Het bericht dat Stichting Dienstverlening Serviceflats (SDS) ouderen uit serviceflats jaagt |
|
Farshad Bashir , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Frans Weekers (VVD) |
|
Hoe reageert u op het artikel dat ouderen door Stichting Dienstverlening Serviceflats (SDS) worden gedupeerd en geïntimideerd?1
Een serviceflat is een gebouw of een complex van gebouwen met zelfstandige appartementen. Het verschil met een reguliere flat is dat bij een serviceflat verschillende diensten en voorzieningen worden aangeboden die betrekking hebben op wooncomfort, veiligheid, service, zorg, welzijn en ontspanning. Serviceflats zijn een initiatief vanuit de markt waarvoor naast de reguliere wettelijke eisen, geen aanvullende, specifieke wet- en regelgeving voor bestaat behalve de mogelijkheid om bij verhuur vanwege de additionele voorzieningen een extra opslag van 35% op de huur te vragen. Door de koop van een appartement in een (service-)flat is men van rechtswege verplicht lid van de Vereniging van Eigenaren(VvE). De VvE heeft de zorg voor het onderhoud van het complex tot doel en stelt in de VvE-vergadering, met meerderheid van stemmen, het bedrag voor de servicekosten vast. Een nieuwe appartementseigenaar is hieraan gebonden. Vanuit de markt bestaan er beheerorganisaties die VvE’s kunnen inhuren om hen te ondersteunen bij de uitvoering van hun taken. Hierbij zijn ook organisaties die zich hebben gespecialiseerd in de dienstverlening aan VvE’s van serviceflats. Bij de huur van woonruimte in een serviceflat geldt het reguliere huursysteem, inclusief de mogelijkheid van genoemde serviceflattoeslag.
Uit het artikel komt naar voren dat een aantal bewoners van serviceflats klachten heeft over de uitvoering van de taken van de door hen ingehuurde diensten van de beheerorganisatie Stichting Dienstverlening Serviceflats (SDS). Ik begrijp dat dit voor bewoners een erg vervelende situatie is, waarbij ik er op voorhand van uit ga dat een beheerder de prestaties levert die contractueel overeengekomen zijn. Indien bewoners en een beheersorganisatie in een dergelijke situatie niet tot een vergelijk komen, kunnen de bewoners naar de rechterlijke macht stappen. Uit de berichtgeving maak ik op dat een aantal bewoners een dergelijke stap gezet hebben. Het is uiteindelijk aan de rechterlijke macht om een oordeel te vellen en niet aan mij om hier inhoudelijk op in te gaan.
Hoe lang bent u al op de hoogte van het misbruik en intimidatie van ouderen door SDS? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de berichtgeving uit Trouw was ik op de hoogte op de dag van verschijning, 7 januari 2014.
Leidt dit misbruik naar uw oordeel tot financiële uitbuiting van ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw opvatting over de methode die SDS gebruikt? Deelt u de mening dat dit een methode is die niet in het belang handelt van bewoners, maar van beleggers? Bent u van plan deze methode een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Vindt u het wenselijk dat hoogbejaarde ouderen moeten procederen om in hun bestaande woning te kunnen blijven wonen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Is het waar dat de leegstand in serviceflats wordt doorgerekend in de hoge servicekosten die SDS in rekening brengt? Is het waar dat hierdoor de flats goedkoop kunnen worden opgekocht en dat bewoners de prijs betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoeveel en welke diensten heeft SDS wegbezuinigd in de serviceflats? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de uitspraak van twee voormalige SDS medewerkers die in het artikel aangeven dat bewoners willens en wetens zijn «bedonderd»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het waar dat bestuurders van serviceflats onder één hoedje met SDS spelen? Zo nee, hoe verklaart u dan dat zij betaald worden als zij erin slagen SDS meer diensten te laten verrichten in de serviceflats?
Wat vindt u ervan dat één van de bestuurders van een serviceflat maar liefst 5.000 euro ontving, nadat SDS als dienstverlener aan de slag kon bij een serviceflat? Is deze werkwijze geoorloofd? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Hoe oordeelt u over de onafhankelijkheid van bestuurders van serviceflats en SDS, nu blijkt dat de voorzitter van de Raad van Bestuur van SDS zelf werkzaam is als een bestuurder van een serviceflat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op de uitspraak van verscheidene bewoners die stellen dat de «onafhankelijke» bestuurders zich vaak intimiderend opstellen tegenover hoogbejaarde ouderen? Wat gaat u hieraan doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In hoeveel situaties heeft SDS bewoners ervan overtuigd, al dan niet gedwongen, hun woning te verkopen? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat verschillende bewoners melding maken van een uiterst geraffineerd samenspel, doordat SDS en een vastgoedinvesteerder elkaar bevoordelen ten koste van de bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wilt u de rapporten, waaruit blijkt dat woningen onder de taxatiekosten worden aangekocht zodat het voordeel voor de investeerder per seniorencomplex in de miljoenen kan lopen, naar de Kamer (laten) sturen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre bewoners van serviceflats, die door SDS zijn overtuigd om tot verkoop van hun woning over te gaan, een lager bedrag voor hun woning hebben gekregen dan de marktwaarde? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel bewoners van serviceflats zijn met een restschuld blijven zitten, nadat zij door SDS zijn bewogen om hun woning te verkopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid uit te zoeken hoe groot het financiële nadeel is voor oud bewoners die, onder druk van SDS, hun woning hebben verkocht? Zo nee, waarom niet?
Bent u tevens bereid uit te zoeken hoe groot het financiële nadeel is voor de schatkist, nu oud bewoners door SDS zijn bewogen om hun woning te verkopen en deze bewoners nu met een restschuld blijven zitten die fiscaal aftrekbaar is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de handelwijze door SDS onmiddellijk stopgezet dient te worden en dat deze handelswijze uitgebreid onderzocht dient te worden? Zo ja, bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te doen naar de handelswijze van SDS in deze serviceflats? Zo nee, waarom niet?
Vindt u het wenselijk dat hoogbejaarde ouderen zich moeten verweren tegen dergelijke machtige instanties die niet handelen in het belang van deze ouderen, maar enkel handelen voor hun winstmarge? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen voor de gedupeerde ouderen?
Erkent u uw verantwoordelijkheid ter bescherming van (kwetsbare) ouderen omdat ze meer en meer afhankelijk worden van serviceflats nu ze niet meer in verzorgingshuizen terecht kunnen door uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Al lang is een trend van langer zelfstandig wonen gaande. Uit onderzoek blijkt dat de meeste ouderen zo lang mogelijk zelfstandig thuis willen blijven wonen. Zij kunnen daarbij ook voor een woonvorm kiezen waarbij extra diensten worden verleend, zoals in een serviceflat. Dit zijn private contracten, waar geen toezicht vanuit de overheid bij past. Zoals hierboven aangegeven, zijn er organisaties die voor de VvE taken in de sfeer van het beheer en onderhoud uitvoeren. Dit gebeurt op contractbasis, doordat het bestuur van een VvE een beheerovereenkomst voor een bepaalde periode aangaat met een dergelijke beheerder. Dit gebeurt zowel bij reguliere appartementscomplexen, als bij serviceflats.
Er is op zich niets tegen het feit dat er (commerciële) organisaties zijn die dergelijke diensten aanbieden. Sterker nog, voor veel VvE’s is dit een uitkomst omdat de bestuursleden zelf niet de tijd of kennis hebben om het VvE-beheer adequaat uit te voeren. Veelal is de VvE ook tevreden over de dienstverlening van zijn VvE-beheerder.
Tegelijkertijd hebben zich, ook in het verleden al, gevallen voorgedaan waarbij de VvE-beheerder steken heeft laten vallen. Daardoor zijn er in de branche initiatieven ontstaan die er op gericht zijn VvE-beheerders te kunnen onderscheiden en waarmee in wezen «het kaf van het koren» gescheiden kan worden. Ik doel dan op de ontwikkeling van het SKW-keurmerk voor VvE-beheerders (wordt verstrekt aan de organisatie) en het in ontwikkeling zijnde persoonsgebonden beheerdercertificaat (wordt verstrekt aan een natuurlijk persoon). Om betreffend keurmerk te behalen, moet men voldoen aan bepaalde deskundigheidseisen, waarbij periodiek wordt getoetst of nog steeds wordt voldaan aan de gestelde eisen. Ik juich deze ontwikkelingen toe en ondersteun die ook waar nodig en mogelijk. Daarnaast bestaat er de beroepscode van Vastgoedmanagement Nederland (VMG), die ook geldt voor de bij VMG aangesloten VvE-beheerders. Ik ben ook gelukkig met de gerichte voorlichtingsactiviteiten van de Vereniging Eigen Huis en VvE-Belang.
Het staat in Nederland een ieder vrij om VvE beheerdiensten aan te bieden. Met eerder genoemde branche-initiatieven wordt naar mijn mening een gedegen inspanning gedaan om frauduleuze handelingen te onderscheiden van welgemeende inzet en diensten. Andere kwaliteitsbevorderende maatregelen dan de bovenstaande zijn volgens mij dan ook niet nodig. Daarbij zij aangetekend dat ik een voorstander ben van transparante dienstverlening aan zowel VvE’s als serviceflats en dat het bij mogelijke individuele gevallen van frauduleus handelen aan de rechter is hier een oordeel over te vellen.
Hoe gaat u voorkomen dat SDS een «voorbeeld» wordt voor andere organisaties die denken kwetsbare ouderen te kunnen misbruiken en intimideren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 22.
De gevolgen van de sluiting van verzorgingshuizen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo schrijnend dat minimaal 15.000 ouderen «opeens» te goed zijn geworden voor het verzorgingshuis?1
Ik bestrijd dit beeld. In het begrotingsakkoord 2013 is afgesproken dat nieuwe cliënten – die voorheen een indicatie zouden hebben gekregen voor ZZP 1 t/m 3 – gefaseerd langer thuis blijven wonen. Het langer thuis wonen, sluit aan bij de veranderende wensen van veel mensen en een trend die al langer zichtbaar is. In plaats van een licht zorgzwaartepakket krijgen mensen extramurale zorg en ondersteuning. Zowel mijn voorganger als ik hebben over dit onderwerp regelmatig met uw Kamer een debat gevoerd.
Waarom denkt u dat hulpverleners en deskundigen hun hart vasthouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het artikel spreekt vooral de vrees of er «thuis wel genoeg hulp is». Als gevolg van het extramuraliseren van de lichtere ZZP’s ontvangen nieuwe cliënten in plaats van een indicatie voor een licht ZZP een indicatie voor extramurale zorg en ondersteuning. De stijging van het beroep op extramurale zorg die hieruit voorvloeit, wordt binnen de beschikbare middelen van de contracteerruimte opgevangen door een geleidelijke verschuiving van intramurale zorg naar extramurale zorg. In 2014 is de extramurale zorg nog een onderdeel van de AWBZ. Vanaf 2015 wordt de extramurale zorg gedecentraliseerd naar de Wmo en de Zvw. Bij de bepaling van de hoogte van de te decentraliseren budgetten wordt rekening gehouden met dit groeiend aantal mensen dat thuis blijft wonen en via de Wmo en de Zvw wordt geholpen.
Erkent u dat het ontzeggen van de toegang tot een verzorgingshuis in combinatie met de bezuinigingen op de thuiszorg een giftige cocktail is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw beleid aan te passen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u voorkomen dat de angst van Unie KBO dat «duizenden ouderen met zzp3 onzichtbaar» worden, werkelijkheid wordt? Kunt u uw maatregelen uitgebreid toelichten?
Nieuwe cliënten – die voorheen een indicatie zouden hebben gekregen voor ZZP 3 – houden recht op zorg en ondersteuning, maar krijgen deze zorg en ondersteuning thuis. Zij krijgen in 2014 een indicatie voor extramurale zorg en ondersteuning vanuit de AWBZ. Daarmee blijven ze naar mijn mening zichtbaar.
Schaamt u zich ook als u leest dat mevrouw Van S. op 92-jarige leeftijd tegen haar wil moet verhuizen? Hoe reageert u op het feit dat zij het verschrikkelijk vindt dat ze zomaar wordt overgeplaatst?2
In het geval een zorginstelling tot de conclusie komt dat een locatie niet toekomstbestendig is en niet voldoet aan de wensen van huidige en toekomstige bewoners, dan kan een instelling goed besluiten om tot sluiting over te gaan. Dat kan vooral vervelend zijn voor die cliënten voor wie de huidige locatie (nog) wel voldoet aan hun wensen en die vinden dat hun persoonlijke voordelen van de verhuizing niet opwegen tegen de persoonlijke nadelen daarvan. Ik zie dat veel organisaties in het geval van een verhuizing tijdig communiceren en zorgvuldig in gesprek gaan met de cliënten over de redenen voor het besluit en over een passende nieuwe plek. Qua woonomgeving is dat vaak een verbetering, maar ik besef dat het zeer emotioneel kan zijn om te moeten verhuizen.
Is het waar dat er in de komende jaren – door de groei van 85-plussers – de woonplekken (bedden) in verzorgingshuizen weer hard nodig zijn? Kunt u de Kamer een reactie sturen op deze uitspraak van ActiZ en het eerdere onderzoek van Berenschot?3
In de komende jaren zal de behoefte aan intramurale capaciteit voor de lichtere doelgroepen afnemen als gevolg van de extramuraliseren van ZZP VV 1 t/m 3 en een deel van ZZP VV4. Voor de zwaardere doelgroepen zijn middelen beschikbaar voor de demografisch bepaalde groei.
In de transitieplannen zal ik niet alleen aandacht besteden aan de afbouw van capaciteit voor de lichtere doelgroepen, maar ook aan behoefte aan capaciteit voor de zwaardere doelgroepen.
Bent u het eens met deze uitspraak van de onderzoeker van Berenschot: «Op korte termijn leidt het beleid tot grote onrust in de ouderenzorg, op de lange termijn dreigt er een tekort aan verpleeghuisplaatsen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe reageert u op de uitkomsten van onderzoek onder huisartsen waaruit blijkt dat van de huisartsen die merken dat er verminderde toegang tot verzorgingshuizen is (73 procent) 80 procent meent dat in die gevallen niet voldoende thuiszorg wordt ingezet?4
Ik herken niet het beeld dat de thuiszorg voor de lichtere cliëntgroepen te kort zou schieten. De cliënten die voorheen ZZP 1 en 2 ontvingen, ontvingen in een instelling gemiddeld 4 tot 6 uur zorg in de week. Deze omvang van zorg en ondersteuning moet naar mijn mening goed in de eigen omgeving samen met professionele zorg vanuit de thuiszorg kunnen worden opgevangen. Ik besef dat het risico op eenzaamheid, verwaarlozing en ondervoeding vraagt om alertheid bij de thuiszorg. Dat gevaar bestaat overigens ook terdege in een intramurale setting. In de toekomst zullen wijkverpleegkundigen en de sociale wijkteams de zorg en ondersteuning van mensen in hun eigen omgeving verder vorm kunnen geven.
Wat doet u met de waarschuwing van de huisartsen voor eenzaamheid, verwaarlozing en ondervoeding?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u de Kamer informeren over de verdeling van de totale korting van € 626,5 miljoen op de AWBZ in 2014?5 Hoeveel wordt er gekort op de intramurale zorg, hoeveel op extramurale zorg?
In 2014 is sprake van een groot aantal mutaties die het uitgavenniveau AWBZ beïnvloeden. Deze zijn weergegeven in de begroting VWS 2014 en tellen op tot € 626 mln. Deze mutaties zijn niet allemaal kortingen op het AWBZ-budget maar ook wijzigingen ten opzichte van de begroting van vorig jaar.
Onderdeel van deze mutaties is een aantal gerichte maatregelen om de uitgaven te beperken. Dit zijn de vermindering van de AWBZ-uitgaven ter compensatie van de maatregelen uit het regeerakkoord op dagbesteding en persoonlijke verzorging (€ 330 mln.), de maatregelen uit het zorgakkoord om de loonkosten te verlagen (ILO: € 60 mln.), de verlaging van de ZZP-tarieven (€ 160 mln.) en de verlaging van de contracteerruimte (€ 21 mln.). In totaal € 571 mln. Hiervan heeft € 330 mln. betrekking op extramurale zorg; € 160 mln. op intramurale zorg en € 81 mln. op beide zorgcomponenten.
Kunt u aangeven waar precies de groeiruimte van de AWBZ zit in de komende jaren, terwijl er in de komende jaren respectievelijk € 626,5 miljoen (2014), € 3,5 miljard (2015), € 4,6 miljard (2016) en € 5,8 miljard (2017) bezuinigd wordt?6
Overigens geldt, vergelijkbaar met de beantwoording van vraag 10, dat de mutaties zoals weergegeven in tabel 9 op bladzijde 183 niet gelijk zijn aan de ombuigingen.
Vanaf 2015 is bijvoorbeeld in tabel 9 ook € 1,6 mld. opgenomen in het kader van overheveling van uitgaven van AWBZ naar Zvw (‘overige mutaties’) en bevat tabel 9 ook bijstellingen van de loon- en prijsontwikkelingen van het CPB (‘macrobijstellingen’).
Zoals aangegeven in mijn brieven aan de Kamer over de herziening van de langdurige zorg, is de omvang van de ombuiging op de uitgaven van de langdurige zorg € 3,4 mld. in 2017 (inclusief huishoudelijke verzorging).
Het bericht dat onverzekerde Oost-Europeanen ziekenhuizen miljoenen kosten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat ziekenhuizen miljoenen mislopen doordat onverzekerde Oost-Europeanen de rekening niet kunnen betalen?1
Ik ben van mening dat iedereen verzekerd moet zijn of zijn rekening dient te betalen, omdat anders de solidariteit van het stelsel wordt aangetast. Wel merk ik op dat in onze maatschappij ook het uitgangspunt geldt dat indien mensen acuut medische zorg nodig hebben, onverzekerd zijn en de rekening niet zelf kunnen betalen, deze zorg toch niet wordt onthouden.
Kunt u een overzicht geven hoeveel geld ziekenhuizen de afgelopen vijf jaar zijn misgelopen? Kunt u dat uitsplitsen per jaar?
Oost-Europeanen die in Nederland wonen of in Nederland werken zijn verzekeringsplichtig voor de Zvw. Ingevolge de Wet opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering (Ovoz) kunnen onverzekerde verzekeringsplichtigen aan de hand van het burgerservicenummer worden opgespoord indien zij bekend zijn in de gemeentelijke basisadministratie, maar het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) houdt niet de nationaliteit bij, omdat dit voor de uitvoering van die wet geen relevant gegeven is.
De door u gevraagde informatie is derhalve niet bij het CVZ beschikbaar.
Ik heb recent aan de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) gevraagd of zij in kaart willen brengen welke opbrengsten ziekenhuizen missen door onverzekerden en om welke aantallen onverzekerden het gaat die zich melden voor medische hulp. Ook moet zo zichtbaar worden of het fenomeen zich concentreert in bepaalde ziekenhuizen of dat het min of meer gelijk verdeeld is over het land.
Tevens zal ik aan hen vragen of en in welke mate het mogelijk is deze verder uit te splitsen naar nationaliteit. Als ik deze cijfers van de ziekenhuizen ontvangen heb, zal ik u daar over informeren.
Kunt u een overzicht geven hoeveel Oost-Europeanen die in Nederland woonachtig en werkzaam zijn geen verplichte zorgverzekering hebben afgesloten? Kunt u deze cijfers uitsplitsen per land?
Zie antwoord vraag 2.
Neemt het aantal onverzekerde Oost-Europeanen de afgelopen jaren toe of af? Kunt u inzicht verschaffen in de trendmatigheid van het aantal onverzekerden? Kunt u deze trend nader verklaren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er onverzekerde Oost-Europeanen in Nederland woonachtig en werkzaam zijn omdat het de solidariteit in het zorgstelsel ondermijnt?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft dit als gevolg dat Oost-Europeanen in sommige gevallen verstoken blijven van noodzakelijke zorg? Hoe vaak komt dit voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedereen in Nederland heeft toegang tot de voor hem of haar medisch noodzakelijke zorg. Het is exclusief aan de arts om te beoordelen of zorg medisch noodzakelijk is.
De arts neemt de gezondheid van en de zorg voor de patiënt als uitgangspunt. De grondslagen van het werk van artsen zijn vastgelegd in de artseneed en in wetgeving. Deze zijn vertaald naar gedragscodes, die artsen verplichten om hun kennis en vaardigheden in te zetten ter bevordering van de gezondheid en het welzijn van de patiënt, kwalitatieve zorg te bieden, daarbij het recht op zelfbeschikking van de patiënt te respecteren en in het belang van de volksgezondheid te handelen.
Ik heb geen signalen dat voorkomt dat medisch noodzakelijke zorg aan deze groep personen of andere onverzekerden niet zou zijn gegeven.
Welke verklaring heeft u ervoor dat Oost-Europeanen onverzekerd zijn? Welke rol spelen werkgevers en uitzendbureaus daarin? Wat is hun verantwoordelijkheid in dezen?
