De onafhankelijke review naar de veiligheidssituatie LNG project Mozambique |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Klopt het dat u in het voorjaar en voor de zomer heeft toegezegd dat u de Kamer in het derde kwartaal van dit jaar zou informeren over de uitkomsten van een onafhankelijke review naar de veiligheidssituatie van het LNG project in Mozambique, maar dat u de Kamer nog niet over de uitkomsten van de review heeft geïnformeerd? Kunt u dit toelichten?
Ja, dit klopt. Met de afronding van de onafhankelijke review blijkt meer tijd te zijn gemoeid dan was voorzien. Reden hiervoor is dat uit het conceptrapport bleek dat nog niet alle gestelde vragen afdoende beantwoord waren. Hierdoor is een aanvullende opdracht uitgezet bij de consultant.
De review wordt uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in samenspraak met het Ministerie van Financiën. De verwachting is dat het eindrapport in februari zal worden opgeleverd, zodat het, vergezeld van een beleidsreactie, voorafgaand aan het commissiedebat exportkredietverzekeringen van 23 februari 2023 aan uw Kamer kan worden gezonden.
Is een (concept-)versie van de review inmiddels afgerond? Zo ja, waarom zijn deze bevindingen nog niet aan de Kamer gestuurd? Zo nee, hoe kan het dat een in focus relatief beperkte review meer dan een half jaar duurt en maanden uit de tijd loopt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u nogmaals uw toezegging van 9 november jl. herhalen dat de review nog voor het einde van het jaar aan de Kamer gestuurd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u bij het toesturen van het onderzoek ofwel de beantwoording van deze vraag een beknopte update geven over de veiligheidssituatie in Cabo Delgado, en de verwachtingen ten aanzien van de status van force majeure?
De instabiliteit in Cabo Delgado houdt aan. In de tweede helft van 2022 heeft het geweld zich naar het zuiden van de provincie verplaatst. In het noorden van Cabo Delgado lijkt de veiligheidssituatie in deze periode in relatieve zin verbeterd, mede door de inzet van internationale troepen uit de regio die de Mozambikaanse strijdkrachten ondersteunen bij het herstel van stabiliteit en veiligheid. Internally Displaced People keren op beperkte schaal terug naar hun thuisgebieden. De situatie blijft echter fragiel.
Het project ligt nog steeds stil vanwege de force majeure. Of en wanneer de force majeure opgeheven zal worden is vooralsnog onbekend. Naar aanleiding van uw Kamervragen van 7 juni 2021 heb ik geantwoord dat er vanwege de stillegging van het project nog geen gebruik gemaakt is van de door Standard Chartered Bank verstrekte lening, en dat er daarom ook geen schade geleden is onder de financieringspolis.1 Ook deze situatie is momenteel onveranderd.
Fossiele investeringen met Europees geld |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Klopt het dat de onderhandelingen tussen het Europees parlement en de Raad over het voorstel voor de wijziging van Verordening (EU) 2021/241 wat betreft REPowerEU-hoofdstukken in herstel- en veerkrachtplannen zich momenteel in de beslissende fase bevindt?
Op 14 december 2022 hebben de Raad en het Europees Parlement een voorlopig akkoord bereikt op het REPowerEU voorstel. U wordt hier nader over geïnformeerd in het verslag van de Eurogroep Ecofin van 16 en 17 januari. De tekst moet ten tijden van het schrijven van deze antwoorden nog formeel worden goedgekeurd door de Raad en het Europese Parlement.
Houdt u vast aan uw positie dat de uitzonderingen op de Do No Significant Harm-criteria gebonden moeten zijn aan een toets van de Europese Commissie zodat het totale volume aan fossiel niet omhoog gaat, een lock-in wordt voorkomen en dat hernieuwbare alternatieven niet beschikbaar zijn?
Nederland is in de onderhandelingen blijven pleiten voor een goede onderbouwing door lidstaten als binnen het REPowerEU-hoofdstuk van de Do-No-Significant-Harm-uitzondering (hierna: DNSH) gebruik gemaakt wordt. Op die manier zullen lidstaten een rechtvaardiging voor het gebruik van de uitzondering moeten indienen en kan het alleen aangewend worden om leveringszekerheid te borgen. Een goede afbakening van de uitzondering op DNSH is daarbij cruciaal. In het uiteindelijke akkoord is de uitzondering voor het DNSH-criterium verder ingeperkt, in lijn met de Nederlandse positie.
Bent u er voorstander van om olie uit te sluiten van REPowerEU-financiering, omdat dit niet in lijn is met de Europese klimaatdoelstellingen en dit geen vervanging is van Russisch gas?
Ja. In het voorlopig akkoord is olie uitgesloten van REPower met uitzondering van de lidstaten die in het zesde en negende sanctiepakket zijn uitgezonderd.
Hoe ziet het krachtenveld in de Raad eruit wat betreft het uitsluiten van olie? Klopt het dat slechts één of twee lidstaten op dit punt pleiten voor een inclusie van olie?
In Brussel waren inderdaad slechts enkele lidstaten die aangaven investeringen in olie (-infrastructuur) graag onder REpower te willen brengen. Deze lidstaten komen overeen met de lidstaten die in het zesde en negende sanctiepakket zijn uitgezonderd.
Bent u bereid om in de Raad proactief en expliciet te pleiten om olie uit te sluiten van REPowerEU-financiering? Zo niet, waarom niet?
Dit heeft Nederland gedaan.
Bent u bereid om de Europese Commissie voorafgaand aan de goedkeuring van de REPowerEU-hoofdstukken uit het herstelfonds een beoordeling te laten maken van de EU-behoeften ten aanzien van leveringszekerheid om scherp te krijgen hoe de REPowerEU-doelstellingen zo efficiënt mogelijk behaald kunnen worden?
In mei heeft de Europese Commissie een inventarisatie gedaan van de benodigde investeringen om de afhankelijkheid van Russische fossiele energie af te bouwen. Investeringen en hervormingen in de REPower-EU hoofdstukken dienen bij te dragen aan het afbouwen van de afhankelijkheid van Russische fossiele energie en in het verlengde daarvan aan de leveringszekerheid van gas van de EU. Dat kan bereikt worden door een aantal doelen die in REPower EU opgesteld zijn, zoals het diversificeren van aanbod, verbeteren van de energie infrastructuur, verminderen van de energievraag, het verhogen van energie efficiëntie van gebouwen, en het verduurzamen van de industrie. De Europese Commissie toetst bij het beoordelen van de REPowerEU-hoofdstukken die door lidstaten ingediend worden in hoeverre de voorgenomen hervormingen en investeringen effectief bijdragen aan deze doelen van REPowerEU. Het kabinet acht het van belang dat de REPower EU plannen effectief bijdragen aan de voorgestelde doelen, en deze toets van de Europese Commissie borgt dit.
Het bericht dat Israël een recent gebouwde Palestijnse basisschool heeft verwoest |
|
Kati Piri (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Israëli forces demolish Palestinian school in Masafer Yatta»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat Israël in Masafer Yatta een pas gebouwde basisschool waar 22 kinderen uit 4 dorpen les kregen heeft verwoest, en dat zij geluidsbommen af heeft laten gaan om de kinderen de school uit te jagen?
De sloop van de basisschool door Israëlische defensietroepen is een ernstige ontwikkeling. Samen met EU partners volgt Nederland de ontwikkelingen in Masafer Yatta nauwlettend.
Kunt u aangeven welke concrete stappen u tot nu toe hebt gezet om Israël in bilateraal verband aan te spreken op deze specifieke actie van het Israëlische leger?
Nederland blijft de Israëlische overheid consistent op haar internationaalrechtelijke verplichtingen wijzen. In augustus jl. heeft Nederland in EU-verband bij de Israëlische autoriteiten ernstige zorgen geuit over de voorgenomen sloop en verplaatsing van bewoners van Masafer Yatta, alsmede de dreigende sloop van een andere school in Ein Semiya op de Westbank. Hierbij is gewezen op de internationale verplichtingen van Israël, waaronder het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. Daarnaast heeft Nederland ook in bilateraal verband bij Israël nogmaals aangedrongen om verplichtingen onder het VN Kinderrechtenverdragte respecteren en toe te passen conform motie Kuzu (36 200-V-61). Tot slot heeft de EU op 25 november een verklaring uitgebracht waarin staat dat de sloop van de school in Masafer Yatta een onacceptabele ontwikkeling is.
Deelt u de mening dat het verhinderen van toegang tot educatie voor kinderen, een schending is van artikel 28 van het Verenigde Naties (VN) Kinderrechtenverdrag?
Het recht van het kind op onderwijs moet te allen tijde worden geëerbiedigd. Het is van belang dat een staat zich houdt aan de verplichtingen die zijn opgenomen in verdragen waarbij zij partij is.
Hoe bent u van plan om Israël op de schending van dit verdrag aan te spreken?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat in de Masafer Yatta regio meer dan 1.200 Palestijnen waaronder 500 kinderen wonen die door een uitspraak van het hooggerechtshof van Israël in mei 2022 nu ieder moment gedwongen kunnen worden te verhuizen?
Zoals eerder uiteengezet in het antwoord op vragen over het besluit van het Israëlisch Hooggerechtshof van 14 juni 2022 (2022Z09450), betreft dit een zorgelijke ontwikkeling die door NL en EU partners nauwgezet wordt gevolgd. Nederland heeft kort na de uitspraak Israël bilateraal, en in een verklaring met veertien EU-lidstaten, opgeroepen hier geen actieve opvolging aan te geven. Nederland blijft de Israëlische overheid consistent wijzen op haar internationaalrechtelijke verplichtingen.
Welke mogelijkheden ziet u om dit te voorkomen? Kunt u hierbij ingaan specifiek op wat Nederland zou kunnen doen, alsook wat de Europese Unie zou kunnen doen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe het door Nederland gevoerde ontmoedigingsbeleid hierbij een rol kan spelen?
Het Nederlandse ontmoedigingsbeleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven als zij direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of als zij de aanleg of instandhouding ervan direct faciliteren.
Indien Nederlandse bedrijven de overheid consulteren, worden zij over dit beleid geïnformeerd. Hierbij wordt toegelicht dat op grond van het internationaal recht Nederland en de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet erkennen, en deze gebieden niet beschouwen als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht. Economische activiteiten die hieraan bijdragen beschouwt het kabinet als onwenselijk.
De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Het kabinet verwacht daarnaast van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken.
Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Kunt u aangeven wat de concrete doelstellingen zijn binnen dit Nederlandse ontmoedigingsbeleid voor het komende jaar?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven wat de belangrijkste resultaten zijn van het beleid van het afgelopen jaar?
Zie antwoord vraag 8.
De intentieverklaring tussen Nederland en met Oman over samenwerking op het gebied van groene waterstof |
|
Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Zijn er nog andere intentieverklaringen rondom groene waterstof in de maak? Zo ja, welke?
Ja, Nederland werkt aan intentieverklaringen rondom groene waterstof met Australië en Zuid-Afrika, en voert voorbereidende gesprekken met Spanje, Marokko en Curaçao. Naast Oman zijn reeds intentieverklaringen gesloten met Canada, Chili, Namibië, Portugal, Uruguay en de VAE.
Deelt u de mening dat hoewel het positief is dat er naar samenwerking wordt gezocht rondom groene waterstof, we bij de ontwikkeling van groene waterstof wereldwijd niet de fouten van de fossiele energiewinning moeten herhalen, onder andere door ervoor zorg te dragen dat bij energieprojecten de mensenrechten worden gewaarborgd en het lokale milieu niet wordt geschaad?
Het kabinet deelt de mening dat bij de ontwikkeling van de groene waterstofketens de aandacht voor mens en milieu gewaarborgd moet zijn.
Deelt u de mening dat bij dit soort intentieverklaringen het van groot belang is om in een zo vroeg mogelijk stadium al afspraken te maken rondom mensenrechten, milieu en arbeidsrechten?
In een intentieverklaring worden geen juridisch bindende afspraken gemaakt. Het uitgangspunt is dat samenwerking plaatsvindt op basis van wederzijds of wederkerig voordeel. Het belang van mensenrechten, milieu en arbeidsrechten is hier onderdeel van.
