De Nederlandse versie van de Nashville-verklaring |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Nevin Özütok (GL), Vera Bergkamp (D66), Henk Krol (50PLUS), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat vindt u van de Nederlandse versie van de Nashville-verklaring, de anti-lhbti-uitingen daarin en de ondertekening van dat pamflet?1 2
In Nederland mag iedereen, altijd en overal, zichtbaar zichzelf zijn. Dat is het uitgangspunt van dit kabinet. De Nashville-verklaring is hiermee niet in overeenstemming. De inhoud daarvan druist in tegen de kernboodschap van het kabinet en die van het overgrote deel van de kerkgemeenschappen in Nederland, die juist de verbinding en de dialoog zoeken om geloof, seksuele gerichtheid en genderidentiteit met elkaar te verbinden. Het kabinet heeft dan ook afstand genomen van de Nashville-verklaring.
In onze Grondwet worden de godsdienstvrijheid en de vrijheid van meningsuiting beschermd, maar is ook een verbod op discriminatie opgenomen. Daar waar de vrijheid van meningsuiting in relatie tot de godsdienstvrijheid in botsing komt met de vrijheid om niet gediscrimineerd te worden, is het uiteindelijk aan de rechter om te bepalen welke weging in een dergelijk geval dient te worden gehanteerd. De Algemene wet gelijke behandeling is op het pamflet zelf niet van toepassing, omdat deze wet niet ziet op publieke meningsuitingen. Alleen als het pamflet of het gedachtengoed dat daarin wordt beschreven een rol zou spelen bij de werving en selectie van personeel of het aannemen van leerlingen op scholen, zou dat mogelijk anders kunnen zijn.
Uit informatie van het Openbaar Ministerie is naar voren gekomen dat er aangifte is gedaan tegen enkele ondertekenaars van de Nederlandse versie van de Nashville-verklaring. Er is tegen de Nashville-verklaring als zodanig ook aangifte gedaan. Op dit moment beziet het OM of er sprake is van strafbare gedragingen. Zolang deze zaken ter beoordeling liggen bij het OM en/of de rechter ligt het niet in de rede dat het kabinet daarover uitspraken doet.
Is het u bekend dat de Vrije Universiteit afstand heeft genomen van het pamflet en in gesprek gaat met de met medewerkers die onder titel van hun functie aan de universiteit het pamflet hebben ondertekend? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de universiteit over inclusief lhbti-beleid?3
Het college van bestuur van de Vrije Universiteit heeft, binnen de faculteit, universiteitsbreed en naar de betrokken medewerkers duidelijk afstand genomen van de verklaring en het pamflet, en zal het gesprek over diversiteit en inclusiviteit binnen de organisatie intensief voortzetten. Ook publiekelijk heeft de Vrije Universiteit afstand genomen van deze onbarmhartige verklaring. Ik vind het daarom nu niet opportuun om hierover het gesprek aan te gaan.
Wat vindt u ervan dat een geestelijk verzorger werkzaam bij het Ministerie van Defensie de verklaring heeft ondertekend? Is het openlijk bekend van deze geestelijk verzorger dat hij op deze manier kijkt naar lhbti-personen? Hoe wordt geborgd dat geestelijk verzorgers in lijn met het inclusieve beleid van het ministerie en lhbti-acceptatie ondersteuning bieden?
Direct na het bekend worden van de ondertekening, heeft de Diensten Geestelijke Verzorging (Diensten GV) en in het bijzonder de Dienst Protestantse Geestelijke Verzorging op 7 januari op internet laten weten «met kracht afstand van de inhoud van de «Nashville-verklaring» te nemen» en dat de Diensten GV er zijn voor alle defensiemedewerkers, hun thuisfront en veteranen.
Voor de positionering en werkzaamheden van geestelijk verzorgers binnen Defensie geldt de scheiding tussen kerk en staat. De geestelijke verzorging verricht haar werk onder de inhoudelijke verantwoordelijkheid van de door de staat erkende zendende instanties. Defensie heeft hierover geen zeggenschap, zoals opgenomen in het ministerieel besluit betreffende Functionele Kaders Geestelijke Verzorging bij Defensie (2011) en het statuut betreffende Geestelijke Verzorging bij Defensie (2012). De krijgsmachtpredikant en zijn zendende instantie zijn daarom zelf verantwoordelijk voor de uitlatingen. De betrokken geestelijke verzorger heeft zijn steun voor de verklaring ingetrokken en excuses gemaakt naar het defensiepersoneel. Op grond hiervan heeft de zendende instantie kenbaar gemaakt het vertrouwen in de betreffende predikant te behouden.
Er zijn tot nu toe meerdere klachten ingediend en meldingen gemaakt over de ondertekening van de verklaring door de predikant. Deze klachten worden conform de bestaande meldings- en klachtenprocedure onderzocht.
Wat betekent dit pamflet voor lhbti-jongeren? Gegeven het feit dat lhbti-jongeren met een religieuze achtergrond meer suïcidaliteit rapporteren, zou het pamflet en de ondertekening daarvan mogelijk tot meer zelfmoordgedachten kunnen leiden? Wat kunnen we daar aan doen, ook gezien het stijgende aantal zelfdodingen onder jongeren?4 5
Naast alle initiatieven van kerken en geloofsgemeenschappen zelf, ondersteun ik verschillende initiatieven gericht op LHBTI-jongeren met een religieuze achtergrond. Specifiek voor christelijke LHBTI’s is de alliantie van christelijke LHBTI-netwerken vorig jaar gestart met activiteiten gericht op: jonge LHBTI’s in reformatorische en evangelische geloofsgemeenschappen, ouders van LHBTI’s, christelijke LHBTI’s die op een later moment in hun leven uit de kast komen. Voorts richt de alliantie zich op christelijke LHBT-organisaties in Europa, kerkelijke gemeenschappen en regenbooggemeenten in de zogenaamde «bible belt». In deze alliantie werken samen: het Landelijk KoördinatiePunt groepen kerk en homoseksualiteit (LKP), vereniging ChristenQueer, European Forum of LGBT Christan Groups en Verscheurd.nl.
Daarnaast ondersteunt het Ministerie van VWS de aanpak van depressie en zelfdoding onder LHBTI-jongeren door 113 Zelfmoordpreventie, Movisie en COC. De activiteiten richten zich op: ondersteunen van ouders met toegankelijke informatie en handvatten om het gesprek aan te gaan en het actualiseren van de website Iedereenisanders.nl in samenspraak met jongeren. Verder bestaat die aanpak uit masterclasses en onlinetraining voor professionals en het inzetten van het GSA-netwerk van het COC om scholen te bereiken.
In uw open brief in januari 2017 schreef u dat iedereen die ons land zo fundamenteel afwijst, door bijvoorbeeld homo’s lastig te vallen, liever weg kan gaan; hoe kijkt u in het licht van deze brief naar de Nashville-verklaring?6
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt dit pamflet zich tot de wetgeving in Nederland, zoals de Grondwet, de algemene wet gelijke behandeling en het strafrecht? Kan dit pamflet worden gezien als een vorm van haatzaaien? Naar verluidt is er aangifte gedaan over de Nashville-verklaring, als dit het geval is, bent u bereid om de Kamer van de ontwikkeling rond deze aangifte op de hoogte te houden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat ook leden van de Staten-Generaal, die trouw hebben gezworen aan de Grondwet, de verklaring hebben ondertekend?
In een gezonde democratie moet het debat gevoerd kunnen worden, ook op het scherpst van de snede. In Nederland is de vrijheid van meningsuiting, vooral in het politieke debat, een groot goed, ook wanneer daarbij een mening wordt verkondigd die omstreden is. Hoewel het kabinet het uiteraard niet met elke uiting van parlementsleden eens is, zal het zich er altijd sterk voor blijven maken dat ook deze mening geuit en gehoord mag worden. Het is daarbij vooral de taak van de Staten-Generaal zelf om in het debat eventuele bezwaren tegen geuite meningen kenbaar te maken.
Hoe kijkt u naar de verwijzingen naar teksten uit de bijbel die geweld tegen homoseksuelen beschrijven, in het pamflet dat mensen oproept om zich te verzetten tegen de «historische overgangssituatie», waarin op «ingrijpende wijze invulling wordt gegeven aan wat het betekent mens te zijn»? Hoe kijkt u specifiek naar de verwijzingen Lev. 20:13 «Wanneer een man met een andere man slaapt, zoals men met een vrouw slaapt, dan hebben zij beiden iets gruwelijks gedaan. Zij moeten zeker ter dood gebracht worden. Hun bloed rust op henzelf.!»? En naar Rom. 1:26–27; 1:32: «En evenzo hebben ook de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven, en zijn in wellust voor elkaar ontbrand: mannen doen schandelijke dingen met mannen en ontvangen het gepaste loon voor hun dwaling in zichzelf. Zij kennen het recht van God, namelijk dat zij die zulke dingen doen de dood verdienen, en toch doen zij niet alleen zelf deze dingen, maar stemmen ook van harte in met hen die ze doen.»?
Het kabinet is van mening dat uitleg van geloofsschriften niet tot zijn taken behoort.
Gaat u in gesprek met de ondertekenaars van het pamflet?
Het kabinet steunt de maatschappelijke dialoog over hoe homoseksualiteit en geslachtsaanpassing en geloof met elkaar verenigd kunnen worden. Maar het is niet aan het kabinet om met de individuele ondertekenaars van het pamflet in gesprek te gaan.
Welke acties gaat het kabinet ondernemen naar aanleiding van de brede ondertekening van de Nashville-verklaring? Zijn er mogelijkheden om jongeren in deze gemeenschappen te beschermen?
Zie antwoord vraag 4.
Stimuleringsmaatregelen voor zonnecel-dakpannen |
|
William Moorlag (PvdA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kent u het bericht «Zonne-energie uit een dakpan»?1
Ja.
Kunt u in kaart brengen welke subsidieregelingen, belastingkortingen en andere stimuleringsmaatregelen er naast het terugvragen van btw bestaan om innovaties zoals het opwekken van zonne-energie te stimuleren?
Naast het terugvragen van btw bestaan er verschillende regelingen om innovaties en de toepassing van zonne-energie te stimuleren. De SDE+ en de salderingsregeling zijn de belangrijkste regelingen voor de uitrol van duurzame energie. Voor innovaties op het gebied van hernieuwbare energie zijn er regelingen gericht op onderzoek, ontwikkeling, experimenten en demonstraties. De voor zon PV meest relevante regelingen zijn die van de Topsector energie, de regeling hernieuwbare energie (HER), de regeling experimenten Elektriciteitswet en de regeling demonstratie energie-innovaties (DEI). Daarnaast zijn er – niet specifiek voor hernieuwbare energie – generieke regelingen voor innovatie (zoals de WBSO-fiscale regeling voor R&D).
Gelden deze stimuleringsmaatregelen ook voor zonne-energie uit dakpannen?
Ja.
Kunt u, indien de stimuleringsmaatregelen niet voor zonne-energie uit dakpannen gelden, indachtig de motie-Lodders/Van Weyenberg (Kamerstuk 35 029, nr. 20) in kaart brengen welke belemmeringen er bestaan om stimuleringsmaatregelen van toepassing te verklaren voor de opwekking van zonne-energie uit dakpannen? Kunt u in kaart brengen voor welke projecten en sectoren dergelijke belemmeringen ook bestaan?
Voor zover ik weet zijn er geen belemmeringen voor de stimulering van zonne-energie uit dakpannen in de verschillende stimuleringsmaatregelen.
Het bericht ‘Bowi van #SorryJohan doet stap terug: 'Je krijgt veel stront over je heen' |
|
Rudmer Heerema (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bowi van #SorryJohan doet stap terug: «Je krijgt veel stront over je heen»»?1 Deelt u de mening dat iedere vorm van bedreiging onacceptabel is, dus zeker ook mensen die anderen bedreigen die niets meer willen dan zichzelf zijn?
Ja. Voorts heb ik met initiatiefnemer Bowi hierover contact gehad.
Kunt u aangeven hoe u acceptatie van de LHBT-gemeenschap in de sportwereld, maar ook daarbuiten, blijft bevorderen?
Ik stimuleer dit onder meer door samen met de Minister van Medische Zorg en Sport de Alliantie Gelijkspelen te ondersteunen. Daarnaast zet de Minister van Medische Zorg en Sport zich ook in via het Sportakkoord. De Alliantie Gelijkspelen richt zich de komende jaren op het realiseren van een open, veilig en prettig team- en verenigingsklimaat voor LHBTI-ers in de sport, waarbij het gaat om alle deelnemers aan sportactiviteiten, zowel op (spelers, arbiters) als rondom het veld (supporters, trainers, bestuurders etc.). In de Alliantie werken samen: de John Blankenstein Foundation, NOC*NSF, de KNVB, de KNHB en voetbalsupportsvereniging de Roze Regâhs. Met het sportakkoord streeft het kabinet ernaar dat inclusief sporten en bewegen als vanzelfsprekend wordt ervaren en belemmeringen zoals sociale ontoegankelijkheid worden weggenomen.2
Ook buiten de sportwereld zet ik mij in voor de sociale acceptatie. Dit voorjaar zend ik de Kamer de voortgangsrapportage over het Emancipatiebeleid 2018–2021.
Wilt u met de KNVB in gesprek gaan hoe zij hun rol om de acceptatie van LHBT’ers in de voetbalwereld te bevorderen in 2019 weer op te pakken, aangezien zij het afgelopen jaar hier een belangrijke rol hebben gespeeld maar in deze recente discussie stil lijken te zijn?
Ik ben, samen met mijn collega van Sport, in gesprek met de KNVB. De KNVB is een belangrijke partner in de Alliantie Gelijkspelen en is ook betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van het Sportakkoord. De KNVB deelt de ambitie om discriminatie van de voetbalvelden te bannen. Net als ik vindt de KNVB iedere vorm van discriminerende of andere kwetsende uitspraken op en rond de voetbalvelden verwerpelijk en op geen enkele wijze te tolereren. De KNVB werkt aan beleid om alle vormen van uitsluiting, waaronder homofobie, uit het voetbal te weren. Niet voor niets heeft de KNVB als slagzin dat voetbal voor iedereen is en wil de KNVB graag dat iedereen zich welkom voelt op de velden en in de stadions.
Bent u bereid te leren van best practices uit sectoren die net zo gedomineerd worden door mannen als de voetbalwereld, maar waar homoacceptatie geen probleem lijkt te zijn en te bekijken hoe het ook in de voetbalwereld normaal wordt om jezelf te zijn, welke geaardheid je ook hebt?
Ja. Hoewel niet geheel vergelijkbaar, is de aanpak in de hockeywereld een goed praktijkvoorbeeld.
Bent u bereid met uw collega van Justitie en Veiligheid in gesprek te gaan hoe de bedreigers van Bowi Jong opgespoord en aangepakt kunnen worden?
Ik ben betrokken bij het gesprek dat mijn collega van Justitie en Veiligheid met relevante partijen voert over de uitvoering van de motie Sjoerdsma/Van den Hul3, die oproept tot het opstellen van een actieplan om geweld tegen LHBTI’s tegen te gaan. Over individuele gevallen van bedreiging en onderzoeken door het Openbaar Ministerie, kan ik geen mededelingen doen.
Het bericht 'Hoe energiebedrijven miljoenen stelen van klanten stadsverwarming' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe energiebedrijven miljoenen stelen van klanten stadsverwarming»?1
Ja.
