De achterstanden bij de zedenrecherche en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «In dit land kun je wegkomen met misbruik van kinderen»1 en «Behandeling van slachtoffers zedenzaken is een blamage»2?
Ja.
Kunt u verklaren dat ouders al 21 maanden wachten op de behandeling van een aangifte van kindermisbruik? Deelt u de mening dat die situatie zowel voor (de ouders van) het slachtoffer als om nieuwe slachtoffers te voorkomen onacceptabel is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet ingaan op een individuele casus. Een zedenmisdrijf kan ingrijpend zijn voor het slachtoffer en zijn of haar omgeving. Onzekerheid over vragen als «hoe nu verder, wat betekent dit voor mij, wat gebeurt er met de dader?» kan daarbij voor extra schade aan het slachtoffer zorgen. Betrokkenen in een zedenzaak hebben recht op een vlotte en professionele behandeling, op de juiste aandacht en op duidelijkheid. De politie heeft als norm om 80% van de zedenzaken uiterlijk binnen 6 maanden na aangifte naar het OM in te sturen. Deze doorlooptijd is door de politie en het OM opgesteld (ketennorm) en hierin wordt door de politie en het OM nauw samengewerkt.
Dat er langere doorlooptijden zijn, herkent de politie. De laatste jaren is de werkvoorraad toegenomen. De aanpak van zedenzaken is ook complexer en arbeidsintensiever geworden, bijvoorbeeld doordat er meer digitale onderzoeksmogelijkheden zijn. De benodigde gespecialiseerde zedenrechercheurs zijn (door verschillende oorzaken) niet altijd beschikbaar. Op sommige plekken is bijvoorbeeld sprake van een groot verloop, soms kunnen vacatures moeilijk gevuld worden of er is sprake van een hoog ziekteverzuim.
Politie en OM werken hard aan het verminderen van de voorraad en het verkorten van de doorlooptijden. De eerste resultaten hiervan lijken nu zichtbaar te worden. In het merendeel van de teams is een afname van «oudere» zaken te zien. Het grootste gedeelte van de aangiftes die langer dan een half jaar in behandeling zijn, is in eenheid Midden-Nederland. Daar gaat nu een bijstandsteam van 24 rechercheurs aan de slag.
Ook is de zedenpolitie gestart met een verbeterplan bejegening en doorlooptijden, waarin naast het op orde krijgen van de capaciteit wordt ingezet op efficiënter werken, en dat bovendien beter aansluit bij de behoefte van de slachtoffers. Concrete aanpassingen worden nu doorgevoerd. Dat gaat onder andere over een efficiëntere manier van informeren van slachtoffers, door middel van een kort informatief gesprek, of door het direct opnemen van de aangifte.
Door de toekenning van de gelden n.a.v. de motie-Klaver is extra geïnvesteerd in de uitbreiding van de capaciteit van de zedenteams. Ook zijn binnen de Politieacademie drie extra docenten aangesteld voor de zedenteams. Hierdoor is het mogelijk geworden om voortaan vier opleidingen Handelen in Zedenzaken (HZZ) per jaar te organiseren in plaats van drie. Ook heeft de politie de opleiding HZZ recent nader zeden-specifiek gemaakt, waardoor de opleidingsduur met ingang van de tweede helft van 2021 is ingekort van 30 naar 22 weken. De niet-zeden-specifieke onderwerpen zullen voortaan modulair worden aangeboden. Met ingang van oktober 2020 zijn de opleidingsplekken voor de opleiding HZZ opgehoogd van 15 deelnemers naar 20 deelnemers. Hierdoor is een versnelling aangebracht in de opleidingsduur en kunnen meer zedenrechercheurs worden opgeleid.
Klopt het dat de verdachte sinds het doen van de aangifte niet is verhoord? Zo ja, hoe strookt die situatie met uw uitspraak: «In geval van acute situaties -bijvoorbeeld bij kwetsbare slachtoffers – zal politie direct handelen naar bewind van zaken.»3?
Zoals uw Kamer weet kan ik niet ingaan op individuele gevallen. Zie verder mijn antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten op welke wijze de politie prioriteit aanbrengt binnen de aangiften van zedendelicten?
De zedenpolitie geeft, onder gezag van het OM, prioriteit aan zaken waarbij sprake is van acuut gevaar, risico op herhaling of mogelijke maatschappelijke onrust (bijvoorbeeld misbruikzaken waarbij kinderen of mensen met een verstandelijke beperking slachtoffer zijn). Ook is snel handelen van belang om vluchtige sporen veilig te stellen, zoals een medisch forensisch onderzoek bij een slachtoffer door een arts in het Centrum Seksueel Geweld. Voor dit laatste geldt een termijn van zeven dagen. Naast de spoedzaken worden de overige zaken op volgorde van binnenkomst van de aangifte behandeld.
Klopt het dat de eenheid Midden-Nederland de meeste zaken heeft die al langer dan zes maanden op afhandeling wachten (namelijk 233)? Wat is daar volgens u de verklaring voor?
Ja. Dit betekent overigens niet dat al deze zaken op de plank liggen: in verschillende fases wordt hard aan deze zaken gewerkt.
Kunt u een overzicht geven van de achterstanden bij de verschillende eenheden?
Op dit moment zijn in totaal 820 aangiftes langer dan een half jaar in behandeling, waarvan 233 aangiftes in de eenheid Midden-Nederland. De overige 587 aangiftes zijn verdeeld over de eenheden.
Herkent u de uitdagingen in het werven van nieuwe zedenrechercheurs die in het tweede artikel omschreven worden? Welke maatregelen neemt u om de instroom van zedenrechercheurs te verhogen?
Zoals ik u eerder in de Halfjaarberichten politie heb gemeld is er breed binnen de politie sprake van capaciteitstekorten en is het streven dat er in 2024–2025 weer sprake is van een evenwicht tussen de formatie en bezetting.4
De politie werkt hard aan nieuwe en zij-instroom door onder andere verkorte opleidingen, de inzet van recruiters en het versnellen van de werving- en selectieprocedure. Het is echter een probleem dat niet van de een op andere dag kan worden opgelost.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Kindermisbruik en Seksueel Geweld van 16 september aanstaande?
Ja.
Vaccinatiedrang- en dwang en coronatoegangsbewijzen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de zorg over het feit dat bedrijven, zoals het autobedrijf Leaseplan, hun klanten, bezoekers of werknemers willen dwingen om zich te vaccineren? Bent u van plan hiertegen op te treden?1
In Nederland is geen sprake van een vaccinatieplicht. Het is een eigen keuze om je al dan niet te laten vaccineren. Een werknemer is niet verplicht om zich te laten vaccineren en is ook niet verplicht om de vaccinatiestatus kenbaar te maken aan de werkgever. De werkgever is verplicht om gezamenlijk met de werknemer gezonde en veilige arbeidsomstandigheden te organiseren. De werkgever is daarvoor primair verantwoordelijk vanuit de Arbeidsomstandighedenwet en heeft hierin een zorgplicht richting zijn werknemer (artikel 3 Arbowet). In de verhouding tussen ondernemer en klant is sprake van een private partij met ondernemersvrijheid. Ondernemers mogen eisen stellen aan de toegang tot hun diensten (van bijvoorbeeld klanten), maar die eisen mogen niet strijdig zijn met het discriminatieverbod, de AWGB en de privacywetgeving. Dit volgt ook uit een advies van de Gezondheidsraad. Volgens de Gezondheidsraad mogen private partijen een vaccinatiebewijs vragen, maar onder voorwaarden. Als het in een bepaalde situatie zo ver komt dan zal de rechter uitspraak doen of de inbreuk bij wet is voorzien, of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden, proportioneel en subsidiair waren. Ik ben op dit moment met verschillende sectoren in gesprek om te inventariseren welke dilemma’s zij ervaren bij het creëren van veilige (arbeids-)omstandigheden, zoals toegelicht in mijn brief aan uw Kamer op 14 september 2021. Over de inzet van Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat hier op z’n minst sprake is van vaccinatiedrang conform de definitie van de Gezondheidsraad (advies 4 februari jl.), aangezien door deze maatregel «iemands beslissingsruimte wordt ingeperkt of iemand zodanig wordt beïnvloed dat hij of zij feitelijk minder keuzevrijheid heeft»?
Hierover kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Klopt het de huidige wet- en regelgeving bedrijven geen ruimte biedt om aan werknemers of derden te vragen hun vaccinatiestatus te delen? Hoe treedt u op tegen ondernemers die dit toch doen? Welke (juridische) mogelijkheden hebben werknemers of derden indien toch van hen wordt verlangd of geëist dat zij hun vaccinatiestatus delen?
De werkgever mag zijn werknemers vragen of ze gevaccineerd zijn. Dit heb ik verder beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 14 september 2021. Informatie hierover en de daarbij geldende voorwaarden zijn te vinden op de website rijksoverheid.nl2.
Als de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Indien zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter. Derden kunnen daarnaast ook naar het College van de Rechten van de Mens gaan als zij vinden dat ze ongelijk worden behandeld.
Hoe gaat de rijksoverheid zelf om met de vaccinatiestatus van haar werknemers, bijvoorbeeld in het leger of bij de politie? Kunt u garanderen dat geen enkele werknemer van de rijksoverheid voor- of nadelen zal ondervinden van zijn vaccinatiestatus? Kunt u garanderen dat de rijksoverheid in geen enkele situatie een werknemer zal vragen naar zijn vaccinatiestatus?
Voor de rijksoverheid gelden dezelfde regels als voor andere werkgevers. Voor militairen geldt een bestaande wettelijke uitzondering als het gaat om de vaccinaties.
Herinnert u zich het wetgevingsoverleg van 6 mei jl. over de invoering van coronatoegangsbewijzen, waar u onder andere het volgende zei: «Ik verwacht dat je voor de meeste settings geen toegangstesten meer nodig hebt op het moment dat je in de zomer zit. Alleen in de settings waarbij je de 1,5 meter wilt loslaten en met veel mensen bij elkaar bent, verwacht ik dat je in de zomer nog toegangstesten nodig zult hebben, in de maand augustus dus bijvoorbeeld.»Erkent u dat uw verwachting destijds was dat de coronatoegangsbewijzen slechts gebruikt zouden worden voor grotere evenementen in de zomerperiode? Waarom is het volgens u proportioneel om het gebruik van coronatoegangsbewijzen na 20 september te verlengen en zelfs aan te scherpen?2 Wanneer bent u van plan om te stoppen met het verplicht stellen van coronatoegangsbewijzen?
Het virus is grillig en het verloop ervan heeft ons allen meermaals verrast. Mijn verwachtingen over de inzet van een coronatoegangsbewijs waren als gevolg daarvan gebaseerd op het epidemiologische beeld op dat moment. In de zomer heeft de deltavariant gezorgd dat we in een nieuwe situatie kwamen door de significant hogere besmettelijkheid. Daarnaast heb ik in debatten aangegeven dat de inzet van een coronatoegangsbewijs nodig kan zijn bij het loslaten van de veilige afstandsnorm en op plekken waar veel mensen bij elkaar komen. Over de wijze waarop het kabinet coronatoegangsbewijzen inzet en de motivering daarvan heb ik uw Kamer in mijn brief van 14 september jl. geïnformeerd.
Wat is uw reactie op Israëlisch onderzoek waaruit blijkt dat natuurlijke immuniteit als gevolg van een doorgemaakte infectie langdurigere en sterkere bescherming geeft tegen de deltavariant van COVID-19 dan het Pfizervaccin?3 Welke consequenties heeft dit voor het kabinetsbeleid? Overweegt u bijvoorbeeld om de geldigheid van het herstelbewijs (nu zes maanden) te verlengen?
Zowel vaccinatie als het doormaken van een infectie geeft een goede bescherming tegen een ernstig ziekteverloop na besmetting met het SARS-CoV-2 virus. Er wordt onderscheid gemaakt in de geldigheidsduur van het vaccinatiebewijs en het herstelbewijs. Het herstelbewijs is 180 dagen geldig, waarmee op dit moment de Europese richtlijn wordt gevolgd.
In het debat van 16 september 2021 zijn twee moties aangenomen met het verzoek om te onderzoeken of (1) de geldigheidstermijn van herstelbewijzen verlengd kan worden en (2) of serologische testen toegelaten kunnen worden als grond voor een herstelbewijs. Deze moties worden op dit moment uitgewerkt, waarbij het OMT om advies is gevraagd.
Waarom mag voor een (internationaal geldig) herstelbewijs alleen een PCR-test worden gebruikt en geen bloedtest of antigeentest?4
Het is per EU-Verordening vastgesteld dat enkel NAAT-testen (waaronder PCR-testen) kunnen leiden tot een herstelbewijs. Met een bloedtest(serologie) kan het moment van infectie niet worden vastgesteld. Daarom kan deze test niet worden gebruikt voor een herstelbewijs met een bepaalde duur. Over het gebruik van antigeentesten kon in de EU geen overeenstemming worden bereikt.
Zijn de resultaten van het onderzoek naar natuurlijke immuniteit op Urk inmiddels bekend?5 Is u in algemene zin bekend in hoeverre er onder niet-gevaccineerden sprake is van natuurlijke immuniteit als gevolg van een doorgemaakte infectie?
Sanquin doet doorlopend onderzoek naar de aanwezigheid van antistoffen tegen het SARS-CoV-2 virus. Eind juli had 93 procent van de bloedbankdonoren antistoffen tegen het virus. Deze antistoffen kunnen gevormd zijn als gevolg van vaccinatie of van een doorgemaakte infectie. Specifiek in Urk had in april een hoger percentage van de bevolking antistoffen tegen het coronavirus dan de bloedbankdonoren. Dit suggereert dat op dat moment relatief veel inwoners van Urk de infectie hadden doorgemaakt.
Kunt u aangeven in welke mate er sprake is van transmissie van COVID-19 door gevaccineerden? Hoe groot is het verschil met de mate waarin niet-gevaccineerden COVID-19 kunnen doorgeven aan anderen?
Uit de beschikbare onderzoeksresultaten blijkt dat de beschikbare vaccins ook bescherming bieden tegen transmissie van het coronavirus7. Volgens het ECDC blijkt uit de beschikbare studies een reductie van transmissie van ca. 58–88%. Het OMT heeft in haar meest recente advies aangegeven dat uit berekeningen blijkt dat de kans dat een ongevaccineerd persoon besmettelijk virus bij zich draagt en daarmee potentieel besmettelijk is voor anderen, ook na een negatieve antigeensneltest nog altijd circa tweemaal zo groot is als de kans dat een volledig gevaccineerd persoon het virus draagt.8 De WHO geeft verder ook aan dat recente studies laten zien dat de effectiviteit van vaccins tegen infectie ook bij de deltavariant hoog zijn, hoewel mogelijk iets verminderd ten opzichte van de alfa variant9. De Gezondheidsraad geeft daarnaast aan dat bescherming van vaccins tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname onverminderd zeer hoog blijven10.
Het beleid ten aanzien van families van Afghaans-Nederlandse medewerkers |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ank Bijleveld (CDA) |
|
Klopt het dat er binnen het kabinet een meningsverschil was over de toepassing van de IND-norm inzake het beschermen van familieleden? Zo ja, wat was de kern van de discussie?1
Het kabinet heeft in de ministerraad van 9 juli jl. gezamenlijk besloten dat de voorwaarden die al sinds 2014 gelden voor de overkomst van gezinsleden van tolken ook gaan gelden voor het lokale ambassadepersoneel in het kader van de evacuaties uit Afghanistan. Voor nadere details over de besluitvorming verwijzen wij de Kamer naar het feitenrelaas dat de Kamer op 7 september jl. (Kamerstuk 2021Z15021) toekwam.
Deelt u de mening dat de IND-norm van het kerngezin in sommige gevallen te smal kan zijn vanwege het zogenaamde «afgeleid risico» voor ouders, broers of zussen? Zo nee, waarom niet?
Bij het bepalen welke gezinsleden mee kunnen reizen met de hoofdpersoon die valt onder de doelgroep voor evacuatie is de feitelijke gezinsband als criterium gehanteerd. Het gaat daarbij in beginsel om echtgenoot/partner en minderjarige en jongvolwassen kinderen.
Voor hoeveel mensen heeft u het beginsel van het «afgeleid risico» in uw beslissing betrokken voor het lokale personeel van de Nederlandse ambassade in Kabul?
Al voordat het evacuatieproces vanuit Afghanistan in werking trad, waren er individuele dossiers opgesteld voor visumverstrekking aan de 36 lokale medewerkers en 2 voormalige lokale medewerkers (die daarna via een contractant werkten op de ambassade) en hun gezinsleden. Een aantal van hen heeft daarbij om een uitzondering verzocht (voor additionele gezinsleden buiten het kerngezin), op grond van de bijzondere afhankelijkheid van deze inwonende gezinsleden.
