Het bericht dat de dementiestrategie nog niet leidt tot zinvolle dagbesteding |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
Heeft u al kennis kunnen nemen van het onderzoek van Movisie en de artikelen in de media hierover1?
Het door Movisie uitgevoerde onderzoek is in opdracht van mij uitgevoerd. Dit onderzoek is bedoeld om meer inzicht te krijgen in het huidige aanbod van gemeenten aan thuiswonende mensen dementie, om zo gerichter uitvoering te kunnen geven aan de Nationale Dementiestrategie.
Het onderzoek geeft inzicht:
Ik ben bekend met de berichtgeving en wil benadrukken dat ik, onder andere op basis van het onderzoek van Movisie, de komende jaren samen met gemeenten en andere betrokken partijen ga werken aan de verdere versterking van het aanbod voor thuiswonende mensen met dementie. Tevens constateer ik dat dit onderwerp lokaal al bij veel gemeenten op de agenda staat.
Op welke wijze kunt u gemeenten aansporen daadwerkelijk werk te maken van voldoende ontmoetingsmogelijkheden en zinvolle dagactiviteiten?
Ik ben met de VNG in gesprek over passende manieren om gemeenten hierin te faciliteren. Dit jaar geef ik dit vorm door een inspiratiewijzer te laten ontwikkelen die inzicht geeft in effectieve interventies en goede voorbeelden, onderlinge kennisuitwisseling tussen gemeenten te faciliteren en aan meer dan 30 gemeenten een incidenteel budget beschikbaar te stellen om lokaal aan de slag te gaan met de versterking van aanbod voor thuiswonende mensen met dementie. Voor 2022 ben ik met ZonMw in gesprek over het opzetten van een regeling om initiatieven gericht op het versterken van aanbod voor thuiswonende mensen met dementie financieel te ondersteunen. De voorwaarden en invulling hiervan worden dit jaar verder uitgewerkt.
Gemeenten geven aan te weinig budget te hebben, is dat volgens u ook een doorslaggevende reden of zijn er ook andere redenen aan te wijzen?
Ik wil graag samen met gemeenten verkennen hoe binnen de bestaande financiële kaders invulling kan worden gegeven aan de opgave te komen tot aanbod van zinvolle activiteiten voor thuiswonende mensen met dementie. Dit zal ik onder andere ondersteunen door kennis beschikbaar te stellen middels een inspiratiewijzer en onderlinge kennisuitwisseling tussen gemeenten te faciliteren.
Hoe gaat u gemeenten ondersteunen die daadwerkelijk te weinig budget hebben?
Ik stel dit jaar aan meer dan 30 gemeenten incidentele middelen beschikbaar om aanbod voor thuiswonende mensen te versterken. Deze middelen zijn bedoeld om lokaal beleid (door) te ontwikkelen en lokale samenwerking aan te jagen. Het betreft hier nadrukkelijk incidentele middelen waarmee geen aanbod op de langere termijn kan worden gefinancierd.
Op welke wijze kunt u ingrijpen als gemeenten deze taak blijvend onvoldoende op zich nemen?
Gemeenten zijn op grond van de Wmo2015 verantwoordelijk voor aanbieden van maatschappelijke ondersteuning voor mensen die niet zelfstandig kunnen participeren en/of een psychosociale stoornis hebben. Het bieden van zinvolle dagactiviteiten aan thuiswonende mensen met dementie is hier onderdeel van. Gemeenten hebben beleidsruimte in hoe ze hier invulling aan geven, bijvoorbeeld door het stellen van kwaliteitseisen aan voorzieningen. De gemeenteraad en/of de Wmo-toezichthouder houdt vervolgens toezicht op de wijze waarop het college van B&W uitvoering geeft aan het beleid.
Heeft u zicht op het aantal Odensehuizen dat financieel onder druk staat, aangezien de Odensehuizen onder druk staan qua financiering terwijl zij een belangrijke rol hebben in de wijk als ontmoetingsplek? Zo niet, bent u bereid om hier onderzoek naar te laten verrichten?
Ik herken dat Odensehuizen een belangrijke rol kunnen spelen en ben enthousiast over de wijze waarop veel vrijwilligers zich hiervoor inzetten. Ik spreek regelmatig met het Landelijk Platform Odensehuizen en ken het signaal dat er Odensehuizen zijn die financieel onder druk staan. De afwegingen wat betreft financiering van Odensehuizen wordt lokaal gemaakt. Ik ben dan ook niet voornemens hier een landelijk onderzoek naar te laten doen.
Kunt u de Odensehuizen ondersteunen in hun werkzaamheden? Zo ja, hoe pakt u dat op? Zo nee, wat is hier de reden voor?
De afwegingen wat betreft financiering van Odensehuizen wordt lokaal gemaakt. In de financiële ondersteuning van Odensehuizen zie ik geen rol voor het Ministerie van VWS. Ik zal samen met het Landelijk Platform van Odensehuizen kijken hoe Odensehuizen een goede plek kunnen krijgen in de inspiratiewijzer.
Kunt u aangeven hoe u de 80%-norm in de Nationale Dementiestrategie denkt te realiseren in de komende periode? Op welke wijze betrekt u hierbij ook de mensen met dementie zelf en hun mantelzorgers?
Samen met gemeenten zoek ik naar manieren hoe het aanbod voor thuiswonende mensen met dementie verder kan worden versterkt. Het is in eerste instantie belangrijk dat gemeenten lokaal het gesprek voeren met inwoners om te komen tot aanbod wat aansluit bij de lokale behoefte. Daarnaast stel ik in het kader van de Nationale Dementiestrategie een Klankbordgroep in, waarin mensen met dementie en hun naasten een belangrijke plaats krijgen. Met deze klankbordgroep zal ook over dit onderwerp nadrukkelijk gesproken worden.
Kunt u aangeven hoe het met het realiseren van de andere doelstellingen van de Nationale Dementiestrategie staat?
In de eerste voortgangsrapportage van de Nationale Dementiestrategie welke gepland staat voor het voorjaar van 2022 ga ik uitgebreid in op de voortgang van de verschillende doelstellingen uit de Nationale Dementiestrategie.
Bezuinigingen op het openbaar vervoer |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken tijdens het tweeminutendebat van 8 juli 2021 over bezuinigingen op het openbaar vervoer, waaronder op sociale veiligheid?1
Het is mij bekend dat mijn voorganger tijdens het Tweeminutendebat OV en Taxi op 8 juli jl. heeft gereageerd op vragen over mogelijke bezuinigingen op het openbaar vervoer, waaronder op sociale veiligheid.
Klopt het dat u daarin heeft gesteld dat zorgen over mogelijke bezuinigingen op verbindingen, frequenties, haltes en/of sociale veiligheid, en hogere tarieven, voorbarig zouden zijn, omdat in de transitieplannen de aangepaste beschikbaarheidsvergoedingen nog niet volledig meegenomen zouden zijn? Wat vindt u er nu van?
Met de brief van 25 juni jl.2 is uw Kamer geïnformeerd dat de plannen, die dit voorjaar zijn opgesteld door vervoerders en overheden, er nog van uit gingen dat er na het derde kwartaal van 2021 geen sprake meer zou zijn van een beschikbaarheidsvergoeding. Dit scenario zou op veel plaatsen leiden tot een aanzienlijke verschraling van het OV en de dienstverlening. Met het huidige financiële kader voor 2022 kunnen de vervoerders dit nu actualiseren en in overleg met hun concessieverlener volgens de reguliere systematiek vertalen in vervoerplannen voor 2022. De eerdere zorgen omtrent mogelijke drastische bezuinigingen waren dus gebaseerd op een voorlopig financieel kader, terwijl de constructieve gesprekken daarover nog liepen. NS werkt ook aan een transitie- en vervoersplan voor 2022 en stemt dit af met het Ministerie van IenW als concessieverlener. Actualisatie van de vervoerplannen vindt momenteel plaats. Ik zal u hier dit najaar over informeren.
Hoe verhoudt dit zich tot berichten dat bijvoorbeeld de RET werkt aan plannen om 26% te bezuinigen op de sociale veiligheid?2
Decentrale overheden en vervoerders moeten en mogen hun eigen afwegingen maken in de transitie naar een toekomstvast OV-systeem. Volgens de OV-autoriteit MRDH bevat het in augustus gepubliceerde maatregelenpakket van de RET een mix van vervoerkundige maatregelen, inzet op sociale veiligheid en besparingen op de interne bedrijfskosten. De RET heeft daarbij laten weten dat zij geen 26% op het totale budget van sociale veiligheid bezuinigt, maar 25% op een breder aantal onderdelen. De bezuiniging op het sociale veiligheid budget is hier slechts een onderdeel van. Dit maatregelenpakket is afgestemd met de MRDH, als concessieverlener. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Bent u ook de hoogte van de nieuwe versoberde dienstregeling die op 30 augustus jl. is ingegaan? Klopt het dat de diverse spitsritten en de weekendmetro’s zijn geschrapt? Klopt het dat in Ridderkerk en Albrandswaard ingrijpende versoberingen zijn doorgevoerd?3
Volgens de verantwoordelijke OV-autoriteit, MRDH, is er per 30 augustus 2021 geen sprake van een nieuwe versoberde dienstregeling en het schrappen van spitsritten en de weekeinde metro. Ten opzichte van het pakket van maatregelen dat begin 2021 is ingevoerd zijn er per 30 augustus 2021 alleen enkele wijzigingen doorgevoerd. MRDH geeft aan dat in het plan meer metroritten zitten en op een aantal routes meer busritten in de spits, beide ten behoeve van het bieden van capaciteit voor de verwachte toename van de vervoersvraag, en op een aantal andere routes minder bus- en tramritten. De weekendmetro (vrijdag- en zaterdagnacht) rijdt in Rotterdam al niet sinds maart 2020 omdat de nachthoreca niet open is. Bij heropening daarvan wordt ook de opstart van de weekendmetro weer in overweging genomen. Volgens MRDH zijn er per eind augustus 2021 een aantal aanpassingen in de dienstregeling voor o.a. Albrandswaard en Ridderkerk. MRDH heeft laten weten d.m.v. subsidies aan gemeenten voor alternatief lokaal maatwerkvervoer te zorgen. Voor Ridderkerk betekent dat bijvoorbeeld dat er plannen zijn voor een extra buurtbus. De aanpassingen zijn door de provinciale OV-autoriteit afgestemd met de consumentenorganisaties bij MRDH.
Bent u ook op de hoogte van de bezuinigingen die Hermes inmiddels heeft doorgevoerd? Klopt het dat het openbaar vervoer daar per 1 januari ingrijpend wordt afgeschaald? Klopt het dat de frequentie op diverse busdiensten gehalveerd wordt?4
Volgens de betreffende OV-autoriteit, namelijk de provincie Noord-Brabant is er bij Hermes geen sprake van een extra afschaling in 2022 t.o.v. 2021. De dienstregeling in Zuidoost-Brabant is in 2021 aangepast aan de weggevallen vraag door frequentieverlagingen toe te passen op hoogfrequente lijnen naar o.a. Eindhoven Airport en de High Tech Campus Eindhoven, het (tijdelijk) niet meer aanbieden van scholierenlijnen, spitslijnen en spitsritten en het vervallen van lijnen in de avonduren. De dienstregeling voor 2022 is zo vormgegeven dat Hermes snel en gericht kan opschalen zodra de reizigersaantallen daar aanleiding toe geven. De aanpassingen zijn door de provinciale OV-autoriteit afgestemd met het reizigersoverleg Brabant en de gemeenten.
Denkt u dat het verstandig is dat er bezuinigd wordt op een veilig ov-netwerk, waarbij ov-surveillanten, boa’s, servicemedewerkers, conducteurs en cameratoezicht samen zorgen voor voldoende toezicht en een veilige reis?
De veiligheid van reizigers en het OV-personeel blijft altijd voorop staan. De vervoerders hebben laten weten te zullen zorgen voor veilig openbaar vervoer, ook na de bezuinigingen. De RET, EBS en HTM hebben in hun plannen laten weten (bezuinigings)maatregelen te nemen die zullen raken aan de omvang en de vorm van de maatregelen die worden genomen in het kader van de sociale veiligheid van openbaar vervoer. In sommige gevallen betekent dit bijvoorbeeld verminderde inzet van conducteurs, wat opgevangen zal worden door middel van o.a. cameratoezicht. Vervoerders zullen de mogelijke effecten van de door hen voorgenomen maatregelen monitoren, zodat er op tijd bijgesteld kan worden als daar behoefte aan blijkt te zijn.
Hoeveel hebben ov-bedrijven inmiddels bezuinigd in de afgelopen tijd vanwege de coronacrisis? Hoeveel gaan ze nog bezuinigen in de komende periode? Wat zijn de gevolgen hiervan? Hoeveel ov-bedrijven zullen ritten afschalen?
De verantwoordelijkheid voor het regionale OV-aanbod ligt primair bij de regionale OV-autoriteiten en de vervoerders. Zij zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een optimaal aanbod en sluiten concessies af waarin hierover afspraken zijn vastgelegd. De interne bedrijfsvoering en kostenbesparingen van de ov-bedrijven zijn een verantwoordelijkheid van het management en de aandeelhouders van deze bedrijven. Ik volg de effecten van de genoemde afspraken in de regionale concessies op het aanbod en de prestaties van het OV nauwlettend en waar nodig wordt dit besproken in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad. Het aanbod en de prestaties is immers wat de reiziger er van merkt in de dienstregeling en de geboden service. In de Kamerbrief van 25 juni jl. en tijdens het tweeminutendebat OV en Taxi op 8 juli jl. heeft mijn voorganger aangegeven dat ze met de sector een adequaat OV-voorzieningenniveau heeft afgesproken waarbij grofmazige afschaling ongewenst is. Voor het stads- en streekvervoer hebben de decentrale overheden en vervoerders dan ook noodzakelijke maatregelen geïnventariseerd om de continuïteit en kwaliteit van het vervoer te borgen en de mogelijkheden om het vervoersaanbod te optimaliseren. Als randvoorwaarde voor de optimalisatie van het aanbod heeft mijn voorganger in het NOVB afgesproken dat de basisprincipes van beschikbaarheid en veiligheid van het OV als duurzame mobiliteitsvorm niet in het geding mogen komen. Het is gebruikelijk dat overheden en vervoerders op concessieniveau (doorlopend) kijken naar de optimalisatie van het aanbod. Dat was voor de corona pandemie al zo en dat blijft zo. De vervoerders werken momenteel aan het actualiseren van de vervoerplannen voor 2022 en, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, informeer ik uw Kamer dit najaar hierover.
