Bedreiging van deurwaarders, ambtenaren en andere overheidsfunctionarissen door soevereinen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel Soevereinen ontkennen Nederlandse staat en richten vizier op ambtenaren: «Ik weet waar je kind naar school gaat» van 12 januari jl. en de YouTube video «Deurwaarder Dennis steeds vaker bedreigd door soevereinen | Oost».?1
Ja.
Bent u bekend met de toename van bedreigingen en intimidatie door soevereinen, gericht op ambtenaren en deurwaarders?
Wij willen vooropstellen dat bedreiging en intimidatie, net als geweld en andere strafbare gedragingen, onacceptabel zijn en elke zaak er één te veel is. Het is diepingrijpend voor alle personen en hun gezinnen die dit meemaken. Ook kan het de taakuitvoering van overheidsinstanties en lokale professionals hinderen.
Zoals in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland uit december 2024 wordt beschreven, is het aantal geweldsincidenten dat in Nederland kan worden toegeschreven aan anti-institutioneel extremisten (soevereinen2 vormen een prominente subgroep binnen de anti-institutionele beweging) tot nu toe relatief beperkt gebleven. Wel draagt de verspreiding van complottheorieën, mis- en desinformatie er aan bij dat onder meer politici, wetenschappers en journalisten te maken krijgen met bedreiging, intimidatie en geweld. Dit geldt ook voor ambtenaren en gerechtsdeurwaarders. In het afgelopen halfjaar was er dan ook een toename te zien in het aantal voorvallen waarbij soevereinen zich schuldig maakten aan bedreiging, intimidatie en relatief lichte geweldsincidenten wanneer zij in aanraking kwamen met handhavende ambtenaren en deurwaarders.3
Ten aanzien van agressie, intimidatie en bedreigingen richting ambtenaren wordt elke twee jaar een onderzoek uitgevoerd in de vorm van de Monitor Integriteit en Veiligheid.4 Uit de Monitor van 2024 bleek dat gemiddeld 29% van de ambtenaren binnen gemeenten, provincies en waterschappen met burgercontact in het afgelopen jaar te maken kreeg met agressie, intimidatie of bedreiging. In dit onderzoek wordt niet specifiek gekeken naar bedreigingen en intimidatie door soevereinen.
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (hierna: de KBvG) ziet het aantal meldingen van agressie tegen gerechtsdeurwaarders(kantoren) in het algemeen de laatste jaren toenemen. Om goed zicht te krijgen op de omvang van dit probleem is het belangrijk dat er duidelijkheid is over de intimidatie van beroepsbeoefenaren die met hun werkzaamheden de rechtstaat dienen. In 2024 is daarom in opdracht van de KBvG door Ipsos I&O, met subsidie van JenV, een onderzoek uitgevoerd naar agressie, bedreiging en intimidatie bij gerechtsdeurwaarders en hun medewerkers. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat in 31% van de gevallen waarbij sprake is van agressie of intimidatie, de persoon zichzelf soeverein heeft verklaard.5 Dit onderzoek kan gezien worden als nulmeting. Cijfers over de ontwikkeling van het aandeel van soevereinen zijn er nog niet. Dit jaar hebben wij opnieuw een subsidie verstrekt zodat de KBvG een vervolgonderzoek kan doen om de verdere ontwikkelingen in kaart te brengen.
Hoeveel meldingen van bedreigingen en intimidaties door deze groeperingen zijn er in de afgelopen drie jaar gedaan bij de politie en andere instanties?
Over de hoeveelheid meldingen bij de politie is niet een eenduidig antwoord te geven, omdat er geen specifieke classificering is met betrekking tot dit soort bedreigingen vanuit soevereinen tegen overheidsfunctionarissen. Deze informatie kan daardoor niet uit de politiesystemen worden gehaald.
Aan het onderzoek van Ipsos I&O over het afgelopen jaar hebben 234 gerechtsdeurwaarders meegedaan en hieruit blijkt dat 81% van hen in de periode van maart 2023 tot en met maart 2024 te maken heeft gehad met agressie. Vier op de tien (40%) gerechtsdeurwaarders die een incident hebben meegemaakt hebben dit besproken met de politie en twee op de tien (20%) gerechtsdeurwaarders hebben hier daadwerkelijk aangifte van gedaan.6 Het is belangrijk dat de beroepsgroep vaker aangifte doet, zodat dit kan worden meegenomen in het vervolgonderzoek.
Welke stappen heeft u tot nu toe ondernomen om ambtenaren, deurwaarders en andere overheidsfunctionarissen beter te beschermen tegen dergelijke bedreigingen?
Het beschermen van medewerkers tegen agressie, intimidatie en geweld is een speerpunt voor werkgevers. Vanuit de Rijksoverheid is er een handreiking opgesteld voor departementen over hoe hier door werkgevers uitvoering aan kan worden gegeven.7 Denk bijvoorbeeld aan een 24-uurs meldpunt voor incidenten, beoordeling van dreiging, afstemming met politie en opvolging in maatregelen vanuit de werkgever zoals, woonhuismaatregelen en vindbaarheidsonderzoeken (hoe makkelijk of moeilijk is een werknemer vindbaar) of online monitoring op bedreigingen (na instemming van de werknemer).
Bekend is dat in de praktijk, naast eventuele andere strafbare feiten zoals bedreiging, er sprake is van doxing van beroepsbeoefenaars door soevereinen.8 Sinds 1 januari 2024 is doxing zelfstandig strafbaar, evenals bedreiging. Er zijn daarnaast specifieke protocollen beschikbaar voor zowel werkgevers als het bredere publiek, waarin is beschreven hoe met doxing om kan worden gegaan.9
Er bestaan verschillende initiatieven om agressie en geweld tegen ambtenaren te voorkomen, adequaat te reageren bij incidenten en voor het verlenen van de juiste nazorg. Voorbeelden hiervan zijn de Taskforce Onze Hulpverleners Veilig, het programma Werkgeversrol bij Agressie en Geweld tegen werknemers van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Asiel en Migratie, het Programma Weerbaar Bestuur van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de norm «Stop Agressie Samen». Deze initiatieven zijn niet specifiek gericht op soevereinen, maar bedienen vaak een breder spectrum waar soevereinen een onderdeel van uitmaken. Aanvullend hierop faciliteren de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties trainingen over anti-institutioneel extremisme (waaronder soevereinen) waarbij gesprekstechnieken aangeboden worden aan lokale bestuurders en professionals bij het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering. Ook zijn er diverse kennissessies georganiseerd en handreikingen opgesteld met aanvullende kennis over soevereinen en over de omgang met deze doelgroep, waaronder manieren om het contact met hen te herstellen en te verbeteren. Hierin gaat ook aandacht uit naar mogelijke agressie vanuit deze doelgroep.
Zoals in de beantwoording op vraag 2 is aangegeven zal het onderzoek naar agressie, bedreiging en intimidatie bij gerechtsdeurwaarders in 2025 een vervolg krijgen om de ontwikkelingen in kaart te brengen. Daarnaast is er een bredere subsidie verstrekt waarmee de KBvG de weerbaarheid van gerechtsdeurwaarders kan versterken. Zo is er in 2024 een weerbaarheidscoördinator aangesteld. De coördinator overlegt met aanpalende (juridische) beroepsgroepen, de politie en het openbaar ministerie over samenwerking op dit onderwerp en woont de behandeling van strafzaken op aangifte van gerechtsdeurwaarders bij. De coördinator zorgt voor ontwikkeling en het actueel houden van middelen die bijdragen aan veiligheid en weerbaarheid van gerechtsdeurwaarders. Het is belangrijk dat de weerbaarheid van gerechtsdeurwaarders vergroot wordt. Daarom heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid de subsidie voor de weerbaarheidscoördinator uitgebreid voor 2025. Dit jaar zal de coördinator ook aandacht besteden aan veiligheidsscans voor gerechtsdeurwaarderskantoren, online veiligheid, het verbeteren van meldingen en aangifte en het opzetten van een breed symposium over veiligheidsvragen en weerbaarheid.
Daarnaast blijven de gesprekken over veiligheid en soevereinen gevoerd worden met de KBvG. De KBvG is voornemens om aan het einde van dit jaar opnieuw een onderzoek uit te laten voeren door Ipsos I&O. Vervolgonderzoek kan door het onderzoeksbureau gebruikt worden om nieuwe aanbevelingen te doen voor het vergroten van de veiligheid van gerechtsdeurwaarders.
Wij willen benadrukken dat, indien er sprake is van strafbare feiten, het belangrijk is dat daar aangifte van wordt gedaan, zodat de politie en het Openbaar Ministerie hier gevolg aan kunnen geven.10 Ook is het mogelijk om, indien de agressie of het geweld is gericht tegen personen die een publieke taak vervullen (zogenoemde Veilige Publieke Taak-delicten), zwaarder te bestraffen.
Worden er trainingen of protocollen ontwikkeld voor ambtenaren en deurwaarders om met dit soort dreigende situaties om te gaan? Zo ja, wat houden deze in? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is er overleg met gemeenten (via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten) en beroepsorganisaties van deurwaarders om gerichte maatregelen te nemen? Zo ja, wat zijn deze maatregelen?
Op dit moment vinden er geen reguliere overleggen plaats tussen de KBvG en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over gerichte maatregelen tegen soevereinen. In de contacten die er zijn tussen de KBvG en de VNG kan dit onderwerp indien noodzakelijk aan de orde komen.
De VNG faciliteert actieve kennisuitwisseling tussen gemeenten en andere overheden over hoe met agressie kan worden omgegaan. In het geval van bedreiging van een gemeenteambtenaar, bestuurder of politieke ambtsdrager zijn er al de nodige maatregelen en processen inzetbaar. Zo is er een norm «Stop Agressie Samen»11 gelanceerd, die ook onderdeel uitmaakt van het weerbaarheidspakket voor gemeentesecretarissen, waarin overheden worden ondersteund om werk te maken van een veilige en agressievrije werkomgeving voor hun medewerkers. Ook wordt het delen van handreikingen met en tussen gemeenten gestimuleerd.
Ook onderhoudt het interbestuurlijk programma «Omgaan met Maatschappelijke onrust en ongenoegen» (OMO)12 een brede landelijke kennisomgeving en biedt ondersteuning op maat aan met name gemeenten. Hierbij worden gemeenten geadviseerd bij het in contact komen met kwetsbare inwoners die vatbaar zijn voor anti-institutionele overtuigingen en wordt handelingsperspectief geboden om contact te herstellen en te verbeteren. Zo is er een handelingskader opgesteld voor gemeenten waarin ook aandacht is voor het omgaan met escalatie en geweld, ook wanneer de agressie afkomstig is van soevereinen.13
Welke aanvullende maatregelen overweegt u om de rechtsstaat en haar functionarissen beter te beschermen tegen de invloed van extremistische groeperingen?
Het is goed om aan te geven dat soevereinen niet per definitie aangemerkt kunnen worden als extremistisch. Veruit de meeste soevereinen vinden de overheid illegitiem, maar kiezen ervoor om zich aan de Nederlandse wet- en regelgeving te blijven houden. Zij hebben geen gewelddadige intenties en zijn er niet moedwillig op uit om de democratische rechtsorde te ondermijnen. Een deel van de mensen dat zich soeverein verklaart houdt zich niet langer aan Nederlandse wet- of regelgeving en een kleine groep gaat verder en is bereid tot gewelddadige activiteiten of activiteiten die de democratische rechtsstaat ondermijnen.
Ten aanzien van extremistische groeperingen ligt de basis voor de aanpak van terrorisme en extremisme in de Nationale Contraterrorisme Strategie 2022–2026.14 Er wordt voortdurend bekeken of de aanpak die Nederland hanteert effectief is en aansluit bij de veranderende dreiging. Waar nodig worden aanvullende maatregelen getroffen. Zo wordt er ingezet op het vergroten van kennis en bewustwording over mogelijke signalen en het bieden van handelingsperspectief. Daarnaast gaat aandacht uit naar het regionaal overstijgend uitwisselen van uitdagingen en good practices in de aanpak. Op 17 mei 2024 is uw Kamer geïnformeerd over de Extremismestrategie waarin de beleidsmatige inzet op het tegengaan van extremisme is uiteengezet.15 Dit geeft meer uitleg over de verschillende maatregelen die worden ingezet om Nederland te beschermen tegen de invloed van extremistische groeperingen.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe we de groep soevereinen beter in zicht kunnen krijgen zonder het belang van privacy en rechtsbescherming uit het oog te verliezen?
Zoals beschreven in de in 2024 uitgebrachte fenomeenanalyse «de soevereinenbeweging in Nederland», wordt er voor duiding van de soevereinenbeweging gewerkt met drie categorieën:
Dit onderscheid is van belang omdat het bepalend is voor de aanpak. In Nederland mag iedereen denken wat hij of zij wil. Uitingen van soeverein gedachtegoed die binnen de wet vallen, vragen een combinatie van verbinden en normeren vanuit de overheid. Wanneer de wet wordt overtreden, zal hiertegen worden opgetreden. In het geval er sprake is van gedragingen die kunnen leiden tot extremistische of terroristische activiteiten, is er de lokale persoonsgerichte aanpak tegengaan radicalisering en extremisme. Binnen deze aanpak gaat de aandacht uit naar het opbouwen van goede lokale netwerken, waaronder binnen het sociaal domein, om signalen van radicalisering te signaleren en het betrekken van veiligheids-, zorg- en sociale partners bij casuïstiek. Meer informatie over de lokale aanpak is te vinden in de handreiking lokale aanpak radicalisering, extremisme en terrorisme.17
Daar de groep soevereinen een breed pallet aan personen en gedragingen omvat, zijn er meerdere partijen die vanuit hun eigen rol en wettelijke kaders met deze groep in aanraking komen. Dit geldt zowel voor landelijke als lokale partners in het veiligheids-, zorg- en sociaal domein. Wanneer bijvoorbeeld belastingen niet meer worden betaald of strafbare feiten worden gepleegd, komen deze personen bij de juiste instanties in beeld en kunnen zij hier vanuit hun eigen rol naar handelen. Er wordt gekeken of de verbinding tussen deze partijen afdoende is om voldoende zicht op de groep soevereinen te houden en, daar waar noodzakelijk, in te grijpen met preventieve of repressieve maatregelen. Hierbij is zowel oog voor de wettelijke kaders van betrokken partijen alsook voor het belang van privacy en rechtsbescherming van burgers. Om zicht te vergroten wordt onder andere ingezet op het verspreiden van kennis onder lokale professionals, bestuurders en instanties die met deze groep in aanraking kunnen komen. Dit om bewustwording en vroegsignalering te bevorderen, zodat radicalisering van het soevereine gedachtegoed vroegtijdig kan worden onderkend en, waar nodig, op deze signalen kan worden geacteerd. Ook wordt er momenteel onderzoek gedaan naar effectieve interventies gericht op de psychosociale problematiek van (mogelijk) radicaliserende personen, waarbij ook aandacht zal uitgaan naar intersectorale samenwerking.18
Bent u bereid om hierbij een onderscheid te maken tussen de groep die door hun acties – zoals het weigeren van belastingen en het proberen te «ontbinden» van hun relatie met de overheid – een sociaal probleem en een directe uitdaging voor de rechtsstaat vormen (zeker als er ook nog kinderen in het spel zijn). En de kleine doch de groeiende groep binnen deze beweging die bereid is tot geweld? Zo ja, wanneer kunnen we dat verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om een onderzoek te doen naar betere samenwerking tussen de lokale en nationale overheid en tussen partners uit het veiligheidsveld en het sociale domein ten aanzien van deze groep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet de samenwerking er uit?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Agent stopt met social media om beleid politie: ‘Echt heel jammer’’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Agent stopt met social media om beleid politie: «Echt heel jammer»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de politie het social mediabeleid heeft aangepast voor agenten die op sociale media zitten en zo ja, wat houdt die aanpassing precies in?
Sociale media zijn een gemakkelijke manier voor burgers om in contact te komen met de politie. Door op een laagdrempelige manier informatie te delen en vragen te beantwoorden zijn politieagenten online nabij. Dat vindt de politie belangrijk. Het vergoot de begrijpelijkheid en betrouwbaarheid van de politie. Juist daarom heeft politie door middel van social mediabeleid vastgelegd hoe zij sociale media inzet. Hierin zijn ook inrichtingseisen opgenomen.
De inrichtingseisen dragen bij aan de herkenbaarheid van politie-accounts. Herkenbare politie-accounts zijn belangrijk voor het contact met burgers via sociale media. Deze herkenbaarheid zorgt ervoor dat mensen weten dat ze met de echte politie praten. De politie wil dat zakelijke accounts zowel tekstueel als visueel herkenbaar zijn als politie-accounts. Inrichtingseisen zijn dus basisregels voor hoe de accounts eruit moeten zien, wat ze moeten bevatten en hoe ze heten.
Het sociale mediabeleid van de politie is sinds 2020 niet meer aangepast. In 2024 heeft er wel een update plaatsgevonden met betrekking tot de inrichtingseisen, in verband met veranderingen op de sociale media platformen en het ontstaan van nieuwe platformen, zoals Threads. De Politie heeft vervolgens accounts die niet voldoen aan deze nieuwe inrichtingseisen geïdentificeerd. De beheerders van deze accounts zijn daarna verzocht om de accounts in lijn te brengen met de nieuwe inrichtingseisen.
Wat is de reden dat de politie dit beleid heeft aangepast?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat door het nieuwe beleid wijkagenten wellicht moeten stoppen met hun account zoals ze dat nu hebben, terwijl zij op die manier juist in contact kunnen komen met diverse groepen mensen en kunnen laten zien wat hun werk inhoudt?
Via sociale media staan ruim 2.500 politiemedewerkers dagelijks in verbinding met burgers, bedrijven en partners. Door het gebruik van sociale media verlaagt de politie de drempel voor burgers om in contact te komen met de politie. Sociale media zijn zo belangrijk en vanzelfsprekend geworden dat burgers ook verwachten dat de politie daar informatie deelt en vragen beantwoordt. Hiermee wordt de nabijheid van de politie in de samenleving vergroot. Dit alles draagt weer bij aan de herkenbaarheid, begrijpelijkheid en betrouwbaarheid van de politie. Bovendien weet de politie door sociale media beter wat er speelt in de samenleving en kan zij gemakkelijker specifieke doelgroepen bereiken. Daarnaast spelen sociale media een belangrijke rol in werving van nieuwe politiemedewerkers.
In het social mediabeleid van 2020 is opgenomen wie een zakelijk social media-account namens de politie mogen beheren en welke eisen daaraan gesteld worden. Iedere politiemedewerker mag een sociale media-account beheren, mits zij voldoen aan de gestelde voorwaarden. Hierbij kan gedacht worden aan het gebruik van het juiste politielogo, een juiste profielfoto, eenduidige benaming van het account, gebruikersnaam, schermnaam en een eenduidige bio. Deze voorwaarden zijn gesteld om de kwaliteit, herkenbaarheid en betrouwbaarheid van de politie op social media te bevorderen. Ook is in het social mediabeleid vastgelegd dat een zakelijk social media-account van bijvoorbeeld een wijkagent niet mag worden meegenomen naar een andere functie of werkplek. De social media-accounts van wijkagenten blijven hierdoor wijk gebonden, zodat de volgers updates blijven ontvangen over hun eigen wijk ondanks een personele wisseling.
Deelt u de mening dat juist in tijden van meer polarisatie en het dalende vertrouwen in instituties, social media-accounts van politieagenten die hun werk laten zien, een positieve bijdrage kunnen leveren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u deze social media-accounts van politieagenten ook niet juist als mogelijkheid om mensen te laten interesseren in het vak van de politie, waar op dit moment zoveel capaciteitstekorten zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat in deze oververhitte samenleving we het juist zouden moeten aanmoedigen dat deze mensen, die zich inzetten voor onze veiligheid, hun werk willen laten zien op sociale media omdat dat juist kan zorgen voor verbinding?
Politie moedigt het gebruik van social media door politiemedewerkers aan, mits het account voldoet aan de gestelde voorwaarden. Die aanmoediging is terug te zien in de ondersteuning binnen de organisatie. Hierbij kan gedacht worden aan sociale mediatrainingen, persoonlijke begeleiding door de socialmediaregisseur, how-to video’s en de tijd en middelen die door de teamchef hiervoor beschikbaar wordt gesteld. Daarnaast ondersteunt de politieorganisatie politiemedewerkers om veilig te werken op sociale media, zodat zij digibewust te werk gaan.
Bent u bereid om met de politie en de korpsleiding in gesprek te gaan over een eenduidig landelijk social mediabeleid van de politie, waarbij ruimte is voor de agenten om hun werk te laten zien op sociale media?
Met het huidige social mediabeleid van de politie krijgen politiemedewerkers de mogelijkheid om een sociale media account beheren om het politiewerk te laten zien aan burger binnen passende en noodzakelijke voorwaarden. Ik ondersteun dit social mediabeleid van de korpsleiding.
De sektarische twee-aan-twee beweging die ook in Nederland slachtoffers maakt |
|
Michiel van Nispen |
|
Struycken , van Weel , Coenradie |
|
Was u reeds bekend met de sektarische twee-aan-twee beweging, die internationaal onder vuur ligt door misbruik?1
Nee ik was er niet bekend mee, maar ik heb me inmiddels laten informeren.
Wat is uw reactie op het onderzoek van het Nederlands Dagblad naar deze beweging, waaruit blijkt dat deze ook in Nederland honderden aanhangers heeft, en slachtoffers maakt?2
De verhalen en ervaringen van ex-leden over geestelijke dwang en isolatie, geestelijke mishandeling en seksueel (kinder)misbruik binnen de Twee aan Twee-beweging zijn aangrijpend. Het is moedig dat deze personen hun persoonlijke ervaringen durven te delen. Seksueel en geestelijk misbruik zijn ernstige schendingen van de lichamelijke en geestelijke integriteit van slachtoffers, met langdurige gevolgen die hun dagelijks leven, relaties, werk en welzijn ingrijpend kunnen beïnvloeden. Van elk bestuur van een organisatie, zo ook de Twee aan Twee-beweging, verwacht ik dat zij alles in het werk stelt om (seksueel) misbruik tegen te gaan en slachtoffers te ondersteunen. Dit geldt in het bijzonder waar het kinderen betreft.
Bent u geschrokken van de verhalen en ervaringen van ex-leden die vertellen over een zeer gesloten gemeenschap met diepgelovige mensen, hoe ze beschadigd zijn door geestelijke dwang en isolatie, geestelijke mishandeling en seksueel (kinder)misbruik?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er in Nederland bij de diverse instanties reeds bekend over deze beweging?
Voor de beantwoording van deze vraag heb ik contact opgenomen met de Nationale Politie, het OM en de Raad voor de Kinderbescherming. Bij de Nationale Politie zijn er geen meldingen in dit verband. Naast de mogelijkheid dat er over strafbare feiten binnen deze beweging geen meldingen zijn gedaan, kunnen er meldingen zijn gedaan zonder dat de gemeenschap specifiek is genoemd. Ook bij het OM zijn er geen zaken geregistreerd met betrokkenheid van deze beweging. De Raad voor de Kinderbescherming geeft eveneens aan niet bekend te zijn met deze beweging.
Denkt u ook dat het risico juist in zeer gesloten groepen aanwezig is dat misbruik en andere misstanden verborgen blijven, juist vanwege de bangmakerij en de isolatie maar ook vanwege de angst de naam van de groep «uitverkorenen» te beschadigen?
Misbruik komt helaas voor in alle lagen van de samenleving en in diverse gezinsverbanden en gemeenschappen. Echter, zeer gesloten groepen brengen door hun hiërarchie, geslotenheid en ideologie een verhoogd risico op systematisch en onbestraft misbruik met zich mee. In dergelijke gemeenschappen kan het delen van ervaringen en het zoeken naar hulp bemoeilijkt worden door onder meer sterke loyaliteit, geheimhouding, machtsstructuren en een hoge mate van (dwingende) controle. Leden voelen zich vaak niet veilig om te spreken uit angst voor sociale uitsluiting of repercussies, wat leidt tot isolement en beperkte toegang tot externe hulpbronnen. Het is daarom van groot belang om bewustzijn te creëren over deze dynamieken, waar mogelijk maatregelen te nemen om misbruik te voorkomen en hulp te organiseren voor slachtoffers.
Deelt u de mening dat onafhankelijk onderzocht moet worden wat de aard en omvang is van deze groep, wat de werkwijze is en tot welke misstanden dit leidt?
Ik zie op dit moment geen noodzaak voor onafhankelijk onderzoek naar deze specifieke groep. Momenteel wordt een online advies-, hulp- en kennispunt opgezet bij Fier, dat zich richt op dwingende groepen. Fier investeert in het opbouwen van expertise over misstanden binnen deze groepen. Hiervoor wordt samengewerkt met deskundigen op operationeel en wetenschappelijk gebied, zowel nationaal als internationaal. Zo hebben medewerkers van Fier ook contact gehad met de journalisten van het ND om zich te laten informeren over het onderzoek naar de Twee aan Twee-beweging. De opgedane kennis vormt de basis voor het platform en voor de gerichte en onderbouwde inzet van de hulpprofessionals die betrokken zijn bij de anonieme online hulpverlening. Vanuit deze kennispositie wordt er gewerkt aan kennisdeling, bijvoorbeeld door voorlichtingssessies voor professionals te organiseren. Er wordt ook nadrukkelijk stilgestaan bij het uitwisselen van informatie over trends en ontwikkelingen met politie en OM.
Ziet u hierin ook een rol weggelegd voor Justitie vanwege de ernst van de misstanden zoals het seksueel misbruik?
Zoals aangegeven zijn er geen zaken bekend bij het OM met betrokkenheid van deze beweging en zijn er ook geen meldingen in dit verband gedaan bij de politie. Zowel de politie als het OM hebben de mogelijkheid om ambtshalve een opsporingsonderzoek te starten en zaken te vervolgen. Echter, daarvoor moet ook sprake zijn van concrete informatie die kan leiden tot een individualiseerbare verdenking. Hier is in dit geval, op basis van de gepubliceerde of andere beschikbare informatie, geen sprake van.
Gelet hierop is er, voor nu, geen aanleiding en mogelijkheid voor breed (strafrechtelijk) onderzoek naar deze beweging.
Welke mogelijkheden zijn er voor gedupeerden om hun verhaal te doen en hulp en bijstand te krijgen? Krijgen zij volgens u nu voldoende bescherming en zo niet, welke maatregelen gaat u daarvoor nemen?
Er zijn mogelijkheden voor gedupeerden om hun verhaal te doen en hulp en bijstand te krijgen. De politie blijft de aangewezen instantie voor het melden van strafbare feiten, waar men aangifte kan doen of een melding kan maken, zeker wanneer er sprake is van onveiligheid. Voor anonieme meldingen kan ook Meld Misdaad Anoniem worden ingeschakeld. Slachtofferhulp Nederland biedt emotionele ondersteuning, praktische hulp en juridisch advies aan slachtoffers van strafbare feiten. Voor hulp na een nare seksuele ervaring kunnen mensen altijd terecht bij het Centrum Seksueel Geweld. Slachtoffers kunnen ook hun verhaal delen met een hulpverlener via de chat van Fier, landelijk expert op het gebied van (seksueel) geweld, uitbuiting en eerkwesties.
Bij de Twee aan Twee-beweging zie ik een sterke ideologie en een zekere mate van isolatie van de reguliere maatschappij. Dit maakt het waarschijnlijk dat slachtoffers binnen deze beweging niet gemakkelijk naar voren komen of zich melden bij reguliere instanties. Dit roept bij mij de vraag op hoe we de drempel voor slachtoffers uit dergelijke gemeenschappen zo laag mogelijk kunnen maken, zodat ze zich durven te melden en hulp kunnen accepteren wanneer dat nodig is. Om deze reden wordt in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid bij Fier een hulppunt opgezet dat specifiek is gericht op slachtoffers van dwingende groepen. Hiermee komt er één herkenbaar punt voor hulp en doorverwijzing voor slachtoffers. De website van Fier zal informatie bevatten over dwingende groepen, risico-indicatoren en een hulpwijzer. De ondersteuning van Fier is bedoeld om slachtoffers aan te moedigen zich te melden. Hiervoor zal Fier zich in haar communicatie richten op het creëren van een uitnodigende sfeer, zodat ook leden van de Twee aan Twee-beweging zich aangespoord voelen om contact op te nemen. Slachtoffers en hun naasten kunnen anoniem op een veilige en laagdrempelige manier chatten, en via die weg informatie, advies en hulp ontvangen. Het is de bedoeling dat de chat in contact staat met hulpverleningspartners en opsporingsinstanties, zodat slachtoffers ook fysiek ondersteuning kunnen krijgen als zij dit zelf willen. Het hulp- en kennisplatform zal de zomer van 2025 live gaan, maar Fier heeft aan het ND laten weten dat slachtoffers zich nu al kunnen melden indien er sprake is van geweld in afhankelijkheid of seksueel geweld.