Klopt het dat de berekening voor het Niet Meer Dan Anders-tarief wordt gebaseerd op relatief dure CV-ketels? Zo ja, waarom?
Het maximale gebruiksonafhankelijke tarief op basis van de gasreferentie is gelijk aan het gemiddelde jaarlijkse vastrecht voor aardgas plus het verschil in gebruikskosten tussen aardgas en warmte, waarbij dit verschil onder meer wordt bepaald door de kosten van een cv-ketel minus de kosten van een afleverset (= warmtewisselaar). De in deze berekening gehanteerde kosten voor de cv-ketel zijn niet gebaseerd op relatief dure cv-ketels, maar op het gemiddelde van de door Nederlandse huishoudens gebruikte cv-ketels. De prijs is vastgesteld door een onafhankelijk adviesbureau op basis van kostenkengetallen voor de onderdelen van deze gemiddelde cv-ketel. Bij aanpassing van de Warmteregeling eind 2015 is deze prijs nog naar beneden bijgesteld in verband met de lagere kosten bij vervanging van een cv-ketel. De gehanteerde prijs wordt verder jaarlijks gecorrigeerd met het inflatiepercentage (de consumentenprijsindex).
Wordt hierbij gekeken naar de kosten van een gemiddelde CV-ketel? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 is bij de berekening uitgegaan van het gemiddelde van de gebruikte cv-ketels.
Klopt het dat de berekening voor het Niet Meer Dan Anders-tarief wordt gebaseerd op relatief dure onderhoudscontracten? Zo ja, waarom?
Nee dat klopt niet. Er wordt uitgegaan van de gemiddelde kosten van een zogenaamd full-service onderhoudscontract. Er zijn wel goedkopere onderhoudscontracten, maar die dekken niet alle onderhoudskosten bij storingen. Als er van een goedkoper onderhoudscontract uitgegaan zou worden, dan zou bij de berekening van het tarief ook gerekend moeten worden met de additionele onderhoudskosten die dan tijdens de levensduur van een cv-ketel voor rekening van de verbruiker komen.
Klopt het dat voor de tarieven van stadswarmte wordt gekeken naar de tarieven van de drie grootste gasaanbieders van Nederland? Zo ja, waarom?
Ja. Sinds de inwerkingtreding van de huidige Warmtewet wordt het maximale verbruiksafhankelijke tarief gebaseerd op de gemiddelde kosten van de drie grootste leveranciers van aardgas in Nederland. Hiervoor is gekozen, omdat deze drie leveranciers het grootste deel van de Nederlandse markt bestrijken. Met de inwerkingtreding van het voorstel tot wijziging van het Warmtebesluit, die is voorzien met ingang van het nieuwe tariefjaar (1 januari 2020) zal worden uitgegaan van de 10 grootste leveranciers, waarmee een nog representatiever beeld zal worden verkregen.
Wordt voor het berekenen van het Niet Meer Dan Anders-tarief een hoge nieuwprijs voor de warmtewisselaar als uitgangspunt genomen? Zo ja, waarom?
Nee, de in de berekening van het maximum gebruiksonafhankelijke tarief gehanteerde kosten voor de afleverset worden op dezelfde wijze bepaald als de kosten van de cv-ketel. Ook voor de afleverset geldt dus dat de prijs in 2015 is bepaald door een onafhankelijk adviesbureau op basis van kostenkengetallen voor de onderdelen van de meest toegepaste afleverset.
Waar wordt de prijs van de warmtewisselaar op gebaseerd?
Zie het antwoord op vraag 6.
Zou het niet beter zijn als voor de berekening van warmtetarieven wordt gekeken naar de gemiddelde gastarieven van gasaanbieders?
Nu wordt al uitgegaan van het gemiddelde van de drie grootste leveranciers van aardgas. Met inwerkingtreding van het voorstel tot wijziging van het Warmtebesluit zal worden uitgegaan van het gemiddelde van de 10 grootste leveranciers.
Wordt het Niet Meer Dan Anders-tarief jaarlijks opnieuw berekend? Zo nee, om de hoeveel jaar wordt het Niet Meer Dan Anders-tarief berekend? Wordt hierbij rekening gehouden met het goedkoper worden van bijvoorbeeld CV-ketels?
Ja, het tarief wordt jaarlijks door de ACM vastgesteld. Voor de berekening van het maximale verbruiksonafhankelijke tarief wordt daarbij onder meer uitgegaan van de parameters voor de kosten van de meest toegepaste cv-ketel en afleverset zoals deze in 2015 op basis van het in het antwoord op vraag 2 genoemde onderzoek zijn vastgesteld en jaarlijks worden gecorrigeerd met het inflatiepercentage.
In het onlangs bij de Kamer voorgehangen voorstel tot wijziging van het Warmtebesluit is bepaald dat de ACM de genoemde parameters vanaf het moment van inwerkingtreding (naar verwachting per 1 januari 2020) zal gaan vaststellen en dat deze dus niet meer gebaseerd zullen worden op het genoemde onderzoek.
Met het oog hierop is er, mede om verwarring te voorkomen, voor gekozen om geen nieuw onderzoek uit te voeren en het onderzoek uit 2015 nog als basis te handhaven voor de huidige parameters. Voor een toelichting op het meest recente tariefbesluit van de ACM verwijs ik naar https://www.acm.nl/nl/publicaties/besluit-maximumprijs-levering-warmte-2019
Is er binnen de huidige warmtewet een systeem mogelijk waarbij er meer concurrentie plaatsvindt tussen leveranciers van warmte op het warmtenet? Zo ja hoe kan dit worden bewerkstelligd en welke wetswijziging is hiervoor vereist?
Bij de levering van warmte aan kleinverbruikers is de huidige praktijk dat er geen concurrentie tussen leveranciers op één warmtenet plaats vindt. Het warmtebedrijf beheert het warmtenet en voorziet in de levering aan de eindgebruikers. Om de gebonden kleinverbruiker te beschermen voorziet de Warmtewet in het reguleren van het maximum tarief voor warmte. De huidige Warmtewet bevat geen bepalingen ten aanzien van de toegang van meerdere leveranciers tot een warmtenet.
Op dit moment wordt naar aanleiding van de motie van de leden Yesilgöz-Zegerius en Jetten (Kamerstuk 34 723, nr. 13) in het kader van de voorbereiding van de volgende wijziging van de Warmtewet (Warmtewet 2.0) onderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau SEO naar de mogelijkheden om de levering en netbeheer te splitsen en de voor- en nadelen die dat met zich mee zou brengen. Zodra dit onderzoek is afgerond, zal ik de Kamer daarover informeren.
Hoe kan ervoor worden gezorgd dat consumenten kunnen kiezen tussen meerdere leveranciers? Is hier een wetswijziging voor vereist, zo ja welke?
Zie antwoord vraag 10.
Hoeveel procent van de energieleveranciers rekenden het afgelopen jaar een warmtetarief dat lager lag dan het Niet Meer Dan Anders-tarief?
Ik heb geen overzicht van de tarieven van alle warmteleveranciers in Nederland. Voor wat betreft 11 grotere leveranciers2 hadden zes bedrijven in 2018 een gebruiksonafhankelijk tarief dat lager lag dan het maximum en hadden vier bedrijven een gebruiksafhankelijk tarief dat lager lag dan het maximum. Daarbij hadden twee van de laatstgenoemde vier bedrijven tevens een gebruiksonafhankelijk tarief dat lager lag dan het maximum.
Hoe hoog was in 2017 het warmtetarief van een energieleverancier dat het grootste verschil vertoonde met het Niet Meer Dan Anders-tarief? Hoe groot was dit verschil?
Ik heb geen overzicht van de tarieven van alle warmteleveranciers in 2017. Van de 11 bij het antwoord op vraag 12 genoemde grotere leveranciers waren de laagste warmtekosten (vastrecht + variabel) op basis van een gemiddeld verbruik van 35 GJ per jaar in 2018 € 982,92. Dit is € 168,35 lager dan wat bij dit verbruik maximaal in rekening had mogen worden gebracht.
Het artikel ‘IJmuiden grijpt naast nieuwe milieuvriendelijke staalfabriek’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «IJmuiden grijpt naast nieuwe milieuvriendelijke staalfabriek»?1
Ja.
Kent u de beweegredenen van Tata Steel om de nieuwe fabriek in India te bouwen in plaats van in Nederland? Zo ja, kunt u toelichten wat de beweegredenen voor Tata Steel waren om de nieuwe fabriek in India te bouwen? Zo nee, kunt u verklaren waarom de fabriek niet in IJmuiden wordt gebouwd?
De nieuwe fabriek betreft een scale-up fabriek, noodzakelijk voor de verdere ontwikkeling van de HIsarna technologie. De eerste fasen van de ontwikkeling van deze technologie hebben in Nederland plaatsgevonden. De volgende fase vergt een forse investering in een proeffabriek. Het wereldwijd actieve Tata-concern maakt daarvoor een nieuwe afweging en investeringsbeslissing. Er is geen toezegging gedaan dat de scale-up fabriek voor HIsarna in Nederland gebouwd zou worden. Het is dus niet zo dat de scale-up fabriek in India nu in de plaats komt van Nederland. Over de te bouwen scale-up fabriek in India heeft Tata aangegeven dat deze gemakkelijk is in te passen in de bestaande configuratie van het Tata-complex in India.
Hoe moet het bouwen van deze fabriek in India worden bekeken in het kader van het aanstaande Klimaatakkoord? Wat zijn de gevolgen voor de plannen van Tata Steel in relatie tot het Klimaatakkoord?
De signalen die ik tot nu toe van Tata Steel heb ontvangen duiden er op dat op dat het bedrijf gecommitteerd is om in Nederland te investeren in CO2-reductie. Voor de klimaatambities van Tata Steel in Nederland is een verdere ontwikkeling van de HIsarna-technologie van groot belang. De scale-up fabriek is hiervoor een noodzakelijke vervolgstap. De aankondiging van de bouw van de scale-up fabriek in het Indiase Jamshedpur bevestigt het succes van het HIsarna-project en de gedane investeringen in ons land. Met deze bedrijfsbeslissing komt er op afzienbare termijn meer duidelijkheid over de commerciële haalbaarheid van HIsarna, en daarmee ook over de mogelijke toekomstige opschaling tot een demonstratiefabriek in IJmuiden met een capaciteit van 1 miljoen ton ruwijzer per jaar en bijbehorende grote reductie van CO2 uitstoot.
Wat zijn de gevolgen van deze keuze voor de werkgelegenheid in Nederland?
Deze keuze heeft geen gevolgen voor de werkgelegenheid in Nederland.
Deelt u de mening dat het borgen van de internationale concurrentiepositie van Nederland ontzettend belangrijk is voor het behoud van banen en dat maatregelen die we in Nederland treffen in het kader van het klimaatbeleid deze positie niet zouden moeten schaden?
Ja, die mening deel ik. Daarom is het van belang om het transitie-pad naar 2050 zodanig vorm te geven dat de opgave van bijna geen CO2-emissie wordt gehaald en tegelijkertijd de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven in de wereld behouden blijft. Zo wordt én ingezet op een duurzamer wereld, én blijft het innovatieve en efficiënte bedrijfsleven bijdragen aan werkgelegenheid en welvaart. Op deze manier wordt een aantrekkelijk en navolgbaar voorbeeld gesteld aan andere landen.
In hoeverre is er sprake van weglekeffecten nu de fabriek niet in Nederland wordt gebouwd maar in India?
Er is geen sprake van weglekeffecten, want er wordt geen productie van Nederland naar India verplaatst. Bovendien is het besluit om de scale-up fabriek in India te bouwen niet ingegeven door vrees voor een eventueel ongelijk speelveld als gevolg van afspraken binnen het te verwachten Klimaatakkoord. In het kader van het klimaatakkoord is de nu in gang gezette doorontwikkeling van de HIsarna technologie juist van groot belang. Het vergroot de kans op het bouwen van een demonstratiefabriek in IJmuiden waarmee de uitstoot van CO2 in Nederland aanzienlijk wordt gereduceerd en een positieve bijdrage zal worden geleverd aan de Nederlandse economie.
Denkt u dat meer bedrijven hun bedrijfstakken naar het buitenland verplaatsen indien bij het opstellen van het Klimaatakkoord geen rekening wordt gehouden met het gelijke speelveld met buurlanden en andere Europese landen? Zo ja, hoe kan dit worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
De veiligheid van slimme gasmeters |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) over de veiligheid van slimme gasmeters?1
Ja.
Klopt het dat er nog steeds slimme gasmeters in omloop zijn die niet aan de veiligheidseisen voldoen? Zo ja, om hoeveel meters gaat het?
In het SodM-rapport staat dat er nog meters in het net zijn die niet aan de specificatie-eisen voldoen die daarvoor staan. Het gaat om slimme gasmeters met een te korte schroefdraad en slimme gasmeters met een lijmverbinding die niet aan de voorschriften voldoen. Er zijn, zo staat in het SodM-rapport, nog 4 slimme gasmeters met een lijmverbinding die niet voldoet in het net. Deze zijn inmiddels vervangen.
Daarnaast vermeldt het rapport dat er nog 1.745 slimme gasmeters met een te korte schroefdraad in het net zijn. Deze adressen zijn al meerdere malen aangeschreven, en er is meerdere malen aangebeld bij de bewoners met het doel om de slimme gasmeters te vervangen. De netbeheerders schrijven nogmaals de bewoners aan om een afspraak met hen te maken om de meters zo snel mogelijk te vervangen. Tevens zullen ze aanbellen bij de bewoners met het aanbod om de meters te vervangen. Streven van de netbeheerders is om dit in januari 2019, uiterlijk in het eerste kwartaal van 2019, te hebben afgerond en er zoveel mogelijk te hebben vervangen. SodM houdt er toezicht op.
Er zijn sinds het uitkomen van het SodM-rapport nieuwe slimme gasmeters geplaatst. Uit een batch van 39.000 van deze nieuwe gasmeters is inmiddels bij 30 meters is geconstateerd dat er een defect was. De netbeheerder heeft dit gemeld bij SodM. Deze 30 meters zijn niet in het net geplaatst. De batch wordt momenteel onderzocht. Pas als de kwaliteit is bevestigd, wordt tot verdere plaatsing overgegaan. Als de kwaliteit niet kan worden bevestigd, dan worden geplaatste meters in overleg met SodM zo snel mogelijk vervangen. SodM houdt toezicht op de veiligheid en krijgt daar vanaf 1 januari 2019 meer bevoegdheden voor.
Zie ook vraag 10.
Deelt u de mening dat mensen erop moeten kunnen vertrouwen dat de slimme gasmeter die zij in huis hebben veilig is?
Ja.
Op welke wijze gaat ervoor gezorgd worden dat alle gasmeters die niet voldoen aan de veiligheidsnormen zo snel mogelijk vervangen worden?
SodM krijgt per 1 januari 2019 meer bevoegdheden om als de veiligheid in het geding is handhavingsbevoegdheden in te kunnen zetten. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Hoe kan ervoor worden gezorgd dat de veiligheid van de slimme gasmeter geborgd is?
De aanbevelingen in het rapport van SodM zorgen dat de veiligheid van de slimme gasmeter beter geborgd gaan worden. Er zijn aanbevelingen op de verschillende stappen in het proces, van de inkoop tot het vervangen van slimme gasmeters.