Kunt u uitsluiten dat de versoberingsacties van de ov-bedrijven zullen leiden tot hogere ritprijzen? Zo nee, waarom niet?
De tarieven voor het regionale vervoer zijn een bevoegdheid van de decentrale overheden die de concessies verlenen. Het lijkt op dit moment niet voor de hand te liggen dat decentrale overheden op basis van de versoberingsacties de ritprijzen zullen verhogen. Het doel van de maatregelen is immers juist de kosten te beperken en mogelijkheden te zoeken om de dienstregelingen zo te optimaliseren dat vraag en aanbod meer met elkaar in evenwicht worden gebracht. Dat staat overigens los van de jaarlijkse indexatie van de tarieven op basis van inflatie en kostenontwikkeling.
Waarom lopen de ov-bedrijven kennelijk op deze zaak vooruit? Kunt u in overleg treden met de ov-bedrijven om hun bezuinigingsplannen op te schorten, totdat volledige duidelijkheid ontstaat over de beschikbaarheidsvergoedingen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Met het huidige financiële kader voor 2022 kunnen de vervoerders hun plannen actualiseren en in overleg met hun concessieverlener volgens de reguliere systematiek vertalen in vervoerplannen voor 2022. NS werkt ook aan een transitie- en vervoersplan voor 2022 en stemt dit af met het Ministerie van IenW als concessieverlener. Actualisatie van de transitieplannen vindt momenteel plaats. Ik zal u hier dit najaar over informeren.
Bent u bereid om de ov-bedrijven voor 100% te compenseren voor de al dan niet tijdelijke terugval in reizigers als gevolg van corona, ook door structureel veranderde reispatronen, bijvoorbeeld als gevolg van meer thuiswerken?
Het openbaar vervoer vervult een belangrijke rol als laagdrempelige en duurzame keuze van de reiziger in haar/zijn deur-tot-deur reis. Ook voor de langere termijn, wanneer de reizigersaantallen naar verwachting weer toenemen, moet het OV haar rol kunnen blijven pakken in de uitdagingen ten aanzien van bereikbaarheid, sociale veiligheid en duurzaamheid. De beschikbaarheidsvergoeding vergoedt tot 93%–95% van de kosten. Hiermee is en wordt grofmazige afschaling voorkomen. De vervoerders hebben het afgelopen jaar geen grote ontslagen hoeven doorvoeren en de reiziger heeft ook tijdens de coronacrisis kunnen rekenen op betrouwbaar OV. Voor de continuïteit van de OV-sector is het wenselijk dat vervoerders verliezen zo veel mogelijk kunnen beperken. Daarom is de werking van de regeling BVOV 2021 aangepast ten opzichte van 2020. Vervoerders kunnen de 5–7% kosten die niet door de regeling worden vergoed, in overleg met de concessieverleners invullen. Ook in de regeling voor 2022, waarover uw Kamer op 25 juni is geïnformeerd, is dit het geval.
Deelt u de mening dat iedere compensatie die minder is dan 100%, toch zal leiden tot alternatieve compensatie door de ov-bedrijven zelf, die weer zal leiden tot bezuinigingen op verbindingen, frequenties, haltes en/of sociale veiligheid, en/of hogere tarieven?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat u deze onwenselijke gang van zaken dient te voorkomen door de ov-bedrijven voor 100% te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het ontslag van de minister en staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen-Wijbenga en S. van Veldhoven. |
|
Khadija Arib (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom beide bewindspersonen op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vroegtijdig ontslag hebben genomen als bewindspersoon uit dit demissionaire kabinet?1 2
De bewindspersonen op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zijn beiden, afzonderlijk van elkaar en op een verschillend moment, benaderd met een aanbod voor een andere baan. Zij hebben beiden besloten op dit aanbod in te gaan. Het is, binnen wettelijke kaders, aan een Minister zelf om te bepalen welke functies hij of zij vervult na het vervullen van het ministersambt.
De continuïteit van het kabinetsbeleid is gewaarborgd met de benoeming van nieuwe bewindspersonen bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Hoe oordeelt u hierover?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent het voor het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dat beide bewindspersonen van het demissionaire kabinet Rutte III ontslag hebben genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het feit dat de werkzaamheden van C. Van Nieuwenhuizen en S. Van Veldhoven beide vallen onder lobbywerkzaamheden op hun oude departement?
Het is denkbaar dat de voormalige bewindslieden in het kader van hun nieuwe functie belangen behartigen die liggen op het beleidsterrein van hun voormalige ministerie. In dat geval zijn zij voor medewerkers van dat ministerie als lobbyist niet aanvaardbaar, tenzij de secretaris-generaal een uitzondering maakt. De beoordeling of zich dit voor doet is aan de secretaris-generaal van IenW.
Klopt het dat de nieuwe werkgever van voormalig S. van Veldhoven het World Resources Institute jaarlijks vele miljoenen ontvangt vanuit verschillende ministeries waaronder het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat?
In de afgelopen vijf jaar is onder meer vanuit het Ministerie van IenW in totaal 1,7 miljoen euro aan het WRI verstrekt. Deze informatie is eerder via de jaarverslagen met uw Kamer gedeeld. Verder verstrekt ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken subsidie aan het WRI.
Is het waar dat de voormalig Minister C. van Nieuwenhuizen als lobbyist voor haar nieuwe werkgever Vereniging Energie-Nederland afhankelijk is van besluitvorming op verschillende ministeries, waaronder het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat?
De Minister van EZK draagt beleidsverantwoordelijkheid voor de energiesector. De energiesector is primair afhankelijk van zijn besluitvorming. Tegelijkertijd zijn daarbij op specifieke onderdelen ook aangelegenheden in het geding die behoren tot de verantwoordelijkheid van onder meer de Minister van I&W. Hierbij is te denken aan de betrokkenheid van I&W bij aanwijzing van gebieden op zee die geschikt zijn voor windenergie. Op grond van het lobbyverbod, mogen ambtenaren van het Ministerie van I&W geen lobbycontact hebben met mevrouw Van Nieuwenhuizen, tenzij de secretaris-generaal een uitzondering maakt.
Kent u het voorstel uit de ministerraad Rutte II van toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken, Ronald Plasterk, voor een afkoelperiode van 2 jaar voor bewindspersonen op hun oude departement?
De bestaande regeling betreft geen afkoelperiode maar een lobbyverbod voor bewindspersonen gedurende twee jaar na het aftreden bij hun voormalig ministerie. Het kabinet heeft dit lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen uiteengezet in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2016/17, 34 376, nr. 15). Ministeries zullen uitdrukkelijk de bewindspersoon na het aftreden gedurende een periode van twee jaar niet aanvaarden als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie (bijvoorbeeld een woningcorporatie, een publieke omroep of een zorginstelling) of een lobbyorganisatie (waaronder een non-gouvernementele organisatie) die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon, tenzij de secretaris-generaal een uitzondering maakt. Deze regel beoogt dus niet het in dienst treden bij een dergelijke instelling onmogelijk te maken maar wel om gedurende een bepaalde periode te voorkomen dat een oud-bewindspersoon kennis en positie op grond van de vorige functie inzet voor de belangen van de nieuwe werkgever. Concreet komt deze spelregel erop neer dat gewezen bewindspersonen na het aftreden gedurende twee jaar voor de medewerkers van het ministerie op geen enkele manier aanvaardbaar zijn als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie of een lobbyorganisatie die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon. Bewindspersonen ontvangen na het aftreden een brief over rechten en plichten. Deze brief attendeert de vertrekkende bewindspersoon nogmaals op het geldende lobbyverbod.
In de brief bij het nalevingsverslag naar aanleiding van de vijfde evaluatieronde van de GRECO (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 107) is gesteld dat het kabinet zich beraadt op nadere maatregelen die betrekking hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden.
Geldt het principe van een afkoelperiode ook voor het huidige demissionaire kabinet?
Zie antwoord vraag 7.
Kan de Kamer er vanuit gaan dat alle andere bewindspersonen in het huidige demissionaire kabinet hun termijn uitdienen?
De beantwoording van deze vraag is geen kabinetsaangelegenheid maar is aan iedere bewindspersoon zelf.
De berichten dat de kosteloze verstrekking van CGRP-remmers voor migrainepatiënten die hiervan afhankelijk zijn stopt |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de berichten dat de kosteloze verstrekking vanCalcitonin gene-related peptide (CGRP)-remmers voor migrainepatiënten die hiervan afhankelijk zijn, stopt?1
Het is aan fabrikanten of en aan wie zij hun medicijnen kosteloos ter beschikking stellen tijdens een beoordeling door het Zorginstituut. De vergoedingsaanvraag van de fabrikanten voor deze migrainemedicijnen en de beoordeling door het Zorginstituut ging alleen over patiënten met chronische migraine, die niet goed reageren op bestaande middelen (therapieresistente migraine). Patiënten met chronische migraine hebben minimaal 15 dagen per maand hoofdpijn, waarvan minstens 8 dagen migraine. Omdat het Zorginstituut mij op 17 september jl. heeft geadviseerd de CGRP-remmers in het basispakket op te nemen voor patiënten met therapieresistente chronische migraine is er voor deze patiënten geen probleem als de gratis verstrekking door fabrikanten stopt. Ik heb vernomen dat niet alle patiënten die de CGRP-remmers nu kosteloos krijgen via de fabrikant, therapieresistente chronische migraine hebben, omdat ze bijvoorbeeld minder dan 14 dagen per maand hoofdpijn hebben (episodische migraine). Uit het advies van het Zorginstituut concludeer ik dat de werkzaamheid van CGRP-remmers voor deze groep patiënten echter nog niet bewezen is. Ik begrijp dat het voor hen zeer vervelend is dat zij dit middel nu niet meer vergoed krijgen. Zij kunnen overstappen op andere behandelmogelijkheden die passen bij het type migraine waar zij aan lijden en die wel vergoed worden. Ik kan de middelen voor hen nu niet opnemen in het basispakket, want zonder positief advies van het Zorginstituut neem ik geen middelen op. De fabrikanten van de migrainemiddelen zijn wel bezig met een nieuwe vergoedingsaanvraag voor patiënten met episodische migraine. In de tussentijd, tot het Zorginstituut een vervolgadvies voor deze tweede groep patiënten uitgebracht heeft, is het aan de fabrikanten om hun middelen (kosteloos) ter beschikking te blijven stellen aan de patiënten met episodische migraine.
Bent u het ermee eens dat het een verontrustende situatie is dat mensen die momenteel door CGRP-remmers geen last hebben van hun migraine weer terug dreigen te vallen in de situatie waarin zij zeer vaak heftige migraineaanvallen ondergaan?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het advies van het Zorginstituut Nederland over opname van CGRP-remmers in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem al meerdere malen is uitgesteld? Zo ja, wat is hiervoor de reden?
Het klopt dat het advies over dit middel een aantal keer is uitgesteld. Het advies over opname van deze drie migrainemedicijnen duurde langer, omdat het aanvankelijk niet duidelijk was welke patiënten baat hebben bij deze middelen. In 2019 is voor één van deze medicijnen, het middel erenumab (Aimovig), door de fabrikant vergoeding aangevraagd voor gebruik bij een brede groep patiënten, te weten patiënten met chronische migraine en patiënten met episodische migraine. Het Zorginstituut oordeelde toentertijd dat niet alle migrainepatiënten er voordeel van hadden. Bij een groot deel van de patiënten werkte het nieuwe middel niet beter dan de bestaande migrainemiddelen, terwijl het wel veel duurder was. Het Zorginstituut adviseerde toen het middel niet op te nemen in het basispakket. Het Zorginstituut is met de beroepsgroep van neurologen in gesprek gegaan om te bepalen voor welke patiënten het nieuwe middel wel een meerwaarde zou kunnen hebben. Dankzij deze inzet van het Zorginstituut hebben de fabrikanten in januari 2021 een nieuwe vergoedingsaanvraag ingediend, voor de drie nieuwe migrainemiddelen gezamenlijk. Er ging echter geruime tijd overheen voordat de fabrikanten de dossiers compleet hadden aangeleverd. De nieuwe vergoedingsaanvraag betreft het gebruik van deze middelen bij een subgroep van patiënten met therapieresistente chronische migraine. Het Zorginstituut heeft rond de beoordeling en de afronding van het advies overlegd met fabrikanten, behandelaren en zorgverzekeraars over gepast gebruik (de inzet van deze middelen in de praktijk) en over de vergoedingsvoorwaarden. Afspraken over gepast gebruik omvatten o.a. start- en stopcriteria voor de behandeling. Deze zijn belangrijk, omdat slechts een deel van de patiënten met therapieresistente migraine in aanmerking komt voor behandeling met CGRP-remmers en ook niet alle patiënten goed reageren op de behandeling. Het is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om de afspraken over gepast gebruik definitief te maken en vast te leggen. Bij de CGRP-remmers was meer tijd dan normaal nodig om hierover tot overeenstemming te komen maar op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de gepast gebruik afspraken. Dit gaat in overleg met de beroepsgroepen, de Nederlandse Hoofdpijn Vereniging (NHV) en de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN).
Verwacht u dat de planning, waarover het Zorginstituut Nederland momenteel op haar website aangeeft te verwachten het advies half september naar u toe te zenden, gehaald wordt? Kunt u dit toelichten?2
Het Zorginstituut heeft op 17 september 2021 advies aan mij uitgebracht over opname van de CGRP-remmers in het GVS, voor patiënten met therapieresistente chronische migraine. Voor deze patiënten zullen de middelen per 1 november 2021 vergoed worden uit het basispakket.3
Hoe lang verwacht u dat gebruikers van CGRP-remmers hier geen toegang toe hebben, tenzij ze de hoge kosten hiervoor zelf op kunnen brengen?
Zie antwoord vraag 4.
