Nieuw gifschandaal in binnenvaart |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Kent u het bericht «Binnenvaartschipper Daniël aan ramp ontsnapt: dodelijk gas aan boord»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat opnieuw drie binnenvaartschepen stilliggen omdat er hoge concentraties fosfine – een potentieel dodelijk gas – zijn aangetroffen? Erkent u dat de opvarenden aan een ramp zijn ontsnapt?
Dat er op drie schepen hoge fosfine concentraties zijn aangetroffen terwijl de schippers niet op de hoogte waren dat zij een gegaste lading aan boord hadden, is onacceptabel. De urgentie om zo spoedig mogelijk maatregelen te treffen om proberen te voorkomen dat een dergelijk incident zich weer voordoet, is evident. In de beantwoording van vraag 4 en 6 wordt ingegaan op de initiatieven die zowel door de verschillende departementen, de toelatingsautoriteit Ctgb2, de inspecties, NVWA en het bedrijfsleven worden ondernomen.
Kunt u zich herinneren dat de SP-fractie u in 2019 vroeg in te grijpen nadat een schippersechtpaar op de intensive care was beland? Deelt u de mening dat herhaling had moeten worden voorkomen? Welke stappen zijn er tussen 2019 en nu gezet en door wie? Hoe kan het dat de verboden stof fosfine opnieuw is aangetroffen op drie schepen?2
In december 2019 heeft zich een zeer ernstig incident voorgedaan op een binnenvaartschip waar de schipper en zijn vrouw ernstige gezondheidsschade hebben opgelopen door de aanwezigheid van fosfinedampen in hun lading diervoeder. In dat geval ging het om losse fosfidepillen die na overslag vanuit een zeeschip weer actief werden.
De oproep van de SP en VVD4 is ons bekend en over de maatregelen die zijn genomen om herhaling te voorkomen, bent u op 31 maart jl. per brief5 geïnformeerd. De genomen maatregelen zijn opgenomen in het «Plan van aanpak voor zeeschepen waarvan de lading in het buitenland ontsmet is met fosfine» van de Havenbedrijven van de grote zeehavens dat op 1 januari 2021 van kracht is geworden. In het plan van aanpak staat de gassingsleider centraal en zijn voorwaarden gesteld die de basis vormen voor een goede afhandeling van gegaste ladingen uit zeeschepen.
Dat nu in juli 2021 opnieuw fosfine is aangetroffen in binnenschepen heeft een andere oorzaak dan het incident in 2019. In dit geval zijn de bestaande voorschriften voor het vervoer van een gegaste lading bij het vervoer per spoor niet gevolgd. Op de wagons en in de ladingsdocumenten stond niet aangegeven dat de lading gegast was. Daarom wist niemand bij de overslag van trein naar de binnenvaartschepen dat de lading was gegast met fosfine.
Overigens zijn fosfine-genererende middelen niet verboden. Fosfine is een in Europa goedgekeurde werkzame stof, op basis waarvan in Nederland en in andere EU-lidstaten fosfine-genererende middelen zijn toegelaten voor het gassen van ladingen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat nieuwe incidenten worden voorkomen?
De veiligheid van het vervoer en de permanente verbetering daarvan is de kern van ons beleid, inclusief goede en adequate handhaving. Kijkend naar dit incident tijdens het vervoer van gegaste ladingen blijkt het essentieel dat bestaande regelgeving voor internationaal vervoer (wegvervoer, spoorvervoer, maritiem vervoer) correct wordt nageleefd zodat de relevante informatie voor de hele vervoersketen beschikbaar is. De ILT houdt daar toezicht op. Daarbij wordt sinds het incident in juli door ILT meer gericht gekeken naar overslag van ladingen van andere modaliteiten naar binnenvaart, waarbij ook fosfine metingen worden uitgevoerd.
Deze internationale regelgeving moet wordt aangevuld met specifiek voor de binnenvaart op maat gemaakte transport-regelgeving voor agrarische producten die over de binnenvaart in bulk worden vervoerd. Met name het feit dat aan boord van binnenschepen wonen en werken niet van elkaar zijn te scheiden verdient hier bijzondere aandacht. Daartoe zijn eind augustus 2021 voorstellen ingediend, gecoördineerd met de Europese Commissie, bij de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties. Het betreft voorstellen over de herkenbaarheid van de schepen met gegaste bulklading, ladingdocumentatie en opleiding van de bemanning. Naar verwachting zal een internationale werkgroep van experts, onder leiding van de initiatiefnemers Nederland en Duitsland, in januari 2022 een concept-regeling kunnen afronden. De bestaande EU-Richtlijn 2008/68/EG over Vervoer van Gevaarlijke Stoffen laat deze regeling na implementatie via de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen in Nederland ook gelden voor binnenlandse transporten.
Op korte termijn zal door Ctgb worden gekeken naar mogelijkheden om voorschriften voor toepassing van fosfine-genererende biociden en gewasbeschermingsmiddelen aan te passen. Deze voorschriften zijn echter beperkt effectief in geval gegaste, maar niet ontgaste ladingen (internationaal) worden getransporteerd. Immers op de plaats van ontvangst van deze ladingen zijn die voorschriften niet meer beschikbaar en/of niet meer van toepassing, waardoor de kans groot is dat aanwijzingen in het wettelijk gebruiksvoorschrift over het ontgassen niet bekend zijn en dus ook niet gevolgd kunnen worden.
Daarnaast stuurt het Ministerie van LNV, mede namens IenW en Ctgb, in september een brief naar de Europese Commissie waarin wordt gepleit voor een op Europees niveau aangescherpt geharmoniseerd gebruiksvoorschrift voor fosfine producerende middelen in ladingen die op transport gaan.
Verder juichen wij de initiatieven die het bedrijfsleven nu ontwikkelt toe. Het Comité van Graanhandelaren werkt aan standaard-clausules in ladingcontracten met betrekking tot de veiligheid van de lading in de transportketen en informatie in ladingbegeleidingsdocumenten. De sociale partners in de binnenvaart zijn bezig de huidige Arbocatalogus te herzien, gebaseerd op die recente branche RIE (Risico-inventarisatie en -evaluatie). In deze RI&E die in 2020 voor de binnenscheepvaart is vastgesteld, zijn de risico’s van werken met gegaste lading opgenomen.
Deelt u de mening van de Algemeene Schippers Vereeniging (ASV) dat schippers onnodige risico's lopen? Herkent u dat het een enorm probleem is wanneer je niet zeker weet wat er in je lading zit?3
Schippers moeten informatie krijgen over eventuele gevaarseigenschappen van hun lading. Die informatie moet zijn opgenomen in de ladingdocumenten en de betrokken laadeenheden moeten ook correct worden gemarkeerd. Zo komen schippers te weten of de lading in een eerdere schakel in de transportketen gegast is. Dat is voor de veiligheid van het vervoer van het grootste belang. De verplichting om informatie over gevaarseigenschappen op te nemen in ladingdocumenten bestaat reeds lange tijd voor vervoer in alle modaliteiten. Als dit was nageleefd zou dit informatieprobleem zich niet op de drie schepen hebben voorgedaan.
Voor bulkgoederen die afkomstig zijn van een zeeschip en die worden overgeslagen naar een binnenschip bestaat er in de grote zeehavens een «Plan van aanpak voor zeeschepen waarvan de lading in het buitenland ontsmet is met fosfine» die naar aanleiding van het incident in 2019 verder is aangescherpt. Binnenschepen worden pas beladen nadat met metingen is vastgesteld dat er geen gevaar is. Dan kan de schipper er van uitgaan dat de lading veilig is.
Voor het in Nederland vervoeren van gegaste bulkladingen met binnenschepen die in het buitenland zijn beladen, wordt de keten gesloten met de ingediende voorstellen bij de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, zoals ook beschreven in antwoord 4. Daarmee wordt de juiste informatieverstrekking aan de schipper wettelijk vastgelegd.
Momenteel maken de ILT en NVWA een eerste analyse van de kwetsbaarheden in de vervoersketen. In het CD Toezicht en handhaving van 7 september jl. is toegezegd dat de Kamer eind 2021 deze ketenanalyse ontvangt van het transport van gevaarlijke stoffen en welke aanvullende maatregelen er mogelijk genomen moeten worden. Afhankelijk van de uitkomst van deze analyse zal worden bezien of er aanvullend (steekproefsgewijs) metingen in een scheepsruim nodig zijn en wie daarvoor verantwoordelijk is.
Wilt u ervoor zorgen dat schippers voortaan weten wat ze aan boord krijgen? Kunt u zorgen dat er gespecialiseerde controleurs (in het ruim) gaan meten welke gassen er in een lading zitten en dat aan de schipper bekend maken?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat na het ongeval in Nieuwegein protocollen weliswaar zijn aangepast, maar dat die alleen gaan over de overslag in de havens van Amsterdam en Rotterdam, terwijl deze lading is overgeslagen van trein op boot in Oss? Hoe gaat u zorgen dat overslag op alle plekken veilig verloopt?
Ja, de protocollen gaan over de overslag van lading van zeeschepen naar binnenvaartschepen in de grootste Nederlandse zeehavens van Rotterdam en Amsterdam. Het overgrote merendeel van overslag van met fosfidepillen gegaste ladingen vindt in deze havens plaats. In het Rijkshavenmeesteroverleg van 6 juli jongstleden is gevraagd of ook andere zeehavens vergelijkbare maatregelen willen nemen. Hier is positief op gereageerd.
Bij overslag uit een trein geldt internationale spoorregelgeving met betrekking tot correcte markering en documentatie die had moeten worden nageleefd. Zie het antwoord op vraag 6 voor de voorgenomen maatregelen die de hele keten moet gaan sluiten.
Kunnen de opdrachtgevers voor deze lading verantwoordelijk worden gehouden? Zo ja, welke stappen worden door wie gezet?
Als basisregel geldt dat de afzender van de lading verantwoordelijk is voor de juiste classificatie van de lading. Onjuiste classificatie kan leiden tot civielrechtelijke, bestuursrechtelijke of strafrechtelijke stappen. Of er civielrechtelijke stappen worden gezet is aan de betrokken marktpartijen. Naleving door ILT valt onder bestuursrechtelijke stappen en uitspraken over mogelijk strafrechtelijk optreden zijn voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Zie daarover ook het antwoord op vraag 9.
Is of wordt er opnieuw onderzoek ingesteld naar dit nieuwe incident met fosfine? Is de inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (inspectie SZW) betrokken? Gaat het Openbaar Ministerie (OM) vaststellen of er sprake was van een strafbaar feit?
In de transportdocumenten en etikettering van de goederen die per trein werden vervoerd, was niet aangegeven dat de lading/containers gegast waren. Toen er bij de overslaglocatie werd geconstateerd dat er fosfinegas in de lading zat (door het afgaan van een fosfinemeter) is er melding gedaan aan de inspectiediensten en is de Inspectie SZW (net als in 2019) ter plaatse onderzoek gaan doen.
Vervolgens zijn de werkzaamheden in de stuurhuizen en in de machinekamers van de 3 binnenvaartschepen stilgelegd (en de werkzaamheden in een silo waar al een deel van de gegaste lading was gelost) om de gezondheid en veiligheid van werknemers te borgen. Inmiddels zijn de stilleggingen opgeheven. De ILT heeft bij een volgend treintransport van dezelfde vervoerder geconstateerd dat er wederom sprake was van gegaste lading, zonder de benodigde documentatie en kenmerken. Er loopt in opdracht van de Officier van Justitie nu een strafrechtelijk onderzoek, waarin de landelijke eenheid van de politie de regie heeft. De ILT deelt kennis over de regelgeving van het RID (vervoer gevaarlijke stoffen per trein) en waar nodig andere transportregelgeving. Andere toezichthouders kunnen op een later moment op basis van hun expertise ook bij het onderzoek betrokken worden.
Zijn er tussen 2019 en nu incidenten geweest met biociden?
De ILT en Inspectie SZW hebben tussen 2019 (na het incident met binnenvaartschip «ms Fox») en nu (incident met drie binnenvaartschepen) geen incidenten met biociden en/of gewasbeschermingsmiddelen in lading geconstateerd.
Navraag bij het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) leert dat daar in 2020 drie meldingen van incidenten gerelateerd aan gegaste lading zijn gedaan, en in 2021 één – namelijk het recente incident met de drie binnenvaartschepen. In 2020 ging het in twee gevallen om een incident met blootstelling aan fosfine, één vanuit een scheepslading bij het overslaan en een ander waarbij een persoon werd blootgesteld aan fosfinedamp vanuit een aangrenzende schip. In een ander geval ging het om blootstelling aan formaldehyde na het openen van een container. Van formaldehyde staat in deze casus niet vast of het als gewasbeschermingsmiddel/biocide is toegepast, of uit een product afkomstig was. Omdat het hier uitsluitend om gemelde incidenten gaat, zou het daadwerkelijk aantal incidenten hoger kunnen liggen.
Bij het NVIC wordt melding gedaan door professionele hulpverleners bij (vermoedelijke) vergiftigingen. Deze meldingen worden niet doorgestuurd naar de ILT (of Inspectie SZW) en zijn ook maar beperkt bruikbaar voor de uitvoering van risicogericht toezicht. Bij een melding wordt de plaatsnaam van een incident of melding en de toxische stof geregistreerd. Persoonsgegevens die zouden kunnen leiden naar mogelijke overtreders kunnen niet worden gedeeld, omdat dit medisch-vertrouwelijke gegevens zijn. De geaggregeerde meldingen van het NVIC sluiten aan op het huidige beeld van de ILT en geven daarom geen aanleiding om het toezicht anders in te vullen. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van vragen 5 en 6 zal, afhankelijk van de eerste analyse van de kwetsbaarheden in de vervoersketen door ILT en NVWA, worden nagegaan of, en welke aanvullende maatregelen er mogelijk genomen moeten worden.
Het bericht ‘Rechter: Overijssel moet handhaven op vergunning beweiden en bemesten’ (Nieuwe Oogst, 2 aug. ’21[1]) |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Rechter: Overijssel moet handhaven op vergunning beweiden en bemesten» (Nieuwe Oogst, 2 aug. ’21?2
Ja.
Vindt u met de leden van de VVD-fractie dat handhaving op de vergunningsplicht voor beweiden en bemesten in het beweidings- en bemestingsseizoen disproportioneel is, zo? Zo nee, waarom niet;?
Met provincies is afgesproken dat er niet handhavend wordt opgetreden indien er wordt beweid en bemest, omdat daarvoor geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist.
Hoe ziet u de uitspraak van de rechter in het licht van het belang van bemesten en beweiden als onmisbare kernactiviteiten van het boerenbedrijf en onderdeel van de stikstofaanpak omdat hiermee stikstofemissie van de melkveehouderij fors wordt verminderd;?
De rechtbank is van oordeel dat alleen een vrijstelling van de vergunningplicht geldt als de betrokken activiteit ongewijzigd wordt voortgezet sinds de Europese referentiedatum. Ik ben echter van mening dat ook als een project is gewijzigd, maar niet meer stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied veroorzaakt dan op de Europese referentiedatum, significante gevolgen voor dat gebied kunnen worden uitgesloten, zodat ook dan geen vergunning nodig is.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter die stelt dat niet kan worden afgewogen of handhavend optreden disproportioneel is zo lang niet duidelijk is wat gevolgen zijn voor de natuur;?
Zoals ook eerder aan uw Kamer is aangegeven, is het duidelijk dat er, afgezien van enkele uitzonderingssituaties, geen depositiestijging plaatsvindt ten opzichte van de referentiesituatie. De onderbouwing hiervan kunt u nalezen in het tussentijds advies «bemesten beweiden in 2020» van het Adviescollege Stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr. 39).3
Omdat het alleen in enkele situaties onduidelijk is welke gevolgen beweiden en bemesten heeft voor Natura 2000-gebeiden – deze situaties worden overigens in kaart gebracht – acht ik het disproportioneel om op moment in alle gevallen waar wordt beweid en bemest handhavend op te treden.
Ziet u net als de leden van de VVD-fractie een rol weggelegd voor de rijksoverheidRijksoverheid, om heldere richtlijnen met een wettelijke basis te formuleren voor provincies hoe de onderbouwing van «bestaand gebruik» adequaat er uit moet zien zodat hier geen enkele onduidelijkheid meer over kan bestaan en zowel rechtspraak, als de agrarische sector overgeleverd is op jurisprudentie, zo? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen, zo? Zo nee, waarom niet;?
De uitspraak in Overijssel laat zien dat het aantonen van «bestaand gebruik» van belang is voor het toepassen van de bovengenoemde redeneerlijn in de praktijk. Er moet nog worden gekeken hoe en in welke vorm dit inzichtelijk gemaakt kan worden voor agrariërs.
Bent u bereid om daar de volgende aspecten bij te betrekken: de reeds behaalde opbrengst van de sinds 1994 genomen maatregelen ter aanscherping van bemestingsnormen, waarbij de afgelopen dertig jaar dus een situatie is ontstaan die veel beter zou moeten zijn voor de natuur, en het belang van flexibiliteit in grondgebruik door bijvoorbeeld gewasrotatie? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De door u genoemde aspecten zullen daarom inderdaad zoveel mogelijk worden betrokken in het formuleren van een richtlijn.
Hoe kijkt u naar de haalbaarheid van de vastgestelde tussendoelen voor het halen van de kritische depositiewaarden en hoe gaat u ervoor zorgen dat deze doelen realistisch en haalbaar voor de agrarische sector worden bereikt;?
De recent tot stand gekomen Wet stikstofreductie en natuurverbetering – waarin de structurele aanpak van de stikstofproblematiek is verankerd – bevat wettelijk vastgestelde resultaatsverplichtende doelstellingen voor de reductie van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden, de wettelijke opdracht om een programma met maatregelen vast te stellen om die doelstelling te realiseren en om de natuur in de Natura 2000-gebieden te verbeteren en wettelijke regels over monitoring en bijsturing.
Met de contournota die is bijgevoegd in de voortgangsbrief over de stikstofproblematiek van 16 juli jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 160)4 is een eerste stap gezet in de ontwikkeling van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering. Hierin wordt onder andere aandacht besteed aan sociaaleconomische effecten en de weging van de haalbaarheid en betaalbaarheid van maatregelen.
De uitwerking van de managementmaatregelen in de melkveehouderij, waarover ik uw Kamer op 20 juli jl. geïnformeerd heb (Kamerstuk 35 334, nr. 159)5 is een goed voorbeeld van de manier waarop ik met de agrarische sector samen wil werken om effectieve en haalbare maatregelen te nemen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Mestbeleid, d.d. van 8 september 2021?
Wegens interne afstemming is het niet gelukt om de vragen voor 8 september te beantwoorden.
Het spioneren van burgers door ambtenaren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de conclusies van het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool in Leeuwarden en de Rijksuniversiteit Groningen waaruit in mei bleek dat Nederlandse gemeenten op grote schaal meekijken met burgers op sociale media?
Ja.
Bent u voorts bekend met de berichten «Ambtenaren spioneren op social media van Delftenaren» en «Delft stopt met online volgen van inwoners: wel risico voor openbare orde»?1 2
Ja.
Klopt het dat het spioneren met onder meer nepaccounts illegaal is en gemeenten flinke boetes -opgelegd door de Autoriteit Persoonsgegevens- kan opleveren? Graag een toelichting hierop.
Het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen laat zien dat monitoring van social media in vrijwel alle gemeenten plaats vindt, maar dat de doelen, middelen en manieren van social media gebruik uiteenlopen. Als bij monitoring persoonsgegevens worden verwerkt, mag dat alleen binnen de kaders van de AVG. Handhaving vindt door de Autoriteit Persoonsgegevens plaats en kan tot boetes leiden.
Deelt u de mening dat het volgen van socialmedia-accounts die een gevaar kunnen vormen voor de openbare orde en veiligheid een taak is van de politie en niet van ambtenaren die voor Sherlock Holmes willen spelen? Graag een toelichting.
Zoals ik reeds beantwoordde bij soortgelijke vragen van uw lid mw. Leijten (ingezonden 25 mei 2021, met kenmerk 2021Z08830) valt te constateren dat de digitalisering van de samenleving eraan bijdraagt dat veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken zich ook naar de online wereld verplaatsen. We zien, zo gaf ik bij die beantwoording ter illustratie tevens aan, dat wijkagent, buurtwerk en jongerenwerker hun werkzaamheden hierdoor ook online gaan verrichten. Zowel de gemeente als de politie hebben derhalve wettelijke taken in het kader van de handhaving van openbare orde en veiligheid. Deze worden dus ook online uitgeoefend. Dit geschiedt binnen de kaders en grenzen van de Gemeentewet, Politiewet en aanverwante wetgeving, waaronder ook de privacywetgeving. Daar waar sprake is van opsporing van strafbaar gedrag berust deze taak bij de politie, die daarbij optreedt onder gezag van het OM.
Klopt het dat gemeenten wachten op een protocol van het Ministerie van Binnenlandse Zaken waarin staat hoe ambtenaren het beste om kunnen gaan met openbare informatie over inwoners? Zo ja, wanneer verwacht u dat gemeenten over dat protocol kunnen beschikken?
Om bewustwording te vergroten beoogt het kabinet versterking en professionalisering te bereiken van de expertise binnen overheidsorganisaties. We ontwikkelen daarom een handreiking Monitoring waarin we aangeven hoe de departementen, gemeenten en uitvoeringsinstanties binnen de kaders van de AVG kunnen monitoren. Ik verwacht deze handreiking aan het einde van het jaar aan te kunnen bieden.
Deelt u de mening dat informatie vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken voor gemeenten van groot belang is, daar uit onderzoek blijkt dat gemeenteambtenaren zich er vaak niet van bewust zijn dat ze de wet overtreden?
Het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen laat zien dat men nog onvoldoende bewust is van de kaders van de AVG. Hoewel gemeenten een eigen verantwoordelijkheid hebben om wettelijke regels na te leven, ook bij de verwerking van persoonsgegevens, zie ik het als taak van de rijksoverheid om hen daarin te ondersteunen.
Bent u bekend met het feit dat privacywaakhond Autoriteit Persoonsgegevens de Delftse situatie zorgelijk noemt vanwege het gegeven dat gemeenten en overheden mensen absoluut niet zomaar mogen volgen? Zo ja, hoe gaat u een einde maken aan deze illegale spionagepraktijken bij gemeenten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja. De Autoriteit persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de AVG en geeft met deze uitspraak een stevig signaal. Gemeenten hebben echter hun eigen verantwoordelijkheid om wettelijke regels na te leven. Het blijft dan ook aan de gemeenten zelf om waar nodig organisatorische en technische maatregelen te nemen en processen aan te passen. Wanneer naleving en intern toezicht tekort schieten, zal ik hier in mijn gesprekken met de VNG en gemeenten aandacht voor vragen. We ontwikkelen daarnaast een handreiking Monitoring waarin we aangeven hoe de departementen en uitvoeringsinstanties binnen de kaders van de AVG kunnen monitoren.
Dat er 9 jaar na de aardbeving bij Huizinge een chronische ramp gaande is in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u het eens met de stelling dat er meer stress en verdeeldheid ontstaat in het aardbevingsgebied wanneer er weer extra ongelijkheid ontstaat en de beloftes uit het bestuursakkoord niet worden waargemaakt?
Op 6 november 2020 zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de provincie Groningen en de vijf aardbevingsgemeenten1. De uitvoering van deze afspraken wordt wel degelijk waargemaakt. Met de uitvoering van deze afspraken worden concrete stappen gezet voor de bewoners en de veiligheid van hun woningen in het aardbevingsgebied in Groningen. Daarbij is er niet alleen aandacht voor de fysieke veiligheid, maar zijn er ook afspraken gemaakt en middelen beschikbaar gesteld voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning. De bestuurlijke afspraken hebben ook tot doel nieuwe moeilijk uitlegbare verschillen in het gebied als gevolg van wisselende beoordelingsmethoden zo veel mogelijk te voorkomen en indien nodig maatwerk toe te passen. Daartoe is een set aan maatregelen afgesproken van in totaal ruim € 1,5 miljard bovenop wat noodzakelijk is voor de veiligheid.
Staat u nog steeds achter uw belofte van 21 april 2021 toen u stelde dat «de versterking nu echt op stoom komt»? Staat u voorts achter uw uitspraak van 3 juni 2021 toen u zei: «de verwachtingen voor een hoger tempo in de uitvoering in 2021 zijn positief»?1
Ja, ik sta achter deze uitspraken. Zoals in de brief over de voortgang van de versterking van 25 juni jl. al is aangegeven zijn circa 1.500 adressen daadwerkelijk in uitvoering3. Het streven van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) is om in 2021 in totaal voor 1.500 adressen het versterkingsproces af te ronden, een verdubbeling t.o.v. 2020. Dit is volgens de NCG nog steeds haalbaar. Daarnaast verwacht de NCG de in de eerste helft van dit jaar opgelopen vertraging bij het aantal opnames en beoordelingen in de tweede helft van dit jaar grotendeels in te halen en uit te komen op in ieder geval 2650 opnames en 4.000 beoordelingen. Bij het bereiken van deze aantallen speelt de invoering van de typologieaanpak een belangrijke rol. Met deze aanpak kan de NCG bepaalde typen woningen eenvoudiger en sneller opnemen en beoordelen. Tevens pakt de NCG naast de complexere projecten meer panden op waarbij lichtere versterkingsmaatregelen nodig zijn. Dit betekent dat meer panden sneller veilig zullen zijn.
