Nut, noodzaak en kosten van windenergie |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Bevolking moet oordelen over akkoord energie»?1
Nederland is een representatieve democratie. Op 2 oktober jl. heeft uw Kamer op hoofdlijnen ingestemd met het Energieakkoord. Daarnaast ben ik van mening dat middels ondertekening door 40 partijen het akkoord breed draagvlak heeft in de samenleving.
Waarom maakt u de Nederlandse bevolking 70 miljard euro afhandig en breekt u daarmee het systeem van elektriciteitsvoorziening af?
Het genoemde getal is niet correct. De berekening waar in het artikel aan gerefereerd wordt, bevat diverse fouten waar ik ook naar verwezen heb in mijn recente brief betreffende «Verzoek hernieuwbare doorrekening Energieakkoord».
Voor de lasten als gevolg van het Energieakkoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 254 van de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken (Kamerstuknummer 33 750 XIII, nr. 6).
Welke analyse toont onomstotelijk aan dat wij in Nederland zonder de windparken in existentiële nood geraken?
Duurzame energie, en daarmee ook windenergie, wordt gestimuleerd omdat het bijdraagt aan de betrouwbaarheid, betaalbaarheid en duurzaamheid van de energievoorziening. Daarbij draagt het eveneens bij aan het verdienvermogen van de BV Nederland. Dit wordt in vele nationale en internationale studies bevestigd.
Tevens hebben we te maken met een Europese verplichting om 14% duurzame energie te realiseren in 2020. Eén van de meest kostenefficiënte manieren om deze doelstelling te realiseren is windenergie op land, zo blijkt uit doorrekening van ECN en vele andere instituten. Daarnaast is uitrol van wind op zee en biomassa bij- en meestook nodig om de doelstelling te kunnen halen.
Bent u bereid om de bevolking te laten oordelen over nut, noodzaak en kosten van windmolenparken? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 1.
Vindt u dat het aangaan van tientallen miljarden euro's aan subsidieverplichtingen voor windparken zonder de bevolking hierover te raadplegen getuigt van goed bestuur?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u deze vragen voor het wetgevingsoverleg Energie van maandag 11 november 2013 beantwoorden?
Ja.
Postbezorging in Caribisch Nederland |
|
Roelof van Laar (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Bonaire, Sint Eustatius, Saba krijgen een nieuwe postbode»1 en «Postbezorging BES in overleg met inwoners en ondernemers»?2 Herinnert u zich eveneens uw antwoorden op eerdere vragen?3
Ja.
Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over het gunningsproces en de uitkomsten daarvan?4
Met het oog op de verlening van een nieuwe concessie is een zogenaamde offerteaanvraag openbaar gemaakt om aan geïnteresseerde partijen de gelegenheid te bieden een inschrijving te doen. De offerteaanvraag is op 27 juni 2013 gepubliceerd op de website van TenderNed. Ingevolge de offerteaanvraag moet bij een inschrijving worden voldaan aan de in de wet en in de concessiebeschikking bepaalde verplichtingen en voorwaarden. Tot 26 augustus 2013 konden partijen een inschrijving doen met gebruikmaking van het bij de offerteaanvraag gevoegde inschrijvingsmodel.
Er is tot deze datum één inschrijving ontvangen die aan de voorwaarden voldeed. Op 17 oktober jongstleden is de betreffende onderneming, Flamingo Communications, aangewezen als concessiehouder voor de postdienstverlening in Caribisch Nederland vanaf 1 januari 2014 (Staatscourant 2013, nummer 30604).
Wat gaat er voor de burgers van Caribisch Nederland verbeteren nu een nieuw bedrijf per 1 januari 2014 de post gaat bezorgen?
Flamingo Communications is een lokaal bedrijf op Bonaire dat Caribisch Nederland goed kent. Op basis van gesprekken tussen het Ministerie van Economische Zaken en Flamingo Communications is inzicht in hun businesscase gekregen. Op basis daarvan verwacht ik dat Flamingo Communications in staat zal zijn de postdienstverlening volgens de concessievoorwaarden uit te voeren. Door het aanvaarden van de concessievoorwaarden heeft Flamingo Communications zich hiertoe ook verplicht. Daarnaast heeft Flamingo Communications afspraken gemaakt met Nieuwe Post Nederlandse Antillen, de huidige concessiehouder, opdat de overgang van de concessie soepel kan verlopen. Met het oog op de nieuwe concessieverlening is een nieuwe afweging met betrekking tot die concessievoorwaarden gemaakt. Voor de betaalbaarheid en de toegankelijkheid van de postdienstverlening zijn zowel de schaal van de postdienstverlening als bepaalde kenmerken van het verzorgingsgebied van belang. Hoe groter het volume aan poststukken en hoe kleiner de afstand binnen het verzorgingsgebied, hoe lager de kosten per postzending. In Caribisch Nederland is sprake van een relatief klein volume aan poststukken en een verspreid gelegen verzorgingsgebied, gezien de afstand tussen Bonaire enerzijds en Saba en Sint Eustatius anderzijds. Daarnaast is er vanwege toenemende elektronische substitutie sprake van teruglopende volumes. Tegen deze achtergrond zijn de voorwaarden van de bestaande concessie op verschillende punten aangepast. Het belangrijkste is dat de frequentie van het ophalen en bezorgen van de post is teruggebracht van vijf dagen naar drie dagen per week. Mede in verband hiermee is de norm voor de maximale overkomstduur versoepeld. Met deze aanpassingen wordt bijgedragen aan de mogelijkheid van een rendabele exploitatie van de postdienstverlening gedurende de looptijd van de concessie zonder de actuele behoeften van gebruikers uit het oog te verliezen. Voor het overige blijven voor de postdiensten goeddeels dezelfde concessievoorwaarden gelden als die in de vorige concessie zijn opgenomen.
Waarom is gekozen voor een bedrijf dat geen ervaring heeft met postbezorging? Welke garanties zijn er afgegeven, die maken dat er dit keer wel vanuit kan worden gegaan dat afspraken worden nagekomen? Op welke punten wijken de nu gehanteerde concessievoorwaarden af van de oude?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is gekozen voor een overeenkomst van tien jaar, waar voorheen een overeenkomst van drie jaar gebruikelijk was? Welke instrumenten heeft de concessieverlener in handen, als blijkt dat het bedrijf zich niet aan de voorwaarden houdt?
De bestaande concessie tot postdienstverlening is in 2003 voor 20 jaar verleend. Bij de staatkundige hervorming is de Wet post BES ingevoerd waarin is bepaald dat de bestaande postconcessie afloopt per 31 december 2012, met de mogelijkheid van een eenmalige verlenging van maximaal 3 jaar. De huidige concessie is met een jaar verlengd, tot 1 januari 2014. Verder wordt in de Wet post BES bepaald dat de postconcessie voor ten minste 10 jaar wordt verleend. Een termijn korter dan 10 jaar is niet aantrekkelijk voor een concessiehouder, aangezien er dan onvoldoende tijd is om de benodigde investeringen te kunnen terugverdienen.
Gedurende de looptijd heeft de overheid diverse instrumenten in handen om ervoor te zorgen dat de concessiehouder zich aan de voorwaarden houdt.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet er op toe dat de concessiehouder zijn verplichtingen naleeft. In dat kader kan de ACM zo nodig een aanwijzing geven. Bij het niet naleven van de aanwijzing kan de ACM vervolgens een boete opleggen. Tenslotte kan de concessie ingetrokken worden indien de concessiehouder zich niet aan de wettelijke regels of aan de voorwaarden van de concessiebeschikking houdt. Intrekking is een ingrijpend middel en zal dan ook alleen in het uiterste geval gebruikt worden.
Waar doelt de directeur van het nieuwe postbedrijf op als hij zegt dat het «postconcept drastisch wordt veranderd en vernieuwd»? Zijn de andere services waar hij over spreekt (drukwerk, webwinkels en pakketvervoer) ook onderdeel van de overeenkomst?
Flamingo Communications wil de kwaliteit van de postdienstverlening verbeteren. Hiertoe wordt begin 2014 gekeken hoe de klanten de huidige postdienstverlening ervaren en welke zaken prioriteit genieten. Op basis hiervan zal Flamingo Communications verbeteringen doorvoeren. Overigens blijven de voorwaarden die gelden op grond van de wet en de concessiebeschikking daarbij vanzelfsprekend van toepassing. Flamingo Communications heeft als concessiehouder het alleenrecht op het vervoer van brieven tot 2 kilogram. Zoals in het interview aangegeven, is Flamingo Communications daarnaast voornemens andere diensten aan te bieden, bijvoorbeeld op het gebied van e-commerce. Deze diensten vormen geen onderdeel van de concessie.
Wat zijn de redenen voor de prijsstijging naar 88 dollarcent? Hoe groot is deze prijsstijging? Acht u deze stijging acceptabel? Zo ja, wat krijgt de bevolking van Caribisch Nederland ervoor terug?
Flamingo Communications heeft aangegeven een verhoging van de postzegelprijs noodzakelijk te achten voor een rendabele exploitatie van de concessie. Flamingo Communications zal vanaf 1 januari 2014 een postzegelprijs van $ 0,88 hanteren (omgerekend ongeveer € 0,66) voor lokale brievenpost. De huidige postzegelprijs in Caribisch Nederland is $ 0,66. Ik acht deze verhoging acceptabel. Ter vergelijking, de reguliere postzegelprijs in Nederland zal per 1 januari 2014 € 0,64 bedragen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is naast dalende postvolumes in Caribisch Nederland sprake van een relatief klein volume aan poststukken en een verspreid gelegen verzorgingsgebied.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang rondom «het voornemen van de Bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba om straatnamen en huisnummers op bestuurlijk niveau vast te stellen, kenbaar te maken aan bewoners en eigenaren en deze zichtbaar te maken in de openbare ruimte»?5
De openbare lichamen hebben ieder een eigen traject voor straatnamen en huisnummers gestart. De voortgang verschilt dan ook per eiland. De eilanden beogen alle drie hun traject rondom vaststelling in 2014 af te ronden. In Saba is de bestuurlijke vaststelling dit najaar afgerond, de benodigde communicatiestappen worden komend voorjaar gezet en medio 2014 zullen de straatnaamborden zijn geplaatst en de nummerborden zijn uitgereikt. Ook Sint Eustatius rondt de bestuurlijke vaststelling nog in 2013 af en zet de benodigde communicatiestappen komend voorjaar. Plaatsing van de straatnaamborden en uitreiking van de nummerborden zijn voorzien voor medio 2014. Bonaire beoogt de bestuurlijke vaststelling komend voorjaar af te ronden en de overige acties in de zomer van 2014 uit te voeren. Alle drie de eilanden beogen de vastgestelde adressen uiterlijk in de zomer van 2014 in de bevolkingsadministraties «PIVA» te verwerken en sluiten hun traject af met een controle op de plaatsing van de nummerborden.
Kunt u de Kamer eveneens informeren of binnenkort postcodes worden ingevoerd op de eilanden, dit mede gezien het feit dat inwoners van de eilanden problemen ondervinden bij het online bestellen van producten bij (Nederlandse) webwinkels? Is het invoeren van één postcode per eiland een oplossing voor dit probleem?
Zoals aangegeven in antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer heeft een systeem van postcodes vooral betekenis voor de bezorgkwaliteit van brieven als er sprake is van een fijnmazig en uitgebreid netwerk van bezorgpunten. Dit is in Caribisch Nederland niet het geval (zie Kamerstukken II 2011/2012, aanhangsel 2891). Ik verwacht dat de vaststelling van straatnamen en huisnummers door de Bestuurscolleges in Caribisch Nederland en de doorvoering van deze straatnamen en huisnummers in de bevolkingsadministraties «PIVA» en in de openbare ruimte zullen bijdragen aan een betere bezorgkwaliteit. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is Flamingo Communications voornemens om naast de bezorging van brieven ook andere diensten aan te bieden, bijvoorbeeld op het gebied van e-commerce. Flamingo Communications is van oordeel dat op het gebied van e-commerce een systeem van postcodes van waarde zou kunnen zijn. In dit kader verkent Flamingo Communications de optie van invoering van een systeem van postcodes per wijk in Caribisch Nederland. Een (gefaseerde) invoering van een dergelijk systeem vergt echter de benodigde financiële investeringen en de benodigde tijd. Het is aan Flamingo Communications of andere geïnteresseerden om, indien gewenst, uitvoering te geven aan een dergelijk systeem.
De externe en interne veiligheid van windturbines |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is er een overzicht van de schade aan windturbines ten gevolge van de storm van 28 oktober jl.?1
Er is geen landelijk overzicht van schade aan windturbines beschikbaar.
Welke veiligheids- en ARBO-eisen worden gesteld ten behoeve van personen die onderhoud verrichten aan windturbines?
De arbowetgeving is volledig van toepassing op het werken aan en in windturbines. Daarnaast zijn voorschriften van de Warenwet voor machines van toepassing. Alle, in dat verband relevante Nederlandse normen voor windturbines zijn overgenomen van Europese en mondiale normen.
Voldeden de turbines op de Mariadijk in Ooltengensplaat aan deze eisen? Zo nee, op welke punten werd niet aan de eisen voldaan? Zo ja, is er naar aanleiding van het dodelijk ongeluk bij deze windturbine reden om de eisen aan te scherpen?2 Op welke punten?
De Inspectie SZW is in opdracht van het Openbaar Ministerie een onderzoek gestart naar het ongeval in Ooltgensplaat. Het onderzoek van de Inspectie SZW zal uitwijzen of de van toepassing zijnde voorschriften van de Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet adequaat zijn nageleefd. Dit onderzoek loopt en zal naar verwachting enkele maanden in beslag nemen.
De algemene voorschriften van de arbowetgeving zijn door de sector uitgewerkt onder meer in een arbocatalogus «Windenergiebedrijven». Deze arbocatalogus bevat de afspraken die werknemers en werkgevers hebben gemaakt om de risico’s voor de veiligheid en gezondheid, die zich bij werkzaamheden aan en in windturbines kunnen voordoen, tot een minimum te beperken. Het onderzoek van de Inspectie SZW kan aanleiding geven de voorschriften en/of de uitwerking daarvan aan te passen.
Wordt de naleving van veiligheids- en ARBO-eisen bij windparken systematisch gecontroleerd en, zo ja, door wie? Hoeveel controles zijn er over 2013 tot dusver uitgevoerd?
In het kader van, in de sector gangbare, certificaten voor veiligheidsmanagement, zien partijen zelf toe op naleving van de voorschriften.
De Inspectie SZW ziet namens de overheid toe op naleving van wettelijke voorschriften met betrekking tot onder meer de arbeidsomstandigheden en de veiligheid van machines. De Inspectie SZW werkt risicogestuurd. De risico-analyse en signalen geven geen aanleiding om een inspectieproject te starten voor windparken. Op het werken aan en in windturbines worden alleen inspecties verricht naar aanleiding van signalen (ongevallen, meldingen en klachten over gevaarlijke werkomstandigheden). Het ongeval in Ooltgensplaat wordt door de Inspectie SZW onderzocht. Er zijn in 2013 geen andere ongevallen, meldingen of klachten over windturbines bekend waar de Inspectie SZW een onderzoek heeft uitgevoerd.
De prijs van windenergie |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Bevolking moet oordelen over akkoord energie»1 en het artikel «De prijs van windenergie»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat windenergie op land en zee als onderdeel van het energieakkoord tussen 2018 en 2033 een extra last voor de bevolking zal meebrengen van € 70 mrd? Van welk bedrag gaat u uit?
Het genoemde getal is niet correct. De berekening waar in het artikel aan gerefereerd wordt, bevat diverse fouten waar ik ook naar verwezen heb in mijn recente brief betreffende «Verzoek hernieuwbare doorrekening Energieakkoord» (Kamerstuk 30 196, nr. 219). Voor de lasten als gevolg van het Energieakkoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 254 van de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken (Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 6).