Naar aanleiding van de bespreking in een bewindsliedenoverleg op 14 augustus jl. hebben de betrokken bewindspersonen op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken besloten dat voor het lokale ambassadepersoneel naast het kerngezin ook inwonende afhankelijke gezinsleden in aanmerking kunnen komen voor evacuatie. Reden hiervoor is dat lokale stafleden tot het eind toe nodig waren in Afghanistan om de ambassade zo lang mogelijk open te kunnen houden; zij waren dus niet in de gelegenheid om afhankelijke gezinsleden elders in veiligheid te brengen. In totaal gaat het om 47 gezinsleden van de lokale medewerkers die voor evacuatie in aanmerking kwamen.
Dit betreft geen beleidswijziging, maar maatwerk dat is toegepast om zo lang als mogelijk met de gehele staf te kunnen doorgaan met (het voorbereiden van) de evacuatie.
Klopt het dat de criteria ruimhartiger zijn toegepast voor het ambassadepersoneel omdat zij eerder beoordeeld zijn, voorafgaand aan de val van Kabul?
Zie antwoord vraag 3.
Indien sprake was van een beleidswijziging, waarom is deze niet aan de Kamer voorgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u dat sprake is van willekeur, waarbij voor de één wel en voor de ander geen ruimhartige criteria opgaan (lees: het afgeleid risico)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat het «afgeleid risico» te allen tijde en in alle gevallen gelijkelijk wordt gehanteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over Afghanistan op dinsdag 7 september?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Opnieuw uitstel van sloop/nieuwbouw in Ten Boer. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het plan dat Plegt-Vos heeft verstuurd naar 25 van de 60 woningen aan de Blinkerdlaan in Ten Boer met het bericht dat de gemeente niet meer wisselwoningen wil bouwen en dat zij daarom weer twee jaar moeten wachten?
Ik ben ervan op de hoogte dat er op dit moment 35 wisselwoningen beschikbaar zijn voor de eigenaren aan de Blinkerdlaan in Ten Boer en dat de versterking van de woningen aan de Blinkerdlaan gefaseerd plaatsvindt.
Is u bekend dat deze woningen al in 2017 zijn geïnspecteerd en vallen onder Batch 1588? Wat is uw reactie op het feit dat deze bewoners na 4 jaar nu weer bijna twee jaar moeten wachten op een veilig thuis? Draagt dit volgens u bij aan het herstel van vertrouwen?
Het is mij bekend dat deze woningen al in 2017 zijn geïnspecteerd en onder batch 1588 vallen. Uitgangspunt in batch 1588 is dat eigenaren zelf de tijdelijke huisvesting regelen. Het subsidiebudget van de gemeente voor batch 1588 houdt hier ook rekening mee. Het zelf regelen van de wisselwoningen blijkt voor veel eigenaren echter ingewikkeld. Daarom heeft de gemeente Groningen de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) gevraagd hierin te faciliteren. De NCG heeft daartoe wisselwoningen beschikbaar gesteld. Dit aantal wisselwoningen is voldoende om de versterking in twee fasen te kunnen uitvoeren.
Het uitgangspunt van tijdelijke huisvesting is dat bewoners om de beurt gebruikmaken van de wisselwoningen. Omdat de versterkingsopgave door het beëindigen van de gaswinning en de nieuwste inzichten (de gewijzigde NPR9998-richtlijn) lichter wordt, ligt het niet voor de hand meer wisselwoningen te bouwen in Ten Boer.
Dat betekent voor dit specifieke project dat de aannemer in 2022 start met de sloop van de eerste 35 woningen, en een jaar later met de overige 25. Deze fasering hangt samen met een fasering van werkzaamheden door nutsbedrijven en herinrichting van het openbaar gebied. Voor sommige bewoners betekent dit inderdaad dat zij later aan de beurt zijn.
Kan in een overzicht worden weergegeven hoeveel wisselwoningen er per gemeente nodig zijn? Hoeveel zijn er al gebouwd? Hoeveel worden er op korte termijn gebouwd? Om welke gemeenten gaat het dan? Hoeveel tekorten zijn er? Is er voldoende budget?
Op basis van het meerjaren versterkingsplan (MJVP) kan worden berekend welke behoefte aan wisselwoningen er is tot aan het einde van de versterkingsoperatie en wat de hieraan verbonden kosten zijn. Het MJVP wordt eind dit jaar vastgesteld (Kamerstukken II 2020/2021, 33 529, nr. 872). In de voorbereiding daarvan is gebleken dat meer tijdelijke huisvesting nodig is dan er nu beschikbaar is. Er is een projectgroep ingericht die zoekt naar oplossingen, zoals de inzet van huur via private aanbieders en recreatiewoningen.
In de onderstaande tabel treft u een overzicht waarin wordt weergeven hoeveel wisselwoningen per gemeente reeds zijn gebouwd en op korte termijn zullen worden gebouwd.
273
178
213
664
120
42
16
178
40
23
80
143
20
0
30
50
0
0
0
0
453
243
339
1.035
In mijn brief van 25 juni jl. (Kamerstukken II 2020/2021, 33 529, nr. 872) heb ik uw Kamer laten weten dat de NCG € 22 mln. bijdraagt voor de meerkosten van tijdelijke huisvesting. Daarmee is er voldoende budget gereserveerd voor wisselwoningen in batch 1588.
Welke argumenten geeft de gemeente Groningen dat zij niet meer wisselwoningen wil bouwen? Wat gaat u er aan doen om te zorgen dat deze wisselwoningen wel worden gebouwd?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het bericht uit 2017, waarin uw voorganger aangeeft dat de versterking binnen vijf jaar afgerond moet zijn?1 Kunt u uitleggen waarom u slechts 8% van de opgave voor elkaar heeft gekregen? Wanneer gaat de versnelling nu echt plaatsvinden?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en de NCG is om alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden. De streefdatum om de uitvoering van de versterking te voltooien is 2028. De realisatie van deze ambities is afhankelijk van een aantal randvoorwaarden, met name rondom de beschikbare bouwcapaciteit, de werking van de typologieaanpak en het aantal herbeoordelingen waarvoor bewoners kiezen.
Circa 1.500 adressen zijn daadwerkelijk in uitvoering. Het streven van de NCG is om in 2021 in totaal voor 1.500 adressen het versterkingsproces af te ronden, een verdubbeling ten opzichte van 2020. Dit is volgens de NCG nog steeds haalbaar. Daarnaast verwacht de NCG de in de eerste helft van dit jaar opgelopen vertraging bij het aantal opnames en beoordelingen in de tweede helft van dit jaar in te halen en uit te komen op in ieder geval 2650 opnames en 4.000 beoordelingen. Bij het bereiken van deze aantallen speelt de invoering van de typologieaanpak een belangrijke rol. Met deze aanpak kan de NCG bepaalde typen woningen eenvoudiger en sneller opnemen en beoordelen. Tevens pakt de NCG naast de complexere projecten meer panden op waarbij lichtere versterkingsmaatregelen nodig zijn. Dit betekent dat meer panden sneller veilig zullen zijn.
Hoe plaatst u de opmerking van demissionair Minister-President tijdens zijn bezoek aan Groningen drie weken geleden: «Het gaat de goede kant op?» Bent u dat met hem eens? Zo ja, wat gaat er dan precies de goede kant op?
Ja, ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.
Bezuinigingen op het openbaar vervoer |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken tijdens het tweeminutendebat van 8 juli 2021 over bezuinigingen op het openbaar vervoer, waaronder op sociale veiligheid?1
Het is mij bekend dat mijn voorganger tijdens het Tweeminutendebat OV en Taxi op 8 juli jl. heeft gereageerd op vragen over mogelijke bezuinigingen op het openbaar vervoer, waaronder op sociale veiligheid.
Klopt het dat u daarin heeft gesteld dat zorgen over mogelijke bezuinigingen op verbindingen, frequenties, haltes en/of sociale veiligheid, en hogere tarieven, voorbarig zouden zijn, omdat in de transitieplannen de aangepaste beschikbaarheidsvergoedingen nog niet volledig meegenomen zouden zijn? Wat vindt u er nu van?
Met de brief van 25 juni jl.2 is uw Kamer geïnformeerd dat de plannen, die dit voorjaar zijn opgesteld door vervoerders en overheden, er nog van uit gingen dat er na het derde kwartaal van 2021 geen sprake meer zou zijn van een beschikbaarheidsvergoeding. Dit scenario zou op veel plaatsen leiden tot een aanzienlijke verschraling van het OV en de dienstverlening. Met het huidige financiële kader voor 2022 kunnen de vervoerders dit nu actualiseren en in overleg met hun concessieverlener volgens de reguliere systematiek vertalen in vervoerplannen voor 2022. De eerdere zorgen omtrent mogelijke drastische bezuinigingen waren dus gebaseerd op een voorlopig financieel kader, terwijl de constructieve gesprekken daarover nog liepen. NS werkt ook aan een transitie- en vervoersplan voor 2022 en stemt dit af met het Ministerie van IenW als concessieverlener. Actualisatie van de vervoerplannen vindt momenteel plaats. Ik zal u hier dit najaar over informeren.
Hoe verhoudt dit zich tot berichten dat bijvoorbeeld de RET werkt aan plannen om 26% te bezuinigen op de sociale veiligheid?2
Decentrale overheden en vervoerders moeten en mogen hun eigen afwegingen maken in de transitie naar een toekomstvast OV-systeem. Volgens de OV-autoriteit MRDH bevat het in augustus gepubliceerde maatregelenpakket van de RET een mix van vervoerkundige maatregelen, inzet op sociale veiligheid en besparingen op de interne bedrijfskosten. De RET heeft daarbij laten weten dat zij geen 26% op het totale budget van sociale veiligheid bezuinigt, maar 25% op een breder aantal onderdelen. De bezuiniging op het sociale veiligheid budget is hier slechts een onderdeel van. Dit maatregelenpakket is afgestemd met de MRDH, als concessieverlener. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Bent u ook de hoogte van de nieuwe versoberde dienstregeling die op 30 augustus jl. is ingegaan? Klopt het dat de diverse spitsritten en de weekendmetro’s zijn geschrapt? Klopt het dat in Ridderkerk en Albrandswaard ingrijpende versoberingen zijn doorgevoerd?3
Volgens de verantwoordelijke OV-autoriteit, MRDH, is er per 30 augustus 2021 geen sprake van een nieuwe versoberde dienstregeling en het schrappen van spitsritten en de weekeinde metro. Ten opzichte van het pakket van maatregelen dat begin 2021 is ingevoerd zijn er per 30 augustus 2021 alleen enkele wijzigingen doorgevoerd. MRDH geeft aan dat in het plan meer metroritten zitten en op een aantal routes meer busritten in de spits, beide ten behoeve van het bieden van capaciteit voor de verwachte toename van de vervoersvraag, en op een aantal andere routes minder bus- en tramritten. De weekendmetro (vrijdag- en zaterdagnacht) rijdt in Rotterdam al niet sinds maart 2020 omdat de nachthoreca niet open is. Bij heropening daarvan wordt ook de opstart van de weekendmetro weer in overweging genomen. Volgens MRDH zijn er per eind augustus 2021 een aantal aanpassingen in de dienstregeling voor o.a. Albrandswaard en Ridderkerk. MRDH heeft laten weten d.m.v. subsidies aan gemeenten voor alternatief lokaal maatwerkvervoer te zorgen. Voor Ridderkerk betekent dat bijvoorbeeld dat er plannen zijn voor een extra buurtbus. De aanpassingen zijn door de provinciale OV-autoriteit afgestemd met de consumentenorganisaties bij MRDH.
Bent u ook op de hoogte van de bezuinigingen die Hermes inmiddels heeft doorgevoerd? Klopt het dat het openbaar vervoer daar per 1 januari ingrijpend wordt afgeschaald? Klopt het dat de frequentie op diverse busdiensten gehalveerd wordt?4
Volgens de betreffende OV-autoriteit, namelijk de provincie Noord-Brabant is er bij Hermes geen sprake van een extra afschaling in 2022 t.o.v. 2021. De dienstregeling in Zuidoost-Brabant is in 2021 aangepast aan de weggevallen vraag door frequentieverlagingen toe te passen op hoogfrequente lijnen naar o.a. Eindhoven Airport en de High Tech Campus Eindhoven, het (tijdelijk) niet meer aanbieden van scholierenlijnen, spitslijnen en spitsritten en het vervallen van lijnen in de avonduren. De dienstregeling voor 2022 is zo vormgegeven dat Hermes snel en gericht kan opschalen zodra de reizigersaantallen daar aanleiding toe geven. De aanpassingen zijn door de provinciale OV-autoriteit afgestemd met het reizigersoverleg Brabant en de gemeenten.
Denkt u dat het verstandig is dat er bezuinigd wordt op een veilig ov-netwerk, waarbij ov-surveillanten, boa’s, servicemedewerkers, conducteurs en cameratoezicht samen zorgen voor voldoende toezicht en een veilige reis?
De veiligheid van reizigers en het OV-personeel blijft altijd voorop staan. De vervoerders hebben laten weten te zullen zorgen voor veilig openbaar vervoer, ook na de bezuinigingen. De RET, EBS en HTM hebben in hun plannen laten weten (bezuinigings)maatregelen te nemen die zullen raken aan de omvang en de vorm van de maatregelen die worden genomen in het kader van de sociale veiligheid van openbaar vervoer. In sommige gevallen betekent dit bijvoorbeeld verminderde inzet van conducteurs, wat opgevangen zal worden door middel van o.a. cameratoezicht. Vervoerders zullen de mogelijke effecten van de door hen voorgenomen maatregelen monitoren, zodat er op tijd bijgesteld kan worden als daar behoefte aan blijkt te zijn.
Hoeveel hebben ov-bedrijven inmiddels bezuinigd in de afgelopen tijd vanwege de coronacrisis? Hoeveel gaan ze nog bezuinigen in de komende periode? Wat zijn de gevolgen hiervan? Hoeveel ov-bedrijven zullen ritten afschalen?
De verantwoordelijkheid voor het regionale OV-aanbod ligt primair bij de regionale OV-autoriteiten en de vervoerders. Zij zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een optimaal aanbod en sluiten concessies af waarin hierover afspraken zijn vastgelegd. De interne bedrijfsvoering en kostenbesparingen van de ov-bedrijven zijn een verantwoordelijkheid van het management en de aandeelhouders van deze bedrijven. Ik volg de effecten van de genoemde afspraken in de regionale concessies op het aanbod en de prestaties van het OV nauwlettend en waar nodig wordt dit besproken in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad. Het aanbod en de prestaties is immers wat de reiziger er van merkt in de dienstregeling en de geboden service. In de Kamerbrief van 25 juni jl. en tijdens het tweeminutendebat OV en Taxi op 8 juli jl. heeft mijn voorganger aangegeven dat ze met de sector een adequaat OV-voorzieningenniveau heeft afgesproken waarbij grofmazige afschaling ongewenst is. Voor het stads- en streekvervoer hebben de decentrale overheden en vervoerders dan ook noodzakelijke maatregelen geïnventariseerd om de continuïteit en kwaliteit van het vervoer te borgen en de mogelijkheden om het vervoersaanbod te optimaliseren. Als randvoorwaarde voor de optimalisatie van het aanbod heeft mijn voorganger in het NOVB afgesproken dat de basisprincipes van beschikbaarheid en veiligheid van het OV als duurzame mobiliteitsvorm niet in het geding mogen komen. Het is gebruikelijk dat overheden en vervoerders op concessieniveau (doorlopend) kijken naar de optimalisatie van het aanbod. Dat was voor de corona pandemie al zo en dat blijft zo. De vervoerders werken momenteel aan het actualiseren van de vervoerplannen voor 2022 en, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, informeer ik uw Kamer dit najaar hierover.
Kunt u uitsluiten dat de versoberingsacties van de ov-bedrijven zullen leiden tot hogere ritprijzen? Zo nee, waarom niet?
De tarieven voor het regionale vervoer zijn een bevoegdheid van de decentrale overheden die de concessies verlenen. Het lijkt op dit moment niet voor de hand te liggen dat decentrale overheden op basis van de versoberingsacties de ritprijzen zullen verhogen. Het doel van de maatregelen is immers juist de kosten te beperken en mogelijkheden te zoeken om de dienstregelingen zo te optimaliseren dat vraag en aanbod meer met elkaar in evenwicht worden gebracht. Dat staat overigens los van de jaarlijkse indexatie van de tarieven op basis van inflatie en kostenontwikkeling.
