De challenge ‘Gezocht: Ontwikkel een tool waarbij het beantwoorden van Kamervragen verbeterd en versneld wordt’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de challenge «Gezocht: Ontwikkel een tool waarbij het beantwoorden van Kamervragen verbeterd en versneld wordt»?1
Ja.
is het waar dat het bedoelde project gericht is op de digitale ondersteuning bij beantwoording van Kamervragen?
Ja, het gaat hierbij om een project in het kader van de Startup in Residence-challenge waarbij gezocht wordt naar de ontwikkeling van een hulptool voor de beantwoording van Kamervragen.
Kunt u deze constatering «De reeds bestaande zoekmachines helpen, maar het doorzoeken hiervan neemt nog steeds veel tijd in beslag: er zijn heel veel (niet secuur genoeg gefilterde) resultaten, bestanden moeten integraal gedownload en vervolgens handmatig doorzocht worden.» nader toelichten?
Er zijn veel openbare bronnen voor gestelde en eerder beantwoorde Kamervragen. Zo staan op www.officielebekendmakingen.nl alle verstuurde Kamerbrieven, Kamervragen, commissieverslagen etc. Over sommige onderwerpen worden veel Kamervragen gesteld en daarom ben ik altijd op zoek naar manieren om de beantwoording van Kamervragen beter en sneller te doen. Het doorzoeken van de beschikbare informatie (ongeveer 3 miljoen documenten) neemt veel tijd in beslag. Het zou een verbeterslag betekenen als het terugvinden van benodigde informatie gerichter, beter en ook sneller kan. Dat komt ook de consistentie en daarmee de kwaliteit van de beantwoording ten goede.
Deelt u de mening dat het bedoelde project een vorm van symptoombestrijding is? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. De insteek van dit project is om met de beschikbare informatietechnologie de beantwoording van Kamervragen te verbeteren. De ICT-middelen kunnen ervoor zorgen dat informatie simpelweg sneller toegankelijk wordt. Dat leidt naar verwachting tot een betere beantwoording van de Kamervragen.
Hebt u over het geconstateerde probleem in de informatievoorziening aan het parlement overleg gevoerd met het parlement zelf? Zo ja, wanneer en bij welke gelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk om te onderstrepen dat het idee voor deze hulptool niet voortkomt uit een concreet geconstateerd probleem in de informatievoorziening aan het parlement door het departement: dit project komt voort uit de ambitie om de beantwoording van Kamervragen sneller en beter te doen met behulp van ICT middelen. Met name als er op een onderwerp regelmatig Kamervragen worden gesteld, is het van belang voor de consistentie en volledigheid van de beantwoording om ook de eerdere beantwoording te kunnen terugzoeken. Dit was mede de aanleiding om een project via Startup in Residence in te zetten. Dit hulpmiddel kan daarmee mogelijk behulpzaam zijn bij de informatieverstrekking aan het parlement. Over dit specifieke hulpmiddel is niet gesproken met het parlement.
Duidt de zin «Idealiter zou de tool reeds beantwoorde Kamervragen, begrotingsvragen en Kamerbrieven «scannen» en hieruit een nieuwe set Kamervragen beantwoorden met behulp van reeds met de Kamer gedeelde informatie.» op het begin van een nieuwe informatiebubbel of gescripte antwoorden (vgl. chatbots)?
Nee. Er is geen sprake van een chatbot. Bij chatbots is er over het algemeen sprake van geautomatiseerde antwoorden en algoritmes die zelflerend zijn. Voor de beantwoording van de Kamervragen wordt een voorstel gedaan door een medewerker van het departement aan de bewindspersoon die verantwoordelijk is voor de beantwoording van de Kamervragen. De hulptool beoogt de reeds beschikbare informatie beter en sneller toegankelijk te maken voor medewerkers. Ik wijs er voor de volledigheid op dat de hulptool thans wordt onderzocht en zich in de pre-pilotfase bevindt. Bij de beantwoording van Kamervragen is het noodzakelijk om reeds verstuurde Kamerstukken te betrekken. Dit wordt momenteel handmatig gedaan. De hulptool beoogt dit proces te vereenvoudigen en daarmee mogelijk tijd besparen.
Deelt u de mening dat de oorzaak van het probleem ook zou kunnen zijn, dat de transparantie of de proactieve informatievoorziening van het ministerie te wensen overlaat, waardoor Kamerleden steeds vragen moet stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het departement hanteert een actieve en transparante informatievoorziening naar de Tweede Kamer. Dit mag de Kamer ook te allen tijde van een bewindspersoon verwachten. De inspanningen van de bewindspersoon zijn hier ook op gericht en de bewindspersoon kan hiertoe ook ter verantwoording worden geroepen door het parlement.
Deelt u de mening dat de oorzaak van het probleem ook zou kunnen zijn, dat ambtenaren sneller rouleren en daardoor minder inhoudelijk en institutioneel geheugen hebben? Zo nee, waarom niet?
De huidige informatievoorziening is complex en er is sprake van een veelvoud aan openbare bronnen. Dat betekent dat het vaak een tijdrovend proces is om de diverse bronnen te ontsluiten en te bestuderen. Deze hulptool beoogt uitsluitend de beantwoording van Kamervragen te vereenvoudigen en openbare informatie beter toegankelijk te maken voor medewerkers, zodat wijzigende omstandigheden, zoals bijvoorbeeld roulatie van medewerkers, de kwaliteit van de beantwoording zo min mogelijk beïnvloedt.
Deelt u de mening dat alle gebruikers van parlementaire informatie er baat bij zouden hebben als dit door middel van digitale ondersteuning beter ontsloten en gestructureerd zou worden? Zo ja, op welke wijze draagt u daaraan bij?
Op de website www.officielebekendmakingen.nl worden de parlementaire publicaties alsmede het Staatsblad, de Staatscourant en het Tractatenblad gepubliceerd. De beide Kamers van de Staten-Generaal zijn verantwoordelijk voor de inhoud en structurering van de Kamerstukken. De andere publicaties vallen onder de verantwoordelijkheid van resp. de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken. De samenwerking bij de publicatie komt voort uit de overtuiging dat de toegankelijkheid van de betrokken informatie wordt gediend met het op één plaats en in onderling verband ontsluiten van wet- en regelgeving en de parlementaire geschiedenis hiervan. De productie van de publicaties is daartoe in een gezamenlijke raamovereenkomst opgedragen aan één marktpartij waarbij elke opdrachtgever binnen de Staat via een deelovereenkomst de details van de eigen publicatie bepaalt. De opdrachtgevers maken gezamenlijke afspraken over de standaards die bij de publicaties worden gehanteerd teneinde een samenhangende publicatie mogelijk te maken.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beheert de website www.officielebekendmakingen.nl in overleg met de andere betrokkenen. In verband met het binnen afzienbare tijd aflopen van de genoemde overeenkomst zal op korte termijn overleg worden gevoerd over de vervanging hiervan. Hierbij zal ook de vraag aan de orde komen of verbeteringen in structurering van de documenten wenselijk en mogelijk zijn.
Snel internet voor iedereen. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat het in de digitale toekomst belangrijk is dat iedereen digitaal mee kan doen, dat in heel Nederland de internetdekking optimaal en de digitale voorzieningen voor iedereen betaalbaar en bereikbaar moeten zijn?
Ja.
Wanneer ontvangt de Kamer de actualisatie van de breedbandkaart, waarvan u in de beantwoording van eerdere Kamervragen1 aangaf dat dit «in het eerste kwartaal van 2021» of «eerder indien mogelijk» zou zijn?
De geactualiseerde breedbandkaart is inmiddels gepubliceerd en is te benaderen via de website overalsnelinternet.nl. De nieuwe kaart toont de beschikbaarheid van snel vast internet in Nederland in 2020. In een Kamerbrief die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen aan de Kamer is gestuurd, wordt nader ingegaan op de laatste stand van zaken aangaande de beschikbaarheid van snel vast internet.
Acht u «nauwlettend monitoren», zoals u op vraag 8 van eerdergenoemde vragen antwoordt, voldoende om te bewerkstelligen dat conform de gewijzigde motie Van den Berg2 eind 2023 tenminste 99,5 procent maar uiteindelijk 100 procent van de adressen in Nederland kan beschikken over snel internet van ten minste 100 megabit per seconde (Mbps)?
Naast het nauwlettend monitoren van de voortgang van de uitrol van snel vast internet met een snelheid van ten minste 100 Mbps, faciliteer ik ook in de kennisuitwisseling tussen provincies en sta ik samen met het Ministerie van BZK en Europa Decentraal de lokale overheden bij in advies over de Europese staatssteunkaders. Ik ben in overleg getreden met provincies over de voortgang van de uitrol van snel internet in de verschillende buitengebieden. Daarbij zijn de resultaten uit de 2020 inventarisatie naar vaste breedbanddekking en de prognose richting 2023 besproken en zijn onderling kennis en ervaringen uitgewisseld. Met de provincies is afgesproken dat we tenminste op kwartaalbasis met elkaar in gesprek blijven. Daarbij zal ik waar nodig en wenselijk ondersteunen door middel van het inbrengen van specifieke kennis en advies.
Zou in plaats van alleen «nauwlettend monitoren» een aanjagende houding niet wenselijker zijn om de doelstelling van snel internet voor daadwerkelijk iedereen op tijd te halen? Waarom wel of niet?
De inzet is om de connectiviteitsdoelstelling te behalen en iedereen van snel internet te voorzien. Onlangs informeerde ik uw Kamer in mijn brief van 6 mei jl.4 over de recente marktstudie van de ACM5 naar de uitrol van glasvezel in Nederland die laat zien dat in 2020 aanzienlijk meer glasvezel naar woningen is uitgerold dan in voorgaande jaren. In de afgelopen jaren is gebleken dat de markt in staat is om op basis van commerciële modellen grote delen van de buitengebieden in Nederland van snel vast internet te voorzien. Dit komt ook naar voren in de marktstudie van de ACM. De uitrol in het buitengebied door marktpartijen vindt momenteel nog steeds plaats, ook in (een deel van) de buitengebieden die door bureau Dialogic in haar prognose uit 2019 als uitdagend werden aangemerkt. Tegelijkertijd zijn er ook (delen van) buitengebieden waar de aanleg aanvankelijk was aangekondigd of gestart, maar waar de uitrol is gestaakt omdat ontsluiting van het gebied toch te kostbaar of ingewikkeld is gebleken. De uitrol door de markt bleek dus in de praktijk enerzijds gunstiger dan gedacht, maar anderzijds ook weerbarstiger. Deze combinatie van meevallers en tegenvallers maakt nog eens duidelijk dat het van belang is extra aandacht te blijven besteden aan de uitdagende buitengebieden en dat de ontsluiting daarvan veelal lokaal maatwerk vraagt.
Er lopen op dit moment bij diverse provincies acties om al dan niet met behulp van praktische dan wel financiële steun, de adressen in de moeilijke buitengebieden alsnog van snel internet te voorzien. Daar waar de markt de uitrol uiteindelijk niet oppakt, bestaat er de mogelijkheid voor lokale overheden om staatssteun te verlenen. Zoals benoemd, gaat het bij de ontsluiting van de overgebleven gebieden veelal om lokaal maatwerk, waarbij de geschikte oplossing onder meer afhankelijk is van de kosten van aanleg en de reeds aanwezige infrastructuur waar al dan niet op aangekoppeld kan worden. Dit was reeds in 2010 al door de Taskforce Next Generation Networks benoemd, alsmede het advies dat waar de markt het niet oppakt, er een rol ligt voor lokale overheden om de uitrol van snel internet te bevorderen.
Ik heb afgesproken met provincies om de voortgang en resultaten van die acties in de periodieke overleggen met elkaar te bespreken, om zo na te gaan welke aanpakken succesvol blijken en eventueel bruikbaar zijn in andere provincies. Daarbij merk ik wel op dat de brede toepasbaarheid van een bepaalde aanpak kan worden bemoeilijkt, vanwege lokale maatwerkaspecten, Waar nodig en wenselijk, zal ik provincies ondersteunen door middel van het inbrengen van specifieke kennis en advies.
In hoeverre is en blijft het uiteindelijk de marktdynamiek die bepaalt waar en op welke termijn snel internet wordt aangelegd? Wat en hoe groot kan en mag de rol van de overheid in uw ogen zijn, zowel landelijk als lokaal?
Zie antwoord vraag 4.
Denkt u dat de gebieden waarvan onderzoeks- en adviesbureau Dialogic eind 2019 aangaf dat deze lastig te ontsluiten zijn (circa 1.200 woonadressen in Zuid-Limburg, 7.000 woonadressen in Zeeland, 4.000 woonadressen op de Zuid-Hollandse eilanden en 1.300 woonadressen op de Hollandse kusten)3 alsnog gebaat zouden kunnen zijn bij overheidsinterventie wanneer uitrol van snel internet daar niet van de grond komt?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier(en) zouden gemeentes kunnen worden geholpen bij het creëren van de juiste randvoorwaarden tegen welke snel internet overal in een gemeente kan worden aangelegd, wetende dat Dialogic concludeerde dat «er specifieke lokale redenen zijn waarom uitrol in deze (moeilijker te ontsluiten) gebieden lastig is»? Gaat het hier voornamelijk om budget of bijvoorbeeld ook om kennis en kunde?
Er kunnen inderdaad specifieke lokale redenen zijn die de uitrol in de lastig te ontsluiten buitengebieden bemoeilijken. In haar prognose noemt Dialogic de aanwezigheid van bepaalde natuurlijke eigenschappen, zoals grondsoort of eilandenstructuur, die de aanleg van snel vast internet in die gebieden minder rendabel maken dan andere buitengebieden. In haar beleidsaanbevelingen noemen de onderzoekers dat lokale overheden de uitrol in deze gebieden kunnen bevorderen door bijvoorbeeld marktpartijen te faciliteren in de uitrol door het hanteren van kostendekkende en uniforme tarieven voor leges en graaf- en herstelwerkzaamheden en te bezien of slimme totaalafspraken kunnen worden gemaakt over graafdiepte, coördinatie van werkzaamheden en toezicht. De ACM noemt in haar glasvezelmarktstudie ook het belang van uniforme gemeentelijke voorwaarden, die ervoor zorgt dat marktpartijen hun uitrol beter kunnen plannen en uitbreiden. Via een werkgroep «vaste connectiviteit» wordt reeds samengewerkt tussen Rijk, gemeenten en marktpartijen aan concrete acties rond graafwerkzaamheden, ter bevordering van de soepele uitrol van telecomnetwerken op lokaal niveau. Mocht blijken dat de markt de uitrol in deze lastige gebieden niet door de markt worden opgepakt, dan bestaat er de mogelijkheid voor lokale overheden om staatssteun te verlenen, waarbij ik hen waar nodig en wenselijk van specifieke kennis en advies kan voorzien.
Wanneer is dit onderwerp voor de laatste keer besproken met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en/of markpartijen? Bent u bereid het op korte termijn opnieuw te agenderen gelet op het belang van snel internet voor bijvoorbeeld online (thuis)werken en online (thuis)onderwijs krijgen tijdens de coronacrisis?
Medio februari ben in overleg getreden met provincies over de voortgang van de uitrol van snel internet in de verschillende buitengebieden. Daarbij was, namens een groot deel van de marktpartijen, ook branchevereniging NLConnect aanwezig. Volgend op dat overleg heb ik begin maart in kleiner comité met een aantal provincies doorgepraat over de specifieke situatie in hun provincies. Verder staan er voor dit jaar nog 3 overleggen met provincies op de agenda, waarvan de eerstvolgende in juni zal plaatsvinden. Met de VNG ben ik, via diverse overlegstructuren, doorlopend in gesprek over de soepele uitrol van snel internet op lokaal niveau. Bijvoorbeeld via de werkgroep «vaste connectiviteit», zoals genoemd in het antwoord op de vorige vraag.
De uitzending van Radar van 8 februari 2021 ‘Afschaffen levensloopregeling: ‘Overheid verandert halverwege de spelregels’’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Afschaffen levensloopregeling: «Overheid verandert halverwege de spelregels»»1?
Ja.
Heeft het Ministerie van Financiën of de Belastingdienst reacties ontvangen naar aanleiding van deze uitzending? Zo ja, hoeveel en wat is de strekking van deze reacties? Zo nee, hebben mensen de mogelijkheid om naar aanleiding van een uitzending zoals deze te reageren naar de Belastingdienst? Zo ja, op welke manier?
Er zijn een tweetal reacties ontvangen, de strekking van deze reacties is dat wordt verzocht om een (ruimere) overgangsregeling.
Herinnert u zich de vragen van het lid Lodders2, de vragen van de VVD-fractie in het verslag over de Overige Fiscale Maatregelen 2021 over het eindigen van de levensloopregeling3 en de vragen van het lid Lodders over de levensloopregeling die zijn gesteld bij het wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 20204?
Ja.
Herkent u zich in de zorgen van de deelnemers aan de levensloopregeling, de kijkers van het programma Radar en de zorgen die de leden van de VVD-fractie eerder hebben geuit over de nadelige (financiële) gevolgen die het eindigen van de levensloopregeling kan hebben voor de volgende situaties? Kunt u de herkenning van de verschillende situaties uitgebreid toelichten:
Zoals hierboven aangegeven heeft het toenmalige kabinet de levensloopregeling afgeschaft omdat uit de evaluatie van de levensloopregeling is gebleken dat de regeling in de praktijk slechts in geringe mate bijdraagt aan haar voornaamste doelstelling: vermindering van de druk in het spitsuur van het leven van werknemers. Voor bestaande deelnemers van de levensloopregeling is voorzien in overgangsrecht (onder andere een overgangsperiode van 10 jaar) waarmee de opgebouwde rechten in deze regeling zoveel mogelijk zijn geëerbiedigd. Dit overgangsrecht is uitgebreid in uw Kamer behandeld. Ik begrijp dat de huidige deelnemers aan de levensloopregeling niet blij zijn met het eindigen van de overgangsperiode. Bij de vormgeving van het overgangsrecht is wel rekening gehouden met de hierboven beschreven situaties en de belangen van de deelnemers. Met de 80%-regelingen werd onder meer bewerkstelligd dat een eventueel progressienadeel werd weggenomen. Het effect op toeslagen kon gemitigeerd worden door te kiezen voor een langduriger uitkeringsfase. Door het vervallen van de voorwaarde dat de levensloopaanspraak moest worden aangewend voor verlof, hebben deelnemers alle vrijheid en ruimte om de aanspraak te besteden naar eigen wens en behoefte. Dit betekent ook dat de aanspraak – mits er sprake is van een pensioentekort – alsnog in een lijfrenteverzekering of in een bankspaarproduct kan worden gestort. Daarnaast kan de levensloopregeling worden omgezet in een pensioenregeling, mits het fiscale kader voor pensioenopbouw hier ruimte voor biedt, en de pensioenregeling dit toestaat.
Klopt het dat er op dit moment naar verwachting nog 36.000 tot 45.000 mensen zijn die een levensloopregeling hebben?
Halverwege oktober 2020 was de stand van zaken dat naar verwachting nog 36.000 tot 45.000 mensen aan een levensloopregeling deelnemen.9 Inmiddels is dit aantal waarschijnlijk gedaald door uitbetaling van de aanspraken. Banken die levensloopregelingen beheren zien sinds het najaar 2020 een significante daling van het uitstaande tegoed.
Hoeveel mensen beschikten ten tijde van de afschaffing in 2012 over een levensloopregeling boven de 3.000 euro? Welk bedrag was hier in zijn totaliteit opgespaard en hoeveel was dit gemiddeld per deelnemer? Kunt u een overzicht delen van de jaarlijkse ontwikkeling van het aantal deelnemers in de levensloopregeling en het nog gemiddelde en totale openstaande bedrag van 2012 tot 2020?
De uitstaande levensloopaanspraken bedroegen in 2012 € 4,8 miljard. Het is niet bekend hoe dit bedrag over de deelnemers verdeeld was. Ook is niet bekend wat de jaarlijkse ontwikkeling is geweest van het aantal deelnemers in de levensloopregeling en het nog gemiddelde en totale openstaande bedrag van 2012 tot 2020.
Waarom is in 2012 besloten tot afschaffing van de levensloopregeling terwijl deze regeling juist gezien werd als een stimulans om te sparen voor de toekomst?
Zoals in de inleiding is aangegeven, is de levensloopregeling afgeschaft omdat uit de evaluatie van de levensloopregeling is gebleken dat de levensloopregeling in de praktijk slechts in geringe mate bijdraagt aan de voornaamste doelstelling: vermindering van de druk in het spitsuur van het leven van werknemers.10 De levensloopregeling is naar aanleiding hiervan sinds 1 januari 2012 niet meer beschikbaar voor nieuwe deelnemers.
Kunt u reflecteren op het handelen van de overheid als betrouwbare partner wanneer een pensioenspaarproduct dat mensen moet stimuleren en de mogelijkheid moet geven om te sparen voor bijvoorbeeld een aanvulling op het pensioen om eerder te stoppen met werken of om om met deeltijdpensioen te gaan, zes jaar loopt met een overgangsperiode van tien jaar, (zoals de levensloopregeling die in 2006 is gestart en in 2012 weer is afgeschaft) terwijl mensen 30 en soms wel 40 jaar werken en actief sparen voor hun pensioen? Wat is de gedachte achter een pensioenproduct dat relatief snel weer wordt afgeschaft? Deelt u de mening dat dit mensen weinig vertrouwen geeft over nieuwe fiscale regelingen en het mensen niet stimuleert om geld voor het pensioen opzij te zetten als de opbouw door afschaffing teniet wordt gedaan en zoals de deelnemers aangeven: «de overheid die halverwege de spelregels verandert»? Welke lessen trekt u hieruit en hoe wilt u een ontwikkeling zoals rond de levensloopregeling in de toekomst voorkomen?
Voor de betrouwbaarheid van de overheid is voorspelbaarheid en stabiliteit van wetgeving van belang. Dit neemt niet weg dat de wetgever wetgeving kan veranderen en dient te veranderen om in te spelen op de veranderende maatschappij. Indien bij een dergelijke wijziging overgangsrecht wenselijk is om eventuele gevolgen voor de bestaande gevallen weg te nemen of zoveel mogelijk te mitigeren wordt, zoals in het onderhavige geval ook heeft plaatsgevonden, dergelijk overgangsrecht vastgesteld.