De achterstanden bij de zedenrecherche en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «In dit land kun je wegkomen met misbruik van kinderen»1 en «Behandeling van slachtoffers zedenzaken is een blamage»2?
Ja.
Kunt u verklaren dat ouders al 21 maanden wachten op de behandeling van een aangifte van kindermisbruik? Deelt u de mening dat die situatie zowel voor (de ouders van) het slachtoffer als om nieuwe slachtoffers te voorkomen onacceptabel is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet ingaan op een individuele casus. Een zedenmisdrijf kan ingrijpend zijn voor het slachtoffer en zijn of haar omgeving. Onzekerheid over vragen als «hoe nu verder, wat betekent dit voor mij, wat gebeurt er met de dader?» kan daarbij voor extra schade aan het slachtoffer zorgen. Betrokkenen in een zedenzaak hebben recht op een vlotte en professionele behandeling, op de juiste aandacht en op duidelijkheid. De politie heeft als norm om 80% van de zedenzaken uiterlijk binnen 6 maanden na aangifte naar het OM in te sturen. Deze doorlooptijd is door de politie en het OM opgesteld (ketennorm) en hierin wordt door de politie en het OM nauw samengewerkt.
Dat er langere doorlooptijden zijn, herkent de politie. De laatste jaren is de werkvoorraad toegenomen. De aanpak van zedenzaken is ook complexer en arbeidsintensiever geworden, bijvoorbeeld doordat er meer digitale onderzoeksmogelijkheden zijn. De benodigde gespecialiseerde zedenrechercheurs zijn (door verschillende oorzaken) niet altijd beschikbaar. Op sommige plekken is bijvoorbeeld sprake van een groot verloop, soms kunnen vacatures moeilijk gevuld worden of er is sprake van een hoog ziekteverzuim.
Politie en OM werken hard aan het verminderen van de voorraad en het verkorten van de doorlooptijden. De eerste resultaten hiervan lijken nu zichtbaar te worden. In het merendeel van de teams is een afname van «oudere» zaken te zien. Het grootste gedeelte van de aangiftes die langer dan een half jaar in behandeling zijn, is in eenheid Midden-Nederland. Daar gaat nu een bijstandsteam van 24 rechercheurs aan de slag.
Ook is de zedenpolitie gestart met een verbeterplan bejegening en doorlooptijden, waarin naast het op orde krijgen van de capaciteit wordt ingezet op efficiënter werken, en dat bovendien beter aansluit bij de behoefte van de slachtoffers. Concrete aanpassingen worden nu doorgevoerd. Dat gaat onder andere over een efficiëntere manier van informeren van slachtoffers, door middel van een kort informatief gesprek, of door het direct opnemen van de aangifte.
Door de toekenning van de gelden n.a.v. de motie-Klaver is extra geïnvesteerd in de uitbreiding van de capaciteit van de zedenteams. Ook zijn binnen de Politieacademie drie extra docenten aangesteld voor de zedenteams. Hierdoor is het mogelijk geworden om voortaan vier opleidingen Handelen in Zedenzaken (HZZ) per jaar te organiseren in plaats van drie. Ook heeft de politie de opleiding HZZ recent nader zeden-specifiek gemaakt, waardoor de opleidingsduur met ingang van de tweede helft van 2021 is ingekort van 30 naar 22 weken. De niet-zeden-specifieke onderwerpen zullen voortaan modulair worden aangeboden. Met ingang van oktober 2020 zijn de opleidingsplekken voor de opleiding HZZ opgehoogd van 15 deelnemers naar 20 deelnemers. Hierdoor is een versnelling aangebracht in de opleidingsduur en kunnen meer zedenrechercheurs worden opgeleid.
Klopt het dat de verdachte sinds het doen van de aangifte niet is verhoord? Zo ja, hoe strookt die situatie met uw uitspraak: «In geval van acute situaties -bijvoorbeeld bij kwetsbare slachtoffers – zal politie direct handelen naar bewind van zaken.»3?
Zoals uw Kamer weet kan ik niet ingaan op individuele gevallen. Zie verder mijn antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten op welke wijze de politie prioriteit aanbrengt binnen de aangiften van zedendelicten?
De zedenpolitie geeft, onder gezag van het OM, prioriteit aan zaken waarbij sprake is van acuut gevaar, risico op herhaling of mogelijke maatschappelijke onrust (bijvoorbeeld misbruikzaken waarbij kinderen of mensen met een verstandelijke beperking slachtoffer zijn). Ook is snel handelen van belang om vluchtige sporen veilig te stellen, zoals een medisch forensisch onderzoek bij een slachtoffer door een arts in het Centrum Seksueel Geweld. Voor dit laatste geldt een termijn van zeven dagen. Naast de spoedzaken worden de overige zaken op volgorde van binnenkomst van de aangifte behandeld.
Klopt het dat de eenheid Midden-Nederland de meeste zaken heeft die al langer dan zes maanden op afhandeling wachten (namelijk 233)? Wat is daar volgens u de verklaring voor?
Ja. Dit betekent overigens niet dat al deze zaken op de plank liggen: in verschillende fases wordt hard aan deze zaken gewerkt.
Kunt u een overzicht geven van de achterstanden bij de verschillende eenheden?
Op dit moment zijn in totaal 820 aangiftes langer dan een half jaar in behandeling, waarvan 233 aangiftes in de eenheid Midden-Nederland. De overige 587 aangiftes zijn verdeeld over de eenheden.
Herkent u de uitdagingen in het werven van nieuwe zedenrechercheurs die in het tweede artikel omschreven worden? Welke maatregelen neemt u om de instroom van zedenrechercheurs te verhogen?
Zoals ik u eerder in de Halfjaarberichten politie heb gemeld is er breed binnen de politie sprake van capaciteitstekorten en is het streven dat er in 2024–2025 weer sprake is van een evenwicht tussen de formatie en bezetting.4
De politie werkt hard aan nieuwe en zij-instroom door onder andere verkorte opleidingen, de inzet van recruiters en het versnellen van de werving- en selectieprocedure. Het is echter een probleem dat niet van de een op andere dag kan worden opgelost.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Kindermisbruik en Seksueel Geweld van 16 september aanstaande?
Ja.
Opnieuw uitstel van sloop/nieuwbouw in Ten Boer. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het plan dat Plegt-Vos heeft verstuurd naar 25 van de 60 woningen aan de Blinkerdlaan in Ten Boer met het bericht dat de gemeente niet meer wisselwoningen wil bouwen en dat zij daarom weer twee jaar moeten wachten?
Ik ben ervan op de hoogte dat er op dit moment 35 wisselwoningen beschikbaar zijn voor de eigenaren aan de Blinkerdlaan in Ten Boer en dat de versterking van de woningen aan de Blinkerdlaan gefaseerd plaatsvindt.
Is u bekend dat deze woningen al in 2017 zijn geïnspecteerd en vallen onder Batch 1588? Wat is uw reactie op het feit dat deze bewoners na 4 jaar nu weer bijna twee jaar moeten wachten op een veilig thuis? Draagt dit volgens u bij aan het herstel van vertrouwen?
Het is mij bekend dat deze woningen al in 2017 zijn geïnspecteerd en onder batch 1588 vallen. Uitgangspunt in batch 1588 is dat eigenaren zelf de tijdelijke huisvesting regelen. Het subsidiebudget van de gemeente voor batch 1588 houdt hier ook rekening mee. Het zelf regelen van de wisselwoningen blijkt voor veel eigenaren echter ingewikkeld. Daarom heeft de gemeente Groningen de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) gevraagd hierin te faciliteren. De NCG heeft daartoe wisselwoningen beschikbaar gesteld. Dit aantal wisselwoningen is voldoende om de versterking in twee fasen te kunnen uitvoeren.
Het uitgangspunt van tijdelijke huisvesting is dat bewoners om de beurt gebruikmaken van de wisselwoningen. Omdat de versterkingsopgave door het beëindigen van de gaswinning en de nieuwste inzichten (de gewijzigde NPR9998-richtlijn) lichter wordt, ligt het niet voor de hand meer wisselwoningen te bouwen in Ten Boer.
Dat betekent voor dit specifieke project dat de aannemer in 2022 start met de sloop van de eerste 35 woningen, en een jaar later met de overige 25. Deze fasering hangt samen met een fasering van werkzaamheden door nutsbedrijven en herinrichting van het openbaar gebied. Voor sommige bewoners betekent dit inderdaad dat zij later aan de beurt zijn.
Kan in een overzicht worden weergegeven hoeveel wisselwoningen er per gemeente nodig zijn? Hoeveel zijn er al gebouwd? Hoeveel worden er op korte termijn gebouwd? Om welke gemeenten gaat het dan? Hoeveel tekorten zijn er? Is er voldoende budget?
Op basis van het meerjaren versterkingsplan (MJVP) kan worden berekend welke behoefte aan wisselwoningen er is tot aan het einde van de versterkingsoperatie en wat de hieraan verbonden kosten zijn. Het MJVP wordt eind dit jaar vastgesteld (Kamerstukken II 2020/2021, 33 529, nr. 872). In de voorbereiding daarvan is gebleken dat meer tijdelijke huisvesting nodig is dan er nu beschikbaar is. Er is een projectgroep ingericht die zoekt naar oplossingen, zoals de inzet van huur via private aanbieders en recreatiewoningen.
In de onderstaande tabel treft u een overzicht waarin wordt weergeven hoeveel wisselwoningen per gemeente reeds zijn gebouwd en op korte termijn zullen worden gebouwd.
273
178
213
664
120
42
16
178
40
23
80
143
20
0
30
50
0
0
0
0
453
243
339
1.035
In mijn brief van 25 juni jl. (Kamerstukken II 2020/2021, 33 529, nr. 872) heb ik uw Kamer laten weten dat de NCG € 22 mln. bijdraagt voor de meerkosten van tijdelijke huisvesting. Daarmee is er voldoende budget gereserveerd voor wisselwoningen in batch 1588.
Welke argumenten geeft de gemeente Groningen dat zij niet meer wisselwoningen wil bouwen? Wat gaat u er aan doen om te zorgen dat deze wisselwoningen wel worden gebouwd?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het bericht uit 2017, waarin uw voorganger aangeeft dat de versterking binnen vijf jaar afgerond moet zijn?1 Kunt u uitleggen waarom u slechts 8% van de opgave voor elkaar heeft gekregen? Wanneer gaat de versnelling nu echt plaatsvinden?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en de NCG is om alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden. De streefdatum om de uitvoering van de versterking te voltooien is 2028. De realisatie van deze ambities is afhankelijk van een aantal randvoorwaarden, met name rondom de beschikbare bouwcapaciteit, de werking van de typologieaanpak en het aantal herbeoordelingen waarvoor bewoners kiezen.
Circa 1.500 adressen zijn daadwerkelijk in uitvoering. Het streven van de NCG is om in 2021 in totaal voor 1.500 adressen het versterkingsproces af te ronden, een verdubbeling ten opzichte van 2020. Dit is volgens de NCG nog steeds haalbaar. Daarnaast verwacht de NCG de in de eerste helft van dit jaar opgelopen vertraging bij het aantal opnames en beoordelingen in de tweede helft van dit jaar in te halen en uit te komen op in ieder geval 2650 opnames en 4.000 beoordelingen. Bij het bereiken van deze aantallen speelt de invoering van de typologieaanpak een belangrijke rol. Met deze aanpak kan de NCG bepaalde typen woningen eenvoudiger en sneller opnemen en beoordelen. Tevens pakt de NCG naast de complexere projecten meer panden op waarbij lichtere versterkingsmaatregelen nodig zijn. Dit betekent dat meer panden sneller veilig zullen zijn.
Hoe plaatst u de opmerking van demissionair Minister-President tijdens zijn bezoek aan Groningen drie weken geleden: «Het gaat de goede kant op?» Bent u dat met hem eens? Zo ja, wat gaat er dan precies de goede kant op?
Ja, ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.
Het bestaan van een dodenlijst in de Penitentiaire Inrichting Zaandam. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in de Penitentiaire Inrichting (PI) Zaandam een dodenlijst is gevonden met daarop namen van personeel van de inrichting? Wat is hierop uw eerste reactie?1
Ja. Ieder geweldsincident, iedere vorm van agressie en iedere bedreiging binnen de justitiële inrichtingen is er één te veel. Medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) hebben een publieke taak en moeten deze veilig kunnen uitoefenen. De politie en het Openbaar Ministerie nemen deze zaak dan ook zeer serieus en doen op dit moment onderzoek naar de lijst en de dreiging die ervan uitgaat.
Kunt u uiteenzetten hoe de lijst precies is opgedoken, en wellicht ook meer vertellen over hoe lang deze lijst heeft kunnen bestaan, waarom hij is opgesteld en wie er allemaal toegang hadden tot de lijst?
Tijdens een celinspectie is een lijst aangetroffen met namen van medewerkers van een afdeling van het JC Zaanstad. Op dit moment onderzoekt de politie (de herkomst van) de lijst. Zolang de resultaten daarvan nog niet bekend zijn, kan ik geen verdere mededelingen doen over de lijst of over wat er mogelijk met de lijst kan zijn gedaan.
Kunt u uitsluiten dat de lijst met namen met mensen buiten de PI is gedeeld? Zo nee, kunt u hier nader op in gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Welke risico’s heeft het gevangenispersoneel gelopen en hoe zijn die ondervangen?
Er wordt onderzoek gedaan naar de mogelijke risico’s voor de medewerkers wier namen voorkomen op de lijst. Over eventuele beveiligingsmaatregelen die naar aanleiding daarvan zijn of worden getroffen, doe ik geen mededelingen.
Is bekend of de medewerkers, waarvan de namen op de lijst stonden, nu nog gevaar lopen? Zo ja, en als zij nog gevaar lopen, hoe wordt hun veiligheid dan gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 4.
Is er nazorg geregeld voor het personeel dat (in)direct met dit heftige nieuws is geconfronteerd?