Waarom lopen de ov-bedrijven kennelijk op deze zaak vooruit? Kunt u in overleg treden met de ov-bedrijven om hun bezuinigingsplannen op te schorten, totdat volledige duidelijkheid ontstaat over de beschikbaarheidsvergoedingen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Met het huidige financiële kader voor 2022 kunnen de vervoerders hun plannen actualiseren en in overleg met hun concessieverlener volgens de reguliere systematiek vertalen in vervoerplannen voor 2022. NS werkt ook aan een transitie- en vervoersplan voor 2022 en stemt dit af met het Ministerie van IenW als concessieverlener. Actualisatie van de transitieplannen vindt momenteel plaats. Ik zal u hier dit najaar over informeren.
Bent u bereid om de ov-bedrijven voor 100% te compenseren voor de al dan niet tijdelijke terugval in reizigers als gevolg van corona, ook door structureel veranderde reispatronen, bijvoorbeeld als gevolg van meer thuiswerken?
Het openbaar vervoer vervult een belangrijke rol als laagdrempelige en duurzame keuze van de reiziger in haar/zijn deur-tot-deur reis. Ook voor de langere termijn, wanneer de reizigersaantallen naar verwachting weer toenemen, moet het OV haar rol kunnen blijven pakken in de uitdagingen ten aanzien van bereikbaarheid, sociale veiligheid en duurzaamheid. De beschikbaarheidsvergoeding vergoedt tot 93%–95% van de kosten. Hiermee is en wordt grofmazige afschaling voorkomen. De vervoerders hebben het afgelopen jaar geen grote ontslagen hoeven doorvoeren en de reiziger heeft ook tijdens de coronacrisis kunnen rekenen op betrouwbaar OV. Voor de continuïteit van de OV-sector is het wenselijk dat vervoerders verliezen zo veel mogelijk kunnen beperken. Daarom is de werking van de regeling BVOV 2021 aangepast ten opzichte van 2020. Vervoerders kunnen de 5–7% kosten die niet door de regeling worden vergoed, in overleg met de concessieverleners invullen. Ook in de regeling voor 2022, waarover uw Kamer op 25 juni is geïnformeerd, is dit het geval.
Deelt u de mening dat iedere compensatie die minder is dan 100%, toch zal leiden tot alternatieve compensatie door de ov-bedrijven zelf, die weer zal leiden tot bezuinigingen op verbindingen, frequenties, haltes en/of sociale veiligheid, en/of hogere tarieven?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat u deze onwenselijke gang van zaken dient te voorkomen door de ov-bedrijven voor 100% te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
LTO Noord wil verlenging mest uitrijden vanwege hevige regenval |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
In hoeverre is bij u bekend dat vanwege de hoeveelheid regen die de afgelopen zomer in Noord-Nederland is gevallen boeren in de problemen zijn gekomen met het uitrijden van mest?1
Erkent u dat dit, en de aanhoudende natte weersomstandigheden, effect heeft op het uitrijden van mest?
Kunt u aangeven welke verplichtingen boeren hebben met betrekking tot het uitrijden van mest en hoe deze verplichtingen onderbouwd zijn?
Bent u bereid om gehoor te geven aan het verzoek van LTO Noord om de periode om mest uit te rijden met twee weken te verlengen? Zo ja kunt u de sector ruim voor 15 september aanstaande duidelijkheid geven? Zo nee waarom niet?
Het vertrek van minister Van Nieuwenhuizen van Infrastructuur en Waterstaat. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de functie van mevrouw Van Nieuwenhuizen als lobbyist bij Vereniging Energie-Nederland, branchevereniging van onder meer energiebedrijven Shell, Eneco, RWE, GasTerra, Vattenfall, BP en Essent, op zijn minst een mogelijk belangenconflict verenigt met de portefeuille Infrastructuur en Waterstaat die zij als Minister bekleedde?
In de nieuwe functie van mevrouw Van Nieuwenhuizen staat de energiesector centraal. De Minister van EZK draagt beleidsverantwoordelijkheid voor de energiesector. De energiesector is primair afhankelijk van zijn besluitvorming. Tegelijkertijd zijn daarbij op specifieke onderdelen ook aangelegenheden in het geding die behoren tot de verantwoordelijkheid van onder meer de Minister van IenW. Hierbij is te denken aan de betrokkenheid van IenW bij aanwijzing van gebieden op zee die geschikt zijn voor windenergie. Op grond van het lobbyverbod (oud-) bewindspersonen, mag mevrouw Van Nieuwenhuizen daarover gedurende twee jaar geen lobby-contact hebben met de ambtenaren van het Ministerie van I&W.
Kunt u bevestigen dat mevrouw Van Nieuwenhuizen zodra zij met Vereniging Energie-Nederland was overeengekomen hiervoor als lobbyist aan de slag te gaan haar ambt niet ogenblikkelijk heeft neergelegd, maar is blijven functioneren als Minister in de wetenschap dat daarmee een groot integriteitsvraagstuk ontstaat en indien het antwoord daarop bevestigend luidt, hoe lang heeft deze periode geduurd?
Vereniging Energie Nederland heeft mevrouw Van Nieuwenhuizen op 31 augustus 2021 benoemd tot haar voorzitter. Mevrouw Van Nieuwenhuizen heeft per diezelfde dag haar ontslag als Minister aangeboden aan de Koning. Zij zal de nieuwe functie vervullen vanaf 1 oktober 2021. In de aanloop naar de benoeming heeft zij op 28 juli 2021 een verklaring geaccordeerd (zie bijlage) waarin zij de secretaris generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van haar ministerschap zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden.
Kunt u beamen dat het schaamteloos is dat een Minister zonder blikken of blozen overstapt naar een functie die is gericht op het beïnvloeden en ombuigen van het beleid van hetzelfde kabinet waarvan zij deel heeft uitgemaakt en dezelfde Eerste Kamer en Tweede Kamer waarvan zij het vertrouwen genoot?
Het is, binnen wettelijke kaders, aan een Minister zelf om te bepalen welke functies hij of zij vervult na het vervullen van het ministersambt.
Bent u het ermee eens dat het abrupte vertrek van mevrouw Van Nieuwenhuizen de innige en tevens onwenselijke vervlechting van het grote bedrijfsleven met de overheid en politiek illustreert?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat voor bewindslieden die vertrekken een afkoelperiode van bijvoorbeeld vier jaar nodig is voordat ze werkzaam worden bij een bedrijf of instelling waarvan de activiteiten onmiskenbaar raakvlakken hebben met de portefeuille die zij in het kabinet behartigen, om zodoende zelfs de schijn van belangenverstrengeling en schending van de integriteit te voorkomen?
In de brief van het kabinet aan de Tweede Kamer van 6 juli 2021 (Kamerstukken II 2020/21, 35 570 VII, nr. 107) over het nalevingsverslag van de GRECO is gesteld dat het kabinet zich nog beraadt op nadere maatregelen die betrekking hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden.
Bent u bereid het kabinet te bewegen tot een toezegging namens alle bewindslieden dat vanaf nu geen enkele bewindspersoon zonder afkoelingsperiode van bijvoorbeeld vier jaar zal overstappen naar een bedrijf dat of instelling die onmiskenbaar raakvlakken heeft met de portefeuille die hij of zij bekleedt?
Nee, omdat een dergelijke toezegging in strijd is met artikel 19, derde lid van de Grondwet op grond waarvan iedere Nederlander het recht heeft op vrije keuze van arbeid, behoudens de beperkingen bij of krachtens de wet gesteld. Die wettelijke beperkingen zijn er niet voor bewindspersonen. De vraag of, en zo ja welke, wettelijke regels gesteld zouden moeten worden voor (gewezen) bewindspersonen vergt een zorgvuldig besluitvormingsproces, dat betrokken wordt bij de opvolging van bovengenoemde brief.
Bent u het ermee eens dat een onverhoopt ontkennend of ontwijkend antwoord op voorgaande vragen het vertrouwen in onze democratie ondermijnt, omdat daaruit een minachting spreekt voor het ambt van Minister of Staatssecretaris en de vanzelfsprekendheid van een draaideurlobbycratie waar de geldelijke belangen en carrière van bewindslieden kennelijk belangrijker zijn dan de eervolle positie om Nederland te dienen in een hoge positie die weinigen is gegeven?
Nee.
Gaswinning onder de Waddenzee |
|
Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de verontwaardigde reacties op het bericht «ministerie is voor gasboring bij Ternaard, waddenvereniging woedend»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Klopt het dat gaswinning in dit gebied bodemdaling kan veroorzaken? Zo ja, zijn de invloeden van bodemdaling op de Wadden onderzocht? Zo nee, op welke bronnen baseert u dat er geen bodemdaling zal plaatsvinden? Waarom zou gaswinnen onder de Waddenzee niet of tot minder bodemdaling leidden dan winning onder land, waar de bodem veel harder daalt, dan de zeespiegel stijgt?
Gaswinning onder de Waddenzee kan leiden tot bodemdaling. De bodem van de Waddenzee past zich echter op natuurlijke wijze aan de bodemdaling door gaswinning aan door extra zand en slib (sediment) aan te voeren uit de Noordzeekustzone. Om de natuurwaarden van de Waddenzee te beschermen, is een veilige gebruiksruimte voor bodemdaling vastgesteld waarbinnen de gaswinning kan plaatsvinden, zonder dat dit negatieve effecten op de natuurwaarden tot gevolg heeft. Zolang de bodemdaling binnen de vastgestelde gebruiksruimte blijft, is de bodemdaling niet waarneembaar aan het wadoppervlak. Als blijkt dat de bodemdaling of zeespiegelstijging sneller verlopen dan verwacht en onvoldoende worden gecompenseerd door de sedimentatie van zand en slib dan zal de winning worden beperkt of gestopt. Dit is het «hand aan de kraan»-principe. Deze systematiek is er op gericht om zowel de feitelijke bodemdaling als negatieve effecten tijdig waar te nemen en daarmee onomkeerbare schade aan de natuur te voorkomen. Dit wordt nauwkeurig in de gaten gehouden op basis van een uitgebreid meet- en monitoringsprogramma en onafhankelijke toetsing door de Auditcommissie gaswinning onder de Waddenzee.
Uit de recente evaluatie van het «hand aan de kraan»-principe (Kamerstuk 29 684; 33 529, nr. 218), waarbij de beschikbare wetenschappelijke kennis op het gebied van bodemdaling is betrokken, is gebleken dat er tot op heden geen sprake is geweest van een situatie waarin bijsturing nodig is geweest. Dit betekent dat het «hand aan de kraan»-principe de natuurwaarden van de Waddenzee adequaat beschermt als het gaat om de thans vergunde gas- en zoutwinning.
Beaamt u dat een besluit over gaswinning in dit gebied samen met regionale overheden zoals de provincie Friesland en de gemeente Noardeast-Fryslan genomen moet worden? Zo nee, waarom niet?
Op basis van een wijziging van de Mijnbouwwet in 2017 is de adviesrol van regionale overheden in vergunningsprocedures voor mijnbouwactiviteiten verder versterkt. Voor mij zijn deze adviezen zeer belangrijk. Dat laat echter onverlet dat ik niet per definitie alle adviezen kan overnemen, omdat ik gehouden ben aan de wettelijke kaders inclusief weigeringsgronden als vastgelegd in de Mijnbouwwet.
In 2016 is het project gaswinning Ternaard als pilot aangewezen om te experimenteren met (participatie) instrumentarium van de omgevingswet. Deelnemers aan de pilot zijn het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, de NAM, de gemeente Noardeast-Fryslân, Wetterskip Fryslân en de provincie Fryslân. Op basis van een intensief omgevingsproces zijn nadere afspraken gemaakt tussen de operator en de omgeving over de wijze waarop effecten van gaswinning worden beoordeeld, hoe de effecten worden gemonitord, wat er gebeurt indien effecten groter zijn dan vooraf verwacht en ook hoe omgegaan zal worden met eventueel optredende schade. Daarbij zijn met betrokken partijen thema’s geadresseerd als de kans op aardbevingen, bodemdaling, verzilting, waterveiligheid en aantasting van natuurwaarden. Deze aspecten komen aan bod in de vergunningsprocedure.
Wat is uw reactie op de zienswijze van de provincie en de gemeente betreffende dit voorlopige bestemmingsbesluit?
De gronden waarop vergunningen geweigerd of ingetrokken kunnen worden of waarop voorschriften kunnen worden gebaseerd, liggen vast in wet- en regelgeving. De kaders voor mijnbouwactiviteiten zijn onder meer vastgelegd in de Mijnbouwwet, de Wet natuurbescherming, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de structuurvisie Waddenzee. Indien een aanvraag voldoet aan de wettelijke vereisten dan ben ik gehouden deze af te geven. Dat is ook passend bij het beleid om gas te blijven winnen in eigen land, zolang dat gas nodig is. De besluitvorming is gebaseerd op een zorgvuldig proces dat ook recht doet aan de rechtszekerheid voor de aanvrager. Binnen dit juridische kader betrek ik de adviezen van regionale overheden in mijn besluitvorming.
De adviezen van de provincie Fryslân en de gemeente Noardeast-Fryslân heb ik tezamen met de adviezen van TNO, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Mijnraad betrokken in mijn beoordeling van het winningsplan. Op basis van een integrale afweging van de adviezen en de onderzoeken die zijn gedaan, kom ik tot de conclusie dat er geen gronden zijn om de instemming met het winningsplan (gedeeltelijk) te weigeren. Voor de inhoudelijke beoordeling verwijs ik u naar het ontwerpinstemmingsbesluit zoals dat is gepubliceerd op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland1.
Hoe beziet u de keuze voor gaswinning in de Waddenzee in het licht van het onlangs verschenen Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) rapport en de urgentie om zo spoedig mogelijk te stoppen met het gebruik van fossiele brandstoffen?
Het recent verschenen IPCC-rapport bevestigt nogmaals het belang om te verduurzamen. Daarom zet het kabinet in op het decarboniseren van het gassysteem door middel van energiebesparing en het vervangen van aardgas door elektriciteit, groen gas, duurzame waterstof en duurzame warmte. Deze omslag is echter niet van de ene op de andere dag gerealiseerd. De verwachting is dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens. Het stoppen met aardgaswinning in Nederland, ook onder de Waddenzee, lijkt in het kader van het terugbrengen van broeikasgassen contraproductief. In een recent onderzoek van het Oxford Institute for Energy Studies 2 is berekend dat het vervangen van 1 miljard kuub in Nederland geproduceerd aardgas door geïmporteerd aardgas leidt tot minimaal 135,000 ton extra uitstoot van broeikasgassen. Dit betekent dat gaswinning in eigen land per saldo minder schadelijk is voor het klimaat dan gas importeren. Het kabinet kiest er daarom voor om gas te winnen uit de kleine velden in eigen land wanneer dit veilig kan voor mens en milieu, en zolang en voor zover dit nodig is voor de Nederlandse gasvraag (Kamerstuk 33 529, nr. 469 en 32 813; 31 239, nr. 486). De gaswinning onder de Waddenzee maakt hiervan onderdeel uit.
Wat is in uw ogen het maatschappelijk belang op lange termijn dat met dit besluit wordt gediend? Hoe plaatst u daarin het maatschappelijk belang om klimaatverandering tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de financiële en economische baten voor de Nederlandse staat van gaswinning onder de Waddenzee en hoe verhouden deze baten zich tot de kosten van de extra bodemdaling, extra klimaatverandering, de klimaatadaptatie, de schade aan de natuur en de gevolgen voor andere sectoren? Hoeveel goedkoper is deze keuze dan extra energiebesparing of de import van gas?
De staatsinkomsten (gasbaten) uit aardgas uit kleine velden bedragen gemiddeld ongeveer 70% van de opbrengsten. De toekomstige opbrengsten zijn afhankelijk van de gasprijs en de productievolumes. De voorkeur voor gaswinning uit kleine velden in eigen land is echter primair ingegeven doordat dit beter is voor klimaat, werkgelegenheid, economie, leveringszekerheid, behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur, en tevens leidt tot minder geopolitieke afhankelijkheid van import uit andere landen. Er ligt dus geen financieel motief aan ten grondslag.
Heeft u tijdens de besluitvorming om – ondanks uw demissionaire status – de vergunningsprocedure voort te zetten, gesproken met bedrijven uit de fossiele sector en met belangenorganisaties? Zo ja, met welke lobbyisten, belangenorganisaties en belanghebbenden heeft u gesproken?
De besluitvorming is gebaseerd op een intensief en langlopend omgevingsproces waarbij veel verschillende partijen zijn betrokken waaronder regionale overheden, lokale belangenorganisaties en regionale en nationale milieuorganisaties. En uiteraard is ook de operator ten volle in het proces betrokken. Daarbij merk ik op dat ook een demissionair kabinet is gehouden aan de wet en op basis van die demissionaire status vergunningsprocedures niet kunnen worden stilgelegd.