De voornaamste doelstelling van de levensloopregeling was: vermindering van de druk in het spitsuur van het leven van werknemers. Uit de evaluatie van de levensloopregeling11 blijkt dat de levensloopregeling in de praktijk slechts in geringe mate bijdraagt aan deze doelstelling. De levensloopregeling wordt vooral gebruikt om een aanspraak op te bouwen om vervroegd voltijds uit te kunnen treden. Daarom is de levensloopregeling met ingang van 1 januari 2012 afgeschaft. Bij de vormgeving van het overgangsrecht zijn in nauwe samenspraak met uw Kamer de belangen van de deelnemers die de aanspraak gebruiken om vervroegd te kunnen uittreden meegewogen. Zo is met het overgangsrecht de voorwaarde vervallen dat de gespaarde aanspraak voor de financiering van verlof dient te worden aangewend. De reeds opgebouwde aanspraak kon zodoende al met ingang van 1 januari 2013 bestedingsvrij worden opgenomen. Dit geeft deelnemers alle vrijheid en ruimte om de aanspraak te besteden naar eigen wens en behoefte. Het omzetten van de aanspraak in een pensioen was onder voorwaarden al mogelijk. Met het overgangsrecht kon in aanvulling hierop de aanspraak – mits er sprake is van een pensioentekort – alsnog in een lijfrenteverzekering of in een bankspaarproduct worden gestort. Daarnaast kan de levensloopregeling worden omgezet in een pensioenregeling, mits het fiscale kader voor pensioenopbouw hier ruimte voor biedt, en de pensioenregeling dit toestaat. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Is er achteraf gezien voldoende rekenschap gegeven van de belangen van de deelnemers aan de levensloopregeling bij het besluit tot afschaffing en de gevolgen waar deelnemers nu tegenaan lopen? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, wat kunt u daar nu nog aan doen?
Ja, bij het besluit tot afschaffing van de levensloopregeling is overgangsrecht getroffen waarmee de opgebouwde rechten in de regeling zoveel mogelijk zijn geëerbiedigd. Zo is voorzien in een ruime overgangsperiode van tien jaar, hetgeen redelijk is om de ontstane ongelijkheid tussen degenen die op 31 december 2011 met een aanspraak van € 3.000 of meer deel mochten blijven nemen aan de levensloopregeling en degenen die niet mochten blijven deelnemen, omdat hun aanspraak op 31 december 2011 minder bedroeg dan € 3.000 niet onbegrensd te laten doorlopen. Zoals in de inleiding aangegeven is bij de totstandkoming van het overgangsrecht uitgebreid stilgestaan dat voor deelnemers opname uit de levensloopregeling tot verhoging van het verzamelinkomen leidt en daarmee gevolgen kan hebben voor de eventuele toeslagen die de deelnemers ontvangen en ook kan leiden tot progressienadeel. Met de 80%-regelingen werd onder meer bewerkstelligd dat een eventueel progressienadeel werd weggenomen. Het effect op toeslagen kon gemitigeerd worden door te kiezen voor een langduriger uitkeringsfase, waar deelnemers met een overgangsregeling van tien jaar ook de gelegenheid voor kregen. Hiernaast zijn ook de belangen meegewogen van deelnemers die de levensloopaanspraak gebruiken om vervroegd uit te kunnen treden. Zie hiervoor de inleiding en het antwoord op vraag 8.
Kunt u reflecteren op de volgende twee casussen van mensen die deelnemen in de levensloopregeling (het zijn beide voorbeelden waarin mensen hard werken en gehoor hebben gegeven aan de oproep tot het (fiscaal aantrekkelijk) sparen voor de oudedagsvoorziening):
Het is voor mij niet mogelijk om specifiek in te gaan op deze twee individuele situaties, omdat de verstrekte informatie onvoldoende is om een juiste en volledige reactie te kunnen geven op de vragen. Hoe de overgangsregeling precies uitwerkt verschilt per belastingplichtige en is afhankelijk van relevante feiten en omstandigheden. In een reactie op onder meer vraag 4 en vraag 8 benoem ik in het algemeen een aantal mogelijkheden die deelnemers hebben om daarmee alsnog hun levensloopaanspraak aan te wenden voor het door hen beoogde doel.
Waarom is besloten om alleen in 2013 en 2015 een fiscaal vriendelijke opnameregeling te faciliteren? Hoeveel mensen hebben hier gebruik van gemaakt?
Ik neem aan dat met deze vraag gedoeld wordt op de zogenoemde 80%-regelingen. De eerste 80%-regeling hield in dat bij volledige opname ineens van de levensloopaanspraak in 2013 van de waarde van de op 31 december 2011 opgebouwde aanspraken slechts 80% tot het loon voor de loonheffingen werd gerekend (en alleen voor het andere deel voor 100%). De tweede 80%-regeling hield in dat bij deelnemers met een volledige opname ineens van de aanspraak in 2015, de aanspraak die al bestond op 31 december 2013 slechts voor 80% tot het loon werd gerekend (en alleen het andere deel voor 100%). Deze regelingen waren bedoeld als stimulans om de aanspraak ineens te laten uitkeren en daartoe werd met de verlaging van de grondslag bewerkstelligd dat een eventueel progressienadeel vanwege de eenmalige opname werd weggenomen. In 2012 is hierover aangegeven dat toepassing van de 80%-regeling in andere gevallen niet nodig is, omdat de opnames verdeeld kunnen worden over verschillende jaren en mensen daarvoor voldoende tijd hebben, zodat zij een eventueel progressienadeel kunnen beperken.
De levensloopaanspraken zijn in 2013 met ongeveer circa 50% afgenomen, van € 4,8 miljard naar € 2,4 miljard. Voor de maatregel in 2015 werd een veel beperktere mate van gebruik verondersteld, namelijk circa 5% van de overgebleven levensloopaanspraken, maar het werkelijke gebruik is niet bekend. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft halverwege oktober 2020 het nog uitstaande tegoed voor de bankensector ingeschat op € 1,5 à € 2 miljard.
Welke invloed heeft de huidige, in 2012 onvoorziene, coronasituatie op de afhandeling van de levensloopregeling? Worden de gevolgen van corona meegewogen om alsnog alternatieven te bieden voor de huidige deelnemers van de regeling? Zo nee, waarom niet?
In 2012 is besloten dat het overgangsrecht voor de levensloopregeling voor een periode van tien jaar zou bestaan. Deelnemers hebben zodoende tien jaar lang kunnen anticiperen op afschaffing van de levensloopregeling. De huidige coronasituatie maakt dat niet anders.
Kunt u reageren op de volgende vragen die de leden van de fracties van de VVD naast de leden vande fracties van het CDA en D66 hebben gesteld tijdens de behandeling van het Belastingplan 2021:
Tijdens de behandeling van het Belastingplan hebbende leden van de fracties van de VVD en het CDA inderdaad gevraagd waarom het kabinet er niet voor heeft gekozen spaarders in de levensloopregeling de mogelijkheid te geven het saldo om te zetten naar het spaarverlof. Hoewel ik het verzoek om de openstaande aanspraken in de levensloopregeling mee te nemen in de uitbreiding rond verlofsparen begrijp, zijn er zoals aangegeven in mijn brief van 5 november 202014 inhoudelijke en budgettaire bezwaren tegen het omzetten van de levensloopaanspraak in een verlofaanspraak. Allereerst is er bij het besluit tot afschaffing van de levensloopregeling uitgebreid overgangsrecht getroffen waarmee de opgebouwde rechten van deelnemers in de regeling zoveel mogelijk zijn geëerbiedigd. Zie ook de inleiding en het antwoord op vraag 8. Hiernaast leidt de mogelijkheid tot omzetting van een deel van de nog uitstaande levensloopaanspraak van € 2 miljard, tot een lastenrelevante derving van € 460 miljoen aan loon- en inkomstenbelasting in 2021. In latere jaren wordt deze derving geleidelijk weer ingehaald, op € 5 miljoen progressievoordeel na. Door omzetting van de levensloopregeling naar verlofsparen wordt de aanspraak niet in één keer uitbetaald, maar jaarlijks in de vorm van verlof. Hierdoor zal een deel van de aanspraak jaarlijks tegen een lager tarief belast worden dan bij een eenmalige uitbetaling. Verder leidt deze mogelijkheid tot een te dekken derving van in totaal € 21 miljoen aan box 3-inkomsten. Ook zullen werkgevers bij het creëren van een dergelijke omzetting geconfronteerd worden met een toename van de werkgeverslasten. Ten slotte past het niet bij de doelstelling voor de uitbreiding van verlofsparen, die gericht is op vervroegd uittreden, om het mogelijk te maken de levensloopaanspraak, wat een meer generiek karakter heeft, om te zetten in een verlofaanspraak. De levensloopregeling was primair bedoeld om een voorziening in geld te sparen om betaald verlof op te kunnen nemen in het spitsuur van het leven van werknemers. Aanleiding voor de levensloopregeling was dat opleiding, werk, gezinsvorming en zorg veel variëren en minder voorspelbaar zijn dan in het verleden. Er zou daarom een toenemende behoefte bestaan aan mogelijkheden om werk en tijd voor andere doelen te combineren en meer over de levensloop te spreiden. De uitbreiding van het verlofsparen is primair bedoeld om vervroegd uittreden te faciliteren, al kan het verlof ook ingezet worden voor andere manieren om duurzame inzetbaarheid te stimuleren, zoals het nemen van een sabbatical of omscholing. Bij de mogelijkheid van het vervroegd uitreden wordt met name ook gedacht aan de situatie van werknemers die hun beroep als zwaar ervaren. Onregelmatig werk of het werken in ploegendiensten geeft een zwaardere belasting en kan daardoor tot een verminderde duurzame inzetbaarheid leiden. Via extra verlofopbouw kan dit worden gecompenseerd. Het past niet bij de doelstelling voor de uitbreiding van verlofsparen, die gericht is op vervroegd uittreden, waarbij vooral gedacht wordt aan de situatie van werknemers in zware beroepen, om het mogelijk te maken de levensloopaanspraak, wat een meer generiek karakter heeft, om te zetten in verlofsparen. Met betrekking tot box 3 wil ik nog het volgende opmerken. De structuur van de inkomstenbelasting is zo vormgegeven dat gegenereerd inkomen slechts eenmaal in één box kan worden belast. Vanaf het moment dat inkomen gegenereerd en belast is veranderd dit inkomen in vermogen en maakt het, voor zover op peildatum aangehouden, onderdeel uit van de rendementsgrondslag in box 3. Dit geldt voor maandelijks inkomen uit tegenwoordige of vroegere arbeid dat belast is in box 1 en vervolgens in privé – voor zover niet gespendeerd voor onder meer het levensonderhoud – wordt aangehouden als vermogen. Hetzelfde is van toepassing op inkomen uit een aanspraak in box 1 die in een keer wordt uitgekeerd en belast is in box 1, zoals een uitkering van de levensloopregeling. Zolang de aanspraak uit de levensloopregeling onderdeel uitmaakt van box 1 worden deelnemers niet belast in box 3. Het is inherent aan het bestaande belastingstelsel dat bij de uitkering van de levensloopregeling respectievelijk bij de vrijval van de opgebouwde aanspraak uit de levensloopregeling per ultimo 2021 in box 1 belasting is verschuldigd. Vervolgens vormt het vrijgekomen bedrag vermogen. Als dat vrijgekomen bedrag op peildatum nog wordt aangehouden als vermogen en niet is gespendeerd wordt dit onderdeel van de rendementsgrondslag in box 3 en wordt het inkomen daaruit op forfaitaire wijze bepaald en belast. In feite werden deelnemers in de levensloopregeling jarenlang vrijgesteld van de box 3-heffing, doordat zij gedurende die jaren vermogen hebben kunnen opbouwen zonder dat het vermogen onderdeel uitmaakte van de rendementsgrondslag in box 3. Ik kan aan de belastingheffing over het forfaitaire rendement uit het vermogen dat resulteert uit de levensloopregeling dan ook niets onrechtvaardigs zien.
Waarom is in 2012 besloten tot het blokkeren van de levensloopregeling voor nieuwe deelnemers en is tegelijkertijd aan de huidige deelnemers niet de kans geboden om, de levensloopregeling zoals bedoeld, zorgvuldig af te ronden tot aan het bereiken van de pensioenleeftijd? Wat houdt u tegen om de bestaande deelnemers in de levensloopregeling deze mogelijkheid alsnog te bieden of het mogelijk maken van het onderbrengen van het levenslooptegoed in een bestaande pensioenregeling (graag een uitgebreide toelichting)?
In de tweede nota van wijziging op het Belastingplan 201215 is toegelicht dat de overgangsregeling – binnen de grenzen van de uitvoerbaarheid – gericht is op de groep die door actief spaargedrag heeft aangetoond van de levensloopregeling gebruik te willen maken. In dat kader was inleg vanaf 2012 alleen mogelijk voor werknemers die op 31 december 2011 een saldo van € 3.000 of meer (inclusief rendement) hebben opgebouwd. Bij de vormgeving van het overgangsrecht zijn ook zorgvuldig de belangen meegewogen van deelnemers die de levensloopaanspraak gebruiken om vervroegd uit te kunnen treden. Zie hiervoor de inleiding en het antwoord op vraag 8.
De vraag is daarnaast of het mogelijk gemaakt kan worden om de opgebouwde levensloopaanspraak onder te brengen in een bestaande pensioenregeling. Sinds de invoering van de levensloopregeling was het reeds mogelijk om een levensloopaanspraak om te zetten in een pensioenregeling, mits het fiscale kader voor pensioenopbouw hier ruimte voor biedt, en de pensioenregeling dit toestaat. Na het vervallen van de levensloopregeling en het hierbij behorende overgangsrecht is deze mogelijkheid blijven bestaan.
Daarnaast is per 1 januari 2013 het vereiste vervallen dat de levensloopregeling slechts voor verlof opgenomen kan worden, waardoor de opgenomen levensloopaanspraak ook ingezet kan worden voor de opbouw van een lijfrente, mits er sprake is van een pensioentekort.
Welke andere mogelijkheden zijn er voor mensen voor het continueren van het pensioensparen met het opgebouwde levenslooptegoed die tot een oplossing kunnen leiden voor de 36.000 tot 45.000 deelnemers aan de levensloopregeling waarvan het sparen, voor het pensioen met het huidige beleid rond de levensloopregeling zowel financieel als planmatig doorkruist is?
Binnen de huidige wetgeving is het mogelijk om de levensloopaanspraak geruisloos om te zetten in pensioenaanspraken, voor zover er fiscale ruimte in de tweede pijler resteert. Ook is het mogelijk om een vrijgevallen levensloopaanspraak te benutten voor een vrijwillige oudedagsvoorziening in de derde pijler binnen de daarvoor geldende fiscale kaders.
Op welke manier is de relatief grote groep deelnemers in de levensloopregeling vanaf 2012 geïnformeerd over het stoppen van de levensloopregeling per 2022? Kunt u een uitgebreid overzicht geven van de verschillende momenten door de overheid en andere relevante partners?
Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag op het Belastingplan 202116 is er rond 2012 en 2013 door de Belastingdienst over de gevolgen van de afschaffing en de toepassing van overgangsrecht gecommuniceerd via reguliere communicatiekanalen en via intermediairs. Levensloopinstellingen hebben zelfstandig gecommuniceerd met hun rekeninghouders. Van verschillende levensloopinstellingen hebben wij begrepen dat zij de aanpassing in het overgangsrecht recent met hun rekeninghouders hebben gecommuniceerd. Naar ik begrijp zullen de levensloopinstellingen in aanloop naar het fictieve genietingsmoment op 1 november 2021 (nogmaals) in contact treden met hun rekeninghouders. De Belastingdienst heeft de aanpassing van het overgangsrecht wederom via de reguliere communicatiekanalen gecommuniceerd en heeft daarnaast een handreiking uitgebracht over opnamen van de levensloopaanspraak in de loonaangifte.
Kunt u zich voorstellen en deelt u de mening dat de communicatie rond het stopzetten van de levensloopregeling sinds 2012 (en daarmee de aandacht voor de eerder in vraag 4 genoemde gevolgen rond pensioenplanning, toeslagen en belastingheffing) onvoldoende is gebleken gezien de op dit moment nog bestaande grote groep van 36.000 tot 45.000 mensen met een levensloopregeling? Zo ja/nee, waarom wel/niet? Kunt u hier uitgebreid op reflecteren?
De communicatie ten aanzien van het beëindigen van de levensloopregeling en het overgangsrecht terzake, acht ik afdoende. Er is rond 2012 en 2013 door de Belastingdienst over de gevolgen van de afschaffing en de toepassing van overgangsrecht gecommuniceerd via reguliere communicatiekanalen en via intermediairs. Levensloopinstellingen hebben zelfstandig gecommuniceerd met hun rekeninghouders. Dit geldt ook voor de zogenaamde 80%-regelingen uit 2013 en 2015, waarbij slechts 80% van de aanspraak bij volledige opname in de heffing werd betrokken. Voor het in werking treden van deze fiscale (afkoop)regeling in 2013 bedroegen de nog uitstaande aanspraken circa € 4,8 miljard. In oktober 2020 schatte de NVB het nog uitstaande tegoed voor de bankensector in op € 1,5 à € 2 miljard. De NVB heeft aangegeven dat sinds oktober 2020 een groot aantal mensen hun openstaande levensloopaanspraak hebben opgenomen. Naar verwachting liggen deze bedragen daarom nu aanzienlijk lager.
Hoe is richting de deelnemers in de levensloopregeling gecommuniceerd dat de levensloopregeling twee maanden eerder wordt beëindigd (31 oktober in plaats van 31 december 2021) zoals is opgenomen in het Belastingplan 2021? Op welke manier hadden deze mensen kennis kunnen nemen van de eerdere beëindiging van twee maanden? Kunt u aangeven wat de (negatieve) gevolgen zijn voor deelnemers nu met het Belastingplan 2021 is besloten de levensloopregeling vanwege uitvoeringstechnische redenen twee maanden eerder te beëindigen?
De keuze om het fictieve genietingsmoment twee maanden naar voren te halen is met name gemaakt ten behoeve van de deelnemers in verband met de heffing in box 3. Hiermee wordt geborgd dat voor de berekening van de over 2022 verschuldigde belasting in box 3 niet hoeft te worden uitgegaan van de waarde van de levensloopaanspraak vóór loonheffing. Voor de belastingheffing in box 1 maakt het vervroegde fictieve genietingsmoment in principe geen verschil. Om dit voorstel uitvoerbaar te houden voor levensloopinstellingen, is ervoor gekozen hen de maanden november en december 2021 de gelegenheid te geven om de verschuldigde loonheffing te verhalen op de werknemer. Van verschillende levensloopinstellingen hebben wij begrepen dat zij de aanpassing in het overgangsrecht al reeds met hun rekeninghouders hebben gecommuniceerd. Naar ik begrijp zullen de levensloopinstellingen in aanloop naar het fictieve genietingsmoment op 1 november 2021 (nogmaals) in contact treden met hun rekeninghouders. De Belastingdienst heeft de aanpassing van het overgangsrecht wederom via de reguliere communicatiekanalen gecommuniceerd en heeft daarnaast een handreiking uitgebracht over opnamen van de levensloopaanspraak in de loonaangifte.
Klopt het dat het wijzigingsformulier voorlopige aanslag inkomstenbelasting niet voorziet in de mogelijkheid om de uitkering levensloopregeling mee te nemen in de voorheffing? Zo ja, hoe kan dit gezien de soms grote bedragen die in de levensloopregeling omgaan? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Een uitkering levensloopregeling kan worden opgenomen in een voorlopige aanslag inkomstenbelasting. De verwerking van de levensloopregeling in het wijzigingsformulier voor de voorlopige aanslag inkomstenbelasting verloopt als volgt. De belastingplichtige kan in het wijzigingsformulier de opname uit de levensloopvoorzieningen en de levensloopkorting invullen. De Belastingdienst berekent dan de vermoedelijk door de werkgever ingehouden loonheffing. Deze berekening wordt gemaakt door het reguliere schijventarief toe te passen. In gevallen waarin de inhoudingsplichtige het bijzondere tarief toepast op de opname uit de levensloopvoorziening kan de feitelijk ingehouden loonheffing afwijken van de berekende loonheffing bij de voorlopige aanslag. De belastingplichtige kan de berekende loonheffing dan niet aanpassen. Dit is inherent aan de systematiek van de voorlopige aanslagregeling. De voorlopige aanslagregeling is niet bedoeld om effecten die zich kunnen voorzien bij de gekozen systematiek bij inhouding van loonheffing te herstellen, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij toepassing van het bijzondere tarief bij de inhouding van loonheffing.
Er is bewust voor gekozen om de berekening van de vermoedelijk ingehouden loonheffing door de Belastingdienst te laten uitvoeren, en niet door de belastingplichtige te laten invullen, om te voorkomen dat bij het invullen van de vermoedelijk ingehouden loonheffing fouten worden gemaakt. In het verleden bleek namelijk dat hierbij fouten werden gemaakt. Dit konden onbedoelde fouten zijn, maar ook bewuste fouten met het oogmerk om een te hoge voorlopige teruggaaf te ontvangen.
Het effect van deze keuze voor deze systematiek in het voorlopige aanslagproces is dat in situaties waarbij de feitelijk ingehouden loonheffing afwijkt van de door de Belastingdienst bij de voorlopige aanslag gemaakte berekening, dit niet in de actualiteit maar bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting kan worden hersteld.
Herkent u de signalen dat deelnemers aan de levensloopregeling in de veronderstelling waren dat zij het levenslooptegoed konden overhevelen naar het pensioenfonds om hetzelfde doel, sparen voor het pensioen, te bereiken, maar hier recentelijk achterkwamen dat deze optie niet mogelijk is? Klopt het dat het overhevelen van het levenslooptegoed naar een pensioenregeling niet kan in verband met de ingewikkelde fiscale regelgeving rond pensioenopbouw en de mogelijke problemen rond de uitvoering? Zo ja, welke «ingewikkelde fiscale regelgeving» wordt hier bedoeld? Zijn mensen hierover vanaf het begin goed en adequaat over geïnformeerd? Zo nee, hoe kan dat en wat vindt u hiervan? Wat kunt u voor de mensen doen die zich nu voor een voldongen feit voelen worden gesteld en tegelijkertijd hun pensioenpot deels zien verdampen?
