Het bericht dat het “gouden visa” een bedreiging vormen voor de interne veiligheid van de Europese Unie |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat Spanje 5.778 nieuwe inwoners telt sinds begin van dit kalender door middel van hun «gouden visa»-systeem?1
Ik ben bekend met het bericht in El Pais, waarin dit getal wordt genoemd.
Deelt u de analyse van Transparency International Spain dat er onvoldoende garanties in het Spaanse «gouden visa»-systeem zitten om witwassen te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat dit invloed heeft op de hele Europese Unie (EU)?
In het genoemde artikel worden verschillende meningen weergegeven, variërend van «The Spanish state should conduct more stringent additional checks» tot «It is practically impossible to launder money this way» en «there are easier ways to do it than through a golden visa».
Spanje is bovendien als EU-lidstaat gebonden aan de anti-witwasrichtlijnen van de EU.
Ik deel derhalve niet op voorhand de analyse van Transparancy International.
Klopt de bewering dat Portugal, Malta en Cyprus de minst strenge gouden visa-regelingen hebben? Wat is uw beoordeling van deze drie systemen?
Nee, Kroatië heeft de soepelste regeling.2
Wat betreft de beoordeling van de drie genoemde systemen wil ik opmerken dat iedere lidstaat bevoegd is om een toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders in te voeren. Zolang die regelingen niet in strijd zijn met EU-recht of internationaal recht zie ik geen reden om specifiek deze regelingen te beoordelen.
Deelt u de opvatting van Eurocommissaris voor Justitie, Vera Jourová, dat de interne veiligheid van de EU risico loopt doordat lidstaten regelingen hebben voor superrijken om paspoorten te kopen («gouden visa»-regeling)? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Hoewel iedere lidstaat bij toelating van een derdelander een openbare veiligheidstoets uitvoert, heeft iedere toelatingsregeling van een EU-lidstaat het risico dat vreemdelingen worden toegelaten die een risico vormen voor de interne veiligheid. In het geval van toelatingsregelingen voor buitenlandse investeerders is er het risico op witwassen van onrechtmatig verkregen vermogen. Lidstaten zijn echter gebonden aan de anti-witwasrichtlijnen van de EU en het is de Commissie die verantwoordelijk is voor een deugdelijke implementatie en uitvoering van deze richtlijnen.
Deelt u de mening dat het verkrijgen van een nationaliteit niet gezien moet worden als goed dat gekocht kan worden, waardoor het burgerschap wordt ondermijnd?
Op grond van internationaal recht en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen, bepaalt elke staat ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. Deze nationale wetgeving wordt door andere Staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Het is aan het land om vast te stellen of aan nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan.
In Nederland wordt het verkrijgen van een nationaliteit niet gezien als een goed dat gekocht kan worden.
Deelt u ook de conclusies van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) over het hoge risico van deze «gouden visa»-regelingen op belastingontduiking?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De OESO heeft geïnventariseerd of landen regelingen hebben die de potentie hebben de Common Reporting Standard (CRS) te omzeilen via «citizenship by investment» en «resident by investment» (zogenoemde CBI/RBI schemes). Door de OESO zijn voor Nederland geen regelingen aangemerkt als risicovol.
Wat is uw reactie op de aanwezigheid van twee Europese lidstaten (Cyprus en Malta) op de zwarte lijst van de OESO met betrekking tot deze «gouden visa»-regelingen?
Zoals ook in antwoord 5 weergegeven bepaalt elke staat, waaronder dus ook elke EU-lidstaat, op grond van internationaal recht en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen, ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. Daarbij is het wel belangrijk dat landen, ook EU-lidstaten, rekening houden met internationale OESO of EU-standaarden en afspraken om belastingontduiking tegen te gaan. Indien landen, waaronder ook EU-lidstaten, onvoldoende rekening houden met deze internationale OESO afspraken, is het goed dat de OESO hier melding van maakt.
Erkent u dat dit probleem zich niet alleen beperkt tot de landen op zwarte lijst zelf, maar gevolgen heeft voor alle Europese lidstaten door het vrij verkeer van vestiging en vrij verkeer van kapitaal dat burgers van een EU-lidstaat toegekend is? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het vrij verkeer van personen kunnen derdelanders met een verblijfsvergunning van de ene lidstaat binnen het Schengengebied maximaal 90 dagen in een andere Schengenlidstaat verblijven. EU-burgers hebben het recht om zich in alle lidstaten te vestigen.
Ziet u ook niet in dat in Europees verband we maar zo sterk zijn als de zwakste schakel, zolang we de vier grenzeloosheden van de interne markt niet inperken? Zo nee, waarom niet?
Ongeacht de mate van inperking van de interne markt geldt dat de zwakste schakel de sterkte van de ketting bepaalt.
Deelt ook onze inlichtingendienst (AIVD) de zorgen van haar Britse counterpart over de risico’s op witwassen en belastingontduiking als gevolg van deze «gouden visa»-regeling? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze zorg.
Hoeveel paspoorten heeft Nederland verstrekt aan mensen die «voldoende geld» meebrengen om toegelaten te worden tot het Nederlanderschap?4
Nederland kent geen regeling waarbij paspoorten worden verstrekt aan mensen die «voldoende geld» meebrengen om toegelaten te worden tot het Nederlanderschap.
Hoe verhouden uw eerdere antwoorden op Kamervragen over de nationale bevoegdheid van staten om te bepalen wie zijn onderdanen zijn zich tot de aankondiging van Eurocommissaris Jourová dat zij met een voorstel voor beperkende maatregelen gaat komen?5
Zoals ook in antwoord 5 weergegeven bepaalt elke staat, op grond van internationaal recht en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen, ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. De EU heeft op dit punt geen directe bevoegdheid, maar aangezien het burgerschap van een lidstaat ook het burgerschap van de EU betekent, ziet de Commissie mogelijkheden om te monitoren of de regelingen die het burgerschap verstrekken aan investeerders te monitoren of zij in overeenstemming zijn met het EU-recht. Ik wacht dan ook de voorstellen van Eurocommissaris Jourová met belangstelling af.
Deelt u de mening dat het de voorkeur geniet dat er intergouvernementele afspraken worden gemaakt tussen de EU-lidstaten om de interne veiligheidsrisico’s te bestrijden zonder dat er sprake is van bevoegdheidsoverdracht? Zo ja, bent u bereid hier initiatief op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht Saudi Arabia Allegedly Tortured Women’s Rights Activists Before Khashoggi Murder |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Saudi Arabia Allegedly Tortured Women’s Rights Activists Before Khashoggi Murder»?1
Ja.
Is het u bekend dat er acht vrouwelijke mensenrechtenactivisten op deze wijze gevangen gezet zijn in Saoedi Arabië omdat zij gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting? En zo ja, wat is uw reactie hierop?
Het kabinet is bekend met de arrestatie van vrouwelijke activisten in Saoedi-Arabië, zoals aangeven in antwoorden op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nummers 2419, 2895, 3228 en 3229). De berichten over de mogelijke martelingen van deze activisten zoals gerapporteerd door Amnesty International en Human Rights Watch zijn ronduit ernstig. Saoedi-Arabië zelf heeft de beschuldigingen officieel ontkend. Deze laatste berichten zijn echter een verdere reden voor Saoedi-Arabië om te zorgen dat de rechten van deze vrouwelijke activisten niet geschonden worden.
Heeft u contact opgenomen met Amnesty International en/of Human Rights Watch om meer informatie te krijgen over de omstandigheden waaronder zij gevangen zitten? En zo ja, wat gaat u doen met deze informatie? En zo nee, waarom niet?
Nederland staat met verschillende landen en organisaties in contact over ontwikkelingen in Saoedi-Arabië. De Nederlandse zorgen over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië worden zowel via politieke kanalen als op (hoog)ambtelijke niveau aangekaart bij de Saoedische autoriteiten. Nederland heeft, naar aanleiding van de berichtgeving, de Saoedische ambassadeur op 7 december jl. over de zaak gesproken. In dit gesprek zijn de Nederlandse zorgen over deze ernstige berichtgeving gedeeld en het belang benadrukt van een eerlijk en transparant proces, met proportionele strafbepalingen. Ook is het belang van een breed maatschappelijk middenveld en open publiek debat onderstreept, mede in het licht van de geplande hervormingen in het land.
In multilateraal verband heeft Nederland tijdens de recente Universal Public Review van Saoedi-Arabië in de VN-Mensenrechtenraad gesproken over de zorgelijke ontwikkelingen op mensenrechtenvlak. Daarnaast heeft Nederland de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië aangekaart tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van november jl., mede naar aanleiding van de moord op de Saoedische journalist Jamal Khashoggi.
In navolging van de EU-mensenrechtendemarche bij de Saoedische autoriteiten op 8 augustus jl. heeft Nederland met een aantal andere Europese gelijkgezinden gepleit voor het instellen van een formele mensenrechtendialoog tussen de EU en Saoedi-Arabië. In Brussel wordt momenteel in raadskader besproken op welke wijze deze dialoog het beste kan worden vormgegeven.
Op welke wijze gaat u bilateraal, in EU-verband en met andere partners (waaronder Canada) aandacht vragen voor deze vrouwen, om de acties van Saoedi Arabië af te keuren en te verzoeken om vrijlating?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid hier in alle mogelijke gremia aandacht voor te vragen en deze mensenrechtenschendingen te veroordelen? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 3 en 4. Nederland zoekt steeds naar de meest effectieve manier om de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië te adresseren en te kunnen verbeteren, zonder ongewenst schade toe te brengen aan individuele zaken. Dat betekent dat, in overleg met gelijkgezinde partners, ook bekeken wordt wanneer en in welke gremia publiekelijk aandacht gevraagd wordt voor berichten van mensenrechtenschendingen.
Wat gaat u doen in reactie op de uitspraak van Michael Page van Human Rights Watch «Any government that tortures women for demanding basic rights should face withering international criticism, not unblinking U.S. and U.K. support»?2 Gaat u bijvoorbeeld contact opnemen met uw Amerikaanse en/of Britse collega om gehoor te geven aan deze oproep? En zo nee, waarom niet?
Nederland spreekt in breed internationaal kader over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië, waaronder ook met het VK en de VS.
Kunt u aangeven op welke wijze de Nederlandse ambassade zich inzet voor de vrijlating van deze vrouwen?
De Nederlandse ambassade in Riyad onderhoudt contacten met verschillende organisaties en gelijkgezinde partners over deze zaak, ook om zoveel mogelijk informatie hierover te verzamelen. Die informatie wordt ook meegenomen in gesprekken met de Saoedische autoriteiten over mensenrechten, bijvoorbeeld tijdens EU-demarches zoals uitgevoerd in augustus jl. Het blijft daarbij een uitdaging om in Saoedi-Arabië zelf met en over mensenrechtenverdedigers te spreken, gelet op de risico’s voor de betrokkenen. Nederland maakt samen met partners per geval de afweging welke mate van publieke aandacht het meest effectief is, waarbij de wensen van de betrokkenen zelf, of hun families, leidend zijn.
Mogelijke staatsgeheimen die gepubliceerd zijn in WOB-stukken over Non Lethal Assistance aan Syrische ‘rebellen’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Van welke groepen, aan wie Nederland Non Lethal Assistance (NLA) verschaft heeft in Syrië, heeft u in de op 8 en 20 oktober 2018 openbaar gemaakte WOB-stukken (vanaf nu: de WOB-stukken) de naam gepubliceerd?
Bij de publicatie van de WOB-stukken is in een aantal documenten per abuis informatie niet gelakt die wel gelakt had moeten worden. Dit is betreurenswaardig en het had niet moeten gebeuren. De stukken worden herzien en opnieuw gepubliceerd.
Het kabinet blijft evenwel bij het uitgangspunt dat er geen openbare uitspraken gedaan worden over groepen die steun ontvingen in het kader van het Non Lethal Assistance (NLA)-programma. De redenen blijven daarvoor immers van kracht: de veiligheid van betrokken groepen dient in acht te worden genomen, vanwege bondgenootschappelijke verplichtingen en vanwege betrokkenheid van inlichtingendiensten. Informatie over de uitvoerder en details over de geleverde producten zijn eveneens uit veiligheidsoverwegingen niet publiek gemaakt.
Heeft u staatsgeheimen gepubliceerd in de WOB-stukken? Zo ja, welke staatsgeheimen?
Zie het antwoord op vraag 1. Ondanks gemaakte fouten in de WOB-publicatie blijven de redenen van vertrouwelijkheid van kracht. Het in openbare communicatie refereren aan staatsgeheime informatie kan daarom niet gedaan worden.
Herinnert u zich dat u op vraag 235 antwoordde: «Het kabinet heeft er sinds de aanvang van het NLA programma in 2015 voor gekozen om de namen van de door Nederland gesteunde groepen en informatie over hun locaties, als staatsgeheim te kwalificeren» (Kamerstuk 32 623, nr. 229)?
Ja.
Is op enig moment besloten om de namen van de door Nederland gesteunde groepen niet langer als staatsgeheim te kwalificeren? Zo ja, op welke datum is dat besluit dan genomen en kunt u dat besluit publiceren?
Nee. Er is tot op heden geen besluit genomen om de betreffende informatie te de-rubriceren.
Welke straf staat op het publiceren van staatsgeheimen?
De strafbaarstelling van schending van staatsgeheimen is geregeld in artikel 98 t/m 98c van het Wetboek van Strafrecht. De maximaal op te leggen geldboete of gevangenisstraf varieert daarin afhankelijk van de specifieke omstandigheden. De rechter bepaalt uiteindelijk na bewezenverklaring en weging van de ten laste gelegde feiten de hoogte van de op te leggen straf.
