Het bericht ‘Booking paste bonusregels aan voor miljoenenbeloning top’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Eelco Heinen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Booking paste bonusregels aan voor miljoenenbeloning top»?1
Ik ben bekend met de berichtgeving over de mogelijke komst van een locatie in de buurtgemeenschap Deelen, waar asielzoekers en arbeidsmigranten worden gehuisvest. De gesprekken hierover verlopen in constructieve sfeer, maar zijn nog niet afgerond. Er wordt door de gemeente Ede (gemeente van ca. 115.000 inwoners) en waarbinnen de beoogde locatie in Deelen valt, in nauwe samenwerking met het COA en de eigenaar van de locatie, een zorgvuldig traject doorlopen. Zowel de buurtgemeenschap Deelen alsook de gemeenteraad worden nauw betrokken bij de ontwikkelingen.
De huidige eigenaar van de locatie heeft de wens om op deze locatie op langere termijn een duurzame woon-zorg combinatie te realiseren. De ontwikkeling hiervan kost tijd en het terrein ongebruikt laten vindt de eigenaar niet wenselijk. Los hiervan heeft het COA bij de gemeente een verzoek ingediend voor het opvangen van asielzoekers. Om die reden wordt gezamenlijk de mogelijkheid onderzocht om de locatie voor de duur van 5 jaar in te zetten voor hoofdzakelijk 200 vergunninghouders en evident kansrijke asielzoekers. Mocht de locatie doorgang vinden, dan zullen de vergunninghouders die in Deelen worden geplaatst, voornamelijk gekoppeld zijn aan de gemeente Ede of aan andere gemeenten in de regio.
Daarnaast zal op de locatie ook sprake zijn van huisvesting van arbeidsmigranten, maar dit valt niet onder de verantwoordelijkheid van het COA. De huisvesting van arbeidsmigranten wordt bovendien veelal vanuit de markt gerealiseerd, zeker waar dit het verblijf van tijdelijke werknemers betreft. Het is daarbij een lokale afweging op welke plekken dit wel of niet wordt toegestaan. Het Rijk stelt daarvoor de randvoorwaarden, zoals bijvoorbeeld opgenomen in het Bouwbesluit, en stimuleert gecombineerde (woon)voorzieningen van aandachtsgroepen in den brede.2
Het COA neemt zorgen van omwonenden of andere stakeholders serieus en gaat daarom altijd in gesprek met belanghebbenden. Zo ook in Deelen, waar recent op initiatief van de gemeente en in gezamenlijkheid met COA en de eigenaar van het terrein een informatiebijeenkomst is gehouden voor omwonenden en twee digitale bijeenkomsten voor belanghebbenden. De zorgen die tijdens deze bijeenkomsten zijn geuit, worden, waar mogelijk, meegenomen in de beheerafspraken met COA, de eigenaar van het terrein en de organisatie die verantwoordelijk is voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
Wat is uw oordeel over het aanpassen van deze bonusregels en de miljoenenbeloning? Deelt u de mening dat dergelijke bonussen ongepast zijn, wanneer een bedrijf een beroep doet op staatssteun?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe hoog het totaal aan bonussen is? Hoe verhoudt zich dat tot het bedrag aan ontvangen staatssteun?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe, op welke manier en via welke constructie, Booking de bonusregels heeft aangepast?
Ik neem afstand van de suggestie dat alle asielzoekers zich schuldig maken aan overlast, criminaliteit of terreur. Ik erken dat een kleine groep van de asielzoekers voor overlast en criminaliteit kan zorgen, maar veruit het overgrote deel van de asielzoekers veroorzaakt geen overlast. Overigens zijn in het beheerplan van de eigenaar van het terrein, behorend bij de omgevingsvergunning, en in de bestuursovereenkomst met het COA afspraken opgenomen om overlast door arbeidsmigranten en asielzoekers te voorkomen. Voor zover er wel sprake is van dergelijk ongewenst gedrag, doe ik er samen met onder andere organisaties in de migratieketen, gemeenten, politie en het Openbaar Ministerie (OM) alles aan om dit zoveel mogelijk te voorkomen en daar waar nodig stevig aan te pakken.
Voor het overige hecht ik eraan om te zeggen dat Nederland bescherming wil bieden aan mensen die te vrezen hebben voor vervolging of vluchten voor oorlog en geweld. Daarbij houden wij ons aan internationale en Europese wet- en regelgeving die bepaalt dat iedereen die zegt bescherming nodig te hebben recht heeft op behandeling van zijn of haar asielaanvraag en dientengevolge recht heeft op opvang en begeleiding. Om deze reden is het ook belangrijk dat er voldoende opvangcapaciteit is. Extra opvangplekken in een opvanglocatie in Ede zijn dan ook zeer welkom. Ik ben de gemeente Ede erkentelijk dat zij de verantwoordelijkheid wil nemen voor de opvang van asielzoekers. Bovendien levert de komst van een opvanglocatie ook voordelen op, niet in de laatste plaats op het terrein van werkgelegenheid, als inkomstenbron voor de lokale middenstand.
Kunt u aangeven hoe het aanpassen van deze bonusregels en de beloning zich verhoudt tot het nationaal afgesproken staatssteunkader, waarin beide het beperken van bonussen en het uitkeren van dividend als voorwaarden zijn gesteld?
Bent u bereid het nationale staatssteunkader aan te scherpen en om in Europa in te zetten voor aanpassing van Europese staatsteunregels voor dergelijke aandelenbonussen?
Temper |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Flexwerkapp gedraagt zich als een uitzendbureau, en dus ís het een uitzendbureau»1 en «Voor de fiscus is een flexkracht van Temper voorlopig een zzp'er»?2
Ja.
Vindt u het ook onbegrijpelijk dat de overheid aan de ene kant, via de Inspectie SZW, Temper aanmerkt als uitzendbureau terwijl de Belastingdienst vervolgens Temper als opdrachtgever beschouwt?
De uitingen van twee overheidsinstanties over dezelfde organisatie verschillen duidelijk van elkaar. Dat roept inderdaad vragen op en vereist toelichting. Eerst wil ik echter ingaan op de bredere vraag die hier ook aan de orde is. Werkenden met een kwetsbare arbeidsmarktpositie hebben bij uitstek behoefte aan duidelijkheid over hun rechtspositie. Dat hier verschillende uitingen zijn gegeven over Temper is dan ook in het bijzonder voor deze groep werkenden nadelig. Wanneer een werkende niet weet wat haar rechten zijn (is zij werknemer of zzp’er) is het eventueel opeisen van rechten immers complexer. De vraag die u stelt, is tegen deze achtergrond voor mij dan ook breder dan een vraag over toezicht, maar raakt aan de discussie over de kwetsbaarheden op de arbeidsmarkt en hoe die kwetsbaarheden te reduceren.
Onder meer door de WRR3, de Commissie Regulering van Werk4 en intussen ook door de SER5, zijn bouwstenen en voorstellen aangereikt om de arbeidsmarkt verder te hervormen. Een belangrijk element in de bouwstenen die zijn aangereikt is het versterken van de positie van kwetsbare werkenden en het reduceren van de tweedeling op de arbeidsmarkt langs contractvormen. Onderwerpen waar het huidige demissionaire kabinet al stappen op heeft gezet. In de kabinetsreactie op de Commissie Regulering van Werk en de WRR6 is aangegeven dat het aan een volgend kabinet is om de bouwstenen en voorstellen voor hervorming van de arbeidsmarkt uit te werken.
Vanwege de onduidelijkheid rondom de rechtspositie van platformwerkers, heeft dit kabinet in de brief van 11 november 2020 in de kabinetsreactie op de adviezen van de Commissie Regulering van Werk en de WRR aangekondigd dat een start zal worden gemaakt met de uitwerking van de vraag of en hoe een rechtsvermoeden bij platformwerk geoperationaliseerd kan worden. Daarbij is tegelijkertijd aangegeven dat het inmiddels demissionaire kabinet de eventuele implementatie van een dergelijke maatregel niet ter hand zal nemen.
Naast deze bredere context wil ik graag toelichten hoe de verschillende uitingen door twee overheidsinstanties over dezelfde organisatie kunnen ontstaan. De verschillen zijn te verklaren gelet op het feit dat de doelen van beide instanties niet altijd volledig overlappen, er vanuit verschillende wettelijke doelen en bepalingen onderzoek wordt gedaan en de werkwijze van onderzoek kan verschillen. Om dit toe te lichten heb ik hieronder beschreven op welke wijze er bij de Belastingdienst en de Inspectie SZW over het algemeen gewerkt wordt in processen die (mede) gericht zijn op het borgen van een juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie. Beide organisaties hebben ook – met behoud van hun zelfstandige taken en verantwoordelijkheden – de mogelijkheid om onderling overleg te voeren over de uitkomsten van een onderzoek. Vanwege artikel 15 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst (artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) kan hier niet worden ingegaan op individuele gevallen.
De Belastingdienst controleert bij het beoordelen van een modelovereenkomst op basis van de tekst of geen sprake is van een dienstbetrekking of een fictieve dienstbetrekking, waarin onder andere de vragen besloten liggen of sprake is van uitzending, tussenkomst of bemiddeling. Dit gebeurt met het doel van het vooraf geven van voorwaardelijke zekerheid voor het werken buiten dienstbetrekking in het kader van de loonheffingen. De modelovereenkomst geeft alleen zekerheid indien ook conform de overeenkomst wordt gewerkt. Wanneer er in de praktijk wordt afgeweken van de modelovereenkomst, kan alsnog binnen dienstbetrekking worden gewerkt. De Belastingdienst toetst risicogericht, door middel van steekproeven of op andere wijze of er in de praktijk gewerkt wordt conform de modelovereenkomsten. Deze toetsing vindt in het algemeen plaats door middel van een boekenonderzoek.
Anders dan het geval is bij de voorafgaande beoordeling modelovereenkomsten, wordt bij het doen van onderzoek door de Inspectie SZW bezien of in de praktijk het arbeidsrechtelijk wettelijk kader wordt nageleefd. De Inspectie SZW doet dit met als doel om de sociale partners te ondersteunen door op hun verzoek onderzoek te doen naar naleving van de cao-voorwaarden en de Waadi, zoals de loonverhoudingsnorm (artikel 8 en 8a) en het belemmeringsverbod (artikel 9a). De Inspectie SZW doet daarbij onderzoek naar feiten en omstandigheden waaronder in de praktijk wordt gewerkt. Veelal wordt daarbij een fysiek onderzoek ter plaatse uitgevoerd naar de situatie op de werkvloer en worden werkenden en bij de arbeidsrelatie betrokken partijen bevraagd. Dit betreft de bedrijven zelf, maar dus ook eventuele administratiekantoren en andere aanverwante bedrijven, de bedrijven bij wie het werk wordt verricht en de betrokken werkenden. De resultaten van dit onderzoek worden in de vorm van een rapportage gedeeld met de in artikel 15 van de Waadi genoemde betrokken personen en instanties, zoals de sociale partners. Indien uit het onderzoek blijkt dat niet aan de verplichtingen in de Waadi is voldaan, wordt dat oordeel opgenomen in de rapportage. De bevindingen kunnen door belanghebbenden worden gebruikt in een procedure voor de civiele rechter. In een eventuele procedure toetst de rechter aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval. Een oordeel over de aard van de specifieke arbeidsrelatie kan daar deel van uitmaken. Dergelijke onderzoeken van de Inspectie SZW leiden niet tot bestuursrechtelijke maatregelen: het onderzoek is uitsluitend ten dienste van belanghebbenden en desgewenst hun juridische procedure.
In september ontvangt uw Kamer tevens de reactie op vragen die gesteld zijn in het schriftelijk overleg over de beantwoording van de Kamervragen over Deliveroo7 waar onder meer uitgebreider ingegaan zal worden op het toezicht en beleid op het gebied van platformwerk.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat de Belastingdienst het oordeel van de Inspectie SZW onderuit haalt, waardoor Temper door kan gaan met het inzetten van schijnzelfstandigen? Ondermijnt de uitspraak van de Belastingdienst niet het gezag van de Inspectie SZW?
Bij de beantwoording op vraag 2 is duidelijk gemaakt dat het opstellen van modelovereenkomsten ten behoeve van voorwaardelijke zekerheid vooraf voor de loonheffingen afwijkend is van het achteraf in de praktijk toetsen of de Waadi wordt nageleefd. Ik deel, gelet op de eigen doelen en aard van beide processen binnen deze overheidsorganisaties, niet de opvatting dat de uitspraak van de Belastingdienst het oordeel van de Inspectie onderuit haalt of dat het gezag van de Inspectie SZW wordt ondermijnd.
Klopt het namelijk dat de Inspectie SZW Temper heeft aangegeven dat er bij de «freeflexers» bij Temper geen sprake is van een overeenkomst van opdracht, maar van een uitzendovereenkomst?
Over individuele zaken en onderzoeken van de Inspectie SZW kan ik geen mededelingen doen. Als de Inspectie SZW op verzoek van bijvoorbeeld sociale partners een onderzoek doet naar naleving van de Waadi, verwerkt ze alle relevante feiten en omstandigheden die uit het onderzoek zijn gebleken in een rapport. Conform artikel 15 van de Waadi wordt een dergelijk rapport uitsluitend verstrekt aan de betrokken arbeidskracht, aan de werkgever, aan degene die de arbeidsbemiddeling heeft verricht, aan de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en aan de daarvoor in aanmerking komende organisaties van werkgevers en werknemers en niet aan anderen. Het is vervolgens aan deze belanghebbenden om zelf te bepalen of zij de bevindingen van de Inspectie SZW desgewenst gebruiken voor een civiele procedure bij de rechtbank.
Klopt het verder dat de Inspectie SZW de werknemers bij Temper als schijnzelfstandigen beschouwt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de Inspectie SZW inmiddels ook al maatregelen genomen tegen Temper en zijn er dus al boetes uitgedeeld?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat door de uitspraak van de Belastingdienst de kwetsbare werknemers van Temper zich niet gesterkt voelen om zelf een eventuele rechtszaak te starten?
De beslissing om een modelovereenkomst goed te keuren gebeurt met het oog op het geven van voorwaardelijke zekerheid voor het werken buiten dienstbetrekking in het kader van de loonheffingen. Belanghebbenden kunnen desgewenst een civiele procedure starten waarbij de rechter toetst aan de hand van alle feiten en omstandigheden. Daarnaast is er van overheidswege risicogericht, door middel van steekproeven of op andere wijze toezicht of in de praktijk wordt gewerkt conform de modelovereenkomst en op de naleving van fiscale, sociale zekerheids- en arbeidswetgeving.
Om de onduidelijkheid over Temper weg te nemen, bent u bereid het inspectierapport van de Inspectie SZW over Temper openbaar te maken?
In de Waadi is geregeld dat bepaalde inspectiegegevens openbaar kunnen worden gemaakt. Die gegevens worden op www.inspectieresultatenszw.nl geplaatst. Het bedoelde inspectierapport heeft betrekking op de naleving van bepalingen die aan een civiele rechter kunnen worden voorgelegd en maakt geen deel uit van de inspectieresultaten die openbaar gemaakt kunnen worden.
Indien Temper inderdaad als uitzendbureau moet worden aangemerkt, kunt u aangeven of Temper zich ook heeft geregistreerd als uitzendbureau in Handelsregister? Zo nee, klopt het dat, volgens de Wet Allocatie Arbeidskrachten Door Intermediairs (Waadi), er een directe boete staat op het niet-registreren als uitzendbureau in het Handelsregister? En kunt u daarom aangeven of deze boete al is opgelegd bij Temper?
In de Waadi is geregeld dat onder andere uitzendbureaus als uitlener geregistreerd moeten staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (artikel 7a Waadi). Indien niet is voldaan aan deze registratieplicht, kan de Inspectie SZW nader onderzoek doen. Als een overtreding wordt geconstateerd, kan conform de beleidsregel boeteoplegging Waadi8 een boete worden opgelegd. Ik kan niet ingaan op individuele zaken of onderzoeken.
De relatie van de regering met het FNV |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met deze tweet van Kitty Jong, vicevoorzitter van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV)?1
Ja, via de door u ingediende vragen heb ik kennis van genomen van deze tweet.
Hoe beoordeelt u dit bericht? Hoe verhoudt deze opstelling van de FNV zich met de kernwaarden «inclusie» en «diversiteit» van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Meer specifiek, bent u van mening dat Nederlandse vakbonden leden van bepaalde politieke partijen bij voorbaat mogen uitsluiten omdat ze een politiek «verwerpelijke agenda» zouden steunen?
De Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) is een private maatschappelijke organisatie die zelfstandig haar beleid bepaalt. Het staat de FNV uiteraard vrij inhoudelijk van mening te verschillen met andere maatschappelijke organisaties, waaronder politieke partijen. Als Minister van SZW heb ik daar geen rol in. Ik zie dan ook geen reden mijn opstelling ten aanzien van de FNV te wijzigen naar aanleiding van genoemde conversatie op het medium twitter.
Beschouwt u, gezien het bericht genoemd onder vraag 1, de FNV nog langer als een betrouwbare, serieuze en fatsoenlijke gesprekspartner? Indien dit niet het geval is, bent u bereid elke vorm van samenwerking met en subsidie aan de FNV met onmiddellijke ingang stop te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Just Eat Takeaway de databeschermingswet AVG overtreedt in Duitsland |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Just Eat Takeaway overtreedt databeschermingswet AVG»?1
Naar aanleiding van uw vragen heb ik kennis genomen van dit artikel.
Klopt het dat Just Eat Takeaway de volgapp die in Duitsland onder vuur ligt ook gebruikt in Nederland?
Het is mij niet bekend of de app die in Duitsland wordt gebruikt door Just Eat Takeaway, in Nederland bekend als Thuisbezorgd.nl, hetzelfde is als de app waar Thuisbezorgd in Nederland gebruik van maakt. Ik kan uw vraag dan ook bevestigen noch ontkennen.
Welke data mag een werkgever volgens de Nederlandse wet allemaal opslaan van een werknemer? Hoelang mag dit bewaard worden? En past de de volgapp binnen deze regels?
Een werkgever die persoonsgegevens van een werknemer wil verwerken dient zich hierbij te houden aan de regels die hieromtrent in het leven zijn geroepen. De belangrijkste regels met betrekking tot het verwerken van persoonsgegevens zijn neergelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en, daar waar de AVG ruimte laat voor nationale keuzes, in de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is een overzicht van en toelichting op alle voorwaarden te vinden.2
Niet elke verwerking van persoonsgegevens is verboden. Wanneer er sprake is van het verwerken van persoonsgegevens van een werknemer (of elk ander natuurlijk persoon) bepaalt artikel 5, eerste lid, AVG aan welke beginselen moet worden voldaan. Zo moeten persoonsgegevens worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de werknemer rechtmatig, behoorlijk en transparant is. De werknemer moet weten waarom en hoe zijn gegevens worden verwerkt. De verwerking van de persoonsgegevens moet ook in overeenstemming zijn met de wet en alleen worden verzameld met een gerechtvaardigd doel en voldoen aan het beginsel van minimale gegevensverwerking. De werkgever is als de verwerkingsverantwoordelijke verantwoordelijk voor de naleving van de beginselen.
In artikel 6 AVG staat opgenomen in welke gevallen een verwerking rechtmatig is en dus is toegestaan. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de betrokkene toestemming heeft gegeven voor de verwerking of wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene (de werknemer om wiens gegevens het gaat) partij is. Een andere rechtmatigheidsgrond voor de verwerking kan zijn gelegen in de noodzaak om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke (de werkgever) rust. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het bijhouden van de arbeids- en rusttijden van een werknemer in het kader van zijn wettelijke plicht om te voldoen aan artikel 4:3 Arbeidstijdenwet.
Artikel 9 AVG (en 22 UAVG) ziet op het verwerken van bijzondere categorieën van persoonsgegevens, zoals ras, religieuze overtuiging, lidmaatschap van een vakbond etc. Het verwerken van dergelijke bijzondere categorieën van persoonsgegevens is in beginsel verboden.
In het tweede lid van artikel 9 AVG staan echter uitzonderingen opgenomen wanneer de verwerking hiervan wel is toegestaan.
Artikel 23 AVG jo. 41 UAVG bepaalt tot slot in welke gevallen bepaalde rechten en verplichtingen uit de verordening mogen worden beperkt.
Er is op grond van de AVG geen concrete bewaartermijn voor persoonsgegevens. Organisaties bepalen zelf hoe lang zij persoonsgegevens bewaren. Hierbij moeten zij kijken naar hoe lang de gegevens nodig zijn voor het doel waarvoor deze zijn verzameld of worden gebruikt.
Op grond van artikel 51 AVG jo. artikel 6 UAVG is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) de toezichthoudende autoriteit die in Nederland de bescherming van persoonsgegevens bevordert en bewaakt. Bij overtredingen kan de AP handhavend optreden. Op de vraag of een volgapp aan de regels voldoet kan geen antwoord worden gegeven zonder nader onderzoek. Het is aan de AP of zij aanleiding ziet onderzoek te doen. Immers, niet bekend is of Thuisbezorgd.nl gebruik maakt van een volgapp, wat voor volgapp dat dan is en of en welke persoonsgegevens exact worden opgeslagen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar deze app en deze te (laten) toetsen aan de wetten en regels? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3. In Nederland is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) de onafhankelijke toezichthouder op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het is aan de AP of zij aanleiding ziet om hiernaar onderzoek te doen.
Het bericht dat uitkeringen van psychiatrische patiënten zijn stopgezet na een gedwongen opname. |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Daan de Kort (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Uitkering psychiatrische patiënten stopgezet na gedwongen opname»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het signaal dat in een aantal gevallen per direct uitkeringen van ggz-patiënten na een gedwongen opname volledig zijn stopgezet?
Ja.
In hoeveel gevallen is bij ggz-patiënten na een gedwongen opname de bijstandsuitkering per direct en volledig stopgezet?
Het is niet zo dat het recht op een bijstandsuitkering voor ggz-patiënten volledig vervalt bij een gedwongen opname. Zij behouden het recht op bijzondere bijstand. Voor personen in detentie of personen die met strafoplegging gedwongen worden opgenomen in een tbs-instelling (tbs met dwangverpleging) op grond van artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geldt dat zij geen recht hebben op algemene bijstand noch bijzondere bijstand. Tot 2008 gold dat ook voor personen die gedwongen werden opgenomen op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).
De wetgever vond gelijkstelling van ggz-patiënten die gedwongen worden opgenomen op grond van de Wet Bopz aan personen in detentie en tbs onwenselijk. De wetgever heeft toen bewust gekozen voor het openstellen van bijzondere bijstand voor deze groep. Als geen straf, maar alleen tbs met dwangverpleging is opgelegd omdat iemand ontoerekeningsvatbaar was, bestaat ook een recht op bijzondere bijstand.
De gemeente dient, conform de Participatiewet, de algemene bijstandsuitkering te beëindigen indien een persoon gedwongen wordt opgenomen op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) of Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd). Echter, of gemeenten in deze situatie nagaan of bij de beëindiging van de algemene bijstand toekenning van bijzondere bijstand noodzakelijk is, lijkt in een aantal gevallen geen standaard procedure.
Het is niet bekend (niet bij mijn ministerie noch bij het Ministerie van VWS en ook niet bij de Nederlandse ggz, Divosa of VNG) in hoeveel gevallen bij een gedwongen opname de bijstandsuitkering wordt beëindigd zonder voldoende na te gaan of toekenning van bijzondere bijstand aan de orde is. Het is ook niet bekend in welke gemeenten uitkeringen op grond van algemene bijstand bij een gedwongen opname worden stopgezet. Dit wordt niet geregistreerd.
In welke periode en in welke gemeenten zijn bijstandsuitkeringen van ggz-patiënten na een gedwongen opname volledig stopgezet?