Ik ben niet bekend met signalen dat het omzetten van de levensloopaanspraak in een pensioenregeling niet mogelijk is in verband met ingewikkelde fiscale regelingen rond pensioenopbouw. Sinds de invoering van de levensloopregeling, is het mogelijk om de opgebouwde levensloopaanspraak om te zetten in een pensioenregeling. Een voorwaarde hierbij is dat er nog fiscale ruimte beschikbaar is om een pensioen op te bouwen. Voor iedere werknemer in Nederland geldt namelijk een uniform fiscaal pensioenkader.
Welke stappen tot een betere communicatie kunt u, naast de reeds toegezegde in de Kamerbrief «afwikkeling levensloopregeling»7, actief nog zetten om de gevolgen rond het in één keer opnemen van de levensloopregeling zoveel als mogelijk onder de aandacht te brengen? Hoe gaat u de mogelijke gevolgen communiceren als mensen door een eenmalige uitbetaling van het levenslooptegoed hun toeslagen kwijt zullen raken?
Ik onderschrijf het belang van goede communicatie. Daarom ben ik in overleg gegaan met levensloopinstellingen. Voor deze instellingen geldt dat zij een zorgplicht hebben naar hun cliënten. De bij dit onderwerp betrokken instellingen hebben aangegeven dat zij in lijn met deze zorgplicht deelnemers van de levensloopregeling erop zullen wijzen dat het eindigen van de levensloopregeling gevolgen kan hebben, bijvoorbeeld voor toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen. Veel instellingen hebben dit inmiddels aan hun deelnemers gecommuniceerd en veel deelnemers hebben naar aanleiding van deze berichtgeving al actie ondernomen. De Belastingdienst communiceert over de aanpassingen in het overgangsrecht van de levensloopregeling via de reguliere communicatiekanalen. De Belastingdienst wijst expliciet op mogelijke effecten op inkomensafhankelijke regelingen door een verandering in verzamelinkomen. Overigens merk ik nog op dat al reeds bij de behandeling van het Belastingplan 201318 is aangegeven dat opname uit de levensloopregeling tot verhoging van het verzamelinkomen leidt en daarmee gevolgen kan hebben voor de eventuele toeslagen die de deelnemers ontvangen. En dat dit zeker in situaties waarin de levensloopaanspraak ineens wordt opgenomen een punt van aandacht is.
Slapende rekeningen. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar over slapende rekeningen?1
Ja.
Welke regels gelden er met betrekking tot «slapende rekeningen»? Welke plichten hebben banken met betrekking tot rekeningen die geopend zijn bij hen?
Slapende rekeningen zijn bankrekeningen die gedurende lange tijd niet zijn gebruikt en waarbij er ook geen contact meer is tussen de bank en de rekeninghouder. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat rekeninghouders hun verhuizing niet aan de bank doorgeven, rekeninghouders de rekening simpelweg vergeten, of omdat de erfgenamen niet weten dat de overledene een rekening bij de bank heeft.
Over het algemeen gelden de plichten die de bank heeft beschreven in de algemene voorwaarden van de bank en die door de consument zijn aanvaard bij het openen van een betaalrekening. Banken en consumenten kunnen op bepaalde gronden de rekening opzeggen. Wanneer de betaalrekening wordt opgezegd, de tegoeden zijn opgenomen en de rekening is afgewikkeld, geldt dat de bank een wettelijke algemene bewaartermijn van zeven jaar heeft voor de administratie na het beëindigen van de relatie tussen de klant en de bank. Na zeven jaar worden de gegevens van de betaalrekening vernietigd.
In het geval van een slapende rekening is er geen sprake van een reguliere beëindiging van een betaalrekening. Omdat banken in het geval van een slapende rekening niet weten of de klantrelatie is beëindigd, is de administratieplicht van zeven jaar hier niet van toepassing. De banken geven aan dat wanneer zij inactiviteit van een rekening opmerken, zij proberen de verdwenen rekeninghouders te traceren. Dit doen zij bijvoorbeeld door contact op te nemen via de telefoon, e-mail of sociale media. Wanneer het contact niet succesvol op de reguliere manier kan worden hersteld, proberen banken middels het inactief maken van betaalproducten contact te leggen. Ook kunnen banken via het besluit Basisregistratie Persoonsgegevens, informatie opvragen bij de gemeente over rekeninghouders. Hierbij geldt wel dat banken bij elke afzonderlijke gemeente moeten verifiëren of de klant daar staat ingeschreven. Dit is in de praktijk lastig uitvoerbaar en wordt daarom weinig toegepast.
Als de zoektocht van de bank niets oplevert en het tegoed op de rekening gedurende twintig jaar niet wordt opgeëist door de rekeninghouder of in het geval van overlijden door diens erfgenamen, dan verkrijgt de bank dat tegoed door het verstrijken van de algemene verjaringstermijn van twintig jaar. Echter, ik begrijp van de banken dat zij in de praktijk geen aanspraak maken op deze verjaringstermijn en de tegoeden laten staan op een tussenrekening of op een ander betaalproduct. Wanneer de rekeninghouder of erfgenaam van de rekeninghouder kan aantonen dat de rekening aan die persoon toebehoort, keren banken ook na twintig jaar de tegoeden uit.
Blijkt uit de zoektocht van de bank dat iemand (vermoedelijk) is overleden en komt de bank niet in contact met de erfgenamen of is niet bekend of er erfgenamen zijn, dan is de situatie anders. In dat geval is in artikelen 189 en 226 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek bepaald dat de gelden op de rekening toekomen aan de Staat. Op grond van artikel 189 komen de gelden toe aan de Staat op het moment van overlijden. Op grond van artikel 226 kunnen rechthebbenden gedurende twintig jaar nadat het nalatenschap is opengevallen aanspraak maken op de gelden. Na deze periode verkrijgt de Staat de gelden.
Hoewel ik individuele gevallen niet kan beoordelen, is in zijn algemeenheid mijn conclusie dat een situatie zoals geschetst in Radar, waarbij de administratie is vernietigd en er geen aanspraak kan worden gemaakt op de tegoeden, in beginsel niet mogelijk is.
Klopt het dat banken slechts een administratieplicht hebben van zeven jaar? Wat gebeurt er met een rekening waarvan de rekeninghouder zevn jaren inactief is geweest? Is het mogelijk dat na zeven jaar geld «verdwenen» is als een klant niet goed oplet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het beheren van geld voor hun klanten niet een kerntaak van banken? Bent u het eens dat het verweer dat er slechts een administratieplicht is van zeven jaar wel een zeer beperkte taakopvatting is, die niet erg getuigt van een ontwikkelde beroepseer?
Het beheren van geld voor hun klanten is inderdaad een van de kerntaken van banken en het is belangrijk dat dit op een ordentelijke wijze gebeurt. Dit betekent dat klanten die geld op een rekening zetten dit geld ook te allen tijde kunnen terugvorderen en dat de banken volgens de geldende regelgeving handelen. De bewaartermijn van zeven jaar geldt, zoals hiervoor vermeld, niet in het geval van slapende rekeningen en de tegoeden worden ook na een verloop van twintig jaar uitgekeerd wanneer de rekeninghouder of erfgenaam kan aantonen dat het geld van de persoon in kwestie is. Ook als het gaat om een (vermoedelijk) overlijden is, zoals in het vorige antwoord aangegeven, wettelijk geregeld dat de tegoeden toekomen aan de Staat en erfgenamen die door de Staat worden opgespoord of zich uit eigen beweging melden, hier aanspraak op kunnen maken. Ik zie daarom geen noodzaak om additionele wettelijke maatregelen te nemen.
Is een bank verplicht om contact te zoeken met rekeninghouders na een periode van inactiviteit? Zo nee, bent u bereid dit te regelen?
Banken hebben een bijzondere zorgplicht die volgt uit de functie die banken in het maatschappelijk verkeer vervullen. Afhankelijk van de omstandigheden van een concreet geval, dient een bank te beoordelen hoe hieraan invulling moet worden gegeven. Uiteindelijk is het ter beoordeling aan de burgerlijke rechter of de bank heeft voldaan aan de zorgplicht.
Zoals ik hiervoor heb aangegeven is het van belang dat het beheren van geld voor klanten door banken op een ordentelijke wijze gebeurt. Dit betekent dat klanten die geld op een rekening zetten dit geld ook kunnen terugvorderen. In dit kader zetten banken zich ook in om na een periode van inactiviteit de klant te bereiken via de eerdergenoemde werkwijzen. Indien de klant desondanks niet wordt bereikt, begrijp ik dat de tegoeden ook na de verjaringstermijn van twintig jaar uitgekeerd worden wanneer de rekeninghouder of erfgenaam kan aantonen dat het geld van de persoon in kwestie is. Gelet hierop zie ik momenteel geen noodzaak tot additionele maatregelen.
Klopt het dat tegoeden na 20 jaar ten goede komen aan de bank? Wat vindt u hiervan? Biedt dit geen stimulans voor banken om tegoeden stilzwijgend te laten vervallen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er gebeurd met het voornemen van de voormalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Plasterk om niet opgevraagde middelen ten goede te laten te komen aan de staatskas na 20 jaar in plaats van aan banken?2
Naar aanleiding van het voornemen van de voormalig Minister Plasterk zijn er momenteel gesprekken gaande tussen de Nederlandse Vereniging van Banken, de banken en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB), onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en onder meer verantwoordelijk voor het afwikkelen van onbeheerde nalatenschappen en het opsporen van eventuele erfgenamen, over een «convenant onbeheerde nalatenschappen». Dit convenant heeft als doel om rechthebbenden van slapende tegoeden van overleden rekeninghouders op te sporen. Hoewel banken hun administratie doorlopen om te zien of er sprake is van slapende rekeningen, is niet altijd bekend of iemand overleden is en indien dit het geval is, of de persoon in kwestie erfgenamen heeft. In het convenant wordt onder andere geregeld dat bankrekeningen met meer dan 8.000 euro van mensen van wie wordt aangenomen dat zij zijn overleden, omdat zij volgens het systeem 115 jaar of ouder zouden zijn, worden aangemeld bij het RVB. Dit geldt ook voor bankrekeningen waarvan duidelijk is geworden dat de rekeninghouder is overleden en waar niet van bekend is of er erfgenamen zijn of waarvan de bank de erfgenamen niet kan bereiken. Het RVB zal op zoek gaan naar (eventuele) erfgenamen. Het RVB kan hierbij gebruik maken van de toegang tot het Centraal Testamentenregister, de Basisregistratie Personen of (extern) onderzoek. Vervolgens wordt het geld ofwel uitgekeerd aan de erfgenamen of de tegoeden komen, in bepaalde gevallen via de consignatiekas, toe aan de Staat. De gesprekken over dit convenant bevinden zich in de afrondende fase. De verwachting is dat het convenant dit jaar wordt getekend. Om deze gevallen op te kunnen pakken, is het wel belangrijk dat deze gevallen in zicht zijn. Ik moedig banken dan ook aan om hun systeem regelmatig door te lopen op mogelijke slapende tegoeden.
Kunt u een inschatting geven van de tegoeden, waarvan de eigenaar onbekend is? Om hoeveel mensen gaat het? Wat is het gemiddelde en totaal geschatte vermogen? Klopt het dat dat in de vele tientallen miljoen euro’s loopt?
Het is mij niet bekend om hoeveel eigenaren het precies gaat en hoe groot dit vermogen is. Er bestaat geen centrale administratie van de inspanningen van banken ten aanzien van slapende rekeningen. Voor het vaststellen van inactiviteit van een betaalrekening gebruikt een bank eigen criteria. Daarnaast is het inzichtelijk maken van de tegoeden met een verstreken algemene verjaringstermijn van twintig jaar bewerkelijk, omdat er destijds gebruik werd gemaakt van handmatige administratie. De komst van het convenant zal ervoor zorgen dat er meer inzicht komt in de omvang van de tegoeden en het aantal eigenaren.
Kunt u zich voorstellen dat erfgenamen geen benul hebben van de rekeningen die de overledene had en zo alsnog «ontdekken» dat er een rekening moet zijn? Welke plichten hebben banken om hen te helpen het geld waar zij recht op hebben te doen toekomen?
Het is niet ondenkbaar dat na aanvaarding van de nalatenschap, er nog een rekening van de overledene boven water komt waarvan de erfgenamen het bestaan niet kenden. Via het Loket Slapende Tegoeden van de NVB3 kunnen erfgenamen of executeurs die belast zijn met de afwikkeling van de nalatenschap, controleren of er girale tegoeden op naam van de overledene aanwezig zijn waar de erfgenaamrecht op heeft. In dat geval kunnen de erfgenamen aan de hand van een verklaring van erfrecht de tegoeden alsnog opeisen en keert de bank aan hen uit.
Kent u het voorbeeld van de Volksbank die tientallen mensen in de administratie heeft die 115 jaar of ouder zijn? Bent u bereid banken onderzoek te laten doen naar het aantal honderdplussers in de administratie en te kijken of deze nog klopt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het toekomen van geld op slapende rekeningen aan rechthebbenden onder de zorgplicht van banken valt? Zo ja, wat doet u eraan dat dit ook gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens dat geld dat is toevertrouwd aan een bank, altijd terug zou moeten gaan naar de eigenaar als diegene kan bewijzen dat het geld van hem of haar is, ongeacht de jaren die zijn verstreken? Bent u bereid dit wettelijk te regelen?
Zie antwoord vraag 4.
Indien er geen eigenaar van tegoeden kan worden gevonden en het vermoeden bestaat dat de rekeninghouder is overleden, welke plichten heeft de bank dan om tegoeden aan de juiste rechthebbenden te doen toekomen? Wat gebeurt er met de tegoeden indien rechthebbenden niet kunnen worden gevonden? Bent u bereid te regelen dat deze tegoeden beschikbaar blijven voor eventuele nabestaanden die zich alsnog melden?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat het metropakket MRA een serieuze optie is voor financiering uit Nationaal Groeifonds. |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Dennis Wiersma (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Metropakket MRA serieuze optie voor financiering uit Nationaal Groeifonds»?1
Ja, dit is ons bekend. Het metropakket is ingediend voor de eerste ronde van het Nationaal Groeifonds. Vrijdag 9 april 2021 zijn de eerste toekenningen door de commissie gedeeld2.
Wat is de totaal door Amsterdam en Haarlemmermeer gevraagde bijdrage van het Rijk voor het sluiten van de metroring door Amsterdam Haven-Stad en het doortrekken van de Noord-/ Zuidlijn naar Haarlemmermeer?
Uw Kamer is op 14 januari 2021 door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat geïnformeerd over de voorstellen die ingediend zijn voor het Nationaal Groeifonds3. Begin december heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, als coördinerend bewindspersoon voor de groeifondspijler Infrastructuur in samenspraak met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het voorstel ingediend voor de Metropoolregio Amsterdam. Deze propositie bestaat uit twee onderdelen: (1) het doortrekken van de Noord/Zuidlijn naar Schiphol en Hoofddorp en (2) het sluiten van de Ringlijn tussen Isolatorweg en Amsterdam Centraal. Voor het totale aanlegproject is een raming gemaakt van € 4,7 miljard (inclusief btw). De regio heeft een co-financieringsbod van € 1 miljard gedaan, waarvan ongeveer € 700 miljoen beschikbaar is voor de aanleg en het overige deel voor de exploitatie.
Voor de volledige uitvoering is dan nog € 4 miljard nodig, waarvoor een aanvraag is ingediend voor het Nationaal Groeifonds. Zie ook verder mijn antwoord op vraag 5.
Hoeveel woningen kunnen er in totaal gerealiseerd worden met het bod van Amsterdam en Haarlemmermeer?
Er kunnen in totaal ongeveer 92.000 woningen worden gerealiseerd in het invloedsgebied van de twee metrolijnen. Dit betreft de optelling van de nieuw te bouwen woningen in de gebiedsontwikkelingen van Havenstad Zuid (ten zuiden van Noordzeekanaal), de Ringzone Amsterdam West, het Schinkelkwartier, de Zuidas en Hoofddorp.
Het is belangrijk te constateren dat met het bod geen woningen kunnen worden gerealiseerd, maar dat met de infrastructuur een belangrijke bijdrage kan worden geleverd aan de bereikbaarheid van het gebied. De bouw van de woningen is van veel factoren afhankelijk, waarbij de ontsluiting van het gebied een belangrijke voorwaarde is.
Hoeveel woningen kunnen er op de locatie Amsterdam Haven-Stad gerealiseerd worden?
In totaal kunnen er 73.000 woningen worden gebouwd in heel Haven Stad, waarvan ruim 53.000 ten zuiden van het Noordzeekanaal en 20.000 langs de Noordelijke IJ-oevers (Haven Stad Noord).
Kan de totale bijdrage van het Rijk uitgesplitst worden tussen het sluiten van de metroring en het doortrekken van de Noord-/ Zuidlijn?
Het kabinet heeft op advies van de Commissie voor het Nationaal Groeifonds onder voorwaarden € 1,5 miljard gereserveerd voor het doortrekken van de Noord/Zuidlijn. Deze reservering blijft negen maanden beschikbaar. Tijdens deze periode wordt gewerkt aan een aangepast voorstel voor het onderdeel «Doortrekken Noord/Zuidlijn». Voor het sluiten van de ringlijn heeft de commissie geen bijdrage beschikbaar gesteld.
Deelt u de mening dat de Amsterdamse haven van nationaal belang is en dat de havenbedrijven die nu gevestigd zijn in Haven-Stad in de Amsterdamse haven moeten kunnen blijven?
Ja, zoals uiteengezet in de Havennota 2020–20304 is het Amsterdamse havengebied/Noordzeekanaalgebied een haven van nationaal belang. Voor het behouden en zo mogelijk versterken van de positie van de haven en de daarmee samenhangende toegevoegde waarde en werkgelegenheid is het van belang dat bedrijven in de haven perspectief en zekerheid hebben over de toekomstige ontwikkeling van de zeehaven (de vierde haven van Europa), zodat bedrijven daar met hun bedrijfsvoering en investeringen op in kunnen spelen.
De bedrijven in de haven die op dit moment gevestigd zijn in het gebied binnen de ring west, dat in beheer is bij het havenbedrijf en tevens geldt als mogelijk Haven-Stad planvormingsgebied, hebben de toezegging van de gemeente dat ze tot 2040 kunnen blijven op hun huidige locatie.
Om recht te doen aan de forse investering in de nieuwe zeesluis IJmuiden (die in 2022 beschikbaar zal zijn) is het Rijk van mening dat de haveneconomie achter het sluizencomplex tot volle wasdom moet komen op de daarvoor afgesproken locaties. Stedelijke ontwikkeling en bedrijvigheid in het havengebied binnen de Ring West zijn nauw met elkaar verbonden en zullen integraal bekeken moeten worden binnen de NOVI-gebiedsaanpak, waarbij de nationale publieke belangen van haveneconomie, toegevoegde waarde, werkgelegenheid en stedelijke ontwikkeling beschouwd zullen worden. Uitgangspunt is behoud en zo mogelijk versterking van havenbedrijvigheid passend bij een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving.
Is het waar dat voor het behoud van al de huidige havenbedrijven in de haven van Amsterdam, een extra havenbekken uitgegraven dient te worden?
Het is aan het havenbedrijf Amsterdam als ontwikkelaar van het zeehavengebied om strategisch in te spelen op de ruimtelijke opgaven in de haven. In de visie Noordzeekanaalgebied 2040 is de Houtrakpolder genoemd als reserveringslocatie voor een nieuw uit te graven havenbekken in geval de goederenoverslag volgens verwachting doorgroeit en een verdere intensivering van het bestaande havenareaal plaatsvindt.
Waarom is het uitgraven van een extra havenbekken in de Houtrakpolder geen onderdeel van het bod in de eerste tranche van het Groeifonds van Amsterdam en Haarlemmermeer?
Het Groeifonds stelt voorwaarden wat betreft de concreetheid van projecten. De projecten die zijn voorgedragen voor financiering uit het Groeifonds zijn al verder uitgewerkt en voldoen aan de voorwaarden die het Groeifonds stelt. Ontwikkeling van de Houtrakpolder kent vooralsnog geen projectmatige voorbereiding gezien er vanuit het havenbedrijf Amsterdam en regionale partijen zoals Provincie Noord-Holland en gemeente Amsterdam (100% aandeelhouder in havenbedrijf Amsterdam) nog geen signalen zijn dat de optie op deze gereserveerde locatie gelicht zou moeten gaan worden. Een aanvraag voor de ontwikkeling van een Houtrakhaven is daarom nog niet bij het Groeifonds ingediend.
Kan het totale aantal geplande woningen uitgesplitst worden tussen gemeente Haarlemmermeer en gemeente Amsterdam?
Ja, de gemeente Haarlemmermeer heeft de ambitie om rond het station Hoofddorp tenminste 10.000 woningen te bouwen. De gemeente Amsterdam heeft de ambitie om 81.500 woningen te realiseren (in Havenstad ten zuiden van het Noordzeekanaal 53.000 woningen, Amsterdam West 10.200 woningen, Schinkelkwartier 11.600 woningen en Zuidas 6.700 woningen).
Welk percentage sociale huur wordt er standaard binnen het Amsterdamse woonbeleid gevraagd?
In het door de Amsterdamse gemeenteraad vastgesteld woonbeleid is in de woningbouwprogrammering uitgangspunt dat 40% van de te realiseren woningen ligt binnen de sociale huursector.
Wat is het gemiddelde verschil in grondopbrengst binnen het Amsterdamse woonbeleid tussen een sociale huurwoning en een koopwoning van eenzelfde gemiddelde oppervlakte?
