Het voldoen aan inreisregels van andere landen rondom corona |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met inreisregels van landen, alsmede met de eisen voor het bezoek van bijvoorbeeld horeca in het land zelf, waar andere eisen gelden dan het Nederlandse coronatoegangsbewijs (ctb)?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is afhankelijk van overheden van andere landen voor de meest actuele informatie over geldende coronamaatregelen. In de reisadviezen wordt voor gedetailleerde informatie daarom verwezen naar de overheidswebsite van het land zelf, opdat reizigers het meest actuele overzicht hebben van maatregelen (die regelmatig veranderen). Het is ook de verantwoordelijkheid van de reiziger om goed kennis te nemen van de geldende coronamaatregelen voor inreis en bij activiteiten in het land van bestemming.
Wat kunnen Nederlanders doen in het geval dat een doorgemaakte infectie in Nederland niet geldig is als bewijs om in te reizen en men geen booster kan halen omdat men niet binnen drie maanden na doorgemaakte infectie geboost mag worden?
Het RIVM geeft in de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie1 aan dat een besmetting volgend op de basisserie de immuunrespons opnieuw stimuleert en adviseert daarom inderdaad de boostvaccinatie uit te stellen tot minimaal drie maanden.
De mogelijkheden die de Nederlandse reiziger in dat geval heeft, zijn afhankelijk van de inreiseisen die het land van bestemming heeft vastgesteld. Sommige landen accepteren een negatief NAAT- of antigeentestresultaat om in te reizen. In het geval dat derde landen geen in Nederland uitgegeven herstelbewijs accepteren, wordt in Europees verband met deze landen gesproken. Dat is ook nu al het geval.
Wat kunnen Nederlanders doen als landen een doorgemaakte infectie niet erkennen in combinatie met twee prikken en minimaal drie vaccinaties vragen, aangezien in met in Nederland een ctb kan krijgen na een doorgemaakte infectie plus twee prikken (basisserie en booster)?
Het advies aan mensen die op reis gaan is om goed na te kijken welke inreisvoorwaarden er voor het betreffende land gelden. Dat geldt ook voor welke herstelbewijzen worden gevraagd. Dat kan onder meer via rijksoverheid.nl2. In de reisadviezen wordt verwezen naar de websites van de lokale overheden voor de meest actuele informatie over geldende coronamaatregelen. Het kan voorkomen dat iemand niet over het juiste herstelbewijs voor een bepaald land beschikt en daarmee niet kan inreizen. Indien ook een boostvaccinatie wordt gevraagd en die, zoals het RIVM aangeeft, nog niet gegeven kan worden vanwege een recente besmetting, is een andere mogelijkheid dat men zich laat testen.
Welke opties hebben mensen gevaccineerd met AstraZeneca en/of Janssen als landen minimaal drie mRNA-vaccinaties eisen en andere type vaccins niet meer worden gezien als geldig vaccinatiebewijs?
In sommige Europese landen, zoals Duitsland, is een vaccinatie met het Janssen-vaccin en daarna een boostvaccinatie niet voldoende. Het kabinet heeft op 11 maart jl. besloten dat de groep mensen (> 18 jaar) die gevaccineerd is met het Janssen-vaccin en één boostvaccinatie heeft ontvangen, een extra boostvaccinatie met een mRNA-vaccin kan krijgen. Volgens de Gezondheidsraad is een extra vaccinatie na de booster voor de meeste mensen vanuit epidemiologisch oogpunt niet nodig. Er zijn echter ook geen medisch inhoudelijke bezwaren om de extra vaccinatie aan te bieden in individuele gevallen. Omdat er in dergelijke situaties geen medische noodzaak is voor de extra prik, vraagt de GGD-medewerker bij het maken van de afspraak of er sprake is van een weloverwogen keuze («informed consent»).
Er zijn momenteel geen voorbeelden van dergelijke vereisten voor het AstraZeneca-vaccin bij mij bekend.
Wat zijn momenteel de mogelijkheden voor Nederlanders om extra vaccinaties te krijgen in het kader van een reizigersvaccinatie? Indien die mogelijkheden er nog niet zijn, hoe kijkt u in de lange termijn aan tegen het zetten van vaccinaties omdat andere landen deze eisen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de langetermijnstrategie COVID-193 wil ik de inzet van COVID-19-vaccinaties als reisvaccinaties onderzoeken. Dit onderzoek loopt. Als het onderzoek afgerond is, zal ik de Kamer hierover informeren.
Zijn er nog andere situaties waarbij Nederlanders bij het reizen naar het buitenland problemen kunnen ondervinden omdat de definities van «volledig gevaccineerd» of «booster» verschillen met Nederland?
Anders dan de hierboven genoemde situaties zijn recentelijk geen signalen binnengekomen van situaties waarbij Nederlanders op dit moment problemen ondervinden bij het reizen naar het buitenland als gevolg van afwijkende definities van «volledig gevaccineerd» of «booster».
Omdat ieder land zijn eigen voorwaarden mag stellen, kan het met name buiten de Europese Unie voorkomen dat landen inreiseisen stellen die afwijken van het Nederlandse beleid.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
De artikelen 'Het ene Nederland is het andere niet' en 'Er vallen doden door slechte zorg op Sint Eustatius' |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Het ene Nederland is het andere niet»1 en «Er vallen doden door slechte zorg Sint Eustatius»2?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het opiniestuk van een inwoner van Sint Eustatius op Dossier Koninkrijksrelaties.nl, over zijn zorgen over de zorgfunctie naar aanleiding van de tragische afloop van een medische verwijzing van een patiënt?3
Ja.
Kunt u een kabinetsappreciatie geven op bovengenoemde artikelen?
De artikelen gaan in op de recente ontwikkelingen op het domein van de gezondheidszorg van Sint Eustatius.
Het verhaal van mevrouw van Tongerloo schetst -ondanks enkele feitelijke onjuistheden (zie vraag 2 en 3 in de aanvullende Kamervragen van VVD)- een goed beeld van de complexe verhoudingen en omstandigheden op Sint Eustatius, die ervoor zorgden dat de coronacrisis juist ook daar zo ingrijpend was. Het is hierbij goed om nog eens te herinneren in welke fase van de crisis Caribisch Nederland destijds zat. Medische hulpgoederen waren overal ter wereld schaars, zo ook in Nederland en in de regio. Transport vormde een uitdaging omdat de luchtruimen en landsgrenzen gesloten werden, wat tevens gevolgen had voor het overplaatsen van patiënten voor ziekenhuisopname in de regio. Net als in Europees Nederland moest de reguliere zorg op Sint Eustatius afgeschaald worden. Natuurlijk heeft de coronacrisis voor Sint Eustatius grote gevolgen gehad. Niet alleen voor wat betreft gezondheidszorg, maar ook sociaaleconomisch. Voor de inwoners én voor het medisch personeel dat hier werkte in deze onrustige en onzekere periode. Het is belangrijk om van onze ervaringen te leren en samen goed voor te bereiden op een mogelijke nieuwe pandemie in de toekomst. Sint Eustatius wordt net als Bonaire en Saba meegenomen in de beleidsagenda ten aanzien van het verbeteren van pandemische paraatheid, waarbij het toepassen van maatwerk centraal staat. Daarnaast is het van belang om lessen te trekken voor het verbeteren van de gezondheidsvoorzieningen in Caribisch Nederland die zijn opgebouwd sinds 2010.
De artikelen van curacao.nu en dossierkoninkrijksrelaties.nl gaan grotendeels in op het recente overlijden van een inwoner van Sint Eustatius. Kort hierop, in april, heeft opnieuw een overlijden plaatsgevonden. Het feit dat er twee patiënten zijn komen te overlijden, in zo’n kort tijdsbestek, vind ik vreselijk en moet grote impact hebben op de hechte gemeenschap van Sint Eustatius. T.a.v. het eerste overlijdensgeval kan ik mij voorstellen dat inwoners zich afvragen of door de artsen van St. Eustatius Health Care Foundation (SEHCF) en het verzekeringskantoor van VWS wel accuraat gehandeld is. Beide artikelen gaan ervan uit dat er bij dit handelen medische fouten zijn gemaakt. Hierover kan nog geen uitspraak worden gedaan. SEHCF heeft conform de procedures van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een calamiteitenonderzoek in gang gezet. Desalniettemin zijn de in het artikel geuite zorgen van de inwoners van Sint Eustatius aanleiding voor mij om met betrokken gezondheidsinstanties het gesprek aan te gaan om ervoor te zorgen dat de zorg op Sint Eustatius verbeterd wordt.
Bovenstaande artikelen en het opiniestuk bespreken knelpunten in het doorverwijzen van patiënten die (acute) zorg nodig hebben; hoe reflecteert u op deze knelpunten? Welke stappen heeft u ondernomen of bent u van plan te nemen om doorverwijzing te verbeteren? Kunt u hierbij reflecteren op de rol van Zorg en Jeugd Caribisch Nederland?
Afgelopen jaren heeft Zorg en Jeugd Caribisch Nederland (ZJCN) jaarlijks 6000–8000 medische uitzendingen verzorgd. Ook in de Covid-periode is het gelukt om de urgente zorg doorgang te laten vinden. In 2020 zijn er in totaal 40 klachten binnengekomen. Desalniettemin zijn er knelpunten die verbeterd moeten worden. Ten aanzien van de knelpunten rondom reguliere doorverwijzingen zijn het afgelopen jaar diverse stappen genomen ter verbetering. In oktober 2021 hebben specialisten van SEHCF op Sint Eustatius en de afdeling dienstverlening van ZJCN afspraken gemaakt over de kwaliteit van verwijzingen. Voor het jaar 2022 is tevens prioriteit toegekend aan het verbeteren van de dienstverlening, hieronder valt ook het verwijsproces. Om verwijzers op de Bovenwindse eilanden meer ruimte te geven ben ik voornemens om een pilot op te zetten waarbij er naar bepaalde specialismen een vrije doorverwijzing kan plaatsvinden.
Om de doorverwijzing in acute situaties te verbeteren gaat ZJCN met de betrokken partijen de verantwoordelijkheden en bevoegdheden evalueren en waar nodig het reeds bestaande protocol aanvullen, verduidelijken of aanscherpen. Het is van belang dat ziekenhuizen kennis hebben van hun behandelplicht in acute situaties.
Over de verbeteringen van het verwijsproces zal ik (bestuurlijke) afspraken maken met alle betrokken partijen.
Kunt u bevestigen of de nieuwkomers die (nog) niet via de zorgverzekering van Caribisch Nederland zijn verzekerd, risico’s ondervinden bij het verkrijgen van essentiële medische zorg? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over een plan om dit probleem op te lossen?
Een nieuwkomer dient zich bij vestiging in Caribisch Nederland te houden aan de procedures van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Zij die nog in afwachting zijn van de beschikking van de IND, maken nog geen aanspraak op de zorgverzekering en zijn zelf verantwoordelijk om een tijdelijke zorgverzekering af te sluiten. Dit is conform Europees Nederlandse wet- en regelgeving. De nieuwkomer wordt hierover voorgelicht door zowel de IND als ZJCN.
In het geval dat iemand onverzekerd is en zich in een acute of levensbedreigende situatie bevindt, geldt dat de zorgverlener een behandelplicht heeft. Administratieve kwesties zijn hierin niet leidend.
Kunt u uiteenzetten wat de procedures en protocollen zijn in Caribisch Nederland, voor het in gang zetten van een medische verwijzing buiten het eiland? Kunt u bevestigen of een verwijzing alleen wordt gedaan door een arts en uiteenzetten wat voor (financiële) afspraken Zorg en Jeugd Caribisch Nederland hierover heeft gemaakt met organisaties voor medische evacuaties (met bijbehorend medisch team)? Kunt u verduidelijken wat uw rol is hierin?
De procedure bij een medische uitzending buiten het eiland is als volgt; indien een (huis)arts («verwijzer») constateert dat de verzekerde specialistische zorg nodig heeft die niet beschikbaar is op het eiland, wordt een verwijsverzoek ingediend bij ZJCN. De verwijzer vermeldt in het verzoek de mate van urgentie. In het geval van een reguliere medische uitzending beoordelen en toetsen de medisch adviseurs (artsen) van ZJCN aan de hand van de Regeling Aansprakelijkheid Zorgverzekering (RAZ) BES of het verwijsverzoek voldoet aan de rechtmatigheids- en doelmatigheidseisen. Indien niet akkoord, ontvangt de verwijzer een terugkoppeling met de onderbouwing. Indien akkoord, handelen de medewerkers van ZJCN het verzoek verder af; zij plannen de afspraak en de logistiek eromheen (vlucht, transport, accommodatie, PCR-test, daggeldvergoeding) en onderhouden contact met de verzekerde. Tijdens en aan het eind van de medische uitzending geeft de behandelend arts een terugkoppeling aan de verwijzer en medisch adviseurs van ZJCN. Bovenstaande beschreven procedures en protocollen zijn bekend bij de zorgverleners in Caribisch Nederland.
Ten aanzien van medische evacuaties heeft ZJCN afspraken gemaakt met National Helicopters (Medevac) voor de Bovenwindse eilanden en de Air-ambulance voor Bonaire. Deze zijn 24/7 beschikbaar. T.a.v. de inzet van de Medevac op Saba en Sint Eustatius geldt dat de verwijzer indien mogelijk vooraf toestemming moet hebben verkregen van de medisch adviseurs. In uitzonderingsgevallen kan achteraf toestemming aangevraagd worden.
Bent u bereid om bij (huis)artsen in Caribisch Nederland te informeren in hoeverre de beoordeling van Zorg en Jeugd Caribisch Nederland bij het al dan niet instemmen met een verwijzing buiten het eiland, naar hun ervaring een negatief effect heeft op de kwaliteit van zorg?
Ja, ik ben bereid om in gesprek te gaan met zorgverleners over hun zorgen.
Kunt u toelichten in welke mate Zorg en Jeugd Caribisch Nederland en/of u, budgettaire overwegingen van invloed laten zijn op het al dan niet instemmen met een verwijzing?
In de beoordeling spelen budgettaire overwegingen geen rol, medische gronden zijn leidend. De RAZ-BES regelt de aanspraken op zorg, op basis hiervan wordt beoordeeld of de aangevraagde behandeling doelmatig en rechtmatig is.
In hoeverre acht u een relatief kleinschalige voorziening als Zorg en Jeugd Caribisch Nederland in staat om de juiste beoordeling en afweging te maken bij een medisch urgente verwijzing?
Binnen ZJCN bestaat een afdeling Medisch Advies, bestaande uit artsen en medewerkers. Dit team is ervaren en voldoende uitgerust om dit te beoordelen.
Bent u bereid een specifiek onderzoek in te stellen naar het in vraag 2 bedoelde incident waarbij een patiënt met een niet-Nederlandse nationaliteit tragisch is komen te overlijden?
De IGJ is op de hoogte gebracht van de calamiteit. SEHCF heeft conform de procedures van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een calamiteitenonderzoek in gang gezet.
Zorgmedewerkers met post-covid-syndroom die reeds zijn ontslagen of dreigen hun baan te verliezen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer start de regeling tijdelijke ondersteuning zorgwerknemers met post-covid-syndroom die u aankondigde in uw brief van 25 februari jongstleden?1
Ik verwacht uiterlijk in juni de subsidieregeling te publiceren.
Ontvangt u, net als Kamerleden, ook signalen van zorgwerknemers die ontslagen zijn ondanks de aangekondigde regeling?
Ja, langs diverse kanalen bereiken mij berichten over zorgmedewerkers die aan het begin van de pandemie ziek zijn geworden en recent zijn ontslagen.
Hoe heeft u uw dringende beroep richting werkgevers gedaan om, vooruitlopend op de regeling, met zorgwerknemers met post-covid-syndroom in gesprek te blijven en niet tot ontslag over te gaan? Heeft u gesprekken gevoerd met brancheverenigingen om dit onder de aandacht te brengen? Hoe heeft u hierover actief gecommuniceerd?
Ik heb de Kamerbrief onder de aandacht van branche- en werkgeversorganisaties gebracht. Met deze partijen is naar aanleiding van vragen over het nieuwsbericht aanvullende informatie gedeeld. Ook in informele contacten met partijen blijf ik aandacht voor de regeling vragen. Daarnaast is bijvoorbeeld informatie beschikbaar gesteld aan C-support om zorgmedewerkers die vanwege langdurige coronaklachten een beroep doen op de dienstverlening van C-support, hierop te wijzen.
Kan het UWV bij een ontslagaanvraag op grond van langdurige ziekte, indien geregistreerd is dat dit gaat om langdurige covid-klachten, de werkgever ook direct wijzen op deze aanstaande regeling? Of zou het mogelijk zijn om bij alle ontslagaanvragen op grond van langdurige ziekte in de zorgsector de werkgever hierop te wijzen?
Ja, UWV kan vanaf de inwerkingtreding van de subsidieregeling werkgevers in de zorgsector die een ontslagaanvraag wegens langdurige ziekte indienen, wijzen op de subsidieregeling. De vraag is echter of dit tijdig is, aangezien de ontslagaanvraag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid vaak wordt ingediend nadat de WIA-claimbeoordeling is afgerond. Om werkgevers in zorg en welzijn tijdig te informeren, ben ik met UWV in gesprek over de mogelijkheden om bij werkgevers via reeds bestaande kanalen de subsidieregeling onder de aandacht te brengen. Daarnaast heb ik de brancheorganisaties in de zorg gevraagd hun leden te wijzen op de ondersteuning die vanuit deze subsidieregeling aan werkgevers gaat worden geboden.
Welke mogelijkheden hebben zorgwerknemers om met terugwerkende kracht, indien zij reeds ontslagen zijn, alsnog aanspraak te kunnen maken op de subsidieregeling via hun oude werkgevers? Bijvoorbeeld door opnieuw een arbeidsovereenkomst aan te gaan?
Er is geen sprake van een recht van een langdurig zieke werknemer om gebruik te maken van deze regeling. Het betreft een subsidieregeling voor werkgevers die met hun langdurig zieke werknemer een verlenging van de loondoorbetaling hebben afgesproken. Als werkgever en werknemer dat beiden willen, vragen zij samen bij UWV een verlenging van de loondoorbetaling aan. Indien deze verlenging wordt goedgekeurd, kan de werkgever een beroep doen op de bedoelde subsidieregeling.
Na 2 jaar loondoorbetaling kan de werknemer een WIA-aanvraag doen. UWV toetst dan eerst de re-integratie inspanningen. Als die voldoende zijn, volgt de WIA-beoordeling. Er volgt dan een beslissing over het recht op een WIA-uitkering. Het is daarna niet meer mogelijk om een verlenging van de loondoorbetaling aan te vragen. De beëindiging van het dienstverband vindt vaak na de WIA-beoordeling plaats.
Kunt u nader ingaan op het juridische kader met betrekking tot zorgwerknemers met post-covid-syndroom en hun rechten via ontslagwetgeving wanneer de subsidie van start gaat?
De subsidieregeling richt zich enkel op de werkgever. Daarom heeft de subsidieregeling geen gevolgen voor de rechten van zorgwerknemers t.a.v. de sociale zekerheid. De subsidieregeling heeft ook geen gevolgen voor de kaders waarbinnen een vrijwillige verlenging van de loondoorbetaling na het tweede ziektejaar ook nu al kan plaatsvinden.
Bent u blijvend in contact met vakbonden, te meer omdat de regeling nog niet van start is gegaan en zij meldingen kunnen ontvangen van zorgwerknemers waarbij ontslag dreigt?
Ja.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en met spoed beantwoorden?
Ja.
De inzet van 1G in de culturele sector |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers , Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Testen voor Toegang treft specifieke groep in de culturele sector stevig»?1
Ja.
Wat vindt u van de zorgen die in dit artikel geuit worden?
Die zorgen zijn begrijpelijk. Tegelijkertijd kunnen met deze maatregelen grote, ongeplaceerde binnen evenementen voor het eerst sinds lange tijd weer plaatsvinden, waarbij het testbewijs de enige maatregel is. Op 25 februari zijn ondanks een hoog aantal besmettingen veel maatregelen versoepeld. Daar zijn risico’s aan verbonden. In situaties met hoge risico’s worden deze met de inzet van het coronatoegangsbewijs op basis van 1G beperkt. Dat gebeurt bij ongeplaceerde activiteiten waar grote groepen mensen actief en dicht bij elkaar zijn, en waar alcoholgebruik een rol speelt.
Op 15 maart was een nieuw besluitvormingsmoment, waarin de huidige maatregelen opnieuw zijn gewogen op proportionaliteit en noodzakelijkheid. Daarin is aangekondigd dat het Testen voor Toegang per 23 maart niet meer wordt ingezet.
Kunt u nader toelichten waarom bij het loslaten van vele maatregelen, waaronder het coronatoegangsbewijs in het uitgaansleven, er toch voor is gekozen om de 1G-maatregel in te zetten?
Er is versoepeld bij een hoog aantal besmettingen. Het kabinet heeft daarom besloten op hoogrisico locaties, in lijn met het 142e OMT-advies, als mitigerende maatregel met toegangstesten te gaan werken. Met de 1G-maatregel kan het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames op de locaties waar dit wordt ingezet met ongeveer 70% worden gereduceerd, blijkt uit de modellering van de TU Delft e.a2. Hiermee wordt ook het risico verkleind dat werknemers op deze binnenlocaties zelf besmet raken, of dat deelnemers na afloop van een activiteit (kwetsbare) naaste contacten besmetten. Dit geldt alleen voor de hoogste risico’s. Als evenementen geplaceerd, buiten, of met minder dan 500 bezoekers plaatsvinden, dan geldt er geen 1G-verplichting.
Welke andere Europese landen maken gebruik van de 1G-maatregel bij grotere evenementen van meer dan 500 personen? Wat is bij deze landen de argumentatie voor 1G?
Ik heb geen alomvattend overzicht van de maatregelen in alle Europese landen. Uit de internationale vergelijkingen blijkt dat de nabijgelegen landen op verschillende manieren versoepelen en daarbij verschillende vormen van het ctb aanhouden. Er wordt in die landen dus ook gekozen om de risico’s middels een ctb te beperken.
In België werd tot 7 maart het 3G coronatoegangsbewijs (het Corona Safe Ticket) nog breed ingezet voor activiteiten met meer dan 50 (binnen) of 100 (buiten) bezoekers. Evenementen binnen mogen open met een maximale capaciteit van 70% bij dynamische activiteiten en 80% bij niet-dynamische activiteiten, op te hogen bij een luchtkwaliteit onder een gemiddelde van 900 ppm CO23. In Denemarken wordt het ctb niet meer ingezet. In Duitsland verschillen de maatregelen per deelstaat, maar wordt in veel gevallen 2G+ toegepast. Dat betekent dat toegang is beperkt tot mensen die gevaccineerd of hersteld zijn, én getest zijn. In sommige gevallen zijn mensen die geboosterd zijn uitgezonderd van de testverplichting. In bijvoorbeeld Baden-Würrtemberg geldt vanaf 22 februari voor discotheken een 2G+ maatregel, waarbij iedereen getest moet worden4. In Frankrijk werkten discotheken met de Pass vaccinal, waarbij alleen toegang wordt verleend op basis van vaccinatie of een recente besmetting. Die verplichting is per 14 maart vervallen.