In hoeverre klopt de uitspraak dat de ambitie uit het Energieakkoord om 10,5 Gigawatt windvermogen op te stellen in 2023 (4450 Mw op zee in 2023 en 6000 Mw op land in 2020) hoger is dan het totale stroomverbruik in Nederland gedurende de daluren? Wat gebeurt er als in 2023 alle windmolens in Nederland draaien tijdens een daluur?
Een volledig draaiend opgesteld windvermogen van 10,5 gigawatt zou in theorie aan de Nederlandse vraag tijdens daluren kunnen voldoen aangezien de maximale belasting van het hoogspanningsnet tijdens daluren ongeveer 6 tot 8 gigawatt bedraagt. Hierbij wordt opgemerkt dat in Nederland voor elektriciteitsproducenten en verbruikers een systeem van programmaverantwoordelijkheid geldt. Dat betekent dat producenten verplicht zijn om voor alle elektriciteit die zij invoeden een afnemer te contracteren. Een producent die elektriciteit invoedt zonder dat daar een afnemer voor is, krijgt een boete. Producenten van windenergie zullen zichzelf dus niet aanschakelen, tenzij zij daarvoor een afnemende partij hebben gecontracteerd, ook als het toevallig waait. Een scenario waarin alle windmolens in 2023 tijdens daluren draaien zou dus alleen voorkomen wanneer hier ook daadwerkelijk vraag naar is en contracten met afnemers tegenover staan. Deze vraag zou ook van buiten Nederland kunnen komen. Afnemers in België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen kunnen immers via interconnectoren in Nederland elektriciteit kopen. Hier komt bij dat in de komende jaren, bijvoorbeeld door de ontwikkeling naar meer elektrisch vervoer, de vraag naar elektriciteit in daluren kan toenemen.
Wat is uw opvatting over de bewering van de auteurs van het artikel «De prijs van windenergie» dat het profieleffect van windenergie als gevolg van de dump van windstroom door Duitsland eerder optreedt dan verwacht?3 Volgens het CPB leidt het profieleffect er toe dat de komende jaren de gemiddelde opbrengst van een kWh wind ten opzichte van de prijs voor basislast steeds verder daalt van gemiddeld 83% van de basislastprijs in 2015 tot 59% in 2040; hoe beoordeelt u deze cijfers van het CPB? Met welke cijfers is gerekend in het Energieakkoord? Valt hieruit de conclusie te rechtvaardigen dat naar mate de hoeveelheid opgesteld vermogen aan windenergie toeneemt, windenergie steeds minder rendabel wordt?
Voor de doorrekening van het Energieakkoord is door ECN en PBL een update gemaakt van de elektriciteitsprijsramingen. Daarin zijn effecten zoals het profieleffect van windenergie en de invloed van de Duitse markt meegenomen. Voor de elektriciteitsprijzen waarmee gerekend is, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 268 van de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken (Kamerstuknummer 33 750 XIII, nr. 6). De profieleffecten waar het CPB aan refereert zijn omgeven door grote onzekerheden. In het Energieakkoord is echter erkend dat dit een aandachtspunt is en daarom is er onder meer aandacht voor slimme netten en opslag van energie.
Van belang voor de rentabiliteit van windenergie is dat de hoogte van elektriciteitsprijzen ook onder invloed staat van andere ontwikkelingen dan het profieleffect, zoals veranderingen in brandstofprijzen die op een wereldmarkt tot stand komen.
De rentabiliteit van windenergie is bovendien niet alleen afhankelijk van de hoogte van de elektriciteitsprijs, maar wordt ook beïnvloed door technologische ontwikkelingen die verbetering van de kostenefficiëntie mogelijk maken. De sector heeft aangegeven een verbetering van de kostenefficiëntie van windparken van 40% te kunnen realiseren binnen de periode 2011- 2020. Windenergie wordt dus niet noodzakelijkerwijs minder rendabel naarmate de hoeveelheid opgesteld vermogen aan windenergie toeneemt.
Klopt de berekening dat het Gemini-project € 509 miljoen per jaar kost voor haar afnemers, terwijl de economische waarde hiervan € 66 miljoen per jaar is? Zo ja, vindt u deze kosten met elkaar in verhouding? Zo nee, van welke berekening gaat u uit?
Deze berekening klopt niet. Wat betreft de kosten: het maximale subsidiebedrag dat kan worden uitgekeerd is € 4,5 miljard over 15 jaar. Dat is dus niet € 509 miljoen, maar € 300 miljoen per jaar. De subsidie wordt lager bij een hogere elektriciteitsprijs. De maximumsubsidie treedt alleen op bij een laag niveau van de energieprijzen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat dit over de gehele subsidieperiode het geval zal zijn. De daadwerkelijke subsidie-uitgaven kunnen daardoor lager uitvallen.
Wat betreft de opbrengsten: de geschatte jaarproductie van het Gemini project is 2,4 terawattuur (600 megawatt maal 4.000 vollasturen). Wanneer deze productie tegen de huidige elektriciteitsprijs prijs van circa € 55 per megawattuur wordt verkocht, dan levert dat € 132 miljoen per jaar op aan inkomsten uit elektriciteitverkoop.
Is de uitspraak correct dat de stroomvoorziening in Nederland met een leveringszekerheid van 99,99% een van de betrouwbaarste ter wereld is? Wat was de leveringszekerheid van de stroomvoorziening in Nederland op jaarbasis de afgelopen jaren? In hoeverre halen we eenzelfde leveringszekerheid de komende jaren? Blijft dat zo na 2023?
Deze uitspraak is correct. In 2012 is bij een gemiddelde klant de elektriciteitslevering voor 27 minuten onderbroken geweest. Dit betekent een beschikbaarheidspercentage van 99,99486%. In de jaren 2007–2011 is gemiddeld de elektriciteitslevering 1 minuut langer onderbroken geweest, wat leidt tot een beschikbaarheid van 99,99467%. Als de jaarlijkse uitvalsduur van Nederland wordt vergeleken die van de ons omringende Europese landen, heeft het Nederlandse net een zeer hoge betrouwbaarheid.
In landen als Engeland en Frankrijk worden klanten meer dan 80 minuten getroffen. In Duitsland ligt het aantal storingsminuten op 22.4
Netbeheerders hebben de wettelijke taak zorg te dragen voor de veiligheid en de betrouwbaarheid van het net en het transport van elektriciteit. Ter uitwerking hiervan is een doeltreffend systeem voor de beheersing van de kwaliteit van hun transportdienst ingericht en moeten netbeheerders over voldoende transportcapaciteit beschikken nu en in de toekomst. De Autoriteit Consument en Markt houdt hier toezicht op. Hiermee is de leveringszekerheid in de toekomst gewaarborgd.
In hoeverre is de uitspraak correct dat windstroom voor 20% niet wordt opgenomen in het distributienet? Klopt het dat voor de energiedoelstellingen die onder andere aan Brussel worden doorgegeven er wordt uitgegaan van bruto productiecijfers?
Eenmaal ingevoed, heeft elektriciteit opgewekt uit windvermogen dezelfde fysieke kenmerken als elektriciteit opgewekt uit andere opwekkingsbronnen.
De netverliezen van het transport over het Nederlandse elektriciteitsnet bedragen ongeveer 5%.5
De Europese doelstelling voor hernieuwbare energie is uitgedrukt als een percentage van het bruto eindverbruik. Dat wil zeggen: het percentage hernieuwbare energie is de bruto productie van hernieuwbare energie gedeeld door het bruto eindverbruik van energie.
Bruto eindverbruik van energie is in de Richtlijn Hernieuwbare energie uitgedrukt als: de energiegrondstoffen die geleverd worden aan de industrie, het vervoer, de huishoudens, de dienstensector inclusief de openbare diensten, de land- en bosbouw en de visserij, inclusief het verbruik van elektriciteit en warmte door de energiesector voor het produceren van elektriciteit en warmte en inclusief het verlies aan elektriciteit en warmte tijdens de distributie en de transmissie.
Welke netto brandstofbesparing levert de productie van 1 kWh windenergie op? In antwoord op eerdere vragen gaf u aan dat u geen rekening houdt met nadelige effecten van windstroompieken op de efficiency van het gehele Nederlandse stroomproductiepark, omdat deze effecten beperkt zijn4; is dit effect nog steeds beperkt na de in het energieakkoord voorziene opschaling van windenergie?
Voor de netto brandstofbesparing verwijs ik u naar de publicatie «Hernieuwbare energie in Nederland» van het CBS. Daarin staan de diverse methoden om de opbrengst van windenergie te berekenen en tevens de relevante statistieken.
Voor het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling is alleen de methode relevant die de Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie uit 2009 voorschrijft.
In deze Richtlijn hebben Europese regeringen en het Europees Parlement gezamenlijk afgesproken om 20 procent van het energetisch eindverbruik van energie in 2020 uit hernieuwbare bronnen te laten komen. Het gaat er dus om hoeveel procent van het energetisch eindverbruik wordt opgebracht door windenergie en andere hernieuwbare energetische bronnen.
Voor het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling is de substitutiemethode waar u op doelt, niet relevant. Bij deze methode wordt bekeken hoeveel fossiele energie wordt uitgespaard door de productie van hernieuwbare energie. Er is echter wel onderzoek naar windenergie gedaan, uitgaande van de substitutiemethode, waarbij het efficiencyverlies is uitgedrukt in termen van CO2-reductie.
Elektriciteitscentrales werken het meest efficiënt als zij een vaste hoeveelheid stroom produceren. Het aanbod van elektriciteit volgt echter de vraag en de hoogte van de vraag fluctueert afhankelijk van het jaargetijde, de dag van de week en het tijdstip van de dag. Sommige centrales reageren op deze vraag door op relatief korte termijn op- en af te schakelen. In 2009 heeft de TU Delft in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken een onderzoek gedaan naar de regelbaarheid van elektriciteitscentrales. De onderzoekers hebben geconstateerd dat dit snelle op- en afregelen leidt tot meer slijtage, een grotere faalkans en verhoogd brandstofgebruik.
De vraag is nu of elektriciteitscentrales vaker en sterker moeten op- en af regelen (of aan- of afschakelen) door het fluctuerende aanbod aan windenergie. Dat is inderdaad het geval. Weliswaar stemt de elektriciteitscentrale, ook zonder windenergie, het aanbod af op de vraag, met efficiëntieverlies tot gevolg, maar door de inpassing van windenergie neemt het efficiëntieverlies toe. Onderzoek van de Munich University of Technology7 laat zien dat in de Duitse situatie – met veel meer windenergie dan in Nederland – emissiereductie tussen de 7 en 9 procent minder is dan verwacht zou kunnen worden.
Deze 7 tot 9 procent valt binnen de marge van andere onzekerheden die samenhangen met de gekozen referentie, zoals het niet meenemen van de broeikasgasemissies gerelateerd aan de bouw van windmolens en conventionele energiecentrales, het niet meenemen van de broeikasgasemissies bij de winning en transport van kolen en gas en de effecten van windenergie op beslissingen over de bouw van nieuwe centrales en het uit gebruik nemen van oude centrales.
Volgens «the Office of Gas and Electricity Markets» van de Britse overheid is de gemiddelde energierekening in het Verenigd Koninkrijk op jaarbasis £ 531 voor elektriciteit en £ 811 voor gas (respectievelijk € 620 en € 947, op jaarbasis is dit samen € 1.567); wat is volgens u de gemiddelde energierekening in Nederland? In het Verenigd Koninkrijk wordt er in dit verband vaak gesproken van «energy poverty»; in hoeverre leidt de energierekening in Nederland momenteel tot «energiearmoede»? In hoeverre gaat de energierekening stijgen de komende jaren als gevolg van het energieakkoord? Wat is wat u betreft een maximum acceptabele stijging
De totale energierekening van een gemiddeld Nederlands huishouden bedroeg op 1 juli 2013 € 1.829 (bij een gemiddeld jaarlijks verbruik van 3312 kWh elektriciteit en 1.484 m3 gas)8. Een half jaar eerder was deze rekening € 6 duurder, en op 1 juli 2012 nog € 143 duurder.9
In Nederland wordt gekeken naar het aantal afsluitingen om te beoordelen in hoeverre huishoudens in staat zijn hun energierekening te betalen. De afsluitcijfers laten sinds 2010 een stabiele, licht dalende trend zien als gevolg van een effectief afsluitbeleid en verbeterde samenwerking tussen energiebedrijven en schuldhulpverlening.
Als gevolg van het Energieakkoord zal de energierekening dalen ten opzichte van de prognoses uit het Regeerakkoord. Dat komt vooral door de besparing van € 2,3 miljard in de SDE+ en de afgesproken maatregelen op het gebied van energiebesparing die ertoe leiden dat huishoudens minder zullen uitgeven aan energie dan berekend in het Regeerakkoord. Voor een gemiddeld huishouden met een koopwoning dat gebruik maakt van de afgesproken energiebesparingsmaatregelen valt de energierekening in het jaar 2020 € 141 lager uit ten opzichte van de ramingen bij het Regeerakkoord. Een gemiddeld huishouden dat geen besparingsmaatregelen neemt is in 2020 € 58 goedkoper uit.
Dit laat onverlet dat de betaalbaarheid van de energierekening een van de pijlers van het energiebeleid is en ik bij de uitvoering van mijn beleid ook steeds dit belang in ogenschouw neem.
De veiligheid van de kerncentrale Borssele |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de veiligheid van de kerncentrale Borssele?
Ja.
Is het correct dat de kerncentrale niet bij de 25% meest veilige kerncentrales van de Westerse wereld hoort, zoals in 2006 afgesproken is?
Nee, dat is niet correct. Met mijn brief van 30 september 2013 (TK 2013–2014, 32 645, nr. 55) heb ik u het rapport van de Commissie Benchmark Borssele toegezonden. De Commissie concludeert unaniem dat de Kerncentrale Borssele, zowel wat betreft ontwerp als wat betreft bedrijfsvoering, overtuigend behoort tot de groep van 25% veiligste watergekoelde en watergemodereerde reactoren in de Europese Unie, de Verenigde Staten en Canada. Op dit moment voldoet de kerncentrale Borssele dus aan de veiligheidseis zoals die in 2006 in het convenant is afgesproken.
Is het correct dat als naar de indicator «unplanned capability loss» van het IAEA (International Atomic Energy Agency) gekeken wordt, Borssele niet eens bij de veiligste 50% hoort? Is het correct om te stellen dat 177 van de 273 in 2012 een lagere (dus betere) stilleg-tijd hadden?
Nee. De Unplanned Capability Loss factor (UCL) is niet een maat voor de veiligheid van een kerncentrale.
De UCL geeft de in een bepaalde periode als gevolg van ongeplande stops en ongeplande vermogenreductie gemiste elektriciteitsproductie weer in relatie tot de productie bij onafgebroken bedrijfsvoering op vol vermogen.
Voor een totaal oordeel over de veiligheid is meer nodig, bijvoorbeeld het beoordelen van de veiligheid van het ontwerp en het beoordelen van de kwaliteit van het management. Alleen op grond van de UCL-waarden kan dus geen veiligheidsvolgorde worden opgesteld.
Wat betreft de door stichting LAKA genoemde aantallen kan ik niet zeggen of zij kloppen: de UCL-waarden op de site van de IAEA zijn gemiddelde waarden per land. Daaruit valt niet op te maken hoeveel van de kerncentrales in het desbetreffende land hoger of slechter scoren dan de kerncentrale Borssele.
Naar welke andere indicatoren wordt nog meer gekeken? Betreft het hier gewogen indicatoren?