Ja. Op maandag 23 augustus jl. zijn alle medewerkers van de afdeling waar de lijst werd aangetroffen bij elkaar gekomen met de directie van de inrichting. Tijdens dit overleg is de namenlijst getoond, waarna openhartig over de lijst is gesproken en eventuele zorgen zijn gedeeld. Ook is gesproken over het lopende onderzoek van de politie en het Openbaar Ministerie naar de namenlijst en over veiligheidsmaatregelen. Met medewerkers die daaraan behoefte hadden, hebben daarna nog individuele gesprekken plaatsgevonden.
Is de verdachte van het opstellen van de dodenlijst nu wel of niet overgeplaatst naar een andere inrichting? Wat is hiervoor het protocol?
Over individuele gedetineerden doe ik geen mededelingen.
Gedetineerden die daar op grond van hun gedrag tijdens detentie aanleiding toe geven, kunnen worden overgeplaatst naar een andere inrichting en/of een strenger regime. Overplaatsing geschiedt op basis van een selectieadvies van de inrichting en eventuele adviezen van andere partijen waaronder politie en OM, waarna de selectiefunctionaris van DJI een besluit neemt.
Het vertrek van minister Van Nieuwenhuizen van Infrastructuur en Waterstaat. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de functie van mevrouw Van Nieuwenhuizen als lobbyist bij Vereniging Energie-Nederland, branchevereniging van onder meer energiebedrijven Shell, Eneco, RWE, GasTerra, Vattenfall, BP en Essent, op zijn minst een mogelijk belangenconflict verenigt met de portefeuille Infrastructuur en Waterstaat die zij als Minister bekleedde?
In de nieuwe functie van mevrouw Van Nieuwenhuizen staat de energiesector centraal. De Minister van EZK draagt beleidsverantwoordelijkheid voor de energiesector. De energiesector is primair afhankelijk van zijn besluitvorming. Tegelijkertijd zijn daarbij op specifieke onderdelen ook aangelegenheden in het geding die behoren tot de verantwoordelijkheid van onder meer de Minister van IenW. Hierbij is te denken aan de betrokkenheid van IenW bij aanwijzing van gebieden op zee die geschikt zijn voor windenergie. Op grond van het lobbyverbod (oud-) bewindspersonen, mag mevrouw Van Nieuwenhuizen daarover gedurende twee jaar geen lobby-contact hebben met de ambtenaren van het Ministerie van I&W.
Kunt u bevestigen dat mevrouw Van Nieuwenhuizen zodra zij met Vereniging Energie-Nederland was overeengekomen hiervoor als lobbyist aan de slag te gaan haar ambt niet ogenblikkelijk heeft neergelegd, maar is blijven functioneren als Minister in de wetenschap dat daarmee een groot integriteitsvraagstuk ontstaat en indien het antwoord daarop bevestigend luidt, hoe lang heeft deze periode geduurd?
Vereniging Energie Nederland heeft mevrouw Van Nieuwenhuizen op 31 augustus 2021 benoemd tot haar voorzitter. Mevrouw Van Nieuwenhuizen heeft per diezelfde dag haar ontslag als Minister aangeboden aan de Koning. Zij zal de nieuwe functie vervullen vanaf 1 oktober 2021. In de aanloop naar de benoeming heeft zij op 28 juli 2021 een verklaring geaccordeerd (zie bijlage) waarin zij de secretaris generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van haar ministerschap zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden.
Kunt u beamen dat het schaamteloos is dat een Minister zonder blikken of blozen overstapt naar een functie die is gericht op het beïnvloeden en ombuigen van het beleid van hetzelfde kabinet waarvan zij deel heeft uitgemaakt en dezelfde Eerste Kamer en Tweede Kamer waarvan zij het vertrouwen genoot?
Het is, binnen wettelijke kaders, aan een Minister zelf om te bepalen welke functies hij of zij vervult na het vervullen van het ministersambt.
Bent u het ermee eens dat het abrupte vertrek van mevrouw Van Nieuwenhuizen de innige en tevens onwenselijke vervlechting van het grote bedrijfsleven met de overheid en politiek illustreert?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat voor bewindslieden die vertrekken een afkoelperiode van bijvoorbeeld vier jaar nodig is voordat ze werkzaam worden bij een bedrijf of instelling waarvan de activiteiten onmiskenbaar raakvlakken hebben met de portefeuille die zij in het kabinet behartigen, om zodoende zelfs de schijn van belangenverstrengeling en schending van de integriteit te voorkomen?
In de brief van het kabinet aan de Tweede Kamer van 6 juli 2021 (Kamerstukken II 2020/21, 35 570 VII, nr. 107) over het nalevingsverslag van de GRECO is gesteld dat het kabinet zich nog beraadt op nadere maatregelen die betrekking hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden.
Bent u bereid het kabinet te bewegen tot een toezegging namens alle bewindslieden dat vanaf nu geen enkele bewindspersoon zonder afkoelingsperiode van bijvoorbeeld vier jaar zal overstappen naar een bedrijf dat of instelling die onmiskenbaar raakvlakken heeft met de portefeuille die hij of zij bekleedt?
Nee, omdat een dergelijke toezegging in strijd is met artikel 19, derde lid van de Grondwet op grond waarvan iedere Nederlander het recht heeft op vrije keuze van arbeid, behoudens de beperkingen bij of krachtens de wet gesteld. Die wettelijke beperkingen zijn er niet voor bewindspersonen. De vraag of, en zo ja welke, wettelijke regels gesteld zouden moeten worden voor (gewezen) bewindspersonen vergt een zorgvuldig besluitvormingsproces, dat betrokken wordt bij de opvolging van bovengenoemde brief.
Bent u het ermee eens dat een onverhoopt ontkennend of ontwijkend antwoord op voorgaande vragen het vertrouwen in onze democratie ondermijnt, omdat daaruit een minachting spreekt voor het ambt van Minister of Staatssecretaris en de vanzelfsprekendheid van een draaideurlobbycratie waar de geldelijke belangen en carrière van bewindslieden kennelijk belangrijker zijn dan de eervolle positie om Nederland te dienen in een hoge positie die weinigen is gegeven?
Nee.
Het toelaten van elektrische steps |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat in grote Europese steden zoals Berlijn, Parijs en Warschau op grote schaal elektrische steps (e-steps) gebruikt worden, veelal in verhuurverband, die leiden tot meer mobiliteit en minder autoverkeer?
Ja. De ervaringen met het gebruik van e-steps in het buitenland zijn recentelijk gepubliceerd in het rapport «Op weg met LEV: de rol van lichte elektrische voertuigen (LEVs) in het mobiliteitssysteem» van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (juli 2021, KiM)1. De mate waarin e-steptrips in de plaats komen van autoritten, is afhankelijk van het land waarin dit is onderzocht en in de meeste landen beperkt. Doordat het fietsgebruik in Nederland dominanter is dan in veel andere Europese steden, is de verwachting van het KiM dat ook in Nederland de e-step relatief minder autoritten vervangt.
Waarom gebeurt dit in Nederland niet? Waarom zijn Nederland en Ierland de eenzame achterblijvers op dit gebied en hebben alle andere Europese landen dit allang toegestaan?1
Op dit moment kunnen e-steps al toegelaten worden via de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen. De Beleidsregel zal worden vervangen door een nieuw nationaal toelatingskader voor LEVs waarover uw Kamer op 13 juli jl. is geïnformeerd3. Voorafgaand aan het Commissiedebat Verkeersveiligheid van 2 december a.s., wordt uw Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2023.
Deelt u de mening dat verhuurplatforms voor e-steps een bijdrage leveren aan meer duurzaamheid? Waarom zijn die er nog niet in Nederland?
E-steps kunnen in bepaalde gevallen leiden tot de verduurzaming van mobiliteit, zoals een autorit vervangen door een rit op een e-step. Dit gebeurt echter relatief weinig. Uit het eerder genoemde onderzoek van het KiM1 (zie antwoord 1) blijkt dat de e-step voornamelijk een vervanging is van lopen en fietsen. Er is dan geen sprake van verduurzaming.
Daarnaast kan de e-step OV-verplaatsingen vervangen. In hoeverre dat tot verduurzaming van mobiliteit leidt, hangt af van de levensduur van de e-step. Ervaringen in het buitenland laten zien dat deel-e-steps door middel van free-floating4 een relatief korte levensduur hebben. Verder moet men rekening houden met extra impact op de CO2-emissie door de distributie van de deel-e-step.
In Nederland bestaan enkele verhuurplatforms voor de e-steps die zijn toegelaten als bijzondere bromfiets, waaronder de station-based Citystep die in enkele Brabantse steden actief is.
Deelt u de mening dat het concept van deelplatforms goed is in het kader van de duurzaamheid?
In sommige gevallen dragen deelplatforms bij aan verduurzaming van mobiliteit. Deelauto’s zijn bijvoorbeeld gemiddeld vaker elektrisch en zorgen voor een minder grote druk op het ruimtegebruik.
Wanneer is in Nederland een regulerend kader te verwachten voor de e-step?
Een regulerend kader is er al, namelijk de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen. Het nieuwe toelatingskader voor LEVs is 13 juli jl. gedeeld met uw Kamer. Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u voordat de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat plaatsvindt een stand-van-zaken-brief aanleveren over dit regulerend kader?
Momenteel wordt het kader vertaald in wet- en regelgeving en vindt er parallel inhoudelijke uitwerking plaats op een aantal punten, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 13 juli jl., onder andere voor wat betreft de technische eisen, de plaats op de weg (maatwerk), mogelijke toelating van LEVs die nu buiten het kader vallen (o.a. eenwielers) en de verkenning rond de rijvaardigheid. Zoals toegezegd in de Kamerbrief van 13 juli jl., zal voorafgaand aan het Commissiedebat Verkeersveiligheid van 2 december 2021 uw Kamer geïnformeerd worden over de stand van zaken van het LEV-kader.
Wanneer is de Segway in Nederland geïntroduceerd? Mag de Segway wel of niet op de openbare weg rijden?
De Segway is per 1 januari 2011 aangewezen als bijzondere bromfiets en mag sindsdien op de openbare weg rijden.
Klopt het dat de e-step nog steeds niet in Nederland op de openbare weg mag worden gebruikt? Klopt het dat er boetes op dit gebruik staan van 380 euro en dat de step in beslag kan worden genomen? Acht u dergelijke draconische straffen proportioneel?
E-steps die niet zijn aangewezen als bijzondere bromfiets, mogen in het belang van de verkeersveiligheid niet op de weg gebruikt worden. Bij het proces van aanwijzing als bijzondere bromfiets zijn Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) en de Dienst Wegverkeer (RDW) betrokken. De RDW geeft een bindend advies over het al dan niet toelaten van het voertuig. De Minister van IenW wijst het voertuig aan bij een positief advies. Pas dan mag het op de weg.
De boete op het gebruik van een niet toegelaten e-step op de weg is 280 euro en het voertuig kan in beslag worden genomen. Het Openbaar Ministerie bepaalt de hoogte van de boetes voor overtredingen, op basis van advies van de Commissie Feiten en Tarieven, waarin onder andere experts van de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) zitten.
Hoe wordt dit verbod op e-steps gehandhaafd? Hoeveel waarschuwingen worden er gegeven, hoeveel boetes en hoeveel inbeslagnames zijn er?
De politie neemt bij de reguliere verkeershandhavingstaken ook de handhaving van vervoersmiddelen zoals de niet toegestane e-step mee. De politie houdt geen aparte registratie bij van de handhaving op e-steps. Het CJIB meldt dat in 2020 233 boetes voor niet toegelaten voertuigen, waaronder niet toegelaten e-steps, zijn opgelegd, tegen 68 in 2019.
Op welke termijn denkt u deze e-steps sneller te kunnen legaliseren?
Zoals aangegeven in de kamerbrief van 7 juli jl. is het huidige proces van de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfiets geoptimaliseerd5. Het proces van beoordeling is verbeterd en de criteria voor het beoordelen van veilig gebruik zijn verduidelijkt in samenspraak met SWOV en de RDW. De formele bevoegdheid tot aanwijzing ligt nu nog bij IenW. In lijn met de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid zal de RDW bij wet de bevoegde instantie worden6. Dit is voorzien in 2022. Verder is en blijft de doorloop van het proces afhankelijk van de informatie die de aanvrager aanlevert.
Klopt het hoverboards, elektrische skateboards en monowheels ook nog steeds niet zijn toegelaten op de openbare weg? Klopt het dat op het gebruik daarvan een boete staat van 260 euro?
Hoverboards, elektrische skateboards en monowheels zijn niet toegelaten op de openbare weg. Deze voertuigen hebben geen stuur of zitplaats en vallen daardoor in geen enkele categorie van voertuigen die zijn goedgekeurd voor gebruik op de weg. De boete voor het gebruik van een dergelijk niet toegelaten voertuig op de openbare weg is 280 euro.
Op welke termijn denkt u deze hoverboards, elektrische skateboards en monowheels eindelijk te kunnen legaliseren?
Dit zal afhangen van de uitkomsten van het onderzoek zoals aangekondigd in de brief van 13 juli jl. De uitkomsten van het onderzoek worden verwacht in het voorjaar 2022. In dat onderzoek zal een groep van onafhankelijke experts worden gevraagd te verkennen of dit soort voertuigen veilig zijn toe te laten, wanneer er specifieke eisen worden gesteld aan de techniek en de gebruiker en of inpassing in het huidige verkeer mogelijk is.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, in ieder geval ruim voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat?
Ja, dat is bij dezen gedaan.
LTO Noord wil verlenging mest uitrijden vanwege hevige regenval |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
In hoeverre is bij u bekend dat vanwege de hoeveelheid regen die de afgelopen zomer in Noord-Nederland is gevallen boeren in de problemen zijn gekomen met het uitrijden van mest?1
Erkent u dat dit, en de aanhoudende natte weersomstandigheden, effect heeft op het uitrijden van mest?
Kunt u aangeven welke verplichtingen boeren hebben met betrekking tot het uitrijden van mest en hoe deze verplichtingen onderbouwd zijn?
Bent u bereid om gehoor te geven aan het verzoek van LTO Noord om de periode om mest uit te rijden met twee weken te verlengen? Zo ja kunt u de sector ruim voor 15 september aanstaande duidelijkheid geven? Zo nee waarom niet?
