De anti-homowet in Rusland |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat de anti-homowet in Rusland (waardoor iemand een boete kan krijgen vanwege propaganda voor homoseksuele relaties) veroordeeld moet worden?1
Deze Russische wet (die een verbod inhoudt van «propaganda onder minderjarigen van niet-traditionele seksuele relaties», maar homoseksualiteit als zodanig niet verbiedt) heeft een stigmatiserende en discriminerende werking die personen en organisaties met homofobe sentimenten sterkt in hun opvattingen en daarom onwenselijk is.
Op welke manier laat u uw afkeer blijken van deze wet? Blijft het bij het overbrengen van zorgen, of onderneemt u ook concrete actie? Wat onderneemt u hiertegen in Europees verband?
Nederland benut elke gelegenheid om onze zorgen kenbaar te maken aan de Russische autoriteiten, maar, waar mogelijk, ook aan de Russische bevolking. Het is staand beleid dat Nederland autoriteiten van andere landen aanspreekt met betrekking tot LHBT-kwesties en waar mogelijk publieke evenementen actief steunt. De mensenrechtensituatie wordt, juist ook in dit Nederland-Ruslandjaar, voortdurend aan de orde gesteld.
De door de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) vastgestelde richtsnoeren voor gelijke rechten voor LHBT-personen («guidelines to promote and protect the enjoyment of all human rights by LGBTI persons») vormen het raamwerk voor de inzet van EU-delegaties en ambassades van de EU-lidstaten. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, mevrouw Ashton, heeft mede op verzoek van Nederland eerder dit jaar een verklaring afgegeven inzake de anti-homopropagandawet. De RBZ spreekt regelmatig over de ontwikkelingen in Rusland. Het kabinet zal in de RBZ in het najaar, die de voorbereiding van de EU-Rusland Top ter hand zal nemen, de mensenrechtensituatie in Rusland in brede zin aan de orde stellen en bevorderen dat over de anti-homopropagandawet een gezamenlijk EU-standpunt zal worden ingenomen.
Is het waar dat u tegen een boycot bent van de Olympische Spelen in Sotsji, maar dat u heeft gezegd dat sporters de homorechten bij de Spelen aan de orde kunnen stellen?
Het kabinet is inderdaad tegen een boycot. Nederland zal Rusland houden aan de door Rusland zelf ondertekende en bekrachtigde mensenrechtenverdragen die discriminatie verbieden. Zo bereiken we per saldo meer voor de positie van de LHBT-gemeenschap in Rusland dan met een boycot van de Winterspelen.
Een team bestaande uit vertegenwoordigers van de meest betrokken ministeries, NOC*NCF en betrokken bedrijven is enkele maanden geleden begonnen met voorbereidingen om de Nederlandse deelname aan de Olympische Spelen in 2014 zo goed mogelijk te laten verlopen. Tijdens de Spelen zal dit team ter plaatse zijn om Nederlandse sporters, supporters en officials bij te staan. Het kabinet vindt dat binnen de grenzen van het Olympisch Handvest sporters vrij moeten zijn om uiting te geven aan hun mening.
Wat verwacht u precies van de sporters? Op welke manier gaat u hen ondersteunen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat ontslag van leerkrachten dreigt op honderden basisscholen |
|
Eric Smaling , Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Ontslag dreigt voor leraren honderden basisscholen», dat stelt dat 80% van de basisscholen moet overgaan tot het ontslaan van leraren om financieel het hoofd boven water te houden?1
Het aantal leerlingen in het basisonderwijs daalt tot aan 2020 met ongeveer 140.000 leerlingen. Gemiddeld is er sprake van een daling van 9% over de komende jaren. Er zijn groeiregio’s, maar plaatselijk kan de daling zelfs oplopen tot meer dan 30%. Daarmee is het onvermijdelijk dat er minder leerkrachten nodig zijn. Het is van belang dat schoolbesturen anticiperen op dalende inkomsten als gevolg van dalende leerlingaantallen. Soms is ontslag dan onvermijdelijk. Ik constateer dat er op dit moment nog steeds meer personeel in dienst is dan bekostigd wordt op grond van de leerlingaantallen in de sector. De Algemene Rekenkamer komt tot dezelfde conclusie in het rapport «Kunnen basisscholen passend onderwijs aan?» van 2 juli 2013.
Hoe kijkt u aan tegen de gevolgen van de ontslagen, zoals nog grotere klassen?
Ik herken mij niet in het beeld van steeds groter wordende klassen. Zoals ik in mijn brief over groepsgrootte in het basisonderwijs heb aangegeven (TK 2012–2013, 31 293, nr. 150), heb ik geen aanwijzingen dat de gemiddelde groepsgrootte sterk is gestegen. Integendeel, de gemiddelde groepsgrootte is in de periode van 2006 tot 2012 gestegen van 22,4 naar 22,8 leerlingen. Dit ligt op het niveau dat door de AOb als «ideale groepsgrootte» wordt omschreven. De bekostiging is gebaseerd op een norm van 20 leerlingen per klas in de onderbouw en 28 in de bovenbouw. Scholen maken zelf keuzes over de grootte van de groepen. De keuzes leiden tot verschillen in groepsgrootte binnen en tussen scholen. In dezelfde brief heb ik aangegeven dat minder dan 1% van de scholen een gemiddelde groepsgrootte heeft boven de 28. Daarnaast is slechts 5,5% van alle 67.000 groepen in het basisonderwijs groter dan 30 leerlingen en 70% van alle groepen is kleiner dan 26. Dit betekent dat binnen scholen een balans wordt gezocht tussen wat grotere en wat kleinere groepen. Groepen van 33 kinderen komen voor, maar niet op grote schaal.
Onderwijskwaliteit staat of valt met de leerkracht. Dat heeft een groter effect dan verkleining van de klassen, dat ook een zeer kostbare maatregel is. Daarom heeft het kabinet veel aandacht voor de kwaliteit van leraren en schoolleiders. In het Regeerakkoord is voor dit doel € 344 miljoen gereserveerd. Ook hevelt dit kabinet per 2015 € 256 miljoen, die door gemeenten niet wordt besteed aan huisvesting, over van het gemeentefonds naar de lumpsum van het funderend onderwijs. Dit geeft schoolbesturen meer financiële armslag. Daarnaast bied ik op dit moment ondersteuning aan de professionalisering van leraren via het programma School aan Zet. Met het oog op de invoering van passend onderwijs, staat omgaan met verschillen hierin centraal.
Zoals in mijn brief van 3 juli (Kamerstukken 2012/2013, 31 497, nr. 107) staat, ben ik me ervan bewust dat passend onderwijs nieuwe verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Het is aan de scholen en samenwerkingsverbanden om voor alle leerlingen een passende plek te vinden. Zij ontvangen de middelen die gemoeid zijn met extra onderwijsondersteuning. Passend onderwijs is daarmee een kans voor schoolbesturen in samenwerkingsverbanden om extra ondersteuning aan leerlingen, en de bekostiging daarvan, effectiever en efficiënter vorm te geven. Als zij meer leerlingen in het regulier onderwijs ondersteuning willen bieden, kunnen de schoolbesturen gezamenlijk besluiten om daar meer middelen voor beschikbaar te stellen. Daarnaast blijft er gewoon speciaal onderwijs bestaan voor die leerlingen die dat nodig hebben. Het financiële kader voor de invoering van passend onderwijs is stabiel, nadat eerdere voornemens om te bezuinigen ongedaan zijn gemaakt. Wel zijn er regio’s die erop vooruit gaan en regio’s die erop achteruit gaan als gevolg van de verevening. Om samenwerkingsverbanden die erop achteruit gaan voldoende tijd en ruimte te geven om de inrichting van het onderwijs geleidelijk aan te passen, is er een overgangsregeling van kracht.
Welke gevolgen gaan deze steeds groter wordende klassen hebben voor de aandacht voor de individuele leerling, zeker na invoering van het zogenoemd passend onderwijs?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen gaan de ontslagen van remedial teachers, gymleraren en muziekdocenten hebben voor de kwaliteit van het onderwijs?
Op voorhand kan niet worden bepaald wat het effect van minder «remedial teachers», gymleraren en muziekdocenten is op de kwaliteit van het onderwijs. Gespecialiseerde leerkrachten kunnen zeker een toevoeging aan het schoolteam zijn, maar niet iedere school maakt er gebruik van en er zijn geen aanwijzingen dat deze scholen minder presteren dan de andere scholen. Schoolbesturen en scholen maken zelf de keuze om wel of niet gespecialiseerde leerkrachten in te zetten. De inspectie ziet toe op de kwaliteit van onderwijs.
Deelt u de mening dat deze ontslagen in strijd zijn met de belofte van de regering om bezuinigingen niet ten koste te laten gaan van het directe onderwijsproces en de onderwijskwaliteit?
Zoals de PO-Raad in het artikel al stelt, wordt er niet bezuinigd op het primair onderwijs. De afgelopen jaren is het bedrag per leerling gestegen, juist doordat er zoveel belang wordt gehecht aan goed basisonderwijs. Door leerlingdaling zijn er minder leerkrachten nodig. Een afname van werkgelegenheid is dan onvermijdelijk. Soms leidt dat helaas tot ontslag. Door middel van het Nationaal Onderwijsakkoord geef ik een impuls aan de werkgelegenheid in het primair en voortgezet onderwijs, waardoor in 2014 3000 jonge leraren extra een baan kunnen krijgen of behouden.
Deelt u de mening dat er vooral investeringen in het onderwijs nodig zijn, en dat er geen sprake van kan zijn dat er bezuinigd wordt op het personeel dat direct van invloed is op de kwaliteit van het onderwijs?
Ook in tijden van crisis investeert het kabinet in het primair onderwijs. Naast de in het antwoord op vraag 3 genoemde investering van € 344 miljoen in de professionalisering van leraren en schoolleiders, is in het regeerakkoord per 2015 € 256 miljoen, die door gemeenten niet wordt besteed aan onderwijshuisvesting, gereserveerd om toe te voegen aan de bekostiging van het funderend onderwijs.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat bezuinigingen, waaronder gemeentelijke bezuinigingen, niet ten koste gaan van onderwijsvoorzieningen?
Dit kabinet heeft het onderwijs hoog in het vaandel staan. Er moet veel bezuinigd worden. Het onderwijs wordt daarbij zo veel mogelijk ontzien. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 wordt in het primair onderwijs zelfs geïnvesteerd. Op gemeentelijk niveau vinden er discussies plaats over bezuinigingen. Deze vinden op democratische wijze plaats, waarbij elke gemeente zijn eigen afweging maakt. Gemeenten zijn daarin autonoom.
Op welke wijze gaat u de onderhandelingen over het vastgelopen onderwijsakkoord weer opstarten?
Op maandag 2 september jl. is er door Minister Bussemaker en mijzelf een principeakkoord bereikt met de Stichting van het Onderwijs over een Nationaal Onderwijsakkoord.
FRAGO 242 |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen dat de achtereenvolgende Nederlandse detachementscommandanten die opereerden onder het commando van het Britse hoofdkwartier MND-SE niet bekend waren met FRAGO 242?1
Ja.
Kunt u aangeven of FRAGO 242, anders dan bij de detachementscommandanten, wel bekend was bij het Nederlandse contingentscommando bij het Britse regionale hoofdkwartier MND-SE, waaronder Stabilisation Force Iraq (SFIR) viel?
Voor de beantwoording van de eerdere vragen zijn de archieven van de detachementscommandanten, de contigentscommandando’s en de directie operaties van het ministerie van Defensie onderzocht en is met personeel gesproken dat destijds betrokken was bij de uitvoering van de missie. FRAGO 242 of verwijzingen hiernaar zijn hierbij niet aangetroffen.
Steve Jobsscholen |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de circa 10 zogenaamde Steve Jobsscholen die na de zomer geopend worden?1
Ik sta positief tegenover innovatieve initiatieven uit de samenleving. De samenleving is permanent in beweging en het onderwijs ook. Het gebruik van moderne apparatuur is een onderdeel van die beweging. Scholen zijn vrij om te bepalen of ze hierin voorop willen lopen of juist niet. De plannen van stichting 04NT sluiten in ieder geval goed aan bij het ict-doorbraakproject in het onderwijs zoals dat in het regeerakkoord genoemd staat.