Zie antwoord vraag 3.
Is in deze gevallen door de ggz-instelling aan de gemeente doorgegeven dat de betreffende persoon was opgenomen? Zo nee, in hoeveel gevallen niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 3 en 4 is niet bekend waar en hoe vaak het genoemde knelpunt zich voordoet, aangezien dit niet wordt geregistreerd. Op grond van de Wvggz geldt dat de zorgverantwoordelijke bij het opstellen van het zorgplan in de voorbereiding op een zorgmachtiging contact opneemt met de gemeente, als blijkt dat essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van de betrokkene ontbreken. Het doel hiervan is om goede zorg te bieden en tegelijkertijd de maatschappelijke participatie zoveel mogelijk te bevorderen. Vervolgens kan de gemeente op grond van artikel 64, tweede lid, onderdeel o, Participatiewet nadere informatie opvragen bij de geneesheer-directeur. Deze nadere informatie wordt alleen op verzoek van de gemeente verstrekt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er snel een sluitend beeld is van de gevallen waarin ten onrechte de volledige bijstand van ggz-patiënten na een gedwongen opname volledig is stopgezet, zodat de omvang van dit probleem duidelijk wordt?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 en 4 is er geen sluitend beeld te verkrijgen. Omdat de problematiek al langer bekend is, was al aan Divosa gevraagd om een handreiking voor gemeenten te maken hoe omgegaan moet worden met bijstandsverstrekking bij dergelijke situaties.
In het mondelinge vragenuur van 18 mei jl. is door de staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat ik dit knelpunt meeneem in mijn brief «Uitkomsten rondetafelgesprekken Participatiewet en vervolgaanpak» aan uw Kamer. Deze brief2 is 4 juni 2021 aan uw Kamer verzonden.
Tijdens de stemmingen in de Tweede Kamer van 8 juni jl. over het bij koninklijke boodschap van 8 december 2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten teneinde de uitvoering te vereenvoudigen en technische onvolkomenheden en omissies te herstellen3 is de motie van de leden Van den Hil c.s. over het in kaart brengen van de problemen in de financiële ondersteuning van ggz-patiënten na een dwangopname4 aangenomen. Daarbij is ook het amendement van het lid Kwint over het behoud van bijstand na gedwongen opname5 inhoudende wijziging van artikel 13 van de Participatiewet, aangenomen en daarmee onderdeel geworden van voornoemd wetsvoorstel6.
Nu het amendement door de Tweede Kamer is aanvaard en het amendement, indien de wet wordt aangenomen door de Eerste Kamer, tot wet wordt verheven, heb ik zowel de SVB, VNG als het Uitvoeringspanel (UP) gevraagd naar de uitvoerbaarheid van het amendement. Dit verzoek neemt meestal zes weken in beslag. Het streven is dat, indien de Eerste Kamer het wetsvoorstel aanneemt, de wijziging van de Participatiewet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 januari 2022, in werking treedt. Ik ben van mening dat met het in werking treden van deze wijziging waardoor personen bij gedwongen opname net als bij vrijwillige opname recht op algemene bijstand behouden, bovenstaande problematiek is verholpen.
Het bericht dat miljoenen mensen dit jaar geen vakantiegeld krijgen |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Miljoenen werknemers ontvangen dit jaar geen vakantiegeld»?1
De in het artikel beschreven situatie is een zorgelijke, zowel voor de betrokken werknemers als voor de werkgevers die zich genoodzaakt zien maatregelen te nemen om bijvoorbeeld faillissement te voorkomen. Ik vind het van belang dat werknemers de vakantiebijslag ontvangen waar zij recht op hebben. Daarnaast zie ik ook dat er ondernemers zijn die het heel moeilijk hebben.
Het kabinet blijft zich daarom, ook in het derde kwartaal van 2021, inzetten om de werkgelegenheid in Nederland te behouden en werkgevers te ondersteunen bij het doorbetalen van de lonen van werknemers. Werkgevers die meer dan 20% omzetverlies hebben ten opzichte van 2019 kunnen NOW-subsidie aanvragen. In de NOW is een forfaitaire opslag opgenomen, waarmee rekening gehouden is met de extra uitgaven die werkgevers moeten doen bovenop de reguliere loonsom. Deze opslag is sinds de NOW 2 verhoogd van 30% naar 40% en omvat ook de vakantiebijslag.
Waarom kunnen zoveel werknemers dit jaar naar hun vakantiegeld fluiten terwijl het vakantiegeld wel is opgenomen in de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en wettelijk verplicht is?
Ik weet niet in welke situatie of onder welke omstandigheden werkgevers ervoor kiezen om de vakantiebijslag niet, later of in mindere mate uit te betalen. Voor mij staat voorop dat werkgevers zich – ook in de huidige situatie – moeten houden aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of de toepasselijke cao. Met de NOW wil het kabinet werkgevers zo goed als mogelijk ondersteunen bij het nakomen van deze verplichtingen.
Bent u het met de heer Fortuyn, voorzitter van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV), eens dat voor veel gezinnen het vakantiegeld geen leuk extraatje is maar een essentieel bedrag dat nodig is voor het betalen van de rekeningen?
Voor veel huishoudens is de vakantiebijslag – in het algemeen 8% van het loon – een substantieel deel van het inkomen. Het Nibud houdt jaarlijks een enquête over het vakantiegeld, waarin onder meer gevraagd wordt naar bestedingsdoelen van de vakantiebijslag. Door de jaren heen blijkt dat het vakantiegeld het meest wordt gebruikt voor de vakantie en om te sparen. Sinds 2015 is er een lichte toename in het gebruik van het vakantiegeld voor het aflossen van schulden en betalingsachterstanden.
Uit het onderzoek van 2020 blijkt dat een deel van de huishoudens het vakantiegeld geheel of gedeeltelijk gebruikt voor basale uitgaven, zoals het betalen van rekeningen of aanvullen van tekorten op de lopende rekening (20 procent), huishoudelijke uitgaven (13 procent) of om achter de hand te houden voor als het inkomen gaat dalen (9 procent). Uit dit onderzoek blijkt dat het vakantiegeld in 2020 minder voor deze uitgaven werd gebruikt dan in de voorgaande jaren. Deze afwijking kan waarschijnlijk worden verklaard door wijzigingen in uitgaven als gevolg van de Corona-crisis.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat werknemers die nu geen vakantiegeld ontvangen hierdoor geen lagere Werkloosheidswet (WW)-uitkering krijgen?
De hoogte van een WW-uitkering is een percentage van het maandloon. Het maandloon is kort gezegd het gemiddelde loon per maand dat een werknemer per dag verdiende in het jaar voordat de werkloosheid is ingetreden. Bij de vaststelling van het maandloon wordt dit op basis van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen vermeerderd met 8% vakantiebijslag wanneer de werkgever vakantiebijslag maandelijks reserveert en één keer per jaar uitbetaalt. Er wordt dus een bedrag aan vakantiebijslag berekend en opgeteld bij het loon. Bij de dagloonberekening wordt op deze manier uitgegaan van de reservering van vakantiebijslag en niet van de daadwerkelijke uitbetaling daarvan. Mocht een werkloze werknemer in de referteperiode waarover het maandloon wordt berekend (nog) geen vakantiebijslag uitbetaald hebben gekregen, heeft dit dus geen negatieve gevolgen voor de maandelijkse hoogte van de WW-uitkering.
Gaat u hierover met werkgevers in gesprek om een beroep op hen te doen het vakantiegeld wel uit te betalen?
Ik spreek regelmatig en frequent met werkgeversorganisaties en vakcentrales over de gevolgen van de coronacrisis op de arbeidsmarkt en het steun- en herstelpakket. Zoals ik hiervoor al schreef, vind ik het van belang dat werkgevers zich houden aan de wet- en regelgeving. Mijn beeld is dat werkgeversorganisaties zich daar van bewust zijn.
Het bericht dat werknemers kunnen fluiten naar hun vakantiecenten |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen werknemers ontvangen dit jaar geen vakantiegeld»1 en het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV)-onderzoek «1 op 5 krijgt geen vakantiegeld»2?
Ja.
Bent u het eens dat het «vakantiegeld» voor veel werknemers hard nodig is om (achterstallige) rekeningen te betalen?
Het staat werknemers vrij om hun vakantiebijslag te besteden zoals zij willen. Ook als werknemers de vakantiebijslag niet nodig hebben om rekeningen te betalen, vind ik het belangrijk dat zij ontvangen waar zij recht op hebben. Ik kan mij echter voorstellen dat er werknemers zijn die de vakantiebijslag nodig hebben om rekeningen te betalen. In die situaties is tijdige betaling van de vakantiebijslag in het bijzonder van belang.
Voor veel huishoudens is de vakantiebijslag – in het algemeen 8% van het loon – een substantieel deel van het inkomen. Het Nibud houdt jaarlijks een enquête over het vakantiegeld, waarin onder meer gevraagd wordt naar bestedingsdoelen van de vakantiebijslag. Door de jaren heen blijkt dat het vakantiegeld het meest wordt gebruikt voor de vakantie en om te sparen. Sinds 2015 is er een lichte toename in het gebruik van het vakantiegeld voor het aflossen van schulden en betalingsachterstanden.
Uit het onderzoek van 2020 blijkt dat een deel van de huishoudens het vakantiegeld geheel of gedeeltelijk gebruikt voor basale uitgaven, zoals het betalen van rekeningen of aanvullen van tekorten op de lopende rekening (20 procent), huishoudelijke uitgaven (13 procent) of om achter de hand te houden voor als het inkomen gaat dalen (9 procent). Uit dit onderzoek blijkt dat het vakantiegeld in 2020 minder voor deze uitgaven werd gebruikt dan in de voorgaande jaren. Deze afwijking kan waarschijnlijk worden verklaard door wijzigingen in uitgaven als gevolg van de Corona-crisis.
Vindt u het daarom ook zorgwekkend dat sommige werkgevers mogelijk geen of minder vakantiegeld uit willen gaan betalen aan hun werknemers?
Een dergelijke situatie is zorgelijk voor de werknemers en voor de werkgevers. Enerzijds kan ik mij de lastige situatie voorstellen waarin werkgevers zitten in verband met de economische situatie en de maatregelen die de overheid heeft getroffen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Ik spreek hier veelvuldig over met werkgeversorganisaties en vakcentrales. Werkgevers kunnen te maken krijgen met betalingsproblemen of zelfs met het risico om failliet te gaan en hun zaak te verliezen. Dat werkgevers proberen dergelijke uitdagingen het hoofd te bieden, bijvoorbeeld door met vakbonden en werknemers afspraken te maken over een uitgestelde of verminderde betaling van de vakantiebijslag, vind ik niet onlogisch. Anderzijds staat voor mij voorop dat er bij het maken van dergelijke afspraken rekening wordt gehouden met de wet- en regelgeving en de belangen van de werknemer. De hoofdregel in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is dat een werknemer een aanspraak van 8% vakantiebijslag heeft over het ten laste van de werkgever komende loon. Bij cao kan worden afgesproken dat de werknemer recht heeft op een lager bedrag aan of geen vakantiebijslag. Dergelijke afspraken mogen er echter niet toe leiden dat een werknemer minder dan 108% van het wettelijk minimumloon ontvangt.
Klopt het, zoals ook het CNV stelt, dat bij de tegemoetkoming van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) ook het vakantiegeld is meegenomen? Zo ja, bent u bent bereid om dit signaal ook aan werkgevers af te geven?
In de NOW is inderdaad rekening gehouden met de extra uitgaven die werkgevers moeten doen bovenop de reguliere loonsom door te werken met een forfaitaire opslag. Deze opslag is sinds de NOW 2 verhoogd van 30% naar 40% en omvat ook de vakantiebijslag.
Werkgevers die NOW-steun aanvragen of hebben aangevraagd, kennen de voorwaarden waaronder die verstrekt wordt. Dit is eerder al aan de orde geweest tijdens gesprekken met sociale partners.
Welke stappen gaat u verder zetten om er voor te zorgen dat alle werknemers het hoognodige vakantiegeld ontvangen? Gaat u werkgevers(organisaties) hierop aanspreken?
Het huidige stelsel voorziet in adequate mogelijkheden voor werknemers om hun vakantiebijslag op te eisen. Werknemers kunnen bij de burgerlijke rechter hun vakantiebijslag vorderen als de werkgever weigert uit te betalen. Werknemers die niet de vakantiebijslag ontvangen waarop zij recht hebben op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag kunnen dat melden bij de Inspectie SZW. Als de Inspectie SZW constateert dat een werkgever de WML overtreedt, kan zij (herstel)sancties opleggen. Als er bijvoorbeeld wordt vastgesteld dat hierdoor sprake is van onderbetaling aan de werknemer, kan de Inspectie SZW een boete opleggen en bestaat voor de werkgever een nabetalingsverplichting. Indien de werkgever daar geen gehoor aan geeft, kan hem een last onder dwangsom worden opgelegd.
Ik spreek regelmatig en frequent met werkgeversorganisaties en vakcentrales over de gevolgen van de coronacrisis op de arbeidsmarkt en het steun- en herstelpakket. Zoals ik hiervoor al schreef, vind ik het van belang dat werkgevers zich houden aan de wet- en regelgeving. Mijn beeld is dat werkgeversorganisaties zich daar van bewust zijn.
Bent u verder bereid om, in overleg met vakbonden en werkgevers, te kijken naar oplossingen mocht een ondernemer het vakantiegeld echt niet kunnen uitbetalen?
Zo lang zij zich houden aan de wet- en regelgeving, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, laat ik afspraken over het later uitbetalen van vakantiegeld aan (individuele) werkgevers en belanghebbende werknemersvertegenwoordigers en (individuele) werknemers. Zij kennen de situatie in een bepaalde branche of onderneming het best, en kunnen gezamenlijk beoordelen of uitbetaling van vakantiegeld in de vooraf vastgestelde maand de werkgever in grote financiële problemen zal brengen. Zeker met het oog op de vooruitzichten dat de beperkende maatregelen steeds verder opgeheven zullen worden, kan ik me voorstellen dat partijen onderling in dergelijke situaties tot schriftelijke afspraken komen van een later betaalmoment voor het vakantiegeld van dit jaar.
Zoals eerder aangegeven kan eventueel uitstel van betaling niet leiden tot afstel. Werkgevers moeten hun verplichting tot het betalen van vakantiegeld binnen het kalenderjaar voldoen.
Naast minder inkomen voor werknemers heeft het niet ontvangen van vakantiegeld ook grote gevolgen voor een mogelijke Werkloosheidswet (WW)-uitkering bij ontslag, bent u daarom bereid hier samen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) coulant mee om te gaan en hier een oplossing voor te zoeken mocht dit voorkomen?
De hoogte van een WW-uitkering is een percentage van het maandloon. Het maandloon is kort gezegd het gemiddelde loon per maand dat een werknemer per dag verdiende in het jaar voordat de werkloosheid is ingetreden. Bij de vaststelling van het maandloon wordt dit op basis van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen vermeerderd met 8% vakantiebijslag wanneer de werkgever vakantiebijslag maandelijks reserveert en één keer per jaar uitbetaalt. Er wordt dus een bedrag aan vakantiebijslag berekend en opgeteld bij het loon. Bij de dagloonberekening wordt op deze manier uitgegaan van de reservering van vakantiebijslag en niet van de daadwerkelijke uitbetaling daarvan. Mocht een werkloze werknemer in de referteperiode waarover het maandloon wordt berekend (nog) geen vakantiebijslag uitbetaald hebben gekregen, heeft dit dus geen negatieve gevolgen voor de maandelijkse hoogte van de WW-uitkering.
Antiziganisme, de National Roma Integration Strategy en stateloosheid |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kunt u aangeven wat de inspanningen van de regering zijn geweest en zullen zijn in het kader van de aangenomen motie-Öztürk (35 570 VII nr. 26), waarin de regering wordt verzocht om de bestrijding van het antiziganisme mee te nemen in de bredere aanpak van racisme en discriminatie? Kunt u concrete maatregelen noemen?
Het kabinetsbeleid is gericht op bestrijding van alle vormen van discriminatie en uitsluiting waaronder op grond van afkomst, huidskleur en religie. Deze aanpak is breed waar de aard van de problematiek hierom vraagt. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie. Daar waar sprake is van specifieke factoren, problemen of achtergrondfactoren bij een groep mensen met gemeenschappelijke kenmerken kan het zinvol zijn om te kijken of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Erkenning dat er sprake is van een specifieke vorm van discriminatie of een specifieke groep die vaak gediscrimineerd wordt is hierbij ook van belang. Dit is bij antiziganisme het geval. Uit recent onderzoek van het EU Fundamental Rights Agency (FRA) uit 2019 blijkt 76% van Roma en Sinti in de Nederland zich gediscrimineerd voelt. Een cijfer waarachter onrecht en verdriet van velen schuil gaat. Discriminatie is volstrekt onaanvaardbaar. De brede kabinetsaanpak van discriminatie richt zich ook de aanpak van discriminatie van Roma en Sinti. Een specifieke maatregel betreft de ontwikkeling van een handreiking voor gemeenten om antiziganisme aan te pakken (evenals handreikingen antisemitisme, antizwart racisme, moslimdiscriminatie en een regenbooggids).
Welke maatregelen neemt u ter bestrijding van stigmatisering en stereotypering van de Romagemeenschap, zowel in de samenleving als in beleid?
De brede inzet op bestrijding van stigmatisering en stereotypering van individuen en groepen betreft onder meer de ontwikkeling en toepassing van (bewezen) effectieve interventies tegen discriminatie. Het Kennisplatform Integratie en Samenleving (KIS) speelt hierbij een belangrijke rol met onderzoek naar en publicaties over wat werkt bij het verminderen van discriminatie, waaronder het verminderen van vooroordelen. Ook werkt KIS aan de verspreiding en implementatie van antidiscriminatie-interventies bij interventieontwikkelaars en uitvoerders.
In 2020 en 2021 is een decentralisatie uitkering verstrekt ten behoeve van het voorkomen discriminatie naar herkomst en het bevorderen van samenleven. Met deze uitkering kunnen gemeenten maatschappelijke initiatieven ondersteunen gericht op het bevorderen van sociaal contact en het tegengaan van discriminatie naar herkomst.
Ook het wetsvoorstel ter verduidelijking van de burgerschapsopdracht in het onderwijs is hier van belang. Het kunnen omgaan met diversiteit is een belangrijk onderdeel van het burgerschapsonderwijs, waaraan alle scholen verplicht zijn aandacht te besteden. Het leren reflecteren op eigen opvattingen en gedrag, het praten over vooroordelen en stereotypen en het vormen van een eigen mening door dialoog over en verdieping in de opvattingen en visies van anderen over sociaal-culturele, religieuze en seksuele waarden staan hierin voorop.
Tot slot is ook de in 2020 aanvaarde werkdefinitie over antiziganisme van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) van belang voor de bestrijding van stereotypering en stigmatisering van de Sinti en Roma gemeenschappen. Met de aanvaarding erkende de IHRA dat de ontkenning van de genocide op Sinti en Roma heeft bijgedragen aan de vooroordelen en de discriminatie die veel Sinti en Roma vandaag de dag nog steeds ervaren. De Nederlandse IHRA delegatie is in afstemming met SZW, JenV en BZK aan het onderzoeken hoe met de werkdefinitie als instrument aandacht kan worden gevestigd op verleden en heden van de Sinti en Roma gemeenschap en hun positie in de samenleving. In 2022 wordt hier verder vervolg aan gegeven op basis van nu lopende gesprekken met de Sinti en Roma gemeenschappen.
Op welke wijze geeft de regering op dit moment invulling aan de vanuit de Europese Unie gevraagde National Roma Integration Strategy? Hoe is hier in de afgelopen jaren uitvoering aan gegeven? Wat kunt u zeggen over de resultaten van dit beleid?
Nederland zet in met generiek beleid zoals onder meer de kabinetsbrede aanpak tegen discriminatie, de aanpak arbeidsmarktdiscriminatie en de participatiewet. Op sommige terreinen bestaat specifiek beleid gericht op het bevorderen van participatie van Roma en Sinti.
Zo kunnen basisscholen bijzondere bekostiging aanvragen voor de aanwezigheid van leerlingen met een culturele achtergrond van de Roma of Sinti. De extra middelen kunnen worden ingezet voor bijvoorbeeld extra begeleiding of onderwijsmaterialen voor de taal- en spelontwikkeling.
Ook financiert de overheid de landelijke ondersteuning voor het onderwijs aan woonwagen-, Roma en Sinti-kinderen (OWRS). OWRS ondersteunt betrokkenen rondom het onderwijs aan Roma en Sinti om het onderwijs aan deze doelgroep een impuls te geven.
Hiernaast kent Nederland een subsidieregeling participatie en emancipatie voor Roma en Sinti. Het doel van deze subsidie is het financieren van projecten en activiteiten die direct of indirect een bijdrage leveren aan de verbetering van de sociale positie van Roma en Sinti in Nederland.
Ter verbetering van het woonwagen en standplaatsbeleid heeft Nederland in juli 2018 een nieuw Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid gepubliceerd voor gemeenten om invulling te geven aan het gemeentelijke huisvestingsbeleid voor woonwagenbewoners.
Hiernaast wordt er in zeven gemeenten1 een pilot uitgevoerd waarbij intermediairs worden ingezet ter bevordering van onderwijs- en arbeidsmarktparticipatie van Roma jongeren.
Tweejaarlijks wordt een monitor sociale inclusie naar woon- en leefomstandigheden van Roma en Sinti uitgebracht. Deze monitor is kwalitatief van aard en brengt de sociale inclusie van Roma en Sinti in beeld. Zij meet niet de resultaten van de beleidsmaatsregelen.
Uit de derde vervolgmeting2 komt naar voren dat de sociale inclusie van Roma en Sinti achterblijft bij andere inwoners uit de gemeenten waar zij wonen. Op alle onderscheiden thema’s zoals onderwijs, arbeid, gezondheid, wonen, veiligheid, keuzevrijheid en contact met de lokale overheid, is sprake van een grote achterstand en is er nog veel ontwikkeling nodig.
Hoeveel middelen, zowel van het rijks als Europees geld, zijn er de afgelopen jaren uitgegeven ter verbetering van de situatie van de Romagemeenschap in Nederland? Kunt u aangeven op welke manier deze uitgaven de Romagemeenschap in Nederland hebben geholpen? Kunt u aantoonbare resultaten overleggen?
Zoals bij vraag 3 is aangegeven hanteert Nederland hiervoor generiek beleid, aangevuld met specifiek beleid.
Aan de Roma en Sinti gemeenschap is in 2000 30 miljoen gulden (13,61 miljoen euro) ter beschikking gesteld omdat zij na de Tweede Wereldoorlog grotendeels buiten het rechtsherstel zijn gebleven en met grote kilte in de maatschappij zijn bejegend.
Sinds 2015 verdeelt het Ministerie van VWS de rechtsherstelgelden via een subsidieregeling ten behoeve van de participatie en emancipatie van Roma en Sinti in Nederland. Het doel is de financiering van projecten en activiteiten die volgens de Roma en Sinti direct of indirect zullen leiden tot een betere maatschappelijke positie van de Roma en Sinti in Nederland. Ieder jaar is € 500.000 beschikbaar totdat het totaalbudget is uitgeput. Aanvragen kunnen worden ingediend onder een zevental thema’s, zoals het tegengaan van discriminatie en vooroordelen, respect voor cultuur en identiteit en het stimuleren van onderwijs. Projecten variëren van het geven van huiswerkbegeleiding tot het ontwikkelen van tentoonstellingen en organiseren van cultuurfestivals. Ook kunnen Roma en Sinti een studiebeurs aanvragen voor hun wo, hbo of mbo-opleiding. De resultaten van de regeling worden niet gemonitord.