Deelt u de zorg van de cultuur- en evenementensector dat mensen de poppodia links zullen laten liggen door de 1G-maatregel?
Met de versoepelingen van 25 februari kunnen alle evenementen weer met de maximale capaciteit doorgang vinden. Bij grote, ongeplaceerde binnenlocaties moeten mensen zich van tevoren laten testen. Er zijn meer dan 800 testlocaties in Nederland en het testen is gratis. Ik verwacht niet dat het testen voor toegang een dusdanige drempel oplevert dat mensen poppodia links laten liggen.
Welk flankerend beleid ziet u voor zich om dit te ondervangen?
Hoewel het kabinet onderkent dat de toegangstest tot een extra overweging kan leiden bij bezoekers verwacht ik, mede gezien de geboden testfaciliteiten, niet dat dit zal leiden tot grote vraaguitval.
Zou bijvoorbeeld nagedacht kunnen worden over teststraten in de buurt van drukbezochte uitgaansgelegenheden en de grotere poppodia, waar mensen snel voor zij naar een feest gaan, zich nog kunnen laten testen? Ziet u daarin kansen om enige mate van spontaniteit weer terug te brengen in het uitgaansleven, ook voor grotere podia?
Testaanbieders worden betaald per uitgevoerde test. Mede door die financiële prikkel is het testaanbod flexibel, en passen testaanbieders het aanbod aan op de testvraag. Dat betekent dat er bij de keuze voor openingstijden en locaties rekening wordt gehouden met de verwachte testvraag. Bovendien werkt de Stichting Open Nederland (SON) met een aanmeldportaal voor 1G-plichtige evenementen. Daardoor heeft SON een goed beeld van de verwachte testvraag. Die lijst wordt ook gedeeld met de testaanbieders, die hun aanbod daarop aan kunnen passen. Ik verwacht dan ook dat testaanbieders zich in de buurt van drukke uitgaansgelegenheden vestigen, voor zover dat nog niet gebeurd is.
Mensen wordt geadviseerd tot twee uur voor aanvang van het evenement te testen. Op die manier is er voldoende tijd om het testresultaat af te wachten, en de uitslag terug te koppelen en worden problemen aan de deur met verlate testresultaten geminimaliseerd.
Deelt u de mening dat de cultuursector als een van de zwaarst geraakte sectoren uit de coronapandemie komt, en dat het past om alle mogelijkheden te onderzoeken die zo normaal mogelijke opening van de cultuursector mogelijk maken? Zo ja, welke alternatieven zijn er nog voorhanden?
Ik erken dat er veel maatregelen zijn die de cultuursector hard hebben getroffen. Om de sector zo veel mogelijk en eerder te openen, is er gewerkt met coronatoegangsbewijzen. In de huidige epidemiologische omstandigheden kunnen hoogrisico evenementen doorgaan met een testbewijs. Vanaf 23 maart vervalt ook voor deze evenementen Testen voor Toegang, en kunnen zij doorgaan zonder testbewijs.
Wat is het perspectief voor de cultuursector na 15 maart aanstaande? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om de 1G-maatregel op te heffen? Of zijn er plannen om na 15 maart 2022 de grens van personen te verhogen naar bijvoorbeeld 1000 personen?
De maatregelen zijn ingevoerd op 25 februari. Op basis van het effect van de versoepelingen op het aantal besmettingen kunnen de maatregelen opnieuw worden overwogen. Als het niet meer proportioneel en epidemiologisch noodzakelijk is, zal het testen voor toegang niet meer worden ingezet. Daarom heb ik besloten Testen voor Toegang vanaf 23 maart niet meer in te zetten.
Kunnen deze vragen zo snel mogelijk maar uiterlijk vóór 10 maart 2022 beantwoord worden?
Ik heb ernaar gestreefd deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De laatste stand van zaken van zorgmedewerkers met post-covidsyndroom |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u per maand aangeven hoeveel zorgmedewerkers per 1 maart, per 1 april, per 1 mei en per 1 juni 2022 in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) zullen komen door het post-COVID-syndroom (long COVID)?
Op grond van de privacyregelgeving is registratie van de reden of oorzaak van ziekteverzuim door werkgevers niet toegestaan. Werkgevers doen een ziekmelding bij UWV als hun werknemer na 42 weken ziekte nog niet volledig aan het werk is. De reden van de ziekmelding is niet bekend. Ik kan daardoor niet aangeven hoe groot de groep zorgmedewerkers is die ziek is als gevolg van langdurige klachten na een COVID-besmetting en de komende tijd een WIA-aanvraag doet. Vanaf maart 2022, als de pandemie twee jaar heerst, kunnen werknemers met langdurige klachten na een COVID-besmetting mogelijk een WIA-uitkering ontvangen. Sinds april 2020 heeft UWV een algemene diagnosecode voor COVID-19 in de registratiesystemen aangebracht en per 1 januari 2022 ook een diagnosecode specifiek voor langdurige klachten na een COVID-besmetting, te gebruiken bij alle komende WIA-claimbeoordelingen. Deze registratie zal op termijn een indicatie geven over de instroom in de WIA.
Wanneer komt u samen met sociale partners met meer duidelijkheid voor deze zorgmedewerkers die post-COVID-syndroom (Long COVID) hebben opgelopen en binnenkort in de WIA terechtkomen?
Op maandag 31 januari jl. heb ik gesproken met een aantal zorgverleners met langdurige klachten, na een in de beginfase van de pandemie opgelopen COVID-besmetting. FNV was hierbij aanwezig. Het gesprek was bedoeld om meer inzicht te krijgen in de situatie van deze zorgverleners. Het sluiten van een convenant met sociale partners was, gelet op het doel van het gesprek en de deelnemers aan het gesprek, geen onderwerp in dit gesprek.
Sociale partners maken deel uit van de Taskforce Optimale ondersteuning inzet zorgprofessionals. Deze taskforce heeft geadviseerd te komen met een tijdelijke overbrugging om voor de korte termijn werkgevers te ondersteunen om zorgprofessionals met Long COVID te behouden, totdat het onderzoek van het programma (COVID-19 en werk) naar Long COVID is afgerond.
Op vrijdag 25 februari jl. heb ik u geïnformeerd over de tijdelijke ondersteuning die ik zorgwerkgevers bied om langdurig zieke zorgverleners die in de periode maart-december 2020 langdurig ziek zijn geworden, voor de zorg te behouden.
Wat is uw afdronk en het resultaat van het gesprek dat u op 31 januari jongstleden heeft gehad met deze sociale partners?
Zie antwoord vraag 2.
Is de optie van een convenant besproken om zo een overbruggingsperiode in te stellen in ieder geval totdat er meer duidelijkheid komt over het beloop, de duur en de behandeling van het post-COVID-syndroom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken heeft u gemaakt met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) ten aanzien van mensen met het post-COVID-syndroom?
UWV behandelt alle WIA-aanvragen op dezelfde manier en beoordeelt de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de functionele mogelijkheden in arbeid van het individuele geval. Het type ziekte of de oorzaak daarvan speelt hierbij geen doorslaggevende rol. Bij iedere ziekte en aandoening variëren aard en ernst van de klachten en ervaren belemmeringen per individu. In elke situatie wordt gekeken naar de mogelijkheden om te werken van de individuele werknemer, waarbij rekening wordt gehouden met diens mogelijkheden en beperkingen op dat moment. Daarmee biedt het beleid rond sociale zekerheid ruimte om maatwerk toe te passen en aan te sluiten op de situatie van de individuele werknemer. UWV beschikt over alle benodigde kennis over langdurige klachten na een COVID-besmetting, voor zover die op dit moment beschikbaar is. Deze kennis breidt zich continu uit, omdat hierover elke dag wetenschappelijke inzichten bijkomen.
Hoe beoordeelt u het bericht «Eerste werkgevers aansprakelijk gesteld voor gevolgen long covid»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Het is aan de rechter om in deze zaken een uitspraak te doen.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden omdat over minder dan week het precies twee jaar geleden is dat het eerste coronageval in Nederland is geconstateerd?
Ik heb deze vragen zo spoedig als mogelijk was beantwoord.
(https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/nederland/artikel/5288715/werkgevers-aansprakelijk-gevolgen-long-covid).
De boostprik tegen COVID-19 voor adolescenten die jonger zijn dan 18 jaar |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het advies van de Gezondheidsraad over het wel of niet boosten van adolescenten tegen COVID-19?1
Ja.
Klopt het dat de Gezondheidsraad een boostprik niet afraadt?
De Gezondheidsraad geeft aan dat er geen medisch-wetenschappelijke reden is om een boostvaccinatie programmatisch aan te bieden aan alle 12- tot en met 17-jarigen. Eén van de argumenten daarbij is dat het EMA de voordelen nog niet had afgewogen tegen de eventuele risico’s.
Welke mogelijkheden hebben adolescenten tot achttien jaar om een boostprik te krijgen in het geval dat zij familieleden of naasten hebben die extra kwetsbaar zijn voor het oplopen van COVID-19?
Op 24 februari jl. heeft het EMA positief geoordeeld over de boostprik voor adolescenten. Het wordt op korte termijn voor alle adolescenten van 12 tot en met 17 jaar mogelijk om een boostprik te halen. Adolescenten die een boostprik willen, bijvoorbeeld om een kwetsbaar familielid te beschermen, kunnen hier dan gebruik van maken.
Hoe kijkt u aan tegen de beslissing van de Gezondheidsraden van landen als Duitsland en Frankrijk, die dit wel adviseren?
Landen maken hun eigen afwegingen om een vaccin, al dan niet vooruitlopend op een oordeel van het EMA, in te zetten. Sommige landen hebben daarbij gekeken naar de effecten op het verminderen van transmissie over de gehele bevolking. In het advies van de Gezondheidsraad van 4 februari jl. schreef de raad dat het verwachte effect van een boostprik voor adolescenten op transmissie in de bevolking beperkt is. Daarnaast werd de indirecte gezondheidswinst voor deze groep laag geschat. Ik heb er mede daarom voor gekozen te wachten op het oordeel van het EMA, voor ik een boostprik voor adolescenten beschikbaar stelde.
Bent u het eens met de stelling dat een boostprik in deze situatie kan worden gezien als een reizigersvaccinatie, omdat andere EU-landen deze boostprik als eis hanteren voor het reizen naar- en het reizen in deze landen? Zo ja, kunt u dit per direct mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, maken landen hun eigen afwegingen om een vaccin in te zetten, al dan niet vooruitlopend op een oordeel van het EMA. Ik ben geen voorstander van off label gebruik van een vaccin als daar geen medische aanleiding voor is. Ook bij een reizigersvaccinatie moet zorgvuldig worden gekeken naar de onderliggende wetenschappelijke gegevens, en daarom heb ik dan ook besloten te wachten op het oordeel van het EMA. Het EMA heeft op 24 februari een positief oordeel over boostvaccinaties voor jongeren afgegeven. Naar aanleiding van de beoordeling door het EMA, heb ik aangegeven dat jongeren die dat willen op korte termijn terecht kunnen voor een boostvaccinatie. Er kunnen verschillende redenen zijn voor jongeren om deze boostvaccinatie te halen.
Hoe kijkt u naar toekomstige vaccinaties tegen COVID-19 als deze voor bepaalde (leeftijds)groepen gekwalificeerd gaan worden als reizigersvaccinatie?
Op dit moment werkt het kabinet aan een aanpak voor de langere termijn. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd mij ten aanzien van het vaccinatiebeleid hierover te adviseren. Op dit moment zijn de COVID-19-vaccins alleen via het vaccinatieprogramma van de overheid verkrijgbaar. Ik zal uw Kamer op een later moment informeren of en, zo ja, wanneer COVID-19-vaccins beschikbaar (kunnen) komen als reizigersvaccinatie.
Wat is uw mening ten aanzien van de blijvende keuzevrijheid van mensen om te kiezen voor een boostprik ook al wordt deze niet via rijkswege (gratis) aangeboden, of dit nou voor reizen of als eigen wens voor extra zekerheid is?
Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, zijn de COVID-19- vaccins op dit moment alleen via het vaccinatieprogramma van de overheid verkrijgbaar. Of en voor wie het mogelijk is om op eigen initiatief een additionele dosis te krijgen zal op een later moment bepaald worden.
Kunt u gezien de actualiteit deze vragen met spoed beantwoorden?
Ja.
De inzet van tolken in de jeugdzorg |
|
Wieke Paulusma (D66), Fonda Sahla (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op de campagne «Dit is een kind en geen tolk»?
Ik kan mij goed voorstellen dat er situaties zijn waarin het onwenselijk is dat kinderen als tolk moeten optreden voor hun ouders. Daar waar het de (fysieke en/of psychische) gezondheid van ouders betreft, zal al snel sprake zijn van een onwenselijk situatie wanneer kinderen moeten tolken voor hun ouder(s). Dit zal zeker ook gelden in trajecten met ingrijpende gevolgen waar het essentieel is dat ouders en hulpverlening goed met elkaar kunnen communiceren, bijvoorbeeld bij (dreigende) uithuisplaatsingen.
Het kwaliteitsnorm «tolkgebruik bij anderstaligen in de zorg» biedt zorgprofessionals een houvast in welke gevallen de inzet van een informele tolk passend is. In de kwaliteitsnorm wordt ook aandacht besteed aan de (on)mogelijkheid van het tolken door een kind.
Bent u net als uw voorganger als bewindspersoon op VWS van mening dat het onwenselijk is om minderjarigen in te zetten als tolk?1 Zo ja, vindt u ook dat deze stellingname evengoed geldt voor de situatie dat het kind zelf zorg ontvangt?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat vanaf 1 januari 2022 tolken in de ggz voor volwassenen kunnen worden gedeclareerd bij de zorgverzekeraar, maar dat er voor de zorg voor kinderen en jongeren in het kader van de Jeugdwet nog geen landelijke oplossing is? Zo ja, waarom geldt dat onderscheid tussen volwassenen en jongeren en hoe beoordeelt u het risico dat er dan sprake is van een ongeoorloofd onderscheid op basis van leeftijd en herkomst?
Vanaf 1 januari 2022 is de bekostiging voor talentolken in de ggz gewijzigd. Voorheen zat de inzet van een talentolk verwerkt in de reguliere tarieven die zorgaanbieders ontvingen. Zorgaanbieders die veelvuldig met anderstaligen te maken hadden en daardoor onevenredig veel gebruik moesten maken van een tolk kwamen hierdoor soms niet uit met de tarieven.
Vanaf 1 januari 2022 heeft de NZa in haar beleidsregel prestaties en tarieven geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg een prestatiebeschrijving Toeslag inzet Tolk opgenomen.
In de Jeugdwet gelden geen landelijk vastgestelde prestaties en tarieven. Dit zorgsysteem laat zich dan ook niet volledig vergelijken met de ggz (als onderdeel van de Zorgverzekeringswet). Dit betekent niet dat het binnen de Jeugdwet niet mogelijk is een tolk in te zetten indien noodzakelijk. Gemeenten dienen de inzet van een talentolk mogelijk te maken als dit noodzakelijk is voor goede zorgverlening. Zij kunnen hier op verschillende wijzen afspraken over maken met ouders en zorgaanbieders. Vertrekpunt hierbij is vaak «informeel waar kan, professioneel waar echt nodig». Waarbij ook gekeken wordt hoe de inzet van een professionele tolk van tijdelijke aard kan zijn, bijvoorbeeld door het ondersteunen van het gezin bij het vinden van een informele tolk of het zelf beter leren beheersen van de Nederlandse taal.
Dit is ook van belang wanneer een tolk niet incidenteel maar structureel en gedurende lange tijd nodig is, bijvoorbeeld in een intensief opvoedondersteuningstraject met meerdere contactmomenten per week. Een alternatief is het matchen van het gezin met een hulpverlener die de taal van het gezin machtig is. Dit heeft ook als voordeel dat het aantal betrokkenen bij het gezin niet uitgebreid wordt.
Vindt u ook dat de inzet van een tolk in de zorg en specifiek in de jeugdzorg belangrijk is voor een goede kwaliteit en effectiviteit van de zorg?
Ja, de inzet van een tolk kan zeker belangrijk zijn voor de kwaliteit van de zorg. Het is aan de zorgprofessional om te beoordelen of een tolk noodzakelijk is en zo ja, of dit een informele tolk kan zijn of dat hiervoor een professionele tolk ingeschakeld dient te worden. Professionals kunnen voor deze afweging gebruik maken van de kwaliteitsnorm «tolkgebruik bij anderstaligen in de zorg».
Hoeveel kinderen met niet-Nederlandstalige ouders ontvangen jeugdzorg op dit moment en hoeveel waren dat er in de afgelopen jaren?
Er worden geen statistieken bijgehouden over het aantal kinderen met niet-Nederlandstalige ouders in de Jeugdwet.
In de beleidsinformatie Jeugd is wel informatie te vinden over het aantal kinderen met een niet-westerse of westerse migratie-achtergrond, maar dit zegt niet per se iets over de mate waarin hun ouders (on)voldoende de Nederlandse taal machtig zijn.
Klopt het dat er kinderen of jongeren worden geweigerd bij jeugdzorginstellingen, omdat hun ouders de Nederlandse taal niet machtig zijn?
Mij zijn geen signalen bekend dat kinderen vanwege het feit dat hun ouders de Nederlandse taal niet machtig zijn geweigerd worden door jeugdzorginstellingen.
Ik heb ook geen signalen van ouders die onvoldoende meegenomen worden in het zorgtraject van het kind, omdat hun kind gedurende een traject zelf tolkt.
Ouders hebben zelf ook een verantwoordelijkheid wanneer zij zich onvoldoende betrokken voelen bij het zorgtraject van hun kind. Zij kunnen dan zelf een informele tolk meenemen.
Het is daarnaast altijd aan de zorgprofessional om af te wegen of en wanneer de inzet van een professionele tolk noodzakelijk t.b.v. de kwaliteit en effectiviteit van de zorg is.
Klopt het dat wanneer ouders de Nederlandse taal niet machtig zijn, jongeren in jeugdzorginstellingen moeten vertalen voor hun ouders gedurende het traject en ouders op die manier niet goed meegenomen kunnen worden in het zorgtraject van hun kind?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wordt door de jeugdbescherming een adequaat feitenonderzoek gewaarborgd bij uithuisplaatsing indien de ouders niet Nederlandstalig zijn?
Een ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing of een omgangsregeling heeft grote gevolgen voor het leven van een kind en de ouders. Zij hebben er recht op dat dergelijke beslissingen goed onderbouwd en onderzocht zijn. Voor de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen (hierna: GI’s) geldt een wettelijke verplichting in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (art. 3.3 Jeugdwet). Zij moeten zich richten op het verzamelen van feiten, gebeurtenissen en omstandigheden die objectiveerbaar zijn. De besluitvorming moet worden onderbouwd, waarbij feiten, visies van betrokkenen en de interpretaties duidelijk zijn gescheiden. Bovengenoemde instellingen investeren in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders, ook als zij niet Nederlandstalig zijn. In dat geval kan gebruik worden gemaakt van de inzet van een professionele tolk.
Klopt het dat de beheersing van de Nederlandse taal een factor kan zijn bij de uithuisplaatsing van kinderen en dat de inzet van een tolk zou kunnen bijdragen aan het voorkomen van uithuisplaatsingen?
Ik heb geen informatie over de mate waarin de beheersing van de Nederlandse taal een factor kan zijn bij een uithuisplaatsing.
Kunt u bij de antwoorden op de vragen 6 tot en 9 aangeven of deze zaken uitvoerig zijn onderzocht (dus niet alleen steekproefsgewijs of casueel), om hoeveel gevallen het gaat en in hoeverre dit incidentele of structurele problematiek is? Zo nee, bent u bereid dit onderzoek te (laten) doen?
Er is geen uitgebreid onderzoek gedaan naar aanleiding van de vragen die u stelt in de vragen 6 tot en met 9. In de beantwoording geef ik aan dat mij geen signalen bekend zijn t.a.v. de onderwerpen waar u vragen over stelt. Ik zie dan ook geen aanleiding om hier specifiek nader onderzoek naar uit te voeren.
Naar aanleiding van de motie Paulusma/Bikker wordt momenteel wel een onderzoek uitgezet dat verkent hoe de huidige bekostiging en organisatie van de inzet van een talentolk georganiseerd is in de verschillende wettelijke domeinen, en in hoeverre hier in de praktijk knelpunten in worden ervaren. Hierin wordt ook naar de inzet van de talentolk in de Jeugdwet gekeken. Dit onderzoek dient voor de zomer afgerond te zijn.
Kunnen bovenstaande vragen betrokken worden bij de uitvoering van de motie-Paulusma/Bikker2 over de bekostiging van de tolkenvoorziening?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is de voortgang van de uitvoering van de motie-Paulusma/Bikker over de bekostiging van de tolkenvoorziening? Wat is de voortgang specifiek op het onderdeel jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de financiering van tolken in de jeugdzorg structureel en adequaat geregeld wordt, zodat jongeren in deze kwetsbare situatie de zorg krijgen die ze nodig hebben en jongeren niet meer hoeven te tolken gedurende het zorgtraject?
Op basis van de conclusies van het bovengenoemde onderzoek naar de huidige bekostiging en organisatie van de talentolk in de verschillende wettelijke stelsels kan bepaald worden of verbeteringen of aanpassingen gewenst zijn.
Het niet dragen van mondkapjes in de taxi |
|
Wieke Paulusma (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Kuipers |
|
![]() |
Wat is de reden dat het niet langer verplicht is om een mondkapje in de taxi te dragen wanneer er maar één passagier aanwezig is? Is dit advies dan voor reiziger en taxichauffeur?1
In een taxi is het verplicht om een mondkapje te dragen voor personen van 13 jaar en ouder. Dit staat in artikel 6.6, eerste lid, van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm). In ditzelfde artikel wordt in het tweede lid, onder f, geregeld dat deze verplichting niet geldt, indien in het voertuig maximaal twee personen aanwezig zijn (chauffeur en passagier). Deze uitzondering is opgenomen, omdat het in een taxi mogelijk is de veiligeafstandsnorm in acht te nemen als enkel de bestuurder en één andere persoon aanwezig zijn in de taxi.
Ook na 25 februari 2022, na het vervallen van de veiligeafstandsnorm en de generieke mondkapjesplicht, geldt in de taxi de mondkapjesplicht als er meer dan twee personen in het voertuig aanwezig zijn. De reden hiervoor is dat het vrijwillig anderhalve meter afstand blijven aanhouden niet altijd kan en je in sommige gevallen met onbekenden in de taxi zit. Dit levert een risico op voor kwetsbare personen, terwijl vervoer met een taxi voor sommigen van hen de enige vervoersmogelijkheid is. Daarom blijft de mondkapjesplicht in de taxi als mitigerende maatregel gelden tot in ieder geval 15 maart 2022. Op 15 maart 2022 vindt een nieuw weegmoment plaats.