Oost-Europeanen die in Nederland wonen of werken zijn verplicht een zorgverzekering af te sluiten. Een mogelijke verklaring is dat personen wel verzekeringsplichtig zijn in Nederland, maar zich niet aanmelden bij een Nederlandse zorgverzekeraar. In de praktijk blijkt dat werkgevers en uitzendbureaus hier – evenals de overheid – een voorlichtende rol op zich nemen.
Europese arbeidsmigranten worden in de rijksoverheidsbrochure «Nieuw in Nederland» voorgelicht over hun rechten en plichten in Nederland, waaronder de plicht tot het afsluiten van een Nederlandse zorgverzekering. Daarbij wordt tevens verwezen naar de internetpagina van het CVZ, waarin duidelijk wordt gemaakt dat men als onverzekerde een boete kan verwachten.
Deze brochure voor Europese arbeidsmigranten is er in 14 Europese talen. Arbeidsmigranten worden bij verschillende gelegenheden geattendeerd op deze brochure. Bijvoorbeeld als arbeidsmigranten zich inschrijven als niet-ingezetene. Of bijvoorbeeld bij gemeentelijke bijeenkomsten voor arbeidsmigranten of andere contacten met de gemeente. Voorts is de brochure verspreid onder de verschillende ambassades en EURES kantoren.
Een andere verklaring kan zijn dat mensen nog in hun land van herkomst verzekerd zijn. De meeste lidstaten kennen een ingezetenenstelsel, zodat iemand die kort in Nederland verblijft en acuut zorg nodig heeft, in beginsel verzekerd is in het woonland. In Europese regelgeving is voorzien in betaling van de kosten in deze situaties. Uit informatie van CVZ blijkt, dat er geen betalingsproblemen met deze landen zijn.
Wat doet u om onverzekerde Oost-Europeanen op te sporen? Is het waar dat de opsporing van onverzekerde Oost-Europeanen zeer gebrekkig is?
Voor het antwoord op deze vraag is het noodzakelijk onderscheid te maken naar de verblijfstitel. Op grond van Europese regelgeving hebben personen met de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat of Zwitserland het recht om in een ander EU-land te kunnen verblijven. Voor een verblijf van minder dan drie maanden mogen geen voorwaarden worden gesteld en hoeft betrokkene alleen in het bezit te zijn van een identiteitsbewijs. Dit betekent dat «toeristen» uit deze landen hier vrij kunnen verblijven, ook als zij niet beschikken over een dekking tegen ziektekosten.
Als deze personen langer dan drie maanden in Nederland willen verblijven moeten zij aantonen dat zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien en een zorgverzekering hebben. Voor verblijf langer dan drie, respectievelijk vier maanden is inschrijving bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), respectievelijk in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) verplicht. Werknemers uit vrijwel alle landen van de EU of de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen in Nederland werken zonder vergunning. 2
Indien een EU-ingezetene in Nederland wonen of gaan werken, wordt op hen de Nederlandse wetgeving van toepassing, en ontstaat uit dien hoofde AWBZ-verzekering en Zvw-verzekeringsplicht.
Op grond van de nationale wetgeving is een persoon verzekerd ingevolge de volksverzekeringen, waaronder de AWBZ, en verzekeringsplichtig ingevolge de Zorgverzekeringswet, als hij ingezetene is van Nederland of als niet-ingezetene in Nederland werkt. Alleen dan mag en moet hij een Nederlandse zorgverzekering sluiten.
Ingevolge de Wet Ovoz kunnen onverzekerde verzekeringsplichtigen worden opgespoord indien zij bekend zijn in de gemeentelijke basisadministratie. Opsporing gebeurt immers aan de hand van het burgerservicenummer.
Met ingang van 6 januari 2014 is de Wet basisregistratie personen in werking getreden. De basisregistratie personen (bpr) wordt gevormd uit de GBA en de (nieuw opgezette) registratie niet-ingezetenen (RNI). In de RNI worden onder meer personen opgenomen die niet of korter dan vier maanden in Nederland wonen en een relatie hebben met Nederlandse overheidsinstellingen, zoals mensen die tijdelijk in Nederland werken of in het buitenland pensioen ontvangen. Vanaf genoemde datum kunnen niet-ingezetenen bij achttien gemeenten in Nederland terecht voor inschrijving in de RNI. Ook wordt de RNI gevuld door de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank, het UWV en het CVZ met gegevens van personen die buiten Nederland verblijven en een inkomensverhouding met Nederland hebben. Iemand die is ingeschreven in de GBA of RNI krijgt ook een burgerservicenummer. Op den duur kunnen dus ook verzekeringsplichtige niet-ingezetenen beter worden opgespoord dan op basis van de huidige bestandsvergelijking.
Opsporing van EU-onderdanen die zich niet inschrijven of hebben ingeschreven in de GBA of RNI, omdat het op grond van de regelgeving niet nodig is of omdat zij dit hebben nagelaten, is op grond van de Wet Ovoz niet mogelijk omdat deze mensen geen burgerservicenummer hebben. Als het gaat om mensen die hier korten dan drie maanden verblijven, zoals toeristen, is dit ook ondoenlijk en ongewenst.
Het kabinet heeft al eerder aangegeven de met het vrije verkeer van personen uit nieuwe EU-lidstaten samenhangende problematiek op diverse manieren aan te pakken, bijvoorbeeld door betere voorlichting en door betere handhaving van de registratieplicht. Ik verwijs kortheidshalve naar de brief van 13 september 2013 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II, 29 407, nr. 175). Het beleid van is om mensen zonder burgerservicenummer uit EU-landen op te sporen, bijvoorbeeld via gegevensuitwisseling tussen de Inspectie SZW en gemeenten, en hen alsnog in te schrijven in GBA of RNI.
Hoelang bent u bekend met dit probleem en welke actie heeft u ondernomen? Bent u van mening dat dit afdoende was?
Dat ziekenhuizen in algemene zin worden geconfronteerd met onverzekerden die hun rekening niet kunnen betalen is niet nieuw. Dat onderdanen van EU-landen in toenemende mate onverzekerd zouden zijn is een relatief nieuw geluid.
Het bredere onderwerp van grenzen, mobiliteit en migratie en daarbinnen «migratie en gezondheid», is overigens ook een onderwerp dat de aandacht heeft in Europa. De huidige voorzitter van de EU, Griekenland, ziet dit onderwerp als een prioriteit van het Voorzitterschap.
Het kabinet heeft uw Kamer al eerder gemeld de met het vrije verkeer van personen uit nieuwe EU-lidstaten samenhangende problematiek op diverse manieren aan te pakken. Ik verwijs kortheidshalve naar onder meer de brieven van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 augustus 2012 over de voortgang maatregelen EU-arbeidsmigratie (Kamerstukken II, 29 407, nr. 149), van 13 september 2013 (Kamerstukken II, 29 407, nr. 175), het Verslag van het algemeen overleg van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 17 oktober 2013 (Kamerstukken II, 29 407, nr. 178) en de bij Kamerstuk 29 407, nr. 149 behorende (meest recente) rapportage over aantallen geregistreerde en niet-geregistreerde burgers uit lidstaten die in Nederland verblijven.
Wat gaat u ondernemen om het aantal onverzekerde Oost-Europeanen terug te dringen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat het budget voor transgenderzorg bij lange na niet toereikend is |
|
Renske Leijten |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat het budget voor transgenderzorg bij lange na niet toereikend is?1
Ik heb kennisgenomen van dat bericht en realiseer mij dat dit bericht de nodige indruk heeft gemaakt op transgenders die in aanmerking willen komen voor een behandeling. Ik vertrouw erop dat zorgverzekeraars en het VUmc hun verantwoordelijkheid zullen nemen omdat transgenders net als iedere burger in ons land recht hebben op zorg. Toegang tot zorg heeft voor transgenders invloed op hun participatie en acceptatie in de samenleving. Zie ook het antwoord op vraag 2, 3 en 5.
Is het waar dat het VUmc 10 miljoen euro nodig heeft, terwijl zorgverzekeraars dit jaar maar 3 miljoen euro beschikbaar stelden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik kan de genoemde bedragen niet bevestigen. Bij navraag blijken betrokken partijen een verschillende visie te hebben op deze kwestie. Het VUmc geeft inderdaad aan 10 mln. nodig te hebben en slechts 3 mln. beschikbaar te hebben gekregen. De twee grootste bij VUmc betrokken zorgverzekeraars laten weten zich niet goed herkennen in dit beeld. Zij melden dat er aanvullende gelden in 2013 en 2014 zijn afgesproken om wachtlijsten voor genderzorg te kunnen inlopen, in het kader van het zogenoemde Deltaplan Genderzorg. Daarnaast zou ook groeiruimte aan het VUmc geboden zijn, waarbij het ziekenhuis zelf keuzes maakt in de typen patiënten die zij behandelt en daarmee ook welk deel van het totaalbudget aangewend wordt voor de transgenderzorg.
Per 1 januari 2014 zijn er drie nieuwe DBC-zorgproducten voor deze zorg. Daarmee is deze zorg goed beschreven in prestaties op basis waarvan zorgverzekeraars deze zorg kunnen inkopen. De afgelopen jaren waren nog geen aparte declaratiecodes voor genderzorg beschikbaar. Overigens betekent dat niet dat er de afgelopen jaren geen budget voor deze zorg beschikbaar was. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat door het geldtekort bij het VUmc ongeveer 600 patiënten jaarlijks verstoken zullen blijven van een behandeling? Is dat naar uw mening verantwoord?
Dat getal is door het VUmc genoemd. Ik kan dat getal niet bevestigen.
Het VUmc heeft geen indicatie gegeven hoe lang de voorgenomen stop voor nieuwe aanmeldingen zou kunnen gaan duren. Die duur is ondermeer van invloed op het aantal mensen dat later in behandeling zal komen. Maar ook de capaciteitsontwikkeling voor deze zorg binnen het VUmc is daarop van invloed. De afgelopen periode is er sprake geweest van het inlopen van wachtlijsten. Volgens de informatie van het VUmc heeft het Deltaplan Genderzorg ertoe geleid dat in 2013 het aantal intakes en operaties in het VUmc met respectievelijk 72% en 34% is toegenomen onder meer door extra opleiding, meer personeel en extra OK ruimte. Dit loopt door in 2014.
Is het voorts waar dat het VUmc verantwoordelijk is voor 85% van de transgenderzorg in Nederland? Welk alternatief hebben deze mensen binnen Nederland om transgenderzorg te krijgen?
Het VUmc verzorgt naar eigen zeggen inderdaad circa 85% van alle zorg voor deze patiënten. Het VUmc is het enige centrum dat een complete behandeling aanbiedt voor mensen met genderdysforie en transgenders. In het UMCG kunnen volwassenen voor delen van de zorg terecht. In het LUMC kunnen kinderen en adolescenten voor een deel van de zorg terecht. In principe kunnen zorgverzekeraars ook zorg buiten Nederland inkopen.
Vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars transgenders op deze manier in de steek laten? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht en ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars aan deze zorgplicht zullen voldoen. Achmea, een van de bij het VUmc betrokken verzekeraars, heeft laten weten de komende periode samen met het VUmc en andere zorgverzekeraars op zoek te gaan naar oplossingen. Ook VGZ, eveneens bij het VUmc betrokken, geeft aan open te staan voor overleg over eventuele knelpunten in de financiering. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft als toezichthouder op de zorgplicht en markttoezicht ook een verantwoordelijkheid. De NZa heeft laten weten deze casus al te onderzoeken, alert op deze kwestie te zijn en mij geïnformeerd te houden over de ontwikkelingen.
Kunnen zorgverzekeraars behandeling zomaar weigeren terwijl transgenderzorg vanuit het basispakket verzekerd is?
Verzekerden hebben recht op zorg. Dit is vastgelegd in de zorgverzekeringswet, waarin is opgenomen dat verzekeraars zorgplicht hebben. Mochten mensen zich niet meer kunnen aanmelden bij een zorgaanbieder, in dit geval het VUmc, dan kunnen zij zich melden bij hun verzekeraar. En de verzekeraar zal de zorg moeten regelen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Is dit wat u voor ogen heeft met de taak voor zorgverzekeraars om toe te zien op het doelmatig besteden van zorggeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met een doelmatige besteding van zorggeld bedoel ik uiteraard niet dat mensen geen zorg krijgen, zorgverzekeraars hebben immers een zorgplicht. Ik bedoel wel dat de zorg zo doelmatig mogelijk wordt geleverd.
Is het waar dat door dit tekort ook de deskundigenverklaring voor het wijzigen van de geboorteakte in de knel komt? Zo ja, wat gaat u doen om dat knelpunt weg te nemen?
De deskundigenverklaring die noodzakelijk is voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte na inwerkingtreding van de wet van 18 december 2013 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in verband met het wijzigen van de voorwaarden voor en de bevoegdheid ter zake van wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte (Stb. 2014, nr. 1), staat los van het medische traject.
In het aanwijzingsbesluit zullen artsen en psychologen verbonden aan het VU medisch centrum (VUmc) te Amsterdam, het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) te Groningen, en (voor minderjarigen) het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) worden aangewezen. Het is echter mogelijk indien daartoe een reële noodzaak bestaat, de lijst aan te vullen. Dat zou het geval kunnen zijn als er gedurende langere tijd een niet aanvaardbare wachtlijst zou ontstaan. Dit verwacht ik echter niet omdat de deskundigen hebben aangegeven afspraken die zien op de enkele afgifte van een verklaring voorrang te kunnen verlenen boven medische trajecten.
Het VUmc heeft bevestigd dat de wachtlijsten voor de zorgverlening aan genderpatiënten geen invloed zullen hebben op het verkrijgen van een deskundigenverklaring.
Het bericht dat zorgverzekeraars risicoselectie toepassen bij de aanvullende verzekering |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Had u ook gereageerd op de open brief van Daniël de Rijke als deze niet breed in het nieuws was gekomen?1
Ja. Mensen die mij een brief schrijven krijgen in principe altijd een reactie van mij.
Wat zegt het u dat Daniël in zeer korte tijd massaal steun heeft gekregen voor zijn strijd tegen risicoselectie? Deelt u de visie dat dit erop wijst dat Nederland risicoselectie als niet solidair ervaart?
Het feit dat het bericht van Daniël in korte tijd via de social media zoveel aandacht heeft gekregen, geeft aan dat veel mensen betrokken zijn bij zijn verhaal. Het voert mij echter te ver om te stellen dat, omdat er in de aanvullende verzekering risicoselectie kan plaatsvinden, ons zorgstelsel niet solidair is. De overheid is verantwoordelijk voor de basisverzekering. Voor de basisverzekering geldt dat deze voor iedereen toegankelijk is, zorgverzekeraars een acceptatieplicht hebben en er niet op grond van bijvoorbeeld leeftijd of ziekte gedifferentieerd mag worden naar premie. Ook uit internationale vergelijkingen blijkt dat ons ziektekostenstelsel een solidair systeem is. Voor niet medisch noodzakelijke zorg of zorg die in beginsel vanuit de eigen middelen betaald kan worden, kan men zich desgewenst aanvullend verzekeren. De derde schaderichtlijn binnen de Europese Unie is van toepassing op de aanvullende verzekering. Ik kan daarom geen voorwaarden, zoals acceptatieplicht, opleggen aan deze aanvullende verzekering. De aanvullende verzekering behoort per definitie geheel tot de vrije markt en is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars; ik ga daar niet over. Het is aan verzekeraars om te bepalen wat in het aanvullende pakket zit, welk acceptatiebeleid wordt gevoerd en welke prijs ze ervoor vragen.
Het is dus ook aan verzekeraars om te bepalen of zij medische selectie toepassen bij de aanvullende verzekerden en of er ten behoeve daarvan formulieren moeten worden ingevuld bij de toelating tot de aanvullende verzekering.
Erkent u dat de situatie van Daniël de Rijke niet op zichzelf staat, maar een voorbeeld is van hoe zorgverzekeraars omgaan met mensen die een medisch risico kunnen vormen, dat kan leiden tot hoge zorgkosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het rechtvaardig dat Daniël en andere mensen met een medische geschiedenis eerst formulieren moeten invullen voordat zij eventueel worden toegelaten tot de aanvullende zorgverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar ONVZ Daniël karakteriseert als «brandend huis» dat je niet verzekert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb begrepen dat ONVZ deze uitspraak betreurt.
Vindt u het rechtvaardig dat Zilveren Kruis, Avéro en ONVZ Daniël zelfs direct hebben geweigerd voor de aanvullende zorgverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Blijft u erbij dat zorgverzekeraars slechts beperkt risicoselectie toepassen via de aanvullende zorgverzekering? Hoe reageert u in dat verband op de stelling van de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) dat «een verhaal als dat van Daniël vaker voor komt»?2
Het is mij bekend dat ook andere verzekerden, bijvoorbeeld reumapatiënten, soms te maken hebben met risicoselectie voor de aanvullende verzekering. In de Marktscan 2013 van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), waarbij onder andere de toegankelijkheid van de verzekering wordt onderzocht, constateert de NZa dat de aanvullende verzekering zeer toegankelijk is. Overigens is – gelet op de hierboven genoemde derde schaderichtlijn – risicoselectie via de aanvullende verzekering niet bij wet verboden.
Vindt u werkelijk dat uw stelling dat «solidariteit een belangrijke drager is van ons zorgstelsel» samen gaat met het toestaan van medische selectie voor de aanvullende verzekering? Denkt u dat Daniël en zijn lotgenoten dat als solidair ervaren? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het werkelijk eerlijk dat Daniël de keuze heeft uit zes zorgverzekeraars, terwijl Nederlanders die niet kampen of hebben gekampt met gezondheidsproblemen uit alle aanvullende verzekeringen kunnen kiezen?
De zes zorgverzekeraars is het aantal verzekeraars waar hij voor een aanvullende verzekering met een onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie terecht kan. De overige verzekeraars bieden daarnaast ook pakketten aan met een beperktere vergoeding voor fysiotherapie waar Daniël zich zonder medische selectie kan aanmelden.
Om de premie voor het huidige verzekerdenbestand voor de aanvullende verzekering betaalbaar te houden passen sommige verzekeraars medische selectie toe. Andere verzekeraars hebben de onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie met ingang van 2014 gemaximeerd. Hierbij speelt mogelijk een rol dat het aantal mensen dat een aanvullende verzekering met onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie afsluit kleiner wordt waardoor het draagvlak voor deze aanvullende verzekering afneemt. Het is aan de verzekeraars om te beoordelen welke maatregelen zij hiertegen treffen, rekening houdend met alle voor hen relevante aspecten zoals hun concurrentiepositie op de markt.
Vindt u het niet gek dat Daniël voor een aanvullende verzekering voor fysiotherapie geweigerd wordt vanwege zijn medische geschiedenis met kanker? Leidt het gehad hebben van kanker tot aantoonbaar meer gebruik van fysiotherapie?
Het staat de zorgverzekeraar vrij om bij de acceptatie voor de aanvullende verzekering iemands ziektegeschiedenis te betrekken. Mijn oordeel over de criteria doet hierbij niet terzake.
Erkent u dat de weigering – op medische gronden – van mensen voor de aanvullende verzekering ook leidt tot verminderde aantrekkelijkheid van de basisverzekering? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik kan mij voorstellen dat de keuze voor een verzekeraar mede bepaald wordt door de aantrekkelijkheid van de aanvullende verzekering. Ik wil er wel op wijzen dat koppelverkoop niet is toegestaan en dat verzekerden altijd voor de basisverzekering van verzekeraar kunnen wisselen, ook als zij de aanvullende verzekering bij de «oude» verzekeraar willen houden. De verzekeraar mag die dan niet eenzijdig opzeggen.
Deelt u de visie dat het verkleinen van het basispakket in combinatie met risicoselectie mensen als Daniël, maar ook ouderen en chronisch zieken, voor grote problemen stelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor wijzigingen van het basispakket laat ik mij altijd adviseren door het College voor Zorgverzekeringen (CVZ). Belangrijke aspecten waarop het CVZ toetst zijn medische noodzakelijkheid, effectiviteit of aantoonbare werking, kosteneffectiviteit en of de behandeling redelijkerwijze voor eigen rekening en verantwoordelijkheid is te dragen. Het is derhalve niet zo dat er willekeurig in het basispakket wordt geschrapt en dat mensen daarvoor vervolgens zijn aangewezen op de aanvullende verzekering. Overigens lopen alle besluiten over de inhoud van de basisverzekering, zowel in het verleden, het heden als in de toekomst via het parlement dat expliciet goedkeuring verleent.
Welke garantie kunt u geven dat volgend jaar, of in de jaren daarna, niet alle zorgverzekeraars medische selectie toepassen op de aanvullende verzekering? Waar kan Daniël in dat geval terecht voor een aanvullende zorgverzekering?
Die garantie kan ik niet geven, zoals gezegd is het de eigen verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar. De NZa volgt met de jaarlijkse Marktscan de ontwikkelingen met betrekking tot de zorgverzekering. Ook de aanvullende verzekering maakt daar onderdeel van uit. Langs die weg houd ik een vinger aan de pols. Zoals ik hiervoor al heb opgemerkt, concludeerde de NZa in de Marktscan 2013 nog dat de aanvullende verzekeringen zeer toegankelijk waren.