Om de participatie van Roma en Sinti jongeren in het onderwijs en op de arbeidsmarkt te vergroten wordt middels een decentralisatie uitkering een pilot in zeven gemeenten ondersteund voor een totaal bedrag van € 700.000. Deze is in 2020 gestart. Om een beeld te krijgen van de effectiviteit van de aanpak wordt evaluatieonderzoek uitgevoerd. Relevant is ook de regeling voor bijzondere bekostiging van scholen met kinderen met een culturele achtergrond van de Roma en Sinti. Doel van de regeling is dat scholen Roma- en Sintileerlingen extra kunnen ondersteunen. In de periode 2017–2021 is hier € 3.52 miljoen aan uitgegeven. Er is geen specifieke monitor om de effecten van de regeling te meten. Zoals bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven financiert de overheid de landelijke ondersteuning voor het onderwijs aan woonwagen-, Roma en Sinti-kinderen (OWRS). Het gaat om een jaarlijkse subsidie van € 52.000.
Het kabinet laat twee jaarlijks de monitor Sociale Inclusie naar de woon-en leefomstandigheden van Roma en Sinti uitvoeren. Dit betreft kwalitatief onderzoek. De uitgaven aan deze monitor bedroegen de afgelopen periode € 79.000. Zoals bij vraag 3 aangegeven meet de monitor niet de effecten van beleidsmaatregelen.
Recentelijk heb ik uw Kamer de Herhaalmeting Standplaatsen gestuurd.3 In de aanbiedingsbrief heb ik u geïnformeerd over de uitwerking van de € 50 mln. die ik voor 2021 heb vrijgemaakt voor het versneld realiseren van huisvesting voor een aantal groepen op de woningmarkt.4 Een van deze groepen is woonwagenbewoners. De regeling zal zo worden uitgewerkt dat het voor alle gemeenten mogelijk wordt aanvragen te doen voor bijdragen waarmee financiële belemmeringen in de projectrealisatie kunnen worden weggenomen. De middelen kunnen worden gebruikt voor de realisatie van nieuwe standplaatsen.
Op welke manier worden de stem, de inbreng en de concrete wensen van de Romagemeenschap in Nederland meegenomen in de totstandkoming van het beleid? Overlegt u structureel met de Romagemeenschap? Op welke manier zorgt u voor de coproductie van uw beleid met de Romagemeenschap?
Er vindt circa twee keer per jaar een zogenoemde flexibele dialoog met vertegenwoordigers uit de Roma en Sinti gemeenschap plaats. Het doel van deze flexibele dialoog is om te weten en te delen wat er speelt binnen de Roma en Sinti-gemeenschappen en om feedback te krijgen op nationaal en Europees beleid en/of beleidsvoornemens.
Ik deel de mening dat de inzet op preventie en het tegengaan van vooroordelen van groot belang is. Ik zal u deze maand informeren over de wijze waarop de aanpak van racisme en discriminatie in Nederland versterkt wordt, waaronder het instellen van een Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR). Het aandachtsveld van de NCDR behelst alle discriminatiegronden, ook discriminatie op grond van afkomst, huidskleur en religie. De NCDR zal een Nationaal Programma opstellen met meerjarige doelen en een jaarlijks actieprogramma. Het nationaal programma wordt met betrokkenheid van alle actoren opgesteld. Vertegenwoordigers uit de Roma en Sinti gemeenschap in Nederland zullen worden betrokken.
Deelt u de conclusies uit een rapport van het Europese Parlement, namelijk dat de Roma Integration Strategies te paternalistisch en top-down zijn?1 Hoe gaat u de wensen van de Romagemeenschap vooropstellen in uw beleid?
Waar het Nederland betreft deel ik deze conclusie niet omdat Nederland generiek beleid hanteert aangevuld met specifiek beleid zoals beschreven bij de beantwoording van vraag 3. Nederland kent geen Roma Integratie Strategie.
Of het oordeel wellicht van toepassing is op andere landen laat ik graag ter beoordeling aan het Europees Parlement.
Wat wordt de inzet van de Nederlandse regering bij de uitvoering van het plan van de Europese Commissie om de Romagemeenschap te steunen?2 Hoe is de Nederlandse regering van plan om de door de Europese Commissie gestelde doelen te halen? Op welke manier neemt u de stem van de Romagemeenschap in Nederland mee bij het opstellen van de planen?
Op 16 november 2020 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken uw Kamer geïnformeerd over het BNC fiche «Mededeling en Raadsaanbeveling EU Roma Strategisch Raamwerk»7. De Europese Commissie heeft de lidstaten verzocht de commissie in september 2021 te informeren over de nationale strategie. De Nederlandse inzet is op hoofdlijnen al beschreven in het BNC fiche. Uw kamer zal in september geïnformeerd worden over de Nederlandse invulling van het EU-verzoek. De Nederlandse inzet is tevens onderwerp van de flexibele dialoog zoals onder 5 beschreven.
Deelt u de mening dat toekomstig beleid meer gericht moet zijn op het bestrijden van vooroordelen tegen de Romagemeenschap, en op concrete participatieve projecten die in samenwerking met de Romagemeenschap zijn opgesteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier uitvoering aan geven?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel Nederlandse Roma zijn op dit moment stateloos?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar. De BRP registreert de staatloosheid van vreemdelingen die deze met documenten kunnen onderbouwen, maar registreert daarbij niet naar bevolkingsgroep of etnische herkomst.
Welke inspanningen levert de regering om Nederlandse Roma die stateloos zijn ondersteuning te bieden in hun rechtspositie en in het algemeen?
Momenteel verricht het Verwey Jonker Instituut in opdracht van het WODC een onderzoek naar staatloosheid, slecht gedocumenteerd zijn en verblijfsproblematiek onder Roma in Nederland met als doel informatie beschikbaar te krijgen die gebruikt kunnen worden voor oplossingen.
Welke oplossingen ziet de regering om het probleem van stateloosheid onder de Nederlandse Roma op te lossen?
Voor het vinden van een oplossing voor staatloosheid onder Roma zijn drie factoren van belang; het vaststellen dat betrokkene staatloos is, rechtmatig verblijf en de toegankelijkheid van de naturalisatieprocedure. In december 2020 is een wetsvoorstel ingediend bij uw Kamer voor een laagdrempelige vaststellingsprocedure voor staatloosheid en de uitbreiding van het optierecht voor de Nederlandse nationaliteit voor staatloos in Nederland geboren kinderen.
Het in antwoord 10 genoemde onderzoek heeft mede tot doel te achterhalen in hoeverre het ontbreken van rechtmatig verblijf een barrière vormt en welke specifieke obstakels er in de weg staan aan naturalisatie tot Nederlander.
Bent u bereid om Nederlandse Roma recht te laten krijgen op de Nederlandse nationaliteit, om daarmee het probleem van stateloosheid voor eens en voor altijd op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit recht bestaat reeds. Roma in Nederland die niet beschikken over de Nederlandse nationaliteit hebben eenzelfde recht op de Nederlandse nationaliteit als andere vreemdelingen die aan de voorwaarden voor naturalisatie voldoen. In het geval de betreffende vreemdeling staatloos is zijn deze voorwaarden soepeler.
UWV gedupeerden bij Kafkaëske keuringen |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Onderschrijft u dat het ministerie en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) grote fouten hebben gemaakt in de zaak van de Groningse herbeoordeelden van Ondersteuningsteam Noord?1
In de zaak van de herbeoordeelden door Ondersteuningsteam Noord zijn mensen getroffen als gevolg van onzorgvuldig handelen van de overheid. Na de herbeoordelingen was er een algemene compensatie voor deze mensen geregeld. Dit is echter onvoldoende gebleken. Er is te weinig oog geweest voor de impact die de beslissingen op de afzonderlijke levens van mensen hadden, zoals de stress en onzekerheid die er het gevolg van waren. Dat betreur ik.
Wat gaat u doen om dergelijke Kafkaëske keuringspraktijken te voorkomen en de menselijke maat centraal te stellen?
Uiteraard wil ik in de toekomst dit soort situaties zoveel mogelijk voorkomen. UWV heeft op eigen initiatief een zorgvuldige en diepgaande externe evaluatie van het hele besluitvormingsproces laten uitvoeren. Deze evaluatie is ook op de website van UWV terug te vinden. Op basis van de aanbevelingen zal UWV de organisatie en dienstverlening gaan verbeteren. Daarnaast wil ik cliëntenparticipatie en de rol van cliëntenraden binnen de sociale zekerheid verder verduidelijken en versterken. In de kabinetsreactie op de Suwi-evaluatie besteed ik hier meer aandacht aan, deze reactie zal samen met de Stand van de uitvoering op korte termijn aan uw Kamer worden aangeboden. Ook onderneemt het kabinet, naar aanleiding van het rapport «Ongekend onrecht», kabinetsbreed actie om de persoonlijke dienstverlening te versterken en in te zetten op overheidshandelen met meer oog voor de menselijke maat.
Welke ruimte ziet u om de gedupeerden alsnog de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-uitkering te geven die ze voorheen hadden?
Nadat was gebleken dat de sociaal-medische beoordelingen die tot IVA leidden onjuist waren verricht, heeft UWV deze onrechtmatigheid hersteld door opnieuw sociaal-medische beoordelingen te verrichten. In mijn brief van 29 maart 20192 aan uw Kamer heb ik die werkwijze ook ondersteund. Hierbij heeft UWV (achteraf bezien) er vooral oog voor gehad om de nieuwe sociaal-medische beoordelingen te verrichten binnen de regels voor de WIA. Bij het nemen van deze nieuwe beslissingen had echter ook de positie en de bijzondere omstandigheden van deze specifieke groep meegewogen moeten worden. Dat is niet gebeurd. Door toedoen van UWV hebben zij mogelijk een grotere afstand tot de arbeidsmarkt opgelopen, omdat zij geen tijdige dienstverlening of juiste beoordeling hebben gekregen. UWV beziet nu alsnog per cliënt of een passende oplossing kan worden geboden. Dit kan herstel van het WIA-uitkeringsrecht zijn, maar is afhankelijk van de individuele omstandigheden. Het kan ook gaan om andere vormen van hulp zoals financiële compensatie, hulp bij schulden en/of psychische ondersteuning.
Op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht moet een belangenafwegingen worden gemaakt en mag de beslissing niet onevenredig zijn. Het is vaste rechtspraak dat in bijzondere omstandigheden het op grond van de beginselen van behoorlijk bestuur geen rechtsplicht meer kan zijn voor een bestuursorgaan om een dwingendrechtelijke bepaling toe te passen. Verder is er op grond van de WIA de mogelijkheid dat UWV kan afzien van een verlaging of intrekking van de uitkering op grond van een dringende reden. De beoordeling van zo’n dringende reden vergt wel een beoordeling van de specifieke individuele omstandigheden. De unieke omstandigheden in de wijze waarop deze groep is behandeld en de individueel te bepalen impact en gevolgen in het bijzonder, maken dat er in individuele situaties een rechtvaardiging kan zijn voor herstel van het uitkeringsrecht.
Hoe wordt in zijn algemeenheid gehandeld door het UWV in zaken waarbij mensen gedupeerd raken omdat het UWV een fout heeft gemaakt?
Voor zover het gaat om een fout in een besluit van UWV, dan geeft UWV bij besluiten cliënten ook de mogelijkheid eerst te bellen met UWV alvorens bezwaar te moeten maken, zodat UWV evidente fouten in een besluit snel kan herstellen zonder bezwaarprocedure. Ook kunnen cliënten aan UWV om toepassing van mediation vragen. Als op die momenten of tijdens een bezwaar- of beroepsprocedure naar voren komt dat UWV een fout heeft gemaakt, dan wordt deze tijdens die procedure zo mogelijk hersteld.
Gaat het om een fout in een eerder, vaststaand besluit, dan is UWV bevoegd om terug te komen op het eerdere besluit, mits daarbij rekening wordt gehouden met de belangen van andere belanghebbenden bij dat besluit (zoals de voormalige werkgever met premiebelang). De cliënt kan aan UWV vragen terug te komen op een eerder besluit, maar UWV kan ook uit eigen beweging een eerder besluit wijzigen. In bepaalde situaties wordt een fout in een besluit met terugwerkende kracht gecorrigeerd; in andere situaties wordt per heden gecorrigeerd. UWV is bezig het beleid over herstel van mogelijke fouten in besluiten te actualiseren.
Daarnaast kunnen complexe situaties die niet in overeenstemming lijken met de bedoeling van de wet worden aangemeld bij zogeheten Maatwerkgroepen en dan zal naar een passende oplossing worden gezocht. Er is ook een geschillencommissie volgend uit de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg.
Welke wettelijke mogelijkheden zijn er om in zaken waar het UWV fout zit, de gedupeerden tegemoet te komen?
Voor de mogelijkheden die er zijn om gedupeerden tegemoet te komen, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid met de gedupeerden in gesprek te gaan?
Betrokkenen bij de herbeoordelingen door Ondersteuningsteam Noord van UWV-kantoor Groningen kunnen zich bij UWV melden bij het Meldpunt Herstelactie. Met alle gedupeerden die zich bij het meldpunt hebben gemeld heeft UWV reeds contact gehad.
Daarnaast gaat UWV ook in gesprek met alle mensen die zich niet gemeld hebben bij het meldpunt, maar wel onderdeel waren van de groep van ongeveer 2.100 mensen die zijn beoordeeld door het Ondersteuningsteam Noord.
Ik vind het goed dat UWV individueel kijkt naar iedere melding en op de situatie afgestemde hulp biedt. Ik vertrouw erop dat UWV goed in gesprek gaat met gedupeerden. Mocht het op enig moment passend zijn, dan zal ik met gedupeerden in gesprek gaan.
Hoeveel mensen hebben zich gemeld bij het Meldpunt? Hoeveel meer mensen zijn er die mogelijk gedupeerd zijn?
Er is een groep mensen in het verleden volledig arbeidsongeschikt verklaard op medische gronden. Daarbij was het de bedoeling dat zij na een bepaalde periode opnieuw zouden worden beoordeeld. Maar ze zijn abusievelijk buiten beeld geraakt.3 In 2018 zijn deze mensen herbeoordeeld door het Ondersteuningsteam Noord. Zo'n 2.100 mensen werden toen duurzaam en volledig arbeidsongeschikt verklaard en kregen een IVA-uitkering. Nadat in 2019 bleek dat bij deze herbeoordelingen een onjuiste werkwijze was toegepast, is besloten tot een nieuwe herbeoordeling van deze mensen, om twijfel aan de rechtmatigheid ervan uit te sluiten.4
De nieuwe herbeoordeling leidde bij 186 mensen tot een beëindiging van de uitkering. Van 124 mensen werd de uitkering verlaagd en omgezet in een WGA 35–80 uitkering. Van 284 mensen is de uitkering omgezet in een WGA 80–100 uitkering en 1.510 mensen behielden de IVA-uitkering.
222 Mensen hebben zich gemeld bij het meldpunt. UWV gaat de komende periode alle mensen die tot de groep van 2.100 horen, bellen om bij hen na te gaan of herstel of compensatie nodig is.
Hoeveel mensen betreft het die in eerste instantie zonder beoordeling door een bedrijfsarts, een WIA-uitkering kregen en hoeveel een Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA)? Behielden zij allen na de eerste herbeoordeling met foutieve werkwijze, hun toenmalige uitkering? Hoeveel van hen vallen nu na de tweede herbeoordeling in de categorie 35-min, hoeveel krijgen Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en hoeveel krijgen een WGA? Kunt u per categorie aangeven welke regelingen er getroffen worden en hoeveel problematische gevallen er zijn?
UWV kijkt samen met de 2.100 betrokken mensen wat nodig is. Dit is maatwerk. Dan kan het gaan om herstel van de uitkering, maar ook om andere vormen van hulp zoals financiële compensatie, hulp bij schulden en/of psychische ondersteuning. Ik kan u niet zeggen op welke oplossing UWV na overleg met iedere betrokkene precies uitkomt.
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 7.
Onderschrijft u dat het onbestaanbaar is dat een arbeidsongeschiktheidskeuring plaats kan vinden zonder dat een keuringsarts de persoon in kwestie gesproken heeft en zich een goed beeld van de situatie heeft gevormd?
Een verzekeringsarts moet zich altijd een goed beeld vormen van de situatie van de persoon die een WIA-beoordeling krijgt. Hij of zij is immers verantwoordelijk voor het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts bepaalt per beoordeling de uitgebreidheid van het onderzoek en de manier waarop hij of zij informatie inwint. Persoonlijk contact met de betrokkene is daar in het overgrote deel van de beoordelingen een onderdeel van.
Daarbij kan de verzekeringsarts werken met taakdelegatie. Ik ben van mening dat het werken met taakdelegatie door verzekeringsartsen één van de maatregelen is die een belangrijke bijdrage leveren aan het terugdringen van de mismatch tussen de vraag naar een het aanbod van sociaal-medische beoordelingen, waarbij centraal staat dat de verzekeringsarts eindverantwoordelijk blijft. Ik heb met UWV en de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) afgesproken dat de NVVG het voortouw neemt in de ontwikkeling van een «Handreiking Taakdelegatie verzekeringsartsen in het publieke domein», waarmee een door de beroepsgroep gedragen kader ontwikkeld wordt waarbinnen een verzekeringsarts taken kan delegeren.5 Waar nodig zal UWV het professioneel en juridisch kader dat UWV zelf hanteert voor het werken met taakdelegatie op basis van het traject van de NVVG herzien, verduidelijken en uitbreiden, en daarmee uitvoering geven aan de motie Wiersma/Pieter Heerma6.
In de situatie van het UWV-kantoor Groningen is er sprake geweest van een toepassing van taakdelegatie die operationeel en juridisch niet juist was. Dat heeft UWV zelf ook onderkend en daar heb ik UWV op aangesproken. Deze werkwijze is inmiddels aangepast.
Wat gaat u doen om te borgen dat bij elke arbeidsongeschiktheidskeuring een keuringsarts de mensen spreekt en de beoordeling uitvoert?
Zie voor het antwoord op deze vraag, het antwoord op vraag 9.
Waarom is er geen wettelijke termijn geweest waarbinnen een WIA-beoordeling moet plaatsvinden en kunt u deze alsnog instellen?
Er is een wettelijke termijn waarbinnen de initiële WIA-beoordeling moet plaatsvinden. In beginsel vindt een WIA-claimbeoordeling plaats na een periode van 104 weken ziekte van de betrokkene.7 De verzekerde doet diens aanvraag uiterlijk elf weken voor afloop van deze wachttijd. Het UWV stelt op aanvraag van de verzekerde een kortere wachttijd van ten minste 13 weken en ten hoogste 78 weken vast indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.8 De hoofdregel hierbij is dat UWV binnen een termijn van acht weken een beschikking afgeeft na de aanvraag.
Een volgende WIA-beoordeling (een herbeoordeling) vindt niet plaats na het verloop van een bepaalde tijdsperiode, maar wanneer de omstandigheden van de verzekerde hiertoe aanleiding geven. Hier is geen wettelijke termijn voor.
Op 9 april jl.9 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de mismatch die er bestaat in de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische dienstverlening. Zonder ingrijpen zal de vraag naar sociaal-medische dienstverlening in 2027 meer dan 25% hoger zijn dan het beschikbare aanbod. Dit betekent dat er keuzes gemaakt moeten worden in de dienstverlening en de beoordelingen die UWV kan uitvoeren en zijn er achterstanden ontstaan in de uitvoering van met name de WIA-herbeoordelingen. Ik vind het erg belangrijk om deze mismatch te verminderen en in mijn brief van 9 april jl. heb ik u toegelicht hoe ik dit wil doen.
Het UWV zal alle mensen waarvoor een beslissing is genomen bellen om te horen of zij tevreden zijn over de getroffen voorziening; kunt u ons van de uitkomst hiervan op de hoogte stellen?
Ik zal uw Kamer via de Kamerbrief Stand van de uitvoering van december 2021 informeren over de gesprekken die UWV met de betrokkenen heeft gehad.
Kunt u het rapport van Governance & Integrity Nederland naar de Kamer sturen?
Het rapport is terug te vinden op de website van UWV en hierbij bijgevoegd als bijlage10 bij de beantwoording van uw vragen.
In het rapport wordt geconcludeerd dat er te weinig ruimte was om de beslissingen op moraliteit te toetsen waardoor de nadruk op dienstverlening buiten beeld raakte; wat gaat u doen om dit te veranderen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Zijn aanpak voor ondersteuning van LHBTI’ers in gesloten gemeenschappen |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat het vandaag internationale dag tegen de homofobie is?
Ja.
Deelt u de mening dat homofobie niet thuishoort in de vrije Nederlandse samenleving en we moeten strijden voor de vrijheid van iedereen die niet zichzelf kan zijn?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland zich veilig voelt en de ruimte krijgt om te kunnen zijn wie ze willen zijn. Hoewel er vooruitgang is geboekt, valt hier nog winst te behalen.
Kunt u cijfers met de Kamer delen van het meest recente onderzoek dat u bekend is over de mate waarin in migrantengemeenschappen homoseksualiteit wordt geaccepteerd? Klopt het dat hier te weinig verbetering in zit?
In de LHBT-monitor 2016 van het SCP over opvattingen over en ervaringen van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender personen treffen we de meest recente cijfers over opvattingen binnen migrantengemeenschappen aan (gebaseerd op de Survey Integratie Migranten uit 2015). Binnen alle herkomstgroepen is de meerderheid – variërend van 57% van de Somalische, 65% van de Turkse, 68% van de Marokkaanse, tot 85% van de Surinaamse Nederlanders – van mening dat homoseksuele mannen en lesbische vrouwen hun leven moeten kunnen leiden zoals zij dat willen.
De grootste verschillen doen zich voor als migrantengemeenschappen wordt gevraagd wat ze van homoseksualiteit in de nabije kring vinden. Marokkaanse en Turkse Nederlanders vinden het ongeveer zeven keer vaker een probleem als hun kind gaat samenwonen met een vaste partner van hetzelfde geslacht, dan autochtone Nederlanders (78% en 76% versus 11%). Onder Somalische Nederlanders ligt het aandeel zes keer zo hoog (66%), onder Poolse Nederlanders vier keer (44%) en onder Surinaams en Antilliaanse/Arubaanse Nederlanders iets minder dan drie keer (29%).
Ander onderzoek van het SCP (Integratie in Zicht, 2016) laat een vergelijkbaar beeld zien. Dit laatste onderzoek laat bovendien zien dat er ten opzichte van een meting 4 jaar eerder, sprake is van een lichte toename van de acceptatie.
Sinds het verschijnen van deze onderzoeken is er veel geïnvesteerd in LHBTI-acceptatie in het algemeen, en specifiek binnen religieuze en/ of migrantengemeenschappen (zie vraag 4 voor lopende initiatieven). Want niet alleen binnen migrantengemeenschappen is de acceptatie van LHBTI lager, ook binnen andere gemeenschappen, waaronder religieuze gemeenschappen. Binnen deze gemeenschappen is de LHBTI-acceptatie lager dan gemiddeld. Dit hangt samen met strikte, traditionele, genderopvattingen over de rol van mannen en vrouwen. Van de mensen die eens per week of vaker naar de kerk gaan, is ongeveer 47% positief over homoseksualiteit, terwijl dit onder mensen die nooit naar de kerk gaan 77% is.
In het beleid richten we ons daarom op alle groepen in de samenleving, waarbij de acceptatie van LHBTI achterblijft, zodat ook in die gemeenschappen LHBTI-personen de vrijheid hebben en voelen om zichzelf te zijn.
We kunnen geen uitspraak doen over de ontwikkeling van acceptatie van homoseksualiteit binnen migrantengemeenschappen omdat er na 2016 geen vervolgmeting is gedaan.
