Het bericht dat kinderen elkaar misbruiken in Almelose jeugdinstelling |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat kinderen elkaar misbruiken in een Almelose jeugdinstelling?1
Ja.
Is het waar dat in de leefgroepen van jeugdzorginstelling Commujon in Almelo nog steeds sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen minderjarige kinderen? Zo ja, hoe is dat mogelijk? Zo nee, waar blijkt dat uit?
LSG Rentray, de Inspectie Jeugdzorg en ook mijn ministerie beschikken niet over recente signalen over seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen minderjarige kinderen in de instelling Commujon.
In 2009 heeft de Inspectie Jeugdzorg diverse meldingen ontvangen over seksueel getinte incidenten in de leefgroepen van Commujon die aanleiding gaven tot onderzoek. De inspectie concludeerde naar aanleiding van haar onderzoek dat de leegroepen onvoldoende veilig waren. De instelling werd in 2010 met onmiddellijke ingang onder verscherpt toezicht geplaatst. In 2011 is het verscherpt toezicht opgeheven.
Recentelijk heeft LSG Rentray melding gedaan bij de IJZ over een seksueel getint incident van twee jongeren van Commujon in de thuissituatie. Over de zaak is aangifte gedaan; de aangifte heeft niet geleid tot vervolging.
Herinnert u zich eerdere vragen over de uitzending van Zembla waaruit blijkt dat jeugdzorginstellingen klachten van seksueel misbruik negeren en daarmee kwetsbare kinderen ernstig in gevaar brengen2? Zo ja, hoe beoordeelt u het dat kinderen die onder toezicht van de overheid in een pleeggezin of jeugdzorginstelling zijn of worden geplaatst, niet veilig zijn?
Ik ben bekend met de eerdere vragen over de uitzending van Zembla. Ik heb uw Kamer toen geantwoord dat de veiligheid van het kind binnen de jeugdzorg altijd voorop moet staan. In de Wet op de jeugdzorg is opgenomen dat zorgaanbieders verantwoordelijk zijn voor het bieden van verantwoorde zorg. De Inspectie Jeugdzorg ziet toe op de kwaliteit en de veiligheid. De inspectie kan ingrijpen indien zij daar aanleiding toe ziet, bijvoorbeeld omdat de kwaliteit van de zorg onder de maat is of omdat er sprake is van onveilige situaties. Dit gebeurt in de praktijk ook. Commujon is in 2010 onder verscherpt toezicht geplaatst.
Deelt u de mening dat het de verantwoordelijkheid van professionals in de jeugd- en pleegzorg is om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en dit een halt toe te roepen? Zo ja, welke maatregelen zult u treffen om incidenten als deze in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Professionals hebben een grote verantwoordelijkheid als het gaat om het signaleren en het stoppen van grensoverschrijdend gedrag. Zij moeten scherp zijn op signalen en op basis daarvan handelen, zodat grensoverschrijdend gedrag zo vroeg mogelijk kan worden gestopt. Incidenten kunnen helaas nooit helemaal worden voorkomen, maar de risico’s op incidenten moeten zo klein mogelijk worden gehouden. Om professionals in de jeugdzorg te ondersteunen en te faciliteren zijn er op dit moment twee instrumenten: een voorgenomen verplichte meldcode huiselijke geweld en kindermishandeling en een meldplicht voor geweld gepleegd door professionals.
De Commissie Samson brengt in oktober 2012 haar rapport uit. Zij doet onafhankelijk onderzoek naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst. Ik zal op basis van het rapport bezien of nadere maatregelen nodig zijn.
Acht u de sancties die worden verbonden aan het niet naleven van de reeds bestaande meldplicht voor situaties waarbij hulpverleners zich schuldig maken aan seksueel misbruik van kinderen voldoende? Zo ja, hoe verklaart u het geringe aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij de Inspectie Jeugdzorg? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn nodig?
De Wet op de jeugdzorg verbindt geen aanvullende sancties aan het niet naleven van de meldplicht. De instelling is zelf verantwoordelijk voor eventuele acties bij het niet naleven van de meldplicht.
Op grond van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet op de jeugdzorg, ziet de Inspectie Jeugdzorg toe op de naleving van de wet, en dus ook op naleving van de bovenbedoelde meldplicht.
Als het rapport van de Commissie Samson gereed is, wil ik in het licht van dat rapport bekijken of er maatregelen nodig zijn om de uitvoering van de wet te verbeteren.
Deelt u de mening dat er, naast de wettelijke meldplicht voor professionals om (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van hulpverleners jegens jeugdigen te melden, ook een meldplicht moet komen om (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van andere volwassen jegens jeugdigen en van jeugdigen onderling te melden, opdat jeugd- en pleegzorginstellingen incidenten van seksueel misbruik niet langer in de doofpot kunnen stoppen teneinde imagoschade te voorkomen?
Ik deel die mening niet. Voor het melden van geweld van andere volwassenen jegens jeugdigen en van jeugdigen onderling zal de voorgenomen wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling gelden. Ik ben van mening dat een meldcode bij geweld in huiselijke kring effectiever is dan een meldplicht, ook bij seksueel grensoverschrijdend gedrag. Bovendien is het voor professionals verwarrend als zij bij seksueel grensoverschrijdend gedrag in huiselijke kring moeten werken met een meldplicht, terwijl zij voor andere vormen van geweld in huiselijke kring de stappen van de meldcode moeten doorlopen. De discussie over mijn keuze voor een meldcode in plaats van een meldplicht ga ik graag met u aan tijdens de behandeling van het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Hoeveel aangiftes van seksueel misbruik van kinderen zijn er sinds 2002 bij de politie gedaan door het bestuur van een jeugdzorginstelling naar aanleiding van het amendement van de leden Arib en Van der Vliet met betrekking tot de wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies en meldpunten kindermishandeling?2
Ik beschik niet over de cijfers van het aantal aangiftes gedaan door jeugdzorginstellingen. Iedere jeugdzorginstelling doet namelijk aangifte bij politie in de eigen stad of regio. Aangiftes worden niet centraal geregistreerd. Om de contacten tussen de bureaus jeugdzorg en de politie te intensiveren, hebben genoemde partijen in 2011 een samenwerkingsconvenant getekend. Het convenant geeft de mogelijkheid om een melding te doen bij de politie. Er hoeft dan niet direct aangifte te worden gedaan, maar de informatie is wel bekend bij de politie. In een latere fase van het onderzoek kan dan alsnog aangifte worden gedaan. De politie kan de zaak dan snel oppakken omdat zij reeds beschikt over de nodige informatie.
Het bericht 'LSG-Rentray betaalt tonnen voor ontslagen' |
|
Willie Dille (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «LSG-Rentray betaalt tonnen voor ontslagen»?1
Ja. Ik ga niet over het personeelsbeleid en de personeelsuitgaven van individuele zorginstellingen, want daar gaan de desbetreffende Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur over. Maar ik lees zo’n bericht wel met belangstelling. Dus ook de reactie van LSG-Rentray op de eigen website.
Is het waar dat oud-bestuurder Lodewijks vorig jaar in totaal 340 743 euro ontvangen heeft, inclusief een ontslagvergoeding van 157 013 euro? Wat vindt u ervan dat een falende bestuurder tonnen opstrijkt?
Volgens het jaarverslag-2011 was zijn bruto-inkomen € 146 792, zijn ontslagvergoeding € 157 013, hetgeen optelt tot € 303 805.
Of een bestuurder gefaald heeft of niet, is ter bepaling aan de Raad van Toezicht, dan wel bij conflicten daarover, aan de rechter. Zowel uit het bericht waar u naar verwijst als uit de bovengenoemde reactie van LSG-Rentray maak ik op dat de Raad van Toezicht van oordeel is dat de complexe organisatie die LSG-Rentay in de loop der jaren is geworden, nu meer gebaat is bij een bestuurlijk gericht lid van de Raad van Bestuur dan een meer inhoudelijk gericht lid.
Een ontslagvergoeding, vaak ter hoogte van de kantonrechtersformule of van één jaarsalaris, was in gebruikelijk in arbeidsovereenkomsten met bestuurders. Inmiddels denken we daar trouwens anders over. In de normeringswet is dan ook een maximum van € 75 000 vastgelegd.
Hoe kan het dat iemand die ontslagen is, en daar een veel te hoge vergoeding voor gekregen heeft, direct als Zelfstandige Zonder Personeel (ZZP’er) weer aangenomen wordt bij precies dezelfde instelling? Deelt u de mening dat deze oud-bestuurder zijn ontslagvergoeding direct terug moet storten op de rekening van de instelling?
Zoals op vraag 1 geantwoord, ga ik niet over de personele beslissingen van zorginstellingen. Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u daarom naar de bovengenoemde reactie van LSG-Rentray.
Hoe hoog is de vergoeding die de oud-bestuurder krijgt voor zijn werk als ZZP’er? Deelt u de mening dat deze oud-bestuurder zijn werkzaamheden per direct moet stopzetten en zijn al ontvangen vergoeding terug moet geven?
Zie antwoord vraag 3.
Vermeend seksueel misbruik bij Commujon in Almelo |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op de verwante artikelen «Massaal misbruik in Almelo» en «Alles in de doofpot»?1
Veiligheid en kwaliteit zijn sleutelwoorden bij het bieden van verantwoorde zorg aan kinderen. Mijn beleid is er op gericht mogelijke risico’s voor de veiligheid zo klein mogelijk te houden. Na het verschijnen van de berichtgeving over de onveiligheid bij Commujon heb ik de betreffende krant een brief gestuurd met het verzoek om hun bronnen te wijzen op de Inspectie Jeugdzorg. De bronnen kunnen, desgewenst anoniem, hun verhaal doen bij de inspectie die vervolgens via de gebruikelijke procedures kan besluiten of de gesprekken aanleiding geven tot een vervolgonderzoek.
Welke maatregelen zijn genomen door de Inspectie Jeugdzorg en de instelling, nadat in 2009 bekend werd dat 15 kinderen onder de 11 jaar seksueel overschrijdend gedrag vertoonden gedurende geruime tijd in de instelling Commujon te Almelo?2
Indien zich een calamiteit voordoet, dient een instelling dit altijd te melden bij de Inspectie Jeugdzorg. Direct nadat de incidenten bij Commujon in 2009 aan het licht waren gekomen, heeft de instelling contact opgenomen met de Inspectie Jeugdzorg. Tegelijkertijd met de melding van de calamiteit kondigde de directeur van LSG-Rentray een intern onderzoek aan naar de gebeurtenissen, uit te voeren door extern bureau Van Montfoort. Naar aanleiding van het rapport van Van Montfoort heeft Commujon een plan van aanpak opgesteld ter verbetering van structurele tekortkomingen. De inspectie bracht in december 2009 een toezichtbezoek aan Commujon. Het toezichtbezoek resulteerde erin dat de instelling met onmiddellijke ingang onder verscherpt toezicht werd geplaatst. Reden hiervoor was het feit dat het leefklimaat in vier leefgroepen onvoldoende veilig was.
Tijdens het verscherpte toezicht heeft intensief contact tussen Commujon en de inspectie plaatsgevonden. Bij de hertoets in maart 2011 was het leefklimaat in de vier leefgroepen voldoende veilig en werd het verscherpt toezicht opgeheven.
Wat waren de uitkomsten van de hertoets uit 2011 van de Inspectie Jeugdzorg waardoor het verscherpt toezicht na 2 jaar werd opgeheven, hoewel de Inspectie wel constateerde dat «er nog verbetering nodig was in de manier waarop de instelling omging met seksueel en fysiek grensoverschrijdend gedrag van bewoners»?3
Volgens de hertoets was de situatie bij Commujon in mei 2011 «voldoende verbeterd», wat inhoudt dat volgens de inspectie tenminste aan de minimale voorwaarden voor veiligheid is voldaan. De eerder door de inspectie geconstateerde risico’s waren in voldoende mate verlaagd en hierdoor kon het verscherpt toezicht worden opgeheven. De inspectie zag echter nog wel een aantal belangrijke verbeterpunten, die met voorrang moesten worden gerealiseerd om te kunnen spreken van een voldoende stabiele situatie voor de lange termijn.
Bij de inspectie zijn het laatste jaar geen meldingen, klachten of signalen binnengekomen die maken dat dit beeld zou moeten worden bijgesteld.
Is het waar dat een meisje, dat is misbruikt door een jongen uit dezelfde instelling, nog steeds op dezelfde school zit als de jongen, hoewel de instelling de jongen wel heeft overgeplaatst naar een andere instelling? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit meisje niet meer geconfronteerd hoeft te worden met deze jongen?