Wanneer is deze wijziging in beleid doorgevoerd?
Sinds het dragen van een mondkapje in een taxi verplicht is, geldt de uitzondering op de mondkapjesplicht als er maar één passagier meerijdt. Deze maatregel is medio 2020 opgenomen in de noodverordeningen van de veiligheidsregio’s die golden tot 1 december 2020. Vervolgens is deze maatregel en de bijbehorende uitzondering vanaf de invoering van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) en de Trm met ingang van 1 december 2020, in artikel 6.6 van de Trm opgenomen. Er heeft daarna geen wijziging in dit beleid plaatsgevonden.
Kan worden toegelicht waarom deze verplichting niet geldt wanneer er maar één reiziger aanwezig in de taxi is, maar wel wanneer meer reizigers aanwezig zijn?
Het onderscheid tussen één of meerdere passagiers bij de mondkapjesplicht in taxi’s is gemaakt in verband met de veiligeafstandsnorm van 1,5 meter. Als er, naast de chauffeur, één persoon in de taxi meereist is het mogelijk om deze veiligeafstandsnorm in acht te nemen. Als er meerdere personen in de taxi meerijden, lukt dat niet.
Kunt u reflecteren op de onduidelijkheid voor reizigers die gebruik willen maken van de taxi op het gebruik van het mondkapje, nu dit afwijkt van de mondkapjesverplichting in de rest van het openbaar vervoer?
In het openbaar vervoer, zoals bus, trein, tram en metro, geldt een mondkapjesverplichting. In het openbaar vervoer is het niet altijd mogelijk om de veiligeafstandsnorm na te leven, bijvoorbeeld in geval van drukte. De taxi valt niet onder openbaar vervoer, maar is ander bedrijfsmatig personenvervoer. Daarbij is er normaal gesproken sprake van contact met de chauffeur voordat iemand in de taxi stapt en is er de mogelijkheid om klanten een plek toe te wijzen. Dit is ook opgenomen in het brancheprotocol voor het vervoer per taxi dat de sector sinds het begin van de pandemie hanteert.
Het Ministerie van IenW heeft regelmatig contact met de vervoerders over de coronamaatregelen. Uit deze contacten zijn tot op heden geen signalen gekomen dat er onduidelijkheden zijn over het gebruik van een mondkapje in de taxi, of dat dit tot problemen bij bijvoorbeeld de handhaving leidt.
Welke risico’s brengt het niet gebruiken van mondkapjes in een (voor langere tijd) gesloten ruimte van een taxi met zich mee voor chauffeur en reiziger? Wat is in dit geval de toegevoegde waarde van een spatscherm?
Wanneer meerdere reizigers voor langere tijd in een taxi verblijven, is het risico op overdracht van het virus voor reizigers en chauffeur groot zonder het gebruik van beschermende middelen. Het risico op overdracht wordt gereduceerd wanneer de veiligeafstandsnorm in acht genomen kan worden. Doorgaans is dit alleen mogelijk als enkel de bestuurder en één passagier aanwezig zijn in de taxi (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1).
Een spatscherm (afscherming) tussen reiziger en chauffeur kan de kans op overdracht van het virus mogelijk reduceren. Echter, door een vergroot oppervlak van de afscherming, kan de kans op besmetting via de indirecte besmettingsroute ook juist toenemen, omdat de kans toeneemt om in aanraking te komen met mogelijk besmette oppervlakken. Daarom is de mate van reductie onder andere afhankelijk van hoe het spatscherm is geplaatst en hoe vaak het spatscherm grondig gedesinfecteerd wordt. Vanuit de rijksoverheid wordt niet in generieke zin geadviseerd of afgeraden om afschermingen in voertuigen te plaatsen. De afweging om wel of geen afscherming in een voertuig aan te brengen, wordt aan de belanghebbenden overgelaten. Mocht men er voor kiezen om een afscherming aan te brengen, dan dient dit wel op een verkeersveilige wijze te gebeuren. Zo zijn afschermingen in de lengterichting tussen zitplaatsen, bijvoorbeeld tussen de chauffeur en de bijrijder, verboden.
Kunnen deze vragen zo snel mogelijk beantwoord worden, zodat wanneer nodig beleid kan worden bijgestuurd om verdere coronabesmettingen tegen te gaan?
De beantwoording heeft even op zich laten wachten omdat ik u het meest recente beeld wilde schetsen gelet op de versoepelingen die in de afgelopen periode (tot en met 25 februari) zijn doorgevoerd.
Het reizen met en het verkrijgen van een Digitale Corona Certificaat (DCC) |
|
Wieke Paulusma (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Klopt het dat voor kinderen tussen de leeftijd van vijftien en achttien jaar, voor het reizen naar Oostenrijk dezelfde regels gelden als voor volwassenen?
Ja.
Welke mogelijkheden hebben deze kinderen om alsnog Oostenrijk in te reizen als hun termijn voor de laatste vaccinatie is verlopen? Met name omdat een boosterprik voor kinderen jonger dan achttien jaar nog niet is goedgekeurd?
Jongeren kunnen nog steeds naar Oostenrijk afreizen. De strengere maatregelen betreffen toegang tot nationale faciliteiten, zoals bijvoorbeeld de horeca. Door de recente versoepelingen in Oostenrijk hebben jongeren tussen de 15 en 18 jaar veelal de mogelijkheid zich te laten testen voor toegang.
Klopt het dat deze inreisregels anders zijn dan de Europese afspraken rondom het verkrijgen van het Digitale Corona Certificaat (DCC), omdat een DCC alleen geldt voor volwassenen?
In Europa is afgesproken dat een DCC moet worden afgegeven voor negatieve tests, positieve tests en vaccinaties. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over inreisregels. De Europese afspraken met betrekking tot inreizen zijn inderdaad anders dan de nationale toegangseisen van Oostenrijk. Het gaat hier om de eisen die Oostenrijk stelt voor nationale toegang tot bepaalde faciliteiten. Nationaal mogen lidstaten zelf de eisen aan het coronabewijs voor nationale toegang bepalen.
Wat vindt u van de beslissing van Duitsland om een booster na een Janssen vaccin niet meer te accepteren binnen hun 2G-beleid? Hoe strookt dit met het onderzoek dat mRNA-vaccins na Janssen vaccin juist effectief is? Kunt u hierover in contact treden met uw Duitse ambtgenoot omdat dit het reizen in Duitsland voor veel Nederlanders aanzienlijk lastiger maakt?1,2
Het staat lidstaten vrij om eisen te stellen aan het nationaal gebruik van het DCC. We zien dat meerdere lidstaten 1 dosis Janssen en een booster niet meer als geboosterd zien. Een derde vaccinatie is nu nog niet mogelijk in Nederland voor de mensen die het Janssen vaccin hebben gekregen. Momenteel bezie ik welke oplossing mogelijk is voor deze groep.
Ik begrijp dat de beslissing van Duitsland lastig is voor Nederlanders, vooral voor de Nederlanders in de grensregio’s. Na overleg met Noordrijn-Westfalen hebben zij mij laten weten de regels voor Nederlanders tijdelijk te versoepelen.
Welke mogelijkheden hebben mensen in het geval dat zij in het buitenland (al dan niet binnen Europa) positief getest zijn op corona (en aldaar ook een bewijs van hebben) om vervolgens in Nederland een coronatoegangsbewijs (en DCC) aan te vragen?
Het is niet mogelijk om in Nederland een herstelbewijs uit te geven na een positieve test in het buitenland. De EU Verordening schrijft voor dat (enkel) de lidstaat waarin getest is, verantwoordelijk is voor de uitgifte van een herstelbewijs in een DCC. Het DCC dat uitgegeven wordt door het EU-land kan in Nederland ook gebruikt worden als coronatoegangsbewijs en is 180 dagen geldig. Na een positieve test in een land buiten de EU dat ook niet aangesloten is op het DCC-systeem, zijn er geen mogelijkheden om deze test als basis voor een CTB/DCC te gebruiken. Nederland heeft hiertoe besloten omdat de authenticiteit van een testcertificaat van buiten de EU met onvoldoende zekerheid beoordeeld kan worden.
Kunnen mensen die in het buitenland positief zijn getest op corona vervolgens in Nederland binnen drie maanden een boosterprik halen? Zo nee, hoe kunnen zij in dit geval dan een DCC of coronatoegangsbewijs aanvragen zonder dat die verloopt?
Het RIVM geeft in de LCI Richtlijn COVID-19 vaccinatie aan dat een boostervaccinatie minimaal drie maanden na een doorgemaakte SARS-CoV-2-besmetting gegeven moet worden. Dit is in lijn met een statement van de EMA samen met ECDC. Een termijn korter dan drie maanden zorgt voor onvoldoende immuunrespons om het immuunsysteem een oppepper te geven en daarmee voldoende bescherming te genereren. Om die reden is het niet mogelijk om binnen drie maanden een boostprik te halen.
De EU Verordening schrijft voor dat (enkel) de lidstaat waarin getest is, verantwoordelijk is voor de uitgifte van een herstelbewijs in een DCC. Het DCC dat uitgegeven wordt door het EU-land kan in Nederland ook gebruikt worden als coronatoegangsbewijs en is 180 dagen geldig. Zonder een DCC als gevolg van een positieve test is het in sommige gevallen dus mogelijk dat een DCC tijdelijk vervalt. Dit gaat dan enkel om Nederlanders die tussen de 6e en 9e maand buiten Europa een positieve testuitslag ontvangen.
Klopt het dat in andere Europese landen, zoals Duitsland, het wel mogelijk is om een DCC aan te vragen in het geval dat men in het buitenland positief is getest op corona? Zo ja, waarom is dit niet in Nederland mogelijk?
Dit klopt inderdaad. In Nederland is dit niet mogelijk, omdat het standpunt van Nederland is dat de juridische grondslag hiervoor ontbreekt. De uitgifte van een DCC na een positieve test is (enkel) de verantwoordelijkheid van de lidstaat waarin is getest (zie ook antwoord 5).
Daarnaast is het zo dat het DCC dat uitgegeven wordt door het EU-land waar de positieve test is afgegeven, in Nederland ook gebruikt kan worden als coronatoegangsbewijs.
Waarom is het nog steeds niet mogelijk om een DCC aan te vragen in Nederland in het geval dat je elders in de EU volledig gevaccineerd bent of in het geval dat je de tweede prik in een EU-land hebt gekregen? Tegen welke problemen loopt de Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) (of het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)) aan? Wanneer is dit wel mogelijk?3
De EU Verordening schrijft voor dat (enkel) het land dat de vaccinatie zet, verantwoordelijk is voor de uitgifte van het DCC. DCC’s die uitgegeven zijn in het buitenland, zijn in Nederland ook te gebruiken als Coronatoegangsbewijs (CTB) als deze voldoen aan de juiste voorwaarden. Op dit moment worden in het kader van de voorgenomen verlenging van de EU verordening in Europees verband oplossingen verkend om dit probleem op te lossen.
Burgers die na (volledige) vaccinatie in een ander EU-land een booster in Nederland hebben ontvangen, kunnen bij de aangewezen GGD-regio’s Utrecht, Rotterdam en Groningen het DCC van de Nederlandse booster om laten zetten naar de correcte notering.
Hoe kan men een Nederlands coronatoegangsbewijs (CTB) of het Europese DCC verkrijgen in het geval dat zij hun derde (booster) prik in een land binnen de EU hebben verkregen, bijvoorbeeld in Duitsland? Indien dit niet mogelijk is, wanneer is dit wel mogelijk?
Zie het antwoord op vraag 8.
Zijn voorts alle scenario’s voor het verkrijgen van een CTB of DCC, in het geval dat iemand volledig of deels is gevaccineerd in het buitenland, opgelost?
Zoals in de antwoorden op vraag 8 en 9 te lezen is, is nog niet voor elke situatie een oplossing gevonden.
Wat is de status voor het verkrijgen van een CTB voor volledig gevaccineerde mensen die uit het buitenland tijdelijk Nederland bezoeken, bijvoorbeeld familie of toeristen? Moeten zij zich nog steeds laten testen bij een Nederlandse teststraat om zo het CTB te krijgen? Wanneer is het wel mogelijk voor hun om een CTB te verkrijgen?
In de brief aan uw Kamer van 14 januari 20214 heb ik het CTB kort verblijf toegelicht voor gevaccineerde personen uit derde landen die kort verblijven in Nederland. In de kern komt het er op neer dat deze personen zolang de inzet van CTB 3G toegepast wordt een CTB met een geldigheid van twee weken kunnen verkrijgen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Therapeutisch gebruik van psychedelica zoals psilocybine, mdma en ketamine |
|
Sjoerd Warmerdam (D66), Joost Sneller (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van 16 januari jl. «Keta kan «revolutionair» middel zijn tegen depressie, maar er zijn ook zorgen»1 en het manifest «Therapeutisch gebruik van psychedelica – een pleidooi voor centrale aansturing»?2
Ja.
Herkent u dat er in Nederland 300.000 tot 450.000 patiënten zijn met een therapieresistente psychiatrische stoornis?
Bent u het ermee eens dat onderzoek nodig is naar effectieve therapieën om deze doelgroep te helpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit onderzoek te bevorderen?
Ja, hiermee ben ik het eens. Wetenschappelijk onderzoek naar nieuwe interventies en de toepasbaarheid daarvan voor de geestelijke gezondheidszorg is van groot belang. Alleen bewezen effectieve zorg kan namelijk onderdeel zijn van het basispakket. De bewijsvoering is gebaseerd op wetenschappelijke literatuur die ten grondslag ligt aan de beschrijving van zorg in kwaliteitsstandaarden. Om goed en structureel onderzoek te doen en de opgedane kennis te implementeren heb ik tot 2026 35 miljoen euro ter beschikking gesteld voor het Onderzoeksprogramma ggz dat loopt via ZonMw. Het Onderzoeksprogramma ggz sluit aan bij het Bestuurlijk akkoord ggz 2019–2022 en bij een groot deel van de onderwerpen uit de aangedragen onderzoeksagenda’s van ggz-partijen. Het richt zich daarom de komende jaren op klinisch toegepast onderzoek en vraagstukken uit de praktijk. Daarnaast worden grotere, multidisciplinaire onderzoeken gestimuleerd.
Bent u het ermee eens dat er hoopgevende resultaten zijn in het therapeutisch gebruik van psychedelica zoals psilocybine, mdma en ketamine? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te nemen of heeft u reeds ondernomen om deze resultaten vervolg te geven?
Het is mij bekend dat verschillende onderzoeken naar het therapeutisch gebruik van psychedelica gunstige resultaten laten zien, zoals bijvoorbeeld onderzoek naar MDMA bij posttraumatische stressstoornis (PTSS). De meeste van deze middelen bevinden zich nog in de onderzoeksfase. Het beoordelen van de studieresultaten is niet aan mij.
Verdere stappen om vervolg te geven aan deze onderzoeksresultaten zijn aan de veldpartijen. Dit betreft onder andere het doen van het benodigde onderzoek, het doorlopen van het registratietraject om het middel goedgekeurd te krijgen, en het opstellen van richtlijnen en protocollen voor toepassing van de behandeling.
Er komt een Staatscommissie die de status van XTC (MDMA) in het kader van de volksgezondheid onderzoekt en advies uitbrengt over de voor- en nadelen van medicinaal gebruik, met inbegrip van een analyse vanuit verschillende disciplines van risico’s voor de gezondheid, preventie en de Europese context en relevante verdragen. In het tweede kwartaal van dit jaar zal ik uw Kamer informeren over de voortgang van de inrichting van de Staatscommissie.
Kunt u aangeven hoe Nederland het voorbeeld kan volgen van de versnelde toelating door de Amerikaanse FDA (breakthrough therapy status) van psychedelica voor therapieresistente depressies, suïcidaliteit en posttraumatische stressstoornis (PTSS)? Tegen welke knelpunten loopt Nederland aan en welke stappen zijn nodig om deze knelpunten te overkomen?
Veelbelovende behandelingen kunnen bij de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) breakthrough therapy status krijgen, waarbij de FDA hulp en advies biedt om dergelijke producten te ontwikkelen (zoals gebeurt met psilocybine bij ernstige depressie en MDMA bij PTSS). In de EU en in Nederland kunnen partijen in een vroegtijdig stadium wetenschappelijk en regulatoir advies vragen aan het Europees Medicijnagentschap (EMA) of het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) over de stappen die noodzakelijk zijn om een handelsvergunning voor een product te krijgen en over mogelijke versnelling van het proces van ontwikkeling tot geneesmiddel.
Knelpunten in het ontwikkelingsproces kunnen zitten in beperkte financiële mogelijkheden dergelijk klinisch onderzoek te doen en in de doorontwikkeling tot een volwaardig (geregistreerd) product voor de patiënt. Hier speelt ook mee dat deze psychedelica zelf veelal niet patenteerbaar zijn en in die zin niet binnen het standaard ontwikkel- en verdienmodel passen. De mogelijk hoge kosten voor de therapeutische behandeling met deze middelen (door het totaal aantal uren die de therapeuten maken bij de behandelsessies) kunnen ook een knelpunt zijn voor opname in het basispakket. Wat betreft het beschikbaar maken van een behandeling voor patiënten is ook de beoordeling voor vergoeding door de zorgverzekeraars van belang. Hierover kunnen partijen in gesprek met bijvoorbeeld het Zorginstituut of de zorgverzekeraars.
Het platform Future Affordable and Sustainable Therapies (www.FAST.nl) wordt in Nederland opgezet als expertise centrum dat hulp kan gaan bieden in de ontwikkeling van toekomstige behandelingen. Bovendien helpt FAST met coördineren van publieke investeringen op dit terrein.
Met de oprichting van FAST wordt in Nederland een belangrijke impuls gegeven om knelpunten te identificeren en oplossingsrichtingen te ontwikkelen.
In Nederland staan deze psychedelica, met uitzondering van ketamine, op de lijsten van de Opiumwet. In Nederland is het feit dat deze stoffen onder de Opiumwet vallen – in tegenstelling tot veel andere landen – geen belemmering om er onderzoek naar te doen. Voor onderzoek moet wel een ontheffing worden aangevraagd.
Herkent u het feit dat zonder centrale aansturing op implementatie en onderzoek naar therapeutisch gebruik van psychedelica er risico’s ontstaan, zoals zelfstandig experimenteren door patiënten of commerciële exploitatie waarbij het patiëntenbelang niet voorop staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u om deze risico’s te mijden?
Ja, die risico’s zie ik ook. Daarom is het goed dat veldpartijen, zowel uit het onderzoeksveld, als bijvoorbeeld GGZ-instellingen, nu initiatief nemen tot samenwerking. Zoals zij ook zelf stellen in het manifest «Therapeutisch gebruik van psychedelica», kunnen zij een kader ontwikkelen voor deze nieuwe vorm van behandeling, onder andere door middel van goede richtlijnen, standaarden en protocollen. Daarnaast kunnen er door de samenwerkende partners centrale afspraken gemaakt worden over opleiding van therapeuten. Door op deze zorgvuldige manier een kader te ontwikkelen met oog voor beschikbaarheid, betaalbaarheid en doelmatigheid van de behandeling, en onder bewaking van de kwaliteit, blijven de belangen van deze kwetsbare doelgroep zoveel mogelijk gewaarborgd.
Daarnaast is het van belang dat het risico van zelfstandig experimenteren door patiënten wordt tegengegaan door middel van voorlichting. Over de risico’s van het gebruik van MDMA en psychedelica is veel informatie te vinden, bijvoorbeeld op de website of via de infolijn van drugsinfo.nl.
Kunt u aangeven welke stappen u van plan bent om te nemen of reeds heeft genomen om centrale aansturing op implementatie en onderzoek naar therapeutisch gebruik van psychedelica te garanderen?
Ik acht het van belang dat onderzoek naar het therapeutisch gebruik van psychedelica en implementatie op de meest zorgvuldige manier gebeuren, waarbij het doel is om voor deze kwetsbare doelgroep van EPA-patiënten nieuwe behandelingen te bieden die effectief, toegankelijk en betaalbaar zijn. Centrale aansturing op onderzoek en implementatie is aan de medische beroepsgroepen om vorm te geven. Daarnaast loopt bij ZonMw een aantal onderzoeken (zie antwoord op vraag 8). Ik ben bereid hierbij een faciliterende en adviserende rol te spelen. Vanuit mijn ministerie hebben hiervoor reeds oriënterende gesprekken plaatsgevonden met onderzoekers en GGZ-organisaties.
Kunt u een overzicht geven van onderzoeken naar therapeutisch gebruik van psychedelica zoals psilocybine, mdma en ketamine die met (behulp van) rijksfinanciering plaatsvinden? Kunt u aangeven op welke manier u voortgang en implementatie van deze onderzoeken monitort?
Ik kan u rapporteren over de volgende onderzoeken die lopen bij ZonMw:
Voortgang en implementatie van deze onderzoeken wordt gemonitord vanuit ZonMw. Daarnaast is er vanuit de IGJ (en Farmatec) zicht op welke partijen onderzoek doen waarbij een ontheffing is aangevraagd.
Hoe reflecteert u op de kans die Nederland kan pakken om voorloper te zijn in onderzoek naar en implementatie van therapeutisch gebruik van psychedelica in de geestelijke gezondheidszorg? Kunt u aangeven welke plannen u heeft om deze kans te pakken?
Voor mij staat voorop dat deze en andere potentiële innovatieve behandelingen op een veilige manier bereikbaar worden voor de doelgroep. Nederland is een van de landen die vooroplopen met onderzoek naar psychedelica in de geestelijke gezondheidszorg. Ook kan Nederland een voortrekkersrol spelen op het gebied van het ontwikkelen van de juiste kaders, het beperken van risico’s en het vormgeven van opleidingen voor therapeuten. Ik ben er voorstander van dat de kennis die de veldpartijen opdoen op deze terreinen, gedeeld wordt met andere landen. Nederland kan in Europees en internationaal verband aanjager zijn van samenwerking op dit terrein. Nederland kan daarnaast aandacht vragen voor het wegnemen van barrières voor het doen van onderzoek. In het kader van de Commissie voor verdovende middelen (CND) van de Verenigde Naties blijf ik pleiten voor het wegnemen van belemmeringen voor therapeutisch gebruik en het doen van onderzoek naar middelen die op de lijsten van de drugsverdragen van de Verenigde Naties staan.
De Molukse KNIL-militairen die begin jaren ’50 naar Nederland zijn gehaald |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Paul Blokhuis (CU) |
|
![]() |
Heeft u in beeld hoeveel van de mensen die vanaf 1951 naar Nederland zijn gehaald op dit moment nog leven?