Indien er staatsgeheimen gepubliceerd zijn, welke actie gaat u dan ondernemen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 21 november jl. onmiddellijk een melding gemaakt van een mogelijk datalek bij de Functionaris Gegevensbescherming. Ook is het gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Dit zag op de berichtgeving in de media dat er een naam van een persoon in de stukken zou zijn achtergebleven. De persoon is conform de AVG geïnformeerd. De op grond van de WOB vrijgegeven stukken zijn van de website van de rijksoverheid gehaald en de stukken worden momenteel herzien. Daarnaast heeft de Secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op advies van de Beveiligingsambtenaar (BVA) van Buitenlandse Zaken een commissie van onderzoek ingesteld op basis van de artikelen 8 en 9 van het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI). Er wordt onder andere gekeken naar de wijze waarop de compromittering heeft plaatsgevonden en welke maatregelen genomen moeten worden om herhaling te voorkomen. De BVA rapporteert dit voorjaar hierover aan de departementsleiding. Indien tijdens het onderzoek een vermoeden ontstaat dat er sprake is van opzet of grove nalatigheid, zal aangifte worden gedaan. Op dit moment zijn daar echter geen aanwijzingen voor.
Kunt u een lijst geven van de stukken die u ter vertrouwelijke inzage aan de Kamer gegeven heeft, conform de werkwijze van de Kamercommissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD), onder Kamerstuk 32 623, nr. 229?
Uw Kamer heeft inzage gekregen in stukken met vertrouwelijke informatie die betrekking hebben op het NLA-programma. Het betrof onder andere besluitvormingsmemo’s, overdrachtsbewijzen en onderliggend beeldmateriaal.
Welke van deze stukken zijn ook gedeeltelijk opgenomen in de WOB-verzoeken?
Alle documenten die de Kamer ter vertrouwelijke inzage heeft kregen maken deel uit van de inventarislijst van de WOB, waarbij een aantal documenten niet is vrijgegeven op grond van de relevante uitzonderingsgronden van de WOB.
Kunnen Kamerleden de vertrouwelijke stukken nogmaals inzien?
Ja. De stukken worden uw Kamer nogmaals ter vertrouwelijke inzage aangeboden.
Welke van de stukken waarvoor de Kamerleden moesten tekenen dat zij er zelfs niet met collega’s over konden spreken, waren geen staatsgeheim?
De documenten die uw Kamer ter vertrouwelijke inzage kreeg bevatten informatie die zowel betrekking had op groepen die steun ontvingen als andere vertrouwelijke informatie over bijvoorbeeld bondgenoten, uitvoerders of betrokkenheid van de diensten. Dergelijke informatie is bij de WOB-publicatie ook niet vrijgegeven of gelakt.
Kunt u deze vragen een voor een, zeer precies en binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk en een voor een beantwoord.
Brievenbusfirma’s van internationale wapenbedrijven in Nederland |
|
Renske Leijten , Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Acht u het gewenst dat kernwapenfabrikanten zich vanwege fiscale motieven, in Nederland in het algemeen en Amsterdam in het bijzonder vestigen door middel van een trustkantoor? Wat vindt u ervan dat Nederland hierdoor bijdraagt aan belastingontwijking over de winsten die deze bedrijven maken?1
Het kabinet vindt het niet gewenst als bedrijven zich alleen vanwege fiscale motieven in Nederland vestigen. De aanpak van belastingontwijking is dan ook een van de fiscale beleidsspeerpunten van dit kabinet. Daarom heeft het kabinet een ambitieuze agenda opgesteld. Dat wordt internationaal ook onderkend, bijvoorbeeld door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In de voortgangsrapportage over het project inzake Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) en het landenexamen dit jaar wordt Nederland expliciet genoemd als land dat recentelijk een grote hervorming heeft aangekondigd waarbij op sommige vlakken verder wordt gegaan dan de minimumstandaarden.2 Alle maatregelen in het kader van de aanpak van belastingontwijking (en belastingontduiking) zijn beschreven in mijn brief van 23 februari van dit jaar.3 In deze brief wordt een groot aantal maatregelen aangekondigd om de belastinggrondslag van zowel Nederland als andere landen te beschermen en de transparantie en integriteit te bevorderen. Zo voert Nederland wetgeving in tegen winstverschuiving naar belastingparadijzen (CFC-maatregel), is het kabinet voornemers een conditionele bronbelasting op rente- en royaltybetalingen naar laagbelastende landen in te voeren en worden als gevolg van de implementatie van het Multilateraal Verdrag antimisbruikbepalingen aan de Nederlandse belastingverdragen toegevoegd zodat verdragslanden een instrument in handen krijgen om hun belastinggrondslag te beschermen.
Overigens bestaan er geen commerciële bedrijven die kernwapens produceren. Wel zijn er bedrijven die onderdelen leveren die kunnen worden gebruikt in de defensie-industrie, inclusief voor een kernwapenprogramma. Voor de Nederlandse positie ten aan zien van kernwapens: zie beantwoording vraag 5.
Is naar uw mening het fiscale vestigingsklimaat ontworpen om het mogelijk te maken om de belasting over winsten gemaakt met kernwapens via Nederland te verlagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het Nederlandse belastingstelsel weerspiegelt de internationale oriëntatie van onze economie. Uitgangspunt is dat het belastingstelsel Nederlandse bedrijven zo min mogelijk belemmert om in het buitenland te ondernemen. Dat blijkt onder meer uit elementen die (mede) ten doel hebben dubbele belasting op ondernemingswinsten te voorkomen. De keerzijde van een belastingstelsel dat rekening houdt met internationaal opererende bedrijven is dat het ook ontvankelijk kan zijn voor structuren om belasting te ontwijken. Dit vindt het kabinet vanzelfsprekend ongewenst. Vandaar dat de aanpak van belastingontwijking een van de fiscale beleidsspeerpunten is van dit kabinet.
Kan Nederland, en kunnen bijvoorbeeld de adviseurs van bedrijfsconstructies, verantwoordelijk worden gesteld voor de gevolgen van de kernwapenindustrie als zij actief bijdraagt aan de winstgevendheid daarvan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zoals in vraag 1 reeds is opgenomen, bestaan er geen commerciële bedrijven die kernwapens produceren.
Nederland draagt niet actief bij aan de productie van kernwapens en voldoet aan de verdragsverplichtingen onder het Non-proliferatieverdrag (NPV).
Kunt u aangeven voor hoeveel euro de kernwapenfabrikanten via Nederland aan belasting ontwijken? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken welk profijt zij hebben door het Nederlandse belastingklimaat?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen. In zijn algemeenheid kan ik wel zeggen dat het meten van de omvang van belastingontwijking ingewikkeld is. Zoals ik ook in mijn brief van 6 november 2018 heb aangegeven is wel bekend hoeveel belasting momenteel in landen wordt betaald, maar is onbekend hoeveel per land betaald zou worden zonder kunstmatige structuren om belasting te ontwijken.4
Kunnen kernwapenfabrikanten, net als andere bedrijven, een ruling (Advance Pricing Agreement (APA) of Advance Tax Ruling (ATR)) verkrijgen? Zo ja, draagt dit dan niet bij aan een gunstig vestigingsklimaat voor bedrijven die massavernietigingswapens produceren? Deelt u de opvatting dat dat op gespannen voet staat met het Nederlandse streven naar ontwapening? Zo nee, waarom niet?
Als verdragspartij bij het NPV streeft Nederland, conform het Regeerakkoord, binnen het kader van bondgenootschappelijke afspraken, naar een wereld zonder kernwapens. Nederland zet zich dan ook in diverse internationale fora actief in voor een stapsgewijze aanpak van internationale nucleaire ontwapening, zoals door het kabinet uiteengezet in de Beleidsbrief Nederlandse inzet inzake nucleaire ontwapening, d.d. 21 juni 2018.5 De stapsgewijze aanpak erkent het feit dat landen voor hun nationale veiligheid afhankelijk kunnen zijn van kernwapens terwijl het ontwapeningsproces gaande is. Zolang er nucleaire wapens zijn, zal nucleaire afschrikking in NAVO-verband in het belang van de Nederlandse veiligheid zijn. In de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie6 is aangegeven hoe de ontwapeningsinzet deel uitmaakt van het bredere veiligheidsbeleid.
Alle bedrijven die in Nederland actief zijn vallen onder dezelfde Nederlandse (fiscale) wet- en regelgeving. Hierbij wordt voor de fiscaliteit geen onderscheid gemaakt tussen de activiteiten die worden uitgeoefend. De Belastingdienst houdt toezicht op de juiste naleving van de fiscale wetgeving ongeacht de activiteiten die worden uitgeoefend. In principe geldt dat iedere belastingplichtige aan de Belastingdienst zekerheid vooraf kan vragen over de toepassing van wet, beleid en jurisprudentie van een voorgenomen rechtshandeling. Ook hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de activiteiten die een bedrijf uitoefent. In het kader van de herziening van de rulingpraktijk voor rulings met een internationaal karakter heb ik uw Kamer recent geïnformeerd in welke situaties de Belastingdienst niet langer zekerheid vooraf geeft. Kort samengevat is dit het geval indien geen sprake is van «economische nexus» en/of belastingontwijking het doorslaggevend motief is.
Bent u bereid de kernwapenindustrie niet langer in aanmerking te laten komen voor een ruling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een aanvullende heffing in te voeren op winsten die voortkomen uit de ontwikkeling van en/of de handel in kernwapens of andere massavernietigingswapens? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van een rapport van de Amerikaanse organisatie CodePink, waarin wordt aangetoond dat dezelfde Amerikaanse kernwapenbedrijven die in Nederland belastingvoordelen genieten, diep betrokken zijn bij wapenleveranties aan Saoedi-Arabië dat deze wapens gebruikt in de oorlog in Jemen? Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat bedrijven belastingvoordeel ontlenen aan deze oorlogswinsten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen stelt u voor?2
Er gelden geen afwijkende regels in het fiscale recht voor wapen producerende bedrijven. De defensie-industrie is een legitieme industrie. Daarnaast staat het een belastingplichtige vrij om eigen keuzes te maken over de structuur en vestigingsplaats van zijn activiteiten. Wanneer de defensiebedrijven echter in Nederland produceren, of vanuit Nederland hun militaire producten verkopen valt dit onder exportcontroleregels. Nederland verleent geen exportvergunningen voor goederen die gebruikt kunnen worden in de gewapende strijd in Jemen of bij mensenrechtenschendingen in Saoedi-Arabië. Binnen de EU roept Nederland andere lidstaten op tot eenzelfde strikte toetsing van de gemeenschappelijke criteria van het Europees wapenexportbeleid. Deze oproep is tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018 door premier Rutte herhaald. Ook op VN-niveau heeft Nederland tijdens de VNVR-zitting van 16 november 2018 alle partijen opgeroepen de export van wapens te beëindigen wanneer er enig risico is dat deze in Jemen zullen worden ingezet.
Bent u bereid maatregelen te treffen om wapenfabrikanten, vooral zij die ook kernwapens produceren, te weren uit Nederland? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord vraag 1, 5 en 8.
Het bericht dat het Chinese leger massaal onderzoekers stuurt naar westerse universiteiten |
|
Harm Beertema (PVV), Raymond de Roon (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het Chinese leger massaal onderzoekers stuurt naar westerse universiteiten, onder meer naar de Technische Universiteit Delft?1 2
Ja.
Om welke opkomende en «dual use»-technologieën gaat het in het geval van Delft?
In het onderzoek dat wordt aangehaald in beide krantenartikelen wordt voornamelijk gedoeld op STEM (Science – Technology – Engineering – Mathematics) opleidingen.
Zijn de veiligheidsdiensten op de hoogte van de aanwezigheid van Chinese studenten en 3 wetenschappers die naar Nederland komen om de eigen Chinese militaire systemen en technologieën verder te ontwikkelen in opdracht van het Volksbevrijdingsleger (PLA)?
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen geen uitspraken over hun actuele kennisniveau. De AIVD doet onderzoek naar personen en/of organisaties die een dreiging kunnen vormen voor de nationale veiligheid en democratische rechtsorde. De MIVD voert onderzoek uit naar spionage wanneer deze een bedreiging kan vormen voor het optreden van de krijgsmacht, voor de defensie-industrie of voor bondgenootschappelijke organisaties. De AIVD en de MIVD hebben de afgelopen jaren gerapporteerd over de (opkomende) rol van China. De ontwikkeling van de «Nieuwe Zijderoutes» is daar een goed voorbeeld van.
China werkt aan de overgang van een productie-economie, die vooral gericht is op export, naar een hoogwaardige technologische economie. Dat manifesteert zich onder meer in pogingen om technisch-wetenschappelijke kennis te verwerven.
Hoe stelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) vast of Chinese studenten en wetenschappers op academische gronden naar Nederland komen of dat ze naar Nederland komen in opdracht van de PLA voor de hier aanwezige opkomende en «dual-use»-technologieën?
Een niet-EU student die in Nederland een verblijfsvergunning voor studie wil aanvragen, dient ingeschreven te zijn bij een onderwijsinstelling die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst is erkend als referent én hij/zij dient aan die instelling voltijds hoger of wetenschappelijk onderwijs te gaan volgen. De onderwijsinstelling verzamelt alle relevante bewijsstukken en documenten en toetst of aan alle toepasselijke voorwaarden wordt voldaan. Hiertoe ondertekent de onderwijsinstelling een verklaring. Voorwaarde is in ieder geval een voldoende vooropleiding van de student om in Nederland een hogeronderwijsopleiding te volgen. Vervolgens dient de onderwijsinstelling de aanvraag voor afgifte van de verblijfsvergunning in bij de IND. Op basis van de aanvraag en indien de onderwijsinstelling heeft verklaard dat de student aan alle voorwaarden voldoet, verleent de IND aan de student een verblijfsvergunning. Wel voert de IND een toets uit op mogelijk gevaar voor de openbare orde. Hiernaast zal de IND eventuele twijfels over de motieven van een student en het vermoeden dat hij/zij mogelijk een gevaar vormt voor de nationale veiligheid kenbaar maken aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Aangezien het in eerste instantie de onderwijsinstelling is die toetst of aan alle voorwaarden wordt voldaan, ligt daar ook primair de taak om alert te zijn op twijfels aangaande de (studie)motieven van studenten. De onderwijsinstellingen dienen zich te allen tijde bewust te zijn van de mogelijke veiligheidsrisico’s in de samenwerking met buitenlandse instellingen, wetenschappers en studenten. In een recent gesprek met de VSNU en Vereniging Hogescholen heb ik dan ook sterk aangedrongen op meer bewustwording en alertheid bij de kennisinstellingen in aangelegenheden als deze. In voorkomende gevallen staat het ook de onderwijsinstelling vrij om zorgen of twijfels kenbaar te maken aan de relevante diensten.