Bent u bereid onderzoek te doen naar gaswinning onder de Waddenzee in relatie tot het Akkoord van Parijs, net als dat in het Noordzeeakkoord is afgesproken voor de gaswinning op de Noordzee? Zo ja, bent u bereid geen onomkeerbare stappen te nemen alvorens dit onderzoek is afgerond? Zo nee, waarom niet?
Door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) wordt elk jaar gerapporteerd in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) of de klimaatdoelen in 2030 binnen bereik komen. De KEV geeft een integraal beeld van waar (voorgenomen) beleid, afspraken en nationale en internationale ontwikkelingen toe leiden in termen van Broeikasgasemissies. Op grond hiervan rapporteert het kabinet jaarlijks over de voortgang van het klimaatbeleid in de Klimaatnota. Conform de systematiek van de Klimaatwet beziet het kabinet elke 2 jaar of met het ingezette beleid het doel kan worden bereikt dan wel bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Hierbij wordt tevens ingegaan op wat het betekent dat gasgebruik en gaswinning in Nederland in lijn moeten zijn met het Parijse Klimaatakkoord. De gaswinning onder de Waddenzee maakt hiervan onderdeel uit. Ik zie derhalve geen aanleiding om aanvullend onderzoek te doen specifiek voor de gaswinning onder de Waddenzee.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Mijnbouw/Groningen van woensdag 15 september 2021 beantwoorden?
Ja.
De schending van grondrechten door vaccinatiedwang door bedrijven. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Trouw over het ontbreken van een juridische basis voor vaccinatieplicht die Leaseplan oplegt aan werknemers?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het coronabeleid van Leaseplan indruist tegen het recht op lichamelijke integriteit van werknemers?
In Nederland is geen sprake van een vaccinatieplicht. Het is een eigen keuze of je je laat vaccineren tegen Covid-19. In mijn brief aan de Kamer van 14 september 2021 heb ik de mogelijkheden toegelicht die werkgevers en werknemers hebben om binnen de huidige wettelijke kaders een veilige werkomgeving te creëren. Daarnaast is deze informatie recent ook toegevoegd op de website rijksoverheid.nl2. Of en hoe inbreuk gemaakt zou mogen worden op de door u genoemde grondrechten, is afhankelijk van de situatie. In geval van onenigheid zal de rechter uitspraak doen of de inbreuk bij wet is voorzien, of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden en proportioneel en subsidiair waren. Over de inzet van Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Bent u het ermee eens dat het coronabeleid van Leaseplan ook onaanvaardbaar is als het bedrijf probeert het ontbreken van enige juridische basis voor een vaccinatieplicht te omzeilen door te beweren dat het bedrijf niet gaat toezien op de naleving ervan?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om direct keihard op te treden tegen deze flagrante schending van grondrechten van werknemers die in de arbeidsverhouding bescherming verdienen?
Op de verhouding tussen werkgevers en werknemers ben ik verder ingegaan in mijn brief aan de Kamer van 14 september. Zoals ook in deze brief vermeld ben ik in gesprek met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers om knelpunten en onduidelijkheden op dit vlak te inventariseren. Informatie over de rechten en plichten van werkgevers en werknemers m.b.t. vaccinatie is ook toegevoegd op de website rijksoverheid.nl.3 Er is in Nederland geen sprake van een vaccinatieplicht. Als de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Indien zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter.
Wilt u de Kamer actief en snel informeren over de stappen die worden ondernomen om ervoor te zorgen dat Leaseplan en mogelijk andere bedrijven onmiddellijk ophouden met het schenden van grondrechten?
In mijn brief aan de Kamer van 14 september 2021 heb ik de mogelijkheden toegelicht die werkgevers en werknemers hebben binnen de huidige wettelijke kaders om een veilige werkomgeving te kunnen creëren en de gesprekken die het kabinet op dit moment daarover voert. Verder verwijs ik u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
De opschalingskorting op het gemeentefonds |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de brief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) van 25 augustus 2021 over de opschalingskorting op het gemeentefonds?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze brief.
Voor welke bedragen is de opschalingskorting op het gemeentefonds doorgevoerd in de begrotingsjaren 2015 tot en met 2020?
In onderstaande tabel is weergegeven voor welke bedragen de opschalingskorting is doorgevoerd in de begrotingsjaren 2015–2020. De oploop van de opschalingskorting is in 2020 en 2021 incidenteel geschrapt vanwege de toegenomen financiële druk bij gemeenten door corona2. De realisatie wijkt hierdoor in 2020 af van de oorspronkelijke reeks.
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Oorspronkelijke reeks cumulatief
60
120
180
240
300
370
Actuele reeks cumulatief
60
120
180
240
300
300
Voor welke bedragen is de opschalingskorting ingeboekt voor de begrotingsjaren 2021 en later?
In onderstaande tabel is weergegeven voor welke bedragen de opschalingskorting voor 2021 en verder is ingeboekt. De oploop van de opschalingskorting voor gemeenten wordt in 2022 (evenals in 2020 en 2021) incidenteel geschrapt. Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over de opschalingskorting voor 2023 en verder.
2021
2022
2023
2024
2025
Structureel
Oorspronkelijke reeks cumulatief
460
570
700
835
975
975
Actuele reeks cumulatief
300
300
700
835
975
975
Op basis van welke raming van de efficiencywinst voor gemeenten is de opschalingskorting berekend?
De opschalingskorting is geïntroduceerd tijdens het kabinet Rutte II.
De besparingen zijn toentertijd gebaseerd op lagere apparaatskosten van gemeenten door schaalvoordelen, verminderen van toezicht, vereenvoudiging van regelgeving en minder dubbeling van taken. Tevens gaat de besparing uit van een daling van het aantal gemeenteambtenaren doordat gemeenten groter worden of met elkaar gaan samenwerken.
Bij invoering, is er uitgegaan van het rekenkundige equivalent van een vermindering met 75 gemeenten in de periode 2012 tot 2017. Voor de totale periode kwam deze benadering neer op een resterend aantal van 100–150 gemeenten in 2025.
Heeft de reële efficiencywinst voor gemeenten zich ontwikkeld in overeenstemming met de raming?
De middelen uit het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar, gemeenten hoeven hier geen verantwoording over af te leggen aan het Rijk. Dit is dan ook niet bekend bij het Rijk.
Hoe verhoudt de opschalingskorting zich tot de voorgenomen herijking van het gemeentefonds?
De opschalingskorting heeft betrekking op de omvang van het gemeentefonds. De herijking heeft betrekking op de verdeling van de middelen in het gemeentefonds. Het enige verband tussen de opschalingskorting en de herijking is dan ook dat de omvang van de te verdelen middelen groter is als de oploop van de opschalingskorting wordt geschrapt.
Deelt u de mening van de VNG, dat de opschalingskorting niet voldoet aan de wettelijke normen voor uitnamen uit het gemeentefonds van artikel 2 Financiële-verhoudingswet en artikel 108 Gemeentewet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Ik ben van mening dat de opschalingskorting voldoet aan de wettelijke normen voor uitnamen uit het gemeentefonds van artikel 2 Financiële-verhoudingswet en artikel 108 Gemeentewet.
Artikel 2 Financiële-verhoudingswet gaat over beleidsvoornemens van het Rijk. Indien de beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies of gemeenten, wordt in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting met redenen omkleed en met kwantitatieve gegevens gestaafd, welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de provincies of gemeenten zijn. In de toelichting wordt tevens aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de provincies of gemeenten kunnen worden opgevangen.
Artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet verplicht het Rijk de kosten te vergoeden die voortvloeien uit de uitvoering van taken die bij of krachtens de wet aan gemeenten zijn opgedragen en waarvan de kosten niet op andere wijze vergoed worden.
De opschalingskorting betreft echter geen nieuwe taken, maar een korting op de apparaatskosten en staat dan ook los van artikel 108, derde lid, Gemeentewet en van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet.
Bent u bereid de opschalingskorting ook in 2022 te bevriezen op het niveau van 2019? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet heeft besloten de oploop van de opschalingskorting ook voor 2022 te schrappen.
Onduidelijkheid bij gemaakte afspraken door banken inzake het vergoeden van spoofingfraude |
|
Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich mijn eerdere vragen over spoofingfraude?1
Ja.
Heeft u inmiddels een beeld bij hoe banken omgaan met het vergoeden van spoofingfraude; zijn er verschillen zichtbaar tussen banken in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingraude?
Eind 2020 heb ik met de banken gesproken over het vergoeden van de schade van online fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek besloten de banken om de schade door spoofing uit coulance te vergoeden, omdat bij deze vorm van digitale fraude misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen van klanten in hun bank. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 18 december.2
In deze brief heb ik uw Kamer op de hoogte gebracht van de criteria die banken hanteren om in aanmerking te komen voor coulance. De banken hanteren coulance voor slachtoffers van spoofing wanneer het slachtoffer aangifte heeft gedaan van spoofing, er sprake is geweest van spoofing van de naam en/of het telefoonnummer van de eigen bank, er enige vorm van bewijs wordt aangedragen door het slachtoffer dat er spoofing heeft plaatsgevonden en het slachtoffer een niet-zakelijke klant is. Ook heb ik aangegeven dat banken gezamenlijk nog zouden uitwerken wanneer er sprake is van grove nalatigheid bij spoofing. Afgelopen mei hebben de banken de zogenoemde toetsingscriteria voor coulance bij spoofing gepubliceerd.3 Hier heb ik uw Kamer in juni over geïnformeerd.4 In verband met verwarring die kan ontstaan met de vijf uniforme veiligheidsregels die door de banken en de Consumentenbond zijn opgesteld om meer inkleuring te geven aan het begrip «grove nalatigheid» in het kader van bancaire fraude, hebben de banken ervoor gekozen de term «grove nalatigheid» niet te hanteren en in plaats daarvan te spreken over toetsingscriteria.
De toetsingscriteria betreffen: het slachtoffer is niet medeplichtig aan fraude, het slachtoffer heeft niet eerder een vergoeding voor spoofing ontvangen bij dezelfde bank en het slachtoffer werkt voldoende mee aan het fraudeonderzoek van de bank. Als aan deze criteria voldaan wordt krijgt het slachtoffer 100% van de schade uit coulance vergoed. Naast deze criteria kijken banken ook naar de specifieke feiten en omstandigheden van elke oplichtingszaak. Zoals ik ook aangaf in mijn eerdere Kamerbrief5 is het vanuit het oogpunt van mededinging belangrijk om te benadrukken dat het coulancekader uit minimumcriteria bestaat, waarbij het individuele banken vrij staat om een ruimhartiger vergoedingenbeleid te hanteren dan wat in het kader is afgesproken. Hierdoor kan het zijn dat er verschillen bestaan in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingfraude, maar wordt ten minste het toegelichte kader gehanteerd.
Herkent u het beeld dat met name ABN AMRO en de Volksbank, twee banken die nota bene in handen zijn van de Staat, minder snel tot (volledige) vergoeding van spoofingfraude overgaan dan andere banken? Zo ja, hoe verklaart u dat en wat vindt u daarvan?
Ik heb mij laten informeren over de toepassing van het coulancekader door de banken. Van de banken, waaronder deze twee banken, begrijp ik dat zij allen de «Toetsingscriteria voor coulance bij schade door bankhelpdesk fraude (spoofing)»6 hanteren. De hoofdlijnen van het coulancekader zouden dus op dezelfde manier uitgevoerd moeten worden. Ik heb geen signalen ontvangen dat dit niet het geval is. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag aangaf, kan het wel zijn dat er verschillen zijn tussen de precieze afhandeling van de schadevergoeding van spoofingfraude door banken. Gezien de klantvertrouwelijkheid die geldt rondom individuele gevallen, ben ik niet bekend met de details van individuele spoofinggevallen en hoe deze door de verschillende banken zijn afgehandeld. In zijn algemeenheid vind ik het belangrijk dat het coulancekader door de banken gehanteerd wordt en dat klanten die slachtoffer worden van spoofing zo ruimhartig mogelijk gecompenseerd worden. Ik zal dit bij de banken nogmaals onder de aandacht brengen.
Klopt het dat ABN AMRO de afgelopen maanden bij afwijzingen van vergoedingen de omschrijving: «grof nalatig», heeft gehanteerd, terwijl dat begrip in de coulanceregeling niet nader gedefinieerd is?
Van de Nederlandse Vereniging van Banken heb ik begrepen dat ABN AMRO de term «grof nalatig» inderdaad gehanteerd heeft, maar dat deze term gebruikt is wanneer er sprake was van bancaire fraude en de uniforme veiligheidsregels niet waren nageleefd.
Hoe verklaart u dat het begrip «grove nalatigheid» niet nader gedefinieerd is in de coulanceregeling, terwijl het toch de nadrukkelijke afspraak was dat banken collectief nog nader zouden gaan uitwerken wanneer er sprake zou kunnen zijn van «grove nalatigheid» bij spoofing?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stellingname van ABN AMRO dat in het geval de bankpas en/of pincode aan de fraudeurs bekend zijn gemaakt er geen sprake is van spoofing en dat compensatie alleen mogelijk is als geld is overgemaakt naar een zogenaamde «kluisrekening» en niet bij andere varianten van spoofing? Is dit in lijn met de afspraken die hierover zijn gemaakt?
Uit het Burgerlijk Wetboek, boek 7, artikel 528 en 529 volgt dat betaaldienstverleners verplicht zijn om bancaire fraude (dit is het geval bij betalingstransacties die niet door de consument zijn geautoriseerd) te vergoeden, tenzij de betaler frauduleus heeft gehandeld of sprake is van grove nalatigheid. In 2014 hebben de banken, in samenwerking met de Consumentenbond, de uniforme veiligheidsregels opgesteld om meer duiding te geven aan wanneer er sprake is van grove nalatigheid. Een van de uniforme veiligheidsregels is dat de pincode en betaalpas niet afgegeven mogen worden.
Voor het geval waarin de betalingstransactie wel zelf in werking is gesteld door de klant, de zogenoemde «niet-bancaire fraude», is niet wettelijk vastgelegd dat schadevergoeding plaats moet vinden. Daarom heb ik met de banken in december gesproken over schadevergoeding bij niet-bancaire fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek zijn de banken tot een coulancekader gekomen waarbij slachtoffers in aanmerking komen voor schadevergoeding door spoofing wanneer de naam of het nummer van de bank gebruikt is en de overige toetsingscriteria uit het antwoord op vraag 2 en 5 gelden.
Ik ben niet bekend met de omstandigheden van de casus die hier opgebracht wordt en ben niet in de positie om een oordeel te geven over een individueel geval. Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) en uiteindelijk de rechter bepalen in hoeverre de bank de relevante wetgeving heeft nageleefd in een individuele casus.
Bent u bereid nog eens met de banken om tafel te gaan, daarbij te benadrukken dat, in lijn met de aangenomen motie over het compenseren van slachtoffers van spoofingfraude2, het zaak is dat slachtoffers zo veel als mogelijk gecompenseerd dienen te worden, en van dat gesprek verslag te doen aan de Kamer?
Zoals ik ook heb aangegeven richting uw Kamer in het mondelinge vragenuur van 10 november 2020 moeten we niet alleen kijken naar het compenseren van slachtoffers, maar ook naar hoe online fraude voorkomen kan worden omdat dit de basis is van een succesvolle aanpak. Ik blijf in gesprek met banken over de mogelijkheden om (online) fraude te voorkomen en over hoe zij hun klanten kunnen beschermen. Zoals ik heb aangegeven in mijn Kamerbrief8 ben ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met de banken over een integrale aanpak van online fraude. In deze aanpak wordt onder meer gesproken over preventiemaatregelen en het anderszins helpen van slachtoffers van fraude. Over de ontwikkeling van de aanpak informeer ik uw Kamer separaat.
Burgers die worden vermorzeld in de raderen van de fiscus |
|
Mahir Alkaya |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hebt u het artikel «Vermorzeld in de raderen van de fiscus» met daarin de hartverscheurende voorbeelden van mensen die volledig zijn stukgemaakt, gelezen? Hebt u de verhalen op u laten inwerken? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. In mijn brief, die ik ook vandaag aan uw Kamer stuur, heb ik uitgebreider gereageerd op het artikel. Ik beschrijf hoe de Belastingdienst met de mensen uit het artikel in contact probeert te komen en dat de situaties van deze mensen wordt onderzocht. Ik wil benadrukken dat in alle gevallen waarin de Belastingdienst fouten heeft gemaakt ik in ieder geval excuses wil maken voor de problemen waarin deze mensen mede door toedoen van de Belastingdienst terecht zijn gekomen.
Wat vindt u van het feit dat mensen nog altijd, of in elk geval tot voor kort, door de Belastingdienst worden vermorzeld?