Het artikel 'Ruim 700 aanhoudingen bij demonstratie Extinction Rebellion op A12' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
van Weel |
|
|
Bent u bekend met de zoveelste onrechtmatige «demonstratie» van XR?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoeveel van de ruim 700 opgepakte demonstranten zijn reeds vervolgd? Kunt u de Kamer informeren wanneer duidelijk is hoeveel van deze «demonstranten» vervolgd zijn?
Het Openbaar Ministerie (OM) doet op dit moment onderzoek naar mogelijke misdrijven die tijdens de demonstratie zijn gepleegd en zal daarna afwegen of vervolging opportuun is. Indien tot vervolging wordt overgegaan zal het OM hierover een persbericht uitbrengen.
Deelt u de mening dat de blokkades om deze demonstratie te voorkomen onvoldoende waren?
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden.
In algemene zin kan daarbij opgemerkt worden dat de politie-inzet bij demonstraties in de eerste plaats gericht is op dialoog en de-escalatie. Preventief optreden is namelijk altijd wenselijker dan repressief optreden.
Tegelijker voelt het kabinet de spanningen die gepaard gaan met de categorie van vreedzame, maar wel ontwrichtende demonstraties. Omdat daar de wet bewust wordt overtreden, het tot gevaarlijke situaties leidt en het een enorm beslag legt op capaciteit bij de politie, het OM en gemeenten. Het gaat weliswaar om vreedzame demonstraties, maar het kabinet vindt het geen houdbare situatie.
Ook om die reden richt het onderzoek dat op dit moment via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) wordt uitgevoerd zich onder andere specifiek op deze categorie demonstraties. Met als doel het handelingsperspectief van alle betrokkenen te verstevigen en het wettelijke kader rondom het demonstratierecht te bestendigen. Daarnaast wordt indachtig de motie Eerdmans en Stoffer2 – en in lijn met de uitgangspunten uiteengezet in de Kamerbrief van 10 januari over actuele dilemma's over demonstreren in Nederland3 – in het eerste kwartaal van 2025 (dus parallel aan het lopende WODC-onderzoek) een wettelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding bij demonstraties verkend.
Dit alles om als daar aanleiding toe is ook echt sneller, effectiever en gerichter op te kunnen treden tegen bewust ontwrichtende acties. Om de kleine groep relschoppers die hiervoor verantwoordelijk is scherper te kunnen onderscheiden van de rest. Dit vanzelfsprekend ongeacht het doel of de boodschap van de demonstratie.
Welke extra (preventieve) maatregelen gaat u nemen om de volgende geplande snelwegblokkade op 25 januari te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel personen langer hebben moeten wachten op een ambulance vanwege de snelwegblokkade? Kunt u tevens aangeven wat de gemiddelde extra aanrijtijd van ambulances bedroeg? Kunt u tevens aangeven of hier in enig geval sprake is geweest van een dodelijk dan wel ernstig gewond slachtoffer?
De Regionale Ambulance Voorziening Haaglanden heeft laten weten dat drie ambulances hinder hebben ondervonden. Daarvan hebben zij opgemerkt dat dit te wijten was aan een combinatie van factoren, waaronder de blokkade, drukte op de weg en gladheid op de weg waardoor er meer verkeersongelukken waren.
Kunt u deze vragen uiterlijk voor het plenaire debat over het demonstratierecht beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht inzake het Rapport dat de beveiliging staatsgeheimen NCTV en politie niet op orde is. |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat beveiliging staatsgeheimen NCTV en politie niet op orde is?1
Ja.
Bent u bekend met andere casussen binnen de politie, Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) of enige andere (semi) overheidsorganisatie waar staatsgeheime informatie verwerkt wordt dan wel ingezien of op enig andere wijze interactie mee plaatsvindt en sprake is van de verdenking van het bezitten en/of naar buiten brengen van deze informatie?
Ik heb op dit moment geen informatie die aanleiding geeft tot vermoedens van het bestaan van andere casussen binnen de politie of de NCTV waar sprake is van de verdenking van het bezitten en/of naar buiten brengen van deze informatie. Ik heb op dit moment geen informatie dat er binnen de politie en NCTV nog andere systemen zijn waarbij er (signalen van) verdenkingen zijn van het bezitten en naar buiten brengen van staatsgeheime informatie.
Zijn er binnen de politie en NCTV nog andere systemen en processen waarbij er (signalen van) verdenkingen zijn van het bezitten en naar buiten brengen van staatsgeheime informatie die niet direct onder de specifieke casus binnen de reikwijdte van het onderzoek van de Auditdienst Rijk (ADR) vallen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er door de ADR enkel onderzoek gedaan naar verzamelen en verspreiden of ook naar beide zaken afzonderlijk?
Zoals reeds aan uw Kamer gemeld heeft de ADR geen persoonsgericht onderzoek gedaan, nu dit onder het strafrechtelijk onderzoek valt.
Het onderzoek van de ADR heeft zich toegespitst op de volgende onderzoeksvragen:
Op verzoek van mijn departement zijn daarbij aanvullend drie elementen in het onderzoek meegenomen:
Voor de bevindingen van de ADR op deze onderzoeksvragen verwijs ik naar het rapport dat ik uw Kamer op 13 december 2024 heb toegestuurd.
Welke zaken buiten het verzamelen en verspreiden van informatie door een persoon die werkzaam is binnen een van deze organisaties is de ADR tegengekomen in haar onderzoek die zij relevant achtten, maar niet in het rapport zijn opgenomen?
Deze vraag richt zich tot de ADR en kan ik daarom niet beantwoorden.
Voor wat betreft de peildatum 1 oktober 2023; hoe ver is door de ADR exact teruggekeken en zijn er in die zoektocht andere zaken bekend die raakvlak hebben met het verzamelen of verspreiden van informatie door 1 of meerdere (groepen van) personen werkzaam binnen, met of voor politie of NCTV?
Zoals reeds aan uw Kamer gemeld heeft de ADR geen persoonsgericht onderzoek gedaan. Dat is aan het openbaar ministerie. De ADR heeft als uitgangspunt voor de werking van systemen de periode van 1 oktober 2023 tot en met 1 oktober 2022 genomen.
Heeft de ADR ook gekeken naar de samenwerking van meerdere personen in groepen, koppels, clusters of personen die in andere verbanden werkzaam waren binnen of voor de organisatie (al dan niet op afstand, middels digitale toegang)?
De ADR heeft zich met haar onderzoek, zoals ook in het antwoord op vraag 4 benoemd, gericht op welke wijze de NCTV en politie hebben ingeregeld dat bijzondere informatie in de daarvoor gebruikte processen en systemen wordt behandeld conform het VIR-BI 2013 of de Rubriceringsregeling Politie 2015. Hiertoe behoort onder andere het mogelijk misbruik maken van deze processen en systemen. De focus van het ADR onderzoek lag op de afdeling Analyse Nationale Veiligheid van de NCTV en het CTER-cluster van de politie. Daarbij is door de ADR geen persoonsgericht onderzoek gedaan.
Hoeveel van deze personen zijn er werkzaam bij de NCTV en Politie die toegang hebben tot staatsgeheime/gerubriceerde informatie?
De medewerkers van de NCTV hebben toegang tot staatsgeheime informatie voor zover zij die nodig hebben in de uitoefening van hun werkzaamheden. Samenwerking in het kader van en toegang tot deze informatie vindt plaats op need to know-basis. Op deze toegang is een autorisatiebeleid van toepassing.
Medewerkers van de politie hebben toegang tot gerubriceerde en/of staatsgeheime informatie als dit nodig is voor de uitoefening van hun werkzaamheden. Op deze toegang is autorisatiebeleid van toepassing.
Omwille van de vertrouwelijkheid kan ik geen uitspraken doen over aantallen medewerkers.
Heeft de ADR in het onderzoek ook gekeken naar personen die op ZZP basis, als zelfstandige, o.b.v. detachering of andere wijze binnen de organisaties werkzaamheden hebben verricht en waarvan wordt vermoed dat zij staatsgeheime informatie hebben verzameld, verspreid of op andere wijze naar buiten hebben gebracht?
De ADR heeft geen persoonsgericht onderzoek gedaan. Voor zover bekend zijn er geen personen waarvan wordt vermoed dat zij staatsgeheime informatie hebben verzameld, verspreid of op andere wijze naar buiten hebben gebracht buiten het lopende strafrechtelijke onderzoek.
Kunt u alle beleidsstukken die na de peildatum van 1 oktober 2023 (1oktober incluis) naar de Kamer sturen, ook die stukken die wellicht niet als relevant worden geacht voor het in beeld brengen van maatregelen in geval van mogelijk misbruik?
Naar aanleiding van vraag 5 van de leden Six Dijkstra (NSC) en Mutluer (Groen Links-PvdA) d.d. 20 december 2024 nr 1187 heb ik relevante stukken geïnventariseerd en via separate Kamerbrief parallel aan deze beantwoordingaan uw Kamer verstrekt. De formulering van onderhavige vraag geeft mij geen concrete aanknopingspunten voor een andere of nadere inventarisatie van stukken. Ik ga er daarom vanuit dat met de stukken die worden verstrekt naar aanleiding van voornoemd informatieverzoek van de leden Six Dijkstra (NSC) en Mutluer (Groen Links-PvdA) mede aan het onderhavige verzoek is voldaan.
In algemene zin merk ik op dat de uitwerking van concrete maatregelen om misbruik te voorkomen grotendeels gerubriceerd zijn en om die reden niet openbaar gemaakt kunnen worden. Wel kan ik uw Kamer meegeven dat dit onderdeel zal zijn van het herhaalonderzoek van de ADR, waarover uw Kamer zal worden geïnformeerd.
Is bij de beantwoording van de onderzoeksvragen ook gekeken naar personen/groepen van personen die niet (al dan niet langdurig) als tolk zijn ingezet(dus ook naar medewerkers met een andere functie/titel)?
Het onderzoek van de ADR was niet gericht op personen. Het onderzoek richtte zich op de vragen die zijn benoemd in vraag 4.
Kunt u alle informatie die verband houdt met de verdenking van het verzamelen dan wel het verspreiden van staatsgeheime/vertrouwelijke of anderszins gerubriceerde informatie door personen al dan niet werkzaam bij voor of met de politie of NCTV sturen in de periode van de peildatum van 1 oktober 2023 tot en met de arrestatie van de verdachte op 26 oktober 2023?
Informatie die verband houdt met de verdenking van het verzamelen dan wel verspreiden van staatsgeheime/vertrouwelijke informatie is onderdeel van het strafrechtelijk onderzoek. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar in te treden.
Is er nog andere informatie die betrekking heeft of verband houdt met bovengenoemde casus, waar u weet van heeft of weet van zou moeten hebben die buiten de rijkweidte van het ADR rapport vallen of niet in het ADR rapport zijn opgenomen?
De ADR heeft geen persoonsgericht onderzoek gedaan. Ik kan verder niet ingaan op een individuele casus en zaken die raken aan het strafrechtelijk onderzoek
Waarom heeft de NCTV niets tot weinig gedaan met de uitkomsten van het in 2017 uitgevoerde Kwetsbaarheidsanalyse Spionage (KWAS) onderzoek? (De nota van dit onderzoek bevatte concrete en bruikbare aanbevelingen, volgens de ADR.)
De ADR heeft geconcludeerd dat binnen de NCTV meer aandacht nodig was voor informatiebeveiliging. Sinds de aanhouding zijn veel maatregelen getroffen om dit te verbeteren. Zo is binnen elke afdeling opnieuw bepaald welke functionaris welke rechten heeft en zijn de meest verstrekkende rechten, zoals printen, beperkt tot enkele medewerkers. Daarbij wordt scherp gecontroleerd, aan de hand van een PDCA (Plan, Do, Check, Act)-cyclus die wordt ingericht, of gestelde regels worden gevolgd en of dit ordentelijk gebeurt. Hiervoor is onder meer een afdeling in oprichting die moet gaan toezien op Risicomanagement en Compliance binnen de NCTV. Ook wordt het beveiligingscoördinator (BVC)-cluster versterkt. Tot slot is een toezichtsplan opgesteld en zal dit jaarlijks worden geüpdatet. De taken in het toezicht worden daarin meegenomen. Voor een uitgebreide toelichting hierop verwijs ik naar de kabinetsreactie van 13 december 2024 en de bijbehorende bijlage.
Waarom heeft de NCTV geen zichtbare opvolging gegeven aan de actiepunten die uit het in 2022 uitgevoerde IB-quickscans (dit is een toets voor het bepalen van het beveiligingsniveau van een informatiesysteem; belang, dreigingsprofiel en betrouwbaarheidseisen worden meegenomen) volgden? (De nota’s die zijn opgesteld a.d.h.v. dit onderzoek bevatten concrete actiepunten en risico-overzichten.)
Zie antwoord vraag 14.
Wat heeft de CTER (politie) met de signalering (2023) van het Concern Audit gedaan dat stelde dat «de organisatie langzaam vastloopt door de huidige inrichting en stelselkeuze, de werking van de governance, het ontbreken van integraal risicomanagement en intern toezicht»? Welke concrete maatregelen heeft de Politie genomen?
In het rapport komt naar voren dat er door de concern audit wel aanbevelingen werden gedaan, maar dat deze niet altijd werden opgevolgd. Zo constateert de ADR dat de concern audit van de politie weliswaar aan de bel heeft getrokken over het ontbreken van integraal risicomanagement en intern toezicht, maar dat er niet is geacteerd op de aanbevelingen. De politie zal de doorwerking van interne audits versterken. De korpsleiding zal toezien op de opvolging en borging van aanbevelingen die door concernaudit worden gedaan. Tevens zal de politie bezien of de expertise van concern audit kan worden versterkt door politiemensen uit de operationele werkpraktijk toe te voegen aan audits op informatiebeveiliging.
Waarom heeft de NCTV, zonder het aan de BVA (Bureau van de Beveiligingsautoriteit van J&V) voor te leggen, gekozen om de herhaalonderzoeken van de Verklaring Omtrent Geen Bezwaar uit te stellen?
De NCTV heeft besloten om onderzoeken van nieuwe medewerkers te prioriteren over herhaalonderzoeken van medewerkers die (dus) reeds in bezit waren van een verklaring van geen bezwaar. Dit om de capaciteit van de AIVD in het doen van veiligheidsonderzoeken niet verder te belasten, daar waar destijds de AIVD te maken had met lange doorlooptijden. Dit sloot overigens aan bij de departementale lijn van dat moment om herhaalonderzoeken uit te stellen, tenzij er dringende omstandigheden waren die noodzaakten tot een snel herhaalonderzoek. Ik wil daarbij benadrukken dat het uitvoeren van herhaalonderzoeken van groot belang is. Zoals geschetst in de kabinetsreactie op het ADR-rapport van 13 december jl. zijn – waar nodig – herhaalonderzoeken met spoed aangevraagd en mitigerende maatregelen getroffen op het gebied van toegang tot informatie. Daarnaast heeft de NCTV maatregelen genomen om het beleid ten aanzien van het tijdig aanvragen van herhaalonderzoeken en het melden van gewijzigde omstandigheden bij vertrouwensfunctionarissen aan de BVA aangescherpt na te leven. Hiermee is het beleid ten aanzien van het aanvragen van herhaalonderzoeken op orde.
Hoe kan het zo zijn dat de mannelijke verdachte (de analist) al sinds 2019 niet over een rechtsgeldige
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen. In algemene zin kan ik u informeren dat in 2019 in intern beleid van de NCTV de hoogte van het veiligheidsonderzoek per functie opnieuw is bepaald. Zo moesten analisten van de afdeling Analyse vanaf dat moment een VGB-A hebben. Het klopt dat voor analisten die op dat moment een VGB-B hadden niet direct een VGB-A is aangevraagd daar waar dat gezien de nieuwe functie wel had gemoeten. Er is voor gekozen om deze mee te nemen bij de aanvraag voor een herhaalonderzoek. Zoals ook is benoemd in de kabinetsreactie die uw Kamer op 13 december 2024 met de daarbij behorende bijlage ontving, zijn hiervoor inmiddels maatregelen getroffen zodat ervoor is zorggedragen dat alle medewerkers van de NCTV in het bezit van een geldige VGB. In het verlengde hiervan wijs ik erop dat een veiligheidsonderzoek nooit de enige mitigerende maatregel kan zijn om informatiebeveiliging te versterken, maar dat een samenspel van maatregelen noodzakelijk is.
Verklaring van geen bezwaar (VGB) beschikt bij de AIVD? Waarom had meneer in die periode nog wel altijd toegang tot staatsgeheime informatie? Hoe is dit in lijn met het beleid van de NCTV dat iedere NCTV-medewerker in het bezit moet zijn van een actuele VGB om werkzaamheden uit te mogen voeren?
Voor het uitoefenen van tolk- en vertaalwerkzaamheden bij de politie zijn bepaalde eisen vastgelegd. Naast inschrijving in het landelijke tolkenregister, waarbij onder andere het overleggen van een verklaring omtrent gedrag vereist is, screent de politie ook zelf tolken en vertalers. De benodigde screening is afhankelijk van het type inzet. De verdachte heeft wel een screening gehad bij aanvang van zijn werkzaamheden bij de politie. Een herscreening heeft niet meer plaatsgevonden. De politie is hier destijds te laat achter gekomen. Dit vergt dat de politie richting de toekomst scherper moet zijn op naleving van geldende procedures en voorschriften die als waarborg dienen voor het beveiligen van bijzondere informatie.
Met de implementatie van het Besluit screening ambtenaren van politie en politie-externen is de herhaalscreening bij wet geregeld. Ook is de continucontrole in deze wet opgenomen waarbij registraties bij JustiID automatisch worden gemeld bij de politie. Daarnaast is na dit onderzoek het sceeningsniveau van de tolk/vertalers verhoogd.
Volledigheidshalve merk ik op dat er voor werkzaamheden bij de politie in beginsel sprake is van een politiescreening en niet van een verklaring van geen bezwaar. De politie heeft reeds verduidelijkt voor welke functies binnen het CTER-cluster een AIVD-A VGB nodig is. De politie zal concretiseren in welke gevallen tolken die bij het CTER-cluster werken bovenop hun politie screening (op een hoger niveau dan voorheen) een AIVD-A VGB nodig hebben.
Hoe kan het zo zijn dat, de herscreening zou op 11-10-2016 plaatsvinden, de mannelijke verdachte (de analist) al sinds 2016 over geen rechtsgeldige VGB beschikt bij de CTER (politie)?
Het is niet mogelijk om alle potentiële veiligheidsrisico’s uit te sluiten. Beveiligingsmaatregelen zoals een VGB (voor werkzaamheden bij de NCTV) of een politiescreening (voor werkzaamheden bij politie) dragen bij aan het verlagen van deze risico’s. Een veiligheidsonderzoek is het sluitstuk van al die beveiligingsmaatregelen. Het is niet te voorspellen of de verdachte destijds eerder in beeld zou zijn gekomen bij dergelijke screenings.
Schat de NCTV en de CTER in dat de verdachte met deze herscreening beter in beeld was gekomen bij de dienst?
Ten aanzien van alle NCTV medewerkers voor wie dat relevant is geldt dat een (herhaal)veiligheidsonderzoek bij de AIVD is aangevraagd, loopt of inmiddels is afgerond. Ten aanzien van een aantal medewerkers zijn vervolgens mitigerende maatregelen getroffen in afwachting van de uitkomst van een hernieuwd veiligheidsonderzoek van de AIVD.
Ook is de NCTV, met advies van de Beveiligingsautoriteit van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: BVA), gestart met de 5-jaarlijkse actualisatie van de lijst vertrouwensfuncties, zodat deze aansluit bij de laatste inzichten. Tot slot heeft de NCTV maatregelen genomen om het beleid t.a.v. het tijdig aanvragen van herhaalonderzoeken en het melden van gewijzigde omstandigheden bij vertrouwensfunctionarissen aan de BVA aangescherpt na te leven.
De politie heeft mij laten weten dat medewerkers van het CTER-cluster beschikken over het juiste screeningsniveau. Daarnaast worden alle tolken en vertalers die werkzaam zijn bij of ingehuurd worden door de politie (dus niet alleen specifiek bij het CTER cluster) momenteel opnieuw gescreend. Hierbij zal de politie deze groep functionarissen op een hoger niveau dan voorheen screenen. De politie heeft reeds verduidelijkt voor welke functies binnen het CTER-cluster een AIVD-A screening nodig is. De politie zal concretiseren in welke gevallen tolken die bij het CTER-cluster werken bovenop hun politie screening (op een hoger niveau dan voorheen) een AIVD-A screening nodig hebben.
Hoeveel medewerkers hadden op de peildatum van 1 oktober 2023 geen rechtsgeldige VGB en hoeveel medewerkers lopen op dit moment bij de NCTV of CTER zonder rechtsgeldige VGB terwijl die voor hun werkzaamheden (ongeacht feitelijke functie) wel nodig zou zijn?
Zie antwoord vraag 21.
Uit waarneming blijkt dat op 1 oktober 2023 en 18 maart 2024 respectievelijk 41 (7,7% van de 533 medewerkers) en 48 (9 procent van de medewerkers) medewerkers van de NCTV een verouderde VGB hadden. Wat gaat de NCTV concreet doen om een inhaalslag te maken en al deze mensen direct te screenen?
Zie antwoord vraag 21.
Het Ministerie van Justitie heeft beslist dat elke vijf jaar een herhaalonderzoek moet plaatsvinden van medewerkers. Erkent de NCTV het belang hiervan? Wat gaat de NCTV eraan doen om dit beleid nog voor eind 2025 on track te krijgen?
Zoals reeds aangegeven kan ik niet ingaan op de individuele casus.
Bij de politie was er behoefte aan een vaste tolk, en de mannelijke verdachte kreeg «het daarbij passende vertrouwen» stelt het onderzoek. Wat is er gepast aan het toegang geven tot staatsgeheime informatie aan een persoon zonder de juiste security clearances?
De ADR is ook verzocht om specifiek aandacht te hebben voor de berichtgeving over eerdere signalen en de (wenselijkheid van de) samenloop van functies. Uit het ADR rapport komt niet naar voren dat er principiële bezwaren tegen de samenloop van functies waren of zijn. De ADR komt dan ook niet tot aanbevelingen op dit punt.
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie is de casus aanleiding geweest om te concluderen dat de combinatie van functies en vooral ook de bijbehorende informatiepositie per functie gewogen moeten worden bij verzoeken tot eventuele samenloop, omdat een grotere informatiepositie kan leiden tot grotere risico’s bij schending van de geheimhoudingsplicht. Dat zal nadrukkelijker gewogen worden, waarbij vooropstaat dat dit altijd per geval en op basis van de omstandigheden van dat geval moet worden beoordeeld. Ook vraagt zo’n eventuele samenloop om een kritische periodieke evaluatie naar de houdbaarheid daarvan, waarbij actief eventuele signalen ten aanzien van de samenloop en informatiepositie worden meegenomen.
Ik kan geen uitspraken doen over de functies van individuele werknemers.
In hoeverre is het wenselijk dat mensen binnen deze diensten (politie/NCTV) een dubbelfunctie hebben? Hoe vaak komt dit voor? (graag specifiëren per functie)
Het is niet mogelijk een verband te duiden tussen zijn vermeende status en hetgeen waarvan hij wordt verdacht.
De mannelijke verdachte (de analist) werd langdurig ingezet als tolk en kreeg vertrouwen van medewerkers van de CTER waardoor informatie werd gedeeld. Ook bij de NCTV noemt men dat de analist «een aparte status» had. Hoe beoordelen beide de CTER als de NCTV de positie die deze man had en zijn uiteindelijk blijkende onbetrouwbaarheid?
Over de signalen over de analist/tol en de opvolging daarvan verwijs ik naar hetgeen opgenomen in het ADR rapport. Voor het overige acht ik het niet zinvol om te speculeren.
Waarom zijn de alarmbellen bij de diensten niet gaan rinkelen over de meerdere meldingen en bezwaren over de dubbelfunctie toen de mannelijke verdachte in 2015, 2017, 2018 en 2021 slordig en verdacht omging met de data die hij in beide rollen ontving?
De ADR constateert dat signalen niet altijd als zodanig werden herkend of doorgegeven. Daardoor kwamen mogelijke signalen niet op de plek waar het mogelijk tot maatregelen had geleid. Om dit te verbeteren zijn per organisatie maatregelen getroffen, zoals ook in de kabinetsreactie toegelicht. Bij nevenfuncties is het van belang dat bij signalen ook aandacht is voor de mogelijke noodzaak tot het leggen van contact met de counterpart bij de andere organisatie om te toetsen of daar ook signalen zijn. Dat moet onderdeel zijn van het maatwerk dat nodig is in de opvolging van signalen en moet op het juiste niveau worden gewogen. Ten aanzien van samenloop van functies verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 25.
Waarom is er niets gedaan met de melding van de drie medewerkers van de CTER. Die aangaven dat de tolk zijn rol binnen de NCTV en binnen de politie niet goed kan scheiden?
Zie antwoord vraag 28.
Waarom is er in 2015 niets gedaan met de melding van drie medewerkers van de CTER over het feit dat de tolk zijn rol binnen de NCTV en de politie niet goed kon scheiden?
Het is niet toegestaan om vertrouwelijke informatie te delen met personen die daartoe niet bevoegd zijn en waarvoor geldt dat de informatie niet nodig is voor een goede uitoefening van de taak. Er zijn veel maatregelen getroffen om de uitwisseling van vertrouwelijke informatie beter te borgen. Voor een uitgebreide toelichting daarop verwijs ik naar de Kabinetsreactie en bijbehorende bijlage die op 13 december jl. aan uw kamer is toegestuurd.
Hoe beoordeelt u het delen van vertrouwelijke politie-informatie door de analist/tolk buiten het politiedomein richting een ambtenaar van SZW in 2017? Welke maatregelen zijn hierop genomen?
Het ADR rapport verwijst naar een feitenrelaas van de politie waaruit naar voren komt dat de tolk in 2018 buiten kantoortijd wordt aangetroffen in een werkruimte terwijl hij ogenschijnlijk een kast doorzoekt. De medewerker van CTER heeft dit naar eigen zeggen mondeling gemeld aan zijn leidinggevende maar deze herinnert zich de melding niet. Dit voorval heeft niet geleid tot een vervolgactie.
Ik merk op dat niet duidelijk is of er is gemeld dat de tolk buiten kantoortijd aanwezig was of ogenschijnlijk een kast doorzocht. Ik acht het niet opportuun om met de kennis van nu informatie uit het verleden te herwaarderen.
Voor de reactie t.a.v. de constatering van de ADR dat voorvallen niet altijd als signaal zijn opgevat, verwijs ik naar het antwoord op vragen 27 en 28 en de Kabinetsreactie en bijbehorende bijlage die op 13 december jl. aan uw Kamer is toegestuurd.
Waarom is er geen actie ondernomen na de melding uit 2018 waarin de tolk buiten kantoortijd in een werkruimte werd aangetroffen terwijl hij ogenschijnlijk een kast doorzocht?
In zijn algemeenheid geldt dat als iemand ook werkzaam is (geweest) bij bijvoorbeeld de politie of de AIVD, dat diegene dan gebonden is aan de geheimhoudingsverklaring die hij of zij bij die organisatie heeft getekend. Het is niet toegestaan om deze informatie te delen binnen de NCTV.
Zoals uit het ADR-rapport valt op te maken is er in de loop van 2021 contact geweest tussen de Nationaal Coördinator en de politie naar aanleiding van een publicatie in NRC. In 2022 is besloten om in samenspraak met de analist over te gaan tot een overplaatsing van de analyse-afdeling naar de NCTV Academie.