De Commissie Benchmark heeft een eigen methode ontwikkeld, getest en toegepast om de veiligheid van de kerncentrale Borssele te kunnen beoordelen in relatie tot die van de andere kerncentrales. De methode is uitgebreid beschreven in het rapport dat ik u heb toegezonden (zie het antwoord op vraag 2). Voor het antwoord op de vraag welke indicatoren de Commissie gebruikt en op welke manier verwijs ik u naar het rapport.
Gaat het bij de vergelijking met andere kerncentrales om centrales «van een vergelijkbaar type»? Welk type wordt dan precies bedoeld?
Zoals in het Convenant is gesteld, gaat het om watergekoelde en watergemodereerde kerncentrales.
Wanneer zal de reactor in Borssele weer worden opgestart?
De vergunninghouder N.V. Elektriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) verwacht de kerncentrale in december weer aan het net te kunnen koppelen.
De signalen dat de Amerikaanse NSA ook topmensen uit het bedrijfsleven afluistert |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Snowden leaks: France summons US envoy over NSA surveillance claims»?1
Ja.
Kunt u ingaan op de suggestie dat niet alleen mogelijke terroristen worden afgeluisterd, maar ook mensen uit het bedrijfsleven, en hierbij ook berichten over het Braziliaanse Petrobras betrekken?2
Het kabinet acht op zichzelf het intercepteren van metadata en het analyseren daarvan in zijn algemeenheid een aanvaardbare methode in het kader van onderzoek naar terroristen, andere gevaren voor de nationale veiligheid of in het kader van militaire operaties (zie art. 26 en 27 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten). Het afluisteren van telefoonverkeer en het aftappen van emailverkeer in Nederland door inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan alleen geschieden binnen de kaders van de Wet op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 en alleen op last van de desbetreffende ministers. Iedere andere vorm is niet acceptabel.
Kunt u uitsluiten dat de Amerikaanse veiligheidsdiensten voor economische doeleinden Nederlandse bedrijven in Nederland bespioneren?
De AIVD doet onderzoek naar spionage van buitenlandse mogendheden ten behoeve van de nationale veiligheid. In het openbaar kunnen geen mededelingen worden gedaan over de werkwijze en het kennisniveau van AIVD, inclusief voorbeelden van bedrijfsspionage.
Hoeveel voorbeelden van dergelijke bedrijfsspionage zijn bij u bekend, om welke sectoren gaat het en wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke risico’s lopen het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlandse burger door spionage voor economische doeleinden?
De AIVD heeft herhaaldelijk gewezen op de risico’s voor spionage, onder meer in het jaarverslag 2012 (Kamerstuk 30 977, nr. 52). Het Cyber Security Beeld Nederland (Kamerstuk 26 643, nr. 285), dat onder coördinatie van de minister van Veiligheid en Justitie tot stand is gekomen, benoemt digitale spionage als één van de grootste dreigingen voor overheid en bedrijfsleven. Bovendien blijft de kwetsbaarheid van ICT onverminderd hoog.
In hoeverre is en blijft bedrijfsspionage een prioriteit voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)?
De AIVD doet onderzoek naar spionage van buitenlandse mogendheden ten behoeve van de nationale veiligheid. Bovendien ondersteunt de AIVD de vitale sectoren met het verbeteren van de veiligheid. U bent hierover onder meer geïnformeerd in het jaarverslag 2012. Onderzoek naar bedrijfsspionage buiten het kader van de nationale veiligheid is geen taak van de AIVD, dit is een zaak van de bedrijven zelf (waar de AIVD ze wel bij steunt met de Kwetsbaarheidsanalyse Spionage en advies).
Bent u bereid een expliciet signaal aan de Verenigde Staten te geven dat bedrijfsspionage niet past in een relatie tussen bevriende landen?
Ja, zie de activiteiten zoals beschreven in mijn brief van 28 oktober 2013.
Bent u bereid deze vragen voor maandag 28 oktober a.s. 12.00 uur te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 7.
De betaling van havengelden voor de recreatievaart |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat de betalings- en opzegvoorwaarden voor ligplaatsen in jachthavens zijn geregeld in de HISWA-voorwaarden?
Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen particuliere en openbare havens en tussen havens beheerd door lagere overheden en havens beheerd door de rijksoverheid.
De toepasbaarheid van de HISWA-voorwaarden is dus wisselend.
Wat zijn de wettelijke kaders waarbinnen de betalingsvoorwaarden en opzegvoorwaarden voor ligplaatsen voor pleziervaartuigen dienen te worden vastgesteld?
De Provinciewet en de Gemeentewet vormen de wettelijke grondslag voor de heffing van retributies, waaronder havengeld. Verder bevat afdeling 3 van titel 5 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek voorschriften over algemene voorwaarden. Op grond van deze voorschriften mogen bedingen in algemene voorwaarden niet onredelijk bezwarend zijn.
Is het mogelijk om voor particulieren een wettelijke mogelijkheid te creëren de liggelden in maandelijkse of driemaandelijkse termijnen te voldoen en ligplaatsen na het eerste jaar per maand op te zeggen? Zo nee, is het mogelijk om hier met de recreatievaartsector bindende afspraken over te maken?
Ik zie geen aanleiding voor nationale regelgeving op dit detailniveau. Ik vind die ook ongewenst gelet op het streven naar decentralisatie en vermindering van de regeldruk. In de onderhavige kwestie wil ik vertrouwen op het zelfregulerend vermogen van de recreatievaartsector zelf en desgewenst op het overleg tussen die sector en de direct betrokken overheden. De HISWA voorwaarden zouden hierbij richtinggevend kunnen zijn.
De geschillenbeslechting tussen Zimbabwe en Nederlandse ondernemers |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de kabinetsreactie van 19 februari 2010 op de brief die de Kamer ontving van Dutch Small Investors Association (DSIA) over Nederlandse ondernemers in Zimbabwe?1
Ja.
Welke resultaten heeft Nederland geboekt via de hooflijnen diplomatieke druk, internationale aandacht, informatie inwinnen en dialoog met de gedupeerde investeerders en de aanstelling van een gezant?2
Zimbabwe is in 2009 door een arbitrage-tribunaal, opgericht onder auspiciën van het ICSID van de Wereldbank (International Centre for the Settlement of Investment Disputes), veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan elf Nederlandse boeren, die zich na de periode van het witte minderheidsregime van Rhodesië in Zimbabwe hebben gevestigd en zijn getroffen door landonteigeningen. Zimbabwe zal deze bindende uitspraak en de bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomst (IBO) tussen Nederland en Zimbabwe, op basis waarvan de uitspraak is gedaan, moeten respecteren. Zimbabwe heeft eerder aangegeven, bij monde van toenmalig minister van Financiën Biti, gehoor te willen aan de uitspraak. Ondanks herhaaldelijk contact op verschillende niveaus heeft de Zimbabwaanse belofte om een betalingsvoorstel te doen nog geen gevolg gekregen. De investeerders kunnen proberen om genoegdoening af te dwingen door beslag te leggen op (buitenlandse) vermogensbestanddelen van Zimbabwe.
De DSIA-zaak is een prioritair dossier in de Nederlandse relatie met Zimbabwe, voor zowel het kabinet als de Nederlandse ambassade in Harare. Op grond van de investeringsbeschermingsovereenkomst oefent de Nederlandse overheid politieke druk uit op de Zimbabwaanse overheid om over te gaan tot betaling van de openstaande compensatie. De Nederlandse inzet kent drie invalshoeken: bilateraal met de Zimbabwaanse overheid, bij internationale fora en door te assisteren bij dialoog tussen de Nederlandse boeren en de Zimbabwaanse overheid via een speciale gezant. Internationaal draagvlak voor de Nederlandse opstelling is van groot belang. Waar mogelijk trekt Nederland samen op met landen met vergelijkbare zorgen. Ook nu president Mugabe is herkozen en er een nieuw kabinet benoemd is, zal Nederland zich hiervoor blijven inzetten.
Onlangs is de kwestie aan bod gekomen tijdens een onderhoud tussen de nieuwe Nederlandse ambassadeur in Harare en President Mugabe. De ambassadeur heeft hierop een persoonlijk onderhoud aangevraagd met de meest betrokken ministers uit het nieuwe kabinet van Zimbabwe. Afhankelijk van deze gesprekken wordt bepaald welke interventies wenselijk zijn. Nederland zal op gepaste momenten zowel openlijk als en marge aandacht blijven vragen voor deze erkende claim van de Nederlandse investeerders.
Kunt u een overzicht geven van de huidige stand van zaken omtrent de geschillenbeslechting tussen Zimbabwe en Nederlandse ondernemers naar aanleiding van de onteigening van bezit van Nederlandse ondernemers in de periode 2001–2002?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet u op dit moment om dit geschil tot een oplossing te brengen? Wanneer wordt hier een oplossing in verwacht?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de problematiek via de route van het International Centre for the Settlement of Investment Disputes (ICSID) dient te verlopen, of via arbitrage op basis van de Investeringsbeschermingsovereenkomst (IBO)? Hoe verhoudt de nadruk op «mediatie» in vreedzame geschillenbeslechtingen zich met een ICSID-procedure?
Arbitrage op basis van de IBO, onder auspiciën van ICSID, heeft reeds plaatsgevonden. Als resultaat daarvan is Zimbabwe veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding (zie het antwoord op vraag3.
De investeringsbeschermingsovereenkomst (IBO) tussen Nederland en Zimbabwe schrijft voor dat partijen bij een dispuut in eerste instantie op een «vriendschappelijke» manier tot een oplossing moeten komen. Wanneer dat niet lukt binnen zes maanden, kan het geschil, indien de investeerder dit wenst, worden ingediend bij ICSID, waarbij tot een schikking wordt gekomen via zogenaamde «verzoening» (conciliation) of arbitrage.
Klopt het dat KLM weer naar Zimbabwe vliegt, dat Nederland ontwikkelingssamenwerking met Zimbabwe heeft hervat en dat Nederland investeerders aanmoedigt om in Zimbabwe zaken te doen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de onopgeloste compensatie van Nederlandse ondernemers wier bezittingen onteigend werden?
Er is geen sprake van hervatting van ontwikkelingssamenwerking met Zimbabwe.
Als een Nederlands bedrijf zich aandient bij de Nederlandse ambassade in Harare, geeft deze een objectief beeld van de kansen en risico’s van ondernemen in Zimbabwe, de bescherming van investeringen is daar een belangrijk onderdeel van. Het is de afweging van de bedrijven zelf om al dan niet in een land te investeren. Dat geldt ook voor KLM, dat naar Zimbabwe vliegt.
De uitzending van Kassa ‘Kwaliteit holt achteruit in de kinderopvang’ |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Kassa «Kwaliteit holt achteruit in de kinderopvang»?1
Ik heb met belangstelling kennis genomen van deze uitzending van Kassa.
Deelt u de overtuiging dat de beroepskracht kind ratio één van de belangrijkste minimale kwaliteitseisen in de kinderopvang is? Zo ja, vindt u het verontrustend dat wederom blijkt dat niet altijd aan deze wettelijke norm wordt voldaan?
Ja, ik deel de overtuiging dat de beroepskracht-kindratio één van de belangrijkste kwaliteitseisen in de kinderopvang is. Signalen dat organisaties in de kinderopvang niet voldoen aan de beroepskracht-kindratio, zoals uit het onderzoek van Abvakabo FNV naar voren komt, zijn zorgelijk. Kinderopvangorganisaties moeten voldoen aan de geldende eisen ten aanzien van de beroepskracht-kindratio. De GGD houdt hier toezicht op. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, handhaven gemeenten. Locaties waar veelvuldig en/of zware overtredingen (zoals op de beroepskracht-kindratio) worden geconstateerd, worden in het kader van het risicogestuurd toezicht extra vaak bezocht door de GGD.
Bereiken u ook signalen over pedagogisch medewerkers die door hun leidinggevende geacht worden te sjoemelen met de cijfers over de beroepskracht kind ratio? Zo ja, wat doet u met deze signalen? Zo nee, acht u het noodzakelijk onderzoek te doen naar misstanden om een goed beeld te krijgen van de omvang van eventuele problemen?
Ik heb geen signalen het op grote schaal voorkomt dat werknemers onder druk worden gezet om een onjuiste stand van zaken voor te stellen. Met de GGD en VNG worden periodiek signalen vanuit het toezicht en de handhaving besproken. Ik acht het niet noodzakelijk om aanvullend hierop onderzoek te doen.
Ik vind situaties waarin de inspectie bewust om de tuin wordt geleid onaanvaardbaar. In het algemeen kunnen inspecteurs echter een redelijk goed beeld opbouwen van de heersende praktijk. Ten aanzien van de beroepskracht-kindratio benut de inspecteur meerdere informatiebronnen bij de controle. De GGD kijkt niet alleen naar het aantal personen dat op dat moment op een groep kinderen staat, maar bijvoorbeeld ook naar de personeelsplanningen en beroepskwalificaties. Bij de controle op basis van deze informatiebronnen zal een locatiemanager door de mand vallen indien er mensen van kantoor en de huishoudelijke dienst op de groep staan.
Het is echter evident dat de GGD niet alles ziet. Toezicht en handhaving zijn de laatste schakels in de keten. Ook pedagogisch medewerkers hebben vanuit hun professie een eigen verantwoordelijkheid om zelf (eventueel anoniem) overtredingen te melden bij de GGD. Op basis van deze meldingen kan de GGD vervolgens gericht actie ondernemen. Ik zal over deze werkwijze in gesprek gaan met vertegenwoordigende organisaties van de pedagogisch medewerkers, ondernemers en de GGD’en.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat de inspectie in sommige gevallen bewust om de tafel wordt geleid? Zo ja, deelt u de mening dat de inspectie geen goed beeld kan krijgen van de werkelijke situatie in de kinderopvang, als in het geval van controle er bijvoorbeeld paniek ontstaat en zelfs mensen van kantoor en de huishoudelijke dienst worden geplukt om op dat moment maar te kunnen voldoen aan de beroepskracht kind ratio?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens zo spoedig mogelijk met een voorstel te komen opdat wordt voorkomen dat de voorschriften rond kinderopvang nog langer worden ontdoken?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben kinderdagverblijven, ondanks bezuinigingen van 1 miljard euro in 2 jaar tijd, volgens u voldoende middelen en personeel om aan de beroepskracht kind ratio kunnen voldoen? Zo ja, wat is volgens u de oorzaak dat niet altijd aan de beroepskracht kind ratio wordt voldaan? Zo nee, acht u uzelf medeverantwoordelijk voor het tekort aan middelen en personeel en de gevolgen daarvan?
De bezuiniging op de toeslag die ouders krijgen heeft gevolgen gehad voor kinderopvangondernemers. Daarbij is de vraag naar kinderopvang ook ten gevolge van de toename van de werkloosheid gedaald en hebben sommige ouders mogelijk een nieuwe afweging gemaakt over hun gebruik van kinderopvang.
De daling van de vraag naar opvang heeft ervoor gezorgd dat de opbrengsten van instellingen daalden. Hierdoor is het voor kinderopvangondernemers noodzakelijk om ook de kosten omlaag te brengen. Dit betekent niet dat kwaliteitseisen losgelaten (kunnen) worden en de beroepskracht-kindratio niet hoeft te worden nageleefd. Het is aan kinderopvangondernemers om het aanbod te bepalen, zolang de opvang maar voldoet aan de geldende wettelijke (kwaliteits)eisen.
Hoe voorkomt u dat de bezuiniging van 1 miljard euro op kinderopvang in de afgelopen 2 jaar er toe zal leiden dat kinderdagverblijven de beroepskracht kind ratio loslaten, aangezien zij zich genoodzaakt voelen om overal op te bezuinigen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat er voldoende wordt gecontroleerd op de beroepskracht kind ratio? Denkt u dat de inspectie beter zou kunnen en/of moeten controleren? Welke verantwoordelijkheid heeft u zelf in het aanpakken van de misstanden rondom de beroepskracht kind ratio?