De ingangscontrole, de controle die de regionale netbeheerder uitvoert bij de levering van de slimme gasmeters, moet beter. Ik ben het met de aanbeveling van SodM eens dat er een branche brede norm moet worden ontwikkeld die, naast de eisen die worden gesteld aan de conventionele gasmeter, moet worden uitgebreid met expliciete veiligheidscontrolepunten gerelateerd aan de slimme gasmeter. Netbeheer Nederland kijkt nu naar de mogelijkheden hiervoor. SodM houdt toezicht op de veiligheid.
Verder geeft het SodM-rapport aan dat de huidige registratiesystematiek niet geschikt is om de veiligheid van de slimme gasmeters doorlopend en real-time in de gaten te houden. Netbeheer Nederland kijkt naar mogelijkheden om het inzicht te vergroten in eventuele veiligheidsproblemen. Hier hoort ook bij dat SodM tijdig op de hoogte wordt gehouden van problemen met de slimme gasmeter.
In het SodM-rapport staat dat van bepaalde typen slimme gasmeters niet is gegarandeerd dat deze na 20 jaar nog veilig zijn. Netbeheer Nederland onderzoekt hoe de levensduur van slimme meters in de gaten kan worden gehouden en dat meters met een kortere levensduur dan 20 jaar op tijd worden vervangen.
In het rapport wordt door SodM geadviseerd om over de controle van de kwaliteit van het installeren van slimme gasmeters bij de verschillende netbeheerders afspraken te maken. Netbeheer Nederland zal dit vormgeven.
Bent u van mening dat er, zoals SodM aangeeft, een branchebrede norm moet komen die naast de eisen die aan de conventionele gasmeter worden gesteld, moet worden uitgebreid met expliciete veiligheidscontrolepunten gerelateerd aan de slimme gasmeter? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met brancheorganisatie Netbeheer Nederland om te benadrukken dat het van groot belang is dat klanten goed geïnformeerd worden over de veiligheid van producten die zij afnemen van netbeheerders, dat het cruciaal is dat netbeheerders veiligheidsmanagementsystemen goed toepassen en dat netbeheerders alles in het werk moeten stellen om ervoor te zorgen dat onveilige of onbetrouwbare meters per direct vervangen worden?
Ja, dit overleg vindt reeds plaats.
Zijn er nog andere modellen slimme gasmeters die door productiefouten een soortgelijk risico opleveren als de Landis en Gyr G4/G6 (DSMR 4.2 generatie)?
Ik verwijs naar de slimme gasmeters die zijn genoemd in het antwoord op vraag 2. Daarnaast is op 19 november jl., conform procedure hiervoor, aan SodM en Kiwa gemeld dat circa 159 slimme gasmeters G4/G6 van de fabrikant Itron niet gasdicht konden worden geïnstalleerd. Het aanbieden van deze slimme gasmeters is na ontdekking door de netbeheerder per direct gestaakt. Het merendeel van de slimme gasmeters uit deze groep is inmiddels uit het net gehaald en vervangen. De resterende slimme gasmeters van deze groep worden voor de Kerst 2018 vervangen. SodM houdt toezicht op de veiligheid.
Daarnaast zijn bij klanten van Enexis lekkende gasmeters aangetroffen. SodM heeft aangegeven dat deze niet voldoen aan de veiligheidseisen. Enexis gaat uit voorzorg zo snel mogelijk alle 50.000 slimme gasmeters uit de batch vervangen, in samenspraak met SodM. Enexis heeft klanten hierover geïnformeerd. Enexis werkt samen met andere netbeheerders, die extra slimme gasmeters op voorraad hebben, zodat de meters snel vervangen kunnen worden. SodM houdt er toezicht op. De uitrol van de slimme meter komt hierdoor niet in gevaar.
SodM heeft in een recent rapport aangegeven dat netbeheerders de controle op gasmeters vóór montage moet verbeteren. EZK steunt SodM hierin, want de veiligheid van gasmeters staat voorop. EZK geeft SodM per 1 januari extra bevoegdheden om te handhaven (zie ook vraag 10).
Kunt u ingaan op de aanbevelingen van het SodM uit het rapport over de veiligheid van slimme gasmeters en aangeven op welke wijze deze opgevolgd zullen worden?
De veiligheid van de slimme meters moet voorop staan. Ik onderschrijf de aanbevelingen van SodM. Zie ook het antwoord bij vraag 5. SodM verbindt aan de uitvoering van de aanbevelingen, richting de netbeheerders, verbindende termijnen. Deze termijnen worden door SodM actief bewaakt en zo nodig wordt op basis van de nieuwe bevoegdheden handhavend opgetreden. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Bent u van mening dat SodM handhavingsbevoegdheden moet krijgen om gevaarlijke gasmeters te verwijderen als Netbeheerders dat verzuimen te doen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
SodM krijgt door de wijziging van de Gaswet in de wet Voortgang Energie Transitie (wet VET) per 1 januari 2019 ruimere bevoegdheden om handhavend op te treden, waaronder ook het opleggen van een last onder dwangsom aan de netbeheerder. Het is een taak van de netbeheerder om meters op te hangen of te verwijderen.
Het bericht ‘Jongeren veroordeeld voor geweld tegen homo’s Dordrecht’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Jongeren veroordeeld voor geweld tegen homo’s Dordrecht»?1
Ja.
Klopt het dat er jaarlijks gemiddeld 1.300 aangiften tegen anti-homogeweld worden gedaan bij de politie, maar dat dit gemiddeld tot minder dan tien veroordelingen per jaar leidt? Zo ja, hoe kunt u dit grote verschil verklaren? Zo nee, kunt u de meest recente cijfers met de Kamer delen?
Uit het eerder aan uw Kamer gezonden rapport Discriminatiecijfers in 20172 blijkt dat in 2017 3.499 meldingen en aangiftes van discriminatie-incidenten zijn geregistreerd door de politie. Daarvan had 27% betrekking op seksuele gerichtheid.
Niet in al deze gevallen is echter ook sprake van een geweldsincident. Hetzelfde rapport meldt dat de politie in 2017 603 geweldsincidenten registreerde waarbij (ook) sprake was van discriminatie. Dit gaat om incidenten als bedreiging, geweld en geweld in combinatie met uitlatingen en bespugen. Hiervan stonden 239 gevallen geregistreerd als geweldsincident waarbij (ook) sprake was van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid.
Meldingen/aangiften komen niet allemaal bij het OM terecht (zie ook het antwoord op vraag 3). Zo zal in zaken waarin geen verdachte kan worden gevonden of waarin geen sprake blijkt van een strafbaar feit, geen vervolging worden ingesteld. Daarnaast leidt niet elke vervolging door het OM tot een veroordeling voor een specifiek discriminatiefeit.
Hoeveel van deze aangiften worden door de politie doorgestuurd naar het openbaar ministerie (OM)?
Het OM registreert geen discriminatie-incidenten, maar discriminatiefeiten.
Alle aangiften worden door politie en/of OM op strafbaarheid en opportuniteit beoordeeld. Wordt er bij de politie melding of aangifte gedaan, dan is het mogelijk dat er geen verdachte wordt gevonden of dat er sprake is van onvoldoende bewijs. Bij zaken die wel aan het OM worden ingestuurd, kan het scenario optreden dat een incident bij de politie staat geregistreerd als specifiek discriminatiefeit, maar dat bij de beoordeling door het OM blijkt dat niet is voldaan aan één of meer bestanddelen van het specifieke discriminatiefeit. Bij commune feiten met mogelijk een discriminatie-aspect, die in de politiesystemen als discriminatie-incident opgenomen zijn, kan na onderzoek blijken dat het discriminatie-aspect niet aannemelijk kan worden gemaakt. In al deze situaties stroomt een feit niet als commuun feit met discriminatie-aspect in bij het OM, en wordt het feit dus niet als zodanig opgenomen in de cijfers van het OM. In 2017 stroomden 144 specifieke discriminatiefeiten in bij het OM, behorend bij 138 verschillende zaken. 8% van die zaken zag op de seksuele gerichtheid.
In 2017 stroomden 187 commune feiten met een discriminatie-aspect (CODIS-feiten) in, behorend bij 154 verschillende zaken. In 29% van deze zaken betrof het discriminatoire aspect de seksuele gerichtheid.
Bij hoeveel zaken per jaar betreffende anti-homogeweld gaat het OM over tot vervolging?
Het aantal bij het OM ingestroomde feiten kan verschillen van het aantal feiten dat in een bepaald jaar wordt afgedaan en het gaat daarbij niet per se om dezelfde feiten. Een feit kan immers in het ene jaar instromen en in het daaropvolgende jaar worden afgedaan. In 2017 werden 45 CODIS-feiten geregistreerd waarbij het discriminatoir aspect iemands seksuele gerichtheid betrof. Daarbij ging het in 24 gevallen over een eenvoudige belediging (art 266 Sr), in 11 gevallen over openlijke geweldpleging (art 141 Sr), in 6 gevallen over bedreiging (art 285 Sr) en in 4 gevallen over mishandeling (art 300 Sr). Deze CODIS-feiten zijn op verschillende momenten in 2017 bij het OM ingestroomd, en verkeren in verschillende stadia van beoordeling en behandeling. Zo is mogelijk dat op een later moment wordt beoordeeld dat het discriminatie-aspect niet als voldoende vaststaand kan worden beschouwd, zoals hiervoor is aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Ziet u mogelijkheden het aantal vervolgingen van anti-homogeweld te vergroten?
Momenteel beraad ik mij op de uitvoering van de motie Sjoerdsma/Van den Hul3, die oproept tot het opstellen van een actieplan om geweld tegen LHBTI’s tegen te gaan. Met relevante betrokken partijen, zoals het OM, de politie, de anti-discriminatie-voorzieningen (ADV’s), het Ministerie van OCW en de G4-partijen, wordt momenteel gesproken over de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan de motie. Samen met de Minister van OCW zal ik in het eerste kwartaal van 2019 een Actieplan Veiligheid LHBTI aan uw Kamer zenden.
Is er in het algemeen iets te zeggen over de voorwaarden waar een vergrijp aan moet voldoen, om geclassificeerd te worden als homohaat?
Discriminatiezaken kunnen worden onderverdeeld in twee typen:
Een commuun delict met discriminatie-aspect is een feit waarbij
Daarnaast kan sprake zijn van feiten waarbij de discriminatieartikelen in het Wetboek van Strafrecht mogelijk zijn geschonden: het gaat dan om de artikelen 137c, 137d, 137e, 137f, 137g en 429quater Sr, voor zover die artikelen zien op de grond «homoseksuele gerichtheid».
Een uitlating moet, volgens vaststaande jurisprudentie, als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te tasten in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.
Het Openbaar Ministerie en de strafrechter zullen steeds weer naar alle feiten en omstandigheden in een specifieke zaak moeten kijken om te beoordelen of sprake is van een discriminatoir aspect.
Zijn er volgens u situaties denkbaar waarin woorden als «kankerhomo» en «flikker» geclassificeerd moeten worden als homohaat en niet slechts als dagelijks taalgebruik?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Hoe minder kernenergie, hoe groter de opwarming’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe minder kernenergie, hoe groter de opwarming»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van de stelling van de geïnterviewde dat om de uitstoot van broeikasgassen te beperken kernenergie nodig is voor een leefbare planeet en dat op zonne-energie en wind nooit een hele economie kan draaien?
Kernenergie kan voorzien in CO2-vrij en regelbaar productievermogen. In de scenario’s van het Internationale Energie Agentschap (IEA) wordt er van uitgegaan dat er internationaal een verdubbeling van de capaciteit voor kernenergie in 2050 nodig is ten opzichte van de huidige capaciteit om de doelen van Parijs te halen. Wereldwijd, hoofdzakelijk in Azië, zijn er ca. 60 kerncentrales in aanbouw. Dat laat onverlet dat op nationaal niveau landen vrijheid hebben om scenario’s voor de eigen situatie in te vullen. Daarbij komt dat de elektriciteitsvraag naast kernenergie op een aantal andere manieren kan worden ingevuld met CO2-vrije en regelbare elektriciteit, bijvoorbeeld met behulp van hernieuwbare gassen zoals onder andere biogas, energie uit fossiele bronnen waarbij CO2 wordt afgevangen of met CO2-vrije waterstof.
Kunt u ingaan op de vier door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) onderschreven scenario’s over kernenergie als een van de mogelijke manieren om meer koolstofarme elektriciteit te produceren in vergelijking met fossiele brandstoffen als kolen en olie?
Binnen het IPCC zijn door wetenschappers verschillende mondiale toekomstscenario’s ontwikkeld ter «stroomlijning» van wetenschappelijke analyses van de effecten van klimaatverandering en mogelijke adaptatie- en mitigatiemaatregelen. Deze zijn wereldwijd door modelteams gebruikt ter verkenning van CO2-emissiereductiepaden voor het beperken van de mondiale gemiddelde temperatuurstijging tot 1,5 graden Celsius. Het gaat daarbij om de volgende scenario’s:
In alle scenario’s groeit de inzet van nucleaire energie tot 2030 in absolute zin (met ca. 60–100% ten opzichte van 2010). De inzet van kernenergie groeit in de meeste 1,5°C-routes verder tot 2050, maar in sommige scenario’s (het LED- en S1-scenario) neemt de bijdrage van kernenergie zowel relatief als absoluut af na 2030. Na 2050 groeit in sommige scenario’s kernenergie nog wel absoluut, maar neemt het aandeel in de energievoorziening (verder) af in alle scenario’s. Er zijn overigens wel grote verschillen in de inzet van kernenergie tussen modellen, zowel door technologische onzekerheden als ook de veronderstelde maatschappelijke acceptatie van kernenergie.
Wordt aan de Nederlandse klimaattafels kernenergie als onderdeel van de toekomstige energiemix meegenomen? Zo ja, hoe? Zo nee, deelt u dan de mening dat kernenergie uit de taboesfeer gehaald zou moeten worden?
Ja. Het proces rondom het Klimaatakkoord is zo ingericht dat het aan de partijen aan de sectortafels is om met elkaar te bekijken welke opties invulling kunnen geven aan de CO2-reductieopgave. In deze setting is het aan de (markt)partijen om het ter tafel te brengen als er richting 2030 en/of 2050 potentie is voor kernenergie om op een kosteneffectieve wijze bij te dragen aan de CO2-reductie, en zo ja daarbij in beeld te brengen welke kennis- en innovatie-vraagstukken daarmee samenhangen. Verschillende studies laten zien dat kernenergie inderdaad een kosteneffectieve mogelijkheid kan zijn en dat een positieve business case op lange termijn, niet voor 2030, tot de mogelijkheden kan behoren. Daarbij is het huidige beeld dat de bouw van nieuwe kerncentrales in Nederland voor 2030 niet als reële optie wordt gezien, vanwege onder andere de verwachte rentabiliteit en de doorlooptijden.
Wat is de CO2-reductie ten gevolge van het inzetten van kernenergie en welke aanvullende bijdrage zou kernenergie kunnen leveren aan een verstandige energiemix, naast wind-, zonne- en andere vormen van duurzame energie?