Ik ben niet bekend met de feiten uit de door u genoemde melding en treed niet in individuele zaken.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat hulpverleners, kinderen en ouders zich veilig en serieus genomen voelen om melding te maken van een vermoeden van misbruik of seksueel overschrijdend gedrag bij de instelling?
Ouders en kinderen kunnen met hun zorgen en klachten terecht bij de vertrouwenspersoon van de instelling. Daarnaast heeft elke instelling een onafhankelijke klachtencommissie. Voor informatie en mogelijke ondersteuning bij het indienen van een klacht kunnen ouders contact opnemen met het Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg of met Zorgbelang.
Eind van het jaar komt de commissie Samson met haar eindrapport. Ik zal te zijner tijd bezien of het rapport van de commissie aanleiding geeft om te komen tot een aanscherping van het klachtenbeleid. Mocht uit tussentijdse berichten van de commissie blijken dat er eerder actie nodig is, dan zal ik die direct in gang zetten.
Bent u bereid de Inspectie Jeugdzorg extra onderzoek te laten doen bij deze betreffende instelling gericht op de problemen betreffende het seksueel overschrijdend gedrag? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Jeugdzorg heeft in het kader van een regulier inspectiebezoek in het eerste kwartaal van 2012 nog een bezoek gebracht aan Commujon. Hieruit kwam een positief beeld naar voren.
LSG-Rentray, de Inspectie Jeugdzorg en ook mijn ministerie beschikken niet over recente signalen over seksueel misbruik die aanleiding geven tot directe actie.
De liquidatie van het Nederlands Instituut Sinti en Roma (NISR) |
|
Sadet Karabulut |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Leers |
|
Kent u het artikel: «Roma Instituut is alweer verleden tijd»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Raad van Toezicht van het NISR dat overheidsgeld niet goed is besteed door een slecht functionerende NISR? Zo ja, waarom heeft u niet eerder actie ondernomen en kunt u een overzicht geven waar de € 2,5 mln. aan uitgegeven is?
Over het NISR heb ik geen zeggenschap. NISR is een particuliere stichting, gefinancierd als project door Stichting Afwikkeling RSR (SARSR). SARSR is het zelfstandig bestuursorgaan dat opdracht heeft om de beschikbare middelen te bestemmen ten behoeve van de Sinti en Roma. Informatie over het NISR ontvang ik indirect als onderdeel van de verantwoording die SARSR aan mij aflegt. Formeel ben ik weliswaar niet betrokken bij NISR, maar materieel maak ik mij zorgen over de nu ontstane situatie. Ik volg daarom de ontwikkelingen op de voet en zet mij in waar dat nodig en mogelijk is om ervoor te zorgen dat NISR netjes wordt ontbonden en de resterende circa 4,5 miljoen euro op een verantwoorde wijze bestemd kan worden voor en met de Sinti en Roma.
Het NISR heeft zich, conform door SARSR goedgekeurde begrotingen, ingezet om invulling te geven aan de missie die het sinds de start op 1 januari 2010 kende: Een bijdrage leveren aan het duurzaam verbeteren van de maatschappelijke positie van alle Sinti en Roma in Nederland. Het NISR beoogde een situatie te creëren van wederzijdse acceptatie tussen Sinti en Roma en de Nederlandse samenleving, en hen zo in staat te stellen om voluit te participeren in het proces van hun maatschappelijke positieverbetering. Het NISR zag daarin voor zichzelf een initiërende en stimulerende rol naar zowel Sinti en Roma als maatschappelijke organisaties en lokale, regionale en landelijke overheid. Het NISR heeft deze groepen gevraagd en ongevraagd geadviseerd en heeft activiteiten uitgevoerd en mogelijk gemaakt op de terreinen onderwijs, werkgelegenheid, huisvesting, welzijn en cultuur. Activiteiten gericht op repressie behoorden niet tot de taken. De focus lag op het bieden van kansen.
In de wetenschap dat de beschikbare middelen begrensd zijn, was cofinanciering en het vinden van andere financieringsbronnen essentieel om structureel invulling te kunnen geven aan de taak die het NISR zicht stelde. De Raad van Toezicht van NISR signaleerde dat het vinden van aanvullende bronnen niet lukte, onderkende dat er te weinig zichtbaar was van de inspanningen van NISR en merkte dat mede daardoor kritiek vanuit een deel van de Sinti en Roma groeide. De Raad van Toezicht van NISR nam het mijns inziens dappere besluit om niet te wachten op de evaluatie die eind 2012 was voorzien, maar tijdig te stoppen met iets wat in de gekozen opzet onvoldoende werkte. SARSR heeft dit besluit geaccepteerd, waarna de liquidatie van NISR in gang kon worden gezet.
Het bovenstaande rechtvaardigt niet de conclusie dat alles wat NISR deed zinloos is geweest. Er zijn ook activiteiten die wel goed gingen, bijvoorbeeld die op het terrein van onderwijsparticipatie, waarop mede door de inzet van NISR goede resultaten zijn geboekt en «best practices» zijn ontwikkeld.
Mijn opdracht aan Stichting Afwikkeling RSR, het bestemmen van de middelen ten behoeve van Sinti en Roma, is ongewijzigd. SARSR houdt daarom toezicht op een correctie ontbinding van NISR, waarbij ook de belangen van het personeel zullen worden gerespecteerd, en buigt zich tegelijkertijd over de vraag op welke wijze de resterende middelen effectief besteed kunnen worden. Daarbij betrekt het niet alleen de praktijkervaring van NISR, maar ook de ervaringen van Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma (SRSR) in de jaren daarvoor. SRSR kende aanvankelijk een subsidieregeling voor projecten. Dat leverde toen onvoldoende projecten van een aanvaardbare kwaliteit op. SRSR besloot vervolgens zelf activiteiten te laten uitvoeren, nadat werkgroepen van Sinti en Roma en andere deskundigen zich hadden gebogen over de vraag waar dat nodig is (onderwijs, werkgelegenheid, cultuur). Dat werkte, maar leerde ook dat een lange adem vereist is. Het NISR werd gezien als een kans om structureel te werk te gaan. Leren van fouten en van wat goed ging is dus nodig. Een belangrijk uitgangspunt is en blijft dat niet moet worden gesproken over de Sinti en Roma, maar met de Sinti en Roma. Daarbij wordt van de Sinti en Roma niet alleen nadrukkelijk gevraagd mee te denken over het bestemmen van de middelen met het oog op hun toekomst, maar ook bereid te zijn uitvoering te geven aan activiteiten die daarop zijn gericht.
Het is mij duidelijk dat zorgvuldig te werk moet worden gegaan en dat er dus ook wat tijd voor uitgetrokken mag worden. Die tijd gun ik SARSR. Dat is in het belang van de Sinti en Roma die het aangaat.
Kunt u een overzicht geven van de projecten waar de Raad van Toezicht op doelt als hij voorstelt om de resterende gelden in te zetten voor projecten die wel werken? Op basis van welke criteria wordt er gekozen voor deze projecten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat heeft het overleg opgeleverd dat u, zoals in het Algemeen Overleg van 22 maart jl. toegezegd, met de staatssecretaris van VWS zou voeren om te bekijken hoe de resterende gelden ingezet zouden kunnen worden voor de Roma- en Sinti-gemeenschap?
In het antwoord op vraag 2 is uiteengezet dat de opdracht aan SARSR niet is gewijzigd. Het resterende geld wordt dus ingezet ten behoeve van de Sinti en Roma. Niet de departementen, maar SARSR samen met de Sinti en Roma zelf zijn aan zet om daar invulling aan te geven.
Wat zijn uw overwegingen om de ontwikkelingen af te wachten en voorlopig op afstand te blijven zoals in het artikel in Trouw wordt gemeld? Lijkt het u niet verstandiger om in overleg met de Roma- en Sinti-achterban het resterende geld nu opnieuw te bestemmen en dit niet over te laten aan de Raad van Toezicht van het te liquideren NISR? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Ouderen drogen uit in zorgcentrum’ |
|
Karen Gerbrands (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Kent u het bericht «Ouderen drogen uit in zorgcentrum»?1
Ja.
Is het waar dat bewoners in dit zorgcentrum uitgedroogd waren, omdat zij te weinig eten en drinken kregen? Zo ja, wat vindt u hiervan? Deelt u de mening dat het van de zotte is dat instellingen bezuinigen op het eten en drinken van bewoners?
Ik heb bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) navraag gedaan.
In 2010 heeft de IGZ het zorgcentrum Klepperwei bezocht. Destijds was er geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar uitdroging van cliënten of mogelijke bezuinigingen op eten en drinken. Evenmin heeft IGZ tijdens het bezoek aanwijzingen gevonden dat benodigde materialen ontbreken.
De IGZ heeft, naast het in vraag 1 genoemd bericht, ook een melding van een bezorgde dochter ontvangen (zie antwoord vraag 4) over dit zorgcentrum. Pas als ook deze melding adequaat is onderzocht, kan ik een oordeel geven over de vraag of er ouderen uitgedroogd zijn in zorgcentrum de Klepperwei en zo ja wat daarvan de oorzaak is geweest.
Hoeveel ouderen in zorginstellingen zijn uitgedroogd? Wat gaat u doen om dit probleem aan te pakken?
Ik weet nog niet of en zo ja hoeveel ouderen in zorginstellingen uitgedroogd zijn. Dat ouderen minder drinken, is een bekend feit. Daarom is het belangrijk dat het verzorgend personeel goed let op de vochtinname van ouderen. Het personeel wordt hiervoor geschoold. Via « Zorg voor Beter» zijn er goede programma’s ontwikkeld om de zorg op dit gebied verder te verbeteren.
Hoe kan het dat de Inspectie de klachten naast zich neer heeft gelegd? Hoort de Inspectie geen actie te ondernemen zodra de kwaliteit van de zorg in gevaar is? Deelt u de mening dat de Inspectie alsnog in actie moet komen? Zo nee, waarom niet?
De IGZ heeft een telefonische melding ontvangen van een bezorgde dochter. De IGZ is niet zelf direct in actie gekomen, omdat de zorginstelling naar aanleiding van de klacht dat de desbetreffende cliënt niet goed verzorgd zou worden extern onderzoek laat doen naar de zorg binnen de Klepperwei. De IGZ wordt over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd. Op basis van deze uitkomsten zal de IGZ besluiten welke actie zij onderneemt op de betreffende melding.
Daarnaast is het bestuur van de zorginstelling in gesprek met de familie om te achterhalen waar de klachten over de zorg op doelen en wat er verbeterd kan worden. Zoals uit voorgaande antwoorden blijkt heb ik de IGZ gevraagd mij direct te informeren.
Klopt de bewering dat door financieel wanbeleid bepaalde materialen niet voorhanden zijn? Om welke materialen gaat dit, en wat is de invloed van de afwezigheid van deze materialen op de kwaliteit van de geleverde zorg?
Zie antwoord vraag 2.
De toename van ouderen met een alcoholprobleem |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Toename verslaafde babyboomers» en het artikel «Ouderen kind aan huis in kliniek»?1
Ik vind het zorgelijk dat het aantal probleemdrinkers onder ouderen toeneemt. Zeker als het gaat om ouderen die alcohol drinken in combinatie met het gebruik van medicijnen, omdat zij extra kans hebben op ongevallen.
Wat is volgens u de verklaring voor de toename van alcoholproblemen onder ouderen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Vooral bij de «jongere» ouderen (tussen 55 en 65 jaar, de babyboomers) is alcoholproblematiek een groeiend probleem. Deskundigen geven als verklaring dat deze generatie is opgegroeid in een tijd dat «sociaal drinken» gewoner werd gevonden, zij voldoende financiële mogelijkheden hebben en een deel van de groep nu ook meer vrije tijd heeft in verband met pensionering.
Hoeveel ouderen in Nederland kampen met alcoholproblemen, en zijn er verschillen bij ouderen met alcoholproblemen die thuis wonen en ouderen met alcoholproblemen die in een zorginstelling verblijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar schatting van het Trimbos instituut gaat het om ca. 150 000 tot 200 000 probleemdrinkers2 van 55 jaar en ouder.
In verpleeg- en verzorgingshuizen drinken ouderen gemiddeld meer alcohol dan zelfstandig wonende ouderen.3
Hoeveel hulp- en voorlichtingsprogramma’s zijn er voor ouderen met alcoholproblemen? Hoeveel behandelplekken zijn er voor ouderen met alcoholproblemen? Is dit voldoende? Wanneer u niet over deze gegevens beschikt bent u dan bereid dit uit te zoeken?