Er wordt voldoende gecontroleerd op de beroepskracht-kindratio. Binnen het risicogestuurd toezicht behoort de beroepskracht-kindratio tot de inspectie-items die bij het jaarlijks toezicht aan bod komen. Locaties waar veelvuldig overtredingen op de beroepskracht-kindratio worden geconstateerd, worden extra vaak bezocht door de GGD. Risicogestuurd toezicht maakt het voor de GGD mogelijk om locaties waar zorgen over de kwaliteit zijn, bijvoorbeeld over de beroepskracht-kindratio, frequenter te bezoeken en/of intensiever (diepgaander) te inspecteren. Dit gebeurt dan ook in de praktijk.
De GGD maakt bij de controle gebruik van verschillende informatiebronnen (zie ook het antwoord op vraag 3, 4 en 5). Ik ben eindverantwoordelijk voor het systeem van toezicht en handhaving. Binnen dat systeem wil ik meer toe naar kwaliteitstoezicht. Hierover ontvangt u een separate brief voor de begrotingsbehandeling van mijn departement. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving binnen de gemeente. Daar waar sprake is van misstanden rondom de beroepskracht-kindratio, zijn primair gemeenten aan zet vanuit hun rol als handhaver. Meer informatie hierover ontvangt u met het landelijk oordeel van de Inspectie van het Onderwijs over de jaren 2012 en 2013, dat in het eerste kwartaal van 2014 gereed is en aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.
Heeft de GGD in het kader van het risicogestuurd toezicht locaties waar veelvuldig (zware) overtredingen (zoals op de beroepskracht kind ratio) worden geconstateerd, extra vaak bezocht? Zo ja, wilt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre is het op 1 juli van dit jaar ingevoerde vier ogen principe inmiddels dagelijkse praktijk? Bent u tevreden over de wijze waarop gemeenten toezicht houden en handhaven op het vier ogen principe? Ziet u gevaren voor het vier ogen principe en dus voor de veiligheid van kinderen nu er wederom berichten verschijnen dat pedagogisch medewerkers nog steeds te vaak alleen staan op een (te grote) groep?
De invoering van het vierogenprincipe is nog niet geëvalueerd. Op 3 december 2013 vindt een expertmeeting plaats, waarbij de eerste ervaringen met het vierogenprincipe in de praktijk worden besproken met GGD Nederland, de VNG, de Brancheorganisatie Kinderopvang en BOinK. Wat betreft de uitvoering van het vierogenprinicpe staat centraal dat kinderopvangondernemers zich aan de bestaande wet- en regelgeving moeten houden. Dat geldt ook voor het vierogenprincipe: er moet altijd iemand mee kunnen kijken of mee kunnen luisteren met een beroepskracht.
Wat vindt u ervan dat er in de praktijk vaak niets terecht komt van een stamgroep, maar dat er juist steeds vaker met kinderen «geschoven» wordt en kinderen hierdoor steeds vaker wisselende gezichten zien? Welke actie gaat u hiertegen ondernemen?
Situaties waarin kinderen te veel wisselende gezichten zien acht ik ongewenst. Daarom geldt de hoofdregel dat een kind in één stamgroep2 zit en de regel dat aan een kind ten hoogste drie vaste beroepskrachten worden toegewezen, waarvan per dag ten minste één beroepskracht werkzaam is in de groep van dat kind. De uitzonderingen die hierop geformuleerd zijn in de regelgeving moeten uitzonderingen blijven. Daarom blijf ik de werking van de wet- en regelgeving nauwlettend volgen.
Erkent u dat pedagogisch medewerkers soms ogen en oren tekort komen op de werkvloer? Wat is uw antwoord aan deze medewerkers?
In de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (Staatscourant 2012 nr. 21891) is geregeld dat de groepsgrootte en groepssamenstelling in de juiste verhouding staat tot het aantal pedagogisch medewerkers. De GGD houdt hierop toezicht. Als de GGD concludeert dat niet aan de eisen wordt voldaan, zal de gemeente handhaven. Medewerkers die met te weinig beroepskrachten op een groep staan, kunnen dit aan de GGD melden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van de Brancheorganisatie Kinderopvang, die zegt dat mensen die met hart en ziel in de kinderopvang werken, merken dat wat ze graag willen doen steeds minder lukt? Erkent ook u dat dit een landelijk beeld is? Erkent ook u dat dit een rechtstreeks en onvermijdelijk gevolg is van de bezuinigingen?
Ik merk dat veel mensen die in de kinderopvang werken dat met hart en ziel doen. De uitspraak van de directeur van de Brancheorganisatie wil ik graag onderschrijven. In de opmerking dat deze mensen niet kunnen doen wat nodig is, herken ik geen landelijk beeld. Ik onderken dat in de huidige economische situatie ondernemers genoodzaakt zijn om op de kosten te letten. Maar zij moeten te allen tijde aan de wettelijke kwaliteitseisen voldoen. Daarop kunnen zij dus niet bezuinigen. Ten aanzien van de gevolgen van de bezuinigingen verwijs ik naar het antwoord op vraag 6 en 7.
Kunt u de constatering van de Abvakabo bevestigen dat door het ontslaan van een deel van het personeel er een enorme werkdruk ontstaat voor degenen die achter blijven, met minder taakuren maar met meer taken die eigenlijk door bijvoorbeeld pedagogen of huishoudelijk personeel zouden moeten worden uitgevoerd?
De constatering van Abvakabo FNV kan ik niet bevestigen. Echter, ik vind het niet wenselijk als de pedagogisch medewerker de vereiste pedagogische werkzaamheden niet kan verrichten. Het is ook niet wenselijk als de huishoudelijke taken niet uitgevoerd kunnen worden. Het is aan ondernemers om hun bedrijfsvoering zo in te richten dat zowel het pedagogische werk met kinderen als de huishoudelijke taken goed worden uitgevoerd, binnen de geldende wet- en regelgeving. Het al dan niet aanstellen van een vast hulp op de groep is een keuze die de ondernemer maakt.
Vindt u het aanvaardbaar dat pedagogische medewerkers wegens personeelstekort als gevolg van de bezuinigingen steeds meer tijd kwijt zijn aan extra huishoudelijk taken, wat ten koste gaat van bijvoorbeeld extra aandacht voor de wenperiode van kinderen, zindelijkheidstraining en het voorbereiden van knutselwerk?
Zie antwoord vraag 14.
Wat vindt u van de suggestie van het aanstellen van een vaste hulp op de groep die huishoudelijke taken op zich kan nemen?
Zie antwoord vraag 14.
Wat vindt u van de suggestie om meer hoger opgeleid personeel in de kinderopvang aan te stellen?
De kwaliteit van de kinderopvang is gebaat bij een goede functiedifferentiatie. Dat betekent bijvoorbeeld een goede mix van mbo’ers en hbo’ers op de locatie.
Wat is uw reactie op de bijzonder hoogleraar kinderopvang die zegt dat de kwaliteit van kinderopvang tussen 2009 en 2012 eindelijk weer is gestegen, maar omdat er het laatste jaar heel veel druk op de kinderopvang staat, de sector gillend hard wordt afgebroken en er barsten in het kinderopvangstelsel ontstaan waardoor mensen in de knel komen en op een gegeven moment afglijden?
De meest recente kwaliteitspeiling van de kinderdagverblijven (0 – 4 jaar) laat een positief beeld zien, mede als gevolg van de aandacht voor kwaliteit in de laatste jaren. Er zijn ondernemers die, vanwege een teruglopende vraag, genoodzaakt zijn de kosten omlaag te brengen en minder bereid zijn in kwaliteit te investeren. Er dient altijd aan de wettelijke kwaliteitseisen te worden voldaan. Om ervoor te zorgen dat ondernemers blijven investeren in de kwaliteit heb ik voor de periode 2013–2017 € 20 miljoen beschikbaar gesteld. Hieronder valt tevens de verbetering van taal- en interactievaardigheden (Kamerstukken 2011–2012, 31 322, nr. 173).
Wat is uw reactie op de bijzonder hoogleraar kinderopvang die zegt dat wanneer men zich aan de beroepskracht kind ratio houdt, kinderen zich beter kunnen ontwikkelen, een hogere mate van welbevinden kunnen ervaren? Hoe rijmt u deze visie met de misstanden die door Kassa aan de kaak zijn gesteld?
Ik deel dit standpunt. Het is daarom van belang dat de beroepskracht-kindratio altijd wordt nageleefd. De GGD ziet hierop toe en gemeenten handhaven in het geval van overtredingen.
Wat is uw reactie op de uitspraken van zowel de bijzonder hoogleraar kinderopvang als de directeur van de Brancheorganisatie Kinderopvang dat de 100 miljoen euro die momenteel alsnog in kinderopvang wordt geïnvesteerd, een mooi begin is, maar wel «too little too late», omdat een kapitaalvernietiging van 1 miljard euro in 2 jaar tijd, niet zomaar wordt hersteld met 100 miljoen euro?
De crisis en de bezuinigingen hebben gevolgen gehad voor het aanbod in de kinderopvangsector. Met de € 100 miljoen heeft het kabinet ervoor gezorgd dat alle toeslaggerechtigde ouders weer recht krijgen op kinderopvangtoeslag en dat de marginale druk wordt verlaagd. Dit kan mogelijk leiden tot een stijging in de vraag naar kinderopvang op termijn, hetgeen weer een beroep doet op ondernemers om hun aanbod daar op af te stemmen.
Bent u bereid om het door u eerder dit jaar gedane beroep op de eigen verantwoordelijkheid van beroepskrachten te herhalen, nu wederom blijkt dat personeel uit angst voor de werkgever niet openlijk hun zorgen durft te uiten? Zo ja, bent u bereid om uw boodschap deze keer gerichter over te brengen aan de doelgroep, zodat uw boodschap ook daadwerkelijk zal leiden tot het (anoniem) melden bij de GGD van eventuele overtredingen van de wettelijke kwaliteitseisen in de kinderopvang? Zo nee, wat is dan uw reactie op de boodschap dat personeel in de kinderopvang het niet langer verantwoord vindt om te zwijgen?2
Ja, zie de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5.
Zijn u berichten bekend over contracten met daarin opgenomen clausules over spreekverboden met de media? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, ziet u de noodzaak om hier onderzoek naar te doen?
Berichten over spreekverboden zijn mij niet bekend. Afspraken over omgang met de media en communicatie over zaken binnen de organisatie behoren tot het domein van werkgevers en werknemers.
De hoge kosten van wind op zee |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het nieuwsbericht «Goedkopere windmolens op zee zijn niet waarschijnlijk»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak die in dit artikel wordt gedaan dat een kostendaling van windmolens op zee van veertig procent, zoals verondersteld in het Energieakkoord, nogal ambitieus is?
De windenergiesector zelf heeft aangegeven een kostenreductie van veertig procent in 2020 te kunnen realiseren. Dit zijn de partijen die de windmolenparken in de praktijk moeten gaan bouwen. Ik hecht dan ook veel waarde aan het inzicht van de sector en de ondertekening van dit energieakkoord.
In het Energieakkoord wordt op basis van een doorrekening van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) uitgegaan van een gemiddelde kostprijsreductie van wind op zee met 40% per Megawattuur (MWh), te realiseren over de periode 2014–2024; op welke aannames en cijfermatige onderbouwing is die veronderstelling gebaseerd?
Zoals hierboven is aangegeven, heeft de sector zelf aangegeven 40 procent kostenreductie te kunnen halen. Daaraan heeft zij zich ook gecommitteerd. Het Energieakkoord is door verschillende onafhankelijke organisaties doorgerekend, waaronder ECN. Uit de doorrekening is gebleken dat de gestelde doelstellingen voor duurzame energie binnen bereik zijn met de afspraken uit het SER-akkoord. De expertise van ECN wordt breed erkend en ik heb ook geen reden om hieraan te twijfelen. ECN heeft zijn eigen aannames gehanteerd waarin diverse aspecten en ervaringen zijn meegenomen die representatief zijn voor de ontwikkelingen in de komende jaren. Ik verwijs hier ook graag naar het persbericht over dit onderwerp welke ECN 7 oktober jl. op de website www.ecn.nl heeft geplaatst.
Wat zijn de kosten van wind op zee, wanneer conform het Energieakkoord wordt uitgegaan van een opschaling naar een operationeel windvermogen van 4450 Megawatt (MW) in 2023, als wordt gerekend met het minst gunstige scenario? Kunt u de bandbreedte geven van de kosten van wind op zee volgens het meest gunstige tot en met het minst gunstige scenario?
Om 4.450 MW aan windmolens op zee te hebben draaien in 2023 moet 3.450 MW worden aanbesteed in de periode 2015–2019. Rekening houdend met de overeengekomen kostprijsdaling zal daarvoor een verplichtingenbudget moeten worden opengesteld van in totaal circa € 18 miljard. Dit betreft alle subsidiebeschikkingen die worden aangegaan tot 2020. De uitbetaling vindt plaats over een periode van 15 jaar. Door de SDE+ systematiek staat dit subsidiebudget van tevoren vast omdat de bedragen zijn gemaximeerd. Het verplichtingenbudget geeft de maximale uitgaven weer. De SDE+ beweegt echter mee met de energieprijzen, waardoor de werkelijke uitgaven lager kunnen uitvallen.
Zoals reeds eerder aangegeven, is het Energieakkoord doorgerekend door ECN en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) op basis van hun eigen expertise. Zij hebben bevestigd dat het resulterende kasbudget voldoende hoog is om de doelstellingen van 14 procent in 2020 en 16 procent in 2023 te halen. Het is mogelijk dat lagere kasuitgaven volstaan om de doelstellingen te halen. Indien dat het geval is, zullen de budgetten daarop worden aangepast.
Tien procent van de kosten van windturbines wordt bepaald door de staalprijs, kunt u aangeven hoe u de prijsontwikkeling van staal ziet? Kunt u ook aangeven hoeveel dodelijke slachtoffers er jaarlijks vallen bij de winning van ijzererts, nodig voor het staal? Wat is uw verwachting als de vraag naar staal door de hoge windturbineambitie zal toenemen, heeft dat een positief of juist negatief effect op het aantal slachtoffers in mijnen?
In de mondiale staalindustrie is op dit moment sprake van een jaarlijkse overcapaciteit van ongeveer 270 mln ton, waarvan naar schatting 38 mln ton in Europa. De verwachting is dat de vraag naar staal voor 2020 niet het oude niveau van voor de crisis zal bereiken, terwijl tegelijkertijd nog capaciteit wordt bijgebouwd in met name ontwikkelende landen. Een (sterke) stijging van de prijs van staal wordt dan ook niet verwacht. Daarnaast stimuleert het Europees innovatiepartnerschap inzake grondstoffen innovatie in de gehele waardeketen van staal, van exploratie en winning tot efficiënte verwerking, recycling en vervanging. In het kader van de Topsectorenaanpak wordt onderzoek gedaan naar funderingen waarbij beton een belangrijke rol speelt en naar nieuwe, hoge sterkte staalsoorten voor onder meer funderingen en masten van windmolens. Gebruik van deze nieuwe staalsoorten resulteert in een flinke kostenreductie.
Met betrekking tot de dodelijke slachtoffers kan ik zeggen dat de EU handelsbelemmeringen en oneerlijke praktijken aanpakt door haar markttoegangstrategie op daadkrachtige wijze uit te voeren en ervoor te zorgen dat internationale verbintenissen worden nageleefd.