Scholen zijn vrij om binnen de wettelijke kaders het onderwijs vorm te geven. Wel wil ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel weten wat er op scholen gebeurt, zeker op scholen met nieuwe concepten. Leerlingen mogen niet de dupe worden van experimenteerdrift die ten koste gaat van de onderwijskwaliteit. De inspectie zal dan ook extra toezicht houden op de Steve Jobsscholen. Op basis van de plannen van O4NT zie ik geen aanleiding om me nu zorgen te maken over de beoogde manier van werken.
Hoe oordeelt u over de insteek op deze scholen waarbij «het klassikale model» wordt verlaten, de leraar «coach» wordt en de leerling «zijn eigen leerweg» kiest? Deelt u de mening dat deze insteek eerder tot grote onrust en een parlementair onderzoek heeft geleid?2
Binnen de wettelijke kaders die voor scholen gelden, kiezen zij het pedagogisch-didactisch concept waarmee ze hun onderwijs vorm geven. Gezien deze vrijheid is het niet aan mij een oordeel uit te spreken over de keuze voor klassikaal leren, leren met een coach of leren met een eigen leerweg. Als gezegd houdt de inspectie, met inachtneming van deze vrijheid, extra toezicht op deze scholen.
Is het geoorloofd dat «er geen minimale eisen worden geformuleerd ten aanzien van kennis en vaardigheden die de leerling aan het eind van ieder schooljaar dient te beheersen»? Hoe verhoudt deze werkwijze zich tot de leerlijnen en kerndoelen?
Het basisonderwijs moet leiden naar het realiseren van de kerndoelen. Of dit met een klassikaal systeem of met individuele leerlijnen gebeurt is een keuze van de school. Aan Steve Jobsscholen worden dezelfde kwaliteitseisen gesteld als andere scholen. Dat betekent dat zij zich op dezelfde manier moeten verantwoorden over leerresultaten (tussentijds en aan het einde van de basisschoolperiode) en dat voor hen dezelfde normen gelden als andere basisscholen.
Deelt u de zorg dat deze scholen niet mogen doorslaan richting «het nieuwe leren», waarbij leerlingen veelvuldig aan hun lot worden overgelaten?
Zoals ik eerder al heb geantwoord zie ik geen reden om op voorhand aan te nemen dat de beoogde manier van werken aanleiding geeft tot zorgen. Uit de gesprekken die met de initiatiefnemers zijn gevoerd, is evenmin gebleken dat leerlingen op de Steve Jobsscholen aan hun lot overgelaten zullen worden. Uiteindelijk moet een school(concept) zich in de praktijk bewijzen. Zo zal ik deze scholen ook benaderen.
Voldoen deze scholen (in hun planning) aan de normen voor onderwijstijd, waardoor leerlingen voldoende uren les krijgen van een (bevoegde) leerkracht?
De initiatiefnemers hebben aangegeven binnen hun concept meer flexibiliteit in de onderwijstijd te zoeken dan nu wettelijk mogelijk is. Ik sta hier niet afwijzend tegenover en ben op dit moment aan het uitzoeken of en hoe dit vorm kan krijgen. Hierbij zal overigens niet worden getornd aan de minimale onderwijstijd. Ik ben nu aan het verkennen of het ontwerpen van een AMvB op grond van artikel 176k van de Wet op het primair onderwijs hiervoor mogelijkheden biedt. Ik zal de Kamer hier in de loop van het schooljaar 2013–2014 over informeren. Tot er een experiment is ingericht, zullen alle scholen moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.
Voldoen deze scholen (in hun planning) aan de andere kwaliteitseisen van (basis)scholen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Steve Jobsscholen zullen aan dezelfde kwaliteitseisen moeten voldoen als andere basisscholen. Uit de plannen van O4NT blijkt niet dat deze scholen dat niet zullen doen. Ook hier geldt dat dit uiteindelijk in de praktijk bekeken moet worden.
Wat is het oordeel van de Inspectie over deze scholen? Op welke manier wordt in deze fase toezicht gehouden? Zijn er gesprekken geweest over het nieuwe concept? Wat was daarvan het resultaat?
Ook voor de inspectie geldt dat zij scholen de ruimte geeft om binnen de wettelijke kaders en met inachtneming van de onderwijskwaliteit het onderwijs zelf vorm te geven. Wel heeft de inspectie, net als u en ik, bijzondere aandacht voor deze scholen vanwege hun vernieuwende karakter. Er is overleg geweest tussen de inspectie en de initiatiefnemers om wederzijds uitleg te geven over het initiatief en de relatie met het toezicht. De inspectie heeft aangegeven extra toezicht op de scholen te zullen houden met aandacht voor de vernieuwende aspecten van het concept. De initiatiefnemers hebben aangegeven hier positief tegenover te staan.
Deelt u de mening dat computers een handig hulpmiddel kunnen zijn in het onderwijs, maar dat zij nooit de leraar kunnen vervangen? Zo ja, hoe oordeelt u in dit opzicht over de Steve Jobsscholen?
Vanzelfsprekend deel ik uw oordeel dat, gezien het huidige ontwikkelingsstadium van artificiële intelligentie, een leraar niet vervangen kan worden door een computer. Het is mij ook niet bekend dat de Steve Jobsscholen dit van plan zijn.
In hoeverre zijn de Steve Jobsscholen strijdig met de conclusies van de Commissie Dijsselbloem3, bijvoorbeeld dat bij de invoering van het nieuwe leren «grote risico's» zijn genomen?
De Commissie Dijsselbloem concludeert inderdaad dat er bij de invoering van het nieuwe leren risico’s zijn genomen. De commissie heeft echter onderwijsvernieuwingen onderzocht die landelijk zijn ingevoerd, hetgeen wezenlijk verschilt van een initiatief als de Steve Jobsscholen. Dit is juist vanuit het onderwijsveld zelf ontwikkeld, gedragen door schoolleiders, leraren, ouders en andere betrokkenen. De wet biedt ruimte om te experimenteren en in dit kader zal monitoring en een evaluatie plaatsvinden.
Hoe oordeelt u over de opvatting van onderzoeker Manfred Spitzer, die stelt dat computers een «vluchtige manier van werken» stimuleren, waarvan je maar weinig opsteekt?4
Ik kan deze opvatting volgen, maar vind het veel te ver gaan om op basis hiervan bij voorbaat al een oordeel te vellen over onderwijs met gebruik van tablets. Dit heeft namelijk ook voordelen, zoals het feit dat leerlingen interactief en adaptief met de stof bezig kunnen zijn. Ook kan ict de instructie verrijken en variatie bieden. Uiteindelijk is het doorslaggevend hóe ict gebruikt wordt en is het aan scholen die hiermee werken om hier goed mee om te gaan. Daarnaast zal slechts bij een gedeelte van de onderwijstijd gebruik gemaakt worden van tablets.
Hoe gaat u voorkomen dat we over een aantal jaren moeten vaststellen dat deze scholen mislukt zijn, omdat leerlingen weinig hebben opgestoken van «o4nt»? Bent u bereid intensief toezicht te houden op de Steve Jobsscholen, zodat snel kan worden ingegrepen indien blijkt dat het onderwijs onder de maat is?
Ik heb er vertrouwen in dat de inspectie scholen die onder de maat presteren opspoort en aanpakt. Net zoals bij de succesvolle aanpak van (zeer) zwakke scholen. Zoals ik eerder heb geantwoord zal de inspectie op de Steve Jobsscholen intensiever toezicht houden. Tevens leren we van de ervaring door monitoring en evaluatie, waarbij onder meer gekeken wordt naar het effect van dit experiment op het leergedrag.
Deelt u de mening dat leerlingen geen proefkonijnen zijn en dat nieuwe onderwijsconcepten grondig moeten worden onderzocht voordat zij worden toegepast?
Scholen in Nederland hebben grote vrijheid om hun onderwijs volgens de eigen ideeën in te richten. Het Nederlandse onderwijs kent daarmee een hoge mate van pluriformiteit. De vrijheid die scholen hebben, kent echter ook wettelijke grenzen, bijvoorbeeld voor de onderwijstijd, de bevoegdheid van leraren en de kerndoelen.
Ik ben nu aan het verkennen of middels het ontwerpen van een AMvB op grond van artikel 176k van de Wet op het primair onderwijs tegemoet kan worden gekomen aan deze scholen, zodat we hier als stelsel van kunnen leren. Daarnaast heeft de inspectie een belangrijke rol in het signaleren van tekortkomingen op scholen. Al met al zie ik dit initiatief met vertrouwen en belangstelling tegemoet.
Problemen met de ouderbijdrage in het onderwijs |
|
Jasper van Dijk , Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Op een zwarte school is wel plek»?1
Ik ben van mening dat iedere school een transparante toelatingsprocedure moet hanteren. Bovendien kan een schoolbestuur leerlingen niet weigeren op grond van sociale status, afkomst of een taalachterstand. Daarnaast kan de (vrijwillige) ouderbijdrage nooit een drempel vormen voor minder draagkrachtige ouders.
Hoe oordeelt u over scholen die een ouderbijdrage hanteren van honderden euro’s per jaar, waardoor arme gezinnen worden afgeschrikt?
De ouderbijdrage mag nooit een belemmering vormen voor minder draagkrachtige ouders, omdat deze bijdrage vrijwillig is. Scholen moeten ouders in hun schoolgids wijzen op het vrijwillige karakter van de bijdrage. Dit is helder geregeld in de WPO. Indien scholen zich niet aan de wet houden, treedt de inspectie handhavend op en dienen zij hun handelen in overeenstemming met de wet te brengen.
Deelt u de mening dat de ouderbijdrage altijd vrijwillig dient te zijn en dat ouders hierop gewezen dienen te worden indien zij een overeenkomst moeten tekenen?
Ja. Scholen dienen ouders altijd van de vrijwilligheid van de ouderbijdrage op de hoogte te stellen, onder andere door dit in de schoolgids te vermelden. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de ouderbijdrage aan een maximum te verbinden, zodat deze geen belemmering kan vormen voor arme gezinnen? Zo nee, hoe voorkomt u dat scholen dit middel inzetten om leerlingen te selecteren?
Nee. Ik ben niet voornemens de ouderbijdrage te maximeren. Dat is ook niet nodig, omdat de oudergeleding van de MR vooraf moet instemmen met de hoogte en de bestemming van de ouderbijdrage. De randvoorwaarden voor deze interactie liggen vast in de WMS, ouders zijn hiermee wettelijk in positie gebracht. Dat scholen daarbij ouders in de schoolgids moeten wijzen op het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage, heb ik bij vraag 2 reeds genoemd. Daar waar de inspectie constateert dat scholen zich niet aan deze wettelijke vereiste houden, treedt de inspectie handhavend op.
Bent u bereid om een vast aanmeldmoment voor scholen te stimuleren, opdat de segregatie in het onderwijs wordt tegengegaan?
Nee. Het tegengaan van segregatie is lokaal belegd. De lokale educatieve agenda’s bieden de gemeenten voldoende ruimte om segregatie met schoolbesturen te bespreken en maatwerkoplossingen te kiezen. Graag verwijs ik in mijn antwoord ook naar het op 13 april 2012 aan u verzonden Evaluatieonderzoek Pilots Gemengde Scholen (Kamerstuk 31 293, nr. 139).
Thuisonderwijs via geheime constructies |
|
Eric Smaling , Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Thuisonderwijs via geheime constructies»?1
Het bericht in de NRC roept het beeld op van thuisonderwijs via geheime constructies. Mijn oordeel is dat dit beeld niet klopt.
Is het waar dat enkele tientallen kinderen thuisonderwijs volgen met medeweten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Inspectie van het Onderwijs, terwijl dit in strijd is met de Leerplichtwet?
Er zijn kinderen die ingeschreven staan op een school, maar het onderwijs thuis volgen met medeweten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Onderwijs.
Dit is noch in strijd met de Leerplichtwet, noch met de sectorwetten (zie ook mijn antwoord op vraag2.
Is het waar dat dit wordt betaald door scholen waar de kinderen niet naartoe gaan?
De kinderen staan ingeschreven op een school. Een school is verantwoordelijk voor het onderwijs voor alle bij de school ingeschreven leerlingen, dus ook voor leerlingen die door (psychische) ziekte tijdelijk de school niet kunnen bezoeken. Die verantwoordelijkheid kan met zich meebrengen dat een school voor een individuele (psychisch) zieke leerling speciaal lesmateriaal inkoopt of zelf ontwikkelt.