Herkent u dat in het tweede kwartaal van 2021 er slechts 54 woningen zijn versterkt? Met een tempo van gemiddeld 18 versterkte woningen per maand kan toch niet gesproken worden van «op stoom komen» en «een hoger tempo»?2
Ik herken het cijfer van 54 woningen niet. In het tweede kwartaal is voor 17 adressen het versterkingstraject afgerond en is bij 61 adressen de bouw afgerond. Dat wil zeggen dat bij 61 gebouwen het versterkingstraject nog formeel c.q. administratief afgesloten moet worden met de bewoner. Dit is te vinden in het online dashboard dat de NCG maandelijks op zijn website publiceert5. Daarin is te zien dat dit jaar tot en met juli voor 287 adressen het versterkingstraject is afgerond. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 zal in de tweede helft van het jaar een inhaalslag gemaakt worden.
Weet u dat er mensen zijn die al in 2017 een inspectie gehad hebben voor hun woning nog steeds geen versterkingsadvies hebben ontvangen? Bent u ervan op de hoogte dat deze mensen in het kader van het bestuursakkoord een brief hebben gehad met de belofte dat ze voor 1 juli 2021 zouden horen waar ze aan toe zouden zijn? Is u bekend dat ze nog steeds geen duidelijkheid hebben?
Het is mij bekend dat in 2017 inspecties zijn uitgevoerd, waarvan een groep eigenaren nog steeds geen versterkingsadvies heeft ontvangen. De eerder gecommuniceerde datum van 1 juli 2021 voor het versterkingsadvies aan deze bewoners is helaas niet gehaald. Er is enige tijd onduidelijkheid geweest over de rekenmethodiek voor het versterkingsadvies, waardoor de opdrachtverstrekking van de NCG aan ingenieursbureaus later heeft plaatsgevonden dan gepland. Eigenaren van woningen die in aanmerkingen komen voor een herbeoordeling hebben in juli een brief ontvangen waarin staat dat ze het versterkingsadvies voor januari 2022 ontvangen. In deze brief aan bewoners staat tevens aangegeven dat bewoners bij hun bewonersbegeleider of het bewonerscontactcenter van de NCG terecht kunnen voor nadere (tussentijdse) informatie.
De andere eigenaren die nog wachten op een versterkingsadvies hebben dit voorjaar een brief gehad naar aanleiding van de bestuurlijke afspraken waarin is aangegeven dat het de ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is om alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden.
Wanneer is het meerjaren versterkingsprogramma gereed? Wordt dit programma openbaar en voor alle bewoners inzichtelijk? Van welke einddatum van de versterking wordt hierin uitgegaan?
Het Meerjaren Versterkingsplan (MJVP) wordt vastgesteld op basis van de lokale programma’s van aanpak van de vijf aardbevingsgemeenten, waarmee de gemeenten sturing geven aan de planning en de uitvoering van de versterkingsopgaven. Daarnaast worden de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 betrokken in het MJVP. Gemeenten zijn momenteel druk bezig met het opstellen van deze programma’s. Doordat de validatie van de typologie-aanpak langer op zich liet wachten, heeft het proces vertraging opgelopen.
De lokale programma’s van aanpak worden dit najaar door de gemeenteraden vastgesteld. Hierna wordt het MJVP met de planning van alle projecten van de versterking vastgesteld tussen Rijk en regio. Ik zal uw Kamer hier aansluitend over informeren, inclusief een overzicht van de gemeentelijke doelstellingen en de projecten die in 2022 starten.
De NCG streeft ernaar de versterkingsopgave in 2028 te kunnen afronden. Dit is ook in lijn met het belang dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aan deze termijn hecht. Een belangrijke factor voor het behalen van deze ambitie is de beschikbare capaciteit in de bouwsector. Door de grote landelijke bouwopgaven kan de beschikbare capaciteit onder druk komen te staan. Daarom is het belangrijk dat het MJVP voor de bouwsector voorspelbare werkstromen in beeld brengt. Op basis hiervan voert de NCG overleg met bouwers en ook Bouwend Nederland. Het MJVP wordt frequent bijgewerkt op basis van actuele voortgang en inzichten, onder andere over de bouwcapaciteit, de werking van de typologieaanpak en aantallen woningen die daadwerkelijk versterkt moeten worden of juist niet. Ik zal uw Kamer hier jaarlijks over informeren.
Kent u het bericht «Boer Henk na aardbeving al zeven jaar van kastje naar muur, niemand wil voor kosten opdraaien»? Bent u van mening dat het rechtvaardig is dat iemand die door de gaswinning in onveiligheid is gekomen zijn bedrijf kwijt dreigt te raken omdat hij na de versterking geen vergunning meer krijgt in het kader van de stikstofuitstoot? Wat gaat u doen voor deze agrariër? Kunt u de Tweede Kamer een overzicht doen toekomen van de stand van zaken van agrariërs die te maken hebben met schade en versterken?3
Ik ben bekend met het bericht. De Provincie Groningen heeft laten weten dat deze casus is opgepakt binnen het Agroprogramma. Vanuit dit programma onder regie van de Provincie worden samen met de gemeente en de NCG de verschillende oplossingsmogelijkheden verkend. Ik zal u op korte termijn per brief informeren over onder andere de stand van zaken met betrekking tot schadeafhandeling en de versterkingsopgave voor agrariërs.
Kent u het bericht «Onrust in Overschild: Midden-Groningen betaalt crisisbezweerder voor complexe versterkingsgevallen»? Snapt u dat bewoners die 150.000 euro te kort komen niet zitten te wachten op een mediator, maar op een oplossing en stellen: «Die medewerker kan er niets aan doen, maar ik denk alleen maar: die vreet ons geld op»? Snapt u dat bewoners die al 9,5 jaar in ellende zitten over de overheid zeggen: «het is gewoon een roversbende»?4 5
Geeft u reeds uitvoering aan het aangenomen amendement van het lid Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 39) waarmee wettelijk wordt vastgelegd dat alle eigenaren in Groningen recht hebben op een woning die na versterking ten minste een vergelijkbare gebruiksfunctie, gebruiksmogelijkheden en woonoppervlakte heeft? Hoe voorkomt u dat bewoners alsnog geld moeten bijleggen wanneer ze terug willen wat ze hadden? Wat gaat u doen om de ontwrichting in Overschild en andere dorpen die door de overheid is aangericht, door gedupeerden in te delen in verschillende groepen met andere regels, eindelijk te verhelpen?
Zoals ik in mijn brief van 3 maart 2021 heb aangegeven, is het staande praktijk woningen op een dusdanige manier te versterken dat deze naar aard, omvang en gebruik zoveel mogelijk vergelijkbaar blijven11. In de beantwoording van de Kamervragen van 3 mei 2021 heb ik verder aangegeven dat de intentie is dat de staande praktijk wordt voortgezet, maar ook dat het niet in alle gevallen mogelijk is om in absolute zin te garanderen dat een woning hetzelfde blijft12. Soms is er bijvoorbeeld geen alternatief voor een versterkingsmaatregel of veranderen wettelijke bouweisen, hetgeen ertoe kan leiden dat de gebruiksoppervlakte iets kleiner wordt. In die gevallen wordt in overleg met de eigenaar gekeken hoe deze maatregelen op een zo goed mogelijke manier kunnen worden ingepast of gecompenseerd worden waardoor het eindresultaat op de tevredenheid van de bewoner kan rekenen. Die werkwijze geldt voor de hele versterkingsoperatie. Op deze wijze wordt geen uitzondering gemaakt tussen verschillende batches. Voor een toelichting op de aanpak van de gemeente in Overschild verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Weet u dat er gedupeerden in batch 1588 zijn die nog steeds niet voldoende geld krijgen om een vergelijkbare woning terug te bouwen? Weet u dat er gedupeerden in batch 1588 zijn die een kleiner huis terug krijgen na de versterking? Kunt u de Tweede Kamer een gespecificeerd overzicht doen toekomen hoe de extra uitgetrokken € 85 miljen wordt uitgegeven? Is dit voldoende om alle gedupeerden recht te doen?
Voor een toelichting op de uitvoering van batch 1588 verwijs ik naar het antwoord op vraag 7. Met deze afspraken is € 85 mln. gemoeid. Daarmee is er voldoende geld om een woning terug te bouwen met vergelijkbare gebruiksmogelijkheden en die tevens voldoet aan de huidige bouwregelgeving. Dat geldt tevens voor meerkosten in verband met stijgende bouwkosten die worden geïndexeerd op basis van de BDB-index, evenals de meerkosten in verband met BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) en in verband met tijdelijke huisvesting via de NCG in plaats dat eigenaren het zelf regelen. Daarnaast kan voor een aantal te slopen panden de korting Verhuurderheffing niet worden geëffectueerd, omdat de hiervoor wettelijke termijnen worden overschreden. Deze korting op de verhuurderheffing is bij de totstandkoming van het financieel arrangement van batch 1588 ingezet als dekkingsmiddel. Deze niet te effectueren korting wordt gedekt uit deze € 85 mln.
Wanneer hebben bewoners die nu nog niets weten over de versterking van hun huis uiterlijk duidelijkheid? Klopt het dat deze mensen nu niet in aanmerking komen voor de subsidies voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? Hoeveel inwoners van het bevingsgebied kunnen nu al de genoemde subsidie aanvragen? Hoeveel inwoners niet en wanneer komen zij wel in aanmerking?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is om alle opnames en beoordelingen van woningen en gebouwen in het versterkingsprogramma van NCG eind 2023 af te ronden. Daarmee krijgen bewoners duidelijkheid over de vraag of hun woning versterkt moet worden om aan de veiligheidsnorm te voldoen. Het klopt niet dat deze eigenaren hierop moeten wachten om de subsidieaanvraag te kunnen doen. Eigenaren kunnen de subsidie voor verduurzamen en verbeteren van de woning nu al aanvragen. Mochten zij dat nog niet hebben gedaan wanneer NCG het versterkingsadvies met de eigenaar bespreekt, dan zal de NCG bij de gesprekken over de planvorming voor de versterking de eigenaar ook informeren hoe de regelingen kunnen worden ingezet bij de versterking. Bijvoorbeeld door de maatregelen voor verduurzaming en woningverbetering tegelijk met de versterking door dezelfde aannemer te laten uitvoeren. Dit voorkomt dat de eigenaar meerdere keren overlast ervaart door werkzaamheden en zo de versterking zo gestructureerd en compleet mogelijk uitgevoerd kan worden.
Is de beloofde inventarisatie van de hoeveelheid mensen die in een schrijnende situatie zitten inmiddels uitgevoerd? Zo ja, kan deze gedeeld worden met de Tweede Kamer? Zo nee, wanneer wordt deze verwacht? Kunnen gedupeerden in en schrijnende situatie reeds geholpen worden en aanspraak maken op een deel van de gereserveerde € 50 miljoen?
In de bestuurlijke afspraken is voor het oplossen van deze situaties 50 mln. euro gereserveerd13. Op 8 juli jl. hebben de gemeenten een brief ontvangen van het interventieteam met de vraag om vastgelopen dossiers aan te dragen. Het interventieteam zal op basis van deze inventarisatie de aangedragen zaken bekijken en bestuderen hoe de ontstane problemen opgelost kunnen worden, zodat bewoners weer perspectief geboden kan worden. Hiermee verwacht het interventieteam in september te beginnen. Eind 2021 wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang.
Wat is de stand van zaken van de zogenaamde «integrale programma’s voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning» uit het bestuursakkoord? Zijn de inhoudelijke programma’s inmiddels uitgewerkt? Hoe gaat de beschikbare € 50 miljoen worden verdeeld?
Op 16 maart jl. in het Versterkingsoverleg Groningen (VOG) met regionale bestuurders is afgesproken dat de € 50 mln. onder de «integrale programma’s» als volgt worden verdeeld:
Agro
Middelen agroprogramma t.b.v. algemene programmakosten en fondsvorming
19 miljoen
Erfgoed
Middelen erfgoedprogramma t.b.v. meerjarige regeling onderhoud karakteristieke panden
10 miljoen
Sociaal en gezondheid
Middelen sociale en emotionele ondersteuning t.b.v. continuering inzet aardbevingsgemeenten en GGD
10 miljoen
MKB
Middelen integraal programma MKB
11 miljoen
Vanuit de bestuurlijke afspraken wordt € 10 mln. voor sociaal-emotionele ondersteuning beschikbaar gesteld. Deze middelen worden de komende 5 jaar ingezet. Momenteel wordt de verdeling hiervan uitgewerkt door de bestuurlijke tafel sociaal en gezondheid. Deze tafel bestaat uit de directeur Publieke Gezondheid (GGD), de betrokken wethouders van de aardbevingsgemeenten en de Gedeputeerde Gezondheid van de Provincie Groningen.
Op 4 februari jl. is onder regie van de Provincie Groningen een programmatische aanpak vastgesteld voor agrariërs. De Minister van LNV heeft u hiervan per brief op de hoogte gesteld14. Er zijn na inventarisatie 175 complexe gevallen in beeld waar het programma hulp aan wil bieden. Inmiddels is er gestart met circa 25 gevallen om de aanpak uit te proberen. Dit aantal wordt gedurende het jaar uitgebreid. In totaal gaat er € 19 mln. naar dit programma.
Er is € 11 mln. vrijgemaakt voor de versterking van het MKB in het aardbevingsgebied. Het Rijk heeft de provincie gevraagd het voortouw te nemen om in samenwerking met maatschappelijke organisaties, uitvoeringsorganisaties en het Rijk te komen tot een overtuigend MKB-programma. Inmiddels is gestart met het uitwerken van een programma in samenwerking met de betrokken partijen. Hierbij wordt ook de synergie gezocht met het Nationaal Programma Groningen (NPG) en andere bestaande trajecten zoals Stut-en-Steun. Een eerste stap is het aanstellen van MKB-consulenten. Ook is er op 13 september een aftrap van de eerste MKB-tafel.
De € 10 mln. voor erfgoed wordt binnen het Erfgoedprogramma uitgewerkt en besteed. Daarvan gaat € 9 mln. naar de meerjarige financiële regeling voor onderhoud aan karakteristieke panden en gemeentelijke monumenten en € 1 mln. naar het Cultuurfonds voor Monumenten. Het Cultuurfonds voor Monumenten Groningen is een revolverend fonds. Vanuit dit fonds worden laagrentende leningen verstrekt aan eigenaren van gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden voor groot onderhoud.
Bereiken u ook signalen dat mensen die de subsidie voor het verduurzamen en verbeteren van de woning aanvragen om onverklaarbare redenen een afwijzing krijgen en opnieuw een aanvraag moeten doen? Hoeveel aanvragen zijn er inmiddels gedaan? Hoeveel zijn er toegewezen? Is er voldoende budget om iedereen die in aanmerking komt ook subsidie toe te kennen?
De uitvoeringsorganisatie Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) voert de regeling uit. Op het moment dat een eigenaar niet aan de voorwaarden voldoet, stuurt de SNN altijd eerst een voornemen tot afwijzen met een mogelijkheid om daarop te reageren. Wanneer de aanvraag daadwerkelijk wordt afgewezen, kan de aanvrager in bezwaar en beroep. De NCG is bekend met enkele gevallen waarbij de aanvraag niet geheel correct is afgehandeld. De NCG heeft contact met SNN om dergelijke gevallen in de toekomst te voorkomen. In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Beckerman en Nijboer over de subsidie verduurzaming en verbetering (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3960) wordt uitgebreid ingegaan op wie in aanmerking komt voor de subsidie, het subsidieplafond en hoeveel aanvragen er inmiddels zijn gedaan.
Waarom zijn er gedupeerden met erkende bevingsschade die nu op basis van hun postcode niet in aanmerking komen voor de subsidie voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? Is dit rechtvaardig? Klopt het dat inwoners van de dorpen Ulrum, Zoutkamp, Lauwersoog, Niekerk, Kommerzijl, Nieuwklap niet in aanmerking komen voor de subsidie Waardevermeerdering en de subsidie Verduurzamen en Verbeteren voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? In welke (andere) dorpen en postcodes zijn er schades erkend maar kunnen bewoners geen aanspraak maken op de waardevermeerderingsregeling en de subsidies voor het verduurzamen en verbeteren?
De regeling voor de verduurzaming en woningverbetering is bedoeld voor mensen die in de verwachting waren dat zij in de versterkingsoperatie zaten en daardoor onderhoud aan hun huis hebben uitgesteld. Dit gebied komt sterk overeen met de Waardedalingsregeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). Daarom hebben Rijk en de aardbevingsgemeenten en de provincie Groningen besloten dat bewoners uit dit herkenbare gebied een subsidie aanvraag kunnen indienen. Er zijn drie postcodes (9679, 9681 en 9682) in de gemeente Oldambt aan toegevoegd, omdat hier ook veel huizen worden versterkt.
Voor de waardevermeerderingsregeling geldt dat hiervan gebruik kan worden gemaakt door woningeigenaren met erkende bevingsschade van minimaal 1.000 euro voor schade door bodembeweging van het Groningenveld of Norg. Op de website van SNN staan de gedetailleerde voorwaarden.15
Komen gedupeerden die kiezen voor de vaste vergoeding van schade door Instituut Mijnbouwschade Groningen in aanmerking voor de subsidieregelingen van Samenwerkingsverband Noord-Nederland?
De uitvoeringsorganisatie SNN voert meerdere regelingen uit die samenhangen met de schadeafhandeling of versterkingsoperatie. Bewoners die kiezen voor een vaste vergoeding van fysieke schade door IMG komen in aanmerking voor de Waardevermeerderingsregeling van SNN. Voor de overige regelingen van SNN, zoals de subsidieregeling voor Verduurzaming, Onderhoud en Verbetering Gebouwen, geldt dat de vaste vergoeding van het IMG niets verandert aan de vraag of en wanneer mensen in aanmerkingen komen voor de subsidie.
Klopt het dat u op 3 juni 2021 uitsprak dat «de ambitie is om de regeling voor woningcorporaties en huurders ook op 1 juli aanstaande in werking te laten treden»? Klopt het dat deze regeling nog niet in werking is getreden? Per wanneer kunnen huurders de € 750 vergoeding ontvangen? Per wanneer krijgen huurders de vergoeding zelfaangebrachte voorziening?
De subsidieregeling woningcorporaties aardbevingsgebied Groningen (https://wetten.overheid.nl/BWBR0045384/2021-07-10) is op 10 juli 2021 in werking getreden. Met de woningcorporaties is afgesproken dat zij de tegemoetkoming van 750 euro aan hun huurders uitbetalen. Hiervoor vragen zij subsidie aan. Inmiddels hebben alle twaalf woningcorporaties een subsidieaanvraag ingediend. De subsidiebeschikkingen worden in september afgegeven waarna de woningcorporaties de 750 euro aan hun huurders kunnen overmaken.
Over de wijze waarop wordt omgegaan met zelf aangebrachte voorzieningen wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Kent u het bericht «Kredietbanken willen niet dat aardbevingsslachtoffers Groningen hun schadevergoeding meteen kwijt zijn aan schuldeisers»? Deelt u de mening van deze vier kredietbanken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?6
Ja, dat bericht ken ik. Voor de afhandeling van fysieke schade geldt dat het IMG de mogelijkheid biedt om de schade te laten repareren in plaats van een schadevergoeding te ontvangen.
Wanneer schade in het aardbevingsgebied wordt vergoed, wordt feitelijk «de schade in het vermogen» van de gedupeerde gerepareerd. Bijvoorbeeld het verschil tussen wat bewoners voor hun huis zouden krijgen als er geen aardbevingen zijn geweest en wat ze nu krijgen. Als deze vergoeding moet worden gebruikt voor het afbetalen van schulden is «deze schade in het vermogen» nog steeds gerepareerd.
De algemene regels voor de behandeling van vermogen en schuld zijn ook op de vergoedingen van het IMG van toepassing. Dit betekent dat het ontvangen van een vergoeding effect heeft op de verplichting om schulden af te lossen.
Bent u bekend met signalen dat sommige gedupeerden problemen ondervinden en/of lang moeten wachten op aanvraag voor de waardedalingsregeling? Hoe vaak stelt Instituut Mijnbouwschade Groningen gemiddeld een besluit op een aanvraag uit? Hoe lang is de gemiddelde doorlooptijd? Zijn er specifieke groepen die een langere doorlooptijd hebben? Waarom moeten alle erfgenamen van een overleden eigenaar een aparte aanvraag doen als de langstlevende ouder de woning waarover de waardedalingsregeling wordt aangevraagd nog steeds bezit?
Sinds 1 september 2020 heeft het IMG de waardedalingsregeling voor woningen. Sindsdien heeft het IMG ruim 96.000 aanvragen ontvangen. Daarvan zijn er ruim 93.000 afgehandeld en is in totaal 431 miljoen euro schadevergoeding toegekend. In het overgrote deel (87%) behaalt het IMG de nagestreefde termijn van acht weken voor de behandeling van een melding van schade door waardedaling. Er zijn verschillende oorzaken waardoor het IMG in de overige gevallen deze termijn niet behaalt. Zo ligt de doorlooptijd bij de panden met zogenaamde dubbelfuncties (panden waar wonen en werken gecombineerd worden) doorgaans hoger. Bij die gevallen wordt namelijk een taxateur ingezet hetgeen tot gevolg heeft dat automatische afhandeling niet mogelijk is. Als er sprake is van het overlijden van een eigenaar, laat het IMG weten dat er een vergoeding voor waardedaling kan worden aangevraagd door de erfgenaam. Als er meerdere personen rechthebbende zijn, dient inderdaad ieder een aanvraag te doen voor zijn/haar eigen deel. Bij de behandeling van de aanvraag om vergoeding van schade door waardedaling wordt namelijk onderzocht wie rechthebbenden van de woning zijn. Hiervoor worden de eigendomsgegevens uit het Kadaster gebruikt. Zo weet het IMG zeker dat de vergoeding aan diegenen wordt uitgekeerd die daar formeel recht op hebben.
Waarom zijn bewoners van woningen gebouwd na 1 januari 2016 uitgezonderd voor het aanvragen van de verschillende subsidieregelingen? Ook bewoners in een nieuwe woning kunnen toch te maken hebben met materiële en immateriële schade?
Deze uitsluitingsgrond geldt alleen voor de subsidieregeling verduurzaming, onderhoud en verbetering gebouwen aardbevingsgebied Groningen. Eigenaren van wie hun gebouw nieuw is gebouwd en opgeleverd na 1 januari 2016 hebben de eerste 5–10 jaar nagenoeg geen grootschalig onderhoud en als zodanig ook minder (achterstallig) onderhoud. Daarnaast kunnen eigenaren sinds april 2014 een bijdrage ontvangen voor de meerkosten van aardbevingsbestendige nieuwbouw via de nieuwbouwregeling. Voor deze eigenaren is er geen noodzaak om eventueel onderhoud uit te stellen aangezien hun gebouw op norm is.
Het voorgaande staat los van vergoeding van mijnbouwschade door het IMG. Daar geldt deze uitsluitingsgrond niet. Ook bijvoorbeeld een nieuwbouwwoning kan namelijk aardbevingsschade hebben die voor vergoeding in aanmerking komt. Immateriële schade ziet op de persoon en niet op de woning, dus ook daar geldt die uitsluitingsgrond niet.
Is er voldoende capaciteit bij bouwbedrijven voor de versterking en het verbeteren en verduurzamen van woningen? Hoe wordt gezorgd voor voldoende capaciteit? Is er voldoende capaciteit bij bouwbedrijven om offertes te maken voor gedupeerden die subsidies willen anvragen? Kent u de signalen dat aanvragen voor de waardevermeerderingsregeling lang kunnen duren? Herkent u dat de eisen streng zijn en gedupeerden niet altijd aan dubbel getekende offertes kunnen komen? Hoe wordt gezorgd dat gedupeerden geen problemen ondervinden door stijgende materiaal- en bouwkosten?
De bouwcapaciteit staat momenteel onder druk door grote landelijke bouwopgaven. De beschikbare capaciteit in de bouwsector is daarmee ook bepalend voor de voortgang bij het versterken een heeft dan ook volop aandacht in de aanpak van de versterkingsoperatie. Op 2 september 2020 heeft het Ministerie van BZK met Bouwend Nederland en NCG het Bouwakkoord ondertekend. Een van de kernafspraken is een pool van bouwbedrijven inrichten. Hieruit kan de eigenaar nu als opdrachtgever van de te versterken woning een aannemer/bouwbedrijf kiezen. De komende tijd zal NCG met het MJVP de bouwstromen in beeld brengen. Dit biedt aannemers de mogelijkheid voor langere termijn werk te plannen. Voor de subsidie voor verduurzaming en verbetering geldt dat de regeling voor eigenaren in de versterkingsoperatie 5 jaar openstaat en eigenaren vervolgens 3 jaar de tijd hebben de activiteiten uit te (laten) voeren. Voor de aanvraag van deze subsidie hebben aanvragers geen offerte nodig, enkel een prijsopgave wat ze met de subsidie van plan zijn.