Ziet u het als uw taak van Minister van integratie om op te komen voor onderdrukte LHBTI’ers in migrantengemeenschappen en zo ja, wat doet u hier actief aan?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven, vind ik het van belang dat iedereen in Nederland zelf mag bepalen hoe ze hun eigen leven willen inrichten. Samen met mijn collega van OCW zet ik in op de bevordering van het recht op zelfbeschikking in gesloten gemeenschappen. We gaan hierbij uit van de veronderstelling dat mensen in gesloten gemeenschappen nog te vaak beperkt worden in hun persoonlijke autonomie vanwege traditionele denkbeelden over mannelijkheid en vrouwelijkheid.
Vanuit SZW wordt er via het Platform Eer en Vrijheid integraal aandacht besteed aan bovenstaande thema’s en ook worden er op dit moment vanuit SZW 2 projecten ondersteund die zijn gericht op de bevordering van zelfbeschikking van LHBTI+’ers:
Daarnaast ondersteunt het Ministerie van OCW de alliantie Verandering van Binnenuit. Deze alliantie, bestaande uit 7 migranten- en vluchtelingorganisaties en Movisie, zet zich in voor gendergelijkheid en LHBTI-acceptatie in vluchtelingen- en migrantengemeenschappen en werkt aan het terugdringen van gendergerelateerd geweld.
Ook ondersteunt mijn collega van OCW bijvoorbeeld de activiteiten van de christelijke LHBTI-alliantie LCC+ waar onder andere «Homo in de Klas» een plek in heeft. Deze alliantie zet zich in voor het bespreekbaar maken van LHBTI binnen christelijke kring.
Vanuit OCW wordt ook het project «Stil verdriet» van Theater AanZ ondersteund. In samenwerking met de protestant-christelijke scholen, Stichting School en Veiligheid en de organisatie «Homo in de Klas» heeft Theater AanZ een voorstelling ontwikkeld over homoseksualiteit binnen het christelijk geloof. Hierbij wordt na afloop een gesprek gevoerd over deze thema’s in de klas. Aanvullend is er een training voor de docenten van de school waar de voorstelling wordt gegeven. De voorstelling is op 1 oktober 2020 in première gegaan.
Hoe staat het met de uitvoering van het amendement-Becker bij de begrotingsbehandeling in november 2020 waarmee drie ton is vrijgemaakt voor organisaties die opkomen voor LHBTI’ers in gesloten gemeenschappen?1 Kunt u de Kamer zo snel mogelijk in detail informeren over de beoogde besteding van deze middelen en de planning van toekenning?
Om de middelen die voortvloeien uit het amendement 35 570 XV, nr. 10 – dat toeziet op ondersteuning van organisaties die strijden tegen culturele onderdrukking en zelfbeschikking ondersteunen – zo zorgvuldig en effectief mogelijk te besteden, laat ik een korte verkenning uitvoeren naar mogelijke witte vlekken in de huidige preventieve aanpak van schadelijke praktijken. Ik wil weten welke gemeenschappen en/of risicogroepen aanvullend gerichte aandacht behoeven. Deze verkenning zal ook in kaart brengen welke effectieve instrumenten er bestaan om binnen gesloten gemeenschappen mentaliteitsverandering te bevorderen.
Het gaat daarbij om een aanvulling op al lopende initiatieven zoals het project van Femmes for Freedom gericht op voorlichting over het recht op zelfbeschikking aan vrouwen en LHBTI’ers uit nieuwkomersgroepen en het project van Dona Daria dat zich richt op het vergroten van het sociaal netwerk van vrouwen en LHBTI’ers in gesloten gemeenschappen.
Op basis van de resultaten van de verkenning zal ik in het najaar verdere uitvoering geven aan het amendement 35 570 XV, nr. 10.
Het Jaarverslag 2020 van de Inspectie SZW |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het Jaarverslag 2020 van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)? Wat is uw reactie op de door de Inspectie geconstateerde overtredingen in de verschillende sectoren?
De overtredingen die door de Inspectie SZW in het Jaarverslag worden geconstateerd in de verschillende sectoren herken ik. De coronapandemie heeft een grote impact gehad op de arbeidsmarkt, en dus op het werkgebied en de werkwijze van de Inspectie SZW. Zo kreeg de Inspectie SZW 7.700 coronameldingen over besmettingsrisico’s op de werkvloer. Vanwege het grote maatschappelijke belang heeft de Inspectie SZW deze meldingen opgepakt en daarop effectief geïntervenieerd. Zo is ingezet op voorkomen van besmetting op de werkvloer. Om het mogelijk te maken steviger op te kunnen treden heb ik door middel van de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 de bevoegdheden van de Inspectie SZW verruimd. De Inspectie SZW kan werkzaamheden van werkgevers stilleggen als zij in ernstige mate niet de maatregelen nemen om besmettingsrisico’s te verkleinen of voorkomen. Door de aandacht voor Covid-19 kreeg, zoals vermeld in het Jaarverslag, ook de kwetsbare positie van arbeidsmigranten meer aandacht. Zij hebben een verhoogde kans op alle arbeidsrisico’s. Een onevenredig groot deel van de coronameldingen (20%) betrof arbeidsmigranten. Afgelopen jaar is op initiatief van het kabinet het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten aangesteld, dat onder andere heeft geleid tot de oprichting van het Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten en COVID-19 waarin de Inspectie SZW ook is vertegenwoordigd. Ik verwacht dat dit initiatief ook een belangrijke impuls zal geven aan het verbeteren van de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten en in het bijzonder het voorkomen van Covid-19 besmettingen onder arbeidsmigranten. Verder is ook de daling in het aantal ongevalsmeldingen herkenbaar. Dit zal mede terug te leiden zijn tot het gevoerde kabinetsbeleid om zoveel mogelijk thuis te werken.
Wat is uw reactie op het feit dat bij 100% van de onderzochte werkgevers van maaltijdbezorgers overtredingen werden geconstateerd?
De Inspectie SZW houdt risicogericht en programmatisch toezicht op de naleving van arbeidswetten zoals de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag (Wml), de Arbeidstijdenwet (Atw) en de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Sinds 2019 besteedt de Inspectie SZW bijzondere aandacht aan de risico’s die samenhangen met maaltijdbezorging zoals arbeid door minderjarigen, arbeidsveiligheid, illegale tewerkstelling en onderbetaling. In 2020 heeft de Inspectie SZW 22 verschillende werkgevers van maaltijdbezorgers geïnspecteerd. Bij elk van deze werkgevers zijn één of meerdere overtredingen geconstateerd. Deze inspecties vonden plaats naar aanleiding van concrete meldingen over niet-naleving van arbeidswetten. Dit verklaart het handhavingspercentage van 100%.
Kunt u meer informatie geven over deze geconstateerde overtredingen? Welke overtredingen vonden er precies plaats? Welke stappen zijn er gezet naar aanleiding van deze overtredingen?
Tijdens inspecties van werkgevers van maaltijdbezorgers zijn verschillende overtredingen geconstateerd met betrekking tot oneerlijk werk en ongezond en onveilig werk, zoals onderbetaling, contante betaling, geen of onjuiste registratie van arbeidstijden, te lange werktijden, niet toegestane arbeid door minderjarigen, illegale tewerkstelling, het treffen van onvoldoende maatregelen tegen agressie en geweld en werkdruk. Naar aanleiding van deze overtredingen zijn verschillende handhavingsinstrumenten ingezet, zoals waarschuwingen en boetes. Daarbij heeft de Inspectie SZW steeds gekeken naar de feiten en omstandigheden van het specifieke geval.
Waarom vinden er volgens u zoveel overtredingen plaats in de maaltijdbezorging?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, was het handhavingspercentage zo hoog omdat dit concrete meldingen over niet-naleving van arbeidswetten betrof. Meer in algemene zin nam de vraag naar en het aanbod van maaltijdbezorging toe. Een deel van de bedrijven zoekt dan naar manieren om bezorgkosten van hun maaltijden te reduceren, bijvoorbeeld via de inzet van jongeren, vreemdelingen en zwartwerkers. De Inspectie SZW heeft dit mechanisme beschreven in de Staat van eerlijk werk 2019. Corona heeft dit verder versterkt.
Welke stappen neemt u richting de controle van werkgevers van maaltijdbezorgers nu u bekend bent met deze cijfers? Gaat de Inspectie hier nu meer op controleren?
Vanwege de aard en omvang van de arbeidsrisico’s besteedde de Inspectie SZW de afgelopen jaren aandacht aan de naleving van arbeidswetten in de maaltijdbezorging. Als gevolg van de toegenomen druk op deze sector en de vorig jaar geconstateerde overtredingen investeert de Inspectie SZW in 2021 extra hierop. Dit jaar zet de Inspectie SZW in op het versterken en verankeren van de naleving van de wet- en regelgeving door werkgevers van maaltijdbezorgers. Speciale aandacht gaat uit naar maaltijdbezorging door jeugdigen onder de 16 jaar. De Inspectie SZW zet verschillende instrumenten in om maatschappelijk effect te bereiken, zoals inspecties en een communicatiecampagne gericht op jeugdige maaltijdbezorgers. Ook wordt samengewerkt met de lokale politie en gemeente, zoals in Rotterdam, met als doel om de veiligheid van het werk van jeugdige maaltijdbezorgers te bevorderen.
Welke beleidsmogelijkheden ziet u om maaltijdbezorgers beter tegen dit soort overtredingen te beschermen?
Aanpassing van de regelgeving heeft er inmiddels toe geleid dat expliciet is opgenomen dat door jeugdigen onder de 16 jaar geen maaltijden mogen worden bezorgd op commerciële basis. Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers om veilig en gezond te werken en om de wet- en regelgeving na te leven en werknemers goed voor te lichten. Ter ondersteuning van werkgevers worden verschillende instrumenten ingezet, zoals bij het in kaart brengen van de risico’s per bedrijf via de campagne Route naar RI&E.
Deelt u de mening dat de wettelijke werktijden voor 14- en 15-jarigen zijn opgesteld om deze kinderen te beschermen en daarom gehandhaafd zouden moeten worden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat werkende kinderen in de maaltijdbezorging beter beschermd worden?
Om 14- en 15-jarigen te beschermen tegen de risico’s bij maaltijdbezorging is het vanaf 1 juli 2020 expliciet verboden om kinderen onder de 16 jaar zelfstandig en op commerciële basis maaltijden te laten bezorgen. De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving van nieuwe regelgeving en kan bij overtreding van het verbod direct een bestuurlijke boete opleggen.
Deelt u de mening dat de werkgever moet zorgen voor een zo veilig mogelijke werkomgeving en dus ook voor de medewerkers in de maaltijdbezorging? Hoe ziet u daarop toe? Welke criteria zijn er voor de arbeidsomstandigheden van maaltijdbezorgers?
De werkgever is ervoor verantwoordelijk dat de Arbowet- en regelgeving wordt nageleefd. Hij moet aan een aantal verplichtingen voldoen om een zo veilig en gezond mogelijke arbeidssituatie te creëren voor zijn werknemers, en voor hemzelf. Dat kan onder meer door deugdelijke arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking te stellen en door goede instructie en voorlichting te geven. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om veilige, goed onderhouden vervoersmiddelen, verkeerstrainingen en verzekeringen. De branche is in gesprek over keurmerken voor bezorgrestaurants. De Inspectie SZW ziet toe op de naleving, zoals in het antwoord op vraag 5 nader is toegelicht.
Hoe zit dit met bezorgers die vanwege een schijnconstructie zzp’er zijn? Hoe komen zij aan veilig werkmateriaal?
De bepalingen van het Arbobesluit die maatregelen voor arbeidsrisico’s voorschrijven zijn ook voor zzp’ers van toepassing. In de situatie waarin een zelfstandige alleen werkt is een deel van deze regels van toepassing, namelijk alleen die regels die gaan over ernstige risico’s. Afhankelijk van het risico moet een zzp’er de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken. Of de werkgever daarvoor verantwoordelijk is of de zzp’er zelf is afhankelijk van de situatie. Bij haar risicogerichte toezicht bekijkt de Inspectie SZW de feiten en omstandigheden van het individuele geval.
Hebben maaltijdbezorgers die zzp’ers zijn ook de mogelijkheid om een melding te doen over hun opdrachtgever bij de Inspectie SZW? Zo ja, welke misstanden melden deze zzp’ers? Zo nee, hoe worden hun klachten dan in behandeling genomen?
Bij de Inspectie SZW kan iedereen klachten en signalen melden over mogelijke overtreding van de arbeidswetten waarop de Inspectie SZW toeziet. Meldingen kunnen ook anoniem worden gedaan. Het interne proces omvat registratie, analyse en triage van meldingen. De Inspectie SZW verwijst mensen met meldingen op terreinen buiten haar eigen domein waar mogelijk door naar andere organisaties zoals vakbonden en het Juridisch Loket.
Heeft u gezien dat in Spanje maaltijdbezorgers verplicht worden om koeriers in dienst te nemen?1 Hoe kijkt u aan tegen de wetgeving die in Spanje wordt getroffen? Zou deze wetgeving ook toepasbaar zijn in Nederland?
Ik heb dit gezien. De wetgeving in Spanje lijkt ertoe te leiden dat vermoed wordt dat bepaalde vormen van platformwerk op basis van een arbeidsovereenkomst worden uitgevoerd waarbij de bewijslast bij de werkgever komt te liggen. Eerder berichtte ik uw Kamer dat vanwege specifieke kwetsbaarheden van platformwerkers het kabinet gestart is met de uitwerking van een rechtsvermoeden om te onderzoeken of en in hoeverre een rechtsvermoeden de positie van platformwerkers kan versterken.2 Daarom volg ik met interesse de ontwikkelingen in Spanje en hoe de regelgeving daar verder wordt geoperationaliseerd.
Studenten met een beperking die nog steeds te weinig studietoeslag krijgen |
|
Lucille Werner (CDA), René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de inventarisatie van de Landelijke Studentenvakbond (LSVB), waaruit blijkt dat van de vijfentwintig grootste gemeenten er nog maar elf de beloofde 300 euro studietoeslag aan functiebeperkingen uitkeren?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze inventarisatie en wat vindt u van de bevindingen van de LSVB dat slechts 7% van de 66.000 studenten met een vorm van beperking in het hoger onderwijs op de hoogte is van deze studietoeslag?
De individuele studietoeslag (IST) is een regeling in de Participatiewet voor studenten en scholieren van 18 jaar en ouder die vanwege een structurele medische beperking geen inkomsten uit arbeid (bijvoorbeeld uit een bijbaan) kunnen verwerven naast hun voltijd studie. De uitvoering en het bepalen van de hoogte van de IST is de bevoegd- en verantwoordelijkheid van het college van B&W. Om in aanmerking te komen voor de IST moet de beperking structureel van aard en voldoende ernstig zijn. Verder dient een rechtstreeks verband gelegd te kunnen worden tussen het gebrek en het niet in staat zijn van het verwerven van inkomsten uit arbeid door betrokkene naast de studie. Het vereiste dat de medische beperking een structureel karakter heeft betekent dat bij de beoordeling in ieder geval geen verbetering van de medische beperking te verwachten valt binnen een afzienbare termijn. Dat betekent dat de aanwezigheid van een functiebeperking niet automatisch leidt tot recht op de IST.
Ik vind het van groot belang dat studenten of scholieren met een structurele medische beperking die daardoor niet naast hun studie kunnen werken, gebruik kunnen maken van de regeling. Het is niet wenselijk dat de hoogte van de IST per gemeente verschilt. Daarom heeft het kabinet besloten om de regeling te verbeteren en heeft daartoe een nota van wijzing ingediend bij het wetsvoorstel Breed Offensief.2 Onderdeel van de verbetering is het schrappen van de vermogenstoets en de harmonisatie van de hoogte van de studietoeslag. De verwachting is dat hierdoor meer studenten en scholieren in aanmerking zullen komen voor de studietoeslag. Daarnaast creëert de harmonisatie duidelijkheid over de hoogte van de studietoeslag, die bij algemene maatregel van bestuur zal worden vastgesteld, en wordt de onwenselijke situatie waarbij twee studiegenoten een verschillend bedrag aan studietoeslag ontvangen omdat zij in verschillende gemeenten wonen, voorkomen.
Het wetsvoorstel Breed Offensief, waarin de aangepaste studieregeling met een centrale normering van de studietoeslag is opgenomen, is door de Tweede Kamer controversieel verklaard.3 Het is aan de Tweede Kamer om na het aantreden van een nieuw kabinet een besluit te nemen over de verdere behandeling van het wetsvoorstel.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle studenten op de hoogte zijn van deze regeling?
Ik neem het aanbod van de Landelijke Studentenvakbond (De LSVb) en CNV Jongeren aan, om mee te denken over het verbeteren van de informatievoorziening aan studenten en zal met de organisaties hierover in gesprek gaan.
Overigens heeft DUO op verzoek van mijn departement de individuele studietoeslag en de voorgenomen herziening van deze regeling onder de aandacht gebracht van de landelijke organisatie van studentendecanen. Ook is de IST en de voorgenomen herziening van de regeling onder de aandacht gebracht van de MBO raad. Verder is mij uit contacten met een aantal gemeenten, de VNG en Divosa bekend dat gemeenten de afgelopen periode extra inzet hebben gepleegd om de doelgroep beter te bereiken door bijvoorbeeld contacten met lokale onderwijsinstellingen of het WMO loket. De inzet van gemeenten blijft niet onopgemerkt. De CBS cijfers laten een stijgende lijn zien in de totale uitgaven aan dit instrument door gemeenten: van circa 2,5 miljoen euro in 2017 naar 4,6 miljoen euro in 2019. Het voorlopige beeld van de uitgaven in 2020 is 7,1 miljoen euro.
Constaterende dat in een aantal gemeenten helderheid ontbreekt over de hoogte van de studietoelage en de onderbouwing daarvan en studenten eerst een aanvraag indienen en daarna bekend wordt gemaakt hoe hoog de studietoelage is, hoe gaat u ervoor zorgen dat er in beginsel al transparantie is over het proces?
Burgers – zeker kwetsbare burgers – dienen de voorzieningen te krijgen waar zij recht op hebben. Die voorzieningen dienen op een zo eenvoudig mogelijke manier bereikbaar te zijn. Dat geldt ook voor de IST. Vanwege de vertraging van de wetsbehandeling van het wetsvoorstel Breed Offensief heeft de toenmalige Staatssecretaris via het gemeentenieuws van SZW 2020-94 gemeenten opgeroepen om de IST in de geest van de herziening te verstrekken. Ik zal in het Gemeentenieuws SZW gemeenten hier nogmaals toe oproepen. Deze oproep houdt in dat ik gemeenten vraag de IST vanaf de leeftijd van 21 jaar op 300 euro per maand vast te stellen. Voor studenten jonger dan 21 jaar kunnen gemeenten conform het toepasselijke jeugd-minimumloon een lager bedrag hanteren. Onderstaande tabel geeft de verschillende bedragen weer.
Leeftijd in jaren
Verhouding jeugd WML t.o.v regulier WML
21 en ouder
100%
€ 300,00
20
80%
€ 240,00
19
60%
€ 180,00
18
50%
€ 150,00
Ook zal ik in het Gemeentenieuws SZW aandacht vragen voor een eenvoudige aanvraagprocedure, een betere informatievoorziening over de hoogte van de IST en de blijvende investering om de doelgroep beter te bereiken. Ook de VNG heeft mij naar aanleiding van de inventarisatie door de LSVb en CNV Jongeren laten weten een oproep aan haar leden te hebben gedaan om in de geest van het wetsvoorstel de studietoeslag als zodanig vast te stellen.
Realiseert u zich dat het hier ook gaat om kwetsbare studenten met een hoge kans op uitval? Hoe gaat u ervoor zorgen dat studenten met een beperking zorgeloos kunnen studeren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe het recht op gelijke studietoeslag voor huidige en toekomstige studenten gewaarborgd is?
Zie antwoord vraag 4.
Welk landelijk nummer kan gebeld worden als studenten vragen hebben over de studietoeslag?
De uitvoering van de individuele studietoeslag is gedecentraliseerd en is de verantwoordelijkheid van het College van burgemeester en wethouders. Indien studenten of scholieren vragen hebben over de IST dan kunnen zij het beste contact opnemen met de gemeente waar zij op dat moment woonachtig zijn.
De casus van een deurwaarder die loonbeslag legt in relatie tot de geest en strekking van een door de Tweede Kamer aangenomen motie. |
|
René Peters (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een deurwaarder loonbeslag legt, ondanks het feit dat inmiddels meer dan 800 euro is betaald voor een 13 jaar oude schuld van 83 euro?1
Ja.
Herinnert u zich de door de Tweede Kamer aangenomen motie, zoals 19 november 2020 ingediend bij de behandeling van de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2021, die verzoekt «om naar het huidige stelsel van maatschappelijk verantwoorde incasso en de deurwaardersactiviteiten te kijken en na consultatie van partijen (...) verbeteringen in kaart te brengen»?2
Ja.
Wat is uw oordeel over het handelen van de deurwaarder in deze casus in relatie tot de door de Tweede Kamer gewenste verbeteringen in het stelsel van maatschappelijk verantwoorde incasso en deurwaardersactiviteiten?
Inzet van de brede schuldenaanpak is het voorkomen dat mensen met (problematische) schulden verder in de problemen komen als zij te maken krijgen met invordering door publieke en private schuldeisers. Zorgvuldige en maatschappelijke verantwoorde incasso heeft derhalve nadrukkelijk de aandacht van het kabinet.
Op grond van hetgeen het kabinet vanuit de media heeft meegekregen over deze zaak, is hier sprake van een schrijnend verhaal. In deze casus lijkt sprake van enerzijds rechtmatig handelen en tegelijkertijd een uitkomst die maatschappelijk als ongewenst wordt ervaren. Naast de hoofdsom van een schuld dient een schuldenaar ook de kosten en rente te betalen. Zo staat in artikel 6:44 van het Burgerlijk Wetboek dat een betaling eerst strekt tot mindering van de kosten, dan de rente en tot slot pas de hoofdsom en de lopende rente. Dit betekent dat een relatief kleine schuld dusdanig kan groeien, zeker als de inning van de buitengerechtelijke fase naar de gerechtelijke fase gaat, dat het totaalbedrag exponentieel toeneemt en niet meer in verhouding staat tot het oorspronkelijke bedrag.
Overigens is precies dit thema «kleine» schulden «klein» houden – waarbij klein natuurlijk relatief is – een onderwerp dat in het kader van de uitwerking van de motie Van Beukering wordt meegenomen. De themasessies vinden in de maand juni en begin juli plaats met de verschillende organisaties en de partijen die ook in de motie worden genoemd.
Deelt u de opvatting dat met het handelen in deze casus weer eens overduidelijk is aangetoond dat de in de Kameruitspraak bedoelde verbeteringen van een hoge urgentie zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen, zoals eerder toegezegd, dat de opbrengsten van de gesprekken met partijen de Kamer voor het begin van het zomerreces worden toegestuurd?
De gesprekken vinden in juni en begin juli plaats. Aan de deelnemende organisaties wordt gevraagd om na de bijeenkomsten papers op te stellen met hun visie op de in de motie genoemde onderwerpen. Deze papers zal de Minister voor Rechtsbescherming met een toelichting aan uw Kamer aanbieden na het zomerreces. Uw Kamer heeft recent de beleidsreactie op het WODC onderzoek betalingsregelingen ontvangen en daarnaast ligt in uw Kamer het wetsvoorstel kwaliteit incassodienstverlening. Daarin wordt onder meer ook ingegaan op de informatieplicht van en omgang met cliënten door alle partijen die incassodienstverlening aanbieden.