In de tekst van de verklaring met Oman is dit verwoord als «reciprocal benefit» en in teksten van eerdere Memoranda of Understanding (MoU’s) met bijvoorbeeld Namibië als: «on the basis of mutual social, econonomic and environmental benefits to the participants in order to promomote sustainable development».
Waarom staan er in het memorandum of understanding geen waarborgen rondom mensenrechten, milieu en arbeidsrechten?1
In een intentieverklaring worden geen juridisch bindende afspraken gemaakt waaraan waarborgen, rechten of plichten kunnen worden ontleend. Het MoU is, behalve op kennisuitwisseling tussen overheden, primair gericht op het faciliteren van contacten tussen bedrijven en kennisinstellingen uit beide landen voor het ontwikkelen van internationale waterstofketens.
Los van deze intentieverklaring verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij, conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen. Dit geldt dus ook voor betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij de implementatie van het MoU.
Hoe is de Internationale Klimaatstrategie tot uiting gekomen in de intentieverklaring, aangezien hier onder andere staat dat Nederland inzet op een eerlijke en inclusieve transitie en dat vergroening van economieën nieuwe en groene banen brengt, maar dat dit vraagt om zorgvuldige transitiepaden en speciale aandacht voor onderwijs en scholing toegespitst op een duurzame economie en decent jobs. Nederlandse expertise op het gebied van leefbaar loon, het uitbannen van kinderarbeid en scholing kan hieraan bijdragen?
De Internationale Klimaatstrategie (IKS) heeft als doel de Nederlandse inzet voor het klimaat wereldwijd te verstevigen en beschrijft concrete klimaatacties door de Nederlandse overheid en partners. Het gaat hierbij om een breed handelingsperspectief, waar het opzetten en uitbouwen van importketens voor duurzame energiedragers (zoals groene waterstof en derivaten) onderdeel van is, aangezien dit zal bijdragen aan de decarbonisering van het energiesysteem en een impuls kan geven aan de vergroening van economieën van landen waarmee wij samenwerken. Het MoU over groene waterstof met Oman past dus goed bij de doelstellingen van de IKS.
Bent u ermee bekend dat Oman geen geweldige staat van dienst heeft op het vlak van arbeidsrechten en Oman in categorie 4 valt van Global Rights Index van de International Trade Union Confederation (ITUC) (systemic violation of rights)?
Zie antwoord op vraag 7.
Bent u ermee bekend dat Oman 6 van de 10 conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie van de VN (ILO) waarin fundamentele arbeidsrechten worden vastgelegd niet heeft geratificeerd?
De situatie omtrent arbeidsrechten in Oman heeft de aandacht van het kabinet. Oman heeft de afgelopen jaren een aantal belangrijke hervormingen doorgevoerd op het gebied van arbeidsrechten en is voornemens middels een herziening van de Arbeidswet in de nabije toekomst nog verdere hervormingen door te voeren. Implementatie van de huidige hervormingen blijft een punt van zorg. Nederland blijft Oman middels constructief-kritische dialoog, zowel in bilateraal als in EU-verband, oproepen tot het doorvoeren van verdere arbeidsrechthervormingen en het ratificeren van verdragen die ten grondslag liggen aan fundamentele arbeidsrechten.
Bent u ermee bekend dat vakbonden in Oman tegen flinke hindernissen aan lopen en vakbondsleden actief onder druk worden gezet?
De vakbonden in Oman zijn aangesloten bij de overkoepelende vakbond General Federation of Oman Workers (GFoW). GFoW werkt met internationale partners samen zoals IndustriALL, een mondiale vakbondsorganisatie voor arbeiders in de mijnbouw en energie- en productieindustrie, om de positie van vakbondsleden te versterken. Hun positie blijft echter kwetsbaar en de uitdagingen waar zij tegenaan lopen vormen een punt van zorg binnen de bredere situatie van arbeidsrechten. Dit brengt Nederland ook op in bilaterale gesprekken met Omaanse autoriteiten.
Wat vindt u van deze staat van dienst rondom arbeidsrechten? Bent u van mening dat Nederland bij de samenwerking met Oman voor groene waterstof een verantwoordelijkheid heeft om te zorgen dat werknemersrechten wel worden gerespecteerd?
Het kabinet heeft aandacht voor de situatie omtrent arbeidsrechten in Oman en brengt de (bij het antwoord op vraag 6 en 7 genoemde) zorgen regelmatig over bij de Omaanse autoriteiten. Ook spreekt Nederland zich uit in multilateraal verband, zoals tijdens de eerste EU-Oman Mensenrechtendialoog in september jl. Daarnaast verwacht het kabinet dat bedrijven die waterstof gaan importeren zich ervoor inspannen dat er in hun waardeketens geen misstanden plaatsvinden in lijn met voornoemde OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Heeft u een analyse gemaakt rondom de IMVO-risico’s in Oman? Zo nee, bent u bereid een dergelijke analyse uit te voeren en daarbij alle 6 de stappen die zijn vastgesteld in de OESO richtlijnen te doorlopen?
Conform de motie Boucke (D66) en Kröger (GroenLinks) dd. 20 april 20222 werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan een IMVO-risicoanalyse voor waterstof importketens. Oman is één van de zeven landen die daarin als voorbeeld wordt meegenomen. De uitkomst van dit onderzoek zal begin 2023 met de Tweede Kamer worden gedeeld.
De zes stappen van de OESO-richtlijnen zijn bedoeld als werkwijze voor bedrijven om de mensenrechten en milieurisico’s in hun keten in kaart te brengen. De groene waterstofhandel moet nog op gang komen en dus ook de specifieke waardeketens tussen bedrijven. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij deze stappen vanaf het begin doorlopen. Voor vragen over het toepassen van gepaste zorgvuldigheid kunnen bedrijven terecht bij het IMVO-steunpunt bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Heeft u erop toegezien dat Havenbedrijf Rotterdam, dat een joint venture heeft met de overheid van Oman voor de ontwikkeling en exploitatie van de haven van Sohar in het noorden van Oman, alle zes de stappen van de OESO richtlijn rond IMVO heeft doorlopen / doorloopt? Zo nee, waarom niet en bent u bereid te zorgen dat het havenbedrijf die alsnog doet?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijkheid om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen en UNGP’s. De Nederlandse ambassade in Oman heeft regelmatig contact met de Haven van Sohar over hun activiteiten in de breedste zin van het woord. IMVO is onderdeel van deze gesprekken. Ook heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de noodzaak en het belang van IMVO geagendeerd tijdens haar bezoek aan de haven van Sohar in maart jl.
Kunt u dit project benutten voor intensivering van de dialoog met Oman over mensenrechten en milieu? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De intentieverklaring versterkt de reeds goede bilaterale betrekkingen met Oman. Deze onderwerpen zijn al onderdeel van de brede dialoog die Nederland heeft met Oman, waarin Nederland in bilaterale en multilaterale contacten ook de mensenrechtensituatie bespreekt en zoekt naar mogelijkheden tot samenwerking voor verbetering. Zo kwam dit ook ter sprake in oktober jl. tijdens de jaarlijkse hoogambtelijke consultaties tussen de Ministeries van Buitenlandse Zaken van Nederland en Oman.
Bent u bereid om mensenrechten, milieu en arbeidsrechten integraal op te nemen in toekomstige contracten rondom groene waterstof? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat geïmporteerde groene waterstof ook duurzaam is op het vlak van milieu en mensenrechten. De overheid sluit echter geen contracten voor de import van groene waterstof; bedrijven doen dat. Zoals eerder aangegeven, verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijkheid om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen en UNGP’s. De IMVO-risicoanalyse die op dit moment wordt uitgevoerd (zie het antwoord op vraag 10) gaat bedrijven daarbij helpen.
Als het gaat om toekomstige MoU over waterstof, dan zal Nederland voorstellen om in de tekst te verwijzen naar de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties en het belang benadrukken van lokale duurzame impact van waterstofprojecten.
Het duurzaamheidsrisicobeheer van banken |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van het ECB-onderzoek (European Central Bank) naar het duurzaamheidsrisicobeheer van Europese banken?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van de ECB dat het glas langzaam voller wordt, maar nog niet eens halfvol is? En bent u het met GroenLinks eens dat het zeer zorgelijk is dat 96% van de banken blinde vlekken heeft in het beheer van duurzaamheidsrisico’s?
De ECB heeft onderzoek gedaan naar de wijze waarop banken aan klimaat gerelateerde financiële risico’s en andere aan het milieu gerelateerde risico’s, zoals biodiversiteitsverlies, identificeren en beheersen. Uit dit onderzoek blijkt dat 85% van de banken in ieder geval een basis heeft gelegd voor de beheersing van aan klimaat gerelateerde financiële risico’s, door bijvoorbeeld het in kaart brengen van deze risico’s en het gebruik van risico-indicatoren. Echter blijkt ook dat vrijwel alle banken nog belangrijke stappen dienen te zetten in het gebruik van meer geavanceerde methodes, zoals vooruitkijkende analyses, voor goede identificatie en beheersing van deze risico’s. De ECB is daarnaast bezorgd over de uitvoering van het duurzaamheidsrisicobeleid bij banken. Hierdoor blijven banken, volgens de ECB, milieurisico’s onderschatten en heeft 96% van de banken blinde vlekken in de identificatie van risico’s voor bijvoorbeeld belangrijke sectoren of regio’s.
Zoals ik ook in mijn beleidsagenda duurzame financiering schrijf, is het van belang dat banken en andere financiële ondernemingen duurzaamheidsrisico’s op goede wijzen identificeren en beheersen. Een adequate beheersing van duurzaamheidsrisico’s door financiële instellingen is van belang voor de financiële stabiliteit en zorgt ervoor dat financiële instellingen hun maatschappelijke rol kunnen blijven vervullen en de transitie naar een duurzame economie kunnen blijven financieren. Ik vind het zorgelijk dat de ECB op basis van dit onderzoek concludeert dat veel banken dit nog onvoldoende doen. Ik verwelkom dan ook de aangekondigde vervolgacties van de ECB om de identificatie en beheersing van milieurisico’s op de bankbalans te verbeteren. De ECB verwacht dat aan het einde van 2024 alle banken aan haar verwachtingen ten aanzien van aan klimaat en milieu gerelateerde risico’s voldoen. Deze risico’s dienen volledig geïntegreerd te worden in het bedrijfsmodel, de bedrijfsvoering en de risicobeheersing van banken. Ik steun de ECB ook in haar aankondiging om dit waar nodig te handhaven via het proces voor beoordeling en evaluatie door de toezichthouder.
Daarnaast zie ik de resultaten van dit onderzoek als ondersteuning voor mijn inzet voor de betere integratie van duurzaamheidsrisico’s in de toezichtraamwerken voor financiële instellingen, bijvoorbeeld in het prudentiële raamwerk voor banken.
Klopt het dat dit onderzoek is uitgevoerd door de gezamenlijke toezichtteams van nationale centrale banken en de ECB? In hoeverre heeft De Nederlandsche Bank (DNB) op basis van dit onderzoek een beeld verkregen van de mate waarin Nederlandse banken duurzaamheidsrisico’s adequaat beheersen?
Het onderzoek is uitgevoerd door de ECB en 21 nationale toezichthouders. DNB was één van deze nationale toezichthouders. In het onderzoek zijn 186 banken bekeken. Van deze banken kwamen er 28 uit Nederland. Dit waren zeven zogeheten significante instellingen en 21 zogeheten minder significante instellingen. DNB heeft op basis van dit onderzoek een beter beeld gekregen van de mate waarin Nederlandse banken aan klimaat en milieu gerelateerde risico's adequaat beheersen.
In de rapportage wordt aangegeven dat de ECB de resultaten van het onderzoek heeft besproken met de desbetreffende banken en de gemeenschappelijke toezichtteams, waar DNB voor de Nederlandse banken ook onderdeel van uitmaakt. Deze gemeenschappelijke toezichtteams zullen waar nodig actie ondernemen.
In hoeverre geven deze onderzoeksresultaten aanvullend inzicht op de resultaten uit het DNB-onderzoek «Naar een duurzame balans»2? Zijn er ook nieuwe inzichten?