In het Energieakkoord staat dat het Rijk zorgt voor «een allocatie of een aparte categorie binnen het budget van de regeling voor de Stimulering van Duurzame Energieproductie (SDE+) voor wind op zee, dat voldoende is om de hierboven afgesproken uitrol te realiseren»; wat betekent dit als windmolens op zee duurder blijken te zijn dan verondersteld? Komt er dan minder operationeel windvermogen op zee? Of gaat dit dan ten koste van andere vormen van hernieuwbare energie? Of stelt u dan extra middelen beschikbaar, bijvoorbeeld uit uw begroting of uit de SDE+?
De gereserveerde budgetten voor duurzame energie zijn met het Energieakkoord reeds aan uw Kamer gestuurd. Conform mijn antwoord op vraag vier zal er voor wind op zee een verplichtingenbudget moeten worden opengesteld van in totaal circa € 18 miljard. Dit subsidiebudget staat van tevoren vast omdat de bedragen zijn gemaximeerd. Daarnaast is er in 2019 en 2020 in totaal € 350 miljoen extra kasbudget gereserveerd om het doel van 14 procent hernieuwbare energie in 2020 zeker te stellen. Ik zal dat budget alleen inzetten als het nodig blijkt te zijn.
Klopt het dat u werkt aan een plan B als alternatief voor dure windparken op zee, bijvoorbeeld het zoeken van samenwerking met Duitsland, waar ook de EU op aandringt?
De Europese Commissie is groot voorstander van het gebruik van flexibele mechanismes. Ook ECN en PBL hebben tijdens onderhandelingen over het energieakkoord geadviseerd om gebruik te maken van de Europese samenwerkingsmechanismes, die de Richtlijn voor duurzame energie biedt.
Ik ben voornemens de systematiek verder uit te werken en het Besluit SDE+ aan te passen, zodat de samenwerkingsmechanismes zo nodig gebruikt kunnen worden om het doelbereik te realiseren. Ik heb dit reeds aangegeven in de brief aan uw Kamer over de SDE+ van 31 oktober 2013 (Kamerstuk 31 239, nr. 171).
Misleidende kortingen bij elektronicawinkels |
|
Bart de Liefde (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het nieuwsbericht «Pas op voor misleidende korting bij elektronicawinkel»?1
Ja.
Is het waar dat kortingen op prijskaartjes in elektronicawinkels, en op internet, regelmatig misleidend zijn vanwege onder andere te hoog voorgespiegelde eerdere prijzen waarnaar wordt verwezen en vanwege onjuiste kwalificaties als «laatste exemplaar»?
Ik wil voorop stellen dat het ondernemers vrij staat om zelf hun prijzen te bepalen. Consumenten mogen echter niet misleid worden, waardoor ze een koopbeslissing nemen die ze wellicht niet zouden nemen als ze wel over volledige en juiste informatie beschikten. Ik heb geen zicht op welke schaal ondernemers consumenten onjuist informeren over kortingen. Dit vergt regelmatige prijsvergelijkingen. Wanneer consumenten menen dat sprake is van misleidende kortingen, kunnen zij hiervan melding maken bij het informatieloket ConsuWijzer van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Voor de ACM vormen de meldingen bij ConsuWijzer een belangrijke bron van signalen over mogelijke misstanden op de markt. Er zijn dit jaar tot nu toe zes meldingen binnengekomen over misleidende kortingen bij elektronicawinkels.2
Wat vindt u van dergelijke misleiding? Is die misleiding in strijd met wettelijke bepalingen?
Ik keur iedere vorm van misleiding af. Ik vind het belangrijk dat consumenten op basis van volledige en juiste informatie hun koopbeslissing kunnen nemen. De regels over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) gebieden handelaren om transparant en volledig te zijn in de informatieverstrekking over bijvoorbeeld de belangrijkste kenmerken, zoals de prijs, van een product of dienst. Ook is het handelaren op grond van deze wetgeving niet toegestaan om consumenten te misleiden over de prijs, het bestaan van een specifiek prijsvoordeel of door bedrieglijk te beweren dat een product slechts gedurende een zeer beperkte tijd beschikbaar zal zijn waardoor ze onvoldoende tijd hebben om een geïnformeerd besluit te nemen. Consumenten dienen aan de hand van de verstrekte informatie in staat te worden gesteld om een weloverwogen aankoopbeslissing te nemen. Het is niet aan mij om te beoordelen of in dit specifieke geval sprake is van misleiding die in strijd is met wettelijke bepalingen. Dit is aan de ACM als toezichthouder op deze regels en uiteindelijk aan de rechter. Wel heb ik de ACM in kennis gesteld van de praktijken die in het krantenartikel worden beschreven en waaraan in vraag 1 wordt gerefereerd. Het is aan de ACM om te bepalen of zij naar aanleiding daarvan actie gaat nemen tegen de beschreven praktijken. De ACM heeft verschillende handhavingsinstrumenten tot haar beschikking. Zo kan zij overtreding van de regels over oneerlijke handelspraktijken sanctioneren met een boete van maximaal € 450.000 per overtreding. Er bestaat mijns inziens voldoende wetgeving die misleiding verbiedt en sanctioneert. Indien de ACM hiertoe aanleiding ziet, kan zij hierover met de sector in gesprek gaan.
Goede marktwerking vereist een transparante markt waarin kopers beschikken over juiste prijs- en productinformatie; in hoeverre verstoren misleidende prijskortingen de elektronicamarkt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke middelen heeft u om dergelijke misleiding tegen te gaan? Bent u bereid om met de sector in gesprek te gaan om te komen tot spelregels om misleiding tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Het fonds voor duurzame energie, gekoppeld aan levensduurverlenging kerncentrale Borssele |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken rond de investering van € 100 miljoen door Essent en Delta elk in additionele innovatieve projecten op het gebied van duurzame energiehuishouding, zoals bepaald in artikel 8 van het convenant kerncentrale Borssele (januari 2006)?1
In het convenant is bepaald dat er een onafhankelijke commissie komt die de projecten beoordeeld, de Commissie Additionele Innovatie Projecten (AIP). Beide bedrijven hebben ieder ruim voldoende projecten voorgedragen die de Commissie AIP ook als additioneel en innovatief heeft beoordeeld. Voor de goedgekeurde projecten is de totale ex-ante investering en CO2-reductie van beide bedrijven samen substantieel hoger dan het afgesproken doel.
Eind 2012 waren in totaal 16 projectvoorstellen gedaan, waarvan er 14 zijn goedgekeurd en 2 nog in behandeling. Van de goedgekeurde projecten zijn er 4 inmiddels stopgezet, de andere zijn in verschillende fasen van voorbereiding en ontwikkeling. Indien door het stopzetten van projecten de totale CO2-emissiereductie of investering niet gehaald gaat worden, moeten de bedrijven andere projecten voorstellen.
Door de economische recessie zijn de voorgestelde projecten gemiddeld genomen langzamer ontwikkeld dan verwacht en is een aantal projecten gestopt. Daarnaast is de verdeling van de verplichtingen veranderd door een aandelentransactie tussen Essent en Delta, waardoor Delta sinds september 2011 extra verplichtingen heeft gekregen. In het convenant staat 2014 als richtjaar voor de investeringen in additionele innovatieve projecten. In overleg met de Essent en Delta ben ik voornemens om deze termijn met 5 jaar te verlengen.
Hoe zijn de investeringen door respectievelijk Essent en Delta verdeeld over de verschillende domeinen als bedoeld in artikel 8.2a? Hoe is vastgesteld dat de gedane investeringen voldoen aan de criteria als omschreven in art. 8.2 van het convenant? Kan de Kamer, zo nodig vertrouwelijk, inzage krijgen in de gedane investeringen en de beoordeling door de Commissie additionele innovatieve projecten (CAIP), als bedoeld in art.8.5 van het convenant?
De projecten zijn als volgt verdeeld over de domeinen zoals bedoeld in artikel 8.2.: 3 projecten in het domein «Verbrandings-/vergassingstechnieken fossiel en/of biomassa», 2 in «Biomassa unit», 8 in «CO2-neutrale brandstoffen» en 1 project in «CO2-afvang en opslag».
In het convenant is bepaald dat de Commissie AIP beoordeelt of een project additioneel en innovatief is, op basis van de criteria van een additioneel innovatief project in art. 8.2. De Commissie AIP heeft daartoe zelfstandig en onafhankelijk deze criteria uitgewerkt. De Commissie AIP is onafhankelijk en haar oordeel is bindend voor de convenantspartijen.
Essent en Delta hebben nu een investering van € 127 mln en een CO2-reductie van 121 kton/jaar gerealiseerd. De Commissie AIP heeft 16 projecten beoordeeld en 14 aangemerkt als additioneel en innovatief, 2 zijn nog in behandeling. De Commissie AIP heeft aan deze projecten een ex-ante investeringsvolume van € 1.134 mln en een CO2-emissiereductie van 2.857 kton/jaar toegekend. Over individuele projecten wordt vanwege bedrijfsvertrouwelijkheid niet gerapporteerd.
Ik ben met Essent en Delta in overleg opdat zij een omschrijving van de goedgekeurde projecten op hun website zullen plaatsen. In het convenant is afgesproken dat de rapportage van Essent en Delta aan de Rijksoverheid over de uitvoering van hun verplichtingen op grond van artikelen 7 t/m 9 op hoofdlijnen plaatsvindt. De controle op naleving van het convenant is mijn verantwoordelijkheid. Ik zal uw Kamer op basis van de tweejaarlijkse rapportage van Essent en Delta informeren.
Wie zijn er sinds 2006 lid geweest van de CAIP? Op wiens voordracht zijn de verschillende leden benoemd? Hoe is de huidige samenstelling van de CAIP?
De Commissie AIP bestond bij aanvang uit de heren C.W.M. Dessens (voorzitter, gezamenlijke voordracht), A.B. Smaal (voordracht van EPZ, Essent en Delta), H.P. van Heel (voordracht van EPZ, Essent en Delta), J.R. Ybema (voordracht van de Rijksoverheid) en A.B. Stuij (voordracht van de Rijksoverheid). De heer Van Heel is in 2012 opgevolgd door de heer K. de Koning (voordracht van EPZ, Essent en Delta).
Wat is de actuele stand van het fonds ter ondersteuning van innovatieve projecten op het gebied van de overgang naar een meer duurzame energiehuishouding, als bedoeld in art.9 van het convenant?
Een bedrag van € 41 mln is ingelegd door Essent en Delta, de overige € 9 mln is toegezegd. Het fonds heeft een nieuwe naam gekregen, Chrystalix SET, en bestaat uit 2 deelfondsen: SET Fund CV en SET fund II CV. Per 31-12-2012 is in totaal € 33,6 mln geïnvesteerd. Er heeft één succesvolle exit plaatsgevonden. De opbrengst hiervan is toegevoegd aan het kapitaal van SET fund II CV. Er is daardoor nog € 25,3 mln beschikbaar voor investeringen.
In welke projecten heeft het fonds sinds de instelling geïnvesteerd?
Het fonds heeft in de volgende bedrijven geïnvesteerd: AlertMe, CrystalQ, EnOcean, Epyon, General Fusion, Luxexcel, Microshade, Ngentec, O-Flexx, PhotoSolar, Sefaira en SolarTotal. Op de website www.chrysalixset.com geeft het fonds informatie over het actuele investeringsportfolio.
Wie oefent het bestuur uit over het fonds?
Chrysalix SET Management BV is de beherend vennoot. Beide fondsen zijn commanditaire vennootschappen en deze kennen geen bestuur.
Is er sinds 2006 op grond van art.12 van het convenant iets gewijzigd of aangevuld inzake de bepalingen als bedoeld in de artikelen 6 t/m 9? Zo ja, wat?
Nee.
Welke CO2-reductie wordt (ex-ante) geclaimd ten gevolge van de investeringen die gedaan zijn op grond van de artikelen 8 en 9 van het convenant? Vindt er nog een vorm van ex-post controle plaats op de daadwerkelijk gerealiseerde CO2-reductie?
De totale ex-ante CO2-reductie ten gevolge van de door de Commissie AIP goedgekeurde projecten op grond van artikel 8 wordt ingeschat op 2.857 kton/jaar. Artikel 9 kent geen CO2-reductiedoelstelling en hiervan wordt dan ook geen ex-ante CO2-reductie ingeschat.
In het convenant zijn geen afspraken opgenomen over ex-post controle. In overleg met de convenantspartijen ben ik voornemens de Commissie AIP te vragen deze ex-post controle uit te voeren.
Hoe kan de Kamer controle uitoefenen op de naleving van de artikelen 6 t/m 9 in het convenantkerncentrale Borssele? Bent u bereid jaarlijks bij de Jaarverslag, zo nodig vertrouwelijk, verantwoording af te leggen over de investeringen in het kader van de artikelen 8 en 9 van het convenant?
De controle op naleving van het convenant is mijn verantwoordelijkheid. In het convenant is bepaald dat Delta en Essent tweejaarlijks rapporteren aan de Rijksoverheid over hun verplichtingen inzake AIP en SET. Ik zal uw Kamer op basis hiervan informeren.
Investeringen in de kernwapenindustrie |
|
Harry van Bommel , Paul Ulenbelt , Jasper van Dijk |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport van IKV Pax Christi over de wereldwijde investeringen van bedrijven in de Kernwapenindustrie?1
Ja.
Klopt het dat ING, Aegon en de pensioenfondsen ABP en Zorg en Welzijn op dit moment in totaal voor 1,7 miljard euro hebben geïnvesteerd in bedrijven betrokken bij de productie van kernwapens?
Deze informatie is niet beschikbaar. Pensioenfondsen en banken zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun beleggingsbeleid. Ze leggen hierover verantwoording af aan hun intern toezicht en in hun jaarverslag.
Is het kabinet bereid om een ontmoedigingsbeleid te voeren voor de vier Nederlandse ondernemingen die in het onderzoek worden genoemd?
Nederland is verdragspartij bij het Nucleaire Non-Proliferatie Verdrag (NPV) en streeft naar een wereld zonder kernwapens. Het kabinet heeft dit recent aangegeven in de Beleidsbrief nucleaire ontwapening en non-proliferatie,
d.d. 24 oktober 2013, Kamerstuk 33 783, nr. 1. Het NPV verbiedt het bezit van kernwapens door de erkende kernwapenstaten echter niet. In Nederland opererende financiële instellingen dienen zich te houden aan de nationale wetgeving, waarin ook Nederlandse verdragsverplichtingen, zoals die van het NPV, zijn vervat. Binnen deze wettelijke kaders hebben financiële instellingen een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van hun beleggings- en investeringsbeleid.
Financiële instellingen kunnen derhalve beleggen in bedrijven die direct of indirect betrokken zijn bij de productie van of handel in (onderdelen van) kernwapens. Omdat deze instellingen van mening kunnen verschillen over het al dan niet acceptabel zijn van bepaalde beleggingen en investeringen, kunnen zij hun beleid op verschillende wijze invullen.
Het is daarmee de verantwoordelijkheid van de financiële instellingen om in overleg met hun stakeholders draagvlak te bewerkstelligen voor hun beleggingsbeleid. Het kabinet heeft niet het voornemen het wettelijk kader hierop aan te passen.
Is het waar dat landen als Australië, Nieuw Zeeland en Zwitserland wetgeving hebben ingevoerd om investeringen in de kernwapenindustrie te verhinderen?
Er wordt geen verbod inzake het investeren in bedrijven die onderdelen voor kernwapens maken overwogen. Eventuele verbodswetgeving met betrekking tot dergelijke investeringen in andere landen is tegen deze achtergrond niet relevant.
Ziet u mogelijkheden om wetgeving in Nederland in te voeren om investeringen in kernwapenproductie te ontmoedigen of te verbieden? Zo ja, bent u daartoe bereid? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het kabinet bereid om zich in het buitenland sterk te maken voor desinvesteringen in de bedrijven betrokken bij kernwapenproductie?
Zie antwoord vraag 3.