Welke stappen heeft de NCTV genomen na de melding in 2021 over het delen van operationele politie-informatie tijdens analyses door de analist?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de Kabinetsreactie die op 13 december jl. aan uw Kamer is toegestuurd. De bewuste medewerker had toestemming voor het gebruik van een beperkt aantal specifieke datadragers die vanuit de werkgever waren verstrekt. De journalist in kwestie stelde tijdens het interview echter dat er sprake zou zijn van het gebruik van een eigen harde schijf. Het gebruik van een privéschijf zou een veiligheidsincident zijn. Dit is, op basis van de toen beschikbare informatie, zorgvuldig uitgelopen door de NCTV. Geconcludeerd is dat er geen sprake was van het gebruik van een privéschijf. Dat misbruik van datadragers in zijn algemeenheid nadere aandacht had verdiend, onderschrijf ik. Om deze reden worden datadragers alleen nog beperkt in noodzakelijke gevallen, voor een specifiek doel en na voorafgaande instemming van een leidinggevende uitgegeven.
Waarom heeft de Nationaal Coördinator in 2021 het meenemen van een harde schijf naar huis door de analist niet opgevat als aanleiding voor verdere actie, ondanks latere publicatie in NRC in 2023?
Ik acht het niet opportuun om uitspraken of gevoelens van individuele medewerkers in samenwerkingen met andere medewerkers te waarderen. Ten aanzien van een samenloop van functies verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 25.
Hoe verklaart u dat medewerkers van de CTER de analist als een «verlengstuk» van de NCTV bestempelen? Welke risico's worden hierin onderkend?
Ik herken mij niet in het beeld dat de melding niet verder is onderzocht ondanks het advies van het Openbaar Ministerie. Voor de afhandeling van de specifieke melding verwijs ik naar het ADR rapport.
Waarom werd de melding van integriteitsschendingen door de tolk op 15 april 2021 niet verder onderzocht, ondanks het advies van het Openbaar Ministerie om de werkzaamheden tegen het licht te houden?
De mededeling van de inspecteur-generaal van de Inspectie JenV dat er uit onderzoek van de inspectie JenV bij CTER signalen kwamen dat er spanningen waren rondom de analist/tolk zijn toentertijd geplaatst in de context dat er binnen de politie altijd veel discussie is over tolken vanwege o.a. het verschil in financiële vergoeding tussen tolken en politiepersoneel. De Nationaal Coördinator heeft aan de inspecteur-generaal aangegeven het signaal bij de politie te melden omdat het betrekking had op het werk van de analist/tolk bij de politie en niet op de werkzaamheden van betrokkene bij de NCTV.
Waarom heeft de NCTV na een telefoontje van de inspecteur-generaal van de Inspectie JenV besloten geen verdere actie te ondernemen?
Hoe kan een van binnenlands meest geheime en belangrijke dienst al een aantal jaren niet meer beschikken over een actuele set beveiligingsmaatregelen, terwijl ieder overheidsapparaat dient de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) te hanteren?
Waarom werden er al sinds 2020 geen rapportages meer gemaakt over de beveiligingsmaatregelen en sinds 2021 geen monitoring meer van de werking van de maatregelingen?
Waarom hebben beide de NCTV en de CTER geen geïmplementeerde baseline van informatiebeveiligingsmaatregelen, terwijl de Politie dit wel heeft?
Het onderzoek noemt dat «de capaciteit bij de NCTV voor de implementatie van informatiebeveiligingsmaatregelen beperkt was.» Waarom was dit beperkt? Welke factoren spelen hierbij een rol? Speelde de behoefte er wel binnen de NCTV om de maatregelen te implementeren? Hoe kwam dit tot uiting?
Nee, dit is niet wenselijk en niet toegestaan.
Is het wenselijk dat een medewerker van de NCTV of CTER staatsgeheime stukken kan downloaden en printen en «eenvoudig» meenemen naar huis, zelfs als dit volledig buiten zijn/haar werkzaamheden valt?
Ik herken mij niet in het beeld dat er geen moeite is gedaan om informatie en dossiers af te schermen voor hen die hier niet bij hoeven vanwege hun werkzaamheden. Wel onderschrijf ik de boodschap van de ADR dat de informatiebeveiliging en het toezicht daarop beter kan en moet, volledig en worden de aanbevelingen omarmd. Sinds de aanhoudingen zijn er binnen de NCTV en politie direct maatregelen getroffen. Het gaat dan om zowel noodmaatregelen als gelijktijdig ingezette maatregelen gericht op de lange(re) termijn. Voor een overzicht de maatregelen die zijn getroffen verwijs ik u naar de kabinetsreactie op het rapport van de ADR van 13 december jl. en de bijlage daarbij.
Waarom is er zowel bij de NCTV als CTER geen moeite gedaan om informatie en dossiers af te schermen voor hen die hier niet bij hoeven vanwege hun werkzaamheden?
Het is nooit met zekerheid uit te sluiten dat er misbruik wordt gemaakt van bevoegdheden en toegang tot informatie. Er zijn aanvullende maatregelen getroffen om deze toegang te beperken en mogelijk misbruik te identificeren. Daarvoor verwijs ik naar de Kabinetsreactie van 13 december jl. en bijbehorende bijlage.
Hoe weet de NCTV zeker dat niet meer medewerkers staatsgeheime documenten in bezit hebben of doorgespeeld hebben naar vreemde mogendheden?
De politie zal onderzoeken of het nodig is om het aantal personen te beperken dat in Summ-IT gemachtigd is om andere toegang te geven. Het feit alleen dat een relatief groot aantal personele hiertoe gemachtigd is hoeft niet in strijd te zijn met het need to know principe. In de operationele werkpraktijk van de politie bestaat dikwijls de noodzaak nieuwe personen bij een zaak te betrekken, bijvoorbeeld omdat een (grootschalig) onderzoek 24/7 doorgaat en/of bij een onderzoek verschillende specialismes moeten worden betrokken.
De politie had reeds ingeregeld dat Summ-IT accounts na verloop van tijd automatisch op niet actief worden gezet, waardoor het account niet langer bruikbaar is en er geen toegang meer kan worden verkregen tot zaken in Summ-IT. Daarmee is er sprake van een geautomatiseerde periodieke controle. De politie zal onderzoeken of een meer fijnmazige aanpak nodig is, bijvoorbeeld het mogelijk maken van variatie in de periode waarna een account op non-actief wordt gesteld.
Hoeveel personen hebben toegang tot de onderzoeken van de CTER (Politie) en is dit aantal noodzakelijk en wenselijk?
Toegang tot bijzondere informatie, waaronder in het bijzonder staatsgeheime informatie, op «need to know»-basis was binnen de NCTV altijd een uitgangspunt. Tegelijkertijd heeft het genoemde incident aangetoond dat een aanscherping van de getroffen maatregelen nodig was en dat de toegang tot het documentatiesysteem te ruim was ingericht. Dit is nu steviger ingericht conform het «need to know» principe. Alleen die personen die dit ook echt nodig hebben voor hun werk mogen documenten inzien. Ook het staatsgeheime digitale archiefsysteem is nog maar beperkt toegankelijk, en inzage kan alleen na toestemming van een directeur op een specifieke vraag.
Bij de politie zijn de bestaande regels voor het raadplegen van politiesystemen ook reeds gebaseerd op het need to know principe. Het eerstelijns toezicht op het naleven hiervan wordt verscherpt.
Waarom is er nooit een «need to know»-systeem ingericht, terwijl het onderzoek aangeeft dat de systemen hier de ruimte voor bieden?
Dit is de verantwoordelijkheid van de leidinggevende. Deze vraagt de autorisatie ook aan voor de medewerker.
De politie had reeds ingeregeld dat Summ-IT accounts na verloop van tijd automatisch op nietactief worden gezet, waardoor het account niet langer bruikbaar is en er geen toegang meer kan worden verkregen tot zaken in Summ-IT. Daarmee is er sprake van een geautomatiseerde periodieke controle. De politie zal onderzoeken of een meer fijnmazige aanpak nodig is, bijvoorbeeld het mogelijk maken van variatie in de periode waarna een account op non-actief wordt gesteld.
Wie controleert momenteel de autorisaties op de systemen binnen de CTER?
Autorisaties voor systemen worden toegekend naar gelang het nodig is voor de functie en werkzaamheden. Hierbij wordt ook gekeken naar het screeningsniveau. Bij wijziging of beëindiging van de werkzaamheden en/of functie worden de autorisaties ingetrokken of gewijzigd.
Hoe vaak worden autorisaties binnen de CTER-systemen ingetrokken?
Of het noodzakelijk is om autorisaties te beperken en wat gevolgen zijn voor de organisatie hangt af van de omstandigheden van het geval. Zoals toegezegd in de Kabinetsreactie wordt onderzocht of het bij de politie nodig is om het aantal personen te beperken dat in Summ-IT gemachtigd is om andere toegang te geven. Het feit alleen dat een relatief groot aantal personele hiertoe gemachtigd is hoeft niet in strijd te zijn met het need to know principe. In de operationele werkpraktijk van de politie bestaat dikwijls de noodzaak nieuwe personen bij een zaak te betrekken, bijvoorbeeld omdat een (grootschalig) onderzoek 24/7 doorgaat en/of bij een onderzoek verschillende specialismes moeten worden betrokken.
In hoeverre is het noodzakelijk om autorisaties te beperken en welke gevolgen heeft dit voor de organisatie?
Zie antwoord vraag 48.
In hoeverre is het wenselijk dat geautoriseerde personen anderen toegang kunnen verlenen tot dossiers? Moet het verlenen van toegang tot deze systemen gecentraliseerd worden?
De politie heeft maatregelen getroffen om te verzekeren dat tolken zelf passende faciliteiten hebben om hun werk te doen. Tolken hebben een eigen basispolitieaccount met zeer beperkte toegangsrechten. Er zijn faciliteiten om veilig te werken op politielocaties en er zijn veilige digitale middelen beschikbaar om bij hoge uitzondering werkzaamheden vanaf afstand uit te voeren. Volgens geldend beleid voert een tolk zijn/haar werkzaamheden altijd uit in de nabijheid van een politiemedewerker.
In hoeverre moet de rechercheur fysiek aanwezig zijn wanneer de tolk gebruikmaakt van de laptop met autorisaties?
Aan tolken worden geen autorisaties verleend door rechercheurs. Tolken hebben een eigen basispolitieaccount met zeer beperkte toegangsrechten. De autorisatie voor een tolk wordt toegekend door de leiding van het onderzoek.
Wie bepaalt welke rechercheur zijn autorisaties aan de tolk verleent?
De situatie dat een tolk autorisaties krijgt van een rechercheur is niet toegestaan, dus van een toezicht daarop is geen sprake.
Wordt er toezicht gehouden op de activiteiten van de tolk in deze situaties?
Dit is niet wenselijk en niet toegestaan.
In hoeverre is het wenselijk dat een tolk met geleende autorisatie toegang heeft tot vertrouwelijke informatie, inclusief de mogelijkheid deze in te zien en op te slaan?
Medewerkers van de politie hebben toegang tot vertrouwelijke informatie als dit nodig is voor de uitoefening van hun werkzaamheden. Op deze toegang is autorisatiebeleid van toepassing.
Welke andere personen naast tolken hebben eveneens onbedoelde of bedoelde toegang tot de politiesystemen en daarmee vertrouwelijke gegevens?
Het is van belang dat wordt voldaan aan de algemene verordening gegevensbescherming. Om die reden wordt er regelmatig en met klem op gewezen dat persoonsgegevens moeten worden verwijderd van schijven, mailboxen en informatiesystemen.
Waarom is de schoningsactie bij de NCTV in 2021 om persoonsgegevens te verwijderen van schijven, mailboxen en informatiesystemen nooit afgerond, en blijven haken op 30% voltooiing?
Zoals ook in de kabinetsreactie is geschetst had de mannelijke verdachte een beperkt aantal specifieke USB-sticks tot zijn beschikking.
Zoals ook gemeld in de beantwoording van vraag 18 van de leden Six Dijkstra (Nieuw Sociaal Contract) en Mutluer (Groen Links-PvdA) van 31 januari jl. geeft het ADR rapport aan dat volgens de administratie circa 200 USB sticks in omloop zijn die mogelijk staatsgeheime informatie bevatten. In het ADR Rapport is tevens opgenomen dat de NCTV heeft aangegeven dat het aantal lager is dan 200. Ter nadere context geef ik nog het volgende mee. Het gaat om USB-sticks die tot september 2021 bij de NCTV werden gebruikt om bijvoorbeeld presentaties op te slaan die ergens anders gegeven moesten worden. Het ging hierbij veelal om presentaties voor gemeenten en lokale partners om de dreiging te duiden, waarbij geen staatsgeheime informatie werd gebruikt. Een zeer beperkt aantal werd daadwerkelijk gebruikt voor staatsgeheime informatie, bijvoorbeeld om informatie over te zetten van het interdepartementale staatsgeheime netwerk dat in beheer is bij de AIVD, op het netwerk voor de staatsgeheime informatie binnen de NCTV. Dit zijn twee stand alone netwerken die niet op elkaar aangesloten zijn. Verder is het van belang om te melden dat het om USB’s gaat die beveiligd waren met een wachtwoord. Mocht een USB vermist raken, dan is de informatie dus niet zomaar voor een ieder toegankelijk. Ook passen deze USB-sticks sinds september 2021 niet meer op het staatsgeheime netwerk. De informatie die erop staat is dus niet zomaar voor een ieder toegankelijk en ze kunnen niet meer gebruikt worden om informatie van de huidige systemen af te halen.
In het verlengde hiervan beschikt de NCTV over een loggingssysteem van de meest relevante handelingen die medewerkers op het netwerk voor de verspreiding van staatsgeheime informatie verrichten. Hierbij kan gedacht worden aan het opslaan, openen en printen van bestanden op het staatsgeheime netwerk. De ADR heeft geconstateerd, dat hoewel dit systeem er al was, er onvoldoende monitoring en controle op de daadwerkelijke handelingen van medewerkers plaatsvond. Dit moet beter. Daarom wordt meer toegezien op handelingen van medewerkers rond het verwerken van staatsgeheime informatie en is de aandacht voor misbruik onder andere verstevigd door veel duidelijkere kaders te stellen voor de individuele medewerkers waar zij op aangesproken worden.
Hoe kan het zo zijn dat niet één systeem aangeslagen is op een hoeveelheid van 11,5 miljard A4’tjes stond op de 200 USB-sticks van de mannelijke verdachte?
Zie antwoord vraag 56.
Waarom wordt er door de monitoring van het loggingssysteem wel een «signaal geregistreerd als er 5 verkeerde inlogpogingen zijn in 5 minuten», maar de NCTV verder «nog niet bepaald heeft welk gedrag van medewerkers en welke gebeurtenissen moeten worden geregistreerd en gedetecteerd?»
Er is bij de politie reeds een pilot gedraaid met protective monitoring waarmee gebruikershandelingen proactief en geautomatiseerd worden geanalyseerd op atypische signalen om onrechtmatig gebruik van systemen te detecteren. Per 1 januari 2025 is protective monitoring ingevoerd in de gehele politieorganisatie. Deze informatie is tevens opgenomen in de kabinetsreactie die op 13 december jl. aan uw Kamer is toegezonden.
Waarom vindt er ook bij de CTER geen structurele logging plaats van gebruikshandelingen? Acht de Politie het in het licht van deze casus wel noodzakelijk om over te gaan tot deze log? Zo ja, per wanneer is dit voltooid?
Het toezicht op de beveiliging van staatsgeheime informatie was aanwezig. Wel is uit het ADR-rapport gebleken dat dit toezicht moest worden versterkt. Hiervoor is onder meer een afdeling in oprichting die moet gaan toezien op Risicomanagement en Compliance binnen de NCTV. Ook wordt het beveiligingscoördinator (BVC)-cluster versterkt. Tot slot is een toezichtsplan opgesteld en zal dit jaarlijks worden geüpdatet. De taken in het toezicht worden daarin meegenomen. Voor een uitgebreide toelichting hierop verwijs ik naar de kabinetsreactie van 13 december 2024 en de bijbehorende bijlage.
Waarom was er geen enkele duidelijkheid of aandacht bij de NCTV om toezicht te installeren op de beveiliging van staatsgeheime informatie?
Ja, dat is van belang. Voor maatregelen die op dit vlak getroffen zijn verwijs ik naar de kabinetsreactie op het ADR-rapport en de daarbij horende bijlage van 13 december jl.
Is het voor de NCTV niet van groot belang dat er een overzicht is van de hoeveelheid exemplaren in omloop van staatsgeheime documenten?
Het beleid bij de NCTV t.a.v. informatiebeveiliging is geactualiseerd. In dit beleid zijn de vereisten van het VIR, de BIO en het VIR-BI opgenomen. De uitwerking van dit beleid in concrete maatregelen is een doorlopend proces. Dat houdt in dat wordt getoetst of de praktijk aansluit bij het beleid of dat aanpassingen in de werking of de praktijk nodig zijn. Waar nodig worden aanvullende maatregelen getroffen. Hier vindt ook scherpe controle op plaats. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 14, 15, 59 en de kabinetsreactie van 13 december 2024 en de bijbehorende bijlage.
De politie heeft begin 2025 haar Rubriceringsregeling geactualiseerd. De nieuwe rubriceringsregeling sluit nu beter aan bij de rubriceringsregeling van de Rijksoverheid: het VIR-BI. De politie is weliswaar geen onderdeel van de Rijksoverheid, maar op het gebied van informatiebeveiliging is nu gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het beleid van de Rijksoverheid. De ADR heeft geconstateerd dat er veel bruikbaars op papier is bij de politie (beleid, werkinstructies), maar dat implementatie in de praktijk aandacht vergt. Hiertoe worden verschillende stappen gezet om de implementatie daarvan in de praktijk te verbeteren en de PDCA-cyclus sluitend te maken.
Welke beleid en werkinstructies kennen de NCTV en de CTER over hoe om te gaan met staatsgeheimen? In hoeverre zijn deze geïmplementeerd in de werkzaamheden? Zijn deze up-to-date?
De procedure rond gegevensdragers is aangepast, waardoor toestemming is vereist voor het verkrijgen – en het kunnen gebruiken – van de gegevensdragers. De administratie is verbeterd waarbij ontvangst, inname en vernietiging worden geregistreerd. Zo kan er geen twijfel meer over bestaan dat dit niet zomaar de bedoeling is en dat dit gecontroleerd wordt op mogelijk misbruik.
Hoe wordt het gebruik van USB-sticks door de NCTV «beperkt»? Hoe ziet deze beperking er in de praktijk uit, aangezien de mannelijke verdachte beschikking had over drie USB-sticks en een harde schijf?
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie is, zoals ook gemeld in de Kamerbrief van 8 december 2023, goed bezien welke informatie – met het oog op de zorgvuldigheid en de veiligheid die moet worden betracht – niet openbaar gemaakt kan worden. Dat heeft ertoe geleid te besluiten om enkele passages, waaronder passages waar deze vraag aan refereert, uit het rapport niet openbaar te maken, omdat deze ofwel2 de belangen van de Staat kunnen schaden dan wel3 veiligheidsrisico’s opleveren omdat concreet inzicht wordt gegeven in de operationele werkwijze van de politie. Ik kan derhalve op dit punt geen nadere informatie verstrekken dan de informatie die reeds aan uw Kamer is toegekomen.
Wat zijn de onveilige kanalen, waarvan het onderzoek stelt dat informatie tussen tolken en rechercheurs bij de Politie onveilig met elkaar wordt gedeeld? Hoe wenselijk zijn deze kanalen? Breiden deze kanalen de mogelijkheden uit om over te gaan tot ongewenste verspreiding? Vallen whatsapp, Signal of Telegram bijvoorbeeld onder deze kanalen? Zo ja, graag een uitsplitsing per kanaal welke hoeveelheden data er zijn gedeeld per kanaal.
Zie antwoord vraag 63.
Kunt u aangeven bij welke andere partijen de data die via onveilige kanalen is gedeeld, terecht is gekomen? Wat zijn de gevolgen hiervan voor de staatsveiligheid?
De opvolging van de aanbevelingen van de ADR is niet met een enkele toegespitste maatregel te bereiken.
Voor de maatregelen die zijn getroffen om ongewenste verspreiding van bijzondere informatie te voorkomen verwijs ik naar de Kabinetsreactie en bijbehorende bijlage die op 13 december jl. aan uw Kamer is toegezonden. Voorbeelden van concrete maatregelen die door de NCTV zijn getroffen zijn:
De omvangrijke stappen die reeds sinds de aanhoudingen en naar aanleiding van het ADR rapport zijn gezet illustreren dat de aanbevelingen met de nodige urgentie en zorgvuldigheid zijn opgepakt en zullen blijven worden opgepakt. Er zal in het verdere proces continu getoetst worden waar nog verdere verbeteringen doorgevoerd kunnen worden.
Welke maatregelen gaat de NCTV nemenom ongewenste verspreiding te voorkomen?
De NCTV houdt rekening met het feit dat alle typen gerubriceerde informatie in meer of mindere mate zijn gecompromitteerd.
Is er duidelijk voor de diensten van welke classificatie documenten zijn gelekt door de verdachte in kwestie?
Ik kan niet ingaan op het individuele geval.
Waaruit bleek dat de verdachte «de rollen van analist/tolk niet goed kon scheiden en soms informatie van de ene organisatie gebruikte binnen een andere organisatie»?
Omwille van de vertrouwelijkheid kan ik geen uitspraken doen over aantallen en functies van individuele werknemers. Wel kan ik uw Kamer in algemene zin meegeven dat het gaat om een zeer beperkt aantal. Ten aanzien van het bekleden van dubbelfuncties verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 25.
Hoeveel mensen hebben bij de NCTV een dubbelfunctie vergelijkbaar met de mannelijke verdachte?
De ADR heeft geen persoonsgericht onderzoek gedaan, zoals reeds meermaals aan uw Kamer gemeld. Ik kan niet ingaan op zaken die raken aan het strafrechtelijk onderzoek, waar deze vraag op ziet.
Waarom lees ik in het onderzoek weinig over de tweede persoon (de vrouw)? Waaruit bestonden haar handelingen?
Voor het staatsgeheime digitale archiefsysteem waren reeds maatregelen ingericht in lijn met het «need to know» principe. Deze procedures voor dit archiefsysteem zijn aangescherpt naar aanleiding van deze casus. Dit betekent dat alleen die medewerkers de documenten te zien krijgen die dit ook echt nodig hebben voor hun werk. Ook het archief is nog maar beperkt toegankelijk, en inzage kan alleen na toestemming van een directeur op een specifieke vraag. De politie werkt niet met het staatsgeheime digitale archiefsysteem.
Is de beperkte toegang van de politie en NCTV tot het staatsgeheime digitale archiefsysteem vanuit het «need to know» principe? Van hoeveel personen is de toegang ingetrokken?
Ten aanzien van het loggingsysteem van de NCTV verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 56. De politie stelt zelf geen staatsgeheime documenten op, maar kan deze wel ontvangen van partners. Er vindt logging plaats binnen het systeem van de politie waarin dit type informatie wordt ontvangen.
Gaat er nu ook een log bijgehouden worden hoe medewerkers omgaan met staatsgeheime documenten?
Er is geen sprake van een open autorisatie. Autorisaties worden door de leiding toegekend aan de hand van werkzaamheden en screeningsniveau. Het is dan ook niet toegestaan elkaar toegang te verlenen.
Hoe gaat het «capaciteitsprobleem» opgelost worden dat beide diensten zeggen te hebben?
Sinds de aanhoudingen zijn er binnen de NCTV en politie direct maatregelen getroffen. Het gaat dan om zowel noodmaatregelen als gelijktijdig ingezette maatregelen gericht op de lange(re) termijn. Voor een overzicht van deze maatregelen verwijs ik u naar de kabinetsreactie op het ADR-rapport van 13 december en de bijlage daarbij.
In hoeverre wordt de open autorisatie ingeperkt, en het elkaar toegang verlenen?
Zoals ook aangegeven in de bijlage bij de kabinetsreactie heeft de politie reeds maatregelen getroffen om te verzekeren dat tolken passende faciliteiten hebben om hun werk te doen. Tolken hebben een eigen basispolitieaccount met zeer beperkte toegangsrechten. Er zijn faciliteiten om veilig te werken op politielocaties en er zijn veilige digitale middelen beschikbaar om bij hoge uitzondering werkzaamheden vanaf afstand uit te voeren. De politie inventariseert momenteel of er voldoende veilige faciliteiten zijn voor tolken op politielocaties. Zo niet, dan zal het aantal faciliteiten worden uitgebreid.
Verder is de politie reeds gestart met het opstellen van een gedetailleerd werkproces op basis van het geldende beleid, zodat relevante teams en personen eenvoudig praktische informatie voorhanden hebben inzake het veilig werken met tolken
Wat zijn de maatregelen omtrent de toegang van de tolken of vergelijkbare functies tot de systemen die nu nog de autorisatie van de rechercheur nodig hebben?
Storingen in C2000 en eOCS-systemen |
|
Ingrid Michon (VVD), Lilian Helder (PVV) |
|
van Weel |
|
![]() ![]() |
Bent u het ermee eens dat het essentieel is dat C2000 en aanverwante systemen optimaal functioneren en adequaat beveiligd zijn, zeker tijdens de NAVO-top?
Ja, daarom werken er dagelijks vele betrokkenen aan het verbeteren van het bereik van C2000 en het optimaliseren van de betrouwbaarheid en veiligheid van alle systemen om de kans op verstoringen zo klein mogelijk te maken.
Bent u het met de vragenstellers eens dat de noodknop niet mag gelden als terugvaloptie?
De noodknop geldt niet als terugvaloptie. De noodknop is bedoeld voor directe communicatie tussen de meldkamer en een hulpverlener in acute nood. Het indrukken van de noodknop zorgt ervoor dat er een spreek-/luisterverbinding tot stand komt tussen degene die de noodknop indrukt en de centralist in de meldkamer. Er is op dat moment kortstondig geen mogelijkheid voor andere hulpverleners in de gespreksgroep om te communiceren met de centralist. De communicatie met de hulpverlener in nood krijgt voorrang boven alle andere communicatie.
Hoe waarborgt u dat zowel de communicatie tijdens deze top als de reguliere operaties elders in het land zonder problemen kunnen verlopen? Kunt u aangeven welke acties u concreet zult ondernemen om de urgente kwesties op te lossen en binnen welke termijn dit gerealiseerd zal worden?
Op dit moment is de voorbereiding van de NAVO-top in volle gang. Er worden in multidisciplinair verband voorbereidingen getroffen waarbij rekening gehouden wordt met diverse scenario’s. Voor alle deelsystemen van C2000 is een fallbackvoorziening beschikbaar die gebruikt kan worden bij verstoringen of gebieden waar het bereik ontoereikend is. Hierdoor is de communicatie tussen de meldkamer en de hulpverleners en tussen de hulpverleners onderling zo goed mogelijk geborgd. Alle betrokkenen worden hierop getraind om optimaal voorbereid te zijn, ook in bijzondere situaties zoals de NAVO-top.
De storing die rondom de jaarwisseling plaatsvond in radiobediensysteem eOCS werd veroorzaakt door drie technische oorzaken die direct zijn opgepakt en waarvoor maatregelen worden getroffen. Daarmee is een herhaling van een dergelijke storing onwaarschijnlijk. Ook wordt een second opinion onderzoek uitgevoerd naar oorzaken van en maatregelen na de storing. Deze second opinion moet ruim voor de NAVO-top gereed zijn, zodat alle oorzaken in beeld zijn en maatregelen worden genomen die redelijkerwijs mogelijk zijn voor de NAVO-top. Daarnaast wordt er continu gewerkt om C2000 te verbeteren volgens de vier actielijnen waar ik uw Kamer middels de verzamelbrieven brandweerzorg, crisisbeheersing en meldkamers1 over heb geïnformeerd.
Wat onderneemt u om te voorkomen dat een overbelasting van het eOCS-systeem, zoals tijdens de afgelopen jaarwisseling, opnieuw kan plaatsvinden?
Zie het antwoord op vraag 9.
Beschikt het huidige systeem over voldoende capaciteit om de datastromen van meldkamers en operaties tijdens grote inzetten te verwerken?