In haar rapportage «Op weg naar een duurzame balans» heeft DNB de integratie van duurzaamheidsrisico’s in de kernprocessen van de financiële sector onderzocht. Op basis van dit onderzoek concludeerde DNB eind 2021 dat financiële instellingen nog maar in beperkte mate duurzaamheidsrisico’s meenemen. De resultaten van dit ECB-onderzoek bevestigen voor mij het beeld dat banken nog belangrijke stappen dienen te zetten voor de integratie van aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s. Ik vind het waardevol dat in het onderzoek specifieker geïdentificeerd wordt waarin deze stappen gezet dienen te worden, zoals bijvoorbeeld het gebruik van meer geavanceerde methodes voor goede identificatie en beheersing van deze risico’s.
Bent u van plan de resultaten van het onderzoek voor Nederlandse banken met DNB te bespreken? En wat zijn de mogelijkheden om op geaggregeerd, geanonimiseerd niveau, de onderzoeksresultaten voor Nederlandse banken te publiceren? Bent u daartoe bereid?
Het Ministerie van Financiën spreekt regelmatig met DNB over duurzaamheidrisico’s in de financiële sector. Het ligt hierin voor de hand dat het onderzoek van de ECB ook wordt besproken.
De onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op toezichtvertrouwelijke informatie en daarover beschik ik niet. De eventuele publicatie van informatie is daarom een vraag voor de toezichthouders. DNB heeft aangegeven dat vanwege de vertrouwelijke aard, deze informatie niet kan worden gedeeld.
Op welke manier bent u van plan de onderzoeksresultaten mee te nemen in de monitoring van de voortgang van het klimaatakkoordcommitment van de financiële sector? Bent u dit van plan door bijvoorbeeld extra aandacht te geven aan tussendoelen, hetgeen waar het volgens de ECB-onderzoeksresultaten nog te vaak aan ontbreekt?
Het klimaatcommitment ziet primair op de bijdrage van de ondertekenaars aan de klimaattransitie, het meten van het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen en het opstellen van actieplannen om dit CO2-gehalte terug te brengen. De beheersing van aan klimaat gerelateerde financiële risico’s is dan ook niet het doel. Ik verwacht wel dat met name door de afspraak om klimaatactieplannen op te stellen de klimaatrisico’s waaraan de deelnemers aan het commitment zijn blootgesteld, beter beheerst zullen worden. In mijn beleidsagenda schrijf ik onder andere dat ik van financiële instellingen verwacht dat zij in hun actieplannen voldoende inzichtelijk maken op welke wijze hun maatregelen in de praktijk leiden tot het bereiken van de CO2-reductiedoelstellingen. In dat kader verwacht ik van financiële instellingen kwantitatieve reductiedoelstellingen voor 2050 en 2030 en tussentijdse doelstellingen om hier te komen. In de monitoring van het klimaatcommitment houd ik dus ook aandacht voor tussendoelstellingen.
Eind dit jaar en begin volgend jaar zullen twee voortgangsrapportages verschijnen in het kader van het klimaatcommitment. Op korte termijn zal ik aan uw Kamer een brief sturen met daarin mijn reactie op de eerste voortgangsrapportage over het meten en rapporteren over het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen over boekjaar 2021. Op basis van de inhoud van beide voortgangsrapportages zal ik, samen met de Minister voor Klimaat en Energie, de collectieve voortgang ten aanzien van het klimaatcommitment van een reactie voorzien. Bevindingen uit andere recente onderzoeken op dat gebied, zoals dat van het New Climate Institute, kunnen bij de weging die aan deze reactie voorafgaat een rol spelen.
Op welke manier heeft u het onderzoek van het NewClimate Institute van juli dit jaar3, die de kwaliteit van de klimaatplannen van acht grote Nederlandse financiële instellingen als laag of zeer laag beoordeelde, meegenomen in de monitoring van de voortgang van het commitment?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u op deze plek, ofwel in de beantwoording van de vragen die gesteld zijn tijdens het schriftelijk overleg over de strategie voor duurzame financiering, een inhoudelijke update geven over hoe het staat met de voortgang in het klimaatakkoordcommitment richting het einde van 2022, als de actieplannen met doelen voor 2030 gepresenteerd moeten worden?
De voortgang van het klimaatcommitment wordt gemonitord op basis van voortgangsrapportages die worden voorbereid door adviesbureau KPMG. Ik verwacht voor het kerstreces de voortgangsrapportage die zich met name richt op de afspraak uit het klimaatcommitment om de CO2-uitstoot van relevante financieringen en beleggingen met uw Kamer te kunnen delen. In het voorjaar zal deze opgevolgd worden door een voortgangsrapportage die betrekking heeft op de afspraak om uiterlijk in 2022 actieplannen met reductiedoelstellingen voor 2030 te presenteren. Ik wil daar niet op vooruit lopen.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van Milieudefensie naar de (indirecte) uitstoot van de Nederlandse financiële sector?
Milieudefensie kijkt in haar rapport «Gefinancierde uitstoot van de Nederlandse financiële sector» naar de gefinancierde uitstoot van zestien Nederlandse banken, verzekeraars en pensioenfondsen. De wereldwijde uitstoot van deze partijen schat Milieudefensie op 244 miljoen ton CO2.4 In haar onderzoek wordt dit per sector en per instelling uitgesplitst. Het onderzoek beveelt aan dat meer financiële instellingen over een groter deel van hun balans de CO2-intensiteit rapporteren. Dit zouden ze ook op een meer gestandaardiseerde wijze moeten doen. Hierdoor wordt het gemakkelijker om te volgen in hoeverre instellingen hun balans in lijn brengen met het 1,5 graden scenario van het Klimaatakkoord van Parijs.
Zoals ik noem in de beleidsagenda voor duurzame financiering, onderschrijf ik het belang van transparantie over de uitstoot van financiële instellingen en zet ik in op een ambitieuze invulling van Europese regelgeving betreffende het rapporteren van duurzaamheidsfactoren.5 Daarnaast vind ik het van belang dat financiële instellingen hun balans in lijn brengen met het Klimaatakkoord van Parijs. Dit onderzoek van Milieudefensie benadrukt dit nogmaals voor mij. De financiële sector speelt een grote rol in de financiering van de duurzame transitie. In de beleidsagenda heb ik aangegeven samen met de Minister voor Klimaat en Energie te verkennen of eventueel overheidsoptreden gepast en mogelijk is indien de voortgang binnen het klimaatcommitment onvoldoende blijkt.
Het bericht ‘Bedreigde Iraans-Nederlandse activist kreeg telkens nul op rekest bij Nederlandse politie voordat hij werd vermoord’ |
|
Tom van der Lee (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bedreigde Iraans-Nederlandse activist kreeg telkens nul op rekest bij Nederlandse politie voordat hij werd vermoord»?1
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat ondanks dat de heer Nissi verschillende meldingen heeft gedaan van (doods)bedreigingen door de Iraanse autoriteiten, meerdere keren aangifte heeft gedaan en vreesde voor zijn leven, de politie niet adequaat heeft opgetreden?
Omwille van veiligheidsredenen kan ik niet ingaan op een specifieke casus en de afwegingen die wel of niet gemaakt zijn. In algemene zin kan ik het volgende melden: de verantwoordelijkheid voor het treffen van aanvullende beveiligingsmaatregelen ligt primair bij het lokaal bevoegd gezag. Beveiligingsmaatregelen kunnen variëren van relatief lichte, technische maatregelen tot intensieve persoonsbeveiliging, afhankelijk van de aard van de dreiging.
Hoe verklaart u bijvoorbeeld dat deze casus nooit is aangemeld bij het Stelsel Bewaken en Beveiligen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u de mededeling van de politie aan de heer Nissi dat, ondanks dat hij wist dat hij op een Iraanse dodenlijst stond, het bureau hem niet op de juiste manier kon beveiligen, en dat hij zelf voorzorgsmaatregelen moest nemen? Wat is zijn appreciatie van deze uitspraak?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de inspanningen van de overheid om deze problematiek adequaat aan te pakken in afgelopen twee jaar, en een appreciatie geven van de gebleken effectiviteit van deze inspanningen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief d.d. 8 januari 20192 heeft het kabinet in juni 2018 diplomatieke maatregelen getroffen tegen Iran. De Iraanse ambassadeur is ontboden en twee medewerkers van de Iraanse ambassade zijn uitgezet. Deze diplomaten zijn niet uitgezet op basis van strafrechtelijk vastgestelde betrokkenheid van Iran bij de (aansturing van) de liquidaties. Zij zijn uitgezet op basis van de bevindingen van de AIVD dat Iran waarschijnlijk achter deze ernstige zaken zit. Daarmee gaf Nederland een duidelijk signaal af dat dit ontoelaatbaar is. Op 8 januari 2019 heeft de Europese Unie daarnaast, mede op voordracht van Nederland, in het kader van de EU-sanctielijst (Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB) sancties opgelegd tegen het Iraanse Ministerie van Inlichtingen en Veiligheid (MOIS) en twee Iraanse personen. Dit betekent dat van deze entiteit en deze twee personen tegoeden en andere financiële activa zijn bevroren. Bij het afkondigen van de sancties heeft Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Denemarken en België bij de Iraanse autoriteiten de ernstige zorgen overgebracht over de waarschijnlijke betrokkenheid van Iran bij deze vijandelijke acties op Europees grondgebied. Iran is te kennen gegeven dat betrokkenheid bij dergelijke zaken totaal onacceptabel is en onmiddellijk gestaakt moet worden.3
Om in bredere zin ongewenste buitenlandse inmenging tegen te gaan, heeft het kabinet in 2018 een nationale driesporenaanpak ontwikkeld, bestaande uit het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijke/strafrechtelijke spoor. In de diplomatieke relatie merkt het kabinet dat landen zich bewuster zijn van de alertheid en assertiviteit van Nederland om ongewenste buitenlandse inmenging tegen te gaan. Ten aanzien van de weerbaarheid van gemeenschappen in Nederland tegen ongewenste buitenlandse inmenging is een stijgende lijn in de bewustwording waar te nemen. De verruiming van de strafbaarheid van spionageactiviteiten, waarvan uw Kamer recent het wetsvoorstel heeft ontvangen, zal naar verwachting een nog effectievere aanpak van ongewenste inmengingsactiviteiten door derde landen mogelijk maken. Tevens vindt er een constante toets plaats of de aanpak volstaat en of zich nieuwe dreigingen op dit gebied aandienen.
In aanvulling op de bestaande aanpak is uw Kamer op 28 november jl. geïnformeerd over het (verder) vergroten van de weerbaarheid tegen ongewenste buitenlandse inmenging. Hiertoe zal de NCTV de komende jaren, in nauwe samenwerking met onder meer de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, binnen de bestaande inzet op een zogenoemd «landen-neutraal bewustwordingsinitiatief» inzetten om de bewustwording rondom dit thema verder te vergroten. Hierbij worden statelijke actoren die inmengingsactiviteiten verrichten (alsmede hun intenties) benoemd en worden de doelgroepen/doelwitten die zij onderscheiden, de instrumenten die zij inzetten en de ongewenste maatschappelijke effecten die kunnen optreden, in generieke zin beschreven. Beoogde doelgroepen voor het verhogen van bewustwording zijn gemeenschappen die slachtoffer kunnen worden van ongewenste buitenlandse inmenging, (decentrale) politieke ambtsdragers, maar ook overheidsorganisaties en (beleids)medewerkers op lokaal niveau.
Het probleem van buitenlandse inmenging beperkt zich echter niet tot Nederland. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft daarom in Benelux-verband in de EU Raad Buitenlandse Zaken van 14 november aangedrongen op een review van deze problematiek en betere informatiedeling en samenwerking om te komen tot een effectiever beleid. Hiervoor is tevens gesproken met de Hoge Vertegenwoordiger, die deze oproep steunde en toezegde dit onderwerp op de agenda te zetten. Ook is dit onderwerp bilateraal met diverse counterparts besproken.
Op welke termijn bent u van plan om het aangekondigde meldpunt voor diaspora die zich bedreigd voelen in Nederland in werking te laten treden?