Deelt u de mening dat risicoselectie via de aanvullende verzekering uitgebannen moet worden door een acceptatieplicht in te voeren? Zo ja, wanneer kan een voorstel tegemoet worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het is niet mogelijk een acceptatieplicht toe te passen op de aanvullende verzekering vanwege de Europese schaderichtlijnen. Zie voorts mijn gecombineerde antwoord op de vragen 2,3,4,6 en 8.
Het besluit van Transvision om bij een vervoersreservering voor het bovenregionale Valysvervoer voor dezelfde dag 3 euro boete op te leggen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u er van dat Transvision alle gebruikers een brief heeft gestuurd, waarin staat dat vanaf 2014 een boeking voor een taxirit op dezelfde dag (of voor de volgende dag, maar na 21.00 uur geboekt) per 1 januari 3 euro extra zal kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Pashouders kunnen tot 21.00 uur op de dag voorafgaand aan de rit, zonder bijkomende kosten, reserveren. Aan pashouders die na 21.00 uur op de dag voorafgaand aan het tijdstip van de rit Valysvervoer boeken, wordt € 3 aan boekingskosten in rekening gebracht. Deze maatregel heb ik in afstemming met cliëntenorganisaties opgenomen in het Programma van Eisen van de aanbesteding voor het Valysvervoer.
In het bestek van de nieuwe voorziening is gezocht naar een pakket van maatregelen dat leidt tot een kwalitatief goed en betaalbaar Valysvervoer. De meeste ritten binnen het Valysvervoer betreffen gecombineerd vervoer, de mogelijkheid van een goede planning van de ritten is daarom van groot belang voor de duur van de door een pashouder geboekte rit. De introductie van boekingskosten bij late boekingen vergroot naar verwachting het percentage tijdige boekingen en daarmee de planbaarheid. De omrijtijden die de vervoerder contractueel mag hanteren zijn als gevolg hiervan verkort en bedragen nu nog 1,5 keer de reguliere reistijd. Dit was 2 keer de reguliere reistijd.
In juli 2012 is het Programma van Eisen in concept aan de Tweede Kamer voorgelegd, daarin was dit punt ook reeds opgenomen.
Was u op de hoogte van deze wijziging? Zo ja, waarom is de Kamer hierover niet geïnformeerd? Zo neen, mogen de algemene voorwaarden zomaar gewijzigd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook absurd dat mensen met een beperking, die afhankelijk zijn van vervoer via Valys, geen spontane bezoeken meer mogen afleggen, zonder dat zij een boete krijgen van 3 euro? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat mensen met een beperking, die afhankelijk zijn van vervoer via Valys, hun hele leven zo moeten plannen dat de uitvoerder van het bovenregionale vervoer er «de minste administratieve last» van heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
De maatregel is niet primair gericht op het verminderen van de administratieve lasten van de uitvoerder, maar op het vergroten van de planbaarheid om zodoende de omrijtijden voor pashouders zoveel mogelijk te beperken.
Bent u bereid uw macht als opdrachtgever van Valysvervoer in te zetten, en het beleid van 3 euro extra administratiekosten bij een boeking voor dezelfde dag (of na 21 uur gemaakt voor de volgende dag) van tafel te halen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Voor de onderbouwing verwijs ik u naar bovenstaande antwoorden.
Het bericht dat MC Zuiderzee BV nu de enige aandeelhouder is van het Slotervaartziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat MC Zuiderzee BV nu de enige aandeelhouder van het Slotervaartziekenhuis is?1
Ik heb inderdaad kennis genomen van het feit dat de MC Groep het Slotervaartziekenhuis overneemt en daartoe overeenkomst heeft bereikt met de betrokken bestuurders van de partijen die nu de aandelen van het Slotervaartziekenhuis in bezit hebben. De aandelenoverdracht heeft 31 december 2013 plaatsgevonden. De MC Groep is hiermee de enige aandeelhouder van het Slotervaartziekenhuis geworden.
Welke rol speelt het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis (AVL)? Is het waar dat het AVL delen van het Slotervaartziekenhuis overneemt?
Het Slotervaartziekenhuis werkt van oudsher nauw samen met het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis op een aantal specialistische gebieden zoals oncologie, microbiologie, spoedeisende eerste hulp, neurologie etc. en op het gebied van de apotheek. Het Slotervaartziekenhuis heeft laten weten voornemens te zijn deze samenwerking te versterken en uit te breiden ten behoeve van de patiënt. Het Slotervaartziekenhuis heeft bovendien laten weten voornemens te zijn de apotheek en bijbehorende onderzoeksactiviteiten, een stuk tussen beide ziekenhuizen in gelegen grond en de oncologische neurochirurgie aan het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis over te dragen. De apotheek werkt ook nu al in grote mate (> 80% van de omzet) voor het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis. Het Slotervaartziekenhuis heeft laten weten met het bedrag dat met de overdracht gemoeid is zijn schuldpositie verder af te bouwen, zodat jaarlijks minder geld besteed wordt aan kapitaallasten/rente en meer geld besteed kan worden aan de zorg. Bovendien komt dit de solvabiliteit van het Slotervaartziekenhuis ten goede, zo stelt het Slotervaartziekenhuis.
Is het waar dat met de nieuwe eigenaar van het Slotervaartziekenhuis overeen is gekomen dat de afdelingen oncologische neurochirurgie, verloskunde, gynaecologie en de apotheek overgaan naar het AVL? Zijn er naast deze afdelingen meer afdelingen die dreigen te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Slotervaartziekenhuis heeft laten weten het voornemen te hebben om de bestaande samenwerking met het Antoni van Leeuwenziekenhuis te verdiepen. Ik heb begrepen dat alleen de apotheek en oncologische neurochirurgie wordt overgenomen, niet de verloskunde en gynaecologie. Van het sluiten van afdelingen is mij vooralsnog niets bekend.
Vindt u het acceptabel dat de nieuwe eigenaar van plan is het Slotervaartziekenhuis uit te kleden? Welke gevolgen heeft dit voor patiënten en personeel?
Het is mij niet bekend dat de nieuwe eigenaar van het Slotervaartziekenhuis het ziekenhuis wil uitkleden. De nieuwe eigenaar geeft aan een «zo compleet mogelijk algemeen ziekenhuis» te willen behouden.2 Ik ga overigens niet over keuzes die ziekenhuizen maken om zich meer of minder op specifieke gebieden van zorg te concentreren.
Kunt u volledige helderheid scheppen wie nu de nieuwe eigenaar is c.q. nieuwe eigenaren zijn van het Slotervaartziekenhuis?
Met ingang van 31 december 2013 is de MC Groep de enige aandeelhouder cq eigenaar van het Slotervaartziekenhuis.
Hoeveel geld is er betaald voor de overname van het Slotervaartziekenhuis? Kunt u dat bedrag specificeren? Kunt u dat bedrag uitsplitsen per partij die heeft geparticipeerd in de overname?2
Het bedrag is mij niet bekend.
Welke gevolgen heeft de beslaglegging van de familie Erbudak op de aandelen van het ziekenhuis?3
Het beslag is inmiddels opgeheven en de verkoop is geschied.
Welke rol heeft zorgverzekeraar Achmea gespeeld bij de overname van het ziekenhuis? Is het waar dat Achmea heeft gedreigd niets meer voor te schieten? Wat zouden de gevolgen voor het Slotervaartziekenhuis zijn geweest? Bestaat deze dreiging nog steeds? Heeft Achmea op enigerlei andere wijze druk uitgeoefend om deze overname door te laten gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Achmea, de gemeente Amsterdam en de ING bank hebben laten weten vertrouwen te hebben in de overnemende partij van het Slotervaartziekenhuis en daarmee in een stabiele toekomst voor het Slotervaartziekenhuis. Voor deze externe partijen met grote financiele belangen bij het Slotervaartziekenhuis is er als gevolg van de overname een einde gekomen aan de onzekerheid en relatieve instabiliteit van het Slotervaartziekenhuis. Wat er gebeurd zou zijn als de MC Groep niet voornemens zou zijn om het Slotervaartziekenhuis over te nemen, weet ik niet. In het algemeen is het zo dat schuldeisers en andere financieel belanghebbenden hun financiële belang proberen af te bouwen dan wel veilig te stellen als een onderneming in onrustig vaarwater komt.
Welke rol heeft de ING Bank gespeeld bij de overname van het ziekenhuis? Is het waar dat de ING Bank de kredieten razendsnel heeft afgebouwd? Wat zouden de gevolgen voor het Slotervaartziekenhuis zijn geweest als dit was gebeurd? Bestaat deze dreiging nog steeds? Heeft de ING Bank op enigerlei andere wijze druk uitgeoefend om deze overname door te laten gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat de gemeente Amsterdam heeft gedreigd haar lening aan het Slotervaartziekenhuis per direct terug te trekken? Wat zouden de gevolgen voor het Slotervaartziekenhuis zijn geweest als dit was gebeurd? Bestaat deze dreiging nog steeds? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u duidelijkheid scheppen over de rol van de onafhankelijke bewindvoerder C.I. in deze overname? Waarom heeft zij besloten de deal tussen de erven Schram en MC Zuiderzee BV door te laten gaan?
De onafhankelijke bewindvoerder is door de rechter aangesteld. De rechter heeft in een procedure die door mevrouw Erbudak was gestart, geconcludeerd dat er mogelijkerwijs sprake is of is geweest van wanbeleid bij twee BV’s die aandelen van het Slotervaartziekenhuis hadden. Het betreft Jeemer B.V. en Meromi Holding B.V. Deze BV’s maakten onderdeel uit van de erfenis van de heer Jan Schram. Na deze erfenis is, zoals u weet, onenigheid tussen de erfgenamen ontstaan ten aanzien van deze BV’s. De onafhankelijke bewindvoerder die door de rechter is aangesteld heeft gemeld alle mogelijkheden zorgvuldig te hebben afgewogen en is tot de conclusie gekomen om de transactie met de MC Groep voort te zetten.
In welke handen is op dit moment het vastgoed van het Slotervaartziekenhuis? Is dat ook volledig overgegaan naar MC Zuiderzee BV?
Het vastgoed van het Slotervaartziekenhuis is eigendom van het Slotervaartziekenhuis, de aandelen van het Slotervaartziekenhuis zijn in handen van de MC Groep.
Wat is er waar van de berichten dat er wanbeleid is gevoerd bij het Slotervaartziekenhuis door Delta Onroerend Goed? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rechter heeft vastgesteld dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat Meromi Holding B.V. en/of Jeemer B.V. onzorgvuldig heeft gehandeld tegenover een of meerdere aandeelhouders van die B.V’s. De rechter heeft echter, voor zo ver mij bekend is, niet geconstateerd dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat er sprake is van wanbeleid bij of door het Slotervaartziekenhuis of Delta Onroerend Goed.
Is hiermee de machtsstrijd, die al bijna een jaar aan de gang is, binnen het Slotervaartziekenhuis afgesloten, of bestaat de kans dat deze voortwoedt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De voormalige aandeelhouders waartussen, volgend op een erfenis, onenigheid is ontstaan zullen nu verder onderling hun meningsverschil moeten oplossen.
Is de machtsstrijd binnen het Slotervaartziekenhuis volgens u ten goede gekomen aan de zorg die in het Slotervaartziekenhuis wordt geboden?
De IGZ ziet toe op randvoorwaarden voor verantwoorde zorg en heeft bij het Slotervaartziekenhuis niet geconstateerd dat gedurende de onenigheid tussen aandeelhouders sprake is geweest van onverantwoorde zorg.
Hoe denkt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over de situatie in het Slotervaartziekenhuis? Is er sprake van extra controles op de kwaliteit van de zorg?
De IGZ heeft geen signalen ontvangen dat er door de situatie bij het Slotervaartziekenhuis risico’s voor patiëntveiligheid zijn ontstaan. De IGZ houdt zicht op de ontwikkelingen met betrekking tot veiligheid en kwaliteit via haar reguliere toezicht.
Op welke manier zijn het personeel, de medische staf en patiënten betrokken bij de overname? Hebben zij ingestemd met de overname van het Slotervaartziekenhuis? Zo ja, deden zij dit van harte? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens het bestuur van het Slotervaartziekenhuis steunen de raad van bestuur, de raad van commissarissen, het bestuur medische staf, de ondernemingsraad en cliëntenraad van het Slotervaart de transactie.
Kunt u garanderen dat de kwaliteit van de zorg in het Slotervaartziekenhuis niet lijdt of heeft geleden onder de onduidelijke en onzekere situatie die nu al bijna een jaar bij het Slotervaartziekenhuis bestaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 16. Het ziekenhuis is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de door haar geleverde zorg. Naar het oordeel van de Raad van Bestuur van het Slotervaartziekenhuis heeft de kwaliteit van zorg niet geleden onder de bedoelde situatie.
Wat gaat u ondernemen tegen de plannen om het Slotervaartziekenhuis uit te kleden?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat vindt u ervan dat er bijna een jaar een machtsstrijd heeft gewoed over het eigendom van het ziekenhuis? Vindt u dat in het belang van het ziekenhuis en haar patiënten en medewerkers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is spijtig dat er onduidelijkheid is ontstaan over het eigenaarschap van het Slotervaartziekenhuis. Ik wijs u er echter op dat zakelijke meningsverschillen kunnen voorkomen en voor kunnen blijven komen, ook bij zorgaanbieders, ongeacht eigendomsstructuur of rechtsvorm.
Blijft u erbij dat de aandeelhoudersconstructie in de zorg niet verboden moet worden? Zo ja, hoe kunt u die stelling volhouden, gezien de grote problemen bij het Slotervaartziekenhuis die hierdoor zijn veroorzaakt?5
Ja. Ik ben van mening dat aandeelhouders kunnen bijdragen aan het verbeteren van de gezondheidszorg in Nederland. Hun investeringen dragen namelijk bij aan de doelmatigheid van een zorgaanbieder en maken innovatie en kwaliteitsverbetering mogelijk. Bovendien komen investeringen van aandeelhouders de solvabiliteit en continuïteit van de instelling ten goede. Private investeerders hebben er immers belang bij dat hun zorgaanbieder uitblinkt, zodat het geïnvesteerd kapitaal de waarde behoudt. Dit is duidelijk in het belang van de patiënt.
Wordt u gelukkig van wat er in Amsterdam rond het Slotervaartziekenhuis heeft plaatsgevonden? Vindt u dit een goed voorbeeld over de toekomst van de gezondheidszorg, waarin aandeelhouders gaan bepalen welke toekomst een ziekenhuis heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gebeurtenissen rondom het Slotervaartziekenhuis hebben enerzijds laten zien dat het systeem goed werkt en anderzijds dat er nog omissies zijn in de regelgeving. Patiënten moeten erop kunnen vertrouwen dat zij zorg ontvangen die voldoet aan de daarvoor geldende eisen. De IGZ heeft nadat er onduidelijkheid ontstond over de situatie bij het Slotervaartziekenhuis, de naleving van de wetgeving en normen op het gebied van governance laten onderzoeken.
Mocht een ziekenhuis onverhoopt in surseance raken of failliet gaan dan ziet de IGZ toe op de naleving van randvoorwaarden voor verantwoorde zorg. De verzekeraars zijn verantwoordelijk voor het garanderen van continuïteit van zorg voor hun verzekerden. De NZa controleert of de zorgverzekeraars hun zorgplicht voldoende naleven.
Ik betreur het dat er onduidelijkheid is ontstaan over wie de eigenaar van het Slotervaartziekenhuis precies was. Onder de huidige wetgeving is niet openbaar wie de aandeelhouders van een besloten vennootschap (zoals het Slotervaart-ziekenhuis) zijn, tenzij er slechts één aandeelhouder is. Dit kabinet wil daar verandering in brengen. De Minister van Veiligheid en Justitie (V&J) heeft wetgeving in voorbereiding die strekt tot de instelling van een centraal aandeelhoudersregister. Dit register biedt de mogelijkheid eenvoudig vast te stellen wie de aandeelhouders zijn en welke aandelen (in welke rechtspersonen) bepaalde personen hebben.
Erkent u dat de ruzie rond het Slotervaartziekenhuis laat zien dat het bij aandeelhouders gaat om een ordinaire centenkwestie, in plaats van inhoudelijke zorgkeuzes? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kijkt u uit naar meer van dit soort conflicten in de zorg, nadat uw grootste wens om aandeelhouders toe te laten is uitgekomen?6
Inhoudelijke zorgkeuzes hangen vaak samen met financiële aspecten. Zo gaan verbeteringen in de zorg vaak gepaard met extra investeringen. Ik denk dat het één niet los gezien kan worden van het ander. Aandeelhouders zijn reeds toegelaten. Vrijwel alle zorgaanbieders in Nederland zijn private organisaties. Soms hebben zij aandeelhouders en soms niet. Het beleid van het kabinet brengt daar in beginsel geen verandering in.
De bezuinigingen op bewoners en personeel in de zorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo triest dat zorgaanbieder Careyn 1.000 medewerkers boventallig heeft verklaard? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Uit navraag bij Careyn blijkt dat zij geen 1.000 medewerkers boventallig hebben verklaard. In de reorganisatieplannen van Careyn voor 2014 is opgenomen dat 1.000 arbeidsplaatsen verdwijnen. Dit komt overeen met ongeveer 650 fte. Met natuurlijk verloop, beëindiging van tijdelijke contracten en de inspanningen op interne herplaatsing resulteert dit, met de kennis van nu, in tussen de 200 en 300 boventallige medewerkers bij Careyn in 2014. Ook voor deze medewerkers zal Careyn alles er aan doen om ander werk te vinden, wat echter wel veelal buiten Careyn ligt. Het gaat om medewerkers die intern niet meer herplaatsbaar bij Careyn zijn, zoals administratieve, facilitaire en straffuncties en deels ook lagere niveaus zorg- en welzijnsfuncties.
Vindt u het wenselijk dat Careyn voornemens is personeel bij herplaatsing in een lagere salarisschaal te zetten, en het salaris op de persoonlijke schaal te bevriezen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u hiertegen treffen?
Instellingen zijn en blijven zelf primair verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en personeelsbeleid. Het is dus niet aan mij om hierover te oordelen, indien men binnen de vigerende wet- en regelgeving handelt. Ik heb van Careyn vernomen dat hun reorganisatieplannen een positief advies van de centrale ondernemingsraad en de bedrijfsondernemingsraden hebben gekregen. De Centrale Cliëntenraad brengt nog een definitief advies uit, maar heeft aangegeven dat de Raad van Bestuur van Careyn mag doorgaan met de voorstelde maatregelen om de bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe situatie met minder inkomsten.
Careyn zet in op interne herplaatsing en dit is voor zorgfuncties vanaf niveau 3 zeker mogelijk. Voor andere functies, zoals facilitaire en staffuncties, is dit echter niet altijd het geval en kan Careyn – zo stelt men – niet anders dan inzetten op begeleiding naar ander werk. Hierbij geldt wel een einddatum voor het dienstverband, maar geen einddatum op de deskundige begeleiding bij het vinden van nieuw werk. Careyn heeft een addendum op het sociaal plan vastgesteld. Hierin is opgenomen dat bij herplaatsing in een functie met een lagere salarisschaal het salaris op de persoonlijke schaal wordt bevroren. Dit komt bij deze reorganisaties in 2014 voor Careyn alleen voor bij staffuncties; en geldt alleen bij herplaatsing. Het FWG-systeem blijft onverkort gehanteerd.
Erkent u dat, als u de loondump bij Careyn toestaat, hiermee het hek van de dam zal zijn, en dat vele andere zorgaanbieders zullen volgen? Wilt u verantwoordelijk zijn voor de volgende loondumpgolf in de zorg; in dit geval in de verzorgings- en verpleeghuissector?
Dat erken ik niet. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zijn de instellingen zelf primair verantwoordelijkheid voor hun bedrijfsvoering en personeelsbeleid. Daarbij geldt uiteraard ook dat de bedrijfsondernemingsraden en de centrale cliëntenraad van Careyn een verantwoordelijkheid dragen om de belangen van de werknemers te behartigen. Ik heb van Careyn vernomen dat zij bij de afweging die zij hebben gemaakt intensief overleg hebben gevoerd met betrokkenen. Het gaat hier om een specifieke afweging van Careyn. Ten aanzien van de meer algemene arbeidsmarktgevolgen heb ik in mijn brief met mijn visie op de arbeidsmarkt in de zorg een agenda omschreven waarmee ik, samen met de Minister van VWS, partijen wil ondersteunen bij het realiseren van de noodzakelijke veranderingen.
Met welke reden wil Careyn geen baangarantie in het sociaal plan opnemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Careyn heeft aangegeven dat zij geen baangarantie op hebben genomen in het sociaal plan, omdat het bieden van een baangarantie naar hun inzicht niet kan leiden tot een financieel houdbare positie de komende jaren.
Hoeveel kost deze ontslagronde aan maatschappelijke kosten? Hoeveel uitkeringen zullen er nodig zijn?