Hebben de ouders in kwestie hierover een contract moeten ondertekenen en is mondeling verzocht om een geheimhoudingsplicht?
Met betrekking tot tijdelijk onderwijs thuis in verband met (psychische) ziekte, maken school en ouders met elkaar afspraken. De afspraken over onder andere de verantwoordelijkheden, de eventuele kosten voor speciaal te ontwikkelen of aan te schaffen lesmateriaal en de duur van het traject, leggen zij schriftelijk vast in een handelingsplan soms ook contract genaamd. De vastgelegde afspraken worden door beide partijen ondertekend. De inspecteur van het onderwijs, die het proces volgt en begeleidt, ondertekent de afspraken voor gezien omdat scholen de zekerheid willen hebben dat gemaakte afspraken binnen de wettelijke kaders passen.
Gemaakte afspraken zijn maatwerk en geen blauwdruk voor andere leerlingen. Om die reden worden ouders gevraagd zorgvuldig om te gaan met de specifiek voor hun kind gemaakte afspraken en deze niet te verspreiden.
Zijn de zogenaamde «Miep Ziek Contracten» in strijd met de wet? Hoeveel van deze contracten zijn in omloop?
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven, zijn de bedoelde handelingsplannen/contracten niet in strijd met de wet. Zo regelen de sectorwetten dat het onderwijs zodanig wordt ingericht dat leerlingen die in verband met ziekte thuis verblijven of zijn opgenomen in een ziekenhuis, op adequate wijze voldoende onderwijs kunnen genieten (WPO: artikel 6.6, WVO: artikel 8b en WEC: artikel 11.6). Daarnaast biedt de leerplichtwet de mogelijkheid om op grond van ziekte (artikel 11.d) of op grond van gewichtige omstandigheden (artikel 11.g) tijdelijke vrijstelling te krijgen van geregeld schoolbezoek.
Door de Inspectie van het Onderwijs zijn 49 afspraken tussen school en ouders getekend voor gezien.
Worden de contracten opgesteld door de «inspecteur bijzondere opdrachten» en door u goedgekeurd? Staat in de contracten dat ouders de thuisstudie voor hun kind kunnen declareren bij de school?
Een handelingsplan/contract wordt opgesteld door de betrokken school en de ouders. De inspecteur bijzondere opdrachten kan hierbij ondersteuning geven en een voorbeeld handelingsplan/contract bieden.
In de afspraken staat niet dat ouders de «thuisstudie» bij de school kunnen declareren. De school draagt de kosten voor aangepast lesmateriaal en extra begeleiding, zolang dit past binnen de rijksbekostiging voor de leerling.
Wie komt voor een speciaal contract in aanmerking? Wat zijn de criteria?
Zoals in de voorgaande antwoorden aangegeven, gaat het om maatwerk voor een individuele leerling in een heel specifieke situatie. De leerling is aantoonbaar door (psychische) ziekte niet in staat een school te bezoeken. Alle opties ten aanzien van schoolbezoek zijn onderzocht door in eerste instantie de leerplichtambtenaar en vervolgens de onderwijsconsulent. Als de onderwijsconsulent tot de conclusie komt dat schoolbezoek voor een leerling op dat moment niet mogelijk, en ook niet in zijn/of haar belang is kan hij de casus voorleggen aan de inspecteur bijzondere opdrachten. Als deze na eigen onderzoek de bevindingen van de onderwijsconsulent onderschrijft, verleent de inspecteur medewerking aan school en ouders bij het maken van afspraken over tijdelijk onderwijs thuis.
Is het waar dat de inspecteur bijzondere opdrachten «honderden mails in de mailbak» heeft staan van ouders met een verzoek tot thuisonderwijs en dat hij er «af en toe eentje uitplukte»? Hoe oordeelt u over deze willekeur?
Nee, dat is niet waar. Van willekeur is geen sprake. Leerplichtambtenaren en vervolgens onderwijsconsulenten zoeken oplossingen voor leerlingen die niet naar school gaan. De onderwijsconsulenten zijn hierin zeer succesvol. Jaarlijks zoeken en vinden zij oplossingen voor zo’n 1.200 leerlingen. Als de onderwijsconsulent voor een casus geen oplossing vindt, kan deze worden voorgelegd aan de inspecteur bijzondere opdrachten (zie mijn antwoord op vraag3.
Hoe oordeelt u over de leerplichtwet in relatie tot de circa 5.000 thuiszitters? Deelt u de mening dat een debat hierover op zijn plaats is, waarbij ook het rapport «Van leerplicht naar leerrecht» van de Kinderombudsman betrokken kan worden?
De Leerplichtwet is een belangrijk instrument om te voorkomen dat leerlingen niet naar school gaan en thuis komen te zitten.
Er staat een algemeen overleg in de Tweede Kamer gepland op 3 juli a.s. waar de thuiszittersproblematiek aan de orde komt, inclusief het rapport van de Kinderombudsman.
Wapenleveranties aan Indonesië |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel « Italian Munition Gives Naval Gun Ground Attack Capability»? Klopt het dat het nieuwe type munitie «Vulcano 76» voor de boordkanonnen van fregatten speciaal ontwikkeld is voor gebruik tegen doelen op land?1
Het artikel is bekend. Gegeven het feit dat Nederland niet betrokken is bij de ontwikkeling van Vulcano 76mm munitie, kan niet met zekerheid worden gezegd wat het oogmerk van de ontwikkeling is.
Is het waar dat Nederland meebetaalt aan de ontwikkeling van dit type munitie? Zo ja, voor welk bedrag?
Nederland is niet betrokken bij de ontwikkeling van Vulcano 76 mm munitie. Wel neemt Nederland sinds 2003 deel aan de ontwikkeling van Vulcano 127 mm Extended Range munitie; daaraan is voor ongeveer € 6,2 miljoen meebetaald door het ministerie van Defensie.
Wordt dit type munitie (in de toekomst) gebruikt op de vier fregatten die geleverd worden aan Indonesië?
De schepen worden uitgerust met een 76 mm kanon van het in het artikel genoemde Italiaanse bedrijf. Het is niet bekend bij welk bedrijf Indonesië munitie zal aanschaffen voor dit kanon.
Deelt u de mening dat deze bewapening de fregatten geschikt maakt voor het bombarderen van landdoelen en dus ook eventueel van rebellen die het Indonesische leger bestrijden?
In theorie kan vanaf een fregat met een dergelijk kanon ook op landdoelen worden geschoten. Het is niet bekend dat dergelijke voorvallen in Indonesië hebben plaatsgevonden.
Is een dergelijke inzet niet strijdig met uw stelling: «Het ligt niet voor de hand dat onderhavige goederen zullen bijdragen aan het toenemen van interne spanningen, mede gelet op het feit dat materieel van de Indonesische marine hierbij niet wordt ingezet.»?2
De levering van fregatten aan Indonesië is zorgvuldig getoetst aan de acht criteria voor wapenexport. Sinds de democratisering van Indonesië vanaf 1998 is geen geval bekend van betrokkenheid van materieel van de Indonesische marine bij mensenrechtenschendingen of interne onderdrukking.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg over wapenexport op 3 juli?
Deze vragen worden op de kortst mogelijke termijn beantwoord.
FRAGO 242 |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Klopt de bewering in het Britse dagblad The Guardian dat de richtlijn FRAGO 242 werd verspreid onder de coalitietroepen?1 Kunt u aangeven of de richtlijn bekend was bij het Nederlandse contingentscommando bij het Britse regionale hoofdkwartier MND-SE, waaronder Stabilisation Force Iraq (SFIR) viel?
De achtereenvolgende Nederlandse detachementscommandanten die opereerden onder het commando van het Britse hoofdkwartier MND-SE waren niet bekend met FRAGO 242.
Wat waren de Nederlandse regels, waarover u schrijft dat het melden en rapporteren van incidenten en vermeende strafbare feiten mogelijk was voor Nederlandse militairen op basis van de Nederlandse regels2? Hoe verschilden ze van FRAGO 242?
Voor Nederlandse militairen gelden algemene aanwijzingen aangaande het melden van vermeende strafbare feiten en schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Dergelijke aanwijzingen golden ook ten tijde van de Nederlandse bijdrage aan de stabilisatiemacht in Irak. Deze waren destijds neergelegd in interne defensieregelgeving. Daarnaast stond in de instructiekaart geweldgebruik, die werd uitgereikt aan al het Nederlandse personeel in SFIR, de verplichting opgenomen om schendingen van het humanitair oorlogsrecht te voorkomen en vermoedelijke schendingen te melden. Aangezien ik niet bekend ben met FRAGO 242, kan ik geen uitspraken doen over hoe deze verschilt van genoemde Nederlandse aanwijzingen.
Zijn er door SFIR-personeel rapporten opgemaakt over schendingen van het oorlogsrecht? Wat is daar mee gebeurd?
Voor zover bekend zijn er door SFIR-personeel geen rapporten gemaakt over schendingen van het oorlogsrecht. Voor de volledigheid merk ik op dat door SFIR-personeel wel mogelijke strafbare feiten zijn gemeld. Over de afhandeling hiervan is de Kamer geïnformeerd met het rapport van de commissie van onderzoek naar de betrokkenheid van Nederlandse militairen bij mogelijke misstanden bij gesprekken met gedetineerden in Irak (Kamerstuk 23 432, nr. 228 van 19 juni 2007).
Was het Nederlandse contingentscommando bekend met de voorgaande Operations Order (OPORD) waarvan FRAGO 242 een gedeeltelijke wijziging was?
Nee, omdat FRAGO 242 bij Defensie niet bekend is, kan niet worden vastgesteld van welke operatieorder deze FRAGO is afgeleid.
Is het onderwerp schending van het oorlogsrecht als thema ooit onderwerp geweest van het reguliere overleg met de Britten en Amerikanen? Zo ja, op welk bevelsniveau gebeurde dit?
VN Veiligheidsraadresolutie 1483 van 22 mei 2003 riep alle betrokkenen op tot naleving van hun verplichtingen onder het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht. Naleving van het humanitair oorlogsrecht was ingebed in de orders en richtlijnen voor het Nederlandse detachement en voor de Multinationale divisie Zuid Oost (MND (SE)), alsmede in het MOU tussen het Verenigd Koninkrijk en de andere landen die deel uitmaakten van MND (SE). Deze orders en richtlijnen werden op diverse operationele niveaus op elkaar afgestemd.
Werden er door Generaal Sanchez Commanders Critical Information Requirements (CCIR's) uitgevaardigd? Waren die bekend bij het Nederlandse contingentscommando? Betrof een van de CCIR’s toepassing van het oorlogsrecht in Irak?3
CCIR’s kunnen een onderdeel zijn van operatieplannen. De bij Defensie bekende Amerikaanse en Britse operatieplannen voor de periode dat SFIR in Irak opereerde, bevatten echter geen CCIR’s met betrekking tot het oorlogsrecht. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 was het oorlogsrecht wel ingebed in andere orders en richtlijnen van de coalitie. Het is overigens gebruikelijk dat de rapportage over mogelijke strafbare feiten via nationale procedures verloopt. Voor Nederland zijn deze toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat een kwart van vrouwelijke co-assistenten seksueel wordt geïntimideerd |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bijna kwart vrouwelijke coassistenten seksueel geïntimideerd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat studenten tijdens hun coschappen slachtoffer worden van (seksuele) intimidatie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Seksuele intimidatie is nooit acceptabel. Studenten, waar onder coassistenten, moeten kunnen leren in een veilige omgeving.
Hoe verhouden de cijfers zich tot andere opleidingstrajecten?
Wij beschikken niet over deze informatie.
Hoe kan het dat de resultaten van dit onderzoek vrijwel gelijk zijn aan eerdere cijfers? Wordt er niets ondernomen tegen seksuele intimidatie?
De afgelopen jaren hebben ziekenhuizen diverse maatregelen genomen om seksuele intimidatie terug te dringen. Voor algemene ziekenhuizen en umc’s geldt dat in de CAO nadrukkelijk aandacht is voor het voorkomen van ongewenste intimiteiten en de behandeling van klachten bij ongewenste intimiteiten. Ieder ziekenhuis geeft daaraan concrete invulling en kan disciplinaire straffen opleggen, uiteenlopend van een schriftelijke berisping tot ontslag. De Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en haar leden nemen het signaal zeer serieus. De NFU gaat daarom samen met het KNMG studentenplatform bekijken welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn.