Voor volwassenen is reguliere voorlichting beschikbaar via folders, internet en bijvoorbeeld huisartsen. Zoals de websites alcoholinfo.nl, minderdrinken.nl of de folder «Hoeveel drink ik eigenlijk?». Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Ouderen met alcoholproblemen kunnen terecht bij de reguliere behandelprogramma’s van de verslavingszorg. Daarvoor zijn geen aparte behandelplekken nodig, met uitzondering van behandelafdelingen in de verslavingszorg waar ook verpleegzorg wordt geboden. Wel is binnen de behandeling bijzondere aandacht nodig voor bijvoorbeeld medicijngebruik (zie ook het antwoord op vraag4.
Binnen het programma Resultaten Scoren wordt momenteel een quickscan uitgevoerd naar behandelingen en protocollen op het gebied van ouderen in de verslavingszorg.5 De resultaten van de quickscan worden dit najaar verwacht.
Is volgens u de reguliere voorlichting die momenteel via folders, internet en professionals gegeven wordt, voldoende om alcoholproblemen onder ouderen aan te pakken? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om dit te verbeteren?
Om de alcoholproblematiek onder ouderen terug te dringen is het van belang dat het patroon van veel drinken onder deze ouderen wordt doorbroken. Goede voorlichting en interventies kunnen mensen daartoe stimuleren. Ook professionals in de eerste- en tweedelijnszorg moeten goed met dit thema om kunnen gaan. In 2011 is een platform gecreëerd voor de ontwikkeling en implementatie van vroegsignalering en kortdurende interventies voor ouderen. Dit platform vormt onderdeel van het Partnership Vroegsignalering Alcohol dat door VWS wordt gesubsidieerd. Ik heb het platform gevraagd bij de door hen te organiseren bijeenkomsten ook de verpleeg- en verzorgingssector te betrekken. Daarnaast ben ik met het Landelijk Overleg Cliëntenraden Zeggenschap in Zorg (LOC Zeggenschap)6 in overleg om te bezien hoe we het thema ouderen en alcohol beter op de agenda van verzorgingshuizen kunnen krijgen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de hoofdbehandelaar Ouderen van Centrum Maliebaan dat de behandeling van ouderen speciale aandacht vereist? Bent u bereid de aanpak van alcoholproblemen onder ouderen een even hoge prioriteit te geven als de aanpak van alcoholproblemen onder jongeren? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
De behandeling van ouderen is anders dan die van jongeren. Denk bijvoorbeeld aan de combinatie alcohol en medicijngebruik of alcoholgebruik onder ouderen dat sneller kan leiden tot vallen. Juist daarom zijn speciaal op ouderen gerichte voorlichting en protocollen e.d. op zijn plaats. Denkt u hierbij aan de door VWS gesubsidieerde website alcoholinfo.nl, aan bijsluiters van medicijnen, aan het hiervoor genoemde platform ouderen en alcohol of bijvoorbeeld voorlichting door VeiligheidNL7. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 al aangaf, ben ik met LOC Zeggenschap in overleg om te bezien hoe we het thema ouderen en alcohol beter op de agenda binnen verzorgingshuizen kunnen krijgen. Zoals in de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid staat aangegeven is het tegengaan van alcoholgebruik onder jongeren een van de speerpunten van het gezondheidsbeleid van dit kabinet. Dat neemt niet weg dat ook de alcoholproblematiek bij ouderen onze aandacht heeft.
Gaat u aanvullende maatregelen nemen om alcoholproblemen onder ouderen aan te pakken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Het bericht dat "ADHD onterecht als neurobiologische hersenziekte wordt gekwalificeerd" |
|
Willie Dille (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het artikel «ADHD meestal geen ziekte»?1
Ja.
Is het u ook bekend dat de farmaceutische industrie grote belangen heeft bij de diagnose ADHD?
Ik neem aan dat u hier doelt op het financiële belang dat gemoeid is met de verkoop van ADHD-medicatie. Als eerste stap bij het behandelen van ADHD is volgens de CBO-richtlijn psycho-educatie, mediatietherapie en leerkrachtbegeleiding op school aangewezen en pas in tweede instantie het voorschrijven van medicatie. In 2011 was met het gebruik van ADHD-medicatie een omzet van € 42,5 miljoen gemoeid waarvan circa 60% in beginsel voor rekening van de patiënt (de ouders) komt en circa 40% (€ 17,8 mln) uit de basisverzekering wordt vergoed. Er zijn derhalve ook financiële belangen mee gemoeid.
Bent u van mening dat de invloed van de farmaceutische industrie op de gezondheidszorg zo klein mogelijk moet blijven om belangenverstrengeling en medicalisering tegen te gaan?
Ik ben met u eens dat oneigenlijke belangenverstrengeling in de gezondheidszorg bestreden moet worden. Ik zet daar ook op in door het aanmoedigen van het gebruik van ethische codes (bv. de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling en de Gedragscode Medische Hulpmiddelen) en door het bieden van transparantie over de banden die er zijn (bv. door het transparantieregister van de stichting Code Geneesmiddelreclame). Ik vind wel dat er, ook met industriële partners, moet worden samengewerkt in de gezondheidszorg. Het zou zonde zijn om geen gebruik te maken van de bij industriële partners beschikbare kennis. Uiteraard moet dit plaatsvinden om het volksgezondheidsbelang te dienen en niet een financieel belang of persoonlijk gewin.
Bent u van mening dat kinderen niet blindelings aan receptmiddelen, zoals bijvoorbeeld Ritalin, mogen worden blootgesteld?
Ik ben het met u eens dat kinderen (evenals volwassenen overigens) niet blindelings aan behandelingen moeten worden blootgesteld. Gelukkig zit onze gezondheidszorg in het algemeen en onze farmaceutische zorg in het bijzonder zo ook niet in elkaar. Geneesmiddelen worden door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) beoordeeld op werkzaamheid en schadelijkheid voordat ze op de Nederlandse markt worden toegelaten. Bij die beoordeling geeft het CBG aan voor welke indicatie deze geneesmiddelen gebruikt kunnen worden. Voor methylfenidaat (één van de middelen die bij ADHD worden gebruikt) geeft het CBG aan dat deze gebruikt kunnen worden als onderdeel van een uitgebreid behandelprogramma voor ADHD bij kinderen van 6 jaar en ouder in die gevallen waarbij uitsluitend orthopedagogie onvoldoende blijkt te zijn. Voor atomoxetine (een ander ADHD middel) geeft het CBG aan dat dit middel is geïndiceerd bij kinderen van 6 jaar en ouder als onderdeel van een breed behandelprogramma. De behandeling moet worden gestart door een medisch specialist en het besluit om dit geneesmiddel te gebruiken dient te zijn gebaseerd op een zeer grondige beoordeling van de ernst van de symptomen van het kind in relatie tot diens leeftijd en de persistentie van de symptomen.
Deze systematiek waarborgt dat van «blindelings blootstellen» geen sprake kan zijn. Maar, kijkend naar de toename in het gebruik van deze middelen, is inmiddels een discussie op gang gekomen over het voorschrijven van medicatie aan kinderen (demedicalisering van de jeugd) en of dat niet te snel of te vaak gebeurt.
Bent u bereid naar aanleiding van dit onderzoek het uitschrijven van ADHD-medicijnen onder strikte voorwaarden te stellen om onnodig voorschrijven of het voorschrijven van een onevenredige dosis te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op 16 februari 2012 aan de betrokken beroepsgroepen van huisartsen, kinderartsen en psychiaters, gevraagd om hun visie op een aantal knelpunten bij het voorschrijven en gebruik van ADHD-medicatie. Ik heb u een afschrift van deze brieven toegestuurd2. Ik heb de reacties zojuist ontvangen en ik zal samen met de Staatssecretaris (in het kader van het traject demedicaliseren jeugd) in gesprek gaan met de betrokken beroepsgroepen. Vervolgens zullen wij de Kamer informeren over de uitkomst van deze bespreking en onze visie om mogelijk onnodig voorschrijven tegen te gaan.
Toezicht op ongeboren kinderen |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Toezicht op 100 ongeborenen per jaar»?1
Ja.
Kunt u het bericht bevestigen dat jaarlijks bijna honderd baby's nog voor hun geboorte door de kinderrechter onder toezicht worden gesteld? Zo ja, is dit aantal de afgelopen jaren veranderd? Hoeveel ongeboren kinderen werden er in 2009, 2010 en 2011 onder toezicht gesteld? Zo nee, om hoeveel ongeboren kinderen gaat het in de genoemde jaren dan wel?
De Raad voor de Kinderbescherming beschikt uitsluitend over gegevens van het aantal aangevraagde ondertoezichtstellingen voor een ongeboren kind. Het is onbekend in hoeveel zaken de rechter het verzoek onherroelijk heeft afgewezen.
2009
2010
2011
Aantal gevraagde rekesten
132
199
251
Hoeveel kinderen werden er in 2009, 2010 en 2011 post partum bij de ouders weggenomen?
Deze informatie ligt bij de individuele bureaus jeugdzorg en wordt niet centraal geregistreerd. Deze gegevens zijn niet op geaggregeerd niveau beschikbaar.
Hoeveel ouders zijn er in 2009, 2010 en 2011 permanent uit de ouderlijke macht ontzet dan wel ontheven?
Bij 29 van alle in het antwoord op vraag 2 genoemde ongeboren kinderen heeft de Raad voor de Kinderbescherming later een verzoek ingediend tot ontheffing of ontzetting uit de ouderlijke macht van de ouders.
Hoe vaak komt het voor dat ouders na eerder de ouderlijke macht te hebben verloren, ook bij volgende kinderen het ouderlijk gezag verliezen?
Het registratiesysteem van de Raad voor de Kinderbescherming is gebaseerd op dossiers van kinderen en niet op ouderdossiers. Deze gegevens zijn dan ook niet beschikbaar anders dan na onevenredige inspanning op onderzoek in individuele dossiers.
Het zwarte gat na een melding van kindermishandeling |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op de enquête en het bericht «Het zwarte gat na een melding»?1 en het bericht «Alerter op Kindermishandeling»2 die beide wijzen op het feit dat er nog veel te verbeteren valt in de aanpak van kindermishandeling?
Kinderen zijn kwetsbaar en vereisen onze specifieke aandacht. Met de uitvoering van het actieplan Kinderen Veilig (2012–2016) wil ik met mijn collega-bewindslieden van Veiligheid en Justitie kindermishandeling krachtig bestrijden. Samen met ouders, omstanders, professionals, mede-overheden en uitvoeringsorganisaties. Na de zomer zal de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik worden geïnstalleerd om toe te zien op de uitvoering van de acties in het actieplan en deze aan te jagen. Met deze Taskforce zal de aanpak van kindermishandeling verder worden verstevigd.
Deelt u de mening dat het gebrek aan terugkoppeling contraproductief is voor de meldingsbereidheid van professionals die kindermishandeling signaleren? Wat gaat u doen om dit te verbeteren? Hoe gaat u daarnaast ervoor zorgen dat de terugkoppeling aan melders door het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) verbetert?
Binnen organisaties moeten professionals heldere afspraken maken over hoe om te gaan met signalen van kindermishandeling, het bespreekbaar maken ervan en het organiseren van hulp danwel het doen van een melding. Het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, dat bij uw Kamer in behandeling is, biedt hiervoor kaders, zoals het stappenplan. Het is aan organisaties om deze stappen concreet in te vullen, zodat het aansluit bij de werkwijze van de organisatie. Het maken van afspraken over het doen of overdragen van meldingen, kunnen hier ook in worden opgenomen.
Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) is er voor professionals (en anderen) die een advies of consult inzake (een vermoeden van) kindermishandeling vragen en voor professionals die een melding van (een vermoeden van) kindermishandeling willen doen.
Overigens blijkt uit de TKM-enquête dat slechts 16% van de professionals die de enquête hebben ingevuld daadwerkelijk een melding hebben gedaan bij het AMK.
Terugkoppeling is belangrijk voor de bereidheid van professionals om een melding te doen. In het protocol van handelen dat het AMK gebruikt voor hun werkwijze staat de afspraak dat terugkoppeling altijd plaatsvindt bij een in ontvangst genomen melding. Bij een advies of consult is feedback vaak niet nodig en in die gevallen wordt terugkoppeling ook niet afgesproken. In de praktijk komt de afspraak over terugkoppeling wel eens onder druk te staan. Jeugdzorg Nederland vindt het een zorgelijke situatie dat er niet altijd terugkoppeling plaats vindt. Jeugdzorg Nederland en ik hebben afgesproken dat Jeugdzorg Nederland de terugmelding naar de professional zoals die is opgenomen in het protocol van handelen nog eens expliciet onder de aandacht brengen van de AMK’s.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat ruim 43% van de hulpverleners ontevreden is over de snelheid waarmee onderzoek en hulp tot stand komt na een melding van kindermishandeling? Is het waar dat het formeel maar 27 weken mag duren voordat een casus bij het AMK is onderzocht en vrijwillige hulpverlening is opgestart en dat het maar liefst 40 weken mag duren als er na het AMK-onderzoek ook een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming is opgestart? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze doorlooptijden ook worden gehaald?