Het antwoord op deze vraag is op voorhand niet te geven. Zoals aangegeven gaat het hier om een combinatie van natuurlijk verloop, het beëindigen van tijdelijke contracten en interne herplaatsing. Hiernaast wordt voor die medewerkers die boventallig zijn alles in het werk gesteld om ander werk te vinden. Afhankelijk van de definitieve uitwerking van deze maatregelen kan een inschatting worden gemaakt van de kosten.
Wat bedoelt Careyn met de opmerking «de noodzaak om te investering in vernieuwing van de zorg»? Heeft zij naast deze ontslagen wel geld over voor «vernieuwing»? Zo ja, hoeveel geld betreft dat, en betreft dat elke «vernieuwing»?2
De hervorming van de langdurige zorg vraagt dat zorgaanbieders hun aanbod (alsmede de inzet van professionals) moeten herijken. Careyn heeft aangegeven in te zetten op nieuwbouw volgens het «scheiden wonen en zorg»-principe en wil deze vernieuwing kunnen blijven doorzetten. Investeren in de kwaliteit van haar professionals en toekomstbestendige nieuwbouw voor de zware zorgvraag is de innovatie waar Careyn naar streeft.
Vindt u het acceptabel dat Careyn voorstelt dat er drie opties zijn voor bewoners van verzorgingshuizen: verpleeghuis cliënt worden, verhuizen naar een eigen zelfstandige woonruimte en thuiszorg ontvangen of verhuizen? Wat is er van uw bewering overgebleven dat «het extramuraliseren van de lage ZZP’s (zorgzwaartepakketten) alleen nieuwe bewoners treft»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is zo niet gesteld door Careyn. Careyn heeft aangegeven dat de afschaffing van de lichte zorgzwaartepakketten de zorgaanbieder voor keuzes plaatst. Per 1 januari 2014 is de hoeveelheid gecontracteerde verzorgingshuisplaatsen sterk afgenomen. De instroom voor cliënten met een ZZP 1 en 2 is komen te vervallen. Voor Careyn zijn er drie alternatieven beschikbaar voor de bestaande verzorgingshuizen om op deze afname van de instroom van cliënten te anticiperen: ombouw van het verzorgingshuis tot verpleeghuis, het scheiden van wonen en zorg of, al dan niet op termijn, sluiting van een verzorgingshuis. Deze keuze voor een verzorgingshuis hangt af van o.a. de plaatselijke omstandigheden, behoeften en samenstelling van de bewonerspopulatie tot de exploitatiekosten en de bouwkundige staat van de locatie en de eisen die aan een locatie voor de verlening van zware zorg worden gesteld. Dit laat onverlet dat de huidige bewoners met een lage ZZP recht blijven houden op een plaats in een verzorgingshuis.
Op welke wijze zijn de bewoners, hun familie en het personeel van de 13 verzorgingshuizen die Careyn heeft betrokken bij de besluitvorming om òf een verpleeghuis te worden, òf de appartementen te gaan verhuren onder het regime «scheiden van wonen en zorg», òf te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van dat bewoners worden gedwongen weer zelfstandig te gaan wonen. Cliënten behouden immers hun recht op een plaats in het verzorgingshuis. Wat betreft de afname van de instroom van cliënten met een lage ZZP, anticipeert Careyn daarop zoals beschreven in antwoord op vraag 7. Dit heeft geresulteerd in een voorgenomen besluit om bepaalde locaties op termijn te sluiten.
Careyn realiseert zich dat dit voor alle betrokkenen ingrijpende consequenties heeft. Careyn heeft geinvesteerd in intensief overleg met alle betrokkenen over de koerswijziging die van de zorgorganisatie wordt gevraagd, en welke consequenties dat heeft. Dit blijkt ook uit het advies van de medezeggenschapsorganen van medewerkers en cliënten. Eveneens zijn met zorgkantoren en gemeenten overleggen gevoerd.
Op welke wijze zijn de gemeenten waarin Careyn zijn 13 verzorgingshuizen heeft staan betrokken bij het besluit om bewoners weer zelfstandig te laten wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u ervan dat bewoners en personeel van verzorgingshuis Voornesteyn, locatie van Careyn, 6.897 handtekeningen hebben opgehaald tegen de sluiting van het verzorgingshuis? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 8 en 9. Ik realiseer me dat het sluiten van een verzorgingshuis een ingrijpende gebeurtenis is, in de eerste plaats voor de bewoners die het betreft. Ik vind het van belang dat zorginstellingen in een vroeg stadium in overleg treden met bewoners om de gevolgen van een voorgenomen sluiting zo goed mogelijk met hen te bespreken. Het betreft een voorgenomen sluiting per eind 2017. Careyn is hierover in overleg getreden met alle betrokkenen en heeft aangegeven dat de bewoners er zo lang als mogelijk kunnen blijven wonen.
Hoeveel handtekeningenacties zijn nodig om u ervan bewust te maken dat deze bezuinigingen niet verantwoord zijn? Kunt u dit aangeven?
Ik heb uw Kamer, middels diverse brieven en debatten, geïnformeerd over het nut en de noodzaak van de hervormingen van de langdurige zorg. De hervormingen zijn niet altijd gemakkelijk, maar ik blijf er van overtuigd dat deze hervormingen noodzakelijk en verantwoord zijn.
Hoe hoog is de tariefskorting die Careyn volgend jaar krijgt op de verpleeghuiszorg en de thuiszorg? Vindt u dat een acceptabele tariefskorting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Careyn is werkzaam in drie zorgkantoorregio's. De zorgkantoren hadden, binnen de Aanwijzing en beleidsregels contracteerruimte de ruimte om de bezuinigingen in een korting op de prijs of de hoeveelheid op te leggen. De lichte zorgzwaartepakketten (ZZP 1–3) hebben veelal een korting van 20–25% op de hoeveelheid gekregen. Dit mede als gevolg van het beleid van extramuralisering. De thuiszorg heeft de wettelijk voorgeschreven korting (n.a.v. de afgesproken verzachting in het zorgakkoord) op persoonlijke verzorging van 7% op de prijs of hoeveelheid gekregen.
Wat vindt u ervan dat Platform VG, KansPlus, het LSR en de CG-Raad een meldactie «reorganisatie in de zorg» zijn begonnen, omdat zij zich grote zorgen maken over de gevolgen van de bezuinigingsplannen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zoals eerder heb aangegeven hecht ik er waarde aan dat reorganisaties binnen instellingen worden doorgevoerd met instemming van betrokken ondernemingsraden en cliëntenraden. Vanuit dat oogpunt is het goed dat organisaties de mogelijkheid bieden om melding te maken van reorganisaties waarbij deze inbreng in het geding is.
Wilt u een overzicht sturen van alle zorginstellingen die inmiddels gesloten zijn en van alle zorginstellingen die voornemens zijn om te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk overzicht heb ik niet voorhanden. Bovendien zou een dergelijk overzicht maar een partieel beeld geven. Voor het meten van de effecten van de hervormingen op de arbeidsmarkt baseer ik mij op de tweede fase van de Arbeidsmarkt Effect Rapportage (AER) waarover ik uw Kamer zal informeren.
Het vertrek van de topman van zorgaanbieder Aafje |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van de Raad van Bestuur van Aafje aftreedt, en een wachtgeldregeling tot 630.000 euro opstrijkt? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In de Wnt, die op 1 januari 2013 van kracht is geworden, is het partijen verboden om een uitkering overeen te komen wegens beëindiging van het dienstverband die meer bedraagt dan een jaarsalaris, maar ook niet meer mag bedragen dan € 75.000. De vrijheid van een rechter om een bedrag te bepalen als schadevergoeding bij een geschil over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst, is daarmee evenwel niet ingeperkt.
Een regeling voor bovenwettelijke aanvulling op de WW valt evenwel buiten de genormeerde beëindigingsvergoeding.
In dit geval heeft de betrokken bestuursvoorzitter tal van (kostbare) bestaande contractuele afspraken over een beëindigingsvergoeding laten vallen, maar zijn contractuele aanspraak op de cao-conforme wachtgeldvergoeding behouden. Daarvoor gelden echter anticumulatieregels in geval van inkomsten uit anderen hoofde tijdens de wachtgeldperiode. Volgens de boekhoudregels is een instelling echter verplicht om in het jaar dat het arbeidsovereenkomst eindigt, het maximaal mogelijke bedrag in het jaarverslag op te nemen dat de bovenwettelijke regeling kan gaan kosten (brutosalaris plus werkgeverslasten sociale zekerheid en pensioen). In de praktijk blijkt dat er altijd weer sprake is van andere inkomsten van de wachtgeldgerechtigde waardoor de totale kosten uiteindelijk lager gaan uitvallen dan in eerste instantie is gereserveerd.
In deze casus zijn de geldende regels toegepast. Wel wil ik er nog op wijzen dat het kabinet, samen met de sociale partners, met beleid bezig is om de kosten van het beëindigen van een arbeidsovereenkomst te beperken.
Deelt u de mening dat dit geld bestemd is voor de zorg is en dat dit niet terecht hoort te komen in de zakken van een bestuurder? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Deze redenering is te kort door de bocht: met het geld uit de AWBZ en de Zvw wordt het mogelijk gemaakt om zorginstellingen te exploiteren. In de exploitatie van een zorginstelling zitten tal van soorten kosten. Die hoeven op het eerste oog niet meteen iets met zorg te maken te hebben (bv. software voor tekstverwerking, kosten van een tuinman). Zo ook de kosten van personeel: om een zorginstelling draaiend te houden zijn er meer functies die bemensd moeten worden dan alleen verplegende en verzorgende functies.
In dit geval gaat het om een functie van bestuursvoorzitter.
De bemensing van die functie zal in de loop der jaren opeenvolgend door verschillende personen wordt ingevuld, waarbij er sprake kan zijn van overgangskosten wanneer de ene bestuursvoorzitter de ander opvolgt. Het zijn dus onvermijdbare kosten die gemaakt moeten worden om zorg te kunnen verlenen. Maar alle onvermijdbare kosten moeten natuurlijk ook echt onvermijdbaar zijn anders is er sprake van verspilling. Er liggen hier geen feiten en omstandigheden voor om te kunnen concluderen dat er in deze casus sprake is van vermijdbare kosten. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Waarom heeft deze oud-bestuurder geen gehoor gegeven aan het verzoek van de Raad van Toezicht van Aafje om af te zien van een deel van de vertrekregeling? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Uit de berichtgeving komt naar voren dat de betrokken bestuursvoorzitter gehoor heeft gegeven aan het appèl om deels af te zien van zijn contractuele aanspraken. Aafje bevestigt dit desgevraagd. Op dit moment is nog niet duidelijk in hoeverre andere te verwerven inkomsten van de oud-bestuursvoorzitter gaan leiden tot een lager kostenbeslag dan de nu gereserveerde middelen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Vindt u het moreel rechtvaardig dat de oud-bestuurder zorggeld in zijn zakken steekt, met het argument «in de geest van de huidige maatschappelijke normen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Kunt u uitleggen hoe het komt dat deze oud-bestuurder 630.000 euro wachtgeld krijgt, terwijl hij werkzaam is in de maatschap voor Ontwikkeling van Hotelzorg & Zorghotels, hij president-commissaris is bij Potenco BV, president- commissaris is bij Avenu beheer BV, hij in het bestuur zit van PGGM, hij president-commissaris is van Rijnmond Reintegratie BV, hij president-commissaris is van VB Aanbeeld, en hij president-commissaris is voor BV aanbouw Rotterdam? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
De oud-bestuursvoorzitter krijgt geen bedrag ineens uitgekeerd. Zoals uit de bovenstaande antwoorden blijkt, is de € 630.000 euro de maximale verplichting van Aafje in de komende 51 maanden voor hem als wachtgeldgerechtigde. Op deze regeling zijn anticumulatiebepalingen van toepassing. Indien de wachtgeldgerechtigde met ingang van of na de dag waarop het wachtgeld is ingegaan, inkomsten uit arbeid of bedrijf geniet, worden deze inkomsten op het wachtgeld in mindering gebracht, indien en voor zover zij tezamen met het wachtgeld meer bedragen dan het laatstgenoten salaris. Jaarlijks zal de oud bestuurder hierover verantwoording moeten afleggen naar de organisatie.
Kunt u uitleggen waarom een bestuurder in de zorg wachtgeld kan ontvangen, terwijl deze elders werk heeft? Zo nee, waarom niet? Vindt u het wenselijk?
Zie de antwoorden op met name de vragen 1 en 5.
Is uw indruk ook dat deze bestuurder bij het vormen van de maatschap voor Ontwikkeling van Hotelzorg & Zorghotels betrokken is geweest, waar hij na zijn vertrek bij Aafje een betrekking heeft gevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aafje deelt mij op dit punt het volgende mee: Het innovatieve karakter van de zorghotels van Aafje bracht met zich mee dat diverse partijen (zowel zorgorganisaties als commerciële organisaties) kennis van zowel Aafje als van externe deskundigen wilden betrekken. Dat kennis delen verloopt nu via de door u genoemde maatschap. Aafje is lid van die maatschap en niet de bestuurder als (privé)persoon. De oud-bestuurder heeft Aafje in het verleden dan ook als Aafje-bestuurder vertegenwoordigd en was dus geen lid op persoonlijke titel. Door het ontslag is de betrokkenheid van de oud-bestuurder bij deze maatschap beëindigd.
Vindt u het niet vreemd dat de maatschap Ontwikkeling van Hotelzorg & Zorghotels vele opdrachten van Aafje heeft uitgevoerd in de afgelopen jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aafje deelt mij op dit punt het volgende mee: De maatschap is opgericht op 1 oktober 2012, na afronding van de oprichting van de beide Zorghotels van Aafje. Deze maatschap heeft nooit een opdracht voor Aafje uitgevoerd.
Vindt u het normaal dat de directeur Vastgoed van Aafje maar liefst zeven jaar lang als interim-directeur heeft gewerkt, terwijl deze ook een van de leden is van de maatschap? Wat vindt u van deze zweem van belangenverstrengeling? Kunt u garanderen dat er geen financieel nadeel heeft plaatsgevonden bij deze constructie?
Aafje deelt mij op dit punt het volgende mee: Het dienstverband met de oud-manager vastgoed van Aafje is beëindigd vóór de oprichting van de maatschap. Er is dus geen sprake van gelijktijdige activiteiten, maar van volgtijdelijke.
Het oprichten van de maatschap had ten doel dat de maten inkomen konden genereren met de opgedane kennis. De eventuele inkomsten uit de maatschap zijn pro rata ook voor Aafje als maat van de maatschap bestemd. Daardoor is er volgens Aafje geen sprake van financieel nadeel in deze constructie. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Wat vindt u ervan dat ook de projectdirecteur voor de bouw van zorghotels voor Aafje, die tevens directeur behandeling was, jarenlang als zelfstandige is ingehuurd? Is deze persoon ook betrokken bij de nieuwe maatschap waarbij de oud- bestuurder nu actief is?
Het staat een organisatie vrij externe deskundigheid of capaciteit in te huren. Verder deelt Aafje mij op dit punt het volgende mee: het betreft hier specifieke hotelkennis die niet binnen de organisatie zelf aanwezig was. De hier genoemde projectdirecteur maakt deel uit van de maatschap op persoonlijke titel en is niet verbonden aan Aafje. De oud-bestuursvoorzitter maakt trouwens geen deel uit van de maatschap zoals uit het antwoord op vraag 7 blijkt.
Herkent u ook een patroon waarbij zichtbaar wordt dat de voormalig bestuurder van Aafje mensen inhuurde waarmee hij later een commerciële maatschap vormde? Wat vindt u hiervan?
Uit de bovenstaande antwoorden op de vragen 7 t/m 10 blijkt dat uw veronderstelling een verkeerde is.
Vindt u het wenselijk dat een bestuurder van een zorginstelling actief meewerkt aan een commercieel project van diezelfde instelling waarmee er gemeenschapsmiddelen voor commerciële doeleinden worden ingezet? Hoe is het controleerbaar voor accountants om de bezien of investeringen het belang van de instelling of een commerciële zuster- of dochteronderneming dienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een dergelijke situatie (van bestuurlijke bemoeienis met zowel de collectief bekostigde zorg als commercieel gerichte zorg) vraagt uiteraard om een zorgvuldig toezicht van de Raad van Toezicht om ongewenste effecten te kunnen vermijden. Transparantie, glasheldere verantwoording en beheersing van risico’s zijn dan cruciaal.
In zijn algemeenheid acht ik terughoudendheid gepast bij gemengde exploitaties.
Het bericht dat scholen steeds minder vaak schoolzwemmen aanbieden |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat gemeenten massaal stoppen met de financiering van schoolzwemmen?1
Hiervan heb ik kennis genomen. In antwoord op eerdere Kamervragen (kamerstukken 2009Z14143, 2010Z10598 en 2013Z15435) heb ik aangegeven dat de verantwoordelijkheid bij het leren zwemmen als volgt is verdeeld: de zwemvaardigheid van kinderen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van ouders, daarbij ondersteund door scholen en gemeenten. Scholen zijn sinds 1983 niet meer verplicht om schoolzwemmen aan te bieden.
Hoe verklaart u de enorme daling van het aantal kinderen dat deelneemt aan schoolzwemmen, van 90% in 1991 naar 43% in 2012? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Volgens de Vereniging Sport en Gemeenten komt dit mede door bezuinigingen bij gemeenten. Veel kinderen in de schoolzwem-leeftijd kunnen al zwemmen en gemeenten zien daarom te weinig toegevoegde waarde in het subsidiëren van schoolzwemmen. Dat blijkt ook uit het feit dat 94% van alle kinderen een zwemdiploma haalt (Zwemmen in Nederland, Mulier Instituut, 2013).
Vindt u het niet ook schokkend dat 1 op de drie gemeenten de afgelopen collegeperiode bezuinigd heeft op schoolzwemmen? Hoe verklaart u dit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2. Het bedrag dat de Rijksoverheid aan gemeenten overmaakt (via het gemeentefonds) voor schoolzwemmen is de afgelopen jaren ongeveer hetzelfde gebleven. Dit bedrag is niet geoormerkt.
Is het waar dat 35 procent van de leerlingen aan het eind van groep 8 geen zwemdiploma heeft gehaald als de zwemles niet via school wordt aangeboden? Wat is uw reactie hierop?3
Nee, uit de rapportage «Zwemmen in Nederland» blijkt dat 94% van alle kinderen een zwemdiploma haalt.
Is het waar dat in Maastricht scholen bestaan waar 45–71% van de leerlingen geen zwemdiploma meer haalt? Wat is uw reactie hierop?
Er wordt geen landelijke, verplichte registratie bijgehouden over hoe het diplomabezit verdeeld is over steden en regio’s. De Vereniging Sport en Gemeenten heeft met financiële steun van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een registratiesysteem ontwikkeld genaamd «Waterdicht». Aangezien Maastricht niet meedoet aan deze zwemmonitor, kan ik daar geen uitspraken over doen.
Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere steden/regio’s wat betreft het aantal zwemdiploma’s dat behaald wordt? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het pijnlijk is dat vooral kinderen uit achterstandsgezinnen geen zwemdiploma halen als gevolg van het feit dat schoolzwemmen steeds minder wordt aangeboden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Binnen de groep allochtonen blijkt dat met name kinderen uit Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en Antilliaanse gezinnen relatief minder vaak een zwemdiploma halen. Dit betekent overigens niet automatisch dat deze kinderen geen zwemles krijgen of hebben gehad.
Om de zwemvaardigheid te stimuleren onder kinderen uit achterstandsgezinnen heeft de Rijksoverheid van 2002 tot 2005 een stimuleringsregeling zwemvaardigheid opgezet. In 2005 en 2006 is uw Kamer geïnformeerd over het stopzetten van deze zogenaamde «vangnetregeling» (2005–2006, 30 300 VIII, nr. 85 en 30 800 XVI en 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 28). Een van de redenen hiervoor was dat de meerwaarde ervan niet kon worden aangetoond.
Het is aan gemeenten zelf of zij wel of niet de zwemvaardigheid en het schoolzwemmen stimuleren. Ik zie geen aanleiding om de huidige verantwoordelijkheidsverdeling aan te passen.
Zijn het tevens relatief veel kinderen van nieuwkomers die geen zwemles krijgen? Zo ja, hoe verklaart u dat?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op de constatering van het Mulier Instituut, dat volgens SCP-cijfers «vangnetgemeenten» met name succesvol zijn in het vergroten van het aantal behaalde zwemdiploma’s onder allochtone kinderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel verdrinkingsdoden vallen er jaarlijks in Nederland en hoeveel in de afgelopen 10 jaar? Welk deel daarvan betreft kinderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie figuur 1. Volgens het rapport «Zwemmen in Nederland» ligt het gemiddeld aantal verdrinkingen met dodelijke afloop, afhankelijk van de definitie en de bron, tussen de tientallen en enkele honderden mensen per jaar. Als we kijken naar de historische ontwikkeling dan blijkt dat het aantal jonge slachtoffers zich gunstig heeft ontwikkeld ten opzichte van eind jaren negentig.