Bent u bereid om Chinese studenten en wetenschappers die opteren voor Nederlandse universiteiten waar gewerkt wordt met opkomende en «dual use»-technologieën te weren van Nederlandse universiteiten? Zo nee, waarom niet?
Er is geen Nederlandse wetgeving om studenten en wetenschappers met specifieke nationaliteiten van Nederlandse universiteiten te weren, met uitzondering van de «Kennisregeling Noord-Korea» waarmee op basis van VN-sancties tegen Noord-Korea studenten en wetenschappers geweerd kunnen worden voor specifieke proliferatiegevoelige opleidingen. Het risico van ongewenste kennis- en technologieoverdracht wordt erkend en heeft de aandacht van het kabinet. Hierover is contact met de Nederlandse universiteiten en het bedrijfsleven. Zo worden er bijvoorbeeld bijeenkomsten georganiseerd om bewustwording te bevorderen. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 4. Daarnaast wordt momenteel actief gekeken of het huidige beleidskader ter voorkoming van ongewenste kennis- en technologieoverdracht volstaat.
Het bericht ‘Gaddafi verdween, maar Damen bleef geliefd in Libië’. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gaddafi verdween, maar Damen bleef geliefd in Libië»?1
Ja.
Klopt het dat er in 2012 en 2013 acht patrouilleboten van type Stan Patrol (SPA) 1605, waaronder de Talil 267, naar Libië zijn geëxporteerd door Damen Shipyards?
Navraag bij Damen leerde dat in 2013 acht patrouilleboten van het type Stan Patrol (SPA) 1605 aan Libië zijn overgedragen.
Hoe heeft u deze patrouilleboten beoordeeld, als civiele of militaire goederen? Kunt u dit nader toelichten?
Klopt het dat de acht geleverde patrouilleboten voorzien zijn van bevestigingspunten? In hoeverre zijn deze bevestigingspunten meegenomen in de afweging of het civiele dan wel militaire goederen betreft?
Hoe duidt u deze bevestigingspunten op de patrouilleboten, wanneer deze in de brochure2 zijn afgebeeld als bevestigingspunten voor wapens en voorzien zijn van machinegeweren?
In hoeverre heeft u de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen3 in het algemeen en artikel ML9a)2a) in het bijzonder geraadpleegd in de afweging of de patrouilleschepen als militaire goederen geoormerkt kunnen worden? Kunt u dit nader toelichten?
Zijn er in de afgelopen tien jaar vaar- of voertuigen gekenmerkt als militaire goederen, op basis van de aanwezigheid van bevestigingspunten zoals bedoeld in artikel ML9a)2a) van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen? En hoe vaak is op basis hiervan geen vergunning verleend?
Bij het bepalen of een goed onder de ML-lijst valt, gaat het ministerie zorgvuldig te werk. Vaartuigen met bevestigingspunten zoals bedoeld in ML9a.2a van de ML-lijst vallen onder de vergunningplicht. Wanneer de bevestigingspunten echter niet voldoen aan de omschrijving zoals bedoeld in ML9, geldt er geen vergunningplicht.
Bedrijven hoeven geen vergunning aan te vragen voor de uitvoer van niet-vergunningplichtige goederen. Net als andere EU-lidstaten houdt de Nederlandse overheid geen overzichten bij van de uitvoer van niet-vergunningplichtige goederen.
Hoe duidt u het feit dat de door Damen geleverde patrouilleboten voorzien zijn van zware machinegeweren? Hoe duidt u het feit dat in de praktijk deze bevestigingspunten uitstekend dienen voor het gebruik van machinegeweren op de geleverde patrouilleboten? Kunt u dit nader toelichten?
In 2016 ontving het Ministerie van Buitenlandse Zaken informatie dat door Damen geleverde onbewapende patrouilleschepen achteraf door Libische entiteiten van zware wapens waren voorzien op het voordek. De generieke steunen («mountings») op het voordek die door Damen waren voorzien, zijn ongeschikt voor dergelijke zware wapens.
Het ministerie heeft in juli 2016 contact gehad met Damen en zorg uitgesproken over de bewapening van deze schepen. Ook heeft het ministerie met Damen afgesproken dat voor de levering van niet-vergunningplichtige patrouilleschepen aan Libië voortaan eerst contact met het ministerie moet worden opgenomen, omdat was gebleken dat Libië deze ongewapende patrouilleschepen achteraf van zware wapens heeft voorzien.
Sindsdien heeft Damen geen niet-vergunningplichtige patrouilleschepen aan Libië geleverd. Indien Damen dit wel zou overwegen, zou het ministerie Damen een ad hoc vergunningplicht opleggen. In dat geval zou Damen ook voor de uitvoer van niet vergunningplichtige patrouilleschepen naar Libië een uitvoervergunning moeten aanvragen. Hierdoor zou het ministerie eveneens in de gelegenheid zijn gesteld om per geval een afweging te maken of uitvoer gewenst is of niet. Aangezien Damen zich aan de afspraak houdt, bestaat hier geen noodzaak toe.
Hoe valt uw reactie in het NRC-bericht, dat het erom gaat voor welk eindgebruik de goederen ontworpen zijn, te rijmen met de wetgeving die van toepassing is op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik? Kunt u dit nader toelichten?
De bevestigingspunten staan niet vermeld op bijlage I van de EU dual-use verordening (428/2009). Er geldt dus ook geen vergunningplicht voor export van deze goederen op basis van de dual-use regelgeving.
Bent u bereid om scherper te toetsen of goederen op basis van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen en ML9a)2 militair dan wel civiel zijn? Zo ja, op welke wijze bent u bereid dit tot uitvoering te brengen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals aangegeven toetst het Ministerie van Buitenlandse Zaken reeds zeer zorgvuldig aan de ML-lijst.
De intenties van de Turkse ambassade om bij te dragen aan de integratie van de "Turkse gemeenschap" in Nederland |
|
Bente Becker (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Turkse ambassadeur in Nederland wil samenwerken voor integratie en tegen polarisering»?1
Ja.
Wat vindt u van de doelstelling van de Turkse ambassadeur om de «Turkse gemeenschap» in Nederland samen te brengen teneinde gezamenlijk te werken aan een betere integratie? Heeft u de Turkse ambassadeur hierover al gesproken en is u bekend hoe hij dit wil aanpakken?
Uit het interview waarop de door u aangehaalde publicatie is gebaseerd, begrijp ik dat de ambassadeur van Turkije in Nederland vooral heeft benadrukt dat hij de samenwerking tussen Nederland en Turkije wil versterken. Ook gaf de ambassadeur aan de Turks-Nederlandse gemeenschap bijeen te willen brengen en te willen samenwerken aan integratie. Het is echter zo dat het Kabinet verantwoordelijk is voor het beleid met betrekking tot integratie van Nederlanders met een migratieachtergrond. Het Kabinet ziet hierin geen rol voor diplomatieke vertegenwoordigers van andere landen.
De Nederlandse opvatting over Turkse diaspora-politiek wordt veelvuldig met Turkse vertegenwoordigers besproken, recent bijvoorbeeld nog tijdens het bezoek van Minister Blok aan Turkije op 3 en 4 oktober jl.
Deelt u de mening dat het onwenselijk kan zijn wanneer de Turkse ambassadeur een centrale rol speelt of beoogt te spelen in de integratie van Nederlanders met een Turkse achtergrond, mede gelet op de visie van president Erdogan dat zij als «Turkse onderdanen» loyaal zouden moeten zijn aan Turkije?
Het Kabinet is zoals gezegd verantwoordelijk voor het beleid met betrekking tot integratie van Nederlanders met een migratieachtergrond en ziet hierin geen rol voor diplomatieke vertegenwoordigers van andere landen.
Wel staat het Turkije vrij om banden te onderhouden met Turken die in het buitenland wonen, mits dit geschiedt op basis van vrijwilligheid. Een dergelijke internationaal geaccepteerde diasporapolitiek is ook in Nederland toegestaan, zolang deze past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en de participatie en integratie van Nederlanders met een Turkse achtergrond niet belemmert.
Hoe beoordeelt u de inzet van de Turkse ambassadeur dat hij medewerkers van consulaten en ambassades wil laten samenkomen om «de ware kracht van de tradities en waarden van de Turkse cultuur aan de Nederlandse vrienden te laten zien en opnieuw te vertellen»?
De Turkse ambassadeur vertegenwoordigt Turkije in Nederland. Het past bij zijn rol en die van de Ambassade en de Consulaten om de Turkse cultuur en tradities te laten zien.
Is u bekend of de Turkse ambassade al initiatieven heeft genomen of heeft aangekondigd om de «Turkse gemeenschap in Nederland» samen te brengen? Zo ja, welke? Zo nee, kunt u dit nagaan?
Zoals ook hierboven vermeld, staat het Turkije vrij om banden te onderhouden met Turken die in het buitenland wonen, mits dit geschiedt op basis van vrijwilligheid, past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en de participatie en integratie van Nederlanders met een Turkse achtergrond niet belemmert. Het is aan de Ambassade zelf om binnen dit kader initiatieven te nemen en uit te voeren.
Bent u bereid een gesprek met de Turkse ambassadeur te voeren over het belang van de Nederlandse waarden en cultuur voor Nederlanders met een Turkse achtergrond en het verstorende effect dat ongewenste beïnvloeding vanuit Turkije daar op kan hebben? Wilt u daarbij tenminste aan de orde stellen: 1) de onwenselijkheid van het sturen van politieke brieven vanuit de regering-Erdogan aan Nederlanders met een Turks paspoort, 2) de komst van Turkse politici voor campagneactiviteiten naar Nederland en 3) het financieren van Turkse weekendscholen in Nederland?
Het Kabinet is blij dat Turkije sinds afgelopen oktober weer een ambassadeur in Nederland heeft. De ambassadeur is voor Nederland een belangrijke gesprekspartner om van gedachten te wisselen over kwesties van gezamenlijk belang, en over kwesties waar we over van mening verschillen. De Nederlandse opvatting over Turkse diaspora-politiek wordt veelvuldig met Turkse vertegenwoordigers besproken, dus ook met de Turkse ambassadeur in Nederland. Daarnaast is dit thema ook opgebracht door Minister Blok tijdens zijn bezoek aan Turkije op 3 en 4 oktober jl.
Zoals gezegd staat het Turkije vrij om banden te onderhouden met Turken die in het buitenland wonen, mits dit geschiedt op basis van vrijwilligheid. De Turkse autoriteiten moeten zich daarbij onthouden van ongewenste bemoeienis met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Wanneer het Kabinet constateert dat de Turkse diasporapolitiek de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt dan wel participatie en integratie van Nederlanders met een Turkse achtergrond belemmert, zal het Kabinet niet aarzelen de Turkse autoriteiten hier op aan te spreken.
Het bericht ‘Trump administration wants to remove 'gender' from UN human rights documents’. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Trump administration wants to remove «gender» from UN human rights documents»?1 2
Ja. De VS heeft tekstvoorstellen gedaan om gendertaal in VN-resoluties af te zwakken. Een recent voorbeeld hiervan is de Nederlands-Franse VN-resolutie over het tegengaan van geweld tegen vrouwen, waar de VS amendementen introduceerde die eerder overeengekomen taal over gender zou afzwakken of verwijderen. Die amendementen werden evenwel met grote meerderheid verworpen door het VN-lidmaatschap, waarna de resolutie alsnog zonder stemming kon worden aangenomen.
Tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie in Beijing in 1995, is de focus op vrouwenrechten verbreed naar het begrip «gender» en «gendergelijkheid». Dit houdt in dat vrouwen en mannen, maar ook mensen met een andere gender of seksuele geaardheid, gelijke rechten, kansen, vrijheden en verantwoordelijkheden hebben. Sinds die tijd zijn nieuwe internationale verdragen en honderden resoluties met gendertaal in verschillende VN-fora, waaronder de Mensenrechtenraad, aangenomen en daarmee verankerd in zogeheten agreed language. Volgens de huidige VS-regering is de term gender evenwel teveel een sociaal construct dat afbreuk doet aan het binaire stelsel van man/vrouw. Het kabinet vindt deze opstelling van de VS zorgwekkend, omdat de voorgestelde afzwakkingen afbreuk doen aan de verworvenheden op het terrein van gendergelijkheid. Ook andere landen spreken zich nu in het kielzog van de VS expliciet uit tegen genderteksten. Nederland zet zich binnen internationale fora ervoor in te zorgen dat de geboekte vooruitgang niet wordt teruggedraaid en agreed language behouden blijft.
Klopt het dat Amerikaanse functionarissen in een aantal VN-comités proberen om het gebruik van de term «gender» te vervangen door «vrouw»? Wat vindt u ervan dat dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het wijzigen van het gebruik van de term «gender» naar «vrouw» in internationale verdragen zeer ongewenst is? Zo ja, op welke wijze bent u bereid dit bij uw Amerikaanse ambtsgenoot en/of de Amerikaanse vertegenwoordiging bij de VN, zowel bilateraal als gezamenlijk met Europese en andere gelijkgezinde partners, kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, het wijzigen van het gebruik van de term gender naar «man en vrouw» in VN-documenten is ongewenst. De Nederlandse zorgen hierover zijn recentelijk bilateraal op hoogambtelijk niveau als ook via multilaterale kanalen overgebracht.