Bent u bereid om, op grond van de uitkomsten van de gesprekken, tevens beleids- en/of wettelijke maatregelen voor te stellen in de brief die u voor het zomerreces aan de Tweede Kamer zult verzenden, voorzien van een tijdslijn waarbinnen die hun beslag dienen te krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Indien u tot het doen van die voorstellen niet bereid bent, wilt u dan uw antwoord motiveren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn toelichting bij de beantwoording van vraag 3 tot en met 6 en 8.
Bent u bereid om, vooruitlopende op uw voor het zomerreces aangekondigde brief en de daarin op te nemen voorstellen voor maatregelen, stappen te ondernemen in de situatie, zoals genoemd in vraag 1? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Kabinet: voedselaanbod voor de voedselbanken op peil houden' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
In hoeverre wordt er in de periode 2021–2027 een toename verwacht van het aantal huishoudens dat een beroep zal doen op de dienstverlening van de voedselbank en kunt u dit uitsplitsen in regio, leeftijd en andere relevante kenmerken?1
In het najaar van 2020 deelde de Vereniging Voedselbanken Nederland (VBNL) haar zorgen over een verwachte toename van het aantal klanten door de gevolgen van de coronacrisis. Tegelijkertijd deelde VBNL ook het signaal dat steeds meer voedselbanken te maken krijgen met een teruglopend voedselaanbod. Beide ontwikkelingen zijn op dit moment niet goed te vangen in duidelijke cijfers of prognoses voor de komende jaren. Desondanks ziet VBNL al een groei in het aantal klanten van de voedselbanken, zoals cijfers op hun website laten zien.2 Gemiddeld zag VBNL een groei van 7% in 2020, met hierin sterke regionale verschillen. De grootste stijging is te zien in de regio’s Amsterdam en Rotterdam. De cijfers geven een eerste beeld van de te verwachte opgave de komende jaren. Het kabinet neemt de signalen van de voedselbank uiterst serieus en houdt de vinger aan de pols voor wat betreft de verwachte toename van het aantal klanten van de voedselbanken door de coronacrisis.
Op welke wijze verhoudt deze eventuele toename zich tot de toegezegde Europees Sociaal Fonds (ESF) gelden voor de periode 2021–2027?
Zoals benoemd in eerdere brieven aan uw Kamer3, is het kabinet voornemens om 3% uit de voor Nederland beschikbare ESF+ middelen in te zetten om voedselhulp (en eventuele andere vormen van materiële hulp) te bieden aan de meest behoeftigendoelgroep. Dit is de doelgroep die de voedselbanken bedient. Momenteel vinden gesprekken plaats met Voedselbanken Nederland en de Europese Commissie over de nadere uitwerking van de inzet van deze ESF+ middelen. Omdat het gaat om de inzet van middelen uit het Europese structuurfonds ESF+, is het van belang om bij de nadere uitwerking te borgen dat deze in overeenstemming is met de vereisten die worden gesteld in de Europese verordeningen.4
In hoeverre bent u van mening dat een toename van het aantal huishoudens dat een beroep moet doen op de voedselbank een signaal is dat er elders in de ondersteuning van minima iets tekort schiet?
Het kabinet zet zich – samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties – in om financiële problemen van burgers en bedrijven zoveel mogelijk te voorkomen en terug te dringen en via arbeidsmarkt- en inkomensbeleid dat mensen in de armoede of schulden terecht komen. Via de Participatiewet (algemene en bijzondere bijstand) zorgt het kabinet voor een financieel vangnet. Het kabinet waardeert het werk van de voedselbanken. Zij leveren, dankzij de inzet van vele duizenden vrijwilligers, een waardevolle bijdrage aan het ondersteunen van mensen met een laag inkomen en het tegengaan van voedselverspilling. De kracht van de voedselbanken is dat het een initiatief vanuit de samenleving is, het kabinet ziet de voedselbanken dan ook niet als onderdeel van het stelsel van sociale zekerheid. Dat laat onverlet dat voedselbanken in de ogen van het kabinet toegevoegde waarde hebben en een relevante gesprekspartner voor het kabinet zijn om periodiek signalen uit te kunnen wisselen.
In hoeverre is er bij gemeenten zicht op de groep die gebruik maakt van de dienstverlening van de voedselbank en of zij ook gebruik maken van de ondersteuning van minima door gemeenten?
Voedselbanken kunnen voor gemeenten dienen als vindplaats van mensen met financiële problemen. Een groep financieel kwetsbare mensen meldt zich bij voedselbanken die zich (nog) niet eerder bij de overheid heeft gemeld. Voedselbanken vervullen daarmee ook een belangrijke verwijsfunctie naar andere (gemeentelijke) voorzieningen en vindplaats voor kwetsbare groepen.
Eén van de uitgangspunten van VBNL voor het toekennen van een voedselpakket als noodhulp is het credo «Geen pakket zonder traject». Van hun klanten verwacht VBNL dan ook dat zij op enige termijn zullen meewerken aan het vinden van een oplossing van hun financiële problemen. In de meeste gevallen betreft dat hulp zoeken bij de gemeente, zoals begeleiding naar werk of schuldhulpverlening, indien daar nog geen sprake van is. Tevens is de maximale periode voor het gebruik van de voedselbanken in principe drie jaar.5 Volgens VBNL stijgt de laatste jaren het percentage klanten dat langer dan 3 jaar van de voedselbanken afhankelijk is.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet, voor andere wetten uit het sociaal domein en voor het lokale armoedebeleid. Er zijn verschillende voorbeelden van voedselbanken die door samenwerking met de gemeente en met behulp van maatschappelijke initiatieven hun dienstverlening inzetten. Gemeenten kunnen voedselbanken (net als andere maatschappelijke organisaties die lokaal actief zijn) ondersteunen en kunnen hiervoor ook de financiële middelen die zij van het rijk ontvangen voor de uitvoering van het armoedebeleid inzetten. Sommige gemeenten organiseren bijvoorbeeld de huisvesting van lokale voedselbanken.
Als er mensen zijn die wél gebruik maken van de dienstverlening van de voedselbank, maar niet van de gemeentelijke minimavoorzieningen, wat zijn hiervoor de redenen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze werken gemeenten samen met voedselbanken om zicht te hebben op de doelgroep en passende dienstverlening aan te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u meer uitleg geven over het sociale impact business model, wat dit inhoudt en op welke wijzeon-demand productie volgens dit model plaats zou kunnen vinden?
Dit model biedt de mogelijkheid voor zowel het systemisch terugdringen van voedselverspilling in de productieketens als het zorgdragen voor een stevig basisaanbod van gezonde kwaliteitsproducten voor voedselhulp programma’s. Dit model is erop gericht om op een efficiënte en grootschalige wijze, beschikbare rest- en bijstromen, die in hun huidige vorm niet bruikbaar zijn voor voedselbanken of de commerciële markt, te verwerken naar lang houdbare, flexibel in te zetten gezonde en smaakvolle producten. Een haalbaarheidsstudie zal o.a. duidelijkheid moeten geven over de organisatievorm, vanuit een uniek partnership van bedrijven en maatschappelijke organisaties. Het idee erachter is dat de producten door een flexibel netwerk van partijen in de voedselketen «on-demand» worden geproduceerd volgens een sociale impact business model. Dit houdt in dat de productie voor voedselhulp porgramma’s flexibel en wendbaar georganiseerd kan worden, doordat de geschikte overschotten van verse producten in kort tijd worden verwerkt binnen de bestaande fabrieken, tijdelijk worden bewaard in voorraadkamers, en uitgeleverd naar de verschillende locaties naar behoefte. Werken volgens het sociale impact business model betekent dat organisaties hun inzet leveren met oog voor mens, maatschappij en milieu, met een eerlijke vergoeding voor de kosten. Door de schaalgrootte van het netwerk kunnen er zo honderdduizenden producten per week een goede bestemming vinden, wordt de keten verspillingsvrij, en wordt de voedselhulp in Nederland naar een volgend niveau gebracht.
In hoeverre wordt er in de gesprekken tussen de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met Voedselbanken Nederland en de Europese Commissie over de besteding van de ESF-middelen gezocht naar manieren om deze middelen in te zetten voor het structureel terugdringen van armoede?
Het kabinet spant zich in om armoede structureel terug te dringen. Dat doet het kabinet onder meer via het arbeidsmarkt- en inkomensbeleid. Hierbij zet het kabinet in op het vinden van betaald werk of uitbreiding van het aantal gewerkte uren, omdat werk de meest duurzame weg uit armoede is. In aanvulling hierop draagt de inzet van ESF-middelen bij aan het bestrijden van armoede. De inzet van de Nederlandse ESF-middelen is voornamelijk gericht op mensen aan het werk helpen en duurzaam aan het werk houden. Als het gaat om de inzet van ESF-middelen voor materiele steun (zoals voedselhulp), dan vraagt de Europese Commissie (EC) in de (concept) ESF+ verordening om het nemen van begeleidende maatregelen naast het verstrekken van voedselhulp met als doel armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan. Dat aspect zal ook aan bod komen in de gesprekken over de besteding van ESF-middelen. Het principe van de voedselbanken «geen pakket zonder traject» past hier goed bij.
Wat worden de opdracht en doelen van de op te richten werkgroep?
In de werkgroep komen de meer praktische zaken aan de orde die komen kijken bij het programmeren van dit ESF-onderdeel. Daarbij valt te denken aan de inkoop van de voedselhulp door de nieuwe stichting (zoals vermeld in de Kamerbrief van 28 april jl.), de distributie van de voedselhulp, de verantwoording van de besteding van de middelen en de uitwerking van de hierboven genoemde begeleidende maatregelen.
Op welke wijze worden de lessen uit de evaluatie van kinderarmoedegelden, waarbij ook sprake was van directe materiële hulp, meegenomen bij het opstellen van de plannen voor de besteding van de ESF gelden?
Uit de reeds gehouden tussentijdse evaluaties6 over de middelen kinderarmoede zijn twee aandachtspunten naar voren gekomen die ook relevant zijn bij de ondersteuning van voedselbanken voor de meeste behoeftigen doelgroep. In de eerste plaats betreft dat het belang om de doelgroep te bereiken: niet iedereen uit de doelgroep vraagt ondersteuning. Voedselbanken Nederland spant zich in om te bevorderen dat mensen zich melden, onder meer via de recent gestarte campagne «Niks om je voor te schamen». In de tweede plaats blijkt dat een integrale aanpak van belang is: er moet niet worden volstaan met het bieden van materiële ondersteuning. Ook hiervoor heeft Voedselbanken Nederland aandacht, via het hierboven genoemde principe «geen pakket zonder traject». De EC vraagt hiervoor tevens aandacht bij de inzet van ESF-middelen in de vorm van begeleidende maatregelen. Deze aspecten zullen ook aan bod komen in de uitwerking van de plannen voor de besteding van de ESF+ middelen.
De TONK |
|
Steven van Weyenberg (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kunt u nogmaals toelichten wat het doel is van de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) als steunmaatregel? Deelt u de mening dat de TONK ook is bedoeld voor mensen die geen beroep konden doen op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO), bijvoorbeeld door de partnertoets?
De TONK is bedoeld voor huishoudens die ten gevolge van de Coronamaatregelen een inkomensterugval hebben en daardoor de noodzakelijke (woon)kosten niet meer kunnen voldoen. De TONK kan dan voorzien in een tegemoetkoming in deze noodzakelijke kosten. Indien voldaan wordt aan de voorwaarden van TONK kunnen ook huishoudens die bijvoorbeeld vanwege de partnertoets geen beroep kunnen doen op TOZO een beroep doen op TONK. TONK en Tozo zijn verschillende regelingen. Tozo is een inkomensregeling die aanvult tot het sociaal minimum terwijl TONK een tegemoetkoming is in noodzakelijke kosten. Het partnerinkomen wordt in de TONK dan ook op een andere manier in beschouwing genomen dan bij de Tozo. In de TONK wordt door gemeenten vaak uitgegaan van het huishoudinkomen. Indien een (alleenstaand of gezamenlijk) huishoudinkomen vanwege de Coronacrisis met bijvoorbeeld 15% tot 25%, afhankelijk van de keuze van gemeenten, achteruitgaat, dan komen huishoudens afhankelijk van de kosten en de verdere draagkracht in aanmerking voor de TONK.
Hebt u met gemeenten gesproken over de aangenomen motie Van Weyenberg c.s.1, ook toen u extra geld ter beschikking stelde? En heeft ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) aangegeven dat gemeenten met extra budget ruimhartig kunnen zijn en conform motie Van Weyenberg c.s. kunnen en zullen handelen? Klopt het dat er nog steeds gemeenten zijn die de TONK afwijkend uitvoeren van hoe deze is bedoeld?
Ja. Ik heb op meerdere momenten constructieve gesprekken met gemeenten gevoerd over de doelstellingen van TONK en de wens van Tweede Kamer en kabinet om ruimhartig met de TONK om te gaan. Daarnaast heb ik gemeenten ook per brief en met een videoboodschap opgeroepen om de TONK ruimhartig toe te passen. Gemeenten hebben bij de inrichting van de TONK een afweging gemaakt tussen het ingeschatte aantal te verwachten aanvragen en het voor TONK beschikbare budget. Die afwegingen waren grotendeels al gemaakt voor de verdubbeling van het beschikbare budget. Met het ruimere budget en het lager dan verwachte aantal aanvragen passen een aantal gemeenten de regeling aan. Utrecht, Rotterdam en Den Haag, maar ook kleinere gemeenten die deelnamen aan de ambtelijke werkgroep hebben al aangegeven hun regeling te verruimen. Ik vertrouw erop dat gemeenten de juiste keuze maken om hun burgers maximaal te ondersteunen.
Klopt het dat er gemeenten zijn die slechts een marginaal bedrag, bijvoorbeeld 1.500 euro, toekennen voor in totaal zes maanden TONK in vergelijking met andere gemeenten? Deelt u de mening dat eventuele marginale bedragen in schril contrast staan met de steun die ondernemers krijgen op basis van de TOZO? Bent u het eens dat de TONK ruimhartiger door die gemeenten zou moeten worden uitgevoerd zodat daadwerkelijk wordt aangesloten bij het doel van de TONK?
Het klopt dat er forse verschillen zijn tussen gemeenten in de maximaal toe te kennen TONK-vergoeding. In het antwoord op vraag 2 heb ik reeds aangegeven hoe ik met gemeenten in gesprek ben over een ruimhartige toepassing van TONK en dat gemeenten hun regeling op dit moment verruimen vanwege de extra middelen en de lager dan verwachte instroom. TONK en Tozo zijn verschillende regelingen. Tozo is een inkomensregeling die aanvult tot het sociaal minimum terwijl TONK een tegemoetkoming is in noodzakelijke kosten. Beide regelingen kunnen naast elkaar bestaan. Iemand die Tozo ontvangt, kan, afhankelijk van de omstandigheden, ook aanspraak op TONK hebben.
Kunt u toelichten wat uit de overleggen is gekomen die u wekelijks over de TONK voert met een aantal gemeenten, Divosa en de VNG zoals aangegeven tijdens de mondelinge vraag van het lid Van Kent op 6 april jl.? Heeft u tijdens dit overleg gemeenten die (te) strenge eisen stellen of (te) lage bedragen toekennen bij de uitvoering van de TONK hierop aangesproken? Heeft u gemeenten hier ook op andere gelegenheden op aangesproken? Welke gemeenten waren dit?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven zijn er meerdere constructieve gesprekken geweest met gemeenten. Deze gesprekken zijn zowel gevoerd met VNG en Divosa als met G40 wethouders. Uit de gesprekken is onder meer naar voren gekomen dat veel gemeenten hun regeling op dit moment verruimen. De komende weken zal ik opnieuw met hen spreken over de uitvoering van TONK.
Krijgt u uit dit overleg of via andere kanalen signalen op basis waarvan blijkt dat het budget een van de oorzaken of knelpunten is voor gemeenten om zuinig om te springen met de toekenning van de TONK? Hoe wordt dit onder gemeenten verdeeld?
Gemeenten hebben bij de inrichting van de TONK een afweging gemaakt tussen een ingeschat aantal te verwachten aanvragen en het voor TONK beschikbare budget. De signalen die hieruit naar voren kwamen zijn mede aanleiding geweest om het budget voor de TONK te verdubbelen. De verdubbeling van het budget en het lager dan verwachte aantal aanvragen is voor een aantal gemeenten al aanleiding geweest de regeling aan te passen. De middelen voor de eerste tranche zijn inmiddels verdeeld via de maatstaven van het subcluster minimabeleid van het cluster Inkomen en Participatie. Binnenkort wordt in overleg met gemeenten bezien of de verdeelsleutel voor de uitkering van de resterende middelen nog aanpassing behoeft.
Welke andere argumenten geven gemeenten om sterk af te wijken van de handreiking van Divosa en op die manier minder ruim om te springen met de toekenning van de TONK?
Bij sommige gemeenten speelt mee dat de TONK vormgegeven is binnen het juridische kader van de bijzondere bijstand. Gemeenten hebben hun eigen kaders om de bijzondere bijstand in te richten. De afwegingen die bij reguliere toekenning van bijzondere bijstand worden gehanteerd zijn in sommige gemeenten zeer strikt. De gewenste ruime toepassing van TONK staat daar op gespannen voet mee.
Kunt u zoals toegezegd tijdens de mondelinge vraag van het lid Van Kent op 6 april jl. een overzicht verstrekken van de verschillende eisen die (de grootste 50) gemeenten treffen voor de TONK? Kunt u dit overzicht schematisch verstrekken zodat gemeenten ook eenvoudig met elkaar vergeleken kunnen worden?
Bijgaand treft u het gevraagde overzicht2. Dit is een momentopname. Er zijn immers gemeenten die hun regeling nog aanpassen. Het gemiddelde verschil tussen aangevraagd en uitgekeerd bedrag is niet te bepalen. De aanvrager vraagt geen concreet bedrag aan. Het uit te keren bedrag is vaak een door de gemeente vastgesteld normbedrag of de hoogte van de uitkering is afhankelijk van de verhouding tussen kosten en resterende draagkracht.
Kunt u in dit overzicht in ieder geval de volgende variabelen opnemen:
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Ik streef er altijd naar Kamervragen zo snel mogelijk te beantwoorden. Vanwege het reces is het niet gelukt om dit binnen twee weken te doen.
De keuringsstop bij het UWV |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met bovengenoemd artikel («Duizenden werknemers te lang in de ziektewet door keuringsstop bij UWV») in het Financieele Dagblad van 3 mei jl.?1
Ja.
Hoe groot is op dit moment (3 mei 2021) de werkvoorraad van sociaal-medische beoordelingen bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Bij hoeveel daarvan gaat het om Eerstejaars Ziektewet Beoordelingen (EZWB)? Hoeveel groter is de EZWB-voorraad op 1 mei ten opzichte van 1 januari 2021?2 Hoeveel ten opzichte van 1 januari 2020?3 Wat is de belangrijkste verklaring voor deze verschillen?
De volledige werkvoorraad van sociaal-medische beoordelingen bij UWV is eind april 87.133. Dit is een optelling van de claimbeoordelingen WIA, aanvraag beoordeling arbeidsvermogen (ABA), de eerstejaars ziektewet beoordelingen (EZWb) en de herbeoordelingen WIA. Van deze werkvoorraad betreffen 23.473 stuks de EZWb. Ten opzichte van 1 januari 2021 is de voorraad EZWb met 3% (783 EZWb’s) gedaald. Ten opzichte van 1 januari 2020 is de voorraad EZWb gestegen met 61% (8.882 EZWb’s).
De huidige mismatch tussen het aanbod van en de vraag naar sociaal-medische beoordelingen maakt dat de EZWb’s niet altijd tijdig kunnen plaatsvinden. Daarom heb ik in mijn brief van 9 april jl.4 over de toekomst van het sociaal-medisch beoordelen nadere maatregelen aangekondigd. UWV zal de komende twee jaar onder andere verschillende werkwijzen in de Ziektewet uitproberen om verzekeringsartsen bij de Ziektewet op een effectievere manier in te zetten. Ik verwacht dat het door deze maatregelen mogelijk is om dienstverlening te bieden die beter aansluit bij de wensen en behoeften van uitkeringsgerechtigden en die de mismatch verkleint.
Doet UWV 100% van de benodigde EZWB-keuringen bij werknemers die een jaar ziek zijn? Zo nee, hoeveel procent van de benodigde keuringen doet het UWV dan? Hoe vaak komt het voor dat werknemers de gehele wachttijd tot Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) doorlopen zonder dat er een EZWB-keuring plaatsvindt? In hoeveel procent van de gevallen wordt niet een volledige keuring, maar een lichtere vorm, bijvoorbeeld een «screening» gedaan?
De huidige mismatch tussen het aanbod van en de vraag naar sociaal-medische dienstverlening, maakt dat UWV niet 100% van de EZWb’s tijdig kan uitvoeren. In mijn brief van 9 april jl. heb ik u gemeld dat UWV (in 2020) 81% van de uit te voeren EZWB’s daadwerkelijk verrichtte. In de eerste vier maanden van 2021 ligt dit percentage iets lager en heeft UWV 75% van de EZWb’s uitgevoerd. In 25% van de gevallen hebben werknemers de gehele wachttijd doorlopen zonder dat er een EZWb heeft plaatsgevonden.
Bij ongeveer 40% van de uit te voeren EZWb’s wordt door UWV de screeningswerkwijze toegepast. De screeningswerkwijze is een professionele inschatting op de kans op voortzetting van het Ziektewetrecht. Bij een gerede kans op beëindiging volgt een volledige beoordeling.
Op basis van welke criteria besluit UWV om al dan niet binnen de voorgeschreven periode een keuring bij een werknemer uit te voeren? Maakt UWV verschil tussen eigenrisicodragers en niet-eigenrisicodragers? Zo ja, wat zijn de cijfers uitgesplitst naar deze twee groepen?
UWV voert ook in 2021, net als voorgaande jaren, de EZWb binnen de mogelijkheden uit. Er zijn geen specifieke criteria voor het al dan niet uitvoeren van EZWb’s. Wel is het zo dat UWV sinds het uitbreken van COVID-19 werkt volgens een aangepaste werkwijze. Het verrichten van sociaal-medische beoordelingen verloopt tijdens de crisisperiode zoveel als mogelijk op basis van dossierinformatie, telefonisch spreekuur en beeldbellen. Sinds juni 2020 vinden er ook weer fysieke spreekuren plaats.
Ook voor de eigenrisicodrager geldt deze aangepaste werkwijze en wordt zo veel mogelijk een telefonisch spreekuur gehouden en wordt indien mogelijk een besluit genomen op basis van (medische) stukken plus informatie uit dit telefonisch contact. In gevallen waarbij dit niet mogelijk is wordt er een fysiek spreekuur gehouden. Bij een zieke werknemer van een werkgever die eigenrisicodrager is voert UWV geen screeningswerkwijze uit. Er zijn verder geen verschillen tussen eigenrisicodragers en niet-eigenrisicodragers.
In onderstaande tabel staat de voorraad aan EZWb’s uitgesplitst naar eigenrisicodrager en niet-eigenrisicodrager.
23.473
1.878
21.595
8%
92%
24.256
2.668
21.588
11%
89%
14.591
1.897
12.694
13%
87%
Herkent u het vermoeden van het Platform Private Uitvoerders Sociale Zekerheid (PPUSZ) dat UWV sinds begin 2021 nauwelijks meer keuringen ten behoeve van de Eerstejaars Ziektewet Beoordeling uitvoert? Zo ja, wat is daarvan de reden? Zo nee, hoe verklaart u de bevindingen en het vermoeden van PPUSZ?
Dat vermoeden herken ik niet. UWV voert ook in 2021 de Eerstejaars Ziektwet-beoordeling (EZWb) binnen de mogelijkheden uit, net als voorgaande jaren. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld ben ik wel op de hoogte van de achterstanden bij de EZWb’s. Om de achterstanden in de EZWb’s in te lopen, heb ik reeds eerder met UWV afgesproken dat zij een screeningswerkwijze toepast. De achterstanden blijven echter substantieel, daarom heb ik in mijn brief van 9 april jl. over de toekomst van het sociaal-medisch beoordelen nadere maatregelen aangekondigd om de mismatch tussen vraag en aanbod van de sociaal medische beoordeling te verkleinen.