De grondprijzen van sociale huurwoningen zijn gedifferentieerd naar oppervlak en voor kleine sociale huurwoningen ook naar huurprijs. De locatie in de stad of mate van stapeling is geen factor voor de grondprijzen van sociale huurwoningen.
De prijzen van marktwoningen worden per m2 bepaald, waarbij een minimale grondprijs wordt gehanteerd die per gebied verschilt. Dit maakt het bepalen in het algemeen van een gemiddeld niet mogelijk.
Hoeveel meer grondopbrengsten zouden er zijn voor het Amsterdamse deel van de geplande te realiseren woningen als het percentage sociale woningbouw 10% lager zou zijn, en het percentage koop 10% hoger?
Om de reden die hiervoor werd gegeven is deze berekening niet te maken. Wel mag worden aangenomen dat een groter aandeel koop tot significant hogere opbrengsten leidt.
Zouden deze extra grondopbrengsten gebruikt kunnen worden om de totaal door Amsterdam en Haarlemmermeer gevraagde bijdrage van het Rijk te verlagen? Zo ja, wat zou dan de gevraagde bijdrage van het Rijk worden?
Het kabinet heeft op advies van de Commissie voor het Nationaal Groeifonds onder voorwaarden € 1,5 miljard gereserveerd voor het doortrekken van de Noord/Zuidlijn, dit is de helft van het benodigd bedrag voor deze lijn. De regio is uiteraard vrij om te kijken hoe zij hun bod kunnen verhogen, zodat het totaal aan nog benodigde middelen kleiner wordt.
Het realiseren van extra grondopbrengsten door het verlagen van het percentage sociale woningbouw zou aanpassing van het door de gemeenteraad vastgestelde woonbeleid vergen. Dit woonbeleid sluit tevens aan bij de woondeal die het Rijk met de Metropoolregio Amsterdam heeft gemaakt, waarbij is afgesproken dat er in het bijzonder voldoende betaalbare woningen voor lagere en middeninkomens moeten worden gerealiseerd. Mocht hiervan worden afgeweken, vindt de aanwending van mogelijke extra grondopbrengsten plaats op basis van een integrale afweging door de gemeenteraad. Uitkomst van die integrale afweging kan een besluit van de gemeenteraad zijn om de extra opbrengsten ter beschikking te stellen van de infrastructurele ingrepen. De exacte hoogte is op grond van het voorgaande nog niet te bepalen.
Het opiniestuk 'Geef jongeren nu toegang tot de sneltesten' |
|
Jesse Klaver (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het opiniestuk 'Geef jongeren nu toegang tot de sneltesten»?1
Ja, hier ben ik bekend mee.
Wat voor adviezen zijn deze week aan het Outbreak Management Team (OMT) gevraagd met betrekking tot het onderwijs?
In de week van 15 februari 2021 zijn de volgende adviezen gevraagd aan het OMT:
Is deze week aan het OMT gevraagd wat weer kan qua fysieke lessen in het onderwijs?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Stond de opening van het voortgezet onderwijs op de agenda van het OMT?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Wat is besproken in het OMT inzake het openen van het voortgezet onderwijs?
Uit het OMT advies is af te leiden dat de gestelde vragen aan de orde zijn geweest. Of er daarbuiten nog iets besproken is ten aanzien van het voortgezet onderwijs is mij niet bekend. Het kabinet baseert zich op de vastgestelde OMT adviezen.
Is in navolging van het primair onderwijs en kinderopvang, een generiek kader opgesteld voor het voortgezet onderwijs?
Ja, er is een generiek kader opgesteld voor het voortgezet onderwijs.
Hoe wordt op dit moment uitvoering gegeven aan de aangenomen motie Van Meenen,2 waarin de regering wordt verzocht een wekelijks OMT-advies te vragen over de mogelijkheid om meer onderwijs op school te geven?
Er werden wekelijks vragen gesteld aan het OMT wat de mogelijkheden zijn aangaande versoepelingen en de opening van scholen zijn daar onderdeel van. Het OMT heeft in de volgende adviezen advies gegeven over het onderwijs vanaf 15 februari 2021 tot de volledige opening van de middelbare scholen op 22 mei:
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voorafgaand aan het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Dit is helaas niet gelukt. Door een migratie van systemen zijn de antwoorden van de Kamervragen nooit naar de TK gestuurd. Vandaar dat deze nog worden nagezonden.
De gewijzigde vliegroute van straaljagers boven Vliehors |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «vraag of juridische procedure succesvol is»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de juridische procedure die organisaties in Texel hebben aangespannen tegen het besluit om de vliegroute van straaljagers boven militair oefengebied Vliehors te wijzigen?
Ik ben op de hoogte van een juridische procedure van organisaties op Texel (waaronder de gemeente Texel) tegen een op 11 november 2020 genomen beschikking van de Inspectie Leefomgeving en Transport. Op 3 maart 2021 heeft de rechtbank Noord Holland de zaak behandeld. Een uitspraak wordt binnen een termijn van zes weken verwacht.
Deze beschikking betreft het verlenen van de omgevingsvergunning voor het veranderen van de inrichting en de voorgenomen uitvoering van werkzaamheden voor de schietrange De Vliehors en de daaraan gerelateerde wijziging van het vliegcircuit.
De aanleiding voor deze wijziging is een incident met een jachtvliegtuig in 2013 waarbij de controletoren onbedoeld is geraakt tijdens schietoefeningen. Na onderzoek naar dit incident is onder meer aanbevolen om de controletoren en de locatie van de schietdoelen (strafing targets) verder uit elkaar te plaatsen om de veiligheid voor het personeel in de controletoren te verbeteren.
De volgende zaken gaan als gevolg daarvan veranderen:
Op welke wijze is de gemeente Texel door het Ministerie van Defensie betrokken bij het besluit om de vliegroute van straaljagers boven Vliehors te wijzigen?
Omdat de schietrange De Vliehors zich op het grondgebied van de gemeente Vlieland bevindt is de gemeente Texel niet betrokken bij de aanvraag van de omgevingsvergunning. Wel is de aanvraag op de gebruikelijke manier ter inzage gelegd. De gemeente Texel heeft geen zienswijze ingediend op het ontwerpbesluit. Inmiddels heeft Defensie contact gezocht met de gemeente Texel om uitleg te geven over de aanpassingen.
Is bij het besluit om de vliegroute boven Vliehors te wijzigen, rekening gehouden met de geluidsoverlast in de noordkop van Texel? Zo nee, waarom is hier geen rekening mee gehouden? Zo ja, hoe heeft deze afweging plaatsgevonden?
Uit berekeningen van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) blijkt dat het omkeren van de vliegrichting binnen het reguliere vliegcircuit van de schietrange De Vliehors zal leiden tot een lichte geluidstoename op de drie referentiepunten op de noordkop van Texel. Het geluid blijft echter ook op die punten ruim binnen de vergunning.
Klopt het dat een juridische procedure tegen dit besluit van Defensie over de vliegroute afhankelijk is van de Crisis- en Herstelwet? Zo ja waarom?
Nee, de Crisis- en herstelwet kent enkele bepalingen waarmee voor specifieke categorieën van projecten de bestuursrechtelijke procedures worden versneld in de beroepsfase. Voor dit project zijn deze bepalingen niet van toepassing. Dat betekent dat de juridische procedure op de reguliere wijze plaatsvindt.
Klopt het dat de gemeente Texel geen beroep in kan stellen bij de bestuursrechter tegen het besluit van Defensie om de vliegroute boven Vliehors te wijzigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het staat de gemeente Texel vrij om beroep in te stellen. De gemeente heeft echter tijdens de terinzagelegging geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren gebracht. Het niet indienen van een zienswijze heeft in beginsel tot gevolg dat de gemeente niet-ontvankelijk is in het beroep, maar het is aan de rechter om daarover te oordelen.
Klopt het dat de wijziging van de vliegroute boven Vliehors voortkomt uit een plan om het Waddengebied aan te wijzen als militair oefengebied voor de NAVO?
Nee, de wijziging vindt plaats vanuit veiligheidsoverwegingen naar aanleiding van een incident uit 2013. Zie hierover ook het antwoord op vraag 2.
Zijn er vanuit het Ministerie van Defensie gesprekken gevoerd over het aanwijzen van het Waddengebied als militair oefengebied voor de NAVO?
Nee, het hogere luchtruim boven het Waddengebied maakt reeds deel uit van een militair oefengebied, ook voor bondgenootschappelijk gebruik.
Deelt u de mening dat er gekozen moet worden voor een alternatieve vliegroute om geluidsoverlast te voorkomen?
Om de veiligheid van het personeel in de controletoren te verbeteren is gekozen voor deze aanpassing van het vliegcircuit en de daarbij behorende verplaatsing van de oefendoelen. Bij de afweging is zorgvuldig gekeken naar de gevolgen van de wijziging op de geluidssituatie. De geluidsbelasting van de nieuwe situatie valt ruim binnen de vergunde norm.
Bent u bereid om te kiezen voor de alternatieve vliegroute via de kustlijn van de Noordzee, die door Texel is voorgesteld? Zo nee, waarom niet?
Nee, achter de oefendoelen bevindt zich een onveilige zone, doordat munitie verder kan reiken dan het doel zelf.
Bij de door Texel voorgestelde vliegroute komt deze onveilige zone buiten het vergunde gebied van de schietrange De Vliehors in het voor publiek toegankelijk deel van het eiland te liggen.
Daarnaast wordt met dit voorstel de afstand tussen de controletoren en de locatie van de oefendoelen niet vergroot en daarmee de veiligheid niet verbeterd.
De bevindingen van het Panel of Experts on Yemen dat Nederlandse wapenexportvergunningen zijn misbruikt. |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat onderdelen van Iraanse luchtafweerraketten die werden gesmokkeld naar Jemen en onlangs zijn onderschept, onderdelen bevatten die door de Nederlandse firma’s AMT Netherlands en Xsens Technologies geleverd zijn?1
Ja.
Wat heeft u gedeeld met en beloofd aan het Panel of Experts in de drie keer dat u contact had met het Panel?2
Op 25 november 2019 en op 9 februari 2020 onderschepte de VS in de Golf van Aden wapenzendingen die van Iran op weg waren naar Jemen. De zendingen bevatten onder andere luchtdoelraketten met onderdelen (miniatuurstraalmotoren en sensoren) van Nederlandse makelij. Zowel het VN Panel of Experts on Yemen als experts van het Comité 2231 (dat toeziet op naleving van het nucleaire akkoord met Iran) hebben de aangetroffen raketten onderzocht en stelden vervolgens vragen aan Nederland over de exporten van de onderdelen om zo de chain of custody in kaart te brengen. De Douane heeft direct een onderzoek ingesteld bij de twee betrokken Nederlandse bedrijven. Gebleken is dat de bedrijven te goeder trouw handelden. Op basis van alle beschikbare informatie concluderen wij dat de bedrijven doelwit zijn geworden van doelgerichte verwerving waarbij gebruik gemaakt is van dekmantelconstructies. Bevindingen over de oorsprong van de goederen, de vergunningverlening, het daadwerkelijke transport alsmede ondersteunende documentatie zijn met de expertpanels gedeeld.
Is het juist dat u voor exporten in 2017 en in 2019 een of meer vergunningen heeft verleend aan AMT Netherlands om een of meer raketmotoren uit te voeren naar Hong Kong? Zo ja, hoe was de eindbestemming in de aanvraag of aanvragen geformuleerd? Om hoeveel stuks ging het in de verleende vergunning(en)?
Het kabinet benadrukt dat de onderhavige goederen geen kant-en-klare raketmotoren zijn. Voor de aangetroffen miniatuurstraalmotoren zijn na uitgebreid onderzoek en een gedegen risicoafweging in 2016 en 2019 exportvergunningen verleend, onder voorwaarde dat de goederen niet mochten worden doorgevoerd of verkocht aan derden. De motoren (twee zendingen van elk 30 stuks) zouden via een ontvanger in Taiwan geleverd worden en bestemd zijn voor eindgebruik op het vasteland van China. Gebleken is dat de ontvanger in Taiwan de motoren aan twee entiteiten in Hongkong leverde in plaats van aan de opgegeven eindgebruiker. De motoren zijn vervolgens in Iran terechtgekomen en gebruikt voor de productie van luchtdoelraketten.
Is het tevens juist dat voor de sensoren van het Nederlandse bedrijf Xsens Technologies een of meer exportvergunningen zijn verleend voor een bedrijf in China in de jaren 2015 en «16? Welke bedrijf was dat? Hoe vaak is dat gebeurd voor hoeveel stuks?
Nee, dat is onjuist. De sensoren van Xsens Technologies die zijn aangetroffen mogen zonder vergunning uitgevoerd worden. Vergelijkbare sensoren zijn wereldwijd vrij verkrijgbaar en worden op grote schaal verhandeld, ook door Xsens Technologies. Er zijn dan ook geen vergunningen verleend.
Kunt u aangeven waarom u destijds vergunningen heeft verleend voor de politiek gevoelige strategische goederen naar Hong Kong en China? Stonden de opgenomen eindbestemmingen bekend als bonafide? Zijn er niet eerder problemen geweest met exporten van de genoemde Nederlandse bedrijven?
AMT produceert verschillende soorten miniatuurstraalmotoren voor civiel eindgebruik, bijvoorbeeld modelvliegtuigen of commerciële onbemande vliegtuigen (Unmanned Aerial Vehicles – UAV’s). Sommige van deze miniatuurstraalmotoren zijn ook militair toepasbaar, bijvoorbeeld in kruisraketten of UAV’s die als overbrengingsmiddel voor massavernietigingswapen kunnen dienen.
Voor de uitvoer van miniatuurstraalmotoren van het aangetroffen type is in beginsel geen exportvergunning vereist omdat het vermogen (stuwkracht) onder de internationaal afgesproken drempelwaarde voor een vergunningplicht ligt. Naar mening van het kabinet zijn deze motoren wel degelijk militair toepasbaar. Nederland voert daarom een zeer restrictief exportcontrolebeleid en heeft voor deze miniatuurstraalmotoren in 2012 een zogeheten ad-hoc vergunningplicht («catch-all») ingesteld.
Gezien de toepasbaarheid van de goederen, de bijzondere vergunningplicht en de bestemming geldt voor vergunningaanvragen van AMT de hoogste waakzaamheid. Bij de toetsing van de aanvragen is onder andere kritisch gekeken naar eventuele omleidingsrisico’s. Op geen enkele manier bleek destijds uit de beschikbare informatie dat de miniatuurstraalmotoren een bestemming buiten China zouden krijgen.
Deelt u de conclusie dat de Chinese exportcontrole in gebreke is gebleven of wat is uw visie op de gebeurtenissen? Bent u bereid daarover met de Chinese autoriteiten in overleg te treden? Zo nee, waarom niet?
Exportcontrole en de implementatie van sancties dragen bij aan de bevordering van veiligheid en vrede. Internationale samenwerking en gelijkgezinde uitvoering zijn daarbij cruciaal. Schendingen van VN-sanctieregimes waaronder wapenembargo’s zijn ernstig en moeten worden geadresseerd. De Nederlandse medewerking aan het onderzoek van het expertpanel voor Jemen illustreert het belang dat het kabinet hecht aan dergelijk onafhankelijk onderzoek. Zonder medewerking van VN-lidstaten aan de naleving van VN-wapenembargo’s, zal de oorlogseconomie en daarmee ook het conflict in Jemen, moeilijk tot een einde gebracht kunnen worden. Bij de eerst geschikte gelegenheid zal deze kwestie onder de aandacht gebracht worden bij de Chinese autoriteiten.
Deelt u de conclusie dat de gebleken omleiding een verontrustende ontwikkeling is en bent u bereid nader onderzoek te doen naar de handelsroute die zowel de raketmotoren als de sensoren hebben afgelegd?
Wij delen uw mening dat deze omleidingskwestie verontrustend is. Er is dan ook reeds uitgebreid onderzoek naar gedaan. Deze casus onderstreept nogmaals hoe belangrijk het is dat bedrijven en andere organisaties zich ervan bewust zijn dat derde landen interesse kunnen hebben in hun producten, diensten en kennis die voor de vervaardiging van wapens kunnen worden gebruikt. Dat derde landen heimelijk technologie, goederen en onderdelen proberen te verwerven is algemeen bekend en Nederland is met zijn hoogwaardige industrie en kennisinstituten ook een doelwit voor die landen. In internationaal kader neemt Nederland hier overigens geen uitzonderingspositie in. In de brief aan uw Kamer van januari 20183 wordt een uitgebreide toelichting op het Nederlandse exportcontrolebeleid gegeven.
Op welke wijze voorkomt u een herhaling van dergelijk misbruik van een exportvergunning?
Voor export van strategische goederen, rechtstreeks of indirect, naar bestemmingen zoals China, Iran of Jemen is reeds de hoogste waakzaamheid van kracht. Naar aanleiding van deze kwestie zijn sinds begin 2020 verschillende maatregelen genomen. Met de betrokken Nederlandse bedrijven zijn gesprekken gevoerd die hebben geleid tot aanscherping van de interne bedrijfsvoering. Informatie over het verwervingsnetwerk wordt actief gedeeld in EU-verband en in de exportcontroleregimes zodat ook landen buiten de EU deze kennis kunnen benutten. AMT heeft laten weten geen zaken meer te doen met de betreffende partij in Taiwan.
Nederland heeft een voorstel in voorbereiding om het type miniatuurstraalmotoren dat is aangetroffen in de onderschepte luchtdoelraketten onder internationale exportcontrole te brengen.
Bent u bereid een gerechtelijk vooronderzoek te doen instellen naar mogelijke overtredingen van beide Nederlandse bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om al dan niet te besluiten of het strafrecht ingezet moet worden. Uit het onderzoek van de Douane, waaraan de betrokken bedrijven alle medewerking verleenden, is overigens gebleken dat de Nederlandse bedrijven te goeder trouw handelden en geen weet hadden van de uiteindelijke bestemming van hun goederen. Op basis van alle beschikbare informatie concluderen wij dat de bedrijven doelwit zijn geworden van doelgerichte verwerving waarbij gebruik gemaakt is van verschillende dekmantelconstructies.
Is er bij u nog meer informatie bekend over Nederlandse firma’s wier producten een exportvergunning is verleend, maar waarvan de eindbestemming uiteindelijk een van de oorlogvoerende partijen in de oorlog in Jemen is geweest? Kunt u daarvan een overzicht geven?
Wij kunnen hierover in de openbaarheid geen uitspraken doen.
Het bericht ‘Klein experiment met poststemmen in Den Haag’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Klein experiment met poststemmen in Den Haag»?1
Ja.
Deelt u, ondanks dat het een klein experiment betreft, de zorgen over de uitkomsten van dit experiment? Zo nee, waarom niet?
De genoemde proef toont aan hoe belangrijk het is dat kiezers van 70 jaar en ouder die per brief willen stemmen heldere uitleg krijgen die zij stapsgewijs kunnen volgen. Deze stapsgewijze uitleg wordt meegestuurd met de briefstembescheiden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat bij de Tweede Kamerverkiezingen op grote schaal poststemmen ongeldig moeten worden verklaard omdat de formulieren niet goed zijn ingevuld en/of de verkeerde envelop wordt gebruikt?
Essentieel is dat de kiezers hun stempluspas en het briefstembiljet in de retour- envelop doen als ze per brief stemmen. Zonder een stempluspas telt de briefstem niet mee. De kiezer wordt gevraagd het briefstembiljet in de aparte briefstembiljetenvelop te stoppen. Zo is het stemgeheim gewaarborgd. Want na het openen van de retourenvelop wordt meteen de stempluspas eruit gehaald en gecontroleerd. De enveloppe met het briefstembiljet wordt ongeopend in de stembus gedaan. Bij het tellen van de stembiljetten is zo niet meer te achterhalen van wie de stem is.
Kunt u de instructie, die als begeleidend schrijven bij het stemformulier wordt gevoegd, met de Kamer delen? Is het bijvoorbeeld nog mogelijk om deze toelichting, over hoe het formulier geldig moet worden ingevuld en geretourneerd, aan te passen naar aanleiding van de ervaringen met proefstemmingen?
De briefstembescheiden, waaronder de uitleg, die de kiezers van 70 jaar en ouder ontvangen zijn te zien in de factsheet Briefstembescheiden
(zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2020/12/28/factsheet-briefstembescheiden).
Zijn er eerder proefstemmingen gehouden? Zo ja, wat waren de uitkomsten daarvan? Zo nee, waarom niet? Zijn uw ministerie en/of de Kiesraad betrokken bij dit soort experimenten?
Het is mij niet bekend of er eerder door organisaties proefstemmingen zijn gehouden.
Worden er nog andere experimenten georganiseerd de komende weken? Zo ja, hoeveel en waar?
Dergelijke initiatieven zijn mij niet bekend. Ik verschaf het uitlegmateriaal aan alle partijen die daar om verzoeken. Dit is ook te vinden op www.elkestemtelt.nl en op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2017/11/08/verkiezingentoolkit
Kunt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De onderhandelingen over de politie-cao |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Bom onder cao-overleg politie: agenten in actie voor meer loon»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, als politiemensen die gewoon zijn zich met onvoorwaardelijke toewijding in te zetten in coronatijd toch acties overwegen, dit een signaal is waaruit blijkt dat hun inzet bij de cao-onderhandelingen meer dan serieus te nemen is? Zo ja, hoe gaat u dit in uw positie tijdens die onderhandelingen meenemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft grote waardering voor politiemensen en ziet de extra grote inzet die zij plegen in de huidige moeilijke tijden, in het bijzonder bij het handhaven van de coronamaatregelen.
Het kabinet hecht grote waarde aan goede arbeidsvoorwaarden in de publieke sector, waaronder in de sector politie. Het kabinet streeft in dat kader naar een loonontwikkeling die de marktsector zoveel mogelijk volgt. Daarnaast is het een groot goed dat er in de publieke sector sprake is van een hoge baanzekerheid, die in de huidige context niet in dezelfde mate vanzelfsprekend is in de marktsector. In dit licht is er tijdens de onderhandelingen met de politievakbonden een goed bod voor loonontwikkeling neergelegd.