Het kabinet is van mening dat gezien de dreiging zoals ook in het tweede dreigingsbeeld statelijke actoren wordt geschetst, het van belang is beter zicht te krijgen op de manifestatie en potentiële gevolgen van ongewenste buitenlandse inmenging. Het kabinet wil aansluiten bij lokale en nationale inspanningen die reeds plaatsvinden in het kader van de aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging, waarbij meldingen die binnenkomen in het veiligheidsdomein dan wel het sociale domein, op een centrale plek bij elkaar komen. Hoe aan dit meldpunt precies invulling wordt gegeven wordt door het kabinet op dit moment bezien. De samenhang met diplomatieke, weerbaarheidsverhogende, bestuurlijke en eventueel strafrechtelijke maatregelen heeft hierbij bijzondere aandacht. Uw Kamer wordt hierover zo spoedig mogelijk nader geïnformeerd.
Het is altijd mogelijk om aan een bureau, online of via 0900–8844/112 melding te doen van intimidatie of bedreiging, en/of daarvan aangifte te doen. Dat geldt voor alle vormen van intimidatie en bedreiging en dus ook wanneer deze intimidatie of bedreiging mogelijk voortkomt uit handelen van statelijke actoren. Een dergelijke melding of aangifte wordt serieus genomen en met prudentie behandeld. De verwachting van het kabinet is dat het hierboven reeds genoemde «landen-neutraal bewustwordingsinitiatief» dat de NCTV met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzet, zal bijdragen aan een toename van de meldingsbereidheid.
Hoe gaat dit meldpunt er concreet voor zorgen een melding ook daadwerkelijk opgevolgd wordt met acties die de veiligheid van bedreigde personen vergroten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe gezorgd wordt dat het melden van intimidatie of bedreiging laagdrempelig wordt voor melders, en dat zij zich veilig genoeg voelen om dit te doen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen bent u van plan om naast het openen van een meldpunt verder in te voeren om de bedreiging van diaspora ’s door buitenlandse regimes te adresseren?
Als sluitstuk van de aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging kan strafrechtelijk worden opgetreden. Onder meer smaad, laster en bedreiging zijn al strafbaar. Daarnaast heeft uw Kamer recent een wetsvoorstel voor de uitbreiding van de strafbaarheid van spionageactiviteiten ontvangen, op grond waarvan het strafbaar wordt gesteld schadelijke handelingen te verrichten ten behoeve van een buitenlandse mogendheid als daardoor gevaar ontstaat voor de veiligheid van een of meer personen of voor (andere) fundamentele belangen in relatie tot de nationale veiligheid.
Erkent u het feit dat de politie de juiste expertise mist om in deze specifieke gevallen van bedreigingen en intimidatie adequaat op te treden?
De politie kan samen met het OM een waardevolle bijdrage leveren aan de strafrechtelijke aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging. De politie beschermt immers de democratie, handhaaft de wet en is het gezag op straat. Vanuit deze brede maatschappelijke taakstelling kunnen meldingen van dreiging en intimidatie door statelijke actoren bij de politie worden gedaan. Het is altijd mogelijk om aan een bureau. online of via 0900–8844/112 melding te doen van intimidatie of bedreiging en/of aangifte te doen. Dat geldt voor alle vormen van intimidatie en bedreiging en dus ook wanneer deze intimidatie en bedreiging mogelijk voortkomt uit handelen van statelijke actoren. Ten aanzien van de opvolging van meldingen en aangiften merk ik op dat in het verleden is gebleken dat strafrechtelijke opvolgingsmogelijkheden veelal beperkt zijn. Om deze reden is het van belang om helder te zijn ten aanzien van de verwachtingen. Dat heeft evenwel niet te maken met een gebrek aan kennis of expertise bij de politie. De ervaringen met deze thematiek wijzen namelijk uit dat enkel een strafrechtelijke aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging niet voldoende resultaat heeft. De driesporige aanpak blijft in mijn ogen cruciaal, waarbij naast strafrecht ook aandacht is voor een diplomatieke aanpak, het verhogen van de weerbaarheid en een bestuursrechtelijke aanpak.
Zo ja, acht u het een goed idee om in samenwerking met de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en diasporagroepen een speciale dienst op te richten bij de politie die zich specialiseert in deze problematiek, zodat zij meer expertise kunnen opbouwen om deze dreiging in kaart te brengen en adequate opvolging te geven aan meldingen?
Zie antwoord vraag 10.
Zou volgens u het nemen van hardere maatregelen tegen personen die in dienst van een buitenlands regime personen bedreigen of intimideren een passend instrument kunnen zijn om de veiligheid van deze mensen te vergroten?
Het hierboven genoemde wetsvoorstel voor uitbreiding van de strafbaarheid van spionageactiviteiten bevat de mogelijkheid schadelijke handelingen die worden verricht ten behoeve van een buitenlandse mogendheid te bestraffen als daardoor gevaar ontstaat voor de veiligheid van een of meer personen.
Kunt u aangeven in hoeverre de ambassadeurs van landen als Marokko, Turkije, China en Iran in Nederland in het afgelopen jaar zijn aangesproken op het feit dat deze landen zich schuldig maken aan het bedreigen en intimideren van diaspora's?
Als onderdeel van de aanpak Ongewenste Buitenlandse Inmenging treedt het kabinet met landen in dialoog en spreekt hen consequent aan indien daar aanleiding toe is. Daarbij maakt het kabinet een afweging of dit het beste via vertrouwelijke, diplomatieke kanalen of publiekelijk kan plaatsvinden. Dat geldt voor alle landen. Indien blijkt dat de ambassade van het betreffende land betrokken is bij deze ongewenste inmenging, kan er sprake zijn van een schending van het Verdrag van Wenen. Het gehele diplomatieke instrumentarium kan worden gebruikt door het kabinet om hierop te reageren, variërend van de ambassade er in stevige bewoordingen op aanspreken, tot -in uiterst geval- ertoe overgaan de ambassadeur of andere ambassademedewerkers ongewenst te verklaren (persona non grata), waarop zij Nederland zullen moeten verlaten.
Voor personen zonder diplomatieke status geldt dat gedwongen vertrek naar het land van herkomst aan de orde kan zijn wanneer iemand niet (langer) in het bezit is van geldig verblijfsrecht voor Nederland. Er zijn verschillende redenen om een verblijfsrecht in te trekken. Er kan bijvoorbeeld tot intrekking worden overgegaan omdat iemand een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Een gevaar voor de openbare orde zou kunnen blijken uit een onherroepelijke veroordeling. Een gevaar voor de nationale veiligheid kan in ieder geval blijken uit een ambtsbericht van de AIVD. Naast de intrekking van het verblijfsrecht kan ook een inreisverbod worden opgelegd.
Kunt u aangeven in hoeverre u kennis heeft van het feit of medewerkers van de ambassades van deze landen medewerking hebben verleend aan deze praktijken?
Zie antwoord vraag 13.
Wat zijn de mogelijkheden om daders van dit type intimidatie het land uit te zetten? En welke mogelijkheden zijn er specifiek als het om mensen met een diplomatieke status gaat?
Zie antwoord vraag 13.
Het stoppen van fossiele subsidies in 2023 |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Erkent u dat Nederland met het ondertekenen van de Glasgowverklaring voor het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de energietransitie zich eraan gecommitteerd heeft om directe overheidssteun voor internationale fossiele energiesector voor het einde van 2022 te stoppen met uitzondering van beperkte en duidelijk gedefinieerde omstandigheden die consistent zijn met een 1.5°C-scenario?
Ja. Op 3 november 20221 heb ik aan uw Kamer een brief verstuurd, met daarin de uitwerking van het voorgenomen beleid.
Bent u het met het Internationaal Energie Agentschap eens dat elke nieuwe investering in de winning van olie, kolen en gas, niet compatibel is met het bereiken van net-zero in 2050 en 1.5°C opwarming in 2100?1
Volgens het IEA is er in het Net-Zero Emissions Scenario geen ruimte voor nieuwe olie- en gasvelden, anders dan de velden die reeds goedgekeurd zijn. Verder zijn er geen investeringen in kolenmijnen of uitbreiding van kolenmijnen benodigd.
Kunt u garanderen dat de uitwerking van de ondertekening van de verklaring vasthoudt aan het stoppen met fossiele steun (downstream en midstream) voor einde 2022? En dat enkel het stapsgewijs uitfaseren niet compatibel is met het commitment aan de verklaring?
Op 3 november 2022 is een brief naar uw kamer verstuurd met de uitwerking van de COP26-verklaring. Die brief beschrijft in detail de reikwijdte van de implementatie van de COP26-verklaring. Dit betreft activiteiten gericht op exploratie en winning, verwerking, op- en overslag en transport van fossiele brandstoffen en elektriciteitsopwekking middels fossiele brandstoffen. Verkoop en gebruik van fossiele brandstoffen in gebouwde omgeving, fossiel gedreven transportmiddelen (voer- en vaartuigen), landbouw en industrie (inclusief staal en plastics) vallen buiten de definitie van de fossiele energiesector. Het kabinet kiest niet voor stapsgewijze uitfasering, maar voor beëindiging van nieuwe steun, die niet in lijn is met de verklaring, per eind 2022.
Bent u het ermee eens dat nieuwe investeringen in olie, gas en kolen niet vallen onder de uitzonderingsgrond uit de verklaring, omdat deze uitzonderingsgrond uitgaat van comptabiliteit met een 1.5°C-opwarmingsscenario?
In de brief die uw Kamer op 3 november 2022 heeft ontvangen, is het uitgangspunt geformuleerd dat geen nieuwe investeringen in de fossiele energie sector worden gedaan, behoudens enkele uitzonderingen die in lijn zijn met de 1,5°C doelstelling en de korte termijn Europese energieleveringszekerheid.
Bent u het ermee eens dat de verklaring alleen ruimte biedt voor 1.5°C-compatibele uitzonderingen en dat dit daarom de ondergrens zou moeten zijn van hoe Nederland deze uitzonderingen definieert?
De verklaring biedt ruimte voor uitzonderingen, die in lijn zijn met een 1,5°C-scenario. Het kabinet onderschrijft deze hoofdlijn. Daarbij behoudt het kabinet ruimte voor projecten, die toezien op de Europese energieleveringszekerheid en aanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2023. Er is een beoordelingskader3 opgesteld aan de hand waarvan bekeken zal worden of exporttransacties in lijn zijn met de COP26-verklaring.
Bent u het ermee eens dat het feit dat enkele landen, zoals Noorwegen en Zuid-Korea, de verklaring niet hebben ondertekend, niet van invloed moet zijn op hoe Nederland uitvoering geeft aan de verklaring, omdat Nederland in het volledig ondertekenen van de verklaring immers alle relevante factoren reeds heeft afgewogen?
Bij de uitwerking van de COP26-verklaring is vooral afstemming gezocht met medeondertekenaars, met hierbij in het bijzonder oog voor Frankrijk, België en Duitsland. Het kabinet hecht aan een gelijkwaardig speelveld, en zal daarom de nadere invulling van het beleid van medeondertekenaars nauwlettend volgen. Het voorgenomen beleid zal aangepast worden als de beleidsontwikkeling bij de andere ondertekenaars daar aanleiding toe geeft. Landen die de COP26-verklaring niet hebben ondertekend, zoals Noorwegen en Zuid-Korea, zijn uiteraard wel relevant voor het internationaal gelijkwaardige speelveld. Het kabinet blijft zich inspannen om landen tot ondertekening te bewegen.
Erkent u dat het in het belang is van de Nederlandse geloofwaardigheid in de internationale klimaatdiplomatie, zeker ook richting de COP in Egypte, als zij haar oproep tot «actie, actie, actie» en de ondertekening van het commitment voor einde 2022 fossiele steun te beëindigen, niet afzwakt door enkel stapsgewijs uit te faseren?
In de Kamerbrief van 7 juli 20224 heeft het kabinet aangegeven tijdig voor de COP27-conferfentie in Egypte beleid te zullen publiceren. Op 3 november 2022 is een brief aan Uw Kamer verstuurd, waarin het voorgenomen beleid om nieuwe steun aan de internationale fossiele energiesector te beëindigen, is gepresenteerd.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het standpunt van het kabinet inzake mensenrechten en internationale sporttoernooien |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen , Lisa Westerveld (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oproep van de KNVB en de FNV aan kabinet en bedrijfsleven met het verzoek om steun ten aanzien van acties die erop zijn gericht om mensenrechten te verbeteren in Qatar?1
Ja.