Deelt u de mening dat het voor betrokken werkgevers én werknemers van groot belang is dat de Eerstejaars Ziektewet Beoordelingen binnen de daarvoor gestelde periode worden uitgevoerd? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat UWV deze beoordelingen binnen de wettelijke termijn uitvoert?
Ik acht het van belang dat de dienstverlening in de Ziektewet op een zo effectief mogelijke manier wordt ingezet. UWV doet alles wat binnen haar mogelijkheden ligt om de EZWb binnen de daarvoor gestelde termijn uit te voeren, maar de huidige mismatch tussen het aanbod van en de vraag naar sociaal-medische dienstverlening, maakt dat dat UWV niet altijd lukt. Ik heb daarom nadere afspraken gemaakt met UWV over de inzet van verzekeringsartsen in de Ziektwet, zoals beschreven in mijn brief van 9 april jl.
EZWb’s zijn namelijk complexe en omvangrijke beoordelingen, die veel verzekeringsartsencapaciteit vragen, terwijl ze in slechts een derde van de gevallen leiden tot een gewijzigde uitkeringssituatie. Onderzoek en de huidige uitvoeringspraktijk laten zien dat de inzet van de verzekeringsarts juist de meeste meerwaarde heeft in het eerste jaar van de Ziektewet. Dat is de periode waarin de verzekeringsarts het meeste bij kan dragen aan de terugkeer van mensen op de arbeidsmarkt. Er liggen dan ook mogelijkheden om de capaciteit aan verzekeringsartsen op een meer doelmatige wijze in te zetten. Ik heb UWV daarom gevraagd de komende twee jaar verschillende werkwijzen uit te proberen, om te komen tot een effectievere uitvoering van de Ziektewet.
Wat is uw verwachting van het aantal werknemers dat hersteld is, maar nog in de Ziektewet thuis zit als gevolg van de achterstallige EZWB-keuringen? Wat is bekend over de betekenis van een dergelijke situatie voor de re-integratie en arbeidsgeschiktheid van deze werknemers?
In het eerste Ziektewetjaar is volgens het dan geldende Ziektewetcriterium alleen sprake van herstel, wanneer een werknemer geschikt wordt geacht voor het eigen werk. Na het eerste Ziektewetjaar wordt de beoordeling (EZWb), gericht op of de werknemer geschikt is voor passend werk. Wanneer een werknemer met passende arbeid meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen wordt het recht op ziekengeld met een uitlooptermijn van een maand beëindigd en wordt de werknemer geacht op zoek te gaan naar passend werk. Daarbij kan hij worden geholpen door het WERKbedrijf van UWV met begeleiding en bemiddeling.
Er is geen informatie beschikbaar over hoeveel personen op basis van deze criteria ten onrechte een Ziektewetuitkering ontvangen. Wel is bekend dat UWV in de eerste vier maanden van 2021 25% van de EZWB’s niet uit heeft kunnen voeren (zie het antwoord op vraag 3). Hierdoor bestaat het risico dat mensen te lang een Ziektewetuitkering ontvangen en dat hun afstand tot de arbeidsmarkt groeit. In de eerste vier maanden van 2021 heeft ca. 30% van de Ziektewetgerechtigden na twee jaar ziekte een afwijzing voor de WIA-uitkering ontvangen. Inzet van UWV is om de komende twee jaar middels de verschillende werkwijzen in de Ziektewet en de inzet op re-integratie en participatie, dit percentage te laten dalen.
Hoe groot was de directe schade van achterstallige EZWB-keuringen voor werkgevers in 2020? En hoe groot was de indirecte schade door premiestijgingen in 2020?
Vanwege de mismatch tussen vraag naar en aanbod van sociaal medische dienstverlening moet UWV keuzes maken in de prioritering van beoordelingen en dienstverlening. Als gevolg van deze mismatch kan UWV niet alle EZWb’s tijdig uitvoeren. De financiële consequenties voor werkgevers zijn niet eenduidig te bepalen. UWV zou elders capaciteit moeten weghalen om alle Eerstejaars Ziektewetbeoordelingen uit te voeren. Dit zou ook financiële consequenties voor werkgevers kunnen hebben. Om de mismatch te verminderen is ingrijpen nodig, zoals ik beschreef in mijn brief van 9 april jl.
Wat is de verwachte directe en indirecte schade van het achterwege blijven van EZWB-keuringen voor werkgevers in 2021? Wat is het verschil tussen eigenrisicodragers en niet-eigenrisicodragers?
Zie het antwoord op vraag 8.
Op welke manier bent u van plan om ervoor te zorgen dat de werkvoorraad EZWB zo snel mogelijk weer op orde is?
In mijn brief van 9 april jl. over de toekomst van het sociaal-medisch beoordelen heb ik aangegeven wat ik ga doen om de mismatch tussen het aanbod van en de vraag naar sociaal-medische beoordelingen te verkleinen. UWV werkt al met een screeningswerkwijze, maar dit blijkt onvoldoende om de werkvoorraad EZWb’s weg te werken. Daarom heb ik UWV gevraagd om de aankomende twee jaar een aantal werkwijzen uit te proberen, om te komen tot een effectievere uitvoering van de Ziektewet. Mijn verwachting is dat de mismatch en de werkvoorraad EZWb door het toepassen van die werkwijzen verminderden.
Wat doet u eraan om de schade voor betrokken werknemers en werkgevers te minimaliseren?
Zie het antwoord op vraag 10.
Daarbij bestaat voor werkgevers de mogelijkheid om een schadevergoeding bij UWV aan te vragen op het moment dat de EZWb niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Het bericht dat illegale schoonmaakmiddelen gebruikt worden in de luchtvaartindustrie |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Waarom worden er illegale stoffen gebruikt bij de schoonmaak van vliegtuigen wanneer er veilige en goedgekeurde alternatieven zijn?1
De nationale operational directive2 vereist volledige desinfectie van luchtvaartuigen. Deze eis is bindend. Dat vereist het gebruik van desinfectiemiddelen.
Desinfectiemiddelen mogen alleen worden gebruikt nadat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) de middelen heeft toegelaten tot de Nederlandse markt. Daarnaast moet een door de luchtvaartmaatschappijen gebruikt desinfectiemiddel voor oppervlakten gecheckt worden tegen de documentatie van vliegtuigfabrikanten. Dat laatste is belangrijk om de luchtwaardigheid van het vliegtuig te borgen. Voorkomen moet worden dat er middelen worden gebruikt die het vliegtuigmateriaal zelf aantasten. Uit de documentatie van vliegtuigfabrikanten kwam naar voren dat geen van de in Nederland toegelaten middelen gebruikt kunnen worden voor desinfectie van oppervlakken in luchtvaartuigen tegen Covid-19. Daarom heb ik in augustus 2020 vrijstelling3 verleend voor het gebruik van drie middelen om toch de desinfectie van luchtvaartuigen mogelijk te maken, zoals ook aan uw Kamer meegedeeld (Kamerstuk 27 858, nr. 519). Deze vrijstelling liep af in februari 2021. In februari 2021 heb ik wederom een vrijstelling4 verleend.
Het gebruik van de werkzame stoffen in de vrijgestelde middelen is in Europa toegestaan. Het betreffen hier goedgekeurde stoffen of stoffen die nog in beoordeling zijn. Als een werkzame stof nog in beoordeling is, mogen lidstaten biociden op basis van deze werkzame stoffen toelaten tot hun markt onder hun eigen nationale wetgeving. Voor Nederland betreft dat de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Voor beide vrijstellingen heeft het Ctgb een advies gegeven en voorwaarden gesteld om te borgen dat het gebruik van de middelen veilig is voor de toepassers, passagiers en het milieu. De voorwaarden van het Ctgb, inclusief instructies over de wijze van desinfecteren, zijn opgenomen in de vrijstellingsbesluiten zodat deze moeten worden nageleefd en de handhavende instanties hierop kunnen toezien.
Op welk bewijs is deze keuze dat er met gevaarlijke stoffen gewerkt zou moeten worden gebaseerd? Wat is uw oordeel? Welk bewijs is er waaruit blijkt dat de veilige en goedgekeurde stoffen niet geschikt zouden zijn?
Zoals in het vorige antwoord is toegelicht, kunnen geen van de toegelaten middelen worden gebruikt voor desinfectie van oppervlakten in luchtvaartuigen.
Daarom hebben toelatinghouders voor drie desinfectiemiddelen een verzoek tot vrijstelling ingediend. Het Ctgb heeft deze middelen op geschiktheid en effecten beoordeeld en vervolgens positief geadviseerd over het gebruik. Vliegtuigmaatschappijen en vliegtuigfabrikanten hebben evenmin bezwaar tegen dat gebruik, gelet op de eerdergenoemde documentatie.
Overigens betreft het geen desinfectiemiddelen met onbekende werkzame stoffen. Het Ctgb heeft al eerder middelen met die stoffen toegelaten tot de Nederlandse markt, hoewel voor gebruik in andere sectoren dan de luchtvaart.
Zijn de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport akkoord gegaan met het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om een ontheffing te verlenen voor het gebruik van deze gevaarlijke stoffen? Is dit vooraf afgestemd? Zo nee, waarom niet?
Een besluit tot vrijstelling voor een biocide behoeft in beginsel geen goedkeuring van de Minister van VWS of SZW. Een vrijstelling voor een biocide wordt verleend, handelend in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dat is opgenomen in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Ik ben bevoegd een vrijstelling te verlenen indien hiervoor een noodzaak wordt vastgesteld. Voor de noodzaak van desinfectie in vliegtuigen is advies gevraagd van het RIVM. Daarnaast is ook de verplichting tot desinfecteren meegewogen in het kader van de nationale operational directive, het internationale karakter van de luchtvaart en de desinfectieverplichtingen die andere landen kunnen opleggen. Het arbo en milieuaspect is geborgd door het opvragen van een advies van het Ctgb. Indien het Ctgb op één of meerdere van die aspecten negatief zou hebben geadviseerd, dan zou ik voorafgaande aan het besluit over vrijstelling vanzelfsprekend mijn collega van VWS of SZW hebben geraadpleegd. Van een dergelijk negatief advies was echter geen sprake.
Bent u ervan op de hoogte dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) van mening is dat «huishoudelijk reinigen conform de standaardwerkwijze» ook adequaat is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom maakt u dan toch het gebruik van verboden en gevaarlijke stoffen mogelijk?
Voor desinfectie in vliegtuigen zoals geadviseerd door EASA, het Europese agentschap voor de luchtvaartveiligheid, is advies gevraagd van het RIVM5. Het RIVM adviseert het huishoudelijk reinigen (schoonmaken) conform de standaardwerkwijze. Speciale maatregelen zijn niet noodzakelijk. Desinfectie van de hele cabine is onnodig; het RIVM adviseert in passagiersvliegtuigen:
Voor Nederland is de strekking van de EASA Safety Directive6 leidend geweest. Net als veel andere landen heeft Nederland met het omzetten van de EASA Safety Directive naar een nationale operational directive, de inhoud ervan bindend gemaakt en daarbij de keuze gemaakt om aan te sluiten bij ons omringende landen. De nationale operational directive verplicht luchtvaartmaatschappijen tot het reinigen en volledig desinfecteren van hun luchtvaartuigen in het kader van Covid-19. Desinfectie dient plaats te vinden na elke vlucht die langer duurt dan zes uur en ten minste éénmaal per 24 uur als geen passagiers en vracht meer aan boord zijn. Deze eis is aanvullend op het advies van het RIVM.
Welke geschikte en veilige alternatieven zijn u bekend? Gaat u het gebruik van deze middelen verplicht stellen en de ontheffing voor het gebruik van de schadelijke middelen intrekken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ga de vrijstelling niet intrekken. Het Ctgb heeft immers geadviseerd dat het gebruik van de vrijgestelde desinfectiemiddelen geschikt is en veilig.
Een vrijstelling is een tijdelijke oplossing voor een noodsituatie, ter overbrugging naar een structurele oplossing. Daarom heb ik bij de vrijstelling van februari 2021 alleen desinfectiemiddelen vrijgesteld waarvoor aantoonbaar initiatief is ondernomen om de middelen binnen afzienbare termijn toe te laten voor gebruik tegen virussen in luchtvaartuigen én die voldoen aan de eisen betreffende de luchtwaardigheid.
Klopt het dat schoonmakers nu dus moeten werken met middelen en stoffen die niet door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) adequaat zijn beoordeeld?
Nee, dit klopt niet. Voor de vrijstellingsbesluiten heb ik een Ctgb-advies ontvangen en hun voorgestelde voorschriften integraal overgenomen in het vrijstellingsbesluit. Het Ctgb heeft desgevraagd bevestigd dat zijn beoordeling adequaat is en dat er geen aanleiding is om het advies te wijzigen.
Bent u zelf bereid om dag in dag uit met deze al decennia verboden, potentieel ongezonde, irriterende of kankerverwekkende stoffen te werken?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven gaat het hier niet om verboden stoffen. Voorts is conform de Arbowet- en regelgeving de werkgever verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat werknemers geen risico lopen op gezondheidsschade. De werkgever moet er daarbij indien mogelijk voor zorgen dat zo min mogelijk schadelijke stoffen gebruikt worden. Daarnaast is de werkgever verantwoordelijk voor het maken van een adequate Risico-Inventarisatie & Evaluatie en om maatregelen te treffen om de blootstelling aan die stoffen te beheersen en de werknemers adequaat te beschermen. Bij blootstelling aan bijvoorbeeld kankerverwekkende stoffen gelden extra eisen om de werknemer te beschermen. Daarnaast is in deze specifieke situatie de vrijstelling voor drie middelen afgegeven inclusief voorschriften.
Als de werkgever deze wet- en regelgeving en bijbehorende maatregelen opvolgt is de veiligheid en gezondheid van de werknemer geborgd.
Gaat u de inspectie extra laten controleren of werkgevers hier wel zorg dragen voor veilige en gezonde werkomstandigheden? Zo ja, op welke termijn en kunt u de Kamer informeren over de resultaten? Zo nee, waarom niet?
Het is primair aan de werkgever om zorg te dragen voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden bij het toepassen van deze (tijdelijk) vrijgestelde middelen. De Inspectie SZW ziet hierop toe met haar risicogestuurde toezichtsprogramma’s. Inspectie SZW informeert uw Kamer regelmatig over het uitgevoerde toezicht en over behaalde effecten.
Het bericht ‘Arbeidsmigrant krijgt belastingkorting die Nederlander niet krijgt’. |
|
Folkert Idsinga (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsmigrant krijgt belastingkorting die Nederlander niet krijgt»?1
Ja, ik ben met dit bericht bekend. Ik heb uw Kamer, mede naar aanleiding van dat bericht, in mijn brief van 3 mei jl.2 geïnformeerd over de bijzonderheid die zich in sommige situaties bij buitenlandse belastingplichtigen kan voordoen bij de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK).
Wat is het totale bedrag per jaar dat arbeidsmigranten sinds in de invoering van de Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) in 2015, tot op heden hebben geclaimd? In hoeverre zijn deze claims toegewezen? Welk bedrag verwacht u dat zij op korte termijn nog zullen claimen?
Het bedrag dat buitenlandse belastingplichtigen, die woonachtig zijn in de landenkring, vanaf het jaar 2015 hebben geclaimd in de aangifte inkomstenbelasting is te vinden in onderstaande tabel. De IACK wordt in 98% van deze gevallen ook toegekend. Door de uitzondering in de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) op het fiscaal partnerbegrip krijgen buitenlandse belastingplichtigen3 de IACK automatisch toegekend als zij aangeven een kind onder de 12 jaar te hebben die voor minimaal zes maanden staat ingeschreven op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige.
Voor de belastingjaren 2019 en 2020 is een deel van de aangiften inkomstenbelasting nog niet binnen. Voor deze jaren is een inschatting gemaakt van de te verwachten claims op basis van het bedrag uit 2018 en het budgettaire beslag van de IACK. In 2019 is het budgettaire beslag van de IACK gedaald, door de afschaffing van het basisbedrag in de IACK.
In aangifte geclaimde IACK buitenlandse belastingplichtigen in landenkring
27
34
39
42
37
12
Verwachte nog te claimen IACK buitenlandse belastingplichtigen in landenkring1
0
0
0
0
1
26
In de tabel is geen rekening gehouden met het mogelijke effect dat buitenlandse belastingplichtigen alsnog een aangifte inkomstenbelasting gaan indienen over voorgaande jaren.
Welk deel van de onder vraag 2 bedoelde bedragen zouden Nederlandse gezinnen in dezelfde situatie in ieder geval niet hebben kunnen claimen?
De IACK is bedoeld voor ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren. Gelet hierop, is aan de toepassing van de IACK ook de voorwaarde verbonden dat de belastingplichtige geen fiscale partner heeft of de minstverdienende fiscale partner is. Als een binnenlandse belastingplichtige niet voldoet aan deze voorwaarde, bestaat geen recht op IACK. Een groep buitenlandse belastingplichtigen kan in gelijke feitelijke gezinsomstandigheden wel recht hebben op de IACK. Dit is een onbedoeld effect van wetgeving. Onderstaande tabel toont een schatting van het bedrag aan IACK dat deze groep in de aanslag inkomstenbelasting heeft kunnen verzilveren. Het is niet bekend om hoeveel gevallen het precies gaat. Van een deel van de buitenlandse belastingplichtigen is namelijk niet bekend of zij een partner hebben en wat het inkomen is van de partner. Gegevens over het al dan niet hebben van een partner zijn wel bekend voor een deel van de groep kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen (KBB)4. Aan de hand van deze gegevens, alsmede verwachte overeenkomsten en verschillen tussen deze groep en de groep niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen, is voor de jaren 2015–2018 een inschatting gemaakt van het totale aantal buitenlandse belastingplichtigen die onbedoeld de IACK hebben kunnen verzilveren. Voor de jaren 2019 en 2020 is vervolgens een raming gemaakt op basis van gegevens over het jaar 2018.
Verzilverde IACK door meestverdieners in landenkring
8
9
12
15
13
13
Kunt u toelichten op welke basis arbeidsmigranten meer kunnen claimen aan IACK dan Nederlandse gezinnen in dezelfde situatie?
Door de uitzondering in de Wet IB 2001 op het fiscaal partnerbegrip krijgen buitenlandse belastingplichtigen de IACK automatisch toegekend als zij aangeven een kind onder de 12 jaar te hebben die voor minimaal zes maanden staat ingeschreven op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige.5 Terwijl binnenlandse belastingplichtige met gelijke feitelijke gezinsomstandigheden de IACK mogelijk niet toegekend krijgen. Ik zal dit hieronder toelichten.
Voor de toepassing van de Wet IB 2001 en dus ook voor de IACK worden onder meer echtgenoten, geregistreerde partners en belastingplichtigen die op hetzelfde adres staan ingeschreven als een minderjarig kind aangemerkt als fiscaal partners. Voor buitenlandse belastingplichtigen geldt echter een uitzondering op dit fiscale partnerbegrip. Een persoon die geen inwoner is van Nederland en geen KBB is, kan niet aangemerkt worden als fiscaal partner. Daardoor wordt ook als een buitenlandse belastingplichtige bijvoorbeeld gehuwd is, de huwelijkse partner niet aangemerkt als fiscaal partner. De buitenlandse belastingplichtige die gehuwd is wordt dan fiscaal behandeld als alleenstaande. Deze uitzondering voor buitenlandse belastingplichtigen in de Wet IB 2001 op het fiscaal partnerbegrip is onder andere gemaakt omdat het ongewenst wordt geacht dat buitenlandse belastingplichtigen die niet kwalificeren als KBB, gebruik kunnen maken van de vrije toerekening van bepaalde inkomsten en uitgaven. Fiscale partners kunnen deze inkomsten en uitgaven zodanig verdelen dat zij samen in Nederland zo min mogelijk belasting betalen. Buitenlandse belastingplichtigen hebben dit voordeel in beginsel niet. Ze kunnen namelijk uitsluitend aangemerkt worden als fiscaal partners als ze allebei voldoen aan de voorwaarden van de KBB-regeling. Door de uitzondering op het fiscaal partnerschap voor buitenlandse belastingplichtigen kan het bij de toepassing van de IACK echter voorkomen dat een buitenlandse belastingplichtige uit de landenkring met Nederlands arbeidsinkomen, die samen met een niet-werkende partner6 en een kind buiten Nederland maar in de landenkring op hetzelfde adres staat ingeschreven, wel de IACK kan effectueren in de aangifte inkomstenbelasting. Dit is een onbedoeld gevolg van de (overigens logische) uitzondering op het fiscaal partnerbegrip en niet in lijn met de geest van de wet. Ik ben voornemens de wetgeving op dit punt aan te passen om deze verschillen weg te nemen.
Deelt u de mening dat de in het nieuwsbericht genoemde maas in de wet volstrekt onacceptabel is en niet uit is te leggen aan de belastingbetaler? Zo ja, hoe en op welke termijn bent u voornemens om het probleem aan te pakken?
Het feit dat buitenlandse belastingplichtigen de IACK krijgen in situaties waarin een binnenlandse belastingplichtige deze niet zou krijgen, is onbedoeld en zoals hiervoor aangegeven niet in lijn met de geest van de wet. Mijn streven is daarom de wetgeving zodanig aan te passen dat voor de toepassing van de IACK de uitwerking voor buitenlandse belastingplichtigen wordt gelijkgesteld met die voor binnenlandse belastingplichtigen. Ik streef ernaar een voorstel hiertoe met Prinsjesdag aan de Kamer aan te bieden.
Bent u voornemens om reeds ingediende of lopende claims aan te houden en/of te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Ik ben voornemens de wetgeving zodanig aan te passen dat de uitwerking voor de buitenlandse belastingplichtige en voor de binnenlandse belastingplichtige die gehuwd is met een partner woonachtig in het buitenland, wordt gelijkgesteld met die van de binnenlandse belastingplichtige. Mijn voornemen is om de wetgeving op 1 januari 2022 in werking te laten treden.
Ik zie geen mogelijkheden om reeds ingediende aangiften inkomstenbelasting of (definitieve) aanslagen inkomstenbelasting over de belastingjaren tot 2022 te herzien. Dit is namelijk zeer waarschijnlijk in strijd met het eigendomsgrondrecht van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 1 EP EVRM). Daarnaast zou de Belastingdienst bij het invoeren van de wetswijziging met terugwerkende kracht worden geconfronteerd met een zware uitvoeringslast. Voor de hiervoor genoemde groep zou dan een herbeoordeling plaats moeten vinden op basis van de nieuwe regels. Dit wordt (mede) veroorzaakt doordat in die groep ook belastingplichtigen zitten die wel overeenkomstig de bedoeling van de wetgeving ook in een puur binnenlandse situatie recht zouden hebben op de IACK. Op basis van een inschatting is het met terugwerkende kracht toepassen van gewijzigde IACK-wetgeving voor de Belastingdienst onuitvoerbaar.
Is de berichtgeving van RTL Nieuws juist dat het Ministerie van Financiën/u door de Belastingdienst in 2015 en 2018 is gewaarschuwd voor een maas in de wet, maar beide keren geen actie is ondernomen? Zo ja, waarom is geen actie ondernomen?