Deelt u de mening dat de werkdruk bij de politie structureel hoog is en dat dit gewaardeerd moet worden met een daarbij passend loon? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien de moeite die het de politie kost de politiesterkte op orde te houden, nieuwe leerlingen op de politieacademie te krijgen en de noodzaak om meer hooggeschoolde gespecialiseerde krachten in dienst te krijgen, dat alleen lukt als de arbeidsvoorwaarden naar een hoger niveau getild worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er is bij de politie geen sprake van wervingsproblematiek, anders dan voor zeer specialistische functies en mensen met een migratie-achtergrond.
COVID-19-herstelzorg door fysiotherapeuten |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het item in Hart van Nederland over fysiotherapie voor coronapatiënten?1
Het is goed dat in de media aandacht is voor mensen die maanden na de besmetting met COVID-19 nog kampen met klachten zoals chronische vermoeidheid en kortademigheid.
Wat is uw reactie op de problemen die spelen rondom de regeling voor de herstelzorg voor coronapatiënten?
In de nieuwsuitzending in Hart van Nederland werden geen problemen genoemd rondom de regeling paramedische herstelzorg covid-19. Er werd een patiënt geïnterviewd die aangaf baat te hebben bij fysiotherapie.
Om hoeveel patiënten gaat het in het hele land?
In de uitzending van Hart van Nederland werd gemeld dat circa 30.000 patiënten gebruik maken of hebben gemaakt van fysiotherapie na covid-19. Er zijn echter nog geen officiële, landelijke cijfers beschikbaar over aantallen patiënten of kosten binnen de tijdelijke regeling voor paramedische herstelzorg. Deze komen via het Zorginstituut Nederland beschikbaar in het voorjaar van 2021. C-support ondersteunt en adviseert in opdracht van VWS mensen die langdurig klachten ondervinden van een besmetting met covid-19. Bij C-support hebben zich ca. 1.600 mensen gemeld.
Bent u bereid om de periode van vier maanden na de acute fase, waarin de huisarts of specialist een patiënt moet doorverwijzen, te verlengen of te schrappen, aangezien sommige patiënten veel langer klachten ervaren dan deze periode? Kunt u uw antwoord toelichten?
De tijdelijke regeling richt zich op de mensen die in de herstelfase na covid-19 behoefte hebben aan paramedische ondersteuning. Deze behoefte blijkt zich bijna altijd te openbaren binnen de gestelde termijn van vier maanden na de acute fase. Er zijn uitzonderingsgevallen gemeld, waarbij de klachten wel duidelijk waren, maar de verwijzing niet binnen de gestelde vier maanden tot stand kwam. Wanneer zich binnen de termijn van vier maanden geen zodanige klachten en beperkingen voordoen, dat paramedische herstelzorg nodig is, dan is het onwaarschijnlijk dat deze problemen zich in een latere fase alsnog voordoen.
Zorginstituut Nederland organiseert uitvoeringsoverleggen paramedische herstelzorg na covid-19. Aan deze overleggen nemen beroeps- en brancheorganisaties, zorgverzekeraars, betrokken onderzoekers en VWS deel. Signalen over knellende regelgeving in de uitvoering worden daar besproken. Er is een speciale adviescommissie op initiatief van het Zorginstituut en in samenwerking met C-Support in oprichting die gaat adviseren over individuele casussen waar de regeling niet passend lijkt. Mensen kunnen hun casus indienen via de website van C-support. Uit de casuïstiek die bij deze adviescommissie ingebracht wordt moet blijken in hoeverre de periode van vier maanden knelt in de uitvoering.
Wat is uw reactie op het feit dat patiënten problemen ondervinden bij het vinden van een medisch specialist die hen kan doorwijzen voor een tweede periode van behandelingen, onder andere omdat veel van deze specialisten het druk hebben met het behandelen van andere (ex-)coronapatiënten?
De verwijzing van een medisch specialist voor de tweede periode van behandeling is verplicht gesteld om te voorkomen dat mensen onnodig lang worden behandeld. Er moet immers wel sprake zijn van een medisch probleem dat naar verwachting te verhelpen of te verlichten is met paramedische zorg wil deze zorg zinnig zijn. Zoals ik bij vraag 4 heb aangegeven, is er een adviescommissie onder leiding van het Zorginstituut ingesteld die individuele casuïstiek gaat behandelen. Uit de casuïstiek die bij deze adviescommissie ingebracht wordt moet blijken in hoeverre de verplichte verwijzing voor de tweede periode van behandeling door de medisch specialist knelt in de uitvoering.
Bent u bereid om de verplichting om voor een tweede periode van behandeling te moeten worden doorverwezen door een specialist te schrappen, aangezien veel patiënten nooit in contact zijn geweest bij een specialist en daar ook niet onder behandeling zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om patiënten zekerheid te geven en te beslissen de regeling nu te verlengen, aangezien de einddatum van 1 augustus te vroeg is omdat de pandemie nog enige tijd zal aanhouden en het herstel bij veel mensen lang duurt?
Ik beraad me momenteel op de vraag of, en hoe, de tijdelijke regeling een vervolg zal krijgen.
De situatie in Tigray, Ethiopië |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat kunt u vertellen over de huidige situatie in de Tigray regio in Ethiopië?1
In de Kamerbrief over de stand van zaken in Tigray van 22 februari beschreef ik de ontwikkelingen in het conflict in Tigray tot op dat moment. Sindsdien blijven zorgen bestaan over het conflict, omdat gevechtshandelingen niet zijn beëindigd en er aanhoudende problemen zijn met toegang tot Tigray voor humanitaire hulpverleners. Tevens zijn er sindsdien nieuwe berichten verschenen over mensenrechtenschendingen in de regio, onder meer over het op grote schaal verplaatsen, naar verluidt tegen hun zin, van etnische Tigrayans vanuit West-Tigray naar Centraal Tigray.
De Ethiopische regering blijft bij haar standpunt dat een politieke oplossing voor het conflict niet aan de orde is, omdat het gaat om een militaire operatie gericht op het handhaven van de orde en het arresteren van de leiders van het Tigray Peoples’ Liberation Front (TPLF). Deze worden beschuldigd van een poging tot het omverwerpen van de constitutionele orde. Om deze reden blijft Ethiopië iedere vorm van dialoog met TPLF, gefaciliteerd door interne of externe partijen, van de hand wijzen. TPLF is naar verluidt wel bereid tot dialoog.
Bent u bekend met de berichtgeving dat er massamoorden, grootschalige martelingen en verkrachtingen van vrouwen en meisjes plaatsvinden in de regio?
Ik ben bekend met berichten van verschillende organisaties uit het maatschappelijk middenveld en internationale media over massamoorden, verkrachtingen en marteling in Tigray, inclusief de recente rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch over grootschalige mensenrechtenschendingen in Axum. Deze laatste rapporten zijn inmiddels bevestigd in een voorlopig rapport van de Ethiopische Mensenrechtencommissie (EHRC) van 23 maart, waarin Eritrese troepen verantwoordelijk worden gehouden voor de gebeurtenissen in Axum. Premier Abiy heeft op 23 maart in het Ethiopische parlement tevens erkend dat Eritrese troepen in Tigray aanwezig zijn.
Nederland heeft recent het initiatief genomen, in nauwe samenspraak met Duitsland, om een verklaring in de VN-Mensenrechtenraad uit te brengen. De verklaring roept de Ethiopische autoriteiten op om toegang te verlenen aan humanitaire organisaties en aan medewerkers van het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) om onafhankelijk onderzoek te doen naar mogelijke mensenrechtenschendingen in Tigray. Ook dringt de verklaring er bij de Ethiopische overheid op aan om daders van mensenrechtenschendingen ter verantwoording te roepen.
De Nederlandse inzet, zowel bilateraal als in EU en VN-verband is, buiten een snelle beëindiging van het geweld, gericht op de twee bovengenoemde thema’s: toegang voor humanitaire hulp in Tigray en onafhankelijk onderzoek naar mensenrechtenschendingen. Deze inspanningen zijn bedoeld om de situatie van de burgerbevolking niet verder te doen verslechteren en straffeloosheid tegen te gaan.
De Ethiopische regering heeft op 3 maart middels een verklaring van het kantoor van de Premier toegezegd dat de EHRC onafhankelijk onderzoek kan doen, met technische steun van OHCHR. Op 17 maart hebben de Ethiopische Mensenrechtencommissie en OHCHR bekend gemaakt dat zij inderdaad gezamenlijk onderzoek gaan doen naar mensenrechtenschendingen in Tigray, in navolging van de eigen rapportage door EHRC.
Klopt het dat de situatie dusdanig ernstig is dat een groot deel van Tigray zich in de laatste fase vóór een hongersnood bevindt?
Op dit moment is in Tigray, op grond van de zogenaamde Integrated Food Security Phase Classification, nog geen inschatting gemaakt van de ernst van de voedselcrisis. Ik kan derhalve niet stellen dat een groot deel van Tigray zich in de laatste fase voor een hongersnood bevindt.
Het voortdurende conflict kent echter ernstige gevolgen. Het leidt tot het verlies van werk en inkomen, lokale markten en banken zijn in veel gebieden niet meer operationeel, oogsten gaan verloren, voedsel is schaars en voedselprijzen stijgen sterk. Tevens heeft de bevolking grote moeite om aan geld en brandstof te komen. Volgens het VN Voedselcluster, dat mede geleid wordt door het VN Wereldvoedselprogramma (WFP), hebben 3 miljoen mensen een acuut tekort aan voedsel. WFP geeft aan USD 107 miljoen nodig te hebben om in de behoeften voor voedsel in Tigray te kunnen voorzien. Met de benodigde middelen kan WFP voedsel voor één miljoen mensen kopen en distribueren. Ook kan er gespecialiseerde voedingsondersteuning geboden worden aan 875.000 kinderen en vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven.
De crisis heeft waarschijnlijk serieuze gevolgen voor de voedselzekerheid in Tigray op zowel korte als middellange termijn. Nederland heeft hier op 12 maart aandacht op gevestigd middels een schriftelijke verklaring in de VN Veiligheidsraad in het kader van een debat over het thema «Conflict en Honger».
Klopt het dat er 20.000 door de Verenigde Naties erkende Eritrese vluchtelingen van de aardbodem zijn verdwenen? Is al enigszins duidelijk wat er met hen is gebeurd?
Ik ben bekend met de zorgwekkende berichtgeving over de situatie van vluchtelingen uit Eritrea in Ethiopië, en over de vernietiging van de vluchtelingenkampen Shemelba en Hitsats, waar om en nabij 20.000 vluchtelingen stonden geregistreerd. Deze kampen worden nu door UNHCR als vernietigd beschouwd. Gezien de beperkte toegang voor humanitaire organisaties en journalisten, en de voortdurende strijd in de regio is het niet mogelijk een exact beeld te geven van het lot van deze vluchtelingen. UNHCR, bij monde van Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen Grandi, heeft aangegeven dat de VN over sterke aanwijzingen beschikt dat een onbekend aantal Eritrese vluchtelingen uit Shemelba en Hitsats is meegevoerd naar Eritrea. Dit gaat in tegen het beginsel van non-refoulement. Dit is een fundamenteel principe in het 1951 VN Vluchtelingenverdrag, waarvoor de verantwoordelijkheid ligt bij het opvangende land. Het overtreden van dit principe is een grove schending van de verplichting tot bescherming van vluchtelingen.
UNCHR geeft voorts aan dat een aantal Eritrese vluchtelingen is gevlucht naar Soedan en dat een ander deel zich schuil houdt op het platteland, vaak onder erbarmelijke omstandigheden. De Ethiopische autoriteiten pogen Eritrese vluchtelingen die als gevolg van het conflict in Tigray geen onderdak meer hebben, over te brengen naar de twee reeds bestaande vluchtelingenkampen elders in de regio.
Bent u bereid om samen met de internationale gemeenschap druk uit te oefenen op de Ethiopische en Eritrese regering om te pleiten voor een volledige en onbelemmerde toegang voor humanitaire hulp evenals de onmiddellijke en onvoorwaardelijke terugtrekking van Eritrese en alle andere buitenlandse troepen uit Tigray? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich, in samenspraak met partners binnen de internationale gemeenschap, bilateraal, in EU-verband en in de VN-Mensenrechtenraad, actief ingezet voor volledige en onbelemmerde toegang voor humanitaire hulp. Daarnaast roept Nederland op tot de terugtrekking van Eritrese troepen uit Tigray. Dit komt ook terug in de gezamenlijke verklaring die Nederland samen met Duitsland geïnitieerd heeft in de VN-Mensenrechtenraad, evenals in de Raadsconclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU van 11 maart.
De druk van de internationale gemeenschap op de Ethiopische regering op het gebied van humanitaire hulp en respect voor de mensenrechten heeft recent geleid tot specifieke toezeggingen over verbeterde toegang voor humanitaire hulpverleners, journalisten en onderzoekers naar mensenrechtenschendingen. Met name de toezegging dat humanitaire actoren nu geen toestemming meer hoeven te vragen maar slechts een meldingsplicht hebben bij het Ministry of Peace om zich in Tigray te kunnen verplaatsen is een stap in de goede richting. Nederland zal zich er in internationaal verband, alsmede in bilaterale contacten met de Ethiopische regering, sterk voor maken dat deze toezeggingen daadwerkelijk tot resultaat leiden, namelijk dat humanitaire hulp alle inwoners van Tigray bereikt en dat onafhankelijk onderzoek gedaan wordt naar mensenrechtenschendingen.
Is er binnen de Verenigde Naties gesproken over het stationeren van blauwhelmen in de conflictgebieden? En zo nee, is dit een voorstel waar Nederland zich hard voor kan maken?
Binnen de Verenigde Naties heeft de VN-Veiligheidsraad het mandaat om over een VN-vredesmissie, inclusief het stationeren van blauwhelmen, te beslissen. Hoewel individuele leden van de Veiligheidsraad de situatie in Ethiopië hebben aangekaart, is de huidige crisis nog niet formeel geagendeerd. Er is derhalve binnen de Verenigde Naties nog niet gesproken over een eventuele vredesmissie in Tigray.
Nederland zet zich allereerst in voor een politieke oplossing van het conflict in Tigray, waarbij het kabinet een belangrijke rol voor de Afrikaanse Unie ziet. Een eventuele discussie over het initiëren van een VN-vredesmissie zou op dit moment de mogelijkheid tot het vinden van een politieke oplossing niet bevorderen.
Wordt er binnen internationale fora gewerkt aan het opzetten van mechanismen voor bewijsvergaring, zodat bewijsmateriaal van mensenrechtenschendingen in de Tigray regio niet verloren gaat? En zo nee, kunt u met dit voorstel komen?
Ja, op dit moment wordt gesproken over mechanismen voor bewijsvergaring als onderdeel van onderzoeken door EHRC en door OHCHR. De eerste prioriteit voor Nederland in deze discussie is onmiddellijke toegang voor onafhankelijke onderzoekers tot de Tigray regio zodat bewijsmateriaal niet verloren gaat. Dit moet ervoor zorgen dat dat in de toekomst verantwoording afgelegd zal worden voor mensenrechtenschendingen. Nederland is hierover samen met gelijkgestemde landen in overleg met OHCHR.
Bent u bereid te pleiten voor een onafhankelijk onderzoek om vermeende oorlogsmisdaden van alle betrokken partijen te onderzoeken?
Ja, een onafhankelijk onderzoek om vermeende oorlogsmisdaden te onderzoeken, met actieve betrokkenheid van de OHCHR, is van groot belang. Nederland heeft daar ook voor gepleit in de VN-Mensenrechtenraad in de bovengenoemde verklaring en binnen de EU. Nu de Ethiopische regering toegang voor onderzoek, inclusief door internationale organen, heeft toegezegd zal het kabinet de uitwerking daarvan in de praktijk nauwgezet opvolgen.
Het bericht dat Erdogan volgens uitgelekt vertrouwelijk NCTV-rapport een grote rol speelt bij de opkomst van het salafisme in Nederland. |
|
Femke Merel Arissen (Splinter) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geheime «Turkije analyse» NCTV lekt uit: Grote rol Erdogan bij opkomst salafisme in Nederland» in HP/De Tijd?1
Daar ben ik bekend mee.
Bent u bekend met de inhoud van het vertrouwelijke rapport «Ontwikkeling van het salafisme onder Turken – de invloed in Nederland» van de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid (NCTV) en zo ja, sinds wanneer?
Ik ben op de hoogte van het bestaan van de conceptanalyse.
Klopt het dat de NCTV het rapport onder meer wil gebruiken om gemeenten die in contact staan met Turks-Nederlandse organisaties, vertrouwelijk te waarschuwen voor de opkomst van het salafisme in Nederland?
Zoals in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 17 februari jl.3 is aangegeven betrof het in dit geval een onvoldragen conceptversie van een departementaal-vertrouwelijke analyse, die uiteindelijk bedoeld was om professionals binnen de rijksoverheid en lokale overheden te informeren.
Had u het NCTV-rapport, al dan niet vertrouwelijk, met de Kamer willen delen, en zo ja, wanneer had u dat willen doen, en zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de aanbiedingsbrief wordt uw kamer geïnformeerd wanneer een voldragen analyse gereed is.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken het rapport vertrouwelijk wil houden, omdat er gewezen wordt op het belang van de Turkijedeal en de vrees bestaat dat publicatie mogelijk zal leiden tot escalatie in de relatie met Turkije, omdat de NCTV-analyse door Turkije zal worden gezien als een rechtstreekse aanval op president Erdogan?
In algemene zin geldt dat er in de relatie tussen Nederland en Turkije ruimte is voor constructieve samenwerking, maar ook voor het benoemen van zaken waar we het niet over eens zijn of waarover zorgen bestaan. Hierbij wordt altijd meegewogen hoe Nederlandse belangen zo effectief mogelijk kunnen worden behartigd.
Hoe beoordeelt u het feit dat er in het vertrouwelijke NCTV-rapport melding wordt gemaakt van een politiek gevoelige kwestie die volgens de NCTV kan raken aan de Nederlandse Nationale Veiligheid, omdat vitale belangen zoals de sociale en politieke stabiliteit in het geding komen?
In algemene zin geldt dat voor het definiëren van (potentiële) dreigingen voor de Nederlandse nationale veiligheid de NCTV beoordeelt of één of meer van de nationale veiligheidsbelangen worden bedreigd. Als het gaat om het veiligheidsbelang «sociale en politieke stabiliteit», betreft dit het ongestoord functioneren van de Nederlandse maatschappij, waarin individuen en groepen mensen goed met elkaar kunnen samenleven binnen de verworvenheden van de Nederlandse democratische rechtstaat en de daarin gedeelde waarden. Ook de politieke besluitvorming dient ongestoord te kunnen functioneren. Door structurele aantasting van de sociale-politieke stabiliteit kan de nationale veiligheid in het geding komen4.
Deelt u de zorgen van de NCTV over de islamistische koers van de Turkse president Erdogan, namelijk het uitvoering geven aan een bewuste islamiseringsstrategie waarin door Erdogan ruimte wordt gegeven aan salafistische, soms jihadistische organisaties, die tevens invloed hebben op Turks-Nederlandse instellingen in ons land en op Nederlandse Turken?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe beoordeelt u de analyse van de NCTV dat een deel van de Turkse gemeenschap in Nederland kwetsbaar is voor beïnvloeding vanuit Turkije, omdat Turkije de Nederlandse Turken beschouwt als onderdanen en veel Turkse Nederlanders zich nauw betrokken voelen met het land?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe groot is het deel van de Turkse gemeenschap dat kwetsbaar is voor beïnvloeding vanuit Turkije en welke mogelijkheden ziet Nederland om deze groep te beschermen voor beïnvloeding?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe beoordeelt u de analyse van de NCTV dat de toenemende intensiteit van Erdogans religieuze boodschappen en activiteiten haat kunnen zaaien onder Nederlandse Turken en ervoor kan zorgen dat zij zich afkeren van de Nederlandse democratie?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Zie aanbiedingsbrief.
Wat vindt u van de conclusie dat bepaalde boodschappen van Erdogan ertoe kunnen leiden dat groepen in Nederland tegenover elkaar komen te staan, onderling botsen, en dat dit kan gelden voor Nederlandse Turken onderling, maar ook voor Nederlandse Turken en «autochtone» Nederlanders, en dit in het uiterste geval kan leiden tot aantasting van de sociale en politieke stabiliteit en daarmee raken aan aspecten van de Nederlandse nationale veiligheid?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
In hoeverre zijn de verschillende factoren die geleidelijk een gewijzigd islamitisch landschap hebben gecreëerd binnen de Nederlands Turkse gemeenschap, en in het NCTV-rapport benoemd worden, nieuw voor u?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Gezien dit rapport en de bevindingen, hoe beoordeelt u nu uw lovende toespraak over de betrekkingen met Turkije op de Turks-Nederlandse Wittenburgconferentie van 27 januari 2021?
Op de inhoud van de conceptanalyse kan niet worden ingegaan. Het kabinet hecht belang aan de bilaterale relatie met NAVO-Bondgenoot Turkije. Met Turkije wordt samengewerkt op voor Nederland belangrijk terreinen als migratie, economie en veiligheid, waaronder terrorismebestrijding. Dankzij de duurzame bilaterale relatie, kunnen Nederland en Turkije elkaar, o.a. in het kader van de reguliere Wittenburgconferentie, spreken over zowel zaken waarin wordt samengewerkt, als over zaken waarover we het niet eens zijn of waarover zorgen bestaan.
Gezien het feit dat de Turkse Minister u «vriend» noemde tijdens bovengenoemde conferentie, hoe beoordeelt u deze «vriendschap» in het licht van de reconstructie van de NCTV waarin omschreven wordt dat Erdogan tussen 2002 en 2015 tegelijkertijd twee agenda’s uitvoerde, namelijk ten eerste een toenadering tot het Westen en het verwerven van steun van EU-landen en ten tweede het onverminderd doorzetten van de islamisering van Turkije?
Zie antwoord op vraag 13.