Welke rol ziet u voor zichzelf ten aanzien van dit toernooi? Staat u nog steeds achter uw stelling «Het kabinet draagt door middel van constructief-kritisch beleid, waarin samenwerking en dialoog met Qatar centraal staan, bij aan verbetering van de mensenrechtensituatie, en specifiek de situatie van arbeidsmigranten»? zoals verwoord in de kabinetsbrief van 22 mei jongstleden? Zo ja, kunt u heel concreet aangeven wat de resultaten zijn van het constructief-kritische beleid?
Ja. Het kabinet draagt door middel van constructief-kritisch beleid, waarin samenwerking en dialoog centraal staan, bij aan verbetering van de mensenrechtensituatie en specifiek de situatie van arbeidsmigranten.
Qatar heeft een aantal concrete stappen gezet zoals de afschaffing van de meest problematische en beperkende aspecten van het zogenaamde kafala- of sponsorschapssysteem, waaronder het afschaffen van het uitreisvisum vereiste en het «certificaat van geen bezwaar». Hierdoor kunnen arbeidsmigranten gemakkelijker van werkgever veranderen. Daarnaast zijn elektronische betalingen ingevoerd, medezeggenschapsraden opgericht, een non-discriminatoir minimumloon ingesteld, hittestress wetgeving ingevoerd en is een «Workers» Support and Insurance Fund» opgericht. Ondanks de doorgevoerde arbeidshervormingen blijven er zorgen over de situatie van arbeidsmigranten, onder meer ten aanzien van implementatie en handhaving van de hervormingen. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft mede daarom ook tijdens haar bezoek aan Qatar namens het kabinet aandacht besteed aan mensenrechten en de situatie van arbeidsmigranten. Na het WK zal het kabinet zich onverminderd inzetten voor verdere samenwerking met Qatar op het gebied van mensenrechten, specifiek de positie van arbeidsmigranten in Qatar.
Welke gesprekken zijn er afgelopen jaren geweest tussen kabinet, vakbonden, mensenrechtenorganisaties en de KNVB over het WK mannenvoetbal in Qatar? Welke afspraken zijn daarin gemaakt? Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om de oproep van mensenrechtenorganisaties te ondersteunen, die vragen om structurele beleidsverandering?2
Nederland bespreekt mensenrechten, ook los van het WK, regelmatig met de Qatarese autoriteiten, zowel op politiek als op hoog-ambtelijk niveau. In maart jl. bracht de Nederlandse mensenrechtenambassadeur een bezoek aan Qatar, waarbij zij onder andere de positie van arbeidsmigranten heeft aangekaart bij de Qatarese autoriteiten. Ook heeft de secretaris-generaal van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken in februari van dit jaar een bezoek gebracht aan Qatar en zorgen omtrent de implementatie van arbeidshervormingen besproken met de Qatarese overheid. Naast directe gesprekken met Qatar is Nederland hierover in gesprek met verschillende stakeholders, waaronder gelijkgezinde landen, de KNVB, internationale organisaties en vakbonden, mensenrechtenorganisaties en arbeidsmigranten. Nederland werkt te allen tijde samen met relevante stakeholders en partners, om voortgang op het gebied van implementatie van de arbeidshervormingen te monitoren en versterken.
Bent u voornemens gehoor te geven aan de recente oproep van KNVB en FNV? En bent u bereid om ook het Nederlandse bedrijfsleven op te roepen om bij te dragen? Hoe kan het dat zo kort voor de start van het WK deze oproep nodig is?
Het kabinet heeft en neemt zijn eigen verantwoordelijkheid in de betrekkingen met Qatar. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij ondernemen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de VN-richtlijnen voor bedrijfsleven en mensenrechten. In dit kader bevordert het kabinet op EU-niveau wetgeving op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), voert het nationale IMVO-wetgeving in en stelt het kabinet IMVO-voorwaarden bij overheidsinkoop en bij het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het kabinet verwacht dat op deze manier de toepassing van gepaste zorgvuldigheid door ondernemingen wordt verhoogd en in de ketens van Nederlandse bedrijven verder wordt gewerkt aan de bescherming van mens en milieu. Nederlandse bedrijven maken zelf een afweging over de mate waarin zij betrokken willen zijn bij de oproep van de KNVB en FNV, additioneel aan hun inspanningen gericht op IMVO.
Bent u ook bereid om u publiekelijk uit te spreken tegen de schending van mensenrechten bij de bouw van de stadions?
Zoals ook verwoord in de brief d.d. 19 oktober jl. en de brief d.d. 11 november jl. deelt het kabinet de opvatting dat de mensenrechtensituatie en specifiek die van arbeidsmigranten in Qatar verbetering behoeft. De in antwoord op vraag 3 benoemde onderwerpen zal Nederland in dialoog blijven bespreken. De Nederlandse ambassade in Doha zet zich daarnaast actief in om verbetering in de praktijk te bewerkstelligen. Zo wordt kennis en ervaring met autoriteiten gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsinspectie en medezeggenschapsraden in samenwerking met de Qatarese overheid, de ILO en het bedrijfsleven. Het kabinet hecht er aan zich ook na het WK onverminderd in te blijven zetten voor verdere verbeteringen voor de positie van arbeidsmigranten.
Wat kunt u doen om samen met andere landen, sportorganisaties en mensenrechtenorganisaties ervoor te zorgen dat bij de toekenning van internationale toernooien ook het naleven van mensenrechten en arbeidsomstandigheden wordt meegewogen? Bent u het ermee eens dat internationale afspraken juist de sportwereld kunnen ondersteunen, zodat het niet bij vrijblijvende afspraken blijft, maar ook daadwerkelijk gaat gebeuren?3
Voor het toekennen van sportevenementen bepalen federaties in beginsel zelf welke eisen zij stellen. De sportsector dient zich hierbij uiteraard aan reguliere wetgeving in het desbetreffende land te houden. Universele mensenrechten dienen hierbij als fundamentele waarde te allen tijde in acht te worden genomen. Om dit nogmaals onder de aandacht bij de sector te brengen, zijn gesprekken met internationale sportfederaties nodig.
In 2021 heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport samen met alle andere EU-sportministers een verklaring ondertekend waarin we de Europese Commissie oproepen om in gesprek te gaan met deze federaties. Dit jaar heeft Nederland in de EU-Sportraad nogmaals de Europese Commissie opgeroepen om gesprekken met internationale sportfederaties te voeren. Hierbij moet centraal staan dat bij toewijzing, voor, tijdens en na sportevenementen rekening gehouden moet worden met mensenrechten.
Bent u het ermee eens dat het vormgeven van een serieus en structureel maatschappelijk verantwoord beleid voor en samen met de sportwereld over deelname aan mondiale sporttoernooien niet alleen een zaak is van de sport, maar ook vraagt om politieke verantwoordelijkheid? Zo ja, bent u bereid om samen met de KNVB en de sportwereld afspraken te maken over maatschappelijk bewust deelnemen aan sportevenementen in lijn met het beleid gericht op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO)? En om daarbij samen met de sportwereld een convenant op te stellen gericht op de bescherming van mensenrechten?
We werken in Europees verband aan het verbeteren van de manier waarop internationale sportevenementen op een maatschappelijk verantwoorde manier kunnen worden georganiseerd. De Minister voor Sport informeert u periodiek over hoe dit op nationaal niveau in samenwerking met de sportsector en gemeenten vorm krijgt. Zie voorts het antwoord op vraag 4 voor het beleid inzake IMVO.
Bent u ook bereid om de KNVB en andere sportbonden diplomatiek te ondersteunen als het gaat om maatschappelijk bewust deelnemen? Zo ja, op welke manier? Bent u bereid om dit ook te doen als straks na afloop van het WK in Qatar de spotlights weg zijn?
Nederland werkt ten alle tijde samen met relevante stakeholders en partners om voortgang te realiseren op maatschappelijk bewust deelnemen. Ambassades kunnen sportbonden hierin desgewenst ondersteunen. Zo spreekt de ambassade in Doha regelmatig met de KNVB over mensenrechten en maatschappelijk bewuste deelname en brengt onze ambassade de KNVB waar nodig in contact met relevante stakeholders in Qatar. Ook met enkele andere Nederlandse sportdelegaties zijn deze zaken besproken. Dergelijke diplomatieke ondersteuning is ook voorstelbaar bij volgende grote sportevenementen.
Wat kunt u doen om samen met vakbonden, mensenrechtenorganisaties en sportbonden druk op de FIFA te zetten, zodat er een compensatiefonds komt met de inhoud van minimaal het ingezette prijzengeld? Welke financiële en diplomatieke afspraken zijn er gemaakt? Spant u zich in internationaal verband in voor deze doelen? Welke middelen heeft u om met andere regeringsleiders de FIFA te bewegen om dit compensatiefonds op te zetten en hier ruim voor de start van het WK duidelijkheid over te geven?
Zoals ook benoemd in de brief van 19 oktober jl. staat Nederland positief tegenover de oproep van de voetbalbonden en Amnesty International om een fonds of andere vorm van compensatie voor arbeidsmigranten en hun nabestaanden te faciliteren. We zijn hierover in contact met EU-collega’s. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de reacties van Qatar en FIFA – ondanks de druk vanuit verschillende voetbalbonden, waaronder de KNVB – vooralsnog terughoudend zijn.
Bent u het ermee eens dat er absurde bedragen gemoeid zijn met internationale toernooien in met name het mannenvoetbal aan sponsorgeld, premies en prijzengeld?
Het kabinet constateert dat, in vergelijking met veel andere sporten, in het internationale mannenvoetbal hoge bedragen omgaan.
En ziet u dit WK ook als een mooie aanleiding om hierover het gesprek aan te gaan met als doel om premies en prijzengeld te normaliseren? Bent u bereid om in internationaal verband op te trekken om ook het bedrijfsleven en sponsoren te bewegen om bij internationale toernooien meer te investeren in maatschappelijk ondernemerschap? Bent u bereid om het voortouw te nemen om in gezamenlijk overleg met andere landen ook het gesprek aan te gaan met de FIFA hierover?
In een commerciële sport zoals het betaald voetbal wordt de marktwaarde van de sport en de spelers bepaald door vele factoren. Het Ministerie van VWS speelt daarbij geen rol. Vanuit deze positie wordt het daarom niet gepast geacht om hierin het voortouw te nemen richting de FIFA. Vanuit Nederlands perspectief is het kabinet van mening dat het aan de KNVB is om hier een eventuele actieve rol in op te pakken. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport zou dat van harte omarmen en desgevraagd mede-ondersteunen, passend bij diens rol en verantwoordelijkheid.
Een rol die overheden wel kunnen pakken is het gezamenlijk zorgen voor een gelijk speelveld. In 2020 dienden de leden Westerveld en Diertens een motie in (Kamerstuk 30 234, nr. 250) over het gelijke speelveld voor voetbalclubs en de kwetsbaarheid door hoge transferkosten. Voormalig Minister voor Sport heeft dit besproken in EU-verband. Andere lidstaten erkennen dit probleem en de Europese Commissie zou naar aanleiding hiervan in gesprek met FIFA gaan over dit onderwerp. Gezien het internationale karakter van topsport is het belangrijk dat we problematiek gezamenlijk aanpakken.
Hoe kan het dat op moment van schrijven nog steeds niet is gereageerd op de motie Karabulut c.s. (Kamerstuk 21 501–02, nr. 2273), die al anderhalf jaar geleden het kabinet opriep geen officiële delegatie te sturen, ondanks herhaaldelijk verzoek van de Kamer om een reactie? Heeft dit te maken met handelsbelangen?
Middels de brief d.d. 19 oktober 20224 is uw Kamer geïnformeerd over het standpunt van het kabinet ten aanzien van uitvoering van deze motie.
Bent u bereid om de antwoorden op deze vragen binnen twee weken naar de Kamer te sturen?
Beantwoording heeft meer tijd gevergd dan de verzochte twee weken.
Iraanse studenten in Nederland |
|
Lisa Westerveld (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Is bekend hoeveel studenten en docenten of wetenschappers uit Iran op dit moment studeren of werken aan een Nederlandse onderwijsinstelling?
Per 1 oktober 2021 waren er 363 Iraanse studenten in het mbo met als eerste of enige nationaliteit Iraans (er zijn nog geen voorlopige gegevens voor dit studiejaar voor deze sector). Per 1 oktober jl. waren er in het hbo 424 en in het wo 475 studenten met als eerste of enige nationaliteit Iraans. Dit is op basis van een voorlopige indicatieve telling. Een eerste nationaliteit wil in de praktijk zeggen dat mensen met zowel een Nederlandse of Europese nationaliteit én de Iraanse nationaliteit, niet meegeteld worden.