Zie het antwoord op vraag 3. De maatregelen die worden getroffen naar aanleiding van de eOCS-storing maken herhaling van een dergelijke storing onwaarschijnlijk. Dit wordt ook meegenomen in het eerdergenoemde second opinion onderzoek.
Deelt u de mening dat er een op maat gemaakt, goed functionerend back-upsysteem beschikbaar moet zijn voor hulpverleners die solo werken, zoals motorrijders? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Bent u het ermee eens dat het back-upsysteem Push to Talk gebruiksvriendelijker moet worden zodat het in de hectiek van de operatie een beter werkbaar systeem is?
Acht u het mogelijk om push to talk applicatie via portofoons te gebruiken in plaats van uitsluitend via diensttelefoons? Zo nee, welke stappen onderneemt u om politiemedewerkers uit te rusten met bijvoorbeeld een headset en spreeksleutel die compatibel zijn met het back-upsysteem, of een extra grote accu voor diensttelefoons, zodat deze een gehele dienst meegaan? Kunt u toezeggen dat deze aanpassingen voor de NAVO-top worden gerealiseerd?
Kunt u inzicht geven in uw langetermijnstrategie om storingen in kritieke systemen zoals C2000 en eOCS te voorkomen?
Zoals ik eerder aangaf is mijn ministerie intensief in gesprek met de leverancier om de oorzaak van de storing tijdens de jaarwisseling te analyseren en maatregelen te treffen. Samen met de leverancier voert de Landelijke Meldkamer Samenwerking ook gesprekken met de meldkamercentralisten om te zorgen dat de ervaringen van de eindgebruikers merkbaar worden meegenomen in de maatregelen. Zoals hierboven aangegeven heeft mijn ministerie ook de opdracht gegeven tot een second opinion onderzoek om te beoordelen of de leverancier de juiste oorzaken in beeld heeft en de juiste maatregelen heeft genomen. Daarnaast geef ik opdracht voor een breder onderzoek om de kwaliteit, robuustheid en kwaliteit van eOCS voor de langere termijn (extern) te beoordelen.
Zoals ook eerder beantwoord bij vraag 3, wordt er middels de vier actielijnen gewerkt aan verbeteringen aan C2000. eOCS is hier onderdeel van. De realiteit is daarentegen dat storingen nooit helemaal zijn te voorkomen en 100% dekking of werking van het systeem valt nooit te garanderen. Daarom zijn er ook fallbackvoorzieningen ingericht waarbij alle medewerkers worden getraind om hiermee op een juiste manier te kunnen werken.
Is er een strategie hoe de aansturing en operatie van politie en hulpdiensten vorm krijgt in het geval van volledige uitval van alle communicatiemiddelen?
Dit is onderdeel van de reguliere draaiboeken waarmee de verschillende hulpdiensten op de meldkamer zich op verstoringen in brede zin voorbereiden.
Bent u het ermee eens dat gezien de urgentie van deze problematiek creatieve en praktische oplossingen nodig zijn? Welke mogelijkheden ziet u om, indien noodzakelijk, buiten de reguliere Europese aanbestedingsprocedures te opereren, binnen de geldende wettelijke kaders?
Ik wil benadrukken dat er continu gewerkt wordt aan het oplossen van problemen en het voorkomen ervan rondom het C2000 netwerk. Ook worden diverse experimenten/pilots uitgevoerd om te bezien of er maatregelen genomen kunnen worden op het gebied van gebruiksvriendelijkheid, bereikbaarheid of betrouwbaarheid van de systemen. De Aanbestedingswet kent algemene procedures voor het plaatsen van opdrachten, waaronder de meest «reguliere» (niet-)openbare Europese aanbestedingsprocedure. Naast deze «reguliere» Europese aanbestedingsprocedures, kent de Aanbestedingswet een aantal minder vaak voorkomende algemene procedures en een aantal uitzonderingen. Tevens bestaat er een Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied.
In verband met het missie-kritische en vitale karakter van het C2000-netwerk, ligt het voor de hand om te bezien in hoeverre eventueel benodigde oplossingen binnen de reikwijdte van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied en/of de minder vaak voorkomende algemene procedures dan wel uitzonderingen binnen de reguliere Aanbestedingswet zouden kunnen vallen. Op voorhand valt niet te zeggen welke van deze mogelijkheden aan de orde zouden zijn, aangezien dit afhankelijk is van benodigde oplossingen. Ik sluit dit dus nadrukkelijk niet uit indien nodig.
Het opzetten van een kaasfabriek in Marokko met Nederlandse subsidies voor deradicalisering |
|
Ingrid Michon (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Nobel , van Weel |
|
![]() |
Kent u het artikel «Hoe in Marokko een kaasfabriek werd opgezet met Nederlandse subsidies voor deradicalisering: «Het lijkt één grote misleiding»»?1
Ja.
Is het juist dat in de periode 2010 tot en met 2018 door stichtingen in Rotterdam, waaronder Platform Buitenlanders Rijnmond, geld dat als subsidie is verstrekt voor de deradicaliseringsaanpak en/of voor integratie, is ingezet voor het opzetten van een kaasfabriek in Marokko?
Hoewel het mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, niet past om in te gaan op individuele strafzaken en vragen over de door de gemeente Rotterdam verstrekte subsidies in eerste instantie thuis horen in de Rotterdamse gemeenteraad, kan ik u hierover het volgende berichten. Zoals ook is weergegeven in het persbericht heeft het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek gedaan naar fraude met gelden van een aantal stichtingen.2 Het ging daarbij om feiten van de periode van 2010 tot en met 2018. De stichtingen waren actief met projecten op het gebied van integratie, re-integratie en preventie van radicalisering, voornamelijk in en rondom de gemeente Rotterdam en de verdachten waren direct betrokkenen van deze stichtingen. Het OM heeft in maart 2018 een kopie van een eerste proces-verbaal aan de gemeente verstrekt (niet zijnde het procesdossier), opdat de burgemeester kon beoordelen of er maatregelen nodig waren met betrekking tot de door de gemeente verleende subsidies. Zie voor een nadere toelichting de beantwoording op vraag 3.
Zoals aangekondigd door gemeente Rotterdam in haar Collegebrief van 11 februari jl. heeft de gemeente aangekondigd om na te gaan of er bij de subsidieverstrekking aan deze stichtingen onregelmatigheden te vinden zijn.3
Is het juist dat de inhoud van de zaak tot 2024 niet bekend is gemaakt, vanwege een strafrechtelijk onderzoek?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 is aangegeven, heeft het OM in maart 2018 een kopie van een eerste proces-verbaal aan de gemeente verstrekt (niet zijnde het procesdossier), opdat de burgemeester kon beoordelen of er maatregelen nodig waren met betrekking tot de door de gemeente verleende subsidies. Het OM laat weten dat de gemeente daarna door de hoofdofficier van justitie van het Arrondissementsparket Rotterdam in de driehoek op procesniveau is geïnformeerd over de stand van zaken in het strafrechtelijk onderzoek. Gezien het feit dat de gemeente geen aangifte van strafbare feiten heeft gedaan en zich niet als benadeelde partij bij het OM heeft gemeld, bestond er voor het OM geen basis om op die gronden inhoudelijke informatie met de gemeente te delen. Momenteel is het OM met de gemeente in gesprek om te bezien welke informatie wel kan worden gedeeld.
Is u bekend waarom het OM het in februari 2024 nog opportuun achtte om tot vervolging over te gaan «om de ernst van misbruik van de stichtingen voor eigen financieel gewin aan de kaak te stellen» toch drie dagen voor zitting bekend maakte een OM-beschikking (?) te hebben gesloten met de drie verdachten?
Artikel 257a lid 1 van het wetboek van strafvordering bepaalt dat een officier van justitie een OM-strafbeschikking kan uitvaardigen voor misdrijven waarop niet meer dan zes jaar gevangenisstraf staat. De OM-strafbeschikking komt, wat haar rechtskarakter betreft, overeen met een wettelijke veroordeling.4 Een strafbeschikking is een daad van vervolging, waarbij het van belang is om vast te stellen dat de opgelegde straf eenzijdig door het OM wordt bepaald (in dit geval de geldboete en taakstraffen die anders ter terechtzitting zouden zijn geëist). De straf is dus nadrukkelijk niet het resultaat van gesprekken of onderhandelingen met advocaat of verdachte. Als een verdachte de strafbeschikking niet accepteert, wordt alsnog een dagvaarding uitgebracht en gaat een dergelijke zaak naar zitting. Een geaccepteerde strafbeschikking houdt een schuldvaststelling in en staat op het strafblad van de verdachte.
In de onderhavige zaak liet een aantal verdachten in eerste instantie via hun advocaat weten geen buitengerechtelijke afdoening te willen overwegen, waarna het OM besloot tot dagvaarding over te gaan. Vervolgens kreeg het OM het bericht dat een buitengerechtelijke afdoening alsnog zou worden geaccepteerd, met de strafbeschikking als resultaat.
Is het juist dat deze OM-beschikking een taakstraf inhoudt tot 140 uur en boetes tot 2.000 euro per persoon, in ruil voor een schuldbekentenis?
Van een «ruil voor een schuldbekentenis» is geen sprake. Zoals vermeld in het persbericht van het OM hebben verdachten inmiddels werkstraffen geaccepteerd variërend van 100 tot 140 uur.5 Daarnaast moeten zij een boete betalen variërend van € 20.000 tot € 25.000». Zie voor een nadere toelichting op de OM-beschikking de beantwoording op vraag 4.
Hebben de bestuurders van deze stichting een beroepsverbod opgelegd gekregen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In het algemeen geldt dat een strafrechtelijk beroepsverbod ter terechtzitting als bijkomende straf door het OM kan worden geëist in die gevallen waarin zij vindt dat een verdachte bijvoorbeeld een aantal jaren niet als bestuurder van een stichting zou mogen optreden. De rechtbank beslist daar uiteindelijk over. Het beroepsverbod is een minder effectieve interventie in die gevallen waarin een verdachte niet zelf gedurende de (gehele) onderzochte periode formeel bestuurder is. Bovendien treedt een opgelegd beroepsverbod pas in werking na het onherroepelijk worden van de gerechtelijke uitspraak, dus mogelijk na jaren verder procederen.
Bij de keuze voor de strafbeschikking als afdoeningsmodaliteit in de onderhavige strafzaak was het feit dat – om bovenstaande redenen – geen beroepsverbod zou worden opgelegd voor het OM geen reden om hiervan af te zien.
Wat was het doel van Platform Buitenlanders Rijnmond, conform de statuten? Bestaat de stichting nog en/of zijn de bestuurders onder een andere stichting actief?
Het Platform Buitenlanders Rijnmond (PBR) heeft in 2016 haar naam veranderd in stichting MESAM. In het uittreksel van de Kamer van Koophandel is opgenomen dat stichting MESAM participatie en emancipatie bevordert van burgers met extra aandacht voor kwetsbaren en allochtonen in de Nederlandse samenleving. In maart 2020 is vanwege einde liquidatie de registratie van de stichting bij de KvK beëindigd.
Hoeveel geld heeft dit platform de afgelopen vijftien jaar ontvangen aan subsidies van zowel gemeente als provincie als Rijksoverheid of daaraan gelieerde fondsen? Kunt u dit uitsplitsen? Hoeveel geld hiervan is aantoonbaar gebruikt voor de doelen waarvoor de subsidie is verstrekt?
Sinds de eerste subsidie in oktober 2011 is vanuit de gemeente Rotterdam in totaal € 1.980.440,64 aan subsidies vastgesteld voor stichting PBR/MESAM. Deze subsidies zijn verstrekt voor activiteiten op het gebied van re-integratie, preventie van radicalisering, en integratie/samenleven.
Wat voor stichting is de stichting Attanmia en hoeveel geld heeft deze stichting de afgelopen vijftien jaar ontvangen aan subsidies van zowel gemeente als provincie als Rijksoverheid of daaraan gelieerde fondsen? Kunt u dit uitsplitsen? Hoeveel geld hiervan is aantoonbaar gebruikt voor de doelen waarvoor de subsidie is verstrekt?
Stichting Attanmia maakt zelf kenbaar dat het een non-profit organisatie is die projecten initieert, ontwikkelt en uitvoert op het gebied van sociale vraagstukken. De stichting verzorgt interculturele trainingen en verschillende activiteiten met partners uit het maatschappelijk veld en overheidsdiensten. Hierbij richt de stichting zich op sociale vraagstukken rondom met name participatie, opvoedingsondersteuning en burgerschap met projecten ter ondersteuning van voornamelijk allochtone gezinnen in achterstandswijken.
De gemeente Rotterdam heeft in totaal € 264.027 aan subsidies vastgesteld gerelateerd aan stichting Attanmia in de periode 2014–2017. Deze subsidies zijn verstrekt voor activiteiten op het gebied van re-integratie, preventie van radicalisering en integratie/samenleven.
De gemeente geeft aan te hebben beoordeeld of de afgesproken diensten, de afgesproken prestatie bij de toekenning van de subsidie, zijn geleverd. In het proces van subsidieverstrekking is het niet gebruikelijk dat de partij die een subsidie verstrekt, de administratie van de ontvangende partij controleert. De vraag hoe de subsidieverstrekking is gelopen en of er onregelmatigheden zijn te constateren in de vaststelling, verstrekking en controle op de geleverde dienst, is onderdeel van het onderzoeksvoorstel dat de burgemeester van Rotterdam aan de gemeenteraad heeft gestuurd.
Is het juist dat gedupeerde subsidieverstrekkers zoals de gemeente Rotterdam geen aanspraak meer kunnen maken op een terugvordering vanwege het feit dat termijnen zijn verlopen? Zo ja, om welke termijnen gaat het?
Ik heb van de gemeente Rotterdam begrepen dat het voor hen momenteel niet duidelijk is of en zo ja, in hoeverre sprake is van benadeling. Mocht na verder onderzoek blijken dat gemeente Rotterdam is benadeeld, merkt de gemeente in algemene zin op dat voor terugvordering een termijn van vijf jaar geldt. Dit betekent dat subsidies die voor 2019 zijn vastgesteld niet meer kunnen worden teruggevorderd.
Hoe is het huidige beleid voor het voorkomen en aanpakken van radicalisering vanuit uw beide ministeries op dit moment vormgegeven?
Een breed scala van partners – inlichtingen- en veiligheidsdiensten, politie, opsporingsdiensten, de justitiële keten, het sociaal domein, gemeenten, lokale professionals en vele anderen – zet zich in om radicalisering te voorkomen en tijdig in te grijpen.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zet in op behouden en bevorderen van de sociale stabiliteit door middel van het versterken van veerkracht en weerbaarheid. Daarbij werkt SZW aan het vergroten van het bewustzijn over radicalisering en extremisme bij gemeenten en professionals en door kennis te verspreiden over de veerkracht en weerbaarheid van individuen en «vatbare groepen» tegen radicalisering. Dit doet SZW op verschillende manieren, onder meer door het genereren en aanbieden van kennis over fenomenen en door voedingsbodems te verkleinen. Hierbij speelt het tegengaan van ongewenste polarisatie een rol, want verscherpte tegenstellingen kunnen radicalisering in de hand werken. Ook heeft SZW aandacht voor de rol en ondersteuning van families en de identiteitsontwikkeling van jongeren in vatbare groepen. Daarnaast zet SZW in op regionale advisering en pleegt SZW specifieke inzet op de rol van het online domein, zoals het gebruik van sociale-media en online weerbaarheid.
Onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid coördineert de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) de inspanningen van alle partijen in Nederland die een rol hebben bij terrorismebestrijding. Extremistisch en terroristisch geweld blijft in de komende jaren in Nederland voorstelbaar, zoals blijkt uit het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (december 2024). De basis voor de aanpak van terrorisme ligt in de Nationale Contraterrorisme Strategie 2022–20266. Gemeenten en lokale partijen zijn onmisbaar in het tegengaan van radicalisering, extremisme en terrorisme. Om hen te ondersteunen bij de uitwerking en uitvoering van de lokale aanpak, heeft de NCTV in september 2024 een vernieuwde handreiking Lokale Aanpak gepubliceerd. De NCTV heeft daarbij gebruik kunnen maken van de praktijkervaring van verschillende gemeenten. Daarnaast ondersteunt de NCTV gemeenten middels de verstrekking van de versterkingsgelden.
Kunt u inzicht geven in de bedragen voor deradicalisering en voor integratie die vanaf 2018 tot 2027 vanuit de Rijksoverheid jaarlijks beschikbaar worden gesteld aan gemeenten en daarbij inzichtelijk maken hoeveel geld er naar welke gemeente gaat?
In de bijlage vindt u een overzicht van de versterkingsgelden die beschikbaar zijn gesteld aan gemeenten.
Hoe houdt u zicht op de rechtmatige besteding van deze middelen door gemeenten en hoe wordt voorkomen dat hiermee niet door stichtingen gefraudeerd wordt?
Het is aan gemeenten om zelf invulling te geven aan de lokale aanpak. Daarom leggen zij ook op lokaal niveau verantwoording af aan de gemeenteraad over de besteding van de door hen ontvangen middelen.
Conform de ministeriële regeling verantwoorden gemeenten de ontvangen versterkingsgelden middels de Single Information, Single Audit methodiek. Op basis van deze informatie, inclusief een accountantsverklaring, kan het ministerie de verantwoording opmaken. De verantwoording van deze middelen ziet op de rechtmatige uitgaven, niet op de inhoudelijke invulling van de verstrekte middelen. Wel adviseert de NCTV over de invulling van de lokale aanpak.
Hoe wordt het beleid rond preventie radicalisering geevalueerd door gemeenten en door het Rijk?
Gemeenten zijn in de gelegenheid hun lokale aanpak of onderdelen daarvan te (laten) evalueren. Hiervoor kunnen zij ook een beroep doen op de versterkingsgelden. Daarnaast organiseert de NCTV jaarlijks een themadag voor gemeenten, waarbij de uitwisseling van kennis en goede voorbeelden van de lokale aanpak centraal staat. In lijn met de aanbevelingen van het, in opdracht van het WODC en door RAND Europe uitgevoerde rapport over de effectiviteit van de versterkingsgelden, worden prestatie-indicatoren specifieker gevraagd bij de aanvraag. Tot slot hebben gemeenten de beschikking over de Toolkit Evidence-Based Werken bij de Preventie van Radicalisering (hierna: toolkit) om de effectiviteit van hun activiteiten en interventies te (laten) evalueren.
Het beleid rond preventie van radicalisering wordt meegenomen in de Strategische Evaluatie Agenda, waarvan de eerste uitkomsten in het najaar van 2025 naar uw Kamer worden verzonden.
Hoe staat het met de inzet van de toolkit Evidence based werken rond de aanpak preventie radicalisering waar de Kamer op heeft aangedrongen in 2019? Is deze aanpak al geëvalueerd en zo ja, wat is hier uitgekomen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dat alsnog te doen?
In 2019 heeft het Ministerie van SZW samen met de NCTV de toolkit gelanceerd. In 2023 is onder andere de bekendheid en het gebruik hiervan door gemeenten extern geëvalueerd. Uit de evaluatie bleek dat veel van de ondervraagde gemeenten bekend zijn met de toolkit en deze ook beschouwen als bruikbaar en van meerwaarde voor het veld. In het rapport is een aantal aanbevelingen gedaan om de toolkit verder te ontwikkelen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een actualisatie van het informatieaanbod en technische verbeteringen van de toolkit.7 Het afgelopen jaar zijn in opdracht van SZW vier klankbordsessies gehouden met gemeenten waarin nieuwe input is opgehaald om de huidige toolkit verder te ontwikkelen. Op basis van de praktijkervaring van gemeenten, recente wetenschappelijke inzichten en de technische aanbevelingen uit het evaluatierapport wordt momenteel gewerkt aan het verder ontwikkelen van de online tool.
Wat is de rol van de Expertise Unit Sociale Stabiliteit van het Ministerie van SZW bij het beleid ter voorkomen van radicalisering en bij het evalueren daarvan?
De Expertise Unit Sociale Stabiliteit (hierna: ESS) richt zich op diverse vormen van radicalisering en extremisme, met preventie als uitgangspunt. De ESS denkt mee met gemeenten en professionals en biedt handelingsperspectieven. Met ingang van 2025 verbreedt de ESS in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties haar rol naar het aanbieden van expertise op anti-institutionele tendensen en wordt er bijvoorbeeld ingezet op een betere verbinding met mensen die zich aangetrokken voelen tot het anti-institutioneel gedachtegoed. Het komend jaar zal de ESS onder andere regionale kennis- en netwerkbijeenkomsten organiseren met gemeenten en professionals, gericht op de preventieve aanpak van radicalisering. Daarnaast zet de ESS in op digitale weerbaarheid tegen online radicalisering en de opbouw van netwerken om samen te werken aan de preventie van radicalisering.
Op welke wijze communiceert de Expertise Unit Sociale Stabiliteit over bevindingen bij specifieke stichtingen met gemeentebesturen en bent u bereid dat te verbeteren naar aanleiding van onderhavige casuisitiek?
De ESS is onderdeel van het Ministerie van SZW en heeft dientengevolge geen juridische grondslag voor het doen van onderzoek naar personen of organisaties. De ESS beschikt derhalve niet over specifieke informatie ten aanzien van stichtingen. De ESS werkt aan kennisontwikkeling, en kan gemeenten generiek adviseren hoe in verbinding te staan met andere professionals, gemeenten en gemeenschappen om radicalisering tegen te gaan.
Bent u bekend met het bericht «De druppel die de emmer doet overlopen, naar een toekomstbestendige WETS-procedure voor overname van strafexecutie in Nederland, de wetgever aan zet»1?
Ja.
Wat is uw oordeel over de kwaliteit van rechtsbescherming van veroordeelden in de WETS erkenningsprocedure, waarbij de veroordeelde niet wordt gehoord en geen andere wettelijke mogelijkheid heeft om inbreng te leveren, terwijl de procedure wel effect kan hebben op de kwalificatie van het delict en de strafduur?
Bij de totstandkoming van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) is de rechtsbescherming van de veroordeelde een belangrijk punt van aandacht geweest. Daarover is ook uitvoerig met uw Kamer van gedachten gewisseld. Bij de implementatie van het kaderbesluit 2008/909/JBZ (kaderbesluit) is – gelet op het belang van rechtsbescherming – besloten om een aantal vanuit het perspectief van de veroordeelde meest wezenlijke onderdelen van de erkenningsbeslissing voor te leggen aan de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (het gerechtshof). Dit betreft de kwalificatie van het gepleegde strafbare feit naar Nederlands recht, de verenigbaarheid van de straf met het Nederlands recht en een eventuele aanpassing van de straf. De afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) besluit vervolgens namens mij over de erkenning en neemt daarbij het oordeel van het gerechtshof in acht.2 De wetgever was van oordeel dat daarmee bij de implementatie is voorzien in een adequate en met voldoende waarborgen omklede procedure die aansluit bij de nationale verhoudingen.3 Of er aanleiding bestaat om de erkenningsprocedure, wat betreft de rechtsbescherming van de veroordeelde, te herzien, is onderwerp van het reeds aangekondigde onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC).
Ik licht de reikwijdte van dat onderzoek verder toe in de beantwoording van de vragen 8 tot en met 10.
Erkent u dat het feit dat veroordeelden zich alleen kunnen verdedigen via de civiele rechter, die een beperkte toetsingsmaatstaf heeft omdat zij uitsluitend bevoegd is zover sprake is van een vordering uit onrechtmatige daad, in de praktijk leidt tot een problematische situatie voor veroordeelden?
Nee, dat erken ik niet. Wanneer een veroordeelde meent dat de Staat door de erkenning van een vonnis onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW, kan hij zich tot de civiele rechter wenden. Hij kan dan bij de civiele rechter vorderen dit vast te stellen en de erkenningsbeslissing te doen heroverwegen of aan te passen. De civiele rechter is bevoegd hierover te oordelen. Of een veroordeelde ontvankelijk is in zijn vordering en hoever de mate van toetsing reikt, is ter beoordeling van de civiele rechter.
Is de civiele rechter op dit moment bevoegd om zich uit te laten over de beslissing van de Minister en/of het oordeel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden als de beslissing middels een civielrechtelijke procedure aan bod komt?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er afspraken (op papier of in een andere vorm) in de praktijk waarin veroordeelden ruimte wordt geboden inbreng te leveren voor de procedure? Zo ja, welke afspraken zijn dit?
In de praktijk is de ongeschreven werkwijze ontstaan dat een veroordeelde een schriftelijke zienswijze kan indienen bij de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), die namens mij besluit over de erkenning van vrijheidsbenemende vonnissen. De zienswijze wordt door hen doorgezonden naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het gerechtshof betrekt de zienswijze bij zijn beoordeling. Ook IOS betrekt de inbreng bij de beslissing omtrent de erkenning van het vonnis, binnen de reikwijdte van het kaderbesluit. Het komt ook voor dat IOS een veroordeelde de gelegenheid biedt nadere stukken aan te leveren omtrent diens binding met Nederland, wanneer IOS het verzoek om die reden heeft afgewezen of voornemens is af te wijzen.
Selecteert u de gevallen waarin tegemoet wordt gekomen aan een verzoek tot herbeoordeling van de veroordeelde? Zo ja, op welke criteria berust deze selectie?
IOS bekijkt of zij de redenen op grond waarvan om een herbeoordeling wordt gevraagd zelf kunnen beoordelen of dat die betrekking hebben op de aspecten die het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beoordeelt. Ook gaat IOS na of er in de zienswijze iets wordt aangevoerd dat de veroordeelde niet eerder naar voren heeft gebracht dat relevant kan zijn voor diens beoordeling. In de praktijk stuurt IOS bij zo’n «nieuw» element de zienswijze door aan het gerechtshof. Het gerechtshof toetst dan of de zienswijze tot een aanpassing van zijn oorspronkelijk oordeel moet leiden. De herbeoordeling is dus beperkt tot elementen die niet eerder door de veroordeelde naar voren zijn gebracht en behelst geen volledig nieuwe beoordeling. Voor een veroordeelde staat altijd de weg naar de civiele rechter open als hij meent dat de geleverde inbreng niet tot het gewenste resultaat heeft geleid en de Staat door de erkenning van het vonnis onrechtmatig heeft gehandeld.
Heeft u berichten ontvangen van de betrokken instanties (waaronder de rechtspraak en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden) waarin zij uiten dat het wenselijk voor veroordeelden om inbreng te hebben in de erkenningsprocedure? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Het is mij bekend dat het hof aanpassing van wetgeving, met het oog op de rechtsbescherming van veroordeelden, noodzakelijk acht. In dit kader verwijs ik in het bijzonder naar het eindoordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met kenmerk ECLI:NL:GHARL:2024:5819. Zoals ik hiervoor al aangaf, zal het reeds aangekondigde WODC-onderzoek zich ook op dit aspect van de erkenningsprocedure richten.
Ziet u, in het licht van het niet-ontvankelijk verklaren van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof, reden om de erkenningsprocedure aan te passen? Zo ja, welke aanpassingen vindt u wenselijk?
Besluiten over de erkenning van vrijheidsbenemende vonnissen worden namens mij door DJI (IOS) genomen. Mijn bevoegdheid in dezen ligt in lijn met de Nederlandse rechtsorde, waarin ik verantwoordelijk ben voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen.
Gelet op de evaluatie die in opdracht van de Raad van de Europese Unie is uitgevoerd naar de toepassing van (onder meer) het kaderbesluit in de verschillende landen in de Europese Unie, waaronder Nederland, bestaat evenwel aanleiding om wetenschappelijk onderzoek te laten verrichten naar de erkenningsprocedure. De aanbevelingen in het rapport ten aanzien van Nederland vormen, zoals mijn ambtsvoorganger reeds heeft aangekondigd in de beleidsreactie op de EU-evaluatie4, de primaire aanleiding om dit onderzoek te laten verrichten. Het onderzoek zal zowel betrekking hebben op de rol- en bevoegdheidsverdeling in de erkenningsprocedure, als ook op de rechtsbescherming van de veroordeelde in die procedure. Ook ontwikkelingen in de jurisprudentie sinds de totstandkoming en implementatie van het kaderbesluit, waaronder onder meer jurisprudentie over het niet bevoegd zijn van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tot het stellen van prejudiciële vragen, zullen in het onderzoek worden betrokken.