De uitwerking van het verlaagde belastingtarief voor decentrale duurzame elektriciteitsopwekking door coöperaties en VVE’s zoals overeengekomen in het Energieakkoord |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat er onduidelijkheid bestaat over het verlaagde belastingtarief voor coöperaties en Vereniging van Eigenaren (VvE’s) die gezamenlijk investeren in duurzame elektriciteitsopwekking zoals afgesproken in het Energieakkoord voor Duurzame Groei?1
Nee. Het Energieakkoord waarin deze maatregel is opgenomen is op 6 september jl. gesloten. De regeling is vervolgens opgenomen in het Belastingplan 2014 dat op Prinsjesdag naar de Kamer is verzonden. Het betreft een nieuwe regeling die momenteel nog wordt uitgewerkt in lagere regelgeving. De wet- en regelgeving zal eind dit jaar worden afgerond. Ten behoeve van deze uitwerking vindt er afstemming plaats met de energieleveranciers en vertegenwoordigers van lokale initiatieven.
Zo ja, deelt u de mening dat snel duidelijkheid moet worden geboden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Mag een VvE die gebruik maakt van de fiscale regeling de geproduceerde stroom aan het net leveren via de reeds bestaande collectieve (CVZ) meter? Zo nee, waarom niet?
Ja, de stroom die de V.v.E. netto via de bestaande collectieve aansluiting op het net zet, kan in aanmerking komen voor het verlaagd tarief.
Is het toegestaan het verbruik op deze meter te salderen met de opwek, alvorens het surplus aan de VvE leden wordt geleverd? Zo nee, klopt het dat er dan een kostbare nieuwe meter (inclusief jaarlijks vastrecht) moet worden aangelegd?
Ja, het is toegestaan het verbruik op deze meter te salderen met de opgewekte stroom mits het een kleinverbruikersaansluiting betreft.
Wordt het mogelijk om de geproduceerde duurzame stroom te gebruiken op de collectieve meter? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat is mogelijk, maar het verlaagd tarief kan alleen worden toegepast over maximaal de hoeveelheid stroom die daadwerkelijk wordt geleverd en dus niet over de hoeveelheid die de coöperatie/V.v.E. inzet voor de dekking van het eigen verbruik.
Wat is de reden dat ondernemers geen lid mogen zijn van de coöperatie? Waarom is hier voor gekozen?
Ondernemers mogen geen lid zijn van de coöperatie, omdat de regeling is bedoeld voor de lokale duurzame energie opwekking van energie door coöperaties van – en ten behoeve van – particuliere kleinverbruikers. Dit is conform het regeerakkoord. Uitbreiding van de regeling tot ondernemingen zou daarnaast het bezwaar hebben dat de regeling wegens mogelijke staatssteunaspecten ter goedkeuring gemeld zou moeten worden bij de Europese Commissie, waardoor inwerkingtreding vooralsnog niet mogelijk zou zijn. Bovendien is nog niet duidelijk of een goedkeuring van een dergelijke regeling door de Europese Commissie mogelijk is (mede in verband met het nu nog onbekende nieuwe milieusteunkader dat per 1/7/2014 van kracht zal worden).
Wanneer denkt u het onderzoek te voltooien naar de mogelijkheid om deze regeling open te stellen voor ondernemers?
In het Energieakkoord is afgesproken dat onderzocht wordt in hoeverre het nodig en mogelijk is dat zakelijke kleinverbruikers ook gebruik kunnen gaan maken van de regeling. Dit onderzoek zal naar verwachting voor de zomer van 2014 zijn afgerond.
Op welk moment ziet u mogelijkheid om, als het onderzoek daar aanleiding toe geeft, de regeling open te stellen voor ondernemers?
Afhankelijk van de uitkomsten van bovengenoemd onderzoek zal gekeken worden in hoeverre zakelijke kleinverbruikers ook gebruik kunnen gaan maken van deze of een vergelijkbare regeling en wanneer dat zal zijn.
Kunnen Zelfstandigen Zonder Personeel (ZZP’ers) deelnemen aan de regeling? Zo nee, waarom niet?
Coöperaties en V.v.E.’s waarvan één of meer leden ondernemer zijn komen in beginsel niet voor toepassing van de regeling in aanmerking. Bij ministeriële regeling zal echter worden geregeld onder welke omstandigheden de inspecteur hierop een uitzondering kan maken. In beperkte mate zullen daardoor ook natuurlijke personen die ondernemer zijn, zoals ZZP’ers, lid kunnen zijn van een coöperatie of V.v.E. die mag deelnemen aan de regeling.
Geldt de uitsluiting van ondernemers ook voor VvE’s? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot het feit dat VvE’s hun leden niet kunnen selecteren en ondernemers dus niet kunnen buiten sluiten? Kan deze regel ertoe leiden dat de gehele VvE geen gebruik kan maken van het verlaagd tarief omdat er één ondernemer lid is van de VvE? Zo ja, deelt u de mening dat dit effect onwenselijk is en wat gaat u daar dan aan doen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de behandeling van het Belastingplan 2014? Zo nee, waarom niet?
Bij dezen.
De gevolgen van de Splitsingswet (Wet Onafhankelijk Netbeheer) |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Splitsing van de energiesector: een verdeeld of onverdeeld succes?1 Onderschrijft u de analyse en conclusies? Zo nee, waarom niet? Bent u in het laatste geval bereid om per omgaande een onafhankelijke evaluatie van de effecten van de Splitsingswet te laten uitvoeren?
Ik heb kennisgenomen van het rapport van PricewaterhouseCoopers over splitsing in de energiesector. Ingevolge de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 juni 2010 zijn op dit moment belangrijke delen van de Wet onafhankelijk netbeheer (hierna: Won) onverbindend. De effecten van de Won kunnen dientengevolge niet beoordeeld worden. De Staat is tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. Deze rechtszaak loopt op dit moment nog. Op 22 oktober 2013 heeft het Europese Hof van Justitie op verzoek van de Hoge Raad prejudiciële vragen beantwoord over de Won. Het is nu aan de Hoge Raad om tot een definitief oordeel te komen. Ik acht het niet zorgvuldig om op dit moment verdere uitspraken te doen over de Won.
Waarom zou Nederland de verplichte afsplitsing van de netwerken van 100% publieke geïntegreerde energiebedrijven moeten doorzetten, nu blijkt dat de beoogde maatschappelijke voordelen uitblijven, er tegelijkertijd sprake is van negatieve effecten voor de twee resterende geïntegreerde bedrijven en Nederland – tegen de verwachting in 2006 – het enige Europese land is dat de splitsing van het eigendom van netbeheerders en productie- en leveringsbedrijven (PLB) wettelijk voorschrijft?
Zie antwoord vraag 1.
Is er door de Autoriteit Consument en Markt (en zijn voorgangers), sinds het van kracht worden van de Splitsingswet, op enig moment geconstateerd dat de netbeheerders die onderdeel zijn van Eneco en Delta middelen van hun netbeheerder hebben weggesluisd naar het PLB en/of misbruik gemaakt hebben van hun monopolie door het zusterbedrijf/PLB voor te trekken boven andere PLB's?
Het groepsverbod, als onderdeel van de Won, is momenteel niet van kracht. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) beschikt niet over aanwijzingen of klachten dat de nu wel geldende kaders, zoals het Besluit financieel beheer netbeheerder en de Mededingingswet, zijn geschonden. Daarom is tot op heden geen onderzoek verricht naar bevoordeling van de productie- en leveringsbedrijven van Eneco en Delta door hun respectievelijke netbeheerders Stedin en Delta Netwerkbedrijf (hierna: DNWB). Daarbij teken ik aan dat, zoals ook in de parlementaire behandeling van de Won meermaals is aangegeven, in een geïntegreerde situatie concurrentieverstorende activiteiten zeer moeilijk zijn te achterhalen en een omvangrijke toezichtinspanning vereisen.
Hoe hebben de investeringen van enerzijds Enexis en Alliander, en anderzijds Eneco/Stedin en Delta, zich sinds 2006 ontwikkeld? Worden de netwerken van Eneco/Stedin en Delta «uitgewoond» in vergelijking met die van hun collega's Enexis en Alliander?
Enexis en Alliander zijn sinds medio 2009 zelfstandige netwerkbedrijven. Het netwerkbedrijf Stedin maakt deel uit van het Eneco-concern en Delta Netwerkbedrijf van multi-utility bedrijf Delta. De ACM ziet toe op voldoende investeringen in en kwaliteit van de netwerken. Het beeld van de ACM, gebaseerd op de productiviteitsdata waarin de gerealiseerde investeringen zijn opgenomen, is dat de investeringsniveaus van de netbeheerders Enexis, Alliander, Stedin en DNWB zich tot op heden verhoudingsgewijs in gelijke mate hebben ontwikkeld. De ACM heeft op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat de hoogte van de investeringen bij Stedin en DNWB een negatieve invloed heeft op de kwaliteit van de door hun beheerde energienetwerken. Uit de bij ACM beschikbare gegevens die gebruikt worden voor publicatie van factsheets over de kwaliteit van de netwerken, volgt geen afwijkend beeld van Stedin en DNWB ten opzichte van het landelijk gemiddelde. ACM tekent hierbij wel aan dat het uitblijven van investeringen in en onderhoud van netten niet altijd op korte termijn meetbare effecten heeft. Het effect van eventuele achterblijvende investeringen is derhalve pas op termijn vast te stellen.
Hoe heeft de werkgelegenheid bij enerzijds NUON/Alliander en Essent/Enexis en anderzijds Eneco/Stedin en Delta zich sinds 2006 ontwikkeld? Indien de situatie zich bij de gesplitste bedrijven veel ongunstiger ontwikkeld heeft; is dat geen teken dat de eigendomssplitsing negatief uitpakt voor de vitaliteit van een van de belangrijke basisindustrieën in Nederland?
De beoordeling van de werkgelegenheid tussen Nuon/Alliander en Essent/Enexis enerzijds en Eneco/Stedin en Delta/Delta Netwerkbedrijf anderzijds is niet gelijkwaardig. Alliander en Enexis zijn inmiddels zelfstandige ondernemingen, terwijl Nuon geïntegreerd is in Vattenfall en Essent onderdeel is van RWE. In algemene zin kan bij de productie- en leveringsbedrijven van Nuon, Essent, Eneco en Delta tussen 2009 en 2013 een daling in werkgelegenheid worden waargenomen, terwijl bij de netwerkbedrijven Alliander, Enexis, Stedin en Delta Netwerkbedrijf sprake is van toenemende werkgelegenheid. In de periode 2006–2012 is de werkgelegenheid van alle voornoemde bedrijven in totaliteit toegenomen met meer dan 2.000 arbeidsplaatsen.2
Ik merk op dat aan deze ontwikkelingen geen conclusies kunnen worden verbonden over de vitaliteit van de Nederlandse energiesector, aangezien werkgelegenheid alleen geen goede indicator is voor de vitaliteit van de sector.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van het onderdeel energie van de Begroting Economische Zaken 2014 in het wetgevingsoverleg op 11 november 2013?
Ja.
De nieuwe telefoonbemiddelingsdienst voor doven |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Roelof van Laar (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bemiddelingsdienst teksttelefonie stapt over op Total Conversation»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat KPN Teletolk enkel te gebruiken is met de in het bericht genoemde Total Conversation-software?
Ja, ik ben hiermee bekend. Total Conversation (TC) wordt toegejuicht door de belangenorganisaties voor doven en slechthorenden. TC is internationaal geaccepteerd als dé standaard voor telefoongesprekken met beeld, tekst en audio. Zo kan er gelijktijdig gesproken worden via gebaren(taal), real-time tekst (RTT), spraak en spraakafzien door middel van liplezen.
Was er bij de aanbesteding voor een nieuwe telefoonbemiddelingsdienst voor doven vooraf voorzien dat er unieke software van slechts één aanbieder beschikbaar zou zijn voor een service, waarvan klanten afhankelijk zijn voor hun noodzakelijke communicatie? Zo ja, waarom was er maar één aanbieder voor de benodigde software voorzien? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u in het licht van de belangen van de gebruikers het feit dat er toch maar één aanbieder van deze software is?
Vergoeden alle zorgverzekeraars de Total Conversation-software en maandelijkse kosten voor de nieuwe bemiddelingsdienst (KPN Teletolk)? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de in het bericht aangehaalde signalen dat «het helaas nog té stil is vanuit de zorgverzekeraars»? Zo nee, waarom niet? Waaruit bestaan de verschillen tussen de verzekeraars?
Ja, alle zorgverzekeraars vergoeden speciale communicatieapparatuur, of speciale software om te kunnen telefoneren voor mensen die daarvoor in aanmerking komen. Het signaal wijst op het gegeven dat analoge teksttelefoons niet geschikt zijn voor de internationale standaard voor TC software voor telefoongesprekken met beeld, tekst en audio.
Met TC software kan er gelijktijdig gebeld worden via gebaren(taal), real-time tekst (de letters komen bij de andere persoon meteen in beeld) en/of spraak en spraakafzien. Bij TC wordt gebruik gemaakt van specifieke digitale technische standaarden om snel en optimaal te kunnen telefoneren. Bezitters van een (oude) analoge teksttelefoon die gebruik willen maken van de bemiddelingsdienst, moeten overstappen naar een IP2 verbinding via een digitale teksttelefoon of een computer, smartphone of tablet. In geval een algemeen gebruikelijke smartphone, computer of tablet niet voldoet, kan een gebruiker in aanmerking komen voor een vergoeding van een speciale digitale tekst- of beeldtelefoon.
Deelt u de mening dat de kosten voor het overschakelen op de nieuwe bemiddelingsdienst, en de maandelijkse abonnementskosten, niet onder het eigen risico dienen te vallen? Zo ja, kunt u dan bevestigen dat alle zorgverzekeraars op deze wijze met de genoemde kosten omgaan of moeten gaan, en dat signalen dat sommige zorgverzekeraars de genoemde kosten niet vergoeden onjuist zijn? Zo nee, waarom niet?
Aan het gebruik van de bemiddelingsdienst zijn geen abonnementskosten verbonden. Gebruikers betalen alleen voor de algemeen gebruikelijke kosten voor de aanschaf en het gebruik van een normale smartphone, computer of tablet. De kosten voor de softwarelicentie worden door alle zorgverzekeraars vergoed en vallen niet onder het eigen risico.
Hebben de zorgverzekeraars als «de verantwoordelijke instanties voor de overstap van analoog naar digitaal» de gebruikers van de bestaande analoge telefoonbemiddelingsdienst voor doven daadwerkelijk geholpen «met instructies en begeleiding van het gebruik van digitale apparatuur»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat dan tot het in het bericht gestelde dat «verontruste gebruikers van analoge teksttelefoons [de NVVS] al hebben benaderd met de klacht dat hun verzekeraar van niets weet»? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen om hiervoor alsnog te zorgen?
Alle verzekerden van wie bekend is dat men in het verleden een teksttelefoon heeft gekregen, hebben van hun zorgverzekeraar een brief ontvangen. De zorgverzekeraars hebben een partij ingezet voor instructie en begeleiding, die gespecialiseerd is in communicatie met doven en slechthorenden. Inmiddels is een significant deel van de doelgroep overgestapt op het nieuwe systeem van Total Conversation.