Ik vind het van het grootste belang dat onderzoek en hulpverlening aan een kind na een melding snel tot stand komt. Ik begrijp dat veel hulpverleners vinden dat de snelheid van onderzoek omhoog moet, dat is een teken van hun betrokkenheid bij het kind. Daarom zijn afspraken gemaakt om de doorlooptijden te verkorten. De termijnen zijn de laatste jaren aanzienlijk verkort. Ik herken echter niet de termijnen die u noemt in uw vraag. Hieronder geef ik aan wat wel de termijnen zijn die worden toegepast waarbij ik een onderscheid maak tussen acute en minder acute situaties waarin een kind zich bevindt.
Als een melding bij het AMK wordt gedaan, geldt een wettelijke termijn van vijf dagen voor de beoordeling of de melding aanleiding geeft tot onderzoek. Vervolgens heeft het AMK een wettelijke termijn van 13 weken om te beoordelen of de melding aanleiding geeft tot stappen. Bij acuut gevaar voor het kind of bij een crisis start het AMK direct de doorgeleiding naar de Raad voor de Kinderbescherming. Bij dergelijke zaken kan binnen enkele dagen een rechterlijke beslissing worden genomen tot een kinderbeschermingsmaatregel. Bij crisis wordt indien nodig direct hulpverlening ingezet.
Als er geen sprake is van acuut gevaar of crisis maar hulp in het vrijwillig kader geen optie (meer) is vanwege onmacht of onwil bij de ouders, dan neemt het BJZ/AMK een spoorbesluit bescherming. Dat wil zeggen dat de melding binnen een week met de Raad voor de Kinderbescherming wordt besproken in het casusoverleg bescherming. De Raad onderzoekt of er gronden zijn voor een kinderbeschermingsmaatregel en heeft de doorlooptijd voor onderzoek teruggebracht van ca 10 maanden naar 2 maanden.
De provincies hebben onderling afspraken gemaakt voor de doorlooptijd tussen aanmelding voor hulpverlening en het indicatiebesluit voor het vrijwillig kader (teruggebracht tot 8 weken). Verder hebben de provincies afspraken over de doorlooptijd naar de start van de hulpverlening ( 9 weken). Mijn ambitie is dat alle kinderen tijdig de noodzakelijke zorg krijgen. Ook de provincies trachten de wachtlijst zo beperkt mogelijk te houden. Bij crisis wordt indien nodig direct hulp ingezet.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat hulpverleners weinig zicht hebben op de hulp die een kind krijgt? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u een cijfermatig overzicht geven van de hulpsoorten die zijn opgestart voor de ouders van de ruim twintigduizend kinderen waarbij het AMK in 2010/2011 kindermishandeling vaststelde? Zo nee, waarom niet en bent u anders bereid dit te onderzoeken? In hoeverre komt dit volgens u overeen met de zorg voor mishandelde kinderen en hun ouders zoals de Gezondheidsraad deze in haar rapport van 2011 heeft geadviseerd?
In de beleidsinformatie jeugd wordt niet bijgehouden bij welke hulpsoorten ouders terecht komen nadat er kindermishandeling is geconstateerd. Het is daarom niet mogelijk om een cijfermatig overzicht te geven. Ik wil de administratieve lasten voor professionals niet vergroten. Er zijn daarom geen plannen om hier onderzoek naar te verrichten.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat, ondanks de al door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingezette publieksvoorlichting, 60% van de professionals geen idee heeft welke gevolgen de verplichte meldcode Kindermishandeling zal hebben voor hun werk? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit verbetert, gezien het feit dat de wet slechts een sluitstuk moet zijn van de praktijk?
Gezien het feit dat de wet verplichte meldcode nog niet van kracht is, verbaast het mij niet dat nog niet alle professionals een beeld hebben van de gevolgen van de voorgenomen wet verplichte meldcode voor hun dagelijkse werkzaamheden. De communicatie heeft zich tot nu toe vooral gericht op het informeren van professionals over de komst van de wet verplichte meldcode en het aanzetten van organisaties om een meldcode te ontwikkelen. Het is aan organisaties zelf om hun professionals op basis van de door hen ontwikkelde meldcode voor te bereiden op de komst van de wet. Om organisaties hierbij te ondersteunen heb ik dit voorjaar een checklist voor de implementatie beschikbaar gesteld via www.meldcode.nl. Verder zal ik vóór de inwerkingtreding van de wet meldcode wederom een communicatiecampagne starten. Deze campagne moet organisaties stimuleren om een eigen meldcode te implementeren. Belangrijk onderdeel van de implementatie is het voorbereiden van de eigen professionals op de komst van de wet.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in het onderwijs vermoedens van kindermishandeling beter worden vastgelegd, aangezien 49% aangeeft nooit of soms een vermoeden schriftelijk vast te leggen?
Zodra de wet verplichte meldcode van kracht is, worden besturen van onderwijsinstellingen verantwoordelijk voor het hebben en gebruiken van een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Zij zullen er zorg voor moeten dragen dat onderwijsprofessionals bekend zijn met de stappen die genomen kunnen worden bij signalen van geweld buiten de schoolorganisatie. Het vastleggen van die signalen is een eerste stap in de meldcode.
De stappen van de meldcode worden grotendeels geïntegreerd in de onderwijsondersteuningsstructuur in en om de school. Door het Nederlands Jeugdinstituut zijn handreikingen voor leerkrachten en intern begeleiders ontwikkeld die ondersteuning bieden bij het optimaliseren van deze structuur. Ook zijn ter voorbereiding van de implementatie van de meldcode trainingsmodulen ontwikkeld en trainers opgeleid. Via de websites www.meldcode.nl en www.zat.nl wordt informatie voor het onderwijsveld beschikbaar gesteld.
Klopt het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) al is begonnen met het uitvoeren van toezicht op de implementatie van de wet Meldcode Kindermishandeling? Wanneer start de Onderwijsinspectie met de uitvoering van toezicht op de implementatie van de wet Meldcode Kindermishandeling? Op welke manier wordt het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Onderwijsinspectie op de invoering van de wet Meldcode Kindermishandeling vormgegeven?
Voor instellingen en beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg valt het werken met meldcodes al onder het leveren van verantwoorde zorg conform de kwaliteitswet en de wet BIG.
De IGZ zal dit onderzoek voor het grootste deel in 2012 uitvoeren en rapporteert daarover naar mij door middel van sectorspecifieke brieven. Op het einde van het project zal de IGZ mij een totaalrapport aanleveren over de implementatie van de meldcode in de gezondheidszorg.
De Inspectie van het Onderwijs is nog niet gestart met het toezicht op de implementatie van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in scholen en instellingen, omdat de wet nog niet van kracht is. De Inspectie van het Onderwijs is bezig haar handhavingstrategie te formuleren en vast te leggen. Uiteraard informeert de Inspectie van het Onderwijs tijdig de betrokken doelgroepen over de wijze waarop zij de naleving van de meldcode zal gaan handhaven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat professionals voldoende geschoold worden in vaardigheden waarvan zij zelf aangeven er behoefte aan te hebben: praten met kinderen (63%), praten met ouders (65%) en het inschatten van veiligheidsrisico’s voor een kind (64%)? Bent u bereid uw eerdere schatting dat twee uur scholing voldoende moet zijn ten behoeve van de wet Meldcode Kindermishandeling te herzien, gezien het bereik van nascholing tot nu toe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hulpverlenende organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de scholing van hun professionals. Om organisaties te ondersteunen heb ik een trainingsmodule «Werken met een meldcode» en e-learning modulen laten ontwikkelen. Deze en andere modulen zijn via www.meldcode.nl te vinden in de databank bij- en nascholing meldcode. De toezichthouders van de betreffende sectoren zullen er op toezien dat organisaties hun medewerkers daadwerkelijk scholen.
Verwacht mag worden dat alle organisaties in de sectoren van de meldcode hun professionals trainen in het signaleren van en handelen bij kindermishandeling. De schatting van twee uur scholing gaat dan ook uitsluitend over de extra tijd die nodig is om zich het werken met de meldcode eigen te maken. Zodoende is het realistisch om uit te gaan van een investering van twee uur om zich het werken met de meldcode eigen te maken.
Voor aankomende professionals is het belangrijk dat de opleidingen zelf voldoende aandacht besteden aan het signaleren van en handelen bij huiselijk geweld en kindermishandeling. Zie hiervoor het antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat met het steunen van twee pilots (de multidisciplinaire centra in Haarlem en Leeuwarden) en onderzoek van ZonMw, het advies van de Gezondheidsraad onvoldoende wordt opgevolgd, gezien de huidige landelijke stand van zaken wat betreft de multidisciplinaire aanpak3? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wens van veel professionals ten aanzien van verbeterde hulp voor kinderen en het advies van de Gezondheidsraad landelijk geïmplementeerd worden: een multidisciplinaire aanpak en behandeling voor elk mishandeld kind?
Zoals ook uit het door u genoemde artikel blijkt zijn er meerdere initiatieven waar multidisciplinair wordt samengewerkt en waar goede ketenafspraken worden gemaakt. In het actieplan Kinderen Veilig en in mijn beantwoording van eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2139) heb ik aangegeven een aantal regionale initiatieven tot een multidisciplinaire aanpak van kindermishandeling in Nederland eerst te gaan toetsen. Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad worden in ieder geval de initiatieven van het Kinder- en Jeugd Traumacentrum in Haarlem en het multidisciplinair centrum kindermishandeling Leeuwarden hierin betrokken. De Gezondheidsraad beveelt deze initiatieven aan om als proeftuin te dienen voor een integrale, multidisciplinaire benadering. Deze evaluatie wordt begeleid door ZonMW. Naar verwachting is rond de zomer bekend welke initiatieven gevolgd en ondersteund gaan worden. Na de evaluatie bekijkt het Kabinet met gemeenten of deze nieuwe aanpak brede inzet verdient in Nederland en op welke wijze dat vorm moet krijgen in het nieuwe stelsel van zorg voor jeugd.
Bent u bereid het advies van de Gezondheidsraad om te laten zetten naar een richtlijn? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad beveelt aan dat, waar zij nog ontbreken, evidence-based richtlijnen worden ontwikkeld, rekening houdend met de consequenties van (een verleden van) kindermishandeling voor diagnostiek en behandeling. Ik leg dit voor aan de commissie Richtlijnadviescommissie Jeugdzorg met het oog op een te ontwikkelen richtlijn.
Waarom wilt u nog onderzoeken of een multidisciplinaire aanpak «brede inzet verdient» , zoals u in antwoord op eerdere vragen aangeeft, als de Gezondheidsraad al stelt dat een multidisciplinaire aanpak sowieso noodzakelijk is?4
Zie het antwoord op vraag 10.
Waarom geeft u in diezelfde antwoorden op eerdere vragen aan dat u de aandacht voor kindermishandeling in beroepsopleidingen opnieuw wil inventariseren en dan waar nodig mondeling wil stimuleren, als dit mondeling stimuleren ook al door voormalig minister Rouvoet is gedaan en tot op heden een weinig effectieve en daadkrachtige maatregel is gebleken? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er weinig tijd verloren gaat en er afspraken worden gemaakt met de beroepsopleidingen hoe zij het signaleren en bespreek maar maken van kindermishandeling ook onderdeel maken van de opleiding?
Zoals ik heb aangegeven in de Nota naar aanleiding van het verslag betreffende het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling ( TK 2011–2012, 33 062, nr. 7) richt ik mij in eerste instantie op de opleidingen tot basisarts, huisarts, jeugdarts en kinderarts. Het Nederland Jeugdinstituut heeft geïnventariseerd in hoeverre kindermishandeling en huiselijk geweld in de curricula van de betreffende opleidingen zit. Uit deze inventarisatie komt naar voren dat in de opleidingen de aandacht voor kindermishandeling en huiselijk geweld tussen 2007 en 2011 is toegenomen.
In de expertmeeting die ik samen met de KNMG in april heb georganiseerd bleek de inventarisatie een goede basis om te bespreken op welke wijze de aandacht in de verschillende opleidingen verder versterkt kan worden. De expertmeeting bevestigde het beeld dat er veel onderwerpen zijn waar in de opleidingen in samenhang aandacht aan besteed moet worden. Momenteel werkt een aantal deelnemers aan de expertmeeting dit uit. In het najaar organiseren de KNMG en ik een tweede expertmeeting om deze uitwerking te bespreken. Uiteraard zal ik de Kamer te zijner tijd over de uitkomsten informeren.