Bron: Statistiek niet-natuurlijke dood 1995–2012, Centraal Bureau voor de Statistiek.
Deelt u de mening dat schoolzwemmen bijdraagt aan vermindering van het aantal verdrinkingsdoden? Zo ja, waarom onderneemt u dan geen actie om het schoolzwemmen te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat leren zwemmen bijdraagt aan vermindering van het aantal verdrinkingen met dodelijke afloop. Zoals de schrijvers van het rapport «Zwemmen in Nederland» echter aangeven, geeft schoolzwemmen, of het hebben van een zwemdiploma nog steeds geen garantie dat een kind zich te allen tijde weet te redden in onverwachte situaties in het water. Vaardigheden op peil houden en conditie zijn minstens even belangrijk. Het is ook belangrijk dat ouders zich realiseren dat je jonge kinderen niet alleen kunt laten zwemmen. Daarom is ouderlijk toezicht zo belangrijk. Daarnaast draagt het organiseren van professioneel toezicht in zwembad, aan het strand of bij ander open water bij aan het verhogen van de veiligheid.
Erkent u het grote belang van schoolzwemmen voor leerlingen die van huis uit geen zwemles krijgen? Zo ja, waarom heeft u de enorme bezuinigingen op het schoolzwemmen de afgelopen jaren laten passeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1, 7 t/m 9 en 11.
Ziet u het zelf leren zwemmen als een goed voorbeeld van de participatiesamenleving of erkent u dat zwemvaardigheid een kwestie van leven en dood kan zijn waarbij u ook een verantwoordelijkheid heeft?
Zie het antwoord op vraag 1, 7 t/m 9 en 11.
Gaat u zich ervoor inspannen dat meer scholen schoolzwemmen aanbieden, nu blijkt dat veel gemeenten daarin niet hun verantwoordelijkheid nemen? Zo ja, wat gaat u hiertoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1 en 7 t/m 9: de zwemvaardigheid van kinderen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van ouders, daarbij ondersteund door scholen en gemeenten. Aangezien 94% van alle kinderen een zwemdiploma haalt, zie ik geen aanleiding om de huidige verantwoordelijkheidsverdeling aan te passen.
Medicijnkosten voor vreemdelingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Renske Leijten |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat vanaf 1 januari 2014 elke vreemdeling 5 euro per medicijn moet betalen aan de apotheek, en dat de medicijnen volledig dienen te worden betaald als de apotheek geen contract ten behoeve van de onverzekerde vreemdelingen heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze maatregel toelichten en uw reactie hierop geven?
Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) verstrekt op grond van artikel 122a Zorgverzekeringswet (hierna: de vergoedingsregeling) sinds 1 januari 2009 bijdragen aan zorgaanbieders die inkomsten derven als gevolg van het leveren van zorg aan vreemdelingen die, meestal als gevolg van illegaal verblijf, onverzekerbaar zijn.
Voor alle medische zorg, dus ook voor geneesmiddelen, geldt het uitgangspunt dat de vreemdeling de zorg volledig zelf moet betalen. Pas als de vreemdeling niet in staat is tot betaling, kan de zorgaanbieder een verzoek indienen bij het CVZ voor vergoeding van de kosten van aan die vreemdeling geleverde zorg.
Het CVZ heeft in iedere gemeente ten minste één apotheek gecontracteerd die kosten bij het CVZ kan declareren. Een apotheek die niet door het CVZ gecontracteerd is zal een onverzekerbare vreemdeling doorverwijzen naar de door het CVZ gecontracteerde apotheek.
Sinds de invoering van de Regeling financiering zorg onverzekerbare vreemdelingen heeft het CVZ geconstateerd dat bij de levering van geneesmiddelen niet of nauwelijks sprake is van eigen betalingen door onverzekerbare vreemdelingen. Begin 2013 heeft daarom het CVZ onder de meest declarerende apotheken geïnventariseerd wat de reden is van deze tegenvallende opbrengsten. Uit deze inventarisatie is naar voren gekomen dat onverzekerbare vreemdelingen vaak bekend zijn met het bestaan van de Regeling. Zij weten dat de apotheek de niet betaalde rekening kan declareren bij het CVZ. Deze wetenschap leidde vervolgens tot een scherpe daling van de bereidheid om te betalen.
In de aanbestedingsprocedure voor de periode 2014–2019 is daarom uitdrukkelijk opgenomen dat apotheken € 5,00 per receptregel dienen te vragen.
Wat is het huidige beleid ten aanzien van het verstrekken van medicijnen aan vreemdelingen door apotheken? Waarom wordt dit beleid gewijzigd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de voorgenomen wijziging de goede toegankelijkheid van medisch noodzakelijke zorg niet ten goede komt, en derhalve in strijd is met artikel 122a Zorgverzekeringswet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u tegen deze wijziging nemen?
Zoals hierboven in antwoord op de eerste vraag is vermeld, is het uitgangspunt dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten zelf draagt. Het CVZ heeft vastgesteld dat de gecontracteerde ziekenhuizen er vaak in slagen om met behulp van een betalingsregeling of incassomaatregelen een deel van de vordering te innen. Ik deel dus niet de mening dat een bedrag van € 5 de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg belemmert. Aangezien het uitgangspunt van de wet is dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten zelf draagt is er ook geen strijdigheid met de wet.
Met betrekking tot de toegankelijkheid in het algemeen voor deze groep onverzekerbare vreemdelingen verwijs ik kortheidshalve naar de Kabinetsreactie van 28 november jl. (met kenmerk 444837) op het aangehaalde onderzoek van de Nationale Ombudsman.
Erkent u dat er sowieso al problemen zijn wat betreft de toegankelijkheid van medische zorg voor vreemdelingen, zoals onder meer uit onderzoek van de Nationale Ombudsman bleek?1
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de problemen die vreemdelingen ondervinden als zij voor hun medische zorg alleen naar een ziekenhuis kunnen dat een contract heeft met het College voor Zorgverzekeringen (CvZ), bijvoorbeeld omdat zij niet altijd de reiskosten kunnen betalen?2 Op welke wijze gaat u deze knelpunten oplossen?
Het CVZ contracteert één ziekenhuis per regio. Met ingang van 2014 wordt de regio Breda/Tilburg gesplitst. Daarmee is ook in die regio voldoende toegankelijkheid gecreëerd.
Niet gecontracteerde ziekenhuizen kunnen onverzekerbare vreemdelingen naar gecontracteerde ziekenhuizen doorverwijzen. Niet gecontracteerde ziekenhuizen kunnen bij het CVZ kosten declareren voor zorg waarbij doorverwijzing naar een gecontracteerd ziekenhuis medisch niet verantwoord is. De bijdrage van het CVZ bedraagt, op grond van de wet, 80% van de oninbare vordering (bij zwangerschap en bevalling 100%).
Mij hebben geen signalen bereikt als in de vraag naar voren gebracht.
Klopt het dat er niet-gecontracteerde ziekenhuizen zijn die medische zorg, zelfs medisch noodzakelijke zorg, moeten weigeren, omdat zij maar een beperkte tegemoetkoming krijgen in de kosten, en derhalve een te groot financieel risico lopen, en dat dit probleem bijvoorbeeld speelt als het gaat om chronisch zieke vreemdelingen die langdurige zorg nodig hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Bent u bereid ervoor te zorgen dat het CvZ een contract sluit met alle, maar in ieder geval meer ziekenhuizen over de vergoeding van betreffende zorgkosten? Zo nee, wat is hierop tegen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de onduidelijkheden die vreemdelingen en zorgverleners ervaren bij de vergoeding van zorgkosten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie niet goed welke onduidelijkheden er zouden zijn. Het CVZ fungeert als informatiepunt en geeft op haar website uitvoerige informatie voor vragen over de toegang tot of het recht op zorg, alsmede over de vergoedingsregeling als zodanig. Ook organisaties als VluchtelingenWerk Nederland, Pharos, Lampion en Dokters van de Wereld helpen de vreemdeling om zijn weg in de Nederlandse gezondheidszorg te vinden. Uit de evaluatie van 2011 naar de regeling van artikel 122a Zvw zijn geen grote belemmeringen of drempels gebleken. Nader onderzoek lijkt mij derhalve niet nodig.
Het bejegenen van de nabestaanden na overlijden in de instelling Bartimeus |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat nabestaanden en familieleden van de mevrouw die is overleden na een badincident in de zorginstelling Bartimeus in 2012 nooit excuses hebben gehad van deze instelling? Wat vindt u daarvan?1
Dit is mij niet bekend. Ik ben niet betrokken bij de nazorg na een calamiteit die een zorginstellingen biedt in een individuele situatie. Mocht het zo zijn dat de familieleden nooit excuses hebben ontvangen van de verantwoordelijke zorginstelling dan vind ik dat kwalijk.
Bent u ervan op de hoogte dat de familie enigszins onder druk is gezet om kort na het overlijden van hun zus een document te tekenen waarin staat dat zij is gestorven aan een virale infectie? Wat is uw mening over deze gang van zaken?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft in het kader van haar onderzoek twee maal met de familie gesproken. Daarbij heeft de familie de inspectie niets verteld over het al dan niet onder druk ondertekenen van een document in relatie tot het overlijden van de patiënt. Wanneer zou blijken dat de familie ook maar enigszins onder druk is gezet om een dergelijk document te ondertekenen dan vind ik dat kwalijk.
Vindt u het wenselijk dat familie de waarheid omtrent de doodsoorzaak niet kent, waardoor het bijvoorbeeld moeilijk wordt om het verlies te verwerken? Vindt u het wenselijk dat de beoordeling van Bartimeus en van het ziekenhuis uiteenlopen?
Onzekerheid over de doodsoorzaak van een dierbare is onwenselijk. Dit geldt temeer als het oordeel van betrokken instanties niet eensluidend is. De IGZ heeft echter geconstateerd dat de beoordelingen van Bartiméus en het ziekenhuis niet uiteen lopen.
Waarom schreef u eerder dat «de bevindingen van het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg zullen wel openbaar worden gemaakt» terwijl dit rapport niet te vinden is op de site van de Inspectie voor de Volksgezondheid (IGZ)?2
Ik doelde hiermee op de rapportage die de Inspectie voor Gezondheidszorg heeft gemaakt in het kader van het reguliere toezicht. In deze rapportage zijn tevens de bevindingen uit het incidentenonderzoek meegenomen. Rapporten van onderzoek naar calamiteiten worden door de IGZ in principe niet openbaar gemaakt. De reden hiervan is onder meer dat deze rapporten (medische) gegevens over privépersonen bevatten. Wel maakt de IGZ rapporten met betrekking tot het reguliere toezicht op instellingen openbaar. Daarom is het rapport over het reguliere toezicht op Bartiméus op de website van de IGZ geplaatst.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport van de IGZ? Is in dit rapport ook alle informatie van het ziekenhuis meegenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het onderzoek van de IGZ komt naar voren dat risico’s bij het baden van cliënten door Bartiméus onvoldoende werden onderkend. Zo waren deze risico’s onvoldoende uitgewerkt en vastgelegd in het zorgplan en was ook de communicatie met cliëntvertegenwoordigers hierover onvolledig. Hoewel de medewerkers zeer betrokken waren bij de zorg voor de cliënten zag de organisatie onvoldoende het belang in van bij- en nascholing, waaronder het veilig baden van cliënten. De IGZ heeft geconstateerd dat de beoordelingen van Bartiméus en het ziekenhuis niet uiteen lopen. In deze zaak heeft de IGZ bij het ziekenhuis geen tekorten in de zorgverlening aangetroffen. Bartiméus was na eigen onderzoek naar het incident van mening dat er geen vervolgmaatregelen genomen hoefden te worden. De IGZ was het hier niet mee eens en heeft daarop vervolgmaatregelen geëist. De te treffen maatregelen zijn door Bartiméus opgenomen in het integrale plan van aanpak (zie ook het antwoord op vraag 6).
Vindt u de maatregelen die Bartimeus heeft aangekondigd afdoende, gelet op het onprofessioneel handelen van het personeel?3
Naar aanleiding van de betreffende calamiteit alsmede een andere calamiteit die zich in dezelfde periode had voorgedaan, heeft Bartiméus een integraal plan van aanpak opgesteld met ingrijpende verbeteringen. In dit plan van aanpak heeft Bartiméus de bevindingen meegenomen van een onaangekondigd inspectiebezoek en later is het plan nog aangepast aan de uitkomsten van het inspectierapport over de calamiteit. De verbetermaatregelen zijn in lijn met de bevindingen en aanbevelingen uit beide inspectierapporten. Het gaat hierbij om ingrijpende verbeterplannen, die tijd nodig hebben om geïmplementeerd te worden. Overigens is ook voorzien in een interne verhuizing naar nieuwbouw. Ter voorbereiding op deze verhuizing maakt Bartiméus gebruik van bevindingen en analyses van eerdere verhuizingen. Dit om onrust die gepaard gaat met verhuizing van zorgcliënten te minimaliseren. Begin 2014 zal de IGZ de instelling bezoeken om de resultaten van het plan van aanpak te toetsen. Mocht hieruit blijken dat de zorgverlening nog tekort schiet, dan treft de IGZ maatregelen.
Welke consequenties trekken het bestuur en de Raad van Toezicht over hun eigen handelen en het besluiten tot bezuinigingen welke de kwaliteit van zorg onder druk hebben gezet? Wat is daarover uw oordeel?
Het bestuur en de Raad van Toezicht hebben zich de gebeurtenissen aangetrokken en een toereikend plan van aanpak voor ingrijpende verbeteringen opgesteld. Zie voorts mijn antwoord op vraag 6.
Vindt u het niet treurig dat mensen die slachtoffer zijn van dit soort situaties enkel de mogelijkheid lijken te hebben zich te wenden tot bijvoorbeeld de stichting Klokkenluiders VG? Waarom falen de instanties die mensen bescherming zouden moeten bieden? Kunt u daar een uitgebreid antwoord op geven?4
Het zou heel treurig zijn als dit het geval was. Mensen kunnen in eerste instantie met hun klachten over de zorg terecht bij een klachtencommissie. Op dit moment kan iedereen ook anoniem bij het Meldpunt IGZ melding maken van misstanden in de zorg. Zoals ik in mijn brief van 20 december 2013 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 402, nr. 66) aan uw Kamer heb geschreven en in de kabinetsreactie op de IGZ-onderzoeksrapporten van februari 2013 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 149, nr. 17) heb aangekondigd, kunnen mensen dit soort meldingen vanaf 1 juli 2014 doen bij het Landelijk Meldpunt Zorg. Mensen met klachten over de zorg kunnen bij dit Landelijk Meldpunt Zorg, naast het doen van een melding of een klacht, ook terecht voor advies en begeleiding. In het inmiddels door uw Kamer aangenomen wetsvoorstel Wkkgz worden de mogelijkheden voor de afhandeling van klachten en geschillen op een belangrijk punt verbeterd: zorgaanbieders worden verplicht zich aan te sluiten bij een onafhankelijke en door de Minister erkende geschilleninstantie die tot taak heeft geschillen over gedragingen van een zorgaanbieder jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening te beslechten. Dit wetsvoorstel verbetert tevens de positie van nabestaanden.
Wat is uw oordeel over het algehele optreden van de IGZ, de instelling en de nasleep in de richting van nabestaanden en familieleden?
De IGZ heeft conform de Leidraad meldingen IGZ onderzoek gedaan en daarbij zowel met de instelling als met de nabestaanden gesproken. Zie voorts het antwoord op de vragen 5 en 6.
Het massaontslag bij zorginstelling Philadelphia |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat was uw eerste reactie toen u hoorde over het aangekondigde massaontslag bij zorginstelling Philadelphia?1
Ik heb in eerste instantie feitelijke informatie opgevraagd. Naar ik heb vernomen is Philadelphia voornemens om in de komende twee jaar als gevolg van een reorganisatie in te krimpen met 900 arbeidsplaatsen (waarvan 300 medewerkers in de administratieve ondersteuning en bedrijfseconomische en zorg-staffuncties en 600 medewerkers verzorgend personeel en begeleiders).
Philadelphia is van mening dat deze reorganisatie noodzakelijk is om hiermee te anticiperen op de overheveling van de extramurale begeleiding naar de gemeenten per 1 januari 2015, de decentralisatie van de Jeugdwet, de invoering van de Participatiewet en de hervormingen in de AWBZ.
Erkent u dat dit massaontslag grote consequenties heeft voor cliënten en bewoners van Philadelphia? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aangekondigde ontslagen zijn nooit makkelijk, in de eerste plaats niet voor de medewerkers die het betreft. Philadelphia heeft aangegeven alles in het werk te stellen om de gevolgen voor medewerkers zo goed mogelijk op te vangen. Philadelphia is momenteel in overleg met de bonden om te komen tot een sociaal plan voor de betrokken medewerkers en betrekt hierbij de mogelijkheid van het inzetten van de middelen uit de sectorplannen. De inzet van Philadelphia is om te komen tot een plan waarin wordt geïnvesteerd in door-, bij- en herscholing voor alle medewerkers, boventallig en niet-boventallig. Dit met het oog op het leveren van een bijdrage aan het toekomstperspectief van iedere medewerker.
Philadelphia heeft aangegeven dat ze het van groot belang vindt dat zoveel mogelijk zorgbudget direct naar de zorg voor cliënten gaat. Philadelphia voert hiervoor een programma door dat het aantal en de complexiteit van de ondersteunende processen sterk moet reduceren. De bedrijfseconomische overhead kan hierdoor worden verlaagd. Philadelphia heeft verder aangegeven naast ingrijpen in de kosten tegelijk te willen investeren in de opbouw van haar dienstverlening. Dit wil zij doen op het terrein van de professionaliteit van medewerkers, maar ook door een verantwoorde inzet van meer vrijwilligers en mantelzorgers. Hiernaast zet Philadelphia in op nieuwe vormen van dienstverlening, de inzet van ICT en domotica. Dit alles ten behoeve van het behoud van kwalitatief hoogwaardige zorg voor haar cliënten.
Hebben cliënten, bewoners en personeelsleden inspraak gehad bij de besluitvorming over dit massaontslag? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet, en wat vindt u hiervan?
Ja, cliënten, ouders en verwanten en medewerkers zijn betrokken. Zij zijn via diverse communicatiekanalen geïnformeerd over alle ontwikkelingen en de te varen koers van Philadelphia. In de medezeggenschapsorganen zijn alle ontwikkelingen besproken en doorgenomen. Cliënten, ouders en verwanten en medewerkers zijn actief betrokken om mee te denken. Tot slot zijn de voorgenomen besluiten conform de Wet op de ondernemingsraden en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen ter advisering voorgelegd en zijn daar van een positief advies voorzien.
Wat vindt u er van dat Philadelphia zegt dat zij vrijwilligers zal gaan inzetten voor de professionele zorgtaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet en inbreng van vrijwilligers en mantelzorgers is belangrijk voor het kunnen leveren van goede zorg aan cliënten en bewoners. Philadelphia investeert in haar medewerkers door er op in te zetten bij medewerkers competenties te ontwikkelen waarbij deze leren te sturen op participatie door de cliënt en zijn netwerk in plaats van alles uit handen nemen. Zorg is in de toekomst niet meer alleen het speelveld van de professional. Vrijwilligers en mantelzorgers krijgen een steeds belangrijker rol. Philadelphia zet hiernaast in op nieuwe vormen van dienstverlening door middel van de inzet van ICT en domotica. Deze technologieën kunnen er toe bijdragen dat cliënten en bewoners langer zelfstandig kunnen functioneren en dat personeel slimmer kan worden ingezet om de juiste zorg op maat te leveren. Ook investeert Philadelphia in vrijwilligers door hen cursussen en trainingen aan te bieden.
Vindt u het verantwoord dat de 900 deskundige medewerkers vervangen worden door vrijwilligers en digitale hulpmiddelen? Past dit in uw visie van een goede kwalitatieve zorg, en zorg op maat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bekruipt u ook een dejavugevoel bij dit massaontslag als u terugdenkt aan het massaontslag bij Sensire thuiszorg? Zo neen, waarom niet?
Neen. De situaties bij Sensire en Philadelphia zijn moeilijk met elkaar te vergelijken. Bij Philadelphia betreft het vooralsnog aangekondigde ontslagen waarvoor nog geen ontslagvergunning is aangevraagd. Bij de situatie van Sensire was dit al wel het geval en ging het om bedrijfsbeëindiging. Bovendien wil Philadelphia de komende twee jaar gebruiken om de reorganisatie geleidelijk te laten verlopen en hierbij alles in het werk stellen om de gevolgen voor het personeel zo goed mogelijk op te vangen.
Erkent u dat, net als bij het massaontslag bij Sensire, ook bij het aangekondigde massaontslag van Philadelphia sprake is van behoud van werk en van financiële middelen, enkel van een andere invulling van dat werk? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording op vraag 1 geeft Philadelphia als reden voor het aangekondigde ontslag aan dat het noodzakelijk is te anticiperen op de overheveling van de extramurale begeleiding naar de gemeenten per 1 januari 2015 en andere wijzigingen van wet- en regelgeving als hiervoor genoemd. Het past in een goede bedrijfsvoering van organisaties om te anticiperen op de toekomst om zo kwalitatief hoogwaardige zorg ook in de toekomst te kunnen garanderen. Het is een afweging van de organisatie zelf, welke keuzes zij maakt en op welke wijze ze daarbij anticipeert op mogelijke veranderingen en haar personeelsomvang aanpast.