Waarom maken studenten vrijwel geen melding van intimidatie? Heeft het ermee te maken dat de vertrouwenspersoon rechtstreeks valt onder de Raad van Bestuur?2
De onderzoeksresultaten geven geen verklaring hiervoor. De NFU is mede daarom in contact getreden met het KNMG Studentenplatform. Daarnaast zal bij de eigen studenten advies ingewonnen worden via co- of masterraden (vertegenwoordigingen van coassistenten). Decanen zullen waar mogelijk verbeteringen doorvoeren.
Hoe gaat u bevorderen dat studenten die te maken krijgen met seksuele intimidatie wel overgaan tot melding?
Agressie en geweld tegen zorgverleners is onacceptabel en moet worden teruggedrongen. Dat geldt ook voor seksuele intimidatie. Daarom heeft het kabinet samen met sociale partners in de zorg in maart 2012 het Actieplan Veilig werken in de zorg opgesteld3. Het afgelopen jaar is ingezet op het mogelijk maken van anoniem aangifte doen en het zwaarder straffen van de daders. Dit jaar wordt onder andere ingezet op het vaststellen van normen en een landelijk communicatieoffensief, opdat de meldingsbereidheid onder zorgverleners wordt verhoogd.
Welke acties zijn ondernomen nadat u geweld tegen ziekenhuispersoneel «volstrekt ontoelaatbaar» noemde? Is toen ook gekeken naar seksuele intimidatie? Zo nee, wilt u nagaan op welke wijze seksuele intimidatie kan worden tegengegaan?3
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre wordt de brochure over klachtenregelingen en seksuele intimidatie onder de aandacht gebracht van zorgverleners en coassistenten? Wilt u uw antwoord toelichten?4
De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen stelt de brochure «Modelregelingen individuele klachten, ongewenst gedrag, meldingen misstanden» via de website beschikbaar. Het is aan de organisatie om deze vervolgens te verspreiden. Gegeven de Arbeidsomstandighedenwet dient een werkgever immers een veilig en gezond werkklimaat te bieden. De Inspectie SZW ziet er op toe dat de werkgever zich aan zijn Arbowettelijke verplichtingen houdt. De komende jaren besteedt de Inspectie SZW extra aandacht aan de zorg in het kader van de Sectoraanpak Zorg en Welzijn.
De toekomst van het Tropenmuseum |
|
Jacques Monasch (PvdA), Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Lot Tropenmuseum is ongewis»?1
Ja.
Is de toekomst van dit wereldwijd vermaarde museum met 180.000 bezoekers per jaar inderdaad in gevaar? Zo nee, wat is dan de situatie? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Het Tropenmuseum (TM) is zoals bekend onderdeel van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). Per besluit van 6 juli 2011 heeft de toenmalig Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, in het kader van de toegenomen focus van het OS-beleid en de voorgenomen bezuinigingen, aan het KIT bekendgemaakt de subsidie voor outputfinanciering na 2011 niet meer te zullen verlengen. Om de gevolgen voor het beëindigen van de subsidierelatie op te vangen is daarbij voor 2012 een bedrag van € 22 miljoen toegekend. Dat besluit staat na het doorlopen van een beroepsprocedure bij de rechtbank in rechte vast.
Staatssecretaris Knapen besloot in november 2012 om het KIT voor 2013 nog eenmalig een bijdrage van € 15,3 miljoen voor het transitieproces te verlenen. Overleg tussen betrokkenen over de situatie na 2013 is gaande.
Is het waar dat 90 arbeidsplaatsen verdwijnen bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) en dat de grootste klappen vallen bij het Tropenmuseum en bij de bibliotheek? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de activiteiten van het museum en voor de toekomstplannen die er bestaan ten aanzien van het museum?
Het KIT heeft besloten, in het licht van de opgelegde bezuinigingen, 90 medewerkers te ontslaan. De verantwoordelijkheid voor de verdeling van de bezuinigingen over de verschillende afdelingen ligt bij het KIT.
Wat is de visie van het Koninklijk Instituut voor de Tropen voor het voortbestaan van het Tropenmuseum, zoals neergelegd in het toekomstscenario voor 2013 t/m 2015? Hoe passen de huidige bezuinigingsmaatregelen in dit plan?
De visie van het KIT op het voortbestaan van het Tropenmuseum is uiteraard de verantwoordelijkheid van het KIT. Dit geldt ook voor de verdeling van de bezuinigingen over de verschillende afdelingen.
Welke afspraken zijn er met het KIT gemaakt bij de toekenning van financiering voor 2013 over de financiering ná 2013? Welk deel van de financiering voor 2013 is bestemd voor het beheer en de openstelling van het museum?
Zoals gesteld onder het antwoord op vraag 2 heeft het vorige kabinet besloten om nog éénmalig een bedrag van € 15,3 mln voor het transitieproces toe te kennen voor 2013; voor het Tropenmuseum is hiervan € 7,5 mln geoormerkt. Bij de toekenning is aangegeven dat verdere frictiekosten door het KIT worden gedragen en dat het KIT, als andere organisaties, kan inschrijven op subsidietenders en aanbestedingen van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op welke wijze zijn uw ministeries betrokken bij de toekomst van het Tropenmuseum? Welke ontwikkeling is er in de samenvoeging of samenwerking tussen het Tropenmuseum, het Rijksmuseum Volkenkunde en het Afrika Museum?
Beide ministeries hebben in 2011 het KIT verzocht om samen met het Rijksmuseum Volkenkunde en het Afrika Museum een plan voor museale samenwerking op te stellen. In 2012 hebben de drie musea een Letter of Intent ondertekend met als doel tot samenwerking en integratie te komen tussen de drie musea. Het is hen toen niet gelukt een gemeenschappelijk en financieel haalbaar plan op te stellen. Gesprekken tussen het KIT en de betrokken ministeries (vanuit de respectievelijke verantwoordelijkheden) zijn nog gaande, maar de eindverantwoordelijkheid voor een dergelijk plan ligt uiteraard bij het KIT.
Door welk ministerie zou toekomstige financiering van het Tropenmuseum naar uw mening gedragen moeten worden? Hoe wilt u gezamenlijk bijdragen aan een bestendige financiële toekomst van het Tropenmuseum?
De financiering van het Tropenmuseum is na 2013 niet meer een kerntaak van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Overleg tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de gemeente Amsterdam is gaande.
Scholen die steeds vaker bureaus inhuren voor examentrainingen |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Scholen huren zelf bureaus in», over tenminste 160 middelbare scholen die particuliere bureaus inhuren voor examentrainingen?1
Ik ben op zich niet tegen examentrainingen als extra aanvulling op de staande praktijk bij de scholen. Dit laat onverlet dat ik er van uit ga dat scholen zelf prima in staat moeten zijn hun leerlingen goed voor te bereiden op het examen. En dit gebeurt in de meeste gevallen ook. Scholen besteden in het voorlaatste schooljaar en het examenjaar veel tijd aan het beheersen van de stof en wisselen dat af met (eigen) examentrainingen. Voor bepaalde leerlingen zijn extra examentrainingen wellicht noodzakelijk, het besluit daarover is geheel de verantwoordelijkheid van de scholen. Dat de meeste scholen zelf goed werk leveren en alleen in specifieke gevallen extra examentrainingen laten verzorgen blijkt wel uit het gegeven dat van de globaal 1200 examenlocaties er 160 extra trainingen inhuren.
Deelt u de mening dat dit een bizarre ontwikkeling is, aangezien scholen zélf verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding op het examen?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat u verantwoordelijk bent voor het onderwijs en dat deze ontwikkeling aantoont dat u tekortschiet?
Ik deel de mening dat ik verantwoordelijk ben voor het stelsel van onderwijs, maar niet dat dit stelsel hiermee tekortschiet. Binnen dit stelsel zijn de scholen verantwoordelijk voor de vormgeving van het onderwijs en het goed voorbereiden van de leerlingen op het (eind)examen. Indien scholen het noodzakelijk vinden hun leerlingen extra examentraining aan te bieden valt dit besluit binnen de vrijheid die scholen hebben in het vormgeven van het onderwijs.
Vindt u het wenselijk dat scholen examentrainingen inhuren omdat «scholen hun examenresultaten willen opkrikken»? In hoeverre speelt mee dat scholen teveel worden afgerekend op examenresultaten?
Voor de eerste vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Ten aanzien van de tweede deelvraag merk ik op dat examenresultaten slechts één van de vier beoordelingscomponenten is waarmee de kwaliteitsuitspraak wordt bepaald.
Hoe oordeelt u over de opmerking: «Het liefst zouden we ze in de les ook zoveel feedback en aandacht geven»? Deelt u de mening dat het uw taak is om dit mogelijk te maken?
Het is aan de leraar om per leerling te bepalen hoeveel aandacht en steun die leerling nodig heeft (maatwerk). Een generieke norm is hiervoor niet te geven.
Deelt u de mening dat het absurd is dat ouders 125 euro per vak voor een tweedaagse training moeten betalen terwijl de overheid reeds verantwoordelijk is voor het onderwijs?
Ook hier bepalen scholen of ouders zelf of zij dergelijke investeringen willen doen. Ik wijs er op dat in de diverse persberichten over dit onderwerp verschillende bedragen worden genoemd en dat veel scholen die kosten dragen. Ook wijs ik naar mijn antwoord op vraag 1: ik ga er van uit dat scholen zelf prima in staat zijn hun leerlingen goed op het examen voor te bereiden.
Is het toegestaan dat de examentrainingen tijdens reguliere lessen worden gegeven?
Ja, zoals vermeld bij het antwoord op vraag 1 wisselen de leraren de inhoud van de lessen af naar stofbeheersing en examentraining.
Wat is het oordeel van de inspectie over de examentrainingen? Welke eisen worden gesteld aan de begeleiders van de examentrainingen?
De inspectie ziet toe op de kwaliteit van het onderwijs en gaat ervan uit dat de scholen hun leerlingen goed voorbereiden op het examen. De bureaus die examentrainingen verzorgen zijn geen scholen in de zin van de wet en de inspectie houdt hier dan ook geen toezicht op.
Deelt u de mening dat het een verkeerde ontwikkeling is dat scholen steeds vaker particuliere bureaus inhuren voor examentrainingen? Wat gaat u ondernemen om deze ontwikkeling te keren?
Zie mijn antwoorden op de vragen 1, 3 en 8.
De petitie “Burundi: Stop Silencing the Media!” |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de petitie «Burundi: Stop Silencing the Media!»?1
Wij achten het belangrijk dat maatschappelijke organisaties hun stem laten horen en steun mobiliseren voor hun standpunten wanneer de persvrijheid wordt beperkt. Ruim twaalfduizend mensen in Burundi hebben ondertussen soortgelijke petities ondertekend tegen de nieuwe perswet, die op 4 juni jl. is bekrachtigd door de president.
Deelt u de mening van de directeur van de African Public Radio dat deze wet een aanval op de vrijheid van meningsuiting is en dientengevolge ook een directe aanval op de democratie in Burundi? Zo neen, waarom niet?
Ja. De nieuwe wet betekent een beperking van de vrijheid van meningsuiting in Burundi. De ruimte voor journalisten om onbevangen over gevoelige onderwerpen te kunnen rapporteren neemt af. Dat kan gevolgen hebben voor het nog fragiele democratische proces in Burundi. Dit is zorgelijk.
Bent u bereid om – net zoals onder meer Amnesty International, Human Rights Watch, Reporters Without Borders en de Committee to Protect Journalists – deze wet publiekelijk te veroordelen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer wilt u dit gaan doen?
Nederland heeft meermalen zijn ongenoegen kenbaar gemaakt bij de Burundese autoriteiten. Tijdens het bezoek van minister Ploumen aan Burundi afgelopen februari heeft zij de Burundese minister van Buitenlandse Zaken gewaarschuwd voor de teruggang in democratische vrijheden indien het wetsvoorstel zou worden aangenomen. Mede op Nederlands initiatief heeft ook de EU zich ingezet voor verbetering van het wetsvoorstel. Aan de vooravond van bespreking in de Senaat brachten de vier EU-ambassadeurs in Burundi bij de voorzitter van de Senaat hun kritiek, ook die van Nederland, uitvoerig voor het voetlicht. Dat leidde tot een aantal verbeteringen in het wetsvoorstel, maar die gingen niet ver genoeg.