De inzet van kernenergie leidt, net als zon- en windenergie, indirect tot CO2-reductie. Het daadwerkelijke CO2-effect hangt daarmee af van de productie van de kerncentrale en de productie van andere centrales die daarmee vervangen worden. Indien wordt uitgegaan van het vervangen van de productie van een gascentrale door een kerncentrale van 1.000 MW (1 GW) kan er in potentie 2,9 Mton CO2 gereduceerd worden.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek en de aanbevelingen van de, op voorspraak van de bewindspersonen van Economische Zaken, Infrastructuur en Milieu, Financiën en Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingestelde, Hoogambtelijke Werkgroep Nucleair Landschap (HAW) over kerncentrales en in hoeverre heeft deze een plaats aan de Klimaattafels?
De Hoogambtelijke Werkgroep Nucleair Landschap (HAW) was ingesteld met als doel om het nucleaire landschap van Nederland in kaart te brengen, de financiële risico’s voor de overheid te inventariseren en beleidsopties voor de toekomst van het nucleair landschap in Nederland in beeld te brengen. Uit het rapport van de HAW blijkt dat de nucleaire sector in Nederland omvangrijk is en naast een CO2-neutrale energievoorziening diverse andere publieke belangen dient, zoals de voorzieningszekerheid van medische radioisotopen.
Het rapport schetst op drie functionaliteiten (medisch, energie, onderzoek) een afbouw-, continuerings- en intensiveringsscenario ten behoeve van toekomstige beleidsvorming. Het voorgaande kabinet heeft na het uitkomen van dit rapport twee vervolgonderzoeken gepubliceerd. Over de uitkomsten daarvan is uw Kamer op 26 april 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 25 422, nr. 220).
Welke concrete beperkingen bestaan er op dit moment voor aanbieders van kerncentrales om deze in Nederland te exploiteren?
Nederland beschikt momenteel over één kerncentrale. Dit is de KCB die voor circa 4% aan de Nederlandse elektriciteitsproductie bijdraagt. De bouw van een nieuwe kerncentrale neemt gemiddeld ongeveer tien jaar in beslag. Sinds begin jaren zestig is er een Kernenergiewet die het mogelijk maakt om een aanvraag voor een nieuwe kerncentrale te doen. Dat houdt in dat marktpartijen die aan alle randvoorwaarden voldoen, zoals nucleaire veiligheid en voldoende financiële reservering voor ontmanteling en verwerking van afval, in aanmerking kunnen komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale (zie hiervoor ook de «randvoorwaardenbrief», Kamerstuk 32 645, nr. 1). Van die mogelijkheid is in de afgelopen decennia echter geen gebruik gemaakt. De huidige marktomstandigheden in relatie tot het investeringsklimaat zijn hiervoor de voornaamste reden.
Wat zijn gemiddeld genomen de kosten die een marktpartij moet maken om in Nederland een kerncentrale te openen en operationeel te laten zijn?
Het is lastig om een inschatting te maken van de kosten van het bouwen van een nieuwe kerncentrale in Nederland. Dit hangt onder meer af van de doorlooptijd van de constructie van een nieuwe kerncentrale. De constructiekosten van een nieuwe kernenergiecentrale variëren van 5.100 (Olkiluoto-centrale die nu in aanbouw is in Finland) tot 6.755 EUR/kWe (Hinkley Point die nu in aanbouw is in het Verenigd Koninkrijk). Hierbij komen dan nog kosten voor financiering die uiteen kunnen lopen van 8 tot 80% van de constructiekosten afhankelijk van de bouwtijd. Het lijkt al met al niet onredelijk om uit te gaan van bouwkosten tussen de 8 en 10 miljard euro voor een centrale van 1.000 MW2.
Hoeveel huishoudens kunnen van energie worden voorzien door één moderne kerncentrale? Hoeveel is dat in vergelijking met een gascentrale en kolencentrale?
Een gemiddeld huishouden in Nederland verbruikt ca. 3.000 Kwh. per jaar aan elektriciteit. In Nederland werd in 2017 31 TWh. aan elektriciteit opgewekt met kolencentrales. Dat is gemiddeld ca. 6 Twh. voor één kolencentrale. Dat betekent dat een kolencentrale gemiddeld ca. 2 miljoen huishoudens voorziet van elektriciteit. In Nederland werd er in 2017 57 Twh. aan elektriciteit opgewekt uit gascentrales3. Dat is gemiddeld ca. 1.5 Twh. per gascentrale. Dat betekent dat een gascentrale ca. 0,5 miljoen huishoudens voorziet van elektriciteit. Met een moderne kerncentrale (uitgaande van een vermogen 1.000 tot 1.500 MW) kan jaarlijks circa 8 Twh. aan elektriciteit opgewekt worden. Dat betekent dat een moderne kerncentrale in theorie ca. 3 miljoen huishoudens van elektriciteit kan voorzien.
Wat is feitelijk bekend over kernafval en de wijze waarop kernafval opgeslagen wordt, aangezien veel mensen zich zorgen maken over kernafval?
Radioactief afval ontstaat op verschillende plaatsen in onze maatschappij, zoals bij de productie van kernenergie, bij de productie en het gebruik van medische isotopen, in verschillende industriële toepassingen en tijdens onderzoek. Vanwege de ioniserende straling die dit afval uitzendt, moet radioactief afval veilig worden beheerd totdat het stralingsniveau zodanig is gedaald dat het niet meer gevaarlijk is. Dit vervalproces kan minuten tot duizenden jaren duren.
Radioactief afval dat ontstaat bij de productie van kernenergie kent een zeer lang vervalproces. Dit afval kan tijdelijk bovengronds worden opslagen. Vanwege de lange levensduur is bovengrondse opslag echter geen eindstation voor dergelijk radioactief afval. Richtlijn 2011/70/Euratom verplicht Europese landen om te komen tot een passief veilige eindberging voor radioactief afval. Geologische berging wordt op dit moment, ook internationaal, gezien als de meest veilige en duurzame wijze om hoogradioactief afval op de lange termijn te beheren. Een aantal landen, zoals Finland, Frankrijk en Zweden, zet op dit moment concrete stappen richting een geologische eindberging voor hoogradioactief afval.
In Nederland wordt radioactief afval centraal opgeslagen in speciaal daarvoor ontworpen gebouwen bij de Centrale Opslag Voor radioactief Afval (COVRA) in Nieuwdorp. De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) houdt toezicht op de veiligheid van het beheer. Geologische eindberging is voorzien rond 2130. Het beleid rond het beheer van radioactief afval is beschreven in het nationale programma voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen (Kamerstuk 25 422, nr. 149). In augustus vorig jaar is uw Kamer geïnformeerd over de meest recente stand van zaken rond het beheer van radioactief afval in Nederland (Kamerstuk 25 422, nr. 226).
Deelt u de mening dat er in een realistisch klimaatbeleid een rol weggelegd kan zijn voor kernenergie als onderdeel van een kostenefficiënte energiemix?
Gelet op de mondiale ontwikkelingen in de bouw van kerncentrales en de rol van kernenergie in de IPCC-scenario’s deel ik die mening. Echter, zoals ik ook aangeef in mijn antwoord op vraag 1 laat dat onverlet dat elk land vrijheid heeft om de scenario’s voor haar eigen situatie in te vullen en dat er een aantal andere manieren zijn waarop de elektriciteitsvraag kan worden ingevuld met CO2-vrije, regelbare elektriciteit.
Voor wat betreft Nederland laat het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) naar mogelijke invullingen van 80 tot 95% CO2-reductie in 2050 zien dat kernenergie onderdeel kan zijn van een kosteneffectieve oplossing bij het streven naar 95 procent CO2-reductie. Onder het huidige kader kunnen marktpartijen in Nederland die aan alle randvoorwaarden voldoen, zoals nucleaire veiligheid en voldoende reservering voor ontmanteling en verwerking van afval, in aanmerking komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale.
Het inschrijven bij de gemeente Amsterdam |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de casus1 van de heer Cooremans en de problemen waar hij tegen aanloopt om zijn zoon in te schrijven bij de gemeente Amsterdam?
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen die via een buitenlands legitiem en gereguleerd proces zijn geboren en geadopteerd niet ingeschreven kunnen worden in Nederland?
Bij de vraag of een kind met een buitenlandse geboorteakte in de Nederlandse registers kan worden ingeschreven, is eerst van belang of de buitenlandse geboorteakte ook in Nederland wordt erkend. Die erkenning wordt geweigerd als er geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging aan vooraf is gegaan of als de erkenning van de rechtshandeling onverenigbaar is met de openbare orde (artikel 10:101 juncto 10:100 BW).
De ambtenaar toetst bij verzoeken tot inschrijving van buitenlandse akten of de Nederlandse openbare orde – bijvoorbeeld een onduidelijke afstammingsrelatie – zich al dan niet tegen inschrijving verzet. Als de fundamentele waarden van de Nederlandse rechtsorde zich daartegen verzetten, moet hij de inschrijving weigeren (artikelen 2.10 Wet basisregistratie personen jo. 10:101 jo. 10:100 BW). Tegen dit besluit kan een belanghebbende bezwaar indienen en daarna eventueel in beroep bij de bestuursrechter.
Artikel 1:22 lid 1 BW bepaalt uitdrukkelijk dat de geboorteakte de afstammingsrelatie tussen kind en moeder bewijst. Uitgangspunt is dat de vrouw die het kind baart de juridische moeder van het kind is (artikel 1:198 lid 1 BW).
Uit de Nederlandse rechtspraak2 volgt dat dit uitgangspunt als een fundamentele regel van familierecht wordt beschouwd. In samenhang met artikel 7 en 8 van het Verdrag inzake de rechten van het kind wordt dit een beginsel van openbare orde geacht. Een kind moet, indien mogelijk, aan de hand van de geboorteakte in staat worden gesteld zijn afstamming van moederszijde te kennen. Achterliggende gedachte hierbij is het belang van het kind om zijn of haar ontstaansgeschiedenis te kunnen achterhalen.
Nederland heeft geen specifieke wettelijke regeling voor draagmoederschap. Indien een in het buitenland opgemaakte geboorteakte niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, kan in Nederland een geboorteakte worden opgemaakt. De gegevens die op de akte moeten worden vermeld, worden vastgesteld door de rechter (artikel 1:25c BW). Nadat de geboortemoeder op de akte is vermeld en eventueel een tweede juridische ouder, kunnen vervolgens, afhankelijk van welke procedure nodig is, de (wens)ouder(s) met behulp van latere vermeldingen van erkenning, gerechtelijke vaststelling ouderschap of adoptie op de geboorteakte worden vermeld. De ontstaansgeschiedenis blijkt dan uit de geboorteakte.
Vereist het Nederlandse recht dat de moeder op de geboorteakte staat, ook bij kinderen met twee vaders?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de openbare orde zich verzet tegen het ontbreken van de moeder op de geboorteakte?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre verschillen de Nederlandse wetten en regels omtrent kinderen van stellen met hetzelfde geslacht van de wetten en regels in andere landen waar stellen met hetzelfde geslacht een kind mogen krijgen/adopteren, zoals Israël? Hoeveel gezinnen worden hierdoor geraakt?
De regels voor gezinsvorming verschillen aanzienlijk per land. Een algemeen overzicht van deze regels en de verschillen is daarom niet te geven. Wel bestaat er een databank3 met onder andere juridische informatie over het ontstaan van ouderschap voor paren van hetzelfde geslacht en paren van verschillend geslacht in 22 landen binnen Europa. Er zijn geen aantallen bekend van soortgelijke situaties als de vertrouwelijk toegestuurde casus.
Is deze problematiek meegenomen in het onderzoek van de Staatscommissie herijking ouderschap?
De Staatscommissie Herijking ouderschap heeft in haar rapport een hoofdstuk gewijd aan welke regels van internationaal privaatrecht van toepassing zijn op ouderschap dat in het buitenland is ontstaan. Er wordt ingegaan op ouderschap, gezag en draagmoederschap in internationaal privaatrechtelijk perspectief. Daarnaast doet de Staatscommissie een aanbeveling ten aanzien van internationaal draagmoederschap. Zij beveelt aan om internationaal draagmoederschap dat tot stand is gekomen na onder andere een rechterlijke toets in aanmerking te laten komen voor erkenning in Nederland. In de wet moet dan duidelijk worden vastgelegd onder welke voorwaarden de erkenning van het in het buitenland ontstane juridische ouderschap na draagmoederschap in Nederland mogelijk is. De verwachting is dat de kabinetsreactie op de adviezen van de Staatscommissie Herijking in het voorjaar aan Uw Kamer wordt gezonden.
Bent u voornemens de problemen omtrent de inschrijving van kinderen die via buitenlands familierecht erkend zijn aan te pakken? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Zo nee, waarom niet?
De Staatscommissie Herijking ouderschap heeft aanbevelingen gedaan voor wijziging van de bestaande regelingen over het ontstaan van juridisch ouderschap en de invoering van een wettelijke regeling voor onder meer draagmoederschap. De voorstellen van de Staatscommissie betreffen zowel een binnenlandse regeling voor draagmoederschap als de erkenning van ouderschap na draagmoederschap uit het buitenland waar het hier om gaat. Zoals in het regeerakkoord opgenomen, worden op dit moment de onderzoeken uitgevoerd die voortvloeien uit het rapport van de Staatscommissie. De verwachting is dat de onderzoeken begin 2019 gereed zijn. Daarna worden de resultaten van de onderzoeken met een kabinetsreactie aan Uw Kamer gezonden.
Bent u bereid deze problematiek mee te nemen bij het nader onderzoek naar een verdere herijking van het familierecht?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Romanian PM clashes with Commission over rule of law' |
|
Johannes Sibinga Mulder , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Romanian PM clashes with Commission over rule of law»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van de Roemeense premier Viorica Dăncilă dat het Coöperatie- en Verificatie Mechanisme, dat de voortgang van de bij de toetreding van Roemenië tot de Europese Unie gemaakte afspraken over hervormingen van de rechtsstaat en de strijd tegen corruptie beschrijft, zijn doel mist?
Het CVM richt zich op de bij de toetreding van Roemenië geconstateerde aandachtsgebieden ten aanzien van een goed functionerende rechtstaat. Tot op heden is door Roemenië nog niet voldaan aan de in 2007 opgestelde ijkpunten en nemen de hervormingen langer in beslag dan gehoopt. Een goed functionerende rechtsstaat met voldoende instrumenten om corruptie aan te pakken, is essentieel voor Roemenië en nodig voor goede onderlinge samenwerking binnen de EU. Het garandeert dat burgers en bedrijven, inclusief Europese, erop kunnen vertrouwen dat iedereen gelijk is voor de wet. Het CVM levert hier een belangrijke bijdrage aan en dient derhalve behouden te blijven totdat de CIE-aanbevelingen duurzaam en onomkeerbaar zijn. Hoe sneller Roemenië de hiervoor noodzakelijke stappen zet, hoe eerder het CVM kan worden afgerond.
Ik neem goede nota van de opmerkingen van de Roemeense premier maar wacht graag de rapportage van de Europese Commissie inzake het CVM af. Deze rapportage zal binnen een aantal weken verschijnen waarna ik, zoals gebruikelijk, de Kamer zal informeren over het oordeel van het kabinet.
Deelt u de zorgen over deze uitspraken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over het referendum dat komend weekend in Roemenië plaatsvindt om de definitie van «echtpaar» in de Grondwet te veranderen in een «huwelijk van een man en een vrouw»?