Erkent u dat, net als bij het massaontslag bij Sensire, zorginstelling Philadelphia de onzekere toekomst met betrekking tot de zorg als reden aangeeft voor de «noodzaak» voor massaontslag? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u het met deze reden eens?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft Philadelphia een ontslagvergunning bij het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) aangevraagd? Zo ja, acht u deze vergunning kansrijk, met zicht op de parallellen met de situatie bij Sensire?
Philadelphia heeft mij laten weten op dit moment geen ontslagaanvragen te hebben aangevraagd bij UWV.
Bent u bereid het UWV te wijzen op de schijnconstructie die Philadelphia toepast met betrekking tot de inzet van professioneel werk, namelijk dat zij betaalde krachten ontslaat door deze te laten vervangen door vrijwilligers? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen kan ik opmerken dat UWV als zelfstandig bestuurorgaan in individuele zaken een eigen afweging maakt, waar ik niet in treed. De wettelijke ontslagtaak van UWV is neergelegd in het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen, het daarop gebaseerde Ontslagbesluit en nader uitgewerkt in de Beleidsregels van UWV (m.n. Hoofdstuk 7). UWV weegt in de beoordeling alle relevante feiten mee. Het is niet aan mij om in deze afweging te treden.
Bent u bereid het UWV te verzoeken in deze situatie geen vergunning tot massaontslag te verlenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe verhouden de ontslagen en de sluiting van zorginstellingen zich met de eerste pijler in uw visie op de langdurige zorg, namelijk een betere kwaliteit van zorg, en dat mensen kunnen wonen in een instelling die rekening houdt met de menselijke waardigheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn visie op de langdurige zorg heb ik aangegeven waarom hervormingen noodzakelijk zijn. Mensen leven steeds langer en stellen andere eisen aan de langdurige zorg. Zij willen langer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen, eventueel met inzet van vrijwilligers en mantelzorgers. Als thuis niet langer gaat, dienen er goede instellingen te zijn die kwalitatief hoogwaardige zorg leveren. Hiernaast zijn hervormingen noodzakelijk om de langdurige zorg ook op langere termijn financieel houdbaar te houden. Om dit te realiseren heb ik, in overleg met betrokken partijen, maatregelen aangekondigd. Het is vervolgens een afweging van de organisaties zelf, welke keuzes zij maken en op welke wijze ze daarbij anticiperen op mogelijke veranderingen. Philadelphia geeft aan te anticiperen op de toekomst en zet hierbij in op verschillende maatregelen. Hieronder vallen het introduceren van nieuwe zorgconcepten door de inzet van domotica, de inzet van meer vrijwilligers en mantelzorgers en kostenreductie door het aantal en de complexiteit van de ondersteunende processen te reduceren. Als gevolg hiervan zijn er ontslagen aangekondigd maar wordt er tegelijkertijd ook geïnvesteerd in al het personeel. Philadelphia doet er alles aan om de gevolgen voor het personeel zo goed mogelijk op te vangen door een goed sociaal plan, te investeren in om- her- en bijscholing en gebruik te maken van de mogelijkheden van de sectorplannen. De inzet van de maatregelen van Philadelphia is om ook in de toekomst kwalitatief hoogwaardige zorg te kunnen blijven bieden, in een betrokken samenleving die bijdraagt aan een zo waardig mogelijk leven voor kwetsbare cliënten.
In hoeverre passen deze bezuinigingen en ontslagen in de zorg in de derde pijler in een meer betrokken samenleving, waarin waardig omgegaan wordt met kwetsbare mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u dat dit massaontslag bijdraagt aan menselijke waardigheid van zorgbehoevende mensen en zorgverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Hebben de bestuurders van Philadelphia ook aangekondigd zelf bij te dragen aan de financiële problemen, waardoor zij zich genoodzaakt zien tot het massaontslag?2
Een dergelijke aankondiging is mij niet bekend.
Is er voor personeelsleden die met massaontslag gaan ook een vertrekbonus van 83.400 euro weggelegd, zoals voor de vorig jaar vertrokken bestuurder L.P.J.M Vellemann?3
Voor ontslagen personeelsleden zijn de Werkloosheidsuitkering (WW-uitkering) en de volgens de CAO geldende regelingen voor wachtgeld beschikbaar om de financiële gevolgen van een ontslag te verminderen. De hoogte en duur van deze voorzieningen verschillen per medewerker, afhankelijk van de beloning en het arbeidsverleden.
Kunt u uitleggen dat een zorginstelling met 45 miljoen euro eigen vermogen, en een winst (positief resultaat) van 7 miljoen euro over 2012, zoveel ontslagen aankondigt?
Het feit dat Philadelphia in 2012 een positief financieel resultaat heeft behaald doet niets aan af aan het feit dat zij zo tijdig mogelijk moeten anticiperen op de hervormingen in de langdurige zorg en ondersteuning. Zij moeten zichzelf toekomstbestendig maken, omdat de zorg straks structureel anders zal worden georganiseerd. Dat daarbij ook naar het personeel gekeken wordt is onvermijdelijk. Dat Philadelphia hier in een vroegtijdig stadium al serieus mee bezig is biedt kansen om verantwoord met het personeel om te gaan en hen op een goede manier van werk naar werk te begeleiden. Het positieve resultaat en het eigen vermogen van Philadelphia kunnen hieraan bijdragen, bijvoorbeeld via het voorkomen van ontslagen door bijvoorbeeld frictiekosten.
Gaat u zich tot het uiterste inspannen om het ontslag van 900 mensen te voorkomen?
Zoals ik eerder heb aangegeven is het een afweging van de organisatie zelf, welke keuzes zij maakt en op welke wijze ze daarbij anticipeert op mogelijke veranderingen en haar personeelsomvang aanpast. Ik acht het dus ook van groot belang dat Philadelphia alles in het werk stelt om te investeren in het toekomstperspectief van iedere medewerker. Zoals aangegeven is Philadelphia hiertoe in overleg met de bonden om te komen tot een sociaal plan voor de betrokken medewerkers en betrekt zij hierbij de mogelijkheid van het inzetten van de middelen uit de sectorplannen. De inzet van Philadelphia is om te komen tot een plan waarin wordt geïnvesteerd in door-, bij- en herscholing voor alle medewerkers, boventallig en niet-boventallig.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid op 28 november 2013?
Voor de beantwoording van deze vragen was interdepartementale afstemming nodig en contact met de betreffende zorginstelling. Hierdoor is het niet gelukt om de vragen voor 28 november te beantwoorden.
Het bericht dat gemeenten massaal adviesbureaus inhuren voor hulp bij decentralisaties |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het wenselijk dat veel gemeenten tonnen besteden aan dure adviesbureaus voor hulp bij decentralisaties? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?1
Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om zich voor te bereiden op de decentralisaties, ontvangen hiervoor invoeringsbudget en bepalen zelf wat zij nodig hebben om zich goed voor te bereiden. Het staat gemeenten en ook andere partijen vrij om met commerciële bureaus in zee te gaan bij de voorbereiding van de transitie.
Ik weet dat er regio’s zijn die vanuit deze middelen een regionale transitiemanager vanuit een adviesbureau hebben aangesteld om de transitie te begeleiden. Dat kan natuurlijk een prima keuze zij omdat met de transitie extra inspanningen nodig zijn die niet altijd gemakkelijk met de staande organisatie verricht kunnen worden.
Om kennisoverdracht en ondersteuning te faciliteren hebben we samen met de VNG een transitiebureau jeugd ingericht. Dit bureau is niet commercieel en werkt samen met de sector zelf. Zo zijn er kennisateliers georganiseerd voor gemeenten waarin zorginstellingen maar ook bijv. de partijen in de jeugdbeschermingsketen hun kennis vanuit de bestaande praktijk hebben gedeeld met gemeenten. In oktober j.l. vond het jeugdfestival plaats juist om kennis over transitie/transformatie te delen. Zie verder mijn brief van 10 oktober 2013 in reactie op de amendementen Jeugdwet (Kamerstuk II 33684, nr. 78) waarin ik ben ingegaan op eerdere vragen van de SP-fractie over de inzet van dure adviesbureaus door gemeenten bij de decentralisatie.
Hoe verklaart u deze wildgroei aan adviesbureaus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit circus van adviesbureaus direct een halt toegeroepen moet worden? Zo ja, bent u bereid dit nu wel te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit verspilling van geld is en dat gemeenten beter advies kunnen vragen aan de echte experts, namelijk zorgbehoevende mensen en zorgverleners? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel met u het belang dat gemeenten in de voorbereiding advies vragen aan zorgbehoevende mensen en zorgverleners. Ik weet dat dit ook gebeurt. Daarnaast hebben gemeenten bij de voorbereiding van de decentralisaties ook andere vormen van expertise nodig waarbij het nodig kan zijn deze extern in te huren.
Hoeveel geld is er inmiddels door gemeenten besteed aan adviesbureaus? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer daarover te informeren?
Gegeven de gemeentelijke verantwoordelijkheid bij de decentralisatie en mijn antwoorden op de vorige vragen acht ik een onderzoek naar de inhuur van adviesbureaus door gemeenten niet nodig.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het wetgevingsoverleg Jeugdzorg op 25 november 2013?
Ja.
Het bericht dat de helft van de zorgverleners vindt dat de zorg is verslechterd |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Werknemers in zorg klagen over werkdruk»?1
In het artikel zie ik geen onderbouwing van «de kop» terug. Dat medewerkers meer werken dan in hun contract is afgesproken, is geen duiding van de beleefde werkdruk. Het kan de medewerkers bijvoorbeeld ook de gelegenheid geven om meer te verdienen. Wel maak ik mij zorgen over de korte termijn waarop veranderde dienstroosters kenbaar worden. Daar zou betere planning bij kunnen helpen, hoewel bij «24/7-organisaties»als in de zorg onvoorziene omstandigheden kunnen optreden die een aanpassing van het dienstrooster noodzakelijk maken.
Hoe oordeelt u over het bericht dat de helft van de zorgverleners aangeeft dat de zorg verslechterd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beeld dat de zorg verslechterd is, deel ik niet. Ik zie dat organisaties hard werken aan de verbetering van de zorg, maar dat dit niet altijd even makkelijk gaat. Er zijn organisaties die innoverend bezig zijn en voorop lopen, maar ook organisatie die achterblijven. Daartussen zit een grote middengroep. Dat beeld herkent de Inspectie voor de Gezondheidszorg ook uit haar toezicht.
Naast het bericht uit het Algemeen Dagblad, waar u aan refereert, wil ik de Benchmark in de Zorg 2013 van Actiz plaatsen. Daarin geven medewerkers aan voldoening te vinden in de aard van het werk en de sfeer op het werk. In vergelijking met 2012 is de werkbeleving gestegen van 7.3 naar 7.6. Ook bewoners en cliënten geven aan dat de zorg goed is. Bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen geven een 8.3 en cliënten van de zorg thuis een 8.0.
Ik ben van mening dat extra maatregelen – naast reeds lopend beleid en het toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg – niet nodig zijn. De inspectie heeft de instellingen die achterblijven in beeld en houdt bij deze instellingen net zo lang toezicht tot de zorg weer veilig en goed van kwaliteit is.
Wel vind ik het belangrijk dat instellingen worden ondersteund bij het kunnen aangaan van noodzakelijke veranderingen. Met programma’s als In voor Zorg! (maar ook het NPO) geef ik hier invulling aan. Uit de diverse voorbeelden uit dit programma blijkt dat het mogelijk is om de zorg en ondersteuning zo vorm te geven dat er zowel winst wordt geboekt op het terrein van de kwaliteit van zorg als de medewerkertevredenheid en de doelmatigheid van zorg.
Vindt u dat de zorg de afgelopen jaren verslechterd is en dat de continuïteit van zorg ver te zoeken is? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het bericht dat 1 op de 5 zorgverleners de zorg voor ouderen in verzorgingshuizen en in de thuiszorg ondermaats vindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verwacht u de zorg te kunnen verbeteren door fors te bezuinigen op de zorg in instellingen en in de thuiszorg, als zorgverleners nu al aangeven dat de zorg onder de maat is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4, deel ik het beeld niet dat de zorg onder de maat is. De hervormingen die ik doorvoer zijn juist ingegeven om de kwaliteit en de houdbaarheid van de langdurige zorg ook op de langere termijn te kunnen garanderen. Eén van de pijlers onder de hervorming van de langdurige zorg is een betere kwaliteit van de zorg. Dat is ook een uitdaging voor zorgaanbieders. Zoals uit mijn bovenstaande antwoord blijkt, slagen vele daarvan al in. Om dit te stimuleren voor de grote groep instellingen die achter de koplopers zit, zal ik, tegelijk met het wetsvoorstel voor de Langdurige zorg, een Kwaliteitsagenda maken. Daarin geef ik aan waar de komende jaren voor mij de accenten liggen bij het stimuleren van een betere kwaliteit van zorg.
Wat vindt u ervan dat 1 op de 3 zorgverleners minder plezier in hun werk hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van alle respondenten in het in het artikel genoemde onderzoek geeft 34 procent aan dat hun werkplezier de afgelopen vijf jaar is afgenomen. Voor 52 procent geldt dat het werkplezier in deze periode gelijk is gebleven. Bij 14 procent is sprake van een toename. Het is daarbij goed om te constateren dat werknemers in zorg en welzijn meer tevreden zijn over hun baan dan werknemers in andere sectoren. In 2012 zijn 82,7 procent van de mensen die in de zorg en welzijn werken (zeer) tevreden over hun baan vergeleken met 78,2 procent van alle werknemers2. Een afnemend werkplezier wil overigens nog niet zeggen dat het werkplezier onder een voor betrokkenen aanvaardbaar niveau komt.
Kunt u zich voorstellen dat zorgverleners minder plezier hebben in hun werk, door de slechte arbeidsomstandigheden waaronder zij moeten werken? Bent u bereid hier wat aan te doen en niet alles alleen af te schuiven op sociale partners? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn de reacties van zorgverleners in overeenstemming met het beleid dat u de komende jaren in de zorg wilt invoeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor wat betreft het arbeidsmarktbeleid heb ik in mijn visie op de arbeidsmarkt in de zorg en ondersteuning (de Arbeidsmarktbrief) onlangs samen met de minister van VWS uiteengezet hoe ik een toekomstbestendige zorg gaan bereiken met tevreden cliënten, patiënten, professionals én premiebetalers3.
Wat vindt u van de «kleine» contracten die worden afgegeven door zorgaanbieders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het belang van het onderwerp wordt onder meer onderstreept doordat dit voorjaar in het Sociaal Akkoord uitgebreid aandacht is besteed aan de noodzaak om te zoeken naar een nieuwe balans tussen flexibiliteit en zekerheid. In het Zorgakkoord dat werkgevers, werknemers, de minister van VWS en ik op 24 april 2013 hebben gesloten, is opgenomen dat de inzet van het Sociaal Akkoord door partijen in de zorg wordt onderschreven en leidraad zal zijn voor het optreden van partijen. Verder wil ik verwijzen naar de antwoorden op de vragensets van de PvdA en de SP van respectievelijk 27 juni 2013 en 3 september 2013 waar uw vragen een aanvulling op zijn4.
Deelt u de mening dat het pure uitbuiting is om alleen zorgverleners met kleine contracten aan te nemen, zodat zij makkelijker ingezet kunnen worden in de zorg? Zo ja, wat gaat u doen aan deze kleine contracten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het belangrijk dat mensen die in de zorg werken ook economisch zelfstandig kunnen zijn? Zo ja, denkt u dat dat kan met kleine flexcontracten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wat vindt u ervan dat de meerderheid van zorgverleners onregelmatiger werkt en wekelijks gemiddeld een werkdag meer overwerken dan het contract voorschrijft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onregelmatige werktijden duiden erop dat in «24/7-organisaties» als in de zorg roosterplanning complex is. Ook duiden onregelmatige werktijden op het feit dat van zowel werkgevers als werknemers de nodige flexibiliteit wordt verwacht bij het werken in de zorg. Het is daarom goed dat sociale partners en het kabinet in het Sociaal Akkoord hebben afgesproken om het evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid nader te overwegen.
Vindt u het redelijk dat door bezuinigingen zorgverleners steeds vaker wisselende diensten draaien of twee korte diensten op 1 dag draaien? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u het wenselijk dat instellingen aan zorgverleners vragen hun uren te verspreiden over meerdere dagen, waardoor iemand die 3 vaste dagen van 8 uur werkt, nu 6 dagen van 4 uur moet werken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u het wenselijk dat zorgbehoevende mensen door de flexibilisering steeds wisselende zorgverleners zien? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
U wijst op één van de vele aspecten die verbonden zijn aan roosterplanning. Omdat er meerdere aspecten zijn, is roosterplanning complex. Het is inherent aan zorg dat deze vaak nooit door één persoon kan worden verleend, zeker niet wanneer er een grote zorgbehoefte is. Het is dan de uitdaging voor de roosterplanners om, zoveel als mogelijk, vaste zorgverleners in te zetten bij zorgbehoevenden. Randvoorwaarde daarbij is dat er goede zorg wordt verleend.
Zou u het prettig vinden om meerdere malen per dag verzorgd te worden door verschillende en vaak onbekende zorgverleners? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u de flexibilisering in de zorg stoppen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen we naar de antwoorden op vraag 12 tot en met 15.
Wat vindt u ervan dat overuren wel gecompenseerd worden, maar er geen enkele rechtszekerheid wordt geboden als zorgverleners hun baan verliezen en een uitkering moeten aanvragen? Gaat u hier wat aan doen? Zo nee, waarom niet?
Compensatie van overuren lijkt mij vanzelfsprekend. Dat kan zowel in tijd als in geld, zoals vastgelegd in de cao’s. Bij banenverlies is er wel sprake van rechtszekerheid. Deze wordt gewaarborgd door het arbeidsrecht, aangevuld met cao-bepalingen. De werkelijke arbeidstijd wordt daarbij verdisconteerd in het recht op en de hoogte van de werkloosheidsuitkering.
Hoe oordeelt u over deze signalen van slechte zorg en slechte arbeidsomstandigheden? Hoe denkt u dit te kunnen oplossen met alle bezuinigingen die u in petto heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken het beeld dat u schetst niet. Voor een onderbouwing daarvan verwijs ik naar mijn onlangs verstuurde Arbeidsmarktbrief5.
Kunt u aangeven welke belangen u zwaarder weegt; de belangen van bepaalde werkgevers die zorgverleners laten werken onder slechte omstandigheden, of de belangen van zorgverleners die al jaren de noodklok luiden over de slechte omstandigheden in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik weeg de belangen van vele groepen. Het doel is een toekomstbestendige zorg met tevreden cliënten, patiënten, professionals én premiebetalers.
Gaat u per direct ingrijpen en zorgen voor betere arbeidsvoorwaarden, zodat zorgverleners de ruimte krijgen om kwalitatieve zorg te bieden in plaats van alles af te schuiven op sociale partners? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Het arbeidsvoorwaardenbeleid is primair een zaak van sociale partners. Samen met sociale partners onderschrijf ik deze verantwoordelijkheidsverdeling en sociale partners zijn er over het algemeen geen voorstander van wanneer de overheid zich in hun verantwoordelijkheid mengt. Mijns inziens heb ik daarbij op het terrein van het arbeidsmarktbeleid in mijn Arbeidsmarktbrief een goed evenwicht gevonden.
Wat vindt u ervan dat er ten opzichte van het grote (herhaalde) onderzoek «De ouderenzorg aan het woord» de werkomstandigheden niet verbeterd zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 18.
Waarom laat uw visie op de arbeidsmarkt in de zorg zolang op zich wachten? Kunt u uw visie niet in overeenstemming krijgen met de bezuinigingen die u wilt doorvoeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 25 oktober 2013 heb ik mijn Arbeidsmarktbrief naar uw Kamer verstuurd7.
Het bericht dat dat zorgverzekeraar Achmea zich niks aantrekt van Drenten |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat zorgverzekeraars zich niks aantrekken van Drenten?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht. Voor mijn reactie zie mijn antwoorden op de verdere vragen.
Deelt u de mening van de directeur van Zorgbelang Drenthe dat zorgverzekeraar Achmea de wensen van patiënten stelselmatig negeert? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik heb van Achmea vernomen dat zij dit voorjaar met de stakeholders in de regio in gesprek zijn gegaan over de inrichting van de zorg. Daartoe heeft Achmea gesprekken gevoerd en bijeenkomsten gehad met onder meer huisartsen, verloskundigen, ziekenhuizen en andere aanbieders alsook met vertegenwoordigers van verzekerden en gemeenten. Ook Zorgbelang is hiervoor uitgenodigd.