Om in aanmerking te komen voor de waardevermeerderingsregeling geldt inderdaad dat bewoners als de werkzaamheden nog moeten worden uitgevoerd een getekende offerte of opdrachtbrief moeten leveren. Als de energiebesparende maatregelen al zijn uitgevoerd dan kan de eindfactuur met betalingsbewijs worden aangeleverd. Ook kan ervoor worden gekozen om de werkzaamheden zelf uit te voeren; dit is op basis van de facturen en betaalbewijzen van de aangeschafte materialen.
Ondanks de stijgende materiaal- en bouwkosten blijft deze subsidie toereikend om energiebesparende maatregelen in zijn geheel of deels uit te voeren afhankelijk van de keuze van de bewoners.
Kunt u de uitkomsten van de recent door Instituut Mijnbouwschade Groningen uitgevoerde pilot voor de vergoeding van immateriële schade met de Tweede Kamer delen? Hoe beoordeelt u de resultaten? Herkent u dat er nu gedupeerden zijn uit de pilot waarbij wordt erkend dat er sprake is van «Bijzonder ernstige persoonsaantasting» die toch maar € 1.500 (kinderen) of € 3.000 (volwassenen) vergoeding krijgen? Is dit geen zeer schraal bedrag voor jarenlang leed (mede) veroorzaakt door de overheid? Wanneer kunnen gedupeerden de vergoeding voor immateriële schade gaan aanvragen? Hoe wordt gezorgd dat de doorlooptijd kort zal zijn? Hoe wordt gezorgd dat er ook daadwerkelijk erkenning komt voor het aangedane leed?
Immateriële schade is een van de schadevormen die het IMG aan de hand van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) afhandelt. Het IMG bepaalt binnen de wettelijke kaders zelf de werkwijze en bepaalt dus ook zelf op basis van jurisprudentie, ingewonnen advies en inzichten uit de praktijk de hoogte van de vergoedingen voor immateriële schade. Het IMG geeft aan dat zij in de uitwerking van de regeling voor immateriële schade een balans moet zien te vinden tussen een eenvoudige regeling die bewoners niet te veel belast, een regeling waarin ruimte en aandacht is voor persoonlijke omstandigheden en een regeling die voldoet aan het geldende aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. De bedoeling is dat bewoners met de uiteindelijke regeling erkenning van het leed ervaren. Het IMG is 1 juni jl. gestart met een pilotgroep van honderd huishoudens. Het IMG start de uitvoering gefaseerd om zo de grote uitrol zo goed mogelijk voor te bereiden. De eerste evaluatie wijst uit dat de regeling, de organisatie en IT op hoofdlijnen naar behoren werken. Verbeterpunten zijn er ten aanzien van de vooraf verzamelde data en de inhoud van de vragenlijst waarmee het IMG de gevolgen van het persoonlijk leed inventariseert. Het IMG geeft aan dat dit najaar de regeling verder opengesteld wordt.
Hoe gaat u uw belofte uit het bestuursakkoord waarmaken en gedupeerden «veiligheid, duidelijkheid en een nieuw perspectief bieden»? Per wanneer zal iedereen veiligheid, duidelijkheid en perspectief hebben? Bent u van mening dat er sinds het bestuursakkoord meer «rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid» is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden. De streefdatum om de uitvoering van de versterking te voltooien is 2028. De realisatie van de ambitie met betrekking tot versterking is afhankelijk van een aantal randvoorwaarden, met name rondom de werking van de typologieaanpak, het aantal herbeoordelingen waarvoor bewoners kiezen en de beschikbare bouwcapaciteit. Voor een toelichting op de inzet gericht op het waarmaken van de bestuurlijke afspraken, verwijs ik naar antwoord 2, 3, 5, 6 en 20.
Erkent u dat door de verschillende situaties waarbij gedupeerden weer moeten wachten en/of niet in aanmerking komen voor regelingen er weer stress en ongelijkheid ontstaat? Erkent u dat door het uitblijven van «veiligheid, duidelijkheid en een nieuw perspectief» er weer nieuwe immateriële schade ontstaat?
De psychische en sociale gevolgen van de aardbevingen door gaswinning voor de inwoners van Groningen zijn groot. Dit is deels een gevolg van het feit dat mensen vaak lang moeten wachten op duidelijkheid over de veiligheid van hun woning en wat er eventueel moet gebeuren om die te verbeteren. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 1 en 22 worden met de uitvoering van de bestuurlijke afspraken concrete stappen gezet om deze duidelijkheid zo snel mogelijk te bieden en wordt perspectief geboden dat verder gaat dan alleen de fysieke veiligheid.
Het bericht Nieuw record aan beleggingen in zorgvastgoed |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nieuw record aan beleggingen in zorgvastgoed»?1
Ja.
Kunt u aangegeven welke voorwaarden c.q. eisen worden gesteld aan een verkoop en door wie, denk aan het voorbeeld van het Albert Schweitzer ziekenhuis (ASz) in Dordrecht dat een deel van zijn vastgoed heeft verkocht (110 miljoen euro) aan NorthWest Healthcare REIT? Zijn daarbij verschillen tussen verkopen binnen de Europese Unie (EU) en buiten de EU?
In het algemeen regelt de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) het toezicht op de aan- en verkoop van vastgoed door zorginstellingen, waaronder het toezicht door het College sanering zorginstellingen (CSZ). In de beantwoording van vraag 4 ga ik daar verder op in. De casus van de verkoop van een deel van het vastgoed van het ASz aan NorthWest Healthcare REIT valt echter niet onder dat toezicht. De stichting Albert Schweitzer, de Wtzi-toegelaten instelling, huurde het merendeel van het vastgoed immers van de Albert Schweitzer vastgoed BV, wat geen WTZi-toegelaten instelling is. De oorspronkelijke overheveling van vastgoed van de Stichting naar de (nieuwbouw in handen van de) vastgoed BV is destijds wel conform de wet beoordeeld en goedgekeurd door het CSZ. De recente verkoop is echter van de vastgoed BV aan de nieuwe investeerder, waardoor dit niet onder het toezicht van het CSZ valt. Het maakt in het algemeen niet uit of de verkoop met een partij binnen of buiten de EU plaatsvindt.
Vindt u het wenselijk dat buitenlandse bedrijven eigenaar zijn van zorgvastgoed terwijl deze gebouwen, zoals een ziekenhuis, onderdeel zijn van de vitale zorginfrastructuur?
Investeringen in zorgvastgoed zijn met het oog op de stijgende zorgvraag en vergrijzing hard nodig. Dat daarbij ook buitenlands kapitaal aangetrokken wordt, is niet direct een onwenselijk verschijnsel. Ontwikkelingen op de vastgoedmarkt mogen echter geen risico voor de continuïteit van zorg opleveren. Betaalbaar zorgvastgoed is immers van belang voor een toekomstbestendig zorglandschap.
Ook vind ik dat geld dat bestemd is voor de zorg ook in de zorg geïnvesteerd moet worden. Buitenlandse investeerders zijn mede daarom gehouden aan de wet- en regelgeving in Nederland.
Wie houdt er toezicht op de aan- en verkoop van vastgoed in de zorg?
Voor Wtzi-toegelaten instellingen is in het algemeen sprake van zowel intern als extern toezicht.
Het externe toezicht omtrent de aan- en verkoop van vastgoed wordt door het CSZ uitgevoerd. Het CSZ ziet er op toe dat het vervreemdingsproces open en transparant is en dat er uiteindelijk een marktconforme prijs wordt betaald aan de zorginstelling. Dit geldt voor instellingen die Zvw-zorg of Wlz-zorg met verblijf leveren en waarbij de Wtzi-toegelaten zorginstelling eigenaar is van het te verkopen of verhuren onroerend goed.
Daarnaast geldt op basis van de Wtzi voor grote instellingen met meer dan 50 werknemers (zoals het Albert Schweitzer) dat een interne toezichthouder vereist is. De intern toezichthouder houdt toezicht op het beleid van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling en staat deze met raad ter zijde. Toezicht op een duurzame vastgoedstrategie van een zorginstelling maakt dan ook onderdeel uit van de taak van de intern toezichthouder. Op 1 januari 2022 treedt de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) in werking. Zorgaanbieders die straks over een Wtza-vergunning moeten beschikken, hebben een onafhankelijke interne toezichthouder. Daarbij versterken aanvullende eisen de positie van de interne toezichthouder, door bijvoorbeeld de eis om ten minste eenmaal per jaar de interne toezichthouder schriftelijk op de hoogte stellen van de hoofdlijnen van het strategisch beleid, de algemene en financiële risico’s en het beheers- en controlesysteem van de instelling.
Kunt u aangeven waarom steeds meer buitenlandse beleggers interesse hebben om te investeren in Nederlands zorgvastgoed?
De zorgvraag zal de komende jaren blijven stijgen in Nederland. Daarom zal er ook er een blijvende behoefte zijn aan (innovatieve) investeringen in zorgvastgoed om de zorgvraag van de patiënt te kunnen blijven bedienen. Tegelijkertijd levert dit toekomstperspectief van een groeiende vraag een aantrekkelijk risico-rendementsprofiel voor investeerders op.
Zorgvastgoed wordt door vastgoedinvesteerders vaak gebruikt om de portfolio te diversifiëren. Zorgvastgoed geldt daarbij als opkomende nieuwe beleggingscategorie naast bijvoorbeeld woningen, kantoren en commercieel vastgoed. Vaak gaat het dan overigens om courant zorgvastgoed dat relatief eenvoudig voor verschillende doeleinden (binnen of ook buiten de zorg) in te zetten is. Zeer specifiek zorgvastgoed is vanuit vastgoedbeleggersperspectief minder aantrekkelijk. Overigens geldt in den brede (niet alleen zorg) dat sprake is van buitenlandse investeringen in vastgoed. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft aangekondigd dat hij onderzoek doet op het gebied van vastgoed.2 Dit signaal over zorgvastgoed zal daarin worden betrokken.
Gezien de complexiteit van de internationale kapitaalmarkt heb ik geen definitieve verklaring waarom juist de Nederlandse markt gunstig lijkt voor internationale beleggers. In het algemeen geldt dat er veel geld in de kapitaalmarkt is en de rente laag is, wat gunstig is voor instellingen en projecten die financiering behoeven. Er wordt als het ware geconcurreerd om een project te mogen financieren. Kapitaalverstrekkers doen dit door financiering tegen gunstige voorwaarden te verstrekken, zoals bijvoorbeeld een laag rentepercentage of laag rendement.
Kunt u aangeven waarom internationale beleggers in Nederland blijkbaar een beleggingsklimaat ervaren dat momenteel gunstiger is dan in de meeste andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat de reden is en de achtergronden zijn van het volgende dat in het artikel wordt gesteld: «Er is veel buitenlands kapitaal beschikbaar en deze beleggers kunnen veelal volstaan met een scherper rendement dan veel Nederlandse beleggers. Hierdoor kunnen zij zeer competitieve biedingen uitbrengen.»?
Zie antwoord vraag 5.
De aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur Jaap Werner bij de beëdiging van Iraans president Raisi |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat Hamas, Hezbollah, en de Palestijns-Islamitische Jihad door de Europese Unie (EU) en de Verenigde Staten (VS) als terroristische organisaties beschouwd worden?
Ja.
Bent u ermee bekend dat drie vertegenwoordigers van eerdergenoemde terroristische organisaties aanwezig waren bij de beëdiging van de Iraanse president Raisi?1 Was u hier voorafgaande aan de beëdiging al van op de hoogte?
Het was vooraf niet bekend wie – behalve EU-lidstaten – aanwezig zouden zijn bij de inauguratie. Inmiddels is dit bekend.
Kunt u uitleg geven op wiens initiatief er is besloten om ook de Nederlandse ambassadeur in Iran naar de beëdiging van Raisi te sturen?
Net als alle in Iran vertegenwoordigde EU-landen is Nederland bij de inauguratie van de Iraanse president vertegenwoordigd door de ambassadeur.
Kunt u inzage geven welke andere EU-lidstaten ook een vertegenwoordiging hebben gestuurd naar Raisi’s beëdiging?
Alle andere in Iran vertegenwoordigde EU-landen waren vertegenwoordigd bij de inauguratie. Dit waren Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Zweden, Slovenië, Slowakije, Cyprus, Griekenland, Finland, Roemenië, Bulgarije, Hongarije, Portugal, Polen, Italië (inclusief Directeur-Generaal Politieke Zaken uit Rome), België, Spanje, Oostenrijk, Tsjechië, Kroatië en Malta (vanuit de hoofdstad).
Kunt u uitleggen of u alsook de Minister-President expliciete goedkeuring hebben gegeven om EU-vertegenwoordiger Enrique Mora naar de beëdiging te sturen?
De EU-vertegenwoordiger, Enrique Mora, is op verzoek van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU (HV) Josep Borrell en in zijn capaciteit als nucleair onderhandelaar naar Teheran afgereisd. De HV heeft hiervoor geen toestemming nodig van EU-lidstaten en heeft hier ook niet om gevraagd.
Heeft u expliciet goedkeuring gegeven voor het aanwezig zijn van de Nederlandse ambassadeur bij de beëdiging?
Ja, op basis van gebruikelijke procedures en in lijn met alle hierboven genoemde EU-landen.
Heeft u contact gehad met de ambassadeur over dit bezoek? Bent u bereid inzage te geven in wat de Nederlandse regering de ambassadeur heeft verteld of opgedragen?
Het ministerie heeft de ambassadeur de instructie gegeven de inauguratie bij te wonen en verslag te doen.
Heeft u overlegd met de Minister-President over dit bezoek?
Nee.
Keurde de Minister-President expliciet de aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur bij de beëdiging goed? Indien ja, op welke wijze heeft de Minister-President zijn goedkeuring verleend?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het eens met de onderzoeken waaruit blijkt dat Raisi verantwoordelijk was voor massa-executies in 1988?
Het kabinet is bekend met berichten over beschuldigingen van zijn betrokkenheid bij massa-executies in 1988. Het kabinet is echter niet bekend met gezaghebbend onafhankelijk onderzoek dat bewijst dat Raisi – als lid van de groep openbare aanklagers – verantwoordelijk was.
Deelt u de mening dat Nederland geen banden moet onderhouden met staatshoofden waarvan algemeen bekend is dat er bloed aan hun handen kleeft?
Nederland onderhoudt diplomatieke betrekkingen met vrijwel alle landen. Deze betrekkingen zijn, naast samenwerking op andere voor Nederland belangrijke onderwerpen zoals veiligheid en handel, juist van belang om eerbiediging van mensenrechten te bespreken en eventuele mensenrechtenschendingen aan de kaak te stellen.
Deelt u de vaststelling dat de Nederlandse regering het regime van Raisi erkent en legitimeert door de Nederlandse ambassadeur bij Raisi's beëdiging aanwezig te laten zijn? Zo nee, waarom niet?
De aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur, alsmede die van alle andere in Iran vertegenwoordigde EU-lidstaten, bij de inauguratie van president Raisi vormt onderdeel van het onderhouden van diplomatieke betrekkingen. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Ondervond u geen persoonlijke bezwaren bij de aanwezigheid van de ambassadeur bij de beëdiging van Raisi?
Zie antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat Nederland en de EU geen banden moeten onderhouden met terroristische bewegingen? Indien ja, waarom zijn zowel de Nederlandse ambassadeur als EU-vertegenwoordiger Enrique Mora aanwezig geweest in het bijzijn van terroristische organisaties?
Ja. Aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur, plaatsvervangend SG EDEO Enrique Mora alsmede de ambassadeurs van andere EU-lidstaten stond in het teken van de beëdiging van het Iraanse staatshoofd. Van het onderhouden van banden met of legitimering van terroristische bewegingen was en is geen sprake.
Deelt u de mening dat Nederland Hamas, Hezbollah, en de Palestijns-Islamitische Jihad legitimeert door zich met terroristische organisaties te mengen bij een beëdiging?
Nee. Zie antwoord op vraag 14.
Ondervond u geen persoonlijke bezwaren bij de aanwezigheid van terroristische organisaties?
Zie antwoord op vraag 14.
Deelt u de vaststelling dat Nederland de massa-executies in 1988 onder tafel schuift door de aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat Nederland veelvuldig en consistent aandacht vraagt voor de schrijnende mensenrechtensituatie in Iran, zowel in bilateraal als multilateraal verband, en tevens aanzienlijke sanctiedruk uitvoert in EU-verband om deze zorgen verder gestalte te geven.
Deelt u de vaststelling dat Israël in het Midden-Oosten Nederlands trouwste bondgenoot is?
Nederland onderhoudt uitstekende relaties met Israël. Het is niet de inschatting van het kabinet dat de door u genoemde aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur de vriendschappelijke band tussen Nederland en Israël onder druk heeft gezet.
Deelt u de mening dat het bezoek van de Nederlandse ambassadeur de Nederlandse banden met Israël onder druk zet?
Zie antwoord vraag 18.
Deelt u het eindoordeel dat zowel de Nederlandse als de Europese deelname aan de beëdiging van Raisi een diplomatieke blunder is geweest?
Nee.
Aandacht voor het buitenland bij Pride Amsterdam |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aandacht voor het buitenland bij Pride Amsterdam: «Ik voelde me geen burger»»?1
Ja.
Klopt het bericht dat ongeveer een derde van de wereldbevolking (ruim 2 miljard mensen) leeft in de het artikel genoemde 71 landen (Zero Flags Project), waar homoseksualiteit verboden is? Wat vindt u daarvan?
Het klopt dat homoseksualiteit in 71 landen strafbaar is. Het kabinet staat pal voor het recht van LHBTI-personen om te zijn wie ze zijn. Nederland is een uitgesproken tegenstander van strafbaarstelling op basis van seksuele oriëntatie en genderidentiteit. Gelijke rechten voor iedereen zijn daarbij het uitgangspunt. Het non-discriminatiebeginsel, verankerd in diverse mensenrechtenverdragen, ligt aan de basis van dat uitgangspunt.
Strafbaarstelling van homoseksualiteit druist daar tegenin en is onaanvaardbaar.
Het kabinet zal zich daarom blijven inzetten voor het decriminaliseren van seksuele oriëntatie en genderidentiteit, het tegengaan van discriminatie en geweld en het bevorderen van sociale acceptatie van LHBTI-personen.
Deelt u de mening dat iedereen zichzelf mag zijn en dat we geen onderscheid maken tussen hetero’s, homo’s, lesbiennes, biseksuelen, transgenders en interseksuelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ontvangen één of meerdere van deze 71 landen steun via ontwikkelingshulp of andere gelden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo ja, waarom en hoeveel per land? En wat is de motivatie om landen waar homoseksualiteit verboden is, met Nederlands belastinggeld financieel te ondersteunen?
Het maatschappelijk middenveld in meerdere van deze 71 landen ontvangt gelden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken via diverse fondsen. De mensenrechtensituatie in een land is geen reden om daar geen activiteiten te financieren. Juist in landen waar mensenrechten onder druk staan wil Nederland via lokale maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers werken aan de verbetering hiervan. Mensenrechten inclusief gelijke rechten voor LHBTI-personen vormen immers de grondslag voor een democratische en inclusieve samenleving. Het mensenrechtenbeleid is één van de hoekstenen van het Nederlandse buitenland- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.
Om verbod op homoseksualiteit en haat jegens LHBTI-personen tegen te gaan financiert Nederland diverse maatschappelijke organisaties die zich inzetten om mensenrechtensituaties, en de positie van LHBTI-personen, te verbeteren.
Deelt u de mening dat we niet met Nederlands belastinggeld onderdrukking moeten stimuleren en dat stopzetten van subsidies (ontwikkelingsgeld of andere gelden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken) aan deze landen het beste middel is om verbod op homoseksualiteit en haat tegen LHBTI’ers tegen te gaan? Zo ja, wat gaat u eraan doen om de subsidies af te bouwen en in welk tempo? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan via het beleid van Ontwikkelingssamenwerking om verbetering te geven aan de positie van LHBTI’ers?
Nederland spant zich via diverse diplomatieke kanalen, zowel op bilateraal als multilateraal niveau, in om de positie van LHBTI-personen te verbeteren.
Vanuit diverse OS-fondsen zijn middelen beschikbaar gesteld om de positie van LHBTI-personen wereldwijd te verbeteren (zie voor een overzicht van activiteiten: Home | NL Ontwikkelingssamenwerking). Zo is er vanuit het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld en voorheen Samenspraak en Tegenspraak aandacht voor de bevordering van de gelijke rechten voor LHBTI-personen. Binnen dit beleidskader zullen diverse strategische partnerschappen worden uitgevoerd waarbij lokale maatschappelijke organisaties werken aan het tegengaan van systematische exclusie, discriminatie, en onderdrukking van LHBTI-personen. Hierbij staat het steunen van lokale LHBTI organisaties en LHBTI personen centraal om verandering van binnenuit de samenleving te stimuleren.
Daarnaast worden projecten gefinancierd via het Mensenrechtenfonds (zie de Mensenrechtenrapportage 2020, Kamerstuk 32 735, nr. 320).2
Het bekendheidsonderzoek over PGO |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de resultaten van het bekendheidsonderzoek over PGO?1
Ja. Dit onderzoek is onderdeel van het traject dat de Patiëntenfederatie met steun van VWS is gestart om de bekendheid met PGO’s en het gebruik ervan te vergroten. Het onderzoek laat duidelijk zien dat voorlichting over nut en noodzaak van PGO’s nodig is.
Vindt u ook dat PGO (eigendom van medische data bij de patiënt) een essentiële ontwikkeling is voor verdere en noodzakelijke digitalisering van de zorg?
Ja. Goede en tijdige gegevensuitwisseling tussen zorgverleners en patiënten/cliënten is een belangrijke voorwaarde voor de juiste zorg op de juiste plek en om patiënten/cliënten meer regie te geven over hun eigen gezondheid. Het maken van afspraken over veilige gegevensuitwisseling, het vergroten van de bekendheid over en het gebruik van PGO’s is een belangrijk onderdeel van mijn beleid. Met een PGO hebben mensen de mogelijkheid om hun gezondheidsgegevens op één plek te verzamelen en om deze te beheren en te delen indien gewenst. Beter geïnformeerde patiënten hebben een gelijkwaardiger gesprek met de zorgverlener en daarmee kan het samen beslissen met de zorgverlener gefaciliteerd worden. Bovendien maakt een PGO het mogelijk dat de burger/patiënt levenslang zijn gezondheidsgegevens kan verzamelen en gebruiken door deze digitaal op te halen bij zorgverleners. Dit is een essentiële ontwikkeling voor verdere en noodzakelijke digitalisering van de zorg en het verkrijgen van grip op de eigen gezondheid.
Kunt u aangegeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de ontwikkeling van PGO’s?
Om veilige uitwisseling tussen de PGO’s van patiënten en de ICT systemen van zorgaanbieders te realiseren moeten er zowel door leveranciers van PGO’s als door leveranciers van systemen van zorgaanbieders aanpassingen gedaan worden in de ICT systemen. Aan de kant van de PGO leveranciers zijn hier al grote stappen in gezet en is door 34 PGO’s het benodigde MedMij-label behaald. Er worden inmiddels meerdere PGO’s aangeboden (zie ook www.pgo.nl), die klaar zijn voor een veilige uitwisseling. Aan de kant van de zorgaanbieders zijn er verschillende stimuleringsregelingen (VIPP’s) om uitwisseling met PGO’s via het MedMij Afsprakenstelsel te realiseren. Voor de huisartsensector is de planning dat vanaf 1 september in het kader van het OPEN-programma uitwisseling met PGO’s mogelijk wordt, wat betekent dat bij een groot deel van de huisartsen in Nederland dit najaar gezondheidsgegevens opgehaald kunnen worden via een PGO. Daarna volgen ook andere sectoren waaronder de geestelijke gezondheidszorg (VIPP GGZ), de vrijgevestigde GGZ (VG VIPP), instellingen voor medisch specialistische zorg (VIPP5), de geboortezorg (Babyconnect) en de langdurige zorg (VIPP InZicht).
In de Achterhoek werken verschillende zorgverleners samen binnen één PGO; kent u daarvan andere voorbeelden? Hoe wordt geborgd dat PGO-systemen met elkaar kunnen communiceren en dat informatie veilig wordt verstuurd?
Een PGO is een middel voor patiënten/cliënten om inzage te krijgen in hun medische gegevens die verspreid kunnen zijn bij zorgaanbieders in het hele land. Zorgverleners werken daarbij niet in de PGO’s van patiënten maar in hun eigen systemen, die dan een deel van de gegevens kunnen uitwisselen met PGO’s. PGO’s communiceren dus niet met elkaar, maar met de ICT-systemen van de zorgaanbieders
In de Achterhoek werken sinds 2018 in een cross sectorale benadering verschillende zorgverleners en vertegenwoordigers van cliënten/patiënten in de regio samen aan het ontsluiten van (alle) gezondheidsgegevens voor burgers, op basis van het MedMij Afsprakenstelsel voor uitwisseling met PGO’s. In aanvulling op de ontsluiting van de gegevens naar MedMij PGO’s, zoals dat ook in de rest van het land kan, wordt ter ondersteuning van de interactie tussen zorgverleners en patiënten in de Achterhoek ook gebruik gemaakt van aanvullende modules, die eveneens het MedMij Afsprakenstelsel volgen. Daardoor kan ook deze informatie veilig worden uitgewisseld.2 Er zijn meerdere voorbeelden van partijen en PGO’s die toepassingen ontwikkelen voor bepaalde ziektebeelden of regio’s die als functionaliteit via het PGO aangeboden kunnen worden. Dit is nog volop in ontwikkeling en ik zal dat samen met Stichting MedMij de komende tijd goed blijven volgen.