Wat vindt u ervan dat, 100 jaar na de oprichting van de Turkse staat, Erdogan volgens de NCTV zichzelf naar voren wil schuiven als de «wereldwijde leider van de soennitische moslims» en tevens de ambitie zou hebben om in 2023 Turkije uit te roepen als Islamitische Staat?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe verhoudt deze verontrustende boodschap van de NCTV over de invloed van Erdogans islamiseringsstrategie op Nederlandse Turken zich tot de belangen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een vriendschappelijke relatie met het Turkije van president Erdogan te onderhouden?
Zie antwoord op vraag 13.
Hoe kan Nederland de betrekkingen met Turkije proberen inniger te maken, terwijl datzelfde Turkije en president Erdogan in het bijzonder, salafistische, zelfs jihadistische groeperingen actief steunt, hun invloed doet toenemen in Nederland en deze groeperingen allen streven naar «theocratie in de vorm van invoering van de sharia en een islamitische staat»?
Zie antwoord op vraag 13.
Denkt u dat het goed is voor de Nederlandse samenleving, de democratie en de veiligheid als u als Minister van Buitenlandse Zaken in het openbaar lovende woorden spreekt over de samenwerking en betrekkingen met Turkije en ondertussen de Tweede Kamer volledig in het donker houdt over hoe ernstig de situatie in werkelijkheid is, waardoor de parlementaire controle op het regeringsbeleid onmogelijk wordt gemaakt en democratie-ondermijnende salafistische en zelfs jihadistische krachten vrij spel krijgen?
Zie antwoord op vraag 13.
Hoe beoordeelt u het mogelijke verband dat de NCTV legt tussen de antiwesterse retoriek van Erdogan en de terroristische aanslag op de tram in Utrecht in 2019 waarbij vier doden vielen?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Wat doet Nederland om het lid van de jihadistische Kaplan groep te stoppen die door de NCTV is geïdentificeerd als een broer van Gökmen T., de man die op 18 maart 2019 de terroristische aanslag pleegde op de tram in Utrecht?
Zoals gebruikelijk kan ik niet ingaan op individuele zaken.
Herinnert u zich de inhoud van de verklaringen die Gökmen T. gaf voor zijn daden, namelijk dat hij de aanslag pleegde vanwege zijn geloof, hij geen democraat is en daarom de rechtbank niet wenste te erkennen, dat hij tevens geen spijt betuigde en zichtbaar genoot van de pijn en het verdriet van de slachtoffers en nabestaanden?
Ik ben bekend met het verloop van de rechtszaak van Gökmen T.
Hoe is het mogelijk dat een broer van jihadist Gökmen T. nog op vrije voeten is en samen met andere gelijkgestemden de kans krijgt om de jihadistische Kaplan beweging nieuw leven in te blazen met online-activiteiten vanuit Nederland?
Ik kan niet ingaan op individuele zaken. Op landelijk niveau zet de overheid zich, samen met het bedrijfsleven, in om terroristische en extremistische uitingen, zowel online als offline, geen vat te laten krijgen op de samenleving. De Internet Referral Unit (IRU) bij de politie ondersteunt deze aanpak door het signaleren en het verzoeken tot verwijderen van terroristische content. Ook kan het Openbaar Ministerie- al dan niet na een aangifte of melding – een onderzoek starten en zo nodig tot vervolging over gaan indien er strafbare feiten zijn gepleegd op het internet. In december 2020 is een politiek akkoord bereikt over de EU-verordening Terrorist Content Online (TCO). Het doel van deze verordening is om de verspreiding van terroristisch materiaal op het internet tegen te gaan. De verordening vult de op vrijwilligheid gebaseerde samenwerking aan met een verplichting voor bedrijven om actief te bevorderen dat hun platformen worden geschoond van terroristische content. Deze verordening maakt het mogelijk internetbedrijven te verplichten om terroristische content binnen een uur te verwijderen. Er wordt een autoriteit opgericht die toezicht zal houden op de uitvoering van de maatregelen uit de verordening.
Wat vindt u van, zoals de NCTV dat noemt, de «vrijage» van Erdogan met radicale bewegingen als IBDA/C en Kaplan, waarvan de banden met de jihadist Gökmen T. zijn aangetoond, zowel familiair als ideologisch?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe voorkomt u dat de Milli Görüş-jongeren gaan radicaliseren, nu de NCTV signaleert dat Milli Görüş overwegend politiek salafistische propaganda voert en dat deze groep de laatste jaren aan het groeien is in Nederland, met waarschijnlijk enkele duizenden aanhangers?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
In hoeverre heeft de regering het gemeenschappelijke doel van het vormen van een moslimgemeenschap «Ummah» in het vizier, namelijk, volgens de NCTV, de vorming van één islamitische wereldgemeenschap en salafisme voor alle moslims in Nederland, waarvoor Marokkaanse en Turkse salafisten steeds vaker de banden aanhalen en traditionele nationale of culturele verschillen naar de achtergrond verdwijnen ter bevordering van dit hogere doel?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Sinds wanneer is de regering ervan op de hoogte dat de Turks-Nederlandse salafisten beschikken over grote mogelijkheden en middelen in Nederland en dat dit voor een groot deel te danken is aan de sterke band tussen Milli Görüş en de Moslimbroederschap en politiek salafisme?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Sinds wanneer is de regering ervan op de hoogte dat de Turks-Nederlandse salafisten kunnen beschikken over de verworven capaciteiten van Milli Görüş, zoals het netwerk, een goede naam bij sommige overheidsinstanties, de structuur, kennis van Nederland, ervaring met de Nederlandse cultuur, beheersing van de Nederlandse taal, een groot aantal locaties, onlineaccounts en pagina’s en ideologisch onderlegde imams en theologen?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Wat vindt u ervan dat de basisideologie van Milli Görüş een gunstig vertrekpunt blijkt te zijn richting salafisme, een weg die volgens de NCTV door een deel van de Milli Görüş jongeren en imams wordt ingeslagen?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Welke overheidsorganisaties werken op dit moment, of werkten in het recente verleden, samen met de Milli Görüş beweging en kunt u verhelderen hoe deze beweging een goede naam en een stevig netwerk op heeft kunnen bouwen zoals de NCTV beschrijft?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Bent u bekend met het jaarverslag van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) uit het jaar 2000 waarin de BVD waarschuwt voor de aanhangers van de Milli Görüş en de Kaplanbeweging door te stellen: «De ruim 280.000 Turken in Nederland zijn op velerlei wijze met hun land van herkomst verbonden. Zowel in familieverband als in de sfeer van religie, politieke en economie onderhouden Turken in Nederland contacten met Turkije. De schaduwzijde hiervan is dat Nederland wordt geconfronteerd met conflicten uit het land van herkomst, zoals de polarisatie tussen de Turkse seculiere overheid en aanhangers van een politiek religieuze opvatting (zoals Milli Görüş en de Kaplan-beweging)»?
Ja, ik ben bekend met het jaarverslag.
Wat heeft u in de afgelopen 21 jaar gedaan tussen het uitbrengen van het jaarverslag van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) in 2000 en deze vertrouwelijke Turkije analyse van de NCTV om de invloed van salafisme in Nederland en de organisaties waaraan zij hun groeiende invloed ontlenen terug te dringen?
In algemene zin geldt dat in de Nederlandse samenleving ruimte is voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Dit betekent dat mensen de vrijheid hebben hun eigen keuzes te maken binnen de kaders van de democratische rechtsorde. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Zoals aangegeven in de POCOB Kabinetsreactie d.d. 23 november 2020 herkent en deelt het kabinet de zorgen van de POCOB aangaande de groeiende invloed in Nederland van een kleine groep personen en groepen, die vanuit bepaalde fundamentalistische leerstellingen strafbaar en/of – vanuit het perspectief van de democratische rechtsorde – problematisch gedrag vertonen dan wel aanzetten tot problematisch gedrag. Het kabinet acht het onwenselijk dat sommige salafistische aanjagers proberen hun opvattingen op een soms intimiderende manier over te brengen aan moslims die een andere interpretatie van de islam aanhangen. Zij beperken andere moslims daarbij in het uitoefenen van hun grondwettelijke vrijheden. Tevens kan dit bijdragen aan de vervreemding van moslims, vaak jongeren, van de Nederlandse samenleving.
Om ongewenste maatschappelijke effecten het hoofd te bieden hanteert het kabinet een integrale aanpak zoals beschreven in de »Beleidsreactie op de Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen» van 23 november 2020.
Herinnert u zich nog de vraag van Van Toorenburg (CDA) tijdens het debat over de financiering van moskeeën vanuit het buitenland («Dat hele beeld, een soort vrijstaatje Turkije in Nederland, in onze religieuze huizen. Wat doet het kabinet daar nou eigenlijk tegen?») en uw antwoord («Nou, daar acteert het kabinet op als het in strijd is met de Nederlandse wet. Ik hoef mevrouw Van Toorenburg niet uit te leggen dat de godsdienstvrijheid in Nederland heel ver gaat. Dus als er in een godsdiensthuis, in dit geval door een door Diyanet betaalde imam, zaken gezegd worden, dan hoeven wij het daar niet per se mee eens te zijn, maar de Nederlandse overheid kan optreden als dat in strijd is met Nederlandse wet- en regelgeving.» En: «Maar ook politieke meningen waar mevrouw Van Toorenburg of ik, of wij allebei, het niet mee eens zijn, geven een overheid nog niet het recht om in te grijpen. Het kan geen verrassing zijn als ik dat zeg.»)?
Ja.
Betekenen uw antwoorden geciteerd in bovenstaande vraag dat er niet opgetreden kan en zal worden tegen de mogelijke radicalisering binnen de 150 Diyanet moskeeën indien, zoals de NCTV beschrijft, «het beeld, dat momenteel bij bepaalde afdelingen van Diyanet-jongeren te zien is, het standaardbeeld wordt van de hele jeugdafdeling van Diyanet» en «Nederland op termijn te maken [kan] krijgen met het risico dat een groter wordende groep Turkse jongeren radicaliseert»?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Indien uw antwoord op voorgaande vraag ontkennend luidt, hoe zal er opgetreden worden tegen mogelijke radicalisering binnen Diyanet moskeeën?
Zie antwoord vraag 33.
Wilt u deze vragen één voor één en binnen de beantwoordingstermijn van drie weken, dus uiterlijk 8 maart 2021, beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De versoepeling van het urencriterium in 2020 als fiscale coronasteunmaatregel |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u toelichten wat de versoepeling van het urencriterium in 2020 als fiscale coronasteunmaatregel inhoudt?
Ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting kunnen onder voorwaarden aanspraak maken op verschillende ondernemersfaciliteiten. Op sommige van deze ondernemersfaciliteiten, zoals de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek en de oudedagsreserve, kan uitsluitend aanspraak worden gemaakt als aan het zogenoemde urencriterium wordt voldaan. Aan dit urencriterium wordt in het algemeen voldaan wanneer de ondernemer ten minste 1.225 uren per kalenderjaar besteedt aan werkzaamheden voor zijn onderneming. Het is denkbaar dat ondernemers door de coronacrisis minder of geen werkzaamheden voor hun onderneming(en) kunnen verrichten. Hierdoor is het denkbaar dat ondernemers die andere jaren aan het urencriterium hebben voldaan, in 2020 niet voldoende uren aan hun onderneming kunnen besteden, waardoor niet wordt voldaan aan het urencriterium.
Het feit dat ondernemers als gevolg van de coronacrisis bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen, vind ik onwenselijk. Daarom heb ik goedgekeurd dat in 2020 voor de periode van 1 maart tot 1 oktober de ondernemer geacht wordt ten minste 24 uur per week (en voor de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid 16 uur) aan de onderneming(en) te hebben besteed, ongeacht het aantal werkelijk aan de onderneming(en) bestede uren. Voor ondernemers die seizoengebonden werkzaamheden verrichten en die normaliter in de periode van 1 maart tot 1 oktober een piek hebben in het aantal uren dat ze besteden aan de onderneming(en), wordt geacht een gelijk aantal uren te zijn besteed in dezelfde periode in 2020 als het aantal uren dat is besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019. De ondernemer kan in dat geval met behulp van zijn administratie bepalen hoeveel uren hij aan de onderneming heeft besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019.
Kunt u toelichten wat de achtergrond is geweest van deze versoepeling?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten waarom deze versoepeling niet meer van toepassing is in het laatste kwartaal van 2020?
In 2020 gold de versoepeling van het urencriterium in de periode van 1 maart tot 1 oktober. Zoals hiervoor aangegeven vind ik het feit dat ondernemers als gevolg van de coronacrisis bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen, onwenselijk. Door deze versoepeling hoeven ondernemers gedurende een aanzienlijk deel van de crisis slechts beperkte tijd aan hun onderneming te besteden om aanspraak te maken op fiscale ondernemersfaciliteiten. Met de versoepeling is echter niet bedoeld dat ondernemers die onder normale omstandigheden (geen coronacrisis) onvoldoende uren aan hun onderneming(en) besteden profijt hebben van deze versoepeling en aanspraak zouden kunnen maken op bepaalde ondernemersfaciliteiten.
Voor het urencriterium wordt aangesloten bij het kalenderjaar. Door de versoepeling in 2020 tevens van toepassing te laten zijn in het laatste kwartaal van 2020, zou de versoepeling tot gevolg hebben dat ook ondernemers aan het urencriterium zullen gaan voldoen, die daar in andere jaren niet aan hebben voldaan. Immers, zo zou bijvoorbeeld een ondernemer aan het urencriterium voldoen wanneer hij in januari en februari 2020 circa 170 uren aan zijn onderneming heeft besteed, maar overigens normaliter niet op jaarbasis 1.225 uur aan zijn onderneming besteedt. Ik acht het derhalve niet gewenst de versoepeling met terugwerkende kracht ook van toepassing te laten zijn op het laatste kwartaal van 2020.
De versoepeling van het urencriterium in 2021 geldt in de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021. Op basis van de reeds uiteengezette redenen ten aanzien van de versoepeling van het urencriterium in de periode 1 maart 2020 tot en met 1 oktober 2020, acht ik de versoepeling in het eerste half jaar van 2021 gewenst.
Kunt u toelichten waarom in de zomer de versoepeling wel gold en waarom u ervoor heeft gekozen dit niet meer te continueren in het laatste kwartaal van 2020? Kunt u toelichten waarom u het gepast vindt de versoepeling toe te passen in het eerste half jaar van 2021? Deelt u de mening dat het zeer terecht is de versoepeling toe te passen in het eerste half jaar van 2021? Waarom is dat laatste kwartaal van 2020 zo afwijkend?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat er nog steeds ondernemers in bepaalde sectoren zijn die niet of nauwelijks kunnen werken? En dat dit ook het geval is geweest in het laatste kwartaal van 2020?
Ik erken dat er door de coronacrisis ondernemers zijn die momenteel in bepaalde sectoren niet of nauwelijks kunnen werken. Overigens is het goed mogelijk dat ondernemers tijdens een lockdown nog veel tijd besteden aan de onderneming, al zijn de werkzaamheden die ze verrichten mogelijk anders van aard (zoals onderhouds- en verbeteringswerkzaamheden, ontwikkelen/verbeteren website, het treffen van maatregelen waardoor aan de coronavoorwaarden wordt voldaan of administratieve werkzaamheden). Dit geldt tevens voor het laatste kwartaal van 2020. Daarnaast erken ik dat lockdownmaatregelen van kracht zijn geweest in het laatste kwartaal van 2020. Of een ondernemer in het jaar 2020 aan het urencriterium voldoet, hangt af van de feiten en omstandigheden van een specifiek geval. Er is geen inzicht in hoeveel ondernemers, die onder normale omstandigheden in 2020 aan het urencriterium zouden voldoen, van een uitbreiding van een versoepeling naar het laatste kwartaal van 2020 zouden hebben geprofiteerd.
Erkent u dat deze ondernemers vanwege de lockdownmaatregelen niet in aanmerking komen voor de fiscale faciliteiten die zij wel hadden kunnen gebruiken wanneer er geen sprake zou zijn van een lockdown? Erkent u dat er ook lockdownmaatregelen van kracht zijn geweest in het laatste kwartaal van 2020?
Zie antwoord vraag 5.
Weet u hoeveel ondernemers getroffen zijn door het terugdraaien van de versoepeling per oktober 2020?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te overwegen de versoepeling met terugwerkende kracht ook van toepassing te laten zijn op het laatste kwartaal van 2020?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Nog steeds geen onderzoek Sarah' |
|
Kelly Regterschot (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Nog steeds geen onderzoek Sarah»1 en heeft u kennisgenomen van de casus Kralingse Kerklaan?
Ja. Het betreft een bericht over een verschrikkelijk incident waarbij een Amerikaanse studente in 2018 om het leven is gekomen.
Heeft een rijksinspectie onderzoek gedaan naar de steekpartij op 12 december 2018 die Sarah Papenheim het leven kostte? Zo ja, wat waren de conclusies? Zo nee, waarom hebben de rijksinspecties afgezien van onderzoek?
Onderstaand zal ik eerst ingaan op de wijze waarop het toezicht is georganiseerd alvorens ik inga op de specifieke casus.
Het organiseren en uitvoeren van het toezicht op de Wmo 2015 is een lokale aangelegenheid. Het is mijn verantwoordelijkheid om, via de jaarlijkse rapportages van de IGJ, erop toe te zien of en hoe deze verantwoordelijkheid door gemeenten wordt ingevuld. Gemeenten zijn daarbij op grond van de Wmo 2015 verplicht een toezichthouder aan te stellen. Deze heeft in ieder geval de wettelijke opdracht toezicht te houden op een kwalitatief goede uitvoering van het lokale Wmo-beleid, dat wordt bepaald door het college van B&W en de gemeenteraad. De Wmo 2015 (artikel 3.4, lid 1) verplicht aanbieders op hun beurt om calamiteiten en geweld bij de verstrekking van de voorziening te melden bij de toezichthouder. In de wet is daarbij een definitie opgenomen voor «calamiteit» en «geweld bij de verstrekking van een voorziening». Volgens het eerste lid van artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 is een calamiteit een «niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid». In hetzelfde artikel is ook de definitie van «geweld bij de verstrekking van een voorziening» opgenomen. Beide definities beschrijven de reikwijdte van schade die cliënt moet hebben opgelopen.
In het samenwerkingsverband TSD werken vier rijksinspecties samen2. Zij richten zich op de vraag of ze in de praktijk kunnen zien of het stelsel van zorg en ondersteuning in het sociaal domein werkt zoals beoogd (bijvoorbeeld bij de aanpak van multiprobleemhuishoudens). Daarbij wordt het toezicht integraal benaderd. Daarnaast hebben toezichthouders van de rijksinspecties en het Wmo-toezicht de mogelijkheid om in specifieke gevallen samen te werken. Er is hiervoor een afsprakenkader en een draaiboek gemaakt3.
Specifiek ten aanzien van de casus in Rotterdam kan ik het volgende melden.
Deze casus heeft geleid tot een rapport van de Rotterdamse Zorgconsul en een strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie (OM). Wanneer het OM in het strafrechtelijk onderzoek stuit op mogelijke tekortkomingen in de zorg, dan kan dit bij de IGJ – een van de vier rijksinspecties – gemeld worden. Dat is in deze casus niet gebeurd. De IGJ heeft daarnaast geen melding ontvangen van andere partijen en heeft geen grond gezien om dit incident verder te onderzoeken.
Verder heeft gemeente Rotterdam bij TSD en het Toezicht Wmo Rotterdam-Rijnmond het verzoek neergelegd om een calamiteitenonderzoek te doen naar aanleiding van deze casus, terwijl de zorgconsul dit reeds had onderzocht. Na overleg met de gemeente Rotterdam, het Toezicht Wmo Rotterdam-Rijnmond en TSD, is gebleken dat in deze casus de cliënt geen schade heeft opgelopen zoals bedoeld in de Wmo 2015. In deze gebeurtenis was het slachtoffer geen cliënt. Daarom hebben het Toezicht Wmo Rotterdam-Rijnmond en TSD geconcludeerd dat in deze casus voor het Wmo-toezicht geen wettelijke basis is een calamiteitenonderzoek te starten. De Staatssecretaris van VWS en ik delen deze opvatting.
Wat wel tot mogelijkheden behoorde was een onderzoek naar het functioneren van het lokale stelsel in Rotterdam naar aanleiding van deze casus. TSD en Toezicht Wmo Rotterdam-Rijnmond hebben hiervoor een voorstel gedaan aan de gemeente Rotterdam. Bij dergelijke verschrikkelijke gebeurtenissen is het goed dat breder gekeken wordt naar de wijze waarop het lokale stelsel van zorg en ondersteuning is ingericht en functioneert. De wens van de gemeente Rotterdam was echter om een calamiteitenonderzoek te doen specifiek naar de casus Kralingse Kerklaan en daarin de politieverhoren die zijn afgenomen te betrekken. Echter, dit strafrechtelijke onderdeel is met name voorbehouden aan het OM en niet aan de betreffende toezichthouders.
Klopt het dat de landelijke inspecties zoals Toezicht Sociaal Domein (TSD) en Toezicht Wmo alleen een calamiteitenonderzoek kunnen uitvoeren als de cliënt schade heeft opgelopen? Kan u toelichten wat wordt verstaan onder schade?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre missen landelijke inspecties zoals TSD en Toezicht Wmo wettelijke bevoegdheden om een casus zoals de Kralingse Kerklaan onafhankelijk en domeinoverstijgend te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden zijn er voor gemeenten om – in het geval van ernstige incidenten waarbij personen met verward gedrag die al wel bekend zijn bij gemeente of wijkteam, maar geen cliëntrelatie hebben met een ggz-instelling of medische instantie vanuit een behandelrelatie (Zorgverzekeringswet/Wet langdurige zorg) – op casusniveau onafhankelijk onderzoek te laten verrichten?
De gemeente kan altijd een onafhankelijk onderzoek op casusniveau laten uitvoeren. Daarnaast kunnen gemeenten in hun beleid risicogestuurd toezicht organiseren. Zo verricht het Toezicht Wmo Rotterdam-Rijnmond onafhankelijk (risicogestuurde) onderzoeken naar de verlening van ondersteuning in het kader van de Wmo naar zorgaanbieders, wijkteams en gemeenten. Dit betreft ondersteuning aan kwetsbare personen die hiervoor zichzelf melden bij de gemeente en/of op vrijwillige basis deze ondersteuning (bemoeizorg) ontvangen.