Welke gevolgen voor internationale rechtsbescherming voor transgenders en personen met een intersekse conditie heeft het vervangen van de term «gender» door «vrouw» in internationale verdragen?
Als nieuwe VN-documenten niet langer naar gender verwijzen, maar enkel naar «man en vrouw», vervalt de internationale druk op regeringen om de LHBTI’s te beschermen. Zoals in ons antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, zijn er inmiddels honderden resoluties die het concept gender hanteren, o.a. EU-Raadsconclusies en resoluties van de VN-Mensenrechtenraad. Dit is belangrijk voor het maatschappelijk middenveld en activisten om regeringen aan hun internationale afspraken te houden.
Welke effecten zou het wijzigen van deze term op de rechtsbescherming van transgenders en personen met een intersekse conditie in Nederland kunnen hebben?
Op dit moment loopt een parlementair proces om discriminatie op grond van genderidentiteit, -expressie en geslachtskenmerken expliciet te verbieden (initiatiefwetsvoorstel Bergkamp c.s.). Hiermee wordt de rechtsbescherming van trans- en intersekse personen geëxpliciteerd in de Nederlandse wet.
Eventuele beperkingen van deze termen in nieuwe VN-documenten zullen niet tot een beperking van de rechtsbescherming van trans- en intersekse personen in Nederland leiden, mede gezien de bestaande VN-resoluties, EU-raadsconclusies en andere internationale afspraken die gelijke rechten voor individuen benadrukken.
Wat is de huidige internationale trend wat betreft het erkennen van het begrip «gender» breder dan alleen het geslacht waar iemand mee geboren wordt? Duidt u deze positief of negatief?
Er is geen eenduidige internationale trend zichtbaar. Wereldwijd zijn er verschillende landen waar wettelijke erkenning van de rechten van trans- en intersekse personen gerealiseerd of in wording is, zoals bijvoorbeeld recente wetgeving in Uruguay die het mogelijk maakt om op basis van zelfidentificatie wettelijk van geslacht te veranderen. Tegelijk zien we in verschillende landen ook een beweging waarbij gepleit wordt voor beperking van gelijke rechten, zoals bijvoorbeeld momenteel in de Verenigde Staten.
Om gelijke rechten te bevorderen, heeft Nederland onder meer in 2016 met gelijkgezinde landen succesvol gepleit voor het mandaat van de onafhankelijk expert op gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit bij de VN. In september jl. presenteerde deze expert een rapport waarin hij ingaat op de verantwoordelijkheid van staten als het gaat om de erkenning van genderidentiteit en het voorkomen van discriminatie en geweld op grond van genderidentiteit.3 Dit rapport draagt bij aan het doorlopende debat over dit thema.
Het stelselmatig martelen van critici door de Palestijnse autoriteiten |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Palestijnse autoriteiten martelen stelselmatig critici»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de Palestijnen 25 jaar na «Oslo» helaas niet in staat zijn gebleken een fatsoenlijk functionerende rechtsstaat op te bouwen op de Westoever of in Gaza?
Het rapport van Human Rights Watch (HRW) stelt dat een aantal veiligheidsdiensten in de Palestijnse Gebieden, en dan primair de Internal Security van Hamas en bij de Palestijnse Autoriteit (PA) de Preventive Security, Intelligence Services, en Joint Security Committee, verantwoordelijk zijn voor arbitraire detentie, mishandelingen of zelfs marteling. Volgens HRW is dit dermate gebruikelijk, bewust en is het gebruik van marteling zo breed bekend over een periode van jaren, dat HRW het systematisch noemt. Daarom concludeert HRW dat in de 25 jaar sinds Oslo de PA en Hamas een systeem van repressie hebben gevestigd dat afwijkende meningen onderdrukt. HRW stelt echter niet dat dit de gehele justitieketen zou betreffen.
Het kabinet is zeer bezorgd over de in het HRW-rapport beschreven misstanden. Dergelijke praktijken zijn in strijd met fundamentele normen op het gebied van mensenrechten, waaraan ook de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht en horen niet thuis in een rechtsstaat. Mede daarom is het voor Nederland van belang te blijven inzetten op rechtsstaatontwikkeling in de Palestijnse Gebieden.
Was de Nederlandse regering op de hoogte van de betreurenswaardige gevangennemingen en mishandelingen van journalisten (en in toenemende mate van gewone burgers)?
Berichten over mishandelingen door Palestijnse veiligheidsdiensten en politiek gemotiveerde arrestaties, alsook over de toenemende druk op mensenrechtenverdedigers en journalisten, zijn bekend. Nederland en de EU hebben diverse malen zorgen geuit over de mensenrechtenschendingen in de Palestijnse Gebieden, bijvoorbeeld tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Israël en de Palestijnse Gebieden eerder dit jaar, alsook in de mensenrechtendialoog die de EU met de Palestijnse Autoriteit voert. Nederland heeft ook het voortouw genomen om de PA aan te spreken toen Palestijnse veiligheidsfunctionarissen – gekleed in burger – in juni dit jaar vreedzame demonstranten aanvielen. Nederland zal zich in dit kader sterk blijven maken voor accountability. Daarnaast heeft Nederland, bilateraal en met andere donoren, als actief betrokken donor in de justitiesector misstanden die de opbouw van de rechtsorde ondermijnen aan de orde gesteld bij de Palestijnse Autoriteit.
Wilt u er bij de Europese Unie (EU), de Verenigde Staten en andere betrokken overheden op aandringen dat zij financiering van betrokken instanties opschorten dan wel beëindigen?
Het rapport wordt hoog opgenomen door alle donoren, inclusief de EU en de VS. De Palestijnse Autoriteit heeft aangegeven de zorgen serieus te nemen en heeft een comité ingesteld om de aantijgingen te onderzoeken. Nederland zal dit onderzoek nauwgezet volgen, gezamenlijk met de EU en andere donoren. In gezamenlijkheid met onze internationale partners zal Nederland bezien welke gevolgen daaraan verbonden moeten worden. De organisaties die door HRW met name genoemd worden, worden overigens niet gesteund door Nederland of de EU.
Welke acties worden in VN- en EU-verband ondernomen naar aanleiding van het onderzoek van Human Rights Watch (HRW)?
Nederland en andere donoren, inclusief EU en VN-organisaties, hebben de Palestijnse Autoriteit aangesproken op de bevindingen uit het onderzoek. Nederland en de EU hebben geen contacten met Hamas. De Palestijnse Autoriteit heeft een comité ingesteld om onderzoek te doen naar de aantijgingen. Nederland en andere donoren zullen dat onderzoek en mogelijke vervolgacties nauwgezet monitoren.
Momenteel wordt in samenwerking met de Palestijnse Autoriteit een nationaal mechanisme opgericht ter voorkoming van marteling in de Palestijnse Gebieden, dat per januari 2019 operationeel moet zijn. De oprichting van dit mechanisme volgt uit de Palestijnse toetreding tot het Optioneel Protocol bij het VN Verdrag tegen Foltering in december 2017. Nederland en andere donoren, inclusief de EU en de VN, ondersteunen de oprichting van dit mechanisme, onder andere via een gezamenlijk VN-programma en steun aan de Independent Commission on Human Rights (ICHR). Nederland en andere donoren zullen erop toezien dat dit mechanisme op een onafhankelijke manier kan opereren in lijn met de daarvoor binnen de VN geldende standaarden.
Welke consequenties hebben de bevindingen in het HRW-rapport voor de Nederlandse financiële bijdragen aan de Palestijnse Autoriteit en aan lokale mensenrechtenorganisaties?
Nederland verleent geen steun aan de diensten die volgens Human Rights Watch primair betrokken zijn bij de gedocumenteerde misstanden. Wel zet Nederland in de Palestijnse Gebieden in op rechtsstaatontwikkeling en accountability via de VN en het zgn. Sawasya-programma. Zoals aangegeven door Minister Blok tijdens het notaoverleg mensenrechtenbeleid is verbeterde naleving van internationale standaarden een proces van lange adem. Via het Sawasya-programma wordt door Nederland een breed scala aan actoren gesteund, waaronder het bureau van de Procureur-Generaal, de civiele politie en het Openbaar Ministerie, die werk moeten maken van de betere naleving van standaarden waaraan de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht.
Tevens levert Nederland expertise via de EU politie- en justitiemissie EUPOL COPPS en draagt als deelnemer aan United States Security Coordinator (USSC) bij aan capaciteitsopbouw in de veiligheidssector en de coördinatie tussen de veiligheidsdiensten van de Palestijnen en de Israëliërs. In een aantal programma’s van USSC wordt aandacht besteed aan mensenrechten. Het Nederlandse contingent bij USSC, bestaande uit 5 militairen en 1 civiel expert, richt zich op ondersteuning van de leiding van de USSC-missie, advisering op het gebied van ICT projecten (zoals verbindingssystemen), infrastructurele projecten en training van Palestijnse instructeurs op het gebied van leiderschap. De Palestijnse veiligheidsinstanties die volgens HRW primair verantwoordelijk zijn voor de genoemde misstanden worden niet gesteund door USSC. Wel is er samenwerking met de National Security Forces (NSF). In het rapport wordt een aantal incidenten genoemd bij de NSF. Deze incidenten worden momenteel nader uitgezocht door USSC.
De bevindingen van het HRW-rapport onderstrepen het belang van steun aan lokale mensenrechtenorganisaties. HRW heeft voor dit rapport gebruik gemaakt van de input van lokale organisaties, zoals Al Haq, al Mezan Center for Human Rights, Defense for Children International Palestine, ICHR en Palestinian Nongovernment Organizational Network. Dit zijn organisaties die door Nederland gesteund worden. Het bestaan van dit soort lokale organisaties die zich uitspreken tegen schendingen van de mensenrechten van Palestijnse burgers, ongeacht of deze door de PA, Hamas of Israël worden begaan, is van groot belang. Deze organisaties, maar ook Human Rights Watch hebben te maken met groeiende druk in de Palestijnse gebieden en in Israël. Juist vanwege hun waardevolle inbreng blijft Nederland deze organisaties steunen en zich in bilateraal en in EU- en VN-verband inzetten tegen deze groeiende druk.
Hoe kan Nederland ook anderszins bijdragen aan beëindigen van de straffeloosheid, bijvoorbeeld via het diplomatieke spoor?
Nederland kaart zorgen over mensenrechtenschendingen enaccountability regelmatig aan in contacten met de Palestijnse Autoriteit (zie ook het antwoord op vraag 3). Recent heeft Minister-President Rutte tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in gesprek met president Abbas zorgen geuit over de krimpende ruimte van mensenrechtenverdedigers, journalisten en maatschappelijke organisaties om kritiek uit te oefenen op het Palestijnse beleid. Dit is ook door de EU-ambassadeurs aangekaart in gesprek met Minister-President Hamdallah en door de gezamenlijke donoren in de veiligheids- en justitiesector in Ramallah. Hoewel het Koninkrijk de «Staat Palestina» niet erkent en het derhalve van mening is dat de «Staat Palestina» niet in juridische zin is toegetreden tot multilaterale (mensenrechten)verdragen, heeft deze eenzijdige Palestijnse stap wel politieke betekenis. Het betekent immers dat de Palestijnse Autoriteit politiek kan worden aangesproken op de toepassing en naleving van fundamentele mensenrechtennormen, zoals het verbod op marteling, waaraan zij zich gebonden acht.
De situatie van Asia Bibi nu zij is vrijgesproken van godslastering door het Pakistaanse Hof |
|
Martijn van Helvert (CDA), Sven Koopmans (VVD), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de situatie van Asia Bibi nu zij nog niet is vrijgesproken van godslastering door het Pakistaanse Hof?
Ja. Asia Bibi is echter wel vrijgesproken van blasfemie door het Pakistaanse Hooggerechtshof. Maar er is, conform Pakistaans recht, een petitie ingediend bij het Hooggerechtshof om deze uitspraak te herzien. Deze petitie wordt conform de in Pakistan geldende procedures behandeld.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om alsnog Asia Bibi vrij te krijgen in samenwerking met andere EU-lidstaten?
Nederland heeft zich de laatste jaren bilateraal, in EU-verband en met andere gelijkgezinde landen intensief ingespannen voor deze zaak en dat zal het kabinet blijven doen. Het is belangrijk dat de uitspraak van het Hooggerechtshof wordt uitgevoerd. Het is daarom positief dat Premier Khan van Pakistan de uitspraak van het Hooggerechtshof steunt en heeft verwelkomd. Gezien de gevoelige context rondom blasfemie en buitenlandse inmenging en de veiligheidsrisico’s voor alle betrokkenen, kiezen alle gelijkgezinde landen in deze zaak op dit moment voor stille diplomatie, zeker waar dit de opvang en bescherming van Asia Bibi betreft. Aan de advocaat van Asia Bibi, alsmede zijn echtgenote en kind, heeft het kabinet een plek in het Shelter City-programma aangeboden. Het Shelter City-programma is bedoeld voor tijdelijke opvang aan mensenrechtenverdedigers om in een veilige omgeving op adem te komen.
Indien Asia Bibi alsnog vrij komt, bent u dan bereid al het nodige te doen samen met andere EU-lidstaten om eraan bij te dragen dat Asia Bibi, haar familie, de advocaat en eventueel de rechters veilig Pakistan kunnen verlaten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zo nodig bereid hen in Nederland een (tijdelijk) veilig onderkomen te bieden mogelijk via het Shelter City-programma?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om samen met andere EU-lidstaten er alles aan te doen om bij de Pakistaanse overheid er op aan te dringen bescherming te bieden aan christenen, christelijke scholen en kerken?
Tijdens bilaterale en EU-contacten met de Pakistaanse regering wordt consequent aandacht besteed aan de positie van christelijke minderheden, en andere religieuze minderheden alsmede degenen zonder religie en/of levensovertuiging.