Het houden van een referendum over de definitie van het huwelijk is een nationale aangelegenheid. Tegelijk zou een aanpassing van de Grondwet zoals voorgesteld bij het referendum tot beperking kunnen leiden van de rechten van een groep in plaats van een stap naar gelijke rechten. Dit rijmt niet met de EU als waardengemeenschap, waarbij fundamentele rechten en vrijheden centraal staan. Ik deel de zorgen van diegenen die vrezen dat een dergelijk referendum kan bijdragen aan de stigmatisering en discriminatie van LHBTI’s in Roemenië, en heb derhalve met tevredenheid kennis genomen van de uitslag van het referendum.
Deelt u de zorgen van de LGBT-gemeenschap in Roemenië, zoals onder andere geuit door Accept Romania, over dit referendum?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de in deze Kamervragen geuite zorgen overbrengen aan uw Roemeense ambtsgenoot als u maandag aanstaande (8 oktober 2018) op werkbezoek bent in Roemenië? Zo ja, kunt u daarvan verslag doen? Zo neen, waarom niet?
Tijdens mijn werkbezoek aan Roemenië op 8 oktober jl. heb ik de Nederlandse zorgen over de situatie op het gebied van de rechtsstaat in Roemenië aan de orde gebracht, o.a. in de gesprekken met mijn Roemeense collega’s. Hetzelfde thema vormde onderwerp van gesprek met vertegenwoordigers uit het Roemeense maatschappelijk middenveld. De Nederlandse positie omtrent het referendum van 6-7 oktober jl., zoals weergegeven onder het antwoord op vragen 4 en 5, heb ik overgebracht aan mijn gesprekspartners gedurende dit bezoek. Tot slot wil ik erop wijzen dat van Roemeense regeringszijde reeds eerder het voornemen is aangekondigd tot het indienen van een wetsvoorstel met betrekking tot het geregistreerde partnerschap.
Het verhuren van dakruimte voor zonnepanelen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met signalen uit de sector dat ondernemers problemen ondervinden als ze hun dak willen verhuren ten behoeve van verduurzaming?
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij een hypotheekverstrekker bedrijfspandeigenaren verbiedt hun dakoppervlakte te verhuren voor verduurzamingsinitiatieven, zoals de plaatsing van zonnepanelen, omdat dit in strijd is met het onderhuurverbod in hun hypotheekovereenkomst?
Hypotheekverstrekkers kunnen voorwaarden stellen. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat door een verkeerde plaatsing of onderhoud van zonnepanelen het onderpand wordt beschadigd. Ook dient het onderpand voldoende verzekerd te zijn tegen brand of schade door plaatsing van de zonnepanelen. Als deze voorwaarden niet worden nageleefd kan dat tot gevolg hebben dat hypotheekverstrekkers niet akkoord gaan met de plaatsing van zonnepanelen.
Strekken clausules die onderhuur verbieden zich ook uit tot daken en zonnepanelen? Welke financiële instellingen scharen het leggen en verhuren van zonnepanelen onder onderhuur?
De bank waar de hypotheek is afgesloten zal in de meeste gevallen toestemming moeten verlenen voor het verhuren van zonnepanelen op het dak van een bedrijfspand. Het opstalrecht zal in dat geval goed moeten zijn geregeld. Ik heb geen inzicht in welke financiële instellingen het verhuren van zonnepanelen zien als onderhuur.
Acht u dit, gegeven de duurzaamheidsopgave, wenselijk? Hebt u meer signalen dat financiële instellingen bedrijfspandeigenaren belemmeren om een deel van hun pand te kunnen verduurzamen omdat dit in strijd is met bepalingen in de hypotheekovereenkomst?
Nee, ik heb niet meer signalen dat financiële instellingen bedrijfspandeigenaren belemmeren om een deel van hun pand te kunnen verduurzamen. Recent heeft de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) samen met vertegenwoordigers uit de zonnepanelenbranche, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), vastgoedtaxateurs en de beroepsvereniging van notarissen (de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie) een modelakte opgesteld zodat het vestigen van een opstalrecht wordt vergemakkelijkt en daarmee ook de financiering en plaatsing van zonnepanelen op daken van bedrijfspanden.Dit initiatief van de NVB verwelkom ik, omdat het kabinet het gelet op de ambitieuze duurzaamheidsopgave van belang vindt dat beschikbare, geschikte dakruimte wordt benut voor het plaatsen van zonnepanelen.
Kunt u, met het oog op de verduurzamingsopgave, in goed overleg met de financiële sector aansturen op meer flexibiliteit voor verduurzamingsinitiatieven? Bent u bereid dit mee te nemen in uw regulier overleg met de sector?
De door de NVB recent opgestelde modelakte zal bijdragen aan meer flexibiliteit voor verduurzamingsinitiatieven. In het regulier overleg met de sector zal ik aandacht vragen voor het oplossen van mogelijke belemmeringen voor verduurzamingsinitiatieven en samen met de sector bezien hoe verduurzamingsinitiatieven kunnen worden bevorderd.
Ziet u verder nog mogelijkheden om het gebruik van zonnepanelen door bedrijven te bevorderen en belemmeringen weg te nemen? Kan de overheid hier, al is het een privaatrechtelijke overeenkomst, zonnepanelen en andere duurzaamheidsinitiatieven uitzonderen van onderhuurverboden?
Het huidige stimuleringskader voor zonnepanelen bij bedrijven is reeds uitgebreid. De aanschaf van zonnepanelen door bedrijven wordt gestimuleerd via bijvoorbeeld de Energie Investerings-Aftrek (EIA), de salderingsregeling (die conform het Regeerakkoord zal worden omgevormd naar een terugleversubsidie), de Regeling Verlaagd Tarief (ook wel de Postcoderoosregeling genoemd), de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) regeling en de mogelijkheid om de btw van de aanschaf terug te vorderen. Naast deze bestaande regelingen zie ik geen noodzaak tot het creëren van verdere mogelijkheden om het gebruik van zonnepanelen door bedrijven te bevorderen.
Aangezien het bij hypotheken gaat om een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de hypotheekverstrekker en een bedrijfspandeigenaar, kunnen partijen zelf afspraken maken over de mogelijkheid en de voorwaarden waaronder zonnepanelen kunnen worden geplaatst (zie ook het antwoord op vraag 2). Er is geen aanleiding voor de overheid om in te grijpen in deze contractuele relatie.
Hoeveel individuen en bedrijven gebruiken hun dak op dit moment voor het leggen van zonnepanelen?
Er zijn bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geen cijfers beschikbaar over hoeveel individuen en bedrijven op hun dak zonnepanelen hebben geplaatst. Wel beschikt het CBS over het opgestelde vermogen van zonnepanelen in 2017 bij huishoudens en bedrijven. Het totaal vermogen voor zonnestroom in Nederland eind 2017 is ongeveer 2.800 megawatt. Hiervan staat circa 1.600 megawatt op woningen en circa 1.200 megawatt op bedrijven. Het totale aantal zonnepanelen eind 2017 is bijna 550.000.
Welke rol kan maatwerk hier spelen in de hypotheekverstrekking?
Hypotheekverstrekking aan bedrijven is vaak maatwerk. Bij kleinere kredietaanvragen (zoals voor de financiering van zonnepanelen) kan juist met standaardisatie meer resultaat worden bereikt.
Bent u het ermee eens dat hier sprake is van een onwenselijke doorkruising van de ambities voor de energietransitie?
Nee, aangezien ik niet van mening ben dat de ambities voor de energietransitie hierdoor worden doorkruist. De sector probeert juist knelpunten op te lossen om verduurzamingsinitiatieven te stimuleren door bijvoorbeeld een modelakte op te stellen voor de financiering van zonnepanelen op daken van bedrijven.
Het bericht ‘NCTV: Windmolenhaters radicaliseren, boeren gesaboteerd’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NCTV: Windmolenhaters radicaliseren, boeren gesaboteerd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat er bij protesten tegen windmolens sprake is van bedreiging, intimidatie en vernieling?
Die mening deel ik. Iedere vorm van bedreiging, intimidatie en vernieling vind ik zorgwekkend en onacceptabel.
Welke maatregelen worden er op nationaal en regionaal niveau genomen teneinde mensen die worden geconfronteerd met dergelijke bedreigingen, vernieling en intimidatie veiligheid te bieden?
Net als bij iedere andere vorm van dreiging zijn personen en organisaties in eerste instantie verantwoordelijk voor hun eigen veiligheid. Ook kan een eventuele werkgever een rol spelen bij beveiligingsmaatregelen. Als dreiging en risico hiertoe aanleiding geven worden aanvullende beveiligingsmaatregelen genomen.
Hoeveel incidenten van vernieling, intimidatie en bedreiging in relatie tot windmolens hebben er de afgelopen jaren plaatsgevonden?
Delicten die worden gepleegd in relatie tot windmolens worden door de politie niet geregistreerd onder een aparte code. Ik kan daarom geen cijfers overleggen. Er zijn niettemin verscheidene voorbeelden te noemen waarbij sprake is van extremisme, zoals beschreven in het DTN 48. Hierin is ook gemeld dat met name het protest tegen windmolens in de gemeenten in de provincies Drenthe en Groningen buitenwettelijke vormen aanneemt.2 Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Hoeveel incidenten kunnen in het kader van het protest tegen de komst van windmolens worden aangemerkt als extremisme?
Zie antwoord vraag 4.
Is bekend of er bepaalde actiegroepen achter deze vorm van extremisme zitten? Zo ja, welke actiegroepen zijn dit?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeveel gemeenten zijn er meldingen gemaakt van dergelijke bedreigingen? Om welke gemeentes gaat dit?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u inzicht geven in de beweegredenen die ten grondslag liggen aan de protesten? Zo nee, waarom niet?
Uit interviews die tegenstanders van windmolens geven valt op te maken dat er zorgen zijn over aspecten als geluidshinder, horizonvervuiling, waardedaling van huizen en het gevoel dat het Noorden de lasten draagt voor de energievoorziening van de rest van het land. Mensen kunnen gebruik maken van hun democratisch recht door bezwaar te maken en actie te voeren tegen de windmolens. Ik vind het onacceptabel wanneer mensen overgaan tot bedreiging of geweld.
Het feit dat zonnepanelen meegenomen worden in de onroerendezaakbelasting |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 april 2018?1 Wat is de achtergrond van deze zaak?
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak. Op 17 april 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden3 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure over de WOZ-waarde van een woning. Onderdeel van het geschil was de vraag of bij de waardering in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) terecht de invloed op de waarde van de aanwezige zonnepanelen op het dak van de woning is meegenomen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze vraag bevestigend beantwoord.
Het uitgangspunt bij de WOZ-waardering is dat de onroerende zaak (de woning) met alle onroerende delen in de waarde wordt betrokken. De vraag is derhalve of zonnepanelen op een dak al dan niet onroerend zijn.
In zijn uitspraak van 17 april 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de zonnepanelen in de betreffende casus als onroerende delen van de woning aangemerkt omdat deze naar aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven. Daarbij heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de (technische) mogelijkheid dat de eigenaar bij verhuizing de zonnepanelen meeneemt, niet relevant geacht.
Dat deze mogelijkheid niet van invloed is op de vraag of zonnepanelen al dan niet in de waarde moeten worden betrokken, acht ik in lijn met de grondslag in de Wet WOZ. Bij het vaststellen van de WOZ-waarde wordt immers uitgegaan van de marktwaarde van een woning op de waardepeildatum. De intenties van een eigenaar, zoals het meenemen van de zonnepanelen bij een verhuizing, zijn hierbij niet van belang.
Tellen zonnepanelen ook mee in de WOZ-waarde en de grondslag van de onroerendezaakbelasting (ozb) wanneer zij door de huiseigenaar verwijderd en meegenomen worden bij de verhuizing? Zo ja, waarom? Hoe verhoudt zich dit tot de grondslag, te weten «de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding»?2
Zie antwoord vraag 1.
Welke gemeenten hebben naar aanleiding van dit arrest besloten zonnepanelen mee te nemen in de te betalen ozb?
Het gevolg van de huidige systematiek van de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ is dat zonnepanelen in principe worden meegenomen in de WOZ-waarde. De te betalen onroerendezaakbelasting (hierna: ozb) wordt berekend op basis van de WOZ-waarde.
Gemeenten hebben op grond van artikel 220d van de Gemeentewet de mogelijkheid in de gemeentelijke belastingverordening bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de ozb uitzonderingen op te nemen voor specifieke (gedeelten van) onroerende zaken. Er is geen overzicht beschikbaar van hoe gemeenten omgaan met de waardering van zonnepanelen en of zij al dan niet gebruik maken van de uitzonderingsbepaling in de Gemeentewet.
Door de systematiek van de ozb zullen woningeigenaren meer ozb moeten betalen wanneer de aanwezigheid van zonnepanelen tot een hogere WOZ-waarde leidt en zonnepanelen niet zijn uitgezonderd van de heffing van ozb. In de praktijk zal dit bedrag echter beperkt zijn doordat de investering in zonnepanelen vaak beperkt is in relatie tot de totale marktwaarde van een woning. De toename van de marktwaarde is in de regel slechts een gedeelte van deze investering. Uitgaande van een gemiddeld ozb-tarief voor woningen zal het bedrag dat de eigenaar van de zonnepanelen potentieel meer aan ozb moet betalen voor een gemiddeld huishouden, naar schatting tussen de € 5 en € 10 per jaar liggen. In de casus die is beschreven in de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2018 was de toename van het verschuldigde bedrag aan ozb ongeveer € 6,25.
De situatie voor bedrijfspanden wijkt niet wezenlijk af van de situatie voor woningen. Net als bij woningen kunnen investeringen leiden tot een verhoging van de WOZ-waarde. Het effect hiervan moet ook hier gezien worden in relatie tot de marktwaarden van deze bedrijfspanden.
Wat betekent dit voor de ozb van huiseigenaren met zonnepanelen? Hoeveel gaan zij meer betalen aan ozb?
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekent dit voor bedrijfspanden die willen verduurzamen en vaak een groter oppervlakte gebruiken voor zonnepanelen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit arrest en dit potentieel beleid van gemeenten zich tot het streven van het kabinet om verduurzaming en duurzame energie te bevorderen?
Aan alle sectortafels van het Klimaatakkoord is gevraagd om bij het maken van afspraken ook specifiek te kijken naar alle vormen van wet- en regelgeving die nodig zijn om de opgave te halen en te laten passen in de langetermijntransitie. Het gaat daarbij zowel om bestaande wet- en regelgeving die in de huidige vorm een belemmering vormt, als om nieuwe wet- en regelgeving die noodzakelijk wordt geacht om de opgave te realiseren.
Het kabinet is daarnaast op 14 februari 2018 met de decentrale overheden een interbestuurlijk programma (hierna: IBP) gestart om de komende tijd een aantal uitdagingen, waaronder de energietransitie, gezamenlijk op te pakken. In het IBP staan negen maatschappelijke opgaven centraal. Binnen het IBP wordt ook gesproken over benodigde, dan wel belemmerende wet- en regelgeving, indien dit nodig is om deze opgaven aan te pakken. Hieronder valt ook fiscale wet- en regelgeving voor decentrale overheden. Hoewel de ozb systematiek nog tegen het licht is gehouden bij de verkenning voor de hervorming van het lokaal belastinggebied, hetgeen leidde tot een brief aan de Tweede Kamer4, zal uit bovengenoemde trajecten moeten blijken of hier verdere evaluaties ten aanzien van de lokale belasting of de ozb uit voortkomen. Het kabinet wacht de uitkomsten van deze overleggen af, alvorens een definitief standpunt in te nemen.
