot was en wat heeft u toen gedaan?
Bij eerste analyse in maart jl. heb ik inzicht gekregen in het aantal belangstellenden en mogelijke continuïteitsrisico’s. Aan de centrales is vervolgens kenbaar gemaakt dat, indien de generieke vrijwillige fase van het VWNW-beleid niet zou worden aangepast, mogelijk continuïteitsrisico’s zouden ontstaan.
Met een beroep op het herenakkoord (zie ook het antwoord op vraag 8) hebben vervolgens onder mijn verantwoordelijkheid, steeds binnen vastgestelde mandaten, en onder leiding van de directeur-generaal Belastingdienst verschillende informele en formele gesprekken met de centrales plaatsgevonden over mogelijke aanpassingen. De centrales hebben hun achterban daarover geraadpleegd. Een uiteindelijk voorstel is gepresenteerd op 17 juni jl. Met dit voorstel zijn de centrales teruggegaan naar hun achterban. In het formele overleg met de centrales van 28 juni jl. is de minimaal vereiste overeenstemming bereikt. Ik heb u daarover geïnformeerd bij brief van 29 juni 2016.
Kunt u de originele kosten van de reorganisatie van de Belastingdienst geven en de huidige beste schatting? (Het gaat hier om de kosten per jaar en per onderdeel van de reorganisatie)
De originele inschatting van de frictiekosten tijdens de IA bedroeg cumulatief € 648 mln. over de periode 2016–2023 (zie tabel hieronder). Volgens de huidige veronderstellingen is een overschrijding van cumulatief circa € 70 mln. aan de orde, met name veroorzaakt door de eindheffing. Deze kosten worden binnen de begroting van de Belastingdienst gedekt. Zoals in antwoord 5 is aangegeven zal het zwaartepunt van de kosten in werkelijkheid vooral in 2016 liggen.
Bedragen in € mln.
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Cumulatief
Begroting frictiekosten
63
91
120
138
120
75
35
6
–
648
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Ja.
De aangekondigde sluiting van de Windward Island Bank (WIB) op Saba |
|
André Bosman (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Klopt het dat het bankfiliaal van de Windward Island Bank (WIB) op Saba per 31 oktober 2016 gaat sluiten? Zo nee, wat is dan de situatie? Wat vindt u van de aangekondigde sluiting van het bankfiliaal? Wat zijn de gevolgen van de sluiting voor Saba en haar bewoners en bedrijven?
Van Maduro & Curiel’s Bank N.V. (MCB), waarvan de WIB een dochteronderneming is, hebben wij begrepen dat het filiaal van de WIB op Saba per eind november 2016 zal sluiten. De geldautomaat van de WIB waar contant geld kan worden opgenomen, zal nog tot het eind van het jaar operationeel blijven. Ik bezie, in overleg met betrokken partijen, of er mogelijkheden bestaan om deze geldautomaat ook volgend jaar operationeel te houden.
Sluiting van het filiaal van de WIB op Saba betekent voor de rekeninghouders niet automatisch dat zij hun rekening bij de WIB zouden moeten opheffen. Zij kunnen hun rekening aanhouden en zoveel mogelijk overgaan op giraal en online betalen bij de WIB. De rekeninghouders die dit verkiezen, worden dan opgenomen in het klantenbestand van het WIB-filiaal op Sint Eustatius. Ook kunnen ze een nieuwe rekening openen bij de WIB op Sint Maarten (op Sint Maarten zit de zetel van de WIB). Tot slot kunnen ze ook ervoor kiezen om over te stappen naar een andere bank. Op Saba blijft nog een andere bank fysiek aanwezig in de vorm van een bijkantoor waar ook contant geld kan worden gestort, en een geldautomaat waar contant geld kan worden opgenomen, namelijk de Royal Bank of Canada (RBC).
Ik betreur het feit dat de WIB na 8 jaar vertrekt van het eiland en dat er daardoor nog maar een bank en (mogelijk) een geldautomaat op Saba fysiek aanwezig blijft. Als enig overblijvende bank op het eiland zou de RBC een monopoliepositie hebben. Dat kan onwenselijk zijn als dit negatieve gevolgen heeft, bijvoorbeeld voor wat betreft het niveau van de financiële dienstverlening op Saba. Tegelijkertijd merk ik op dat op een eiland met nog geen 1.000 potentiële rekeninghouders het economisch gezien mogelijk niet interessant is om actief te zijn met meer dan één speler. Het aantal aanbieders van bankdiensten zal dan ook inherent beperkt zijn.
Hoeveel banken c.q. bankfilialen zijn er na de sluiting van het bankfiliaal van de WIB op Saba nog actief op Saba? Hoeveel concurrentie en aanbod is er op Saba nog? Klopt het dat straks alleen nog maar de Royal Bank of Canada actief is op Saba? Wat vindt u hiervan? In hoeverre vindt u het wenselijk dat er eventueel een monopoliepositie ontstaat?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden voor de aangekondigde sluiting van het bankfiliaal van de WIB op Saba?