Allereerst wil ik uitspreken dat ik het verontrustend vind om deze verzameling persoonlijke verhalen te lezen. Het gaat om burgers en ondernemers die soms op dramatische wijze in de problemen zijn geraakt, waarbij het handelen van de Belastingdienst een rol heeft gespeeld. Naar het zich nu laat aanzien betreft het situaties die ontstaan zijn in uiteenlopende perioden (soms decennia geleden, soms recent), hebben ze betrekking op meerdere belastingsoorten (niet uitsluitend inkomstenbelasting) en zijn er diverse onderdelen van de Belastingdienst, Toeslagen en soms ook andere overheidsinstanties bij betrokken.
Momenteel wordt de casuïstiek van de mensen waar contact mee is onderzocht. Als blijkt dat de Belastingdienst fouten heeft gemaakt dan zou ik hen in ieder geval excuses willen maken voor de problemen waarin zij door toedoen van de Belastingdienst terecht zijn gekomen.
Bovendien ga ik onderzoeken welke (maatwerk-)oplossingen nog mogelijk zijn om deze mensen te helpen. Wanneer in individuele gevallen aantoonbare fouten zijn gemaakt door de Belastingdienst, dan zal ik die herstellen.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre dergelijke ernstige zaken waarin mensen grote bedragen moeten terugbetalen, hun huis verliezen, of anderszins in grote problemen komen, nog altijd voorkomen? En deze zaken op te lossen?
Ik ben te allen tijde bereid mensen die in problemen komen te helpen en te onderzoeken welke oplossingen mogelijk zijn. De Belastingdienst staat open voor mensen die zich herkennen in de interviews en rondlopen met een vergelijkbare situatie. Zij kunnen zich hiervoor melden bij een van onze dienstverleningskanalen: de BelastingTelefoon, onze balies of steunpunten en ze kunnen via social media aangeven dat ze contact zoeken of ze kunnen ons een brief schrijven.
De burger of ondernemer kan kiezen voor het kanaal dat hem het beste past. De Belastingdienst zorgt dat zij die zich via een van deze kanalen melden met een vergelijkbaar verhaal, passende hulp krijgen, conform de hulp die we de burgers en ondernemers uit het Volkskrant artikel bieden.
Waar kunnen mensen zich melden met een vergelijkbaar verhaal? Hoe gaat u zorgen dat mensen niet eerst in de krant hun verhaal moeten doen voordat ze door de Belastingdienst geholpen worden?
Mensen die zich herkennen in de interviews en zich bevinden in een vergelijkbare situatie kunnen zich melden via een kanaal dat het beste bij hen past: via de BelastingTelefoon, via social media of met een brief. Burgers kunnen ook een bezoek brengen aan een van onze balies. De mogelijkheden voor hulp bij een balie worden momenteel uitgebreid door op de 10 witte vlekken in Nederland waar nog geen balie is, een of meerdere steunpunten te starten waar burgers terecht kunnen voor hulp.
De Belastingdienst ondersteunt ook op actieve wijze maatschappelijk dienstverleners die burgers helpen bij het zaken doen met de Belastingdienst. Ook zij spelen een belangrijke rol. Op dit moment bevat ons netwerk de landelijke hulpstructuur van maatschappelijk dienstverleners en gemeenten met daaraan gelieerde wijkteams en brigades. De Belastingdienst werkt samen met 142 bibliotheekorganisaties; dat zijn ruim 756 vestigingen door heel Nederland. Dit netwerk wordt dus aangevuld met de waaier aan maatschappelijk dienstverleners (waaronder 352 gemeenten, 174 bewindvoerders, 671 maatschappelijk dienstverleners en 10 kredietbanken) door heel Nederland. Het netwerk aan balies en steunpunten van de Belastingdienst vormt samen met het netwerk aan maatschappelijk dienstverleners dat de Belastingdienst ondersteunt een fijnmazig netwerk over heel Nederland heen.
Onderschrijft u wat de Nationale ombudsman zegt, namelijk dat de problemen bij de Belastingdienst «veel breder zijn» dan enkel de toeslagenaffaire? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderschrijf wat de Nationale ombudsman zegt. Deze constatering is niet nieuw en ik heb dan ook reeds een aantal zaken in gang gezet. Dit betreft o.a. de ambities om:
Wat vindt u van het feit dat de rechtsbescherming van belastingbetalers tekortschiet? Wat gaat u hieraan doen?
Wanneer een burger zich niet kan verenigen met een beslissing of handeling van de Belastingdienst is het belangrijk dat hij of zij op kan komen tegen dit besluit of deze handeling en ook weet welke rechtsmiddelen dan ter beschikking staan. Op 22 april 2021 heb ik de Kamer het eindrapport «Burgers beter beschermd» van de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken aangeboden en heb ik toegelicht welke maatregelen in gang worden gezet om gevolg te geven aan de aanbevelingen van de commissie om de rechtsbescherming van belastingbetalers te verbeteren.2
Hoeveel rechtszaken van particulieren zijn er die met de codering 1043 extra controle van aftrekposten hebben gekregen? Om hoeveel bezwaar- en beroepszaken gaat het? Om hoeveel zaken die bij de rechter liggen?
Tijdens het POK-debat van 7 juli jl. heeft de Staatssecretaris Toeslagen en Douane namens mij toegezegd de Kamer te informeren over de zaken die lopen rondom 1043. Op dit moment loopt dit onderzoek nog. In de kwartaalrapportage HVB zal ik uw Kamer nader informeren over deze toezegging.
Hoe verklaart u dat de beslagvrije voet – jaren nadat dit is gesignaleerd – nog altijd dikwijls niet wordt nageleefd? Wanneer wordt dit opgelost?
De wet vereenvoudiging beslagvrije voet (WvBVV) is op 1 januari 2021 in werking getreden. In verband met COVID-19 en de motie Azarkan hebben geen loonvorderingen of andere dwanginvorderingsmaatregelen plaatsgevonden. Hierdoor wordt de beslagvrije voet op basis van de nieuwe wet sinds mei 2021 alleen berekend dan wel toegepast bij loonvorderingen die de 12-maandstermijn overschrijden.
De beslagvrije voet wordt bij de verrekening in het kader van de standaardbetalingsregeling voor toeslagvorderingen niet gehanteerd bij verrekeningen die zijn gestart voordat de invorderingsactiviteiten werden gepauzeerd. Over deze situatie en de oplossing die thans geboden wordt is uw Kamer per brief op 9 juli 2021 geïnformeerd.
Mensen die door een dergelijke verrekening mogelijk onterecht onder de beslagvrije voet zijn gekomen worden telefonisch benaderd. Daarnaast wordt in contact getreden met diverse stakeholders om deze herstelactie onder de aandacht te brengen bij de betreffende doelgroep en om met deze mensen in contact te komen. Burgers die dat willen kunnen de verrekening laten stoppen en ook laten terugdraaien als de verrekening de beslagvrije voet heeft geraakt. Vervolgens wordt er een persoonlijke betalingsregeling aangeboden. Hierbij wordt rekening gehouden met de betalingscapaciteit.
Is het redelijk dat 80 procent van een schuld aan de Belastingdienst kan bestaan uit boete op boete? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kan voorkomen dat de uiteindelijke schuld aan de Belastingdienst – naast het bedrag dat aan belasting verschuldigd is – voor een groot gedeelte bestaat uit boetes, belasting- en invorderingsrente en invorderingskosten. Hoewel uit de wet volgt dat in bepaalde situaties boetes worden opgelegd en rente en invorderingskosten in rekening worden gebracht, kan dat in sommige gevallen leiden tot ongewenste situaties. De Belastingdienst herijkt de invorderingsstrategie en -wetgeving. Onderdeel van de invorderingsstrategie is ook een visie op schulden en hoe kan worden voorkomen dat belastingschulden oplopen. Ik zal uw Kamer in de herfst nader informeren over de voortgang.
Hoelang zouden mensen volgens u na een fout of misstap in hun belastingaangifte of belastingzaken maximaal mogen leven op het totale minimum?
Hoe lang iemand op het minimum zou mogen leven is afhankelijk van de individuele casus. Daarin speelt een aantal factoren die van invloed kan zijn op de duur en omvang van het minimum waarop iemand moet leven, bijvoorbeeld de omvang van de schuld, het inkomen en vermogen van de burger en de oorzaak van het ontstaan van de schuld en of er nog andere schuldeisers zijn. Uiteraard wordt betracht om deze periode zo kort mogelijk te houden.
In een situatie waarin een burger per ongeluk een fout of misstap begaat zou dat makkelijker hersteld moeten kunnen worden. In mijn brief van 22 april 2021 heb ik aangegeven dat het gemakkelijk zou zijn wanneer een fout in de aangifte eenvoudig hersteld kan worden, zonder dat hiervoor een juridische procedure moet plaatsvinden. Ik verken de mogelijkheden waarop dit verantwoord kan worden gerealiseerd en ik streef ernaar om uw Kamer nog dit jaar hierover te informeren.
Komt de kwalificatie Opzet Grove Schuld (OGS) buiten de toeslagen voor?
Opzet en grove schuld zijn begrippen die hun oorsprong vinden in het strafrecht. In de fiscaliteit spelen opzet en grove schuld een rol bij het opleggen van vergrijpboetes door de inspecteur. Hoeveel mensen een vergrijpboete opgelegd krijgen vanwege opzet of grove schuld bij de inkomstenbelasting is momenteel niet bekend.
Ten aanzien van uw vraag of er ook misstanden hierbij zijn geconstateerd wil ik u wijzen op mijn brief van 27 januari 20214 en 17 juni 20215 waarin ik ingegaan ben op de minnelijke schuldsanering en de kwalificatie O/GS bij toeslagen. In een werkinstructie, die bij die brief is meegestuurd, stond vermeld dat bij een individuele schuld (dit kan zowel een toeslag- als belastingschuld zijn) van hoger dan € 10.000, in samenhang met een FSV-registratie «melding fraudepost» en/of de kwalificatie O/GS, een verzoek tot minnelijke schuldsanering werd afgewezen. De analyse van welke burgers de verzoeken als gevolg hiervan mogelijk onterecht zijn afgewezen loopt nog. In de brief van 17 juni heb ik aangegeven uw Kamer te informeren over de uitkomsten van de bovengenoemde analyse in de volgende brief over de voortgang van HVB.
Hoeveel mensen hebben de kwalificatie Opzet Grove Schuld gekregen bij de inkomstenbelasting? Zijn bij de inkomstenbelasting ook misstanden zoals bij de toeslagen geconstateerd?2
Zie antwoord vraag 11.
Zijn degenen die in dit artikel worden genoemd inmiddels allemaal geholpen? Zijn zij van hun schulden af? Zijn zij volledig gecompenseerd?
De casuïstiek uit het artikel wordt beoordeeld door het Stella-team op basis van een feitenrelaas en een of meerdere gesprekken met de betreffende burger of ondernemer. Met de burger is geregeld contact om de voortgang aan te geven. De casussen worden geanalyseerd door inspecteurs die niet eerder betrokken waren bij de casus ten behoeve van een objectief beeld. De Belastingdienst is op dit moment door 11 mensen benaderd en staat met hen in nauw contact. Het onderzoek is nog in volle gang. Of er sprake zou moeten zijn van compensatie kunnen we nu nog niet beoordelen.
Het bericht ‘Dierenpark Amersfoort waarschuwt bezoekers voor loslopende wolf’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dierenpark Amersfoort waarschuwt bezoekers voor loslopende wolf»?1
Ja.
Acht u Dierenpark Amersfoort veilig voor bezoekers nu er voor de tweede keer in korte tijd dieren ontsnapt zijn?
Er is veel aandacht voor de veiligheid van mens en dier binnen dierentuinen en er worden voorzorgsmaatregelen genomen om ontsnappingen te voorkomen. Zo moeten dierverblijven in dierentuinen beschikken over een adequate afscheiding die het uitbreken van dieren voorkomt en een veilige barrière vormt tussen de dieren en het publiek. Als een ontsnapping toch voorkomt, moet hier adequaat op gereageerd worden om gevaarlijke situaties te voorkomen of te beëindigen. Daarom moeten dierentuinen in het bezit zijn van een noodprotocol. Beide zaken worden getoetst bij verlening van een dierentuinvergunning.
Het is dan ook uitzonderlijk dat dierentuindieren ontsnappen, helemaal wanneer dit twee keer achter elkaar in hetzelfde dierenpark gebeurt. DierenPark Amersfoort heeft in beide gevallen adequaat opgetreden en bezoekers snel in veiligheid gebracht. Bovendien heeft de dierentuin beide incidenten onderzocht en maatregelen getroffen om ontsnappingen in de toekomst nog beter te voorkomen.
Herinnert u het antwoord op de vragen over de doodgeschoten ontsnapte chimpansees in Amersfoort waarin u aangaf dat er een onafhankelijk onderzoek gestart zou worden naar wat is misgegaan en wat verbeterd kan worden?2 Is dit onderzoek al afgerond, en zijn de conclusies geïmplementeerd? Zo ja, kunt u dit onderzoek met de Kamer delen? Zo niet, op welke termijn kan dit onderzoek worden verwacht?
DierenPark Amersfoort heeft zelf een onafhankelijk onderzoek uit laten voeren naar aanleiding van de ontsnapping van de chimpansees. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. Ik heb het onderzoeksrapport niet in mijn bezit. Wel ben ik met de dierentuin in gesprek gegaan over de uitkomsten van het onderzoek en de implementatie daarvan.
Er is binnen het onderzoek gekeken naar de totstandkoming van de ontsnapping en naar het neerschieten van de ontsnapte dieren. De chimpansees konden ontsnappen door een menselijke fout. Het verblijf werd niet volledig gesloten en er is geen controle geweest op het sluiten van het verblijf. Bij controle van het verblijf werd te veel op handelingen door de dierverzorgers vertrouwd, bijvoorbeeld bij het dubbel checken of de dierverblijven correct waren afgesloten.
Direct na de ontsnapping heeft de dierentuin de werkwijze bij de chimpansees aangescherpt om herhaling te voorkomen. Bovendien zijn naar aanleiding van het onderzoeksrapport verdere verbeteringen geïmplementeerd. Zo is er een zogenaamd lock out tag out-systeem aangebracht. Dit systeem zorgt er met behulp van mechanische blokkering voor dat bepaalde handelingen pas uitgevoerd kunnen worden nadat een vorige handeling is voltooid. Zo is het nu bijvoorbeeld technisch onmogelijk het verblijf van de chimpansees te openen voordat het luik dat de dieren buiten sluit gesloten is. Daarnaast zijn op aanbeveling van het onderzoeksbureau veiligheidsprotocollen geconcretiseerd, werkinstructies vernieuwd en is de training die nieuwe medewerkers ondergaan geüpdatet. Deze aanpassingen zijn in eerste instantie toegepast bij de chimpansees en worden momenteel ook zoveel mogelijk geïmplementeerd in de rest van de dierentuin. Zo wordt het risico op ontsnappingen in de gehele dierentuin verkleind.
Ook kan naar aanleiding van het onderzoek geconcludeerd worden dat het doodschieten van de ontsnapte chimpansees de enige handeling was die een einde kon maken aan de levensbedreigende situatie die was ontstaan doordat de dieren medewerkers aanvielen. Het teruglokken van de dieren naar hun verblijf was even daarvoor niet succesvol gebleken. Het toepassen van eventuele alternatieve methoden om de dieren uit te schakelen, bijvoorbeeld via verdoving of het vangen van de dieren met een net, zou te veel gevaar voor de medewerkers hebben opgeleverd.
Hoeveel incidenten met ontsnapte dieren staat u toe voordat de vergunning van Dierenpark Amersfoort wordt ingetrokken?
Het is uitzonderlijk dat dierentuindieren ontsnappen, maar als het gebeurt neem ik dit serieus. Er wordt dan onderzocht of een dierentuin zich heeft gehouden aan de geldende veiligheids- en noodprotocollen. Als dit niet het geval is, zal de dierentuin hierop aangesproken worden. De veiligheids- en noodprotocollen worden bij aanvraag van de dierentuinvergunning beoordeeld. Ook is hier nadrukkelijk aandacht voor tijdens inspecties binnen dierentuinen. DierenPark Amersfoort heeft bij beide ontsnappingen gewerkt volgens de geldende veiligheids- en noodprotocollen.
Bent u bereid om na dit incident het bestaansrecht van dierentuinen te heroverwegen? Zo ja, op welke manier wilt u dit gaan doen? Zo niet, waarom niet?
Nee. Het betreft hier een uitzonderlijk incident, terwijl dierentuinen een belangrijke maatschappelijke bijdrage leveren op het gebied van educatie en conservatie.