Vervolgens zal ook bij andere opleidingen een inventarisatie plaatsvinden, zoals die tot maatschappelijk werker en docent basisonderwijs. Mocht het nodig zijn, zal ik ook deze opleidingen stimuleren om meer aandacht te besteden aan kindermishandeling en huiselijk geweld.
Het bericht 'Gehandicaptenzorg is nog te wit' |
|
Willie Dille (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «Gehandicaptenzorg is nog te «wit»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het beschamend is dat allochtonen weigeren te integreren en vervolgens cultureel bepaalde eisen stellen aan de gehandicaptenzorg? Zo nee, waarom niet?
Mensen mogen een voorkeur hebben voor een zorginstelling met een bepaalde culturele achtergrond. Eenieder die in een Nederlandse zorginstelling verblijft, heeft recht op verzorging die zo goed mogelijk rekening houdt met zijn of haar voorkeuren, waaronder culturele achtergrond. Daarom zijn er in Nederland van oudsher instellingen of afdelingen daarbinnen die zich richten op de religieuze en/of culturele achtergrond van de bewoners.
Deelt u de mening dat er in Nederlandse zorginstellingen geen enkele ruimte is voor de bereiding van halal voedsel? Kunnen gehandicapte Nederlandse kinderen straks nog gewoon een tosti eten?
Die mening deel ik niet. In Nederlandse zorginstellingen wordt rekening gehouden met de eetwensen van de bewoners.
Het bericht dat opnieuw fraude is aangetoond in de zorg |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het artikel «OM schat omvang pgb-fraude op 5–6 miljoen»?1
Allereerst wil ik opmerken dat ik verheugd ben dat het OM deze zaak serieus aanpakt. Verder wil ik erop wijzen dat, anders dan de titel doet vermoeden, het artikel in Skipr dat u aanhaalt, niet alleen over pgb-fraude gaat. Het gaat in deze zaak om een combinatie van mogelijke fraude met pgb´s en met zorg in natura. Ik ondersteun de handelwijze van het OM dat op grote schaal beslag heeft gelegd op de bezittingen van de verdachten om zo het zorggeld terug te kunnen krijgen waarmee vermoedelijk is gefraudeerd. U heeft mij onlangs vragen gesteld waarom fraude met pgb-budgetten niet wordt aangepakt. De actie waarover Skipr bericht en waarover een persbericht is uitgebracht door het OM, bewijst dat er wel degelijk wordt opgetreden.
Welke verklaring heeft u voor het gegeven dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor € 8 miljoen aan vervalste indicatiestellingen en zorgbudgetaanvragen aan zich voorbij heeft laten gaan? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Aangezien er sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek, kan ik hierover geen mededelingen doen.
Ziet u nu in dat de werkwijze die het CIZ hanteert te afstandelijk is en daardoor de kans op fraude door middel van indicatiestellingen vergroot wordt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Mijn beleid is gericht op het vereenvoudigen van het proces van indicatiestelling AWBZ. De zorgprofessional heeft daarin een meer actieve rol gekregen. Hierdoor wordt dubbele uitvraag van al bekende gegevens voorkomen, kan het indicatiebesluit sneller worden afgegeven, weet de cliënt eerder waar hij aan toe is en kan de zorg sneller worden ingezet c.q. worden voortgezet. Hierdoor wordt tegelijkertijd de administratieve rompslomp verder terug gedrongen. Dit is een breed gedragen politieke wens, waaraan door mij invulling is gegeven door het (verder) ontwikkelen van standaardindicatieprotocollen (SIP’s), herindicatie via taakmandaat (HiT’s) en de introductie van de meldingen door zorgaanbieders voor tachtig plussers met verblijf. Er is echter geen sprake van «blind vertrouwen». Niet alleen is er sprake van steekproefsgewijze toetsing, maar is er voor de meldingen ook een monitor ontwikkeld die kan inzoomen op instellingsniveau. Daarnaast worden door het CIZ zogenaamde risicoprofielen ontwikkeld, zoals genoemd in het antwoord op vraag 4, die in een pilot zullen worden uitgetest.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat er gestart zou worden met een pilot met face-to-face-indicatiestellingen bij een aantal risicogroepen? Is de face-to-face-maatregel ook toegepast bij de indicatieaanvragen die de vijf verdachten hebben ingediend? Zo nee, waarom niet?3
Ja, ik herinner me mijn antwoorden op uw eerder gestelde vragen. In de programmabrief langdurige zorg van 1 juni 2011 aan de Tweede Kamer heb ik maatregelen beschreven om de pgb-fraude tegen te gaan. Een van deze maatregelen heeft betrekking op de toegang tot de zorg. In de programmabrief heb ik geschreven dat er cliëntgroepen zijn waarbij het voor het CIZ zonder direct contact niet altijd eenvoudig is om een goed onderzoek te verrichten en de aard en de omvang van de beperkingen te bepalen. In deze gevallen is persoonlijk contact met de cliënt van belang voor een juiste beoordeling van de zorgbehoefte. Op mijn verzoek heeft het CIZ daarom een aantal risicogroepen beschreven waarvoor zij als onderdeel van het indicatieonderzoek face-to-face contact wil inzetten. Deze pilot gaat na de zomer van start. Op basis van de uitkomsten van deze pilot zal bekeken worden of face-to-face contact bij deze clientgroepen in het reguliere werkproces ingezet wordt.
Welke resultaten zijn geboekt met de face-to-face-maatregel? Kunt u aangegeven hoeveel zaken van fraude hiermee bestreden en/of ontdekt zijn?3
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat er gebeuren met het geld waarmee gefraudeerd is? Bent u bereid dit weer te investeren in de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het OM beslag gelegd op de bezittingen van de verdachten. Het laatste woord daarover is uiteindelijk aan de rechter. Wanneer de rechter de ontnemingsvordering toewijst, vloeit de opbrengst terug in de staatskas.
In antwoorden op eerdere vragen3 zei u dat er maatregelen zijn genomen om de pgb-regeling fraudebestendiger te maken, hoe verklaart u dan de nieuwe zaken van fraude, zoals onlangs bij SPV? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen geldt dat maatregelen pas na enig tijdsverloop effect sorteren. Dit wil echter niet zeggen dat ik uitsluit dat aanvullende maatregelen nodig kunnen zijn om het fraudeprobleem verder tegen te gaan.
Deelt u de mening dat de gekozen maatregelen ter bestrijding van fraude in de zorg niet toereikend is? Zo ja, welke aanvullende maatregelen gaat u stellen om de fraude in de zorg aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Gelukkig handelt het grootste deel van de zorgaanbieders integer en doen zij naar eer en geweten hun werk. Desalniettemin zal er helaas altijd fraude zijn, reden waarom er geen sprake kan zijn van «blind vertrouwen». Ik verwijs verder kortheidshalve naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Zijn er ook fraudeonderzoeken naar verkeerd gebruik van zorggeld in de «naturazorg»? Zo neen, krijgt u daar nooit meldingen van? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
De zaak waar het door u aangehaalde artikel in Skipr en het persbericht op Rijksoverheid.nl naar verwijst, gaat zowel over fraude met pgb als met natura zorg. Er vinden inderdaad ook fraudeonderzoeken in de AWBZ zorg in natura plaats, evenals in de zorg die vergoed wordt uit de Zorgverzekeringswet. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kan ik uw Kamer niet informeren.
Met hoeveel andere fraudezaken zijn het Functioneel Parket, het Bureau Ontnemingwetgeving OM, de FIOD en de Inspectie SZW bezig en bent u bereid de Kamer te informeren over de ontwikkeling van deze fraudezaken?
De vervolging van fraude in de zorg is opgedragen aan het Functioneel Parket, voor zover de opsporing door de bijzondere opsporingsdiensten geschiedt, en aan de overige OM-onderdelen, voor zover de onderzoeken door de politie worden uitgevoerd.
Het Functioneel Parket heeft meerdere zaken met betrekking tot fraude in de zorg in behandeling. Die zaken bevinden zich in verschillende stadia, van signaal tot lopende vervolging. Door de inrichting van het primair processysteem van het Openbaar Ministerie, kan een exact aantal niet worden gegeven. Overigens wijs ik u hierbij ook op de beantwoording van eerdere Kamervragen (2012Z01802) van 20 maart jl. van uw hand over dit onderwerp, met name op mijn antwoord op vraag 9.
Het artikel 'Probleemgezin kost 40.000 euro' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Probleemgezin kost 40 000 euro»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat de kosten voor zorg voor een probleemgezin gemiddeld zeker 40 000 euro per jaar zijn, en dat bij een probleemgezin gemiddeld meer dan 10 instanties betrokken zijn? Beschikt u zelf over soortgelijke cijfers?
Wanneer verschillende gezinsleden kampen met problemen op meerdere leefgebieden, is het niet ondenkbaar dat de benodigde zorg en/ of ondersteuning op een dergelijk bedrag uit komt. Het bedrag van 40 duizend euro per jaar is een optelsom van verschillende voorzieningen, zoals een bijstandsuitkering, de kosten van maatschappelijk werk en jeugdzorg. Dergelijke cijfers zijn mij bekend (zie ook het antwoord op vraag 3).
Herkent u ook het beeld dat instanties soms relevante informatie niet delen, waardoor soms tegengestelde eisen gesteld worden aan gezinnen? Bent u het met de onderzoekers eens dat het aanwijzen van één verantwoordelijke die met het gezin een integraal hulpplan opstelt kan leiden tot een meer doelmatige werkwijze? Wat is uw visie op het realiseren van een meer doelmatige werkwijze, zonder dat er een nieuwe bureaucratische laag ontstaat?
Bij multiprobleemgezinnen is vaak sprake van ernstige, complexe meervoudige problematiek waarvoor een samenhangend en integraal hulpaanbod nodig is. Als voor ieder deelprobleem een aparte medewerker aan de gang is, versnippert de zorg. Het belang van integrale dienstverlening wordt door de gemeenten echt wel gevoeld. Zo blijkt de achter de voordeur aanpak zoals in een aantal gemeenten wordt gevoerd erg effectief. Uit een maatschappelijke kosten en baten analyse[1] blijkt dat de aanpak één gezin, één plan, één regisseur zich kenmerkt door de laagdrempelige aanmelding (door professionals). Hierdoor worden meer huishoudens met meervoudige problematiek eerder bereikt. Ook worden er huishoudens bereikt die anders geen traject aangeboden zouden krijgen. Eén gezin, één plan is in toenemende mate een leidend principe voor iedereen die werkt met jeugdigen en gezinnen. Het is de aanpak die leidt tot snelle, passende, effectieve en samenhangende hulp aan gezinnen met meerdere problemen. Coördinatie van zorg is een belangrijke pijler in deze aanpak. Met als doel het versterken van de kracht van het gezin en het verbeteren van de kwaliteit van leven van de gezinsleden.
Een van de aanbevelingen van het rapport, het ervaring opdoen met integrale aanpak en maatwerk per gezin toe te staan sluit goed aan bij de doelen van onder meer de stelselwijziging jeugd.
Een omslag (transformatie) is nodig naar meer preventie en eerdere ondersteuning, uitgaan van de eigen kracht van jongeren en hun ouders, problemen minder snel medicaliseren, betere samenwerking rond gezinnen en zorg op maat.
Ziet u de meerwaarde van het in kaart brengen van de kosten voor zorg voor probleemgezinnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven wat deze meerwaarde voor gemeenten kan zijn?
Het artikel in de Volkskrant laat zien wat de kosten van probleemgezinnen zijn als optelsom van verschillende voorzieningen. Dit beschouw ik als een goede aanzet voor gemeenten om de voorzieningen meer integraal te organiseren, waarmee een efficiëntere levering bereikt kan worden. Het onderzoek van Stade is in lijn met evaluatie van de Wet op de jeugdzorg en de bevindingen van de parlementaire werkgroep. Veel gemeenten zijn al bezig met visievorming aan gaande het realiseren van een integrale aanpak.
Deelt u de mening dat deze onderzoeksgegevens opnieuw duidelijk maken dat middelen die besteed worden aan probleemgezinnen volledig ontschot moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u de volledige ontschotting borgen?
Ik ben er van overtuigd dat wanneer de financiering en de regie van zorg en ondersteuning op belangrijke leefgebieden bij één en dezelfde bestuurslaag belegd wordt, er efficiënter effectiever én doelmatiger kan worden samengewerkt door alle partijen. Met name kwetsbare groepen, zoals multiprobleemhuishoudens, worden hierdoor beter in staat gesteld naar vermogen te participeren in de samenleving. Dat was ook de reden dat het kabinet hervormingen voorstond in het sociale domein omdat deze sterk met elkaar samen hangen en elkaar in hun effect kunnen versterken.