Is er sprake van structureel overleg met gemeenten zodat (fiscaal) beleid van gemeenten en overheid om verduurzaming te stimuleren elkaar niet tegenwerkt? Zo ja, kan deze kwestie ook meegenomen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Voldoet de huidige systematiek van de ozb nog wel aan de vereisten van deze tijd, zoals rond verduurzaming? Wanneer is de systematiek voor het laatst tegen het licht gehouden?
Zie antwoord vraag 6.
Is het kabinet voornemens dit systeem in deze kabinetsperiode te evalueren? Zo ja, wanneer?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat fiscaal beleid niet op een dergelijke wijze verduurzaming bij particulieren zou moeten tegengaan, zeker niet wanneer dit gepaard gaat met hogere lasten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Openbaar Ministerie luistert journalist af in moordzaak broer kroongetuige' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Openbaar Ministerie luistert journalist af in moordzaak broer kroongetuige»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en ik neem deze schendingen van bronbescherming van journalisten hoog op.
Klopt het dat het openbaar ministerie (OM) een journalist heeft afgeluisterd in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar de moord op de broer van kroongetuige Nabil B.?
In de zaak van de moord op de broer van de kroongetuige op 29 maart 2018 in Amsterdam is inderdaad, nadat daartoe een vordering was gedaan bij de rechter-commissaris en deze een machtiging had verleend, een bevel gegeven om in een openbare ruimte een gesprek op te nemen tussen een journalist en een andere persoon.
Aan het bevel is weliswaar uitvoering gegeven, maar de betreffende opname is nog diezelfde dag, toen de handelwijze bekend werd bij de parketleiding, in een kluis gelegd. De betreffende opname is, ondanks de opdracht van de rechter-commissaris daartoe, nooit uitgeluisterd en uiteindelijk na overleg met het College van procureurs-generaal in opdracht van de hoofdofficier van justitie in Amsterdam vernietigd. Voorafgaand aan het bevel ten aanzien van dit middel heeft niet de vereiste interne toetsing plaatsgevonden en het OM was van oordeel dat in dit specifieke geval de opname een ontoelaatbare inbreuk was op de bronbescherming van journalisten.
Deelt u de overtuiging dat de vrijheid van pers een van de grondslagen is van de democratische rechtsstaat en dat het afluisteren van journalisten een inbreuk maakt op deze vrijheid?
Ja, die overtuiging deel ik. De voorzitter van het College van procureurs-generaal heeft eveneens eerder aangegeven bronbescherming van journalisten uiterst belangrijk te vinden.
Zoals is weergegeven in de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten (hierna: de Aanwijzing), vormt de vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in artikel 10 EVRM en artikel 7 Grondwet, een belangrijke pijler in een democratische rechtsstaat. Een journalist heeft op grond van artikel 10 EVRM het recht om zijn bronnen te beschermen en het is overheden in beginsel niet toegestaan daarop een inbreuk te maken. Journalisten zijn afhankelijk van hun bronnen om hun werk goed te kunnen doen, en daarom is bronbescherming een zwaarwegend recht.
Het recht op bronbescherming is echter niet absoluut. Uitgangspunt is dat in verband met de bronbescherming in strafzaken in de praktijk slechts sprake kan zijn van toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen, als dit het enige denkbare effectieve middel is om een zeer ernstig delict op te sporen en te voorkomen. Het moet gaan om die misdrijven waarbij het leven, de veiligheid of de gezondheid van mensen ernstig kan worden geschaad of in gevaar kan worden gebracht.
Het kán derhalve gerechtvaardigd zijn om onder bijzondere omstandigheden, zoals neergelegd in de Aanwijzing en zoals hiervoor beschreven, strafvorderlijke dwangmiddelen, waaronder begrepen het opnemen van communicatie door middel van een technisch hulpmiddel, toe te passen tegen journalisten.
Herinnert u zich uw belofte aan de Tweede Kamer, naar aanleiding van een eerder geval waarbij een journalist door het OM werd afgeluisterd, dat dit nooit meer zou gebeuren? Welke acties heeft u sindsdien ondernomen? Wat zijn hiervan de effecten?
Ja, dat herinner ik me. De Aanwijzing wordt op dit moment aangepast en in lijn gebracht met het aangenomen Wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken.2
Daarnaast wordt binnen de opleidingstrajecten van het OM, zowel in de leergang voor nieuwe officieren van justitie als in de permanente educatie (nog) meer ruimte ingeruimd voor het onderwerp «journalistieke bronbescherming».
Hoe gaat het OM om met situaties waarin, al dan niet opzettelijk, journalisten worden afgeluisterd? Worden de afgeluisterde gesprekken direct vernietigd? In welke situaties is het gerechtvaardigd een journalist af te luisteren? In hoeverre verandert dit na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot vastlegging van het recht op bronbescherming bij vrije nieuwsgaring (Kamerstuk 34 032)?
De Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot vastlegging van het recht op bronbescherming codificeert in de eerste plaats dat journalisten en publicisten zich op een recht op bronbescherming kunnen beroepen. Het recht op bronbescherming is echter niet absoluut. Deze wet regelt dat bij de toepassing van bepaalde strafvorderlijke dwangmiddelen tegen journalisten en publicisten altijd vooraf een machtiging moet worden gevraagd aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris zal deze machtiging alleen kunnen verlenen als het algemeen maatschappelijk belang bij het verkrijgen van de informatie evident zwaarder weegt dan het belang van de vrije nieuwsgaring en het belang van de bronbescherming. Het kán derhalve gerechtvaardigd zijn om onder bijzondere omstandigheden strafvorderlijke dwangmiddelen, waaronder begrepen het opnemen van communicatie door middel van een technisch hulpmiddel, toe te passen tegen journalisten. In die uitzonderlijke gevallen waarin de rechter-commissaris een machtiging heeft afgegeven, zal het OM dan ook gebruik (kunnen) maken van het materiaal dat verkregen is door de inzet van het dwangmiddel. Indien het OM vaststelt dat door de inzet van dwangmiddelen toch een ongeoorloofde inbreuk op het recht op bronbescherming van de journalist is gemaakt en er daarbij gegevens zijn verkregen, zullen deze gegevens terstond worden vernietigd.
Een andere wijziging in de wet is dat voor het opvragen van verkeersgegevens van journalisten en publicisten is bepaald dat dergelijke vorderingen alleen kunnen worden gedaan op vordering van de officier van justitie met machtiging, te verlenen door de rechter-commissaris. Dit is een toevoeging aan de artikelen 126n, tweede lid en 126u, tweede lid Wetboek van Strafvordering, die bepalen dat de officier van justitie opdracht kan geven aan aanbieders van communicatiediensten om gegevens te verstrekken over het communicatieverkeer van een gebruiker van die dienst.
De wet zal met ingang van 1 oktober 2018 in werking treden.
Het bericht 'Bestaand aardgasnet kan 30 % waterstof aan' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bestaand aardgasnet kan 30% waterstof aan»?1
Ja.
Bent u van mening dat bijmenging van aardgas met waterstof kan bijdragen om de afhankelijkheid van het Gronings gas te verminderen?
Voor de veiligheid bij transport, opslag en gebruik van aardgas is er in de ministeriële regeling Gaskwaliteit een maximum waterstofgehalte toegestaan: 0,5% in regionale distributienetten en 0,02% in de (landelijke) transmissienetten. Deze beperkte toegestane hoeveelheden maken duidelijk dat op basis van de huidige regelgeving bijmengen van waterstof geen significante bijdrage kan leveren aan het reduceren van het gebruik van Gronings gas.
De veiligheidsrisico’s liggen bij transport en vooral bij verbruik. Bij verbruik verschilt het risico naar het type verbruik. Zo zit het risico voor huishoudelijke toestellen bij de vlamstabiliteit en voor industriële branders en gasturbines bij het verbrandingsgedrag. Ook zal onderzocht moeten worden wat het inzetten van met waterstof gemengd aardgas als grondstof betekent voor diverse toepassingen. In de praktijk kunnen hogere gehaltes waterstof mogelijk zijn voor bepaalde toestellen. Toestellen zijn echter niet gecertificeerd voor hogere gehaltes.
Volgt u op dit moment experimenten waarbij aardgas (deels) wordt gemengd met waterstof?
Projecten richten zich doorgaans ofwel op gas dat aan de kwaliteitseisen van de aardgastransportnetwerken voldoet, zoals invoeding van groen gas dat een laag gehalte waterstof bevat, ofwel op puur waterstof waarbij geen aardgastransportnetwerken worden gebruikt.
Ik ben bekend met het in het genoemde rapport beschreven project in Ameland (waarvoor overigens nieuwe gastoestellen werden gebruikt). De verwachting is dat, mede in het kader van de aardgasvrije wijken, er de komende jaren op verschillende plaatsen in projecten ervaring zal worden opgedaan met inzet van waterstof in de gebouwde omgeving. Daarnaast zijn er projecten met bijmenging van waterstof in o.a. Frankrijk en Duitsland.
Op welke termijn verwacht u dat waterstof daadwerkelijk in de praktijk zal worden gebruikt om de afhankelijkheid van fossiele energie te verminderen en/of het gebruik van fossiele energie te vervangen?
Dit zal afhankelijk zijn van wanneer groene waterstof grootschalig beschikbaar is en van hoe de markt voor waterstof zich gaat ontwikkelen. De huidige verwachting is dat grootschalige toepassing niet voor 2030 zal plaatsvinden. De grootschalige toepassing, als grondstof en brandstof, wordt vooral voorzien in de industrie. Op korte termijn kan waterstof al ingezet worden in de mobiliteit en zal er ervaring worden opgedaan met toepassingen in de gebouwde omgeving. Waterstof kan, in combinatie met grootschalige opslag, ook gebruikt worden in gascentrales, gezien de blijvende behoefte in de elektriciteitssector aan regelbaar vermogen. De komende jaren zullen moeten worden gebruikt voor de opschaling en kostenreductie van elektrolyse, naast het vergroten van het aandeel van voor elektrolyse benodigde duurzame elektriciteit.
Bent u van mening dat het bijmengen van aardgas met waterstof een realistische oplossing is om CO2-uitstoot te verminderen voor wijken waar het uitbannen van aardgas (op korte termijn) lastig of duur is?
Het is een technisch haalbare mogelijkheid, waarbij echter met een aantal aspecten rekening gehouden moet worden. Allereerst moeten alle gebruikers het mengsel veilig kunnen gebruiken. Dit vergt dat alle bestaande toestellen opnieuw gecertificeerd moeten worden voor de gehanteerde waterstofgehaltes, of dat toestellen moeten worden vervangen. Daarnaast dient het bijmengen van waterstof plaats te vinden op een locatie in de aardgastransportnetwerken waarbij het verzekerd is dat het aardgas-waterstofmengsel alleen bij gebruikers terecht komt die veilig dit mengsel kunnen gebruiken.
Het bijmengen van waterstof in aardgas zal alleen de uitstoot van CO2 verminderen als de waterstof geproduceerd is door gebruik te maken van duurzame energie of uit fossiele energie gecombineerd met het afvangen en opslaan van CO2.
Heeft u inzicht in de kosten van het bijmengen van aardgas met waterstof? Zo ja, wat zijn deze kosten? Zo nee, hoe kunnen deze kosten worden achterhaald?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 richten projecten en onderzoeken zich niet vaak op het bijmengen van waterstof in aardgas. Ik heb momenteel geen inzicht in de kosten. Partijen in de energiesector kunnen een business-case ontwikkelen om de kosten in kaart te brengen.
Is het mogelijk om hoogcalorisch aardgas met zowel stikstof als waterstof te vermengen opdat dit type gas kan worden gebruikt voor Nederlandse huishoudens?
Dit is mogelijk. Voor de uitvoerbaarheid hiervan gelden echter dezelfde aspecten als genoemd in het antwoord op vraag 5. Naast huishoudens zijn er andere verbruikers die laagcalorisch gas gebruiken in kantoren en fabrieken. Het is dus noodzakelijk dat alle klanten, die het met waterstof gemengde aardgas ontvangen, dit ook veilig kunnen verbruiken. Dit is momenteel niet het geval, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2.
Het vertrek van de NCG |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Agnes Mulder (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Rob Jetten (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat was de opgave van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en hoeveel woningen zijn concreet aangepakt?
De NCG is belast met het bevorderen van de totstandkoming en uitvoering van het Programma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen (MJP) en doet hiervoor jaarlijks een voorstel, dat door de Minister van Economische Zaken en Klimaat wordt vastgesteld. In het Meerjarenprogramma 2017–2021 (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 321) is de ambitie bepaald om in vijf jaar 22.000 woningen en 1.500 overige gebouwen te inspecteren – en waar nodig vervolgens binnen 5 jaar te versterken – wat neerkomt op 5.000 woningen en 300 overige gebouwen per jaar. In de meest recente kwartaalrapportage van de NCG (Kamerstuk 33 529, nr. 467) is aangegeven dat er sinds 2016 tot en met het eerste kwartaal van 2018 7.989 adressen zijn geïnspecteerd en 3.055 versterkingsadviezen zijn opgesteld. Uit de versterkingsadviezen blijkt dat in alle gevallen vergaande versterking nodig is om aan de norm 10-5 conform de NPR 2015 te voldoen. Zoals weergegeven in de kwartaalrapportage zijn er tot en met het eerste kwartaal van 2018 in totaal (zowel binnen als buiten de gebiedsgerichte aanpak van de NCG) 672 adressen versterkt, waarvan 86 in 2017 en 30 in het eerste kwartaal van 2018.
Ik wil hier graag nogmaals benadrukken dat het Rijk, de provincie Groningen en de betrokken gemeenten, steeds samen bestuurlijk verantwoordelijk zijn geweest voor dit programma. Dat de implementatie van het versterkingsprogramma moeizamer bleek dan vooraf werd ingeschat – dat er successen, maar zeker ook tegenvallers moesten worden gemeld – is niet terug te voeren op de NCG, maar valt allereerst onder de verantwoordelijkheid van de betrokken bestuursorganen.
In hoeverre heeft de NCG nog een rol bij schadeafhandeling en complexe schades met de inwerkingtreding van het nieuwe schadeprotocol?
Met het Besluit Mijnbouwschade Groningen van 31 januari 2018 en het instellen van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) per 19 maart 2018 is de afhandeling van schademeldingen als gevolg van bodembeweging door gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg in het publieke domein belegd. Alle schademeldingen die na 31 maart 2017 zijn geregistreerd worden nu door de TCMG afgehandeld. De TCMG oormerkt schademeldingen daarbij niet als complex of niet-complex. Met een wetsvoorstel dat ik nu voorbereid wordt de tijdelijke constructie van een definitieve grondslag voorzien. Vanwege deze ontwikkelingen heeft de NCG geen rol meer in de schadeafhandeling. Het instellingsbesluit van de NCG is hierop aangepast en op 4 mei jl. in de Staatscourant geplaatst (Jaargang 2018, nr. 25 938).
In hoeverre heeft de NCG nog een rol bij versterking wanneer dat onafhankelijk wordt belegd?