Hoe wordt gezorgd dat best practices met betrekking tot PGO verder worden uitgerold?
Best practices, zoals die in de Achterhoek, worden onder andere onder de aandacht gebracht door de PGO alliantie, die bestaat uit ruim vijftig patiënten-, branche-, consumenten- en welzijnsorgansiaties onder leiding van de Patiëntenfederatie Nederland. De alliantie heeft als doel om PGO’s bekender te maken en het gebruik te stimuleren. Zo ontwikkelt de alliantie communicatiemateriaal (o.a. flyers en wachtkamerfilmpjes) dat door alle betrokken partijen gebruikt kan worden. Ook worden er webinars voor gebruikers en zorgverleners georganiseerd en worden er e-learnings over het gebruik van PGO’s ontwikkeld. Daarnaast wordt er actieonderzoek gedaan naar het gebruik van PGO’s, zoals het hier genoemde onderzoek in de Achterhoek. Alle leerervaringen worden meegenomen in de activiteiten van de alliantie. De leerervaringen die nu worden opgedaan rondom de aansluiting van de huisartsensector worden gedeeld met de sectoren die nog zullen aansluiten. Ook vanuit het programma OPEN (het versnellingsprogramma van InEen, LHV en NHG om huisartsen te helpen bij het veilig online delen van medische gegevens met hun patiënten) en vanuit Stichting MedMij worden veel best practices gedeeld met andere sectoren en partijen die aan de slag willen met uitwisseling met PGO’s.
De rechterlijke uitspraken van Azerbeidzjaanse rechters en openbaar aanklagers inzake Azerbeidzjaanse oppositie, en Armeense krijgsgevangenen en burgers |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u er bekend mee dat Azerbeidzjaanse rechters, ondanks internationale, humanitaire wetten en een staakt-het-vuren, Armeense krijgsgevangenen en burgers straffen opleggen die leiden tot langdurige gevangenschap in Azerbeidzjaanse gevangenissen?
Ik ben bekend met het feit dat een aantal krijgsgevangenen en andere gedetineerden in het kader van het conflict gevangenisstraffen zijn opgelegd door Azerbeidzjaanse rechters, waaronder langdurige straffen.
Bent u van mening dat de Azerbeidzjaanse gevangenissen waar Armeense krijgsgevangenen en burgers worden vastgehouden, conformeren met internationale wetgeving inzake mensenrechten?
Azerbeidzjan is gebonden aan verschillende mensenrechtenverdragen die regels stellen ten aanzien van de behandeling van gevangenen en hun detentieomstandigheden. In internationaal verband kan worden gewezen op het VN-Antifolterverdrag. In Raad van Europa-verband kan worden gewezen op het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) en het Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Deze verdragen verbieden onmenselijke behandeling en bestraffing, waaruit ook minimumstandaarden t.a.v. detentieomstandigheden voortvloeien. Azerbeidzjan is aan deze standaarden gebonden. Uit verschillende bronnen blijkt dat gevangenissen in Azerbeidzjan veelal niet conformeren aan internationale standaarden.1
Bent u van mening dat de rechtszaken tegen Armeense krijgsgevangenen en burgers die door Azerbeidzjaanse rechters worden bestraft, onafhankelijk en eerlijk verlopen?
Over het algemeen worden vraagtekens gezet bij de onafhankelijkheid van de rechtsgang in Azerbeidzjan. Zo krijgt Azerbeidzjan een zeer lage score wat betreft het functioneren van de rechtstaat van de NGO «Freedom House».2
Bent u er bekend mee dat Azerbeidzjaanse rechters en openbaar aanklagers, die gelinkt worden aan deze rechtszaken, politiek gekleurde uitspraken hebben gedaan tegen oppositieleden, journalisten, bloggers, en activisten?
Met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechtsgang in Azerbeidzjan verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Bent u er bekend mee dat deze Azerbeidzjaanse rechters en openbaar aanklagers op een zwarte lijst staan van een groep niet-gouvernementele organisaties (NGO’s), waaronder de Nederlandse NGO «Institute for Peace and Democracy»?
Ik ben ermee bekend dat deze NGO een dergelijke zwarte lijst met rechters hanteert.
Bent u het ermee eens deze zaak urgentie vereist?
Ik ben het ermee eens dat de Armeense krijgsgevangenen en andere gedetineerden in het kader van het conflict zo snel mogelijk vrijgelaten dienen te worden. Ik verwijs u naar diverse EU verklaringen hierover, waaronder de EU verklaring van 28 april jl. in het Comité van Ministers van de Raad van Europa.3
Bent u van mening dat de «andere mogelijkheden» en uw gesprekken op «ministerieel niveau»1 tot enige verandering voor de situatie van de Armeense krijgsgevangenen en burgers hebben geleid?
Het is onmogelijk om deze causaliteit vast te stellen. Over het algemeen is het kabinet ervan overtuigd dat internationale druk, maar ook dialoog, helpt. Er zijn verschillende groepen gevangenen vrijgelaten, maar helaas zitten er nog steeds Armeense gevangenen vast in Azerbeidzjan.
Bent u het ermee eens dat daadkrachtige actie is vereist vanuit het Nederlandse kabinetsbeleid en vanuit de Nederlandse invloed op het EU-beleid inzake deze kwestie?
De EU is hierover eensgezind: de krijgsgevangenen en andere gedetineerden in het kader van het conflict moeten zo snel mogelijk worden vrijgelaten. Hiervoor hebben mijn voorgangers zich meermaals hard gemaakt in de Raad Buitenlandse Zaken en elders. Dat zal ik bij voorkomende gelegenheden ook blijven doen.
Bent u voornemens enige maatregelen te nemen tegen de individuen die een kernfunctie hebben in de illegale vervolging van Azerbeidzjaanse oppositie en van Armeense krijgsgevangenen?
Het kabinet blijft zich via contacten met covoorzitters van de OVSE Minsk-groep en de EU inzetten voor de vrijlating van de Armeense krijgsgevangenen en andere gedetineerden i.h.k.v. het conflict. Het kabinet ziet een dialoog tussen Armenië en Azerbeidzjan en overeenstemming voor vertrouwenwekkende maatregelen als eerste noodzakelijke stappen op weg naar een duurzame en vreedzame oplossing van het conflict. Het kabinet acht het daarom een positief signaal dat de ministers van buitenlandse zaken van Armenië en Azerbeidzjan elkaar vorige week spraken en marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York. Deze ontmoeting vond plaats onder de auspiciën van de OVSE Minsk Groep covoorzitters. Een dergelijk dialoog kan ook bijdragen aan de oplossing van deze belangrijke kwestie. Het kabinet en de EU zullen de covoorzitters van de OVSE Minsk Group blijven steunen in hun moeilijke taak te bemiddelen in dit complexe conflict. Ook alle overige EU-lidstaten steunen deze benadering. Een eventueel pleidooi voor maatregelen zou daarom niet op steun in de EU kunnen rekenen.
Ten aanzien van de Azerbeidzjaanse politieke gevangenen die vastzitten in Azerbeidzjan voert de EU gesprekken in het kader van het jaarlijkse sub-comité Justitie, vrijheid en veiligheid, en mensenrechten en democratie. De EU maakt zich hard voor de vrijlating van gevangenen die op valse gronden zijn vastgezet. Het Comité van Ministers van de Raad van Europa houdt toezicht op de naleving door Azerbeidzjan van de uitspraken waarin het EHRM heeft geoordeeld dat oppositieleden ten onrechte strafrechtelijk zijn vervolgd en veroordeeld. In bilaterale contacten zal Nederland hierover ook op verschillende niveaus onze zorgen blijven delen met de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Mensenrechten, de rechtsstaat en democratie zijn prioriteitsonderwerpen in de bilaterale relatie van Nederland met Azerbeidzjan. Naast gesprekken hierover ondersteunt de Nederlandse ambassade in Bakoe ook NGO’s die zich inzetten voor de bevordering van deze belangrijke thema’s.
Het omzeilen van het provisieverbod door enkele aanbieders van financiële producten |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het provisieverbod op de distributie van complexe financiële producten (mede) als doel heeft te voorkomen dat bemiddelaars uit eigen financieel belang bepaalde complexe financiële producten aan consumenten adviseren en daarin bemiddelen?»
Ja, het provisieverbod moet voorkomen dat het eigen financiële belang van een adviseur of bemiddelaar invloed heeft op zijn of haar dienstverlening aan de klant. Het doel van het provisieverbod is om de financiële band tussen aanbieder en adviseur of bemiddelaar door te knippen.
Deelt u de mening dat producten die bedoeld zijn voor vermogensopbouw of voor de oudedag (box 1 en box 3), ongeacht of er bijvoorbeeld sprake is van een werknemer, zelfstandig ondernemer of freelancer, fiscaal neutraal moeten worden gefaciliteerd?
Ik deel met u dat het fiscaal faciliteren van pensioenopbouw voor werknemers, ondernemers en freelancers, zoveel mogelijk gelijk zou moeten zijn. In het Wetsvoorstel toekomst pensioenen wordt voorgesteld om waar mogelijk en wenselijk, een stap te zetten richting een arbeidsvormneutraal pensioenkader, waardoor werknemers, ondernemers en freelancers fiscaal meer gelijk worden behandeld.
Deelt u de mening dat, als een consument kiest voor het aanschaffen van een complex financieel product via een bemiddelaar, de bemiddelaar niet financieel moet worden gestuurd/beïnvloed door de marktpartij die het product aanbiedt?
Ja, het is onwenselijk wanneer een bemiddelaar een eigen financieel belang zou hebben bij de advisering van een specifiek product. Het provisieverbod regelt daarom dat de bemiddelaar niet financieel of op een andere manier mag worden gestuurd door de aanbieder.
Bent u ervan op de hoogte dat er partijen in de markt voor financiële dienstverlening zijn die een (gratis) faciliteit inrichten binnen hun financiële product die het mogelijk maakt om de vergoeding van de klant aan zijn financieel adviseur te onttrekken aan de geldswaarde van dit financiële product? Deelt u de mening dat die gratis faciliteit onder het provisieverbod valt?
Het provisieverbod ziet op alle beloningen of vergoedingen in welke vorm dan ook, voor het bemiddelen of adviseren ter zake van een financieel product of het verlenen van een beleggingsdienst. Als zo’n gratis faciliteit, waarnaar in de vraag wordt verwezen, is aan te merken als een vorm van vergoeding, dan is sprake van een provisie. Dat sprake is van provisie maakt niet dat meteen sprake is van overtreding van het provisieverbod. Op het provisieverbod bestaan namelijk een aantal uitzonderingen, zoals dat het provisieverbod niet geldt voor betalingen die rechtstreeks van de klant naar de adviseur of bemiddelaar wordt overgemaakt.
In de Europese richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (Mifid) staat dat een dergelijke faciliteit toegestaan zou kunnen zijn «indien de persoon er zich van bewust is dat deze betalingen namens hem zijn verricht en dat het bedrag en de frequentie van de betalingen zijn overeengekomen tussen de cliënt en de beleggingsonderneming, en niet door een derde partij zijn vastgesteld».
Bij lijfrenterekeningen waarbij de betaling van de adviseur of bemiddelaar door de beleggingsonderneming in opdracht van de cliënt overgemaakt wordt van de persoonlijke beleggingsrekening van de cliënt naar de rekening van adviseur of bemiddelaar is het dus afhankelijk van de precieze omstandigheden van zo’n faciliteit of sprake is van overtreding van het provisieverbod. Het is aan de toezichthouder en uiteindelijk aan de rechter om te oordelen over concrete gevallen.
Onderkent u dat door het aanbieden van deze faciliteit via een in het aanbod van het product geïntegreerde tussen- dan wel tegenrekening niet alleen de consument, maar vooral ook de adviseur gemak wordt geboden, aangezien de adviseur op deze manier niet rechtstreeks een vergoeding met de consument hoeft te regelen? En onderkent u dat hierdoor de motivatie voor een productadvies door een adviseur minder transparant kan worden? En zo nee, hoe draagt dit bij aan de wens om de beloning voor een financieel adviseur transparant en niet gekoppeld aan een aanbieder te laten zijn?
Ik begrijp dat een dergelijke faciliteit de financieel adviseur en de klant gemak biedt, omdat de beleggingsonderneming zorgdraagt voor de inning van de afgesproken vergoeding tussen financieel adviseur en diens klant. De financieel adviseur hoeft zich dan niet druk te maken over de incasso van de afgesproken bedragen en de klant hoeft zich niet druk te maken over het overboeken ervan. Voor wat betreft de kosten is het uitgangspunt dat het feitelijk afspraken betreft tussen de klant en de adviseur. De afspraken dienen dus niet via de aanbieder te lopen. Zowel de beleggingsonderneming als de financieel adviseur zijn verplicht om transparant te zijn, door inzicht te geven in de manier waarop de kosten in rekening worden gebracht. Bovendien is zo’n faciliteit alleen onder voorwaarden toegestaan, waarbij transparantie een belangrijk element is. Zie daarvoor ook de beantwoording bij vraag 4.
In hoeverre deelt u de mening dat dit een perverse prikkel is die een sturend effect kan hebben op adviezen en, die vanwege de eenvoud om de beloning van een advies te kunnen incasseren, druk legt om vooral een dergelijk product te bemiddelen aan de klant en daarmee mogelijk kan leiden tot nieuwe uitwassen in de financiële dienstverleningsbranche ten nadele van consumenten? En indien u dit anders ziet, hoe wordt het klantbelang hiermee gediend?
Het «ontzorgen» van de adviseur door het overboeken van de afgesproken vergoeding aan de adviseur van de beleggingsrekening van de klant zou kunnen leiden tot (ongewenste) productsturing. Om dit in context te plaatsen, wil ik wel opmerken dat dit «ontzorgen» naar ik begrijp (i) niet veel verder gaat dan bijvoorbeeld de situatie van een automatische incasso, (ii) de nodige transparantiewaarborgen kent en (iii) gelijk is binnen de groep beleggingsondernemingen die een dergelijke faciliteit kennen. Ook is zo’n faciliteit alleen onder voorwaarden toegestaan.
Ik heb op dit moment onvoldoende zicht op de concrete vormgeving van dergelijke faciliteiten en de consequenties daarvan voor consumenten. Ik zal in overleg gaan met de AFM over deze faciliteiten en hoe die zich verhouden tot andere producten in het licht van de consumentenbescherming en bezien of dat aanleiding geeft tot het nemen van maatregelen.
Hoe beoordeelt u dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) deze ontwikkeling als ongewenst bestempelt en liever niet meer ziet dat er (nieuwe) partijen de markt mee opkomen, maar tegelijkertijd niet optreedt tegen partijen die een dergelijke faciliteit aanbieden? Bent u bereid het level playing field te herstellen, door deze regeling te verbieden?
Het is aan de AFM zelf om een beoordeling te maken waar zij handhavingscapaciteit voor in zet. Zoals in antwoord op vraag 4 is opgemerkt zijn er omstandigheden waarin een dergelijke faciliteit is toegestaan. Optreden van de AFM is gewenst wanneer er sprake is van een overtreding van het provisieverbod en dit ongewenste gevolgen heeft voor de consument. Waarbij het niet optreden van de AFM tegen ongewenste bestaande constructies ten opzichte van nieuwe constructies niet mag leiden tot een ongelijk speelveld. Een gelijk speelveld is ook van belang bij de keuze om tot handhaving over te gaan. Bij het in het vorige antwoord genoemde overleg met AFM zal ik ook het belang van een gelijk speelveld meenemen.
Bent u ervan op de hoogte dat een aantal aanbieders van een bancaire lijfrenterekening de mogelijkheid biedt om een vergoeding te onttrekken voor de adviseur? Wat vindt u ervan dat producten – lijfrenterekening en lijfrenteverzekering – die qua toepassing voor de consument en qua distributiesysteem identiek en dus een substituut van elkaar zijn – voor wat betreft de mogelijkheid om een vergoeding te mogen onttrekken – fiscaal ongelijk worden behandeld? Bent u bereid deze ongelijkheid op te heffen?
Ik ben ervan op de hoogte dat er voor lijfrenterekeningen mogelijkheden zijn om bepaalde kosten die zien op beleggingsdienstverlening aan het lijfrentetegoed (geldsaldo) te onttrekken. De Belastingdienst heeft een handreiking gepubliceerd waarin antwoord wordt gegeven op de vraag welke kosten van beleggingsdiensten ten laste van het lijfrentetegoed mogen worden gebracht.1 In die handreiking is ook opgenomen welke kosten niet ten laste van het lijfrentetegoed mogen worden gebracht. Het gaat daarbij om de kosten voor een financieel advies of kosten voor nazorg- of serviceabonnementen. Voor lijfrenteverzekeringen geldt dat vergelijkbare kosten ten laste kunnen worden gebracht van de lijfrentebeleggingsverzekering. Er is derhalve voor wat betreft het in de vraagstelling aangehaalde punt geen sprake van een ongelijke fiscale behandeling tussen lijfrentebeleggingsrekeningen en lijfrentebeleggingsverzekeringen.
Welke concrete (andere) maatregelen bent u voornemens te nemen naar aanleiding van bovenstaande vragen?
Ik zal de AFM vragen om in de gaten te blijven houden of er negatieve bijeffecten optreden als gevolg van het gebruik van de faciliteit door belegginsondernemingen. Daarnaast zal ik conform mijn antwoord op vraag 6 in overleg gaan met de AFM over deze faciliteiten, hoe die zich verhouden tot andere producten in het licht van de consumentenbescherming en bezien of dat aanleiding geeft tot het nemen van maatregelen.
Het bericht ‘Tekort aan behandelaren veroorzaakt naast wachtlijsten ook patiëntenstop in de GGZ.’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS waarin gesteld wordt dat een tekort aan behandelaren nu ook zorgt voor een cliëntenstop in de ggz?1?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Kunt u aangeven hoe groot het tekort aan behandelaren is, uitgesplitst in GZ-psychologen, klinisch psychologen, psychiaters en verpleegkundigen?
Het is niet mogelijk om aan te geven hoe groot het tekort aan specifieke beroepsgroepen in de ggz op dit moment is. Wel zijn er op basis van cijfers over 2019 prognosecijfers over 2021 beschikbaar afkomstig van het prognosemodel van ABF Research2.
Het meest recente prognosemodel van ABF Research geeft op twee manieren inzicht in de spanning op de arbeidsmarkt. Ten eerste biedt het model met de arbeidsmarktspanningsindicator informatie over het aantal vacatures per 100 werkzoekenden, rekening houdend met de frictie vacaturegraad. Voor de ggz wordt deze indicator in 2021 op 128 geschat, wat inhoudt dat er naar verwachting gemiddeld 128 vacatures zijn per 100 werkzoekenden. Bij een score boven de 100 wordt de arbeidsmarkt gekwalificeerd als zeer krap.
Ten tweede laat het prognosemodel op basis van cijfers over 2019 zien dat het tekort voor de ggz in 2021 naar schatting tussen de 3.500 en 6.800 personen ligt. Hierbij wordt uitgegaan van 17 beroepsgroepen en een categorie «overige beroepen». Deze laatste categorie betreft onder meer de ggz-specifieke beroepen die geraamd worden door het Capaciteitsorgaan, bijvoorbeeld GZ-psychologen, klinisch psychologen, psychiaters en verpleegkundig specialisten ggz. Het is hierdoor niet mogelijk om voor deze beroepen afzonderlijk inzicht te geven in de verwachte omvang van de tekorten. Het totale tekort aan deze «overige beroepen» wordt door het prognosemodel in 2021 geschat tussen de 1.500 en 2.700 personen.
Kunt u aangeven hoeveel GZ-psychologen, klinisch psychologen, psychiaters en verpleegkundigen op dit moment worden opgeleid of werkloos thuis zitten?
Een overzicht van de aantallen professionals die bekostigd worden opgeleid vanuit de beschikbaarheidsbijdrage van VWS vindt u in onderstaande tabel.
GZ-psycholoog
945
1.003
832
832
Psychotherapeut
224
143
139
155
Klinisch psycholoog
255
180
184
243
Klinisch neuropsycholoog
27
26
26
29
Verpleegkundig specialist GGZ
102
115
115
115
Psychiaters
125
125
176
181
Het is niet bekend hoeveel zorgverleners uit de genoemde beroepen momenteel werkloos thuis zitten. Het CBS rapporteert wel het aantal BIG-geregistreerde zorgverleners dat niet werkzaam is. Het gaat hierbij om personen die in een situatie verkeren waardoor zij geen betaalde arbeid kunnen of willen verrichten, bijvoorbeeld vanwege arbeidsongeschiktheid, pensioen of uitkering. In deze groep vallen ook personen zonder (geregistreerd) inkomen. Deze groep is dus breder gedefinieerd dan de groep die «werkloos thuis zit». Het ging in 2019 om de volgende aantallen niet werkzame BIG-geregistreerde zorgverleners (afgerond op vijftallen): 585 GZ-psychologen, 50 klinisch psychologen, 110 psychiaters en 10 verpleegkundig specialisten ggz.
Waarop is de uitspraak gebaseerd dat casussen steeds complexer worden? Wat zijn volgens u hiervan de oorzaken?
De uitspraak dat casussen steeds complexer worden kan ik niet staven. De cijfers met betrekking tot (de instroom en) de wachttijden in de ggz – die de NZa periodiek met mij deelt en waarover ik u meest recent heb geïnformeerd met mijn brief van 12 juli jl.3 – worden uitgesplitst naar diagnosegroep, waarbij complexiteit geen variabele is. Evident is wel dat de vraag naar (specialistische & basis) ggz blijft toenemen4. Dit is ook terug te zien in de gemiddelde wachttijden.
Voor wat betreft de oorzaken van deze toename, geldt dat deze per diagnosegroep kunnen verschillen. Het Trimbos Instituut noemt de verandering van de samenleving, toenemende complexiteit en snelheid van het leven, sterke individualisering, een verregaande flexibilisering van de arbeidsmarkt, veel nadruk op zelfredzaamheid en een afnemende sociale cohesie als mogelijke risico’s die in den brede de kans op mentale problemen en psychische aandoeningen vergroten5.
Door de landelijke stuurgroep wachttijden ggz wordt er middels verschillende acties ingezet op het terugdringen van de wachttijden binnen de gespecialiseerde ggz6, waar zwaardere psychische problemen worden behandeld. Naast de brede wachttijdenaanpak, wordt met het plan hoogcomplexe ggz specifiek ingezet op de toegankelijkheid en beschikbaarheid van zorg voor patiënten met een hoogcomplexe zorgvraag. Bij een hoogcomplexe zorgvraag is niet alleen sprake van een specialistische («zware») zorgvraag, maar van meerdere vervlochten psychiatrische aandoeningen, problematiek op meerdere levensdomeinen en ernstig risico op lichamelijke schade, voor welke al meerdere behandelingen zijn geprobeerd. Deze groep heeft bovendien een uitzonderlijk integraal behandelregime op maat nodig.
In het kader van het helpen van mensen met een (hoog)complexe zorgvraag werd per 2021 binnen de risicoverevening een aanpassing van de hogekostencompensatie in de ggz doorgevoerd. Deze aanpassing verkleint het financiële risico dat individuele zorgverzekeraars lopen ten aanzien van een kleine groep cliënten met de hoogste ggz-kosten verder ten opzichte van 2020, toen de hogekostencompensatie werd geïntroduceerd. Met de aanpassing wordt het gelijke speelveld voor (zeer) dure GGZ-cliënten beter geborgd en wordt de financiële drempel om deze groep patiënten zorg te verlenen lager.
Kunt u aangeven welke cliënten op de wachtlijsten staan, aangezien gesteld wordt dat de wachtlijsten groot zijn en groeien? Zijn dit cliënten met een relatief zware en gecompliceerde hulpvraag of met een relatief lichte hulpvraag?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Voor de meest recente wachttijdcijfers verwijs ik u graag naar mijn brief van 12 jul jl.7 De NZa heeft toegezegd rond het einde van het jaar met nieuwe wachttijdcijfers te komen. Deze zal ik te zijner tijd met uw Kamer delen.
Kunt u aangeven welke instellingen nog geen aanbod van digitale zorg hebben?
Het integreren van digitale zorg in de zorgverlening waar het kan en van toegevoegde waarde is, kan bevorderen dat de zorg organiseerbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit blijft. In de sector zijn er veel goede voorbeelden. Ik beschik niet over een overzicht van ggz-instellingen die nog geen aanbod van digitale zorg hebben.
Klopt het dat in januari 2022 pas bekend wordt of mensen op meerdere wachtlijsten staan en regionale doorzettingsmacht nog is niet gerealiseerd? Kunt u aangegeven hoe op dit moment gezorgd wordt dat de mensen met de meest ernstige klachten het eerst geholpen worden? Wat zal volgens u de impact zijn op de wachtlijsten van het nieuwe bekostigingssysteem?