Wel vind ik het belangrijk dat onderzocht wordt wat er mis is gegaan en hoe ontsnappingen in de toekomst nog beter voorkomen kunnen worden. DierenPark Amersfoort heeft dit gedaan na de ontsnapping van de chimpansees, zoals uitgelegd in mijn antwoord op vraag 3. Ook na de ontsnapping van de wolven heeft de dierentuin direct maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Het dierenpark deelt haar ervaringen ook met andere dierentuinen. Ook zal de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de ervaringen in DierenPark Amersfoort meenemen in de beoordeling en inspecties van verblijven in andere dierentuinen.
Deelt u de mening dat de wolf als soort die van nature in Nederland thuishoort niet in gevangenschap zou moeten leven, maar juist de kans moet krijgen om onderdeel uit te maken van de Nederlandse natuur?
Dat dieren ook in de Nederlandse natuur voorkomen, staat los van de educatieve waarde van het houden van deze dieren in dierentuinen. Het tentoonstellen van inheemse diersoorten in dierentuinen kan juist helpen om mensen enthousiast te maken over de natuur dicht bij huis. Dierentuinbezoekers leren daarmee de Nederlandse natuur beter te waarderen en worden gestimuleerd zich in te zetten om de natuur beter te beschermen. Dat neemt niet weg dat ook natuurexcursies zeer educatief kunnen zijn. Dit soort natuureducatie, waaronder informatieverstrekking over de wolf in de Nederlandse natuur, is belegd bij de provincies.
Deelt u de mening dat mensen veel meer over de wolf kunnen leren van een natuurexcursie, dan van dieren in gevangenschap? Zo ja, gaat u dit omzetten in beleid? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Vraag 6 en 7 heb ik voorzien van een gecombineerd antwoord.
Het bericht ‘Ouderen in geldproblemen door sluiting bankkantoren: ‘Grote stille armoede aan het ontstaan’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in het AD van 23 augustus 2021, getiteld «Ouderen in geldproblemen door sluiting bankkantoren: «Grote stille armoede aan het ontstaan»»?1
Ja.
Herkent u de signalen van senioren die zijn ontvangen naar aanleiding van een oproep van belangenvereniging van senioren KBO-Brabant?
Ik herken deze signalen. Het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) is een overlegplatform waarin organisaties die zijn betrokken bij het aanbieden en het afnemen van betaaldiensten zich inzetten voor een veilig, betrouwbaar, toegankelijk en efficiënt betalingsverkeer voor iedereen. Het MOB wordt voorgezeten door De Nederlandsche Bank (DNB) en adviseert het Ministerie van Financiën over allerlei vraagstukken in het betalingsverkeer. Binnen het MOB spreek ik regelmatig met stakeholders over diverse betalingsverkeeronderwerpen, waaronder de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. Daarnaast publiceert het MOB elke drie jaar een onderzoek naar de bereikbaarheid en toegankelijkheid van betaaldiensten voor consumenten en ondernemers. Begin juni heb ik uw Kamer de Bereikbaarheidsmonitor 2021 aangeboden2.
Uit de Bereikbaarheidsmonitor 2021 blijkt dat voor de meeste consumenten de toegankelijkheid en bereikbaarheid van betaaldiensten nog steeds goed is en dat deze op sommige punten zelfs is verbeterd, maar dat de tevredenheid over het betalingsverkeer van consumenten uit kwetsbare groepen – zoals mensen met een fysieke of mentale beperking, ouderen, mensen die minder digitaal vaardig zijn of geen internet hebben, laagopgeleiden en laaggeletterden – gedaald is van gemiddeld een 7,5 in 2016 naar gemiddeld een 7,1 in 2021. Volgens de Bereikbaarheidsmonitor heeft dit met name te maken met een lagere waardering voor betaaldiensten die gerelateerd zijn aan bankkantoren. Bovendien geldt dat zowel door de gemiddelde consument als door consumenten uit kwetsbare groepen de afstand tot het bankkantoor en de geldautomaat, en de dienstverlening van de telefonische helpdesk en klantenservice lager worden gewaardeerd. Op basis van de gesprekken die ik voer en de bereikbaarheidsmonitor maak ik op dat niet alleen senioren uit Brabant, maar ook senioren uit andere provincies in Nederland ontevredener zijn door de sluiting van bankkantoren en digitalisering van serviceverlening.
Heeft u het idee dat de problemen die senioren ervaren door sluiting van bankkantoren en steeds verdergaande digitalisering van serviceverlening door banken alleen in Brabant voorkomt of een landelijk probleem is?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het problematisch dat er in 2020 nog maar 942 bankkantoren geopend zijn in Nederland ten opzichte van 2.864 bankkantoren in 2010 en de dekkingsgraad in 2020 naar 93.98 procent is gedaald ten opzichte van 96.73 procent in 2016? Zo nee, wanneer wordt dit wel problematisch? Kunt u aangeven of er een ondergrens is die overheidsingrijpen rechtvaardigt?
Ik vind het belangrijk dat iedereen mee kan doen in het betalingsverkeer. Omdat niet iedereen in dezelfde mate digitaal vaardig is, vind ik het van belang dat banken hier rekening mee houden in de dienstverlening die zij aanbieden en dat er ook een mogelijkheid geboden wordt voor menselijk contact. Dit kan via fysieke bankkantoren, maar bijvoorbeeld ook door het aanbieden van financiële zorgcoaches, het aanbieden van een speciale klantenservice voor kwetsbare groepen of het inrichten van servicepunten in winkels of bibliotheken. De meeste banken bieden al een dergelijk alternatief aan. Mijn ondergrens ligt dan ook in de toegankelijkheid van de dienstverlening, niet specifiek in het aantal bankkantoren. Uit de gesprekken die worden gevoerd binnen het MOB over toegankelijkheid blijkt echter dat de alternatieven niet bij iedereen bekend zijn en niet altijd als volwaardig alternatief worden ervaren. Om deze reden is binnen het MOB het actieplan Toegankelijkheid Betalingsverkeer opgesteld.3
Het actieplan richt zich onder meer op het onder de aandacht brengen van deze bestaande initiatieven en het verbeteren van de dienstverlening van banken via persoonlijke aandacht op lokaal niveau (bijvoorbeeld door het inrichten van servicepunten in bibliotheken). Ook richt het actieplan zich op het inventariseren van de behoeftes van kwetsbare groepen en het bedenken van oplossingen waar deze behoeftes onvoldoende worden vervuld. In dit kader worden er momenteel gesprekken gevoerd door het MOB met individuele banken. De implementatie van het actieplan wordt tussentijds gemonitord. In het MOB-Najaarsoverleg in november 2021 wordt een eerste tussenrapportage besproken.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om menselijk contact te hebben in de steeds verder digitaliserende samenleving altijd van belang moet blijven, in dit kader dus ook als het gaat om betaaldienstverlening? En deelt u in dat kader ook de mening dat een hoge dekkingsgraad van betaalautomaten, maar niet van bankkantoren onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen onderneemt u om kwetsbare groepen, waarvan een groot deel een achteruitgang in toegankelijkheid en de bereikbaarheid van betaaldiensten ervaart, ondersteuning te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u in gesprek met banken over de bereikbaarheid van betaaldienstverlening in de komende tien jaar? Hoe beoordeelt u hun standpunt op dit onderwerp?
Het actieplan heeft een implementatietermijn van twee jaar, maar gezien de toenemende digitalisering in het betalingsverkeer verwacht ik dat we ook daarna het gesprek over de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het betalingsverkeer blijven voeren in MOB-verband. Ik heb er begrip voor dat banken hun bedrijfsvoering aanpassen op een samenleving die steeds digitaler is. Maar dat mag niet tot gevolg hebben dat bepaalde groepen mensen niet langer mee kunnen doen in het betalingsverkeer. Ik vind het dan ook positief dat banken alternatieven bieden wanneer zij hun bankkantoren sluiten, dat zij met het gezamenlijke actieplan Toegankelijkheid erkennen dat er ruimte voor verbetering is en laten zien dat zij zich willen inzetten om die verbetering te bewerkstelligen. Het is voor de MOB-partijen dan ook een prioriteit om de komende twee jaar voortvarend aan de slag gaan met het implementeren van het actieplan. Ik informeer uw Kamer bij het aanbieden van de volgende MOB-jaarrapportage over de voortgang.
Daarnaast voert DNB, naar aanleiding van het recent gepubliceerde onderzoek naar de toekomst van de chartale infrastructuur in Nederland4, momenteel gesprekken met de partijen van het MOB over een convenant contant geld voor de komende vijf jaar. Dit convenant bestaat uit afspraken om ervoor te zorgen dat de chartale infrastructuur de komende jaren goed blijft functioneren. Zoals ik eerder heb toegezegd informeer ik uw Kamer dit najaar over de vervolgstappen naar aanleiding van dit onderzoek.
Het bericht ‘Leaseplan: alleen volledig gevaccineerden weer welkom op kantoor’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Leaseplan: alleen volledig gevaccineerden weer welkom op kantoor»?1
Ja.
Herinnert u zich het advies van de Gezondheidsraad van 4 februari jongstleden waarin wordt gesteld dat sprake is van vaccinatiedrang wanneer «iemands beslissingsruimte wordt ingeperkt of zodanig wordt beïnvloed dat diegene feitelijk minder keuzevrijheid heeft»?
Ja.
Deelt u de mening dat vaccinatie vrijwillig moet zijn en dat in het licht van artikel 11 Grondwet (de onaantastbaarheid van het lichaam) en art. 8 EVRM (recht op zelf beschikking over de lichamelijke integriteit) de oproep van Leaseplan geen pas geeft?
Een vaccinatieplicht voor Covid-19 bestaat niet in Nederland. Vrijwillige vaccinatie is het uitgangspunt en is ieders eigen keuze. Een werkgever mag een werknemer dus niet verplichten om zich te laten vaccineren tegen corona. In mijn brief aan de Kamer van 14 september 2021 heb ik de mogelijkheden toegelicht die werkgevers en werknemers hebben om, binnen de huidige wettelijke kaders, een veilige werkomgeving te creëren. In geval van onenigheid tussen werkgever en werknemer zal de rechter uitspraak doen of de inbreuk bij wet is voorzien, of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden en proportioneel en subsidiair waren. Over de inzet van Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Bent u bereid klip en klaar met werkgevers te communiceren over de geldende regelgeving waarin vrijwillige vaccinatie zonder dwang of drang het uitgangspunt is?
De werkgever mag zijn werknemers vragen of ze gevaccineerd zijn en daarover het goede gesprek voeren met elkaar. Een werkgever mag een werknemer niet verplichten om zich te laten vaccineren tegen corona. Deze informatie is recent ook toegevoegd op de website rijksoverheid.nl2. Daarnaast ben ik op dit moment met verschillende sectoren in gesprek om te inventariseren welke dilemma’s zij ervaren bij het creëren van veilige (arbeids)omstandigheden, zoals toegelicht in mijn brief aan uw Kamer op 14 september 2021.
Als de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Indien zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter.
Erkent u dat, zoals ook de Gezondheidsraad aangeeft, thuiswerken niet voor ieder individu een optie is? Bijvoorbeeld vanwege een complexe thuissituatie en/of mentale gesteldheid? Wat betekent een besluit als dit voor deze werknemers?
Ik ben het met u eens dat thuiswerken niet altijd een optie is. Van de werkgever en werknemer wordt verwacht dat zij hierover in gesprek gaan en onderling een passende oplossing vinden voor hun specifieke context. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u de berichten dat bij de deltavariant de besmettelijkheid van mensen die gevaccineerd zijn, niet per definitie lager ligt dan bij mensen die wel gevaccineerd zijn, terwijl ook heel duidelijk is dat het vaccin beschermt tegen ziekenhuisopname en IC-opname? Wat betekent dit voor de transmissie van het virus door zowel gevaccineerden als ongevaccineerden? Op welk moment zou dit gevolgen moeten hebben voor het testbeleid? Bent u bereid over de gevolgen van deze ontwikkelingen advies te vragen aan het Outbreak Management Team (OMT)?2
Uit de beschikbare onderzoeksresultaten blijkt dat de beschikbare vaccins wel degelijk bescherming bieden tegen transmissie van het coronavirus4. Volgens het ECDC blijkt uit de beschikbare studies een reductie van transmissie van ca. 58–88%. Het OMT heeft in haar meest recente advies aangegeven dat uit berekeningen blijkt dat de kans dat een ongevaccineerd persoon besmettelijk virus bij zich draagt en daarmee potentieel besmettelijk is voor anderen, ook na een negatieve antigeensneltest nog altijd circa tweemaal zo groot is als de kans dat een volledig gevaccineerd persoon het virus draagt5. De WHO geeft verder ook aan dat recente studies laten zien dat de effectiviteit van vaccins tegen infectie ook bij de deltavariant hoog is, hoewel mogelijk iets verminderd ten opzichte van de alfavariant6. De Gezondheidsraad geeft daarnaast aan dat bescherming door vaccins tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname onverminderd zeer hoog blijft7.
Indien er aanleiding is om het beleid op het gebied van maatregelen en testen aan te passen, ben ik uiteraard bereid het OMT om advies te vragen. Daarnaast is het OMT vrij om ook ongevraagd te adviseren, bijvoorbeeld indien nieuw wetenschappelijk onderzoek daar aanleiding toe geeft.
Welke verplichtingen kunnen volgens u wel redelijkerwijs onderbouwd worden vanuit artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet ter bevordering van een werkomgeving waar coronabesmettingen zoveel mogelijk voorkomen worden?
Het is aan de werkgever om gezamenlijk met de werknemer gezonde en veilige arbeidsomstandigheden te organiseren. De werkgever is daarvoor primair verantwoordelijk vanuit de Arbeidsomstandighedenwet en heeft hierin een zorgplicht richting zijn werknemer (artikel 3 Arbowet). Volgens de arbeidshygiënische strategie (artikel 4.4. Arbobesluit) moet eerst worden bepaald of de bron van de blootstelling kan worden weggenomen. Bij Covid-19 houdt dit in dat de besmette persoon niet op het werk mag komen. Moeilijkheid is dat je bij corona niet altijd weet of iemand besmet is. Als daar niets of slechts deels iets aan kan worden gedaan, zijn collectieve beschermingsmaatregelen aangewezen, zoals afscherming, anderhalve meter hanteren en ventilatie. Indien die ook geen of onvoldoende oplossing bieden, dienen tijdelijke, individuele maatregelen te worden genomen, zoals persoonlijke beschermingsmiddelen. De werkgever moet in goed overleg met de werknemer de minst ingrijpende maatregel toepassen om het risico op besmetting te beperken.
Is, aangezien Leaseplan aangeeft uitzonderingen te maken voor werknemers die zich wegens gezondheidsredenen of religieuze overtuigingen niet laten vaccineren, u een wettelijke grondslag bekend waarop een werkgever buiten de gezondheidszorg deze informatie mag vragen, laat staan registreren?
Werkgevers mogen vragen of een werknemer gevaccineerd is. Werknemers zijn niet verplicht om op die vraag een antwoord te geven. En vervolgens is de werkgever aan zet om te doen wat nodig is om een veilige werkomgeving of een veilige zorgomgeving voor patiënten te creëren. Het is op basis van de AVG op dit moment niet toegestaan voor een werkgever om de vaccinatiestatus te registreren. Ik ben hier ook in mijn brief van 14 september aan de Kamer op ingegaan. Over de specifieke casus bij Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich volgens u tot de uitspraken zoals gedaan in het debat van 8 oktober 2020, waarin de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangaf vaccinatie als voorwaarde voor toegang tot de werkvloer zich alleen voor te kunnen stellen wanneer dit zeer goed gemotiveerd gebeurt op specifieke momenten in de vaccinatiefase voor specifieke beroepen waar met kwetsbare mensen wordt gewerkt?
Ik sta volledig achter de uitspraken die ik op 8 oktober gedaan heb. Voor verdere toelichting zie mijn antwoorden op vraag 3 en 4.
Welke impact hebben uitspraken zoals van Leaseplan op het draagvlak voor vaccinatie en de vaccinatiebereidheid?
De RIVM Gedragsunit doet onderzoek naar de vaccinatiebereidheid en mogelijke variabelen die hierop een invloed hebben. In onderzoek van dit voorjaar is gemeten wat de belangrijkste redenen van mensen zijn om zich wel of niet te laten vaccineren. Hierin is drang niet benoemd door de deelnemers. Wel is onderzocht wat het eventuele effect is wanneer gevaccineerden meer vrijheid geboden kan worden. Conclusie hiervan was dat dit mogelijk een positief effect heeft op de vaccinatiebereidheid. Er is geen rechtstreeks verband te leggen tussen de uitspraken van Leaseplan en het effect op het draagvlak voor vaccinatie en de bereid daartoe.