In de brief van het Bestuurscollege van Saba is genoemd dat in een gesprek dat het college had met de WIB naar voren kwam dat minder goede resultaten in combinatie met complexere en inhoudelijk verdergaande (toezicht)regelgeving de voornaamste redenen zijn van de sluiting van de WIB op Saba1 (bijlage 1). Uit een gesprek met het Bestuurscollege blijkt echter dat bij het Bestuurscollege het vermoeden bestaat dat de minder goede resultaten doorslaggevend zijn geweest voor het besluit tot sluiting van het filiaal. In het gesprek met de MCB, waarvan de WIB een dochteronderneming is, wordt bevestigd dat het besluit gebaseerd is op de tegenvallende resultaten. Vermeldenswaardig in dit verband is dat op Sint Eustatius, waar exact dezelfde toezichtregelgeving geldt, de WIB ook actief is, en daar is de WIB de enige actieve aanbieder van bankdiensten. Uit het gesprek met de WIB blijkt ook dat het economisch gezien niet aantrekkelijk is om op een klein eiland als Saba met twee banken actief te zijn.
Klopt het dat de reden voor de sluiting onder meer is complexere en inhoudelijk verdergaande (toezicht) regelgeving? Zo nee, wat is dan de reden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke regelgeving is van toepassing op de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba)? Wat is het verschil in regelgeving op de BES-eilanden en op de ACS-eilanden (Aruba, Curaçao en Sint Maarten)?
Voor de banken op de BES-eilanden geldt eigen BES-regelgeving, onder meer de Wet financiële markten BES (Wfm BES). De ACS-eilanden zijn drie autonome landen binnen het Koninkrijk. Deze landen kennen voor banken ook eigen (toezicht)regelgeving. Met de Wfm BES heb ik regels willen stellen die zijn afgestemd op de lokale situatie, recht doen aan de bijzondere positie van de eilanden en proportioneel zijn, in die zin dat ze niet leiden tot een onnodige cumulatie van BES- en ACS-voorschriften en verplichtingen voor financiële ondernemingen.2 Als gezegd blijkt uit het gesprek met de MCB dat niet de BES-regelgeving maar de tegenvallende financiële resultaten reden zijn om het kantoor op Saba te sluiten.
Wat zijn de gevolgen voor de relatief kleinere markt op de BES-eilanden van een ander regulerend en inhoudelijk toezicht op de BES-eilanden dan op de ACS-eilanden? In hoeverre is de huidige regelgeving op de BES-eilanden proportioneel als het gaat om de financiële risico's? Waarom is de zwaardere regelgeving proportioneel in vergelijking met de ACS-eilanden?
Zie antwoord vraag 5.
Welk overleg heeft u met het Openbaar Lichaam Saba over de ontstane situatie? Wat is daar uit gekomen? Zo nee, waarom is hierover geen overleg (geweest)?
Er is overleg geweest met het Bestuurscollege van Saba over de bank die op Saba nog actief is, over de sluiting van de WIB op Saba en over de situatie die op het eiland zal ontstaan door de sluiting van het filiaal van de WIB. Het Bestuurscollege heeft in dit gesprek laten weten het wenselijk te vinden dat in ieder geval een tweede geldautomaat operationeel blijft op het eiland (in de Bottom). Wat de kosten zijn die daaraan zijn verbonden en welke partij deze geldautomaat operationeel kan houden, wordt momenteel nader uitgezocht. Daarnaast heeft het Bestuurscollege aangegeven dat het voornemens is een campagne te starten om internetbankieren te bevorderen, zodat de afhankelijkheid van contant geld als betaalmiddel op het eiland (en daarmee ook van een geldautomaat) afneemt.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat het vertrek van WIB geen ongewenste maatschappelijke effecten heeft? Wat kunnen u en de toezichthouders doen om te zorgen voor (meer) concurrentie op Saba?
Op ambtelijk niveau is gesproken met de MCB, waarvan de WIB een dochteronderneming is, over de aangekondigde sluiting van het filiaal van de WIB op Saba. Eerder is ook door DNB gesproken met de WIB en heeft ook de Eilandraad van Saba gesproken met de WIB. Daarnaast is ambtelijk gesproken met de RBC, de bank die ook op Saba fysiek aanwezig is. Uit de gesprekken met de MCB en de RBC is gebleken dat de sluiting van de WIB op Saba definitief is en dat het economisch gezien niet aantrekkelijk is om op een klein eiland als Saba met twee banken actief te zijn. Wel vind ik het van belang dat de (basis) financiële dienstverlening op de BES behouden blijft. Omdat contant geld op Saba op dit moment nog een grote rol heeft, zet ik me er samen met de toezichthouders en het Bestuurscollege voor in om te zorgen dat er voldoende geldautomaten zijn voor de Sabanen en dat er tenminste een bank actief blijft op Saba. Voor de lange termijn onderschrijf ik het belang van het stimuleren van internetbankieren, waar het Bestuurscollege werk van wil maken.
Bent u bereid om met WIB in gesprek te gaan over de mogelijke sluiting? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Op 3 augustus 2016 heeft het Openbaar Lichaam Saba een brief aan het Ministerie van Financiën gestuurd over de sluiting van WIB op Saba; kunt u het antwoord op die brief samen met de antwoorden op deze vragen aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op de brief van het Bestuurscollege van Saba treft u aan in bijlage3 2.