De Belastingdienst heeft het feit dat verschillende uitkomsten mogelijk zijn ten aanzien van buitenlandse belastingplichtigen binnen de landenkring inderdaad al eerder gesignaleerd. Uit nader onderzoek blijkt dat na signalering door de Belastingdienst een voorstel tot wijziging van de wet is uitgewerkt. De opzet toen was om deze wijzigingen mee te nemen in een breder pakket van herzieningen. Punt van aandacht was bijvoorbeeld dat er op het gebied van de heffingskortingen, zeker in grensoverschrijdende gevallen, inmiddels een complex geheel is ontstaan. Ook zijn er nog onzekerheden rond het EU-recht die mogelijk kunnen doorwerken naar het recht op heffingskortingen, waaronder de IACK. De benodigde opvolging heeft toen helaas niet de juiste prioriteit gekregen. Bij de prioritering is destijds in ogenschouw genomen dat belastingplichtigen in een puur binnenlandse situatie, waarin beide partners in Nederland woonachtig zijn, steeds juist en overeenkomstig de bedoeling van de wetgever zijn en worden behandeld.
Hoe is de Kamer destijds hierover geïnformeerd?
Hierover heeft destijds geen berichtgeving naar uw Kamer plaatsgevonden.
Welke gegevens gebruikt de Belastingdienst om vast te stellen of een arbeidsmigrant alleenstaande is?
De Belastingdienst beschikt doorgaans niet over gegevens om te bepalen of een buitenlandse belastingplichtige een partner heeft. Dit blijkt niet sluitend uit gegevens van derden of basisregistraties. Wanneer een buitenlandse belastingplichtige zich in Nederland inschrijft bij de Registratie Niet-ingezetenen (RNI) wordt hiernaar niet gevraagd en dit gegeven is dus niet in de RNI opgenomen. Bij de inhouding van loonheffing door de werkgever is niet relevant of er sprake is van partnerschap. Dit gegeven is daarom evenmin in de registratie van loongegevens opgenomen. In de aangifte inkomstenbelasting moet de belastingplichtige zelf wel partnergegevens invullen en op verzoek van de inspecteur moeten deze worden onderbouwd met bewijsmiddelen. Als de buitenlandse belastingplichtige echter niet kwalificeert als KBB, dan is een partnerrelatie voor de verschuldigde inkomensheffing op basis van de huidige wetgeving niet van belang. Of de partnervraag in dergelijke gevallen juist wordt ingevuld kan gelet op het vorenstaande niet met behulp van contra-informatie worden gecontroleerd. Aangezien dit gegeven op dit moment voor de verschuldigde inkomensheffing niet relevant is, is controle op partnerschap nog niet noodzakelijk.
Klopt het dat arbeidsmigranten met een gezin in het buitenland vaak ook teveel kindgebonden budget krijgen, omdat de Belastingdienst gebruikmaakt van de basisregistratie personen? Is hier sprake van dezelfde problematiek?
Bij de toekenning van de IACK aan buitenlandse belastingplichtigen is sprake van een onbedoeld effect van wetgeving. Door de uitzondering in de Wet IB 2001 op het fiscaal partnerbegrip krijgen (kwalificerende) buitenlandse belastingplichtigen de IACK toegekend ondanks de aanwezigheid van een (niet-kwalificerende) partner in het buitenland, als zij in de aangifte aangeven een kind onder de 12 jaar te hebben die voor minimaal zes maanden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven. Terwijl binnenlandse belastingplichtigen met gelijke feitelijke gezinsomstandigheden de IACK mogelijk niet krijgen toegekend. Dit onbedoelde effect van wetgeving speelt niet bij het kindgebondenbudget.
Voor het antwoord op de eerste vraag verwijs ik naar de antwoorden op de Kamervragen die gesteld zijn over het kindgebondenbudget.7
Wanneer is het besluit genomen om met spoedwetgeving deze maas in de belastingwetgeving te repareren?
Het besluit om nu op korte termijn wetgeving in te dienen is mede naar aanleiding van de berichtgeving van RTL genomen.
Waarom is nu wel besloten deze maas te repareren, terwijl de signalen in 2015 en 2018 niet zijn opgevolgd?
De Belastingdienst heeft het feit dat verschillende uitkomsten mogelijk zijn ten aanzien van buitenlandse belastingplichtigen binnen de landenkring inderdaad al eerder gesignaleerd. Uit nader onderzoek blijkt dat na signalering door de Belastingdienst een voorstel tot wijziging van de wet is uitgewerkt. De opzet toen was om deze wijzigingen mee te nemen in een breder pakket van herzieningen. Punt van aandacht was bijvoorbeeld dat er op het gebied van de heffingskortingen, zeker in grensoverschrijdende gevallen, inmiddels een complex geheel is ontstaan. Ook zijn er nog onzekerheden rond het EU-recht die mogelijk kunnen doorwerken naar het recht op heffingskortingen, waaronder de IACK. De benodigde opvolging heeft toen helaas niet de juiste prioriteit gekregen. Bij de prioritering is destijds in ogenschouw genomen dat belastingplichtigen in een puur binnenlandse situatie, waarin beide partners in Nederland woonachtig zijn, steeds juist en overeenkomstig de bedoeling van de wetgever zijn en worden behandeld. Het besluit om nu op korte termijn wetgeving in te dienen is mede naar aanleiding van de berichtgeving van RTL genomen.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de reparatiewetgeving zo snel mogelijk in de Kamer ligt en welke maatregelen neemt u om de schade zoveel mogelijk te beperken in de tussentijd?
Ik ben voornemens de wetgeving zodanig aan te passen dat de uitwerking voor de buitenlandse belastingplichtige en voor de binnenlandse belastingplichtige die gehuwd is met een partner woonachtig in het buitenland, wordt gelijkgesteld met die van de binnenlandse belastingplichtige. Mijn voornemen is om de wetgeving op 1 januari 2022 in werking te laten treden.
Ik zie geen mogelijkheden om reeds ingediende aangiften inkomstenbelasting of (definitieve) aanslagen inkomstenbelasting over de belastingjaren tot 2022 te herzien. Dit is namelijk zeer waarschijnlijk in strijd met het eigendomsgrondrecht van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 1 EP EVRM). Daarnaast zou de Belastingdienst bij het invoeren van de wetswijziging met terugwerkende kracht worden geconfronteerd met een zware uitvoeringslast. Voor de hiervoor genoemde groep zou dan een herbeoordeling plaats moeten vinden op basis van de nieuwe regels. Dit wordt (mede) veroorzaakt doordat in die groep ook belastingplichtigen zitten die wel overeenkomstig de bedoeling van de wetgeving ook in een puur binnenlandse situatie recht zouden hebben op de IACK. Op basis van een inschatting is het met terugwerkende kracht toepassen van gewijzigde IACK-wetgeving voor de Belastingdienst onuitvoerbaar.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De dalende instroom in de wettelijke schuldsanering |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kent u het bericht «Instroom wettelijke schuldsanering baart zorgen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er in 2020 weer veel minder mensen zijn toegelaten tot de wettelijke schuldsanering? Hoe duidt u deze ontwikkeling?
Toegankelijkheid voor de burgers met problematische schulden en bereikbaarheid van de Wsnp-rechter zijn urgente aandachtspunten. We zien al langer dat de instroom in de Wsnp (Wet schuldsanering natuurlijke personen) afneemt. De voormalig Staatssecretaris van SZW informeerde u vorig jaar daarom, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, over de aansluiting tussen de minnelijke schuldhulpverlening en de wettelijke schuldsanering (brief van 24 november 2020, TK 2020–2021, 24 515, nr. 572).
Instroom in de Wsnp is geen doel op zich. Het doel is om te zorgen dat iedereen passende, goede en snelle hulp krijgt als hij of zij kampt met problematische schulden. We moeten daarom zorgen dat de voorzieningen voor mensen met schulden goed toegankelijk zijn. Als snel duidelijk is dat een minnelijke schuldregeling niet mogelijk is en het wettelijke traject een oplossing kan bieden, moet dit zonder omwegen goed toegankelijk zijn, juist ook in post-Corona-tijden.
Wat is volgens u de oorzaak van deze daling?
Berenschot heeft hier in 2019 onderzoek naar gedaan in opdracht van SZW en JenV.2 Het onderzoek richtte zich specifiek op de doorstroming naar en aansluiting op de wettelijke schuldsanering vanuit het minnelijke traject. Op basis van de conclusies van dit onderzoek zijn diverse acties ondernomen. De twee belangrijkste maatregelen zijn: een verplichte reactietermijn voor schuldeisers bij vrijwillige (minnelijke) schuldhulpverlening en eenvoudigere toegang tot de schuldsanering door de rechter (Wet schuldsanering natuurlijke personen). U bent hier eind vorig jaar over geïnformeerd.3
Herkent u de ontwikkeling dat meer mensen in een preventief traject worden geholpen? Zijn deze trajecten voldoende gericht op een schone lei, zodat mensen een toekomst zonder schulden hebben?
Herkent u de suggestie dat gemeenten vanwege bezuinigingen de rem op de schuldhulpverlening hebben gezet?
Ik herken deze suggestie niet. We zien juist dat veel gemeenten hebben geïnvesteerd in de toegankelijkheid en de kwaliteit van de schuldhulpverlening. Gemeenten hebben hier vanuit het regeerakkoord ook extra geld voor ontvangen. In 2020 zijn daarnaast aanvullende incidentele middelen naar gemeenten gegaan voor de intensivering van de armoede- en schuldenaanpak naar aanleiding van de sociale impact van de Coronacrisis.
Deelt u de mening dat mensen beter geïnformeerd moeten worden over de mogelijkheid van een wettelijk traject, en ook beter ondersteund moeten worden als zij een aanvraag hiervoor willen indienen? Ziet u ook dat sommige gemeenten hiervoor hun schuldhulpverleningsaanbod moeten uitbreiden met deze extra taak, dat dit geld en capaciteit kost en dat niet elke gemeente hiervoor de middelen zal kunnen of willen vrijmaken? Bent u bereid hier in te investeren?
Ik deel deze mening. Voorop dient te staan dat een passende oplossing voor mensen met problematische schulden wordt aangeboden. Bureau Wsnp heeft de afgelopen tijd ook het nodige geïnvesteerd in betere informatie over het wettelijke traject, ten behoeve van schuldhulpverleners maar ook voor mensen zelf. Wanneer een minnelijke oplossing niet mogelijk is, dient het wettelijk traject als optie open te staan. Dit is geen nieuwe taak. Gemeenten hebben een wettelijke taak voor de integrale schuldhulpverlening aan hun inwoners. Gemeenten zijn bovendien verplicht een verklaring af te geven dat het minnelijke traject niet geslaagd is als een wettelijke schuldsanering wordt aangevraagd. Ook de wettelijk gereguleerde juridische beroepsgroepen mogen deze modelverklaring afgeven, die toegang biedt tot de Wsnp-rechter.
Het is juist van belang dat gemeenten mensen waarbij het minnelijk traject niet tot een duurzame oplossing heeft geleid, begeleiden naar een wettelijk traject, bijvoorbeeld door te helpen bij de aanvraag voor een Wsnp-traject, mee te gaan naar een Wsnp zitting bij de rechtbank of te zorgen voor een warme overdracht van de gemeentelijke schuldhulpverlener aan de door de rechtbank aangewezen bewindvoerder. Dit bevordert ook een goede doorstroming naar het wettelijke traject. Het risico is anders dat de gemeente veel tijd en geld heeft geïnvesteerd in het vinden van een passende oplossing voor iemand en vervolgens net te vroeg loslaat waardoor deze persoon terugvalt.
Het Rijk ondersteunt gemeenten in de professionalisering van de schuldhulpverlening onder andere via het programma Schouders Eronder (een samenwerking tussen VNG, NVVK, Divosa, Sociaal Werk Nederland en de Landelijke Cliëntenraad). Schouders Eronder heeft in samenwerking met Bureau Wsnp bijvoorbeeld een «Checklist verzoekschrift WSNP voor schuldhulpverleners»4 gemaakt. Zo kan een schuldhulpverlener zorgen dat de kans groter is dat iemand tot de Wsnp wordt toegelaten.
Wat is de stand van zaken van de pilot waarbij mensen bij een aanvraag voor de wettelijke schuldsanering kunnen worden bijgestaan door een Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp)-bewindvoerder?
De pilot bewindvoerders aanvraag Wsnp is op 1 mei van start gegaan en heeft in deze eerste weken al geleid tot een significant aantal aanvragen door bewindvoerders bij bureau Wsnp. Bureau Wsnp heeft voor alle geïnteresseerden informatie op de website geplaatst en ook naar de contactpersonen een nieuwsbericht gestuurd. Ik ben zeer te spreken over de animo voor de pilot.
Vindt u dat de criteria voor het wettelijke traject verder versoepeld zouden moeten worden? Kijkt u met deze nieuwe cijfers anders naar de suggestie die eerder is gedaan om het wettelijk traject ook toegankelijk te maken zonder modelverklaring? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt is een betere toegankelijkheid van de rechter, in die zin dat de Wsnp een bereikbaar station moet zijn als een buitengerechtelijke route niet kan slagen. Een versoepeling van de criteria is geen eigenstandig doel. Wel beoog ik dat iedereen met problematische schulden een zo passend mogelijk en zo snel mogelijke oplossing aangeboden krijgt. Een spoedige doorstroming vanuit bijvoorbeeld een minnelijk traject of zelfs vanuit schuldenbewind naar een Wsnp-traject past in een streven naar vereenvoudiging en verbeterde doorstroming naar en toegankelijkheid van de Wsnp. Ik kan mij voorstellen dat een nieuw kabinet de mogelijkheden onderzoekt om af te stappen van de huidige gedwongen volgtijdelijkheid, van altijd eerst een minnelijk traject, daarna pas een wettelijk traject, indien de inwoner daarmee beter geholpen is. Dit zou ook bijdragen aan de versnelling zoals in de motie Van Beukering (Kamerstukken II 2020–2021, 24 515, nr. 594) is opgenomen.
Wanneer wordt het wetsvoorstel «Wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen» naar de Tweede Kamer gestuurd? Denkt u dat deze wetswijziging voldoende gaat zijn om de alsmaar aanhoudende dalende instroom te stoppen?
Het wetsvoorstel verbetert de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar het wettelijke traject. De adviezen die in de consultatieronde zijn uitgebracht door diverse organisaties worden thans verwerkt. Ik verwacht dat deze wetswijziging binnenkort aan de Raad van State kan worden aangeboden voor advies en daarna aan uw Kamer zal worden gestuurd.
Vastlopende hersteloperatie toeslagenschandaal. |
|
Pieter Grinwis (CU), Don Ceder (CU) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kent u de berichten «Hersteloperatie van schade in toeslagenaffaire loopt vast» en «Wanorde bij fiscus door terugbetaling» in Trouw?1 Wat is uw reactie daarop? Bent u zelf van mening dat de hersteloperatie vastloopt? Is er sprake van wanorde?
Ik ben bekend met deze berichten. In de artikelen wordt aangegeven dat er sprake is van een hoge werkdruk bij onze werknemers en dat de deadline van 1 mei waarschijnlijk niet gehaald zou worden. Het klopt dat er sprake van een hoge werkdruk bij de medewerkers van UHT, de afgelopen tijd hebben zij onverminderd hard gewerkt en grote inspanningen verricht om de gedupeerde ouders te compenseren. Hierdoor is het gelukt om alle ouders die zich voor 15 februari gemeld hebben ook voor 1 mei met een lichte toets te bekijken en indien kon worden vastgesteld dat zij gedupeerd zijn uit te betalen (met uitzondering van de ouders die we niet konden bereiken). Daarnaast is het ook gelukt om tijdens deze periode te werken aan het uitvoeren van integrale beoordelingen. Ik deel de opvatting dat de hersteloperatie vastloopt dan ook niet.
Ik besef wel dat dit veel heeft gevraagd, en nog steeds vraagt, van de medewerkers, juist vanwege hun enorme betrokkenheid. Het verloop onder medewerkers is, met gemiddeld 2% per maand, niet uitzonderlijk hoog in vergelijking met vergelijkbare organisaties. Het verloop in de maanden februari en maart van dit jaar lag wel hoger (3,8% en 7,5%) wat voor een groot deel te verklaren doordat detacheringen van medewerkers vanuit diverse onderdelen binnen de Belastingdienst aflopen en het aflopen van contracten met externe partijen. UHT is continu bezig met het werven van nieuwe medewerkers. Tegelijk melden zich ook nieuwe medewerkers vanuit de Belastingdienst en elders binnen de overheid die met volle overtuiging de gedupeerde ouders willen helpen. Zij gaan de komende periode met volle overtuiging door met het bieden van erkenning en compensatie aan gedupeerde ouders.
In de afwijzingsbrief van de Belastingdienst naar aanleiding van de lichte toets wordt aangegeven: «Pas als we u hebben gesproken sturen wij u een besluit. U kunt bezwaar maken tegen dat besluit. Op dit moment is dat nog niet nodig. Uw herbeoordeling is namelijk nog niet klaar. Voor meer informatie over het maken van bezwaar kijk op toeslagen.nl/bezwaar-herstel. Of bel het Serviceteam»; waarom staat er in de beschikking naar aanleiding van de lichte toets geen bezwaarclausule, zoals dat voor andere beschikkingen van de Belastingdienst wel geldt? Waarom wordt de beslissing niet gemotiveerd, zodat de burger weet waarom hij niet op dit moment in aanmerking komt? Wat betekent dit volgens u voor de juridische houdbaarheid en de rechtspositie van gedupeerde ouders? Deelt u de opvatting dat het uiteindelijk niet aan de Belastingdienst of afdeling toeslagen is om te beoordelen of bezwaar nodig is maar aan de burger zelf? En dat het de facto wegschrijven van de bezwaarmogelijkheid derhalve niet kies is?
In de brief die ik bij deze beantwoording meestuur ga ik uitgebreid in op de dilemma’s die speelden bij de groep waar in de lichte toets geen aanwijzingen voor herstel werden gevonden. En op welke manieren gestreefd is naar een zo zorgvuldig mogelijk proces voor alle ouders.
In mijn brief van 30 april jl.2 heb ik uw Kamer aangegeven dat ouders niet in bezwaar hoeven te gaan tegen de brief over de lichte toets, omdat het geen definitieve beslissing is. Het is heel nadrukkelijk een tussenstand waarin we melden dat we nu geen reden zien voor uitbetaling van de Catshuisregeling, maar dit graag in een integrale beoordeling, samen met de ouder, in meer detail willen bekijken. Ouders komen automatisch in aanmerking voor deze integrale beoordeling; ze hoeven zich hier niet apart of opnieuw voor aan te melden. Bij deze integrale beoordeling komen ze ook nog steeds volledig in aanmerking voor de uitbetaling van tenminste 30.000 euro. Ook heb ik in mijn brief aangegeven dat als ouders wel bezwaar willen maken deze mogelijkheid er voor hen is. Dan wordt opnieuw bekeken of de lichte toets in hun situatie zorgvuldig is uitgevoerd.
In de brief aan de ouders stond initieel geen rechtsmiddelverwijzing (een verwijzing naar de mogelijkheid van bezwaar) opgenomen, maar werd wel aangegeven waar op de website van UHT meer informatie over bezwaar is te vinden. De reden hiervoor was dat we wilden voorkomen dat ouders onterecht in de veronderstelling zouden verkeren dat een formeel bezwaar noodzakelijk zou zijn voor een vervolg, de integrale beoordeling.
Vanuit de vaktechnische lijn is geconcludeerd dat de brief aan de ouders naar aanleiding van de lichte toets door een burger kan worden opgevat als een voor bezwaar vatbaar besluit waardoor een rechtsmiddelverwijzing vereist is. Als gevolg van deze conclusie is in de brief een verwijzing naar de website van UHT opgenomen waar meer informatie over bezwaar is opgenomen. De vaktechnische en ambtelijke adviezen die ten grondslag lagen aan het besluit vindt u in de bijlage3. U ziet in deze bijlage ook dat in de weken voorafgaand aan deze keuze steeds meer inzichten op tafel kwamen, bijvoorbeeld rondom de vraag of de brief voor bezwaar vatbaar was. Gedurende dit hele proces is mijn streven geweest om tot een uitkomst te komen die zo veel mogelijk recht zou doen aan de situatie van de ouders in kwestie.
Zoals besproken met uw Kamer in het debat op 29 april zou ik nagaan waar de brief verwarring oplevert bij ouders en hier nu en in toekomstige communicatie rekening mee houden. Naar aanleiding hiervan is de brief aangepast en is de volledige rechtsmiddelverwijzing wel opgenomen.
Om ervoor te zorgen dat UHT iedereen voor 1 mei kon informeren over de uitkomst van de lichte toets is gekozen voor een uniforme en geen persoonlijke brief. Bij een integrale beoordeling en in geval van bezwaar tegen de uitkomst van de lichte toets zal dit uiteraard wel het geval zijn.
Ouders met vragen kunnen altijd bellen met ons Serviceteam, en we hebben ook een speciaal nazorgteam ingericht. Dit team staat sinds 1 mei klaar om ouders die vragen hebben te helpen, en heeft ook het mandaat om in geval van aanvullende informatie vanuit de ouder waar nodig de uitkomst van de lichte toets te herzien. Over de werkzaamheden en voortgang van dit nazorgteam vindt u ook meer informatie in de brief bij deze beantwoording.
Is de afwijzing in de brief naar aanleiding van de lichte toets wel of niet een juridisch besluit in de zin van de Awb? Bent u van mening dat de kwalificatie in de brief dat dit geen (bestuursrechtelijk) besluit is onterecht is en burgers hiermee onjuist zijn geïnformeerd? Kunt u met uw antwoord de ambtelijke, dan wel vaktechnische adviezen meesturen welke u ontvangen hebt bij het vorm geven van deze brief aan de ouders?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zet u erop in de communicatie richting ouders naar aanleiding van het besluit na de lichte toets te verbeteren en duidelijker te zijn over de motivatie van eventuele afwijzing, de mogelijkheid van bezwaar en de verwachte afhandelingstermijn?
Via de integrale beoordeling en het persoonlijke contact met de ouder zullen de medewerkers van UHT steeds de individuele situatie van de ouder bekijken, zodat we er zeker van zijn dat iedere ouder het herstel krijgt waar hij/zij recht op heeft. In de tussentijd kunnen het Serviceteam of het nazorgteam antwoorden geven op vragen van ouders waarom ze nu geen € 30.000 ontvangen.
Naar aanleiding van de signalen dat er verwarring is ontstaan over de brief met de uitkomst van de lichte toets is deze aangepast met een rechtsmiddelenverwijzing.
Zoals aangegeven in het debat met uw Kamer op 29 april jl. is UHT erop gericht om brieven aan ouders zo leesbaar mogelijk te maken door het Ouderpanel en de Stichting Lezen en Schrijven mee te laten kijken. Daarnaast is de website toeslagen.nl/herstel voortdurend in ontwikkeling, om in de informatiebehoefte van ouders te (blijven) voorzien. Ook draagt de actuele communicatie op Facebook bij aan proactieve en actuele communicatie met ouders. Hier vindt de ouder bijna dagelijks updates. Dit neemt niet weg dat er altijd verbeterpunten zijn of gaandeweg het proces punten naar boven komen die extra aandacht vergen. We blijven dan ook voortdurend inzetten op communicatie richting ouders die begrijpelijk is en die niet tot nieuwe vermijdbare vragen leidt.
Bent u van mening dat de Catshuisregeling inherent in zich heeft dat de snelheid ten koste gaat van de zorgvuldigheid in de uitvoering? Ergo, dat deze regeling per definitie onzorgvuldig is? Hoe zet u erop in om de onzorgvuldigheid in de uitvoering weg te nemen? Is de Catshuisregeling uitgekristalliseerd als het gaat om de toepassing? Is het niet verstandiger om voor de ouders die zich na 15 februari jl. hebben gemeld gelijk over te gaan tot een integrale beoordeling? Hoe lang zou dat gaan duren?