Kunt u deze vragen op korte termijn maar in ieder geval deze week beantwoorden?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
De pilot voor DigiD-activeringscode ontvangen via videobellen en toegankelijkheid van het Digitaal Corona Certificaat voor Nederlanders in het buitenland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Tot wanneer is de pilot voor het per videobellen verstrekken van een DigiD-activeringscode aan Nederlanders en EER-burgers in het buitenland verlengd?
De pilot loopt in principe door tot het moment dat deze nieuwe vorm van dienstverlening structureel is ingeregeld. Het streven is dit begin 2022 te hebben gerealiseerd.
Wat waren de conclusies en geleerde lessen uit de eerste pilot?
In de kleinschalige pilot van mei jl. is gebleken dat het goed mogelijk is om de controle van de gegevens van de DigiD aanvraag, de identiteitsverificatie en de uitreiking van de activeringscode uit te voeren door middel van een videobelafspraak via de ingerichte veilige videoverbinding. Over het algemeen is het voor burgers overal ter wereld een werkbare oplossing, waardoor reizen naar een balie niet meer nodig is.
Waarom is ervoor gekozen een tweede pilot uit te voeren in plaats van het structureel invoeren van de mogelijkheid om een DigiD-activeringscode via videobellen te ontvangen? Wat is het doel van de tweede pilot?
De pilot in mei was kleinschalig van opzet. Het structureel inregelen en opschalen van deze dienstverlening vraagt meer tijd. Besloten is de pilot te verlengen o.a. vanwege de reisbeperkingen als gevolg van Corona, waardoor bezoek aan een balie niet altijd mogelijk is, en de grote vraag naar DigiD in verband met het Digitaal Corona Certificaat (DCC). Door de verlenging kunnen in de tussentijd toch mensen geholpen worden. Daarnaast levert de verlenging meer ervaring met deze vorm van dienstverlening op en ontstaat nog meer beeld bij de toekomstige structurele inrichting.
Is de verlengde pilot, ten opzichte van de eerste pilot, verbreed in bijvoorbeeld het aantal mogelijke afspraken en/of het type dienstverlenging dat aangeboden wordt? Hoe verloopt de tweede pilot tot op heden? Is er veel vraag naar de geboden dienstverlening?
Ook de verlengde pilot, waarbij de geboden dienstverlening niet afwijkt van de eerste pilot, verloopt goed. Burgers zijn tevreden en waarderen deze vorm van dienstverlening met gemiddeld een 9,2. Tijdens de verlengde pilot zijn er meer afspraakmogelijkheden en wordt ook geëxperimenteerd met afspraken in de avond om tegemoet te komen aan wensen van burgers in andere tijdzones. Er hebben tussen 19 juli en 1 september meer dan 2000 videobelafspraken plaatsgevonden met burgers over de gehele wereld.
Er is veel vraag naar deze vorm van dienstverlening. Wekelijks worden afspraakmogelijkheden open gezet en deze zijn binnen 48 uur volgeboekt.
Is de verwachting dat na de tweede pilot de mogelijkheid om een DigiD-activeringscode via videobellen te ontvangen structureel ingevoerd zal worden? Zo niet, wat zijn hiervoor bezwaren of belemmeringen?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 1 en 3. De komende tijd wordt bezien hoe deze werkwijze voor het uitgeven van een DigiD activeringscode het beste structureel kan worden ingeregeld.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om digitale dienstverlenging van de overheid aan Nederlanders in het buitenland, zeker tijdens en in de nasleep van de COVID-pandemie, uit te breiden?
Ja, mits dit op veilige wijze kan geschieden en in overeenstemming met wettelijke eisen en de Europese voorschriften rondom de uitgifte van elektronische identiteiten. De COVID-pandemie heeft het belang van meer digitale dienstverlening door de overheid enkel onderstreept en tegelijkertijd nieuwe mogelijkheden gebracht. De DigiD-pilot is daarvan een concreet voorbeeld.
Ziet u nog verdere mogelijkheden tot uitbreiding van de pilot voor dienstverlenging per videocall, bijvoorbeeld voor het verlengen van een Nederlands rijbewijs vanuit het buitenland en het bewijs van in leven zijn bij het UWV? Zo ja, welke mogelijkheden zijn dat?
Er wordt bekeken voor welke andere producten en diensten een digitale aanpak mogelijk is, ook met de overheidsorganisaties die zijn aangesloten bij het Project Loket Buitenland.
Ziet u nog overige mogelijkheden voor pilots met digitale dienstverlening voor Nederlanders in het buitenland? Zo ja, welke zijn dat? Bent u bereid deze in de nabije toekomst op te starten?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre hebben Nederlanders zonder BSN en DigiD, die niet in Nederland wonen, momenteel de mogelijkheid gebruik te maken van het Digitaal Corona Certificaat (DCC)?
Nederlanders, en anderen, die in Nederland zijn gevaccineerd kunnen indien ze geen BSN én DigiD hebben, contact opnemen met de vaccinatiezetter (bijv. huisarts, ziekenhuis of instelling) die een papieren vaccinatiebewijs kan uitdraaien. Indien een Nederlander buiten de EU is gevaccineerd, kan deze persoon contact opnemen met de GGD Utrecht die, op basis van de Europese verordening, het derdelandse vaccinatiebewijs kan omzetten mits de persoon en het bewijs voldoen aan de gestelde eisen, zoals vermeld in de Kamerbrief van 6 juli jl. (Vergaderjaar 2020–2021, 25 295, nr. 1356). Nederlanders die niet in Nederland maar elders in de EU zijn gevaccineerd zouden volgens de Europese verordening m.b.t. het DCC, een DCC moeten ontvangen van het land dat hen heeft gevaccineerd. Echter niet iedere lidstaat lijkt altijd een DCC uit te geven op verzoek van de gevaccineerde persoon. Bij structurele signalen uit een bepaalde lidstaat, zal dat signaal met desbetreffende lidstaat besproken worden. Het Ministerie van VWS beziet of aanvullend daarop nadere inzet nodig is. Voor negatieve testen is het mogelijk om een testbewijs op te halen bij de GGD of via de koppelcode bij andere testaanbieders. Herstelbewijzen zijn alleen op te halen voor positieve testen bij de GGD; hierbij geldt wederom dat de persoon contact op kan nemen met de GGD.
Kunt u aangeven hoeveel mensen met de Nederlandse nationaliteit woonachtig in respectievelijk het buitenland, Caribisch Nederland en de Caribische landen van het Koninkrijk, momenteel gebruik maken van het DCC? Zo nee, waarom niet?
Alleen het aantal uitgegeven DCC’s wordt uitgelezen. Het systeem dat voor DCC wordt gebruikt slaat in verband met privacy niet op aan wie het DCC wordt uitgegeven en dus ook niet de nationaliteit en woonplaats.
Het bericht dat Tilburgse kappers op blauwe plekken gaan letten in de aanpak tegen huiselijk geweld. |
|
René Peters (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat kappers in Tilburg speciaal worden getraind en gevraagd om melding te maken van vermoedens van huiselijk geweld en dat ook wordt overwogen deze training aan te bieden aan andere beroepsgroepen zoals schoonheidsspecialisten, tandartsen en fysiotherapeuten?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen deze trend om vermoedens van sociale problemen, zoals huiselijk geweld, via georganiseerde meldpunten aan te pakken, terwijl een ieder die een vermoeden heeft van huiselijk geweld hiervan ook nu al aangifte of melding kan doen?
Naast Veilig Thuis zijn er geen andere georganiseerde meldpunten voor het melden van huiselijk geweld. Veilig Thuis heeft de wettelijke taak meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling in ontvangst te nemen. Ook biedt Veilig Thuis zoals u weet advies. Huiselijk geweld is een ernstig maatschappelijk probleem. Het signaleren ervan is echter niet eenvoudig. Voor slachtoffers ligt de drempel om erover te praten of om hulp te zoeken hoog. Het is daarom van belang dat professionals die te maken hebben met mensen waar dit mogelijk speelt, weten wat de signalen zijn. Zo kunnen zij de betrokkenen steunen en wijzen op de beschikbare hulp. Veilig Thuis kan hen daarbij adviseren en ondersteunen.
Onderschrijft u de analyse in het essay van de VNG «de makke van meldpunten», waarin aangegeven wordt dat ondanks de goede intenties, er veel nadelen kleven aan het organiseren van deze meldpunten, omdat dit afbreuk doet aan onderlinge vertrouwensrelaties, er wantrouwen in de samenleving ontstaat en gezinnen onnodig in stress komen te verkeren door (onterechte) meldingen?2
Het essay van de VNG, dat reflectief van aard is, belicht de keerzijde van meldpunten. Het gaat onder andere in op de zorgen van reguliere hulpverleners dat melden afbreuk kan doen aan vertrouwensrelaties, en het risico op het ontstaan van wantrouwen in de samenleving. In reactie op deze beschouwing van de VNG, hecht ik er allereerst aan te benadrukken dat het van groot belang is dat voor slachtoffers en plegers van huiselijk geweld en kindermishandeling en voor mensen die zich als professional of omstander zorgen maken over de veiligheid van mogelijke slachtoffers, een laagdrempelig advies- en meldpunt als Veilig Thuis beschikbaar is. Ook is het wenselijk dat verschillende signalen bijeen kunnen komen bij Veilig Thuis, en dat deze met kritische en onafhankelijke blik worden bekeken, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, hulp nodig is.
Dat neemt niet weg dat ik herken dat professionals vrezen dat de vertrouwensrelatie met hun cliënt onder druk kan komen te staan als zij huiselijk geweld of kindermishandeling vermoeden en dit met Veilig Thuis willen bespreken. Ook is het voor betrokkenen veelal een zeer ingrijpende ervaring als vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling worden gemeld door derden bij Veilig Thuis en Veilig Thuis hierover het gesprek aangaat. Zeker wanneer na onderzoek blijkt dat de zorg die men had, niet gegrond was.
Om deze reden is zorgvuldigheid in de processen rondom een melding erg belangrijk. Professionals die, conform de wet verplichte meldcode, de stappen van de meldcode volgen, zullen daarom voorafgaand aan een melding eerst de signalen die zij hebben in kaart brengen, daarover met een collega overleggen en eventueel Veilig Thuis om advies vragen. De volgende stap is dat de professional in principe altijd de vermoedens bespreekt met de directbetrokkenen zelf. Dat is, mede gelet op de eventuele vertrouwensrelatie, een belangrijke stap. Wanneer het, na een weging volgens het afwegingskader van de betreffende beroepsgroep, tot een melding komt, volgt Veilig Thuis een zorgvuldige procedure om de situatie te beoordelen. Het belang van het slachtoffer van huiselijk geweld staat in deze werkwijze voorop. Het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling is er op gericht bij te dragen aan het realiseren van veiligheid en het organiseren van hulp aan slachtoffer(s) en pleger(s).
Deelt u de mening dat mensen met problemen door deze manier van georganiseerd melden door beroepsgroepen, wellicht huiverig kunnen worden om hun problemen kenbaar te maken en wellicht minder hulp zullen vragen? Hoe weegt u dat risico en wat kan daar aan gedaan worden?
Voorop staat dat in gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, het in de eerste plaats niet gaat om georganiseerd melden, maar om de mogelijkheid tot advies vragen. Voor professionals en betrokkenen die zich oprecht zorgen maken is het van belang dat zij ergens terecht kunnen voor advies of, indien nodig, voor het doen van een melding. Voor slachtoffers is het bovendien vaak moeilijk om hulp te vragen. Uit ervaringsverhalen blijkt dat veel slachtoffers op latere leeftijd zeggen zich niet gezien of gehoord te hebben gevoeld. Ook spelen schaamte en angst een rol in deze problematiek die zich veelal nog in de taboesfeer bevindt. Een laagdrempelig gesprek met iemand die zij vertrouwen kan de stap zijn die zij nodig hebben om het geweld bespreekbaar te maken en vervolgens hulp in te schakelen.
Tegelijkertijd herken ik dat sommige mensen niet om hulp durven te vragen, bijvoorbeeld uit angst voor de gevolgen voor hun gezin of voor hun eigen veiligheid. Om die reden is het van belang dat professionals zo goed mogelijk weten te handelen wanneer zij mogelijke signalen herkennen en daarbij, in lijn met de stappen van de meldcode, advies vragen. Daarnaast is het van belang om te zorgen dat voor iedereen duidelijk is dat de rol van Veilig Thuis het waarborgen van veiligheid is, en dat zij zowel slachtoffer(s) als pleger(s) helpen uit een onveilige situatie te komen.
Hoe passen naar uw oordeel deze plannen van Tilburg in het voornemen van de regering om het jeugdstelsel zo in te richten dat niet de melding en interventies buiten de betrokkenen om centraal staan, maar de onderlinge steun en deskundige hulp?
Ik ondersteun het initiatief van de gemeente Tilburg om huiselijk geweld bespreekbaar te maken en professionals die hiervoor openstaan (en niet onder de Wet verplichte meldcode vallen) te informeren over de wijze waarop zij het gesprek aan kunnen gaan met vermoedelijke slachtoffers van huiselijk geweld, en hoe zij met slachtoffers kunnen meedenken over het vinden van de juiste hulp. In het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming wordt een nieuwe manier van werken geschetst om samenhangende hulp en steun te organiseren voor het hele gezin. Dit gebeurt door het gezin centraal te stellen met inzet van deskundige professionals die naast het gezin staan en met minder casusoverdrachten tussen professionals. Belangrijk is dat kinderen en ouders worden gezien en gehoord en van begin tot eind bij het proces betrokken worden. Het streven is daarnaast dat dezelfde professionals het gezin begeleiden. Het belang van de oplettende rol van professionals in het signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling met gebruik van de verplichte meldcode blijft onveranderd.
Het bericht ‘Geen geld voor de tandarts: 'Mondzorg moet terug in het basispakket'’ |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Geen geld voor de tandarts: «Mondzorg moet terug in het basispakket»»?1
Ik vind het van groot belang dat iedereen in Nederland toegang heeft tot goede mondzorg. Helaas kan het voorkomen dat mensen in een situatie verkeren dat dit niet het geval is. Vanwege de beperkte beschikbaarheid van betrouwbare data is het moeilijk om een precieze uitspraak te doen over de hoeveelheid mensen in Nederland die puur vanwege financiën mondzorg mijden: de verschillende bronnen geven geen eenduidig beeld.
Ik wil dat er structurele informatie beschikbaar komt over de mondgezondheid van mensen in Nederland. Ik zet daarom, zoals al eerder aangekondigd, een langdurige monitor op om de mondgezondheid in Nederland te meten. In afstemming met het veld zal hiertoe een set indicatoren worden opgesteld, waarna de informatie driejaarlijks zal worden uitgevraagd. Het eerste meetmoment start in 2022. Met het verkrijgen van meer informatie over de staat van de mondgezondheid in Nederland, wordt ook de mondgezondheid onder specifieke groepen beter inzichtelijk. Op basis daarvan kan, zo nodig, aanvullend beleid worden gemaakt.
Hoe reageert u op de stelling van Dokters van de Wereld dat het niet vergoeden van de tandartszorg via het basispakket de samenleving uiteindelijk juist meer geld kost, omdat mensen bij het mijden van de tandarts andere problemen krijgen?
Het onderzoek waar Dokters van de Wereld hun stellingen op baseert, is een onderzoek waar het Radboud UMC aan heeft meegewerkt. Dit onderzoek gaat over de economische impact van ziekten aan het gebit.2 In dit onderzoek wordt berekend dat mondgezondheidsproblemen in Nederland samenhangen met een gemiddeld verlies van productiviteit van $ 209 dollar per persoon. Het onderzoek geeft zelf aan welke kanttekeningen er te plaatsen zijn tegen de gebruikte methodiek en schatting. Daarbij betreft dit niet alleen productiviteitsverlies door mondziekten vanwege uitgestelde mondzorg, maar ook het verlies van arbeidsproductiviteit van mensen die wel regelmatig naar de tandarts gaan. De daadwerkelijke economische gevolgschade van uitgestelde mondzorg is dus niet bekend.
Bent u ervan op de hoogte hoeveel Nederlanders jaarlijks trombose krijgen als gevolg van het mijden van mondzorg?
Nee, deze informatie is niet beschikbaar.
Bent u ervan op de hoogte hoeveel Nederlanders jaarlijks nierschade krijgen door de grote hoeveelheden pijnstillers die ze nodig hebben door het mijden van mondzorg?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zicht op de niet-medische problemen die mensen krijgen door het mijden van mondzorg, zoals ontslag «omdat ze niet meer toonbaar zijn» of een lagere kans om een nieuwe baan te krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat mensen nu vaak uit financiële overwegingen kiezen om een kies te laten trekken, in plaats van een wortelkanaalbehandeling te ondergaan? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het belangrijk om te voorkomen dat mensen alleen vanwege financiële redenen de keuze maken om kiezen of tanden te laten trekken, in plaats van deze te laten behandelen. Zoals al in eerdere beantwoording3 aangegeven is de basis dat volwassenen in beginsel een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de verzorging van hun gebit. Er kunnen echter (financiële) omstandigheden zijn waardoor mensen daar hulp bij nodig hebben. Gemeenten kunnen waar nodig mensen bijstaan met gemeentelijke compensatieregelingen, de gemeentepolis en bijzondere bijstand. Gemeenten hebben hiervoor ook financiële middelen via het Gemeentefonds ontvangen.