De data van de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen (SAIP) geven een indicatie. Uit het laatst beschikbare jaarverslag van de SAIP blijkt dat eind 2020 nog 414 zogeheten «Rietveld-uitkeringen voor Molukkers» werden uitgekeerd.1 Deze uitkering wordt jaarlijks verstrekt aan: «de groep personen die door de zorg van de Nederlandse regering in 1951 of 1952 in groepsverband naar Nederland zijn overgebracht, hetzij uit eigen hoofde, hetzij als echtgenoot of echtgenote van een andere uitkeringsgerechtigde», en die «nadien vielen onder de zorg van het Commissariaat Ambonezenzorg».2 Een beter totaal beeld is er niet. Afzonderlijke Nederlandse gemeenten zouden mogelijk uit hun basisadministratie kunnen herleiden of zij nog in leven zijnde inwoners hebben die in 1951 van de Molukken naar Nederland zijn gekomen.
Deelt u de mening dat wij de geschiedenis van deze mensen levend moeten houden en met elkaar moeten blijven herinneren en delen wat deze mensen en hun kinderen hebben mee moeten maken?
Ja, deze mening deel ik.
Het is belangrijk dat we de geschiedenis van de Molukse gemeenschap levend houden en erkennen. Het kabinet geeft daarom invulling aan de collectieve erkenning voor hetgeen in voormalig Nederlands-Indië heeft plaatsgevonden en van wat de Indische en Molukse gemeenschap daar en bij aankomst in Nederland hebben moeten ondergaan. Onderdeel van deze collectieve erkenning zijn onder andere de realisering van de pleisterplaats Sophiahof (daarin huist ook het Moluks Historisch Museum), het herdenken en herinneren en het aanbieden cultuurspecifieke en context gebonden zorg. Om deze erkenning van een extra impuls te voorzien heeft de rijksoverheid in 2020 ruim € 20 miljoen extra vrijgemaakt.3 Hiervan is onder meer een commissie ingesteld die nagaat hoe de kennis over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië kan worden vergroot. Het gehele projectplan is op 25 oktober 2021 met uw Kamer gedeeld.4 In de eerste reactie na de presentatie van het onderzoeksprogramma «Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1945–1950» op 17 februari 2022 sprak ook de Minister-President zijn begrip uit voor hetgeen de eerste generatie Molukkers heeft moeten doorstaan als gevolg van de koloniale oorlog: «(...) het verhaal van de dekolonisatie is levende geschiedenis, die pijnlijk de herinneringen bovenbrengt en emotie oproept. (...) Voor sommigen geldt dat heel direct. (.) Ook voor de eerste generatie Molukkers die in 1951 voet aan wal zette in ons land.» Ook maakte de Minister-President namens het kabinet excuses aan iedereen in ons land die met de gevolgen van de koloniale oorlog in Indonesië heeft moeten leven, vaak tot de dag van vandaag.
Heeft u in beeld waar de mensen die in 1951 naar Nederland zijn gehaald en reeds zijn overleden begraven liggen?
Het is niet in beeld bij de rijksoverheid waar de mensen die in 1951 naar Nederland zijn gehaald en reeds zijn overleden, begraven liggen (zie verder het antwoord op vraag 1). Wat betreft de grafrechten, dit is een aangelegenheid van de begraafplaatsen zelf. De inhoud en omvang van grafrechten – en dus ook de verlenging daarvan – verschillen dan ook per locatie en zijn geen zaak voor de rijksoverheid.
Wat vindt u ervan dat bij een deel van deze graven de grafrechten nu al verlengd moeten worden? Heeft u in beeld hoe vaak dat voorkomt en in de komende jaren voor zal komen, en wat de gemiddelde kosten zijn die hiermee zijn gemoeid?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn op dit moment de criteria om een begraafplaats aan te merken als militaire begraafplaats? Wat betekent dit voor de grafrechten?
Er is onderscheid tussen een militaire begraafplaats en een veteranenbegraafplaats. Een militaire begraafplaats is een begraafplaats ter nagedachtenis aan en als eerbetoon voor slachtoffers die omgekomen zijn tijdens een oorlog of missie. Een militaire begraafplaats bevat derhalve oorlogsgraven. Dat kunnen overigens ook burgeroorlogsslachtoffers zijn. Voor het onderhoud en de grafrechten draagt het rijk verantwoordelijkheid. Het onderhoud van de ongeveer 50.000 Nederlandse oorlogsgraven gebeurt door de Oorlogsgravenstichting (OGS) in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK). Bij een graf van een veteraan draagt het rijk geen verantwoordelijkheid voor het onderhoud en de grafrechten. KNIL-veteranen die niet in een oorlogssituatie zijn overleden, komen daarmee niet in een militair graf. De grafrechten blijven dan ook een particuliere aangelegenheid en kostenpost. Net als bij andere veteranen die niet in een oorlogssituatie zijn gestorven.
Wat de morele betekenis voor de Molukse gemeenschap zou kunnen zijn, als de graven worden aangemerkt als veteranen-begraafplaats, is mij niet bekend. Er is sinds november 2020 één Nationale Veteranenbegraafplaats in Loenen. Veteranen die dat willen, kunnen daar worden begraven, bijgezet of uitgestrooid. Dat geldt ook voor een eventuele levenspartner van de veteraan.
Wat zou het voor de Molukse KNIL-militairen en hun gezinsleden kunnen betekenen om de plek waar zij begraven liggen aan te duiden als veteranenbegraafplaats?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het in stand houden van de graven en het herdenken van deze KNIL-militairen en hun familie een plek in de subsidieregeling Collectieve erkenning van Indisch Moluks Nederland (CEWIN)?
Nee, dat heeft het niet. Het gaat in deze regeling wat betreft subsidiabele activiteiten om scholing en educatie, museale- en kennis en culturele activiteiten zoals het ontwikkelen van lesmateriaal voor een school, het opstellen van een tentoonstelling in een museum of culturele activiteiten zoals een dansvoorstelling. Activiteiten die zich richten op herdenken, komen op grond van artikel 2, tweede lid, onder a van de regeling niet voor subsidie in aanmerking.
Heeft u een beeld van de omstandigheden in de «woonoorden» die begin jaren «50 zijn aangewezen en hoeveel kinderen daar zijn overleden?
In 1957 deed Staatscommissie Verwey-Jonker onderzoek naar Molukse woonomstandigheden: «Ambonezen in Nederland». Mede naar aanleiding van het rapport van de Commissie waarin geconcludeerd werd dat de woonoorden niet geschikt waren voor een langdurig verblijf, is gestart met de bouw van Molukse wijken. In de afgelopen jaren is een aantal onderzoeken gepubliceerd over de geschiedenis en de positie van de Molukkers in Nederland. Bijvoorbeeld de studie die in 2006 in opdracht van toenmalige Minister voor grootstedelijk beleid en integratie Van Boxtel is verricht.5
De sterftecijfers uit het registratiesysteem van het Commissariaat Ambonezenzorg (CAZ), destijds verantwoordelijk voor de huisvesting en verblijf van de Molukkers, zijn onvolledig. Wel kan hieruit worden afgeleid dat 517 mensen in de periode 1951–1970 zijn overleden, maar de uitsplitsing naar leeftijd is niet bekend.6
Bent u bereid om onderzoek te laten doen naar de leefomstandigheden in de «woonoorden» en het overlijden van deze kinderen, om deze geschiedenis ook goed vast te leggen nu er nog enige mensen leven die het zelf hebben meegemaakt?
Mijn beleid op het gebied van de collectieve erkenning van de Indische en Molukse gemeenschap is er mede op gericht de geschiedenis van de Molukse gemeenschap in Nederland en het Molukse erfgoed zichtbaarder te maken en te verankeren in de Nederlandse samenleving. Indien daar behoefte aan is kunnen via de CEWIN-subsidieregeling aanvragen worden ingediend die zich richten op het verrichten van (wetenschappelijk)onderzoek en het vastleggen van deze kennis in publicaties.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om de graven van deze kinderen te behouden en daar bijvoorbeeld een herdenkingsplek van te maken om ons te blijven herinneren aan wat zich in de «woonoorden» heeft afgespeeld?
Nederland kent een herdenkingscultuur waarbij de behoeften en wensen vanuit de samenleving leidend zijn. De rijksoverheid past hier bescheidenheid en volgzaamheid. Er zijn vanuit lokale initiatieven al verschillende monumenten opgericht ter herinnering aan de voormalige woonoorden. Het staat uiteraard mensen en organisaties vrij om, binnen de grenzen van de wet, invulling te geven aan hun eigen behoefte tot herdenking.
Werkenden en studenten met long-covid. |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vaak is werk een medicijn»?1
Ja.
Deelt u het belang van werk en aan het werk kunnen blijven voor mensen met een chronische aandoening?
Als de belastbaarheid van de persoon met een chronische aandoening in balans is met de belasting die het werk vraagt, draagt werk positief bij aan de mentale en fysieke gezondheid en op het algehele welbevinden van mensen. Werk geeft structuur, leidt tot sociale contacten, en draagt daarmee bij aan de sociale status. Met het hebben van werk wordt ook zingeving ervaren, omdat een bijdrage wordt geleverd aan de samenleving.
Wat vindt u van het idee om binnen de Zorgverzekeringswet ook bedrijfsartsen aan te bieden voor zzp’ers en freelancers?
De bedrijfsgeneeskundige zorg is de verantwoordelijkheid van de werkgever. Zelfstandigen zonder personeel en freelancers zijn niet gerelateerd aan een bedrijf en dus verantwoordelijk voor hun eigen gezond- en veiligheid.
Niettemin is arbocuratieve zorg, waarbij expertises uit de curatieve zorg en bedrijfsgezondheidszorg samenwerken bij de diagnosestelling en/of behandeling, van belang voor een kwalitatief goede zorg. Het draagt bij aan de gezondheid van werkenden, aan het voorkomen van uitval en aan een spoedige re-integratie. Partijen in de zorg, waaronder de KNMG en adviesorganen waaronder de sociaaleconomische Raad (SER) hebben hier in het verleden ook al op gewezen.
Daarmee is het onderwerp niet nieuw, maar is er ook nog een weg te gaan. Zo heeft het Ministerie van SZW in de afgelopen jaren de ontwikkeling van multidisciplinaire richtlijnen ondersteund waardoor de factor arbeid inmiddels in vele richtlijnen is opgenomen. Momenteel wordt in een aantal zorginstellingen arbocuratieve zorg geboden door structurele betrokkenheid van de bedrijfsarts, omdat men daar de meerwaarde van heeft ervaren. Deze zorg wordt met eigen middelen van de instelling gefinancierd, want deze zorg is uitgesloten van de Zorgverzekeringswet.
Deze ontwikkeling is ook specifiek voor zelfstandigen van belang. Panteia heeft verschillende beleidsopties in kaart gebracht om de arbozorg te verbeteren.2 Deze opties zijn een koppeling aan een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen of een stelsel voor alle werkenden, naast ontschotting van de reguliere zorg en bedrijfsgeneeskundige zorg. Dit om ervoor te zorgen dat zelfstandigen met (beginnende) gezondheidsklachten die verband houden met het werk, net als werknemers, advies en zorg kunnen krijgen van een arts met specifieke kennis over arbeid en gezondheid. Daarnaast is de toegankelijkheid van de arbeidsgerelateerde zorg voor alle werkenden als belangrijk thema benoemd in de concept Arbovisie 2040. De SER is gevraagd hierover advies uit te brengen. Dit advies wordt voor de zomer verwacht. Daarna zal de Arbovisie 2040 worden vastgesteld en worden de verschillende thema’s met alle betrokkenen nader uitgewerkt.
Erkent u dat als we niet goed acteren op de klachten bij long-covid dit ook permanente schade met zich mee kan brengen en dus een nieuwe vorm van een chronische aandoening?
Er is nog veel onbekend over Long COVID. Dat geldt ook voor hoe lang patiënten klachten kunnen houden en of er een behandeling is die tot volledig herstel kan leiden. Er wordt daarom onderzoek gedaan naar zowel de aard en omvang van de langdurige klachten als effectieve herstelzorg. In hoeverre Long COVID een blijvende/chronische ziekte is, is op dit moment nog niet te zeggen. Naar verwachting zal de Gezondheidsraad in het eerste kwartaal van 2022 op eigen initiatief met een advies komen over Long COVID. De Gezondheidsraad zal onder andere ingaan op de definitie (of afbakening) van het ziektebeeld Long COVID op basis van de huidige stand van de wetenschap.
Heeft u zicht op hoeveel werkenden en studenten nu al te maken hebben met long-covid klachten en hoeveel van hen daardoor niet goed kunnen werken of studeren?
Ten aanzien van werkenden is er nog geen goed beeld van de omvang van het aantal Long COVID-patiënten. Ik verwijs u kortheidshalve naar de eerdere beantwoording van vragen van uw kamer van 7 december 20214, waarin hierop nader is ingegaan. Het betreft de beantwoording van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), mede namens de voormalig Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op de vragen van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van de voormalig Minister van VWS van 20 september 2021 inzake de Reactie op verzoek commissie over petitie «oproep om erkenning, gecoördineerd onderzoek en behandeling langdurige COVID» en over het tienpuntenplan Long COVID.
Over het aantal studenten dat te maken heeft met Long COVID-klachten zijn geen exacte cijfers bekend. Het Long COVID-onderzoek van het RIVM is op dit moment gericht op jongeren vanaf 16 jaar en volwassenen. Het is te verwachten dat de uitkomsten van dit lopende onderzoek over de aanwezigheid van Long COVID onder jongeren van 16 tot ongeveer 25 jaar, een indicatie zijn voor het beeld onder studenten in het mbo en hoger onderwijs.
Gaat het programma COVID-19 en werk meer zicht brengen op het aantal mensen dat minder kan werken door long-covid?2
Zie antwoord vraag 5.
Wat is op dit moment het beleid van universiteiten om om te gaan met studenten met long-covid?
Studenten die kampen met Long COVID klachten vallen op dit moment onder het algemene beleid ten behoeve van studenten met (langdurige) ziektes die de studievoortgang belemmeren. Hoger onderwijsinstellingen bieden maatwerk aan studenten met een ondersteuningsbehoefte. Studenten die kampen met ziekte kunnen bijvoorbeeld financiële ondersteuning bij studievertraging aanvragen bij hun instelling (Profileringsfonds).
Heeft u het idee dat bij bedrijfsartsen en werkgevers duidelijk is wat het belang is van het goed omgaan met long-covid klachten om mensen aan het werk te houden?
Vanwege de uiteenlopende gezondheidsklachten van Long COVID is er nog vaak onduidelijkheid bij werkgevers over hoe om te gaan met werkenden met deze aandoening. Bij bedrijfsartsen neemt de kennis over de behandeling van werkenden met Long COVID steeds meer toe. Nationaal en internationaal wordt veel onderzoek uitgevoerd naar Long COVID op grond waarvan C-Support handreikingen opstelde voor zorgverleners. Voor wat betreft Long COVID toegespitst op werkenden, is in de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer melding gemaakt van lopend onderzoek door Centrum Werk Gezondheid.5 Eind vorig jaar zijn ook de handreikingen «COVID-19 en werk» definitief vormgegeven door Centrum Werk Gezondheid. Het betreffen handreikingen voor werknemers, zelfstandig werkenden, werkgevers en zorgprofessionals gericht op aan het werk kunnen blijven met langdurige coronaklachten. Deze handreikingen zijn gepubliceerd op www.werkcovid19.nl en www.werkenchronischziek.nl. Hieraan hebben ook bijgedragen de werkgroep Chronisch Zieke Werkenden, ervaringsdeskundigen, werkgevers, HR-functionarissen en professionals die de concept handreikingen al kenden of er al gebruik van maakten.
Aan de nieuwe handreikingen wordt breed bekendheid gegeven onder alle betrokkenen, op social media en in de nieuwsflitsen van COVID-19 en werk, Fit for Work en Centrum Werk Gezondheid die eind verleden jaar ook al zijn gepubliceerd. Ook via www.Arboportaal.nl wordt hier verdere bekendheid aan gegeven (https://www.arboportaal.nl/actueel/nieuws/2022/01/11/handreikingen-werken-met-langdurige-coronaklachten).
Welke goede voorbeelden ziet u van werkgevers om om te gaan met long-covid?
In de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer6 wordt verwezen naar een lopend onderzoek door Centrum Werk Gezondheid. Onderdeel van dat onderzoek is het in kaart brengen van factoren die van grote invloed zijn op het proces van werkbehoud en werkhervatting bij langdurige coronaklachten, zowel in belemmerende als bevorderende zin. Daarbij wordt het gehele proces in de vorm van «patient journeys» in kaart gebracht waarin niet alleen het zorgtraject, maar ook de afgelegde weg in het bedrijf, in ogenschouw wordt genomen. Eerste resultaten leveren al een aantal voorbeelden op waardoor werknemers zich gesteund voelen in hun situatie. Bijvoorbeeld door het toewijzen van een «buddy», een collega die het werk tijdelijk kan opvangen als de medewerker het op dat moment niet aan kan; door het aanpassen van het werk aan de mogelijkheden die iemand op een bepaald moment heeft (maatwerk); en door de tijd die een werknemer besteedt aan zorgafspraken, revalidatietraject en reistijd als werktijd te bestempelen of door financieel bij te dragen aan zorg en revalidatie.
Klopt het dat de instroom in de WIA-uitkeringen begin dit jaar veel hoger zijn dan verwacht, en dat het UWV moeite heeft deze instroom te verklaren?3
De WIA instroom is in de eerste acht maanden van 2021 inderdaad gestegen, met 11,4% (na correctie van de extra WIA-voorschotten 7,6%) ten opzichte van de vergelijkbare periode in 2020. Voor een deel is deze stijging te verklaren.
Er zijn aanwijsbare, structurele oorzaken die zorgen voor een toename van de WIA-instroom, te weten de ontwikkeling van het aantal verzekerden voor de WIA door de conjunctuur (toename van het aantal verzekerden) en de verhoging van de pensioenleeftijd naar 66 jaar en 4 maanden in 2019. Beiden werken met een vertraging van twee jaar door in de WIA-instroom en dat effect zien we dus nu. Een andere oorzaak is het structureel stijgende aantal heropende uitkeringen (WIA-uitkeringen die eerder om uiteenlopende redenen beëindigd zijn en die heropend worden als er bijvoorbeeld een terugval is in de gezondheid of als een sanctie wordt beëindigd). Door de toename in het aantal uitkeringen, is er ook een toename in het aantal beëindigingen en daarmee het aantal uitkeringen dat heropend kan worden.
Naast deze structurele oorzaken, is er een effect merkbaar van de coronacrisis op het uitvoeringsproces van UWV. Als gevolg van de coronamaatregelen werden sociaal-medische beoordelingen uitgesteld waarbij face-to-face contact of lichamelijk onderzoek nodig is. Daardoor konden meer WIA-aanvragen niet voor het einde van de wachttijd worden afgerond. De aanvrager krijgt dan een voorschot aangeboden. Zo’n voorschotbetaling wordt geteld als een nieuwe uitkering. Als er dus meer voorschotten zijn, is er ook meer instroom. Verstrekte voorschotten die niet leiden tot een definitieve WIA-uitkering worden niet met terugwerkende kracht uit de instroomcijfers gefilterd. Wel stromen zij ook relatief snel weer uit, waardoor zij maar een zeer beperkte invloed hebben op de hoogte van het lopende bestand. Belangrijk om op te merken is wel dat de verstrekte voorschotten, ook al worden deze niet met terugwerkende gefilterd uit de instroomcijfers, niet worden doorgerekend in de gedifferentieerde premie voor werkgevers.
De structurele oorzaken en de doorwerking van corona in de voorschotten, verklaren de toename in de instroom in 2021 voor ongeveer de helft. Het UWV onderzoekt hoe de overige toename in de instroom verklaard kan worden.
Heeft u een beeld van hoeveel mensen die nu de WIA instromen langdurige klachten hebben als gevolg van long-covid?
Op dit moment zijn nog geen cijfers over de WIA-instroom in verband met Long COVID bekend. Pas na twee jaar ziekte komt men in aanmerking voor een WIA-uitkering, en in maart/april 2022 heerst de pandemie twee jaar. Daarom is pas vanaf maart/april 2022 WIA-instroom te verwachten die uitsluitend het gevolg is van Long COVID. Sinds april 2020 heeft UWV een algemene diagnosecode voor Covid-19 in de registratiesystemen aangebracht. Daarnaast heeft UWV per 1 januari 2022 ook een diagnosecode specifiek voor Long COVID, te gebruiken bij alle komende WIA-claimbeoordelingen.
Wel zien we al langere tijd op kleine schaal instroom met Covid-19 als bijkomende diagnose. Naar schatting stroomden er in 2021 ongeveer 500 mensen de WIA in, (mede) in verband met Covid-19 (zie ook het antwoord op vraag 12). Ook Covid-19 als hoofddiagnose komt voor, het zal dan echter gaan om Covid-19 volgend op een reeds gedane ziekmelding vanwege een andere diagnose.
Met betrekking tot instroom in de Ziektewet op basis van Covid-19 kan gezegd worden dat er in 2021 38.500 ziekmeldingen zijn gedaan. Het betreft de door klant zelf opgegeven ziekteoorzaak, niet een door de verzekeringsarts vastgestelde diagnose. Deze ziekmeldingen zijn inclusief quarantaine wegens een besmetting van naasten. Van deze 38.500 duurt ongeveer 20% langer dan 4 weken, naar de eigen inschatting van de klant. Voor zover deze klanten niet binnen 2 jaar herstellen van Covid-19 zouden zij in de loop van 2023 een WIA-aanvraag kunnen doen.
Bent u bereid om door UWV nader te laten onderzoeken of de hogere instroom door long-covid kan komen?
Op dit moment is niet zeker of het onverklaarde deel van de hogere instroom samenhangt met corona. Het zou kunnen dat er een groep mensen is die vanwege andere oorzaken al langdurig ziek waren en door corona toegenomen arbeidsongeschikt zijn geworden of langduriger arbeidsongeschikt bleven door uitstel van behandelingen, waardoor ze in 2021 een WIA-uitkering aanvroegen. Het is ook denkbaar dat door de beperkende maatregelen als gevolg van corona de re-integratiemogelijkheden van langdurig zieken zijn bemoeilijkt, waardoor meer mensen een WIA-uitkering aanvragen.
UWV onderzoekt de oorzaken en de samenhang met Covid-19. Eerste voorlopige resultaten, op basis van nu beschikbare informatie, lijken uit te wijzen dat de invloed van Covid-19 als ziektebeeld op de instroom in de WIA nog beperkt is. Naar schatting stroomden er in 2021 ongeveer 500 mensen de WIA in, (mede) in verband met Covid-19. Het beeld van de beperkte invloed van Covid-19 kan echter veranderen op het moment dat de instroom van personen die met de diagnosecode specifiek voor Long COVID worden geregistreerd, zichtbaar wordt in de cijfers. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11, wordt deze eventuele instroom zichtbaar vanaf maart/april 2022.