Zoals inmiddels de schadeafhandeling onafhankelijk van de NAM is ingericht, wil ik dit ook regelen voor de versterkingsoperatie. Voor de schadeafhandeling is een manier gevonden waarbij de beoordeling van schademeldingen onafhankelijk plaatsvindt van alle partijen die daar bij betrokken zijn: besluiten over individuele schadeverzoeken van bewoners worden nu genomen door een speciaal daarvoor ingerichte tijdelijke commissie met onafhankelijk benoemde leden. NAM heeft hier geen invloed op. Een vergelijkbare onafhankelijkheid wil ik organiseren voor besluiten over versterken. Voor de precieze organisatie daarvan wil ik het advies van de Mijnraad afwachten, omdat daarmee duidelijk zal worden wat de omvang en het karakter van de versterkingsoperatie zal zijn. Met de bestuurders in de regio heb ik afgesproken dat we snel na 1 juli a.s. verder in gesprek zullen gaan over de vorm van aansturing die hierbij past. Intussen worden alle lopende versterkingswerkzaamheden uitgevoerd, onder regie van de NCG.
Hoe zorgt u ervoor dat de versterkingsopgave onafhankelijk wordt van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel middelen zijn besteed aan de NCG, zijn organisatie en het uitvoeren van zijn taken? Hoeveel van de middelen zijn direct terecht gekomen bij inwoners voor compensatie en versterking?
In het overzicht in de bijlage1 zijn de bestedingen tot eind 2017 weergeven van de Rijksmiddelen die beschikbaar zijn gesteld voor de uitvoering van het Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen, beleidsartikel 5. In de tabel zijn de kosten voor het apparaat NCG, werkbudget en subsidiemaatregelen opgenomen. Van de € 432,4 miljoen beschikbaar gestelde middelen is tot en met het laatste kwartaal van 2017 € 160,6 miljoen uitgegeven.
Het begrotingsartikel voor het meerjarenprogramma NCG kent voor het grootste deel een 100% eindejaarsmarge. Dit houdt in dat budget dat in een bepaald jaar niet wordt benut, kan worden meegenomen naar volgende jaren en zo beschikbaar blijft voor de uitvoering van het Meerjarenprogramma. De kosten van zowel de schadeafhandeling als de noodzakelijke versterking zijn voor rekening van NAM. Deze staan los van de hier genoemde middelen.
Op welke termijn verwacht u dat de 2500 woningen met een versterkingsadvies thuis versterkt zijn? Welke capaciteit is daarvoor beschikbaar? Hoe gaat de u ervoor zorgen dat er geen ellenlange wachtlijst ontstaat van de nog te versterken woningen?
Het uitgangspunt is, in lijn met het advies van de Commissie Meijdam, dat een woning binnen vijf jaar nadat is geconstateerd dat deze niet voldoet aan de norm versterkt moet zijn. Niet alle woningen zijn gelijktijdig beoordeeld, maar van het merendeel hiervan is in december 2016 of eerder vastgesteld dat deze op basis van de NPR 2015 niet voldoen aan de norm. Dat betekent dat deze woningen voor december 2021 moeten zijn versterkt. De NCG heeft met een marktconsultatie in december 2017 de beschikbare capaciteit voor inspectie, engineering en de uitvoering van versterkingswerkzaamheden verkend. Daaruit kwam naar voren dat marktpartijen geen onoverkomelijke belemmeringen zien om de versterking van deze woningen binnen de termijn te realiseren.
Tegelijkertijd blijkt uit recente kwartaalrapportages van de NCG dat de realisatie van het inspectie- en engineering-programma en de versterking van woningen achterblijft ten opzichte van de doelstellingen verwoord in het MJP (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nrs. 321, 389, 454, 467). Hier komt bij dat op basis van de NPR 2015, in vrijwel alle gevallen ingrijpende versterking of zelfs sloop wordt geadviseerd, wat leidt tot een zeer omvangrijke opgave. Om te voorkomen dat de pijplijn verstopt raakt met woningen die wachten op versterking, of mogelijk onnodige sloop, worden nieuwe versterkingsadviezen eerst getoetst aan het advies van de Mijnraad.
Zijn er voldoende middelen beschikbaar voor de versterking van woningen en wie stelt die middelen ter beschikking?
NAM is als exploitant aansprakelijk voor de kosten voor schade en versterken als gevolg van aardbevingen. Over hoe wordt gegarandeerd dat alle kosten voor schade en de noodzakelijke versterking worden betaald, ben ik in gesprek met aandeelhouders Shell en Exxon.
Kunt u ten aanzien van de knip tussen huizen met een advies thuis en mensen die nog een advies moesten ontvangen toelichten hoe het onderscheid is gemaakt en hoe hierover is gecommuniceerd? Hoever waren die adviezen die in de pijplijn zitten en kunt u ons schetsen hoe die procedure eruitzag op het moment dat u met uw voorgenomen besluit kwam?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 29 maart jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 457), wil het kabinet geen onomkeerbare stappen zetten in de huidige versterkingsoperatie in afwachting van meer duidelijkheid over de veiligheid. Daar waar bewoners per brief al een voorstel voor maatregelen hebben ontvangen in de vorm van versterkingsadvies zijn er, ook als er nog geen bindende afspraken zijn gemaakt over de uitvoering daarvan, mijns inziens dusdanig concrete verwachtingen geschapen dat deze mensen moeten kunnen rekenen op de uitvoering van de versterking volgens dat advies.
Ten aanzien van de overige woningen in de huidige werkvoorraad geldt dat het merendeel is geïnspecteerd en deels geëngineerd op basis van de NPR 2015, waarbij werd uitgegaan van een voortdurende gaswinning op een niveau hoger dan dat van vandaag. De uitkomsten van de berekeningen leiden tot zeer ingrijpende versterkingsadviezen. Bij definitieve besluiten over de versterking van deze woningen wil ik dan ook het advies van de Mijnraad kunnen betrekken. Voor een deel van deze woningen (1.588) zijn versterkingsadviezen opgesteld. Aan deze bewoners is op basis van de eerste sterkteberekeningen in januari gecommuniceerd dat hun woning niet voldoet aan de NPR en daarom bouwkundig versterkt moet worden, maar dat nog onderzocht wordt welke maatregelen nodig zijn. Daarbij is toegezegd dat zij in april 2018 opnieuw informatie zouden ontvangen. Naar aanleiding van bestuurlijk overleg dat plaatsvond op 23 april jl., zijn op 26 april alle bewoners geïnformeerd over de stand van zaken en de betekenis daarvan voor hun situatie.
Hoe zorgt u dat de inwoners van Groningen net zo veilig zijn als in de rest van Nederland, dus uitgaande van een risico van 10–5?
Ik vind het van groot belang dat de veiligheidsnorm voor gebouwen in het aardbevingsgebied zo snel als mogelijk wordt bereikt. Met het besluit de gaswinning versneld af te bouwen heeft het kabinet expliciet beoogd om de veiligheid daadwerkelijk te kunnen borgen door de oorzaak van de problematiek weg te nemen en daarmee de versterkingsnoodzaak tot haalbaarder proporties terug te brengen. Op basis van het advies van de Mijnraad worden de gevolgen van dit besluit voor de versterkingsoperatie bepaald.
Alle voor de veiligheid noodzakelijke versterking moet hoe dan ook worden uitgevoerd. Dit is nu een wettelijke verplichting van de NAM op basis van de Mijnbouwwet. Met het recent bij uw Kamer ingediende wetsvoorstel (Kamerstukken 34 957) zal ik alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van mij gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid wordt geschaad.
In hoeverre is de versterkingsopgave een aansprakelijkheidsvraagstuk zoals gesteld door de heer Alders?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre is de verdere uitvoering van het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen geborgd?
Het vertrek van de heer Alders mag onder geen beding leiden tot nieuwe onzekerheid over de lopende versterkingswerkzaamheden. Bewoners moeten erop kunnen rekenen dat uitvoering van de lopende versterking doorgaat en daarin speelt de overheidsdienst NCG een belangrijke rol.
Het feit dat de heer Alders zijn functie als NCG beschikbaar heeft gesteld heeft tot veel reacties en aandacht in de media geleid. Ik wil benadrukken dat dit op geen enkele manier negatief mag neerslaan op de inzet van de medewerkers van de overheidsdienst NCG. Zij voeren met veel zorg en aandacht belangrijk werk uit, in een ingewikkelde context en onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bestuurders van Rijk en regio. Ook voor de medewerkers van de overheidsdienst NCG is het daarom van belang dat er snel duidelijkheid komt.
De heer Alders heeft aangegeven voor een goede afronding te zorgen en beschikbaar te zijn voor een zorgvuldige overdracht. Vanzelfsprekend streef ik ernaar op een zo kort mogelijke termijn en in overleg met de regio duidelijkheid te kunnen geven over het vervolg.
Bent u bereid met de regio om met een gedragen opvolging te komen om de vaart er bij de versterking in te krijgen?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht: ‘Basisschool wil geen homorol in eindmusical vanwege geloof leerling’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de basisschooldirecteur van de openbare Montessorischool de Anninksschool uit Hengelo heeft besloten dat er geen homorollen in de eindmusical van groep 8 mogen komen wegens het geloof van een leerling die Jehova’s getuige is en anders mogelijk niet meedoet?1
Ja.
Wat vindt u van de beslissing van de basisschooldirecteur om geen homorollen toe te laten in de eindmusical van groep 8 van de Anninksschool?
Zie het antwoord op vraag 3.
Vindt u het niet opmerkelijk dat de basisschooldirecteur heeft aangenomen dat de ouders van de desbetreffende gelovige leerling moeite zouden hebben met de homorol en dit niet te bespreken met de ouders van de desbetreffende gelovige leerling?
Het is belangrijk dat op scholen ruimte is voor leerlingen om te zijn wie je bent en voor wat je gelooft. Het is goed om te zien dat de kinderen van groep 8 daar ook mee bezig zijn in hun eindmusical. Het is aan individuele schoolleiders om op hun eigen school invulling te geven aan het respect voor seksuele diversiteit en geloofsovertuigingen. Dat kan het beste in samenspraak met leerlingen, ouders en leraren. Het is niet aan mij om de handelwijze van de schoolleider in deze individuele casus te beoordelen.
Deelt u de mening dat de beslissing van de directeur niet in lijn is met de kerndoelstellingen voor LHBT-onderwijs en seksuele diversiteit?
Het kerndoelonderdeel bepaalt dat scholen in het funderend onderwijs leerlingen leren respectvol om te gaan met seksualiteit en diversiteit, waaronder seksuele diversiteit. Als de school dit doet, worden de kerndoelen nageleefd. Wel hebben scholen de ruimte om zelf invulling te geven aan hun wettelijke opdracht en kunnen daarbinnen hun eigen accenten zetten.
Alle leerlingen moeten op school dus les krijgen over het respectvol omgaan met diversiteit, waaronder ook seksuele en gender diversiteit. Daarnaast is de school verantwoordelijk voor een sociaal veilig en inclusief klimaat, voor alle leerlingen, ongeacht seksuele oriëntatie, genderidentiteit, genderexpressie en ongeacht geloof.
Bent u ermee bekend of er meerdere scholen zijn, openbaar of bijzonder, waar kinderen bij de eindmusical geen homorollen mogen spelen? Zo ja, welke scholen zijn dit?
Nee, de inspectie voor het onderwijs ziet niet toe op de specifieke invulling van de eindmusicals in groep acht.
Wat is de reden dat het belang van deze ene leerling boven het belang van andere leerlingen wordt gezet?
In dit specifieke geval heeft de schooldirecteur beoogd uitsluiting te voorkomen en te zorgen dat alle leerlingen konden deelnemen aan de eindmusical, die de afsluiting van het laatste schooljaar (groep acht) markeert.
Deelt u de mening dat kinderen zouden moeten leren dat je in ons land de vrijheid hebt om jezelf te zijn, in plaats van je te verstoppen voor wie je bent omdat anderen er wel eens aanstoot aan zouden kunnen nemen?
Ja, en daarom is het onderwijs in Nederland gebaseerd op de grondwettelijke rechten en de basiswaarden van onze rechtstaat en samenleving. Daar hoort bij dat je de vrijheid hebt om jezelf te zijn en jezelf te uiten, ongeacht seksuele oriëntatie, genderidentiteit of genderexpressie. En dat je respectvol omgaat met opvattingen en geloofsovertuigingen van anderen.
Deelt u de mening dat het geweldig is dat leerlingen van de Anninksschool zelf met het idee kwamen om een stelletje in de eindmusical twee jongens te laten zijn en dat dit niet meer dan normaal zou moeten zijn anno 2018?
Ja, het is geweldig dat de leerlingen met dit idee kwamen. Tegelijkertijd is het de realiteit dat acceptatie van seksuele diversiteit nog steeds geen vanzelfsprekendheid is. Het is daarom belangrijk dat een school hieraan aandacht besteedt, zoals de kerndoelen voorschrijven, en de dialoog hierover aangaat. Uit de berichtgeving in de media en uit contact met de basisschooldirecteur heb ik begrepen dat dit bij de Anninksschool ook is gebeurd (zie antwoord op vraag2.
Bent u voornemens contact op te nemen met de schooldirecteur?
Het gaat hier om een debat dat in de school moet worden gevoerd. Met leerlingen, ouders en leraren. Uit ambtelijk contact met de schooldirecteur is gebleken dat dat debat volop wordt gevoerd op de Anninksschool. En op een positieve manier: zowel de musical-klas als de directeur zijn in roze shirts naar school gekomen, de school heeft inmiddels gesprekken gehad met ouders en is in gesprek met het COC over het ontwikkelen van een protocol voor dit soort situaties.3 Ik wil mijn complimenten uitspreken voor hoe de leerlingen van groep 8 daarmee bezig zijn.
Het stroomnetwerk rond Haarlemmermeer |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Stroom rond Haarlemmermeer is op»?1
Ja
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat de beheerder van het stroomnetwerk hier niet op voorbereid was?
Voor het antwoord op vragen 2 tot en met 5 verwijs ik u naar mijn antwoorden op vragen 5, 6, 7, 8 en 9 van het lid Van der Lee (GroenLinks) over de risico's die de overbelasting van de elektriciteitsvoorziening brengt voor de digitale koppositie van Nederland (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2255)2.
Welke maatregelen kunnen worden genomen om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze kan er versnelling gebracht worden in de procedures rond de bouw van een elektriciteitsstation zodat het proces aansluit aan de vraag?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat door de groei van de economie de vraag naar elektriciteit door nieuwe bedrijven in hoog tempo groeit in deze regio? Zo ja, op welke wijze wordt in deze regio aan de uitbreiding van het elektriciteitsnet gewerkt? Wie heeft daarin welke verantwoordelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat het risico op capaciteitsproblemen ook in andere gebieden en regio’s? Zo ja, welke en hoe wordt daarop geanticipeerd? Zo nee, welke analyse onderbouwt deze conclusie?
De landelijke netbeheerder TenneT onderzoekt periodiek de leveringszekerheid op regionaal en nationaal niveau en publiceert de uitkomsten jaarlijks in het Rapport Monitoring Leveringszekerheid. De meest recente uitkomsten laten geen (dreigend) tekort aan elektriciteit zien. Wel is het zo dat bijvoorbeeld grootschalige productie van elektriciteit uit wind op land of zonneparken vaak plaatsvindt in dunbevolkte gebieden zoals Friesland, de Flevopolder of de kop van Noord-Holland. De toename van de productie van duurzame energie in deze regio’s is dermate groot en snel dat de historische netconfiguratie hier vaak niet op is toegerust. In die gevallen vinden grootschalige netuitbreidingen plaats om deze ontwikkelingen te faciliteren. Op andere plaatsen is wel rekening gehouden met de komst van grootschalige duurzame energie en is daarvoor al op voorhand een netverzwaring uitgevoerd, bijvoorbeeld in de Flevopolder. Om netbeheerders nog sneller in staat te stellen tijdig in te spelen op de toenemende vraag naar netcapaciteit zet ik bij de onderhandelingen over het Klimaatakkoord in op goede afspraken over ruimtelijke regie op decentraal niveau.