De extra beloningsregeling voor docenten op het speciaal onderwijs (so) en voortgezet speciaal onderwijs (vso). |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de gehanteerde verdeelsleutel voor scholen voor speciaal onderwijs (so) en voortgezet speciaal onderwijs (vso) afwijkt van de verdeling op reguliere scholen, in het kader van de extra beloning voor docenten op scholen met veel achterstanden?
Nee, Voor het bepalen van de selectie van de vestigingen is gekeken naar de 15%-vestigingen (per schoolsoort) met relatief de meeste leerlingen met een risico op een onderwijsachterstand. De 15%-vestigingen in het regulier onderwijs met de relatief hoogste achterstandsscores en de 15%-vestigingen met het relatief hoogste aantal cumi-leerlingen per vestiging binnen enerzijds het speciaal basis onderwijs (hierna: sbao) en anderzijds het (voortgezet) speciaal onderwijs (hierna: (v)so) zijn geselecteerd, waarbij is gecorrigeerd voor de grootte van de vestiging. De gehanteerde verdeelsleutel is dus hetzelfde.
Er is gekozen voor 15%-vestigingen (per schoolsoort) om zo de beschikbare middelen gericht in te zetten op die vestigingen die dit gezien de achterstanden het hardst nodig hebben. De middelen verdelen over een groter aantal vestigingen zou immers leiden tot een lagere toelage per leerkracht en daarmee minder bijdragen aan het zorgen voor voldoende personeel op die vestigingen.
Klopt het dat voor reguliere scholen gebruik is gemaakt van «achterstandenscores» om te bepalen welke docenten extra beloond worden, terwijl voor het so en vso gebruik wordt gemaakt van de regeling culturele minderheden (cumi)? Zo ja, waarom?
Ja, voor het regulier onderwijs wordt een CBS-indicator voor risico op onderwijsachterstanden gehanteerd, die de verwachte achterstandsproblematiek op vestigingen uitdrukt. Voor sbao en voor (v)so wordt hiervoor de cumi-regeling gehanteerd.
De bekostiging voor de inzet van de arbeidsmarkttoelage is gericht op vestigingen met relatief veel leerlingen met een risico op onderwijsachterstanden. Voor de verschillende onderwijssoorten is vanwege de herkenbaarheid en uitvoering zoveel mogelijk aangesloten bij de reguliere bekostiging en bestaande methodieken om het risico op onderwijsachterstanden in beeld te brengen. Op basis van de huidige gegevens is het niet mogelijk om de CBS-indicator ook toe te passen op het sbao en (v)so omdat er geen goede schoolresultaten/testen zijn waartegen de scores kunnen worden afgezet1. Daarmee is de cumi-regeling op dit moment de beste methode die er voor handen is om het risico op onderwijsachterstanden te identificeren binnen het sbao en (v)so.
Klopt het dat bij de cumi-regeling met name wordt gekeken naar het land van herkomst van de ouders van de leerlingen en dat dit wordt gekoppeld aan het begrip achterstanden, terwijl voor het regulier onderwijs het land van herkomst al enige tijd is losgelaten als bepalende factor?
Bij beide indicatoren wordt het land van herkomst van ouders van leerlingen meegewogen, hoewel de manier waarop verschilt. Bij de CBS-indicator is de herkomst van de ouders één van de bepalende factoren. Bij de cumi-regeling wordt als bepalende factor alleen gekeken naar het land van herkomst van de ouders om het risico op een onderwijsachterstand te uiten.
Kunt u bevestigen dat door deze verschillende regelingen te hanteren, so- en vso-scholen vaak de middelen van de extra beloningsregeling mislopen?
Nee, voor alle schoolsoorten ontvangt 15% van de vestigingen extra middelen voor een arbeidsmarkttoelage. Dit geldt zowel voor het regulier onderwijs als voor het so en (v)so. Hiermee worden het regulier en het speciaal onderwijs gelijk behandeld.
Bent u van mening dat dit leidt tot ongelijkheid tussen het regulier en speciaal onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het regulier onderwijs en het speciaal onderwijs gelijkwaardig behandeld moeten worden? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit te bereiken?
Ja, ik deel de mening dat het regulier onderwijs en het speciaal onderwijs gelijkwaardig behandeld moeten worden. Aangezien in zowel het regulier onderwijs als het so en het (v)so 15% van de vestigingen een arbeidsmarkttoelage ontvangen is hiervan ook sprake en is er geen noodzaak voor het aanpassen van deze systematiek.
Bent u bereid de regeling aan te passen?
Nee, zie het antwoord op vraag 4 tot en met 6. Voor de arbeidsmarkttoelage staat de selectie van vestigingen voor de schooljaren 2021–2022 en 2022–2023 vast, zodat de vestigingen die middelen ontvangen direct zekerheid hebben dat ze dit voor 2 jaar kunnen inzetten. Daarnaast zorgt een tweejarige selectie voor een goede monitoring op de effecten.
Tegelijkertijd ben ik me ervan bewust dat de cumi-regeling niet in alles perfect is. Ik ga daarom met de betrokken onderwijsorganisaties op zoek naar een alternatief voor de cumi-regeling zodat die kan worden gebruikt bij de reguliere bekostiging van onderwijsachterstanden. Over de uitkomsten hiervan zal ik u nader informeren.
Het bericht dat Wit-Rusland ongeveer 1 miljard euro ontvangt van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). |
|
Kees van der Staaij (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Wit-Rusland ongeveer 1 miljard euro ontvangt van het IMF?1
Ja.
Waar is de financiële ondersteuning voor bestemd, voor welke doelen moet het geld aangewend worden?
Een generieke SDR allocatie vult de internationale reserveposities van IMF leden aan en versterkt hiermee het mondiale financiële vangnet. De allocatie verschaft liquiditeit aan het internationale monetaire systeem. Een SDR-allocatie voorziet opkomende economieën en lage-inkomenslanden van harde valuta als de euro, dollar, yen, Britse pond en renminbi, doordat hun centrale banken de gealloceerde SDR’s kunnen omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Daarnaast kunnen SDR’s worden benut om betalingen aan het IMF te voldoen. SDR’s kunnen kwetsbare landen liquiditeitsruimte bieden om eventuele cruciale crisis-gerelateerde uitgaven te doen.
Welke (politieke) voorwaarden zijn verbonden aan de financiële steun?
SDR’s zijn onconditioneel van aard. Daardoor zijn er geen voorwaarden verbonden aan een allocatie van SDR’s of het gebruik van SDR’s.
Hoe wordt de doelmatigheid en doeltreffendheid van de inzet van de financiële middelen gemonitord?
Om te zorgen dat SDR’s effectief en zorgvuldig worden aangewend, implementeert het IMF een aantal voorstellen om de transparantie en verantwoording van het gebruik van SDR’s te bevorderen. Zo is de Guidance Note over het gebruik van SDR’s geactualiseerd, waarmee het IMF landen een leidraad biedt hoe SDR’s effectief in te zetten.2 Daarin benadrukt het IMF dat noodzakelijke beleidshervormingen om de economie te ondersteunen tijdig moeten worden ingezet. Tijdens Artikel IV consultaties kan het IMF landen eventueel adviseren over de specifieke inzet van SDR’s.
Verder stelt het IMF ongeveer twee jaar na de allocatie een extra rapport inzake het gebruik van SDR’s op. Transparantie wordt verder uitgebreid door de publicatie van SDR posities en operaties van individuele landen in meer detail uit te splitsen en op kwartaalbasis te publiceren.
In hoeverre kunnen de financiële middelen van het IMF de sancties tegen Wit-Rusland ondermijnen door de effecten ervan op ongewenste wijze te verzachten?
In algemene zin geldt dat het de rol van het IMF is om betalingsbalanssteun te verlenen aan landen die door het lidmaatschap worden erkend. Lidstaten die niet erkend worden hebben geen toegang tot IMF-faciliteiten. De toekenning van SDR’s doet op zichzelf geen afbreuk aan de sancties die de EU en verschillende andere bondgenoten tegen Belarus hebben ingesteld. Bevriezing van tegoeden, inreisverboden, handelsbeperkingen en restricties op toegang tot de Europese kapitaalmarkt zijn van kracht en hebben onverminderd effect.
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren moet de centrale bank van Belarus deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Nederland zet erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, in contacten met de EU en andere internationale partners de mogelijkheden voor Belarus om SDR’s te verzilveren op de kapitaalmarkt zo veel mogelijk te beperken, om zo de druk op het regime verder op te voeren.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat Wit-Rusland een fors bedrag ontvangt via het IMF, terwijl er met Nederlandse steun sancties aan Wit-Rusland opgelegd zijn door landen die ook lid zijn van het IMF?
Om toegang te krijgen tot gealloceerde SDR’s dient een land geen achterstallige betalingen aan het IMF uit te hebben staan en dient het IMF de zittende macht in het land te erkennen. Het IMF gaat over tot niet-erkenning indien de meerderheid van het IMF-lidmaatschap, gewogen op basis van stemgewicht, een regime niet erkent.
Het kabinet heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Nederland heeft in EU-verband daarom ook vier krachtige pakketten sancties tegen Belarus ingesteld. Samen met een grote groep partners staat Nederland ook op het standpunt dat Loekasjenko geen democratische legitieme president is.
Er is echter geen sprake van brede internationale niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Ook in EU-verband is niet overgegaan tot volledige niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Wel is de samenwerkingsrelatie met Belarus in grote mate afgeschaald sinds de gestolen presidentsverkiezingen van augustus 2020.
Bij de allocatie van de SDR’s op 23 augustus jl. zijn deze generiek uitgekeerd aan alle leden van het IMF. De leden waarvan de uitvoerende macht door de meerderheid van het IMF-lidmaatschap wordt erkend, waaronder dus ook Belarus, hebben toegang tot de gealloceerde SDR’s. Nederland is van mening dat dit correct op basis van de geldende procedures van het IMF is gebeurd.
Geeft het IMF zich rekenschap van deze tegenstrijdigheid, en zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de kritische reacties vanuit bijvoorbeeld de Wit-Russische oppositie op de schenking, en in hoeverre deelt u hun kritiek?
Het kabinet is bekend met deze reacties en heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Het Kabinet heeft dan ook begrip voor de vragen die de uitkering van deze SDR’s aan Belarus oproept. Echter, de toekenning van SDR’s is naar het oordeel van het kabinet volgens de geldende procedures verlopen.
Zoals ook gemeld in de het antwoord op de Kamervragen van leden Brekelmans en Heinen (2021Z14510) zet het kabinet zich er, in lijn met het geldende sanctiebeleid, wel voor in om de mogelijkheden voor Belarus om deze SDR’s op de internationale kapitaalmarkt te verzilveren zoveel mogelijk te beperken.
Welke invloed kan Nederland met gelijkgestemde landen uitoefenen op deze beslissing van het IMF, en bent u bereid zich in te zetten voor het intrekken ervan?
De allocatie van deze SDR's aan Belarus is volgens de daartoe geldende procedures tot stand gekomen. De SDRs zijn reeds uitgekeerd en een generieke allocatie kan niet voor afzonderlijke lidstaten teruggedraaid worden. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om zich nu binnen het IMF uit te spreken voor het intrekken van de aan Belarus toegekende SDR’s.
Deelt u de mening dat Nederland geen trekkingsrechten mag kopen van Wit-Rusland?
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren, kunnen landen deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Zoals genoemd in de antwoorden op de Kamervragen van de leden Brekelmans en Heinen (2021Z14510) zet Nederland erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om SDR’s op de internationale kapitaalmarkt in te wisselen zoveel mogelijk te beperken. Op grond van afspraken met het IMF behoudt De Nederlandsche Bank zich altijd het recht voor om SDR transacties te weigeren met tegenpartijen waar (EU) sancties voor gelden.
Het voornemen om te stoppen met coronasteun aan de zwaar getroffen horecasector |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Horeca niet blij met stoppen coronasteun: bedrijven gaan omvallen»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met het feit dat de zwaar getroffen horecasector aangeeft nog niet zonder de steun te kunnen en stelt dat er bedrijven gaan omvallen? Kunt u bij het beantwoorden van deze vraag ook ingaan op de woorden KHN-voorzitter Robèr Willems die uw beleid typeert als «ongehoord en haast misdadig»?
De coronacrisis heeft veel bedrijven en werkenden de afgelopen anderhalf jaar enorm op de proef gesteld. Veel sectoren hebben het zwaar gehad, waaronder ook de horeca en evenementensector. Om de klap van de coronacrisis op te vangen, heeft het kabinet met de steun- en herstelpakketten de economie gesteund om banen, bedrijven en inkomens te behouden.
Nu de beperkende maatregelen (grotendeels) zijn afgebouwd en de economische vooruitzichten goed zijn, is de verwachting dat continuering van generieke steun (TVL, Tozo, TONK, NOW) de normale dynamiek van bedrijfsoprichting en – beëindiging steeds meer in de weg gaat zitten. De Nederlandse economie komt hiermee in een nieuwe fase. Het oplopend tekort aan personeel is hiervoor een duidelijke aanwijzing. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet in de Kamerbrief van 30 augustus jl.2 bekend gemaakt dat het generieke steunpakket per 1 oktober 2021 niet zal worden verlengd. Voor de nachthoreca is een nieuwe regeling voorzien, waarover uw Kamer per brief van 24 september 2021 (Kamerstuk 35 420, nr. 414) is geïnformeerd.
Ondanks de positieve macro-economische verwachtingen beseft het kabinet dat sommige bedrijven waaronder in de horeca en evenementensector, het de komende tijd alsnog moeilijk kunnen hebben. In dat licht blijft in het vierde kwartaal een aantal steunmaatregelen van kracht. Deze zijn in de Kamerbrief van 30 augustus jl.3 beschreven. Zo blijft het kabinet in het vierde kwartaal van 2021 steun geven in de vorm van bijvoorbeeld coulante terugbetaalregelingen en borgstellingen, waardoor ondernemers sneller en gemakkelijker geld kunnen lenen. Ook het aanvullend sociaal pakket blijft van kracht. Dit pakket helpt om mensen naar (nieuw) werk te begeleiden, om- en bijscholing te faciliteren en armoede- en schulden te bestrijden. Voor de evenementensector blijft de garantieregeling tot eind 2021 van gelden waarmee een organisator van een evenement dat door coronabeperkingen van de rijksoverheid onverhoopt niet door kan gaan, het grootste deel van de kosten vergoed kan krijgen.