UWV streeft ernaar de resultaten van het onderzoek naar de hogere instroom in de WIA in juni 2022 te kunnen opleveren.
Klopt het dat mensen met long-covid op dit moment maximaal voor een jaar paramedische herstelzorg vergoed krijgen?
Het klopt dat mensen maximaal één jaar (tweemaal zes maanden) gebruik kunnen maken van paramedische herstelzorg, mits zij aan de voorwaarden voldoen. Paramedische herstelzorg is tijdelijk (tot 1 augustus 2022) en onder voorwaarden toegelaten tot het basispakket. Paramedische herstelzorg is bedoeld voor de fase van herstel direct volgend op het doormaken van een besmetting met COVID-19. Deze herstelzorg kan bestaan uit fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie, diëtetiek en logopedie. De huisarts of medisch specialist geeft een verwijzing voor paramedische herstelzorg als hij vaststelt dat een patiënt deze zorg nodig heeft. Voor paramedische herstelzorg geldt dat er een periode van maximaal zes maanden mag zitten tussen het einde van het acute infectiestadium van de COVID-19 en het moment van verwijzing. Na verwijzing moet de eerste behandelsessie binnen één maand plaatsvinden. Het is per patiënt verschillend hoeveel zorg er nodig is. Sommige patiënten hebben aan enkele ondersteunende behandelsessies voldoende. Andere patiënten hebben een behandelprogramma van enkele maanden nodig. De maximale periode van behandeling is zes maanden. Een tweede behandeltermijn is alleen aangewezen in het uitzonderlijke geval dat wordt vastgesteld dat er na de eerste behandelperiode van zes maanden sprake is van specifieke lange termijnschade na COVID-19 of als de huisarts of medisch specialist constateert dat er sprake is geweest van een onvolledig of inadequaat behandeltraject gedurende de eerste behandelperiode. De verwijzer (specialist of huisarts) moet bij een verwijzing voor een tweede behandelperiode de verwachting hebben dat de behandeling verder herstel van deze klachten bevordert.
Heeft u al enige onderbouwing over of dit jaar voldoende is om goed te herstellen?
Omdat het nog niet bekend is of en onder welke omstandigheden paramedische zorg effectief is bij herstel volgend op COVID-19, is paramedische herstelzorg tijdelijk en onder voorwaarden toegelaten tot het basispakket. Deze voorwaardelijke toelating gaat gepaard met onderzoek naar de effecten van deze zorg. Een belangrijke voorwaarde om van deze zorg gebruik te kunnen maken, is de bereidheid van patiënten om mee te doen aan onderzoek naar het effect van de herstelzorg. Naar verwachting komen de eerste uitkomsten van dit onderzoek eind 2022 beschikbaar.
Bent u bereid om de vergoeding van de paramedische herstelzorg ook per patiënt te verlengen voor zolang deze nodig is en daarbij te onderzoeken wat het effect van deze zorg is op het herstel?
Ik ben niet voornemens de maximale behandeltermijn van tweemaal zes maanden te verlengen. Het valt niet uit te sluiten dat mensen na een tweede behandeltermijn nog altijd klachten hebben. Dit betekent niet dat deze mensen dan ook nog steeds paramedische zorg nodig hebben. Patiënten krijgen gedurende de eerste twee behandelperiodes handvatten om zelf met de (resterende) klachten om te gaan. Tevens worden er verscheidende onderzoeken gedaan naar effectieve herstelzorg. Op initiatief van de Federatie Medisch specialisten, het Nederlands Huisartsen Genootschap en de Long Alliantie Nederland en in samenwerking met relevante (para)medische beroepsgroepen en patiëntenorganisaties wordt op dit moment gewerkt aan een multidisciplinaire richtlijn COVID-19 nazorg.
Klopt het dat de nieuwe eerstelijns «Richtlijn voor het behandelen van covid-patiënten» in januari gereed is?
Zoals reeds toegelicht in de beantwoording van het schriftelijk overleg Long COVID op 7 december jl.8 heb ik van ZonMw vernomen dat de publicatie van de multidisciplinaire richtlijn in het voorjaar van 2022 verwacht wordt.
Medicinale cannabis en ontoereikend beleid op maatschappelijk behoefte |
|
Wieke Paulusma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Paul Blokhuis (CU) |
|
![]() |
Herkent u ook dat verschillende soorten hennep diverse gezondheidseffecten en gezondheidswinst kan opleveren voor patiënten die kampen met ernstige ziekteverschijnselen?
Medicinale cannabis, waaronder cannabisolie, kan werkzaam zijn bij verschillende gezondheidsklachten en aandoeningen1, 2.
Bent u ermee bekend dat ziekteverschijnselen als misselijkheid en braken alleen met bepaalde soorten cannabis kan worden beperkt en deze variëteiten niet door Bedocran in opdracht van Bureau voor Medicinale Cannabis (BMC) worden geproduceerd?1
Het komt helaas voor dat patiënten met specifieke ziekteverschijnselen niet uitkomen met een beschikbaar geneesmiddel. Het is belangrijk om dit te bespreken met de behandelaar. Als het, zoals in het geval waaraan wordt gerefereerd in deze vraag, gaat om medicinale cannabis, kan hierover tevens contact worden opgenomen met het BMC. Dit is ook door mijn voorganger aangegeven in eerdere antwoorden op Kamervragen over medicinale cannabis4. Op grond van dergelijke signalen heeft BMC de afgelopen jaren het aantal beschikbare cannabis variëteiten uitgebreid van twee naar vijf. Verder verwacht BMC met de momenteel lopende Europese aanbesteding van twee telers toekomstig het aantal variëteiten verder uit te kunnen breiden.
Daarnaast zal uit meer wetenschappelijk onderzoek moeten blijken welke variëteiten cannabis voor welke symptomen werkzaam zijn. In opdracht van VWS lopen bij ZonMw op dit moment twee onderzoeksprogramma’s om verder wetenschappelijk onderzoek te faciliteren. Eén van deze programma’s heeft in 2020 geleid tot subsidiering van onderzoek van het LUMC in samenwerking met het CHDR (Centre for Humand Drug Research) naar de meerwaarde van medicinale cannabis in de behandeling van (neuropathische) pijn5.
Kunt u aangeven of en zo ja hoe, het BMC voorziet in de behoeften van patiënten met ernstige ziekteverschijnselen die baat hebben bij het gebruik van medicinale cannabis? Zo nee, waarom niet?
BMC draagt op meerdere vlakken bij aan het voorzien in de behoeften van patiënten met uiteenlopende, waaronder ernstige, ziekteverschijnselen die baat hebben bij het gebruik van medicinale cannabis. Het bureau zorgt ervoor dat medicinale cannabis beschikbaar is via apotheken en faciliteert wetenschappelijk onderzoek naar de geneeskundige toepassing van cannabis. Ook voorziet het BMC patiënten en professionals, zowel proactief als op verzoek, van informatie over medicinale cannabis. Daarnaast is het BMC altijd bereid om het gesprek aan te gaan met patiënten en patiëntenverenigingen over de behoeften ten aanzien van het aanbod zoals dat nu beschikbaar is via apotheken.
Bent u het ermee eens dat andere producenten van cannabis voor medische doeleinden wel in deze variëteiten en behoeften kunnen voorzien, mits een ontheffing wordt verleend?
Ik kan niet uitsluiten dat cannabis variëteiten van andere telers een andere werking hebben dan de momenteel beschikbare medicinale cannabis. Teelt van medicinale cannabis voor verstrekking via apotheken gebeurt uitsluitend in opdracht van BMC. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik de momenteel lopende Europese aanbesteding van twee telers genoemd. Verwachting is dat met twee telers het aantal beschikbare variëteiten uitgebreid kan worden.
Kunt u aangeven of u bereid bent ontheffing te verlenen voor andere producenten van medicinale cannabis? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 4.
Kunt u aangeven waarom slechts één op de veertien mensen die cannabis voor medische doeleinden gebruiken, cannabis aanschaft via de apotheker of arts?2
Het Trimbos Instituut heeft mij laten weten dat het een onderzoek gaat doen om meer inzicht te krijgen in de behoefte van patiënten die cannabis voor medicinale doeleinden gebruiken. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Bent u het eens dat informatie, voorlichting en beleid omtrent medicinale cannabis ontoereikend is? Zo nee, waarom niet?
Naast de inzet van het BMC om medicinale cannabis beschikbaar te maken voor patiënten en voor onderzoek naar de werking ervan, is de afgelopen 20 jaar ook ingezet op het geven van voorlichting en het verstrekken van informatie over medicinale cannabis. Een mooi en actueel voorbeeld is de gezamenlijke ontwikkeling van een kijksluiter door het BMC en het Instituut Medicinale Cannabis.
Omdat de belangstelling voor medicinale cannabis de afgelopen jaren sterk is toegenomen, zowel nationaal als internationaal, wordt momenteel samen met het BMC gewerkt aan toekomstbestendig beleid op dit terrein. In de door Berenschot uitgevoerde evaluatie van het medicinale cannabisbeleid zijn hiervoor enkele aanbevelingen gedaan7. Uw Kamer wordt voor de zomer nader geïnformeerd over de vervolgstappen naar aanleiding van deze evaluatie.
Bent u het eens dat gebrek aan informatie, voorlichting en beleid omtrent het gebruik van cannabis met medische doeleinden gevaarlijk kan zijn voor patiënten? Zo nee, waarom niet?
Juiste en volledige informatieverstrekking en voorlichting is cruciaal voor elk geneesmiddel, ook voor medicinale cannabis. Omdat medicinale cannabis alleen op recept verkrijgbaar is bij de apotheek, kan hierin worden voorzien door de behandelend arts en de apotheek. Het is daarom belangrijk dat patiënten die cannabis voor medicinale doeleinden willen gebruiken, dit eerst bespreken met hun (huis)arts.
Kunt u aangeven waarom er verschillend beleid is tussen gemeenten met betrekking tot de thuiskweek voor eigen gebruik van cannabis met medische doeleinden?
Thuisteelt is niet toegestaan. Ongeacht of men cannabis teelt voor recreatief gebruik of voor medicinale doeleinden is het telen van cannabis bij wet verboden. Dit geldt ook voor het telen van vijf planten of minder. De prioriteit die aan handhaving wordt gegeven is aan het lokale gezag. Dit betekent dat er verschil kan bestaan in hoe gemeenten hiermee omgaan.
Zo is bijvoorbeeld in de gemeente Tilburg door de lokale driehoek besloten dat onder strikte voorwaarden afgezien kan worden van handhaving bij thuisteelt van vijf planten of minder. Het is aan de burgemeester van Tilburg om beleid op te stellen voor de inzet van zijn bestuurlijk instrumentarium en daarbij alle belangen af te wegen. En het is aan de lokale driehoek om te bepalen waar handhavingscapaciteit op wordt ingezet.
Bent u bekend met de gevaren die dreigen voor patiënten die zelf cannabis kweken voor medische doeleinden voor individueel gebruik, denk aan uithuisplaatsing (van kinderen)?
Ja. Dat thuisteelt van cannabis verboden is, heeft een goede reden. Voor de teler en de buurt waarin wordt geteeld bestaat het potentiële gevaar voor onder andere brand, wateroverlast, grondwaterverontreiniging, stankoverlast, diefstal van stroom en schade aan woningen. Daarom kan er ook strafrechtelijk, bestuursrechtelijk en civielrechtelijk worden opgetreden tegen thuistelers door respectievelijk het OM, een burgemeester en verhuurders.
In het verlengde van mijn antwoord op vraag 8, wil ik hier nog graag aan toevoegen dat ook gezondheidsrisico’s gepaard kunnen gaan met het gebruik van niet-medicinale cannabis voor medicinaal gebruik. Thuis geteelde of in de coffeeshop gekochte cannabis heeft over het algemeen geen gestandaardiseerde en geanalyseerde kwaliteit. Dat betekent dat inhoudsstoffen per plan en per oogst verschillen en daardoor niet gedoseerd kunnen worden, zoals het geval is bij een geneesmiddel. Daar komt bij dat veelal gebruik wordt gemaakt van schadelijke stoffen, zoals pesticides. Ook wordt thuis geteelde of in de coffeeshop geteelde cannabis niet gecontroleerd op schimmels.
Kunt u reflecteren op de proportionaliteit van dergelijke gevaren voor patiënten die cannabis kweken voor medische doeleinden voor individueel gebruik?
Het telen van cannabis, ongeacht met welk doel dit wordt gedaan, is verboden in Nederland. Het OM kan ertoe besluiten over te gaan tot strafrechtelijke vervolging, hoewel de prioriteit voor het OM ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt (zie art 3.2.1. Aanwijzing Opiumwet). Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik. Daarnaast heeft de burgemeester op basis van artikel 13b Opiumwet de bevoegdheid maatregelen te treffen wanneer er in woningen of lokalen of op een daarbij behorend erf drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn, of wanneer voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het bereiden of telen van drugs. Met inachtneming van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit kan burgemeester een waarschuwing geven, een last onder dwangsom opleggen of een pand of bijbehorend erf sluiten met toepassing van bestuursdwang. Ten slotte kan een verhuurder pogen om het huurcontract te beëindigen via het civielrecht of door buitengerechtelijke ontbinding. Laatstgenoemde is alleen bij bepaalde omstandigheden mogelijk.
Kunt u aangeven of u bereid bent patiënten die baat hebben bij het gebruik van medicinale cannabis individuele ontheffing te verlenen voor het kweken voor eigen gebruik? Zo nee, waarom niet?
Aan ontheffing verlening voor de teelt van medicinale cannabis zijn strikte voorwaarden verbonden. Iedereen die in aanmerking wil komen voor een opiumwetontheffing zal aan deze voorwaarden moeten voldoen. Aan deze voorwaarden kan niet worden voldaan in het geval van thuisteelt voor medicinaal gebruik.
De laatste stand van zaken in de aanpak tegen zorgverleners die corona ontkennen, bagatelliseren, nepnieuws verspreiden of bewust medicatie/behandelingen voorschrijven die wetenschappelijk bewezen ineffectief zijn |
|
Attje Kuiken (PvdA), Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u het recente bericht van de Stichting Artsen Covid Collectief die oproept om terughoudend te zijn met vaccineren van zwangere vrouwen?1
De mRNA-vaccins zijn inmiddels op grote groepen zwangere vrouwen getest en zijn door het EMA veilig bevonden voor deze groep. Ook de Gezondheidsraad adviseert mRNA vaccins aan te bieden aan zwangere vrouwen. Recent is aangetoond dat het coronavirus ook de placenta kan binnendringen en kan leiden tot ernstige ontstekingen en verdikkingen. Dit kan resulteren in een placenta die niet meer werkt. Dit kan levensbedreigend zijn voor het ongeboren kind. Daarom is het van groot belang dat zwangere vrouwen zich wél laten vaccineren. Vrouwen die zwanger zijn hebben een drie keer hogere kans om door besmetting met het coronavirus op de intensive care te belanden en aan de beademing te moeten dan vrouwen uit dezelfde leeftijdsgroep die niet zwanger zijn. Daarnaast hebben ze een 1,7 keer hogere kans op overlijden vergeleken met niet-zwangere vrouwen van dezelfde leeftijd. Door het ontraden van vaccinatie voor zwangere vrouwen brengt Stichting Artsen Covid Collectief zowel aanstaande moeders als hun ongeboren kinderen in gevaar.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot adviezen van Bijwerkingencentrum Lareb en het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG), Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM), Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Vereniging voor Hygiëne & Infectiepreventie in de Gezondheidszorg (VHIG) die met «nadruk adviseert om alle zwangere vrouwen, ongeacht de termijn van de zwangerschap, en vrouwen in het kraambed zich te laten vaccineren omdat zij per definitie tot een risicogroep behoren»?2, 3
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u, en is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), van mening dat het advies van de Stichting Artsen Covid Collectief, dat dus gegeven wordt door artsen, in strijd is met het Standpunt van de NVOG en dat terughoudendheid in vaccineren bij zwangeren juist tot ernstige en vermijdbare gezondheidsschade kan leiden? Zo ja, hoe strookt dit met de artseneed waarin staat: «Ik zal aan de patiënt geen schade doen. Ik luister en zal hem goed inlichten»?
Het «Standpunt Vaccinatie tegen COVID-19 rondom kinderwens, zwangerschap en kraambed» van onder meer de NVOG, KNOV, NVK en het RIVM, is duidelijk en beschrijft het nut en de noodzaak van het vaccineren van zwangeren, vrouwen met een kinderwens en vrouwen die borstvoeding geven. Het advies van de Stichting Artsen Collectief is, zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb beschreven, met dit standpunt in strijd. Zorgverleners zoals gynaecologen, (huis-)artsen en verloskundigen zijn belangrijk bij het juist informeren en het adviseren van deze groep mensen. De IGJ gaat ervan uit dat zorgverleners daarbij het genoemde Standpunt uitdragen.
Wat is de juridische status van dit standpunt van de NVOG in het tuchtrecht voor artsen?
De algemene tuchtnormen uit de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), waaraan de tuchtrechter in een tuchtrechtelijke procedure het handelen en/of nalaten van een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar toetst, zijn in de wet in globale termen geformuleerd. Deze tuchtnormen worden nader ingevuld aan de hand van protocollen, richtlijnen en gedragsregels van de desbetreffende beroepsgroep. De NVOG is de wetenschappelijke beroepsvereniging voor gynaecologen. Het standpunt van de NVOG over vaccinatie tegen COVID-19 rondom kinderwens, zwangerschap en kraambed, is daarnaast tot stand gekomen in samenwerking met diverse andere beroepsverenigingen zoals genoemd in vraag 2. De tuchtrechter zal dan ook in een mogelijke tuchtrechtelijke procedure over deze materie onder meer toetsen aan het standpunt van de NVOG.
Welle andere stichtingen of organisaties, naast de Stichting Artsen Covid Collectief, zijn nog actief die vertegenwoordigd worden door zorgverleners en in disproportionele mate communiceren tegen de adviezen van wetenschappelijke verenigingen in? Zo ja, welke?
Er zijn verschillende organisaties die in meer of mindere mate «anti-geluiden» laten horen. Deze organisaties zijn bij mij bekend en de content die zij plaatsen wordt in de gaten gehouden. Ik zie geen noodzaak deze organisaties expliciet bij naam te benoemen.
Wat is de laatste stand van zaken van de IGJ ten aanzien van het aantal aanwijzingen, bevelen, boetes of voorlegde zaken bij de tuchtrechter sinds het laatste bericht op 31 augustus jl.? Kunt u per type maatregel aangeven hoeveel er zijn uitgedeeld?4
Zoals ik heb geantwoord op eerdere vragen van uw Kamer5, heeft de IGJ individuele artsen waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. De IGJ heeft de indruk dat de betreffende artsen zich hierna terughoudender hebben opgesteld en dat is ook wat de IGJ beoogt. Op het moment dat er opnieuw meldingen of signalen komen dat deze artsen weer hebben gehandeld in strijd met de richtlijnen van hun eigen beroepsgroep of desinformatie verspreiden, kan dat voor de IGJ aanleiding zijn voor verdere actie.
Na het nieuwsbericht van 31 augustus 20216 heeft de IGJ nog enkele meldingen ontvangen, waarop zorgverleners zo nodig zijn aangesproken. Naast de opgelegde boete heeft IGJ een tuchtzaak in voorbereiding. Verder zijn er nog geen andere bestuursrechtelijke maatregelen aan BIG-geregistreerde zorgverleners opgelegd. De IGJ heeft overigens wel boetes opgelegd voor het aanprijzen van behandelingen voor het voorkomen en/of genezen van COVID-19, maar dat betrof in die gevallen geen BIG-geregistreerde zorgverleners.
Waarom is er sinds 31 augustus jl. geen nieuw bericht van de Inspectie meer gekomen over het aantal zaken richting zorgverleners die onjuiste informatie verspreiden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde zorgverleners die desinformatie willens en wetens blijven verstrekken als uiteindelijke sanctie geschrapt moeten kunnen worden? Is dit als eens gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Dit is ter beoordeling van de tuchtrechter. De tuchtrechter heeft de mogelijkheid om, als een tuchtklacht gegrond wordt bevonden, de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register op te leggen. De tuchtrechter heeft echter ook de mogelijkheid om andere, minder ingrijpende maatregelen op te leggen. Het is aan de tuchtrechter om in individuele gevallen te bepalen welke maatregel passend is. De maatregel van doorhaling van de BIG-registratie is in een dergelijke situatie nog niet eerder opgelegd. Daar kunnen verschillende redenen voor zijn, zoals dat in een dergelijke zaak (nog) geen tuchtklacht is ingediend of dat een dergelijke tuchtzaak nog in behandeling is.
In hoeverre is berisping mogelijk als zorgverleners mensen bewust van zorg afhouden? Hoe verhoudt dit zich tot de eed: «Ik zal aan de patiënt geen schade doen. Ik luister en zal hem goed inlichten»? Zijn daar eerder sancties voor opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Als de tuchtrechter een tuchtklacht gegrond verklaart, dan is het aan de tuchtrechter om op grond van de feiten en omstandigheden te bepalen welke maatregel passend is. Het tuchtrecht is van toepassing op alle BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren, ongeacht of zij een medische eed hebben afgelegd. Voor het overtreden van normen waarbij de beroepsbeoefenaar aan de patiënt schade heeft toegebracht en/of waarbij hij de patiënt niet goed heeft voorgelicht zijn over de jaren in diverse tuchtzaken maatregelen opgelegd.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en ieder afzonderlijk beantwoorden?
Zie hierboven.
De maatschappelijke behoefte van verkoop van cannabisolie als medicijn |
|
Wieke Paulusma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Geen straf voor verkoop illegale wietolie» en «Geen straf voor wietoliehandelaar Rinus Beintema, rechter legt bal bij de politiek», en de uitspraak van de rechtbank Overijssel met betrekking tot Stichting Suver Nuver?1, 2
Ja.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak van de rechtbank Overijssel?
De rechtbank Overijssel heeft geoordeeld dat de stichting Suver Nuver en haar 54-jarige bestuurder de Opium- en Geneesmiddelenwet hebben overtreden, maar legt hen geen straf op omdat dit niets toevoegt volgens de rechter. De rechtbank volstaat in dit geval met de signalering richting de politiek dat de gedragingen strafbaar zijn.
Herkent u dat cannabisolie als pijnbestrijder, slaapmiddel, eetlustopwekker of middel tegen epilepsie wordt gebruikt door patiënten met verschillende ziekten waaronder kanker, reuma of de ziekte van Chron?
Medicinale cannabis, waaronder cannabisolie, kan werkzaam zijn bij verschillende gezondheidsklachten en aandoeningen3 , 4.
Herkent u, net als de rechtbank Overijssel, dat er een maatschappelijke behoefte is aan cannabisolie als medicijn voor (chronisch) zieke patiënten?