Het kabinet zal deze inzet onverminderd voortzetten en op de Raad Buitenlandse Zaken van 19 november 2018 ook aandacht vragen voor deze kwestie.
De The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action van 20 oktober 2018 |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action, aangenomen op 20 oktober 2018 tijdens de One Young World Summit in Den Haag?1
Ja. Het jaarlijkse congres One Young World is een initiatief van de ngo One Young World (OYW), in samenwerking met de gemeente Den Haag en de ngo’s CORDAID en Kompass. Het congres is gericht op jonge professionals en heeft als doel hen te inspireren duurzame initiatieven op te zetten. De deelnemers van OYW werken langs drie sporen: 1) het creëren van een wereldwijd netwerk van jonge leiders, 2) actie en impact op mondiaal en lokaal niveau teweegbrengen, 3) het bieden van een platform aan jongeren om hun stem te laten horen. Tijdens de conferentie werden verschillende onderwerpen besproken, allen gelinkt aan het thema van dit jaar: mensenrechten. Onderdeel hiervan was het opstellen en presenteren van «The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action» met daarin een actieplan om mensenrechten te bevorderen.
Het kabinet heeft de deelname aan deze conferentie van 50 jongeren uit de focusregio’s, zoals gespecificeerd in de beleidsnota «Investeren in Perspectief» (MENA, Sahel/West Afrika en Hoorn van Afrika), gesponsord. Hun inbreng in de conferentie was gericht op het thema jeugdwerkgelegenheid. Via dit thema hebben zij beleidsprioriteiten uit de BHOS-nota zoals het recht op onderwijs en werk als sub thema geagendeerd tijdens de conferentie.
Bent u van mening dat de One Young World Summit de grote betrokkenheid van bevlogen jonge professionals bij (de verbetering van) mensenrechten laat zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Beschouwt u de The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action als een voorbeeld van de uitwerking en praktische toepassing van mensenrechten?
De bevordering van universele mensenrechten, zoals neergelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, zijn al lange tijd een belangrijke pijler van het Nederlands buitenlands beleid. Juist nu de mensenrechten wereldwijd steeds verder onder druk staan, is het creëren van een breed draagvlak essentieel (zie ook Mensenrechtenrapportage 2017).2 Dit initiatief draagt hieraan bij en laat de betrokkenheid van jongeren zien bij de implementatie van het mensenrechtenbeleid wereldwijd.
Deelt u de mening dat in het jaar waarin we 70 jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mensenrechten vieren, het belang om mensenrechten en de praktische uitwerking en toepassing daarvan met de toekomstige generaties te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u hierin een uitwerking van de voorbeeldfunctie die Nederland als gastland voor vele internationale organisaties vervult op het gebied van mensenrechten, en dat Nederlandse jongeren ook een belangrijke rol te vervullen hebben op mensenrechten in eigen land?2
Zeker. Het kabinet ondersteunt daarom verschillende initiatieven om de stem van jongeren te laten horen in eigen land. Voorbeelden hiervan zijn de Nationale Raad van Kinderen die advies geeft op een aantal thema’s op het terrein van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast wordt er in Nederland momenteel gewerkt aan een nieuw Actieplan Mensenrechten, gecoördineerd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarin ook nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan het jongerenperspectief.
Wat gaat u doen om in navolging van de Nederlandse inzet op het gebied van mensenrechten en inzet van Nederland in de Veiligheidsraad, deze verklaring wereldwijd (inclusief Nederland) onder de aandacht te brengen, in het bijzonder voor jongeren tussen de 18 en 35 jaar?
Het is belangrijk dat jongeren een actieve rol spelen in het uitdragen van mensenrechten. De wereldwijde inzet van One Young World en specifiek de jongerenverklaring zijn daarom mooie initiatieven. Hopelijk inspireert dit naast de deelnemers aan deze conferentie andere jongeren aandacht te vragen voor mensenrechten. Veel van de elementen in de jongerenverklaring bouwen voort op verschillende internationale afspraken waar Nederland zich reeds aan heeft gecommitteerd. De jongerenverklaring sluit daarom goed aan bij het mensenrechtenbeleid waar Nederland zich in bi- en multilateraal verband voor inzet.
Een voorbeeld van hoe het kabinet jongeren betrekt bij de implementatie van het internationale mensenrechtenbeleid is de Nacht van de VN, gesponsord door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Via lezingen, workshops en paneldiscussies over vrede, veiligheid, mensenrechten en duurzame ontwikkeling wordt tijdens de Nacht van de VN een groot aantal jongeren bereikt. Tijdens dit evenement worden ook de nieuwe VN-jongerenvertegenwoordigers gekozen. De twee jongerenvertegenwoordigers die werken aan het thema Mensenrechten & Veiligheid bezoeken jaarlijks de Algemene Vergadering van de VN in New York. Het kabinet ondersteunt deze jongerenvertegenwoordigers financieel en inhoudelijk.
Ziet u mogelijkheden om de jongeren die zich gecommitteerd hebben aan deze verklaring te ondersteunen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor de plenaire begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken op 14 en 15 november 2018 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Export van 'dual use'-goederen en wapens naar Saudi-Arabië |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nederlandse export naar Saudi-Arabië grijs gebied»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er op dit moment 94 exportcontracten voor «dual use-«goederen aan Saudi-Arabië lopen, voor in totaal 136 miljoen euro, die door de Nederlandse overheid zijn goedgekeurd? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De Nederlandse overheid is transparant over de afgegeven vergunningen voor zowel dual-use goederen als militaire goederen. Kerngegevens van elke afgegeven vergunning, waaronder vervaldatum en vergunde waarde, worden gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.
Op 1 november 2018 was het aantal geldige vergunningen met als eindbestemming Saoedi-Arabië 88, met een totaal vergunde waarde van 133 miljoen euro.
Kunt u aangeven wat voor producten dit betreft en hoe uitgesloten is dat deze goederen ingezet (kunnen) worden in de oorlog in Jemen of voor interne repressie?
In de kolom «Omschrijving goederen» van bovengenoemde publiek toegankelijke overzichten staat aangegeven om welke goederen het gaat. Het betreft vooral afsluiters, warmtewisselaars en apparatuur voor informatiebeveiliging. In alle gevallen gaat het om civiel eindgebruik (olie-industrie, informatiebeveiliging, e.d.) in Saoedi-Arabië. Bij elke vergunningaanvraag wordt een risicobeoordeling gemaakt op basis van de combinatie exporteur, aard van de goederen, eindgebruiker, opgegeven eindgebruik, land van eindbestemming.
Wanneer er een risico bestaat dat de goederen worden gebruikt voor de oorlog in Jemen of voor interne repressie in Saoedi-Arabië wordt de vergunning niet verleend. Waar nodig worden extra mitigerende maatregelen getroffen, zoals aanvullende voorwaarden op de exportvergunning.
Zijn u, naast communicatieapparatuur voor Saudische tanks, nog andere voorbeelden bekend van export van niet-vergunningplichtig materieel dat voor militaire doeleinden of interne repressie ingezet kan worden? Zo ja, welke betreft dit?2
Het ministerie beschikt, behoudens de door u genoemde communicatieapparatuur, niet over gegevens van niet-vergunningplichtige goederen die verwerkt worden in vergunningplichtige militaire goederen. Het is echter goed voorstelbaar dat er meerdere van dit soort goederen bestaan. Wanneer een fabrikant bijvoorbeeld gebruik maakt van civiele bouten en moeren voor een militair goed, vallen die bouten en moeren niet onder de vergunningplicht.
Klopt het dat er geen wapens meer van Nederland naar Saudi-Arabië worden geëxporteerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in de Kamerbrief van 13 januari 2016 was het Nederlandse wapenexportbeleid ten aanzien van Saoedi-Arabië reeds zeer restrictief.3 Naar aanleiding van het meest recente rapport van de Group of Eminent Experts, heeft het Kabinet besloten het wapenexportbeleid verder aan te scherpen, zoals aangegeven door Minister Kaag tijdens de begrotingsbehandeling op 29 november jl. De «presumption of denial» die al gold voor leveranties aan de luchtmacht en de grondtroepen van Saoedi-Arabië, geldt nu ook voor de marine. Dat betekent dat er geen militaire goederen worden geëxporteerd naar Saoedi-Arabië, tenzij onomstotelijk vaststaat dat ze niet worden ingezet in de strijd in Jemen.
Dit betekent niet dat geen enkele aanvraag voor export van militaire goederen meer wordt goedgekeurd. In 2017 zijn geen aanvragen goedgekeurd, maar in 2018 een viertal voor de civiele industrie. Zie hiervoor ook bovengenoemde publiek toegankelijke vergunningoverzichten.
Kunt u een overzicht geven, op dezelfde wijze als eerder is gedaan,3 van de export door Nederland van militair materieel en van afgegeven vergunningen voor de export en doorvoer van militair materieel aan Saudi-Arabië sinds 15 januari 2016?
Ja. In de periode van 15 januari 2016 tot 1 november 2018 zijn voor Saoedi-Arabië in totaal 11 vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen en dual-use goederen met militair eindgebruik(er) afgegeven. Hierbij is een militair eindgebruiker gedefinieerd als «strijdkrachten, de binnenlandse veiligheidsdienst of vergelijkbare eenheden».5
Van dit aantal betroffen zes vergunningen definitieve uitvoer, twee doorvoer, twee retour-na-reparatie zendingen en één after-sales. De totale waarde van de afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer bedraagt € 304.344,– en de totale waarde van doorvoer bedraagt € 3,5 miljoen. Hieronder worden, zoals gevraagd, de afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer en doorvoer nader toegelicht.
In het tijdsbestek 15 januari 2016 tot en met 1 november 2018 zijn zes vergunningen voor definitieve uitvoer afgegeven, allen in het jaar 2018:
In het tijdsbestek 15 januari 2016 tot en met 1 november 2018 zijn twee doorvoervergunningen afgegeven:
In het tijdsbestek 15 januari tot en met 1 november 2018 zijn twee vergunningen afgegeven voor retour-na-reparatie zendingen.
In het tijdsbestek 15 januari tot en met 1 november 2018 is één vergunning afgegeven voor een after-sales transactie. In augustus 2016 is een vergunning verleend voor de uitvoer van reservedelen voor (militaire) radarsystemen t.w.v. € 21.400,–, via Frankrijk. Deze reservedelen dienen ter onderhoud van de in 2003 geleverde radarsystemen die worden gebruikt op fregatten van de Saoedische marine.
Het akkoord met Venezuela |
|
Martijn van Helvert (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Zembla van 10 oktober 2018?1
Ja.
Wanneer zijn de voorbereidingen voor het akkoord met de Venezolaanse vice-president Tareck El Aissami gestart op het ministerie?
De onderhandelingen over het akkoord vonden plaats in januari jl. op Aruba. De delegatieleider aan Venezolaanse zijde was destijds vicepresident Wilmar Castro Soteldo. Sinds de onderhandelingen in januari zijn er voortdurend inspanningen gepleegd om ervoor te zorgen dat Venezuela definitieve goedkeuring zou geven aan het akkoord teneinde daarmee de grens weer open te krijgen mede gelet op de concrete gevolgen die de grenssluiting met zich meebracht. Ook de delegaties van de Staten uitten grote zorgen over de gevolgen van de grenssluiting tijdens het Interparlementair Koninkrijksoverleg van januari jl.
Op 29 maart sprak ik telefonisch met mijn collega Arreaza waarbij ik heb aangegeven dat als duidelijk was dat Venezuela met het in januari onderhandelde akkoord kon instemmen en dat dat ook heropening van de grens zou betekenen, ik voor een ontmoeting open zou staan. Tijdens mijn bezoek aan de Koninkrijkslanden en Colombia van 3-7 april 2018 deed zich de mogelijkheid voor een tussenstop te maken in Caracas en het akkoord te ondertekenen. Die mogelijkheid had ik ook met de premiers van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten besproken (zie ook beantwoording van de Kamervragen gesteld door het Lid Ploumen, d.d. 23 november 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 767). Op 4 april werd door een vertegenwoordiger van het Venezolaanse Ministerie van Buitenlandse zaken aangegeven dat er gewerkt werd aan een mogelijke ontmoeting waarbij vicepresident Soteldo aanwezig zou zijn. Op dat moment kon het bezoek echter nog niet worden bevestigd. Wel werd gesproken over de mogelijke aanwezigheid van vicepresident El Aissami. Mijn collega de heer Arreaza was op dat moment niet in het land.
Op 6 april werd het bezoek bevestigd en konden de voorbereidingen voor een kort bezoek worden getroffen. Op dat moment was ook duidelijk dat vicepresident El Aissami aanwezig zou zijn. Het akkoord heb ik na overleg met de Caribische landen van het Koninkrijk ondertekend. Aan Venezolaanse zijde tekende de Venezolaanse vicepresident Soteldo. De tekst van het getekende akkoord is geactualiseerd vergeleken met de tekst in januari maar inhoudelijk hetzelfde gebleven.
Wanneer werd het voornemen tot sancties tegen El Aissami vanuit de Europese Unie (EU) bekend bij het ministerie?
In het algemeen geldt dat individuele sancties die door de EU worden aangenomen het resultaat zijn van een intensief proces van vele maanden waarbij het resultaat niet van tevoren vaststaat. Op technisch niveau worden vaak vele namen ingebracht. Hierbij worden sanctielijsten van bondgenoten betrokken. De bewijsvoering vraagt om een grote mate van zorgvuldigheid. Dit gold ook voor de uitbreiding van de individuele sanctielijst voor Venezuela.
In mei werd de lijst van mogelijk te sanctioneren personen voor het eerst in de EU-verband besproken. Op 25 juni besloot de Raad definitief over de lijst van personen tegen wie individuele sancties zouden worden getroffen. De individuele maatregelen tegen de personen in het sanctieregime Venezuela betreffen een bevriezing van tegoeden en een inreisverbod. Dergelijke maatregelen staan een ontmoeting met personen die op de sanctielijst voorkomen niet in de weg.