Voor de personeelsgegevens geldt dat onderwijsinstellingen gehouden zijn aan de privacywetgeving. Nationaliteit is een bijzonder persoonsgegeven dat niet zondermeer mag worden verstrekt. Sinds enige jaren ontvangen de koepels daarom geen informatie over de nationaliteit van de medewerkers bij hogeronderwijsinstellingen.
Bent u in gesprek met onderwijsinstellingen over de situatie van studenten en wetenschappers uit Iran in Nederland? Zo nee, bent u voornemens dit te doen?
Ik spreek zowel de koepels als de onderwijsinstellingen zeer geregeld, ook met het oog op studentenwelzijn, onder andere over wereldwijde ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de oorlog in Oekraïne maar ook de aanhoudende protesten in Iran.
Ontvangt u signalen van studenten en wetenschappers uit Iran die door de situatie in Iran een mogelijke terugkeer uitstellen?
Op dit moment zijn er geen signalen dat studenten en wetenschappers uit Iran hun terugkeer uitstellen.
Kunt u in kaart brengen op welke manieren deze mensen ondersteund kunnen worden?
Studenten kunnen hiervoor terecht bij de reguliere ondersteuning die wordt geboden door studieadviseurs, studentpsychologen, studentdecanen, mentoren als ook welzijnsprogramma’s. Voor wetenschappers en andere medewerkers staat het reguliere HR aanbod tot hun beschikking. Daarnaast organiseren universiteiten en hogescholen specifieke welzijns- en informatiebijeenkomsten over de situatie in Iran. Ook zijn er buddy programma’s en Student Support Centres waar studenten geholpen kunnen worden. Hogescholen (o.a. Avans) organiseren ook lezingen over de situatie. Instellingen willen van studenten horen hoe de gebeurtenissen hen raken en welke zorgen zij hebben.
Welke gevolgen hebben de protesten voor bestaande samenwerkingsverbanden met Iraanse onderwijs- en wetenschapsinstellingen?
Vanuit het Erasmus+ programma zijn er in de call van 2022 enkele kleinschalige samenwerkingsprojecten toegekend tussen hoger onderwijsinstellingen in Nederland en Iran. Het betreft enkele inkomende en uitgaande stafmobiliteiten (onderzoekers en docenten). Voor zover bekend hebben de protesten hierop geen invloed gehad. Uit navraag bij de koepels zijn verder geen geformaliseerde samenwerkingsverbanden tussen Nederlandse en Iraanse instellingen naar voren gekomen.
Zijn er op dit moment Nederlandse studenten die studeren aan een Iraanse onderwijsinstelling of mensen die werken aan Iraanse onderwijsinstellingen?
Op basis van de laatste gegevens zijn er geen Nederlandse studenten die studeren of medewerkers die werken aan een Iraanse onderwijsinstelling.
Waar kunnen deze studenten en medewerkers terecht indien ze ondersteuning nodig hebben en heeft u contact met hen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het bericht dat waarnemers van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) al 5 maanden gevangen zitten in Oost-Oekraïne en inmiddels veroordeeld zijn tot 13 jaar gevangenschap |
|
Agnes Mulder (CDA), Jasper van Dijk , Ruben Brekelmans (VVD), Sylvana Simons (BIJ1), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Christine Teunissen (PvdD), Tom van der Lee (GL), Tunahan Kuzu (DENK), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat twee Oekraïense OVSE-stafleden tot meer dan tien jaar veroordeeld zijn door illegitieme tribunalen in de niet-erkende Volksrepubliek Loehansk?1
Ja.
Heeft u met bondgenoten zicht op de omstandigheden waarin deze gevangenen worden vastgehouden en of zij toegang hebben tot medische zorg?
Het is op dit moment niet bekend waar de gevangenen worden vastgehouden.
Op welke manier wordt er druk gezet op Rusland – lid van de OVSE – om deze waarnemers en een derde gedetineerde (er zit nog één waarnemer vast) vrij te laten?
Naast het Voorzitterschap en de Secretaris-Generaal van de OVSE, hebben ook de EU en gelijkgezinde landen in OVSE-kader herhaaldelijk de veroordelingen onaanvaardbaar genoemd en Rusland opgeroepen tot onmiddellijke vrijlating.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat lokale waarnemers niet op tijd zijn geëvacueerd rond de tijd van de invasie op 24 februari jl.?
Lokale medewerkers van de Special Monitoring Mission zijn, voor zover mogelijk en voor zover zij dat wensten, binnen Oekraïne in veiligheid gebracht. Zij konden, voor zover de veiligheidssituatie dat toeliet, op vrijwillige basis aansluiten bij de konvooien die de missie organiseerde om medewerkers in veiligheid te brengen. Niet alle medewerkers hebben daar gebruik van willen maken. De SMM-medewerkers die naar andere landen zijn gevlucht zijn merendeels vrouw. Onder de op 24 februari afgekondigde Staat van Beleg was het volwassen mannen niet toegestaan het land te verlaten.
Bent u bereid de situatie van de drie waarnemers in OVSE-verband op te brengen?
Ja. Nederland heeft reeds samen met EU-partners de berechting en veroordeling van de betrokken waarnemers veroordeeld en hun vrijlating geëist, alsmede de vrijlating van de derde gedetineerde OVSE-medewerker.
Wilt u met uw Turkse ambtsgenoot in overleg treden om de vrijlating van deze drie waarnemers mee te nemen in de mogelijk volgende gesprekken tussen Turkije, Rusland en Oekraïne?
De penibele omstandigheden van de drie lokale OVSE medewerkers hebben de volle aandacht van SG OVSE, die in nauw overleg met het Oekraïense Ministerie van BZ tracht hun vrijlating te bevorderen. Nederland steunt de OVSE in de verantwoordelijkheid die de organisatie als voormalig werkgever neemt. Waar opportuun nemen we dit ook in bilaterale gesprekken op.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De aanzwellende protesten in Iran na de dood van de vrouw Mahsa Amini |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de toenemende protesten in Iran naar aanleiding van de dood van de Iraanse vrouw Mahsa Amini na haar gewelddadige arrestatie door de religieuze politie?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de dubieuze omstandigheden rondom de dood van de vrouw en het handelen van de religieuze politie hierbij?
Ik heb de Iraanse autoriteiten opgeroepen om een gedegen en onpartijdig onderzoek in te stellen naar de dood van Mahsa Amini. Deze boodschap heb ik gedeeld in gesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de AVVN in New York en sindsdien ook publiekelijk herhaald. Diezelfde boodschap is tevens in heldere bewoordingen kenbaar gemaakt in gesprekken op hoog-ambtelijk niveau met de Iraanse Ambassadeur in Den Haag als ook door de Nederlandse Ambassadeur in Iran in zijn gesprekken met de Iraanse autoriteiten aldaar. Ook heeft Nederland hiervoor gepleit in multilateraal verband, waaronder in de VN-Mensenrechtenraad.
De uitkomsten van een eerste Iraanse onderzoek zijn afgelopen vrijdag gepubliceerd, waarin geconcludeerd werd dat Mahsa Amini zou zijn overleden aan onderliggende medische klachten. Haar familie heeft aangegeven dat de uitkomsten van dat onderzoek niet aansluiten bij de zichtbare verwondingen op het lichaam van Mahsa Amini. Dit roept kritische vragen op over de onpartijdigheid van het uitgevoerde onderzoek. Nederland blijft de Iraanse autoriteiten dan ook onverminderd oproepen tot een gedegen en onpartijdig onderzoek naar de dood van Mahsa Amini.
Conform motie van het lid Kuzu c.s. (Kenmerk 21 501-20 nr. 1833, aangenomen op 6 oktober 2022) zal ik dit pleidooi tevens nogmaals herhalen bij de aanstaande Raad Buitenlandse Zaken van 17 oktober 2022.
Deelt u de opvatting dat deze protesten eigenlijk gaan over een veel breder ongenoegen van burgers over de politieke en economische situatie van het land?
De protesten lijken zich te richten op zowel de repressie als ook de slechte economische situatie van het land. Het is van fundamenteel belang dat de Iraanse bevolking het recht heeft om vreedzaam te protesteren, ongeacht de aanleiding of beweegredenen. Burgers hebben immers het recht om te demonstreren voor vrouwenrechten en andere mensenrechten.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Duitse Minister van Buitenlandse Zaken zich heeft uitgesproken over de omstandigheden van de dood van de Iraanse vrouw en een oproep heeft gedaan aan de Iraanse overheid om gehoor te geven aan de protesten?2
Ja.
Bent u bereid namens Nederland ook een dergelijk signaal af te geven en een oproep te doen aan Iran om gehoor te geven aan de protesten?
Nederland heeft reeds bij herhaling grote bezorgdheid uitgesproken richting de Iraanse autoriteiten over de huidige situatie in Iran en het geweld van de Iraanse veiligheidsdiensten bij de (pogingen tot) beëindiging van de vreedzame protesten sterk veroordeeld. Zo heb ik de Iraanse autoriteiten opgeroepen om het recht op vreedzaam protest te respecteren. In een gesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken heb ik tevens benadrukt dat vrouwenrechten mensenrechten zijn en gerespecteerd moeten worden, net als het recht op vreedzaam protest. Deze boodschappen heb ik zelf publiekelijk herhaald en zijn ook in heldere bewoordingen kenbaar gemaakt in gesprekken op hoog-ambtelijk niveau met de Iraanse Ambassadeur in Den Haag als ook door de Nederlandse Ambassadeur in Teheran in zijn gesprekken met de Iraanse autoriteiten aldaar. Nederland heeft hier ook in een gezamenlijke verklaring aandacht voor gevraagd in de VN-Mensenrechtenraad.
Welke overige mogelijkheden ziet u om de mensen die vechten voor hun vrijheid in Iran te ondersteunen, bilateraal of via multilaterale overleggen?
Nederland heeft zich sterk uitgesproken over het recht op vreedzaam protest, zowel in bilaterale gesprekken als ook in multilateraal verband. Nederland zet zich voorts in voor het instellen van EU-Mensenrechtensancties – ook conform motie van de leden Sjoerdsma en Agnes Mulder (Kenmerk 21 501-20 nr. 1826, aangenomen op 6 oktober 2022). Iran zal tevens worden besproken in de Raad Buitenlandse Zaken op 17 oktober 2022, waarbij ik zal pleiten voor een gezamenlijke EU-verklaring om mensenrechtenschendingen van de Iraanse autoriteiten te veroordelen.- conform motie van het lid Kuzu c.s. (Kenmerk 21 501-20 nr. 1834, aangenomen op 6 oktober 2022).
Zou u gezien de urgentie van deze zaak deze vragen zo spoedig mogelijk, en een voor een willen beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk en een voor een beantwoord.
Het feit dat Taiwan graag waarnemend lid wil worden van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) |
|
Agnes Mulder (CDA), Kati Piri (PvdA), Raymond de Roon (PVV), Ruben Brekelmans (VVD), Tom van der Lee (GL), Tunahan Kuzu (DENK), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat Taiwan graag waarnemend lid wil worden van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO)?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het in de Raad van de ICAO staande praktijk is om relevante internationale organisaties, waarnemers en andere partijen uit te nodigen die van toegevoegde waarde zijn voor het verder ontwikkelen van veilige internationale luchtvaart?2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Taipei Taoyuan luchthaven in 2020 op de vierde plek stond qua drukste luchthavens voor cargo luchtvaart wereldwijd en in 2019, voor de pandemie, 72 miljoen reizigers bediende?3
Ja. Deze luchthaven bediende 48 miljoen passagiers in 2019 en staat de afgelopen jaren consequent op plek 7 of 8 van de drukste luchthavens wereldwijd voor vrachtluchtvaart.
Bent u het eens dat het bevorderlijk zou zijn voor de veiligheid van de burgerluchtvaart wanneer Taiwan een-op-een aangesloten zou zijn op de regelgeving, richtlijnen en systemen van de ICAO?