Vindt u het belangrijk dat ernstige incidenten in het sociaal domein door een onafhankelijke en deskundige instantie – op casusniveau – onderzocht kunnen worden? Zo ja, welke instantie zou dit dan moeten doen en wat is ervoor nodig om dit te borgen in de wet? Zo nee, waarom niet?
De huidige wettelijke kaders voorzien hier al in. Gemeenten zijn onder meer verantwoordelijk voor de Wmo 2015, de Jeugdwet, de Participatiewet en de Wet op de Schuldhulpverlening. Het toezicht is per wet anders bepaald door de wetgever. Iedere toezichthouder heeft eigen taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden op bijvoorbeeld het terrein van kwaliteit, rechtmatigheid en veiligheid. Als sprake is van een incident hebben de verschillende toezichthouders, zoals eerder aangegeven, de mogelijkheid met elkaar samen te werken.
Rillen in een gasloos huis |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bewoners gasloze woningen Meijhorst in de kou: «We voelen ons proefkonijnen»»?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat de energietransitie – waaronder gasloos wonen – zou leiden tot een comfortabeler huis én lagere energielasten? Zo ja, hoe is het dan in ’s hemelsnaam mogelijk dat huurders van gasloos gemaakte woningen in de Nijmeegse wijk Meijhorst al dagenlang in de kou zitten én hun energierekening flink zien stijgen? Kunt u aan deze mensen uitleggen hoe «comfortabel» u dit vindt?
In het krantenartikel wordt een erg vervelende situatie geschetst. Juist ten tijde van kou is het belangrijk dat woningen voldoende verwarmd kunnen worden.
De gemeente Nijmegen en de woningcorporatie Portaal hebben aangegeven over deze woningen geen meldingen te hebben ontvangen van de bewoners die zich in de media hebben uitgesproken. Wel heeft Portaal naar aanleiding van de berichtgeving in de media contact opgenomen met de desbetreffende bewoners om eventuele problemen zo spoedig mogelijk te kunnen verhelpen. Hierbij heeft Portaal aangegeven dat zij de bewoners zeer serieus neemt en hen de komende tijd zal bezoeken om een helder beeld van de situatie te krijgen. Ik heb dan ook niet de indruk dat woningcorporatie Portaal de oorzaak op bewoners probeert af te wentelen.
Wat vindt u ervan dat deze huurders handdoeken aan de binnenkant van de deuren moeten leggen om de kou enigszins tegen te gaan, nog geen half uur warm water per dag hebben en de thermostaat letterlijk dag en nacht aan moeten laten staan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Portaal de oorzaak van deze ellende op de bewoners probeert af te wentelen met teksten als: «Mensen die een raam of deur open hebben gehad, krijgen de ruimte lastig weer op temperatuur»? Gaat u en/of de woningcorporatie de problemen onmiddellijk oplossen? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de problemen rond de energietransitie zich blijven opstapelen en dit allesbehalve getuigt van «haalbaar en betaalbaar», zoals u altijd beweert? Deelt u de mening dat bewoners, die deze duurzaamheidswaanzin moeten ondergaan, keihard voor de gek worden gehouden?
Deze mening deel ik niet. Klimaat- en energiebeleid wordt ingezet en uitgevoerd in lijn met de afspraken uit het Klimaatakkoord. Een haalbare en betaalbare energietransitie is uitgangspunt bij dat beleid. Daartoe heeft het kabinet meerdere maatregelen genomen zoals het Nationaal Warmtefonds, de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE), de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH) en de Regeling Reductie Energiegebruik Woningen (RREW).
Bent u op de hoogte van het onderzoek van Ecorys, waaruit blijkt dat het aantal energiearme huishoudens zal stijgen van 650.000 naar 1.500.000 huishoudens in 2030 als direct gevolg van uw besluit om alle woningen van het gas af te halen? Deelt u de conclusie dat de energietransitie huishoudens regelrecht de energiearmoede in jaagt? Wanneer stopt u hiermee?
Ik ben op de hoogte van het Ecorys onderzoek, maar ik deel bovenstaande conclusie niet. Het Ecorys-rapport dateert van februari 2019 en komt op basis van een aantal veronderstellingen tot de conclusie dat de groep energiearme huishoudens zal groeien naar 1,5 mln. in 2030. Als onderdeel van het Klimaatakkoord zijn belastingmaatregelen aangekondigd ten gunste van huishoudens. Deze maatregelen zijn hierin nog niet meegenomen. Juist door deze maatregelen profiteren huishoudens met een lager inkomen relatief het meest en, zoals ook aangegeven in de conclusie van het Ecorys-rapport, zal het aantal energiearme huishoudens dan naar verwachting lager uitvallen.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Uit het rapport van het PBL »Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt overigens dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent.
Deelt u de conclusie dat er niets gaat boven een oude, vertrouwde gasaansluiting?
Deze conclusie deel ik niet. De energietransitie is onderdeel van de afspraken zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord. Duurzame warmte en isolatie zijn een belangrijk onderdelen van het behalen van de doelen.
Kwetsbaarheden in de cybersecurity van scanners in de Rotterdamse haven |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Scanners in Rotterdamse haven broos voor Chinese spionage»?1
Ja.
Bent u voorts bekend met het bericht «Veiligheidsdiensten slaan alarm wegens Chinese cyberdreiging»?2
Ja.
Wat is uw appreciatie van de gezamenlijke waarschuwing van de AIVD, MIVD en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) in het FD artikel dat digitale spionage uit China een onmiddellijke dreiging vormt voor de Nederlandse economie en dat de vitale infrastructuur regelmatig doelwit is van cyberaanvallen? Deelt u deze zorgen?
Digitale spionage is een belangrijke dreiging voor de nationale veiligheid, zoals beschreven in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA)3. Om de weerbaarheid tegen deze dreiging te vergroten werkt de Minister van Justitie en Veiligheid samen met partners binnen en buiten de overheid aan de aanpak statelijke dreigingen4. Onderdeel van deze aanpak is dat zowel op nationaal als op EU-niveau maatregelen worden genomen om de weerbaarheid van de vitale infrastructuur te versterken. In het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de genoemde Kamerbrief komt deze dreiging, en de maatregelen die we hier tegen nemen, uitgebreid aan bod.
Klopt het dat de helft van de grote scanners in de Rotterdamse haven zijn geleverd door het Chinese bedrijf Nuctech? Zo ja, hoe verhoudt dit gegeven zich tot uw antwoord op vraag 3?
Ja, in de Rotterdamse haven zijn zeven grote ladingscanners geïnstalleerd, waaronder vier van Nuctech. Douane Nederland (hierna: de Douane) besteedt structureel – ongeacht welke leverancier scan apparatuur levert – aandacht aan de bescherming en beveiliging van gegevens. Tevens laat de Douane een externe audit uitvoeren op de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting, om te verzekeren dat de scan- en detectieprocessen zo veilig mogelijk zijn ingericht. De opdracht voor dit onderzoek is in september geïnitieerd nadat de Douane signalen ontving over de Nuctech scanners en het onderzoek zal in maart starten. Het doel van het onderzoek is om inzicht te verschaffen in het niveau van de informatiebeveiliging van de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting. Ook wil de Douane geïnformeerd worden over mogelijke risico’s en advies over eventuele mitigerende maatregelen. Verwacht wordt dat de resultaten van het onderzoek in de zomer beschikbaar zijn. Daarnaast wordt in samenspraak met andere relevante overheidspartijen aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarin de resultaten van deze externe audit worden meegenomen.
Vindt u het wenselijk om in de vitale infrastructuur gebruik te maken van Chinese leveranciers? Zo ja, welke veiligheidswaarborgen zijn er om Chinese leveranciers te screenen?
Een open economie, een open wetenschappelijk klimaat en vrijhandel liggen sinds jaar en dag aan de basis van het Nederlandse verdienvermogen en onze sterke positie. Nederland profiteert van de kansen en mogelijkheden die dit biedt; hierdoor kan Nederland gebruik maken van hoogwaardige materialen, technologie en kennis die in het buitenland – waaronder in China – wordt ontwikkeld.
Ook voor de vitale infrastructuur is het wenselijk dat gebruik wordt gemaakt van kwalitatief hoogwaardige producten en diensten. Aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren, is een afhankelijkheid van buitenlandse technologie dan ook een gegeven. Naast de genoemde kansen, bestaat echter ook het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen5.
Om de weerbaarheid tegen deze dreiging te vergroten werkt de Minister van Justitie en Veiligheid samen met partners binnen en buiten de overheid aan de aanpak statelijke dreigingen, waarover uw Kamer op 3 februari j.l. de laatste stand van zaken heeft ontvangen6. Bij elke casus moet worden bezien hoe risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid.
Met betrekking tot het door uw Kamer genoemde vraagstuk is specifiek het overheidsbeleid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten relevant. Bij de aanschaf van gevoelige apparatuur zal volgens dit beleid bij aanschaf en implementatie rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Dit ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s verscherpt inkoop en aanbestedingsbeleid is eind 2018 geïmplementeerd voor de rijksoverheid.
Ter ondersteuning van dit beleid is instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen.
Wordt er, in navolging van het beleid rond het 5G-netwerk, ook in andere sectoren, zoals die van beveiligingsapparatuur, gewerkt met lijsten van onbetrouwbare leveranciers? Zo ja, op welke manier wordt dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Voor de telecomsector is een structureel proces ingericht waarin samen met relevante stakeholders bekeken wordt op welke manier de telecomnetwerken ook in de toekomst weerbaar kunnen blijven tegen veranderingen in het dreigingsbeeld en technologische ontwikkelingen. De focus ligt hierbij op het doen van risicoanalyses, het inzichtelijk maken van afhankelijkheden, en het in kaart brengen waar adaptieve maatregelen mogelijk zijn. De komende periode wordt in kaart gebracht wat er nodig is om deze structurele aanpak op telecom te verbreden naar andere vitale processen.
Bij de beoordeling van risico’s ten aanzien van spionage, beïnvloeding of sabotage door statelijke actoren of andere partijen bij (digitale) producten hanteert het kabinet de overwegingen die zowel bij c20007 als bij de veiligheid van de telecomnetwerken8 zijn gebruikt:
Deze risico’s worden op een zeer zorgvuldige en case-by-case-basis bezien.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de directeur van de Nederlandse tak van Nuctech dat de Chinese overheid zich niet met Nuctech bemoeit? Vindt u dit geloofwaardig, ook gezien het feit dat het staatsbedrijf China National Nuclear Corporation (CNNC) een van de aandeelhouders is?
In algemene zin kan worden gesteld dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel via staatsbedrijven als private bedrijven, en dat er sprake is van nauwe verwevenheid tussen civiele en militaire sectoren in China. Dit wordt ook beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans»9. Specifiek zien we dat het CNNC 21% aandeel heeft in de voornaamste aandeelhouder van Nuctech (Tongfang Co. Ltd., met een aandeel van 76%). Het CNCC heeft daarmee dus indirect 15,96% aan aandelen in Nuctech.
Wat is uw reactie op klachten van concurrenten dat Nuctech onder de kostprijs levert dankzij Chinese staatssteun? Heeft u signalen die deze klachten ondersteunen? Hoe staat het in dit kader met het voorstel voor eenlevel playing field instrument dat het Nederlandse kabinet heeft ingebracht bij de Europese Commissie? Welke mogelijkheden zijn er momenteel voor aanbestedende diensten om mogelijk ongeoorloofde staatssteun mee te nemen in de aanbestedingsprocedure?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 7, is het niet uit te sluiten dat er (indirecte) invloed is vanuit de Chinese overheid op dit bedrijf. In bredere zin zijn er al langere tijd zorgen over bedrijven die op de interne markt concurreren met staatssteun uit derde landen. Daarom heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken in 2019 het voorstel voor een level playing field instrument gedaan, voor het realiseren van een gelijk speelveld op de interne markt om in te kunnen grijpen bij verstorende effecten van subsidies van derde landen. Mede op basis hiervan heeft de Europese Commissie in de zomer van 2020 een witboek gepresenteerd over het gelijktrekken van het speelveld op de interne markt in relatie tot overheidssubsidies uit derde landen. Zie in dit verband ook de kabinetsreactie op het Commissievoorstel COM (2020 253 – Witboek over buitenlandse subsidies op de interne markt)10. Een concreet wetgevend voorstel wordt verwacht in het tweede kwartaal van 2021.
De Europese aanbestedingsrichtlijnen bieden aanbestedende diensten mogelijkheden voor omgang met inschrijvingen met een abnormaal lage prijs. In Nederland zijn die richtlijnen omgezet in de Aanbestedingswet 2012. Aanbestedende diensten moeten op basis van artikel 2.116 van die wet bij een inschrijving die abnormaal laag lijkt, nader onderzoek doen door de betreffende onderneming te vragen om uitleg over hoe de prijs tot stand is gekomen. Wanneer een inschrijver het lage niveau van de voorgestelde prijs niet goed kan onderbouwen met bewijsmateriaal, kan de aanbestedende dienst deze inschrijving ter zijde leggen. Abnormaal lage inschrijvingen als gevolg van niet-naleving van verplichtingen op het gebied van milieu, sociaal en arbeidsrecht moeten zelfs door de aanbestedende dienst ter zijde worden gelegd. Dit geldt voor alle inschrijvingen, ongeacht het land van herkomst van de inschrijver. Dit draagt bij aan een gelijk speelveld voor ondernemers. De Europese richtlijnen bieden aanbestedende diensten momenteel geen mogelijkheden om ongeoorloofde staatssteun uit derde landen mee te nemen in de aanbestedingsprocedure. In het witboek stelt de Commissie een mogelijke toekomstig instrument voor, dat voorziet in een meldplicht voor ondernemingen die mogelijk overheidsondersteuning uit een derde land genieten wanneer zij op de interne markt inschrijven op een aanbesteding.
Deelt u de mening van de experts waar NRC mee sprak dat, ondanks de toezegging van de douane dat de scans in eigen beheer worden geëxploiteerd op een gesloten datanetwerk, de beveiliging van de Nuctech scanners toch kwetsbaar is? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin valt te zeggen, dat een maatregel zoals het afsluiten van het netwerk altijd onderdeel is van een breed pakket van beheersmaatregelen die zowel preventie, detectie als (incident) response omvatten.
Zoals bij vraag 4 is aangegeven, laat de Douane een externe audit uitvoeren op de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting, om te verzekeren dat de scan- en detectieprocessen zo veilig mogelijk zijn ingericht. Het doel van het onderzoek is om inzicht te verschaffen in het niveau van de informatiebeveiliging van de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting. Ook wil de Douane geïnformeerd worden over mogelijke risico’s en advies over eventuele mitigerende maatregelen. Daarnaast wordt in samenspraak met andere relevante overheidspartijen een aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarin de resultaten van deze externe audit worden meegenomen.
Klopt het dat monteurs van defecte scanners in principe een mobiele dataverbinding met het hoofdkantoor kunnen opzetten om zo de problemen snel te verhelpen? Zo ja, bent u bereid om de deze mogelijkheden stop te zetten?
In geval van software storingen wordt bij scanners die hierover beschikken gebruik gemaakt van een remote verbinding. Dit betreft ongeveer een derde van de storingen op deze scans. Monteurs kunnen hierbij een storing met behulp van een beveiligde verbinding op afstand oplossen om de storing zo snel mogelijk te verhelpen.
Zoals ook vermeld bij de beantwoording van vraag 4 en 9, laat de Douane een externe audit uitvoeren op de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting, om te verzekeren dat de scan- en detectieprocessen zo veilig mogelijk zijn ingericht. Daarnaast wordt in samenspraak met andere relevante overheidspartijen een aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarin de resultaten van deze externe audit worden meegenomen. De remote verbinding voor onderhoud wordt in afwachting van het extern onderzoek niet stilgezet, omdat het opheffen hiervan het risico met zich meebrengt dat scanapparatuur langdurig in storing blijft staan. Als dat gebeurt kent het scanproces geen voortgang en nemen de risico’s op de invoer van verdovende middelen toe.
Deelt u de mening van de aangehaalde experts dat het feit dat de servers van verschillende scannerfabrikanten in één ruimte zijn gehuisvest een kwetsbaarheid met zich meebrengt? Zo ja, bent u bereid om de servers van elkaar te scheiden? Zo nee, waarom niet?
Deze mogelijke kwetsbaarheid is eerder gesignaleerd en daarom is het initiatief gestart om de beveiliging van deze servers te optimaliseren. In 2021 wordt de ruimte waarin de verschillende servers staan omgebouwd naar een computerruimte met alle bijbehorende aanvullende veiligheidsmaatregelen. Als het externe onderzoek van de Douane daartoe aanleiding geeft, zullen tevens aanvullende aanpassingen worden verricht.
Hoe is het toegangsbeheer tot de scanners, zowel tot die van Nuctech als tot die van andere leveranciers, geregeld?
Monteurs hebben zelfstandig toegang tot de scanapparatuur. De monteur staat altijd geregistreerd bij de Douane bij onderhoud aan de scanners. Bij preventief (gepland) onderhoud zijn de bezoeken contractueel vastgelegd, in overleg met de Douane en de containerterminal. Als de monteur correctief (ongepland) onderhoud bij een storing moet uitvoeren, wordt er een werkvergunning bij de containerterminal aangevraagd. In beide gevallen vindt het onderhoud plaats in afstemming met medewerkers van Douane. Tevens zijn bij alle scans op de containerterminals camera’s geïnstalleerd waarmee de systeemoperator van de Douane zicht heeft op de scanapparatuur. In het geval dat de monteur in de serverruimte van het Douanekantoor Maasvlakte moet zijn, moet de monteur zich altijd melden bij de systeemoperator van Douane. Die verleent de monteur toegang aan de serverruimte.
Klopt het dat een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) volstaat om toegang te krijgen tot de scanners in de haven, terwijl de toegang tot gevoelige apparatuur op Schiphol een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) vereist? Zo ja, wat is de reden voor dit verschil?
Er zijn geen uniforme eisen aan de toegang tot apparatuur voor havens en luchthavens. Onder andere op basis van de locatie en de toepassing van apparatuur wordt aan de hand van het risico vastgesteld wat voor restricties er gelden voor fysieke toegang tot de apparatuur en wat er nodig is om informatie te beveiligen.
Klopt het ook dat de aanbestedingseisen op het gebied van cybersecurity voor ict-apparatuur op de luchthavens strenger zijn dan die voor ict-apparatuur in de havens? Zo ja, wat is de reden voor dit verschil? Bent u bereid om de aanbestedingseisen voor de havens aan te scherpen?
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 5 is het beleid van de rijksoverheid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten relevant. Bij de aanschaf van gevoelige apparatuur zal volgens dit beleid bij aanschaf en implementatie rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Dit geldt zowel voor de apparatuur van de rijksoverheid op havens als op luchthavens.
Voor bedrijven worden geen specifieke eisen gesteld vanuit de overheid ten aanzien van de aanbesteding voor de aanschaf van ICT-apparatuur op havens en luchthavens. Het in het antwoord op vraag 5 genoemde instrumentarium dat organisaties ondersteunt in het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s bij inkoop en aanbesteding is ter beschikking gesteld aan organisaties die onderdeel vormen van de vitale processen.
Klopt het dat beveiligingsprotocollen met betrekking tot het testen van apparatuur en het valideren van updates voor apparatuur op de luchthavens verregaander zijn dan die voor apparatuur in de havens? Zo ja, wat is de reden voor dit verschil? Bent u bereid om de beveiligingsprotocollen voor apparatuur in de havens aan te scherpen?
Er is geen uniform protocol voor havens of luchthavens ten aanzien van de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen. De inhoud van een beveiligingsprotocol hangt sterk af van de te beschermen bedrijfsprocessen en de specifieke risico’s die daarbij een rol spelen. Aanscherping van een beveiligingsprotocol in de havens vraagt om maatwerk van de bedrijven in havens zelf. De overheid controleert het proces waarmee havens en luchthavens risico’s in kaart brengen en maatregelen vaststellen om mogelijke risico’s te beheersen.
Het moeten wijken van een dassenburcht voor een nieuwbouwwijk |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Natuurorganisaties des duivels over vangen van dassen bij nieuwbouwproject Roermond»?1
Ja.
Klopt het dat de provincie Limburg een ontheffing heeft verleend om dassen, in de buurt van de televisietoren in Roermond, gelegen tegen natuurgebied het Roerdal, te mogen vangen en verplaatsen voor de komst van een nieuwbouwwijk?
Ja, de provincie Limburg heeft een ontheffing verleend voor het vangen en verplaatsen van de das. De locatie ligt niet in het Natura 2000-gebied Roerdal, maar langs de Hambeek.
Het plangebied betreft een braakliggend terrein (3 hectare) in het centrum van Roermond, waar oude schoolgebouwen zijn gesloopt en nieuwe woningen worden gebouwd.
Op welke gronden is de ontheffing gegeven en hoe controleert u of de provincie Limburg zich aan de Wet natuurbescherming houdt?
Gedeputeerde staten van de provincie Limburg is het bevoegd gezag voor deze ontheffingsverlening. Dassen zijn beschermd op grond van een nationale belangenafweging (paragraaf 3.3 van de Wet natuurbescherming). Bij het beoordelen en verlenen van ontheffingen toetst gedeputeerde staten aan de vereisten van dit beschermingsregime voor dassen en dassenburchten. Daarbij wordt tevens aan de zorgplicht voldaan.
Klopt het dat er momenteel nog een vrouwelijke das, mogelijk zwanger, in de burcht aanwezig is, die nu omheind is met een raster, waardoor deze overgebleven das geen voedsel kan vinden? Zo ja, hoe borgt de provincie dat de overgebleven das genoeg voedsel kan vinden in deze barre omstandigheden en dat er zodoende aan de zorgplicht wordt voldaan?
Alle dassen zijn inmiddels gevangen en verplaatst. Er zijn geen dassen meer in de burcht aanwezig.