Bent u bereid dit of soortgelijk onderzoek breder te laten uitvoeren of gemeenten op de mogelijkheid te wijzen om dit soort onderzoek te laten doen, zodat gemeenten een beter inzicht krijgen in de kosten voor probleemgezinnen?
Ja. Ik financier bijvoorbeeld de monitoring van het project «VOLG», het door de MO-groep en GGD Nederland geïnitieerde project, hetgeen staat voor Volledig Ontschotte Lokale Gezinsondersteuning. In 2012 is in een aantal regio’s een pilot gestart gericht op een integrale hulpverlening aan multiprobleemgezinnen. De essentie is dat in een aantal samenwerkings/experimentgebieden een «ontschotte» aanpak voor jeugd- en gezinsondersteuning wordt ontwikkeld en uitgevoerd in samenwerking met de partners in het preventieve en curatieve circuit. De VOLG-aanpak komt voort uit brede overeenstemming over de noodzaak om de bestaande kokers en schotten in de ondersteuning en dienstverlening aan kinderen en gezinnen te vervangen door een integrale aanpak volgens de principes van één gezin, één plan2.
Hoe staat het met uw toezegging, gedaan tijdens het wetgevingsoverleg Jeugdzorg op 19 december 2011, om het voorstel te onderzoeken om tot een gezinsondersteunend budget voor gemeenten te komen?
Het gezinsondersteunend budget is een van de vormen waarmee gemeenten de hulp aan gezinnen kunnen bekostigen. Gemeenten zijn vrij om na de decentralisatie vanuit hun eigen visie op de jeugdhulp passende bekostigingsmodellen in te voeren. Om gemeenten voor te bereiden op en te ondersteunen in de nieuwe situatie onderzoekt het T-bureau jeugd van het Rijk en de VNG hoe gemeenten gefaciliteerd kunnen worden in het denken over en de inrichting van een bekostigingsmodel. Deze aanpak houdt onder andere in dat de leerervaringen van goede voorbeelden verspreid worden over alle gemeenten. De gemeenten die ervaring hebben met het gezinsondersteunend budget zijn hierbij nadrukkelijk in beeld. Deze Kamervraag daaraan bij.
Ziekenhuisverplaatste zorg voor kinderen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het bericht over overheveling van ziekenhuisverplaatste zorg voor kinderen vanuit de AWBZ naar zorgverzekeraars?1
Het bericht klopt niet.
Er bestaat op grond van de Zvw aanspraak op ziekenhuisverplaatste zorg aan ernstig zieke kinderen (0–18 jr). Het gaat hierbij om zorg waarvoor de verantwoordelijkheid bij de medisch specialist uit het ziekenhuis ligt, terwijl de uitvoering van de zorg door een (kinder)verpleegkundige plaatsvindt.
Na het advies van de commissie Bekostiging Intensieve Kindzorg (BIKZ), waarover de minister van VWS uw Kamer op 29 april 2010 heeft geïnformeerd2, wordt de bekostiging in de Zvw thans vormgegeven. Dat zal niet eerder zijn dan 1 januari 2014 . In het najaar zal de minister van VWS u berichten over de positionering van de ziekenhuisverplaatste zorg en de bekostiging daarvan, het tijdpad en de te ondernemen stappen. De bekostiging van de ziekenhuisverplaatste zorg aan ernstig zieke kinderen blijft tot die tijd nog via de AWBZ lopen.
Een groot aantal kinderen ontvangt zorg voor de functie begeleiding (al of niet in kinderhospices/verpleegkundige dagverblijven). Het is belangrijk dat dit type zorg voor deze kinderen beschikbaar blijft. De meeste zorg aan deze kinderen wordt op dit moment bekostigd vanuit pgb’s. Voor deze groep mensen met een persoonsgebonden budget blijft de budgetgarantie bestaan, in ieder geval totdat de reguliere bekostiging via de Zvw is vormgegeven (dus in ieder geval tot 1 januari 2014).
Is over de overheveling van ziekenhuisverplaatste zorg voor kinderen al een definitief besluit genomen? Zo ja, wanneer is dit besluit genomen en hoe is de Kamer daarover geïnformeerd? Zo nee, wanneer denkt u hierover een besluit te gaan nemen, en bent u bereid hierover de Kamer te informeren alvorens u dit besluit door gaat zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Is u bekend hoeveel kinderen gebruik maken van ziekenhuisverplaatste zorg? Hoeveel van deze kinderen maken daarvoor gebruik van een persoonsgebonden budget?
Naar schatting van de in 2009 door de Minister van VWS ingestelde adviescommissie «Bekostiging Intensieve Kindzorg» (BIKZ) gaat het in Nederland om circa 1 000 kinderen. De meeste zorg aan deze kinderen wordt op dit moment bekostigd vanuit pgb’s.
Wat is uw reactie op de stelling in het bericht dat deze kinderen en hun ouders de regie over deze zorg verliezen, mede doordat zij na overheveling geen gebruik meer kunnen maken van een persoonsgebonden budget? Was u zich van deze gevolgen van overheveling bewust? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen of wilt u nemen om ervoor te zorgen dat deze kinderen en hun ouders regie over hun zorg kunnen behouden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, zal de bekostiging van de intensieve kindzorg niet per 1 januari 2013 overgaan naar de Zvw. Thans wordt de positionering van de zorg in de Zvw en de bijbehorende bekostiging vormgegeven. Daarbij zal nadrukkelijk ook worden bezien op welke manier kan worden geborgd dat de zorg aan het kind zo goed mogelijk tot stand komt en het gezin adequaat wordt ondersteund.
Op welke manier is maatwerk na eventuele overheveling van ziekenhuisverplaatste zorg voor kinderen gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt deze overheveling of het voornemen daartoe zich tot de budgetgarantie tot 2014 voor mensen die op dit moment een persoonsgebonden budget voor AWBZ-zorg hebben? Blijft die budgetgarantie, ook na eventuele overheveling, nog gegarandeerd tot 2014?
De budgetgarantie blijft in ieder geval bestaan, totdat de reguliere bekostiging via de Zvw is vormgegeven.
Bent u voornemens om de overheveling van ziekenhuisverplaatste zorg te monitoren?
Nadat de bekostiging via de Zvw tot stand is gekomen, zal ik deze zorg tezamen en in overleg met ZN, de NZa, het CIZ, het CVZ en veldpartijen gaan monitoren.
Kwaliteitsproblemen in verpleeghuizen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat vindt u van het bericht dat ongeschoolde medewerkers medicijnen zouden uitdelen in verpleeghuizen?1
Uit het in september 2010 uitgebrachte rapport over de medicatieveiligheid binnen de langdurige zorg, heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geconstateerd dat er binnen de langdurige zorg over de hele linie hoog tot zeer hoog risico werd gelopen. Uw Kamer is na het verschijnen van dit rapport over deze uitkomsten geïnformeerd2. De IGZ heeft na een jaar een vervolgrapport uitgebracht en geconstateerd dat de zorginstellingen veel in gang hebben gezet om de medicatieveiligheid te verhogen. In een jaar tijd hebben de zorginstellingen een enorme verbeterslag gemaakt. Ook over deze verbetering is uw Kamer geïnformeerd3. Na de uitkomst van het IGZ rapport in 2010, hebben de betrokken veldpartijen met elkaar de veilige principes ontwikkeld, waarin ieders rol en verantwoordelijkheid rondom medicatieveiligheid wordt beschreven. Deze principes worden ingezet om een structurele verbetering rondom medicatieveiligheid door te voeren. Binnen deze kaders dient de zorg te worden uitgevoerd.
Was u daarvan op de hoogte? Was de Inspectie ervan op de hoogte?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar wat de beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) stelt, namelijk dat er amper nog verpleegkundigen op HBO- niveau in verpleeghuizen werken?
Kijkend naar de cijfers over het aantal HBO verpleegkundigen in de verpleging, verzorging en thuiszorg, kan over de afgelopen jaren een stijgende lijn worden geconstateerd. Ik benadruk dat dat een gunstige ontwikkeling is. Tegelijk is een groot deel van de zorg in verpleeghuizen het domein van andere professionals met name ziekenverzorgenden, die 24 uur per dag rond de cliënten aanwezig zijn. Waar het uiteindelijk om gaat, is de kwaliteit van zorg. Die moet goed zijn evenals de tevredenheid van de cliënten en medewerkers.
Wat vindt u van het verhaal van de medewerker die in dezelfde krant vertelt dat de bewoners in het verpleeghuis in het westen van Nederland geen activiteiten krijgen aangeboden? Is dat eigenlijk verplicht? Moet dat alleen groepsgewijs of ook individueel als mensen niet aan groepsactiviteiten kunnen meedoen?
Ik lees in het betreffend artikel niet dat bewoners in een verpleeghuis in het westen van Nederland geen activiteiten krijgen aangeboden. Als medewerkers signalen geven in de krant die zorgelijk zijn vraag ik de krant, indien nodig, altijd om het signaal bij de IGZ te melden.
Het aanbieden van activiteiten/dagbesteding is een integraal onderdeel van de zorgzwaartepakketten. De zorgkantoren contracteren de zorginstellingen en hebben primair de plicht om goede kwaliteit van zorg in te kopen. Daarbij hebben de zorgkantoren de mogelijkheid om te controleren of de activiteiten die geleverd worden voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Voor de levering van dagbesteding is de zorginstelling zelf verantwoordelijk. Activiteiten/dagbesteding kunnen in groepsverband of individueel worden aangeboden. Dit is afhankelijk van de behoefte van en de gemaakte afspraken met de cliënt.
Denkt u dat de Beginselenwet Zorg iets zal veranderen aan deze wantoestanden of is er in dergelijke verpleeghuizen iets anders aan de hand, bijvoorbeeld gebrek aan goede leidinggevende capaciteit?
Mensen die in een zorginstelling wonen, moeten het recht hebben om hun leven zoveel mogelijk te kunnen inrichten zoals ze dat zelf willen. Om dat te bereiken, geeft de Beginselenwet Zorg de cliënt een stem. De relatie tussen de cliënt en de zorgaanbieder kan er één zijn van grote afstand en grote afhankelijkheid, waardoor cliënten al gauw concessies doen. Het wetsvoorstel biedt cliënten een steun in de rug, als zij bijvoorbeeld willen aankaarten dat zij vaker willen douchen of willen zorgen dat de afspraken over douchen worden nageleefd. Cliënten staan daarmee sterker ten opzichte van de zorgaanbieder. Zorgmedewerkers op hun beurt staan met het wetsvoorstel sterker binnen hun organisatie. Dit wetsvoorstel steunt verzorgenden om het gesprek met hun leidinggevenden aan te gaan als zij geen tijd hebben om de door of namens de zorgaanbieder met de cliënt gemaakte afspraken over bijvoorbeeld douchen na te komen. Ook bij de door u vermelde managementproblemen is het dus een goed instrument.
Heeft u er kennis van genomen dat in bet artikel wederom melding wordt gemaakt van incontinentiemateriaal dat niet verwisseld zou mogen worden? Kan een bewoner straks zonder bij te hoeven betalen via de Beginselenwet Zorg afdwingen zo vaak verschoond te willen worden als menselijkerwijs gezien gewenst is (dus vaker dan 2 keer per etmaal bijvoorbeeld)?
In de tweede nota van wijziging van het voorstel Beginselenwet AWBZ-zorg (Kamerstukken II, 33 109, nr. 8), zoals uw Kamer die op 18 april 2012 heeft ontvangen, wordt gesteld dat incontinentiemateriaal tijdig verwisseld moet worden. Met «tijdig» wordt bedoeld, tijdig voor de individuele cliënt in zijn specifieke situatie. Als het verwisselen van incontinentiemateriaal vaker dan 2 keer per etmaal gewenst is, dan zou dit dus vaker dan 2 keer per etmaal moeten gebeuren.
Hoe kan het gebeuren dat medicatiefouten zo weinig worden gemeld? Is dat ook een gevolg van gebrek aan kennis?
De melding moet geborgd zijn in het systeem van zorgverlening. Daarbinnen dienen medicatiefouten gemeld te worden in de eigen zorgorganisatie. Hiervoor zijn de zogenaamde MIC (Melding Incident Cliënt) commissies ingesteld. Dit is een verantwoordelijkheid van de zorginstelling. De IGZ toetst bij een bezoek of de zorginstelling een dergelijke commissie heeft. En controleert hierbij ook de meldingen en de acties die hierop genomen zijn.
Het bericht 'Ongeschoold personeel deelt medicijnen uit in verpleeghuizen' |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «Ongeschoold personeel deelt medicijnen uit in verpleeghuizen»?1
Ja.