Het WODC is ook gevraagd om, voor zover aanpassingen met betrekking tot de erkenningsprocedure in de optiek van de onderzoekers nodig worden geacht, daartoe oplossingsrichtingen in kaart te brengen, waarbij ook de vraag voorligt of er andere landen, zoals bijvoorbeeld Frankijk, hierbij als voorbeeld kunnen dienen.
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek, dat zich op dit moment in de opstartende fase bevindt. Op grond van de onderzoeksresultaten zal ik een geïnformeerde beslissing nemen of, en in hoeverre, wijziging van de huidige WETS-procedure, voor wat betreft de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke uitspraken tot oplegging van een vrijheidsbenemende sanctie in Nederland, aangewezen is.
Hoe kijkt u naar uw eigen rol in de erkenningsprocedure van de WETS nu het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet ontvankelijk is verklaard om prejudiciële vragen te stellen? Bent u bereid uw eigen rol te wijzigen, zodat de beslissingsbevoegdheid kan worden neergelegd bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de Nederlandse erkenningsprocedure aan te passen naar voorbeeld van de procedures in België, Frankrijk en Duitsland, waar wel beroeps- en cassatiemogelijkheden openstaan tegen de erkenningsprocedure?
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u, gezien het eerdere standpunt van het ministerie dat er geen aanleiding was om het functioneren van de WETS-procedure te onderzoeken, het niet ontvankelijk verklaren van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om prejudiciële vragen te stellen aanleiding voor u om een dergelijk onderzoek alsnog op te starten?2
Zoals ik in de beantwoording van de vragen 8, 9 en 10 heb aangegeven, zal door het WODC onderzoek worden verricht naar (onderdelen van) de erkenningsprocedure van de WETS. De beleidsreactie op dit onderzoek zal met uw Kamer worden gedeeld.
Het bericht 'Vandaag gestolen, morgen in Polen: ‘De hele polder wordt leeggeroofd' |
|
Mirjam Bikker (CU), Pieter Grinwis (CU) |
|
van Weel , Wiersma |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Vandaag gestolen, morgen in Polen: «De hele polder wordt leeggeroofd»»?1
Diefstal van vaak kostbare landbouwvoertuigen en -apparatuur kan een grote impact hebben op agrarisch ondernemers. Naast de financiële schade, is het ook een inbreuk op de veiligheid. Ik deel de zorg die in het artikel wordt geuit en ondersteun de oproep voor een gerichte en gezamenlijke aanpak die in de onderstaande beantwoording nader wordt toegelicht.
Hoe groot is het probleem van de diefstal van trekkers en andere landbouwmachines? Kunt u hierbij aantallen en bedragen aangeven? Is er sprake van een stijgende trend?
Uit onderstaande cijfers van de politie blijkt geen stijgende trend van het stelen van trekkers en andere landbouwmachines. Een voertuig telt alleen mee als het hele voertuig als gestolen goed geregistreerd staat, niet als alleen een onderdeel is gestolen:
2021
2022
2023
2024
Eindtotaal
137
253
190
155
De politie heeft geen inzicht in de bedragen van de gestolen voertuigen.
Klopt het dat door verschillende politiesystemen deze vorm van criminaliteit per regio anders wordt geregistreerd, waardoor een gezamenlijke aanpak lastig is? Bent u bereid om in samenspraak met de politie deze registratiesystemen tegen het licht te houden en aan te passen, zodat er meer zicht komt op de omvang van het probleem en de aanpak effectiever kan worden?
De politie werkt met een landelijk systeem waar de aangiftes in worden verwerkt. Sinds enkele jaren moeten landbouwvoertuigen op de openbare weg ook zijn voorzien van een kenteken. Hierdoor is de diefstal van landbouwvoertuigen die zijn voorzien van een kenteken terug te vinden in de systemen. Momenteel werkt de politie aan een voorziening die trends en ontwikkelingen op dergelijke criminaliteitsfenomenen landelijk analyseert en hier een waarschuwing op nieuwe trends, zoals pieken van bepaalde criminaliteit en regio’s, kan geven.
Wat is de inzet vanuit uw ministeries om deze vormen van internationale, georganiseerde criminaliteit op het platteland tegen te gaan? Overweegt u hierbij ook onorthodoxe maatregelen? Is het bijvoorbeeld mogelijk de geïntensiveerde grenscontroles ook in te zetten voor de aanpak van deze internationale criminele bendes? Zo ja, benut u dit instrument? Zo nee, waarom niet?
Via de structurele financiering van de Platforms Veilig Ondernemen vinden, in samenwerking met gemeenten en brancheorganisaties, verschillende activiteiten plaats voor een veiliger buitengebied. Door de Platforms Veilig Ondernemen wordt voorlichting gegeven en handelingsperspectief geboden om deze criminaliteit te bemoeilijken, net als door brancheorganisaties.
De aanpak voor een veilig buitengebied en voor het tegengaan van mobiel banditisme maakt deel uit van het Actieprogramma Veilig Ondernemen, vastgesteld en gemonitord door het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing onder voorzitterschap van de Minister van Justitie en Veiligheid2. Het met partners opgestelde barrièremodel mobiele bendes geeft richting aan de gezamenlijke aanpak.
Een gecombineerd team van de politie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft recent een analyse gedaan naar internationale, georganiseerde vermogenscriminaliteit.3 Op basis hiervan wordt met publieke en private partners gewerkt aan een beschrijving van modus operandi in combinatie met een gericht handelingsperspectief en de implementatie van het opgeleverde barrièremodel GPS-diefstal van landbouwapparatuur. De politie onderzoekt hoe informatie op fenomeenniveau en operationeel niveau verzameld en ontsloten kan worden binnen de nieuwe Nationale Intelligence Voorziening. Het doel is om tot een informatievoorziening te komen waarbij (in publiek-privaat verband) informatie gedeeld kan worden. De strafvorderingsrichtlijn mobiel banditisme wordt doorlopend op passende momenten onder de aandacht gebracht door en binnen het Openbaar Ministerie.
Vanaf 1 januari 2025 geldt een kentekenplicht voor alle (land)bouwvoertuigen met een registratieplicht. Ervan uitgaande dat een kenteken enig preventief effect heeft tegen diefstal, kan dit mettertijd bijdragen aan het terugdringen van het aantal diefstallen.
Sinds 9 december 2024 heeft Nederland tijdelijk de binnengrenscontroles ingevoerd. Het doel van binnengrenscontroles is het voorkomen van irreguliere migratie en aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit, in het bijzonder migratiecriminaliteit zoals mensensmokkel of identiteitsfraude. De controles focussen zich op personen die Nederland inreizen. Bij de grenscontroles toetst de Koninklijke Marechaussee of personen voldoen aan de toegangsvoorwaarden voor Nederland. Het is bestaande praktijk dat de Koninklijke Marechaussee bij grenscontroles van personen, kan handelen als het op signalen stuit van (andere vormen van) criminaliteit, waaronder diefstal van goederen. Afhankelijk van het strafbare feit kan de Koninklijke Marechaussee dit zelf afhandelen of overdragen aan andere (rechtshandhavings)autoriteiten. De Koninklijke Marechaussee en politie wisselen tevens op een structurele wijze informatie uit, o.a. over grensoverschrijdende criminaliteit.
Welke prioriteit heeft de aanpak van georganiseerde criminaliteit op het platteland bij politie en justitie? Zijn er voldoende middelen en capaciteit beschikbaar om dit effectief aan te pakken?
De strijd tegen de georganiseerde ondermijnende criminaliteit is een topprioriteit van dit kabinet en ook zeker van politie en justitie. Deze strekt zich zowel nationaal als internationaal uit en draait op het voorkomen, verstoren, bestraffen en beschermen van de georganiseerde criminaliteit. De Regionale Informatie- en Expertisecentra hebben dit onderwerp ook scherp op het vizier.
De politie werkt bovendien samen met brancheorganisaties om preventie te verbeteren. Ze nemen deel aan de werkgroep mobiel banditisme en er is samenwerking in het barrièremiddel GPS diefstallen waar in 2024 met het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid aan is gewerkt. Ook werkt de politie aan een voorziening om toenemende criminaliteit sneller op te merken en hiernaar te handelen, al dan niet in samenwerking met de sector en gemeenten.
Ook op het platteland gaat de politie met de beschikbare middelen en capaciteit zo effectief mogelijk te werk. Zoals ook eerder in de halfjaarberichten politie aan uw Kamer gemeld, leidt op dit moment in álle politieregio’s de druk op politiecapaciteit tot knelpunten. Dit verschilt overigens wel van plek tot plek. Maar omdat de politiecapaciteit per definitie schaars is betekent dit dat er altijd keuzes moeten worden gemaakt over de inzet van de politiecapaciteit.
Vind u het in het licht van dit nieuws verantwoord om te bezuinigen op de vertrouwenspersonen voor veilige buitengebieden, waardoor het onzeker is of deze aanpak kan worden voortgezet? Bent u bereid om alsnog deze financiering (met het budget van 2024) te garanderen voor 2025 en de jaren daarna?
Het buitengebied is aantrekkelijk voor criminelen. Met name door een grote mate van anonimiteit, leegstaande stallen en boeren en tuinders in een kwetsbare positie. Onderzoek «Weerbare boeren in een kwetsbaar gebied (2020)»4 wees uit dat één op de vijf boeren weleens was benaderd voor criminele activiteiten. Bovendien kwam naar voren in het onderzoek dat de meldingsbereid in het buitengebied laag is. Hierom is sinds 2022 een vertrouwenspersoon voor ondernemers in het agrarische gebied actief. Deze vertrouwenspersoon helpt agrariërs en tuinders wanneer zij een vermoeden hebben van criminaliteit of onveiligheid ervaren. Naar aanleiding van de Motie Bikker van 24 mei 2023 over de landelijke uitrol van de Brabantse aanpak om boeren weerbaarder te maken tegen drugscriminaliteit5, zijn er twee vertrouwenspersonen bij drie brancheorganisaties aangesteld. Hiermee is er sprake van een landelijke dekking voor de agrarische sector.
De vertrouwenspersonen worden met incidentele middelen behorende bij het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 gefinancierd. Aan de financiering voor het opstarten van vertrouwenspersonen in de agrarische sector zijn door het Ministerie van Justitie en Veiligheid op voorhand en in de subsidiebesluiten uitgangspunten geformuleerd en kenbaar gemaakt. Onderdeel hiervan is dat de functie van vertrouwenspersoon en de opbrengsten ervan door de (branche)organisaties geborgd worden, zodat de bijdrage aan de weerbaarheid van de branche tegen (ondermijnende) criminaliteit gecontinueerd wordt.
Verwacht u dat het plaatsen van meer camera’s met automatische nummerbordherkenning (ANPR) gaat helpen in de strijd tegen deze criminaliteit? Zo ja, bent u bereid om meer van deze camera’s te laten plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Een van de doelstellingen van het regeerprogramma is het verhogen van de pakkans door te investeren in de opsporing, waarbij deze inzet ook een preventieve werking kan hebben. Het kabinet heeft structureel extra gelden beschikbaar gesteld voor technologisch hoogwaardige middelen, waaronder ANPR-camera’s. De definitieve toekenning van de extra gelden bevindt zich in een afrondende fase.
Is het beeld vergelijkbaar met onze buurlanden? Welke stappen onderneemt u samen met de buurlanden om deze internationale bendes aan te pakken?
Deze criminaliteit is geen typisch Nederlands probleem. Ook in België, Frankrijk en Duitsland wordt kostbare landbouwapparatuur gestolen. Mede om die reden is een samenwerking met Europol aangegaan. Deze samenwerking is in EU-verband ook een prioriteit vanuit het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (EMPACT)6 via een aanpak die onder meer bestaat uit controles aan de buitengrenzen, publiek-private samenwerking, opleiding en preventie. De politie en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid zijn hierin actief.
De inwerkingtreding van het Benelux verdrag voor politiesamenwerking heeft de operationele samenwerking tussen de verdragspartijen verbeterd. Zo is de grensoverschrijdende uitoefening van bevoegdheden vereenvoudigd en verruimd, bijvoorbeeld bij grensoverschrijdende achtervolging. Daarnaast biedt het verdrag, in aanvulling op het EU-recht, een aantal verdergaande mogelijkheden voor deling van politiegegevens. Zo worden tijdens gezamenlijke acties en in gemeenschappelijke politieposten direct politiedatabanken geraadpleegd. In een uitvoeringsovereenkomst worden voorwaarden vastgelegd waaronder politiediensten op basis van hit/no hit kunnen zien of andere politiediensten binnen de Benelux gegevens hebben over bepaalde personen.
Hoe wordt voorkomen dat gestolen materieel waarvan de locatie bekend is, toch in het buitenland bij de heler blijft? Welke stappen worden ondernomen om gestolen goederen weer terug naar Nederland te halen? Welke stappen worden ondernomen om naast daders ook helers aan te pakken?
Zodra een landbouwvoertuig dat voorzien is van een kenteken in Europa door de politie wordt aangetroffen zal deze in het systeem zien dat het om een gestolen voertuig gaat en de opdracht krijgen deze in beslag te nemen. Dit kan zowel op het kenteken als op het Voertuig identificatie nummer (VIN). Als het voertuig op een andere wijze is aangetroffen door de eigenaar zelf en deze dit bij de politie meldt, zal de politie een Europees onderzoeksbevel op moeten maken en verzenden naar de autoriteiten. Dit is een proces waar veel tijd in zit, en wat internationaal over veel schijven gaat. Vaak gaat het uiteindelijk goed, maar het komt ook voor dat er door werkdruk, andere prioriteiten of internationale regelgeving een verzoek niet opgemaakt wordt, of door het ontvangende land niet kan worden uitgevoerd.
Om de helers aan te pakken heeft Nederland in verschillende Europese landen het Nederlandse systeem rondom heling en het digitaal opkopersregister gepresenteerd. Dit is positief ontvangen en er zijn landen bezig met een soortgelijk systeem.
Het bericht ‘Agent kan voortaan ook eed zweren op Allah of andere god’. |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
van Weel , Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Agent kan voortaan ook eed zweren op Allah of andere god»?1
Ja.
Wanneer heeft u de Kamer geïnformeerd dat in aanvulling op het onderhandelingsakkoord ook de eedsaflegging bij de politie aangepast zou gaan worden? Vindt u ook dat dergelijke keuzes, gelet op het feit dat het blijkens de nota van toelichting een principiële wijziging betreft en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties recent andere verwachtingen heeft gewekt, voorafgaand expliciet aan de Kamer voorgelegd zouden moeten worden?2
Mijn ambtsvoorganger en de korpschef, als werkgever van de politie, en de politievakbonden sloten op 19 december 2023 het arbeidsvoorwaardenakkoord met een looptijd van 1 juli 2024 tot en met 30 november 2025. In dit arbeidsvoorwaardenakkoord maakten partijen, binnen de kaders van het mandaat, afspraken over de arbeidsvoorwaarden en rechtspositie van politiemedewerkers. Onderdeel hiervan is de afspraak om de tekst van de eed en belofte te moderniseren en meer inclusief te maken. Zodat de tekst van de eed en belofte meer herkenbaar en aansprekend is voor alle politiemedewerkers en zij uiting kunnen geven aan hun eigen geloofs- of levensovertuiging. Voor het moderniseren en meer inclusief maken van de eed en belofte van de politie is het model van de eed of belofte voor rijksambtenaren van 2023 ter inspiratie genomen. Deze tekst heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties in 2023 per brief aan uw Kamer doen toekomen.4 De wijziging van de eed en belofte betreft een rechtspositionele wijziging tussen werkgever van politie en de politievakbonden binnen mandaat van het kabinet.
De Minister van BZK is enkel politiek verantwoordelijk voor het werkgeverschap Rijk. Bij de wijziging van de eed en belofte van de sector Rijk heeft de Minister van BZK op geen enkele wijze beoogd verwachtingen te wekken met betrekking tot ambtseden van andere sectoren dan voor de sector Rijk.
Wat is uw reactie op het feit dat bovengenoemde wijziging in strijd is met hetgeen uitdrukkelijk door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is benoemd, namelijk dat op het punt van religie geen wijzigingen beoogd worden in de bekrachtingsformulieren?3 Onderkent u dat het alleen al daarom discutabel is om deze wijziging op deze manier toch door te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de opstelling van de politie opvallend is ten opzichte van andere overheidswerkgevers en dat het onwenselijk is dat iedere overheidsorganisatie op nationaal niveau er een eigen formule op nahoudt? Waarom zou de positie van de politie op dit punt zo uniek zijn dat afwijking van andere nationale instanties en de rijksoverheid noodzakelijk zou zijn?
Voor het moderniseren en meer inclusief maken van de eed en belofte van de politie is onder meer aangesloten bij artikel 7 van de Regeling ambtseed burgerambtenaren Defensie, waarin ook open wordt gelaten hoe de formulering van de «andere wijze van afleggen» wordt ingevuld. Ook is het model van de eed of belofte voor rijksambtenaren van 2023 ter inspiratie genomen. De aanpassingen in de tekst van de eed en belofte van politie, ten opzichte van die voor rijksambtenaren, zijn vervolgens verder toegespitst op de werkzaamheden van de politiemedewerkers. Het werk van de politie is immers niet identiek aan de werkzaamheden van rijksambtenaren of defensieambtenaren en behoeft daarom nadere vormgeving.
In de tekst van de nieuwe eed en belofte van politie is bijvoorbeeld specifiek opgenomen dat politiemedewerkers in het algemeen belang voor onze samenleving werken en zij zich volledig inzetten voor de taken die aan de politieorganisatie zijn toebedeeld. Een ander verschil is dat de politie, in de nieuwe tekst van de eed en belofte, zich beroept op het gedragen volgens de beroepscodes, naast de wetten en het recht. Bij de politie gelden andere beroepscodes dan de gedragsregels voor rijksambtenaren en defensieambtenaren.
Waarom heeft u gekozen voor een dergelijke verstrekkende aanpassing, gelet op het feit dat u in de nota van toelichting onderkent dat de eed van de politie moet aansluiten bij de formulieren van de rijksoverheid en Defensie? Waarom heeft u er niet voor gekozen om de constructie van artikel 7 van de Regeling ambtseed burgerambtenaren Defensie over te nemen in plaats van de onbepaalde, risicovolle wijziging dat ieder zelf een invulling kan kiezen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft u zich niet veel uitvoeriger rekenschap gegeven van de achtergronden en dilemma’s bij de eedsaflegging, waarbij tot op heden bewust sprake is van een zekere terughoudendheid om eedsformules aan te passen teneinde de eed herkenbaar te houden?
De samenleving, arbeidsmarkt en de politie zijn meer divers geworden in culturele achtergrond, leefstijlen, geloofs- en levensovertuiging. De politie wil er voor iedereen zijn en elke collega doet ertoe. Daarom is het van belang om meer ruimte te bieden aan verschillende identiteiten binnen de politie. De politie wil dit ook tot uiting brengen door gelijkwaardigheid en inclusie na te streven in de arbeidsvoorwaarden en de rechtspositie van de politie, waaronder met de nieuwe eed en belofte.
Het afleggen van de eed of belofte is een belangrijk ritueel waarbij politiemedewerkers trouw zweren of beloven aan de Koning en de Grondwet en zich verbinden aan de missie en kernwaarden van de politie. Met de aanpassing van de eed en belofte van politie is het voor politiemedewerkers mogelijk om bij het afleggen van de eed, voor de uitvoering van de taak, expliciet de hulp van diens «god» te vragen om de kracht en wijsheid te vinden het goede te doen ter bescherming tegen misstappen.
Welke kaders hanteert u voor de uitwerking die betrokkenen zelf geven aan de religieuze eedsaflegging, onder andere met het oog op de waardigheid en geldigheid van de eed? Gaat de politie uit van een lijst van overtuigingen, zoals bijvoorbeeld uit de formulieren van de provincies te distilleren valt? Hoe voorkomt u dat straks situaties ontstaan waarbij de politie bijvoorbeeld moet gaan beoordelen of een beroep op het pastafarisme geldig is, zoals in de jurisprudentie reeds aan de orde is geweest?4
Voor de uitvoering van de nieuwe eed en belofte heeft de werkgever, samen met de politievakbonden, een werkinstructie opgesteld, waarmee een eenduidige lijn in de uitvoering wordt bewerkstelligd. In deze werkinstructie zijn de antwoordteksten en gebaren, behorende bij de eed, voor de meest voorkomende denominaties uitgewerkt, namelijk het christendom, hindoeïsme, Islam en Jodendom. Deze uitwerking is gebaseerd op de instructie die Defensie gebruikt voor het militaire personeel. De verwachting is dat deze werkinstructie het overgrote deel van de mogelijkheden afdekt. Bij de beoordeling of iets als godsdienst kan worden aangemerkt, neemt de politie de jurisprudentie hierover als uitgangspunt, zoals de uitspraak van de Raad van State over pastafarisme. Bij de beëdiging zijn religieuze kledingstukken of uitingen toegestaan, zoals een keppel of hoofddoek, behalve in combinatie met het politie-uniform.
Zou u willen reageren op de bevindingen in de berichten «Hypermoderne Tesla Cybertruck van rapper Kosso rijdt via omweg tóch op de Nederlandse weg» in het AD, en «Eerste legale Tesla Cybertruck in België rijdt rond: Nederlandse rapper vindt achterpoortje» in Het Nieuwsblad?
Ja, in onderstaande antwoorden wordt hierop ingegaan.
Deelt u de opvatting dat het zeer onwenselijk is dat er op Nederlandse wegen wordt rondgereden in de Tesla Cybertruck? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen?
Om op de Nederlandse weg te mogen rijden, moeten voertuigen via een keuring getoetst worden aan de bestaande nationale, Europese of internationale (veiligheids)eisen. Dit is belangrijk voor onze verkeersveiligheid.
De Tesla Cybertruck heeft als voertuigtype geen EU-typegoedkeuring. Het voertuig waarover gesproken wordt in de berichten is binnen Nederland ook niet bij de goedkeuringsinstantie, de RDW, aangeboden voor een individuele keuring. Het voertuig in kwestie is gekeurd en gekentekend buiten de Europese Unie (EU), in Albanië. Dit land heeft het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer uit 1968 ondertekend en geratificeerd. Een voertuig met een kenteken dat is afgegeven door een verdragspartner en waarmee voldaan wordt aan de eisen van het internationale verkeer, mag in beginsel in Nederland in het internationaal verkeer op de openbare weg rijden.
Personen die in Nederland ingeschreven zijn in het Basisregistratie Personen (BRP) mogen, in beginsel, in Nederland niet rijden in een auto met een buitenlands kenteken. Hier zijn echter een aantal uitzonderingen op, bijvoorbeeld als je een auto van de zaak van een buitenlandse werkgever gebruikt. Als je staat ingeschreven in een ander land, dan mag je maximaal 6 maanden per jaar in Nederland rijden in een auto met buitenlands kenteken.
Een kentekenbewijs is op het eerste gezicht een bewijs dat een voertuig aan onder meer de technische vereisten voldoet, zoals bijvoorbeeld verlichting, schokdempers en het hebben van geen scherpe delen. Als er echter concrete aanwijzingen zijn dat het voertuig niet aan de technische vereisten voldoet, dan mag het voertuig niet op de weg rijden. Het is aan de politie om in een specifiek geval te bepalen of een voertuig aan de technische vereisten voldoet.
Er is ten tijde van het beantwoorden van deze vragen wel een aanvraag voor een individuele goedkeuring van een andere Tesla Cyber Truck in behandeling bij de RDW. In geval van een individuele goedkeuring mag alleen het specifieke voertuig dat de goedkeuring krijgt de Nederlandse weg op.
Deelt u de zorgen over de risico's en onveiligheid voor andere weggebruikers van het gebruik van de Tesla Cybertruck, onder andere vanwege het gewicht, de gebruikte materialen in onder meer de carrosserie, maar ook de scherpe en hoekige vormgeving van het voertuig?
Om iets te kunnen zeggen over de risico’s en onveiligheid van dit voertuig voor andere weggebruikers in Nederland en/of een dergelijke analyse te kunnen maken moet het voertuig óf door de politie naar aanleiding van het gebruik op de weg worden beoordeeld, óf door de RDW worden beoordeeld in het kader van een proces van goedkeuring.
Bij een dergelijk goedkeuringsproces kan het gaan om typegoedkeuring of individuele goedkeuring. Bij dit laatste moet ieder voertuig afzonderlijk worden beoordeeld, omdat er sprake kan zijn van aanpassingen aan het voertuig. In het goedkeuringsproces wordt er naar technische aspecten gekeken zoals scherpe en uitstekende delen, afmetingen en massa’s.
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2, is er ten tijde van het beantwoorden van deze vragen wel een aanvraag voor een individuele goedkeuring van een andere Tesla Cyber Truck ingediend. Deze aanvraag is nog in behandeling bij de RDW.
Zou u een precieze analyse willen maken welke verkeersonveiligheid het gevolg is en kan zijn, van het gebruik van dit voertuig, op verschillende typen wegen, waaronder snel- en provinciale wegen, maar ook op eigen terrein? Zou u daarbij bijzondere aandacht willen besteden aan alle risico’s en vormen van onveiligheid voor andere weggebruikers door het gebruik van de Tesla Cybertruck?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat het gebruikmaken van de Tesla Cybertruck nooit, op geen enkele wijze, toegestaan zou moeten worden op de Nederlandse wegen? Zo nee, waarom niet?
Als een voertuig blijkens goedkeuring voldoet aan alle eisen zoals deze zijn omschreven in de Europese, dan wel nationale wet- en regelgeving, dan mag een voertuig op de Europese, dan wel nationale markt worden aangeboden, worden geregistreerd en in gebruik genomen.
Zou u per categorie willen omschrijven welke verantwoordelijkheid eigenaars, gebruikers, producenten, leveranciers, importeurs, garages, de RDW, politie en handhaving, de regering en de samenleving in den brede, dragen om het gebruik van de Tesla Cybertruck op de Nederlandse wegen, met alle risico’s en verkeersonveiligheid voor anderen tot gevolg, tegen te gaan en regels niet te (laten) omzeilen?
De verschillende partijen hebben allen een eigen verantwoordelijkheid in het systeem van voertuigtoelating, gebruik, verkoop en handhaving:
Deelt u de opvatting dat het aanbrengen van rubberen strips op de scherpe randen van de auto niet voldoende zou moeten zijn om goedkeuring te krijgen voor toelating van de Tesla Cybertruck op de Europese wegen?
Om goedkeuring te krijgen moet het voertuig voldoen aan een groot aantal goedkeuringseisen. Het beoordelen op scherpe en uitstekende delen is slechts één van diverse voorschriften. Het is aan de desbetreffende goedkeuringsinstantie om te beoordelen of het aanbrengen van rubberen strips op de scherpe randen voldoet aan deze eisen. Aanpassingen aan een voertuig kunnen uniek zijn en worden bij een aanvraag voor een individuele goedkeuring getoetst aan de eisen.
Bent u bekend met, en zou u willen reageren op de bevindingen in de open brief van de European Transport Safety Council waarin zij oproepen om dit achterpoortje te sluiten, omdat dit een sluiproute zou betekenen voor het massaal importeren van Cybertrucks?
Ja, deze brief is bekend. De brief is namens European Transport Safety Council, Transport & Environment en diverse andere Europese koepelorganisaties gedeeld met de Europese lidstaten in (tenminste) de Motor Vehicle Working Group van 8 oktober 2024.
De brief is gestuurd naar aanleiding van een nationale individuele goedkeuring (NIG) van een Tesla Cyber Truck in Tsjechië. Door de Europese Commissie zijn vragen gesteld aan Tsjechië. Er is afgesproken dat er een gesprek volgt met de Tsjechische Technische Dienst die de aanvraag voor nationale individuele goedkeuring beoordeeld heeft. Hierover is nog geen terugkoppeling ontvangen. Nederland zal hier de eerstvolgende vergadering om vragen.
Genoemde organisaties wezen in de brief ook op de toenemende import van voertuigen welke niet aan essentiële veiligheids- en milieueisen zouden voldoen. De huidige Europese individuele goedkeuringseisen komen niet overeen met de Europese goedkeuringseisen voor typegoedkeuring (EU-TGK). In de Europese individuele goedkeuringseisen is de herziene General Safety Regulation, (EU) Verordening 2019/2144 nog niet meegenomen. Deze verordening verplicht veiligheidsmaatregelen om de verkeersveiligheid voor passagiers, voetgangers en fietsers in de EU verder te verbeteren.