Bent u bekend met het feit dat de horeca, de evenementensector en andere sectoren nog steeds last hebben van de coronacrisis en de door u opgelegde maatregelen? Zo ja, kunt u subiet toezeggen dat u zolang dat duurt blijft betalen voor de gevolgen van kabinetsbeleid? Graag een gedetailleerd antwoord met daarbij ook antwoord op de vraag waarom u willens en wetens deze sectoren niet opent, maar (vooralsnog) niet zo fair bent om de portemonnee te trekken.
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u duiden waarom bezoek aan stadions en sommige grote evenementen (Formule 1) gelukkig weer wel kan, maar het organiseren van bijvoorbeeld een mooi festival door de horeca niet? Komt u er bij het beantwoorden van deze vraag achter dat uw beleid inmiddels niet meer uit te leggen is?
Binnen de huidige coronaregels geldt dat evenementen plaats kunnen vinden als zij voldoen aan een aantal voorwaarden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen. Door het gebruik van vaste zitplaatsen in combinatie met de coronatoegangsbewijzen en (destijds bij de Formule 1 de normering van het van het aantal bezoekers op 2/3 van de reguliere capaciteit) wordt het risico op verspreiding van het virus verkleind.
De setting van een ongeplaceerd evenement, zoals bijvoorbeeld een festival, wordt als meer risicovol beschouwd omdat er in de regel meer mensen bijeenkomen in verschillende samenstellingen en door elkaar heen lopen. Een besmet persoon kan in die setting heel gemakkelijk een groot aantal anderen besmetten. Dat deze omstandigheden daadwerkelijk risico-verhogend zijn, wordt ondersteund door de exponentiële toename van het aantal besmettingen deze zomer. Het OMT acht in zijn advies van 9 juli 2021 aannemelijk dat de grote piek en de clusterbesmettingen afgelopen zomer mede het gevolg waren van bezoek aan feesten en nachtclubs. In het OMT advies van 13 september wordt dit risico ook benoemd.
Het bericht dat de minister een lobbyfunctie heeft aanvaard |
|
Renske Leijten |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het aanvaarden van een lobbyfunctie volgens u in strijd met het handboek voor bewindspersonen, zoals beschreven onder 6.2.2.? Zo nee, waarom niet?1 2
Nee. Het aanvaarden van een functie is niet in het strijd met het handboek voor bewindspersonen. In het handboek is een lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen opgenomen, die zijn basis vindt in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 34 376, nr. 15), opgenomen. Ministeries zullen uitdrukkelijk de bewindspersoon na het aftreden gedurende een periode van twee jaar niet aanvaarden als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie (bijvoorbeeld een woningcorporatie, een publieke omroep of een zorginstelling) of een lobbyorganisatie (waaronder een non-gouvernementele organisatie) die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon. Deze regel beoogt dus niet het in dienst treden bij een dergelijke instelling onmogelijk te maken maar wel om gedurende een bepaalde periode te voorkomen dat een oud-bewindspersoon kennis en positie op grond van de vorige functie inzet voor de belangen van de nieuwe werkgever.
Is het volgens u aanvaardbaar dat in korte tijd twee bewindslieden van hetzelfde ministerie voortijdig vertrekken om een hoge positie elders te vervullen? Zo ja, waarom?3
De bewindspersonen op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zijn beiden, afzonderlijk van elkaar en op een verschillend moment, benaderd met een aanbod van een andere baan. Zij hebben beiden besloten op dit aanbod in te gaan. Het is, binnen wettelijke kaders, aan een Minister zelf om te bepalen welke functies hij of zij vervult na het vervullen van het ministersambt. De continuïteit van het kabinetsbeleid is gewaarborgd met de benoeming van nieuwe bewindspersonen bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Ziet u het ministerschap als een bijzonder eervol ambt of als reguliere baan?4
Het ministerschap is een eervol ambt dat afhankelijk is van bijzondere factoren, zoals het vertrouwen van de Tweede Kamer. Het is daarmee geen reguliere baan.
Als de riante wachtgeldvergoeding voor bewindspersonen blijkbaar niet voorkomt dat bewindspersonen eerder vertrekken, bent u dan bereid deze riante voorziening te versoberen?5
Bewindspersonen hebben geen recht op een wachtgeldvergoeding maar aanspraak op een uitkering bij aftreden op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Ik ben niet bereid deze uitkering te versoberen omdat deze uitkering niet is bedoeld om te voorkomen dat bewindspersonen eerder vertrekken maar – indien nodig – na het aftreden een tijdelijke financiële overbrugging te bieden naar een nieuwe inkomensvoorziening. Dat is in dit geval niet aan de orde.
Vindt u, gezien de kennelijk hoge werkdruk waardoor bewindspersonen uitvallen en er tijdelijke nieuwe bewindspersonen geïnstalleerd worden, het acceptabel om een bewindspersoon van Defensie met extra werkzaamheden te belasten, zeker gezien de huidige situatie in Afghanistan?6
De keuze om de Staatssecretaris van Defensie voor te dragen als Minister van I&W is in goed overleg met de Minister van Defensie tot stand gekomen.
Het beleid ten aanzien van families van Afghaans-Nederlandse medewerkers |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ank Bijleveld (CDA) |
|
Klopt het dat er binnen het kabinet een meningsverschil was over de toepassing van de IND-norm inzake het beschermen van familieleden? Zo ja, wat was de kern van de discussie?1
Het kabinet heeft in de ministerraad van 9 juli jl. gezamenlijk besloten dat de voorwaarden die al sinds 2014 gelden voor de overkomst van gezinsleden van tolken ook gaan gelden voor het lokale ambassadepersoneel in het kader van de evacuaties uit Afghanistan. Voor nadere details over de besluitvorming verwijzen wij de Kamer naar het feitenrelaas dat de Kamer op 7 september jl. (Kamerstuk 2021Z15021) toekwam.
Deelt u de mening dat de IND-norm van het kerngezin in sommige gevallen te smal kan zijn vanwege het zogenaamde «afgeleid risico» voor ouders, broers of zussen? Zo nee, waarom niet?
Bij het bepalen welke gezinsleden mee kunnen reizen met de hoofdpersoon die valt onder de doelgroep voor evacuatie is de feitelijke gezinsband als criterium gehanteerd. Het gaat daarbij in beginsel om echtgenoot/partner en minderjarige en jongvolwassen kinderen.
Voor hoeveel mensen heeft u het beginsel van het «afgeleid risico» in uw beslissing betrokken voor het lokale personeel van de Nederlandse ambassade in Kabul?
Al voordat het evacuatieproces vanuit Afghanistan in werking trad, waren er individuele dossiers opgesteld voor visumverstrekking aan de 36 lokale medewerkers en 2 voormalige lokale medewerkers (die daarna via een contractant werkten op de ambassade) en hun gezinsleden. Een aantal van hen heeft daarbij om een uitzondering verzocht (voor additionele gezinsleden buiten het kerngezin), op grond van de bijzondere afhankelijkheid van deze inwonende gezinsleden.
Naar aanleiding van de bespreking in een bewindsliedenoverleg op 14 augustus jl. hebben de betrokken bewindspersonen op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken besloten dat voor het lokale ambassadepersoneel naast het kerngezin ook inwonende afhankelijke gezinsleden in aanmerking kunnen komen voor evacuatie. Reden hiervoor is dat lokale stafleden tot het eind toe nodig waren in Afghanistan om de ambassade zo lang mogelijk open te kunnen houden; zij waren dus niet in de gelegenheid om afhankelijke gezinsleden elders in veiligheid te brengen. In totaal gaat het om 47 gezinsleden van de lokale medewerkers die voor evacuatie in aanmerking kwamen.
Dit betreft geen beleidswijziging, maar maatwerk dat is toegepast om zo lang als mogelijk met de gehele staf te kunnen doorgaan met (het voorbereiden van) de evacuatie.
Klopt het dat de criteria ruimhartiger zijn toegepast voor het ambassadepersoneel omdat zij eerder beoordeeld zijn, voorafgaand aan de val van Kabul?
Zie antwoord vraag 3.
Indien sprake was van een beleidswijziging, waarom is deze niet aan de Kamer voorgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u dat sprake is van willekeur, waarbij voor de één wel en voor de ander geen ruimhartige criteria opgaan (lees: het afgeleid risico)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat het «afgeleid risico» te allen tijde en in alle gevallen gelijkelijk wordt gehanteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over Afghanistan op dinsdag 7 september?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Problemen met ouderverklaringen en DUO |
|
Mariëlle Paul (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen dat het systeem van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) «instabiel» is als het gaat om het afgeven van ouderverklaringen voor de aanvraag van het stichten van een nieuwe school in het primair- of voortgezet onderwijs? Zo ja, om hoeveel signalen gaat dit en wat is hierbij de oorzaak?1
Ik ben ermee bekend dat er door sommige ouders problemen zijn ervaren in het afgeven van ouderverklaringen. Één ouder heeft daarover rechtstreeks bij DUO een melding gedaan. Deze ouder kon geen ouderverklaring afgeven omdat het betreffende kind buiten het (geografische) voedingsgebied viel. Dit is ook aan de ouder toegelicht. Daarnaast zijn er door of namens 6 initiatiefnemers (uit Kerkrade, Utrecht, Den Haag, Maastricht en IJsselstein) 11 vragen gesteld over de beschikbaarheid van het systeem bij DUO. Ruim de helft is terug te leiden naar een storing op 18 juli op het portaal van DUO. Eén vraag had te maken met een ouder die moeite had met inloggen bij DigiD. Door de gemeente Kerkrade zijn daarnaast nog negen schermafbeeldingen gedeeld van foutmeldingen. In acht van deze gevallen ging het om trage laadtijden bij DUO wat uiteindelijk leidt tot een foutmelding (zie ook het antwoord op vraag 2) en in één geval om problemen met de DigiD instellingen bij de ouder zelf.
Klopt het dat tijdens het inloggen op Mijn Duo met DigiD het veelvuldig voorkomt dat ouders te maken krijgen met een foutmelding bij het invullen van de ouderverklaring zelf? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om dit te verhelpen?
Ten opzichte van de bijna 3000 ouderverklaringen die tot nu toe met succes zijn afgegeven, is het in antwoord 1 genoemde aantal beperkt. Een grote groep ouders (ook bijna 3000) heeft echter te maken gehad met een «functionele melding». Deze groep voldoet niet aan de voorwaarden voor het afgeven van een ouderverklaring, zoals het hebben van een kind in de juiste leeftijdscategorie of woonachtig zijn in het wettelijke voedingsgebied van het initiatief. Mogelijk hebben de ervaringen van deze groep het beeld versterkt dat er iets technisch fout gaat. Verder is er eind augustus een storing van twee dagen geweest in MijnDUO en functioneert het systeem sindsdien minder snel dan de bedoeling is. De problemen betroffen het gehele particuliere portaal en zorgden ervoor dat ouders soms minder snel een ouderverklaring konden afgeven. Op dit moment ervaren ouders die een verklaring willen afgeven nagenoeg geen last meer van de effecten van de storing. De exacte bronoorzaak van de storing eind augustus is helaas nog steeds niet gevonden, maar er wordt alles aan gedaan om in de onderliggende infrastructuur de oorzaak te vinden. Ouders die toch problemen ondervinden kunnen contact opnemen met het telefoonnummer dat op site staat waar zij hun verklaring moeten afgeven. DUO kan desgewenst ouders helpen bij het invullen van de verklaring.
Op welke manier zijn DUO en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de slag gegaan met de problemen, die onder andere de gemeente Kerkrade heeft gemeld, als het gaat om het aanmelden van ouderverklaringen? Wat hebben DUO en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap concreet met deze signalen gedaan en op welke manier hebben zij dit teruggekoppeld aan de melders?
DUO heeft gesprekken gevoerd met de melders. In die gesprekken is samen bekeken waar de ervaren problemen vandaan kwamen. DUO heeft testen gedaan en in de systemen onderzocht of, en zo ja, welke problemen er zijn geweest en gemeld. De uitkomsten hiervan zijn verteld aan de melders. Met de gemeente Kerkrade specifiek is zowel voor als na de brief die de burgemeester uw Kamer gestuurd heeft veelvuldig contact geweest.
Is het mogelijk om ouderverklaringen ook op een andere manier te verzamelen, bijvoorbeeld op papier via een notaris? Zo nee, waarom niet?
Bij het opstellen en de behandeling van de wet is om de volgende redenen gekozen voor de huidige systematiek van indienen van ouderverklaringen. Aan de ene kant bevordert DigiD de betrouwbaarheid en voorspellende waarde van de ouderverklaringen, omdat ouders niet zomaar hun verklaring kunnen afgeven en een initiatiefnemer bij wijze van spreken langs de deuren kan gaan voor handtekeningen. Aan de andere kant worden ouders niet onnodig gedwongen tot handelingen die voor het afgeven van de verklaring zelf niet ter zake doen, waarvan wel sprake zou zijn bij papieren ouderverklaringen. In het wetsvoorstel «Naar een flexibeler scholenbestand» uit 2000 werd voorgesteld om belangstellende ouders de ouderverklaring bij het gemeentehuis te laten indienen in aanwezigheid van een ambtenaar van de burgerlijke stand. Ten tijde van dit wetsvoorstel waren de digitale mogelijkheden beperkt en was deze constructie nodig om de betrouwbaarheid van de verklaring te vergroten. De Raad van State merkte hierover destijds op dat dit tijdsintensief en duur is. De huidige digitale mogelijkheden maken het mogelijk een unieke ouderverklaring online in een beveiligde omgeving af te geven en te verifiëren. Door gebruik te maken van DigiD wordt optimaal gebruik gemaakt van de bestaande digitale infrastructuur tussen burgers en overheid, waarmee de uitvoeringskosten en de lasten voor de burger beperkt worden. Daarnaast is de privacy van de burger er niet bij gebaat als initiatiefnemers lijsten onder zich hebben met meerdere persoonsgegevens van ouders en leerlingen. Ik vind dit daarom geen wenselijke optie.