Uit de Berenschot evaluatie van het Bureau voor Medicinale Cannabis (BMC), waarvan de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport het rapport met uw Kamer heeft gedeeld op 2 juli jl.5, is onder andere naar voren gekomen dat de behoefte van patiënten voor wat betreft het gebruik van medicinale cannabis onvoldoende in kaart is gebracht. De meest recente Nationale Drugs Monitor van het Trimbos Instituut, door mij gedeeld met uw Kamer op 9 maart jl.6, laat zien dat het merendeel van de cannabisgebruikers die dit gebruiken om medicinale redenen, dit doet zonder doktersrecept. Samen met het Bureau voor Medicinale Cannabis en het Trimbos Instituut wordt daarom momenteel gewerkt aan een onderzoek om hier meer inzicht in te krijgen. De verwachting is dat het onderzoek in het eerste kwartaal van 2022 van start kan gaan. Uw Kamer zal worden geïnformeerd over de voortgang hiervan.
Wat vindt u ervan dat ruim 15.000 (chronisch) zieke patiënten baat hebben bij het medicinaal gebruik van cannabisolie, maar daarvoor nu zijn aangewezen op de illegale koop van het product cannabisolie via stichting Suver Nuver?
Medicinale cannabis, waaronder cannabisolie, is legaal op doktersrecept verkrijgbaar via de apotheek. De door de apotheek verstrekte medicinale cannabis is van zeer hoge en constante kwaliteit. Het is onbekend wat de kwaliteit is van de medicinale cannabisolie die door Suver Nuver verstrekt wordt. Wat de reden is dat mensen die cannabis medicinaal gebruiken toch illegale cannabis(olie) kopen waarvan de kwaliteit niet gecontroleerd wordt in een laboratorium is niet bekend. Hopelijk geeft het onderzoek (zie mijn antwoord op vraag 4) meer inzicht in de beweegredenen van mensen om cannabis en cannabisolie via andere kanalen te kopen of waarom men ervoor kiest het zelf te telen.
Kun u aangeven waarom de bestuurder van Suver Nuver wordt belemmerd in het onderzoek laten doen naar de samenstelling van het product cannabisolie?
Voor onderzoek met een opiaat, en dus ook met cannabis, is een ontheffing op grond van de Opiumwet vereist. Een aanvraag voor een ontheffing op grond van de Opiumwet kan alleen worden toegewezen als deze aan alle vereisten van de Opiumwet voldoet. Aanvragen voor een ontheffing voor onderzoek met cannabis voor geneeskundige toepassing worden beoordeeld door BMC. BMC heeft in 2019 geconcludeerd dat de aanvraag van Suver Nuver niet voldeed aan de wettelijke vereisten.
Kunt u aangeven of, en zo ja welke stappen u voornemens bent te nemen om belemmeringen op te heffen in onderzoek naar de werkzaamheid en samenstelling van cannabisolie? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek naar de geneeskundige werking van medicinale cannabis, waaronder cannabisolie, is zeer belangrijk om de beschikbaarheid van medicinale cannabis te kunnen blijven waarborgen. Daarom lopen via ZonMw inmiddels twee onderzoeksprogramma’s, waarvan het eerste in 2020 heeft geleid tot toewijzing van subsidie aan een onderzoek van het LUMC en het Centre for Human Drug Research (CHDR) naar het pijnstillende effect van medicinale cannabis bij patiënten met zenuwpijn7.
Het tweede onderzoeksprogramma heeft als doel om onderzoek te stimuleren naar de effectiviteit van medicinale cannabis in de behandeling van therapieresistente epilepsie bij kinderen8.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, is het doen van onderzoek naar de werking van medicinale cannabis mogelijk als wordt voldaan aan de wettelijke vereisten. Aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie van BMC wordt bekeken in hoeverre beleidsmatige en, indien noodzakelijk, wettelijke wijzigingen nodig zijn om de beschikbaarheid van medicinale cannabis voor onder andere onderzoek te optimaliseren.
Kunt u aangeven of, en zo ja wat u gaat doen met het signaal dat wordt afgegeven door de rechtbank Overijssel aan de politiek met betrekking tot het beschikbaar stellen en uit de illegaliteit halen van cannabisolie? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik naar mijn antwoorden op de eerdere vragen.
De afschaling van reguliere zorg en de extra wachttijdproblematiek |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Aukje de Vries (VVD), Attje Kuiken (PvdA), Mirjam Bikker (CU), Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van 15 november jl.: «Kuipers: winst covidzorg kleiner dan schade voor reguliere patiënten» en de recente berichten van ziekenhuizen dat reguliere zorg verder moet worden afgeschaald?1
Ja.
Wat zijn de laatste signalen van de Nederlandse Zorgautoriteit en de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd? Is er verbetering opgetreden na hun laatste brief van 5 november jl?2
Het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) geeft aan dat, sinds de brief van de toezichthouders van 5 november jl., de COVID-druk op de IC steeds gelijkmatiger kan worden verdeeld tussen de regio’s, gewogen naar de afgesproken fair share.
Bent u bereid, naast de spreiding van coronapatiënten, ook regie te nemen op een evenredige en eerlijke afschaling van reguliere zorg in Nederland zodat voorkomen wordt dat in het ene ziekenhuis meer zorg wordt afgeschaald dan in het andere ziekenhuis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft u daaraan uitvoering?
Voor het afschalen van de reguliere zorg zijn landelijke afspraken gemaakt. Deze zijn vastgelegd in het «Tijdelijk beleidskader voor het waarborgen acute zorg in de COVID-19 pandemie»3 en in het Opschalingsplan COVID-19 van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ)4. Op 19 november 2021 is een aanvulling op dit tijdelijk beleidskader aan uw Kamer gestuurd, waarin aanvullend is afgesproken dat binnen elke regio bij het spreiden van COVID-patiënten rekening wordt gehouden met het borgen van IC-afhankelijke kritiek planbare zorg5. Het doel van deze afspraken is een evenwichtige spreiding van COVID-patiënten, zodat ook de druk op de reguliere zorg overal in Nederland vergelijkbaar is.
Op 26 november 2021 heb ik op verzoek van het LNAZ bekrachtigd dat fase 2d van het opschalingsplan van kracht is. Dat betekent dat de planbare zorg in alle ziekenhuizen in Nederland wordt gestopt. Dat is zorg met «enig/geen risico op gezondheidsschade» bij uitstel langer dan 6 weken, zoals heupoperaties of sterilisaties. Ook zal, indien nodig, de kritiek planbare zorg (verder) af worden geschaald waar dit verantwoord is. Dat is zorg met een «aanmerkelijk risico op permanente gezondheidsschade dan wel verlies van levensjaren» als het langer dan 6 weken wordt uitgesteld, zoals hartoperaties of grote oncologische operaties. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zien er op toe dat de afspraken worden nagekomen.
Bemerkt u dat ziekenhuizen, net als tijdens de coronacrisis in het voorjaar van 2020, bereid zijn om reguliere zorg zo eerlijk als mogelijk af te schalen en te verdelen? Zo ja, waar blijkt dat uit, is dit te kwantificeren? Zo nee, welke individuele belangen spelen er bij ziekenhuizen?
Het is natuurlijk een vervelende situatie voor ziekenhuizen om de planbare zorg opnieuw af te schalen. Geen enkele arts wil een patiënt moeten afbellen omdat er geen plek is. De ziekenhuizen hebben dan ook geprobeerd om de reguliere planbare zorg zo lang mogelijk door te laten gaan, naast het bieden van de zorg voor COVID-patiënten. De les uit de eerste golf in het voorjaar van 2020 was ook, dat alle partijen er met elkaar voor moesten zorgen dat de reguliere zorg zo lang mogelijk doorgang zou vinden en dat er afspraken nodig waren over welke zorg er eerst moest worden afgeschaald. Dit alles om blijvende gezondheidsschade en verlies van levensjaren zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom is in het najaar van 2020 ook het tijdelijk beleidskader opgesteld, dat op 19 november jl. nog is aangevuld. De NZa gaf op 25 november jl. aan dat alle ziekenhuizen in Nederland de planbare zorg gedeeltelijk of helemaal hebben moeten afschalen.6 De NZa blijft de afschaling van de zorg monitoren en publiceert daar wekelijks over in de «Informatiekaart Druk op de Zorg».
Klopt het beeld dat zelfstandige behandelklinieken (ZBC’s) niet maximaal benut worden om uitgestelde reguliere zorg van ziekenhuizen over te nemen? Zo ja, wat gaat u doen om deze capaciteit in te zetten? Zo nee, kunt u kwantificeren waaruit dat blijkt?
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten samenwerken om de capaciteit die er is, optimaal beschikbaar te maken. Dit hebben partijen ook met elkaar afgesproken in het kader passende inhaalzorg. De NZa ziet er op toe dat het kader wordt uitgevoerd.
In 2020 bedroeg het aandeel van de zorg van zbc’s ruim 5%7 van de totale medisch-specialistische zorg in Nederland. Uit de monitor «Toegankelijkheid van zorg» van de NZa blijkt de zelfstandige klinieken inmiddels meer zorg leveren dan voor de coronacrisis en de verwijzingen naar deze klinieken zijn gestegen8. Van de operaties die tijdens de coronacrisis in de ziekenhuizen zijn uitgesteld, is circa 10% inmiddels in een zbc ingehaald. Een groter deel van alle patiënten die verwezen worden door de huisarts voor medisch specialistische zorg wordt nu verwezen naar zelfstandige klinieken.
Ik ben bekend met de signalen van zbc’s dat ze onvoldoende een rol zouden spelen bij de afspraken over de inhaalzorg. De NZa doet naar aanleiding van deze signalen een uitvraag bij de zorgverzekeraars over de manier waarop zorg bij de zelfstandige klinieken wordt ingekocht. Ik beschik nog niet over de resultaten. Ik merk wel alvast op dat zbc’s voor een groot aantal specialismen voornamelijk planbare zorg leveren en dat de (inhaal)zorgvraag niet altijd aansluit bij het aanbod van klinieken. Ook zijn er mensen die liever willen wachten op hun eigen dokter. De planbare zorg is immers over het algemeen niet urgent.
Hoe zet u zich actief in om wederom meer gebruik te gaan maken van digitale zorg nu reguliere zorg weer wordt afgeschaald en digitale zorg de wachtlijst ook kan verkleinen?
Het Ministerie van VWS moedigt zorgaanbieders aan om zo veel mogelijk gebruik te maken van alle mogelijkheden om digitale zorg te verlenen. Digitale zorg biedt veel waardevolle veilige en efficiënte mogelijkheden die nog beter benut kunnen worden. Tijdens de eerste golf van de coronacrisis werd een digitale versnelling gecreëerd om goede zorg te blijven verlenen. VWS heeft in het najaar van 2020 partijen in de ziekenhuiszorg via verschillende kanalen opgeroepen tot een extra intensivering van hun inzet op dit terrein. Dit werd de versnellingsimpuls genoemd. Ik verwijs hierbij naar mijn brief van 25 oktober 20219 waarin ik uitgebreid inga op de ontwikkelingen en acties rondom digitale en hybride zorg.
Hoe beoordeelt u het bericht van 16 november jl: «Hartpatiënten UMCG mogelijk snel geopereerd in Duisburg»?3
Het is mooi dat het UMCG Groningen proactief de samenwerking heeft opgezocht met ziekenhuizen in Duitsland om er zo voor te zorgen dat ook patiënten die niet in aanmerking komen voor een (spoed)operatie in Nederland sneller geholpen kunnen worden. Veel ziekenhuizen (met name in de grensstreek) hebben lang bestaande samenwerkingsrelaties met ziekenhuizen in Duitsland of België.
Is er bij het telkens uitstellen van (reguliere) kritiek planbare zorg of electieve zorg ook sprake van het overschrijden van de treeknorm als het aantal weken van uitstel de treeknorm overschrijdt?
De Treeknormen zijn afspraken die aangeven wat de maximaal aanvaardbare wachttijd is voor patiënten. Op dit moment wordt juist van ziekenhuizen en zelfstandige behandelcentra gevraagd om hun reguliere zorg (verder) af te schalen. De Treeknorm wordt op dat moment dan ook niet gehaald.
Klopt het dat indien verzekeraars niet kunnen voldoen aan hun zorgplicht, in dit geval het niet halen van de treeknorm bij kritieke of electieve planbare zorg, dat zij operaties elders in Europa dienen te vergoeden? Zo ja, welke belemmeringen zijn er volgens u voorts om reguliere zorg ook in het buitenland te laten doen?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht wat inhoudt dat zij voor verzekerden met een naturapolis moeten zorgen dat zij tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgen. Bij een restitutiepolis betreft de zorgplicht de vergoeding van de kosten van zorg die de verzekerde nodig heeft en waar hij wettelijk aanspraak op heeft, en zorgbemiddeling als de verzekerde daarom verzoekt.
Zorgverzekeraars wijzen zorgaanbieders erop dat als zij een verzekerde niet (tijdig) in zorg kunnen nemen, zij de verzekerde doorverwijzen naar de zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling. Ook informeren zij hun verzekerden over de mogelijkheid van zorgbemiddeling. Als de verzekerde daarom vraagt dan bemiddelt de zorgverzekeraar hen naar een zorgaanbieder die de zorg tijdig levert, voldoende bereikbaar is en kwalitatief goede zorg levert.
In het geval dat de cliënt naar een zorgaanbieder wil in het buitenland en die aanbieder de zorg binnen de gewenste tijd kan bieden, is (gedeeltelijke) vergoeding van die zorg in beginsel mogelijk.
Het gaat dan om geplande zorg waarvoor in bepaalde gevallen, maar niet altijd, voorafgaande toestemming van de zorgverzekeraar nodig is. Het is raadzaam dat verzekerden altijd vooraf contact opnemen met hun zorgverzekeraars om te weten of en zo ja, welke vergoeding aan de orde is. Ook is van belang dat zorgverzekeraars hun verzekerden erop wijzen dat er problemen kunnen ontstaan als een verzekerde in Nederland vervolgzorg nodig heeft nadat die in het buitenland behandeld is geweest. Omdat in Nederland de reguliere zorg afgeschaald wordt is er namelijk een gerede kans dat eventuele vervolgzorg voorlopig niet geleverd kan worden.
De cliënt doet er goed aan om zich bij de zorgverzekeraar te laten informeren over de toepasselijke polisvoorwaarden en EU-regelgeving, zodat hij niet voor (financiële) verrassingen komt te staan. Ter voorbereiding op dit gesprek kan de cliënt alle relevante informatie vinden op de website van het Nationaal Contactpunt grensoverschrijdende zorg.11 De NZa ziet er op toe dat zorgverzekeraars aan de zorgplicht voldoen.
Bent u bekend met het artikel van vrijdag 12 november jl: «De wachtlijsten voor ziekenhuizen in Groningen en Drenthe groeien hard. Hoe vind ik als patiënt de kortste wachttijd. Dit moet je weten»?4
Ja.
Worden patiënten beter en actiever benaderd voor wachtlijstbemiddeling en hun mogelijkheid om zorg in het buitenland, in een zelfstandig behandelkliniek of in een ander ziekenhuis te krijgen nu er meer reguliere zorg wordt afgeschaald?
Het Ministerie van VWS heeft met de NZa, de Patiëntenfederatie en andere partijen communicatiemateriaal opgesteld gericht op patiënten, waarin onder andere de mogelijkheid tot zorgbemiddeling via de zorgverzekeraar wordt toegelicht. Dit communicatiemateriaal wordt geactualiseerd en eind november opnieuw breed met veldpartijen gedeeld. Zorgaanbieders kunnen met deze materialen patiënten informeren.
Wat is de status van het actueler maken van de wachtlijstinformatie, een belofte die werd gedaan door Nederlandse Zorgautoriteit en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen naar aanleiding van het bericht van het programma «Kassa»?5
De NZa heeft mij laten weten dat de wachttijden nu vaker vernieuwd worden op de site van Zorgkaart Nederland. Eerst was dit eens in de twee weken, nu is dat twee keer per week. Daarnaast bekijkt de NZa de mogelijkheid om op korte termijn real time de wachttijden door te kunnen geven.
Welke stappen worden er gezet om de wachtlijstgegevens op de complete doorlooptijd te baseren in plaats van op wachttijd tot diagnose of eerste afspraak in de polikliniek?
Als een methode gebruikt wordt om de gehele doorlooptijd te gebruiken, gebeurt dit achteraf. Dat betekent dat de wachttijden minder actueel zijn dan de methode die nu gebruikt wordt en dat is onwenselijk.
Bent u het ermee eens dat patiënten een afweging moeten kunnen maken tussen fysieke reistijd en wachttijd, met andere woorden: eerder zorg verder weg, of later zorg dichtbij? Zo nee, waarom niet?
Het is altijd een afweging van de patiënt zelf waar hij of zij uiteindelijk behandeld wil worden als het planbare zorg betreft. Dat is nu niet anders.
Bent u bereid om stappen te ondernemen om landelijke weergave van de wachttijden ook op ziekenhuischeck.nl te bewerkstelligen zodat mensen, net als bij zorgkaartnederland.nl, beter een afweging kunnen? Zo nee, waarom niet?
Dit is al mogelijk. Op de website van de NZa staat software (API) waar partijen op kunnen aansluiten om zelf de wachttijden te ontsluiten.14 Volgens de NZa is Ziekenhuischeck van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen ook van plan dit te doen.
Bent u ook bereid om in deze weergave van beschikbaarheid ook de beschikbaarheid van ZBC's mee te nemen? Zo ja, bent u ook bereid hierover het gesprek met de zorgverzekeraars, als inkoper van zorg, aan te gaan? Zo nee, waarom niet?
De NZa vindt het met mij belangrijk dat een volledig overzicht van de wachttijden beschikbaar komt. Daarom staan ook alle zorgaanbieders, zowel zelfstandige klinieken als ziekenhuizen, op Zorgkaart Nederland. De gegevens die de NZa beschikbaar stelt gaan over beide typen instelling, en is dus ook te gebruiken door ziekenhuischeck.nl.
Kunt u deze vragen, gezien de snelheid waarmee reguliere zorg nu wordt afgeschaald, zo spoedig als mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Dure betalingsregeling van Infomedics maakt de tandarts onbetaalbaar’ |
|
Hülya Kat (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het RTL-bericht «Dure betalingsregeling van Infomedics maakt de tandarts onbetaalbaar» van 13 november 2021?1
Ja.
Wat vindt u van «factoring» waarbij zowel de tandarts als de patiënt een bedrag betalen aan het facturenbureau?
Bij factoring draagt een ondernemer (in dit geval de tandarts) de facturatie en het debiteurenrisico over aan een gespecialiseerd bedrijf, de factoringmaatschappij. In ruil voor een vergoeding aan dit bedrijf ontvangt de ondernemer direct zijn geld.
De patiënt betaalt incassokosten als de factuur te laat wordt betaald. In die situatie gelden de procedure en de incassokosten, zoals opgenomen in de Wet Incassokosten. In de onderhavige casus kan een iemand ook direct kiezen voor een betalingsregeling. Hiervoor rekent Infomedics servicekosten.
Het staat een ondernemer, en dus ook een tandarts, vrij om gebruik te maken van deze dienstverlening. De voordelen ervan worden ook genoemd in de kabinetsbrief van 25 november 2019.2 Schuldeisers hebben er baat bij dat vorderingen door geregistreerde incassodienstverleners op een economische renderende wijze worden verhandeld en dat deze op een innovatieve, doelmatige en klantvriendelijke wijze worden geïnd. Zo geeft de mogelijkheid om vorderingen (gedeeltelijk) te verkopen een zorgverlener de gelegenheid zich volledig te richten op zijn of haar werk in de zorg en kan dus efficiënt zijn.
Voor wat betreft de kosten voor de patiënt is het goed om te noemen dat het een doel is van dit kabinet om incassokosten zoveel mogelijk te voorkomen en snel te acteren bij beginnende betalingsachterstanden. Dat doet het kabinet samen met gemeenten, publieke en private (incasso)partijen.
Bent u het ermee eens dat de in rekening gebrachte kosten een behoorlijke extra last kunnen zijn voor mensen met een kleine portemonnee?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat er extra kosten in rekening worden gebracht bij een betalingsregeling voor noodzakelijke zorguitgaven, zoals de tandarts?
Ja, ik ben het ermee eens dat excessieve (incasso)kosten voor mensen met een kleine portemonnee dienen te worden voorkomen. Tegelijk bestaat het dilemma waar de operationele kosten voor deze dienstverlening dan moeten vallen. Het is daarom zoeken naar een balans en mogelijkheden om deze kosten zoveel mogelijk te voorkomen.
Infomedics, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT) en de NVVK hebben laten weten dat zij ieder vanuit hun eigen rol willen meedenken over concrete en uitvoerbare oplossingen in het belang van de financieel kwetsbare patiënt. De betrokken departementen gaan hierover met deze partijen in gesprek.
Bent u het ermee eens dat hier geen sprake is van reguliere incassokosten, omdat het niet gaat om mensen die te laat of niet betalen?
Ja, in beginsel betreft dit inderdaad geen reguliere incassokosten. Dat zijn redelijke kosten die schuldeisers in rekening mogen brengen zonder een gerechtelijke procedure als mensen niet of te laat betalen.
Uit de casus maak ik op dat Infomedics ervoor kiest om niet af te wachten of mensen (op tijd) de factuur in een keer zullen betalen en de kosten die zij daarvoor maximaal in rekening mogen brengen – te weten 40 euro – aanwendt ter dekking van operationele kosten voor het aanbieden en uitvoeren van een betalingsregeling. Mensen krijgen de mogelijkheid om de factuur in maximaal 8 delen te betalen, waarbij per termijn € 5,– servicekosten wordt gerekend.
Infomedics laat weten dat bij een betalingsachterstand de procedure en kosten, zoals opgenomen in de Wet Incassokosten, worden gevolgd, en in dat geval de servicekosten komen te vervallen.
Bent u van mening dat deze zorgverleners ook gebruik zouden moeten maken van het solidariteitsbeginsel, zoals gebruikelijk is bij zorgverzekeraars?
Zorgverzekeraars hebben de keuze gemaakt om geen kosten in rekening te brengen aan hun klanten voor het treffen van een betalingsregeling. Dit kost zorgverzekeraars extra geld aan beheerskosten, maar daar staan weer extra inkomsten tegenover, omdat klanten in de gelegenheid worden gesteld om makkelijker aan hun financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Het incassopercentage is dus hoger. Private partijen maken daarin hun eigen afweging op basis van de kosten die zij maken (deze kosten kunnen verschillen), de mate waarin de kosten kunnen worden doorgerekend aan andere klanten. Daarnaast maken private partijen een keuze hoe zij willen omgaan met sociaal incasseren.