In de brief roepen de organisaties de Commissie op haast te maken met het actualiseren van de Europese individuele goedkeuringseisen. Dit is gezien de Europese interne markt belangrijk. Ook Nederland heeft de Commissie daartoe herhaaldelijk opgeroepen. Daarnaast zet Nederland zich in om nationale individuele goedkeuringseisen in Europa te harmoniseren waarbij de essentiële veiligheids- en milieueisen de basis vormen. Een gezamenlijke Europese inzet is namelijk belangrijk om de import van voertuigen welke niet aan essentiële veiligheids- en milieueisen voldoen, te voorkomen.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de RDW blijven actief in gesprek in internationale gremia waar voertuigeisen, die van invloed zijn op de voertuigveiligheid, verder worden ontwikkeld en waarmee voertuigen op een veilige en verantwoorde manier worden toegelaten.
Bent u bekend met het gebruik van sluiproutes via andere landen, voor het importeren en het gebruik van voertuigen die in Nederland niet zijn toegestaan op de weg?
Zie antwoord vraag 8.
Zou u al deze sluiproutes in kaart willen brengen?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 8 en 9 is het belangrijk, gezien de werking van de Europese interne markt en het feit dat het merendeel van de voertuigen Europees wordt toegelaten, dat goedkeuringseisen in Europa geharmoniseerd en geactualiseerd worden. Op die manier worden voertuigen die in Europa een goedkeuring ontvangen, getoetst aan dezelfde eisen. Ongeacht of dit aanvragen voor individuele of typegoedkeuring betreft, zodat onwenselijke routes binnen Europa teruggebracht worden naar nihil. Nederland zal zich in de toekomst in Europa blijven inzetten om onwenselijke routes aan te pakken en op te lossen.
Wat gaat u eraan doen om het ontstaan van dit soort sluiproutes te voorkomen en wat gaat u eraan doen om bestaande sluiproutes aan te pakken?
Zie antwoord vraag 10.
Zou u in kaart willen brengen of een inschatting willen maken van hoeveel niet-toegestane voertuigen er in 2023 hebben rondgereden op de Nederlandse wegen?
Er is niet één groep van niet-toegestane voertuigen. Dit kan een veelvoud aan verschillende soorten voertuigen zijn. Het is daarom niet mogelijk om dit in kaart te brengen.
Deelt u de urgentie en het belang van stevige handhaving op het gebruik op Nederlandse wegen van al deze voertuigen?
Ja, de urgentie en het belang van handhaving worden gedeeld, voor elk voertuig dat, bijvoorbeeld vanwege de massa, de gebruikte materialen of ander gevaar op de weg, niet op de Nederlandse weg mag rijden. Op alle voertuigen die een risico vormen en waarbij het verboden is om op de Nederlandse wegen te rijden kan worden gehandhaafd.
Welke acties worden al ondernomen op het gebied van opsporen van en handhaven op deze voertuigen?
De politie kan handhaven op alle voertuigen die niet over een individuele- of typegoedkeuring beschikken. Indien een voertuig wel over één van de goedkeuringen beschikt, maar niet voldoet aan de regels inzake internationaal verkeer of onze nationale permanente eisen (die betrekking hebben op de technische staat en tijdens de APK worden beoordeeld), dan is het mogelijk om op grond van de Wegenverkeerswet 1994 te handhaven.
Welk nieuw beleid gaat u ontwikkelen om te voorkomen dat er gebruik wordt gemaakt van deze voertuigen op Nederlandse wegen en opsporing en handhaving te versterken?
De huidige regelgeving biedt voldoende mogelijkheden om toegelaten, dan wel niet toegelaten, voertuigen op gelijkende wijze te controleren. Op dit moment is er dan ook geen aanleiding om specifiek voor dit voertuigtype nieuw beleid voor opsporing en handhaving te ontwikkelen. Mocht dat in de toekomst nodig blijken dan zal gekeken worden wat de best mogelijke aanpak is.
Zoals gemeld bij antwoord 8 heeft Nederland de Europese Commissie herhaaldelijk opgeroepen om de Europese individuele goedkeuringseisen te actualiseren en zet Nederland zich in om nationale individuele goedkeuringseisen in Europa te harmoniseren. Een gezamenlijke Europese inzet is namelijk belangrijk om de import van voertuigen welke niet aan essentiële veiligheids- en milieueisen voldoen, te voorkomen.
Het bericht 'De Vonk nodigt omstreden pro-Palestijnse activist Khatib uit voor politiek evenement' |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De Vonk nodigt omstreden pro-Palestijnse activist Khatib uit voor politiek evenement»?1
Ja.
In hoeverre vindt u het problematisch dat na meerdere universiteiten ook een politieke partij de zeer omstreden Mohammed Khatib uitnodigt en wil laten spreken op haar bijeenkomst?
Voor haatzaaien en het verheerlijken van geweld is geen plaats in Nederland. De heer Khatib, en de organisatie Samidoun waar hij lid van is, legitimeert, vergoelijkt en verheerlijkt geweld tegen de staat Israël, waaronder geweld door organisaties die op de terrorisme sanctielijst van de Europese Unie staan. Betrokkene heeft ook actief zijn steun uitgesproken voor terroristische organisaties. Deze uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Dit heeft er in oktober 2024 toe geleid dat betrokkene vreemdelingrechtelijk gesignaleerd staat. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij Nederlands grondgebied wil betreden of hier wordt aangetroffen. Er is in onze rechtsstaat ruimte om scherpe discussies te voeren en hiertoe bijeenkomsten te organiseren, maar altijd binnen de grenzen van de wet. Een politieke partij is zelf verantwoordelijk voor bijeenkomsten die zij organiseren en ook zij wordt geacht te zorgen dat deze plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en – in het bijzonder – die gelden voor een beoogd spreker.
Welke mogelijkheden heeft u om te voorkomen dat de Mohammed Khatib fysiek dan wel online kan spreken bij bijeenkomsten in Nederland en specifiek de bijeenkomst op 13 januari 2025?
Er zijn verschillende mogelijkheden om personen die naar Nederland willen komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden fysiek te weren. Dit kan bijvoorbeeld – binnen de daarvoor bestaande wet- en regelgeving – door het weigeren van een visum, een signalering in het Schengeninformatiesysteem of het opleggen van een ongewenstverklaring door de IND. De Minister van Asiel en Migratie heeft, in samenspraak met mij, de betrokkene op 25 oktober 2024 gesignaleerd. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij Nederlands grondgebied wil betreden of hier wordt aangetroffen. Deze signalering is nog steeds van kracht.
Als iemand in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning hiervan kan ik op basis van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen, zoals een gebiedsverbod.
Verder zijn uitingen die in de fysieke wereld strafbaar zijn, ook online strafbaar. Zo kan het Openbaar Ministerie, zodra blijkt dat er (vermoedelijk) strafbare uitlatingen zijn gedaan, besluiten om online sprekers te vervolgen die dergelijke boodschappen online uiten. Ook heeft de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal de bevoegdheid verwijderbevelen te sturen indien er online terroristische content wordt verspreid. Die content dient dan binnen één uur te worden verwijderd. Het recht op vrijheid van meningsuiting biedt tegelijkertijd een hoge mate van bescherming voor (online) uitingen, ook als deze op veel weerstand in de samenleving stuiten. Uit recente jurisprudentie blijkt dat de rechter bij de beoordeling van de proportionaliteit van het fysiek weren van sprekers ook de omstandigheid meeweegt dat sprekers nog steeds de mogelijkheid hebben om uitlatingen op een andere wijze te delen, zoals online.2
Ik deel uw mening dat wanneer in het kader van de openbare orde en nationale veiligheid een spreker de toegang tot Nederland is geweigerd, het eveneens onwenselijk is dat diegene online spreekt. Daarom spoor ik de internetsector aan meer te doen om het internet veilig te houden. Gezien de dreiging van online extremisme en terrorisme is het namelijk van belang dat de internetsector naast bestaande wet en -regelgeving, proactieve maatregelen treft om deze dreiging tegen te gaan. Om dit te bevorderen zal ik in Europees verband inzetten op het verkennen van een zorgplicht, waardoor het instellen van proactieve maatregelen mogelijk sneller gerealiseerd kan worden. Daarnaast zet ik in op het weerbaarder maken van internetgebruikers tegen deze online extremistische boodschappen. Over deze inspanningen heb ik uw Kamer recent geïnformeerd middels de nadere uitwerking Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content.3
Tegelijkertijd zie ik ook dat deze maatregelen niet altijd voldoende zijn om te voorkomen dat extremistische sprekers hun schadelijke boodschappen online verspreiden. Ik wil de komende tijd verkennen of er in het kader van nationale veiligheid mogelijkheden zijn om het handelingsperspectief te verbreden. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Deelt u de mening dat wanneer er een inreisverbod geldt voor een persoon het eveneens onwenselijk is dat deze persoon online op een bijeenkomst kan spreken? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te nemen om in de toekomst te voorkomen dat dit plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe bent u voornemens uitvoering te geven aan de motie van het lid Eerdmans c.s. over er alles aan te doen om sprekers met extremistische boodschappen de toegang tot Nederland te ontzeggen zolang het netwerk Samidoun nog niet verboden is?2
Voor vreemdelingen die naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden en die daarmee een gevaar vormen voor de openbare orde en nationale veiligheid, is in Nederland geen plaats. Zoals op verschillende momenten met uw Kamer is gewisseld, is het kabinet er daarom alles aan gelegen om op te treden tegen deze sprekers.5 Conform Europese en nationale regelgeving kunnen personen die een gevaar vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid, belet worden om toegang te krijgen tot Nederland. Dit dient per geval te worden beoordeeld. Bij deze beoordeling baseert de IND zich op beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de AIVD en/of informatie uit de lokale driehoek. Dit is staande praktijk en zet het kabinet voort.
Bent u bereid om met de burgemeester van Amsterdam in gesprek te gaan om te voorkomen dat Mohammed Khatib zowel online als offline kan spreken?
Ik wijs nogmaals op het feit dat betrokkene staat gesignaleerd en dat betekent dat hij zal worden geweerd indien hij Nederland wil betreden of hier wordt aangetroffen. Daarbij is het aan de organisatoren van een evenement om te voorkomen dat extremistische sprekers een podium krijgen. Het lokaal bestuur is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en maakt daarin een eigen afweging. Voor wat betreft het online weren van sprekers verwijs ik naar de beantwoording van vragen 3, 4 en 7. Tot slot wil ik opmerken dat, gelet op de eerdere extremistische uitlatingen van de heer Khatib, ik het onwenselijk acht dat hem een podium wordt geboden.
Ontbreken er in uw optiek nog juridische instrumenten om sprekers met extremistische boodschappen structureel en blijvend te weren? Zo ja, welke zijn dat?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Bent u de mening toegedaan dat de constatering uit uw kabinetsreactie dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de politie «hun rollen onder bijzondere omstandigheden [vervullen] waarbij alertheid en veiligheidsbewustzijn hoog in het vaandel staan»1, strookt met de bevindingen van de Audit Dienst Rijk (ADR) in zijn rapport Beveiligingsproces van staatsgeheime vertrouwelijke informatie bij NCTV en politie2? Zo ja, kunt u dit onderbouwen aan de hand van het ADR-rapport?
Wat maakte dat, zoals de ADR stelt, rapportages over het toezicht op beveiligingsmaatregelen binnen de NCTV geen impact hadden en niet door het managementteam (MT) van de NCTV werden gelezen? Wat maakte dat het MT geen baseline van beveiligingsmaatregelen liet inrichten, niet aanstuurde op compartimentering en het need-to-know-principe en geen controles op de beveiligingsmaatregelen liet uitvoeren? Wat zegt dit over het belang dat het management van de NCTV hecht aan beveiliging? Hoe kon deze werkcultuur ontstaan?
Was het bij het MT van de NCTV bekend dat, naar uw kabinetsreactie, de NCTV voor het vervullen van haar rol in de bescherming van onze (nationale) veiligheid bijzondere informatie verwerkt en daarmee een interessant doelwit voor statelijke en niet-statelijke actoren is? Zo ja, wat maakte dat uit het rapport van de ADR is op te maken dat binnen het MT een volledig gebrek aan aandacht leek te zijn voor de beveiliging van die bijzondere informatie? Kunnen we hieruit opmaken dit dat de bescherming van onze (nationale) veiligheid van ondergeschikt belang was voor het MT van de NCTV? Zo nee, waar blijkt dat dan uit?
Wat doet het met de geloofwaardigheid van dreigingsbeelden mede opgesteld door de NCTV, zoals het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 uit 2022, als de NCTV blijkens de bevindingen van de ADR niet handelde naar de door zichzelf hoog ingeschatte dreiging vanuit statelijke actoren en niet de benodigde basismaatregelen trof om zich tegen de inlichtingenactiviteiten daarvanuit te weren?
Kunt u alle documenten aan de Kamer verstrekken over de beveiligingssituatie van de NCTV die in de afgelopen tien jaar bij de NCTV, de directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), de secretaris-Generaal van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) of de Minister van JenV zijn aangeleverd?
Zijn er meer rapporten door de ADR over de NCTV geschreven in de afgelopen tien jaar? Zo ja, kunt u die aan de Kamer verstrekken?
Welke acties gaat u ondernemen om het toezicht op de NCTV op de lange termijn te verbeteren?
Zijn er NCTV-medewerkers geweest die op basis van vertrouwen extra ruimte kregen om zich niet aan alle geldende beveiligingsmaatregelen te houden, zoals dat ze vanuit huis met staatsgeheimen mochten werken? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt? Op welk niveau is daar toestemming voor gegeven?
Zijn er situaties bij de NCTV geweest waarbij toegestaan of gedoogd werd dat medewerkers tegen de beveiligingsregels in vertrouwelijke of staatsgeheime informatie van de NCTV op gegevensdragers verzamelden en mee naar huis namen?
Zijn er situaties bij de NCTV geweest waarbij toegestaan of gedoogd werd dat medewerkers tegen de beveiligingsregels in een eigen schaduwadministratie bijhielden van Nederlandse personen of organisaties?
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de NCTV in 2021 dat hij zich niet herkende in het «geschetste beeld van een medewerker die een eigen harde schijf mee zou nemen» en dat het «medewerkers niet toegestaan [is] privéapparaten aan te sluiten op werkcomputers»3? Had de NCTV op dat moment inderdaad geen zicht op het gebruik van eigen gegevensdragers of apparatuur door medewerkers binnen de organisatie? Is er nog nadere informatie in deze context waarover de Kamer geïnformeerd moet worden?
Hoe kijkt u aan tegen het handelen van de BVA van het Ministerie van JenV tot aan het moment dat het lek bekend werd? Hoe kon het dat de BVA in de nota uit 2022 geen opmerking maakte over de gedateerde basis van de beveiligingsmaatregelen van de NCTV, noch over het ontbreken van Stg-accreditatie? Hoe kon het daarnaast dat de BVA geen maatregelen trof wanneer NCTV-analisten geen rechtsgeldige VGB hadden? Kwam dit enkel door het gebrek van een (voldoende) eigenstandige informatiepositie van de BVA, of zijn er ook situaties geweest waarin de BVA niet of onvoldoende geacteerd heeft wanneer daar wel aanleiding toe was? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Hoe wordt de Beveiligingsautoriteit (BVA) van J&V aangestuurd en aan wie legt deze verantwoording af? In welke mate is de BVA in staat om onafhankelijk te handelen? Welke mogelijkheden had en heeft de BVA om in geval van misstanden te escaleren?
Hoe kan met het oog op de in het ADR-rapport genoemde misstanden in de toekomst worden gegarandeerd dat de BVA van JenV als derdelijns toezichthouder tijdig op de hoogte is van beveiligingsfouten en deze mitigeert?
Is het functioneren van het BVA-stelsel conform artikel 11 van het Besluit BVA-stelsel Rijksdienst 2021 drie jaar na inwerkingtreding (oftewel 1 januari 2024) geëvalueerd4? Zo ja, wilt u de resultaten aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wilt u het stelsel op korte termijn alsnog laten evalueren, de controle op de verwerking van staatsgeheim gerubriceerde informatie hiervoor expliciet als aandachtspunt meegeven en de Kamer over de resultaten informeren?
In welke mate hebben klokkenluiders binnen de NCTV en het CTER-cluster van de politie voldoende mogelijkheden om misstanden binnen de eigen organisatie op het gebied van insider threat en het ontbreken van beveiligingsmaatregelen aan te kaarten, en genieten zij genoeg bescherming?
Is de klokkenluidersregeling in het domein van staatsgeheim gerubriceerde informatie voldoende ingericht? Welke mogelijkheden zijn er op dit gebied voor klokkenluiders?
Van hoeveel gegevensdragers met daarop staatsgeheim gerubriceerde informatie is op dit moment nog onbekend waar deze zich bevinden? Hoe schat u de impact hiervan in op onze nationale veiligheid?
Van hoeveel Nederlandse burgers (exact of naar schatting) is via dit lek persoonlijke informatie bij de Marokkaanse inlichtingen- en/of veiligheidsdienst terecht gekomen?
Welke overige informatie is bij de Marokkaanse inlichtingen- en/of veiligheidsdienst terecht gekomen?
Wat betekent dit lek voor de persoonlijke situatie en veiligheid van de Nederlandse burgers in kwestie? Hoe beoordeelt u de rechtspositie van deze burgers? Hoe schat u het risico in dat hun informatie door de Marokkaanse diensten als chantagemateriaal gebruikt kan worden? Kunt u dit onderbouwen?
Van hoeveel van deze burgers waren de gegevens zonder geldend wettelijk kader door de NCTV verworven?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat al deze burgers conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) geïnformeerd worden over het feit dat hun gegevens betrokken zijn bij een datalek? Verwacht u dat burgers voor dit feit gecompenseerd moeten worden?
Heeft u hierover contact gehad met de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo ja, wat is uit de gesprekken gekomen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen en de Kamer over de uitkomst te informeren?
Zijn het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI 2013) en de Rubriceringsregeling Politie 2015 ooit geëvalueerd? Zo ja, wilt u de resultaten aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, acht u in het kader van de door de ADR onderzochte lekken van toegevoegde waarde om dit wel te doen?
Kunt u een overzicht geven van waar binnen de overheid sinds de invoering van het VIRBI 2013 onderzoek is gedaan door instanties als de ADR, de Algemene Rekenkamer (ARK) of de National Security Authority (NSA)5 naar de verwerking van nationaal gerubriceerde informatie of internationaal gerubriceerde informatie (zoals informatie met een rubricering van partnerlanden of EU-, NAVO- of ESA-gerubriceerde informatie)?
Kunt u een overzicht geven van de sinds de invoering van het VIRBI 2013 geconstateerde onvolkomenheden op het gebied van de verwerking van nationaal of internationaal gerubriceerde informatie, zoals de door de ARK geconstateerde onvolkomenheden in systemen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken6?
Hoe frequent worden de overheidssystemen voor de verwerking van nationaal of internationaal gerubriceerde informatie gecontroleerd door instanties als de ADR, de ARK en de NSA? Kunt u aangeven wanneer elk van de departementen die gerubriceerd materiaal verwerken voor het laatst in het kader hiervan extern zijn onderzocht?
Kunt u aangeven wat de vigerende wet- en regelgeving is van elk van de typen gerubriceerde informatie die in Nederland verwerkt worden, zoals nationaal gerubriceerde informatie, informatie met een rubricering van partnerlanden, en EU-, NAVO- en ESA-gerubriceerde informatie?
Kunt u voor elk van deze typen aangeven door wie en hoe hier a) toestemming/accreditatie voor wordt verleend; en b) toezicht op wordt gehouden?
Hoe wijken deze regimes van toestemming/accreditatie en toezicht af van hoe EU-partnerlanden als Frankrijk en Duitsland deze hebben ingericht, zowel voor nationaal als internationaal gerubriceerde informatie?
Zijn deze regimes naar uw inzicht zowel in theorie als in praktijk passend gezien o.a. door de NCTV opgestelde dreigingsbeelden? Zo ja, wat is uw onderbouwing daarvoor? Zo nee, welke verbeteringen bent u van plan door te voeren?
Wat is uw reactie op de aanbeveling in het rapport «Digitale Kroonjuwelen» van Twynstra Gudde dat «centraal, nationaal toezicht noodzakelijk is om tot een adequaat en uniform niveau van beschikbaarheid, vertrouwelijkheid en integriteit van de gegevens, documenten en registraties van Nationaal Belang te komen», waarbij «het toezicht zou kunnen worden ingericht vergelijkbaar met het toezicht op de beveiliging van gerubriceerde informatie van de EU en de NAVO» en «ingezet [wordt] op een initiële accreditatie van de betreffende beveiliging bij de overheidspartijen vóóraf, aangevuld door periodieke inspecties»7?
Naast nationaal gerubriceerde informatie, welke typen internationaal gerubriceerde informatie (zoals informatie met een rubricering van partnerlanden of EU-, NAVO- of ESA-gerubriceerde informatie) verwerken de NCTV en de politie? Waren die allemaal in scope voor het onderzoek van de ADR? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven wat per type gerubriceerde informatie de onderliggende grondslag/toestemming/accreditatie is op basis waarvan de NCTV en/of de politie deze verwerkt?
Welk van deze typen gerubriceerde informatie zijn mogelijk gecompromitteerd in de door de ADR onderzochte lekken?
Wat is er tot het moment van onderzoek door de ADR vanuit het toezicht aan audits en inspecties geweest? Welke maatregelen hebben de NCTV en de politie over de jaren genomen op basis van die audits en inspecties?
Wat is zowel in het heden als op de lange termijn de impact van de lekken op de slagkracht en internationale reputatie van Nederlandse instanties als de I&V-diensten, bijvoorbeeld doordat bronnen en partnerlanden terughoudender zijn geworden in samenwerking? Wat voor maatregelen zijn er genomen om deze impact te minimaliseren?
In hoeverre bent u bereid om een onafhankelijke commissie samen te stellen die het proces van herstel en bewustwording bij de NCTV kan begeleiden?
Wilt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De vrijspraak van dierenactivisten voor de stalbezetting in Boxtel |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van Weel |
|
![]() |
Deelt u de mening dat stalbezettingen een ernstige bedreiging vormen voor de persoonlijke levenssfeer van boerengezinnen, gezien het feit dat bedrijf en woonhuis vaak op hetzelfde erf zijn gevestigd? Zo ja, welke concrete stappen gaat u ondernemen om dit beter te beschermen?
Ik kan mij goed voorstellen welke negatieve effecten dergelijke acties hebben op het veiligheidsgevoel van betrokkenen en veroordeel dergelijke acties, waarbij de wet wordt overtreden, dan ook.
De huidige wetgeving biedt voldoende handvatten om op te treden bij een illegale stalbezetting. Zo kan het Openbaar Ministerie bij een illegale stalbezetting reeds overgaan tot vervolging voor huisvredebreuk (artikel 138 Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) en verboden toegang (artikel 461 Sr). Bij vragen 5, 6 en 7 zal ik hier verder op ingaan.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de motie uit 2023, waarin een ruime Kamermeerderheid het kabinet heeft verzocht om stalbezettingen primair te kwalificeren als huisvredebreuk of inbraak (art. 138 Sr)?1
De motie waar u naar verwijst is door de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit afgedaan in de Verzamelbrief dierenwelzijn van 24 juni 2024, waar u tevens in vraag 6 naar verwijst.2 Op basis van deze motie is het interne politie «Handelingskader en de tolerantiegrenzen dierenrechtenactivisme/-extremisme» aangescherpt, waar ik bij vraag 6 verder op in zal gaan.
Acht de u, gelet op het recente arrest, het niet noodzakelijk om dit voorstel met de hoogste urgentie in te dienen? Wanneer kunnen wij een concreet voorstel verwachten?2
Nee, ik acht dit niet noodzakelijk. Zoals ik heb geantwoord op vraag 1 biedt de huidige wetgeving voldoende handvatten om op te treden bij een illegale stalbezetting, waar ik bij de antwoorden op vraag 5, 6 en 7 verder zal ingaan.
In het recente arrest valt te lezen dat het Openbaar Ministerie de verdachten, in lijn met de door u aangehaalde motie, heeft vervolgd voor huisvredebreuk (artikel 138 Sr). Het is vervolgens aan de rechter om een onafhankelijk oordeel te vellen over de voorgelegde zaak en om, indien de tenlastegelegde feiten bewezen zijn, de meest aangewezen straf te bepalen.
Hoe gaat u voorkomen dat dergelijke uitspraken een precedent scheppen voor toekomstige acties van dierenactivisten, waardoor boeren zich onveilig blijven voelen op hun eigen erf?
Ik wil vooropstellen dat niemand zich onveilig zou mogen voelen op zijn of haar erf of woonhuis. Mede hierom is het interne politie «Handelingskader en de tolerantiegrenzen dierenrechtenactivisme/-extremisme» aangevuld om hiertegen op te treden. Bij vraag 6 ga ik verder in op dit handelingskader.
Verder kan ik niet ingaan op individuele strafzaken maar kan ik in zijn algemeenheid wel zeggen dat de rechter elke zaak op basis van de specifieke omstandigheden van die zaak zal beoordelen.
Ziet u het risico dat deze uitspraak niet alleen boeren, maar ook andere ondernemers kwetsbaar maakt voor activistische acties, zoals het binnendringen en bezetten van bedrijfspanden, zonder dat daar serieuze juridische consequenties aan verbonden zijn? Hoe gaat u deze bredere implicaties adresseren?
Het is ernstig en verwerpelijk dat personen en ondernemers, waaronder boeren, schade lijden door activistische acties waarbij de wet wordt overtreden. Vooralsnog deel ik echter niet de conclusie dat aan dergelijke acties geen serieuze juridische consequenties verbonden zijn.
In deze gevallen kan het Openbaar Ministerie vervolgen, onder meer voor vernieling of huis/lokaalvredebreuk. Het OM bepaalt, afhankelijk van de omstandigheden, of vervolging aangewezen is en – zo ja – welke feiten ten laste worden gelegd. Het is vervolgens aan de rechter om een onafhankelijk oordeel te geven. Slachtoffers kunnen zich voegen als benadeelde partij in het strafproces, om schade vergoed te krijgen.
Het kabinet werkt samen met burgemeesters, politie, Openbaar Ministerie en anderen die een bijdrage kunnen leveren aan een optimale mix van maatregelen om zowel vreedzame demonstraties te faciliteren en te beschermen, alsook om kordaat op te kunnen treden tegen degenen die zich niet aan de wet houden. In het eerder aangekondigde onderzoek dat wordt uitgevoerd via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) zal ook betrokken worden
hoe er scherper onderscheid gemaakt kan worden tussen ordeverstorende acties en vreedzame demonstraties. De uitkomsten van dit onderzoek worden in de zomer van 2025 verwacht.
Oud-minister Adema heeft boeren in juni nog opgeroepen altijd aangifte te doen bij stalinsluiping of -bezetting; hoe kunt u boeren blijven motiveren om aangifte te doen, als zij zien dat daders vrijwel altijd vrijuit gaan of slechts een lichte boete opgelegd krijgen?
In het eind 2024 aangevulde interne politie «Handelingskader en de tolerantiegrenzen dierenrechtenactivisme/-extremisme» staat nu vermeld dat «Indien demonstranten zich wederrechtelijk toegang hebben verschaft tot een bedrijf, woning of erf (bijvoorbeeld bij een stalbezetting), dan dienen de benadeelden erop gewezen te worden hiervan aangifte te kunnen doen van lokaal-, huis- of erfvredebreuk».
Hier kunnen straffen van maximaal 1 jaar gevangenisstraf (te vermeerderen met maximaal 1 derde mocht dit in groepsverband zijn gepleegd) of een boete van de derde categorie worden geëist én opgelegd door de rechter. Ik herhaal om deze reden ook de oproep om altijd aangifte te doen bij een stalinsluiping of -bezetting, juist om de overtreders van de wet door het OM voor de rechter te brengen en aan deze een oordeel te vragen.
Bent u bereid om stallen en agrarische bedrijven op te nemen in de wetgeving voor huisvredebreuk, zodat ook zonder het forceren van deuren of hekken sprake is van een strafbaar feit? Zo nee, waarom niet?
In Nederland kan het Openbaar Ministerie bij een illegale stalbezetting reeds overgaan tot vervolging voor huisvredebreuk (artikel 138 Sr) en verboden toegang (artikel 461 Sr). Uw oproep om deze bedrijven op te nemen in deze regelgeving is dan ook overbodig.