Klopt het dat DUO in reactie op klachten van inwoners aangeeft dat inwoners in het geval van een foutmelding zelf een administratie moeten bijhouden van de devices of verbindingen? Waarom neemt DUO hier zelf niet meer verantwoordelijkheid in?
Het klopt dat DUO in de gesprekken met één initiatief heeft gevraagd om zo concreet mogelijke informatie over de foutmelding, omdat DUO in de eigen systemen geen fouten zag die te relateren waren aan de klachten en toen ook nog geen signalen had van problemen bij andere initiatieven. DUO vraagt dus alleen om een administratie bij te houden van de problemen die worden ondervonden als laatste mogelijkheid om het probleem te onderzoeken en te voorzien van een oplossing.
Wat betekenen de problemen bij DUO bij het afgeven van ouderverklaringen voor de deadline van 15 oktober 2021 voor het schooljaar 2023–2024? Is het mogelijk om gemeenten, die evident te maken kregen met foutmeldingen bij het aanleveren van ouderverklaringen, hierbij extra tijd te geven voor het verzamelen van voldoende ouderverklaringen?
Zoals gezegd is het aantal technische foutmeldingen op dit moment zeer beperkt. Tussen 7 en 20 september zijn bijna 2000 ouderverklaringen verstrekt. Dit is een grote toename, ook ten opzichte van de periode voordat er een storing plaatsvond bij MijnDUO. Ik vind het op basis hiervan een te grote ingreep om de wettelijke termijn voor het afgeven van ouderverklaringen op te rekken. Ouders die een initiatief willen steunen hebben hier nog enkele weken de tijd voor. Ik volg de ontwikkelingen rondom MijnDUO nauwgezet, net als het contact tussen DUO en de melders, en grijp in waar nodig.
Kunnen deze vragen beantwoord worden voor het commissiedebat Digitalisering in het onderwijs van 30 september 2021?
Ja.
Vaccinatiedrang- en dwang en coronatoegangsbewijzen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de zorg over het feit dat bedrijven, zoals het autobedrijf Leaseplan, hun klanten, bezoekers of werknemers willen dwingen om zich te vaccineren? Bent u van plan hiertegen op te treden?1
In Nederland is geen sprake van een vaccinatieplicht. Het is een eigen keuze om je al dan niet te laten vaccineren. Een werknemer is niet verplicht om zich te laten vaccineren en is ook niet verplicht om de vaccinatiestatus kenbaar te maken aan de werkgever. De werkgever is verplicht om gezamenlijk met de werknemer gezonde en veilige arbeidsomstandigheden te organiseren. De werkgever is daarvoor primair verantwoordelijk vanuit de Arbeidsomstandighedenwet en heeft hierin een zorgplicht richting zijn werknemer (artikel 3 Arbowet). In de verhouding tussen ondernemer en klant is sprake van een private partij met ondernemersvrijheid. Ondernemers mogen eisen stellen aan de toegang tot hun diensten (van bijvoorbeeld klanten), maar die eisen mogen niet strijdig zijn met het discriminatieverbod, de AWGB en de privacywetgeving. Dit volgt ook uit een advies van de Gezondheidsraad. Volgens de Gezondheidsraad mogen private partijen een vaccinatiebewijs vragen, maar onder voorwaarden. Als het in een bepaalde situatie zo ver komt dan zal de rechter uitspraak doen of de inbreuk bij wet is voorzien, of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden, proportioneel en subsidiair waren. Ik ben op dit moment met verschillende sectoren in gesprek om te inventariseren welke dilemma’s zij ervaren bij het creëren van veilige (arbeids-)omstandigheden, zoals toegelicht in mijn brief aan uw Kamer op 14 september 2021. Over de inzet van Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat hier op z’n minst sprake is van vaccinatiedrang conform de definitie van de Gezondheidsraad (advies 4 februari jl.), aangezien door deze maatregel «iemands beslissingsruimte wordt ingeperkt of iemand zodanig wordt beïnvloed dat hij of zij feitelijk minder keuzevrijheid heeft»?
Hierover kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Klopt het de huidige wet- en regelgeving bedrijven geen ruimte biedt om aan werknemers of derden te vragen hun vaccinatiestatus te delen? Hoe treedt u op tegen ondernemers die dit toch doen? Welke (juridische) mogelijkheden hebben werknemers of derden indien toch van hen wordt verlangd of geëist dat zij hun vaccinatiestatus delen?
De werkgever mag zijn werknemers vragen of ze gevaccineerd zijn. Dit heb ik verder beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 14 september 2021. Informatie hierover en de daarbij geldende voorwaarden zijn te vinden op de website rijksoverheid.nl2.
Als de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Indien zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter. Derden kunnen daarnaast ook naar het College van de Rechten van de Mens gaan als zij vinden dat ze ongelijk worden behandeld.
Hoe gaat de rijksoverheid zelf om met de vaccinatiestatus van haar werknemers, bijvoorbeeld in het leger of bij de politie? Kunt u garanderen dat geen enkele werknemer van de rijksoverheid voor- of nadelen zal ondervinden van zijn vaccinatiestatus? Kunt u garanderen dat de rijksoverheid in geen enkele situatie een werknemer zal vragen naar zijn vaccinatiestatus?
Voor de rijksoverheid gelden dezelfde regels als voor andere werkgevers. Voor militairen geldt een bestaande wettelijke uitzondering als het gaat om de vaccinaties.
Herinnert u zich het wetgevingsoverleg van 6 mei jl. over de invoering van coronatoegangsbewijzen, waar u onder andere het volgende zei: «Ik verwacht dat je voor de meeste settings geen toegangstesten meer nodig hebt op het moment dat je in de zomer zit. Alleen in de settings waarbij je de 1,5 meter wilt loslaten en met veel mensen bij elkaar bent, verwacht ik dat je in de zomer nog toegangstesten nodig zult hebben, in de maand augustus dus bijvoorbeeld.»Erkent u dat uw verwachting destijds was dat de coronatoegangsbewijzen slechts gebruikt zouden worden voor grotere evenementen in de zomerperiode? Waarom is het volgens u proportioneel om het gebruik van coronatoegangsbewijzen na 20 september te verlengen en zelfs aan te scherpen?2 Wanneer bent u van plan om te stoppen met het verplicht stellen van coronatoegangsbewijzen?
Het virus is grillig en het verloop ervan heeft ons allen meermaals verrast. Mijn verwachtingen over de inzet van een coronatoegangsbewijs waren als gevolg daarvan gebaseerd op het epidemiologische beeld op dat moment. In de zomer heeft de deltavariant gezorgd dat we in een nieuwe situatie kwamen door de significant hogere besmettelijkheid. Daarnaast heb ik in debatten aangegeven dat de inzet van een coronatoegangsbewijs nodig kan zijn bij het loslaten van de veilige afstandsnorm en op plekken waar veel mensen bij elkaar komen. Over de wijze waarop het kabinet coronatoegangsbewijzen inzet en de motivering daarvan heb ik uw Kamer in mijn brief van 14 september jl. geïnformeerd.
Wat is uw reactie op Israëlisch onderzoek waaruit blijkt dat natuurlijke immuniteit als gevolg van een doorgemaakte infectie langdurigere en sterkere bescherming geeft tegen de deltavariant van COVID-19 dan het Pfizervaccin?3 Welke consequenties heeft dit voor het kabinetsbeleid? Overweegt u bijvoorbeeld om de geldigheid van het herstelbewijs (nu zes maanden) te verlengen?
Zowel vaccinatie als het doormaken van een infectie geeft een goede bescherming tegen een ernstig ziekteverloop na besmetting met het SARS-CoV-2 virus. Er wordt onderscheid gemaakt in de geldigheidsduur van het vaccinatiebewijs en het herstelbewijs. Het herstelbewijs is 180 dagen geldig, waarmee op dit moment de Europese richtlijn wordt gevolgd.
In het debat van 16 september 2021 zijn twee moties aangenomen met het verzoek om te onderzoeken of (1) de geldigheidstermijn van herstelbewijzen verlengd kan worden en (2) of serologische testen toegelaten kunnen worden als grond voor een herstelbewijs. Deze moties worden op dit moment uitgewerkt, waarbij het OMT om advies is gevraagd.
Waarom mag voor een (internationaal geldig) herstelbewijs alleen een PCR-test worden gebruikt en geen bloedtest of antigeentest?4
Het is per EU-Verordening vastgesteld dat enkel NAAT-testen (waaronder PCR-testen) kunnen leiden tot een herstelbewijs. Met een bloedtest(serologie) kan het moment van infectie niet worden vastgesteld. Daarom kan deze test niet worden gebruikt voor een herstelbewijs met een bepaalde duur. Over het gebruik van antigeentesten kon in de EU geen overeenstemming worden bereikt.
Zijn de resultaten van het onderzoek naar natuurlijke immuniteit op Urk inmiddels bekend?5 Is u in algemene zin bekend in hoeverre er onder niet-gevaccineerden sprake is van natuurlijke immuniteit als gevolg van een doorgemaakte infectie?
Sanquin doet doorlopend onderzoek naar de aanwezigheid van antistoffen tegen het SARS-CoV-2 virus. Eind juli had 93 procent van de bloedbankdonoren antistoffen tegen het virus. Deze antistoffen kunnen gevormd zijn als gevolg van vaccinatie of van een doorgemaakte infectie. Specifiek in Urk had in april een hoger percentage van de bevolking antistoffen tegen het coronavirus dan de bloedbankdonoren. Dit suggereert dat op dat moment relatief veel inwoners van Urk de infectie hadden doorgemaakt.
Kunt u aangeven in welke mate er sprake is van transmissie van COVID-19 door gevaccineerden? Hoe groot is het verschil met de mate waarin niet-gevaccineerden COVID-19 kunnen doorgeven aan anderen?
Uit de beschikbare onderzoeksresultaten blijkt dat de beschikbare vaccins ook bescherming bieden tegen transmissie van het coronavirus7. Volgens het ECDC blijkt uit de beschikbare studies een reductie van transmissie van ca. 58–88%. Het OMT heeft in haar meest recente advies aangegeven dat uit berekeningen blijkt dat de kans dat een ongevaccineerd persoon besmettelijk virus bij zich draagt en daarmee potentieel besmettelijk is voor anderen, ook na een negatieve antigeensneltest nog altijd circa tweemaal zo groot is als de kans dat een volledig gevaccineerd persoon het virus draagt.8 De WHO geeft verder ook aan dat recente studies laten zien dat de effectiviteit van vaccins tegen infectie ook bij de deltavariant hoog zijn, hoewel mogelijk iets verminderd ten opzichte van de alfa variant9. De Gezondheidsraad geeft daarnaast aan dat bescherming van vaccins tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname onverminderd zeer hoog blijven10.
Medewerkers van de gevangenis Zaandam die met de dood bedreigd worden. |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Personeel gevangenis Zaandam op dodenlijst»?1
Ja.
Kunt u de Kamer vandaag nog informeren over wat u gaat doen om de medewerkers van de gevangenis Zaandam en hun familieleden te beschermen tegen deze criminelen?
Op maandag 23 augustus jl. zijn alle medewerkers van de afdeling waar de lijst werd aangetroffen bij elkaar gekomen met de directie van de inrichting. Tijdens deze bijeenkomst is de lijst getoond, waarna openhartig over de lijst is gesproken en eventuele zorgen zijn gedeeld. Ook is gesproken over het lopende onderzoek van de politie en het Openbaar Ministerie naar de lijst en over getroffen veiligheidsmaatregelen. Met medewerkers die daaraan behoefte hadden, hebben daarna nog individuele gesprekken plaatsgevonden.
Het staat voorop dat ieder geweldsincident, iedere vorm van agressie en iedere bedreiging binnen de justitiële inrichtingen er één te veel is. Medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen hebben een publieke taak en moeten deze veilig kunnen uitoefenen. Gezien de moeilijke en specifieke doelgroep die in de justitiële inrichtingen verblijft, moeten we er rekening mee houden dat geweld en agressie voor kan komen. In mijn brief van 12 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die hiertegen worden ondernomen.2
De opschalingskorting op het gemeentefonds |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de brief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) van 25 augustus 2021 over de opschalingskorting op het gemeentefonds?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze brief.
Voor welke bedragen is de opschalingskorting op het gemeentefonds doorgevoerd in de begrotingsjaren 2015 tot en met 2020?
In onderstaande tabel is weergegeven voor welke bedragen de opschalingskorting is doorgevoerd in de begrotingsjaren 2015–2020. De oploop van de opschalingskorting is in 2020 en 2021 incidenteel geschrapt vanwege de toegenomen financiële druk bij gemeenten door corona2. De realisatie wijkt hierdoor in 2020 af van de oorspronkelijke reeks.
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Oorspronkelijke reeks cumulatief
60
120
180
240
300
370
Actuele reeks cumulatief
60
120
180
240
300
300
Voor welke bedragen is de opschalingskorting ingeboekt voor de begrotingsjaren 2021 en later?
In onderstaande tabel is weergegeven voor welke bedragen de opschalingskorting voor 2021 en verder is ingeboekt. De oploop van de opschalingskorting voor gemeenten wordt in 2022 (evenals in 2020 en 2021) incidenteel geschrapt. Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over de opschalingskorting voor 2023 en verder.
2021
2022
2023
2024
2025
Structureel
Oorspronkelijke reeks cumulatief
460
570
700
835
975
975
Actuele reeks cumulatief
300
300
700
835
975
975
Op basis van welke raming van de efficiencywinst voor gemeenten is de opschalingskorting berekend?
De opschalingskorting is geïntroduceerd tijdens het kabinet Rutte II.
De besparingen zijn toentertijd gebaseerd op lagere apparaatskosten van gemeenten door schaalvoordelen, verminderen van toezicht, vereenvoudiging van regelgeving en minder dubbeling van taken. Tevens gaat de besparing uit van een daling van het aantal gemeenteambtenaren doordat gemeenten groter worden of met elkaar gaan samenwerken.
Bij invoering, is er uitgegaan van het rekenkundige equivalent van een vermindering met 75 gemeenten in de periode 2012 tot 2017. Voor de totale periode kwam deze benadering neer op een resterend aantal van 100–150 gemeenten in 2025.
Heeft de reële efficiencywinst voor gemeenten zich ontwikkeld in overeenstemming met de raming?