In het kader van de Brede Schuldenaanpak heeft dit kabinet schuldeisers gestimuleerd om individueel en samen, net als bij toepassing van het solidariteitsbeginsel, te werken aan een incassobeleid dat meer rekening houdt met financieel kwetsbare mensen. Ook Infomedics heeft laten weten haar incassobeleid op dit punt te willen herbezien.
Zijn er bij u meer praktijken in de zorg bekend waarbij kosten van facturering, niet zijnde incassokosten, worden doorberekend aan klanten?
Ik heb geen zicht op het dienstenaanbod van dit soort bedrijven.
Bent u van mening dat de doorverkoop van facturen of schulden een «moral hazard» met zich mee kan brengen?
Er is een duidelijke algemene regeling inzake de overdracht van vorderingen in het Burgerlijk Wetboek (BW) opgenomen. Het kabinet heeft in een brief van november 2019 aangegeven het doorverkopen van private vorderingen niet tegen te willen gaan. Dat zou betekenen dat bedrijven die niet de tijd en de expertise hebben om (soms moeilijk te innen) vorderingen te incasseren, geen vorderingen meer kunnen verkopen aan een incassobedrijf (dat de vorderingen vervolgens int voor zichzelf).3 De kern van het probleem ligt hier niet in het doorverkopen zelf, maar in de handelwijze van een deel van de incassobranche. Met het wetsvoorstel Wet Kwaliteit Incassodienstverlening4 dat momenteel ter behandeling in Uw Kamer ligt, wordt de incassobranche gereguleerd. Het wetsvoorstel stelt kwaliteitsnormen aan de incassodienstverlening inclusief de dienstverlening die gericht is op de inning van opgekochte vorderingen. Ook gaat een registratieplicht voor incassodienstverleners gelden en worden zij onderworpen aan toezicht.
Wat zijn de voor- en nadelen van een verbod op het in rekening brengen van kosten bij een betalingsregeling voor noodzakelijke zorguitgaven?
Het in beeld brengen van de voor- en nadelen van een verbod op het in rekening brengen van kosten bij een betalingsregeling voor noodzakelijke zorguitgaven, vraagt om een zorgvuldige analyse. Ik acht een dergelijke analyse niet aan de orde, omdat dit kabinet geen verbod overweegt. Het kabinet heeft wel als doel gesteld om incassokosten zoveel mogelijk te voorkomen en snel te acteren bij beginnende betalingsachterstanden. Dat doet het kabinet samen met gemeenten, publieke en private (incasso)partijen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Armoede- en Schulden van 15 december 2021?
Ja.
De voortgang in de inhaalzorg |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een globaal beeld geven van de onderlinge verschillen tussen ziekenhuizen als het aankomt op het tijdig verlenen van inhaalzorg of zijn deze wachttijden voor alle ziekenhuizen min of meer gelijk?1
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geeft in de «Monitor Toegankelijkheid van Zorg» inzicht in de wachttijden per regio.2 Daarin is te zien dat de wachttijden verschillen per behandeling en per regio. Dat was ook voor de COVID-19 crisis al het geval. Voor meer inzicht in de onderlinge verschillen in wachttijden bij ziekenhuizen verwijs ik u naar www.zorgkaartnederland.nl/wachttijden.
Hoeveel operaties de komende tijd ingehaald worden, moet blijken uit de ontwikkeling de zogenoemde werkvoorraad die ziekenhuizen inzichtelijk moeten maken en de productie van ziekenhuizen en klinieken. Deze cijfers over de werkvoorraad in de NZa-monitor zijn op dit moment nog gebaseerd op gegevens van ongeveer 40% (academische) ziekenhuizen. Deze cijfers moeten dan ook met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, ook omdat de NZa grote verschillen ziet tussen ziekenhuizen. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars krijgen steeds beter zicht op de stijging van de werkvoorraad als gevolg van de coronapandemie. De NZa zal dit beeld in de maandelijkse monitor steeds verder verfijnen.
Kunt u uiteenzetten welk percentage van de geleverde zorg in Universitair Medische Centra (UMC’s) niet verplaatsbaar is naar andere zorgverleners?
Voor hoogcomplexe medisch specialistische zorg (msz) kunnen patiënten terecht in umc’s, voor minder complexe medisch specialistische zorg in de andere ziekenhuizen. Wanneer deze zorg overgedragen wordt, kunnen umc’s zich richten op de behandeling van andere patiënten met zeer specialistische aandoeningen. Het is daarom van belang dat umc’s zich richten op de taken waar zij echt meerwaarde scheppen, namelijk op de complexe derdelijnszorg (last resort functie). En dat umc’s zich inspannen om patiënten die geen complexe zorg nodig hebben, te verwijzen naar een ander (algemeen) ziekenhuis. Dit geldt ook voor de rol bij umc’s bij inhaalzorg. Over welk deel van de zorg door umc’s niet kan worden overgedragen aan andere ziekenhuizen is geen percentage bekend.
In 2019 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de motie van mevrouw van den Berg (CDA) die verzoekt om de Kamer jaarlijks te informeren over de uitkomsten van de monitoring met betrekking tot de verwijzing van basiszorgpatiënten in een umc naar een ander (algemeen) ziekenhuis. Ik heb de NZa gevraagd om dit op te pakken. De eerste monitor heeft uw Kamer begin oktober 2020 ontvangen3. Op basis van deze eerste monitor, een nulmeting, ziet de NZa mogelijkheden tot verbetering van de patiëntenstromen binnen umc’s. De NZa nodigt alle betrokken partijen uit om onder andere kritisch te kijken naar de oncologische zorg, diabeteszorg, korte consulten en SEH-zorg. De NZa is samen met de umc’s bezig om de monitor verder te ontwikkelen. De monitor zal, in het licht van de maatschappelijke opgaven van umc’s, een belangrijk aandachtspunt blijven in de overleggen tussen VWS en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).
Kunt uiteenzetten welke stappen er worden gezet om de druk op UMC’s te verlichten zodat deze zich volledig kunnen richten op zorg die niet elders kan worden geleverd, zoals hoog-specialistische zorg?
In het hoofdlijnakkoord medisch-specialistische zorg 2019 t/m 2022 zijn afspraken gemaakt over onder andere de juiste zorg op de juiste plek. De beweging naar juiste zorg op de juiste plek heeft ook als effect het verplaatsen van zorg (dichter) bij mensen thuis als dat kan, dan wel verder weg (geconcentreerd) als het omwille van de kwaliteit en doelmatigheid moet. Om partijen hierin te ondersteunen zijn transformatiegelden beschikbaar gesteld.
Specifiek ten aanzien van inhaalzorg zijn afspraken gemaakt in het «Kader passende inhaalzorg msz» (hierna «Kader inhaalzorg»). Het doel van deze afspraken is om de uitgestelde zorg zo snel mogelijk in te halen en daarbij regionale verschillen in toegankelijkheid te minimaliseren.4 Een belangrijke afspraak in dat kader is om COVID-19 patiënten te blijven spreiden, zowel landelijk als binnen de regio’s. Daarvoor is er continue monitoring op verschillende niveaus. Deze afspraken zien ook op de zorg die in de umc’s geleverd moet worden.
Daarnaast hebben alle ziekenhuizen, dus ook de umc’s, plannen gemaakt voor het uitvoeren van inhaalzorg en voorgelegd aan de zorgverzekeraar. Eind september was 90% van deze plannen goedgekeurd door de zorgverzekeraars. De zorgverzekeraars hebben op basis van deze plannen knelpunten geïdentificeerd en zijn deze aan het oplossen in samenwerking met partijen in de regio. Daarvoor is door de zorgverzekeraars in elke regio een regio-overleg gevoerd met ziekenhuizen/umc’s, zelfstandige behandelcentra (zbc’s) en ketenpartners. In het Kader inhaalzorg is immers afgesproken dat er (boven)regionaal afspraken gemaakt kunnen worden over zo efficiënt en effectief mogelijk benutten van de beschikbare zorgcapaciteit.
Kunt u uiteenzetten welke factor de «onbekende patiënten» spelen in de strategie voor de inhaalzorg?2
De aanpak rondom inhaalzorg en het Kader inhaalzorg richten zich op «bekende patiënten», dus mensen die al in behandeling waren of een verwijzing naar de medisch-specialistische zorg hadden, maar die niet geholpen konden worden vanwege de COVID-19 pandemie.
Tijdens de corona-pandemie heb ik – samen met andere betrokken partijen – mensen altijd opgeroepen om zich met klachten bij hun huisarts of behandelaar te melden. Helaas is het beeld, op basis van de cijfers van de NZa, dat met name tijdens de eerste golf de verwijzingen vanuit de huisartsen naar de medisch-specialistische zorg zijn achtergebleven in vergelijking met voorgaande jaren. Dat kan betekenen dat er toen mensen zijn geweest die de afweging hebben gemaakt om op dat moment niet naar hun (huis)arts te gaan. Het is niet goed mogelijk om nu een inschatting te maken van deze groep en welke zorgvraag daar nu nog ligt. Mogelijk zijn deze mensen inmiddels op een andere manier geholpen of zijn klachten vanzelf over gegaan.
Uit de monitor van de NZa blijkt dat het aantal verwijzingen naar de medisch specialistische zorg zich sinds de zomer van 2020 weer ontwikkeld heeft naar ongeveer het normale niveau. Er is dus geen sprake geweest van een inhaalslag rond niet-gedane verwijzingen en er zijn op dit moment geen signalen dat die zich alsnog zou gaan voordoen. Uiteraard zijn de (huis)artsen alert op eventuele nieuwe ontwikkelingen die met deze «onbekende» groep patiënten te maken zouden kunnen hebben.
Bent u bekend met het bericht «154 COVID-patiënten op de IC, 321 in de kliniek; geen COVID-patiënten verplaatst» van 28 september jongstleden?3
Ja.
Hoe verhoudt het uitblijven van bovenregionale verplaatsingen zich tot de constatering dat bij enkele ziekenhuizen de wachttijden disproportioneel hoog zijn ten opzichte van andere ziekenhuizen?
In het Kader inhaalzorg is over het spreiden van COVID-19 patiënten opgenomen: «Om landelijk een gelijke uitgangssituatie te realiseren voor het inhalen van reguliere zorg is het noodzakelijk dat regio’s een gelijke inspanning blijven leveren bij het leveren van de zorg aan COVID-19 patiënten. Regionale verschillen qua COVID-druk worden op deze wijze beperkt, waardoor alle regio’s kunnen starten met het inhalen van zorg.» Daarom is afgesproken dat het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) zijn functie behoudt (incl. doorzettingsmacht) in de spreiding van COVID-19 patiënten om zo landelijk een gelijk speelveld te creëren voor opschaling. Het spreiden van COVID-19 patiënten is dus niet direct gekoppeld aan de wachttijden in een ziekenhuis. Op het moment dat de aantallen COVID-19 patiënten laag zijn of redelijk verspreid over de regio’s, is het niet nodig om patiënten te verplaatsen om dit gelijke speelveld voor opschaling te realiseren.
Is een bredere inzet van (boven)regionale verspreiding van COVID-patiënten nog wenselijk om de wachtlijsten bij ziekenhuizen terug te dringen? Zo ja, hoe wordt hier op gestuurd? Zo nee, waarom niet?
De insteek van het Kader inhaalzorg zoals beschreven in het antwoord op vraag 6 blijft van kracht. Het is aan het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) en de Regionale Overleggen Acute Zorgketen (ROAZ’en) om met het LCPS invulling te geven aan deze afspraak in het kader.
Kunt u uiteenzetten hoe de (boven)regionale verspreiding van inhaalzorgpatiënten er momenteel uitziet? Welke rol spelen de zorgverzekeraar en zorgverleners en over wat voor aantallen gaat het? Ziet u mogelijkheden tot verbetering van de communicatie tussen zorgverzekeraar, zorgverlener en patiënt?
Het Kader inhaalzorg bevat geen afspraken over het spreiden van non-COVID patiënten. Patiënten hebben wel zelf de keuze om op een andere plek te worden geholpen. Patiënten die wachten op een behandeling die eerder door COVID-19 drukte is uitgesteld, worden door hun zorgverlener geïnformeerd wanneer ze aan de beurt zijn. De zorgverlener zal ook de mogelijkheid tot zorgbemiddeling via de zorgverzekeraar toelichten of kan iemand naar een andere zorginstelling verwijzen als iemand elders sneller wil worden geholpen. Dat is ook zo afgesproken in het Kader inhaalzorg.
Het overstappen naar een andere behandelaar is de keus van een patiënt. Het zal per geval verschillen of iemand liever langer wacht en bij de eigen behandelaar blijft of elders sneller aan de beurt is. Zorgverzekeraars geven aan dat zij elke week 450 succesvolle bemiddelingen verzorgen. Ziekenhuizen proberen momenteel (onder andere door patiënten te bellen) een beeld te krijgen voor hoeveel patiënten het mogelijk is om elders behandeld te worden en zo de inhaalzorg in de regio te spreiden. De zorgverzekeraars zien dat, als er spreiding van patiënten plaatsvindt, dit vaak binnen de regio gebeurt. Naast reguliere zorgbemiddeling zetten zorgverzekeraars en zorgverleners ook in op regio-overleggen (waarin alle zorgaanbieders en verzekeraars in de regio oplossingen zoeken), actuele inzichten in data, intervisie op landelijk niveau onder verzekeraars en het delen van best-practices.
Ik vind het belangrijk dat patiënten die wachten op een behandeling, weten waar zij aan toe zijn. Ik ben daarom blij dat de NZa samen met Patiëntenfederatie Nederland, Zorgverzekeraars Nederland, Federatie Medisch Specialisten, LHV (Landelijke Huisartsen Vereniging), MIND, V&VN (beroepsvereniging voor verpleegkundigen en verzorgenden), NFU, ZKN (Zelfstandige Klinieken Nederland), NVZ (Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen) en VWS een handreiking heeft ontwikkeld die alle partijen kan ondersteunen bij de communicatie over inhaalzorg. Deze handreiking is in september bij zorgverleners onder de aandacht gebracht, om te stimuleren dat patiënten zo goed mogelijk worden geïnformeerd. De zorgverzekeraars besteden ook extra aandacht aan de mogelijkheid tot zorgbemiddeling. Op de website www.zorgkaartnederland.nl kunnen patiënten de wachttijden inzien van ziekenhuizen en klinieken.
Is een bredere inzet van (boven)regionale verplaatsingen van inhaalzorg-patiënten mogelijk om de wachtlijsten bij ziekenhuizen terug te dringen? Zo ja, hoe gaat u hier op sturen komende periode? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor een bredere inzet op het bovenregionaal verplaatsen van patiënten. Zoals in het antwoord op vraag 8 beschreven, hebben patiënten mogelijkheden om eventueel elders sneller te worden geholpen. Het is uiteraard wel van belang dat wordt gezocht naar oplossingen voor knelpunten in de inhaalzorg, bijvoorbeeld bij bepaalde diagnoses en behandelingen. Hiervoor zijn de zorgverzekeraars aan de slag, samen met de ziekenhuizen/umc’s, vertegenwoordiger van zbc’s en ketenpartners. De NZa monitort maandelijks hoe het gaat met de toegankelijk van de zorg, inclusief de inhaalzorg.
In hoeverre kunnen uitplaatsingen van COVID-patiënten naar Noordrijn-Westfalen bijdragen aan het terugdringen van de wachtlijsten voor de inhaalzorg in het oosten des lands?
De afspraken tussen Nederland en Duitsland over COVID-19 voorzien in het gebruik van elkaars IC-bedden in gevallen van nood. Dit betekent dat, op het moment dat in Nederland wordt opgeschaald richting de 1.350 IC-bedden en deze capaciteit onvoldoende dreigt te worden, Nederland in overleg zal treden over het sturen van IC-behoeftige patiënten naar Duitsland. In deze fase zal in Nederland parallel ook noodgedwongen worden ingezet op afschalen van non-COVID zorg. Dit is dus geen oplossing voor het terugdringen van wachtlijsten voor inhaalzorg. In de grensregio’s zijn er (vaak al langer bestaande) reguliere afspraken over samenwerking over de grenzen heen. Hier kan uiteraard wel gebruik van worden gemaakt.
Kunt u bij benadering uiteenzetten bij hoeveel mensen afgelopen periode klachten vanzelf zijn overgegaan waardoor een behandeling niet meer nodig was?
De gegevens over inhaalzorg in de monitor Toegankelijkheid van zorg» van de NZa richten zich op («bekende») patiënten die bij de medisch specialistische zorg in beeld zijn, bijvoorbeeld omdat zij zijn verwezen of in behandeling zijn. Over («onbekende») mensen met klachten die niet in beeld zijn bij de medisch specialistische zorg, kan ik op basis van de data van de NZa geen uitspraken doen.
De NZa heeft becijferd dat er sinds de start van de pandemie ongeveer 380–420 duizend minder operaties zijn uitgevoerd in vergelijking met voorgaande jaren. De NZa schat dat voor ongeveer 45–55% van deze operaties geen inhaalzorgvraag aan de orde is. Bijvoorbeeld omdat de klacht niet heeft kunnen ontstaan (denk aan minder luchtweginfecties vanwege de afstandsmaatregelen en minder verkeers- en sportongevallen), in de tussentijd verdwenen is of omdat er is gekozen voor een andere behandeling (denk aan zorg op afstand of zorg geleverd door een andere zorgprofessional zoals de huisarts). Het is voor de NZa niet mogelijk om hier nadere duiding aan te geven. De NZa ziet bijvoorbeeld dat er veel minder patiënten zijn geholpen in verband met infecties aan de bovenste luchtwegen en het middenoor, maar het is niet bekend in hoeverre dit komt doordat er (als gevolg van de coronamaatregelen) minder infecties optraden en in hoeverre infecties zijn overgegaan voordat een ingreep kon plaatsvinden.
Is nader te specificeren hoeveel operaties niet ingehaald hoefden te worden doordat klachten zijn overgegaan, aangezien de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) schat dat 45–55% van de totaal uitgestelde operaties niet ingehaald hoeft te worden?4
Zoals in het antwoord op vraag 11 beschreven, is het niet mogelijk om op basis van de beschikbare gegevens een onderscheid te maken tussen klachten die niet zijn ontstaan en klachten die vanzelf zijn overgegaan. Het is dus niet mogelijk om een nadere specificatie te geven van het aantal operaties dat niet ingehaald hoefde te worden doordat klachten zijn overgegaan.
Wordt binnen de aanpak van inhaalzorg rekening gehouden met de mogelijkheid dat nog meer zorgvraag verdwijnt, bijvoorbeeld omdat klachten afnemen? Met andere woorden: is alle uitgestelde zorg ook zinnige zorg? Is er een schatting te maken hoeveel van de 180–200 duizend operaties uiteindelijk ook alsnog niet hoeft te worden ingehaald?5
Bij de berekening van de 180–200 duizend heeft de NZa al ingeschat dat bepaalde zorgvragen niet noodzakelijkerwijs ingehaald hoeven te worden. Het plaatsen van trommelvliesbuisjes en het knippen van keelamandelen zijn hiervan een voorbeeld.
Welke rol spelen de eerstelijnszorg en zelfstandige behandelcentra (ZBC’s) momenteel in het terugdringen van de wachtlijsten voor de inhaalzorg?
Patiënten die wachten op een behandeling zullen soms terugvallen op de eerste lijn. Het is daarom van groot belang dat ook bijvoorbeeld huisartsen goed op de hoogte zijn van afspraken in hun regio over inhaalzorg, wachttijden en de mogelijkheid tot zorgbemiddeling. De handreiking voor zorgverleners die ik in het antwoord op vraag 8 benoem, is daarom ook gericht op huisartsen en in overleg met de LHV opgesteld.
Zbc’s leveren een bijdrage aan het verminderen van wachttijden als gevolg van de COVID-19 pandemie. De NZa ziet dat de zbc’s in 2020 aanvankelijk ook flink hebben afgeschaald, maar dat zij in de loop van dat jaar de productie hebben verhoogd. Het precieze aandeel van zbc’s in de inhaalzorg is nog niet bekend, omdat er minder actuele productiedata beschikbaar is van zbc’s.
Bent u van mening dat de eerstelijnszorg en ZBC’s momenteel effectief genoeg worden ingezet voor de inhaalzorg? Zo ja, wat is uw reactie op het artikel in Zorgvisie waarin ZBC’s spreken van een «niet constructieve sfeer»? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?6
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten samenwerken om de capaciteit die er is, optimaal beschikbaar te maken. Dit hebben partijen ook met elkaar afgesproken in het Kader inhaalzorg. We zien dat zbc’s hun productie hebben verhoogd en daarmee een bijdrage leveren aan het leveren van inhaalzorg. Ik heb ook begrepen dat patiënten en hun verwijzers de weg naar de zbc’s ook steeds beter weten te vinden. De NZa ziet erop toe dat het Kader inhaalzorg goed wordt uitgevoerd.
Welke lessen heeft u getrokken met betrekking tot De Juiste Zorg op de Juiste Plek die nu worden toegepast op de inhaalzorg?
Van belang is dat de zorg toegankelijk moet blijven voor mensen die dat nodig hebben. Een belangrijke les is dat digitale zorg kan hier een behulpzame bijdrage aan leveren. Wat we hebben gezien is dat tijdens de crisis vaker werd ingezet op vormen van digitale en/of hybride zorg om mensen zorg thuis of dichtbij te bieden. En dat die vormen van zorg over het algemeen ook positief door patiënten werden gewaardeerd, zoals beeldschermzorg en vormen van telemonitoring of telebegeleiding van mensen met chronische ziekten. Tegelijkertijd blijkt ook dat lang niet alle organisaties van die mogelijkheden gebruik hebben gemaakt en dat een aantal organisaties deze mogelijkheden van digitale/hybride zorg ook weer afschalen.
Samen met veldpartijen en NZa, Zorginstituut Nederland, Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd, ZonMw kijken we hoe we kunnen doorpakken met de inzet van digitale/hybride zorg. Binnenkort informeer ik de Tweede Kamer (in reactie op de motie van lid de Vries) nader over de versnellingsimpuls die op initiatief van VWS is ingezet en de initiatieven van de betrokken partijen.
In hoeverre kan een brede inzet op De Juiste Zorg op de Juiste Plek leiden tot een lagere druk op zorgpersoneel en lagere wachttijden voor inhaalzorgpatiënten?
Met de coronacrisis is het belang van de Juiste Zorg op de Juiste Plek nog duidelijker geworden. En ondanks de lastige omstandigheden heeft de crisis ook een impuls gegeven aan ontwikkelingen en initiatieven die nauw aansluiten bij de bedoeling en geest van de beweging. Zaken die voorheen lastig te organiseren leken, zijn in een stroomversnelling geraakt. Bij veldpartijen signaleer ik een gezamenlijk gedeeld gevoel van urgentie om hiermee aan de slag te gaan. Ik heb uw Kamer op 18 oktober jl.10 een voortgangsbrief over de Juiste Zorg op de Juiste Plek gestuurd.