Op welke gronden is er afgeweken van de zorgplicht en het kennisdocument Das, dat stelt dat voor een dassenburcht het gehele jaar is aangemerkt als kwetsbare periode en dat binnen het jaar de voortplantingsperiode, welke tussen december en juli valt, de meest kwetsbare periode is?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Welke andere dieren bevinden zich in het gebied en hoe wordt de zorgplicht voor deze soorten gehandhaafd?
Op grond van de Wet natuurbescherming gelden er verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Deze specifieke beschermingsregimes zijn opgenomen in paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Om in aanmerking te komen voor ontheffingen van deze verbodsbepalingen onder de strikte voorwaarden die daaraan verbonden zijn, zal een initiatiefnemer in beeld moeten brengen welke soorten zich bevinden in een projectgebied en door de uitvoering van het project beïnvloed worden. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om te handhaven en toe te zien op de naleving van de voorschriften die aan de ontheffing die op grond van de Wet natuurbescherming wordt verleend zijn verbonden.
De algemene zorgplichtbepaling is opgenomen in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming en geldt voor iedereen ten aanzien van alle in het wild levende dieren en planten. Voor overheden (bestuursorganen) brengt de zorgplicht met zich mee dat natuuraspecten worden meegewogen in handelen en besluitvorming van deze overheden. Handhaving van de zorgplicht geschiedt bestuursrechtelijk, door inzet van de instrumenten van de last onder dwangsom of bestuursdwang, onder meer bij kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen.
Voor soorten die op grond van internationale verplichtingen, en voor soorten en hun vaste voortplantings- of rustplaatsen die op grond van een nationale belangenafweging (o.m. dassen en dassenburchten) beschermd worden, heeft de zorgplichtbepaling vooral een ondersteunende betekenis: het is in principe voldoende dat wordt voldaan aan de vereisten van de hiervoor genoemde beschermingsregimes in paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming.
Bent u bereid met de provincie Limburg in gesprek te gaan om uit te zoeken hoe het kan dat er nergens zoveel dassenburchten worden vernietigd als in Limburg? Zo nee, waarom niet?3
Mijn ambtenaren staan in goed contact met de provincie Limburg, en hebben ook contact over deze casus. Een belangrijke oorzaak dat in Limburg relatief vaker ontheffingen worden afgegeven voor het verplaatsen van dassen dan in andere provincies, is dat de das in Limburg meer voorkomt dan in andere provincies. Ongeveer de helft van de dassenpopulatie in Nederland bevindt zich in Limburg. Afgezien daarvan, zijn er sinds de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming vijf ontheffingen (artikel 3.10) verleend voor het daadwerkelijk verwijderen van een dassenburcht.
De precaire situatie in Noord-Irak |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van Turkse militaire activiteiten in Noord-Irak vanaf juni 2020?
Turkije heeft in de afgelopen decennia meermaals luchtaanvallen uitgevoerd op PKK-posities in Noord-Irak. De intensiteit daarvan is sinds de zomer van vorig jaar toegenomen. In juni 2020 lanceerde Turkije het luchtoffensief Operation Claw Eagle en complementair daaraan het grondoffensief Operation Claw-Tiger in de Koerdische Autonome Regio (KAR) in Noord-Irak. Dit was het grootste offensief van Turkije tegen de PKK sinds 2015. Daaropvolgend is in februari kortstondig de Operation Claw-Eagle 2 uitgevoerd. Deze operaties zijn inmiddels formeel beëindigd. Wel houden de acties van het Turkse leger, dat inmiddels een dertigtal militaire bases in de KAR telt, aan.
Bent u op de hoogte van een op handen zijnde aanval van Turkije in Noord-Irak, waaronder de Sinjar regio en de Nineve vlakte?1
Het kabinet is bekend met berichten over spanningen rond de regio Sinjar en de Ninewa vlakte. Er zijn echter op dit moment geen aanwijzingen voor een nieuwe militaire operatie van Turkije in dit gebied. De operatie Claw Eagle 2 is beëindigd. Het kabinet wil niet speculeren over een eventuele toekomstige Turkse operatie.
Deelt u de vrees dat de Assyriërs, Jezidi’s en andere religieuze en etnische minderheidsgroepen in deze regio het voornaamste slachtoffer zullen worden van deze Turkse militaire operatie, gezien het feit dat de Koerdische terreurorganisatie PKK zich hier voornamelijk schuilhoudt onder de lokale bevolking?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees dat een Turks offensief tegen de PKK in Noord-Irak de wederopbouwprojecten van Nederland en partners in deze regio van de afgelopen jaren teniet zal doen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre kunt u het bericht bevestigen dat zowel de Iraakse regering als de Koerdische Regionale regering (KRG) de Turkse regering toestemming hebben gegeven voor een Turkse militaire operatie tegen de PKK in Noord-Irak?2 En wat betekent dit voor de legaliteit van deze militaire missie?
Ik kan dit bericht niet bevestigen. Het is bekend dat Irak en Turkije hebben afgesproken samen te werken in de strijd tegen de PKK, zoals door beide landen bevestigd bij o.a. een bezoek van de Iraakse premier Kadhimi aan Ankara in december 2020.
Een woordvoerder van de KRG-regeringspartij KDP heeft op 12 februari jl. ontkend dat er toestemming is gegeven aan Turkije voor militaire operaties tegen de PKK. Er is geen officiële reactie gekomen van de Iraakse regering op de aankondiging van operatie Eagle Claw 2 van Turkije in het noorden van Irak, dit in tegenstelling tot de eerste fase van Eagle Claw, toen Irak het optreden op haar grondgebied veroordeelde.
In algemene zin geldt dat wanneer een staat toestemming geeft aan een andere staat voor geweldgebruik op het eigen grondgebied er geen sprake is van schending van het geweldverbod, mits optreden past binnen de kaders van het internationaal recht. Turkije beroept zich met betrekking tot de operatie op het recht op zelfverdediging en stelt dat de operaties gericht zijn op het veiligstellen van de grens en het tegengaan van aanvallen door de PKK op Turks grondgebied.
Is in NAVO-verband gesproken over deze militaire operatie? Zo ja, wat had uw Turkse collega hierover te melden? En zo nee, kunt u deze kwestie bij de eerstvolgende vergadering ter tafel brengen?
In NAVO-verband is hierover niet gesproken.
Bent u bereid Turkije te vragen af te zien van deze militaire operatie vanwege de grote kans op burgerslachtoffers en disproportionele schade? En zo nee, waarom niet?
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen voor een nieuw Turks militair offensief. De operatie Claw Eagle 2 is beëindigd. In algemene zin kan worden gesteld dat in het kader van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Turkije de Turkse rol in de regio zo nodig aan de orde komt en dat Nederland in het geval van acties het belang van optreden binnen de kaders van het internationaal recht en proportionaliteit benadrukt.
Bent u bekend met het rapport «Caught in the Crossfire: Assyrians and the Turkey-PKK Conflict in Iraq»?3 Deelt u de conclusie dat voornamelijk de religieuze en etnische minderheidsgroepen in Noord-Irak schade ondervinden van de aanhoudende strijd tussen de PKK en Turkije?
Ik ben bekend met het genoemde rapport. Turkije voert regelmatig bombardementen uit in de Koerdische Autonome Regio in het noorden van Irak, met name in de provincies Erbil en Duhok. Volgens Turkije zijn de aanvallen gericht op de PKK, een organisatie die door onder andere de EU en Nederland als terroristische organisatie is bestempeld. Er wonen verschillend etnische groepen in dit gebied, voornamelijk Koerden. Nederland vindt het van groot belang dat strijdende partijen het humanitair oorlogsrecht respecteren.
Waarom lukt het de Iraakse autoriteiten niet om dit gebied onder controle te krijgen?
Het Iraakse veiligheidsapparaat is nog herstellende van de zware strijd die geleverd is om ISIS territoriaal te verslaan. De verschillende onderdelen van het veiligheidsapparaat hebben grote moeite om zich in het gehele land te manifesteren om de veiligheid te waarborgen. Er zijn in Irak bovendien verschillende gewapende groeperingen die zich onttrekken aan de controle van de staat. De gebieden waar deze groepen zich manifesteren zijn ook zeer onherbergzaam, wat het verkrijgen van controle verder bemoeilijkt. Zo voert het Iraakse leger nog altijd dagelijks een strijd tegen ISIS-cellen, die met name opduiken in de betwiste gebieden in het grensgebied tussen de Koerdische Autonome Regio en de rest van Irak. Naast deze veiligheidsuitdagingen staat Irak nog steeds voor een reeks aan andere grote uitdagingen, zoals de duurzame terugkeer van vluchtelingen, economische diversificatie, aanpak van corruptie en respect voor mensenrechten.
Welke mogelijkheden zijn er om de PKK uit dit gebied te verdrijven en/of onder controle te krijgen zonder dat daar Turks militair geweld bij komt kijken?
Zoals ook gesteld in antwoord op vraag 5, hebben Irak en Turkije afgesproken samen te werken in de strijd tegen de PKK. De Iraakse autoriteiten in Bagdad en Erbil hebben in oktober 2020 een overeenkomst gesloten over de veiligheidsstructuur in Sinjar. Deze overeenkomst ziet op o.a. het vertrek van gewapende actoren uit het gebied. De federale politie, met lokaal gerekruteerde agenten, zou voor de veiligheid in het gebied moeten zorgen. Volledige implementatie van dit akkoord is van belang. Daarbij is het nodig dat de belangen van de verschillende bevolkingsgroepen in het gebied hierbij mee worden genomen. Verdere afspraken over de veiligheidssituatie in andere betwiste gebieden kunnen bijdragen aan de inperking van de mogelijkheden van verschillende gewapende groeperingen om zich te onttrekken aan het geweldsmonopolie van de staat in Irak.
Heeft u kennis genomen van de beleidsaanbevelingen uit het rapport «Contested Control: The Future of Security in Iraq’s Nineveh Plain»?4
Ja.
Deelt u de conclusie dat het stimuleren en steunen van de regionale veiligheidsinstanties in het belang is voor het behouden van de wederopbouwprojecten die gedaan zijn in de Nineve vlakte?
Irak staat voor een grote uitdaging bij het opbouwen van de brede veiligheidssector. Nederland ondersteunt Irak hierbij, samen met andere internationale partners, o.a. via capaciteitsopbouwmissies van de NAVO en de EU maar ook via projecten gericht op bescherming van de burgerbevolking. De inrichting van de veiligheidssector is uiteindelijk aan de Iraakse autoriteiten. In gesprekken met de Iraakse autoriteiten vraagt Nederland aandacht voor de veiligheidszorgen van verschillende groepen van de Iraakse samenleving, waaronder die van de bewoners van de Ninewa vlakte.
Deelt u de conclusie dat de Iraakse regering meer moet doen om deze regio onder controle te krijgen? Zo ja, bent u bereid om bij uw Iraakse collega te pleiten voor een extra Iraakse inzet om deze lokale gemeenschappen bij te staan in hun verdediging en wederopbouw?
Irak staat voor vele uitdagingen, inclusief de complexe veiligheids- en sociaaleconomische situatie op de Ninewa vlakte. Nederland ondersteunt Irak op verschillende manieren om deze uitdagingen het hoofd te bieden, o.a. met verschillende programma’s voor wederopbouw, opvang in de regio en bescherming van burgers. In gesprekken met de Iraakse autoriteiten dringt Nederland er op aan dat Irak ook zijn eigen verantwoordelijkheid neemt voor de veiligheid en ontwikkeling van alle gebieden van het land, inclusief de Ninewa vlakte.
Bent u bereid bij de Iraakse regering en de Koerdische Regionale regering (KRG) aan te dringen op een opname van lokale veiligheidstroepen in het Iraaks veiligheidsapparaat ter beveiliging van de Nineve vlakte, bestaande uit de daar gevestigde minderheden?
Zie ook antwoord 12. De inrichting van de Iraakse veiligheidssector is aan de Iraakse autoriteiten. In gesprekken met de Iraakse autoriteiten, zowel in Bagdad als in Erbil, vraagt Nederland aandacht voor de veiligheidszorgen van verschillende groepen van de Iraakse samenleving en dringt Nederland aan op aandacht voor de positie van minderheden.
Bent u bereid om binnen de anti-IS coalitie, de NAVO en de EU te pleiten voor een veiligheidszone voor de Assyriërs en andere minderheden in Noord-Irak, vanwege de gigantische afname van het aantal oorspronkelijke inwoners in dit gebied?
De mandaten van de anti-ISIS coalitie-, NAVO- en EU-missies zien niet toe op het creëren van veiligheidszones. Deze verschillende missies zijn op uitnodiging en verzoek van de Iraakse autoriteiten in Irak aanwezig. Het verzoek van de Iraakse autoriteiten ziet niet op dit soort activiteiten.
Klopt het dat bij de vorige Iraakse verkiezingen een groot deel van de vaste quorumzetels voor minderheden door manipulatie in handen terechtkwam van partijen die daar geen recht op hadden? En zo ja, hoe kunnen we de iraakse regering stimuleren ervoor te zorgen dat dit bij de volgende verkiezingen niet weer gebeurd?
Het kabinet heeft geen volledig zicht op de interne organisatie van de Iraakse verkiezingen. Uit de officiële rapportages over de verkiezingen van 2018 komen geen problemen naar voren met betrekking tot de quotumzetels voor minderheden. In gesprekken met de Iraakse autoriteiten benadrukt het kabinet het belang van aandacht voor de positie van minderheden in de Iraakse samenleving.
De blijvende achterstand bij het behandelen van ernstige zedendelicten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Al bijna een jaar wacht Anne tot de politie tijd heeft voor haar verkrachtingszaak. En ze is niet de enige»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor het slachtoffer niet te begrijpen is en tot vergroting van het slachtofferschap leidt als een aangifte van verkrachting niet meteen door de politie wordt opgepakt en zelfs tot een jaar op de plank blijft liggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik met u. Aangifte doen is voor een slachtoffer van belang om weer zo spoedig als mogelijk regie over het eigen leven te krijgen en te hebben.
De Inspectie van Justitie en Veiligheid (hierna: IJV) heeft onderzoek gedaan om de kwaliteit van bejegening en taakvoering van de zedenrechercheurs te verbeteren. Medio 2020 heeft de IJV dit rapport «Verschillende perspectieven», een onderzoek naar de bejegening en taakuitvoering van de zedenrechercheurs aan mij aangeboden. In mijn beleidsreactie heb ik aangegeven de aanbevelingen van de IJV te onderschrijven. Deze zien toe op verdere kwantitatieve en kwalitatieve verbeteringen, onder meer te realiseren via de investeringsgelden motie Klaver c.s. (opleidingen, meer zedenrechercheurs, intelligence en data analisten).
Bij het opstellen van de verbeteracties is meer dan voorheen rekening gehouden met het perspectief van het slachtoffer en de noodzaak om duurzame verbeteringen voor het slachtoffer te bewerkstelligen.
Deelt u de mening dat de kans op vervolging kleiner wordt naarmate het bij een verkrachtingszaak langer duurt voordat die door de politie wordt opgepakt en het onderzoek wordt afgerond? Zo ja, welke conclusie verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Lange doorlooptijden dragen over het algemeen niet bij aan de kwaliteit van het opsporingsonderzoek. Daarom is het bij elke aangifte gebruikelijk dat de politie eerst al het eerste bewijsmateriaal veiligstelt. Als het delict pas net gebeurd is, kan het slachtoffer ervoor kiezen om een sporenonderzoek te laten doen. Als er eventueel videomateriaal is of er digitale gegevens die mogelijk verwijderd kunnen worden, dan wordt zulks adequaat veiliggesteld door de politie. Wanneer er belangrijke getuigen zijn, bijvoorbeeld de persoon met wie het slachtoffer als eerste over het misdrijf sprak, dan worden die gehoord.
Klopt het dat «het de bedoeling is dat er in 80 procent van de zaken binnen een half jaar een afgerond onderzoeksdossier ligt, zodat het Openbaar Ministerie een vervolgingsbesluit kan nemen. Maar in bijna de helft van de zaken (48 procent) redde de politie de zich opgelegde doorlooptijd in 2020 niet»? Zo ja, hoe komt dat en wat gaat u doen om hier verbetering in aan te brengen? Zo nee, wat klopt er niet?
De politie streeft ernaar om in zedenzaken het dossier in 80% van de zaken uiterlijk binnen 6 maanden na aangifte naar het OM in te sturen. Deze doorlooptijd is door de politie en het OM opgesteld (ketennorm) en hierin wordt door de politie en het OM nauw samengewerkt. Door de complexiteit van de zaken en de toenemende werkvoorraad wordt deze doorlooptijd niet altijd niet gehaald. De IJV heeft in het rapport «Verschillende Perspectieven» aanbevelingen gedaan om de bejegening en de taakuitvoering van de zedenrechercheurs te verbeteren, zoals aandacht voor de bezetting van de zedenteams, het opleiden van zedenrechercheurs, het sneller afhandelen van zedenzaken en verbeteren van het contact met het slachtoffer dat aangifte kwalitatief te verbeteren. De politie heeft inmiddels de aanbevelingen verwoord in concrete verbeteringen in een plan van aanpak en is in september 2020 gestart om deze verbeteringen te implementeren. Voorbeelden van de concrete verbeteringen zijn: een Handelingskader Informatief Gesprek met hierin een model voor een correcte bejegening van slachtoffers, zoals het infomeren over de rechten van een slachtoffer en het inrichten van de opleiding van de zedenrechercheur als maatwerk op de uitoefening van het vak waardoor de opleiding van 30 naar 22 weken in de 2e helft van 2021 verkort kan worden. Deze concrete verbeteringen komen ten goede aan de doorlooptijd in zedenzaken.
Tevens komen de beschikbaar gekomen middelen naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (structureel 15 miljoen euro) ten goede aan de uitbreiding van de capaciteit van de zedenteams, forensisch (medisch) onderzoek, de digitale opsporing en daarmee ook het verkorten van doorlooptijden. Deze gelden worden beschikbaar gesteld over een periode van vier jaar waarvan de eerste tranche begin 2020 beschikbaar is gesteld. Hiervan konden eind 2020 5 fte worden aangesteld. Naar verwachting worden er 13 fte in het eerste kwartaal van 2021 aangesteld. In 2021 (tweede tranche) zullen in totaal 30,5 fte worden geworven.
Wat is de actuele stand van zaken van de gemiddelde doorlooptijden van verkrachtingszaken gerekend vanaf het moment van aangifte tot het beslissen over al dan niet vervolgen? Hoe hebben deze doorlooptijden zich de afgelopen vier jaar ontwikkeld?
De doorlooptijden worden door de politie niet uitgesplitst per zedendelict, waardoor er geen percentage gegeven kan worden specifiek voor de categorie «verkrachtingen». Er is wel een doorlooptijd-percentage beschikbaar voor de totale categorie «zeden. In 2017 werd 68 procent van de zedenzaken binnen de doorlooptijd van 6 maanden aan het OM verstuurd. In 2020 was dit percentage 52 procent. Hieronder treft u een actuele staat aan van het aantal zedenzaken en zaken waarvan de doorlooptijd langer dan een half jaar is.
Aantal zedenzaken
3346
Zaken waarvan langer dan een half jaar doorlooptijd
798
Kunt u in een overzicht door middel van een tabel per jaar weergeven hoeveel aangiftes van verkrachtingszaken er de afgelopen vier jaar zijn geweest en hoeveel er tot vervolging hebben geleid?
Hieronder het totaaloverzicht van het aantal informatieve gesprekken, aangiftes en verdachten door de politie ingezonden naar het OM.
4.935
4.914
4.954
4.808
2.817
2.957
2.928
2.774
2.311
2.245
2.144
2.153
Hoeveel extra capaciteit uitgedrukt in fte is er bij de zedenpolitie bijgekomen sinds er in september 2019 kamerbreed een motie is aangenomen voor meer capaciteit bij de zedenpolitie?Hoeveel capaciteit gaat er in 2021 bijkomen?2
De politie beschikt thans over 614 fte gespecialiseerde zedenrechercheurs, verdeeld over 10 regionale teams. In opvolging van de motie Klaver c.s. – ingediend bij het debat over de Algemene Politieke Beschouwingen 2019 – investeert het kabinet structureel 15 miljoen euro in de uitbreiding van de capaciteit van de zedenpolitie, de opleiding van zedenrechercheurs en in forensisch (medisch) onderzoek.
In vraag 4 ben ik nader ingegaan op de motie Klaver gelden en de wijze waarop die middelen de over een periode van 4 jaren beschikbaar komen en hoeveel fte’s daarvoor worden geworven.
Is het extra beschikbare budget afdoende om extra rechtercheurs aan te kunnen trekken en op te leiden zodat achterstanden bij de behandeling van ernstige zedenzaken bij de politie drastisch afnemen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, met hoeveel moet het budget nog verhoogd worden?
De zedenpolitie geeft, onder gezag van het OM, prioriteit aan zaken waarbij sprake is van acuut gevaar, risico op herhaling of mogelijke maatschappelijke onrust.
Doordat álle zedenzaken dienen te worden behandeld, dit door speciaal opgeleide zedenrechercheurs dient te gebeuren (veelal 2 per zeden voorbehouden handeling), en een aantal zedenteams vacatures, nog op te leiden zedenrechercheurs en/of ziekteverzuim kennen, kan de werkdruk verder oplopen. De extra capaciteit is dus hard nodig. Bij de extra beschikbare capaciteit zullen keuzes nodig zijn op de inzet die soms scherp zullen zijn. Net zoals bij alle aangiftes c.q. delicten die ter kenniskomen van de politie. Daarbij bevatten zedenzaken steeds vaker een digitaal component, hetgeen tijdrovende onderzoeken oplevert. Het digitaal vaardiger maken van de politie in termen van kennis, kunde en ICT mogelijkheden blijft dan ook een belangrijk aspect bij de aanpak van zedenmisdrijven. Dit betekent dat de zedenpolitie slechts een beperkt aantal zedenzaken tegelijk kan doen en dat deze zaken langer duren dan een gemiddeld onderzoek. De politie heeft naar aanleiding van het IJV-rapport gezocht naar concrete verbeteringen om de doorlooptijd en daarmee de achterstand in het aantal zedenzaken te verminderen (zie ook het antwoord op vraag 4).