Is het waar dat de cursus medicatieverstrekking, gegeven door het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik, slechts een paar uur duurt? Deelt u de mening dat dit onvoldoende is om veilige medicatieverstrekking te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik aangeven dat het veilig verstrekken van geneesmiddelen onderdeel is van een aantal initiële opleidingen in de zorg, bijvoorbeeld de opleiding tot verzorgende individuele gezondheidszorg en verpleegkundige. Wat betreft de bij- en nascholing van beroepsbeoefenaren geldt dat de beroepsgroep zelf aan zet is. Zij bepalen de inhoud en de daarop afgestemde duur van de opleidingen. Dit wordt afgestemd met de vragen en wensen van de werkgevers. Op de vraag of een cursus medicatieverstrekking en een jaarlijkse opfriscursus voldoende is, dienen in eerste instantie de beroepsgroep en de werkgever een antwoord te geven vanuit hun verantwoordelijkheid voor het leveren van verantwoorde zorg.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet toe op de kwaliteit van de zorg op het gebied van de ouderenzorg in het algemeen en de medicatieveiligheid in het bijzonder. De inspectie trof in 2009 bij bijna 200 instellingen in de langdurige zorg en zorg thuis hoge tot zeer hoge risico’s bij medicatie aan. Een vervolgonderzoek in 2011 van de inspectie toont aan dat de bezochte instellingen binnen één jaar tijd forse verbeteringen hebben bereikt. De inspectie heeft na haar bevindingen uit 2011 het veld opgeroepen om het voorbeeld van deze zorgaanbieders te volgen. De komende jaren zal de inspectie in haar regulier toezicht de vorderingen op dit gebied volgen. De risico’s rond medicatieveiligheid zijn in het veld bekend en cliënten-, beroeps- en brancheorganisaties hebben in oktober 2010 de taskforce medicatieveiligheid opgericht om de randvoorwaarden te creëren die de risico’s in de caresector verder kunnen doen afnemen. Onlangs heeft de taskforce de veilige principes uitgebracht. Dit is een compacte handleiding (A3-tje) waarin op eenvoudige en overzichtelijke wijze stap voor stap duidelijk wordt gemaakt wie waar verantwoordelijk voor is in het medicatieproces en waar elke partij op moet letten. Dat is goed voor een patiënt of zijn wettelijke vertegenwoordiger. Zo weten zij precies wanneer ze waar op moeten letten en welke vragen zij moeten stellen als zij medicatie krijgen. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor de medewerkers in de zorg.
Deelt u de mening dat verzorgenden jaarlijks een opfriscursus medicatieverstrekking zouden moeten krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat hetInstituut voor Verantwoord Medicijngebruik beweert dat de kans op fouten enorm is, terwijl Actiz beweert dat medicijnen vaak zo geprepareerd worden dat er bijna geen fouten meer mee gemaakt kunnen worden? Is Actiz met deze stellingname niet medeverantwoordelijk voor gemaakte fouten met medicatie?
Het is mij bekend dat het Instituut voor Verantwoord medicijngebruik beweert dat fouten op de loer liggen als personeel dat geen medicijnen mag uitdelen, dat toch doet. Ook is mij bekend dat Actiz aangeeft dat de medicijnen vaak zo geprepareerd worden dat er bijna geen fouten meer mee gemaakt kunnen worden. Zij geven hierbij tevens aan dat mensen die geneesmiddelen uitdelen goed opgeleid dienen te worden.
Het is vreselijk indien er fouten worden gemaakt en er moet ook altijd getracht worden fouten te voorkomen. Partijen dienen ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid hiervoor acties te treffen. Ik zie niet in waarom Actiz met deze stellingname medeverantwoordelijk is voor gemaakte fouten. De inspectie ziet zoals hierboven gemeld toe op medicatieveiligheid, en zal hier op blijven toezien.
Bent u bereid koepelorganisatie Actiz aan te spreken over deze misstand, en te verzoeken hierop actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat opnieuw fraude is aangetoond bij SPV |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Justitie jaagt op psychiater» en het bericht «Zielenknijper of uitknijper»?1
Ik ben bekend met dit bericht dat Tubantia op vrijdag 13 april jongstleden heeft gepubliceerd.
Bent u op de hoogte gesteld van de «jacht» op de psychiater? Zo ja wanneer? Wilt u uw antwoord toelichten?
Over mogelijke en lopende strafrechtelijke onderzoeken kan ik geen mededelingen doen.
Hoe oordeelt u over de claim dat de genoemde psychiater diagnoses op betaling stelde/verstrekte?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekend hoeveel diagnoses te ruim zijn gesteld of zijn aangedikt om via deze wijze geld te incasseren? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn deze psychiater en zijn collega-arts momenteel actief werkzaam? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen om de psychiater en de arts te schorsen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat zolang er niet is bewezen dat een beroepsbeoefenaar strafbare feiten heeft gepleegd en zolang er geen aanwijzingen zijn dat de veiligheid van hun patiënten in het geding is, er geen aanleiding is om beroepsbeoefenaren te beletten hun werk uit te oefenen.
Kunnen deze artsen voorgelegd worden aan het Medisch Tuchtcollege? Zo ja, op welke termijn zal dit gebeuren?
Is bekend hoeveel geld via het frauduleus handelen van SPV en de psychiater is geïnd? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, hoeveel? Kan dit worden teruggevorderd?
De IGZ kan een zaak aanhangig maken bij een regionaal tuchtcollege als er sprake is van overtreding van de tuchtnormen uit de Wet BIG. Op grond van het tuchtrecht kan in het zwaarste geval een arts het recht om zijn beroep uit te oefenen worden ontzegd. Een spoedbehandeling kan gevraagd worden als er gevaar dreigt voor de individuele gezondheidszorg van andere patiënten.
Tuchtrecht inzetten uitsluitend op basis van de verdenking van het plegen van een strafbaar feit, en dus vooruitlopend op de beoordeling van die feiten door de strafrechter, met het verstrekkende doel om de volledige beperking van de beroepsuitoefening te bereiken, acht de IGZ niet kansrijk. Als de IGZ kan aantonen dat er sprake is van niet verantwoorde zorgverlening kunnen beroepsbeperkende maatregelen worden opgelegd.
Wat is uw mening over het feit dat 130 van de 430 zorgbehoevenden die voorheen zorg ontvingen van SPV nu hebben laten weten dat zij geen zorg meer nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik u in mijn antwoord bij de vragen 2,3 en 4 heb gemeld, kunnen over mogelijke en lopende strafrechtelijke onderzoeken geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u aangeven wat de rol van het Centrum indicatiestelling zorg ( CIZ) is geweest bij het toekennen van de indicaties van deze mensen? Is het mogelijk dat alle aangevraagde indicaties door deze psychiaters worden nagelopen op noodzakelijke zorgbehoefte?
Menzis heeft het contract met SPV opgezegd en ervoor gezorgd dat de cliënten van SPV bij andere zorgaanbieders terecht konden. In dat proces hebben ongeveer 130 cliënten te kennen gegeven niet langer prijs te stellen op zorg. Menzis heeft mij laten weten dat dit komt omdat deze cliënten van SPV zorg kregen die niet tot de AWBZ behoort en dat zij geen prijs stelden op AWBZ verzekerde zorg.
Klopt het dat zorgverzekeraar Menzis ongeveer tussen 1,3 en 2,6 miljoen euro bespaart door het afzien van de zorgindicaties? Zo ja, bent u bereid grootschalig onderzoek te doen naar grote PGB-zorgaanvragers (persoonsgebonden budget) en mogelijke overindicatie bij die aanvragen?
Zoals eerder gemeld, kan ik over mogelijke en lopende strafrechtelijke onderzoeken geen mededelingen doen.
Hoeveel zorgbureaus in Twente staan onder verdenking van fraude en welke zijn dit? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Menzis heeft mij laten weten dat zij over de jaren 2009 t/m 2011 op basis van onderzoek € 1,3 miljoen niet hebben geaccepteerd als rechtmatig gedeclareerd. Uw idee om een onderzoek te doen naar de indicatiebesluiten van zorgbureaus die veel budgethouders als cliënten hebben, neem ik in overweging.
Welke maatregelen heeft u getroffen of gaat u nog treffen naar de zorgbureaus die onder verdenking van fraude staan? Bent u bereid de Kamer te informeren over de lopende ontwikkelingen van deze zaken?
Zoals eerder gemeld kan ik over mogelijke en lopende strafrechtelijke onderzoeken geen mededelingen doen.
Hoe oordeelt u over de woede van gedupeerden en hun klacht dat onderzoeken te lang duren en verdachten gemakkelijk weer een nieuw zorgbureau opzetten? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat malafide zorgbestuurders geen nieuw zorgbureau kunnen opstarten of elders in de zorg gaan werken? Zo nee, waarom niet?
Als zorgbureaus onder verdenking van fraude staan en er een strafrechtelijk onderzoek loopt, kan ik u hierover niet informeren. In zijn algemeenheid ben ik van mening dat iedere vorm van misbruik van overheidsgelden conform het Kabinetsbeleid hard moet worden aangepakt.
Weet u inmiddels het antwoord of andere zorgkantoren hun contacten met SPV of dochter/zuster bedrijven hebben opgezegd? Zo neen, waarom duurt dit zolang?2
Ik kan mij die woede goed voorstellen, mij bereiken deze geluiden ook. Nu geldt in ons rechtssysteem dat, zolang iemand niet is veroordeeld, er geen gronden zijn waarop hij of zij belet kan worden een zorgbureau op te zetten. Dat betekent overigens niet dat er niet extra op hem of haar gelet wordt. Het CIZ heeft een interne frauderichtlijn waardoor men extra alert is bij aanvragen voor indicatiebesluiten die afkomstig zijn van sommige aanvragers. De zorgkantoren zijn extra alert om geen contracten af te sluiten met malafide ondernemers. De pgb-maatregelen die ik heb genomen, hebben tot doel te voorkomen dat kwetsbare mensen de dupe worden van malafide zorgbureaus.
Is bekend of er meer psychiaters zijn die diagnoses verkopen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar toedoen en de Kamer hierover te informeren?
Het contract met SPV is door Achmea en Agis beëindigd op 29 februari 2012. Achmea is gestopt met betalen in periode 9 van 2011 (een periode = 4 weken), omdat ze constateerden dat SPV heeft gedeclareerd voor zorg die in regio’s van andere zorgkantoren is geleverd.
Eno heeft met ingang van 2012 geen nieuw contract met SPV afgesloten.
Het bericht dat zes op de tien medewerkers niet denkt hun pensioen te halen |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht dat een ruime meerderheid van de zorgmedewerkers zich afvraagt of zij het werk wel kunnen volhouden als ze ouder zijn?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
De strekking van het bericht is zorgelijk. Zorgwerknemers doen zeer belangrijk werk. Het is dan ook van belang om ouderen zoveel mogelijk voor de zorg te behouden, met name vanwege hun ervaring, professionaliteit en loyaliteit.
Deelt u de mening dat er alternatief en lichter werk aangeboden moet worden voor zorgmedewerkers die een oudere leeftijd hebben bereikt, denkende aan kwaliteitstoetsing, opleiding, scholing e.d? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat oudere zorgmedewerkers lichter en ander werk aangeboden krijgen? Zo nee, waarom niet?
Onlangs heeft het Nivel onderzoek gedaan onder het verplegend en verzorgend personeel naar de wens en mogelijkheden om tot het pensioen door te werken in de zorg. De wens om tot het 65ste levensjaar door te werken is met 40% (een derde weet het nog niet) niet minder dan in de rest van de economie. Wel is men van mening dat daar de werkomstandigheden op afgestemd moeten worden. Het gaat daarbij vooral om een lagere lichamelijke en/of geestelijke belasting2.
De Arbeidsomstandighedenwet biedt het algemeen juridisch kader waarbinnen de werkgever zijn verantwoordelijkheid voor een adequaat veiligheids- en gezondheidsbeleid van de werknemer dient uit te voeren. Werkgevers in zorg en welzijn hebben aangetoond deze verantwoordelijkheid goed aan te kunnen. Zo is de instroom in arbeidsongeschiktheidsregelingen vanuit zorg en welzijn gedaald van 0,9% in 2003 naar 0,4% in 2010. De uittredeleeftijd is sinds 2006 gestegen van 61 jaar naar ruim 63 jaar3.
Uit het onderzoek van het Nivel blijkt dat maatwerk essentieel is om langer doorwerken in de zorg te sturen. Dat geldt overigens niet alleen voor de zorg, maar voor alle bedrijfstakken. Het inzetten op maatwerk wordt nadrukkelijk opgepakt. In steeds meer zorg- CAO’s zijn door sociale partners inmiddels afspraken gemaakt om allerlei generieke (en daardoor weinig efficiënte) regelingen om te zetten in individuele arrangementen. Wel zijn er volgens het Nivel door werkgevers nog slagen te maken om deze individuele arrangementen daadwerkelijk effectief in te zetten.