Op 7 juni jl. hebben op voorspraak van onder andere Nederland, de EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton en de EU commissaris Piebalgs de Burundese autoriteiten publiekelijk laten weten dat ze ondertekening van de wet betreuren.
Nederland laat het hier niet bij. De Nederlandse ambassadeur in Burundi spreekt de Burundese autoriteiten hierop aan. Verder brengt Nederland in de lokale Burundese media de bezwaren tegen deze wet expliciet onder de aandacht. Daarnaast ondersteunt onze ambassade mogelijke juridische stappen om na te gaan of de nieuwe wet strijdig is met de grondwet.
De aantasting van de persvrijheid vormt als zodanig geen onderdeel van het Memorandum of Understanding dat gaat over de hervorming van de veiligheidssector en is daarom niet het meeste geëigende middel om deze zaak bij de Burundese autoriteiten aan te kaarten.
Vormt aantasting van de persvrijheid onderdeel van het «Memorandum of Understanding» met de Burundese regering? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u in dit verband om druk uit te oefenen op de Burundese president om deze wet van tafel te vegen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke overige mogelijkheden ziet u om druk uit te oefenen op de Burundese regering om deze wet van tafel te vegen?
Zie antwoord vraag 3.
Scholen die allochtone leerlingen weigeren |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Allochtone leerlingen vaak niet welkom op «witte» school»?1
Uit het kleinschalige onderzoek kan deze conclusie niet worden getrokken. Er zijn geen duidelijke feiten van allochtone ouders en andere respondenten naar voren gekomen. Ook blijkt dat over het weigeren van leerlingen geen klachten door de ouders zijn ingediend.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat scholen leerlingen weigeren op grond van etnische afkomst?
Ik deel die mening.
Hoe oordeelt u over het onderzoek van het onderzoeksbureau KBA Nijmegen, in opdracht van Forum, waaruit blijkt dat migrantenouders verschillende belemmeringen ervaren bij de toelating van hun kinderen?2
Het onderzoek is gebaseerd op interviews met 14 migrantenouders die problemen hebben met de toelating, 3 schoolbestuurders, 3 schooldirecteuren en 2 gemeenteambtenaren. De resultaten van het kleinschalige onderzoek geven aan dat de toelating van allochtone leerlingen op «witte scholen» in de onderzochte 3 gemeenten volgens de respondenten in sommige gevallen problemen geeft. Op basis van dit onderzoek is moeilijk aan te geven op welke schaal dit gebeurt.
Deelt u de mening dat sprake is van «structurele mechanismen die leiden tot uitsluiting en selectie van leerlingen op basis van etnische afkomst»? Zo nee, heeft u onderzoek dat het tegendeel bewijst?
Op basis van het onderzoek kan niet de conclusie worden getrokken dat daarvan sprake is. Zoals in het onderzoek wordt aangegeven kunnen voor het niet aannemen van een leerling legitieme redenen zijn, bijvoorbeeld omdat de school geen plaats meer heeft, of dat er op school- of gemeenteniveau afspraken zijn gemaakt over de toelating. Bij de genoemde andere (informele) redenen gaat het vaak over «van horen zeggen» of vermoedens.
Deelt u de mening dat de «vrije schoolkeuze» betrekkelijk is als allochtone leerlingen om allerlei schimmige redenen worden afgewezen?
De conclusie dat allochtone leerlingen om schimmige redenen worden afgewezen deel ik niet. De vrije schoolkeuze is voor iedere ouder gelijk, maar tegelijkertijd niet ongelimiteerd. Het schoolbestuur van de basisschool mag leerlingen weigeren. Dit kan bijvoorbeeld als de school geen plaats meer heeft.
Wat onderneemt u om de segregatie tussen zwarte en witte scholen te bestrijden? Bent u bereid om de aanbevelingen van Forum over te nemen?
Het tegengaan van segregatie is lokaal belegd. De lokale educatieve agenda’s bieden de gemeenten ruimte om segregatie met schoolbesturen te bespreken en maatwerkoplossingen te kiezen. Ik ben in overleg met de wethouders van de G4/G33 over de segregatieproblematiek. Ik ben bereid gemeenten te ondersteunen wanneer zich in de uitvoering problemen voordoen. Het inzetten op kwaliteit van het onderwijs is het belangrijkste om segregatie aan te pakken. De aanpak van het kabinet is er op gericht dat iedere school, ongeacht de samenstelling, de best mogelijke kwaliteit kan bieden. Scholen met achterstandsleerlingen ontvangen extra middelen uit de gewichtenregeling. Ook VVE draagt er aan bij dat de (taal)achterstand wordt verminderd.
Een van de aanbevelingen uit het onderzoek is om de aanmeldprocedure meer transparant te maken. In een aantal gemeenten waaronder Nijmegen en Den Haag heeft de gemeente samen met de schoolbesturen een vaste aanmeldprocedure vastgesteld. Dergelijke initiatieven kunnen hieraan bijdragen.
In de Agenda Integratie (Tweede Kamer 2012–2013 32 824) is aangegeven dat een betere betrokkenheid van migrantenouders bij de scholen van belang is, om taalachterstanden en schooluitval terug te dringen. De strekking van het amendement zal worden betrokken bij de uitwerking van deze agenda. De aanbeveling uit het onderzoek om migrantenouders minder kwetsbaar te maken door bewustwording en empowerment zal daarbij worden betrokken.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het amendement van het lid Karabulut, waarmee 400.000 euro wordt vrijgemaakt om ouderinitiatieven te ondersteunen voor het mengen van scholen? Deelt u de mening dat uitvoering van het amendement des te urgenter is geworden?3
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid grootschalig onderzoek te doen naar de toelating van allochtone leerlingen, teneinde een goed beeld te krijgen van de praktijk?
Het is niet nodig om een grootschalig onderzoek te doen. Ik ben van mening dat iedere school moet streven naar een transparante toelatingsprocedure. In een aantal gemeenten zijn daarover samen met de schoolbesturen afspraken gemaakt. Zie verder het antwoord op vraag 6 en 7.
Problemen bij de VU |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Crisis VU is symptoom van doorgeslagen marktwerking»?1
Ik ben het niet eens met de bewering dat bij de VU of in het hoger onderwijs in het algemeen sprake is van doorgeslagen marktwerking.
In het hoger onderwijs bestaat een breed palet aan kwaliteitsprikkels. Het stimuleren en bewaken van de kwaliteit gebeurt op verschillende manieren, zoals de accreditatie van opleidingen en instellingen en prestatieafspraken met de hogescholen en universiteiten.
De afgelopen jaren zijn de kwaliteitsprikkels in het bestel nog eens versterkt. Belangrijke wijzigingen zijn de vernieuwing van het accreditatiestelsel en een nieuwe bekostigingssystematiek voor het hoger onderwijs.
In 2011 is een nieuwe bekostiging hoger onderwijs ingesteld. In de nieuwe bekostiging wordt het onderwijsdeel bekostigd op basis van graden (20%), een onderwijsgebonden deel (20%) en een studentgebonden deel (60%; de percentages zijn gemiddelden). Daarmee wordt een direct verband gelegd tussen de inspanningen die de instelling levert voor het onderwijs en het aantal ingeschreven studenten. Dit vermindert verkeerd strategisch gedrag.
De nieuwe bekostigingssystematiek, tezamen met het vernieuwde accreditatiestelsel en de prestatieafspraken die met de instellingen in 2012 zijn gesloten, bevorderen de kwaliteit van het hoger onderwijs en onderzoek.
Omdat de financiële middelen vanuit het Rijk afnemen, moeten universiteiten kritisch naar hun bedrijfsvoering kijken en bezien of die wel efficiënt genoeg is. Op deze wijze zouden meer middelen naar het primaire proces kunnen gaan en zou er minder behoeven te worden uitgegeven aan overheadskosten. Ik zie een dergelijke aanpak niet als een uitvloeisel van marktwerking, maar als een goede bedrijfsvoering, waarbij natuurlijk de kwaliteit van het primaire proces vooropstaat.
Deelt u de analyse dat de problemen niet alleen spelen aan de Vrije Universiteit (VU), maar ook elders, vanwege een «uit de hand gelopen vermarkting van het academisch onderwijs en onderzoek»?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe oordeelt u over de drie pijlers waarop deze vermarkting rust: het bedrijfsmatig bestuursmodel, het perverse financieringssysteem en de zogenaamde «financialisering» van de universiteiten? Kunt u de drie pijlers afzonderlijk beoordelen?
Ten aanzien van de drie pijlers van vermarkting het volgende.
Het vermelde in het NRC-artikel over het bedrijfsmatig bestuursmodel is geen beschrijving van de werkelijkheid.
Universiteiten hebben de taak om kwalitatief hoogwaardig onderwijs te verzorgen en onderzoek te doen en goede studenten en onderzoek af te leveren, en daarnaast de taak om een efficiënte bedrijfsvoering te voeren. Het gaat daarbij om een goed evenwicht tussen beide zaken.
Wat betreft het financieringssysteem verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Met betrekking tot de zogenaamde «financialisering» van de universiteiten is de situatie als volgt.
Sedert 1995 zijn de universiteiten juridisch en economisch eigenaar van hun panden. Zij kunnen hun eigen beleid maken op het gebied van hun huisvesting, en dat wil zeggen huren, kopen, leasen, etc. Dit leidt tot een betere afstemming tussen de benodigde huisvesting en de financiële middelen van de universiteit. Dat banken als gevolg van leningen belangrijke partners voor de universiteiten zijn geworden, zal ik zeker niet ontkennen. Maar het voert te ver om te suggereren dat banken daarmee het financiële beleid van de universiteit bepalen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat personeel en universiteitsbestuur van elkaar vervreemd zijn geraakt? Wat zijn volgens u de oorzaken hiervan?
Vervreemding tussen personeel en bestuur is natuurlijk onwenselijk; het is de vraag of daar bij de VU sprake van is. Wel kan men spreken van een grote afstand tussen het College van Bestuur en de werkvloer. Het is niet aan mij om over de oorzaak van de bestuurlijke problemen te oordelen dan wel speculeren.
Legt u zich neer bij de opvatting dat een fundamentele omslag «uit Den Haag niet zal komen»? Zo nee, wat gaat u ondernemen?
Naar mijn mening is in het hoger onderwijs in het algemeen geen sprake van doorgeslagen marktwerking en is er dan ook geen fundamentele omslag nodig. Dat neemt niet weg dat de focus van het beleid voor het hoger onderwijs periodiek wordt aangepast. Het werken aan de kwaliteit van onderwijs en onderzoek is een continu proces, zowel voor overheid als instellingen. Met de Strategische Agenda’s van 2007 en 2011 en de uitwerking van de prestatieafspraken met de instellingen in 2012 is hiervoor een duidelijke koers uitgezet, die thans volop in uitvoering is.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Wat is uw oordeel over het bericht «Toezicht bij de VU, dat was volle agenda’s, weinig tijd»?2
Ik ben van mening dat toezichthouders over voldoende tijd moeten beschikken om hun taken naar behoren uit te voeren. Dat laatste wordt bevorderd door de beperking van het aantal commissariaten en toezichtfuncties voor toezichthouders, vastgelegd in de wijziging van het Burgerlijk Wetboek, die per 1 januari 2013 is ingegaan. Zie ook de brief Versterking bestuurskracht onderwijs van 19 april jl. waarin voorstellen zijn gedaan met betrekking tot de positionering van de interne toezichthouder.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Raad van Toezicht van de VU amper van zich liet horen, ook niet over de pijnpunten?
Dat feit heb ik niet als zodanig aangetroffen in de door de vragensteller aangehaalde krantenberichten. Als de vraagsteller van mening is dat de Raad van Toezicht actief intern of extern de publiciteit moet zoeken als het gaat om bestuurlijke «pijnpunten» dan ben ik het daarmee niet eens. Voor de Raad van Toezicht is het College van Bestuur het aanspreekpunt.
Deelt u de mening van toezichthouder C. Veerman, dat personeel met zorgen bij hem «aan het verkeerde adres» is? Vindt u dit een juiste opstelling van een toezichthouder?
Dit is geen precieze weergave van de uitspraak die heer Veerman vorig jaar in Ad Valvas heeft gedaan, blijkt uit de aangehaalde NRC-artikelen. De Raad van Toezicht is hoe dan ook niet altijd in eerste instantie het aanspreekpunt voor de medezeggenschap. Personeel en studenten kunnen via de daartoe geëigende kanalen gebruik maken van hun rechten en bevoegdheden om voorstellen en standpunten aan het instellingsbestuur kenbaar te maken. De Raad van Toezicht voert in ieder geval twee maal per jaar overleg met de medezeggenschap; hierin kan het personeel zijn eventuele zorgen met de Raad bespreken.