Bestaat het risico dat, vanwege de overschakeling van het analoge naar het digitale systeem, gebruikers buiten hun eigen schuld om, al dan niet tijdelijk, verstoken blijven van een telefoonbemiddelingsdienst voor doven? Zo ja, deelt u de mening dat dit voorkomen moet worden en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De bemiddelingsdienst is alleen bereikbaar via een IP verbinding. Gebruikers van een analoge telefoon die van de bemiddelingsdienst gebruik willen maken, kunnen overstappen op een IP verbinding via digitale teksttelefoon, computer, smartphone of tablet. Alle verzekerden van wie bekend is dat men in het verleden een teksttelefoon heeft gekregen, hebben van hun zorgverzekeraar een brief ontvangen waarin staat hoe ze in aanmerking kunnen komen voor een vergoeding. Echter, niet alle gebruikers van analoge teksttelefoons zijn bij zorgverzekeraars, telecomaanbieders of de doven- en slechthorenden gemeenschap bekend. Het kan daardoor voorkomen dat een kleine groep gebruikers van (oude) teksttelefoons – kortstondig – geen gebruik kan maken van de bemiddelingsdienst. Op het moment dat gebruikers van analoge teksttelefoons zich bij hun zorgverzekeraar melden, zal de zorgverzekeraar voor zijn verzekerde adequate zorg regelen. Adequaat betekent passende gebruiksklare hulpmiddelen, inclusief noodzakelijke begeleiding en instructie.
Bent u van mening dat de nieuwe telefoonbemiddelingsdienst, en de omschakeling daartoe, een gelijkwaardige toegang tot universele diensten biedt, zoals bedoeld in de herziene Universele dienstrichtlijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er wel sprake is van een gelijkwaardige toegang tot universele diensten?
Door de gestelde betaalbaarheids- en kwaliteitseisen is de nieuwe tekst- en beeldbemiddelingsdienst naar mijn mening een adequate invulling van de gelijkwaardige toegang tot de universele dienst van vaste telefonie. Zo mag de dienst voor de eindgebruiker niet meer kosten dan het bellen naar een geografisch nummer. Verder zijn er eisen gesteld ten aanzien van de openingstijden, de wachttijden, de informatieverstrekking, de te ondersteunen standaarden, de vertrouwelijkheid van de gesprekken en de kwaliteit van de bemiddeling om een gelijkwaardige toegang tot telefonie te realiseren.
Nazorg steenkoolwinning |
|
Raymond Knops (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de schadegevallen ten gevolge van steenkoolwinning in Limburg?1
Ja.
Bent u van mening dat alle gevallen van schade als gevolg van steenkoolwinning in de Oostelijke en Westelijke mijnstreek niet in aanmerking komen voor schadevergoeding omdat deze is verjaard (laatste mijn sloot in 1975; verjaringstermijn is 30 jaar)?
De exploitant van een mijnbouwwerk heeft op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek een risicoaansprakelijkheid voor de eventuele schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van dat werk en dient deze schade in beginsel te vergoeden met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving. Na sluiting van het mijnbouwwerk rust de aansprakelijkheid op degene die de laatste exploitant was. De Domaniale Mijnmaatschappij die als laatste exploitant actief was in de in 1969 gestaakte kolenwinning in Kerkrade en omstreken heeft in 1996 opgehouden te bestaan en heeft ook geen rechtsopvolger op wie de schade zou kunnen worden verhaald. Daarom hebben drie bewoners uit Kerkrade, die schade aan hun eigendommen hebben, die zou zijn veroorzaakt door de kolenwinning door de Domaniale Mijnmaatschappij, een verzoek ingediend tot vergoeding van die schade uit het Waarborgfonds mijnbouwschade. Dit fonds heeft rechtspersoonlijkheid en bestaat uit private middelen van mijnbouwbedrijven uit de sectoren olie- en gaswinning, zoutwinning en opslag van stoffen en wordt beheerd en in en buiten rechte vertegenwoordigd door de minister van Economische Zaken. Ingevolge artikel 3:310, tweede lid, BW verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade die een gevolg is van beweging van de bodem door mijnbouwactiviteiten door verloop van dertig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Omdat de steenkolenwinning in Zuid-Limburg meer dan 30 jaar geleden is gestaakt, zijn vorderingen tot vergoeding van de schade als gevolg van de kolenwinning verjaard. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de bepalingen over het waarborgfonds in de mijnbouwregelgeving geen grond bieden voor de opvatting dat met dit fonds beoogd is vorderingen die volgens de algemene regels van het burgerlijk recht verjaard zijn te vergoeden, zijn de verzoeken van drie bewoners uit Kerkrade tot vergoeding van schade ten laste van het Waarborgfonds mijnbouwschade afgewezen. Vergelijkbare verzoeken tot uitkering ten laste van het Waarborgfonds mijnbouwschade zullen eveneens met toepassing van de toepasselijke wet- en regelgeving worden behandeld.
Waarom laat u wel onderzoek doen naar de oorzaak van schade om vervolgens geen gevolg te geven aan de resultaten van uw eigen technische commissie?
In de gevallen waar het hier om gaat, is het niet de minister van Economische Zaken geweest die de Technische commissie bodembeweging («Tcbb») heeft gevraagd om onderzoek te doen naar de oorzaak van de schade, maar waren dat de desbetreffende bewoners uit Kerkrade. Op grond van het bepaalde in artikel 139, eerste lid, van de Mijnbouwwet dient een burger die een verzoek indient tot uitkering uit het Waarborgfonds mijnbouwschade – in de bedoelde gevallen omdat de betrokken mijnondernemer die de schade zou hebben veroorzaakt, heeft opgehouden te bestaan – daarbij een advies te overleggen van de Tcbb over de gevolgen van mijnbouwactiviteiten voor beweging van de aardbodem en de schade die daarvan het gevolg kan zijn. De Tcbb heeft volgens de Mijnbouwwet tot taak om degene bij wie zaakschade is opgetreden desgevraagd advies te geven omtrent het verband tussen die schade en de mijnbouwactiviteiten alsmede over de hoogte van het schadebedrag. Als er volgens de Tcbb oorzakelijk verband is tussen de mijnbouwactiviteit en de schade, wil dat nog niet zeggen dat het Waarborgfonds mijnbouwschade in alle gevallen tot vergoeding van de schade dient over te gaan. Zoals hierboven aangegeven bij het antwoord op vraag 2 maakt de regeling van het waarborgfonds in de Mijnbouwwet met betrekking tot verjaring geen uitzondering voor de toepasselijkheid van het burgerlijk recht. Als beheerder van het waarborgfonds, dat rechtspersoonlijkheid bezit en dat is gevoed met private middelen van mijnbouwbedrijven, dient de minister van Economische Zaken met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving te beslissen over verzoeken tot uitkering.
Indien er geen juridische verplichting is, bent u van mening dat er wel sprake is van een morele verplichting om de schade te vergoeden?
Of er naast of in plaats van een juridische verplichting sprake zou kunnen zijn van een morele verplichting om de schade te vergoeden, is een vraag die niet ligt bij het Waarborgfonds mijnbouwschade. Het is een politieke keuze om zonder materiële rechtsgrond te voorzien in een onverplichte tegemoetkoming van overheidswege. Zulke vergoedingen kunnen in ieder geval niet ten laste worden gebracht van de private middelen van het Waarborgfonds mijnbouwschade, bijeengebracht door mijnbouwondernemingen uit andere sectoren dan de kolenwinning die aan het ontstaan van deze schade part noch deel hebben. Over de eventueel te nemen stappen in dit kader en over de in het antwoord op vraag 8 aangekondigde onderzoeken in het kader van de nazorg voor de steenkolenwinning zal ik u gelijktijdig bij separate brief nader informeren.
Geldt deze verjaringstermijn ook voor schadegevallen in Groningen?
De algemene regels omtrent verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor mijnbouwactiviteiten en de regels van het Burgerlijk Wetboek, als genoemd bij het antwoord op vraag 2 omtrent verjaring van rechtsvorderingen tot vergoeding van schade die een gevolg is van beweging van de bodem door exploitatie van mijnbouwwerken, gelden ook voor mijnactiviteiten en schadegevallen in Groningen. Omdat in Groningen nog geen dertig jaren zijn verstreken na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt, is voorlopig van verjaring van rechtsvorderingen geen sprake. Bovendien is daar geen sprake van een exploitant die heeft opgehouden te bestaan.
Bent u zich ervan bewust dat de huidige opstelling van de overheid afbreuk doet aan het vertrouwen van de burgers en dat deze opstelling grote gevolgen kan hebben voor de veiligheid en leefbaarheid in deze regio?
De laatste jaren zijn er meer en meer aanwijzingen dat bodembeweging en gemelde gevallen van schade in de Zuid-Limburgse mijnstreek verband kunnen houden met de voormalige steenkolenwinning in deze regio. Het is van belang goed in kaart te brengen welke na-ijlende gevolgen de steenkolenwinning in deze regio zou kunnen hebben en of deze effecten ook daadwerkelijk zouden kunnen gaan optreden en in welke mate. Om de eventuele risico’s te kunnen inschatten en om zo nodig adequate en verantwoorde beheersmaatregelen te kunnen treffen die ten goede komen aan de veiligheid en leefbaarheid in deze regio, is meer informatie nodig over de aard en de omvang van deze na-ijlende gevolgen en de oorzaken daarvan. In samenwerking met Staatstoezicht op de Mijnen, provinciale en lokale overheden en (internationale) experts en onderzoeksbureaus wordt een onderzoeksplan opgesteld om de mechanismen, die mogelijk ten grondslag liggen aan bovengenoemde gevolgen, nader te onderzoeken.
Bent u bereid om kritisch naar de huidige wetgeving te kijken ten aanzien van de eigendomsverhoudingen van oude mijnschachten, omdat die vaak onduidelijk zijn?
In het kader van en in samenhang met het onderzoek naar risico’s van de na-ijlende gevolgen van de steenkolenwinning en het treffen van mogelijk nodige beheersmaatregelen ten aanzien van de veiligheid van oude mijnschachten, zullen ook eigendom en aansprakelijkheid ten aanzien van oude mijnschachten in ogenschouw worden genomen.
Waarom heeft de Nederlandse overheid enkele jaren geleden wel aan Duitse zijde de veiligheid van oude schachten verbeterd en financieel ondersteund en blijft de Nederlandse zijde nu met lege handen staan?
Nadat de Duitse overheid (in 1993) toestemming gaf om het wegpompen van water uit de Akense kolenmijnen voorlopig te staken, bleek eind negentiger jaren van de vorige eeuw dat een aantal schachten in Nordrhein-Westfalen (Duitsland) risico’s liep om in te storten als gevolg van de stijging van het mijnwaterniveau. Deze schachten zijn in de negentiende eeuw door de (latere) Domaniale Mijnmaatschappij in het grondgebied van Herzogenrath (toen nog ’s-Hertogenrade) aangelegd in kolenlagen die in die tijd behoorden tot het Koninkrijk der Nederlanden. De Nederlandse Staat is in het verleden verplichtingen aangegaan inzake de veiligheid van Nederlandse schachten op Duits grondgebied2. Op grond daarvan en uit hoofde van Duitse wetgeving moesten met urgentie maatregelen worden getroffen om de veiligheid rond oude Nederlandse schachten te waarborgen. De Nederlandse Staat heeft toen aan zijn verplichtingen voldaan door de vereiste maatregelen te treffen. Om schade te voorkomen zijn in de periode 2001 – 2009 zeven oude steenkoolschachten in de Duitse gemeente Herzogenrath gevuld met beton en veilig gesteld. Hiermee is het gevaar voor instorting van deze schachten geweken. Tevens heeft het Ministerie van Economische Zaken laten onderzoeken of het nodig was om ook oude schachten op Nederlands grondgebied op te sporen en te beveiligen. Uit dit onderzoek kwam naar voren, dat het mijnwater aan Nederlandse zijde minder snel stijgt dan oorspronkelijk werd verwacht en dat er daardoor geen urgente veiligheidsmaatregelen nodig waren. Wel heeft Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) sindsdien in samenwerking met de Provincie Limburg de stijging van het mijnwater van maand tot maand geobserveerd. Daarnaast heeft de TU-Delft – in overleg met SodM – onderzocht of stijgend mijnwater leidt tot stijging van de bodem. Inmiddels is duidelijk geworden dat de bodem in de Limburgse mijnstreek inderdaad stijgt en dat de mate van stijging meetbaar is met radarinterferometrie vanuit satellieten. Of, wanneer en in welke mate het stijgend mijnwater ook aan Nederlandse zijde risico’s oplevert voor onder meer de stabiliteit en de veiligheid van mijnschachten wordt nader onderzocht en vanzelfsprekend zullen in het kader van de nazorg voor de steenkolenwinning zo nodig ook aan Nederlandse zijde adequate en doeltreffende maatregelen worden genomen om risico’s voor de veiligheid te verminderen of beheersbaar te maken.
Ben u bereid om alle besluiten ten aanzien van ingediende bezwaren, die verband houden met de door de technische commissie geconstateerde mijnbouwschade in de Oostelijke en Westelijke mijnstreek op te schorten totdat de Kamer afdoende geïnformeerd is en antwoord heeft op bovenstaande vragen?
De indieners van de bezwaarschriften hebben ingestemd met verlenging van de termijn voor het nemen van de beslissingen op de bezwaarschriften tot medio november 2013. Met deze brief, alsmede met de in het antwoord op vraag 4 genoemde separate brief die gelijktijdig aan uw Kamer wordt aangeboden, meen ik uw Kamer afdoende te hebben geïnformeerd. Gelet hierop was er geen aanleiding meer om de beslissing op de bezwaren nog aan te houden, zodat ik inmiddels op die bezwaren heb beslist.
De onmogelijkheid om over te stappen bij glasvezel abonnementen |
|
Mei Li Vos (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de beperkingen die zijn gesteld aan het overstappen bij abonnementen voor internet via glasvezel?1
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat zich soms knelpunten voordoen bij het overstappen tussen glasvezelaanbieders.
Klopt het dat deze abonnementen slechts kunnen worden afgesloten als er op dat moment geen ander glasvezel abonnement is? Zo nee, wat is dan de situatie?
Ik heb begrepen dat deze knelpunten zich niet in alle gevallen voordoen en ook niet bij alle glasvezelaanbieders. Ook heb ik begrepen dat door de glasaanbieders die het betreft reeds aan verbeteringen wordt gewerkt. Desalniettemin is helaas vooralsnog sprake van operationele knelpunten waardoor het overstapproces soms niet soepel verloopt, de overstap met grote vertraging wordt uitgevoerd of wordt geannuleerd. De dienstonderbreking is in de meeste gevallen wel significant verminderd, van enkele weken naar minder dan 24 uur. De glasvezelmarkt is een relatief jonge markt, met een sterke focus op de uitrol van glasnetwerken via vraagbundeling. Keuze tussen aanbieders die via hetzelfde glasnetwerk hun diensten aanbieden is een recent fenomeen en het overstapproces bevindt zich daarom veelal nog in een pril stadium. De eerdere ervaringen met overstappen tussen DSL-aanbieders die het netwerk delen hebben laten zien dat goede afstemming in de onderlinge operationele processen nodig is om overstappen soepel te laten verlopen met minimale dienstonderbreking. Dit geldt ook voor glasvezeldiensten.
Klopt het dat dit er in de praktijk op neerkomt dat abonnementen in de tijd niet meer op elkaar aansluiten? Klopt het dat er een aantal weken tussen het oude en nieuwe abonnement kan gaan zitten? Zo nee, wat is dan de situatie?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat internetproviders dit met elkaar hebben afgesproken om een drempel op te werpen, zodat consumenten minder snel zullen overstappen? Zo nee, wat is dan de situatie?
Nee, er is geen sprake van een afspraak tussen de betreffende glasvezelaanbieders met als doel een overstapdrempel voor consumenten op te werpen. Overstapdrempels worden door de telecomaanbieders juist via zelfregulering opgepakt in de Taskforce Overstapdrempels van de Stichting FIST (Forum Interconnectie en Speciale Toegang). In mijn brief aan uw Kamer over diverse consumentenonderwerpen, die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen wordt verzonden, heb ik u geïnformeerd over de verbeteringen in de overstapservice die in 2014 zullen worden gerealiseerd met het oog op de groei van gebundelde diensten (dual, triple en quadplay). Ik roep de betreffende glasvezelaanbieders op voortvarend een gezamenlijke oplossing te realiseren voor de knelpunten die zich specifiek voordoen bij het overstappen tussen glasvezelaanbieders, zodat dit meeloopt met de overige verbeteringen in de overstapservice begin 2014. Ik heb dit aan de orde gesteld in het taskforce-overleg op 9 oktober jl. en de glasvezelaanbieders gaan hiermee in een werkgroep aan de slag.