Zoals ik met u heb gedeeld in mijn brief van 12 juli jl., heeft de NZa de afgelopen periode de mogelijkheden verkend om naast de totale hoeveelheid wachtenden ook inzichtelijk te maken hoeveel mensen op meerdere wachtlijsten staan of hoeveel mensen er vanwege een voorkeur op een aanbieder op een wachtlijst staan (dubbel- en voorkeurswachtenden). De NZa heeft op basis van de evaluatie van de huidige transparantieregeling en gesprekken met het veld geconcludeerd dat het te complex is (als het überhaupt mogelijk is) om aanbieders via de Transparantieregeling te verplichten voorkeurswachtenden en dubbelwachtenden in beeld te brengen. De NZa wijst hierbij onder meer op de wet- en regelgeving rondom privacy en de forse administratieve last die een dergelijke verplichting met zich mee zou brengen. In plaats van een verplichting zal de NZa vanaf aankomend jaar een jaarlijkse steekproef doen om inzicht in het aantal dubbel- en voorkeurswachtenden te geven.
Over de uitwerking van regionale doorzettingsmacht ben ik -zoals ik ook al eerder met u deelde- in gesprek met betrokken partijen. We verwachten binnenkort overeenstemming over de concrete uitwerking te bereiken. U wordt dit najaar hierover geïnformeerd. Mijn doel is vanzelfsprekend de doorzettingsmacht samen met de betrokken partijen zo snel mogelijk te realiseren.
Samen met veldpartijen zet ik mij voortdurend in om ervoor te zorgen dat álle patiënten binnen de ggz tijdige en passende zorg geboden wordt. Ik hecht hierbij veel waarde aan het actieplan wachttijden 2021, waarover ik u met mijn brief van 11 februari jl. heb geïnformeerd. Met name de in het actieplan benoemde transfermechanismen -regionale samenwerkingsverbanden waarin verwijzers, aanbieders en financiers zich inspannen om zorgvraag en zorgaanbod optimaal te verdelen- zijn een concreet instrument waarmee cliënten tijdiger aan passende zorg worden geholpen. Afhankelijk van de complexiteit en de kenmerken van de zorgvraag, kan ook het plan van aanpak hoogcomplexe ggz van toepassing zijn (zie mijn antwoord bij vraag8. Binnen dit plan wordt ingezet op het tijdig helpen van patiënten met een hoogcomplexe zorgvraag aan een zorgaanbod op maat.
De huidige dbc-bekostiging -en in het verlengde daarvan de contractafspraken tussen zorgverzekeraars en ggz-aanbieder- kunnen als resultaat hebben dat lichtere zorgvragen worden overgefinancierd en zwaardere zorgvragen juist worden ondergefinancierd. Op deze manier kunnen ze tot financiële prikkels leiden die het voor aanbieders aantrekkelijk maken om cliënten met een lichtere zorgvraag eerder te helpen dan cliënten met een zwaardere zorgvraag. De nieuwe bekostiging, die per 1 januari 2022 wordt ingevoerd, faciliteert een passende vergoeding voor geleverde zorg die aansluit bij de feitelijke behandelinzet (in termen van bijvoorbeeld aantal consulten, betrokken professionals en setting waarin zorg wordt geleverd). Dit is ook het geval als het gaat om zorg voor cliënten met een complexe zorgvraag.
Kunt u aangeven hoeveel psychiaters werken in een eigen praktijk? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel procent van de behandelaren binnen de ggz parttime dan wel fulltime in dienst is bij een instelling? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel behandelaren met een eigen praktijk zich ook laten inhuren bij een instelling? En draaien alle behandelaren intussen mee in ANW-diensten (in het hoofdlijnenakkoord ggz van 12 juli 2018 was afgesproken dat de sector zelf met een oplossing zou komen zodat ANW-werk beter verdeeld zou worden)?
De meest recente (voorlopige) cijfers van CBS Statline over de positie in de werkkring van BIG-geregistreerde zorgverleners zijn afkomstig uit 2019. Uit deze cijfers blijkt dat er in 2019 3.725 psychiaters geregistreerd stonden in het BIG-register, waarvan bij 3.490 tevens informatie bekend was over de arbeidspositie. Uit deze informatie blijkt dat er 755 psychiaters werkzaam waren als zelfstandige en 630 als werknemer en zelfstandige9.
Naast de positie in de werkkring rapporteert het CBS ook over de arbeidsduur van BIG-geregistreerde zorgverleners die werkzaam zijn in loondienst. Hierbij wordt de arbeidsduur opgesplitst in drie arbeidsduurklassen: minder dan 25 uur per week, 25 tot 35 uur per week en 35 tot 55 uur per week10. U kunt deze cijfers terugvinden in onderstaande tabel.
Er zijn geen cijfers bekend over het aantal behandelaren met een eigen praktijk dat zich ook laat inhuren bij een instelling.
Psychiaters
12,2%
39,7%
48,2%
GZ-psychologen
(incl. klinisch psychologen en klinisch neuropsychologen)
29,5%
52,5%
18,0%
Psychotherapeuten
25,5%
46,0%
28,5%
Verpleegkundig specialisten ggz
8,4%
44,9%
46,7%
Ik heb uw Kamer bij brieven van 4 juni 2020 en 13 november 2020 geïnformeerd over de gezamenlijke oplossingsrichtingen van Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en de Nederlandse ggz om de problematiek rond de ANW-diensten aan te pakken. Deze aanpak heeft tot doel om de bezettingsproblematiek in de ANW-diensten op te lossen. Door de coronacrisis heeft het traject enige vertraging opgelopen. Zo wordt momenteel gewerkt aan de regionale plannen. Wel wil ik vermelden dat het de meeste instellingen altijd lukt om de diensten in te vullen, bijvoorbeeld door inhuur van ZZP’ers.
De benadering van de NVvP en de Nederlandse ggz bestaat eruit dat koepels, werkgevers en zorgprofessionals samen komen tot gedragen en structurele oplossingen. NVvP en de Nederlandse ggz monitoren de voortgang van de aanpak doorlopend, en faciliteren en stimuleren hun leden om actief aan de slag te gaan in hun eigen instelling.
Concreet is het inzicht in de regionale situaties aangescherpt en er worden onderling actief «best practices» gedeeld. Dit proces loopt nog, en het voornemen is om eind 2021 door flyers de resultaten met de regio’s te delen. Ik vind het verder belangrijk om te melden dat inmiddels 95% van de leden van de Nederlandse ggz beschikt over een georganiseerde vorm van inspraak van medisch specialisten (veelal in de vorm van een medische staf). Dit versterkt de betrokkenheid van de behandelaren. Partijen hebben bovendien onderzoek gedaan naar de beloning van ANW- en crisisdiensten. Zij bezien momenteel hoe de resultaten hiervan te benutten.
Tot slot onderzoekt de NVvP momenteel een kwalitatieve maatregel, namelijk door via de herregistratie te onderzoeken welke knelpunten de psychiaters ervaren en hoe die knelpunten kunnen worden weggenomen.
Kunt u aangeven hoe hoog het ziekteverzuim binnen de ggz is, uitgesplitst naar kortdurend (minder dan 1 maand), middellang (minder dan 3 maanden) en lang (meer dan drie maanden)?
Het ziekteverzuim in de ggz bedroeg in juni 2021 6,2 procent. Dit percentage is afkomstig van onderzoeksbureau Vernet. In de onderstaande tabel zijn de verzuimcijfers uitgesplitst in de vier duurklassen die Vernet hanteert.
1 t/m 14 dagen (kortdurend verzuim)
0,83%
15 t/m 91 dagen (middellang verzuim)
1,99%
92 t/m 365 dagen (lang verzuim)
2,60%
366 t/m 730 dagen (extra lang verzuim)
0,79%
Totaal
6,20%
Welk deel van het ggz-budget wordt gebruikt voor externe inhuur, uitgesplitst naar behandelaren en ondersteunend personeel, en wat is de gemiddelde uurprijs die daarvoor wordt betaald? Indien dit nu niet bekend is, bent u dan bereid daar onderzoek naar te laten doen?
Inkoopcoöperatie Intrakoop heeft eind vorig jaar de beschikbare jaarverslagen over het verslagjaar 2019 van organisaties actief in de ggz geanalyseerd11. Hieruit blijkt dat de uitgaven voor personeel niet in loondienst in dat jaar zo’n 8% van de totale personeelskosten uitmaakten. Uit dezelfde analyse blijkt dat de totale bedrijfslasten in de ggz gemiddeld voor ongeveer driekwart bestaan uit personeelskosten, wat de uitgaven voor personeel niet in loondienst in 2019 ongeveer 6% van de totale bedrijfslasten maakten. Een uitsplitsing naar soort personeel niet in loondienst is niet beschikbaar, noch is bekend wat de gemiddelde uurprijs is die voor externe inhuur wordt betaald.
Uit een eerdere inventarisatie van de Nederlandse ggz volgt dat beschikbare gegevens over tarieven niet zonder meer te vertalen zijn naar een representatief beeld. Om deze reden lijkt het mij niet zinvol om daar onderzoek naar te laten doen.
Worden volgens u te weinig professionals opgeleid en zo ja, wat zijn daar de oorzaken daarvan? Wie is daar verantwoordelijk voor?
Het Rijk bekostigt voor een aantal ggz-beroepen de opleidingsplaatsen (zie antwoord op vraag 3 om te zien op welke beroepen deze betrekking hebben). Voor wat betreft deze opleidingen kan ik zeggen dat het aantal opleidingsplaatsen jaarlijks wordt bepaald op basis van een advies van het Capaciteitsorgaan. In dit advies wordt aangegeven hoeveel opleidingsplaatsen er benodigd zijn, opdat er in de toekomst voldoende zorgprofessionals zijn. De relevante veldpartijen hebben zitting in het Capaciteitsorgaan en zijn dus direct betrokken bij de totstandkoming van deze raming, welke gericht is op het in evenwicht brengen van vraag en aanbod over een langere termijn van 12 jaar.
Om tekorten te voorkomen en waar nodig weg te werken, vind ik het belangrijk aan te geven dat VWS waar mogelijk het voorkeursadvies van het Capaciteitsorgaan volgt. Dit geldt zowel voor het aankomende jaar als voor de afgelopen jaren.
Dat er desondanks toch tekorten ontstaan in de praktijk, heeft verschillende oorzaken. De zorgvraag -en daarmee de arbeidsvraag- heeft zich op een andere manier ontwikkeld dan vooraf werd ingeschat. Daarnaast kan ook het arbeidsaanbod afwijken van de raming. Zo worden niet altijd alle beschikbare opleidingsplaatsen vervuld of komen niet alle professionals na het afronden van een opleiding te werken in het werkveld waarvoor ze zijn opgeleid. Ten slotte stromen er ook professionals uit de sector. Om dit laatste zoveel mogelijk te voorkomen wordt er met het Actieprogramma Werken in de zorg ingezet op het behoud van zorgprofessionals en het aantrekkelijker maken van het werken in de zorg.
Invoeren prijsopdrijvende startersvrijstelling |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Vastgoedmarkt, waaruit blijkt dat ambtenaren van het Ministerie van Financiën gehakt maakten van het plan om starters vrij te stellen van overdrachtsbelasting en beleggers extra te belasten?1
Ik ben bekend met het artikel dat is verschenen op de website Vastgoedmarkt. Dit artikel handelt over in het kader van de WOB geopenbaarde documenten inzake de doorgevoerde differentiatie in de overdrachtsbelasting.
Waarom heeft u de startersvrijstelling ingevoerd, terwijl u bij de invoering wist van de negatieve gevolgen voor de woningmarkt, waar de nutteloze maatregel de woningprijzen heeft doen exploderen, waardoor er nu voor starters geen woning te krijgen is? Graag een gedetailleerd antwoord.
Deze vragen gaan uit van een aantal veronderstellingen over de effecten van de Wet differentiatie overdrachtsbelasting op de woningmarkt. Het is echter nog te vroeg om op basis van de huidige cijfers definitieve uitspraken te doen over het prijseffect van de maatregelen. De wet is immers pas kortgeleden in werking getreden. Daarop is door de markt geanticipeerd. De beschikbare cijfers geven derhalve nog geen betrouwbaar en volledig beeld. Ook is het niet goed te zeggen in hoeverre de overdrachtsbelasting en de prijsstijging aan elkaar gerelateerd zijn. Het tekort aan woningen en de lage rente spelen hierbij ook een grote rol. Daarnaast geldt dat de Wet differentiatie overdrachtsbelasting in ieder geval tot gevolg heeft dat de positie van starters op de woningmarkt ten opzichte van beleggers is verstevigd.
Het verwachte effect van de tariefdifferentiatie op de huizenprijzen is uitgebreid aan de orde gekomen tijdens de parlementaire behandeling van de Wet differentiatie overdrachtsbelasting.2 De verwachting is dat het geïsoleerde effect van de tariefsdifferentiatie op de huizenprijzen waarschijnlijk lager zal zijn dan 2,4% en per saldo mogelijk prijsbeperkend. Deze inschatting is in de eerste plaats gedaan, omdat het Centraal Planbureau (CPB) heeft ingeschat dat volledige afschaffing van het verlaagde overdrachtsbelastingtarief van 2% een opwaarts effect op de woningprijs heeft van 2,4%.3 In deze berekening werd echter van een afschaffing van overdrachtsbelasting voor alle woningen en dus ook voor doorstromers, niet alleen voor starters. Daarnaast is met de Wet differentiatie overdrachtsbelasting het verlaagde tarief beperkt tot eigenaar-bewoners en is het standaardtarief overigens verhoogd. Dit mitigeert mogelijk het opwaartse prijseffect van de startersvrijstelling. Ook daar is in de berekening van CPB geen rekening mee gehouden.
Hoewel het uiteindelijke prijseffect moeilijk is in te schatten, ligt voor de woningmarkt als geheel in de rede dat de differentiatie prijsbeperkend uitvalt. Per saldo wordt de woningmarkt namelijk minder fiscaal gestimuleerd door de differentiatie. Prijsontwikkelingen kunnen per deelsegment op de koopmarkt verschillend uitvallen, maar vanwege het bovenstaande verwacht het kabinet dat er betaalbaarheidswinst voor starters optreedt en dat de positie van de starter en, in iets mindere mate, van de doorstromer ten opzichte van de belegger op de koopwoningmarkt wordt verbeterd. Ook zonder dit effect zijn de meest beknelde starters geholpen door deze maatregel. Starters bij wie de Loan-to-Value (LTV) knelt maar de Loan-to-Income (LTI) niet hoeven immers minder (lang) te sparen alvorens zij voldoende eigen middelen hebben om een woning te kopen. Opgemerkt zij tot slot dat huizenprijzen jaarlijks fluctueren door het samenspel van verschillende economische factoren, zoals ontwikkelingen in huishoudinkomen, rentestanden of consumentenvertrouwen. Ten opzichte van deze andere economische factoren is het effect van de overdrachtsbelastingmaatregel op huizenprijzen naar verwachting beperkt.
In 2024 zal de Wet differentiatie overdrachtsbelasting worden geëvalueerd. Met deze evaluatie worden de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze wet onderzocht. Woningprijsontwikkeling en het aantal transacties door starters zullen onderdeel uitmaken van de evaluatie. De resultaten hiervan zullen naar verwachting in 2025 beschikbaar komen.
Waarom heeft u een klip-en-klaar rapport, dat als eindconclusie had om de maatregel niet in te voeren, naast u neergelegd en in eerste instantie niet openbaar gemaakt? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het Dialogic-rapporten zijn op 17 juni 2020 met uw Kamer gedeeld.4 De uiteindelijke vormgeving van de differentiatie wijkt af van de in de Dialogic-rapporten onderzochte varianten (zie hierna).
Klopt het dat ambtenaren u een waslijst vol argumenten tégen de maatregel meegegeven hebben, met als conclusies: niet uitvoerbaar, niet doeltreffend, niet doelmatig? Deelt u de mening dat de differentiatie op basis van leeftijd in strijd is met de Comptabiliteitswet, die erop toeziet dat nieuwe wetten efficiënt en doelmatig behoren te zijn, en dat deze maatregel dat niet is volgens de ambtenaren, want het «grootste deel van de vrijstelling zal worden gekapitaliseerd in hogere woningprijzen»? Graag een gedetailleerd antwoord.
In een eerder stadium is geconcludeerd dat een definitie van starters en beleggers op basis van het woningbezit, de leeftijdsgrenzen en de woningwaarde het verdere onderzoeken waard waren. Dit is door onderzoeksbureau Dialogic verder verkend. Uit de onderzoeken van Dialogic blijkt dat de door Dialogic onderzochte varianten niet doelmatig, niet doeltreffend, en deels niet uitvoerbaar zijn. Deze conclusie is in adviserende beleidsnotities tot uiting gebracht. Ook is in deze beleidsnotities opgemerkt dat bij een differentiatie op basis van leeftijd de te hanteren leeftijdsgrens een goede beleidsmatige onderbouwing behoeft om te voorkomen dat een differentiatie in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel. De door Dialogic onderzochte varianten zijn, mede vanwege de uitkomsten van de Dialogic-rapporten en de adviezen van de ambtenaren, uiteindelijk niet ingevoerd.
Omdat het kabinet met uw voltallige Kamer van mening was dat het wenselijk is om de positie van starters en doorstromers te verstevigen ten opzichte van andere kopers, zoals beleggers, zodat zij meer kans maken op een koopwoning5, is voor een alternatieve invulling van de begrippen starter en belegger gekozen. In de door Dialogic onderzochte varianten werden beleggers vanaf de verkrijging van de derde woning hoger belast. Door opname van het hoofdverblijfcriterium wordt de belegger nu gerichter zwaarder belast, omdat een belegger al vanaf de eerste woning die ter belegging wordt aangeschaft een hoger tarief betaalt. Ook de startersfaciliteit is door de aanvullende opname van het hoofdverblijfcriterium, het slechts eenmalig kunnen toepassen van de vrijstelling, en de beoordeling van de vrijstelling per verkrijger gerichter dan de basisvariant uit het Dialogic-onderzoek. Daarbij werd alleen uitgegaan van een leeftijdsgrens. Daarnaast werd in dat onderzoek de toepassing van de vrijstelling niet beoordeeld per individuele verkrijger, maar moesten, ingeval van een gezamenlijke verkrijging, alle verkrijgers aan de criteria voldoen. Het was dus relevant met wie een verkrijger samen een woning verkreeg. De alternatieve definities van de begrippen belegger en starter hebben de regeling uitvoerbaar en gemaakt en de verwachtte doeltreffendheid en doelmatigheid ervan vergroot.
Klopt het dat ambtenaren vrezen voor slechte pers en stellen: «het zal lastig zijn om de introductie van een kostbare maatregel te verdedigen, waar een extern onderzoek aan ten grondslag ligt dat duidelijk concludeert dat de maatregel niet het gewenste effect heeft»? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord vraag 4.
Waarom werden alle adviezen genegeerd en werd de maatregel toch doorgezet? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft u het advies niet overgenomen om over te gaan tot internetconsultatie om de effecten voor te leggen aan de marktpartijen, indachtig het feit dat u op de hoogte was van het feit dat de tariefdifferentiatie onder stoom en komend water werd vormgegeven en met name de effecten voor de huurmarkt niet goed in beeld konden worden gebracht? Graag een toelichting.
Het kabinet achtte het wenselijk om de inwerkingtredingsdatum van de maatregelen niet uit te stellen tot na 1 januari 2021, omdat uw Kamer de regering reeds bij de motie Dik-Faber/Ronnes van 19 maart 2019 had verzocht, in aanloop naar het eerstvolgende Belastingplan, een verkenning uit te voeren naar een gedifferentieerde overdrachtsbelasting. Indachtig deze wens van uw Kamer en het gegeven dat de woningmarktontwikkelingen erop duidden dat de koopstarter zo snel mogelijk geholpen moest worden, heeft het kabinet besloten de differentiatie per 1 januari 2021 in te voeren. Het tijdspad bood daarom geen ruimte voor een afzonderlijke internetconsultatie. Vanzelfsprekend is wel uitvoerig met uw Kamer van gedachten gewisseld over de maatregelen, waarna uw Kamer het voorstel met algemene stemmen heeft aangenomen.
Wat is uw reactie op het feit dat door de aankondiging van de maatregel beleggers massaal woningen hebben opgekocht om invoering van de maatregel in 2021 voor te zijn? Kunt u in uw reactie ingaan op de gevolgen, namelijk dat het beleggingsvolume, evenals de prijzen van woningen, is gestegen naar een recordhoogte?
Anticipatie op de nieuwe wetgeving door beleggers was alleen te voorkomen geweest als de wetgeving met terugwerkende kracht wordt ingevoerd. Dat is een uiterst zwaar wetgevend instrument, waarvoor het kabinet in dit geval geen aanleiding heeft gezien. De periode waarbinnen beleggers konden anticiperen is wel zo kort mogelijk gehouden. Beleggers moesten, om niet het verhoogde tarief van 8% te betalen, niet alleen de koopovereenkomst sluiten vóór 1 januari 2021, maar ook daadwerkelijk de woning voor 1 januari 2021 overgedragen hebben gekregen via de notaris. Daarnaast heeft anticipatie slechts een tijdelijk effect op het beleggingsvolume. Beleggers zullen aankopen hooguit naar voren hebben gehaald. Op de iets langere termijn is de verwachting dat het beleggingsvolume als gevolg van de maatregelen juist zal dalen.
Bent u bekend met het feit dat na de jaarwisseling de starters aan de beurt waren en er precies is gebeurd waar de ambtenaren voor hadden gewaarschuwd? Wat is uw reactie op het gevolg, namelijk dat starters elkaar met hun extra budget overboden op de krappe woningmarkt, waardoor de prijzen explodeerden, en dat zo precies gebeurde waar iedereen, van onafhankelijke experts tot aan ambtenaren op het ministerie zelf, voor had gewaarschuwd? Deelt u de mening dat de maatregel ineffectief, niet doelmatig en bovendien schadelijk is gebleken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat verkiezingsretoriek en de daarbij behorende campagne bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen niet hebben mogen leiden tot het exploderen van de huizenprijzen? Zo neen, hoe duidt u uw handelen dan?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat een asielzoeker is aangeklaagd voor zeven moordpogingen |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat een Nigeriaanse asielzoeker is aangeklaagd voor zeven moordpogingen in het asielzoekerscentrum (AZC) Echt?1
Zoals uw Kamer bekend is, ga ik niet in op individuele zaken.
Bent u ervan op de hoogte dat deze buitenlandse indringer instak op een vrouw die haar kind bij zich droeg?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom deze asielterrorist Nederland is binnengekomen en waarom u deze levensgevaarlijke messentrekker vrij liet rondlopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens dat de Nederlander er schoon genoeg van heeft dat u dit soort buitenlanders nog steeds met honderden per week ons land binnenlaat? Zo nee, waarom niet?
Mijn beeld is dat er in Nederland draagvlak is voor het bieden van asielbescherming aan diegenen die daadwerkelijk vluchten voor geweld of vervolging. Overlast en criminaliteit is onacceptabel en het ondermijnt dit draagvlak. Dat is waarom het aanpakken van criminaliteit en overlast een van mijn prioriteiten is. Om die reden heb ik al diverse maatregelen genomen, waarover ik uw Kamer ook meerdere keren uitgebreid heb geïnformeerd2.
Bent u het voorts eens dat u als bestuurder medeverantwoordelijk bent voor de aanslagen die asielzoekers plegen in Nederland aangezien u,ondanks het overduidelijke gevaar, ze maar blijft binnenhalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze asielterrorist na zijn gevangenisstraf het land uit te zetten en de grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en voor immigranten uit islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar mijn eerdere reactie op Kamervragen van soortgelijke strekking.
Tegemoetkoming gedupeerden wateroverlastschade Limburg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat ook voor veel particulieren die getroffen zijn door de extreme wateroverlast in Limburg nog altijd niet zeker is of hun schade door de verzekering zal worden uitgekeerd? Zo ja, weet u om hoeveel mensen het gaat?
De impact van de wateroverlast in Limburg is enorm. Veel burgers en ondernemers hebben grote schade geleden, dat is verschrikkelijk voor alle betrokkenen, zeker als tegen hun verwachtingen in blijkt dat hun verzekering de schade niet dekt.
Het kabinet heeft besloten om de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) van toepassing te verklaren op de ramp in Limburg. In artikel 4 van de Wts staat welke soorten schade onder voorwaarden in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten, zoals schade aan de woning en aan de inboedel.
Een belangrijke voorwaarde voor de tegemoetkoming van schade op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts), is dat de schade en kosten niet redelijkerwijs verzekerbaar zijn. Daarom is in overleg met het Verbond van Verzekeraars in beeld gebracht welke schade redelijkerwijs verzekerbaar is. Het lijkt erop dat voor particulieren een groot deel van de schade redelijkerwijs verzekerbaar is. Dit geldt voor schade door regenval en door overstroming door beken en rivieren. Schade door overstroming van de Maas is voor particulieren echter niet redelijkerwijs verzekerbaar. Daarom kunnen zij voor dat deel aanspraak maken op een tegemoetkoming in de schade op grond van de Wts. Uw Kamer wordt hierover middels een separate brief nader geïnformeerd.
Vindt u ook dat Limburgers ruimhartig moeten worden ondersteund, ongeacht of het water dat de schade heeft veroorzaakt afkomstig was uit regionale rivieren en beken, grote rivieren, een dijkdoorbraak, kwelwater of regen?