Bent u tevreden met het Raad van Toezicht-model of erkent u dat dit model voor verbetering vatbaar is? Deelt u de mening dat medewerkers van de instellingen meer inspraak moeten krijgen?
Het huidige besturingsmodel is het meest geschikt voor ons onderwijsstelsel, maar er zijn nog veel onbenutte mogelijkheden voor verbetering. De onderbouwing van die conclusie en de achterliggende analyse van het functioneren van het huidige model zijn – ter uitvoering van de motie Van Dijk (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 524, nr. 137) – opgenomen in de brief Versterking bestuurskracht onderwijs, die staatssecretaris Dekker en ik op 19 april jl. naar de Kamer hebben gestuurd. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van die brief.
De inspraak van medewerkers van instellingen in het hoger onderwijs is met de wettelijk verankerde rechten en bevoegdheden van de medezeggenschap formeel voldoende gewaarborgd. Wel wil ik in overleg met de sector bespreken of de toegankelijkheid van informatie voor de medezeggenschap verbeterd kan worden; daarbij zal ik ook de evaluatie van de WHW (dit najaar) betrekken. In bovengenoemde brief hebben de staatssecretaris en ik aangekondigd dat we de mogelijkheden gaan uitbreiden voor personeel en studenten om zich te wenden tot andere partijen als zij geen gehoor vinden bij hun bestuur.
Hoe oordeelt u over de situatie op de VU na het vertrek van de rector? Denkt u dat de spanningen tussen personeel en bestuur nu zijn opgelost?3
Ik denk dat het vertrek van de rector een rol kan spelen in de ontwikkelingen bij de VU. Het is echter niet aan mij om daarover een oordeel te vellen dan wel te speculeren. Niettemin volg ik de ontwikkelingen op de voet, en laat ik mij daarbij informeren door de Inspectie van het Onderwijs, mede op basis van nadere informatie die door haar bij de VU wordt ingewonnen.
Is het waar dat de VU zou zakken voor de instellingstoets die nodig is voor de accreditatie? Hoe oordeelt u over het feit dat de VU zelf kan bepalen dat de accreditatietoets wordt uitgesteld?
Het is niet aan mij om een verwachting uit te spreken over de slagingskans van een instelling bij een instellingstoets kwaliteitszorg.
De aanname dat de VU kan bepalen dat de instellingstoets kwaliteitszorg wordt uitgesteld, berust op een misverstand. De NVAO bepaalt wanneer een instellingstoets wordt ingepland, niet de instelling.
Voor een goed begrip van de betekenis van de instellingstoetskwaliteitszorg (ITK) voeg ik daar het volgende aan toe.
Met het nieuwe accreditatiestelsel is de instellingstoets kwaliteitszorg geïntroduceerd. Doel van de instellingstoets kwaliteitszorg is om vast te stellen of de instelling haar interne kwaliteitsborging op orde heeft en er een goede kwaliteitscultuur bestaat. Na een positieve instellingstoets komt de accreditatie van alle opleidingen van de instelling in het beperkte regime. De NVAO stelt een commissie van deskundigen in, die adviseert over de aanvraag van een instelling om de instellingstoets kwaliteitszorg uit te voeren.
Ter voorbereiding op de instellingstoets kwaliteitszorg, waarbij een NVAO-commissie de interne kwaliteitszorg van de instelling beoordeelt, staat het de instelling vrij om een eigen intern proces te organiseren. De VU heeft ter voorbereiding op de instellingstoets door de NVAO, een proefaudit laten uitvoeren. Ik heb begrepen dat in die proefaudit is geconstateerd dat de onderwijsvisie «onvoldoende concreet» is. Het is niet aan mij daarover nu een oordeel te geven; wel wijs ik er op dat een proefaudit juridisch en qua procedure losstaat van het beoordelingsproces voor de instellingstoets kwaliteitszorg en kan de instelling helpen om verbeterpunten te signaleren, zodat zij hiermee haar voordeel kan doen ter voorbereiding op de beoordeling t.b.v. de «echte» instellingstoets kwaliteitszorg.
Bent u van mening dat de bestuursvoorzitter na alle ontwikkelingen zonder problemen zijn voorgenomen plannen kan doorzetten, inclusief de bezuiniging van 33 miljoen euro en het verlies van 350 arbeidsplaatsen?
Ik kan mij niet mengen in een interne discussie van de VU door een uitspraak te doen over de mate waarin het bestuur daarbij op problemen zou kunnen stuiten. Ik ga er niettemin vanuit dat hierover binnen de VU overleg plaats vindt
Wat gaat u ondernemen om de gesignaleerde spanningen tot een eind te brengen? Bent u bereid mee te denken over een omslag in het academisch onderwijs en onderzoek en daar voorstellen voor te doen?
Het is aan het Bestuur en de Raad van Toezicht van de VU om de gesignaleerde spanningen binnen de instelling tot een goed einde te brengen. Voorstellen voor de versterking van de bestuurskracht en de governance van instellingen zijn verwoord in de brief Versterking bestuurskracht onderwijs van 19 april jl. Zie verder mijn antwoord op vraag 9.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven laat ik mij door de Inspectie van het Onderwijs informeren over de ontwikkelingen bij de VU. Ik heb begrepen dat de Inspectie op basis van nadere informatie opgevraagd bij de VU zal beoordelen of er verscherpt toezicht en eventuele vervolgactiviteiten nodig zijn. Naar verwachting komt de Inspectie medio juli tot een conclusie. Alsdan zal ik de Kamer daarover informeren.
Mensenrechtenschendingen in Ethiopië |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het hoofdstuk over Ethiopië in het World Report 2013 van Human Rights Watch (HRW)?1
Nederland volgt de mensenrechtensituatie in Ethiopië nauwlettend, en de observaties zoals die in het World Report 2013 van HRW zijn verwoord, zijn ons bekend. Deze observaties en bevindingen nemen wij serieus en ze worden meegenomen in de beoordeling van de ontwikkelingen in Ethiopië.
Deelt u de mening van HRW dat de mensenrechtensituatie in Ethiopië de laatste jaren sterk is verslechterd? Zo neen, waarom niet?
Sinds de verkiezingen van 2010 heeft de regering de controle op het politieke landschap versterkt, o.a. via wetgeving die beperkingen oplegt aan NGO’s en een antiterrorismewet, die de autoriteiten ruime mogelijkheden tot optreden biedt. Deze inperking van de democratische ruimte is zorgwekkend en Nederland stelt deze trend zowel bilateraal als in EU- verband bij de Ethiopische autoriteiten aan de orde. Zo voert Nederland samen met andere internationale partners een dialoog met de Ethiopische autoriteiten over mogelijkheden om de interpretatie van de NGO-wet te versoepelen.
Kunt u ingaan op de zorgen die HRW in het rapport uit rondom de vrijheid van meningsuiting, vereniging en samenkomst? Deelt u die zorgen? Zo ja, wat doet u hieraan? Zo neen, waarom niet?
De inperking van de democratische ruimte en het veelvuldige gebruik van de antiterrorismewetgeving in Ethiopië heeft onze aandacht. Arrestaties op grond van deze wetgeving – die terrorisme breed definieert – baren ook ons zorgen. Nederland voert een tweesporenbeleid in Ethiopië, waarvan het bevorderen van democratie en de naleving van mensenrechten nadrukkelijk onderdeel uitmaakt. Naast activiteiten ter bereiking van de ontwikkelingsdoelen draagt Nederland bij aan activiteiten ter versterking van democratiseringsprocessen. Tijdens het bezoek aan Ethiopië van minister Ploumen is in gesprekken (met onder anderen Premier Hailemariam) het belang van mensenrechten en democratie voor de economische ontwikkeling en stabiliteit van Ethiopië aan de orde gesteld.
Kunt u ingaan op de zorgen die HRW in het rapport uit rondom gedwongen verplaatsingen? Deelt u die zorgen? Zo ja, wat doet u hieraan? Zo neen, waarom niet?
Wij hebben goede nota genomen van het HRW rapport «Waiting here for death» dat HRW vorig jaar aan ons ministerie heeft aangeboden en toegelicht. De hierbij gevoerde gedachtewisseling over hervestigingsprogramma’s in Ethiopië was nuttig. Nederland spant zich, samen met de andere internationale partners, in om er voor te zorgen dat het hervestigingsprogramma wordt geïmplementeerd in overeenstemming met internationaal (ook door Ethiopië) aanvaarde normen. Het hervestigingsprogramma in Ethiopië wordt nauwlettend gevolgd door de leden van de Development Assistance Group (DAG), waarvan ook Nederland deel uit maakt. Hierbij wordt onder anderen gebruik gemaakt van onafhankelijke fact finding missies. Tot dusverre ondersteunen de observaties van de DAG de door HRW geuite beschuldigingen van gedwongen verhuizingen en systematische mensenrechtenschendingen niet. Wel is sprake van overhaaste en slecht voorbereide implementatie, in de zin dat de voorzieningen op de nieuwe bestemming niet in alle gevallen gereed zijn. Na klachten hierover heeft de Ethiopische overheid ingegrepen en verbeteringen doorgevoerd. De internationale gemeenschap blijft in dialoog met de overheid aandringen op zorgvuldige implementatie van deze resettlement programma’s. Die dialoog vindt onder andere plaats op basis van de Good Practice Guidelines and Principles Regarding Resettlements, zoals die door de donorgemeenschap worden gehanteerd.
Bent u het met HRW eens dat donoren zoals Nederland (in)direct meewerken aan het gedwongen verplaatsen van inheemse volkeren doordat zij het Protection of Basic Services program meefinancieren? Zo neen, waarom niet?2
Allereerst willen wij opmerken dat de genoemde multi-donor programma’s geen directe steun verlenen aan dit hervestigingsprogramma. Wat betreft het Protection of Basic Services (PBS) programma was Nederland een relatief bescheiden donor, met een totale bijdrage van USD 4 miljoen in 2011. Het PBS programma bestaat uit verschillende componenten; Nederland heeft bijgedragen aan de Social Accountability component, waarin de verantwoording van de budgetten voor basic services aan de burgers vooropstaat. Verder droeg Nederland in 2011 bij aan de gezondheidscomponent, die vooral gericht is op het aanschaffen van medische apparatuur, medicijnen etc. Vanaf 2012 draagt Nederland niet meer bij aan het PBS programma.
Wat is uw oordeel over de plaats die het thema mensenrechten inneemt in de Country Partnership Strategy die onlangs door de Wereldbank is goedgekeurd? Acht u de hierin beschreven acties voldoende? Zo ja, waarom?
Het thema mensenrechten komt weliswaar niet met zoveel woorden aan de orde, maar de Country Partnership Strategy (CPS) benadrukt impliciet de sociaaleconomische mensenrechten. De Wereldbank wil vooral een bijdrage leveren aan de realisatie van het recht op (toegang tot) voedsel, onderdak, onderwijs en gezondheidszorg. Er wordt in het document geen speciale afweging gemaakt tussen de vooruitgang op het gebied van de sociaaleconomische rechten en de zorgen in de internationale gemeenschap over het respect voor de politieke en burgerrechten. Wel noemt het document risico’s (paragraaf 100, 101 en 129) die de goed bestuur principes van het openbaar bestuur raken. Zo erkent het document dat veel governance problemen voortkomen uit onderontwikkeling, ook (b.v. capaciteitsproblemen) binnen het overheidsapparaat. In de door de Wereldbank uitgevoerde programma’s zijn daarom safeguard mechanisms ingebouwd, die accountability en beroepsprocedures mogelijk maken. Verder is de Wereldbank gebonden aan haar corporate responsibility op dit gebied, die weliswaar niet in de CPS is vastgelegd, maar wel in de statuten en in operation manuals.Naar onze mening zijn deze safeguard mechanisms voldoende, ook al moeten ze voortdurend worden aangepast en vormt de dialoog van de Wereldbank met de overheid (zowel bilateraal als in multi-donorverband) een essentieel onderdeel van de implementatie van haar strategie.
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen d.d. 24 juni 2011 over de humanitaire situatie in de Ogaden en Somalië?3
Ja.