Welke rol heeft het voornemen tot sancties tegen El Aissami gespeeld in de afweging om tot een akkoord te komen met hem?
De onderhandelingen zijn gevoerd met vicepresident Soteldo. Het akkoord was in het belang van het Koninkrijk. De samenstelling van de Venezolaanse delegatie, die kort voor de ondertekening bekend werd, heeft daar geen verandering in gebracht.
Op welke momenten is dit afwegingskader op het ministerie besproken in de beslissing om tot een akkoord te komen met El Aissami?
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Wat waren de resultaten of uitkomsten van de afzonderlijks gesprekken op het ministerie om ondanks de voorgenomen sancties toch tot een akkoord te komen met El Aissami?
Zie antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Is er bij de EU nagevraagd op wie de toekomstige sancties betrekking zouden hebben alvorens het akkoord te tekenen met El Aissami?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3. Het akkoord werd aan Venezolaanse zijde ondertekend door vicepresident Soteldo.
Is intern advies gevraagd of het akkoord met El Aissami in strijd is met de internationale mensenrechten?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Welke documenten hebben ten grondslag gelegen aan de beslissing om tot een akkoord te komen met El Aissami?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u het eens met de constatering van de EU dat El Aissami verantwoordelijk is voor martelingen en folteringen? Zo ja, is gerechtvaardigd om een grensakkoord met een buurland te sluiten met een mensenrechtenschender?
Nederland heeft ingestemd met het uitbreiden van het sanctieregime tegen o.a. vicepresident El Aissami op basis van de daarvoor aangedragen gronden. Zie ook antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Welke impact heeft het akkoord tussen u en El Aissami op de uitkomst van het congres over persoonlijke sancties tegen schenders van mensenrechten op 20 november 2018?
Zoals u bekend pleit Nederland in EU verband voor «EU global human rights sanctions regime». In dit verband werd op 20 november een hoogambtelijke bijeenkomst voor EU-lidstaten en enkele gelijkgezinde landen georganiseerd om het concept van een mensenrechtensanctieregime verder te ontwikkelen en de
steun hiervoor binnen de EU verder uit te bouwen. Dit staat geheel los van het akkoord. Zie ook antwoord op vraag 2.
Is er bij de onderhandelingen ook gesproken over het terugsturen van illegale migranten door Aruba en Curacao? Zijn er door u aan Venezuela voorwaarden verbonden, bijvoorbeeld over hoe deze mensen moeten worden behandeld?
Er is tijdens de onderhandelingen niet gesproken over het terugsturen van illegale migranten vanuit Aruba en Curaçao naar Venezuela dan wel over voorwaarden over de behandeling van deze personen. Een van de gevolgen van de grenssluiting was natuurlijk wel dat het terugsturen van illegale migranten bemoeilijkt was en dit na het openen van de grenzen weer kon worden genormaliseerd.
Is tijdens de onderhandelingen rondom 7 april van de zijde van Venezuela geëist dat de benoeming van Carlos Mata Figueroa als consul van Venezuela op Aruba door de Minister zou worden goedgekeurd? Zo nee, waarom wordt deze kwestie door El Aissami dan nadrukkelijk genoemd tijdens de persconferentie?
Tijdens de onderhandelingen is de benoeming van de heer Carlos Mata Figueroa als nieuwe consul-generaal op Aruba ter sprake gebracht door de Venezolaanse delegatie. Op dat moment heb ik aangegeven dat ik geen koppeling wilde maken tussen de ondertekening van het akkoord en andere zaken. Dit is ook niet gebeurd. Zie ook de beantwoording op de Kamervragen gesteld door de leden De Roon en De Graaf (d.d. 17 mei 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2294).
Kunt u een procesbescheid doen toekomen aan de Kamer waarin alle besluiten en relevante gegevens in volgorde worden gepresenteerd rondom de totstandkoming van het akkoord met El Aissami in combinatie met het besluit tot sancties van de EU tegen El Aissami?
In de beantwoording van deze vragen staan alle besluiten en relevante gegevens omtrent het sluiten van het akkoord en het EU-sanctieproces beschreven.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De vluchtelingencrisis op Curaçao. |
|
Jasper van Dijk , Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over de vluchtelingencrisis op Curaçao?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. De betreffende uitzending schetst diverse beelden van de opgaven waarvoor het land Curaçao zich gesteld ziet op het terrein van migratiebeleid. Deze opgaven zijn – mede gelet op de kleinschaligheid van Curaçao – complex. Het kabinet heeft nadrukkelijk aandacht voor de zorgelijke ontwikkelingen in Venezuela en de consequenties voor Aruba, Bonaire en Curaçao. Nederland staat in nauw contact met de autoriteiten van onder meer Curaçao over onder andere het migratiebeleid en vreemdelingendetentie. Waar nodig en gevraagd is Nederland bereid bijstand te bieden aan Aruba en Curaçao. Zoals in antwoord op vraag 2 en 3 uiteengezet, heeft Curaçao ook reeds om bijstand gevraagd en wordt deze ondersteuning ook al door Nederland geboden. Nederland neemt daarbij echter geen verantwoordelijkheden van Curaçao over.
Is het waar dat Curaçao een hulpverzoek heeft gedaan aan Nederland? Zo ja, welke concrete hulp heeft Curaçao precies gevraagd?
Zoals vermeld in antwoord op de vragen van het lid Bosman (VVD)2, hebben de autoriteiten van Curaçao eind januari jl. – anticiperend op een verslechterende situatie in Venezuela – twee verzoeken om ondersteuning gedaan. Het eerste verzoek zag op een eventuele situatie waarin Curaçao de opvang van migranten en vluchtelingen zelf niet meer aan zou kunnen. Het kabinet ziet in dit verzoek vooral een wens om nog nauwer samen te werken in de voorbereiding op een eventueel noodscenario. Uitgangspunt daarbij blijft dat de toelating en uitzetting van vreemdelingen behoort tot de autonome verantwoordelijkheden van het land Curaçao. Het kabinet is hier ook in gesprekken met de regering van Curaçao uiterst duidelijk in geweest. Dat betekent echter niet dat de landen aan hun lot worden overgelaten. Ik heb de regering van Curaçao laten weten dat Nederland – mocht zo’n geval zich voordoen – waar mogelijk ondersteuning zal bieden, bijvoorbeeld in de vorm van kennis en expertise op het terrein van migratie. Deze ondersteuning is inmiddels op diverse manieren op verschillende terreinen tot stand gekomen. Zo hebben diverse Nederlandse diensten en departementen begin juni jl. een werkbezoek gebracht aan Curaçao, gericht op de doorontwikkeling van het Curaçaose migratiebeleid en de processen voor de afhandeling van grotere aantallen migranten. Op verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao hebben experts van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in augustus tevens een meerdaags vervolgbezoek gebracht aan Curaçao. Dit bezoek richtte zich op het optimaliseren van de artikel 3 EVRM aanvraagprocedure om bescherming van Curaçao.
Het tweede verzoek zag op financiële ondersteuning voor de verbetering van detentiefaciliteiten voor vreemdelingen. In reactie op vragen van het lid Bosman over deze verzoeken heb ik uw Kamer op 22 mei jl. gemeld dat het kabinet hier in april jl. een financiële bijdrage van 132.000 euro voor beschikbaar heeft gesteld. Dit heeft begin september geleid tot een verzoek van Curaçao om de toezegde financiële bijdrage betaalbaar te stellen. Curaçao dient hier nog wel een concreet voorstel voor in te dienen dat in lijn is met internationale normen voor vreemdelingendetentie. Over de vormgeving van deze plannen worden momenteel gesprekken gevoerd met Curaçao.
Kunt u voldoen aan dit hulpverzoek? Zo nee, op welke manier kunt u wel hulp bieden in deze vluchtelingencrisis op Curaçao?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat het terugsturen van vluchtelingen naar Venezuela onderdeel is van de afspraken die zijn gemaakt tussen Nederland en Venezuela voor het weer openen van de grens, eerder dit jaar tussen Venezuela en Aruba, Curaçao en Bonaire?
Er is tijdens de onderhandelingen over het akkoord niet gesproken over het terugsturen van illegale migranten naar Venezuela. Dit is ook geen onderdeel van het akkoord dat n.a.v. het WOB-verzoek van Zembla is gepubliceerd op de website van de rijksoverheid3. Een van de gevolgen van de grenssluiting was wel dat het terugsturen van illegale migranten bemoeilijkt was en dit na het openen van de grenzen weer kon worden genormaliseerd.
De Nederlandse instemming met een Palestijns voorzitterschap van de G77 |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Thierry Baudet (FVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederland stemt voor Palestijns voorzitterschap G77»1
Ja.
Klopt het dat Nederland in VN-verband heeft ingestemd met een Palestijns voorzitterschap van de G77?
De leden van de groepering landen genaamd G-77 (waar thans 134 landen lid van zijn) hebben bepaald dat de Palestijnse delegatie in 2019 in de VN het voorzitterschap van hun groepering zal vervullen. Voor het uitvoeren van de taken die behoren bij deze functie, was een technische resolutie nodig om de Palestijnse delegatie bij de Verenigde Naties in New York een aantal rechten toe te kennen. Deze rechten zijn in tijd en aard beperkt tot wat nodig is voor het uitoefenen van het voorzitterschap van de G77 in 2019. Nederland heeft, in gezelschap van de meerderheid van EU-leden, ingestemd met toekenning van deze specifieke rechten. Tegelijkertijd heeft het Koninkrijk zijn jarenlange consistente positie ten aanzien van de niet-erkenning van de «Staat Palestina» in een stemverklaring herbevestigd onder verwijzing naar de stemverklaring van 29 november 2012 inzake de toetreding van de «Staat Palestina» als een als «Non-Member Observer State» tot de VN. Deze stemverklaring stuur ik hierbij mee.3
Bent u ervan op de hoogte dat deze resolutie spreekt van een «Palestijnse Staat»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze tekst zich tot het feit dat Nederland de Palestijnse Staat niet formeel erkend heeft? Hoe is het mogelijk dat Nederland desalniettemin in heeft gestemd met deze resolutie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan een niet-lidstaat voorzitter worden van een dergelijk VN-orgaan? Bestaan hier precedenten van?
De G-77 vormen geen VN-orgaan, maar een coalitie en overlegkader van een aantal landen. Het is niet eerder voorgekomen dat een delegatie die door de Algemene Vergadering de status is verleend van «Non-Member Observer State» voorzitter werd van een samenwerkingsverband van leden van de Verenigde Naties. Wel zijn er andere voorbeelden van niet-leden die een voorzitterschapsrol vervullen, zoals de EU-delegatie dat doet voor de EU.
Bent u bereid voortaan tegen VN-resoluties te stemmen waarmee de suggestie gewekt wordt dat een Palestijnse staat erkend wordt?
De positie van het Koninkrijk ten aanzien van de niet-erkenning van de «Staat Palestina» is wereldwijd bekend. Het Koninkrijk zal dit, waar nodig, blijven duidelijk maken.
Het bericht dat PrisonLaw breekt met Buitenlandse Zaken |
|
Martijn van Helvert (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «PrisonLaw breekt met Buitenlandse Zaken»?1
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 8 oktober 2018 (Kamerstuk 30 010, nr. 40) en mijn brief van 17 oktober 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 411) met antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Nispen.
Stichting PrisonLAW is één van drie organisaties die subsidie ontvangen op basis van het subsidiekader «Gedetineerdenbegeleiding buitenland 2017–2019» (Staatscourant 11 augustus 2016, Nr. 42301). Het huidige subsidieplafond geldt voor de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2019. Medio dit jaar heeft Stichting PrisonLAW aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken meegedeeld dat de stichting had besloten de subsidierelatie vroegtijdig per 1 juli 2019, oftewel zes maanden voor het verstrijken van de driejarige subsidieperiode, te beëindigen. Sinds het besluit van Stichting PrisonLAW zijn de stichting en het ministerie in constructief overleg over de modaliteiten van de beëindiging en de overdracht van de activiteiten naar een andere tijdelijke partij. Het ministerie herkent zich niet in het beeld dat recentelijk in onder meer de media is geschetst. Het ministerie werkt sinds 2012 op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland met Stichting PrisonLAW samen. Binnen de algemene subsidieregels en de voorwaarden van de subsidiebeschikking kunnen alle subsidieontvangers op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland, zo ook Stichting PrisonLAW, zelfstandig en onafhankelijk opereren. Voor de gesubsidieerde activiteiten op het terrein van Gedetineerdenbegeleiding buitenland 2017–2019 geldt onder meer het hogergenoemde daarvoor vastgestelde subsidiekader.
Het ministerie werkt thans aan een tijdelijke oplossing voor juridisch advies aan Nederlandse gedetineerden tot en met 31 december 2019. Medio 2019 zal het ministerie een regulier nieuw subsidiekader op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland publiceren en openstellen waarvan de meerjarige subsidieperiode start op 1 januari 2020.
Klopt het dat de organisatie PrisonLaw niet langer subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wenst te ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u het gegeven dat de organisatie PrisonLaw niet langer subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wenst te ontvangen, omdat de organisatie onvoldoende vertrouwen heeft in de relatie met het ministerie om juridische bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland onafhankelijk te kunnen verlenen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom u zich niet in het door PrisonLaw geschetste beeld herkent?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat u, sinds het verzoek van PrisonLaw van mei 2018, in oktober nog steeds overleg met PrisonLaw voert over de modaliteiten van een vroegtijdige beëindiging? Klopt het dat de subsidierelatie met PrisonLaw formeel nog tot 31 december 2018 loopt? Zo ja, wat is de inhoud van deze gesprekken en wat is uw insteek om met PrisonLaw op uit te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de directe gevolgen van het besluit van PrisonLaw om niet langer subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te ontvangen voor gedetineerden in het buitenland?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze bent u bereid de dienstverlening die door PrisonLaw wordt afgebouwd, op te vangen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u de constatering van PrisonLaw dat de consulaire bijstand van de overheid aan gedetineerden in het buitenland regelmatig tekortschiet? Kunt u in uw antwoord de bevindingen betrekken van de Algemene Rekenkamer in de Resultaten Verantwoordingsonderzoek 2017 voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin kritiek wordt geuit op het dalende aantal bezoeken aan gedetineerden en waarin knelpunten in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) worden aangegeven?3
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken herkent het beeld dat door Prisonlaw wordt geschetst niet. Met de invoering van meer maatwerk in de gedetineerdenbegeleiding in 2015 werd een onderscheid geïntroduceerd in zorglanden en niet-zorglanden. Vanaf 2015 geldt een basispakket voor gedetineerden in de niet-zorglanden en een aanvullend maatwerkpakket in de zorglanden.