Om de Wts van toepassing te verklaren, moet sprake zijn van een ramp zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet Veiligheidsregio’s, van ten minste vergelijkbare orde als een overstroming door zoet water of een aardbeving. Daarvan is sprake bij een gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines was vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.
Het kabinet wil de door de overstroming getroffen inwoners en organisaties in Limburg graag bijstaan. Middels een separate brief informeer ik uw Kamer nader over de reikwijdte van de ministeriële regeling Wet tegemoetkoming schade bij rampen.
Bent u bereid deze mensen ruimhartig tegemoet te komen via de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts)?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt duidelijkheid gegeven over de uitwerking van de Wts, het loket waar particulieren zich kunnen melden en de uitkering van eventuele voorschotten?
De schaderegeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Vanaf 9 augustus kunnen particulieren, ondernemers, overheden, religieuze organisaties, verenigingen en stichtingen hun schade melden via een meldingsformulier op de website van RVO. Dit stelt de RVO in staat de uitvoering van de regeling voor te bereiden zodat zo snel mogelijk kan worden gestart met die uitvoering. Een belangrijke stap daarbij is het laten uitvoeren van taxaties. Het werken met voorschotten zou in dit proces vertragend werken, aangezien ook hiervoor taxaties vereist zijn. Er wordt met alle betrokken partijen hard gewerkt om de ministeriële regeling zo spoedig mogelijk te kunnen vaststellen en in werking te laten treden, zodat de RVO ook kan overgaan tot uitbetaling.
Belangrijk voor burgers is dat zij de schade goed vastleggen met foto's en daarnaast documentatie, zoals facturen, bewaren. Op Rijksoverheid.nl en op RVO.nl staan al zoveel mogelijk antwoorden op vragen over de wateroverlast en schade. Deze Q&A's vullen we voortdurend aan, om waar mogelijk al duidelijkheid te geven aan getroffen mensen. Nadere aanwijzingen zullen we ook spoedig mogelijk geven op Rijksoverheid.nl en RVO.nl.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, doch uiterlijk voor 13 augustus 2021?
Ja.
Verdere samenwerking van Nederland met Iran na de beëdiging van president Ebrahim Raisi |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de beëdiging van Ebrahim Raisi tot president van Iran?
Ja.
Is het u bekend dat de heer Raisi wordt beschuldigd van directe betrokkenheid bij massa-executies in 1988 als lid van de groep openbare aanklagers? En dat, in een rapport van 2018, Amnesty International het aantal slachtoffers op ruim 5.000 heeft geschat?
Ja.
Bent u op de hoogte van het verzoek van Javaid Rehman, Speciale Rapporteur van de Verenigde Naties ten aanzien van de mensenrechten in Iran, die in die hoedanigheid getuigenissen en bewijzen heeft verzameld over de executies van 1988, en derhalve een onafhankelijk onderzoek eist?
Ja.
Steunt u het verzoek van Javaid Rehman tot een onafhankelijk onderzoek?
Verantwoording afleggen (accountability) en het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven zijn belangrijke onderdelen van de internationale rechtsorde en een prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid.
Gezien het feit dat u op 21 februari 2018 de Iraanse president Rouhani bezocht in Teheran, bent u voornemens ook diens opvolger, Raisi, te bezoeken? Zo ja, waarom?
Er zijn op het moment geen voornemens Iran te bezoeken.
Bent u van mening dat president-elect Raisi «persona non grata» behoort te zijn in Nederland?
Dit is niet aan de orde.
Heeft u begrip voor de protesten van vooral de jongere generatie in Iran tegen de komst van Raisi als president? Hoe beoordeelt u het optreden van de Iraanse overheid tegen de betogers?
Gezien de vele sociale en economische problemen in Iran heb ik begrip voor de onvrede die leeft onder de bevolking van het land. Iedereen heeft het recht om zijn ongenoegen op een vreedzame manier te uiten. Het gebrek aan o.a. de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging in Iran baart mij zorgen. Ik stel deze zaken, alsmede de bredere zorgen over de schrijnende mensenrechtensituatie Iran geregeld aan de orde, zowel in bilaterale contacten als middels internationale en multilaterale fora.
Deelt u de mening dat de besprekingen in het kader van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA) – ook wel het atoomakkoord genoemd – op losse schroeven komt te staan met het aantreden van Raisi?
Het is nog te vroeg om in te schatten wat het aantreden van Raisi betekent voor de besprekingen in het kader van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA). In het Iraanse systeem beslist de Opperste Leider uiteindelijk over dergelijke zaken en niet de president. Nederland blijft de inzet van bondgenoten om spoedig terug te keren naar volledige implementatie van het JCPOA steunen, aangezien het duurzaam voorkomen dat Iran een kernwapen ontwikkelt van groot belang blijft voor de Europese en Nederlandse veiligheid.
Bent u van mening dat een politieke strategie van verdere sancties tegen Iran moet worden voorbereid en uitgevoerd als Iran op de huidige weg doorgaat?
Nederland kiest een strategie ten aanzien van Iran van kritisch engagement. Deze benadering omvat politieke druk (met name via een veelvoud aan VN- en EU-sancties) en kritische dialoog gericht op het duurzaam adresseren van de vele problemen met Iran. Hiervoor zet Nederland zich bilateraal en multilateraal in.
Nederland schroomt niet additionele sancties in te stellen waar dit op zijn plaats is, zoals het uitbreiden van het EU-mensenrechtensanctieregime tegen Iran in reactie op het gewelddadig neerslaan van de 2019 protesten in april jl. onderstreept.
Bent u bekend met het feit dat de Europese Unie sinds 2016 76 miljoen euro subsidie heeft verstrekt aan Iran, waaronder 15 miljoen euro in 2021?1 Bent u van mening dat in 2022 alle Nederlandse subsidies naar Iran, al dan niet indirect via de EU, een halt moeten worden toegeroepen?
De gelden waaraan in de vraag gerefereerd wordt, betreffen humanitaire hulp voor de meest kwetsbaren in Iran, met name Afghaanse vluchtelingen. Daarnaast is die EU-steun ten goede gekomen aan het bestrijden van de COVID-19 pandemie en burgerbevolking getroffen door overstromingen in Iran in 2019 en 2020. Deze steun van de EU in Iran verloopt via internationale niet-gouvernementele organisaties, het Internationaal Comité van het Rode Kruis, de Internationale Federatie van Rode Kruis- en Rode Halve Maanverenigingen en VN-agentschappen.
Bent u van mening dat de deelname van Nederland aan het in 2019 in het leven geroepen Instrument in Support of Trade Exchanges (INSTEX) om buiten Amerikaanse sancties toch met Iran te kunnen handelen, moet worden herzien door de huidige weg die Iran inslaat?
Voor het kabinet staat het behoud van het JCPOA voorop. Nederland draagt dan ook bij aan het voortbestaan ervan, onder meer door in te zetten op behoud van de economische voordelen voor Iran die onderdeel zijn van de afspraken van het JCPOA. Deelname aan INSTEX is daarbinnen een belangrijk te bewandelen spoor; de intentie is dat INSTEX kan bijdragen aan het faciliteren van controleerbare betalingen met Iran nu commerciële banken daarin nagenoeg niet meer voorzien, wat Iran beter in staat moet stellen de economisch vruchten van de nucleaire deal te plukken. Het functioneren van INSTEX hangt momenteel samen met de onderhandelingen over de terugkeer naar het JCPOA en mogelijke opheffing van een aantal VS sancties. Vooralsnog is het aantal transacties zeer beperkt.
Zie tevens het antwoord op vraag 9.
Een snelle tegemoetkoming voor gedupeerde ondernemers van de waterschade in Limburg |
|
Silvio Erkens (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel »»Verzekeraars weigeren na watersnood miljoenenschade uit te keren aan dertig Valkenburgse gedupeerden»» van 2 augustus 2021?1 Wat vindt u hiervan? Deelt u de mening dat ondernemers zo snel mogelijk geholpen moeten worden zodat ze weer kunnen ondernemen?
De ramp die zich in Limburg heeft voltrokken is voor veel burgers en ondernemers zeer ingrijpend geweest. Voor getroffen particulieren en bedrijven is hun verzekering het eerste aanspreekpunt. Het kabinet staat dan ook in nauw contact met het Verbond van Verzekeraars. Het kabinet zal de door de wateroverlast getroffen inwoners en ondernemers in Limburg bijstaan door de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) in te zetten.
Klopt het dat in afwachting van de ministeriële regeling, die toegesneden is op de rampsituatie, er veel onzekerheid heerst bij gedupeerde ondernemers.?Wanneer verwacht u dat deze regeling afgerond is? Is het mogelijk dit proces te versnellen? 3.Heeft u daarnaast al zicht op het vast te stellen schadegebied? Gaat het hier enkel om de overstroming van de Maas of gaat u een bredere definitie hanteren?
Voor toepassing van de Wts is een ministeriële regeling vereist. In een aparte brief aan uw Kamer informeer ik u nader over de invulling en reikwijdte van de schaderegeling in de ministeriële Regeling. Op dit moment is het al mogelijk om schade te melden bij de RVO, zodat het proces kan worden voorbereid. Op die manier kan na vaststelling van de ministeriële regeling zo spoedig mogelijk overgegaan worden tot uitkering van de tegemoetkomingen in de schade.
Klopt het dat veel ondernemers het al lastig hadden door de coronacrisis, zeker nu ze zich gedwongen zien hun onderneming door waterschade nog langer gesloten te houden totdat alles weer gerepareerd is? Hoe bent u van plan om te gaan met deze omzetderving die vaak het verschil tussen heropening en definitieve sluiting kan betekenen voor veel ondernemers?
In de ministeriële regeling is het schadegebied opgenomen. Daarin zijn zowel de overstroomde gebieden, als gebieden waar schade is geleden door afstromend water als gevolg van hevige regenval opgenomen. Uw Kamer is hierover middels een separate brief nader geïnformeerd.
Bent u bereid, als het niet mogelijk is op korte termijn duidelijkheid te verschaffen aan gedupeerde ondernemers, gebruik te maken van voorschotten, zodat zij al snel kunnen beginnen aan het herstel van de schade?
Het is algemeen bekend dat veel ondernemers zich door de coronacrisis al in zwaar weer bevonden. In de Wts is omzetderving als gevolg van een ramp uitgezonderd van een tegemoetkoming. Het kabinet wil evenwel het gesprek hierover met de regio en ondernemersvertegenwoordigers voeren, waarbij ook aandacht zal zijn voor proportionaliteit, uitvoerbaarheid en precedentwerking. Ondernemers kunnen in geval van omzetverlies tevens gebruik maken van de vanwege de coronacrisis tot stand gekomen regelingen TVL en NOW. Deze regelingen voorzien in een tegemoetkoming in vaste lasten en personeelskosten, zolang aan de huidige voorwaarden van deze regelingen wordt voldaan.
Kunt u pogen deze vragen, gezien de urgentie, te beantwoorden voor vrijdag 13 augustus?»
Er wordt met alle betrokken partijen hard gewerkt om de ministeriële regeling zo spoedig mogelijk te kunnen vaststellen en in werking te laten treden. Het is echter op dit moment al mogelijk om schade te melden bij het RVO.2 Dit stelt de RVO in staat de uitvoering van de regeling voor te bereiden zodat zo snel mogelijk kan worden gestart met die uitvoering. Een belangrijke stap daarbij is het laten uitvoeren van taxaties. Het werken met voorschotten zou in dit proces vertragend werken, aangezien ook hiervoor taxaties vereist zijn.
Inhuldiging van Raisi als president van Iran |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u de oproep om geen vertegenwoordiger van de Europese Unie (EU) af te vaardigen naar de inhuldiging op 5 augustus van massamoordenaar Raisi als president van Iran?1
Ja.
Wilt u kenbaar maken dat de EU zijn gezicht niet moet laten zien bij dat evenement? Zo nee, waarom niet?
De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Dienst voor Extern Optreden (HV) Josep Borrell heeft besloten zich te laten vertegenwoordigen bij de inauguratie van de Iraanse president Ebrahim Raisi op 5 augustus a.s. Zijn plaatsvervangend Secretaris-General Enrique Mora, die de nucleaire onderhandelingen namens de EU met Iran leidt, is op verzoek van de HV afgereisd naar Teheran. De HV heeft hiervoor geen toestemming nodig van EU-lidstaten en heeft hier ook niet om gevraagd.
De EU is met name vertegenwoordigd bij deze inauguratie vanwege de bemiddelende rol die de EU speelt bij het onderhandelingsproces tussen Iran en de vijf permanente leden van de VN-Veiligheidsraad plus Duitsland om een weg terug te vinden naar volledige implementatie van het nucleaire akkoord met Iran, het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA). Een dergelijke bemiddelende rol betekent dat intensief contact met de Iraanse overheid noodzakelijk is. Het overkoepelende doel van het voorkomen dat Iran een kernwapen ontwikkelt, is en blijft van groot belang voor de Europese en Nederlandse veiligheid.
Wilt u er voor zorgen dat de Nederlandse regering in het geheel niet vertegenwoordigd zal zijn bij de inhuldiging van die onderdrukker? Zo nee, waarom niet?
Net als alle in Iran vertegenwoordigde EU-landen zal Nederland bij de inauguratie van de Iraanse president vertegenwoordigd worden door de ambassadeur.
Het geven van ‘topprioriteit’ aan de legalisatie van de stikstofvergunning van Lelystad Airport |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ministerie van Infrastructuur vond «topprioriteit» Lelystad Airport belangrijker dan woningbouw»?1
Ja.
Herinnert u zich de vragen van de Partij voor de Dieren, het meest recent gesteld in het Luchtvaartdebat op 24 juni, over de luchtvaartsector die de uitstootruimte van andere sectoren, zoals landbouw en woningbouw, zal gaan opgebruiken?2
Ja.
Deelt u de analyse dat alle sectoren in Nederland, waaronder de luchtvaart, woningbouw en landbouw, elk een deel van de stikstofruimte en de koolstofdioxide (CO2)-ruimte gebruiken en dat de ruimte die door één sector wordt gebruikt niet ook door andere sectoren kan worden gebruikt zonder aanvullende maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft stikstofdepositie geldt dat meerdere sectoren bijdragen aan de totale stikstofdepositie op Nederlandse Natura 2000-gebieden. De bijdrage verschilt per sector. In het eerste advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek is ter illustratie het aandeel van verschillende sectoren in de totale gemiddelde stikstofdepositie aangegeven. De bijdrage van de luchtvaart van en naar de Nederlandse Luchthavens aan de totale stikstofdepositie is relatief beperkt. Uit berekeningen van het RIVM volgt dat deze bijdrage ongeveer 0,11% van de totale depositie betreft (onder en boven de 3000 voet)4.
Het kabinet neemt maatregelen om de totale uitstoot en neerslag van stikstof te verminderen, de natuur te verbeteren en de vergunningverlening verder op gang te brengen. Hieraan wordt onder meer invulling gegeven in de structurele aanpak stikstof die is verankerd in de Wet natuurbescherming5.
Voor het verlenen van een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming, beoordeelt het bevoegd gezag of significant negatieve effecten op natuurdoelen binnen Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Om dat uit te sluiten kunnen projecten gebruik maken van stikstofruimte die beschikbaar komt door het treffen van landelijke (bron)maatregelen in het kader van de structurele aanpak stikstof. Er zullen ook projecten zijn waarvoor aanvullende project specifieke maatregelen vereist zijn om uit te sluiten dat negatieve effecten optreden.
Als een maatregel op een bepaald moment en op een bepaalde locatie ruimte biedt aan een project, dan is deze ruimte inderdaad op dat moment en op die locatie niet meer beschikbaar voor een ander project.
Overigens is het gebruik van stikstofruimte door extern salderen met bronnen uit andere sectoren niet de enige optie om te voldoen aan de vereisten uit de Wet natuurbescherming wanneer een vergunning noodzakelijk is.
Het CO2 emissiereductiedoel voor de luchtvaartsector staat verwoord in de Luchtvaartnota. Met de borging van klimaatdoelen via de voorgenomen introductie van een CO2-emissieplafond voor 2030 en 2050 wordt het halen van de gestelde doelen leidend. De Nederlandse luchthavens, de grondoperaties en het binnenlandse vliegverkeer in Nederland stoten in 2050 geen CO2 meer uit. Deze reductie van binnenlandse emissies draagt bij aan de doelstellingen in het nationale klimaatakkoord. Daarnaast is er in de Luchtvaartnota een doelstelling neergelegd voor de CO2-uitstoot door de internationale luchtvaart vanuit Nederland. Deze moet in 2050 minimaal gehalveerd zijn ten opzichte van 2005 en uit te komen op nul in 2070.
Deelt u de analyse dat wanneer de luchtvaart – als gevolg van politieke besluitvorming – een groot deel van de CO2-uitstootruimte opeist, namelijk 11 megaton CO2 ten opzichte van 2,3 megaton CO2 als de luchtvaart als reguliere sector zou worden behandeld3, er minder CO2-uitstootruimte overblijft voor de overige sectoren? Zo nee, waarom niet?
De internationale klimaataanpak biedt expliciet ruimte om te differentiëren tussen landen en sectoren. In het nationale klimaatakkoord doet het kabinet dit ook. Reductiepercentages van specifieke landen of sectoren kunnen daarom niet zonder meer één-op-één op de internationale luchtvaart worden geplakt. Zie tevens ook de beantwoording van de Kamervragen over het perspectief voor de Luchtvaart (vragen nr. 10 en 170)7.
Bent u het ermee eens dat bovenstaande analyses zowel voor de CO2-ruimte als voor de stikstofruimte gelden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u het ermee eens dat bovenstaande analyses ook kunnen gelden voor andere zaken, zoals bijvoorbeeld geluidsruimte? Zo nee, waarom niet?
Er is geen staand, noch voorgenomen beleid voor een totale maximale «geluidruimte» voor alle sectoren in Nederland waaraan ook de geluidruimtes van luchthavens gebonden zijn of worden gerelateerd. Er is geen (inter)nationale norm op dit vlak. De maximale geluidruimte wordt per luchthaven afzonderlijk beoordeeld in samenhang met andere (milieu) effecten en vastgelegd in een specifiek besluit per luchthaven (luchthavenbesluit).
Ik acht het zinvol en gewenst om deze benadering van maatwerk te blijven volgen. Dat heeft er onder andere mee te maken dat de ervaren hinder in de omgeving van een luchthaven kan fluctueren doordat bijvoorbeeld de populatie verschilt (omvang, verdeling in omgeving) en de aanwezigheid van andere geluidbronnen. Dat meerdere factoren hierbij een rol spelen volgt ook uit de periodieke GGD onderzoeken naar hinderbeleving. Ik vind het van belang dat deze specifieke omstandigheden per luchthaven goed meegewogen worden in de besluitvorming over de maximale geluidruimte.
Erkent u dat bij uitvoering van het beleid zoals verwoord in de Luchtvaartnota en het huidige klimaatdoel van 49% CO2 reductie in 2030 ten opzichte van 1990, de luchtvaartsector in 2030 ongeveer 10% van de CO2 uitstoot van Nederland zal zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom vindt u dit een acceptabel percentage?
Vanwege het internationale karakter van de luchtvaart is de klimaatopgave van luchtvaart niet toegewezen aan lidstaten. Daarom is dit een lastig te maken vergelijking.
Kunt u uitsluiten dat de onenigheid over welke projecten voorrang moeten met betrekking tot stikstofruimte zich ook zou kunnen voordoen op het gebied van CO2-ruimte? Zo nee, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Zie hiertoe het antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u het ermee eens dat de luchtvaart zowel met betrekking tot CO2 als stikstof binnen de grenzen van respectievelijk het klimaat en de leefomgeving moet blijven, aangezien er anders niet uitgesloten kan worden dat er onomkeerbare schade aan de natuur wordt toegebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat het geven van «topprioriteit» aan de legalisatie van de stikstofvergunning van Lelystad Airport ten koste gaat van de beschikbare stikstofruimte voor legalisatie van stikstofvergunningen voor andere projecten in onder andere de woningbouw en landbouw? Zo nee, waarom niet?
De term topprioriteit is een ambtelijke kwalificatie die gebruikt is in een interne notitie. Bewindspersonen zijn aanspreekbaar op uiteindelijke keuzes die gemaakt worden. Lelystad Airport doorloopt net als alle ander meldingen het stappenplan van legalisatie waarbij stap één bestaat uit het verifiëren of de toenmalig ingevoerde gegevens nog juist zijn.
Daarbij ziet de wijziging van de Regeling natuurbescherming (Rnb) erop dat er géén ruimte beschikbaar wordt gesteld voor het legaliseren van PAS-meldingen die nodig is voor woningbouw. De melding van Lelystad Airport is één van de 3637 PAS-meldingen, waarvan ruim 3000 meldingen de sector landbouw betreffen. De stikstofdepositieruimte die nodig is om de PAS-meldingen te legaliseren komt niet in een keer beschikbaar, aangezien de maatregelen die de ruimte moeten realiseren niet op hetzelfde moment effect hebben. In de toelichting bij de wijziging van de Regeling natuurbescherming zijn de uitgangspunten aangegeven voor de verdelen van ruimte en de prioritering van meldingen. De ruimte die op een bepaald moment en op een bepaalde locatie aan een project wordt toegekend is op dat moment en op die locatie dan niet beschikbaar voor een ander project. Uiteindelijk zullen alle meldingen die in aanmerking komen voor legalisatie, van een natuurvergunning worden voorzien.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is wanneer een ambtenaar voorstelt om af te wijken van de regels in het algemeen, en in het bijzonder van de regels over het afromen van 30% van de vergunde uitstoot waarbij dit ten goede was gekomen aan de natuur? Zo nee, waarom acht u dit wenselijk, in de wetenschap dat de maatregelen tot doel hebben de natuur te beschermen?
Het is de taak van ambtenaren om de betrokken bewindspersoon te adviseren over mogelijke handelingsopties in een specifiek dossier. Politiek zijn de bewindspersonen aanspreekbaar op gemaakte keuzes. Overigens bevat het document waarnaar uw vraag lijkt te verwijzen geen voorstel of advies om af te wijken van de regels.
Herinnert u zich uw belofte, meerdere malen gedaan, om de Kamer zo snel mogelijk en actief in te lichten als zich significante ontwikkelingen voordoen op het luchtvaart dossier?
Aan uw Kamer heb ik toegezegd dat ik uw Kamer voordien zal informeren over alle bouwstenen om tot een integrale afweging te komen8.
Op welke manier is het voorstel van uw ministerie om af te wijken van de regels van het afromen van vergunde uitstoot geen significante ontwikkeling?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 11.
Op welke manier is de vraag van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat of er bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bereidheid is om Lelystad Airport mee te nemen in het meldingentraject4, terwijl de criteria voor «het verifiëren van de invoergegevens» nog moesten worden bepaald, geen significante ontwikkeling?
Met het meldingentraject wordt bedoeld het traject waarbij PAS-meldingen worden geverifieerd en op basis van deze verificatie mogelijk worden gelegaliseerd. Met deze vraag of de bereidheid er is Lelystad Airport mee te nemen in het meldingentraject wordt derhalve niet vooruitgelopen op verificatie.
De melding van Lelystad Airport voldoet aan de voorwaarden als genoemd in de Kamerbrief van 13 november 201910. In de Kamerbrief van 16 december 201911 heeft het kabinet aangegeven dat – alle meldingen die hieraan voldoen – door de overheid gelegaliseerd worden. Stap één van de legalisatie bestaat uit het verifiëren of de toenmalig ingevoerde gegevens nog juist zijn.
Op welke manier is de vraag van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat of het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bereidheid is de melding expliciet als «te goeder trouw» aan te merken («Centrale vraag bij hen is of er bereidheid is Lelystad mee te nemen in het meldingentraject; en of we er achter staan dat de initiatiefnemer te goeder trouw heeft gehandeld, geen significante ontwikkeling als het ene ministerie kennelijk aan het andere ministerie een verklaring van «te goeder trouw» moet vragen?
De veronderstelling van de bevoegde gezagen (Minister van LNV en gedeputeerde staten van de provincies) is dat in beginsel elke melding te goeder trouw is ingediend12. Dat geldt ook voor de melding van Lelystad Airport. Voor het bevoegd gezag is het niet mogelijk om dit te beoordelen. Zodoende is dit geen onderdeel van het verificatieproces.
Hoe vaak is een dergelijke verklaring de afgelopen vier jaar gevraagd aan een ander ministerie door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
Wat u vraagt is voor zover bekend nooit voorgekomen.
Erkent u dat het niet actief inlichten van de Kamer over alleen al het onder vraag 13, 14 en 15 gestelde in tegenspraak is met uw eerder gedane belofte om de Kamer zo snel mogelijk en actief in te lichten als zich significante ontwikkelingen voordoen op het luchtvaart dossier? Zo nee, hoe is dat wel in overeenstemming met uw belofte om de Kamer zo snel mogelijk en actief in te lichten als zich significante ontwikkelingen voordoen op het luchtvaart dossier?
De Kamer is altijd actief ingelicht over significante ontwikkelingen. Interne advisering van ambtenaren over mogelijke handelingsopties in een specifiek dossier geeft niet altijd aanleiding om hierover direct ook de Kamer te informeren. Het is aan bewindspersonen om op basis van deze advisering keuzes te maken en indien relevant de Kamer te informeren. Zie verder de antwoorden op vraag 13, 14 en 15.