Huisvredebreuk is een misdrijf dat wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie (artikel 138, eerste lid, Sr). Indien een betrokkene bij de huisvredebreuk bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt om vrees aan te jagen, kan een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of een geldboete van de vierde categorie worden opgelegd (artikel 138, derde lid, Sr). Indien de huisvredebreuk door twee of meer verenigde personen wordt gepleegd, kunnen de hiervoor genoemde strafmaxima met een derde worden verhoogd. Het negeren van een verboden toegang (artikel 461 Sr) is een overtreding die wordt bestraft met een geldboete van de eerste categorie.
Zoals gezegd, het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of vervolging aangewezen is en welke feiten ten laste worden gelegd. Indien tijdens een illegale stalbezetting andere strafbare feiten worden gepleegd (bijvoorbeeld vernieling van eigendommen van de staleigenaar), kan ook daarvoor strafrechtelijke vervolging plaatsvinden.
Hoe weegt u de grote psychologische en economische impact van stalbezettingen op boeren en hun gezinnen mee in uw beleidsvorming? Welke maatregelen zijn beschikbaar om hen hierin bij te staan?
Ik leef mee met alle slachtoffers van overtreders van de wet en ik zet mij iedere dag in zoveel mogelijk slachtoffers te voorkomen en om overtreders van de wet te bestraffen.
Bij het doen van aangifte worden in principe alle slachtoffers gewezen op de mogelijkheid tot bijstand van Slachtofferhulp. Slachtofferhulp biedt juridische, praktische en emotionele hulp.4
Het is voor een slachtoffer mogelijk om binnen het strafproces een schadevergoeding te vorderen. Dat kan zowel materiële als immateriële schade zijn.5 Bij het indienen van zo’n vordering kan Slachtofferhulp ook behulpzaam zijn.
Kunt u toezeggen dat u op korte termijn met een duidelijk en afdoende voorstel komt om te voorkomen dat dierenactivisten ongestraft boerenbedrijven kunnen binnendringen en bezetten?
De huidige wetgeving biedt voldoende handvatten voor politie en Openbaar Ministerie om op te treden tegen het binnendringen van (boeren-) bedrijven, zoals ik bij de antwoorden op vragen 5, 6 en 7 heb toegelicht.
Ziet u het risico dat deze uitspraak niet alleen boeren, maar ook andere ondernemers kwetsbaar maakt voor activistische acties, zoals het binnendringen en bezetten van bedrijfspanden, zonder dat daar serieuze juridische consequenties aan verbonden zijn? Hoe gaat u deze bredere implicaties adresseren?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden op vragen 5, 6 en 7 heb toegelicht, kunnen politie en het Openbaar Ministerie reeds optreden bij illegale stalbezettingen, of bezettingen van bedrijfsterreinen en -panden.
Welke waarborgen kunt u bieden aan ondernemers in het algemeen, zodat zij beschermd worden tegen acties die hun bedrijfsvoering en persoonlijke veiligheid in gevaar brengen, nu deze uitspraak een precedent lijkt te scheppen voor activisten om ongestraft privéterrein of bedrijfsruimten te betreden?
Zie hiervoor mijn eerdere antwoorden op vragen 5, 6 en 7.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden gezien de urgentie?
Helaas is dit niet gelukt.
Het bericht 'Ridouan Taghi krijgt schadevergoeding van Staat wegens onterechte beperkingen' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
van Weel |
|
|
Was u ook geschokt toen u las dat ‘s lands zwaarste crimineel, Ridouan Taghi, geld heeft ontvangen van de Nederlandse Staat?1
Ik heb begrip voor het sentiment dat deze situatie kan veroorzaken. Hoewel ik niet kan ingaan op individuele casuïstiek, kan ik u in zijn algemeenheid het volgende meegeven: wanneer naar het oordeel van de rechtbank een gedetineerde ten onrechte bepaalde beperkingen opgelegd heeft gekregen, is de gedetineerde daarmee in zijn rechten benadeeld. Dat brengt met zich mee dat de betreffende gedetineerde als benadeelde in aanmerking kan komen voor een schadevergoeding.
In hoeverre vindt u het aan al die slachtoffers die Ridouan Taghi en zijn organisatie hebben gemaakt uit te leggen dat hij geld ontvangt van de Nederlandse Staat?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de 420 euro plus rente schadevergoeding en de vergoeding van 2.000 euro voor advocatenkosten nader toelichten?
Deze vragen zien op een individuele zaak. Zoals in de beantwoording van vragen 1 en 2 al is aangegeven, ga ik niet in op individuele casuïstiek. Daarnaast is het niet aan mij als Minister om in de beoordeling van beslissingen van het Openbaar Ministerie te treden.
In algemene zin geldt dat iedere overheidsorganisatie zich in Nederland heeft te houden aan de beginselen van de Nederlandse rechtsstaat waarbij grondrechten van alle burgers, waaronder ook gedetineerden, dienen te worden gerespecteerd. In het geval dat een rechter heeft geoordeeld dat bepaald overheidshandelen als onrechtmatig moet worden aangemerkt, staat het iedere burger vrij een verzoek tot schadevergoeding in te dienen.
Het is vervolgens aan de overheidsorganisatie die het verzoek ontvangt om de daarvoor geldende rechtsregels toe te passen.
In het geval van een civiele vordering om vergoeding van schade zijn dat de regels van het Burgerlijk Wetboek.
In hoeverre klopt het dat het Openbaar Ministerie (OM) heeft besloten na veel «juridisch getouwtrek» de vergoeding toe te kennen? Betekent dit ook dat het OM niet verplicht is geweest beide vergoedingen te betalen aan Taghi? Zo ja, Vanuit welke juridische grondslag is de verplichting ontstaan om deze vergoeding over te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Is het OM volgens u tot het uiterste gegaan om een van beide bedragen of beide bedragen niet te betalen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel andere gevangenen uit de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) de afgelopen jaren schadevergoedingen hebben ontvangen en om welk totaalbedrag dit gaat?
Er wordt geen registratie bijgehouden van vergoedingen die aan gevangenen uit de EBI worden toegekend.
Bent u bereid te onderzoeken of er in uitzonderlijke gevallen, zoals bij Ridouan Taghi, rechten tenietgedaan kunnen worden, zodat het in de toekomst haast onmogelijk gemaakt kan worden dat deze categorie criminelen vanuit de Nederlandse Staat geld ontvangt?
Hoezeer ik het sentiment dat deze specifieke situatie veroorzaakt ook begrijp, ben ik tot het tenietdoen van deze (grond)rechten niet bereid.
Het bericht ‘Criminelen vroegen studiefinanciering aan op naam van Helmondse vrouw: rechter geeft minister veeg uit de pan’ |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman |
|
van Weel , Eppo Bruins (CU) |
|
Kunt u uitleggen hoe het Ministerie van Onderwijs en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) zich positioneren ten opzichte van de bevindingen van de rechtbank Oost-Brabant, die stelt dat het ministerie onvoldoende controle heeft uitgeoefend op de aanvragen voor studiefinanciering en daardoor fraude met studiefinanciering mogelijk werd?1
In 2018 vond een samenloop van omstandigheden plaats waardoor de in het artikel beschreven fraude met studiefinancieringsaanvragen kon plaatsvinden.
Het gaat om het volgende. DUO hanteert standaard een periode van verantwoord vertrouwen rondom de inschrijving waarbij eerst studiefinanciering wordt uitgekeerd en later gecontroleerd. Vanwege een transitie naar een nieuw systeem was het in een korte periode van begin juli 2018 tot eind augustus 2018 mogelijk om met terugwerkende kracht vanaf september 2017 studiefinanciering aan te vragen en te ontvangen. Het betreft dus één momentopname waarin de controles niet goed op elkaar stonden afgesteld. Het controlesysteem is kort nadat de foutieve afstelling is ontdekt, direct hersteld. De fraude zoals die toen plaatsvond, is sindsdien niet meer mogelijk.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat de Minister onterecht de studiefinanciering op een slachtoffer heeft proberen te verhalen, en welke stappen onderneemt het ministerie om schadevergoeding te regelen voor slachtoffers van identiteitsfraude zoals in dit geval?
Identiteitsfraude is een serieuze zaak en als mensen daar slachtoffer van worden is dat altijd een bijzonder vervelende situatie. Daar moeten we als overheid oog voor hebben.
Deze zaak is onderdeel van een groter geheel waarin in totaal in 48 gevallen in deze periode onterecht studiefinanciering is uitgekeerd door DUO vanwege identiteitsfraude. Wat in deze gevallen meespeelde is dat op basis van informatie van de FIOD bleek dat de personen betrokken bij deze 48 identiteitsfraudezaken zelf baat hebben gehad bij het verstrekken van hun identiteitsgegevens. Op het moment dat een persoon zelf heeft meegewerkt aan de identiteitsfraude, bijvoorbeeld door het vrijwillig verstrekken van de identiteitsgegevens (al dan niet tegen een vergoeding), kan deze persoon niet geheel als slachtoffer worden gezien. De schade kan in die gevallen over het algemeen door de persoon wel worden verhaald op de dader. Het is dan ook geen gegeven dat schulden bij identiteitsfraude altijd moeten worden kwijtgescholden, dat vraagt een zorgvuldige afweging van alle feiten.
In deze specifieke zaak bleek dat echter niet op te gaan voor het slachtoffer, zo bleek tijdens de procedure bij de rechtbank. De identiteitsgegevens waren niet door de persoon zelf verstrekt, maar ontvreemd. De rechter heeft in deze zaak dan ook geoordeeld dat DUO onterecht de schulden van deze persoon niet heeft kwijtgescholden. Daar kan ik mij in vinden. De schulden van deze persoon, die zijn gemaakt met de identiteitsfraude, worden kwijtgescholden.
Naar aanleiding van deze zaak heeft DUO in het beleid opgenomen dat op het moment dat sprake is van identiteitsfraude er altijd een gesprek plaats vindt met de betrokken persoon. Op die manier kan een zo goed mogelijk beeld worden verkregen van de omstandigheden.
Hoe kan het dat DUO in 2018 studiefinanciering heeft verstrekt zonder het vereiste bewijs van inschrijving bij een onderwijsinstelling te ontvangen, zoals vastgesteld door de rechtbank? Bent u het met de slachtoffers eens dat het ministerie hierin gefaald heeft?
Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden stonden de controlesystemen van DUO niet goed afgesteld. DUO hanteert standaard een periode van verantwoord vertrouwen rondom de inschrijving waarbij eerst studiefinanciering wordt uitgekeerd en later gecontroleerd. Het is vanwege een transitie naar een nieuw systeem alleen in een korte periode van begin juli 2018 tot eind augustus 2018 mogelijk geweest om met terugwerkende kracht vanaf september 2017 studiefinanciering aan te vragen en te ontvangen. Dat had niet moeten gebeuren.
Wat is het beleid van het ministerie ten aanzien van de beveiliging van DigiD-gegevens en het voorkomen van identiteitsfraude bij de aanvraag van studiefinanciering, en wordt er voldoende gedaan om gebruikers bewust te maken van de risico’s?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Logius, de beheerder van DigiD, werken nauw samen met (overheids-)organisaties bij vermoedens van misbruik van DigiD. Zodra er een signaal is (van burger, afnemer of eigen onderzoek) van mogelijk misbruik of oneigenlijk gebruik van DigiD zal Logius dit onderzoeken en aan de burger en betreffende (overheids-) organisatie laten weten. Logius treft uitgebreide maatregelen om mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik te detecteren. Indien nodig wordt ook het DigiD van een burger ingetrokken om verdere misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen. De burger wordt hier dan direct over geïnformeerd. De burger kan dan een nieuw DigiD-account aanvragen.
Daarnaast wordt een burger altijd geadviseerd om bij het vermoeden van misbruik of oneigenlijk gebruik zijn of haar wachtwoord voor DigiD te wijzigen. Dit kan via MijnDigiD of de DigiD-helpdesk. Een burger kan via MijnDigiD ook zijn gebruiksgeschiedenis inzien. Mocht er een verdachte inlogpoging zijn gedaan bij een (overheids-)organisatie, dan wordt de burger geadviseerd om contact op te nemen met de DigiD-helpdesk en de (overheids-)organisatie waar hij of zij is ingelogd. Zij controleren dan samen met de burger of er zaken zijn gewijzigd. Wanneer er sprake is van identiteitsfraude kunnen burgers een melding doen bij het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (CMI). Het CMI biedt ondersteuning aan de burger en kan schakelen met ketenpartners zoals de Belastingdienst, politie of RDW. Daarnaast biedt het CMI voorlichting aan burgers wat betreft het herkennen en voorkomen van identiteitsfraude.
Tot slot kunnen burgers misbruik van hun DigiD-account door derden voorkomen door veiliger in te loggen. Dit kan bijvoorbeeld door het toevoegen van twee-factorauthenticatie (sms) aan het DigiD-account of de ID-check toe te voegen aan de DigiD-app.
Hoe komt het dat er geen actie is om de schade te verhalen op de werkelijke daders van de fraude, en welke maatregelen neemt het ministerie om slachtoffers van fraude in de toekomst beter te ondersteunen?
DUO is voornemens de civielrechtelijk schade in deze specifieke casus te verhalen op de daders, nu de schade voor de overheid zich hier heeft gemanifesteerd door het kwijtschelden van de studieschuld. Hiermee is immers vast komen te staan dat de studieschuld niet zal worden terugbetaald door de oud-student. Die schade kan verhaald worden op de daders.
Daarnaast heeft DUO naar aanleiding van deze zaak in het beleid opgenomen dat op het moment dat sprake is van identiteitsfraude er ook altijd ingezet wordt op een gesprek met de student. Op die manier kan, naast andere beschikbare informatie zoals de aangifte van identiteitsfraude, een zo compleet mogelijk beeld worden verkregen van de omstandigheden voordat DUO een beslissing neemt.
Hoe heeft het ministerie de controlemechanismen van DUO versterkt sinds deze fraudezaak, en welke maatregelen worden er getroffen om soortgelijke incidenten in de toekomst te voorkomen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, betrof het hier een samenloop van omstandigheden door de transitie naar nieuwe systemen. Het betreft dus één momentopname waarin de controles niet goed op elkaar stonden afgesteld. Het controlesysteem is kort nadat de foutieve afstelling is ontdekt, direct hersteld. De fraude zoals die toen plaatsvond, is sindsdien dan ook niet meer mogelijk. Dat sluit evenwel niet uit dat er DigiD-fraude gepleegd kan worden wanneer iemand zelf meewerkt of toestemming verleend.
De rechtbank concludeert dat de Minister geen rechtsgrond had om een voorschot op studiefinanciering te verstrekken. Kunt u aangeven waarom de Minister, ondanks het ontbreken van een wettelijke basis, besloot om voorschotten te betalen en wat dit betekent voor de rechtspositie van studenten die in soortgelijke situaties verkeren?
DUO controleert de inschrijving aan de onderwijsinstelling na 70 dagen. Dat doet DUO om te voorkomen dat de inschrijving nog niet volledig is geregistreerd door de onderwijsinstelling en een student in de eerste maand(en) geen studiefinanciering zou kunnen ontvangen. Dat zou tot grote financiële problemen bij de student kunnen leiden. Mocht na 70 dagen nog geen inschrijving aanwezig zijn, dan wordt de studiefinanciering niet langer toegekend en het uitgekeerde bedrag terug gevorderd.
Ik bestudeer momenteel de uitspraak van de rechter op dit punt en of dit gevolgen heeft voor dit beleid.
Hoe zorgt het ministerie ervoor dat slachtoffers van identiteitsfraude niet ten onrechte als fraudeurs worden behandeld? Wat gaat het ministerie doen om dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen?
Identiteitsfraude is, zoals gezegd, een serieuze zaak en daar moeten we als overheid oog voor hebben. Het is echter niet in alle gevallen van identiteitsfraude zo dat het slachtoffer geen blaam treft, bijvoorbeeld wanneer iemand zelf identiteitsgegevens aanbiedt en daarvoor een vergoeding ontvangt. Daarom moet er altijd zorgvuldig gekeken worden naar de individuele situatie en alle relevante feiten. DUO heeft daarom naar aanleiding van deze zaak in het beleid opgenomen dat op het moment dat sprake is van identiteitsfraude, er altijd ingezet wordt op een gesprek met de student. Op die manier kan een zo goed mogelijk beeld worden verkregen van de omstandigheden.
Kunt u een lijst geven van andere mechanismes binnen het DUO-systeem die op gelijke wijze gevoelig zijn voor misbruik door oplichters?
Het is altijd belangrijk dat mensen hun DigiD gegevens geheim houden. Daarmee wordt voorkomen dat iemand met verkeerde intenties gebruik kan maken van bijvoorbeeld studiefinanciering.
De werkwijze die hier wordt gevolgd is specifiek voor dit proces van het controleren van de inschrijving van studenten aan een onderwijsinstelling.
Door de eerder genoemde ongelukkige samenloop van omstandigheden kon het gebeuren dat voor een korte periode grotere bedragen studiefinanciering met terugwerkende kracht konden worden aangevraagd. Dit is direct na het ontdekken van deze fout hersteld. Het gaat dus om een specifiek proces dat niet op andere plekken binnen DUO voorkomt.
Wat is uw mening over de toegang tot het recht voor studenten? Zou dit volgens u verbeterd kunnen worden? Zo ja, hoe?
Studenten en oud-studenten hebben in het kader van het studiefinancieringsstelsel te maken met publiekrechtelijke besluiten. Het is altijd mogelijk om bezwaar aan te tekenen tegen deze besluiten en, mocht dat niet voldoende zijn, een beroepszaak in te stellen bij de rechtbank. Dit gebeurt ook door studenten en oud-studenten. Na de beroepszaak kan nog hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Studenten kunnen uiteraard ook juridische hulp of advies inroepen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan vakbonden, het Landelijk Studenten Rechtsbureau of het Juridisch Loket.
Ik heb geen signalen dat deze routes niet goed toegankelijk zouden zijn voor (oud-)studenten en zie dan ook geen aanleiding om hier op dit moment iets in te veranderen.
De uitspraak van de Raad van State in de zaak Stichting Femmes For Freedom tegen de burgemeester van Den Haag |
|
Ingrid Michon (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State van Femmes for Freedom (FFF) tegen de gemeente Den Haag?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitspraak?
Als het gaat om predikers die geweld en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen onderschrijf ik de zorgen van de burgemeester van Den Haag volledig. Het aanmoedigen van haat, geweld en onderdrukking van vrouwen is onacceptabel in onze democratische rechtsstaat.
Klopt het volgens u dat er in deze zaak sprake is geweest van predikers die geweld tegen en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van de burgemeester van Den Haag die hierover in de zaak zijn onderschreven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het volgens u dat de Gemeentewet geen geschikte grondslag biedt voor burgemeesters om op te treden tegen predikers die geweld tegen en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen? Zo ja of nee, waarom?
In haar uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat er voor de burgemeester in dit geval geen beginselplicht of mogelijkheid tot handhaving bestaat, omdat de predikers van de moskee in kwestie geen concrete wettelijke norm hebben overtreden en de artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet geen grondslag bieden om het grondwettelijke recht op de vrijheid van meningsuiting te beperken2. Zodoende kunnen deze wetsartikelen niet worden gebruikt om bijvoorbeeld een gebedshuis te sluiten. Meer in het algemeen geldt dat de Gemeentewet geen bevoegdheden bevat waarmee de burgemeester van de Grondwet kan afwijken. In concrete gevallen waar sprake is van strafbare feiten, zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie, of opruiend zijn of (onnodig) beledigend, is het aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of strafrechtelijk optreden opportuun is.
Wat zijn de mogelijkheden die de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding biedt aan de burgemeester om op te treden tegen predikers die geweld tegen en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen?
Als iemand in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning hiervan, kan ik op basis van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen. Een voorbeeld hiervan is een gebiedsverbod. Voor mensen die naar Nederland willen komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden zijn er verschillende mogelijkheden om deze personen fysiek te weren. Dit kan bijvoorbeeld – binnen de daarvoor bestaande wet- en regelgeving – door het weigeren van een visum, een signalering in het Schengeninformatiesysteem of het opleggen van een ongewenst verklaring door de IND. Dit wordt per geval beoordeeld.
Bent u bereid in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Nederlands genootschap van burgemeesters te bezien hoe de wetgeving kan worden aangepast om handhavend optreden van burgemeesters tegen haatpredikers mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie zal in overleg treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Nederlands genootschap van burgemeesters om te verkennen of er eventuele problemen worden ervaren.
Wat zijn de mogelijkheden die in België, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk bestaan om bestuursrechtelijk op te treden tegen organisaties die geweld en haat verheerlijken en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen en hoe beoordeelt u deze?
Organisaties die geweld en haat verheerlijken hebben geen plek in onze samenleving. Zoals in het regeerprogramma staat, blijf ik mij inzetten om organisaties die nauw verbonden zijn met organisaties die elders in de EU verboden zijn wegens een link met terroristische groeperingen tegen te gaan. In dit kader loopt er een uitvraag binnen de EU, waarbij informatie wordt opgehaald over de wijze waarop andere landen dergelijke organisaties tegen gaan. Aan de hand daarvan wordt onderzocht of aanvullende wetgeving nodig en mogelijk is om de genoemde organisaties binnen onze wettelijke kaders te verbieden. Over de uitkomsten zal ik uw Kamer in het voorjaar van 2025 informeren.
Welke bestuursrechtelijke bevoegdheden heeft een burgemeester volgens u om op te treden nadat hij signalen ontvangt dat er haatpredikers in zijn gemeente geweld en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen?
De Gemeentewet noch de Wet openbare manifestaties bieden de grondslag om preventief de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur). Reactief optreden is in bepaalde gevallen wel mogelijk, maar dan gaat het niet om bestuursrechtelijke bevoegdheden en optreden van de burgemeester maar om strafrechtelijk optreden door het OM. Dit is het geval als sprake is van strafbare feiten, zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie, of opruiend zijn of (onnodig) beledigend.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het aanzetten tot geweld, het verheerlijken van terroristische daden en het openlijk steun betuigen aan terroristische organisaties een apart strafdelict wordt met een forse maximumstraf; op welke termijn wordt dit wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd?
Het kabinet acht het van belang het instrumentarium voor de aanpak van terrorisme te versterken. In het regeerprogramma is onder meer opgenomen dat het kabinet voornemens is om het openlijk steun betuigen aan een terroristische organisatie en het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen. Wetgeving hiertoe is op dit moment in voorbereiding. Naar verwachting zullen deze wetsvoorstellen in het voorjaar van 2025 ter internetconsultatie worden aangeboden. Op welke termijn deze wetsvoorstellen daarna aan uw Kamer worden gestuurd, kan ik op dit moment nog niet met zekerheid zeggen aangezien dit van diverse factoren afhankelijk is. Ik streef er uiteraard naar deze wetsvoorstellen – en uiteraard ook de overige in het regeerprogramma aangekondigde wetsvoorstellen op het terrein van Justitie en Veiligheid – zo spoedig mogelijk aan uw Kamer te sturen.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het openlijk steun betuigen aan terroristische organisaties wordt verboden; wanneer kan de Kamer daar een wetvoorstel voor tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Geweld, intimidatie en homofobie – hoe Feyenoord zijn meest gevreesde hooligans dichtbij houdt’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Karremans , van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geweld, intimidatie en homofobie – hoe Feyenoord zijn meest gevreesde hooligans dichtbij houdt»?1 en de aflevering van onderzoeksprogramma BOOS over dit onderwerp?2 Zo ja, wat is uw reactie op het bericht en de aflevering?
Ja, ik ken het bericht en de uitzending. De daar getoonde feiten keur ik ten zeerste af. Het is daarnaast goed te zien dat politie en het OM direct hebben gehandeld op de strafbare feiten en dat de daders zijn veroordeeld.
Is er informatie beschikbaar of en hoe dit ook bij andere voetbalclubs speelt?
Ja. Uit het versterkingsplan Veilig en Gastvrij betaald voetbal3 en uit de cijfers van de KNVB, de politie en het OM, alsmede uit onderzoeken (zoals het vorig jaar uitgebrachte onderzoek «Van voetbalrellen leren»4) blijkt dat maatschappelijke fenomenen als geweld, intimidatie, racisme, antisemitisme en homofobie helaas ook tot uiting komen in het betaald voetbal.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Feyenoord, en mogelijk andere clubs, en de KNVB goed in gesprek gaan over de omgang van Feyenoord met dit deel van de harde kern? En hoe geweld, intimidatie, racisme, antisemitisme en homohaat door deze groep uitgebannen wordt?
In het landelijk programmaplan Veilig en Gastvrij Voetbal zijn weerbare BVO’s (Betaald voetbalorganisaties) een van de speerpunten. De landelijke partners uit de Regiegroep Voetbal en Veiligheid werken samen aan het weerbaar maken van BVO’s tegen oneigenlijke invloed van de harde kernen en criminelen door middel van bewustwording en handelingsperspectieven. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het organiseren van een zogeheten Fieldlab en het geven van weerbaarheidstrainingen aan bestuurders van BVO’s. Ook met Feyenoord wordt gesproken hoe om te gaan met de harde kern en hoe dergelijk «supportersgedrag» uitgebannen kan worden. In de voortgangsbrief voetbal en veiligheid van 14 januari 2025 van de Minister van Justitie en Veiligheid wordt uitgebreid ingegaan op alle maatregelen rondom Veilig en Gastvrij betaald voetbal, waaronder ook weerbare BVO’s en de persoonsgerichte- en groepsaanpak.
Daarnaast wordt racisme, antisemitisme, discriminatie en homofobie aangepakt via het programma Ons Voetbal Is Van Iedereen, een gezamenlijk plan van het voetbal, verschillende maatschappelijke partners en de rijksoverheid. Dit plan bestaat uit vier elkaar aanvullende actielijnen: voorkomen, signaleren, sanctioneren en samenwerken. Een concreet voorbeeld is de inzet van de speciaal aanklager discriminatie bij de KNVB, die binnengekomen signalen en meldingen in behandeling neemt en toeziet op de uitvoering van straffen en maatregelen.
Hoe gaat u de burgemeester van Rotterdam, maar ook burgemeesters van steden met vergelijkbare problematiek bij betaald voetbalorganisaties, ondersteunen om gebruik te maken van de middelen die zij heeft om het geweld en de intimidatie door deze groep aan te pakken?
De lokale driehoek OM, politie en burgemeester zijn verantwoordelijk en maken hierin de passende afwegingen. Het past niet dat de landelijke overheid hier in treedt, maar als het lokale gezag daar prijs op stelt, dan ben ik bereid mijn hulp aan te bieden. De voorbeelden in Rotterdam laten zien dat de politie en het OM daders in beeld brengen, vervolgen en straffen. In de Regiegroep voetbal en veiligheid, onder voorzitterschap van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, hebben twee vertegenwoordigende burgemeesters zitting. Via hen worden lokale problemen die een bovenlokale aanpak nodig hebben geagendeerd. Hetzelfde gebeurt door de vertegenwoordigers van het OM, de politie en de KNVB die zitting hebben in de Regiegroep. Ook is er wekelijks overleg tussen de gemeenten met een BVO over de gebeurtenissen in een speelronde. Hier kunnen problemen worden geadresseerd en indien nodig worden opgeschaald naar de Regiegroep en het departement. Clubs en gemeenten kunnen desgewenst altijd de hulp van de Taskforce van de KNVB inschakelen bij het opsporen en identificeren van daders of het Auditteam Voetbal en Veiligheid vragen om onderzoek te doen en te adviseren. Ook instrumenten als de voorgenoemde acties onder de noemer «Weerbare BVO’s (antwoord op vraag 3) en de persoonsgerichte aanpak en de ontwikkeling van een digitale meldfaciliteit kunnen hierbij ondersteunen.
Bent u bereid zelf ook een rol te spelen en te ondersteunen bij het zoeken naar goede oplossingen als er op lokaal niveau te weinig wordt doorgepakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe duidt u dat leden van de harde kern van Feyenoord een stadionverbod hadden maar ook beschikten over een sleutel van het stadion?