Klopt het dat dit niet is toegestaan, omdat dit in strijd is met het kartelverbod van art. 6 van de Mededingingswet, omdat het gaat om mededingingsbeperkende afspraken of gedragingen? Zo nee, wat is dan de situatie?
Het maken van onderlinge afspraken kan onder omstandigheden in strijd zijn met het kartelverbod van artikel 6 van de Mededingingswet. Of daarvan in een concrete situatie sprake is, is niet aan mij om te beoordelen. Dat kan alleen de Autoriteit Consument en Markt (ACM) besluiten. Ik verwijs voorts naar het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt te verzoeken een onderzoek te starten naar mededingingsbeperkende afspraken of gedragingen bij glasvezelinternet? Zo nee, waarom niet?
De ACM is op de hoogte van de signalen. Ik kan de ACM echter niet opdragen om een onderzoek te starten. De ACM is een onafhankelijke autoriteit, die zelfstandig beoordeelt of zij in de signalen voldoende aanleiding ziet om een onderzoek te starten. De ACM sluit overigens regelmatig aan bij taskforces van de stichting FIST om met aanbieders tot oplossing van operationele problemen en klachten te komen, zo ook bij de Taskforce Overstapdrempels. Ik verwijs voorts naar het antwoord op vraag 4.
Een mogelijke uitbreiding van de AMS-IX naar de Verenigde Staten |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van de Amsterdam Internet Exchange (AMS-IX) om een filiaal in de Verenigde Staten te openen?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in de risico’s van uitbreiding naar de Verenigde Staten voor de bescherming van gegevens die over de AMS-IX uitgewisseld worden? Op welke wijze kan de Amerikaanse overheid haar Patriot en FISA wetgeving hierbij gebruiken?
Indien een bedrijf activiteiten op het grondgebied van de VS uitvoert, dan vallen deze activiteiten onder de Amerikaanse wetgeving, waaronder de Patriot Act en de Foreign Intelligence and Surveillance Act. Op basis van deze Amerikaanse wetgeving kan de aanbieder, na tussenkomst van een Amerikaanse rechter, verplicht worden mee te werken aan verzoeken van de Amerikaanse autoriteiten. De reikwijdte van de Amerikaanse wetgeving en de mogelijke schendingen van de persoonlijke levenssfeer zijn onderwerp van gesprek van de gezamenlijke EU-VS-expertgroep, die naar aanleiding van de onthullingen van de heer Snowden is ingesteld. Deze groep bespreekt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en elektronische gegevens van burgers, met als doel inzicht in elkaars programma’s en de wijze waarop deze zijn verankerd in de rechtsstaat. De werkmaatschappij van AMS-IX, AMS-IX BV, heeft op haar website gemeld de juridische mogelijkheden en de risico’s van de uitbreiding naar de VS te verkennen. AMS-IX B.V. heeft bij diverse partijen juridisch advies ingewonnen over de toepasselijkheid van de Amerikaanse wetgeving.
Ziet u ook een verschil in bescherming van persoonsgegevens in Amerika, tussen de gegevens van Amerikaanse ingezetenen en anderen? Zo ja, ziet u daarin reden om het volledig ter beschikking stellen van gegevens aan de Amerikaanse overheden te beperken?
Ja. De Amerikaanse grondwet, in het bijzonder het Vierde Amendement, is alleen van toepassing op Amerikaanse burgers. Het Vierde Amendement vereist een rechterlijke toets bij bevelen tot doorzoeking en inbeslagneming.
Op grond van artikel 76 van de Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens mogen persoonsgegevens alleen worden doorgegeven aan landen buiten de EU die een zogeheten passend beschermingsniveau bieden. In de overige gevallen is doorgifte alleen mogelijk op grond van een wettelijke uitzondering of een vergunning van de Minister van Veiligheid en Justitie. Nederlandse bedrijven die ook in de Verenigde Staten actief zijn, dienen er op bedacht te zijn dat in het geval van vordering van gegevens of doorgifte van gegevens, de verstrekking daarvan dient te voldoen aan de eisen die de Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) stelt aan de verstrekking van gegevens aan derde landen waar naar Europees recht geen passend niveau van gegevensbescherming bestaat. De Wbp legt de verantwoordelijkheid voor het beoordelen van de omstandigheden waaronder gegevens naar een derde land kunnen worden doorgegeven in de eerste plaats bij het bedrijf dat voor de verwerking verantwoordelijk is (art. 76 Wbp).
In hoeverre ziet u een vergroting van het risico dat mensen vervolgd worden door Amerikaanse bedrijven, zoals hoogleraar informatierecht Van Eijk verwacht?
Op dit moment is er alleen sprake van instemming met de opzet van een juridische entiteit in de VS waarbij het nog niet duidelijk welke juridische vorm die entiteit zal krijgen. De Raad van Bestuur van de AMS-IX Vereniging doet nader onderzoek naar de mogelijke structuur.
Is het correct dat de leden van de AMS-IX op 27 september beslissen over de wenselijkheid van uitbreiding naar de Verenigde Staten? Zo ja, wat is het vervolgtraject dat de AMS-IX zal volgen in de ontplooiing van de uitbreiding naar Amerika?
Ja. AMS-IX heeft haar leden op 27 september geraadpleegd. (zie ook de website www.ams-ix.net) Daarbij heeft een meerderheid ingestemd met de uitbreiding naar de VS. AMS-IX meldt daarbij het volgende: «Met de goedkeuring van onze leden, zal de Raad van Bestuur van de AMS-IX vereniging de formatie van een juridische entiteit in de VS verder onderzoeken. De best mogelijke structuren voor het opzetten van deze juridische entiteit zullen worden bekeken en met onze leden worden gedeeld. De structuur dient de huidige operationele activiteiten van de AMS-IX BV en de klanten en leden van de AMS-IX vereniging te beschermen tegen commerciële, juridische, financiële en technische risico’s en meest specifiek tegen interceptie activiteiten door de overheidsinstanties in de VS.» De opties voor deze juridische entiteit worden nu uitgewerkt en de leden worden hierover door AMS-IX nader geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de AMS-IX vitale infrastructuur vormt, die van nationaal belang is? Hoe is het publieke belang dat de AMS-IX dient op dit moment geborgd en ziet u reden om deze borging te versterken?
AMS-IX vormt een belangrijke schakel in de Nederlandse ICT-infrastructuur. Als grootste internetknooppunt (internet exchange) ter wereld met meer dan 600 aangesloten netwerken draagt AMS-IX bij aan een aantrekkelijker vestigingsklimaat van ICT-bedrijven in Nederland.
AMS-IX van economisch belang voor Nederland als Digital Gateway to Europe. Dit wordt onderkend in de Digitale Agenda2 van het kabinet. AMS-IX is op dit moment niet aangemerkt als vitale infrastructuur. Er zijn overigens voldoende waarborgen ingebouwd ten behoeve van de continuïteit. Momenteel wordt gewerkt aan een interdepartementale herijking van de vitale sectoren, waarbij ook de positie van AMS-IX wordt bezien.
Ontplooit de AMS-IX op dit moment al andere buitenlandse activiteiten, of zijn hier plannen voor? Op welke wijze zijn deze activiteiten juridisch en technisch georganiseerd?
Ja. AMS-IX is een besloten vennootschap waarvan de vereniging AMS-IX enig aandeelhouder is. Het stemrecht binnen de vereniging berust bij de leden. Dit zijn diverse aanbieders van internetverkeer. AMS-IX is betrokken bij drie buitenlandse internet exchanges. Deze activiteiten vallen rechtsreeks onder AMS-IX BV die contracten heeft met lokale partners.
Bent u bereid om het bestuur van de AMS-IX te adviseren over de manier waarop de Nederlandse belangen optimaal gediend kunnen worden door een robuuste juridische en technische constructie tussen de Nederlandse en buitenlandse vestigingen? Zo ja, op welke wijze wilt u dit doen?
Het staat Nederlandse bedrijven vrij om in het buitenland te ondernemen. Het ligt niet in de rede dat de overheid daarin adviseert. AMS-IX heeft overigens aangegeven de verdere juridische uitwerking in het buitenland verder te verkennen om te komen tot een robuuste juridische en technische constructie. Overigens heeft het ministerie van Economische Zaken direct na bekendmaking van het voornemen en de zorgen daarover contact gelegd met AMS-IX.
De prijzenoorlog in de supermarkten en de brief van Plus Supermarkten aan haar leveranciers |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de brief van Plus Supermarkten aan haar leveranciers, waarin de supermarkt aangeeft het inkomstenverlies als gevolg van de prijzenoorlog door te berekenen aan de leveranciers?
Ja.
Bent u op de hoogte van verzoeken tot margecompensatie door andere retailers, die mondeling aan de fabrikanten zijn medegedeeld?
Van de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI), de koepelorganisatie van bedrijven en brancheorganisaties in de Nederlandse levensmiddelenindustrie, heb ik begrepen dat ook andere retailers dergelijke verzoeken hebben gedaan aan hun leveranciers. De precieze inhoud en de formulering van die verzoeken ken ik niet.
Deelt u de mening dat dit een exacte herhaling lijkt van de prijzenoorlog van 2003, toen de margeverliezen ook voor kosten van de fabrikanten kwamen?
Anders dan in 2003 lijkt volgens de berichtgeving de huidige verscherpte prijsconcurrentie tussen supermarkten zich te beperken tot A-merken. Dit verschijnsel kan gevolgen hebben voor levensmiddelenfabrikanten, maar in hoeverre dit voor hen tot margeverliezen zal leiden, hangt af van de verhouding tussen leveranciers en afnemers.
Vragen als «Hoeveel andere afnemers heeft de betrokken fabrikant?» en «Hoe afhankelijk is de fabrikant van één specifieke Nederlandse supermarkt?» spelen hierbij een rol. Fabrikanten die relatief veel exporteren zullen minder last hebben van prijsverlagingen in Nederland.
Kan de brief van Plus Supermarkten gezien worden als een overtreding van de gedragscode voor eerlijke handelspraktijken? Zo nee, waarom niet? Zijn mondelinge verzoeken in strijd met deze gedragscode? Zo nee, waarom niet?
Volgens de gedragscode mogen overeenkomsten niet eenzijdig worden gewijzigd (ook niet mondeling), tenzij deze mogelijkheid, en de bijbehorende omstandigheden en voorwaarden, vooraf overeengekomen zijn. Om de vraag te kunnen beantwoorden, of de brieven van Plus Supermarkten aan leveranciers een overtreding vormen van de gedragscode voor eerlijke handelspraktijken, is van belang wat in de overeenkomsten is afgesproken en wat precies in de brief staat. Op 26 september jl. hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en ik hierover gesproken met de Nederlandse stuurgroep,waarin LTO Nederland, de FNLI en het CBL vertegenwoordigd zijn. Een dag later heeft op ambtelijk niveau een vervolggesprek met de stuurgroep plaatsgevonden. Afgesproken is dat de FNLI een aantal geanonimiseerde klachten van leveranciers met bijbehorende geanonimiseerde contractuele kaders tussen die leveranciers en hun afnemers zal verzamelen. De FNLI zal deze gegevens in geanonimiseerde vorm aan de stuurgroep voorleggen ter bespreking. De stuurgroep zal vervolgens bepalen hoe hiermee wordt omgegaan. De stuurgroep heeft besloten dat het voor de klachtbehandeling van deze zaak op dit moment nog niet noodzakelijk is dat de klagers formeel geregistreerd zijn op de Europese website voor deelname aan de gedragscode.
Deelt u de mening dat met name het Midden- en kleinbedrijf (MKB) getroffen wordt door de prijzenslag onder de supermarkten, omdat het op moet draaien voor het margeverlies op de A-merkproducten?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, is vooralsnog niet duidelijk in hoeverre supermarkten het margeverlies ook daadwerkelijk op fabrikanten (weten te) verhalen. Ik heb begrepen dat verschillende supermarkten inmiddels het gesprek zijn aangegaan met hun leveranciers om te bezien hoe het margeverlies het hoofd kan worden geboden.
Bent u van mening dat de Autoriteit Consument en Markt niet alleen moet kijken naar verticale marktwerking, maar ook naar een eerlijke margeverdeling in de keten? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft als één van haar taken de taak de mededingingsregels te handhaven. In dit kader ziet zij toe op de naleving van het kartelverbod en het verbod op misbruik van een economische machtspositie. De marges die ondernemingen in de verschillende geledingen van de keten realiseren, zijn het resultaat van vraag en aanbod en zijn op zichzelf geen voorwerp van het toezicht van de ACM.
Verwacht u dat de pilot een einde gaat maken aan oneerlijke handelspraktijken? Hoe gaat u de pilot het komende jaar evalueren?
Zoals ik in mijn brief van 11 september aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2012/13 22 112, nr. 1687) heb aangegeven heb ik vertrouwen in de opzet van de nationale stuurgroep en de uitvoering van de pilot. Of de gedragscode eerlijke handelspraktijken, als aanvulling op de bestaande regelgeving effectief is, zal moeten blijken uit de evaluatie van de pilot. In mijn brief van 11 september staat welke prestatie-indicatoren ik daarbij zal gebruiken.
Gaat volgens u alleen zelfregulering werken of ziet u ook een rol voor de overheid? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Bij de pilot gaat het om zelfregulering, als aanvulling op bestaande wetgeving. Het Ministerie van Economische Zaken heeft een faciliterende rol gespeeld bij de vormgeving van de pilot en doet dat ook bij de uitvoering van de pilot. Ook zal het Ministerie van Economische Zaken gedurende de pilot de vinger aan de pols blijven houden.
Wat adviseert u bedrijven die worden geconfronteerd met oneerlijke handelspraktijken? Wat zou volgens u de ultieme sanctie moeten zijn voor ondernemingen die zich niet aan de gedragscode houden?
Allereerst adviseer ik ondernemingen zich aan de gedragscode te binden door zich te registreren. Een onderneming kan tegen een andere onderneming alleen een klacht indienen met een beroep op de gedragscode, indien zowel zijzelf als die andere onderneming zich aan de gedragscode heeft gebonden. Hoe meer ondernemingen zich aan de gedragscode binden, hoe groter het effect van de gedragscode is. Verder is het ondernemingen aan te raden om in het geval van een klacht zich eerst tot hun brancheorganisatie te wenden voor informatie over de mogelijkheden voor geschillenbeslechtingen en over de vraag of bij de brancheorganisatie vergelijkbare klachten zijn binnengekomen.
In de pilot van de gedragscode eerlijke handelspraktijken voor de agrofoodsector kan een klager bij individuele klachten een procedure bij een mediator, bindend adviseur, arbiter of civiele rechter starten.
Hierbij kan hij een vordering instellen tot het stoppen van de oneerlijke gedraging, het herstellen van de oneerlijke situatie of een vordering tot schadevergoeding. Bij gebundelde klachten kan de Nederlandse stuurgroep de overtreder trachten te bewegen zijn gedrag in overeenstemming te brengen met de gedragscode. Doet hij dat niet, dan kan de Nederlandse stuurgroep zelf een oordeel over de kwestie geven of de kwestie voorleggen aan de Europese stuurgroep, die een algemeen richtsnoer kan opstellen over de desbetreffende gedraging.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 9 oktober, als de vaste commissie voor Economische Zaken verder spreekt over oneerlijke handelspraktijken?
Ja.