Er is op het gebied van landelijke en regionale coördinatie al veel gewonnen in de afgelopen periode. De beweging die is ingezet op domeinoverstijgende en gestroomlijnde samenwerking in de regio moet daarom met kracht worden doorgezet. Goede afstemming en focus in besluitvormingsprocessen helpen onnodige administratieve lasten te voorkomen en bij het gericht sturen op capaciteitsmanagement.
De coronacrisis bleek een impuls voor het versneld toepassen van innovaties. In korte tijd werden grote stappen gezet om digitale zorg voor zoveel mogelijk patiënten mogelijk te maken. Innovaties voor communicatie als beeldbellen en medisch-inhoudelijke digitale toepassingen (bijvoorbeeld apps voor triage) kunnen helpen bij het zo efficiënt en effectief mogelijk inrichten van zorgprocessen en zorgcapaciteit vrij te spelen. Digitale en/of hybride zorg is daarbij nooit een doel op zich. Het streven is om deze vorm van zorg altijd beschikbaar te hebben opdat de patiënt daar indien gewenst, in overleg met de zorgaanbieder, gebruik van kan maken: «dichtbij en digitaal als het kan, fysiek als het moet».
In het Kader inhaalzorg hebben partijen met elkaar afgesproken dat ziekenhuizen, klinieken en zorgverzekeraars ervoor zorgen dat het uitvoeren van de inhaalzorg in lijn gebeurt met de principes van De Juiste Zorg op de Juiste Plek, passende zorg en met de doelen uit het Hoofdlijnenakkoord. De afspraak is ook dat in de Plannen Inhaalzorg van de ziekenhuizen wordt ingezet op het creëren van ruimte en capaciteit via bovengenoemde principes.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk, en uiterlijk de week voor de begrotingsbehandeling voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport beantwoorden?
Uw Kamer ontvangt deze antwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling VWS. Voor het beantwoorden van deze vragen was het nodig om af te stemmen met andere partijen, daarom is het niet gelukt om de antwoorden de week voorafgaand aan de begrotingsbehandeling te verzenden.
In Nederland geboren Molukkers die stateloos zijn |
|
Jasper van Dijk , Wieke Paulusma (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u op dit moment in beeld hoeveel in Nederland geboren Molukkers eigenlijk stateloos zijn en alleen een paspoort of identiteitskaart hebben op basis van de Faciliteitenwet? Zo nee, bent u dan bereid dit wel in beeld te brengen?1
In totaal zijn er op dit moment 850 mensen die onder de Wet betreffende de positie van Molukkers vallen, die in Nederland geboren zijn en die een paspoort of een identiteitskaart bezitten. Van deze groep is veruit het grootste deel geboren voor 1989.
Dit houdt verband met het feit dat de derde generatie door opvolgende geboorte in Nederland van rechtswege het Nederlanderschap verkrijgt.
Kunt u aangeven hoeveel mensen die onder de Faciliteitenwet vielen in de afgelopen jaren gebruik hebben gemaakt van de optie om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen?
Minimaal 450 mensen, die voordien gebruik maakten van de Wet betreffende de positie van Molukkers, hebben door de jaren heen het Nederlanderschap verkregen. Hierbij kan niet worden nagegaan of zij gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om te opteren voor de Nederlandse nationaliteit of dat zij het Nederlanderschap via naturalisatie hebben verkregen. Een kanttekening hierbij is dat het werkelijk aantal hoger kan zijn, vanwege de wijze waarop in het verleden historische gegevens werden verwerkt in de bevolkingsadministratie.
Kunt u precies aangeven hoe dit proces verloopt en wat de ervaringen zijn van mensen die eerst onder de Faciliteitenwet vielen en het Nederlanderschap hebben verkregen?
Het Nederlanderschap kan worden verkregen van rechtswege, door optie, dat wil zeggen door het afleggen van een eigen Verklaring bij de burgemeester, en door verlening door de Koning als onderdeel van een naturalisatieprocedure op verzoek van betrokkene. Hoe betrokkenen het verschil tussen de rechtspositie onder de Wet betreffende de positie van Molukkers en die van het Nederlanderschap, die is gelegen in het Kiesrecht voor de provinciale staten en de Tweede Kamer en het Unieburgerschap, ervaren is mij niet bekend. Ik merk hierbij op dat het destijds een bewuste keuze is geweest van betrokkenen om af te zien van de Nederlandse nationaliteit waarna de Wet betreffende de positie van Molukkers is gecreëerd als oplossing tegen staatloosheid.
Wat gebeurt er precies als iemand uit de groep die onder de Faciliteitenwet valt een nieuw reisdocument aanvraagt en wordt iemand dan ook aangeboden om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen?
Het proces voor aanvraag en uitgifte van een reisdocument van iemand die onder de Wet betreffende de positie van Molukkers valt, komt overeen met het reguliere aanvraagproces. Personen die onder de Wet betreffende de positie van Molukkers vallen kunnen verzoeken om een zgn. «faciliteitenpaspoort», dat niet het Nederlanderschap vermeldt, maar ook om een Nederlands paspoort of een Nederlandse identiteitskaart. Met dit laatste wordt voorkomen dat betrokkenen problemen krijgen met reizen omdat andere landen mogelijk onbekend zijn met het begrip «behandeld als Nederlander» en hen voor wat betreft het kunnen reizen dan niet als Nederlander beschouwen.
Herkent u de signalen dat een aantal gemeenten niet bekend is met de procedure?
Nee, dit signaal herken ik niet. Gemeenten zijn bekend met de uitvoering van beide processen; van de uitgifte van de diverse reisdocumenten, van de verkrijging van het Nederlanderschap door optie en naturalisatie en van de hieraan verbonden voorwaarden en legestarieven.
De gemeente handelt op verzoek van de burger en niet op eigen initiatief. In de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, die gemeenten gebruiken, wordt de bijzondere positie van Molukkers toegelicht.
De optieprocedure is laagdrempelig en eenvoudig. Betrokkene legt in persoon een Verklaring af waarmee hij aangeeft te willen opteren voor de Nederlandse nationaliteit. De burgemeester bevestigt deze Verklaring. Ook de naturalisatieprocedure is laagdrempelig, de gemeente stelt met betrokkene het dossier bij de aanvraag samen en vervolgens toetst de IND de aanvraag en bereidt het koninklijk besluit voor. Het naturalisatieproces kan een aantal maanden duren omdat er meerdere instanties bij betrokken zijn.
Voor personen die onder deze Faciliteitenwet vallen zijn overigens geen kosten verbonden aan optie of naturalisatie, ook zijn de voorwaarden van toelating en inburgering niet van toepassing.
Zijn er mogelijkheden om de procedure verder te vergemakkelijken en de bekendheid ook onder gemeenteambtenaren verder te vergroten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat alleen het feit dat zij geen oproep krijgen voor de Tweede Kamer- of Provinciale Statenverkiezingen voor een groot deel van deze groep waarschijnlijk onvoldoende duidelijk maakt dat zij geen Nederlandse nationaliteit bezitten?
Ik kan mij voorstellen dat het verwarrend is om wel in aanmerking te komen voor Nederlandse reisdocumenten en desondanks geen Nederlander te zijn. Ik wil er echter op wijzen dat het gebruik maken van de mogelijkheid om gelijkgesteld te worden aan Nederlanders zonder de Nederlandse nationaliteit te willen verwerven, waaraan de uitsluiting van een deel van het kiesrecht is verbonden, is gestoeld op een bewuste keuze van de eerste generatie Molukkers in Nederland.
Wat kunnen de andere gevolgen zijn van het wel hebben van een identiteitskaart of paspoort, maar niet bezitten van de Nederlandse nationaliteit voor deze groep mensen?
Deze groep wordt op basis van de Wet betreffende de positie van Molukkers gelijk behandeld als Nederlanders, ook voor wat betreft het reizen. De uitzondering hierop is dat de groep is uitgesloten van het kiesrecht en de verkiesbaarheid voor de verkiezingen van de leden van de Staten-Generaal, van provinciale staten en het Europees parlement. (art 4. Wet betreffende de positie van Molukkers en artikel 20, eerste lid aanhef en onder b, van het Verdrag betreffende de werking van de EU).
Deelt u de mening dat het wijzen op de mogelijkheid tot het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit en het daardoor kunnen deelnemen aan bepaalde verkiezingen niet de persoonlijke beleving van de Molukse identiteit binnen de desbetreffende gemeenschap hoeft te schaden?
Dit is een afweging die alleen door betrokkene zelf gemaakt kan worden. Nogmaals wil ik erop wijzen dat deze wet is gecreëerd als oplossing voor een groep die destijds bewust af heeft gezien van het Nederlanderschap. In dat licht past de overheid terughoudendheid bij het actief wijzen op de mogelijkheden van het Nederlanderschap.2
Bent u bereid om, in tegenstelling tot eerder beleid, toch deze mensen individueel en actief te informeren over de mogelijkheid die zij hebben om de Nederlandse Nationaliteit te verkrijgen en daarmee bijvoorbeeld deel te nemen aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer en de provinciale staten?
Ik ben uiteraard bereid hierover in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de Molukse gemeenschap. Overigens ben ik van mening dat de informatievoorziening over het kunnen verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit en de daaraan verbonden rechten, alsmede het proces voor het kunnen verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit laagdrempelig is ingericht bij de gemeenten. Gemeenten verwijzen voor de specifieke situatie van Molukkers (zoals het niet hoeven te voldoen aan de voorwaarden van toelating en inburgering en een vrijstelling van leges) vaak door naar de website van de IND. Op deze website zijn de specifieke uitzonderingen voor Molukkers die Nederlander willen worden verduidelijkt. Daarnaast zal een webpagina specifiek voor Molukkers beschikbaar komen.
Het faillissement van de ggz-instelling voor transgenderzorg ‘Stepwork’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Lisa van Ginneken (D66), Wieke Paulusma (D66), Corinne Ellemeet (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht dat ggz-instelling Stepwork, een van de grootste ggz-instellingen binnen de transgenderzorgsector, failliet is?1
Stepwork Transgenderzorg (hierna: Stepwork), een ggz-aanbieder voor transgenderzorg, is op 21 september jl. failliet verklaard. Dit is met name ingrijpend voor die mensen die hier onder behandeling zijn of op de wachtlijst staan. Het faillissement heeft vragen opgeroepen met betrekking tot de consequenties van het faillissement voor hun behandeling of hun positie op de wachtlijst.
Wat voor mij voorop staat in dit proces, is de continuïteit van zorg en goede communicatie naar de betrokkenen.
De curator heeft er, met ondersteuning van zorgverzekeraars Zilveren Kruis en VGZ, voor gezorgd dat de afspraken die circa 85 patiënten in oktober met Stepwork hadden, door konden gaan. Daarnaast hebben de curator en zorgverzekeraars gezocht naar oplossingen voor de langere termijn, zoals de mogelijkheid van een overname.
Per 1 november jl. heeft Genderhealthcare B.V. (hierna: Genderhealthcare) ggz-aanbieder Stepwork overgenomen. De zorg voor alle patiënten van Stepwork en de mensen die bij Stepwork op de wachtlijst staan wordt, indien deze mensen hiermee akkoord gaan, door de curator overgedragen aan Genderhealthcare. Genderhealthcare wil ook behandelaren van Stepwork in dienst nemen. De curator heeft hierover inmiddels contact opgenomen met de patiënten en wachtenden en zij hebben ook informatie van Genderhealthcare ontvangen.
Verzekerden die vragen hebben kunnen ook altijd contact opnemen met de afdeling Zorgbemiddeling van hun zorgverzekeraar (het telefoonnummer van elke zorgverzekeraar is te vinden op www.mijnzorgverzekeraar.nl).
Ik ben, met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), blij dat continuïteit van zorg is gerealiseerd. De IGJ en NZa zullen vanuit hun rol als toezichthouders de voortgang en kwaliteit van zorg monitoren.
Welke invloed heeft dit faillissement op de wachttijden in de transgenderzorg?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, wordt de zorg voor alle patiënten van Stepwork en de mensen die bij Stepwork op de wachtlijst staan (indien deze mensen hiermee akkoord gaan) door de curator overgedragen aan Genderhealthcare. De patiënten die al onder behandeling waren bij Stepwork hebben inmiddels ook van Genderhealthcare gehoord in welke periode
(afhankelijk van in welke fase van de behandeling zij zich bevonden) zij een eerste afspraak zullen hebben. Het faillissement van Stepwork zal, door de daaropvolgende overname, per saldo dan ook geen tot nauwelijks effect hebben op de wachttijden voor transgenderzorg.
Denkt u dat met het wegvallen van deze zorg het recht van transgenderpersonen tot toegang tot transgenderzorg in voldoende mate gewaarborgd blijft?
Gelet op de overname van Stepwork door Genderhealthcare is er geen sprake van het wegvallen van zorg.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is als door dit faillissement de wachtlijsten voor transgenderzorg nog verder toenemen? Indien dit het geval is, hoe gaat u zich inspannen om een verdere groei van de wachtlijsten te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van de berichtgeving dat het niet bekend is bij instanties hoeveel patiënten er bij Stepwork onder behandeling waren en dat het momenteel onbekend is hoeveel wachtenden er waren bij Stepwork? Wanneer is dit wel bekend en is het tot die tijd mogelijk een inschatting te maken van de omvang van dit aantal?2
Het meest actuele beeld is dat er 347 mensen in behandeling waren bij Stepwork en 430 mensen op de wachtlijst stonden. Het is helaas nog niet 100% duidelijk of deze patiënten nog actief in behandeling zijn, en of de wachtenden nog actief wachtend waren voor Stepwork, of bijvoorbeeld reeds elders een plek hadden gevonden. Dit heeft te maken met de administratie van Stepwork. Om meer zekerheid te krijgen over deze aantallen, heeft de curator alle patiënten via e-mail benaderd met de vraag in welke fase van behandeling zij zijn, dan wel of zij nog actief wachtende zijn. Op basis van de reacties kan het overzicht compleet worden gemaakt.
Hoe gaat u voor de groep patiënten en wachtenden van Stepwork een alternatieve passende zorgverlener vinden, om zo verdere vertraging en uitstel van noodzakelijke zorg voor deze specifieke groep te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wordt er gesproken over een mogelijke overname van Stepwork? Waarom is dit wel, dan wel niet, een realistisch scenario?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat had u meer kunnen doen om het faillissement van Stepwork te voorkomen, zeker na de veelvoudige signalen van onder andere de twee rapporten van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) uit 2019 en 2020?3 4
In dit kader merk ik in de eerste plaats graag op dat de inspanningen van het Ministerie van VWS op het gebied van de transgenderzorg groter zijn dan bij de meeste andere typen zorg. Dit omdat er grote vraagstukken liggen, met name rondom de wachttijden. Daarom hebben het Ministerie van VWS en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) samen een kwartiermaker aangesteld, die samen met betrokken partijen alles in het werk stelt om de wachttijden terug te dringen en beweging in de transgenderzorg te bewerkstelligen.
Het beleid van VWS ten aanzien van zorginstellingen in financiële problemen is uiteengezet in de Kamerbrief van 11 oktober 2019 (Kamerstuk 32 620, nr. 235). Dit beleid is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten, en niet op continuïteit van individuele instellingen. In ons stelsel hebben zorgverzekeraars zorgplicht. Op het moment dat een aanbieder wegvalt, moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat zijn verzekerden ergens anders terecht kunnen. Om niet overvallen te worden door een plotseling ongecontroleerd faillissement, is het systeem van vroegsignalering van financiële problemen bij zorgaanbieders versterkt. Zorgverzekeraars maken eerder melding van mogelijke risico’s voor de continuïteit van zorg bij de NZa (die toezicht houdt op de zorgplicht van zorgverzekeraars) en gaan met de NZa in gesprek over de maatregelen die ze treffen om aan hun zorgplicht te kunnen blijven voldoen. In dat kader is er de afgelopen periode veelvuldig contact geweest tussen VWS, IGJ en NZa en tussen zorgverzekeraars, NZa en IGJ over Stepwork. Die contacten waren (en zijn) gericht op de continuïteit van zorg voor de patiënten en de mensen op de wachtlijst.
Het feit dat het beleid van VWS is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten, en niet op continuïteit van individuele instellingen, neemt overigens niet weg dat ook de toenmalige Ministers voor Medische Zorg en Sport en ik ons de afgelopen jaren zorgen hebben gemaakt over de situatie bij Stepwork en meer dan te doen gebruikelijk actie hebben ondernomen om deze situatie te verbeteren. Dit in het belang van de continuïteit van zorg voor de patiënten van en mensen op de wachtlijst bij Stepwork, mede gelet op de lange wachttijden in de transgenderzorg en ook het feit dat Stepwork op dat moment hoog scoorde qua patiënttevredenheid (zie onder meer het onderzoek van de kwartiermaker, Transvisie en een aantal wetenschappers, naar ervaringen en behoeften van transgenders in de zorg, Kamerstuk 31 016, nr. 257).
Zoals u weet kan VWS in zijn algemeenheid geen uitspraken doen over zorgaanbieders die in (financiële) problemen verkeren. Dit omdat elke (communicatie-)uiting hierover naar buiten ervoor kan zorgen dat de oplossingen voor herstel verder uit zicht raken. Nu het faillissement van Stepwork Transgenderzorg een feit is, is de situatie wat dat betreft veranderd.
Op hoofdlijnen zijn de inspanningen van het Ministerie van VWS met betrekking tot het verbeteren van de situatie bij Stepwork en de continuïteit van zorg voor de patiënten en wachtenden van Stepwork als volgt samen te vatten:
Eind 2019 kwam het Ministerie van VWS ter ore dat het bestuur van Stepwork overwoog te stoppen met het aanbieden van transgenderzorg. In gesprekken die hierop volgden heeft het bestuur van Stepwork aangegeven dat het hulp zou willen krijgen om «de basis op orde te krijgen» en om de contractering met de zorgverzekeraars te regelen. Daarop hebben het Ministerie van VWS en ZN gezamenlijk een aanvullende opdracht aan de kwartiermaker transgenderzorg verstrekt om Stepwork bij te staan in de periode van eind december 2019 tot maart 2020. Doel hiervan was dat Stepwork in deze periode een grote stap zou zetten om aan de basisvoorwaarden (onder andere met betrekking tot de governance van de organisatie) te gaan voldoen om verder te kunnen met het bieden van transgenderzorg in een decentraal netwerk en dat netwerk verder te kunnen uitbouwen en versterken (waarbij alle verantwoordelijkheid uiteraard bij Stepwork bleef liggen). Ondanks het goede werk dat de kwartiermaker hier heeft verricht is Stepwork er helaas niet in geslaagd om aan deze basisvoorwaarden te voldoen.
Daarnaast heeft de IGJ de afgelopen jaren, zoals u ook aangaf, verschillende keren onderzoek gedaan bij Stepwork. De twee onderzoeken van de IGJ uit 2019 en 2020 hebben beide geleid tot de formulering van verbetermaatregelen gericht aan Stepwork, en in mei 2020 is een aanwijzing opgelegd die nodig was om Stepwork de meest kwetsbare aspecten op orde te laten brengen. Ook op dit moment is de inspectie actief met betrekking tot de situatie van Stepwork. Zo rondt de IGJ nog een toezichtstraject af bij deze aanbieder. De uitkomsten hiervan worden openbaar wanneer de wettelijke termijnen voor openbaarmaking zijn verstreken.
Verder hebben er in de periode november 2019 tot heden vele overleggen over de situatie bij Stepwork plaatsgevonden tussen (in wisselende samenstellingen) het Ministerie van VWS, de kwartiermaker transgenderzorg, de grote zorgverzekeraars, de toezichthouders IGJ en NZa, en het bestuur van Stepwork. Vanaf het moment dat duidelijk werd dat het risico van een faillissement van Stepwork aanwezig was, hebben de gesprekken met name tot doel gehad dat in geval van een faillissement de continuïteit van zorg voor de patiënten en wachtenden van Stepwork zou zijn geborgd.
In de brief die de Minister van VWS binnenkort naar uw Kamer stuurt over de transgenderzorg, zal hij hier nader op ingaan.
Bent u het eens met de stelling dat door het wegvallen van de zorg die Stepwork levert, het verplicht uitgebreid psychologische onderzoek voorafgaand aan de lichamelijke zorg een nog grotere «bottleneck» zal vormen voor de transgenderzorg in Nederland?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vind u van de oproep die gedaan is door patiënten afgelopen zomer om de rol van de psycholoog in de transgenderzorg sterk te verkleinen?5
Het standpunt van de voorstanders van de invoering van een triagesysteem is dat een triagesysteem ervoor kan zorgen dat voor een deel van de transgender personen het traject van indicatiestelling kan worden ingekort, en dat dit betekent dat de bestaande capaciteit efficiënter kan worden ingezet met een positief effect op de wachttijden tot gevolg. Of dit inderdaad het geval is kan ik niet beoordelen; ook omdat het niet aan mij is om mij erover uit te spreken wat kwalitatief goede transgenderzorg is (en of een dergelijk triagesysteem daaraan bijdraagt).
Omdat vragen over de rol van de psycholoog bij de indicatiestelling voor somatische zorg en over andere onderwerpen die betrekking hebben op de kwaliteit van transgenderzorg het Ministerie van VWS, onder meer via uw Kamer, al eerder hebben bereikt, heeft de Minister van VWS zoals u weet ZonMw gevraagd om een voorstel uit te werken voor een proces van evaluatie van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. Hij heeft daarbij specifiek gevraagd aandacht te besteden aan onder meer de ontwikkelingen en mogelijkheden met betrekking tot depathologisering van genderincongruentie. Hij heeft ZonMw gevraagd om na te gaan of de kwaliteitsstandaard actueel is op dit punt. Is er sprake van voortschrijdend inzicht en zo ja, zou de kwaliteitsstandaard op dit punt moeten worden aangepast? Daarbij heeft hij aangegeven dat er onder meer vragen worden gesteld over nut en noodzaak van deze psychische evaluatie; de duur van het evaluatietraject; mogelijkheden om meer te differentiëren tussen transgenderpersonen die een uitgebreider evaluatietraject nodig hebben en degenen waarbij men mogelijk met een kortere evaluatie zou kunnen volstaan; en eventueel het invoeren van triagecriteria. Daarbij heeft hij verwezen naar de motie-Bergkamp over dit onderwerp (Kamerstuk 31 016, nr. 337).
De Minister van VWS zal uw Kamer binnenkort nader informeren over de stand van zaken van dit traject.
Wat zou het effect zijn op de wachtlijsten van het niet langer verplichten van een uitgebreid psychologisch onderzoek, maar in plaats daarvan te werken met een triage-systeem, zoals dit al in veel andere landen is?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is het verplichte uitgebreide psychologische onderzoek af te schaffen en te laten vervangen voor een triage-systeem om zo het acuut ontstane «bottleneck»-probleem op te lossen, ook in het licht van de aangenomen motie van het lid Bergkamp van 25 februari 2021?6
Zie antwoord vraag 10.