Kunt u aangeven wat er sindsdien is gebeurd inzake (hernieuwde) toegang van het Internationale Rode Kruis (ICRC) tot de Ogaden en verruimde humanitaire toegang voor hulporganisaties in de Ogaden-regio?
De geringe humanitaire toegang als gevolg van de slechte veiligheidssituatie blijft een probleem in de Ogaden regio. Er is nog steeds een gewapende strijd gaande tussen het Ogaden National Liberation Front (ONLF) en overheidstroepen, waardoor het regelmatig onveilig is. De regionale overheid in Jijiga ontmoedigt het aanbieden van hulp in dit gebied. Op dit moment heeft het ICRC nog steeds geen toegang tot deze regio. Het World Food Programme (WFP) en Artsen Zonder Grenzen zijn de enige internationale hulporganisaties die in het Ogaden gebied in de Somali regio humanitaire toestemming hebben gekregen om hulp te bieden.
Hebben onafhankelijke media inmiddels (de facto) toegang tot het gebied? Zo neen, wat is uw oordeel hierover?
Nog altijd is het voor onafhankelijke media erg moeilijk om toegang te krijgen tot de Somali regio. Er is per bezoek een vergunning van het Ministerie van Informatie nodig, maar deze wordt in de praktijk niet afgegeven aan onafhankelijke journalisten. Journalisten kunnen wel naar Jijiga en de grotere dorpen (Deghabur, Kebridehar, Gode, Dolo Ado) reizen, maar niet naar het platteland. De beperkte toegang tot de regio voor journalisten is zorgelijk en Nederland blijft, in samenwerking met andere gelijkgestemde partners (met name in EU-verband), deze situatie in de politieke dialoog met de overheid opbrengen.
Hoe beoordeelt u de huidige humanitaire situatie in de Ogaden en de effectiviteit van de pogingen om via stille diplomatie tot beëindiging van het conflict te komen? Kunt u dit toelichten?
De huidige humanitaire situatie is zorgelijk. Het gaat om een zeer dunbevolkt en woestijnachtig gebied, waar nauwelijks overheidsvoorzieningen zijn. Ook hier voert de overheid programma’s uit die tot doel hebben de nomadische leefstijl te ontmoedigen en de betrokkenen toegang te geven tot overheidsdiensten als onderwijs, gezondheidszorg en water. Er wordt in de dialoog met de autoriteiten regelmatig aandacht besteed aan de noodzaak van verbetering van de humanitaire toegang. De Ethiopische overheid beschouwt het ONLF als een terroristische organisatie en een vredesakkoord is nog ver weg. Als gevolg hiervan is de veiligheidssituatie precair en de humanitaire toegang nog niet verbeterd.
Wat is uw reactie op de artikelen «Ethiopia Forcefully Evicting Omo Tribes for Sugar Plantations «en «Ethiopia: Pastoralists Forced off Their Land for Sugar Plantations»?4
Naar aanleiding van dit soort berichten heeft een groep van donoren, waaronder Nederland, zelfstandig onderzoek uitgevoerd. Tijdens een bezoek van ambassadeurs van enkele grote donorlanden in augustus 2012 werd vastgesteld dat hoewel het ontwikkelingsprogramma van de South Omo geen onderdeel uitmaakt van het Commune Programme en ook niet door dezelfde overheidsinstantie wordt uitgevoerd, er wel overeenkomsten zijn met het Commune Programme.
Er waren ook hier geen overtuigende bewijzen dat er systematisch en op grote schaal mensenrechtenschendingen plaatsvinden en de claim van dwang kon niet worden bevestigd. Wel werd vastgesteld dat de communicatie over de uitvoering van hervestigingsprogramma’s tussen de overheid en de betrokken groepen ontoereikend was. De compenserende maatregelen waren slecht gepland en onvoldoende geïmplementeerd om van een aanvaardbare nieuwe situatie te kunnen spreken, waarin de livelihoods van de betrokkenen duurzaam gegarandeerd waren. Over de bevindingen is voortdurend overleg met de overheid en de vervolgonderzoeken in 2013 moeten vaststellen of de gemaakte afspraken worden nagekomen en de wederzijds geaccepteerde principes worden gerespecteerd.
Is hier volgens u sprake van landroof? Zo neen, waarom niet?
Allereerst zij opgemerkt dat wij geen voorstander zijn van het ongeclausuleerd hanteren van de term landroof. Daarvoor is de problematiek te complex. Specifieke grootschalige investeringen kunnen onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden een positief effect hebben op de landbouwproductie en armoedebestrijding.
Gedwongen verplaatsingen van inheemse volkeren kunnen in strijd zijn met de genoemde verdragen en verklaringen. De vraag of Ethiopië zich in dit geval schuldig maakt aan schending van deze verdragen en verklaringen kan niet zonder meer worden beantwoord.
Volgens de grondwet is alle grond in Ethiopië eigendom van de overheid, en hebben landgebruikers vruchtgebruik. De overheid faciliteert inderdaad plannen van grootschalige ondernemingen om bepaalde gebieden productiever aan te wenden dan traditionele landgebruikers dat nu doen. De overheid zorgt er dan in principe voor dat de oorspronkelijke landgebruikers worden hervestigd op locaties waar overheidsdiensten zijn en waar (geïrrigeerd) land ter compensatie wordt aangeboden. Indien hierbij sprake zou zijn van verdringing dan moet dat worden aangepakt.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 is tot nu toe niet gebleken dat hiervan sprake is. Nederland bespreekt, samen met andere donoren, regelmatig met de Ethiopische overheid de toepassing van de compenserende maatregelen. Daarnaast is het belangrijk om, in gezamenlijk verband met andere donoren, ook ter plaatse vast te stellen of de overheid haar afspraken op dit terrein nakomt. Nederland zal dan ook de mogelijkheden nagaan van een nieuw gezamenlijk veldbezoek aan Zuid- Omo. Indien hierbij knelpunten naar boven komen zullen deze, ook wanneer ze van politieke aard zijn, worden opgebracht in de dialoog met de overheid.
Bent u het met Human Right Watch (noot 2, laatste document, pagina 69 en 70) eens dat Ethiopië door de gedwongen verplaatsingen van inheemse volkeren van hun land handelt in strijd met de volgende verdragen en verklaringen: International Covenant on Civil and Political Rights (ICCPR), International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights (ICESCR), UN Declaration on the Rights of Indigenous Peoples en African Charter on Human and Peoples» Rights?5 Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dit dan als belangrijke donor ter discussie stellen?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen dat bij de gedwongen verplaatsingen van de lokale bevolking voor grootschalige landbouw, goudwinning en oliewinning (dodelijke) slachtoffers zijn gevallen?
Nee, wij hebben daar geen inzicht in. Wij onderkennen dat de mondiale strijd om vruchtbare landbouwgrond, grondstoffen en de groeiende wereldwijde handel ten koste kan gaan van de lokale bevolking. Het komt helaas voor dat de lokale bevolking zonder overleg of compensatie en soms met (dodelijk) geweld van haar land wordt gezet. Ons ministerie doet veel aan het verbeteren van land governance wat cruciaal is bij het tegengaan van landroof. Graag verwijzen wij tevens naar de brief van december 2012 aan de Tweede Kamer (DMM/IF-228/2012) waarin u geïnformeerd wordt over landroof («land grabbing») en de rol van de Wereldbank daarbij.
Heeft u het thema mensenrechtenschendingen aan de orde gesteld tijdens uw recente bezoek aan Ethiopië? Zo ja, met wie heeft u hierover gesproken, wat heeft u precies besproken en hoe heeft u dit aan de orde gesteld? Zo neen, waarom niet?
Tijdens het bezoek van minister Ploumen aan Ethiopië zijn bij verschillende gesprekspartners de Nederlandse zorgen over de beperking van de politieke ruimte en de rol van de maatschappelijke organisaties gemarkeerd. Zo is in gesprekken met premier Hailemariam en met minister van Buitenlandse Zaken, Tedros Adhanom gepleit voor een grotere politieke ruimte voor de oppositie en het maatschappelijk middenveld. Ook zijn tijdens een ontmoeting met vertegenwoordigers van mensenrechtenorganisaties hun zorgen besproken, waaronder de wetgeving die buitenlandse financiering van ngo’s werkzaam op het gebied van goed bestuur en mensenrechten beperkt.
Kinderen die noodgedwongen bij hun ouders moeten aankloppen ondanks een ontbrekende band of voogdij |
|
Nine Kooiman , Jasper van Dijk |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de geanonimiseerde brief, die melding maakt van het feit dat een kind, om in aanmerking te kunnen komen voor een aanvullende beurs, contact op moet nemen met de vader waarmee het kind geen contact heeft omdat vader de moeder heeft vermoord?1
Hoeveel leerlingen of studenten moeten noodgedwongen contact opnemen met een ouder, waarmee een slechte of ontbrekende relatie is (bijvoorbeeld vanwege mishandeling, verdwijning of detentie), om op die manier in aanmerking te kunnen komen voor een aanvullende beurs? Wanneer u het antwoord niet heeft, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel leerlingen of studenten komen niet in aanmerking voor een aanvullende beurs omdat zij – om welke reden dan ook – onmogelijk in contact kunnen komen met hun ouder(s) vanwege zulke extreme omstandigheden? Wanneer u het antwoord niet heeft, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel ouders, die niet het ouderlijk gezag hebben omdat er sprake is van een voogdij-maatregel, hebben kinderen die wel een aanvullende beurs ontvangen? Hoeveel ouders hebben kinderen bij wie het niet lukt deze aanvullende beurs te ontvangen? Wanneer u het antwoord niet heeft, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat, wanneer een ouder geen voogdij meer heeft, het kind niet aan zou hoeven kloppen bij deze ouder om in aanmerking te komen voor een aanvullende beurs? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om met een oplossing te komen voor leerlingen of studenten in dergelijke zeer moeilijke situaties, zodat zij niet financieel «gestraft» worden voor het (wan)gedrag van hun ouder(s)?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over het slachtofferbeleid op 28 maart a.s.? Zo nee, waarom niet?
De betrokkenheid van hoge Amerikaanse militairen bij martelingen in Irak |
|
Jasper van Dijk , Harry van Bommel |
|
Bent u bekend met het artikel in The Guardian1 waar een link wordt gelegd tussen hoge Amerikaanse militairen en martelpraktijken in Irak, in de periode 2003–2005, toen ook Nederlandse militairen gestationeerd waren in Al Muthanna provincie?
Ja.
Klopt het dat er een richtlijn bekend als FRAGO 242 in juni 2004 werd verspreid door het Amerikaanse opperbevel aan alle coalitietroepen?2 Klopt het dat dit bevel in essentie inhield dat coalitietroepen misstanden waaronder martelingen alleen hoefden te rapporteren maar geen nader onderzoek mochten uitvoeren tenzij ze daartoe bevel kregen?
De verplichting tot het doen van onderzoek naar misdrijven, waaronder oorlogsmisdrijven en schendingen van de mensenrechten, ligt bij de autoriteiten die het gezag of jurisdictie uitoefenen in het gebied of over de verdachten. In juni 2004 droeg de (door de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk gevormde) Coalition Provisional Authority het gezag over Irak over aan de Iraakse regering. Feiten gepleegd door andere dan de eigen coalitietroepen in Irak vielen vanaf dat moment onder de verantwoordelijkheid van het Iraakse gezag. De coalitie-eenheden hadden vanaf dat moment niet meer de bevoegdheid om onder alle omstandigheden zelfstandig onderzoek te doen naar vermeende strafbare feiten. Uitzonderingen hierop waren de handelingen van de eigen militairen en feiten gepleegd op locaties waarover de coalitietroepen effectieve controle uitoefenden, waaronder detentiecentra van de coalitietroepen. Het melden en rapporteren van incidenten en vermeende strafbare feiten bleven uiteraard wel mogelijk en was voor Nederlandse militairen verplicht op basis van de Nederlandse regels.
Deelt u de mening dat een dergelijke handelwijze strijdig is met internationale wetgeving betreffende martelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Was de Nederlandse legerleiding op de hoogte van FRAGO 242? Zo nee, waarom niet? Waren Nederlandse troepen die deelnamen aan de Nederlandse missie bekend met FRAGO 242? Zo nee, waarom niet?
De opeenvolgende Nederlandse detachementscommandanten waren niet bekend met de order. De regels die voor het Nederlandse detachement van toepassing waren, stelden het melden van incidenten en vermeende strafbare feiten verplicht.