Wat is uw oordeel over de arbitraire grenzen die er in de huidige situatie bestaan, waarbij bijvoorbeeld een prothese wel wordt vergoed als mensen geen tanden of kiezen meer hebben, maar als ze twee goede hoektanden hebben niet, terwijl een prothese in dat geval zelfs beter geplaatst kan worden? Bent u bereid om het systeem zo aan te passen dat mensen in dit soort vergelijkbare gevallen in beide gevallen recht hebben op vergoeding?
In het Besluit Zorgverzekering4 is opgenomen dat alleen een (uitneembare) volledige prothese wordt vergoed. Er is niet genoemd dat men per se tandeloos moet zijn.
Stel dus dat de patiënt nog twee goede hoektanden heeft, dan kunnen deze hoektanden worden afgeslepen (na een kanaalbehandeling) tot net boven het tandvlees. Vervolgens wordt een volledige (overkappings) prothese gemaakt. De kosten voor de volledige prothese worden vergoed uit het basispakket.5
Als er in dezelfde situatie (met twee gezonde hoektanden) voor wordt gekozen om een partieel (gedeeltelijk) kunstgebit te maken rond de aanwezige hoektanden, is er geen sprake van een volledige prothese, en is er dus geen vergoeding.
De oorsprong van deze afbakening is gelegen in 1997, toen door de toenmalige Ziekenfondsraad werd geoordeeld dat de grote groep tandeloze ouderen, die niet hadden kunnen profiteren van de verbeteringen in de mondzorg, de hoge kosten van de volledige gebitsprothese vergoed zouden moeten krijgen.6
Bent u het ermee eens dat het feit dat mensen de tandarts niet kunnen betalen nooit een reden mag zijn dat zij geen toegang hebben tot mondzorg?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat de verschillen tussen arm en rijk in gebitskwaliteit veel te groot zijn geworden? Zo ja, wat gaat u doen om deze verschillen uit te wissen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1 vind ik het van belang dat er structurele informatie beschikbaar komt over de mondgezondheid van mensen in Nederland. Ik zet daarom een langdurige monitor op om de mondgezondheid in Nederland te meten. Op basis daarvan kan, zo nodig, aanvullend beleid worden gemaakt.
Bent u bereid om de tandarts weer op te nemen in het basispakket, zodat de hoogte van het inkomen van mensen niet langer bepalend is voor de kwaliteit van hun gebit?
Nee. Zoals eerder aangegeven is de basis dat volwassenen een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de verzorging van hun gebit. Er kunnen echter (financiële) omstandigheden zijn waardoor mensen hulp nodig hebben. Gemeenten kunnen waar nodig mensen bijstaan met gemeentelijke compensatieregelingen, de gemeentepolis en bijzondere bijstand. Helaas bieden gemeentelijke voorzieningen niet altijd een oplossing. Echter, opname in het basispakket is ook geen garantie dat iedereen wel naar de tandarts gaat: Ten tijde van het ziekenfonds gingen er jaarlijks bijna 1 miljoen mensen niet naar de tandarts.
Dit probleem kan sneller en doelgerichter worden aangepakt via lokaal maatwerk dan via het basispakket. Dit is in lijn met de aanbevelingen van de beroepsverenigingen: de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde (KNMT), de Nederlandse Vereniging voor Mondhygiënisten (NVM) en de Organisatie van Nederlandse Tandprothetici (ONT). Ik wil de komende periode samen met de beroepsverenigingen, gemeenten en zorgverzekeraars verkennen hoe we invulling kunnen geven aan een doelgerichte en specifieke aanpak.
Ik denk dan onder andere aan het voorkomen en sneller oplossen van betalingsachterstanden zorgpremie, waardoor de aanvullende zorgverzekering sneller kan worden afgesloten/hervat en oplossingen vanuit samenwerkingsverbanden van gemeenten en zorgverzekeraars, zoals de inzet van lokale maatwerkbudgetten (in combinatie met vroegsignalering).
In antwoord op eerdere vragen2 stelde u dat mondzorg na opname in het basispakket «niet per definitie toegankelijker [wordt] voor lage inkomens, omdat een groot deel van deze kostenverschuiving via het eigen risico ook weer bij de mensen zelf wordt neergelegd»; bent u het ermee eens dat het logischer is om de tandarts dan ook uit te zonderen van het eigen risico dan om mondzorg dan maar niet in het basispakket op te nemen, als het doel is om de zorg toegankelijker te maken?
Nee. Het uitzonderen van het eigen risico van mondzorg, betekent dat die kosten worden doorberekend in de premie. Daardoor betalen verzekerden alsnog. Zorg is niet gratis. Opname van mondzorg in het basispakket zonder dat het eigen risico van toepassing is kost 2,3 miljard euro per jaar. Opnemen in het basispakket én uitzonderen van het eigen risico vind ik bovendien niet logisch, omdat dat een hele dure oplossing is, terwijl de ervaring leert dat dit het probleem van mondzorgmijding niet oplost. Zoals ik heb uiteengezet in mijn antwoord op vraag 10, kan het probleem doelgerichter en doelmatiger worden aangepakt via lokaal maatwerk.
Het niet voldoen aan internationale eisen voor antidopingbeleid en de mogelijke sancties voor de Nederlandse Sport |
|
Jeanet van der Laan (D66), Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Wanneer zijn u en de Dopingautoriteit op de hoogte gebracht dat de Wereld Antidoping Code (WAD Code) per 1 januari 2021 zou wijzigen?1
Het Wereld Anti-Doping Agentschap (hierna: WADA) heeft op 16 november 2017 besloten tot herziening van de Wereld Anti-Doping Code (WAD Code) 2015 over te gaan. In december 2018 is het herzieningsproces gestart, dat zou leiden tot een nieuwe Code die op 1 januari 2021 in werking zou treden. Op 7 november 2019 is die nieuwe Codetekst, de WAD Code 2021, door WADA vastgesteld. De ondertekenaars van de Code hadden daarna tot eind 2020 om hun regels en procedures in lijn te brengen met de nieuwe Code (en bijbehorende standaarden).
Was bij de aankondiging van de wijziging van de WAD Code direct het vermoeden dat Nederland niet aan alle eisen zou voldoen? Zo ja, welke acties zijn toen in gang gezet? Zo nee, waarom niet en klopt het dat dit pas duidelijk werd na de audit van november 2020?
Nee, het was niet direct duidelijk dat de Dopingautoriteit mogelijk niet aan de Code zou voldoen. Op de punten waarop de Code is gewijzigd heeft de Dopingautoriteit het Nationaal Doping Reglement en de bijbehorende reglementen en werkprocessen aangepast aan de nieuwe Code en bijbehorende internationale standaarden. Het was de Dopingautoriteit bekend dat er verschillen bestonden tussen de Code enerzijds en het Nationaal Dopingreglement anderzijds. WADA is echter sinds 2004 steeds akkoord gegaan met de uitleg over de wijze waarop de Code in Nederland door de Dopingautoriteit binnen de nationale structuur werd ingebed. WADA heeft in december 2020, na een concept van het aangepaste Nationaal Dopingreglement te hebben gezien, aangegeven dat dit concept nog onvoldoende aan de nieuwe Codetekst was aangepast. Daarbij is door WADA het algemene punt gemaakt dat op een aantal vlakken (waaronder tucht- en beroepsprocedures) de verdeling van verantwoordelijkheden, ook na uitleg ervan door de Dopingautoriteit, niet in lijn was met de Code. Het specifieke punt over de positionering van de Bezwaarcommissie Nationaal Dopingreglement (BND), is door WADA op 21 april 2021 met de Dopingautoriteit gecommuniceerd, die dat op haar beurt in juni met mijn departement heeft gedeeld.
Is bij de bekendmaking dat er een nieuwe WAD Code zou komen, actief contact gezocht met het Wereldantidopingagentschap (WADA) over de vraag of de huidige positionering van de Bezwaarcommissie Nationaal Dopingreglement (BND) voldoende was?
Nee, er is na de bekendmaking in 2017 van de Codeherziening door de Dopingautoriteit niet actief contact gezocht met WADA over de positionering van de BND. De Dopingautoriteit heeft de BND juist per 1 januari 2021 ingesteld als onderdeel van de implementatie van de nieuwe WAD Code 2021. De BND is daarbij zo gepositioneerd dat werd voldaan aan nationale wetgeving en de Dopingautoriteit was van mening dat daarmee ook werd voldaan aan de Code.
Is, toen duidelijk werd dat de BND niet onafhankelijk genoeg was ten opzichte van de Dopingautoriteit, direct de optie verkend om een wetgevingstraject te starten om onafhankelijkheid wel te borgen? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Toen het probleem van de positionering van de BND op 21 april 2021 aan de Dopingautoriteit werd gemeld, is er in eerste instantie verkend welke praktische opties er waren, met name in het licht van het feit dat de Dopingautoriteit de BND heeft gepositioneerd op een manier die gebruikelijk is in de context van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Toen alternatieven niet voorhanden bleken te zijn, is wetgeving als mogelijke oplossing besproken. De Dopingautoriteit is tegelijkertijd ook bezig geweest om een bevestiging van WADA te krijgen of dit (de BND) het enige openstaande punt was voor wat betreft compliance met de Code. In juli, tijdens een gezamenlijk gesprek met WADA bleek dit inderdaad het geval.
Is sprake van een inschattingsfout dat er gedacht werd dat het WADA wel akkoord zou gaan met hoe nu de onafhankelijke positie van de BND is geregeld?
De positionering van de BND door de Dopingautoriteit voldeed aan de nationale regelgeving. Dit is immers hoe we in Nederland bezwaarcommissies onafhankelijk positioneren binnen het kader van de Awb. De Dopingautoriteit was vanaf 2004 gewend voor de inbedding in de Nederlandse structuur enige (interpretatie)ruimte te hebben, en is daar in overleg met WADA steeds uit gekomen. In april 2021 bleek die interpretatieruimte van de Code er niet meer te zijn, en bleek dat het niet mogelijk was om inzake de BND met WADA tot een vergelijk te komen.
Wacht u de vergadering van het dagelijks bestuur van het WADA op 14 september 2021 af alvorens u het benodigde wetgevingstraject start? Zo ja, waarom? Zo nee, kunt u een inschatting geven wanneer u verwacht de benodigde wetswijziging naar de Kamer te sturen?
Nee, die wacht ik niet af. De voorbereiding van het wetgevingstraject is reeds gestart en ik ben voornemens om het wetsvoorstel zo snel mogelijk aan uw Kamer te sturen.
Hoe zeker bent u ervan dat een wetswijziging, die de positie van de BND verduidelijkt, voldoende zal zijn voor het WADA?
Er is door de Dopingautoriteit en het Ministerie van VWS in juli met WADA gesproken over de inhoud van een dergelijke wetswijziging die de BND als zelfstandig bestuursorgaan positioneert, om zeker te zijn dat daarmee het probleem ook in de ogen van WADA afdoende wordt opgelost. Om hieromtrent zo groot mogelijke zekerheid te hebben zal WADA van het traject op de hoogte gehouden worden en zal met WADA worden overlegd over de inhoud van het wetsvoorstel.
Welke stappen kunt en gaat u nemen als, in het ergste geval, Nederlandse sporters niet meer onder de Nederlandse vlag mee kunnen doen aan wedstrijden? Hoe kunt u zich voorbereiden op deze stappen?
Dit is één van de sancties die WADA op 14 september jl. in het vooruitzicht heeft gesteld als de positionering van de BND op 14 januari 2022 niet in lijn is gebracht met de WAD Code; WADA zal dan verklaren dat naar haar mening de Dopingautoriteit non-compliant is met de WAD Code. De Dopingautoriteit heeft mij laten weten voornemens te zijn een dergelijke non-compliance verklaring door WADA te betwisten bij het Court of Arbitration for Sport (CAS); een dergelijke gang naar het CAS heeft een opschortende werking voor sancties totdat het CAS uitspraak heeft gedaan.
Daarnaast ben ik – zoals ik u per brief eerder heb geïnformeerd – voornemens om de Nederlandse regelgeving op dit punt zo snel mogelijk aan te passen zodat de BND wordt gepositioneerd op een manier die in lijn is met wat de Code voorschrijft.
Kunt u een opsomming geven van andere sancties die het WADA bij een non-compliant verklaring kan opleggen aan Nederland en Nederlandse instanties, zoals de Dopingautoriteit?
WADA kan alleen organisaties sanctioneren die de Code hebben ondertekend.
De Dopingautoriteit is zo’n ondertekenaar. Nederland is als land in die zin niet gebonden aan de Code. Wel heeft Nederland het UNESCO-verdrag tegen doping in de sport ondertekend; daarmee heeft Nederland zich gecommitteerd aan de beginselen van de Code en zijn we als land gehouden maatregelen te nemen tegen dopinggebruik. Maar daaruit vloeien voor WADA geen sanctiemogelijkheden voort. Uit de WAD Code 2021 volgen verschillende sanctiemogelijkheden, die zijn opgesomd in artikel 24.1.12 van de Code. Deze sancties variëren in zwaarte van bijvoorbeeld het niet zitting mogen nemen van medewerkers van de Dopingautoriteit in commissies of het WADA-bestuur, het door de Dopingautoriteit niet mogen ontvangen van middelen van WADA, tot aan het niet mogen deelnemen aan internationale sportevenementen. Voor een volledig beeld verwijs ik u naar het Code-artikel zelf.2 De sanctie die wordt opgelegd moet volgens de Code qua zwaarte in verhouding staan tot de overtreding die is vastgesteld.
Welke gevolgen kan een non-compliant verklaring met terugwerkende kracht hebben voor Nederlandse sporters, in het bijzonder de sporters die hebben deelgenomen aan de Olympische en Paralympisch Spelen, aangezien de internationale eisen per 1 januari 2021 zijn ingegaan?
Geen. Een eventueel door WADA op te leggen sanctie heeft geen terugwerkende kracht.
Kunt u deze vragen nog voor de uitspraak van het WADA op 14 september 2021 beantwoorden? Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord. Ik heb echter het WADA-besluit afgewacht alvorens deze vragen te beantwoorden. Ik informeer u in een separate brief over de inhoud van dat WADA-besluit.
De trage voortgang van de onderzoeken naar de Deventer moordzaak |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom, twee jaar na aanvang, het coldcaseteam van de Amsterdamse politie het onderzoek nog niet heeft afgerond?1
De procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad heeft mij als volgt geïnformeerd.
Het onderzoek door de advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) is reeds in november 2018 afgerond. Nadat de AG met de raadslieden van de gewezen verdachte en de rechter-commissaris heeft gesproken over vervolgonderzoek, heeft de AG in april 2019 aan forensisch onderzoekers van het coldcaseteam van de Amsterdamse politie de opdracht gegeven een evaluatieonderzoek te verrichten. De AG heeft vervolgens periodiek overleg gehad met het coldcaseteam en daarbij ook gewezen op het belang bij een spoedige voortgang van het onderzoek. De PG blijft verantwoordelijk voor het onderzoek en het is aan de PG en AG om te sturen op de voortgang van individuele zaken. De PG is onafhankelijk van de regering.
De PG en het coldcaseteam van de politie verwachten dat de eerste onderzoeksresultaten over de periode tot aan de strafzaak in eerste aanleg over vier maanden beschikbaar zullen zijn. Vervolgens gaat het coldcaseteam verder met het onderzoek naar de forensische resultaten uit de periode vanaf het hoger beroep en de herzieningsvoorstellen tot op heden. De verwachting is dat deze tweede fase van het onderzoek een paar maanden in beslag zal nemen. De resultaten zullen door de AG aan de verdediging worden verstrekt.
Kunt aangeven welke stappen u, sinds oktober 2020, toen bekend werd dat er nog nauwelijks voortgang was geboekt naar het genoemde cold case onderzoek, heeft ondernomen om wel voor die gewenste voortgang te zorgen?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de reden is van de langzame uitvoering van dat genoemde coldcaseteam?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer het herzieningsonderzoek van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, mr. Aben, dat sinds 2014 (!) is gestart is afgerond en wat u de afgelopen vier jaar heeft gedaan om een spoedige afronding van dit onderzoek te bevorderen?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer de genoemde onderzoeken afgerond zijn en de resultaten daarvan gepubliceerd worden?
Zie antwoord vraag 1.