Van de KNVB en Feyenoord heb ik geen informatie ontvangen die bevestigt dat deze personen over een sleutel van het stadion beschikken. Van de KNVB heb ik begrepen dat er eerder vermoedens waren dat personen zouden beschikken over een sleutel in relatie tot een incident in maart 2021 tijdens COVID. Destijds zijn tijdens een wedstrijd een aantal Feyenoord-supporters het stadion binnengedrongen. Bij dit incident is niet vastgesteld dat supporters van Feyenoord met een stadionverbod over een sleutel van het stadion beschikten. Het gehele stadion is echter na dit incident voorzien van nieuwe sloten. Het is zeker niet de bedoeling dat supporters (al dan niet met een stadionverbod) de beschikking hebben over een sleutel zonder toestemming van een BVO.
Hoe verhoudt zich dat tot de verantwoordelijkheid van clubs, en secundair de KNVB, om stadionverboden te handhaven?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er cijfers bekend over het aantal en handhaven van stadionverboden?
Uit cijfers van de KNVB met peildatum 17 december 2024 blijkt dat 1.799 personen een lopend landelijk (civielrechtelijk) stadionverbod in Nederland hebben. In het seizoen 2023–2024 hebben 36 personen een stadionverbod opgelegd gekregen voor het overtreden van hun landelijke stadionverbod. Over de periode 1 juli 2024 tot 1 december 2024 zijn dit er 15. Een overtreder krijgt bij een eerste overtreding van het stadionverbod 36 maanden (als de overtreding in het stadion plaatsvindt) stadionverbod boven op het bestaande stadionverbod en een boete van € 900,–.
Klopt het dat deze alleen tellen op de dagen dat er een wedstrijd is en dat op andere dagen het stadion gewoon betreden kan worden door mensen met een stadionverbod?
De inhoud van het stadionverbod is hier leidend. Voor een landelijk (civielrechtelijk) stadionverbod van de KNVB is dit juist, een dergelijk verbod ziet alleen op voetbal. Een landelijk stadionverbod is enkele uren vóór, tijdens en na afloop van een voetbalwedstrijd of voetbalevenement van kracht op de plaats waar de voetbalwedstrijd of het voetbalevenement wordt gehouden en waaraan een BVO of een vertegenwoordigend elftal van de KNVB deelneemt. Op andere dagen is een landelijk stadionverbod voor het stadion dus niet van kracht. Bestuursrechtelijk en strafrechtelijk kunnen andere voorwaarden worden opgelegd.
Deelt u de mening dat daders die geweld tegen stewards, scheidsrechters of ander personeel in een voetbalstadion plegen niet langer mogen wegkomen met een kale taakstraf?
Het opleggen van een straf is altijd aan de rechter. Een rechter houdt bij het opleggen van de straf rekening met alle omstandigheden van het specifieke geval.
Kluisverklaringen die mogelijk vernietigd worden. |
|
Michiel van Nispen , Ulysse Ellian (VVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Goran K. zou een beschermde getuige worden voor justitie, maar de deal ging helemaal mis: «Achteraf heb ik het gevoel dat met mijn leven is gespeeld»»?1
Ja.
Waarom moeten kluisverklaringen vernietigd worden, waardoor de eventueel voor de opsporing relevante informatie verloren gaat, als geen overeenkomst wordt gesloten met de getuige en ook geen sprake is van een kroongetuige?
Als er na verkennende gesprekken met een potentiële kroongetuige geen overeenkomst tot stand komt, mogen ingevolge artikel 226h lid 4 Wetboek van Strafvordering de afgelegde verklaringen niet aan het strafdossier worden toegevoegd. Vernietiging van de verklaringen vindt plaats conform de wettelijke vernietigingstermijnen die de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) voorschrijft. De verklaringen kunnen op een eerder moment, dat wil zeggen vóór het verstrijken van de wettelijke vernietigingstermijn, worden vernietigd wanneer daarover specifieke afspraken zijn gemaakt met de getuige of andere zwaarwegende belangen, zoals veiligheidsbelangen, daartoe aanleiding geven.
Hoe wordt ervoor zorggedragen dat eventueel relevante informatie uit kluisverklaringen, zeker indien deze worden afgelegd door gedetineerde criminelen, toch bewaard kan blijven?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, vindt vernietiging van de verklaringen plaats conform de wettelijke vernietigingstermijnen die de Wjsg voorschrijft. De verklaringen kunnen op een eerder moment, dat wil zeggen vóór het verstrijken van de wettelijke vernietigingstermijn, worden vernietigd wanneer daarover specifieke afspraken zijn gemaakt met de getuige of andere zwaarwegende belangen zoals veiligheidsbelangen daartoe aanleiding geven.
Worden alle mogelijke aanwijzingen die kunnen leiden tot de opdrachtgever van de aanslag op Peter R. de Vries zorgvuldig uitgelopen en gecontroleerd? Zo ja of nee, waarom?
Als er geen overeenkomst is bereikt met de getuige over het gebruik van de kluisverklaringen, mag de informatie uit de verklaringen van de potentiële kroongetuige niet voor opsporing en vervolging worden gebruikt door politie en justitie.
Kunt u bevestigen dat wanneer er middels kluisverklaringen informatie wordt verstrekt die acute actie noodzakelijk maakt, bijvoorbeeld omdat er gevaar voor een mensenleven dreigt, het Openbaar Ministerie die actie ook daadwerkelijk en onmiddellijk onderneemt?
Zoals het Openbaar Ministerie ook in zijn persbericht van 9 december 2024 heeft opgemerkt, geldt dat wanneer in verkennende gesprekken met een potentiële kroongetuige door die persoon mededelingen worden gedaan over een dreiging jegens derden, deze informatie altijd wordt gebruikt door het Openbaar Ministerie om daartegen weerstand te kunnen bieden.2 Dit wordt bij aanvang van elk traject nadrukkelijk voorgehouden aan elke potentiële kroongetuige.
Hoe zijn de verklaringen vanuit detentie door Goran K. in dit verband gewogen?
Zoals het Openbaar Ministerie heeft aangegeven, is ook in deze zaak gehandeld conform de lijn zoals geschetst in het antwoord op vraag 5. Het past mij niet om verder inhoudelijk in te gaan op deze individuele zaak.
Bent u bekend met het bericht dat er nergens zoveel kinderporno wordt gemeld als in Nederland, maar dat politie en justitie weinig middelen hebben om kinderporno aan te pakken.1, 2
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Nederlandse hostingsector de mondiale spil is in online kindermisbruik, maar dat er nauwelijks iets tegen gebeurt?
Het is verschrikkelijk dat Nederlandse servers gebruikt dan wel misbruikt worden voor één van de heftigste vormen van illegaal materiaal: materiaal van seksueel kindermisbruik. Circulatie van dergelijk materiaal werkt secundaire victimisatie in de hand: mensen die ooit misbruikt zijn ervaren angst voor confrontatie met materiaal dat van hen gemaakt is. In Nederland wordt namelijk in vergelijking met andere Europese landen relatief veel kinderpornografisch materiaal gehost. De belangrijkste oorzaak hiervan is het knooppunt dat Nederland vormt voor het gehele Europese internet: mede vanwege het gunstige vestigingsklimaat, de directe aansluiting op onderzeekabels tussen de continenten en de goede digitale infrastructuur, is Nederland een aantrekkelijk land voor datacentra en hostingproviders. Dat betreur ik ten zeerste. Daar staat tegenover dat het overgrote deel van de hostingproviders in Nederland, in het kader van de zelfregulering, de verwijderverzoeken van Offlimits honoreert en al goed samenwerkt met de Nederlandse overheid.
De snelheid waarmee dit materiaal via het internet wordt verspreid, de groei in het aantal meldingen daarover en de weigering van een aantal tussenpersonen om tegen online kinderpornografisch materiaal op te treden, is voor het vorige kabinet aanleiding geweest voor een aanvullend instrumentarium als sluitstuk op de zelfregulering: de Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal. Deze is op 1 juli 2024 in werking getreden. Deze wet regelt onder meer de bevoegdheid voor de ATKM om aanbieders van hostingdiensten gevestigd in Nederland, dan wel op Nederlands grondgebied kinderpornografisch materiaal hebben opgeslagen, te verplichten online kinderpornografisch materiaal ontoegankelijk te maken en bestuursrechtelijk te handhaven wanneer zij dat niet doen. Indien aanbieders van hostingdiensten niet meewerken, kan de ATKM een last onder dwangsom of bestuurlijke boete opleggen oplopend tot 10% van de jaarlijkse omzet van de onderneming. Daarmee heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid een belangrijke stap gezet in de aanpak van de hosting van dit materiaal. Uiteraard zijn we er nog niet, en dienen de positieve effecten van de wetgeving te worden afgewacht.
Deelt u de mening dat het omslachtig is en onnodig tijd kost dat het meldpunt kindermisbruik verwijderverzoeken van individuele foto’s of filmpjes naar hostingbedrijven stuurt, die vervolgens 24 uur de tijd hebben om de content offline te halen, mits ze goedwillend zijn?
Ik begrijp dat het voor de medewerkers van Offlimits omslachtig voelt om een site die vol lijkt te staan met materiaal van seksueel kindermisbruik toch video voor video te moeten bekijken. Ik erken de zwaarte van hun werkzaamheden en heb dan ook veel respect voor hun inzet en doorzettingsvermogen.
Offlimits is een non-profitorganisatie die meerdere programma’s herbergt, waaronder het Meldpunt Kinderporno. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid verleent aan Offlimits een subsidie daartoe van 2,5 miljoen euro en is daarmee de grootste en belangrijkste subsidieverstrekker van Offlimits. Het Meldpunt Kinderporno verstuurt op basis van meldingen van kindermisbruik verwijderverzoeken aan hostingproviders maar heeft geen bevoegdheid om opdracht te geven tot het verwijderen daarvan. De meldingen van het Meldpunt Kinderporno moeten worden behandeld volgens de regels die de Digital Services Act (DSA) stelt. Zo bepaalt artikel 16 van de DSA dat meldingen tijdig, zorgvuldig, niet-willekeurig en objectief moeten worden behandeld. Meldingen die voldoen aan de eisen van artikel 16 leiden tot kennis over die inhoud. Zodra een hostingdienst die kennis heeft, kan deze geen beroep meer doen op de beperking van zijn aansprakelijkheid voor die inhoud. De DSA is niet alleen van toepassing op kindermisbruik, maar ook op alle overige vormen van illegale inhoud. Daarom is niet nader gespecificeerd wat «tijdig» inhoudt nu dit anders is voor kindermisbruik dan voor een merkenrechtinbreuk. In Nederland zijn door middel van zelfregulering, in de Notice-and-Takedown Code, afspraken gemaakt om materiaal van kindermisbruik binnen 24 uur te verwijderen nadat het Meldpunt Kinderporno daar een melding van heeft gedaan.3 De niet-welwillende partijen zijn niet aangesloten bij deze Code.
Naast de mogelijkheden van het Meldpunt Kinderporno om meldingen te doen, is er ook de bevoegdheid van de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) om aanbieders van hostingdiensten te bevelen dat materiaal van seksueel kindermisbruik binnen de door hen gestelde termijn wordt verwijderd. Zoals eerder benoemd, kan de ATKM aan aanbieders van hostingdiensten die niet meewerken aan het bevel een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen oplopend tot 10% van de jaarlijkse omzet van de onderneming.
Welke wettelijke bevoegdheden zijn er nodig voor de politie om hostingbedrijven aan te kunnen pakken die onwelwillend reageren op verwijderverzoeken?
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek bestaat de mogelijkheid een verwijderbevel op basis van artikel 125p Wetboek van Strafvordering aan een aanbieder van een communicatiedienst te richten waarmee een bevel wordt opgelegd om strafbare informatie van het internet te verwijderen. Een machtiging van de rechter-commissaris is vereist voor een dergelijk verwijderbevel. Indien een hostingaanbieder vervolgens voldoet aan een verwijderbevel op basis van artikel 125p, wordt deze in beginsel uitgesloten van strafrechtelijke aansprakelijkheid conform artikel 54a Wetboek van Strafrecht. Voldoet een hostingaanbieder niet aan het verwijderbevel van de officier van justitie, dan kan mogelijk wél strafrechtelijke aansprakelijkheid ontstaan op grond van artikel 54a Wetboek van Strafrecht. In die gevallen moet bewezen worden dat een hostingbedrijf willens en wetens op geen enkele wijze heeft meegewerkt aan een vordering of bevel. Los hiervan is een hostingbedrijf vaak in het buitenland gevestigd, wat strafrechtelijke vervolging extra lastig maakt. Om tot succesvolle vervolging van de bad hoster te kunnen overgaan geldt daarmee een hoge drempel.
In het kader van de aanpak van bad hosters heb ik onlangs toegezegd om een verkenning te doen naar mogelijkheden om deze hostingbedrijven beter aan te pakken. Uw Kamer zal hier in het voorjaar van 2025 verder over geïnformeerd worden.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is voor de samenleving en voor slachtoffers dat hostingbedrijven slechts een fractie van de verwijderverzoeken inwilligen en dat er na een brief van de politie verder niets gebeurt?
Ik deel de mening dat elke hostingprovider die verwijderverzoeken van het Meldpunt Kinderporno moedwillig niet opvolgt er één te veel is. Aan welke brief van de politie in het artikel precies gerefereerd wordt, is niet geheel duidelijk. Wel is mij bekend dat de politie, in bepaalde gevallen, brieven verstuurd naar onwelwillende hostingbedrijven met het verzoek tot verwijdering van het strafbare materiaal. Hieraan wordt niet altijd opvolging gegeven.
Als het gaat om meldingen ingediend bij Offlimits geldt dat in 2023 ongeveer 26% van de meldingen adequaat is opgepakt door de betreffende hostingproviders. In 74% van de gevallen werd geen of onvoldoende opvolging gegeven aan een melding en blijft het kinderpornografisch materiaal op zijn minst langer dan 24 uur zichtbaar. Dit is dus een te laag opvolgingspercentage binnen de afgesproken 24 uur. Uiteindelijk was in bijna alle gevallen (99%) het materiaal in Nederland niet meer zichtbaar. Maar dit betekent niet altijd dat het materiaal daadwerkelijk verwijderd is: in deze gevallen is het kinderpornografisch materiaal ofwel wél offline gehaald maar niet binnen 24 uur, ofwel de website dan wel hostingpartij verplaatst naar een ander land. In 2024 (tot en met oktober) werd er beter gereageerd: ongeveer 59% van de meldingen van Offlimits werd door de branche adequaat en binnen 24 uur opgepakt. Het is onduidelijk wat daar de reden voor is. Er kan dus gezegd worden dat er ook in de vrijwillige opvolging van meldingen van het Meldpunt Kinderporno nog een verbetering mogelijk is. De weigerende partijen, die niet of te laat reageren, zijn enkele van de totale hoeveelheid hostingaanbieders in Nederland. Om deze reden heeft de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) hiertoe bevoegdheden verkregen sinds 1 juli 2024.
Aanvullend op het uiteindelijk accuraat en snel opvolgen van verwijderverzoeken door het gros van de Nederlandse hostingsector bestaat een goede en constructieve publiek-private samenwerking waarbij het Ministerie van Justitie en Veiligheid een belangrijke sturende rol in de opzet heeft genomen. Tal van bedrijven zijn aangesloten op de Hash Check Service: een gratis tool, aangeboden door Offlimits met de subsidie van en in samenwerking met mijn ministerie opgezet, die het eenvoudig maakt voor hostingpartijen om aangesloten te zijn op hash-lijsten van bekend kindermisbruikmateriaal om servers mee schoon te houden. In 2023 zijn 8 miljard checks uitgevoerd, wat een kleine 900.000 hits opleverde. Dit betekent dat ongeveer 1 miljoen plaatjes van bekend materiaal automatisch verwijderd zijn.4 Samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Stichting Internet Domeinregistratie Nederland-Fonds is Offlimits deze Hash Check Service momenteel verder aan het ontwikkelen om nog meer partijen aan te laten sluiten.
Welke rol ziet u hierin voor het Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal? Heeft zij wel doorzettingsmacht?
De ATKM kon al een bevel tot ontoegankelijk maken opleggen aan aanbieders van hostingdiensten bij online terroristisch materiaal en bestuursrechtelijk handhaven wanneer daar geen gehoor aan wordt gegeven op basis van de Europese Verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud en bijbehorende nationale Uitvoeringswet. Op basis hiervan zijn dan ook bevelen verstuurd met betrekking tot online terroristische content en opgevolgd door de betreffende online diensten waarbij de effecten hiervan tot nu toe dus positief zijn.
Vanaf 1 juli 2024 is de wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal in werking getreden waarmee de ATKM eveneens bevoegdheden heeft verkregen voor online kinderpornografisch materiaal. Deze wet regelt onder meer de bevoegdheid voor de ATKM om aanbieders van hostingdiensten gevestigd in Nederland, dan wel op Nederlands grondgebied kinderpornografisch materiaal hebben opgeslagen, te verplichten online kinderpornografisch materiaal ontoegankelijk te maken en bestuursrechtelijk te handhaven wanneer zij dat niet doen. Indien aanbieders van hostingdiensten niet meewerken, kan de ATKM een last onder dwangsom of bestuurlijke boete opleggen oplopend tot 10% van de jaarlijkse omzet van de onderneming. Ook kan de ATKM ervoor kiezen om deze sanctiebesluiten openbaar te maken en zal dat in beginsel ook doen, gelet op de diffamerende werking die daarvan uitgaat. Internationaal gezien is de bestuursrechtelijke aanpak vernieuwend en er worden dan ook positieve effecten verwacht in het indammen van hosting van kinderpornografisch materiaal in Nederland. Nederland heeft daarmee een belangrijke en grote stap genomen in de aanpak van onwelwillende hostingbedrijven die zich onaantastbaar wanen.
De wetgeving regelt daarmee dat de ATKM handhavend kan optreden wanneer bedrijven geen gehoor geven aan verwijderingsverzoeken van Offlimits. Beide partijen richten hun samenwerking momenteel verder in. Mede op basis van informatie van Offlimits, is de ATKM inmiddels gestart met onderzoek naar partijen die structureel geen opvolging geven aan verwijderverzoeken. De ATKM verwacht begin 2025 daadwerkelijk te kunnen optreden.
Welke wettelijke mogelijkheden zijn er nu al om een webpagina die vol staat met kinderpornografisch materiaal offline te halen in plaats van voor ieder plaatje afzonderlijk een verwijderverzoek in te dienen? Welke bevoegdheden heeft de politie hiervoor?
Zoals in het antwoord op vraag 4 benoemd, is er in het kader van een strafrechtelijk onderzoek de mogelijkheid een verwijderbevel op basis van artikel 125p Wetboek van Strafvordering aan een aanbieder van een communicatiedienst te richten waarmee een bevel wordt opgelegd om strafbare informatie van het internet te verwijderen na machtiging van de rechter-commissaris.
Daarnaast kan de ATKM kan op grond van artikel 6 van de Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal een aanbieder van hostingdiensten die online kinderpornografisch materiaal heeft opgeslagen een bestuursrechtelijk bevel geven alle redelijkerwijs te nemen maatregelen te treffen om dit materiaal ontoegankelijk te maken. Indien het bevel niet kan worden gericht tot een aanbieder van hostingdiensten, kan deze worden gericht tot een aanbieder van een communicatiedienst.
Wanneer de ATKM gebruik maakt van de bevoegdheid van het sturen van een bevel tot ontoegankelijkmaking aan een hostingdienst dan wel aanbieder van een communicatiedienst wordt dit getoetst aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. In de regel zal de aandacht in eerste instantie uitgaan naar de afzonderlijke afbeeldingen of video’s. De ATKM onderzoekt welke ruimte er is om in specifieke gevallen, afhankelijk van bijvoorbeeld de hoeveelheid materiaal en het karakter van de website, de ontoegankelijkmaking van een website te overwegen.
Welke wettelijke gronden zijn er nodig om webpagina’s offline te halen die veelvuldig kinderpornografisch materiaal aanbieden en onwelwillend reageren op verwijderverzoeken?
Voor het antwoord op de wettelijke gronden die hiertoe vereist zijn verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid met hostingbedrijven in gesprek te gaan en aan te dringen op het verwijderen van websites en fora die hardleers zijn in het aanbieden van kinderpornografisch materiaal?
Er is reeds een goede samenwerking met de welwillende hostingpartijen in het kader van de zelfregulering en de vrijwillige opvolging van verwijderverzoeken van Offlimits door het overgrote deel van de hostingsector. Voor de niet-welwillende partijen is de ATKM in het leven geroepen. Daarnaast heeft het OM, zoals in het antwoord op vraag 7 beschreven, wel de mogelijkheid om verwijderbevelen op te leggen aan bedrijven die hardleers zijn.
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederlandse kinderpornobezitters slechts een waarschuwing krijgen van de politie, terwijl het bekijken van de beelden al strafbaar is
Ik begrijp dat het tegenstrijdig kan voelen voor mensen om downloaders van materiaal van seksueel kindermisbruik enkel een waarschuwing te geven terwijl zij al strafbaar gedrag vertonen.
Een effectieve en integrale aanpak van online seksueel kindermisbruik is, mede gelet op de aard en omvang ervan, van groot belang. Het thema is daarom ook opgenomen in de Veiligheidsagenda 2023–2026.5 Voor de daarin neergelegde afspraken is leidend dat opsporingscapaciteit wordt ingezet daar waar het maatschappelijk effect het grootst is. Dit is wanneer slachtoffers ontzet worden uit acute misbruiksituaties. De focus van politie ligt daarom op opsporingsonderzoeken naar vervaardigers en misbruikers (categorie A) en keyplayers en netwerken (categorie B).
Dat betekent niet dat downloaders en verspreiders van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik (categorie C) vrijuit gaan. Gelet op de massale aard van activiteiten in deze categorie, in combinatie met de schaarse politiecapaciteit, wordt daarom ook ingezet op alternatieve interventies. De aanpak, zoals toegepast in de landelijke actieweek van de politie, is daarvan een goed voorbeeld. De actie is erop gericht om vroegtijdig in te grijpen bij deze dadergroep, hen te waarschuwen en eventueel door te verwijzen naar de juiste hulpverlening. Op deze manier kan voorkomen worden dat deze daders opnieuw strafbaar gedrag gaan vertonen. Voor velen is een dergelijk waarschuwingsgesprek een bijzonder ingrijpende gebeurtenis, vaak is het de eerste keer dat zij, en eventueel hun familie dan wel partner, geconfronteerd worden met hun strafbaar handelen. De personen die een waarschuwing hebben gekregen van de politie worden niet verdacht van het bezit van nieuw materiaal (van onbekende slachtoffers) dan wel het spelen van een belangrijke rol op het (dark)web. De politie zal alsnog een opsporingsonderzoek starten naar personen die na een waarschuwing hun strafbare activiteiten voortzetten. Daarnaast is een belangrijke boodschap van de actieweek ook dat downloaders zich niet anoniem moeten wanen: zij begeven zich wel degelijk in het zicht van opsporing.
Ligt arrestatie niet méér voor de hand voor het plegen van dit strafbare feit dat ernstig indruist tegen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer?
Het staat buiten kijf dat online seksueel kindermisbruik, ongeacht de precieze aard van het strafbare feit, zeer ernstig is en te allen tijde effectief bestreden dient te worden. Gelet op het grote aantal downloaders en verspreiders, in combinatie met de schaarse politiecapaciteit, moet desalniettemin geprioriteerd worden in de aanpak. In het antwoord op vraag 10 licht ik deze prioritering verder toe.
Door de in de Veiligheidsagenda aangebrachte focus in de aanpak van politie op dit thema dient voor de zwaardere zaken (A- en B-categorie) voldoende capaciteit beschikbaar te zijn. De politie ziet zich in deze zaken namelijk geconfronteerd met een toename van datastromen en uitdagingen op het gebied van end-to-end encryptie. Dit betekent dat niet elke downloader en verspreider kan worden gearresteerd. Inzet op alternatieve interventies is in dit geval juist van groot belang, en in gevallen ook meer efficiënt dan een repressieve aanpak. Door deze dadergroep te wijzen op adequate hulpverlening wordt vroegtijdig ingegrepen en kan de aanleiding voor het strafbare gedrag in de kern worden aangepakt. Op deze manier kan continuering van strafbaar gedrag worden voorkomen. Het positieve preventieve effect is ook gebleken uit de resultaten van de actieweek in 2023: slechts 1 persoon die de politie destijds bezocht, heeft gerecidiveerd na een jaar.
Deelt u de mening dat deze aanpak kan leiden tot secundaire victimisatie van slachtoffers van kindermisbruik?
Het vroegtijdig ingrijpen door de politie in deze aanpak is juist van toegevoegde waarde in het voorkomen van secundaire victimisatie. Op deze wijze kan toch gevolg worden gegeven aan deze categorie zaken, gezien de opsporingscapaciteit en aard en omvang van het probleem.
Kunt u aangeven in hoeveel procent van de gevallen waarbij melding wordt gemaakt van kindermisbruik of kinderpornografie de politie niet kan ingrijpen vanwege capaciteitstekort?
De toestroom van zaken van online seksueel kindermisbruik komt uit verschillende instanties dan wel bronnen. Een deel van de meldingen komt vanuit het Amerikaanse NCMEC (National Center for Missing and Exploited Children), een deel via de zedenafdelingen of andere afdelingen van de Nederlandse en/of buitenlandse politie, via eigen onderzoek van de politie op bijvoorbeeld darkweb omgevingen en een deel vanuit Offlimits. De meldingenstroom wordt door specialisten bezien en beoordeeld op prioriteit naar ernst en bekendheid van het materiaal, waarbij niet elke melding vraagt om ingrijpen door de politie. Capaciteitstekort is daarbij niet de enige reden om niet over te gaan tot ingrijpen door politie, zo vragen sommige meldingen bijvoorbeeld om doorzenden aan buitenlandse autoriteiten of enkel om het verwijderen van materiaal gezien het reeds bekend materiaal betreft (en dus geen slachtoffer in een acute misbruiksituatie betreft). Er wordt niet bijgehouden per melding wat de achterliggende reden is om als politie niet in te grijpen.
Bent u bereid een stevige aanpak op het bestrijden van pornoverslavingen te ontwikkelen teneinde de vraag naar kinderporno in Nederland tegen te gaan?
Een pornoverslaving hoeft uiteraard niet altijd te betekenen dat iemand ook naar materiaal van seksueel kindermisbruik kijkt. Online pornografie (indien geen strafbaar of onrechtmatig materiaal) is legale online content. Vanuit het recht op vrijheid van meningsuiting, welke eveneens een recht om informatie te ontvangen omvat, dient een overheid zich terughoudend op te stellen in het beïnvloeden van kijkgedrag van burgers gericht op online legale content.
Wel suggereren onderzoeken dat kijkers van legale pornografie de neiging hebben om in de loop van de tijd extremere content te gaan bekijken.6 Dat is het punt waarop mensen kunnen afglijden naar bijvoorbeeld materiaal van seksueel kindermisbruik. Dit afglijden wordt toegeschreven aan een vermindering van het opwindingsniveau met betrekking tot dezelfde stimuli bij herhaaldelijke blootstelling aan deze stimuli: afstomping. Dat is een zorgelijke ontwikkeling. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid acht preventie en hulpverlening daartoe de meest geschikte instrumenten. Daarom heeft mijn ministerie recent een aanvullende subsidie aan Offlimits verstrekt om het plaatsen van banners op pornowebsites door het programma «Stop it Now» uit te breiden. Bij Stop it Now kunnen mensen anoniem hulp krijgen wanneer zij zich zorgen maken over hun kijkgedrag of pedofiele gevoelens. Deze banners worden getoond wanneer iemand zorgwekkende zoektermen gebruikt met de boodschap dat iemand mogelijk zoekt naar strafbaar materiaal en dat het mogelijk is om hulp te zoeken voor verontrustend kijkgedrag bij Stop it Now.
Online aanbieders zoals pornowebsites of zoekmachines zouden hier ook een eigen verantwoordelijkheid in moeten nemen door zelf proactief naar Stop it Now te verwijzen wanneer mensen zoekresultaten gebruiken die mogelijk verwijzen naar strafrechtelijk verboden materiaal. Google verwijst naar het Meldpunt Kinderporno, en bij doorklikken op «meer informatie» naar Stop it Now, indien een internetgebruiker zoekt op «kinderporno». Dergelijke sectorinitiatieven onderschrijf ik ten zeerste.