Zijn er door Nederlandse militairen rapporten gemaakt in het kader van FRAGO 242? Zo ja, aan wie zijn die rapporten verstuurd? Bent u bereid om de Kamer inzage te geven in zulke rapporten, indien ze bestaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Iraanse studenten worden gediscrimineerd |
|
Jasper van Dijk , Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Nederland discrimineert Iraniërs», waarin staat dat Iraanse studenten nog steeds worden uitgesloten van bepaalde studies, ondanks een uitspraak van de Hoge Raad?1
Ik heb kennis genomen van dit artikel, dat buiten beschouwing laat dat het kabinet werkt aan herziening van de uitvoering van het kennisembargo.
Op welke wijze gaat u de uitspraak van de Hoge Raad opvolgen en het beleid herzien?
Wij zijn voornemens om in overleg met de Hoger Onderwijs instellingen op korte termijn te komen tot een integrale herziening van de nationale uitwerking van het VN-kennisembargo, zodat tegemoet wordt gekomen aan zowel het arrest van de Hoge Raad als de VN-Veiligheidsraadsresolutie 1737.
Uitgangspunt is dat in de noodzakelijke gevallen bij de hooggespecialiseerde proliferatiegevoelige vakgebieden ontheffing dient te worden aangevraagd.
Dit betreft dan alle onderzoekers en PhD- en masterstudenten, ongeacht hun nationaliteit en land van herkomst. Ook voor Nederlandse onderzoekers en PhD- en masterstudenten zal dit gaan gelden. Dit betreft een beperkt aantal.
Wij verwachten de herziening voor de zomer gereed te hebben.
Hoeveel studenten worden belemmerd in het volgen van een opleiding als gevolg van uw beleid? Gaat u de gedupeerde studenten excuses aanbieden? Op welke wijze worden zij gecompenseerd voor de geleden schade?
Tot op heden zijn in totaal 13 verzoeken voor ontheffing ingediend. Vier studenten hadden geen ontheffing nodig, omdat voor de betreffende opleiding geen ontheffing nodig was. Twee studenten kregen een ontheffing en zeven studenten werd ontheffing geweigerd.
Voor het aanbieden van excuses zie ik geen aanleiding en compensatie van geleden schade is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om studenten in het volgen van een opleiding te belemmeren op basis van hun afkomst? Zo ja, bent u bereid de veiligheid op een andere manier te waarborgen, bijvoorbeeld door het niet ter beschikking stellen van gevoelige informatie?
Wij zijn van mening dat zowel de toegang tot het hoger onderwijs als de (internationale) veiligheid gewaarborgd moeten worden. Daarom wordt zowel in de huidige als in de toekomstige regeling bewerkstelligd, dat zorgvuldig wordt beoordeeld welke aspirant-studenten de toegang tot een relevante opleiding moet worden ontzegd op grond van de relevante bepaling in de VN-Veiligheidsraadsresolutie 1737.
Het bericht dat geen van de tien grootste levensmiddelenconcerns uitblinkt in milieu- en mensvriendelijkheid |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Oxfam hekelt voedselgiganten», waarin wordt belicht dat geen van de tien grootste levensmiddelenconcerns uitblinkt in milieu en mensvriendelijkheid?1
Het rapport «Behind the Brands» laat zien dat ondanks een toegenomen streven naar meer duurzaamheid er nog veel verbetering mogelijk is in de productieketens en sourcing gebieden van de multinationals uit de voedingsmiddelenindustrie. De door Oxfam ontwikkelde index kan een goede stimulans zijn voor bedrijven om vooruitgang te boeken op het gebied van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het betreft hier overigens een gedeelde verantwoordelijkheid van bedrijven, handelaren, overheden, het maatschappelijk middenveld en de consument. Het is constructief dat bedrijven als Unilever en Nestlé positief op het rapport hebben gereageerd en zich inzetten voor versnelde verduurzaming van de eigen productieketens.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat levensmiddelenconcerns producten op de Nederlandse markt aanbieden waarbij de productie van deze middelen ernstige sociale- en milieuschade aanricht? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit voor de toekomst te voorkomen?
De weging van de positieve en negatieve aspecten van het opereren van de levensmiddelenconcerns in ketens is voor rekening van Oxfam Novib. Duidelijk is dat er verbetering mogelijk is en de ranglijst laat zien dat er grote verschillen zitten tussen de bedrijven. Hierdoor worden de bedrijven aangemoedigd om van elkaar te gaan leren in een «race to the top». Het kabinet is van mening dat we van bedrijven mogen vragen dat zij zich inzetten om die verbetering te realiseren. De vernieuwde OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen zijn daarbij het uitgangspunt. De bedrijven dienen de ketenverantwoordelijkheid die daarin wordt beschreven binnen de context van hun eigen ketens in te vullen. Daarbij is transparantie een belangrijke voorwaarde voor dialoog met stakeholders en voorwaarde om consumenten goed te informeren. Daarnaast is het van belang dat claims van producenten op het gebied van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen daadwerkelijk kunnen worden gestaafd.
Bent u van mening dat consumenten worden misleid doordat deze grote concerns zich voordoen als een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maar dit imago niet vertalen in beleid?
Bedrijven die zich profileren met of voorstaan op Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen doen dit zelden als een manier om consumenten te misleiden. De betreffende bedrijven geven met hun MVO beleid immers aan waarop de samenleving hen mag aanspreken en op welke de doelstellingen ze mogen worden afgerekend. Een aantal grote bedrijven in de voedingsmiddelenindustrie heeft de laatste jaren aanzienlijke vooruitgang geboekt ten aanzien van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zo heeft Unilever aangekondigd dat voor 2020 de hele productieketen van het bedrijf is verduurzaamd en hebben andere bedrijven vergelijkbare doelstellingen neer gezet. Deze koplopers moeten hiervoor worden geprezen, maar tegelijkertijd geldt dat er nog een lange weg te gaan is, zeker voor de achterblijvers in de sector. De Oxfam-index kan helpen om die bedrijven aan te zetten tot een «race to the top», waarin duurzaamheid tot norm wordt verheven. De rol van onder andere maatschappelijk organisaties blijft daarin cruciaal, zowel in het scherp houden als ondersteunen van bedrijven bij het behalen van hun doelstellingen. Daarnaast bestaat er ook een rol voor de consument, die in veel gevallen de mogelijkheid heeft om een bewuste keuze te maken over de aanschaf van levensmiddelen, bijvoorbeeld door te kiezen voor gecertificeerde producten.
Hoe gaat u transparantie bevorderen over de omvang, scope en inhoud van alle Nederlandse (private) investeringen in land en landverwervende bedrijven, mede gelet op het feit dat westerse bedrijven de grootste betrokkenen blijken te zijn bij landroof?
Nederland ondersteunt organisaties als de International Land Coalition (ILC) en GRAIN als voorvechters van meer transparantie rond land deals. GRAIN was in 2008 de eerste organisatie die wereldwijd het thema landroof agendeerde en ILC heeft vorig jaar de zogenaamde Land Matrix gelanceerd waarin honderden geverifieerde grootschalige landverwervingen beschreven staan. Nederland is daarnaast actief lid van de EU Working Group on Land Issues die streeft naar meer transparantie over landverwerving. Deze groep is voornemens de lancering van een land transparantie initiatief te agenderen voor de volgende G8 bijeenkomst. Langs deze weg wil Nederland ook de transparantie van Nederlandse bedrijven over hun landverwervingen bevorderen.
Bent u bereid om te bevorderen dat voedingsmiddelenbedrijven transparanter worden over de inhoud van landgerelateerde deals (transparantie over contracten, publicatie van sociale en milieu impact assessments etcetera)? Zo nee, waarom niet?
Zie bovenstaande beantwoording van vragen 3 en 4 die zijn gesteld door de leden Maij en Jan Vos (beiden PvdA) en het lid Klaver (GroenLinks) (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2012–2013, nr.1638).
Bent u bereid deze schriftelijke vragen vóór het algemeen overleg over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van 7 maart 2013 te beantwoorden?
Ja.
Belastingontwijking in Zambia |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Geld Zambia lekt weg via NL-route»?1
Het artikel en het rapport snijden een belangrijke problematiek aan die onze volle aandacht heeft. Wel is het rapport genuanceerder dan het artikel. In het betreffende artikel wordt gesteld dat de belastinggrondslag in Zambia in belangrijke mate wordt uitgehold door betalingen aan Nederlandse vennootschappen. In het rapport worden voornamelijk vraagtekens geplaatst bij betalingen naar andere landen dan Nederland. Daar komt bij dat, zoals ook uit mijn antwoord op vraag 4 blijkt, bij uitbetaling van dividenden uit Zambia naar Nederland volgens het verdrag nog 5% ingehouden mag worden terwijl Zambia op dividenden naar Ierland geen belasting mag heffen.
Is het waar dat een Britse suikergigant miljoenen euro's aan belasting ontwijkt in Zambia, via een in Nederland gevestigde brievenbusmaatschappij?
Over de omvang van de eventueel in Zambia ontweken belasting hebben wij geen informatie. Artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen staat ons niet toe een oordeel te geven over de belastingpositie van een individueel bedrijf.
Is het waar dat Zambia drie keer zoveel geld verliest door belastingontwijking als het binnenkrijgt via ontwikkelingshulp? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Zoals hierboven aangegeven hebben wij geen gegevens over het bedrag dat Zambia door belastingontwijking zou mislopen. Ook niet over eventuele belastingontwijking via Nederland. We kunnen dit dus ook niet afmeten tegen de door Zambia ontvangen ontwikkelingshulp. Overigens zou het niet coherent zijn als een land aan de ene kant aan Zambia ontwikkelingshulp geeft en aan de andere kant niet de in redelijkheid te verwachten maatregelen neemt om misbruik van het belastingverdrag te bestrijden.
Is het waar dat Associated British Foods (ABF) via een dochterbedrijf gebruik maakt van een zwaar verouderd belastingverdrag tussen Nederland en Zambia, waardoor niet 15% maar 5% bronbelasting in Zambia hoeft te worden afgedragen?
Het belastingverdrag tussen Zambia en Nederland dateert van 1977 en zal meegenomen worden in het door ons aan uw Kamer aangekondigde onderzoek naar belastingverdragen met ontwikkelingslanden. Inderdaad bevat het verdrag met Zambia een bepaling dat Zambia op uitgaande dividenden aan inwoners van Nederland die meer dan 25% van de aandelen in een Zambiaanse vennootschap bezitten geen hogere bronheffing wordt ingehouden dan 5%, terwijl het nationale tarief 15% bedraagt. Een zelfde afspraak heeft Zambia met betrekking tot uitgaande dividenden ook gemaakt in zijn verdragen met China, Duitsland, Finland, India, Italië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Met Ierland is zelfs een verdragstarief van 0% overeengekomen.
Bent u bereid het gebruik van bilaterale belastingverdragen te beperken tot ondernemingen die een reële economische aanwezigheid hebben in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij verschillende gelegenheden hebben wij al aangegeven dat Nederland bereid is in zijn bilaterale belastingverdragen afspraken te maken over gerichte en proportionele anti-misbruikmaatregelen.
Deelt u de mening dat het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en Zambia niet coherent is met ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Het met Zambia afgesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting zal meegenomen worden in het onderzoek, dat wij gaan doen naar de bilaterale verdragen met een aantal ontwikkelingslanden. Wij kunnen nu niet op de uitkomsten van dit onderzoek vooruitlopen.
Overigens, mocht Zambia van mening zijn dat het verdrag tussen Nederland en Zambia bepaalde voor Zambia ongunstige bepalingen bevat, dan staat het Zambia uiteraard nu al vrij om Nederland om aanpassing van het verdrag te verzoeken.
Bent u bereid de Zambiaanse overheid te benaderen, met als inzet de herziening van het huidige bilaterale belastingverdrag, teneinde de beleidscoherentie voor ontwikkeling te waarborgen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u al inzicht verkregen in de belastingverdragen met ontwikkelingslanden en hun effecten op de belastinginkomsten in ontwikkelingslanden? Wanneer informeert u de Kamer hierover? Wanneer komt u met verbetervoorstellen?2
Het onderzoek is nog in een verkennende fase. Naar verwachting zullen wij in de zomer over de uitkomsten en eventuele beleidsmatige implicaties aan uw Kamer kunnen rapporteren.