Acht u het, na openbaarmaking van de Wob-stukken, nog steeds juist om de legalisering van de Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melding van Lelystad Airport op dit moment voort te zetten? Zo ja, hoe is dat mogelijk gezien het feit dat u zelf erkent heeft dat de stikstofberekeningen voor Lelystad Airport onjuistheden bevatten?
Ja, de melding van Lelystad Airport voldoet aan de voorwaarden als genoemd in de Kamerbrief van 13 november 201913. In de Kamerbrief van 16 december 201914 heeft het kabinet aangegeven dat – alle meldingen die hieraan voldoen – door de overheid gelegaliseerd worden. Stap één van de legalisatie bestaat uit het verifiëren of de toenmalig ingevoerde gegevens nog juist zijn.
Kan het zijn dat bij gewobd stuk 43 ten onrechte staat vermeld dat de afzender het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is? Zo ja, hoe is dit gekomen en bij welke andere stukken staat nog meer de verkeerde afzender vermeld?
Ja, op verzoek van LNV heeft IenW de onderbouwing van de gehanteerde uitgangspunten voor de stikstofdepositieberekeningen voor Lelystad Airport op een rij gezet. Naar mijn weten zijn er geen andere stukken waar een onjuiste afzender is vermeld.
Onder verwijzing naar gewobd stuk 505: (dat «het met de kennis van toen niet evident was dat de initiatiefnemer (c.q. het onderzoeksbureau [ADECS] namens de initiatiefnemer) bij de invoergegevens had moeten werken met 0MW»; bij hoeveel andere gelijksoortige (bij bijvoorbeeld, maar niet gelimiteerd tot, luchthaven-) aanvragen is er gewerkt met een constante warmte inhoud van 43 megawatt voor alle emissiebronnen?
Zie hiertoe document 43 van de wobstukken. Daaruit komt naar voren dat er voor luchtvaart in het verleden voor diverse studies met een warmte-inhoud is gerekend, met 43 MW of met gedifferentieerde warmte-inhoud.
Onder verwijzing naar gewobd stuk 506: (dat «het met de kennis van toen niet evident was dat de initiatiefnemer (c.q. het onderzoeksbureau namens de initiatiefnemer) bij de invoergegevens had moeten werken met 0MW»; bij hoeveel andere gelijksoortige (bij bijvoorbeeld, maar niet gelimiteerd tot, luchthavens) aanvragen is er gewerkt met de een warmte inhoud van 0 megawatt?
Zie hiertoe document 43 van de wobstukken. Daaruit komt naar voren dat er voor luchtvaart in het verleden voor diverse studies van diverse initiatiefnemers met een warmte-inhoud is gerekend, met 43 MW of met gedifferentieerde warmte-inhoud.
Voor nieuwe stikstofdepositie-onderzoeken voor luchthavens van nationale betekenis wordt voor vliegverkeer conform het advies van de commissie MER en RIVM17 gerekend met 0MW en, in de fase waarin een vliegtuig aan de grond is, met een bronhoogte van 18 meter.
De hoogte van 18 meter is in het advies als volgt gemotiveerd:
De commissie m.e.r. adviseert om bij vliegtuigen op de grond een pluimstijging van 12 meter te hanteren en de uitstoothoogte hiervoor te corrigeren. Door in de berekening voor vliegtuigen op de grond uit te gaan van een bronhoogte van 18 meter (6 meter + correctie van 12 meter) wordt rekening gehouden met de feitelijke emissiehoogte en de pluimstijging door de warmte van de emissie.
Onder verwijzing naar gewobd stuk 437 en verder («in hoeverre destijds het bureau destijds deze keuze had kunnen maken op basis van de informatie en documentatie die destijds beschikbaar was») en in de context van het betwiste gebruik van 43 megawatt voor alle gemodelleerde emissiebronnen, kunt u onderschrijven dat de gemodelleerde bronnen niet alleen vliegtuigen tijdens de vluchtfase omvatten, maar ook vliegtuigen tijdens taxiën, tijdens het proefdraaien, het gebruik van de vliegtuig Auxiliary Power Units (APU’s) en Ground Power Units (GPU’s) op de platforms en het grondverkeer betrokken bij de afhandeling van de vliegtuigen op het platform? Zo nee, waarom niet?
Ja, de gemodelleerde bronnen betreffen niet alleen het vliegverkeer tijdens de vluchtfase, maar ook platformgebonden activiteiten zoals taxiën en het gebruik van APU en GPU.
Herkent u het gewobte stuk 448 waar een toelichting gegeven wordt op de berekening van de 43 megawatt en waarin verwijzing staat naar een passage uit het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-rapport 500045001 uit 2004 over pluimstijging?
In Wob stuk 43 is de onderbouwing van de 43 MW opgenomen. De 0 MW wordt in appendix III van het aangehaalde RIVM rapport uit 2004 genoemd in tabel AIII.2. Deze tabel bevat een verantwoording van gegevens over Nederlandse en buitenlandse emissiebronnen in 1995 die zijn gebruikt voor berekening van grootschalige deposities met OPS. Dit rapport heeft betrekking op een OPS-versie (4.1). Nadien is het OPS-model en ook de bijbehorende documentatie geactualiseerd. In de depositieberekeningen voor de melding Lelystad Airport in 2019 is uitgegaan van OPS-versie 4.5.0 (2016). In het RIVM rapport met de beschrijving van die versie (2016) is geen informatie opgenomen over de te hanteren warmte-inhoud voor vliegtuigemissies. In antwoorden op eerdere Kamervragen20 zijn de uitgangspunten en methode op basis waarvan de 43 MW destijds is berekend toegelicht.
Het hanteren van een warmte-inhoud van 0MW voor vliegverkeer betekent overigens niet dat bij vliegtuigemissies geen sprake is van een warmte-inhoud. De emissies van vliegtuigen bevatten een warmte-inhoud. In de algemene beschrijving van het STACKS-model dat wordt toegepast bij verspreidingsberekeningen voor vliegtuigen is bijvoorbeeld aangegeven dat vliegtuigen een grote warmte-emissie hebben (dat bij een startend vliegtuig kan oplopen tot boven de 100 MW) en het daarom van belang is om rekening te houden met de pluimstijging van de uitlaatgassen van het vliegtuig. Bij berekeningen met STACKS dient de gebruiker de warmte-inhoud van de emissies in te voeren en wordt hiermee rekening gehouden in de verspreidingsberekening21.
De keuze om uit te gaan van een warmte-inhoud van 0 MW hangt samen met het gebruik van voorgeschreven rekenmodel AERIUS Calculator dat voor vliegverkeer rekent met het OPS-model. Zoals de Commissie m.e.r. ook aangeeft is OPS niet ontwikkeld voor bewegende bronnen zoals vliegtuigen, maar ontwikkeld voor stationaire bronnen, zoals schoorstenen. OPS is geschikt om de pluimstijging door warmte-inhoud te modelleren wanneer het de warmte-inhoud betreft van schoorsteenemissies, maar is niet geschikt voor modelleren van de pluimstijging door de warmte-inhoud wanneer het vliegtuigemissies betreft. Om deze beperking in het toepassingsbereik van OPS te ondervangen is het gewenst dat de gebruiker in AERIUS voor vliegverkeer een (fictieve) warmte-inhoud van 0MW invoert.
Herkent u dat daar wordt toegelicht hoe het debiet (uitstoot hoeveelheid per tijdseenheid) met een uittreesnelheid van 110 meter per seconde tot stand komt?
Zie antwoord vraag 23.
Realiseert u zich dat snelheid een vector-grootheid is, derhalve een richting heeft en dat deze richting in geval van een vliegtuigmotor niet verticaal omhoog is, maar horizontaal tot licht neerwaarts en dat daardoor pluimstijging bij vliegtuigen zo goed als uitgesloten kan worden?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u van mening dat een adviesbureau in de luchtvaart dit had behoren te weten? En zo niet, is zo’n adviesbureau dan wel capabel genoeg om dit soort berekeningen uit te voeren?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u rapporten of onderzoeken overhandigen waarin dergelijke pluimstijging zoals verondersteld bij het onderhavige rapport wordt aangetoond voor vliegtuigen tijdens een vlucht?
Zie antwoord vraag 23.
Constaterende dat het adviesbureau (uit vraag 20, Adecs Airinfra) in 2020 voor één type vliegtuigmotor en voor slechts de vluchtfase een schatting gemaakt heeft van de warmteinhoud, en aangenomen dat dit een goed gemiddelde is en dat het Koninklijk Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) schrijft in haar publicatie uit 2018 dat voor GPU’s een warmte inhoud van 0,05 megawatt wordt berekend en voor platform verkeer 0 megawatt wordt gebruikt; hoe kan u verklaren dat een warmteinhoud van 43 megwatt is toegepast voor elk vliegtuigtype in elke vluchtfase, en zelfs voor platformverkeer, APU’s en GPU’s, omdat het zou gaan om een gemiddelde?
Voor de onderbouwing van het gebruik van 43 MW verwijs ik naar antwoorden op eerdere Kamervragen22 hierover. Het NLR heeft voor bronnen op de grond de warmte-inhoud verdisconteerd in de bronhoogte. In de fase waarin een vliegtuig aan de grond is, met een bronhoogte van 18 meter (zie ook antwoord vraag 21).
Onder verwijzing naar gewobd stuk 43, p. 87/2029 waarin geschreven staat dat het «In veel studies gangbaar was om rekening te houden met de warmte-inhoud bij depositieberekeningen met AERIUS Calculator (OPS) voor vliegverkeer» en daarbij noemend een in 2016 ingediende melding door Lelystad Airport bij LNV; realiseert u zich dat in die melding van 2016 geen 43 MW was toegepast, maar 0 MW voor alle bronnen? Zo ja, is hier sprake van een vergissing, graag uitleg? Zo nee, hoe zit het dan?
In die tekst is aangegeven dat voor de eerdere melding voor Lelystad Airport van 2016 is uitgegaan van een warmte-inhoud van 0MW. Daarbij is aangegeven dat dit niet betekent dat dit de gangbare aanpak was. De melding van 2016 is gedaan op basis van uitgangspunten die voor de PAS reservering voor luchthavens is gebruikt (NLRCR-2014–083). De reservering is in 2014 opgesteld door het NLR.
NLR zegt in het rapport over Maastricht uit 2016 het volgende «Als voorbeeld van voortschrijdend inzicht (punt 5) wordt hier genoemd: het toepassen van de warmtestroom en bronhoogte bij de depositieberekening. Conform de huidige werkwijze in Aerius wordt de berekende warmtestroom en bronhoogte toegepast. Dit in tegenstelling tot de eerder uitgevoerde berekeningen voor de PAS waarbij dit niet is gebeurd; bij de Aerius-berekeningen is indertijd de warmtestroom op 0 gezet en 15m als minimum grondbronhoogte toegepast.»
Kunt u uitsluiten dat u hiermee niet een verkeerde suggestie wekt, namelijk alsof toen ook al 43 MW was toegepast?
Zie antwoord vraag 29.
Waarom is er in de melding van 2018 afgeweken van het gebruik van 0 MW, zoals toegepast in 2016?
De melding die in 2019 is ingediend door de initiatiefnemer (de luchthaven) is uitgevoerd conform uitgangspunten geactualiseerd MER 2018.
Welk bureau of welke instantie heeft de AERIUS-berekening behorende bij de melding uit 2016 (waarbij voor alle bronnen 0 MW warmteinhoud is toegepast) uitgevoerd?
ADECS heeft de berekeningen in opdracht van de initiatiefnemer (de luchthaven) uitgevoerd.
Onder verwijzing naar gewobd stuk 43,10 waarin geschreven staat: «De commissie voor de m.e.r. (CieMER) heeft in totaal 3 keer, namelijk over het MER 2014, MER addendum 2014 als de actualisatie van het MER 2018, een positief advies gegeven en geconcludeerd dat de milieueffecten volwaardig kunnen worden meegewogen. In alle drie de keren is met warmte-inhoud 43 MW gerekend. Daar is geen enkele keer een opmerking over gemaakt»; bent u van mening dat het de taak van de Commissie voor de milieueffectrapportage (CieMER) is om nauwkeurig in detail alle invoerbestanden te verifiëren? Zo ja, waarom heeft de CieMER de bestanden dan indertijd niet ontvangen en heeft u die pas in 2020 vrijgegeven? Zo nee, hoe had de CieMER volgens u kunnen constateren met welke warmteinhoud in detail is gerekend?
In het MER zelf is destijds beschreven dat met warmte-inhoud van 43 MW is gerekend, zie hiertoe MER deel 4C Luchtkwaliteit, pagina 22.
Herinnert u zich dat u als bijlage bij de Kamerbrief van 31 maart 202011 12 twee invoerbestanden hebt vrijgegeven, waaruit bleek dat zowel in maart 2014 als in juni 2014 alle bronnen zijn gemodelleerd met 43 megwatt warmte inhoud?
Ja.
Gezien het feit dat dit 6 jaar na publicatie van de MER was, de bestanden indertijd niet aan de CieMER gestuurd waren, waardoor de CieMER deze gegevens niet kon verifiëren, zou het niet beter geweest zijn als deze bestanden in beide gevallen meteen al in 2014 aan de CieMER waren gestuurd? Zo nee, op welke manier kan de CieMER haar werk dan goed doen, gezien de geconstateerde fouten?
Zie het antwoord op vraag 33. In het MER zelf was aangegeven dat met 43 MW is gerekend, daarvoor was geen inzicht in de detailbestanden nodig.
Bent u bekend met de inhoud van het memo van Arcadis van 16 mei 2014, vrijgegeven door u op 3 december 202013, waarin Arcadis onder andere wijst op het gebruik van constant 43 megawatt door ADECS, terwijl NLR een variabele warmteinhoud toepast en waarin Arcadis schrijft: «Vooralsnog wordt de uitvoerbaarheidstoets voor het luchthavenbesluit gebaseerd op de depositieberekening met de gegevens van het NLR.»?
Zoals ik heb vermeld in de Kamerbrief van 3 december 202128, is naar aanleiding van persvragen bij adviesbureau Arcadis een conceptmemo aangetroffen.
Het betreft conceptnotities over de stikstofdepositieberekeningen die in het kader van het MER 2014 waren uitgevoerd. Dit conceptmemo heeft u van mij ontvangen met de eerder genoemde brief. De punten over de berekeningen van de stikstofdepositie die in dit conceptmemo worden benoemd zijn hersteld in het addendum stikstofdepositie bij de MER Lelystad Airport, in juni 2014. Arcadis heeft geen oordeel gegeven over de warmte-inhoud van 43 MW. In de conceptnotitie wordt een verklaring gezocht naar de verschillen tussen de emissies van ADECS en NLR. De gehanteerde warmte is daarvoor geen verklaring aangezien deze alleen zorgt voor een verschil in de verspreiding van emissies.
Wat is uw opvatting dat alsnog 43 megawatt werd gebruikt in de berekening van juni 2014 en dat het memo van Arcadis niet werd vrijgegeven?
Zie antwoord vraag 36.
Herinnert u zich de brief aan de Schiphol Group en Lelystad Airport14 waarin u schrijft dat dat u «een review heeft laten uitvoeren van de stikstofdepositie berekeningen door Arcadis in samenwerking met het NLR»?
Ja.
Bent u het ermee eens dat deze review belangrijke informatie bevatte over de gebruikte warmteinhoud? Zo nee, waarom niet?
De inzichten van Arcadis ten aanzien van de emissies zijn verwerkt in het addendum stikstofdepositie bij de MER Lelystad Airport, in juni 2014. Daarmee heeft dit een plek gekregen in de MER stukken die ten grondslag liggen aan het luchthavenbesluit 2015. Het memo doet geen uitspraken over de warmte-inhoud van 43MW. Er is dan ook geen sprake van het niet beschouwen van informatie.
De term «te goeder trouw» ziet op de melding zoals die is ingediend door de initiatiefnemer. De melding is van latere datum en gebaseerd op de dan geldende inzichten en berekeningsmethodieken.
Bent u het ermee eens dat deze belangrijke informatie echter niet door relevante partijen kon worden geverifieerd, omdat het memo van Arcadis, dat de belangrijke informatie bevatte, pas 3 december 2020 werd vrijgegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 39.
Op welke manier is het niet beschouwen van de informatie in het memo van Arcadis uit mei 2014 ten aanzien van de geconstateerde verschillen in gebruikte warmteinhoud geen significante ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 39.
Vindt u dat er sprake is van «te goeder trouw» handelen wanneer een memo met belangrijke informatie over de toegepaste emissiegegevens niet wordt vrijgeven? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 39.
Wat is uw opinie over het niet beschouwen van de inhoud van het memo van Arcadis bij het opstellen van de notitie zoals opgenomen in de gewobte stukken (met name stuk 4315)?
Het bettreffende memo in de WOB stukken waar u naar verwijst is opgesteld voordat het conceptmemo van Arcadis werd aangetroffen.
Herinnert u zich uw brief van 31 maart 202016 waarin u schreef: «Het ministerie beschikt niet over deze second opinion in de vorm van een document. Uit reconstructie is gebleken dat dit gezien moet worden als collegiale toetsing, waarbij experts van Arcadis een fout in de stikstofdepositieberekeningen van het vliegverkeer hebben geconstateerd. De bevindingen zijn vervolgens doorgesproken met betrokken adviseurs van ADECS, waarna de fout is hersteld in het addendum stikstofdepositie (MER Lelystad Airport, juni 2014»?
Ja.
Waaruit bestond deze reconstructie precies en welke vorm (geschreven, mondeling, anders) had deze reconstructie als het niet het eerder genoemde memo betrof?
De collegiale toetsing tussen Adecs en Arcadis leek in eerste instantie alleen telefonisch plaats te hebben gevonden. Later bleek dat Arcadis ook conceptnotities heeft gemaakt die vervolgens niet zijn voltooid. Deze conceptnotities zijn nadat deze bij Arcadis zijn aangetroffen met uw Kamer gedeeld. In de conceptnotitie wordt een verklaring gezocht voor de verschillen tussen de berekende emissies van ADECS en NLR. Uit deze conceptnotitie blijkt dat de gehanteerde warmte daarvoor geen verklaring is aangezien deze alleen zorgt voor een verschil in de verspreiding van emissies. De inzichten van Arcadis over de emissies zijn verwerkt in het addendum stikstofdepositie bij het MER Lelystad Airport, in juni 2014. Er is voor zo ver we kunnen nagaan geen inhoudelijk contact geweest tussen het ministerie en NLR over deze toetsing.
Heeft u contact gezocht met Arcadis naar aanleiding van de «collegiale toetsing»? Zo ja, wat was de feedback? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 45.
Heeft u contact gehad met NLR naar aanleiding van de «collegiale toetsing»? Zo ja, wat was de feedback? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 45.
Hoe beoordeelt u het feit, dat er toch een memo bleek te bestaan, en dat daarin belangrijke informatie over het gebruik van de 43 megawatt warmte inhoud stond?
Zie antwoord vraag 45.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 31 maart 202017 drie correcties opsomde: «In het addendum MER juni 2014 zijn de volgende verbeteringen doorgevoerd: 1) Correctie op de omrekening van de totale NOx-emissies, in plaats van gram per jaar naar gram per seconde. 2) Juiste optelling van de droge en natte deposities. 3) Uitbreiding van de afbakening van het studiegebied zodat alle relevante emissiebronnen worden meegenomen in de berekeningen.»?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er dus niks gedaan is met de informatie omtrent de (mogelijk onjuiste) warmteinhoud, terwijl Arcadis in 2014 hierover wel een opmerking maakte?
In de conceptnotitie wordt geen oordeel gegeven over de warmte-inhoud van 43MW. In de conceptnotitie wordt een verklaring gezocht naar de verschillen tussen de emissies van ADECS en NLR. Uit deze notitie blijkt dat de gehanteerde warmte daarvoor geen verklaring is aangezien deze alleen zorgt voor een verschil in de verspreiding van emissies. Zie verder het antwoord op vraag 36 en 37.
Op welke wijze heeft uw ministerie de stikstofberekening die ten grondslag lag aan de hernieuwde PAS-melding van Lelystad Airport d.d. 1 mei 2019 (pas bekend geworden op d.d. 31 maart 2020) intern getoetst?
De initiatiefnemer (de luchthaven) is verantwoordelijk voor de melding. LNV is het bevoegd gezag in deze. Het Ministerie van IenW en Rijkswaterstaat hebben geen rol in de toetsing van de melding. Voor de melding heeft de luchthaven de uitgangspunten van de actualisatie van het MER 2018 gehanteerd. Het geactualiseerde MER is destijds getoetst door de commissie m.e.r. en heeft daarover een positief oordeel gegeven.
Is hierbij gebruik gemaakt van reguliere toetsprotocollen die uw ministerie en haar uitvoeringsorgaan Rijkswaterstaat hiertoe standaard hanteren? Zo ja, kunt u de verslaglegging van deze interne toets met de Kamer delen? Zo nee, waarom heeft u deze interne toetsing, in tegenstelling tot hetgeen gebruikelijk is, overgeslagen?
Zie antwoord vraag 51.
Beoordeelt u de door RIVM op 7 januari 2020 vrijgegeven «emissiedata waarmee de stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd kunnen worden»18, waarbij voor luchtvaart overal een warmteinhoud van 0 megawatt is gehanteerd als voldoende nauwkeurig? Zo niet, waarom niet en vindt u dat deze dataset had moeten worden betrokken in uw document 43?
De emissiegegevens die door RIVM zijn vrijgegeven op 7 januari 2020 betreffen emissiegegevens (zoals de omvang van de emissies, de emissiehoogte en de warmte-inhoud) uitgesplitst naar (deel)sectoren, die gebruikt zijn voor het berekenen van de totale landelijke deposities (de zogenoemde GDN-kaarten). Hierbij is voor vliegverkeer uitgegaan van emissies met een warmte-inhoud van 0 MW. Dit is in lijn met de informatie in een tabel in appendix III van het rapport van RIVM uit 2004 (Jaarsveld, OPS beschrijving, RIVM, p.142). Dit betreft de verantwoording van gegevens over emissiebronnen die zijn gebruikt voor berekening van grootschalige deposities met OPS. In document 43 is verwezen naar dit rapport en deze tabel. Deze bronnen zijn echter niet te karakteriseren als advies of een instructie.
Daarbij is de publicatie van de dataset waarnaar wordt verwezen in de vraag van latere datum dan de momenten waarop de stikstofdepositieberekeningen voor Lelystad Airport met 43 MW plaats hebben gevonden. Deze bron had dan ook niet meegewogen kunnen worden. Sinds het advies van de commissie m.e.r. en het RIVM34 wordt voor stikstofdepositie-onderzoeken voor luchthavens van nationale betekenis gerekend met 0MW en, in de fase waarin een vliegtuig aan de grond is, met een bronhoogte van 18 meter (zie ook antwoord vraag 21).
Erkent u dat tal van bestanden pas afgelopen jaren bekend zijn geworden en dat alleen daardoor kon worden vastgesteld dat de berekende stikstofdepositie te laag was en dat er dus sprake was van een vergunningsplicht?
Nee, de benodigde beslisinformatie was destijds beschikbaar, met het addendum op het MER 2014 zijn de inzichten ten aanzien van de emissies verwerkt (zie het antwoord op vragen 36 en 37) en de informatie over de gehanteerde warmte-inhoud was beschikbaar (zie het antwoord op vraag 33).
inds 2014 zijn er de nodige voortschrijdende inzichten geweest ten aanzien van stikstofdepositieberekeningen, zoals de inwerkingtreding van het PAS in 2015 en het rekeninstrumentarium dat daarmee beschikbaar is gekomen. Daar waar sprake is geweest van voortschrijdend inzicht, is dit verwerkt in latere berekeningen ten tijde van de actualisatie van het MER 2018, de melding die is ingediend door de luchthaven en de recente berekeningen ten behoeve die zijn uitgevoerd naar aanleiding van het advies van de commissie m.e.r. en het RIVM35.
Erkent u dat – gegeven het bovenstaande – ten tijde van het MER2014 en het Luchthavenbesluit niet in detail kon worden geverifieerd hoe de stikstofdepositie-berekeningen waren uitgevoerd, terwijl dat wel cruciaal was voor de besluitvorming en dat de Kamer herhaaldelijk om deze informatie gevraagd heeft?
Zie antwoord vraag 54.
Hoe beoordeelt u dit proces achteraf en kunt u zich voorstellen dat er twijfels zijn aan uw uitspraak dat er «te goeder trouw» is gehandeld?
Ik constateer dat er sinds 2014 sprake is van voortschrijdend inzicht ten aanzien van de berekeningsmethodieken voor stikstofdepositie. Voor berekeningen wordt elke keer uitgegaan van de uitgangspunten die op dat moment gangbaar zijn en die zijn verwerkt in onder andere voorschriften en het rekeninstrumentarium.
De veronderstelling van de bevoegde gezagen (Minister van LNV en gedeputeerde staten van de provincies) is dat in beginsel elke melding te goeder trouw is ingediend36. Dat geldt ook voor de melding van Lelystad Airport. Voor het bevoegd gezag is het niet mogelijk om dit te beoordelen. Zodoende is dit geen onderdeel van het verificatieproces.