Vanuit het kabinet wordt dit langs verschillende wegen gestimuleerd. De minister van SZW heeft een Europees Sociaal Fonds-regeling opgezet, gericht op versterking van de duurzame inzetbaarheid bij werkgevers, inclusief zorginstellingen. De Inspectie SZW zet zich de komende jaren extra in voor goede arbeidsomstandigheden met de zogenaamde sectoraanpak zorg en welzijn. Ook wij hebben op dit terrein al beleid inzet, zoals de 12 000 extra fte in de langdurige zorg. Daarnaast ondersteunen we projecten van (groepen van) zorginstellingen op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Hiervoor is jaarlijks € 1 miljoen beschikbaar. Verder ondersteunen we het regionale arbeidsmarktbeleid met € 30 miljoen voor de periode 2012–2015. Versterking van de duurzame inzetbaarheid van zorgmedewerkers is daarbij één van de vijf hoofdlijnen. Volgens Abvakabo FNV zijn tal van de geuite bezwaren over de werkdruk in de zorg gerelateerd aan administratieve lasten. Dat is juist een terrein waarop wij nieuw beleid voeren: beleid gericht op het voorkomen van minutenregistratie en beleid gericht op het komen tot regelarme zorg4.
Deelt u de mening van Abvakabo FNV dat zorginstellingen goed naar hun werkomstandigheden moeten kijken en maatregelen genomen moeten worden tegen de fysieke en geestelijke belasting om de werkdruk tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen, naast het verminderen van bureaucratie, om de werkdruk te verlagen? Zo nee, waarom niet.
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het hoge percentage ziekteverzuim van 4.7%? Deelt u de mening dat dit hoge ziekteverzuimpercentage te maken heeft met de hoge werkdruk in de zorg? Zo ja, bent u bereid u nu wel te bemoeien met het verbeteren van arbeidsomstandigheden voor mensen die in de zorg werken. Zo nee, waarom niet?
Het ziekteverzuim in zorg en welzijn is sinds 2003 gedaald van 6,1% naar 4,8% in 2010. Hiermee ligt het ziekteverzuim 0,5% boven het Nederlandse gemiddelde3. 28% van het ziekteverzuim in zorg en welzijn is geheel of gedeeltelijk gerelateerd aan werkdruk5. Als rekening gehouden wordt met het feit dat in de zorg veel vrouwen werkzaam zijn en het veelal om grote organisaties gaat, dan blijkt het ziekteverzuim in de zorg niet hoger te zijn dan in de rest van de economie. Dat neemt niet weg dat gewerkt moet blijven worden aan goede arbeidsomstandigheden om de (tijdelijke) uitval van personeel zoveel mogelijk te beperken. Ook wij zetten daar nadrukkelijk op in. Voor ons beleid gericht op het verbeteren van de arbeidsomstandigheden in de zorg verwijzen we naar de antwoorden op vraag 2 en 3.
Wat heeft u te zeggen over de onzekerheid die zorgmedewerkers hebben over het behoud van hun baan in de geestelijke gezondheidszorg? Geeft u deze mensen garantie op een baan in de zorg? Zo nee, waarom niet?
Alle organisaties moeten, om te kunnen overleven, doelmatig en doeltreffend zijn. Ook organisaties in de geestelijke gezondheidszorg. De zorg is een sector die er primair is om patiënten en cliënten beter te maken en/of te verzorgen. De werkgelegenheid die dat met zich brengt is de resultante van de vraag naar de zorg die vervuld kan worden. Gezien de vraag naar zorg is de werkzekerheid in die sector hoog te noemen.
Door ook de geestelijke gezondheidszorg doelmatig en doeltreffend te maken wordt de betaalbaarheid en het aanbod van de zorg op termijn gediend. Bovendien wordt ingespeeld op de komende schaarste aan personeel.
Wat is uw mening over de klachten die gaan over de managementgekte en de registratie van zorg? Moeten deze mensen nog twee jaar wachten voordat uw experiment regelarme zorginstellingen is afgelopen, voordat zij eindelijk weer met de zorg voor patiënten bezig kunnen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Medewerkers in de zorg hebben met hoofd en hart voor de zorg gekozen. Zij moeten bezig zijn met het verzorgen en verplegen van patiënten, niet met het invullen van onnodige formulieren. Juist met die doelstelling voor ogen zijn wij begin dit jaar gestart met het experiment regelarme instellingen. 28 zorgaanbieders beproeven daarbij op welke wijze meer tijd voor de cliënt kan worden vrijgemaakt door het schrappen van onnodige bureaucratische rompslomp. Deze experimenten hebben een looptijd tot uiterlijk 2014 en worden dan geëvalueerd. Mochten tussentijdse succesvolle uitkomsten zich lenen voor landelijke invoering, dan zullen wij niet schromen dat te doen. Voor ons overige beleid gericht op het terugdringen van administratieve lasten in de zorg verwijzen we u naar de Arbeidsmarktbrief van oktober jongstleden4.
Hoeveel zorgmedewerkers zullen uit de zorg vertrekken, zodra de onregelmatigheidstoeslag vervalt? Wilt u uw antwoord toelichten?
In CAO-onderhandelingen is het kabinet gewoon een buitenstaander. Dat geldt ook voor ons voor wat betreft CAO-onderhandelingen in de zorg. Tot slot willen we u er nog op wijzen dat dit kabinet in het regeerakkoord de zorg heeft ontzien bij de taakstelling voor de arbeidskostenontwikkeling in de collectieve sector over 2011.
Voelt u zich (mede) verantwoordelijk om mensen voor de zorg te interesseren en mensen die er nu werken ook te behouden? Zo ja, wat gaat u doen om de onregelmatigheidstoeslag te behouden bij de cao-VVT onderhandelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat voor diefstal veroordeelde bejaardenverzorgers zonder problemen terecht kunnen in anderen tehuizen |
|
Karen Gerbrands (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het artikel «Vrij spel berovers bejaarden/politie traceert honderden sieraden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is per direct een landelijk registratiepunt op te richten, helemaal nu blijkt dat het ontbreken van zo’n lijst tot grote frustraties leidt bij rechercheurs? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op eerdere vragen van mw. Agema (van 2 april jl., kenmerk 2012Z06736, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2453) ben ik samen met brancheorganisaties en de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan het nagaan of een «landelijk registratiepunt» of «zwarte lijst», waarom het Nationaal Ouderenfonds heeft gevraagd, wenselijk en mogelijk is. Hierbij komen nadrukkelijk ook de juridische aspecten van een dergelijk registratiepunt of een dergelijke lijst aan bod.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat er nog steeds managers van verzorgingshuizen bestaan die geen aangifte doen omdat zij bang zijn dat hun instelling daardoor in een kwaad daglicht komt te staan? Is het management van deze instellingen daardoor niet medeplichtig? Zo neen, waarom niet?
Het is primair de cliënt die verantwoordelijk is voor het doen van aangifte. Het is de dader die verantwoordelijk is voor zijn/haar daden, de zorginstelling acht ik niet medeplichtig. De zorginstelling is wel verantwoordelijk voor het creëren van een veilig klimaat. Dit betekent dat er sprake moet zijn van een adequaat beleid rondom diefstal in de zorginstelling, waaronder goede diefstalpreventie en voorlichting. Ik pleit er – vanuit dat perspectief – dan ook voor dat zorginstellingen getroffen cliënten stimuleren tot en/of ondersteunen bij het doen van aangifte. Ten slotte kan de zorginstelling zelf aangifte doen namens de cliënt.
Deelt u de mening dat deze daders zo snel mogelijk en voor langere tijd achter slot en grendel opgeborgen moeten worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo neen, waarom niet?
Ik ben het zeker eens dat deze daders gestraft dienen te worden. Er zijn algemene kaders voor het opsporen en straffen van plegers van diefstal. In de rechtsregels binnen het strafrecht is vastgelegd welke straf hiervoor wordt gesteld. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie.
Het scheiden van wonen en zorg in de AWBZ |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat uw ministerie een technische briefing heeft georganiseerd over de stand van zaken met betrekking tot het dossier scheiden van wonen en zorg in de AWBZ?
Bij de start van dit Kabinet hebben de Staatssecretaris en ik alle leden van de Vaste Kamercommissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgenodigd voor een kennismaking op het departement. Wij hebben destijds aangegeven dat wij met uw Kamer graag het debat op inhoud willen voeren en dat de leden van uw Kamer altijd voor technische toelichting een beroep op ons kunnen doen. Een dergelijk verzoek vindt plaats op uitnodiging van uw Kamer. Feitelijke vragen kunnen neergelegd worden bij de departementale contactpersoon die zorg draagt voor beantwoording. Op 7 maart heeft een technische toelichting plaatsgevonden over het Scheiden van Wonen en Zorg op verzoek van de coalitie- en gedoogpartijen.
Uiteraard ben ik bereid u deze informatie die op 7 maart is verstrekt hierbij te doen toekomen.1
Is het waar dat voor deze technische briefing de fracties van de regeringspartijen en de gedoogpartner uitgenodigd waren?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn de oppositiepartijen niet uitgenodigd voor deze technische briefing? Kunt u uitleggen waarom zij deze technische informatie niet nodig hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de technische briefing aan de Kamer te sturen, zodat coalitie, gedoogpartner én oppositie gelijkelijk geïnformeerd zijn over dit dossier? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Beseft u dat het feit dat de regeringspartijen en de gedoogpartner op het ministerie gebrieft worden, zonder dat de oppositiepartijen geïnformeerd worden, overkomt als achterkamertjes-politiek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere (al dan niet technische) briefings zijn in het afgelopen jaar gegeven aan de regeringspartijen en de gedoogpartner?
Sinds het aantreden van dit Kabinet hebben in ieder geval briefings met het departement over de volgende onderwerpen plaatsgevonden (ook breder dan alleen met regeringspartijen en gedoogpartner): Wetsvoorstel Cliëntenrechten zorg (WCZ), Prestatiebekostiging, financiële onderbouwing van de PGB-maatregelen, de nieuwe begrotingssystematiek (de brief «Voorbereiding behandeling ontwerpbegrotingen 2012 in de commissies»), de voorgenomen vormgeving van het risicovereveningssysteem 2012, Jaarverslag VWS en J&G 2010, Maatregelen GGZ, Oorlogsgetroffenen, de voorwaardelijk pakkettoelating van specialistische geneesmiddelen, winstuitkering in de zorg en de toezichtsvisie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Welke (al dan niet technische) briefings staan gepland voor dit jaar?
Er hebben mij tot nog toe geen verzoeken bereikt tot het organiseren van technische briefings in de komende periode.
Het bericht dat een verzorgster steelt van een hoogbejaarde bewoner van een verzorgingshuis |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het artikel «Verzorgster besteelt hoogbejaarde»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van 2 maart jl.?2 Kunt u aangeven hoeveel van dit soort verontrustende berichten u nog moet ontvangen voordat u een onderzoek in wil stellen? Zo neen, waarom niet?
Ja, ik herinner mij de antwoorden. Ik heb aangegeven dat ik het verschrikkelijk vind dat er wordt gestolen van kwetsbare mensen.
Daarnaast heb ik gezegd, dat ik niet voornemens was onderzoek in te gaan stellen. Diefstal gebeurt in de maatschappij. Helaas ook in een verzorgingshuis. Het is belangrijk dat aangifte wordt gedaan van diefstal. Primair is de cliënt hiervoor verantwoordelijk. Ik blijf er daarnaast op wijzen dat de zorginstelling verantwoordelijk is voor het creëren van een veilig klimaat. Dit betekent dat er sprake moet zijn van een adequaat beleid om diefstal in de zorginstelling tegen te gaan. Dat bestaat uit aspecten als goede preventie en voorlichting. Ik pleit er in dat kader ook voor dat zorginstellingen getroffen cliënten stimuleren tot en/of ondersteunen bij het doen van aangifte. Ten slotte kan de zorginstelling ook aangifte doen namens de cliënt.
Deelt u de mening dat het van groot belang is, om te voorkomen dat medewerkers die in de fout gegaan zijn bij een andere zorginstelling aan de slag gaan, per direct een landelijk registratiepunt op te richten? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik ook aangaf in mijn antwoorden op vragen van mw. Agema en mw. Gerbrands van 4 april jl (2012Z07031, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2415), deel ik de mening dat deze medewerkers niet elders aan de slag mogen gaan. Ik zoek uit of een «zwarte lijst» waar het Nationaal Ouderenfonds om vraagt of een « landelijk registratiepunt» mogelijk is. Hierbij komen nadrukkelijk ook de juridische aspecten van een dergelijke lijst of registratiepunt aan de orde.