Ja. De International Civil Aviation Organization (ICAO) speelt een belangrijke rol bij het bevorderen van de veiligheid van de internationale burgerluchtvaart. In dat licht, is het van belang dat Taiwan de noodzakelijke informatie over ICAO-regelgeving rechtstreeks kan verkrijgen.
Bent u het eens dat de steeds vaker voorkomende Chinese militaire oefeningen binnen het Taiwanese luchtruim een veiligheidsrisico met zich meedragen aangezien deze geregeld zeer kort voor aanvang worden aangekondigd door de Chinese regering? Zo ja, bent u het eens dat dit veiligheidsrisico geldt voor alle reizigers die naar of via Taipei vliegen? Bent u bereid de Chinese Minister verantwoordelijk voor luchtvaart hierop aan te spreken?
Het kabinet is bezorgd dat met de Chinese militaire oefeningen rondom Taiwan het risico op mogelijke ongelukken en misverstanden toeneemt. De Minister-President heeft op 23 augustus jl. in een gesprek met zijn Chinese ambtsgenoot Li Keqiang zijn zorgen overgebracht, opgeroepen geen unilaterale acties te ondernemen die de status quo mogelijk kunnen aantasten en af te zien van escalerende acties.
Ten aanzien van de situatie rondom China en Taiwan, deze wordt door de leden van de expertgroep «deling dreigingsinformatie» gemonitord en relevante informatie wordt gedeeld. Deze expertgroep is ingesteld onder het convenant voor het delen van dreigingsinformatie dat in 2016 is afgesloten met de overheidsdiensten en de luchtvaartmaatschappijen, mede naar aanleiding van de crash van vlucht MH17. Bij brief van 26 november 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de inspanningen van het Kabinet betreffende het beheersen van risico's die gepaard gaan met het vliegen over en nabij (potentiële) conflictgebieden.4
Bent u het eens dat Taiwanese deelname aan het ICAO de risico’s voor reizigers kan verminderen doordat het de communicatie en controle tussen het Taiwanese Civil Aeronautics Administration en de ICAO beter op elkaar afstemt?
In de praktijk verkrijgt Taiwan informatie over ICAO regelgeving via indirecte kanalen. Gezien de rol die ICAO speelt bij het bevorderen van de veiligheid van de burgerluchtvaart zou het wenselijk zijn dat Taiwan de noodzakelijke informatie over ICAO-regelgeving ook rechtstreeks kan verkrijgen.
Herinnert u zich dat de Taiwanese luchtvaartautoriteit, Civil Aeuronautics Administration (CAA), in 2013 officieel is uitgenodigd door Mr. Roberto Kobeh González, toenmalig president van de Raad van de ICAO en destijds geparticipeerd heeft in de 38e assemblee van de Raad van de ICAO?
Ja. De President van de Raad van ICAO heeft in 2013 op verzoek van China de Taiwanese CAA uitgenodigd om als speciale gast deel te nemen aan de 38e zitting van de ICAO Algemene Vergadering. Nederland heeft destijds bij Taiwan per brief deze uitnodiging verwelkomd en zijn steun kenbaar gemaakt voor praktische deelname van Taiwan aan deze vergadering.5
Bent u bekend met het feit dat vele landen, waaronder de Verenigde Staten, steun hebben uitgesproken voor Taiwanese deelname aan de Raad van de ICAO?4
Ja.
Bent u het eens dat Taiwan kwalificeert onder de door het ICAO opgestelde definitie van waarnemer?5
Regel 32(a) van de Rules of Procedure for the Council of the ICAOvoorziet in de mogelijkheid om staten, internationale organisaties en andere partijen (other body) als waarnemer toe te laten tot vergaderingen van de Raad. Ook Taiwan zou op grond van die regel in principe kunnen worden uitgenodigd als other body waarnemer, mits ook China daarmee instemt.
Regel 5 van de Standing Rules of Procedure of the Assembly of the ICAObepaalt dat alleen staten en internationale organisaties als waarnemer kunnen deelnemen aan de Algemene Vergadering van de ICAO. Taiwan wordt door Nederland en de meeste andere staten in de wereld niet als staat beschouwd en kan daarom in principe niet als waarnemer aan deze vergaderingen deelnemen.
Klopt het dat in de Rules of Procedure for the Council of the ICAO waarnemers kunnen worden uitgenodigd door de Raad onder regel 32A?6
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om samen met gelijkgestemde landen te pleiten voor het toelaten van Taiwan als waarnemer bij de ICAO en Taiwan uit te nodigen voor de 41e zitting van de ICAO die plaatsvindt van 27 september tot 7 oktober a.s.? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van betekenisvolle deelname van Taiwan aan internationale bijeenkomsten waar dit in het belang is van de internationale gemeenschap, bijvoorbeeld op het gebied van volksgezondheid, internationale criminaliteitsbestrijding en veiligheid van de burgerluchtvaart. Nederland coördineert deze inzet met gelijkgestemde landen, met inachtneming van het Nederlandse één-Chinabeleid.
Conform de antwoorden op vragen 7, 9 en 10, kan Taiwan in principe niet als waarnemer worden uitgenodigd bij de ICAO Algemene Vergadering. De President van de ICAO Raad kan Taiwan wel als speciale gast uitnodigen. Voor de 41ste zitting van de Algemene Vergadering in Montréal heeft de President hiervan afgezien.
Kunt u deze vragen gezien het tijdspad met enige spoed en afzonderlijk beantwoorden?
Ja, waarbij echter vragen 9 en 10 enkel in samenhang volledig konden worden beantwoord.
Het bericht 'Studieschuld niet afbetaald? Dan geen paspoort. ‘Ik begrijp niet waarom Duo dit doet’' |
|
Tom van der Lee (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het krantenbericht «Studieschuld niet afbetaald? Dan geen paspoort. «Ik begrijp niet waarom Duo dit doet»»?1
Ja.
Hoe worden oud-studenten met een studieschuld gewezen op de verplichting om een adreswijziging door te geven aan DUO?
In algemene zin worden oud-studenten er op gewezen dat het van belang is dat hun gegevens op orde zijn. Dat geldt uiteraard niet alleen voor DUO, maar ook voor hun gegevens bij andere overheidsdiensten. In contacten met studenten wordt ook specifiek benoemd dat wanneer oud-studenten naar het buitenland verhuizen, zij dit zelf moeten doorgeven. Van deze studenten krijgt DUO in tegenstelling tot de in Nederland wonende oud-studenten namelijk geen adresmutaties door van de Basisregistratie personen. Ook op de website en in MijnDUO worden oud-studenten geattendeerd op de noodzaak van een recent adres en op eventuele ontbrekende gegevens. Op het moment dat van een oud-student geen adres bekend is, maar wel een e-mailadres, dan kan de correspondentie digitaal voortgezet worden. In deze digitale correspondentie wordt ook gewezen op het doorgeven van het nieuwe adres.
Hoe worden oud-studenten geïnformeerd over de mogelijkheid om een schuld op te schorten?
Oud-studenten worden jaarlijks geïnformeerd over hun studieschuld. In die brief wordt ook verwezen naar de mogelijkheden om niet of minder terug te betalen op het moment dat zij het termijnbedrag niet kunnen betalen. Daarnaast is er ook veel informatie te vinden op de website van DUO.
Welke mogelijkheden ziet u om oud-studenten beter te informeren over hun rechten en plichten als het gaat om hun studieschuld en eventuele betalingsregelingen?
Studenten worden reeds breed geïnformeerd over hun rechten en plichten en de mogelijkheden voor een betalingsregeling. Dat gebeurt zowel in persoonlijke communicatie met de student door DUO als via meer algemene communicatiemiddelen, zoals de website en sociale media.
Kunt u in gesprek gaan met DUO om de hardheden in de aanpak van betalingsregelingen weg te nemen?
Zoals u in het antwoord op vraag 8 kunt lezen gaat DUO in veel gevallen akkoord met een betalingsregeling. Daarnaast werkt DUO met het zogenoemde Persoonsgericht Innen (PGI). Daarmee wordt uitdrukkelijk naar de persoon gekeken en de mogelijkheden die hij heeft om terug te betalen. Waar mogelijk wordt ook proactief contact opgenomen met debiteuren, als er bijvoorbeeld een betaling is gemist.
Als we hardheden – of knellende wetgeving – constateren wordt daar in gezamenlijkheid tussen DUO en het Ministerie van OCW over gesproken. Ik hecht er echter aan om ook te benoemen dat er ruimte moet zijn voor een passende aanpak voor debiteuren die wel kunnen betalen, maar dat niet doen.
Hoe vaak wordt de hardheidsclausule van de Wet studiefinanciering 20002 gebruikt om een oplossing voor de oud-student te vinden?
DUO verleent regelmatig maatwerk aan studenten en oud-studenten. Dat kan op basis van de hardheidsclausule, maar DUO kan ook binnen de bestaande wet- en regelgeving tot een maatwerkoplossing komen. Het gaat dan bijvoorbeeld om een betalingsregeling op maat of het verlengen van de duur waarop een student recht heeft op studiefinanciering. DUO registreert niet hoe vaak een maatwerkoplossing getroffen wordt of de hardheidsclausule wordt toegepast.
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat oud-studenten een betalingsachterstand hebben, omdat ze verzuimd hebben een inkomen op te geven, maar die waarschijnlijk niets hadden hoeven af te lossen vanwege een ontoereikend inkomen?
DUO is in het buitenland afhankelijk van de debiteur voor de verstrekking van actuele contact- en inkomensgegevens. Indien deze niet worden verstrekt is het voor DUO niet mogelijk om in contact te komen met deze debiteuren over hun veelal opgelopen betalingsachterstand. Ook is het dan niet mogelijk om vast te stellen of het inkomen van de debiteur (en eventuele partner) zodanig is dat de draagkracht lager is dan de wettelijke annuïtaire aflossingstermijn.
Indien het contact met de debiteur wordt hersteld met behulp van de paspoortsignalering gaat DUO met deze persoon in gesprek over een oplossing. Bij het oplossen van betalingsachterstanden kijkt DUO in eerste instantie vooral naar de toekomst; wat kunnen we nu doen om een betalingsachterstand op te lossen en wat is de huidige inkomens- en vermogenspositie van de debiteur en een eventuele partner? Op basis daarvan maakt DUO afspraken over een betalingsregeling.
Uiteraard worden debiteuren op het moment dat het contact is hersteld ook gewezen op de mogelijkheid om een draagkrachtberekening aan te vragen, maar bijvoorbeeld ook op de aflosvrije maanden die voor iedere debiteur beschikbaar zijn. Op die manier wordt voor de toekomst voorkomen dat zij een betalingsachterstand op lopen.
In hoeveel procent van de gevallen gaat DUO akkoord met het voorstel van de oud-student voor een betalingsregeling?
Indien de debiteur zelf een voorstel doet voor een regeling waarmee de betalingsachterstand binnen uiterlijk 24 maanden is ingelopen, gaat DUO vrijwel altijd akkoord. Indien het voorstel van de debiteur een regeling voor een langere termijn betekent, toetst DUO het voorstel aan de huidige financiële situatie van de debiteur. Als het voorstel in overeenstemming is met die financiële situatie, dan gaat DUO altijd akkoord. Indien dit niet het geval is en de debiteur dus sneller zou moeten kunnen aflossen, dan gaat DUO verder in gesprek met de debiteur. Dat kan ook leiden tot een aangepaste afspraak.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat Nederlandse ambassades meewerken aan het laten blokkeren van de verlenging van een paspoortaanvraag door DUO?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) behandelt aanvragen voor paspoorten van Nederlanders die in het buitenland verblijven. BZ gaat bij iedere aanvraag voor een paspoort na of de aanvrager voorkomt in het register paspoortsignaleringen (RPS). Dit kan aan de orde zijn indien de aanvrager bij DUO een studieschuld heeft. Op grond van artikel 22 van de Paspoortwet kan DUO bij het Ministerie van BZK een verzoek tot opname in het RPS doen. Opname in het RPS kan weigering van een paspoort tot gevolg hebben. Een verzoek tot opname in het RPS kan worden ingediend door DUO als er sprake is van het niet nakomen van een betalingsverplichting en als daarbij ook het gegronde vermoeden bestaat dat de persoon zich door verblijf in het buitenland aan de betalingsverplichting zal onttrekken. Artikel 22 Paspoortwet biedt de rechtsbasis om op deze grond een paspoort te kunnen weigeren.