Hoe reageert u op de stelling van Zorgbelang Drenthe dat «de druk op zorgaanbieders om met fors minder budget meer en betere zorg te leveren negatieve gevolgen heeft voor de beschikbaarheid en bereikbaarheid van zorgvoorzieningen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat zorgverzekeraars scherp onderhandelen met zorgaanbieders vind ik een goede zaak. Het is ook in het belang van de verzekerde dat de zorgverzekeraar op doelmatige wijze kwalitatief goede en betaalbare zorg inkoopt en in lijn met de Bestuurlijke akkoorden 2014–2017.
Daarbij heeft de verzekeraar wel een zorgplicht. Dit betekent dat de verzekeraar voldoende zorg moet inkopen, waarbij beschikbaarheid en bereikbaarheid belangrijke criteria zijn. Wanneer de verzekeraar te weinig onderneemt om voldoende zorg te contracteren kan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de verzekeraar aanspreken op zijn zorgplicht.
Hoe reageert u op de stelling van Zorgbelang Drenthe dat «de zorgverzekeraar geen idee heeft welke zorg specifiek nodig is en welke zorg ze dus voor haar klanten moet inkopen»?
Achmea heeft laten weten meer regionaal de zorg op maat te gaan inkopen en de omslag maken van «inkopen van wat er is in de regio» naar «inkopen wat er nodig is voor de verzekerden in de regio». Op basis van een regioanalyse voor Zuidoost Drenthe is Achmea dit voorjaar in gesprek gegaan met de stakeholders in de regio over de inrichting van de zorg. Ook Zorgbelang Drenthe is hierbij uitgenodigd. Doel hiervan is om te komen tot een regiovisie op basis waarvan kan worden vastgesteld welke keuzes nodig zijn voor een optimale inrichting van de zorg om ook op de langere termijn aan de zorgvraag van de patiënten te kunnen voldoen.
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars hoe zij eventuele wensen van patiënten in hun beleid vertalen. Verzekerden hebben de mogelijkheid te stemmen met de voeten, mochten zij ontevreden zijn kunnen zij overstappen naar een andere verzekeraar.
Deelt u onze mening dat de belangen van de patiënt boven de belangen van de zorgverzekeraar horen te gaan? Wat vindt u ervan dat dit hier niet het geval lijkt te zijn?
Met u ben ik van mening dat de belangen van de patiënt/verzekerde centraal moeten staan. Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 4 is het de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars op welke wijze zij klantwensen vertalen in de zorginkoop. Zorgverzekeraars moeten aan de zorgplicht voldoen en voldoende zorg voor hun verzekerden inkopen. Het is daarbij ook in het belang van de zorgverzekeraars om te luisteren naar de wensen van hun verzekerden/patiënten, omdat zij anders mogelijk verzekerden verliezen doordat zij overstappen naar een andere zorgverzekeraar.
Kunt u een overzicht verstrekken van zorg die in (delen van) Drenthe dreigt te verdwijnen door de opstelling van Achmea?
Ik heb geen signalen dat in (delen van) Drenthe zorg dreigt te verdwijnen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven is Achmea met stakeholders in gesprek om te komen tot een optimale inrichting van de zorg om aan de zorgvraag van de patiënten te kunnen voldoen. In mijn reactie op de vragen van het lid Wolbert (PvdA) over het tekort aan huisartsen in Drenthe geef ik aan hoe Achmea dit ten aanzien van de huisartsen heeft opgepakt.
Hangt het verdwijnen van het Bethesda Ziekenhuis in Hoogeveen nog steeds boven de markt? Vindt u dat een acceptabele uitkomst voor de bewoners van Hoogeveen en omstreken?
In juni 2013 hebben de stichting Scheper-Bethesda-Refaja (SBR) en Achmea een convenant getekend ten aanzien van de medisch specialistische zorg die door SBR wordt geleverd (beide ziekenhuisorganisaties zijn inmiddels bestuurlijk gefuseerd en beogen een juridische fusie op de kortst mogelijke termijn). In het convenant wordt de gezamenlijke visie van SBR en Achmea beschreven, gebaseerd op bereikbaarheid en beschikbaarheid van zorg voor de gehele regio. Op basis van deze regiospecifieke visie en de beschreven uitgangspunten wordt in de periode juli 2013 – december 2014 het drie locatie model door SBR verder uitgewerkt. Dit model heeft als basis een gelijkwaardig zorgaanbod op elke locatie (Hoogeveen, Emmen en Stadskanaal). Bij de uitwerking worden ook de relevante samenwerkingspartners nadrukkelijk betrokken.
Accepteert u een mogelijke verschraling van de zorg in Drenthe als gevolg van de opstelling van Achmea? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een andere inrichting van het regionale zorgaanbod is niet hetzelfde als van verschraling, verzekeraars hebben een zorgplicht. Zie daarnaast mijn reactie op vraag 5, 6 en 7.
Is dit hoe u graag ziet dat een zorgverzekeraar haar zorgplicht invult? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het een goede zaak dat een zorgverzekeraar samen met regionale partijen een visie ontwikkeld over de toekomst van het zorgaanbod en wat er nodig is voor de verzekerden en patiënten in de regio. Zie verder mijn reactie op vraag 5.
Vindt u dat Drenten maar en masse over moeten stappen naar een andere zorgverzekeraar? Is dit hun «macht»? En zo ja, welke garantie hebben ze dan dat andere zorgverzekeraars niet hetzelfde gedrag vertonen?
De mogelijkheid voor verzekerden om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar als zij niet tevreden zijn over het beleid van een zorgverzekeraar dan wel het gecontracteerde zorgaanbod draagt ertoe bij dat verzekeraars geprikkeld worden om op een maatschappelijk verantwoorde wijze de zorg in te kopen. Zeker nu we zien dat het aantal overstappers stijgt, neemt daarmee ook de druk op zorgverzekeraars om rekening te houden met de belangen van haar verzekerden toe. Dit is in lijn met de beoogde werking van het stelsel.
Het bericht dat logopedisten, fysio- en ergotherapeuten fors gekort worden op hun tarieven |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat logopedisten, fysio- en ergotherapeuten fors worden gekort op hun tarieven?1
Zorgverzekeraars hebben de vrijheid om in het onderhandelingsproces met eerstelijns zorgaanbieders een tarief af te spreken. Voor eerstelijns vrijgevestigde fysiotherapie en ergotherapie gelden vrije tarieven. Voor logopedie gelden maximumtarieven. Zorgverzekeraars zijn vrij om logopedisten voor een lager tarief te contracteren.
Als zorgverzekeraars een aanleiding zien voor kostenmatiging binnen de logopedie, fysiotherapie en ergotherapie door middel van een scherper inkoopbeleid vind ik dat passen bij de rol die zij op grond van de Zorgverzekeringswet vervullen. Zorgverzekeraars hebben immers een belangrijke rol toegewezen gekregen om de zorg in Nederland betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit te houden. Het staat zorgverzekeraars en aanbieders vrij contracten af te sluiten met tarieven die lager zijn dan de maximumtarieven die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vast stelt.
Overigens heeft de NZa ten behoeve van het onderhandelingsproces een handreiking geformuleerd (Good Contracting Practices) waarin de voornaamste knelpunten bij het contracteren met vrije beroepsbeoefenaren in kaart zijn gebracht en aanbieders en zorgverzekeraars aangeven hoe die opgelost kunnen worden. De NZa verwacht dat partijen zich aan de geschetste kaders houden. Indien dat niet gebeurt, kan de NZa optreden door nadere regels te stellen.
Kunt u per zorgverzekeraar een overzicht verstrekken van de tarieven die zij de logopedisten, fysio- en ergotherapeuten voorleggen? Zijn deze tarieven in uw ogen redelijk?
Nee, dat kan ik niet. Ten eerste beschik ik niet over dergelijke gegevens, zorgverzekeraars maken ieder voor zich afspraken over tarieven met zorgaanbieders. Daarnaast is het publiceren van dergelijke gegevens uit concurrentie oogpunt ongewenst. Zie verder mijn reactie op vraag 1.
Wat vindt u van de uitspraak van bestuursvoorzitter Oomen van zorgverzekeraar DSW dat «als de tarieven zo dalen logopedisten te weinig geld over hebben om van te leven»?
De uitspraak van de heer Oomen laat ik aan hem. Het kan voorkomen dat bepaalde logopedisten, fysio- en ergotherapeuten niet de contracten krijgen die zij graag hadden willen hebben, dit kan voor betrokken zorgaanbieders vervelende gevolgen hebben. Wat we echter beogen te bereiken is betaalbare, toegankelijke zorg van goede kwaliteit, waarin de patiënt en verzekerde centraal staat.
Is het in uw ogen redelijk dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een maximaal tarief voor logopedisten heeft vastgesteld van 38,03 euro per half uur omdat het eerdere tarief van 28,05 euro te laag bleek en zorgverzekeraar Achmea nu 29,22 euro per sessie biedt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa heeft een maximum tarief vastgesteld van 38,03 euro, dat wil niet zeggen dat zorgverzekeraars dit maximum tarief ook moeten vergoeden. Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 zijn zorgverzekeraars vrij om lagere tarieven af te spreken in onderhandeling met de zorgaanbieders. Via het concurrentiemechanisme bepalen kwaliteitsverschillen en relatieve schaarste uiteindelijk de prijs. Overigens zijn er zorgverzekeraars die gedifferentieerde tarieven hanteren. Indien de zorgaanbieder voldoet aan bepaalde kwaliteits- en/of servicecriteria kan er een hoger tarief worden toegepast.
Wat vindt u ervan dat 52% van de fysiotherapeuten stelt dat het «Het basistarief is te laag en al jaren niet verhoogd» en dat slechts 2,5% van de fysiotherapeuten het basistarief voldoende vindt?2
Zoals reeds aangegeven in mijn reactie op vraag 1 en vraag 3 hebben zorgverzekeraars de vrijheid om in het onderhandelingsproces met eerstelijns zorgaanbieders een tarief af te spreken. De tarieven voor eerstelijns fysiotherapie zijn vrij. Zorgverzekeraars onderhandelen scherp. Dit past bij hun rol om onder andere te sturen op betaalbaarheid van zorg.
Vindt het wenselijk dat zorgverzekeraars zoveel marktmacht hebben dat de praktijk is dat logopedisten, fysio- en ergotherapeuten geen andere keus hebben dan tekenen bij het kruisje wanneer een zorgverzekeraar hen een contract voorlegt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanwege de relatief grote omvang van het aantal paramedici (zoals fysiotherapeuten, logopedisten en ergotherapeuten) is het voor zorgverzekeraars erg lastig om met elke aanbieder individuele contractonderhandelingen te voeren, vandaar dat de contractering veelal digitaal verloopt. Dit kan door zorgaanbieders worden ervaren als dat er geen andere keuze is dan te tekenen bij het kruisje. Uiteraard is het wel van belang dat de zorgverzekeraar goed bereikbaar is voor de zorgaanbieder, dit is ook een aandachtspunt in de «Good contracting practices», waarnaar ik in vraag 1 verwees. Naast de digitale contractering wordt door zorgverzekeraars ook scherp onderhandeld, dit past bij hun rol om onder andere te sturen op betaalbaarheid van zorg. Mocht er echter eventuele marktmacht worden aangewend ten nadele van de patiënt of verzekerde, dan kunnen de ACM en de NZa hierin optreden op basis van de Mededingingswet of de Wet Marktordening Gezondheidszorg.
Is het waar dat individuele logopedisten, fysio- en ergotherapeuten niet mogen oproepen om een contract van een zorgverzekeraar niet te tekenen omdat ze dan het risico lopen op een boete vanwege overtreding van de mededingingswet? Hoe oordeelt u daarover?
Het oproepen tot een gezamenlijke leveringsweigering zou kunnen leiden tot een verslechtering van de kwaliteit en een verhoging van de kosten ten nadele van de patiënt en de verzekerde. Afhankelijk van de exacte feiten kan het daarom verboden zijn op grond van de nationale en Europese mededingingsregels. Deze regelgeving is er om te voorkomen dat patiënten of verzekerden worden gedupeerd. Individuele beroepsbeoefenaren kunnen hun zaak voorleggen aan de zorgspecifieke toezichthouder, de NZa. Overigens heb ik bij de begrotingsbehandeling 2014 aangekondigd samen met de ACM en de NZa een «rondgang samenwerkingen» te maken in het veld. Binnenkort ontvangt Uw Kamer hierover een brief. Tijdens de «rondgang samenwerkingen» kunnen partijen uit het veld rechtstreeks vertellen tegen welke belemmeringen zij aanlopen, terwijl de marktmeesters veldpartijen informeren over waar zij op letten. Ik heb toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over mijn bevindingen.
Waarom kiest u er niet voor een vast tarief vast te stellen op basis van een redelijk inkomen op basis waarvan logopedisten, fysio- en ergotherapeuten hun praktijk kunnen voortzetten en een redelijk bestaan hebben?
Het stelsel daagt zorgaanbieders uit om zich te onderscheiden door goede kwaliteit tegen een goede prijs te leveren en zich te onderscheiden door in te spelen op de eisen van de tijd en de wensen van de patiënt. Daarmee houden we de zorg betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit. Het stellen van een vast tarief past daar mijn inziens niet bij. Een vast tarief dat garandeert dat zorgaanbieders hun praktijk kunnen voortzetten kan aanbod dat niet aansluit bij de vraag in de hand werken en zorgen voor onnodig hoge kosten voor de verzekerde en patiënt. Een zorgverzekeraar zal doorgaans bereid zijn in te gaan op een kwalitatief onderscheidend aanbod dat aansluit op de vraag en kan daarbij kwaliteit en service met een hoger tarief belonen. Immers, de zorgverzekeraar moet op haar beurt weer rekening houden met de mogelijkheid dat verzekerden stemmen met de voeten en overstappen naar een andere verzekeraar.
Het bericht dat mensen door het nieuwe vergoedingensysteem duizenden euro’s zelf moeten betalen voor een hoortoestel |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat mensen door het nieuwe vergoedingensysteem duizenden euro’s zelf moeten betalen voor een hoortoestel?1
Ik heb daar kennis van genomen.
Deelt u de visie van de Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden (NVVS) dat «niet alle verzekeraars zich houden aan het protocol en onderliggende afspraken»? Kunt u een overzicht verstrekken welke zorgverzekeraars dit betreft? Hoeveel mensen zijn hierdoor gedupeerd?
Ik kan op moment niet beoordelen of zorgverzekeraars zich houden aan afspraken die zij zelf met de hoortoestellenbranche en andere partijen gemaakt hebben, noch van het aantal mensen dat naar uw zeggen gedupeerd zouden zijn. Zoals ik de Kamer tijdens het AO Pakketadvies van 22 juni 2012 heb toegezegd (29 689, nr. 410) laat ik de effecten van de nieuwe aanspraak op hoortoestellen monitoren en zou ik u daarover eind 2013 informeren. Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) is momenteel bezig om het systeem te monitoren op kwaliteitaspecten en prijsontwikkeling. Omdat de resultaten van een eerste meting pas rond de jaarwisseling beschikbaar zijn, kan ik de deze toezegging helaas niet binnen de termijn gestand doen. Ik wacht graag de bevindingen van het CVZ af vooraleer ik u in het voorjaar 2014 een betrouwbare rapportage kan presenteren. Ondertussen zal ik veldpartijen oproepen om met elkaar in gesprek te blijven over het oplossen van eventuele aanloop problemen.
Vindt u het acceptabel dat slechthorenden een zorgtoestel zelf moeten betalen, wanneer deze buiten de door de zorgverzekeraar aangewezen categorie valt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De Zvw geeft aan op welke medisch noodzakelijke zorg iemand recht heeft. Zorgverzekeraars werken de nadere voorwaarden vervolgens uit in hun verzekeringspolis van de basiszorgverzekering. Zorgverzekeraars mogen vervolgens zelf bepalen op welke zorg een verzekerde precies recht heeft. Dit leggen zij vast in hun verzekeringspolis of zorgpolis. In de zorgpolis staat ook onder welke voorwaarden bij welke zorgverlener de zorg verkrijgbaar is. Indien een verzekerde kiest voor zorg waarop men – naar oordeel van de zorgverzekeraar – geen aanspraak heeft, hoeft de zorgverzekeraar de kosten daarvan niet te vergoeden. In het geval dat een verzekerde met zijn zorgverzekeraar van mening verschilt of een bepaalde zorgvorm ten laste van de basisverzekering moet komen, kan hij dit geschil ter beoordeling voorleggen aan de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ).
Is het waar dat audiciens onder druk van zorgverzekeraars slechts een beperkt aantal hoortoestellen inkopen, waardoor er binnen de aangewezen categorie minder hoortoestellen beschikbaar zijn? Is dit naar uw mening wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens zorgverzekeraars zijn van de totaal 1.400 beschikbare hoortoestellen op de Nederlandse markt, zo’n 800 toestellen geclassificeerd en opgenomen in de hoortoestellen database waaruit men kan kiezen. Binnen elke categorie is er voldoende keus tussen verschillende toestellen om tot een optimale oplossing te komen. Verzekeraars hebben met audiciens afspraken gemaakt over de kwaliteit van hoorzorg en de prijs voor een hooroplossing. De prijzen zijn veelal tot stand gekomen op basis van een aanbieding van de audicienbedrijven zelf. In die zin kan er geen sprake zijn van te lage tarieven, omdat audiciens zelf hebben aangegeven voor deze tarieven kwalitatief goede hoorzorg te kunnen bieden. Veelal worden er voorwaarden gesteld aan de minimale keuzemogelijkheden die de audicien moet bieden aan klanten binnen elke categorie. Het audicienbedrijf bepaalt zelf welke merken zij inkoopt en welke assortiment ze wil voeren, waarbij geldt dat de audicien een zorgplicht heeft om de klant te allen tijde te voorzien van adequate zorg. De audicien zal dus ook toestellen moeten kunnen leveren die hij niet standaard opneemt in zijn assortiment. Bovendien schrijft het protocol niet dwingend voor. De indicatie is in principe leidend, maar tijdens de proefperiode, waarin diverse toestellen uit een bepaalde categorie zijn geprobeerd, kan worden geconcludeerd dat een toestel uit die categorie niet adequaat is. Voor zorgverzekeraars geldt dat een audicien op basis van de geprotocolleerde afspraken kan afwijken van de voorgestelde categorie-indeling.
Is het waar dat er door dit beleid ook problemen ontstaan voor bijzondere situaties en speciale groepen mensen, zoals kinderen of mensen met een beroep dat hoge eisen stelt aan het gehoor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de visie dat het onacceptabel is dat mensen door dit beleid van de zorgverzekeraars verstoken blijven van goede zorg? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Of mensen verstoken blijven van goede hoorzorg kan ik op basis van deze feiten op dit moment niet beoordelen. De uitgangspunten van de nieuwe systematiek geven een waarborg dat een verzekerde, ongeacht de complexiteit, een adequate oplossing krijgt. Zoals ik de Kamer reeds heb toegezegd, laat ik de effecten van het huidige vergoedingssysteem monitoren en zal ik u daarover in het voorjaar van 2014 informeren.
Deelt u voorts de visie dat het onacceptabel is dat mensen hierdoor op hun werk en privé niet optimaal kunnen functioneren? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is voor u leidend, een protocol of goede zorg voor mensen met een gehoorbeschadiging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor mij leidend is mijn beleid dat er op gericht is dat mensen die daarop aangewezen zijn, kunnen beschikken over adequate hulpmiddelen die toereikend zijn voor het compenseren van hun beperking. Op basis van eenvoudig (goedkoop) waar dat kan en complex (duur) waar dat nodig is, waarborg ik tegelijkertijd optimale doelmatigheid. Dat daarbij door het veld gewerkt wordt met gedragen en transparante richtlijnen of protocollen die dat bevorderen, juich ik alleen maar toe.
Vindt u dat het aan de zorgverzekeraar is om te bepalen wat een goede oplossing is voor gehoorproblemen? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u de zorgverzekeraars deze macht ontnemen?
Het feit dat zorgverzekeraars – in het belang van de verzekerde en premiebetaler – nadere voorwaarden en kwaliteitseisen mogen stellen aan welke verantwoorde zorg onder de zorgplicht valt, is wettelijk vastgelegd en zie ik als een van de belangrijkste pijlers onder ons zorgstelsel. Het protocol is bovendien tot stand gekomen op initiatief van en in samenwerking met het zorgveld en is leidend voor de afspraken die zorgverzekeraars met audicienbedrijven hebben gemaakt. Het is echter de audicien die het protocol doorloopt en daarmee de indicatie stelt en zo bepaalt welke hooroplossing voor de klant de beste is. Daarnaast bestaat er een mogelijkheid om in complexe situaties een aanvraag in te dienen bij de zorgverzekeraar om van het protocol af te wijken.
Blijft u, gezien de problemen, bij uw stelling dat het overbodig is het schrappen van de vergoedingen vanuit het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) ongedaan te maken? Zo ja, welke oplossing biedt u deze mensen dan?3
Ik blijf bij mijn standpunt dat ik niet van plan om opnieuw twee regelingen en twee loketten te creëren met ieder aparte bepalingen en uitzonderingen. Ik kies ervoor om één aanspraak en één loket te behouden die voor iedereen hetzelfde recht geeft op adequate hoortoestellen die geschikt zijn voor de individuele (werk)situatie.