Met de invoering van meer maatwerk per 2015 ging de norm voor de bezoekfrequentie voor medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in de niet-zorglanden van minimaal twee bezoeken per jaar naar één keer per detentie; in de zorglanden ging de norm van minimaal twee keer per jaar naar een indiicatieve norm van maximaal vier keer per jaar.
Onder meer door de verlaagde norm voor bezoeken in de niet-zorglanden (in deze landen bevindt zich de grote meerderheid van de Nederlandse gedetineerden) is het totaal aantal bezoeken in bijvoorbeeld 2017 lager dan in 2014. Daarnaast is er sinds 2014 sprake van een wereldwijd afnemend totaal aantal Nederlandse gedetineerden. Minder gedetineerden leiden tot minder bezoeken. Wel is het bezoekaantal aan gedetineerden in de zorglanden ongeveer constant gebleven.
Uit de ontwikkeling van het aantal bezoeken kan niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van minder zorg voor gedetineerden. Het Ministerie van Buitenlandse zaken beoogt met name gedetineerden in zorglanden passende begeleiding te bieden. Passende begeleiding betekent niet per definitie meer bezoeken. De gedetineerdenbegeleiding bestaat uit verschillende onderdelen. Het afleggen van bezoeken is één onderdeel van het pakket aan consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland.
Het maatwerk in de gedetineerdenbegeleiding kan inhouden dat focus wordt gelegd op de andere elementen van de gedetineerdenbegeleiding dan bezoeken. Andere elementen van gedetineerdenbegeleiding zijn onder meer:
Voor de aspecten van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (Wets) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wets) in de gedetineerdenbegeleiding verwijs ik naar mijn onderstaande antwoord op vraag 19.
Welke verzoeken zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan PrisonLaw gedaan waar de organisatie vanwege de vertrouwensrelatie met de cliënt en/of de geheimhoudingsplicht niet aan kon voldoen?
Het ministerie is niet bekend met dergelijke verzoeken. Wel heeft het ministerie in voorkomend geval de vraag gesteld of publiciteit op een bepaald moment opportuun was tijdens stille diplomatie die het ministerie ten behoeve van de zaak van de gedetineerde ondernam. Ook heeft het ministerie gereageerd op in de pers gemelde feitelijke onjuistheden.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken PrisonLaw onder druk heeft gezet kritische publicitaire uitingen te rectificeren door te verwijzen naar de subsidierelatie? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe verklaart u de in het nieuwsbericht getoonde citaten uit e-mails en appberichten van ambtenaren van Buitenlandse Zaken aan PrisonLaw?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 8 oktober 2018 (30 010, Nr 40. en mijn brief van 17 oktober 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 411) met antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Nispen.
In algemene zin behoudt het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich steeds het recht voor om te reageren op feitelijke onjuistheden in berichtgeving op beleidsterreinen van het ministerie. Aldus kan het voorkomen dat het ministerie iemand attendeert op feitelijke onjuistheden, aangeeft hoe de feiten volgens het ministerie werkelijk zijn en iemand verzoekt de berichtgeving aan te passen. Ten aanzien van het laatste benadruk ik dat het steeds gaat om een verzoek. Hetzelfde geldt voor het vragen van aandacht van en in de media. In individuele consulaire zaken werkt het ministerie grotendeels bewust achter de schermen. Zo kan het gebeuren dat het ministerie in voorkomende gevallen in overweging geeft op bepaalde momenten, in het belang van de individuele zaak en de gemeenschappelijke doelstelling daarin, bijvoorbeeld tijdens de inzet van stille diplomatie, publicitaire stilte in acht te nemen. Hierover is met PrisonLaw regelmatig gecommuniceerd. Dat overleg had nimmer de intentie en het doel de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van Stichting PrisonLAW te beperken of daar op enigerlei wijze aan af te doen. De uiteindelijke afweging en beslissing ten aanzien van de timing en de opportuniteit van publiciteit zijn steeds aan de direct betrokken partijen.
Hoe is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken met PrisonLaw gecommuniceerd na de vrijlating van Romano van der Dussen in 2016?
Over individuele zaken wordt hoofdzakelijk schriftelijk gecommuniceerd (brief en email). Aanvullend vindt soms mondeling overleg plaats (telefonisch of in persoon). Dit was ook het geval in de zaak van dhr. R.v.d.D.
Kunt u de gang van zaken rondom de verdwijning van 450 dollar verklaren die de in de Verenigde Staten gedetineerde heer Singh van zijn zus zou hebben ontvangen maar is achtergehouden door een medewerker van het consulaat? Kunt u het interne onderzoek dat hiernaar is uitgevoerd aan de Kamer doen toekomen? Op welke wijze heeft de heer Singh tegen de uitkomsten bezwaar kunnen maken?
Zoals ik uw Kamer met mijn brief van 8 oktober 2018 (Kamerstuk 30 010, nr. 40) meedeelde, is uw Kamer op een eerder moment vertrouwelijk geïnformeerd over het integriteitsonderzoek dat is uitgevoerd naar aanleiding van de klacht van de heer J.S. De klacht betrof gedragingen van personen. Vanwege de wettelijke eisen die worden gesteld aan persoonsgegevensbescherming zijn het onderzoek en de afhandeling van de klacht vertrouwelijk. Naast uw Kamer zijn dhr. J.S. en Stichting PrisonLAW als direct betrokkenen over het onderzoek geïnformeerd.
Kunt u de consulaire bijstand aan de heer Singh concretiseren? Hoe vaak is de heer Singh bezocht door medewerkers van de Nederlandse overheid, respectievelijk voor en na 2006?
Met de brief van 31 maart 2016 (Kamerstuk 30 010, nr. 27) deed mijn voorganger uw Kamer een uitvoerig chronologisch overzicht toekomen van de consulaire bijstand aan de heer J.S., waarin ook de bezoeken aan de heer J.S. in de penitentiaire inrichting staan opgenomen. Voor de andere elementen van gedetineerdenbegeleiding, naast bezoeken, verwijs ik u naar mijn bovenstaande antwoord op vraag 8. Dhr. J.S. heeft meerdere van deze elementen van gedetineerdenbegeleiding ontvangen.
Wat bedoelt u met uw antwoord op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u stelde dat consulaire bijstand «niet enkel [bestaat] uit bezoeken aan de gedetineerde, maar omvat ook andere elementen»? Welke «andere elementen» van consulaire bijstand heeft de heer Singh specifiek ontvangen?
Zie antwoord vraag 13.
Wat bedoelt u met uw antwoord op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u stelde dat «de bezoekfrequentie aan de heer J.S. in de afgelopen 33 jaar niet altijd constant is geweest»? Kunt u «niet constant» in deze concretiseren?
Beleidsherzieningen door de jaren heen hebben geleid tot aanpassingen van de norm voor het aantal bezoeken per jaar aan gedetineerden. Deze beleidswijzigingen hebben er toe geleid dat de bezoekfrequentie aan dhr. J.S. niet constant is geweest. Zo gold een periode dat gedetineerden werden bezocht al naar gelang de noodzaak of behoefte daaraan bestond. In de periode 2006–2014 gold een minimum bezoeknorm per gedetineerde van twee bezoeken per jaar. De recentste wijziging in de bezoeknorm dateert van 1 januari 2015. Voor de Verenigde Staten geldt sinds 1 januari 2015 een bezoeknorm van indicatief maximaal vier bezoeken per jaar. Hoe dit concreet uitwerkte voor dhr. J.S. en wanneer betrokkene niet is bezocht, valt af te leiden uit het chronologisch overzicht van alle bezoeken aan de heer J.S. in de penitentiaire inrichting, waaraan ik heb gerefereerd in mijn antwoord op vraag 13.
Wat is precies het gevolg van de beleidswijzigingen in consulaire bijstand geweest voor de bijstand aan de heer Singh?
Zie antwoord vraag 15.
Hoe rijmt u uw antwoord op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u stelde dat wanneer de heer Singh en PrisonLaw van mening zijn dat het dienstig kan zijn dat, wanneer nieuwe verzoeken (parole en herziening) voorliggen, deze verzoeken weer ondersteund worden door Buitenlandse Zaken, met het feit dat PrisonLaw de banden met Buitenlandse Zaken nu verbreekt? Hoeveel verzoeken tot ondersteuning heeft PrisonLaw gedaan en hoe heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarop gereageerd?
De subsidieverlening door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan organisaties die actief zijn op het gebied van gedetineerdenbegeleiding buitenland staat los van de mogelijkheid en bereidheid van het ministerie om in individuele gevallen op humanitaire gronden steun uit te spreken voor gratie en andere verzoeken. Het ministerie heeft onder meer de parole verzoeken van dhr. J.S. in 2015 en 2018 ondersteund.
Kunt u uw antwoord herinneren op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u schreef dat het in 2000 voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid «niet in de rede» lag om kennis te hebben van het bestaan van een vertrouwensrapport? Waarom lag dat destijds niet in de rede?
In 2000 speelde het Ministerie van Justitie en Veiligheid geen rol in de individuele gedetineerdenbegeleiding van dhr. J.S. zoals die werd uitgevoerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Kunt u uw antwoord herinneren op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u schreef dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken wat betreft WOTS-verzoeken een faciliterende rol vervult gelegen op het terrein van informatievoorziening aan gedetineerden, en in die hoedanigheid de heer Singh «een brochure toestuurde over de WOTS»? Acht u dat adequate en afdoende informatievoorziening aan gedetineerden in het buitenland?
In Nederland valt strafoverdracht onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Rechtsbescherming. Op grond van de Wots moet een Nederlandse gedetineerde in het buitenland zelf een verzoek indienen voor strafoverdracht. De gedetineerde moet dat doen bij de autoriteit of instantie die daarover gaat in het land van strafoplegging. De gevangenis en de advocaat van de gedetineerde kunnen daarbij helpen. Zo kunnen de gevangenis en de lokale advocaat aan de gedetineerde informatie geven over de voorwaarden van een strafoverdracht en over de vraag hoe de aanvraag in het land van strafoplegging moet worden ingediend. Als de buitenlandse autoriteiten van het land van strafoplegging geen bezwaar hebben tegen de strafoverdracht, wordt Nederland gevraagd het vonnis over te nemen. In dat geval sturen de buitenlandse autoriteiten hun verzoek naar de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen die namens de Minister van Rechtsbescherming verzoeken tot strafoverdracht behandelt.
Gelet op bovenstaande heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij de uitvoering van de Wots slechts een faciliterende rol, en dan vooral bij de informatievoorziening aan gedetineerden. Omdat het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet kan en mag treden in de beoordeling van individuele verzoeken tot strafoverdracht is het staand beleid om te volstaan met alleen het verschaffen van informatie over de Wots aan gedetineerden in de vorm van de Wots-brochure van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Met een inkleuring van de informatie naar het betreffende individuele geval zou het Ministerie van Buitenlandse Zaken het risico lopen bij de gedetineerden een onjuiste verwachting te wekken; het zijn immers andere instanties die op het verzoek beslissen.
Hoe vorderen de gesprekken tussen uw ministerie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de knelpunten in de WETS en de WOTS aan te pakken?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 19 behoort de uitvoering van de Wots tot het domein van mijn ambtgenoot van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Dit geldt evenzeer zo voor de Wets. Vanuit mijn eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheid voor de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland bevorder ik vanzelfsprekend een zo goed mogelijke oplossing van eventuele problematiek bij de praktische uitvoering van Wets en Wots, zoals het optimaliseren van de aanvraagprocedure voor strafoverdracht. Concreet bespreken het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Buitenlandse Zaken op welke wijze Nederlandse gedetineerden in een zo vroeg mogelijke fase kunnen worden geïnformeerd over de Wets en Wots.
Kent u het bericht «Gulalai Ismail released on bail»?1
Ja.
Hoe duidt u het feit dat Gulalai Ismail haar paspoort niet terugkrijgt van de Pakistaanse autoriteiten en het land niet mag verlaten, omdat ze zich inzet voor ongelovigen in Pakistan?
Voor zover bekend, hebben de Pakistaanse autoriteiten een onderzoek naar Gulalai Ismail ingesteld op basis van een aanklacht van het politiebureau in Swabi, Khyber Pakhtunkwa. Deze betreft de activiteiten van 19 leiders van de protestbeweging «Pashtun Tahafez Movement» (PTM), waaronder Gulalai Ismail, tijdens een bijeenkomst in Swabi. Dit wordt ook door Gulalai Ismail bevestigd.