In de vijfde Voortgangsrapportage4 en in mijn brieven van 8 februari5 en 25 maart6 heb ik aangegeven dat het mijn hoogste prioriteit is om alle gedupeerde ouders zo snel mogelijk te helpen. Het kiezen tussen snelheid en het integraal helpen van de ouders is een lastig dilemma. Ik ben er echter van overtuigd dat om ouders echt verder te helpen de zorgvuldige integrale beoordeling van belang is. Bij deze integrale beoordeling staat het verhaal van de ouder voorop en wordt in detail gekeken naar de situatie van de ouder. Omdat in de loop van 2020 bleek dat het doorlopen van een goed proces met ouders tijd kost – en het deze tijd ook meer dan waard is – is eind 2020 besloten tot de «Catshuisregeling». Alle ouders die gedupeerd zijn door problemen met de kinderopvangtoeslag ontvangen sowieso 30.000 euro. De betaling van de 30.000 euro is geen vervanging van de integrale beoordeling – de ouders kunnen immers recht hebben op meer dan 30.000 euro – maar zorgt dat zij al sneller een eerste bedrag op hun rekening kunnen hebben en in aanmerking komen voor de schuldenaanpak. Via deze regeling en deadline heeft UHT nu veel gedupeerden in een paar maanden tijd kunnen uitbetalen. Daarnaast zetten we de lichte toets voort voor ouders die zich na 15 februari gemeld hebben en hebben we een deel van deze ouders reeds uitbetaald. Zie voor de voortgang van behandeling van deze ouders met de lichte toets de brief die ik meestuur bij het beantwoorden van deze vragen. Door de inzet van een meer-ogenprincipe en het eventueel bellen van de ouders, met daarnaast ook nog steekproeven, ben ik ervan overtuigd dat we een goede balans hebben tussen zorgvuldigheid en snelheid in de uitvoering. Uit steekproeven op groepen ouders waarbij met de lichte toets recht op herstel is vastgesteld blijkt slechts een zeer beperkt percentage toch geen recht te hebben op herstel (2–5%).
Alle ouders die zich voor 15 februari gemeld hebben zijn voor 1 mei met een lichte toets bekeken en waar mogelijk uitbetaald. De ouders waarbij nog geen aanwijzing is gevonden dat ze in aanmerking komen voor de € 30.000 komen mogelijk nog in aanmerking voor compensatie na de integrale beoordeling.
Voor alle ouders de zich na 15 februari hebben gemeld, geldt dat ze binnen 6 maanden na aanmelding worden beoordeeld via de lichte toets. Op basis van de lichte toets zal worden bekeken of zij in aanmerking komen voor het forfaitaire bedrag van € 30.000. Vervolgens volgt een integrale beoordeling, tenzij een ouder hier expliciet van afziet. Wanneer voor de ouders die zich na 15 februari jl. hebben gemeld gelijk zou worden overgegaan tot een integrale beoordeling dan zou het voor hen voor langer duren voordat voor hen duidelijk is of zij gedupeerd zijn; ze moeten dan langer wachten op deze erkenning, de uitbetaling van € 30.000 en op bijkomende effecten zoals aanspraak op brede hulp en de schuldenaanpak. Dat vind ik ongewenst.
Bent u bereid de ouders die zich voor 15 februari 2021 hebben aangemeld voor de Catshuisregeling en een afwijzing hebben ontvangen na de lichte toets als eerste integraal te laten beoordelen met het oog op hun mogelijk benarde schuldenpositie en daarmee het principe first-in-first-out gedeeltelijk los te laten? En als u daartoe niet bereid bent, hoe voorkomt u dat het nodeloos lang duurt voordat de ouders die – mogelijk ten onrechte – een afwijzing hebben gekregen moeten wachten op de integrale beoordeling en het daarbij behorende besluit.
Nogmaals wil ik graag benadrukken dat bij de ouders die zich voor 15 februari 2021 hebben aangemeld en waar nog geen reden is gevonden dat ze in aanmerking komen voor de € 30.000 geen sprake is van een afwijzing. Iedere ouder die dat wenst, krijgt een integrale beoordeling waarin zorgvuldig wordt beoordeeld of er recht is op compensatie. Via deze integrale beoordeling en het contact met de ouder zullen we de individuele situatie bekijken zodat iedereen het herstel krijgt waar hij/zij recht op heeft. In de brief bij deze beantwoording ga ik in detail in op de aanpak rondom de lichte toets, en de dilemma’s die daarbij speelden.
We hebben steeds de belofte aan de ouders gedaan dat wij, behalve in acute probleemsituaties, werken op basis van aanmelddatum. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat dit de meest faire aanpak is. Wanneer deze werkwijze wordt losgelaten kan dit namelijk leiden tot de situatie dat ouders die zich in 2019 gemeld hebben en waarschijnlijk recht hebben op meer dan € 30.000 ook later worden behandeld. De ongeveer 15.000 ouders bij wie reeds recht is vastgesteld, en die in veel gevallen al heel lang wachten op een integrale beoordeling, zouden dan allemaal later aan de beurt komen dan de ongeveer 10.000 ouders bij wie geen recht is vastgesteld. In plaats hiervan zijn meerdere waarborgen ingebouwd – in de lichte toets, en daarna – waarmee ouders die twijfels hebben bij de uitkomst snel bij UHT terecht kunnen. Deze waarborgen worden uitgebreid beschreven in de brief bij deze beantwoording.
Daarnaast blijft gelden dat ouders die in acute problemen zitten zich kunnen melden bij het serviceteam. Deze ouders worden dan zo snel mogelijk geholpen middels een versnelling in de behandeling of een andere maatwerkoplossing.
Bent u bereid om de afgewezen ouders die ook na een integrale beoordeling niet in aanmerking lijken te komen zo nodig te begeleiden richting schuldhulpverlening en specifiek een minnelijke regeling dan wel een schuldsanering?
Ook na de integrale beoordeling zullen er ouders zijn die niet in aanmerking komen voor compensatie. Dit zullen onder andere ouders zijn die in enig toeslagjaar wel geconfronteerd zijn met een terugvordering, maar waarvan die terugvordering volgt uit het systeem van de kinderopvangtoeslag. Dit zullen bijvoorbeeld ouders betreffen die geld hebben moeten terugbetalen omdat zij een hoger voorschot hebben ontvangen dan zij op basis van hun feitelijk inkomen of opvanguren hadden moeten ontvangen. Ik ben mij er terdege van bewust dat een terugvordering door wijziging van uren of inkomen zeer vervelend is voor ouders en flinke financiële problemen kan opleveren. Deze ouders kunnen zich altijd melden bij de gemeente die ze kan helpen met hun schuldproblemen. Vanuit UHT zullen we ouders waar nodig en gewenst ook actief in contact brengen met hun gemeente. Zoals ook in de kabinetsreactie op de POK aangekondigd houden we ook de invorderingsstrategie van de Belastingdienst en Toeslagen in brede zin tegen het licht, in het bijzonder voor mensen die langdurig te maken hebben met hoge schulden.7 We kijken daarbij zowel naar regelgeving als naar verbeteringen in de uitvoering.
Is het correct dat na 1 mei a.s. het moratorium verloopt dat op dit moment in het leven geroepen is? Heeft u de gevolgen van dit aflopen in kaart gebracht voor de getroffen burgers? Hoe voorkomt u dat met het verlopen van het moratorium voor schuldeisers op 1 mei deze eisers meteen weer zullen aankloppen bij ouders die vooralsnog zijn afgewezen na de lichte toets en in afwachting zijn van de integrale beoordeling? Bent u bereid het moratorium in ieder geval voor de ouders die na de lichte toets een afwijzing hebben ontvangen te verlengen tot het moment dat zij een definitief besluit hebben ontvangen?
Allereerst wil ik graag opmerken dat UHT iedereen die recht heeft op de Catshuisregeling en zich voor 15 februari heeft gemeld reeds via de lichte toets heeft beoordeeld. In mijn brief van 30 april jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik ernaar streef om alle gedupeerde ouders met schulden te helpen en een nieuwe start te bieden. Zodra bij hen is vastgesteld dat ze in aanmerking komen voor herstel en daarmee minimaal € 30.000, gaat het moratorium (de pauzeknop) vanaf het moment van uitbetaling met één jaar in.
Voor ouders waarbij wij na de lichte toets op dit moment geen aanwijzingen hebben gevonden dat zij in aanmerking komen voor herstel verviel het moratorium na 1 mei. Ook voor deze ouders geldt dat hun dossier integraal beoordeeld zal worden. Publieke schulden worden niet geïnd tot de integrale beoordeling is afgerond. Als bij de integrale beoordeling blijkt dat iemand alsnog recht heeft op (minimaal) € 30.000, dan zal het moratorium vanaf het moment van uitbetaling voor de periode van een jaar van toepassing zijn. Er zijn dus mogelijk ouders waarbij het moratorium na 1 mei afliep en na vaststellen van recht bij de integrale beoordeling op het moment van uitbetaling weer van kracht wordt.
Vanuit haar rol als schuldeiser heeft de overheid besloten om gedurende de periode dat ouders in afwachting zijn van hun integrale beoordeling geen publieke schulden te innen of te verrekenen. Er zijn echter twee redenen die het verlengen van de pauzeknop bij private schulden minder wenselijk maken. Op de eerste plaats is de kans aanwezig dat de private schulden zullen oplopen voor ouders die uiteindelijk geen recht blijken te hebben. Schuldeisers weten namelijk niet wie de gedupeerde zijn en kunnen gedurende het moratorium zo onverhoopt nog wel verhogingen en kosten in rekening brengen. Verlenging van het moratorium zou de schuldenproblematiek van deze ouders vergroten en dat is onwenselijk. Daarnaast wil ik ook zorgvuldig omgaan met de rechten van schuldeisers. Dit zijn niet alleen grote partijen, het gaat ook over de aannemer die wacht op zijn of haar geld of iemand die wacht op een uitstaande alimentatieschuld. Het moratorium is voor hen alleen een goede regeling als zij op een later moment, via de schuldenregeling, hun schulden vergoed krijgen. Echter, bij de groep waar nu het moratorium voor afloopt zijn er op dit moment geen aanwijzingen gevonden voor recht op herstel en dus ook niet voor het recht op een schuldenaanpak. Gezien het bovenstaande ben ik terughoudend met het verlengen van het moratorium. Omdat de datum van 1 mei bij het moratorium wettelijk is vastgelegd, zoals opgenomen in het amendement Lodders/van Weyenberg, is voor het formeel verlengen van de afkoelingsperiode, wegens de rechten van de schuldeisers, bovendien een wetswijziging nodig.
Om te voorkomen dat de kleine groep die toch gedupeerd blijkt te zijn (en schulden heeft) hiervan hinder ondervindt heb ik, zoals vermeld, met publieke schuldeisers afspraken gemaakt over het verlengen van de schuldenpauze tot het moment dat er duidelijkheid is vanuit een integrale beoordeling. Deze verlenging volgt dus niet uit een wetswijzing, maar is gebaseerd op een afspraak die in principe met elke schuldeiser gemaakt dient te worden. Door afspraken te maken over bijvoorbeeld rentematiging, zal het verder oplopen van schulden bij publieke partijen beperkt blijven. Bij private partijen kunnen vergelijkbare afspraken niet gemaakt worden. Wel maken wij afspraken met de deurwaarders over de wijze waarom de invorderingen herstart zullen worden en kunnen ouders in alle gevallen contact opnemen met ons serviceteam. Wanneer er zich onwenselijke situaties voordoen zullen we een gesprek opstarten tussen de deurwaarders en de herstelorganisatie. In situaties waarin achteraf blijkt dat een ouder tóch recht heeft en er hebben invorderingen plaatsgevonden dan zullen we dat oplossen. Dit zullen we laten we meelopen in de schuldenoplossing. Ik verwijs ook naar de brief waarbij deze Kamervragen zijn gevoegd.
Hoe vaak en voor welke periodes kan het moratorium verlengd worden? En wat betekent dit voor de juridische houdbaarheid van het moratorium?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom is ervoor gekozen om – met het oog op de tijd – ouders de mogelijkheid te bieden om geen aanspraak te doen op integrale beoordeling, zoals u in de Voortgangsrapportage aangeeft? Hoe waarborgt u dat de ouders deze keuze kunnen overzien en een goede inschatting kunnen maken?
Wij willen ouders op geen enkele manier ontmoedigen om een integrale beoordeling te vragen. Zonder expliciete intrekking van het verzoek van de ouder is de standaard werkwijze dat UHT elke individuele aanmelding volledig integraal zal beoordelen. We weten echter ook dat er ouders zijn die aangeven dat zij met de 30.000 euro echt geholpen zijn en daarnaast geen aanvullende hulp nodig hebben. Hen willen we uiteraard de mogelijkheid bieden om na uitbetaling van 30.000 euro af te zien van een verdere integrale beoordeling. De keuze is volledig aan hen. Zij kunnen hierbij altijd nader advies vragen, bijvoorbeeld via de regeling voor gratis juridische bijstand.
Deelt u de conclusie dat het voor (mogelijk) gedupeerde ouders bijna onmogelijk is zich te verweren wanneer zij hun dossier niet of erg laat ontvangen wanneer zij afgewezen worden na de lichte toets?
Nee, die conclusie deel ik niet. Alle ouders krijgen na de lichte toets een zorgvuldige integrale beoordeling. De integrale beoordeling start altijd met het verhaal van de ouder. Alle, voor de beoordeling, relevante documenten uit het dossier worden met de ouder gedeeld en besproken. Waar nodig kan dit worden aangevuld met aanvullende documenten. Uitgangspunt is en blijft dat in geval van twijfel bij de beoordeling van documenten van een ouder of er recht op compensatie bestaat, de beslissing uitvalt in het voordeel van de ouder.
Krijgt elke ouder die zijn of haar dossier wil hebben dat dossier? Hoe zet u erop in om de duur van het opvragen van de dossiers door ouders (115 uur) te verkorten? Krijgen ouders een volledig dossier of een aangepast dossier?
Zoals in antwoord 11 aangegeven, wordt de ouder in staat gesteld alle, voor de beoordeling relevante documenten, in te zien. Elke ouder die daarom verzoekt kan los daarvan zijn of haar volledige dossier krijgen. Dit volledige dossier bevat alle over de ouder bekende informatie bij Toeslagen, en ziet daarmee ook op jaren en/of toeslagen die geen rol spelen bij de beoordeling in het kader van de hersteloperatie.
Het kost inderdaad veel tijd om op een zorgvuldige wijze volledige dossiers en samenvattingen op te leveren. Ook na de procesoptimalisatie, waarover ik in de 5e VGR heb bericht, kost het gemiddeld circa 115 uur per dossier. Dossiers zijn opgebouwd uit vaak honderden documenten (en in totaal soms duizenden pagina’s) die herbenoemd moeten worden en op de juiste volgorde geplaatst. Om te voldoen aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) worden persoonsgegevens van andere personen dan de ouder geanonimiseerd. Dit gaat bijvoorbeeld over namen, user ID, en telefoonnummers van Belastingdienstmedewerkers, BSN-nummers van familieleden van de aanvrager, persoonsgegevens van ex-toeslagenpartners, en persoonlijke gegevens van gastouders. Het is een zeer tijdrovend proces om dit voor gehele dossiers handmatig uit te voeren. Ook worden meerdere controles op de dossiers uitgevoerd door ervaren medewerkers met expertise op het gebied van gegevensdeling. Hierbij werken wij altijd met het uitgangspunt om zo transparant mogelijk te zijn, mede gezien de lessen uit het verleden.
Op dit moment verkorten we de wachttijd door op te schalen in capaciteit. Extra medewerkers worden geworven en opgeleid. In de brief die meegestuurd is met deze beantwoording vindt u de meest actuele status van de oplevering van dossiers.
Hoe anticipeert u op de mogelijkheid dat door de onzorgvuldigheid en problemen in de uitvoering de groep ouders die onterecht deze € 30.000 (zullen) ontvangen te groot wordt? Of op het feit dat ouders twee keer dat bedrag ontvangen, omdat ze sinds hen onrecht is aangedaan, gescheiden zijn?
Zoals ik in mijn brieven van 8 februari8, 25 maart9 en 30 april10 heb aangegeven zullen er ook betalingen plaatsvinden aan mensen die in werkelijkheid geen recht hebben op de forfaitaire € 30.000. Dit zijn naar verwachting betalingen die als onrechtmatig zullen worden aangemerkt door de Auditdienst Rijk bij de controle van het jaarverslag van het Ministerie van Financiën. Op basis van een steekproefmethode wordt het risico op (achteraf) onterechte uitbetalingen geschat op 2–5%. Ik acht het belang van zo snel mogelijk zo veel mogelijk gedupeerden het herstel bieden waar ze recht op hebben echter groter dan het volledig voorkomen van onrechtmatige betalingen. Door de inzet van extra data-analyse en handmatige toetsen zet ik zoveel als mogelijk in op voorkomen van onrechtmatige betalingen.
De positie van de (ex-)toeslagpartner heeft ook mijn aandacht. In het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling, gepubliceerd op 19 maart jl., is aangegeven dat het herstelbedrag van ten minste € 30.000 eenmalig wordt uitbetaald aan de ouder die de kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. En dat de forfaitaire regeling is ontworpen vanuit het uitgangspunt dat een ouder en diens toeslagpartner in de jaren waarover herstel plaatsvindt, samen één keer voor het bedrag in aanmerking komen. Naar aanleiding van vragen vanuit ouders, de Commissie Werkelijke Schade en de Kamer over (ex-) toeslagpartners wordt verkend of de positie van (ex-) toeslagpartners hiermee voldoende gewaarborgd is, of dat nog een andere vorm van hulp en/of herstel nodig. De uitkomsten hiervan zal ik bij de zevende Voortgangsrapportage, in de vorm van een concreet voorstel, aan uw Kamer voorleggen.
Worden de beslissingen van de commissie werkelijke schade openbaar? Hoe denkt u over het idee om schade-experts, in om te beginnen bijvoorbeeld 100 dossiers, mee te laten lopen om inzicht te krijgen in hoe burgers schade financieel moeten vertalen?
In de zesde Voortgangsrapportage11 heb ik de Kamer geïnformeerd over de adviezen die de Commissie Werkelijke Schade tot dan toe had gegeven. Dit betroffen toen twaalf adviezen die allemaal door UHT zijn overgenomen. Ik heb daarbij aangegeven dat het aantal toen nog te gering was om er al een rode draad uit te kunnen halen en dat ik de Kamer in de volgende Voortgangsrapportage met meer geaggregeerde informatie kan informeren. Daarnaast heb ik in reactie op schriftelijke vragen van het lid Leijten aangegeven dat de individuele adviezen niet kunnen worden gedeeld met de Kamer vanwege de persoonlijke aard van de adviezen.12 De Commissie Werkelijke Schade werkt verder onafhankelijk en heeft een eigen werkwijze en daarin wordt momenteel geen gebruik gemaakt van extra schade-experts. Wel zijn wij constant in gesprek met de Commissie voor het bieden van eventuele ondersteuning zodat zij hun werkzaamheden goed kunnen uitoefenen. We zullen het idee om schade-experts mee te laten lopen meenemen in deze gesprekken.
Hoe beziet u de bevindingen, zoals opgetekend in Trouw, over het vertrek van meerdere persoonlijke zaakbehandelaars en juristen – vaak juist bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) begonnen vanuit een intrinsieke motivatie om het ongekende onrecht te herstellen – vanwege uiteenlopende redenen als werkdruk, juridische bezwaren, gebrek aan ruimte voor eigen initiatief en professionaliteit en de vele bureaucratische lagen die per definitie doorlopen moeten worden? Hoe zet u erop in om dit in de toekomst te voorkomen? Hoe voorkomt u overbodige bureaucratie bij de UHT? Bent u van mening dat de uitvoeringscapaciteit momenteel voldoende is? Wat moet gedaan worden om de uitvoeringscapaciteit voldoende te maken?
Ik beaam dat de medewerkers van UHT vaak onder grote druk en in hoog tempo moeten presteren. Er wordt veel van hen gevraagd, de contacten met gedupeerde ouders zijn intensief en soms emotioneel. Zoals in de beantwoording van vraag 1 aangegeven is er verloop zichtbaar van circa 2% per maand. Het verloop is voor een deel te verklaren doordat detacheringen van medewerkers vanuit andere onderdelen binnen de Belastingdienst aflopen en deels door het aflopen van contracten met externe partijen. UHT is in februari en maart volop bezig geweest met de verdere bemensing van de herstelteams en beoordelingsteams om ouders snel en efficiënt van dienst te kunnen zijn. Ook de werkzaamheden voor de € 30.000-regeling noopten ertoe dat uitbreiding van het aantal medewerkers noodzakelijk was. Dat heeft er uiteindelijk toe geleid dat UHT is uitgebreid met 156 persoonlijk zaakbehandelaars, waarvan er 90 specifiek ingezet worden op de € 30.000-regeling en een deel van de medewerkers vrijgekomen vacatures heeft ingevuld bij UHT. Ook zijn er 15 beoordelaars en 13 medewerkers brede hulpverlening; nieuwe teamleiders en ondersteunende stafmedewerkers aangenomen. Het bezwarenteam is met 15 personen uitgebreid. Daarnaast werkt UHT continu aan het verbeteren van werkprocessen om medewerkers beter hun werk te kunnen laten doen.
Bent u – met het oog op de toenemende problemen in de uitvoering van het compenseren van gedupeerde ouders, zoals blijkt uit het artikel van Trouw – bereid om mee te werken aan een onafhankelijk onderzoek naar of een apart en onafhankelijk gremium dat verantwoordelijk is voor de compensatie haalbaar en passend zou zijn, aangezien met een dergelijk onderzoek waarbij grote ruimte is voor ouders en vertegenwoordigers de haalbaarheid en wenselijkheid vanuit de ouders om tot echte schadeloosstelling en duurzame ondersteuning aan al deze ouders te komen nader in beeld kan worden gebracht?
Over het herstel van ouders die door het stopzetten en/of terugbetalen van kinderopvangtoeslag in de problemen zitten of zaten is het afgelopen jaar veelvuldig gesproken in de vorige samenstelling van de Kamer. Het resultaat hiervan is een «hersteloperatie» waarbij recht doen aan gedupeerden en erkenning van wat er mis is gegaan voorop staat. Alles er is op gericht om hen hiervoor te compenseren, hun de kans te bieden op een nieuwe start met een schone lei, en te werken aan herstel van vertrouwen.
Naast de financiële regeling is in het gesprek met de Kamer ook veel aandacht gegaan naar het proces dat nodig is om ouders herstel te bieden en bij te dragen aan herstel van vertrouwen. Een belangrijk element hierbij is dat het verhaal van de ouder centraal staat. De beoordeling is ruimhartig, waarbij niet gezocht hoeft te worden naar «het laatste stukje bewijs» als een ouder een plausibel verhaal heeft, en waarbij altijd gezocht wordt naar de meest ruime regeling waar een ouder voor in aanmerking komt. Daarnaast zijn om te voorkomen dat ouders bij twijfel over de beoordeling direct aangewezen zijn op een juridisch traject verschillende onafhankelijke commissies ingesteld, die op verschillende momenten mee kijken met de uitvoering en beoordeling. Zoals ik uw Kamer medio 2020 heb toegezegd laat ik de hersteloperatie periodiek doorlichten om de kwaliteit van de processen en producten in beeld te brengen. Momenteel loopt weer een nieuwe doorlichting. De resultaten daarvan verwacht ik bij de 7e VGR met uw Kamer te kunnen delen. Tegen de achtergrond van dit met waarborgen omklede proces acht ik onderzoek naar een apart en onafhankelijk gremium dat verantwoordelijk is voor de compensatie dan ook niet opportuun.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden ruim voor het geplande commissiedebat over de Hersteloperatie kinderopvangtoeslag van 27 mei a.s.?
Ja.