Het bericht dat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de afgelopen vier jaar bijna een ton heeft geschonken aan het Apollo Netwerk |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat uw ministerie de afgelopen vier jaar bijna een ton heeft uitgegeven aan de organisatie van het Apollo netwerk?1
Bij de totstandkoming van consistent beleid is het uitwisselen van standpunten, expertise en praktijkkennis en het op uitvoerbaarheid toetsen van beleid van essentieel belang. Dit is noodzakelijk vanwege de complexiteit van de zorg en de samenleving waarin deze wordt geleverd.
Ministeries hebben niet alle kennis in huis maar zoeken bij hun beleidsthema’s de dialoog met partijen die betrokken zijn bij het beleid en die een belangrijke rol hebben bij de uitvoering ervan. Zij beschikken immers over de praktijkkennis met betrekking tot de uitvoering en kunnen vanuit praktijksituaties de realiteit en effectiviteit van beleidsvoornemens inschatten en toetsen.
Ik betrek bij mijn overwegingen bij beleid voortdurend partijen uit de zorg (patiënten, zorgaanbieders, zorgprofessionals, zorgverzekeraars, fabrikanten, deskundigen, onderzoekers etc.). Dit gebeurt aan officiële overlegtafels, op meer informele basis en op basis van individuele expertise van gesprekspartners.
Als ik dat niet zou doen, zou mij terecht het verwijt treffen dat ik mij zou afsluiten van de buitenwereld en van de realiteit en dat ik vanuit een ivoren toren beleid maak.
Welke ambtenaren van uw ministerie nemen of namen deel aan het Apollo netwerk? Kunt u een lijst opstellen waarin is opgenomen in welke periode zij onderdeel waren van het Apollo netwerk?
Aan het Apollo netwerk zelf hebben sinds de start in 2007 vanuit VWS de Directeur Generaal Curatieve Zorg (achtereenvolgens drs. M.J. van Rijn, mw. drs. D.M.J.J. Monissen en drs. L.A.M. van Halder) en de directeur Geneesmiddelen en Medische Technologie (drs. H.R. Hurts) deelgenomen. De directeur Curatieve zorg (mw. drs. V.J.W.C. Esman-Peeters) treedt sinds kort, indien nodig, als plaatsvervanger op van de Directeur Generaal Curatieve Zorg. In enkele werkgroepen van het Apollo netwerk hebben verspreid over de jaren in totaal 5 medewerkers van de directie Geneesmiddelen en Medische Technologie, respectievelijk de directie Curatieve Zorg deelgenomen.
Wat is de reden dat ambtenaren van uw ministerie deelnemen aan het Apollo netwerk? Kunt u daarbij aangeven wat de aard was van die deelname?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het acceptabel dat hoge ambtenaren van uw ministerie deelnemen aan het Apollo netwerk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat de directeur geneesmiddelen van uw ministerie in een netwerk deelneemt waarin ook vertegenwoordigers van farmaceutische bedrijven zitting hebben? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwacht van mijn ambtenaren dat zij een relevant netwerk onderhouden van contacten met partijen die betrokken zijn bij terreinen waarop mijn ministerie beleid maakt. Daaronder valt ook de farmaceutische industrie. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 1,3 en 4 om te onderstrepen dat het zonder dit niet mogelijk is om effectief beleid te maken.
Is het waar dat de huidige staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport één van de oprichters was van het Apollo netwerk? Hoe oordeelt de staatssecretaris over zijn deelname aan deze schimmige overlegclub?
Ja, de huidige staatssecretaris was een van de initiatiefnemers. De staatssecretaris is net als ik van mening dat bij de totstandkoming van consistent beleid het uitwisselen van praktijkkennis, expertise en van standpunten van de diverse betrokken partijen en het op uitvoerbaarheid toetsen van beleid van essentieel belang is. Dit is niet exclusief voor het Apollo netwerk. Ook andere vormen van overleg met betrokken partijen leidden tot input voor beleid. Uiteindelijk staan de minister en staatssecretaris van VWS te allen tijde voor de volledige verantwoordelijkheid voor beleidskeuzes.
Waarom is de uitvoering aan Accenture gegund? Wat is de kostprijs per persoon per uur die Accenture in rekening heeft gebracht?
De oorspronkelijke initiatiefnemers van het Apollo netwerk (GSK en Janssen-Cilag) hebben destijds Accenture in de arm genomen voor het regelen van de organisatie van het netwerk en voor het co-voorzitterschap. Er bestaan transparante begrotingen en verantwoordingen van de organisatiekosten van het Apollo netwerk. Accenture neemt een deel van de kosten voor eigen rekening en werkt voor de wel gedeclareerde dagen tegen een gereduceerd tarief. Ik voel mij echter niet vrij om dit bekend te maken, omdat ik daarmee de belangen raak van andere betrokken partijen die daarvoor geen toestemming hebben gegeven.
Welke opdrachten heeft het ministerie in de afgelopen jaren aan Accenture gegund?
Er zijn geen opdrachten aan Accenture verstrekt op het gebied van de geneesmiddelenvoorziening. VWS-breed zijn tussen 2007 en heden in totaal drie opdrachten aan Accenture gegeven:
Het gaat bij deze opdrachten om relatief bescheiden bedragen die een zeer klein aandeel hebben in het totaal van opdrachten dat VWS in de betreffende jaren heeft verstrekt.
Kunt u een overzicht verstrekken van de bedragen die het ministerie heeft bijgedragen aan het Apollo netwerk? Kunt u dat overzicht uitsplitsen per jaar? Met welk doel werd dit geld overgemaakt?
Het Apollo netwerk is sinds 2007 actief. Met een geleidelijke verbreding van de agenda van het netwerk die in 2009 en 2010 zijn beslag kreeg, is in het netwerk besproken of de tot dan toe geldende financiering (uitsluitend door de fabrikanten GSK en Janssen-Cilag) zou moeten worden voortgezet. VWS heeft zich toen op het standpunt gesteld, juist vanuit het principe dat de overheid onafhankelijk is en om het gezamenlijke karakter van het netwerk beter tot uitdrukking te laten komen, dat het niet wenselijk zou zijn indien de twee farmaceutische bedrijven zouden blijven optreden als enige financiers van het netwerk. Logische consequentie van deze opstelling was dat VWS ook zelf zou gaan bijdragen aan de financiering van het netwerk. In het netwerk is afgesproken dat bijdragen van de leden vrijwillig zijn. VWS is vanaf 2010 financieel gaan bijdragen. Naast VWS dragen op dit moment zeven andere deelnemers financieel bij. Deze bijdragen zijn niet ten behoeve van een of enkele van de partijen van het netwerk maar worden besteed aan de organisatie van het netwerk door Accenture.
Onderstaande tabel geeft de bijdragen van VWS over de jaren weer. Deze bedragen zijn inclusief BTW.
2010
€ 20.000
2011
€ 23.800
2012
€ 23.800
2013
€ 24.200
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een netwerk, waar miljardenconcerns in vertegenwoordigd zijn, wordt gesponsord door het ministerie van VWS? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Is er in het Apollo netwerk, formeel of informeel, gesproken over de financiering van geneesmiddelen tegen de ziektes Pompe en Fabry? Zo ja, wat was de inhoud van die gesprekken?
Daarover is niet gesproken.
Is er in het Apollo netwerk, formeel of informeel, gesproken over de toelating en voorwaarden van financiering van nieuwe antistollingsmiddelen (NOAC’s)? Zo ja, wat was de inhoud van die gesprekken?
Daarover is evenmin gesproken.
Is er in het Apollo netwerk, formeel of informeel, gesproken over de aanschaf van vaccins tegen het H1N1-virus? Zo ja, wat was de inhoud van die gesprekken?
Ook hierover is niet gesproken.
Is er binnen het Apollo netwerk, formeel of informeel, gesproken over het preferentiebeleid? Zo ja, wat is de inhoud van die gesprekken?
Uiteraard wel. Het is evident dat als wordt gesproken over geneesmiddelen en geneesmiddelenbeleid daarbij het preferentiebeleid ter sprake komt. Dat is dan ook zeker wel gebeurd in het Apollo netwerk.
Kunt u alles dat in het Apollo netwerk werd en wordt gewisseld openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
In het Apollo netwerk is afgesproken om niet naar buiten te treden behoudens met eventuele afgeronde rapporten van het netwerk. Voor het functioneren van het netwerk is het van groot belang dat leden in vrijheid kunnen praten en niet gehouden zijn aan de standpunten van organisaties waarvoor zij werken.
De activiteiten van het Apollo netwerk hebben twee afgeronde publicaties opgeleverd.
Deze publicaties zijn terug te vinden op de website van het netwerk (www.apollonetwerk.nl).
Ter voorbereiding van deze rapporten is een aantal deelrapportages gemaakt en zijn tal van presentaties door zowel deelnemers als niet deelnemers aan het Apollo netwerk gegeven. Het uitbrengen van publicaties is geen doel op zichzelf van het Apollo netwerk.
Vindt u het acceptabel dat er in het kader van het Apollo netwerk door ambtenaren van uw ministerie in gezamenlijkheid met vertegenwoordigers van farmaceutische bedrijven een rapport is opgesteld over de voorwaardelijke toelating van geneesmiddelen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Dat vind ik zeker acceptabel. De oorsprong van voorwaardelijke vergoeding lag in de wens om innovatie te bevorderen en patiënten snel toegang tot innovatieve middelen te geven. Ik wijs er graag op dat de Tweede Kamer al vóór de oprichting van het Apollo netwerk over dit onderwerp sprak. Ik vraag in dit verband aandacht voor een motie van het lid Agema en mijzelf over voorwaardelijke toelating die met ruime meerderheid door de Tweede Kamer is aanvaard3. De motie richtte zich vooral op het belang van voorwaardelijke toelating en/of vergoeding bij medische hulpmiddelen, maar ook voor geneesmiddelen was dit onderwerp toen al zeer actueel. Voor operationalisering van deze motie is de kennis van de praktijk onontbeerlijk.
In de betrokken werkgroep van het Apollo netwerk is een zogenaamde droogzwemoefening gedaan met betrekking tot voorwaardelijke vergoeding. Daarbij is met gebruikmaking van gegevens over bestaande geneesmiddelen die reeds de normale vergoedingsprocedure hadden doorlopen, gesimuleerd wat er zou gebeuren bij toepassing van een voorwaardelijke procedure. Deze exercitie heeft veel waardevolle informatie opgeleverd over de toepasbaarheid en uitvoerbaarheid van het instrument Voorwaardelijke vergoeding.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat ambtenaren van uw ministerie gezamenlijk adviezen opstellen met een partij waarmee in een later stadium onderhandeld moet worden? Vindt u niet dat hierdoor belangenverstrengeling optreedt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik draai het graag om. Het zou onwenselijk zijn dat ambtenaren van VWS, omdat ze soms onderhandelingen voeren over financiële arrangementen, zoiets als het uitvoeren van een droogzwemoefening als genoemd in het antwoord op vraag 16 niet zouden kunnen doen in een setting waarin ook farmaceutische bedrijven deelnemen. Ik denk dat er dan én niets terecht komt van het geneesmiddelenbeleid én niets van financiële arrangementen. Ik benadruk wel dat alle contacten zorgvuldig moeten zijn, met grote alertheid op het voorkomen van ongewenste beïnvloeding. Die alertheid is er.
Overigens betroffen de reeds afgesloten arrangementen niet de farmaceuten in het netwerk.
Hoe oordeelt u erover dat in het rapport «Sharing risks sharing benifits» zelfs een modelovereenkomst is opgenomen betreffende de voorwaardelijke toelating van geneesmiddelen?
De in het rapport opgenomen modelovereenkomst betreft een vingeroefening en geeft aan met welke elementen in ieder geval rekening moet worden gehouden bij «risk» en «benefit sharing» met betrekking tot voorwaardelijke toelating van geneesmiddelen.
Deelt u de mening dat de deelname van ambtenaren van uw ministerie aan het Apollo netwerk onmiddellijk dient te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals ik al aangaf is bij de totstandkoming van consistent beleid het uitwisselen van praktijkkennis, expertise en standpunten van de diverse betrokken partijen en het op uitvoerbaarheid toetsen van beleid van essentieel belang. Deelname aan het Apollo netwerk draagt daar aan bij, maar dit is allerminst exclusief. Dit is een van de vele vormen van overleg die leiden tot input voor beleid en uitvoering en daar moeten ambtenaren van VWS mee door blijven gaan. Uiteindelijk sta ik als minister van VWS te allen tijde voor de volledige verantwoordelijkheid voor beleidskeuzes.
Bent u, of een andere bewindspersoon, aanwezig geweest bij bijeenkomsten van of georganiseerd door het Apollo netwerk? Zo ja, welke rol heeft u daar gespeeld?
Nee.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor maandag 14 oktober a.s. 18.00 uur?
De beantwoording van deze Kamervragen is helaas niet mogelijk gebleken vóór het gevraagde tijdstip.
Het bericht dat de gemeenten Gouda en Den Helder jonge kinderen verplicht te helpen in de huishouding |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw inhoudelijke reactie op het bericht dat de gemeente Gouda jonge kinderen verplicht te helpen in de huishouding?1
In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is de verantwoordelijkheid voor het – daar waar aangewezen – verlenen van maatschappelijke ondersteuning, waaronder huishoudelijke hulp, neergelegd bij de gemeenten. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om burgers met een beperkte zelfredzaamheid waar nodig met voorzieningen, ter bevordering van onder meer het zelfstandig voeren van een huishouden, te ondersteunen. Bij het bepalen van de vraag of en zo ja, in welke mate ondersteuning nodig is, geeft de Wmo aan dat rekening gehouden moet worden met de kenmerken van de specifieke situatie. Daarbij geldt dat het voor cliënt altijd mogelijk is om bezwaar (en beroep) aan te tekenen tegen de besluitvorming op een aanvraag door de gemeente.
Uit de door mij bij de gemeente Gouda ingewonnen informatie blijkt dat zij bij de voorbereiding van de besluitvorming over een aanvraag om ondersteuning bij het voeren van een huishouden de «richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden»2 hanteren. Deze richtlijn die in januari 2011 is uitgebracht door de MO-zaak, is bedoeld als mogelijk afwegingskader voor gemeenten. Een onderdeel van de richtlijn betreft de gebruikelijke zorg: «de ondersteuning die huisgenoten worden geacht elkaar te bieden, omdat zij als leefeenheid een gemeenschappelijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.» De richtlijn stelt dat er in beginsel zowel van volwassenen als kinderen een bijdrage kan worden verlangd in het huishouden, maar dat rekening gehouden moet worden met het vermogen en de ontwikkelingsfase van kinderen. Uitgangspunt van de richtlijn is dat van huisgenoten tot 5 jaar geen bijdrage aan het huishouden mag worden verwacht. Voor huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar stelt de richtlijn dat zij naar eigen mogelijkheden kunnen worden betrokken «bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien).»
In mijn brief van 20 juli jl. aan uw Kamer3 wijs ik u op het verschil tussen mantelzorg en gebruikelijke zorg. Mantelzorg is meer dan de hulp waarvan het gebruikelijk wordt geacht dat mensen deze elkaar geven. Wat valt onder gebruikelijke hulp, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Anders is dat bij mantelzorg, waarbij de aard van de relatie die mensen met elkaar hebben, de intensiteit van de ondersteuningsvraag en de persoonlijke situatie van de mantelzorger bepaalt of en in welke mate iemand mantelzorg verleent. Ik ben dan ook van mening dat mantelzorg niet kan en moet worden verplicht. De richtlijn van MO-zaak heeft geen formele status maar kan dienen als handreiking voor specifiek gemeentelijk beleid. Gemeenten kunnen deze richtlijn en/of specifiek daarop gebaseerd beleid echter niet blindelings toepassen; van gemeenten wordt een zorgvuldige afweging in individuele situaties verwacht. Er dient ingevolge de Wmo bij besluitvorming op een aanvraag rekening te worden gehouden met de noodzaak tot ondersteuning en de specifieke omstandigheden van aanvrager, waaronder zijn persoonskenmerken en zijn gezinssituatie.
Bij de beoordeling welke hulp er verleend moet worden zal de gemeente per geval moeten beoordelen in hoeverre kinderen hieraan een bijdrage kunnen leveren. In elk geval is het niet de bedoeling dat kinderen professionele zorg overnemen. Het door kinderen naar vermogen laten verrichten van licht huishoudelijke taken, waarbij hun ontwikkeling in ogenschouw wordt genomen, kan onderdeel zijn van het lokale beleid om mensen te ondersteunen in hun participatie en zelfredzaamheid uit hoofde van de Wmo.
Bent u van mening dat jonge kinderen taken moeten en kunnen overnemen van de professionele thuiszorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke verantwoordelijkheden hebben kinderen van 5–12 jaar naar uw oordeel voor de zorg van een gehandicapte of zieke ouder? Waar ligt voor u de grens tussen het leren voor jezelf en (een ander) te zorgen, en het verlenen van mantelzorg?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt het beleid van de gemeente Gouda zich tot het protocol gebruikelijke zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het afschuiven van zorgtaken op kleine kinderen niet bevorderlijk is voor hun welzijn, schoolprestaties en overige ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat kinderen niet ingezet moeten worden voor taken waar professionele zorg geboden is. Ik vind het aanvaardbaar dat kinderen naar vermogen een bijdrage leveren bij licht huishoudelijke taken. Ik deel eveneens het uitgangspunt dat de inzet van kinderen niet ten koste mag gaan van hun eigen welbevinden, ontwikkeling en schoolprestaties. Dit dient een expliciet onderdeel van de afweging uit te maken.
Hoeveel gemeenten hanteren hetzelfde of een vergelijkbaar beleid met betrekking tot de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) als Gouda en in 2010 als Rotterdam ten aanzien van zorgtaken voor jonge kinderen?2
Deze informatie wordt niet centraal bijgehouden. Ik beschik dus niet over de door u gevraagde informatie.
Als mensen nu al zorg onthouden mag worden omdat er een partner of (jong) kind in het huishouden is, waarom wilt u dan de compensatieplicht in de Wmo afschaffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven is het beroep doen op de mogelijkheden van gebruikelijke zorg binnen een huishouden iets anders dan het onthouden van zorg. Door middel van maatwerk zal juist door de desbetreffende gemeente die ondersteuning worden geboden die de cliënt echt nodig heeft. Dit uitgangspunt maakt reeds onderdeel uit van de huidige Wmo.
Wat is uw mening over de uitwerking van het protocol gebruikelijke zorg in Den Helder?3
Navraag leert dat de gemeente Den Helder als vertrekpunt enige inzet van kinderen in het huishouden verwacht. Het enkele feit op zich dat een kind onderwijs volgt is voor de gemeente Den Helder geen reden om geen bijdrage van kinderen aan het huishouden te verwachten. Wel wordt door de gemeente per geval nadrukkelijk gekeken naar de specifieke omstandigheden van het kind en zijn situatie, in relatie tot de ontwikkelingsfase van het kind en wat er op een bepaalde leeftijd van een kind mag worden verwacht. Er is daarbij dus sprake van maatwerk.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Den Helder geen rekening houdt met het leven van een kind van chronisch beperkte ouder(s)?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke manier houdt het te werk stellen van kinderen boven de 5 jaar (vanwege het verplichtende karakter) voldoende rekening met de verschillende ontwikkelingsfasen van kinderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de gemeenten, als onderdeel van de besluitvorming op aanvragen om maatschappelijke ondersteuning, om te beoordelen of en in welke mate een kind een bijdrage kan leveren aan het functioneren van het huishouden. Dit vereist een zorgvuldige afweging waarbij rekening moet worden gehouden met de ontwikkelingsfase van het kind, wat er op een bepaalde leeftijd als bijdrage mag worden verwacht en het feitelijke vermogen van het kind om die bijdrage ook te leveren.
Hoe kunt u garanderen dat de lichamelijke en verstandelijke ontwikkeling, alsmede de schoolprestaties, niet lijden onder de mantelzorg die verlangd wordt van kinderen in Den Helder ouder dan 5 jaar, gezien het feit dat kinderen vaak al lijden onder het feit dat een ouder ziek is?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid snel maatregelen te nemen, en ervoor te zorgen dat gemeenten geen zorgtaken op kinderen afschuiven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 10.
Is de werkwijze van de gemeenten Gouda, Den Helder en Rotterdam met betrekking tot de inzet van verplichte mantelzorg voor (zeer) jonge kinderen een voorbeeld voor de nieuwe Wmo? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 1 t/m 5.
Is dit wat u van (zeer) jonge kinderen verwacht in de participatiesamenleving, die de pech hebben (chronisch) zieke ouders te hebben?
In antwoorden op eerdere vragen heb ik aangegeven dat het rekening houden met mogelijkheden van gebruikelijke zorg binnen een gezinssituatie aansluit op algemeen aanvaardbare opvattingen. Ik vind het aanvaardbaar dat kinderen naar vermogen en rekening houdend met hun ontwikkelingsfase een bijdrage leveren aan het huishouden.