De middelen uit het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar, gemeenten hoeven hier geen verantwoording over af te leggen aan het Rijk. Dit is dan ook niet bekend bij het Rijk.
Hoe verhoudt de opschalingskorting zich tot de voorgenomen herijking van het gemeentefonds?
De opschalingskorting heeft betrekking op de omvang van het gemeentefonds. De herijking heeft betrekking op de verdeling van de middelen in het gemeentefonds. Het enige verband tussen de opschalingskorting en de herijking is dan ook dat de omvang van de te verdelen middelen groter is als de oploop van de opschalingskorting wordt geschrapt.
Deelt u de mening van de VNG, dat de opschalingskorting niet voldoet aan de wettelijke normen voor uitnamen uit het gemeentefonds van artikel 2 Financiële-verhoudingswet en artikel 108 Gemeentewet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Ik ben van mening dat de opschalingskorting voldoet aan de wettelijke normen voor uitnamen uit het gemeentefonds van artikel 2 Financiële-verhoudingswet en artikel 108 Gemeentewet.
Artikel 2 Financiële-verhoudingswet gaat over beleidsvoornemens van het Rijk. Indien de beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies of gemeenten, wordt in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting met redenen omkleed en met kwantitatieve gegevens gestaafd, welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de provincies of gemeenten zijn. In de toelichting wordt tevens aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de provincies of gemeenten kunnen worden opgevangen.
Artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet verplicht het Rijk de kosten te vergoeden die voortvloeien uit de uitvoering van taken die bij of krachtens de wet aan gemeenten zijn opgedragen en waarvan de kosten niet op andere wijze vergoed worden.
De opschalingskorting betreft echter geen nieuwe taken, maar een korting op de apparaatskosten en staat dan ook los van artikel 108, derde lid, Gemeentewet en van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet.
Bent u bereid de opschalingskorting ook in 2022 te bevriezen op het niveau van 2019? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet heeft besloten de oploop van de opschalingskorting ook voor 2022 te schrappen.
Burgers die worden vermorzeld in de raderen van de fiscus |
|
Mahir Alkaya |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hebt u het artikel «Vermorzeld in de raderen van de fiscus» met daarin de hartverscheurende voorbeelden van mensen die volledig zijn stukgemaakt, gelezen? Hebt u de verhalen op u laten inwerken? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. In mijn brief, die ik ook vandaag aan uw Kamer stuur, heb ik uitgebreider gereageerd op het artikel. Ik beschrijf hoe de Belastingdienst met de mensen uit het artikel in contact probeert te komen en dat de situaties van deze mensen wordt onderzocht. Ik wil benadrukken dat in alle gevallen waarin de Belastingdienst fouten heeft gemaakt ik in ieder geval excuses wil maken voor de problemen waarin deze mensen mede door toedoen van de Belastingdienst terecht zijn gekomen.
Wat vindt u van het feit dat mensen nog altijd, of in elk geval tot voor kort, door de Belastingdienst worden vermorzeld?
Allereerst wil ik uitspreken dat ik het verontrustend vind om deze verzameling persoonlijke verhalen te lezen. Het gaat om burgers en ondernemers die soms op dramatische wijze in de problemen zijn geraakt, waarbij het handelen van de Belastingdienst een rol heeft gespeeld. Naar het zich nu laat aanzien betreft het situaties die ontstaan zijn in uiteenlopende perioden (soms decennia geleden, soms recent), hebben ze betrekking op meerdere belastingsoorten (niet uitsluitend inkomstenbelasting) en zijn er diverse onderdelen van de Belastingdienst, Toeslagen en soms ook andere overheidsinstanties bij betrokken.
Momenteel wordt de casuïstiek van de mensen waar contact mee is onderzocht. Als blijkt dat de Belastingdienst fouten heeft gemaakt dan zou ik hen in ieder geval excuses willen maken voor de problemen waarin zij door toedoen van de Belastingdienst terecht zijn gekomen.
Bovendien ga ik onderzoeken welke (maatwerk-)oplossingen nog mogelijk zijn om deze mensen te helpen. Wanneer in individuele gevallen aantoonbare fouten zijn gemaakt door de Belastingdienst, dan zal ik die herstellen.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre dergelijke ernstige zaken waarin mensen grote bedragen moeten terugbetalen, hun huis verliezen, of anderszins in grote problemen komen, nog altijd voorkomen? En deze zaken op te lossen?
Ik ben te allen tijde bereid mensen die in problemen komen te helpen en te onderzoeken welke oplossingen mogelijk zijn. De Belastingdienst staat open voor mensen die zich herkennen in de interviews en rondlopen met een vergelijkbare situatie. Zij kunnen zich hiervoor melden bij een van onze dienstverleningskanalen: de BelastingTelefoon, onze balies of steunpunten en ze kunnen via social media aangeven dat ze contact zoeken of ze kunnen ons een brief schrijven.
De burger of ondernemer kan kiezen voor het kanaal dat hem het beste past. De Belastingdienst zorgt dat zij die zich via een van deze kanalen melden met een vergelijkbaar verhaal, passende hulp krijgen, conform de hulp die we de burgers en ondernemers uit het Volkskrant artikel bieden.
Waar kunnen mensen zich melden met een vergelijkbaar verhaal? Hoe gaat u zorgen dat mensen niet eerst in de krant hun verhaal moeten doen voordat ze door de Belastingdienst geholpen worden?
Mensen die zich herkennen in de interviews en zich bevinden in een vergelijkbare situatie kunnen zich melden via een kanaal dat het beste bij hen past: via de BelastingTelefoon, via social media of met een brief. Burgers kunnen ook een bezoek brengen aan een van onze balies. De mogelijkheden voor hulp bij een balie worden momenteel uitgebreid door op de 10 witte vlekken in Nederland waar nog geen balie is, een of meerdere steunpunten te starten waar burgers terecht kunnen voor hulp.
De Belastingdienst ondersteunt ook op actieve wijze maatschappelijk dienstverleners die burgers helpen bij het zaken doen met de Belastingdienst. Ook zij spelen een belangrijke rol. Op dit moment bevat ons netwerk de landelijke hulpstructuur van maatschappelijk dienstverleners en gemeenten met daaraan gelieerde wijkteams en brigades. De Belastingdienst werkt samen met 142 bibliotheekorganisaties; dat zijn ruim 756 vestigingen door heel Nederland. Dit netwerk wordt dus aangevuld met de waaier aan maatschappelijk dienstverleners (waaronder 352 gemeenten, 174 bewindvoerders, 671 maatschappelijk dienstverleners en 10 kredietbanken) door heel Nederland. Het netwerk aan balies en steunpunten van de Belastingdienst vormt samen met het netwerk aan maatschappelijk dienstverleners dat de Belastingdienst ondersteunt een fijnmazig netwerk over heel Nederland heen.
Onderschrijft u wat de Nationale ombudsman zegt, namelijk dat de problemen bij de Belastingdienst «veel breder zijn» dan enkel de toeslagenaffaire? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderschrijf wat de Nationale ombudsman zegt. Deze constatering is niet nieuw en ik heb dan ook reeds een aantal zaken in gang gezet. Dit betreft o.a. de ambities om:
Wat vindt u van het feit dat de rechtsbescherming van belastingbetalers tekortschiet? Wat gaat u hieraan doen?
Wanneer een burger zich niet kan verenigen met een beslissing of handeling van de Belastingdienst is het belangrijk dat hij of zij op kan komen tegen dit besluit of deze handeling en ook weet welke rechtsmiddelen dan ter beschikking staan. Op 22 april 2021 heb ik de Kamer het eindrapport «Burgers beter beschermd» van de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken aangeboden en heb ik toegelicht welke maatregelen in gang worden gezet om gevolg te geven aan de aanbevelingen van de commissie om de rechtsbescherming van belastingbetalers te verbeteren.2
Hoeveel rechtszaken van particulieren zijn er die met de codering 1043 extra controle van aftrekposten hebben gekregen? Om hoeveel bezwaar- en beroepszaken gaat het? Om hoeveel zaken die bij de rechter liggen?
Tijdens het POK-debat van 7 juli jl. heeft de Staatssecretaris Toeslagen en Douane namens mij toegezegd de Kamer te informeren over de zaken die lopen rondom 1043. Op dit moment loopt dit onderzoek nog. In de kwartaalrapportage HVB zal ik uw Kamer nader informeren over deze toezegging.
Hoe verklaart u dat de beslagvrije voet – jaren nadat dit is gesignaleerd – nog altijd dikwijls niet wordt nageleefd? Wanneer wordt dit opgelost?
De wet vereenvoudiging beslagvrije voet (WvBVV) is op 1 januari 2021 in werking getreden. In verband met COVID-19 en de motie Azarkan hebben geen loonvorderingen of andere dwanginvorderingsmaatregelen plaatsgevonden. Hierdoor wordt de beslagvrije voet op basis van de nieuwe wet sinds mei 2021 alleen berekend dan wel toegepast bij loonvorderingen die de 12-maandstermijn overschrijden.
De beslagvrije voet wordt bij de verrekening in het kader van de standaardbetalingsregeling voor toeslagvorderingen niet gehanteerd bij verrekeningen die zijn gestart voordat de invorderingsactiviteiten werden gepauzeerd. Over deze situatie en de oplossing die thans geboden wordt is uw Kamer per brief op 9 juli 2021 geïnformeerd.
Mensen die door een dergelijke verrekening mogelijk onterecht onder de beslagvrije voet zijn gekomen worden telefonisch benaderd. Daarnaast wordt in contact getreden met diverse stakeholders om deze herstelactie onder de aandacht te brengen bij de betreffende doelgroep en om met deze mensen in contact te komen. Burgers die dat willen kunnen de verrekening laten stoppen en ook laten terugdraaien als de verrekening de beslagvrije voet heeft geraakt. Vervolgens wordt er een persoonlijke betalingsregeling aangeboden. Hierbij wordt rekening gehouden met de betalingscapaciteit.
Is het redelijk dat 80 procent van een schuld aan de Belastingdienst kan bestaan uit boete op boete? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kan voorkomen dat de uiteindelijke schuld aan de Belastingdienst – naast het bedrag dat aan belasting verschuldigd is – voor een groot gedeelte bestaat uit boetes, belasting- en invorderingsrente en invorderingskosten. Hoewel uit de wet volgt dat in bepaalde situaties boetes worden opgelegd en rente en invorderingskosten in rekening worden gebracht, kan dat in sommige gevallen leiden tot ongewenste situaties. De Belastingdienst herijkt de invorderingsstrategie en -wetgeving. Onderdeel van de invorderingsstrategie is ook een visie op schulden en hoe kan worden voorkomen dat belastingschulden oplopen. Ik zal uw Kamer in de herfst nader informeren over de voortgang.
Hoelang zouden mensen volgens u na een fout of misstap in hun belastingaangifte of belastingzaken maximaal mogen leven op het totale minimum?
Hoe lang iemand op het minimum zou mogen leven is afhankelijk van de individuele casus. Daarin speelt een aantal factoren die van invloed kan zijn op de duur en omvang van het minimum waarop iemand moet leven, bijvoorbeeld de omvang van de schuld, het inkomen en vermogen van de burger en de oorzaak van het ontstaan van de schuld en of er nog andere schuldeisers zijn. Uiteraard wordt betracht om deze periode zo kort mogelijk te houden.
In een situatie waarin een burger per ongeluk een fout of misstap begaat zou dat makkelijker hersteld moeten kunnen worden. In mijn brief van 22 april 2021 heb ik aangegeven dat het gemakkelijk zou zijn wanneer een fout in de aangifte eenvoudig hersteld kan worden, zonder dat hiervoor een juridische procedure moet plaatsvinden. Ik verken de mogelijkheden waarop dit verantwoord kan worden gerealiseerd en ik streef ernaar om uw Kamer nog dit jaar hierover te informeren.
Komt de kwalificatie Opzet Grove Schuld (OGS) buiten de toeslagen voor?
Opzet en grove schuld zijn begrippen die hun oorsprong vinden in het strafrecht. In de fiscaliteit spelen opzet en grove schuld een rol bij het opleggen van vergrijpboetes door de inspecteur. Hoeveel mensen een vergrijpboete opgelegd krijgen vanwege opzet of grove schuld bij de inkomstenbelasting is momenteel niet bekend.
Ten aanzien van uw vraag of er ook misstanden hierbij zijn geconstateerd wil ik u wijzen op mijn brief van 27 januari 20214 en 17 juni 20215 waarin ik ingegaan ben op de minnelijke schuldsanering en de kwalificatie O/GS bij toeslagen. In een werkinstructie, die bij die brief is meegestuurd, stond vermeld dat bij een individuele schuld (dit kan zowel een toeslag- als belastingschuld zijn) van hoger dan € 10.000, in samenhang met een FSV-registratie «melding fraudepost» en/of de kwalificatie O/GS, een verzoek tot minnelijke schuldsanering werd afgewezen. De analyse van welke burgers de verzoeken als gevolg hiervan mogelijk onterecht zijn afgewezen loopt nog. In de brief van 17 juni heb ik aangegeven uw Kamer te informeren over de uitkomsten van de bovengenoemde analyse in de volgende brief over de voortgang van HVB.
Hoeveel mensen hebben de kwalificatie Opzet Grove Schuld gekregen bij de inkomstenbelasting? Zijn bij de inkomstenbelasting ook misstanden zoals bij de toeslagen geconstateerd?2
Zie antwoord vraag 11.
Zijn degenen die in dit artikel worden genoemd inmiddels allemaal geholpen? Zijn zij van hun schulden af? Zijn zij volledig gecompenseerd?
De casuïstiek uit het artikel wordt beoordeeld door het Stella-team op basis van een feitenrelaas en een of meerdere gesprekken met de betreffende burger of ondernemer. Met de burger is geregeld contact om de voortgang aan te geven. De casussen worden geanalyseerd door inspecteurs die niet eerder betrokken waren bij de casus ten behoeve van een objectief beeld. De Belastingdienst is op dit moment door 11 mensen benaderd en staat met hen in nauw contact. Het onderzoek is nog in volle gang. Of er sprake zou moeten zijn van compensatie kunnen we nu nog niet beoordelen.