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dit heb ik zo veel mogelijk gedaan.
Personeelstekort horeca |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Personeelstekort horeca zo groot, dat koks uit Spanje worden gehaald»1, «De horeca schreeuwt om personeel, maar oud-medewerkers willen niet terug»2 en «Werkloosheid daalt naar 3,3 procent»3?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de horecasector noodgedwongen personeel uit het buitenland moet halen, omdat er niemand te vinden is om het schreeuwende personeelstekort te ledigen?
Het kabinet zet er actief op in dat zoveel mogelijk mensen binnen Nederland die nu geen werk hebben of wiens werk in de toekomst onder druk komt te staan, naar nieuw werk begeleid worden. Als er kansen liggen, zoals nu in de sector horeca, willen we samen met werkgevers, de werkenden zelf, UWV, gemeenten en onderwijsinstellingen kijken hoe we die kansen in dat licht zo goed mogelijk kunnen benutten. Zie hiervoor vraag 4. Voldoende personeel is voor de continuïteit van een bedrijf en de groeikracht van onze economie namelijk erg belangrijk. Een ander kanaal voor bedrijven die met tekorten te maken hebben is arbeidsmigratie, ook indachtig het vrij verkeer van personen dat één van de fundamenten onder de Europese Unie is. Uiteraard moet arbeidsmigratie gepaard gaan met goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden.
Hoe duidt u daarbij het feit dat het aantal werklozen binnen de beroepsbevolking neerkomt op ruim 300.000 mensen?
Dat er krapte is, terwijl er een groep langs de kant van de arbeidsmarkt staat duidt op een mismatch tussen vraag (vacatures) en aanbod (werkzoekenden). Er kan een mismatch zijn in de vaardigheden die werkzoekenden hebben en die vacatures vragen. De voorkeuren van werkzoekenden moeten daarnaast aansluiten op de vacature, bijvoorbeeld ten aanzien van werktijden en beloning. Een andere oorzaak van mismatch is dat de arbeidsmarkt onvoldoende transparant is. Hier is sprake van informatiemismatch. Daarnaast kan er sprake zijn van een geografische mismatch: werkgevers en werknemers zoeken niet in dezelfde regio.
In eerste instantie lijkt de pool van mensen waar werkgevers in de horeca uit kunnen putten groot. In absolute aantallen is het aantal werklozen namelijk groot en er is ook nog een stevig reservoir aan «onbenut potentieel», bijvoorbeeld mensen die meer uren kunnen werken. Als percentage van alle werkende mensen is het aantal werklozen historisch en internationaal bezien echter relatief klein. De coronacrisis heeft geleid tot een beperkte stijging van de werkloosheid en inmiddels is het aantal vacatures weer sterk gestegen. Een bepaalde mate van werkloosheid zal altijd bestaan, namelijk de frictiewerkloosheid. Dat is de werkloosheid die ontstaat als iemand tussen twee banen zit.
Dat laat onverlet dat het natuurlijk de voorkeur heeft om mensen die nu nog onnodig aan de kant staan aan het werk te helpen. Het kabinet spant zich hiervoor in, samen met UWV, gemeenten en sociale partners. Zie het antwoord op vraag 4.
Wat heeft u gedaan om de horecasector te ondersteunen met het vinden van personeel? Kunt u dat toelichten?
Juist in deze tijd is het ontzettend belangrijk om mensen snel naar nieuw werk te helpen. En om mensen voor wie het moeilijk is om aan de slag te komen een steun in de rug te bieden.
De werkgever is als eerste aan zet, door te bepalen welke oplossingsrichting voor zijn bedrijf het meest passend is om personeel te werven en te selecteren. De werkgever kan hierbij in gesprek treden met werknemers, onderwijsinstellingen en andere betrokkenen. Uit de berichten die u aanhaalt blijkt dat werkgevers en brancheverenigingen hun eigen verantwoordelijkheid proactief invullen. Werkzoekenden hebben daarbij ook zelf de verantwoordelijkheid om te anticiperen en te reageren op arbeidsmarktontwikkelingen.
Werkgevers kunnen daarbij gebruik maken van de dienstverlening in de 35 arbeidsmarktregio’s via de Werkgeversservicepunten4. Een werkgeversservicepunt geeft werkgevers kosteloos advies en ondersteunt bij de werving en selectie van personeel en via de regionale leerwerkloketten bij leer- en ontwikkelvragen. Gemeenten ontvangen jaarlijks een budget van circa 675 miljoen ten behoeve van de re-integratie van mensen in de bijstand. Met de inzet van deze middelen kunnen gemeenten toekomstperspectief bieden aan de bijstandscliënt en besparingen realiseren op de uitkeringen. In 2020 en 2021 zijn hiervoor extra middelen ter beschikking gesteld5, onder andere als onderdeel van het steun- en herstelpakket. Werkzoekenden en werkenden die met ontslag bedreigd worden kunnen daarnaast dienstverlening ontvangen vanuit 35 regionale mobiliteitsteams. Binnen deze teams gebruiken werkgevers- en werknemersorganisaties, onderwijs, gemeenten en UWV elkaars expertise en dienstverlening bij het bieden van gerichte ondersteuning naar nieuw werk.
Als kabinet zetten we daarnaast extra in op (om)scholing om mensen in staat te stellen om zich aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkt. Zo zet het kabinet in op een leven lang ontwikkelen (LLO). Het kabinetsbeleid op het gebied van LLO is gericht op het creëren van een sterke leercultuur en het stimuleren van eigen regie bij individuen. Dit gebeurt bijvoorbeeld door via de SLIM-regeling geld beschikbaar te stellen aan mkb-ondernemingen die willen investeren in leren en ontwikkelen én vanaf 2022 met het STAP-budget waarmee burgers tot € 1.000 subsidie kunnen krijgen voor het volgen van scholing. Daarnaast hebben we met NL leert Door extra geïnvesteerd in LLO, om mensen die worden geraakt door de coronacrisis de mogelijkheid te kunnen bieden om kosteloos ontwikkeladviezen of scholingstrajecten te volgen. Daarnaast kunnen sectorale samenwerkingsverbanden ook maatwerktrajecten aanbieden bestaande uit ondersteuning, scholing en begeleiding.
De afgelopen periode is er bij de begeleiding van UWV expliciete aandacht voor de horeca geweest. UWV heeft vanaf februari 2021 actief de werkzoekenden benaderd die tot dat moment in de horeca werkzaam waren met de vraag of zij beschikbaar zijn voor een baan in de horeca. De meesten hadden op dat moment al een baanaanbod van hun voormalig werkgever gekregen. Daarnaast heeft UWV heeft binnen de 35 arbeidsmarktregio’s allerlei acties ondernomen om werkzoekenden te enthousiasmeren voor de horeca. Dit varieert van «baanborrels» tot «open hiring» en is gericht op een bredere doelgroep werkzoekenden dan burgers die dienstverlening krijgen van UWV of van gemeenten. Daarnaast heeft UWV de campagne «Werken in de horeca, elke dag ‘n feestje!» geadopteerd die Stichting Vakbekwaamheid Horeca (SVH) en Koninklijke Horeca Nederland (KHN) zijn gestart om werken in de horeca te promoten. De adviseurs van UWV brengen deze campagne onder de aandacht van werkzoekenden.
Met de Regeling tijdelijk scholingsbudget UWV is voor de periode 2018–2021 budget beschikbaar voor het inkopen van scholing door UWV. Het scholingsbudget WW is in 2021 verhoogd ten opzichte van de voorgaande jaren, vanwege de verwachte grotere instroom in de WW. De scholing moet gericht zijn op een concrete baan die in het vooruitzicht is gesteld door een werkgever of op een kansrijk beroep. Op dit moment (juni 2021) is restaurant kok en medewerk(st)er bediening horeca een kansrijk beroep6.
UWV heeft de mogelijkheden verkend om opleidingstrajecten te starten om (zij)instroom te creëren. In de G4 regio’s is in het voorjaar de opleiding tot basis-kok van start gegaan en deze krijgt in het najaar een vervolg. Dan zullen ook enkele andere regio’s aansluiten waaronder Arnhem en Nijmegen. Deze mogelijkheden bleken aan het begin echter vooralsnog beperkt door de aanhoudende onzekerheden in de horecasector als gevolg van de coronamaatregelen en een daarmee samenhangend gebrek aan opleidingsplekken. Met de opening van de horeca is dit probleem echter opgelost. UWV is momenteel in gesprek met de private opleider SVO (Vakopleiding Food) om een landelijke koksopleiding in te richten.
Tegelijk investeert UWV via de werkgeversdienstverlening in het verwachtingsmanagement richting werkgevers en vragen zij aandacht voor de afstand die werkzoekenden kunnen hebben tot de arbeidsmarkt. Directe inzetbaarheid van werkzoekenden op een vacature kan dan een stap te ver zijn en vraagt om opleiding, begeleiding en maatwerk. Het ontwikkelen van dergelijke arrangementen is arbeidsintensief en persoonsgebonden. UWV is met meerdere grotere werkgevers in gesprek.
Deelt u de mening dat mensen aan het werk helpen drie keer winst is, te weten: personeel voor de werkgever, toekomstperspectief voor de bijstandscliënt én lagere kosten voor de overheid die dan minder uitkeringen hoeft te betalen? Zo ja, heeft u de bereidheid om werklozen actief aan de om personeel schreeuwende horeca te koppelen? Kunt u dat toelichten?
Ik deel deze mening. Daarom zet het kabinet zich in om mensen aan het werk te helpen, ook specifiek voor de horeca. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Heeft u de bereidheid om dat ook te doen voor andere sectoren waar men zit te springen om personeel? Kunt u dat toelichten?
Ja, het begeleiden naar werk richting krapte(beroepen) is daarom al onderdeel van de aanpak. Zie het antwoord op vraag 4.
Personeelstekorten en signalen over de werkwijze van UWV m.b.t. WW-ers die zich om (willen) scholen naar een tekortberoep |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u het eens dat het voor het economisch herstel uit de coronacrisis van groot belang is dat de mismatches1 op de arbeidsmarkt effectief worden aangepakt? En dat iedereen nodig is om ons de crisis uit te werken?
Ja.
Bent u het ook eens dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) met zijn kennis en dienstverlening een belangrijke rol heeft in de aanpak van mismatches? Vindt u dat het UWV Werkloosheidswet (WW)-uitkeringsgerechtigden, zeker als zij beperkt opgeleid zijn of een overschotberoep hebben, proactief moet wijzen op (kortdurende) opleidingen voor een kansberoep, zoals restaurantkok of verzorgende? Herkent u signalen – die wij van opleiders ontvangen – dat dit nauwelijks gebeurt? Zo nee, hoe pakt UWV dit dan proactief aan en hoe komt het dat dit niet door opleiders wordt herkend?
UWV levert inderdaad een belangrijke bijdrage aan de aanpak van de mismatch tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt met de activerende dienstverlening aan WW- en WIA/WGA-gerechtigden. UWV richt haar advisering en dienstverlening actief op de vraag op de arbeidsmarkt en houdt daarbij rekening met mogelijkheden van de werkzoekenden. UWV maakt jaarlijks een overzicht van beroepen met moeilijk vervulbare vacatures en maakt zichtbaar welke beroepen, sectoren en regio’s goede kansen bieden op werk.
De signalen over het ontbreken van proactief handelen door UWV om uitkeringsgerechtigden te wijzen op opleidingsmogelijkheden voor een kansberoep, worden niet herkend. Om een eventuele mismatch te overbruggen tussen werkzoekenden en het aanbod van werk biedt UWV werkzoekenden in alle arbeidsmarktregio’s scholingsarrangementen aan. Samen met de opleiders, regionale leerwerk-loketten, uitzendsector, brancheorganisaties en werkgevers zijn en worden verkorte om-, her- en bijscholingstrajecten ontwikkeld voor tekortsectoren. Om de overstap naar kansrijk werk of een beroep te stimuleren, kunnen WW-gerechtigden met een kleine kans op werkhervatting ondersteund worden met scholing via het scholingsbudget WW.
Ook voor WIA/WGA-uitkeringsgerechtigden koopt UWV scholing in. De inzet van scholing voor deze kwetsbare doelgroep (met een samenloop van meerdere belemmeringen), vergt zorgvuldig maatwerk en extra begeleiding. UWV toetst eerst of de WGA-gerechtigde medisch in staat is tot het volgen van scholing en of scholing kan leiden tot betere kansen op werkhervatting. Met het scholingsexperiment WGA, dat dit jaar start, wordt naast het bestaande scholingsaanbod voor WGA-gerechtigden in de komende twee jaar door UWV verder geëxperimenteerd om scholing voor WGA-gerechtigden succesvol in te zetten.
Een mismatch tussen vraag en aanbod kan overigens ook door andere factoren worden veroorzaakt dan alleen een tekort aan vaardigheden. Ook persoonlijke voorkeuren en omstandigheden van werkzoekenden kunnen een rol spelen, zoals: werktijden, beloning, verminderde belastbaarheid (bij WGA-gerechtigden) en ook kan sprake zijn van een geografische mismatch doordat werkgevers en werkzoekenden niet in dezelfde regio zoeken.
Bent u het eens dat ook de in 2020 opgerichte regionale mobiliteitsteams een rol hebben in het proactief toeleiden van werkenden en werkzoekenden met een beperkte opleiding of een overschotberoep naar een (opleiding tot een) kansberoep? In welke arbeidsmarktregio’s is dat effectief? Hoe vaak gebeurt dat?
Ja. De samenwerking in de regionale mobiliteitsteams biedt aanvullende mogelijkheden voor de inzet van scholing in de begeleiding van werkzoekenden naar kansrijk werk. De regionale mobiliteitsteams, als samenwerking tussen sociale partners, UWV en gemeenten, richten zich specifiek op werkenden en werkzoekenden die extra ondersteuning nodig hebben bij het vinden van (nieuw) werk, bijvoorbeeld wanneer zij een overschot beroep hebben. In de advisering, begeleiding en matching wordt specifiek rekening gehouden met de vraag op de arbeidsmarkt. Bij de inzet van de dienstverlening richten de regionale mobiliteitsteams zich specifiek op kansberoepen en -sectoren. De regionale mobiliteitsteams gebruiken hiervoor actuele arbeidsmarktinformatie.
In 30 van 35 arbeidsmarktregio’s zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over regionale mobiliteitsteams en in 28 regio’s zijn de teams operationeel. Ik verwacht dat in september alle 35 regio’s operationeel zijn. Vanaf dat moment kan de voortgang en de inzet van de dienstverlening goed gemonitord worden en kan ik u daarover informeren. Ik zal uw Kamer medio september nader informeren over de voortgang van de uitrol van de regionale mobiliteitsteams.
Hoe worden werkgevers in tekortsectoren, de uitzendsector en opleiders betrokken om toeleiding en matching structureel effectief te maken?
Werkgevers wordt dienstverlening aangeboden vanuit de regionale werkgeversservicepunten, waarin UWV en gemeenten samenwerken, en vanuit het landelijk werkgeversservicepunt. Dienstverlening omvat het relatie-onderhoud met werkgevers, de advisering rondom inclusief werkgeverschap, het matchen van kandidaten en vacatures (eventueel met een opleidingstraject) en het organiseren van ontmoetingen. De adviseurs zijn inzetbaar voor alle doelgroepen werkzoekenden, bij zowel het UWV (WW, WIA, Wajong) als gemeenten (WWB, P-wet, niet-uitkeringsgerechtigden).
Het landelijk werkgeversservicepunt van UWV heeft contact met meer dan 300 landelijke werkgevers en stakeholders en maakt afspraken over de aanpak van de tekorten door middel van arrangementen, leerwerktrajecten en het anders organiseren van werk. Dit alles om een optimale match tussen werkgever en de beschikbare werkzoekenden te realiseren. De dienstverlening aan landelijke werkgevers is sectoraal georganiseerd. Elke landelijk opererende werkgever heeft één aanspreekpunt met brede kennis van de betreffende sector en de problematiek die er speelt. In dialoogsessies met werkgevers in tekortsectoren, brancheverenigingen en opleiders worden oplossingen bedacht om de instroom, matching en duurzaamheid van banen te vergroten.
Ook in de regio’s zelf zijn er talrijke branche- en sectoroverleggen om met elkaar concrete afspraken te maken over opleidingstrajecten, personeelsvraagstukken, baanopeningen, enzovoorts. Daarbij verbindt UWV zich aan het beroepsonderwijs of hogescholen, veelal ook in sectorale verbanden.
Ook is er een intensieve samenwerking met de scholen waar de potentiële werkzoekenden uitstromen (ProVSO en praktijkonderwijs) en het entree-onderwijs voor statushouders. Voorts wordt vanuit de regionale werkgeversservicepunten samengewerkt met de uitzendsector in de vorm van regionale PPS-platforms (publiek-private samenwerking). Zo optimaliseert UWV de matching en toeleiding naar werk van werkzoekenden.
Om een eventuele mismatch te overbruggen tussen werkzoekenden en het aanbod van werk biedt UWV werkzoekenden in alle arbeidsmarktregio’s scholingsarrangementen aan, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2. Samen met de uitzendsector, opleiders, regionale leerwerk-loketten, brancheorganisaties en werkgevers worden verkorte om-, her- en bijscholingstrajecten ontwikkeld voor tekortsectoren. Dat gaat om een breed scala aan sectoren waar UWV op deze manier de zij-instroom voor probeert te bevorderen: van installatietechniek, metaal, mobiliteit, bouw tot ICT. Dit zijn opleidingstrajecten waar werkzoekenden met behoud van uitkering (van UWV of van gemeenten) een opleiding wordt geboden met baangarantie als einddoel.
Een voorbeeld hiervan betreft het invullen van de personele vraag voor de afsprakenlijn van de GGD tijdens de coronacrisis. Hierin heeft UWV samen met gemeentelijke partners en de uitzendbureaus Olympia en Randstad in alle 35 arbeidsmarktregio’s de personele vraag van de GGD praktisch weten in te vullen en voor (zij-)instroom kunnen zorgen.
Aan welke criteria moet een opleiding voldoen zodat WW-uitkeringsgerechtigden zich bij hen kunnen omscholen? Volgens welke criteria worden deze uitkeringsgerechtigden gedurende hun opleidingstijd vrijgesteld van de sollicitatieplicht? Waar kunnen WW-uitkeringsgerechtigden deze informatie makkelijk terugvinden?
Het Inkoopkader Scholingsdiensten UWV vermeldt de eisen waaraan een opleiding dan wel de opleider moeten voldoen, zodat WW- en WIA/WGA-gerechtigden zich bij hen kunnen omscholen. Het gaat hier zowel om algemene criteria zoals inschrijving Kamer van Koophandel, niet in staat van surseance/faillissement verkerend, kwaliteitseisen die aan het personeel die scholing geeft, worden gesteld, afspraken over betaling, afspraken over prestaties, enz., als ook om aanvullende eisen per type scholing.
Onder dit Inkoopkader koopt UWV vier typen scholingen in:
UWV toetst een verzoek van de werkzoekende om scholing met behoud van uitkering te volgen aan betreffende wet- en regelgeving (WW en WIA) én aan de Beleidsregels Scholing 2016.2
De eerste toets is of een werkzoekende zonder inzet van scholing weer terug kan keren op de arbeidsmarkt. De tweede voorwaarde waaraan getoetst wordt is dat de scholing maximaal één jaar mag duren (een uitzondering is mogelijk). De derde voorwaarde is dat er geen belemmeringen (persoonlijk of in de persoonlijke sfeer) spelen die het succesvol afronden van de scholing bemoeilijken of niet mogelijk maken. Verder moet de werkzoekende zelf gemotiveerd zijn om scholing te volgen om vervolgens in de beoogde beroepsrichting aan de slag te willen gaan.
Is aan de voorwaarden voldaan, dan kan UWV toestemming verlenen om met behoud van uitkering de noodzakelijke scholing te gaan volgen. Gedurende scholing wordt vrijstelling verleend van de re-integratieverplichtingen, waaronder solliciteren en het accepteren van passende arbeid.
Informatie over scholing met behoud van WW-uitkering is voorhanden op uwv.nl.
Informatie voor werkzoekenden met een WIA-uitkering staat eveneens op uwv.nl.3
Kunt u een overzicht geven van het aantal WW-uitkeringsgerechtigden dat een opleiding aanvroeg in 2019 en 2020? En hoe vaak een vrijstelling van sollicitatieplicht gedurende de opleiding werd aangevraagd? Hoe vaak werden die toegekend? Hoe vaak werden in 2019 en 2020 aanvragen voor een omscholing naar een kansberoep toegekend en hoe vaak afgewezen? En hoe zijn die cijfers voor de eerste helft van 2021?
UWV registreert scholingsgegevens WW op het moment dat vast staat dat er sprake is van noodzakelijke scholing én wanneer scholing door UWV wordt gefinancierd.
De onderstaande tabel laat het aantal toekenningen van scholingsbudget zien aan WW-verzekerden, voor scholing richting een kansrijk beroep over 2019, 2020 en over de maanden januari tot en met juli 2021.
NB: Vanaf 2021 hanteert UWV bij toekenning van het scholingsbudget de definitie van een kansrijk beroep in plaats van een krapteberoep. Dit vanwege de verwachting dat de definitie van een kansrijk beroep beter zou aansluiten bij de onvoorspelbare en dynamische arbeidsmarkt in coronatijd. De definitie van kansrijk beroep is breder; een krapteberoep is altijd ook een kansrijk beroep.
Aan verzekerden die de noodzakelijke scholing mogen volgen, wordt gedurende de scholing vrijstelling verleend van sollicitatieplicht.
UWV houdt geen gegevens bij van hoe vaak werkzoekende uitkeringsgerechtigden (WW/WIA) een aanvraag doen om met behoud van uitkering een scholing te mogen volgen.
De financiering van scholing voor WIA-verzekerden komt ten laste van het Re-integratiebudget. Onderstaande tabel laat het totaal aantal scholingen voor de arbeidsongeschiktheidsregelingen WIA/WAO/WAZ/ZW zien over 2019, 2020 en over de maanden januari tot en met juli 2021 en het deel daarvan dat onder de WIA/WGA valt.
totaal aantal
3.280
2.708
1.183
T/m juli 2021.
Herkent u de signalen van (kleine) opleiders dat de administratieve eisen van UWV nogal veelomvattend zijn, niet altijd goed te begrijpen, vaak niet in verhouding staan tot de omvang van de organisatie en dat opleiders daardoor ontmoedigd worden om WW-uitkeringsgerechtigden toe te laten? En bent u het eens dat administratieve eisen zo eenvoudig mogelijk moeten?
UWV stelt gelijke (administratieve) eisen voor alle private opleiders. Om zoveel mogelijk (ook kleine) opleiders aan te trekken (en marktwerking mogelijk te maken) is gekozen voor een inkoopkader en niet voor een aanbestedingsprocedure. Een inkoopkader voorkomt buitenproportionele eisen. UWV dient wel kwaliteitseisen te stellen aan dit inkoopkader. Het Inkoopkader Scholingsdiensten is daarom gebaseerd op art. 2.86 en 2.87 van de Aanbestedingswet. Het kent een aansprakelijkheidsverzekering en stelt kwaliteitseisen aan de opleider (waaronder de inzet van deskundig personeel) en aan de opleidingen.
Om opleiders tegemoet te komen is Contract- en leveranciersmanagement ingesteld, dat desgewenst hulp kan bieden bij de aanvraag/overeenkomst. Het doen van een aanvraag om een overeenkomst met UWV te kunnen sluiten is een éénmalige tijdinvestering, die UWV kan ondersteunen.
Naar aanleiding van signalen van MBO-instellingen en de MBO-Raad heeft UWV een aantal aanpassingen doorgevoerd op de inkoopvereisten voor MBO- en HBO-instellingen en tevens heeft UWV ten aanzien van de bekostiging zelf aanpassingen gedaan. Hiermee is tegemoetgekomen aan het streven om zo min mogelijk administratieve lasten te creëren.
Heeft u al eens overwogen om de eisen van UWV aan opleiders te toetsen met behulp van de input van opleiders zelf? Zo ja, wat is naar aanleiding daarvan aangepast? Zo nee, bent u bereid om het aanvraagproces voor een opleiding voor een WW-uitkeringsgerechtigde met bijvoorbeeld een «schrap-sessie» eenvoudiger te maken, waarbij onder andere gekeken wordt naar de relevantie van vragen naar de manier waarop de opleider medewerkers werft en begeleidt en opleidt; het betalen van belastingen; onderaanneming en Europese aanbestedingen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik ook naar de antwoorden op de vragen 4 en 7, waar ingegaan wordt op de eisen waaraan álle opleiders moeten voldoen.
UWV toetst reeds met input van onder andere opleiders zelf. UWV toetst bij de start en via het contract- en leveranciersmanagement of de opleider een betrouwbare partner is waar UWV zijn klanten naar toe kan verwijzen.
UWV blijft voortdurend in gesprek met stakeholders, waaronder opleiders, om processen eenvoudig en toegankelijk te maken en te houden.
Kunt u deze vragen ook beantwoorden als het gaat om Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-uitkeringsgerechtigden? Zo ja, kunt u die met deze antwoorden meesturen?
In de hiervoor gegeven antwoorden is informatie over de WIA opgenomen. Er wordt aangegeven waar de WIA mogelijk afwijkt van de WW.