Deelt u de mening dat leveringszekerheid te allen tijde gewaarborgd dient te zijn?
Ja, dit is één van de uitgangspunten van mijn beleid.
Kan het zo zijn dat Nederland door de energietransitie vaker problemen rondom leveringszekerheid van stroom zal ervaren? Zo ja, hoe kan dit worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat de energietransitie leidt tot een situatie waarin in incidentele gevallen niet direct in alle gevraagde aansluitcapaciteit kan worden voorzien. Dit heeft echter geen gevolgen voor de leveringszekerheid aan bestaande aansluitingen.
Met de groei van het aandeel intermitterende bronnen (zon en wind) zal er de komende decennia wel een grotere vraag naar flexibiliteit ontstaan. Deze vraag kan worden ingevuld door middel van vraagsturing, opslag in bijvoorbeeld accu’s en gebruik van interconnectiecapaciteit. Daarnaast zal ook de ontwikkeling van opslag- en bufffercapaciteit in de vorm van moleculen belangrijk worden. Dit is overigens een vraagstuk dat nadrukkelijk de aandacht krijgt in de gesprekken om te komen tot een Klimaatakkoord.
Kan de Minister, zoals het artikel stelt, onderschrijven dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de huidige capaciteitsproblemen en de stroomstoring op Schiphol van 29 april 2018?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3 van het lid Van der Lee (GroenLinks) over de risico's die de overbelasting van de elektriciteitsvoorziening brengt voor de digitale koppositie van Nederland (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2255).
Kan het feit dat er capaciteitsproblemen zijn gevolgen hebben voor de veiligheid van Schiphol? Zo ja, hoe kan dat worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel onderzoekt Schiphol waarom de stroomvoorziening 29 april jl. op de luchthaven is beïnvloed door de stroomstoring in Amsterdam Zuid-Oost. Daartoe heeft Schiphol TNO als onafhankelijk partij aangesteld om onderzoek te doen naar de toedracht van de verstoring van de elektra en IT-infrastructuur en de bijbehorende beheersmaatregelen van Schiphol. Na publicatie van een tussenrapportage in juni, worden de definitieve uitkomsten naar verwachting over ruim twee maanden bekend. Ik ga niet in op oorzaken en gevolgen vooruitlopend op de definitieve uitkomsten van dit onderzoek.
In hoeverre is de luchthaven Schiphol in staat zelf voldoende alternatieven voorhanden te hebben om te voorkomen dat de operatie in de soep loopt bij een stroomstoring? Wanneer valt het rapport over de recente stroomstoring met daarin de oorzaak en eventuele maatregelen om dit te voorkomen te verwachten?
Zie antwoord vraag 10.
Is er een oorzakelijk verband tussen hetgeen in dit artikel wordt beschreven en de vele recente stroomstoringen in en rond Amsterdam? Indien dat er niet is, hoe zijn deze stroomstoringen dan te verklaren?
Nee. De stroomstoringen in en rond Amsterdam zijn niet gerelateerd aan enig capaciteitstekort. De storingen vanaf 2015 hebben plaatsgevonden op verschillende locaties, op verschillende spanningsniveaus en bij zowel netbeheerder TenneT als netbeheerder Liander. De oorzaken zijn divers van aard.
Het bericht ‘Wijkagent: ‘Haal dat bord met Joodse huizen weg’’ |
|
Arno Rutte (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Wijkagent: «Haal dat bord met Joodse huizen weg»»?1
Ja
Heeft een wijkagent in Amsterdam inderdaad gevraagd een bord van «Open Joodse huizen – Huizen van verzet» weg te halen? Zo ja, is dit beleid bij de Amsterdamse politie en wat vindt u daarvan?
De Minister van Justitie en Veiligheid is politiek-bestuurlijk verantwoordelijk voor de organisatie en het beheer van de politie. De burgemeester is voor de aansturing van de politie verantwoordelijk voor wat betreft de bestuursrechtelijke handhaving van de openbare orde in zijn of haar gemeente en de officier van justitie voor de aansturing van de strafrechtelijke handhaving. Het kan voorkomen dat de politie moet adviseren over bepaalde symbolen of uitlatingen als die mogelijk de rechtsorde of openbare orde in het geding brengen. De burgemeester van Amsterdam heeft mij bericht dat hij de gemeenteraad nader zal informeren over het genoemde voorval.
In onderhavige casus heeft de politie meegedacht met de ondernemer over de veiligheid, waarbij verschillende scenario’s in openheid zijn besproken. Het weghalen van het bord was daar één van.
Adviseert de (Amsterdamse) politie ondernemers en bewoners over het gebruik van Joodse symbolen en uitingen? Zo ja, wat is de lijn in deze advisering? Adviseert de politie ook over uitingen van andere religies?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat de (Amsterdamse) politie om met agressie en/of geweld gestoeld op antisemitisme?
Vorig jaar is er een samenwerkingsconvenant gesloten tussen de politie, het openbaar ministerie en antidiscriminatie voorzieningen om de aanpak van discriminatie, waaronder antisemitisme, een impuls te geven. Deze samenwerking leidt ertoe dat er een beter beeld wordt verkregen van discriminatiezaken in Nederland. Op basis van dit beeld worden maatregelen om discriminatie aan te pakken gerichter ingezet. De politie screent landelijk de politiesystemen op mogelijke discriminatiezaken, waaronder antisemitisme. Per 1 maart 2018 ontvangen alle eenheden tweewekelijks een overzicht van mogelijke discriminatiezaken voor een snelle en goede opvolging van deze zaken. Gemeenten worden ook door dit kabinet gestimuleerd om de lokale aanpak van discriminatie op te pakken of te versterken.2
Daarnaast beschikt de politie over verschillende netwerken, zoals Roze in Blauw, Marokkaans, Turks en Joods Netwerk. Deze netwerken houden zich naast preventie eveneens bezig met het signaleren van discriminatie, waaronder antisemitisme.
Daarbij wijs ik er op dat in EU-verband op verschillende manieren aan het onderwerp aandacht wordt besteed. Het Oostenrijkse EU-Voorzitterschap heeft bij de lunchbespreking van JBZ-Ministers bijeen op 12 juli jl. het onderwerp van de strijd tegen antisemitisme geplaatst in de context van Europese waarden, hetgeen waardering kreeg van de aanwezige Ministers. Ook het EU-Grondrechtenagentschap (Fundamental Rights Agecy, FRA) te Wenen is actief bezig met het onderwerp antisemitisme, zoals ik in mijn gesprek met de FRA-directeur O’Flaherty in april jl. vaststelde en bleek uit zijn inbreng bij de genoemde bespreking op 12 juli jl. De EU-Ministers benadrukten een bredere benadering van het probleem antisemitisme. Hun pleidooi was om de aanpak van antisemitisme niet te isoleren, maar dit te integreren in de strijd tegen alle vormen van discriminatie, racisme, xenofobie of intolerantie. Daarnaast moet het niet alleen gaan over het bestrijden van alle vormen van discriminatie, maar ook over preventie, voorlichting en bewustwording.
Wordt er ook aan preventie gedaan? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u signalen dat antisemitisme groeit in Nederland? Zo ja, wat doet u om dit tegen te gaan?
Op dit moment zijn er geen signalen dat het antisemitisme groeit in Nederland. De aangiften van antisemitisme blijven constant.
Deelt u de mening dat niemand zijn identiteit zou moeten hoeven te verbergen omwille van de eigen veiligheid en dat iedereen altijd veilig en vrij over straat moet kunnen?
Die mening deel ik.
Het bericht ‘Haven wil CO2 duurder maken’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Haven wil CO2 duurder maken»?1
Ja.
In hoeverre is het pleidooi van de CEO van het havenbedrijf om met landen in Noordwest-Europa te komen tot invoering van een gezamenlijke CO2-prijs realistisch en welke stappen zijn hiervoor nodig of reeds gezet? Is er al zicht op een eventuele coalitie tussen landen in ons deel van Europa?
Het kabinet heeft in het Regeerakkoord een Klimaatakkoord aangekondigd. Als uitgangspunt geldt een emissiereductiedoelstelling van 49% in 2030 ten opzichte van 1990. Het kabinet pleit in Europa voor een emissiereductie van 55% in 2030. Eind dit jaar wordt de toereikendheid van de mondiale bijdragen in het kader van het Akkoord van Parijs een eerste keer beoordeeld door de landen die het Akkoord hebben ondertekend (de Partijen). Naar aanleiding daarvan is het mogelijk dat Partijen, inclusief de EU, tot een bijstelling van hun internationale bijdragen tot 2030 komen. Bij een ophoging van de EU-bijdrage kan de uiteindelijke doelstelling voor 2030 afwijken van de 49% waar het kabinet nu van uitgaat. Het kabinet zoekt nadrukkelijk samenwerking met gelijkgezinde Noordwest-Europese landen. Het verkennen van de mogelijkheden voor samenwerking binnen Europa is volop gaande. Daar zijn op dit moment nog geen concluderende uitspraken over te doen.
Deelt u de mening dat ambities prachtig zijn, maar we moeten oppassen om als Nederland een «alleingang» in Europa na te streven, aangezien dit zowel voor het behalen van klimaatdoelen, als voor ons ondernemersklimaat en voor aantrekkelijkheid van onze haven negatieve gevolgen kan hebben?
Welke negatieve gevolgen zouden er zijn als Nederland alleen besluit tot hogere CO2-prijzen? Hoe werken de gevolgen uit als veel omliggende landen zich aansluiten bij een breed gedragen pact van lidstaten van de Europese Unie (EU)?
De mogelijkheden en consequenties van een eventuele minimum CO2-prijs worden momenteel onderzocht, als onderdeel van het lopende proces om tot een nationaal klimaatakkoord te komen. Het kabinet kijkt daarbij ook naar een (Noordwest-) Europese aanpak.
Welke investeringen zijn te verwachten als de prijs tussen 50 en70 euro zou zitten en op welke termijn is dit realistisch? Zijn er überhaupt plannen die in deze richting wijzen?
Om impact in CO2-emissiereductie te realiseren zullen grootschalige investeringsprojecten moeten worden gerealiseerd, gericht op preventie van uitstoot, hergebruik en opslag van CO2 door de industrie. Dit zijn complexe, grootschalige, multi-stakeholder investeringsprojecten waarvoor nu nog onvoldoende marktprikkels zijn. Met de huidige lage CO2-prijs via het Europees Emission Trade Systeem (ETS) kennen veel projecten een onrendabele top. In het kader van het klimaatakkoord zijn diverse sectortafels ingesteld waaronder voor de industrie. Deze tafel brengt de komende weken in beeld welke investeringsprojecten met forse CO2-reductie door de industrie te realiseren zijn en welke (rand)voorwaarden daarvoor nodig zijn.
Hoe voorkomen we dat Nederlandse bedrijven, of in de Nederlandse haven gevestigde multinationals hun euro’s niet elders investeren als ze de keuze hebben en geconfronteerd worden met hogere CO2-beprijzing hier dan elders?
Hoe zorgen we ervoor dat chemische- en petrochemische bedrijven een goede rol nemen in de energietransitie en gebruik van minder, of andere grondstoffen, om zo bij te dragen aan de verduurzaming van de haven? Welke instrumenten zijn er en zet u in om investeringen hier te houden en te krijgen en met welk resultaat?
Als grootschalig industrieel cluster maakt de Rotterdamse haven een belangrijk onderdeel uit van de eerder genoemde Industrietafel in het kader van het Klimaatakkoord. Aan deze tafel heeft de industrie de kans om aan te geven hoe ze gaat bijdragen aan de klimaatdoelen en tegelijkertijd aan te geven welke ondersteuning door de overheid daarvoor nodig is.
Om de Rotterdamse haven richting 2050 vitaal te houden is het van belang om bereikbaarheid en verduurzaming te verbinden aan het behouden en versterken van de concurrentiepositie en het vestigingsklimaat. In het kader van het Mainport beleid voor zeehavens zal het kabinet zich inzetten voor een integrale visie op de toekomst van het Mainport-beleid van de havens en de Kamer hierover informeren. Het Havenbedrijf Rotterdam omarmt duurzame brandstoffen in het kader van klimaat- en energietransitie. Duurzame brandstof voor energievoorziening zal een steeds prominentere rol gaan innemen in de Rotterdamse haven. Het kabinet stimuleert en faciliteert de uitrol van duurzame brandstoffen in de zeehavens. In het Werkprogramma Maritieme Strategie en Zeehavens hebben overheid en sector gezamenlijk acties afgesproken om hier uitvoering aan te geven. Het is aan uw Kamer om invulling te geven aan de Parlementaire bevoegdheden om in samenwerking met kabinet de Mainport Rotterdam bestendig door de klimaat- en energietransitie te leiden. Gezien het belang van de haven voor de economie en werkgelegenheid is het in ons aller belang dat de haven ook op langere termijn vitaal blijft.
Deelt u de mening dat de huidige bedrijven in de Rotterdamse haven juist een sleutel zijn om tot verduurzaming te komen?
De bijdrage van de bedrijven die in het Rotterdams havenindustrieel complex gevestigd zijn is zeer van belang: ca. 20% van de nationale emissies komen uit dit gebied. De opgave is daarmee fors, maar tegelijkertijd biedt de grote concentratie van CO2-emissies in de haven kansen om technieken voor forse CO2-reductie kosteneffectief en grootschalig toe te passen. Havenbedrijf Rotterdam zet vol in op de klimaattransitie en onderneemt samen met de in de haven gevestigde industrie diverse initiatieven om de CO2-uitstoot terug te dringen. De CO2-reductiemogelijkheden binnen de industrie, waaronder die uit de Rotterdamse haven, wordt besproken aan de industrietafel in het kader van het Klimaatakkoord.
Welke effecten verwacht u van de stimuleringsregeling van het Havenbedrijf op schonere brandstoffen en welke aanvullende maatregelen zijn vanuit het kabinet denkbaar om de scheepvaart (binnenvaart- en zeevaart) te stimuleren te verduurzamen?
Het is vooralsnog lastig om aan te geven welke effecten te verwachten zijn van de stimuleringsregeling van het Havenbedrijf omdat de regeling nog van start moet gaan en gericht is op scheepseigenaren en charteraars die experimenteren met koolstofarme brandstoffen voor een klimaatvriendelijke scheepvaart. Het initiatief van het Havenbedrijf heeft vanzelfsprekend onze steun, het is goed dat partijen stappen zetten in het verder verduurzamen van de scheepvaart. Op de vraag welke aanvullende maatregelen vanuit het kabinet denkbaar zijn zal de Minister van IenW uw Kamer antwoorden in het kader van de in het regeerakkoord voorgenomen Green Deal die de Minister van IenW eind 2018 met de maritieme sector zal sluiten. De gesprekken daarover zijn momenteel gaande.
Hoe houden wij met elkaar de Rotterdamse haven vitaal richting 2030, 2050 en daarna? Welke concrete plannen zijn er voor biofuels, LNG, elektrificatie, waterstof en andere vormen? Welke rol kan de Tweede Kamer daarin spelen?
Zie antwoord vraag 7.