In Pakistan is het mogelijk dat een persoon op verzoek van de betrokken autoriteiten of een rechter op de zogenaamde «Exit Control List» geplaatst kan worden, als er een strafrechtelijk onderzoek naar een persoon loopt (volgend op een zogenaamd «First Information Report» (FIR)). Wanneer een dergelijk onderzoek is afgerond, of tot het moment dat een rechter besluit dat de plaatsing op de «Exit Control List» onrechtmatig is, is het de persoon niet toegestaan het land te verlaten. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de Exit Control List ligt bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Bent u bereid zich in te zetten voor het herstel van de geschonden rechten? Zo ja, op welke wijze bent u bereid dit tot uitvoering te brengen? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich bilateraal en in EU verband in voor bescherming van mensenrechtenverdedigers in Pakistan. In de dialoog met de Pakistaanse autoriteiten wordt onder andere gesproken over het belang van een zuivere rechtsgang, waarbij ook de burger en politieke rechten van Pakistaanse inwoners worden beschermd zoals vastgelegd in de Pakistaanse Grondwet en verschillende internationale mensenrechtenverdragen die Pakistan heeft ondertekend. Tegelijkertijd is het niet aan derde landen om de rechtsgang in een soevereine staat te beïnvloeden, en moet deze rechtsgang worden gerespecteerd. Vooralsnog is er geen aanleiding aan te nemen dat de rechten van Gulalai Ismail volgens Pakistaans recht zijn geschonden.
De mensenrechtensituatie in Egypte |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het oordeel van Amnesty International en Human Right Watch over massale mensenrechtenschendingen in Egypte en straffeloosheid voor daders?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat honderden demonstranten in oneerlijke massaprocessen, waarbij op grote schaal en op systematische wijze marteling wordt ingezet om schuldbekentenissen te verkrijgen, tot jarenlange gevangenisstraffen en zelfs de doodstraf zijn veroordeeld?
Voor het standpunt van het Kabinet ten aanzien van de uitspraken in de Raba’a sit-in dispersalzaak verwijs ik u graag naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuzu (DENK), d.d. 12 oktober 2018. Daarin stelde het Kabinet ondermeer dat het met zorg kennis heeft genomen van de vonnissen, dat Nederland de zaak de afgelopen jaren nauwlettend heeft gevolgd (o.m. door het bijwonen van zittingen door de Nederlandse ambassade), dat het Kabinet principieel tegenstander is van de doodstraf, dat – mede op aandringen van Nederland – de woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini haar zorgen uitte over de procesgang en vonnissen en dat ik mijn zorgen over de procesgang en vonnissen heb aangekaart tijdens mijn ontmoeting met de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken in de marges van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in september jl.
Klopt het dat naast demonstranten ook journalisten en zelfs kinderen zijn veroordeeld in deze massaprocessen?
Eén van de veroordeelden is fotojournalist Mahmoud Abu Zeid, bekend als Shawkan. Hij werd in augustus 2013 gearresteerd tijdens de ontruiming van het Raba’a al-Aadawiyyaplein in Caïro, waar zitprotesten gaande waren. Hij was daar om foto’s te nemen van de demonstratie voor persbureau Demotix. Er zijn daarnaast 22 minderjarige verdachten veroordeeld tot tien jaar jeugddetentie.
Kunt u bevestigen dat niet één lid van de veiligheidsdiensten door de Egyptische autoriteiten is veroordeeld voor de massamoord waarbij vele honderden demonstranten vijf jaar geleden om het leven kwamen? Wat vindt u hiervan?
Sinds het vertrek van president Morsi in 2013 voert de Egyptische regering een campagne tegen het inmiddels verboden Moslimbroederschap. Bij verschillende demonstraties zijn leden van het Moslimbroederschap om het leven gekomen, onder meer op 14 augustus 2013 tijdens de ontruiming van de zitprotesten op het Raba’a al-Adawiyya plein toen er onder aanhangers van president Morsi en Egyptische veiligheidstroepen honderden mensen om het leven zijn gekomen.
Voor het optreden tijdens deze ontruiming zijn geen leden van de veiligheidsdiensten veroordeeld. Wel zijn er vier officieren veroordeeld voor een incident waarbij een traangasgranaat in een arrestantenbus werd gegooid en meerdere arrestanten de dood vonden. De door de regering ingestelde mensenrechtenraad (National Council for Human Rights) kwalificeerde de ontruiming van de zitprotesten in een rapport van 20 maart 2014 als «legaal», maar tekende daar bij wel aan dat er te snel geweld is ingezet volgend op de waarschuwing, waardoor de demonstranten onvoldoende tijd hadden om vrijwillig de locatie te verlaten. Het Kabinet acht het tegengaan van straffeloosheid van groot belang. Dit vormt een belangrijk thema in onze dialoog met Egypte.
In hoeverre is immuniteit van strafvervolging voor leden van veiligheidsdiensten in de Egyptische wet vastgelegd?
Immuniteit voor de veiligheidsdiensten is niet in de Egyptische wet vastgelegd. In de praktijk vindt echter zelden vervolging plaats. In juli 2018 nam het Egyptische parlement de «Law concerning the Treatment of Some Senior Officers of the Armed Forces» aan. Artikel vijf van deze wet verbiedt het openen van een onderzoek tegen door de president aangewezen officieren voor handelingen begaan in hun officiële hoedanigheid in de periode tussen 3 juli 2013 en 10 januari 2016, de periode tussen het vertrek van president Morsi en het aantreden van het nieuwe parlement.
Deelt u de analyse dat de massamoord in augustus 2013, in de plaats Rab’a, waarschijnlijk aan te merken is als een misdaad tegen de menselijkheid? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet erkent de legitieme veiligheidsbehoefte van de Egyptische autoriteiten, maar is tegelijkertijd van mening dat deze hand in hand moet gaan met respect voor de mensenrechten. Egyptenaren moeten vreedzaam kunnen demonstreren en zich kunnen verenigen. Mensenrechten zoals de vrijheid van vergadering, de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid vormen belangrijke randvoorwaarden voor een stabiele samenleving. Tot op heden hebben internationale gerechts- en strafhoven de gebeurtenissen in Raba’a niet als misdaad tegen de menselijkheid bestempeld.
Deelt u de mening dat de mensenrechtensituatie in Egypte geen ruimte laat voor nauwere betrekkingen tussen Nederland en de Europese Unie (EU) met Egypte? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet hecht aan het onderhouden van goede betrekkingen met de buurlanden van de Europese Unie, waaronder Egypte. Leidraad bij de betrekkingen tussen de EU en Egypte zijn het EU-associatieverdrag en de in 2017 vastgestelde Partnerschapsprioriteiten. De steun voor democratisering en sociaaleconomische ontwikkeling zijn hier onderdeel van. Het Kabinet vindt het belangrijk dat binnen de relatie met Egypte ruimte is om zorgpunten, waaronder de mensenrechtensituatie, te bespreken. Een stabiel en welvarend Egypte is een rechtstreek belang voor Europa en Nederland. Door goede betrekkingen te onderhouden, waarin ruimte is voor stevige dialoog en kritiek, kan een positieve bijdrage worden geleverd aan het verbeteren van de situatie in Egypte, waaronder ook de mensenrechtensituatie.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Egyptische collega, eventueel in EU-verband, om aan te dringen op nieuwe, eerlijke processen, het niet uitvoeren van de opgelegde doodstraffen en het vervolgen van daders van de massamoord tegen demonstranten in 2013? Zo nee, waarom niet?
Nederland werkt bilateraal en in EU-kader aan een constructieve dialoog met de Egyptische autoriteiten waarbij de nadruk ligt op het belang een balans te vinden tussen legitieme anti-terrorismemaatregelen van de Egyptische regering en het garanderen van fundamentele vrijheden en respect voor mensenrechten. In mijn gesprek met mijn Egyptische ambtsgenoot Shoukry in de marges van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York deelde ik onder andere mijn zorgen over de uitspraak in de Raba’a sit-in dispersalzaak.
Het kabinet zet zich in bredere zin, bilateraal en in EU-verband, in voor het tegengaan van straffeloosheid. Nederland heeft de rechtszaak over de Raba’a sit-in dispersalzaak gemonitord, samen met Duitsland, Canada, Noorwegen, Frankrijk, de Verenigde Staten en België. Daarnaast heeft het kabinet zorgen over deze zaak herhaaldelijk aangekaart bij de Egyptische autoriteiten. Voorts staat het kabinet achter de verklaring van de woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini, waarin zorgen worden geuit over de terdoodveroordelingen en de procesgang.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 5 november 2018, wanneer een notaoverleg over mensenrechten staat gepland?
Ja.
Het bericht ’Khashoggi vermoord op last koningshuis’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Khashoggi vermoord op last koningshuis»?1
Ja.
Heeft u daarop direct opgenomen met uw Turkse ambtsgenoot om bevestiging te krijgen van deze berichten?
Zoals reeds toegezegd tijdens het AO RBZ op 11 oktober jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact opgenomen met het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken om navraag te doen over de kwestie van de verdwenen Saoedische journalist Khashoggi en na te gaan of steun gewenst is. Uit deze navraag bleek dat Turkije inzet op medewerking door Saoedi-Arabië om de feiten rond deze kwestie boven water te krijgen. President Erdogan heeft op 23 oktober tijdens een publieke bijeenkomst de belangrijkste feiten die reeds uit media berichten bekend waren bevestigd. De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie heeft namens de Europese Unie Saoedi-Arabië opgeroepen om volledig mee te werken met de Turkse autoriteiten, ook heeft de E3 een verklaring uitgedaan.
Heeft u contact opgenomen met uw Europese ambtsgenoten om deze kwestie te bespreken? zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar uit gekomen?
Heeft u inmiddels al contact gehad met andere internationale collega’s om deze kwestie te bespreken? Zo nee, op welke termijn gaat u dat doen? Zo ja, wat heeft dat opgeleverd?
Welke gevolgen geeft u aan de (mogelijke) betrokkenheid van het Saoedische Koningshuis bij de verdwijning op deze journalist?
Welke gevolgen heeft dit voor de relatie van Nederland met Saoedi Arabië?
Ben u van plan de geplande handelsmissie naar Saoedi Arabië van 18 tot en met 21 november 2018 (vooralsnog) uit te stellen tot er duidelijkheid is over de betrokkenheid van Saoedi Arabië bij deze verdwijning? Zo nee, waarom niet?
Steunt u de Turkse president Erdogan in zijn eis dat de Saoedi’s met bewijzen komen dat Khashoggi inderdaad het consulaat zelf heeft verlaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u uw Europese ambtgenoten gevraagd hetzelfde te doen?
Het bericht dat hij een deal sloot met een van martelingen verdachte Venezolaanse minister |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minister Blok sluit akkoord met Venezolaanse folteraar»?1
Ja.
Klopt het dat u een akkoord heeft gesloten met de Venezolaanse vicepresident Tareck El Aissami, die wordt verdacht van marteling en tegen wie EU sancties van kracht zijn? Zo ja, waar bestaat dit akkoord precies uit?
Op 7 april 2018 heb ik een bezoek gebracht aan Caracas om het akkoord te ondertekenen waardoor de grens met de Caribische delen van het Koninkrijk weer open zou gaan. Dit akkoord heb ik na overleg met de Caribische landen van het Koninkrijk ondertekend. Aan Venezolaanse zijde ondertekende de Venezolaanse vicepresident Wilmar Castro Soteldo. Hij was tevens delegatieleider in januari toen onderhandelingen over de overeenkomst plaats vonden. De vertaling van het akkoord is gepubliceerd in reactie op het WOB-verzoek dat door Zembla is gedaan en te vinden op de website van de rijksoverheid.2
Het Koninkrijk der Nederlanden onderhoudt diplomatieke betrekkingen met buurland Venezuela. De samenstelling van de delegatie is een prerogatief van het ontvangende land. Dat ook vicepresident El Aissami bij het gesprek aanwezig zou zijn was op een laat moment bekend.
Ik heb mijn gesprek op 7 april, zoals te doen gebruikelijk, met de Venezolaanse autoriteiten gebruikt om aandacht te vragen voor de mensenrechten – en humanitaire situatie. Op het moment dat het gesprek plaats had waren er geen EU-sancties tegen vicepresident El Aissami van kracht. Daartoe besloot de Raad op 25 juni. Overigens staan individuele sanctiemaatregelen een ontmoeting met personen die op de sanctielijst voorkomen niet in de weg. Voor aanvullende informatie verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen gesteld door de Leden Van Helvert en Sjoerdsma (d.d. 23 november 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 766).
Deelt u de mening dat er een verkeerd signaal van uit gaat als een Nederlandse Minister een akkoord sluit met een vertegenwoordiger van de Venezolaanse regering die van misdaden wordt verdacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u dit verklaren in het kader van uw uitgangspunt dat mensenrechten de hoeksteen zijn van het Nederlandse buitenlandbeleid, zoals u schrijft in de begroting Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het in algemene zin gepast om zaken te doen met een Minister die wordt verdacht van martelingen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de Arubaanse Minister-President haar afkeer heeft uitgesproken over uw contacten met deze Venezolaanse vicepresident? Wat betekent dit voor de verhoudingen tussen de Nederlandse en Arubaanse regering?
De premiers van Aruba en Curaçao zijn voortdurend op de hoogte gesteld van de diplomatieke inspanningen die uiteindelijk hebben geleid tot mijn bezoek aan Venezuela en de ondertekening van het akkoord op 7 april. Bij de bespreking van het akkoord in januari was Aruba vertegenwoordigd. Het akkoord heb ik in overleg met alle landen van het Koninkrijk getekend.
Tijdens het jaarlijkse Koninkrijksoverleg Buitenlandse Betrekkingen (KOBB) op 5 april is mijn bezoek aan Caracas ook aan de orde gekomen. Mijn bezoek had de uitdrukkelijke steun van Aruba en Curaçao die hebben aangedrongen op een normalisering van de grensproblematiek. Op dat moment was de precieze samenstelling van de Venezolaanse delegatie niet bekend. Ik heb van premier Wever-Croes niet persoonlijk vernomen dat er ongenoegen zou zijn over het contact met vicepresident El Aissami.
Bent u bekend met de berichten over de Venezolaanse Consul Figueroa, die in verband wordt gebracht met drugscriminaliteit? Zo ja, waarom heeft u dan toch ingestemd met zijn benoeming op Aruba?
Voor deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen gesteld door de leden De Roon en De Graaf (d.d. 17 mei 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2294).