Wanneer een gesignaleerd persoon een nieuw paspoort aanvraagt wordt hij van de signalering op de hoogte gesteld. De gesignaleerde persoon krijgt dan de mogelijkheid om in gesprek te gaan met DUO. In veel gevallen maakt DUO betalingsafspraken met de paspoortaanvrager en kan een paspoort alsnog worden verstrekt (soms voor de duur van korter dan 10 jaar, de exacte duur wordt door DUO bepaald conform artikel 22 van de Paspoortwet). Wordt een paspoort toch geweigerd, dan kan de aanvrager bezwaar maken tegen deze beslissing. Voor de goede orde zij vermeld dat een Nederlandse Identiteitskaart niet geweigerd kan worden. Daarnaast kan BZ, indien urgentie en reisdoel is vastgesteld, zo nodig een laissez-passer verstrekken voor terugkeer naar Nederland.
Acht u dit wenselijk?
BZ volgt de vigerende wetgeving en voert het proces conform wetgeving uit. De wetgever heeft deze bepaling vastgesteld omdat invordering van de schulden in het buitenland problematischer is dan in het Koninkrijk.3
Inzake het doel en de achtergrond hiervan verwijs ik tevens naar mijn antwoord onder vraag 12.
Bent u zich bewust van de schrijnende situaties die dit op kan leveren?
Ik ben mij bewust dat het weigeren van een paspoort grote impact kan hebben. Dat is dan ook de reden dat DUO het instrument van paspoortsignalering hoofdzakelijk gebruikt om het contact te herstellen met de oud-student. Op het moment dat dat contact er is heeft DUO tot op heden nog nooit de uitgifte van een paspoort aangehouden.
Daarbij wil ik ook benadrukken dat DUO paspoortsignalering als laatste middel inzet en daar niet lichtzinnig mee omgaat. Naast dat er voorwaarden zijn waaraan moet zijn voldaan – zoals de termijn dat er geen contact is en de hoogte van de betalingsachterstand – zal DUO ook altijd eerst op allerlei andere manieren proberen om contact te krijgen met de debiteur.
Vindt u dat het wel of niet verkrijgen van een paspoortverlenging in principe een drukmiddel mag zijn als het gaat om het betalen van een (studie)schuld?
Het is wettelijk bepaald dat deze mogelijkheid bestaat. Deze mogelijkheid is opgenomen in de Paspoortwet om te voorkomen dat een persoon die zich wil onttrekken aan het wettelijke systeem van invordering van publiekrechtelijke schulden, dit kan doen. Het beschermen van de staatsfinanciën wanneer personen zich willen onttrekken aan het wettelijke systeem van invordering van publiekrechtelijke schulden wordt gezien als een wezenlijk staatsbelang. Wel zij hierbij opgemerkt dat onthouden van reisdocumenten op grond van artikel 22 Paspoortwet slechts als uiterste middel zal mogen dienen. Dit kan pas wanneer er geen andere mogelijkheden zijn om betrokkene tot nakoming van zijn verplichtingen te dwingen en deze zich door verblijf in het buitenland daaraan dreigt te onttrekken.
De Staatssecretaris van BZK zal niettemin nagaan in hoeverre het systeem van paspoortsignaleringen nog bij de huidige maatschappelijke context past en of dit eventueel aanpassing behoeft. Hierbij worden de verschillende signaleringsgronden en de hoogte van schulden geëvalueerd. Ook wordt gekeken naar de duur van de maatregel.
Zijn er naast DUO ook afspraken met andere overheidsorganisaties waarbij het hebben van een schuld een reden kan zijn om geen paspoort te verlengen in het buitenland?
Ja.
Zo ja, kunt u aangeven om welke organisaties dit precies gaat?
Artikel 22 Paspoortwet regelt de signalering van personen voor het weigeren of vervallen verklaren van een paspoort naar aanleiding van het niet nakomen van een publiekrechtelijke schuld (zoals belastingen, ten onrechte genoten uitkeringen of het terugbetalen van studiefinanciering) of het niet voldoen aan wettelijke onderhoudsverplichtingen of onderhoudsverplichtingen die door de rechter zijn opgelegd. Op grond van de Paspoortwet kan weigering of vervallenverklaring bij het niet nakomen van een betalingsverplichting gebeuren op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, het college van gedeputeerde staten of door het bestuurscollege dan wel een ander tot invordering bevoegd orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, dat het aangaat. In de praktijk betekent dit dat DUO, het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO), de Belastingdienst en (gemeentelijke) sociale diensten een verzoek tot weigering of inhouding van een paspoort kunnen doen als er sprake is van het niet nakomen van een betalingsverplichting en als daarbij ook het gegronde vermoeden bestaat dat de persoon zich door verblijf in het buitenland aan de betalingsverplichting zal onttrekken.
Het op grote schaal dumpen van plastic afval in landen als Vietnam en Indonesië door Nederland. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport van de Plastic Soup Foundation waaruit blijkt dat Nederland een belangrijke spil is in het exporteren van plastic afval naar niet-westerse landen die dit afval vaak niet kunnen verwerken?1.
Ja, ik ben bekend met dit rapport.
Wat is de verklaring voor het feit dat de plasticafvalstroom vanuit Nederland naar niet-westerse landen tussen 2020 en 2021 ruim verdubbeld is ondanks de aangescherpte regels die door het Verdrag van Bazel van kracht zijn geworden om kwetsbare landen te beschermen?
Dit zijn cijfers die ook bij het kabinet vragen oproepen en met interesse worden bekeken. Een mogelijke verklaring is dat in de afgelopen jaren, tijdens de coronacrisis, de vraag naar onder meer verpakkingsmateriaal aanzienlijk is toegenomen vanwege internetaankopen. Zo was eveneens sprake van een sterk gegroeide vraag naar papier en karton. Dit betekende dan ook een toename van kunststof- en kartonafval, die Nederlandse en Europese verwerkers niet aankunnen. Of deze trend doorzet is op dit moment nog niet bekend. Overigens is de Inspectie Leefomgeving en Transport in samenwerking met de douane streng blijven controleren op de kwaliteit en bestemming van de geëxporteerde partijen kunststof.
Acht u het verantwoord om plastic te blijven exporteren naar Indonesië, aangezien uit onderzoek blijkt dat het land een recycle capaciteit heeft van 730.000 ton, maar er 12,24 miljoen ton plastic afval in totaal is in Indonesië?2
Uit onze contacten met de Indonesische overheid en hun reactie aan de Europese Commissie over de wijze waarop zij de import van kunststof afval willen reguleren, kan worden vastgesteld dat, hoewel geen EVOA-kennisgeving vereist is, geen vrije import mogelijk is en controle door de Indonesische overheid plaatsvindt. Het schone, goed recyclebare kunststof afval uit de EU kan mogelijk niet eenvoudig worden vervangen door binnenlands kunststofafval. Ik zie daarom geen noodzaak de export – zolang deze aan de strenge eisen voldoet – tegen te gaan. Wel ben ik van mening dat de regels voor export uit de EU verder moeten worden aangescherpt, wat op dit moment ook gebeurt in de huidige herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Daarin beoogt de Europese Commissie dat de export van afval wordt beperkt en alleen wordt toegestaan als gericht wordt gestuurd op milieuverantwoordelijke verwerking. Importerende niet-OESO landen (zoals Indonesië) moeten zelf een verzoek indienen om aan te geven dat de afvalstroom welkom is én exporteurs moeten via onafhankelijke audits aantonen dat afval ook echt op vergelijkbare wijze als in de EU wordt verwerkt. Daarbij dienen zij jaarlijks, openbaar en elektronisch informatie beschikbaar te stellen over de wijze waarop zij aan deze verplichtingen voldoen. Lidstaten krijgen de taak hierop toe te zien.
Kunt u verklaren waarom de export naar landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) veel minder hard is gestegen, terwijl de capaciteit in deze landen voor het verwerken van plastic afval veel groter is?
Over de totale verwerkingscapaciteit van kunststof afval in de diverse landen heb ik geen informatie. Er zijn wel berichten dat verwerkers van kunststof afval in China hun activiteit hebben verplaatst naar andere landen, waaronder Vietnam en op deze wijze weer secundaire grondstoffen leveren aan de Chinese maakindustrie.
Wat is uw appreciatie van het feit dat een deel van het plastic dat Nederland exporteert, terecht komt in de voortuin van kinderen in Indonesië?
Uiteraard is dit niet de bedoeling. Het kabinet vindt het onacceptabel dat Nederlands kunststof in Indonesië in de natuur belandt of daar op onveilige wijze wordt verbrand. De regels schrijven nu al voor dat geëxporteerd kunststof daadwerkelijk gerecycled moet worden in het land van bestemming, maar het is nodig dat er nog meer sturingsmogelijkheden komen. De aanstaande herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) beoogt een verdere aanscherping van de huidige regels die misstanden met betrekking tot de export van afval uit de EU moet helpen voorkomen. Export wordt in dergelijke gevallen alleen toegestaan als gericht en aantoonbaar wordt gestuurd op milieuverantwoordelijke verwerking.
Kunt u uitleggen hoe het komt dat het verschepen van afval in sommige gevallen goedkoper is voor bedrijven dan het in Nederland verwerken van dit afval? Hoe zouden we deze prikkel kunnen wegnemen?
Uit de douanegegevens volgt dat alle zendingen van kunststofafval een positieve financiële waarde hebben. Dat verwerking in Azië plaatsvindt kan een gevolg zijn van gebrek aan capaciteit in Nederland en de rest van de EU, doordat de verwerking in goedkopere arbeidslanden financieel aantrekkelijker is, of door een hogere prijs die in die landen wordt betaald voor de grondstof. Vanwege de hoge olieprijs is inzet van secundair materiaal aantrekkelijk in de Aziatische maakindustrie en de vraag naar hoogwaardig kunststof afval hoog.
De aanstaande herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) beoogt een flinke aanscherping van de huidige regels die misstanden met betrekking tot de export van afval uit de EU moet helpen voorkomen. Export wordt in dergelijke gevallen alleen toegestaan als gericht wordt gestuurd op milieuverantwoordelijke verwerking.
Welke verantwoordelijkheid hebben we volgens u als Nederland om te voorkomen dat ons Nederlandse plasticafval gedumpt wordt in de natuur in landen als Vietnam en Indonesië?
Het is onacceptabel dat Nederlands plastic in Indonesië in de natuur belandt of daar op onveilige wijze wordt verbrand. We moeten als EU zelf in staat zijn om ons eigen afval op een hoogwaardige manier te verwerken. Dat betekent minder kunststof gebruiken, verpakkingen beter ontwerpen en hergebruiken en ons afval zelf recyclen. Hier zet het kabinet dan ook actief op in. Er is in de EU echter helaas nog niet voldoende capaciteit om al ons kunststof afval op een hoogwaardige manier te kunnen verwerken. Tot die tijd heeft export voor hoogwaardige verwerking buiten de EU de voorkeur boven laagwaardige verwerking binnen de EU. Daarbij is het dan wel van belang dat we kunnen sturen op daadwerkelijk verantwoorde verwerking buiten de EU. De regelgeving op dit vlak is in het Verdrag van Bazel al strenger geworden. In het geval van export naar landen die niet tot de OESO behoren, zoals Indonesië en Vietnam, mag alleen schoon en gesorteerd kunststofafval worden uitgevoerd dat geschikt is om direct gerecycled te worden. Daarbij hanteert Nederland voor deze afvalstroom al geruime tijd een streng regime van maximaal 2% toegestane vervuilingsgraad. Bovendien beoogt de huidige herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) een verdere, flinke aanscherping van de huidige regels, die misstanden met betrekking tot de export van afval de EU uit moet helpen voorkomen. Export wordt in dergelijke gevallen alleen toegestaan als gericht wordt gestuurd op milieuverantwoordelijke verwerking.
Deelt u de conclusie van het rapport dat het voor het exporterende land niet altijd duidelijk is of het ook daadwerkelijk zo is dat het verscheepte afval daadwerkelijk gerecycled kan worden? Kunt u aangeven of in Nederland altijd alle kennis beschikbaar is over waar het plastic afval uiteindelijk terecht komt als we het exporteren?
Het gaat hierbij om 200 miljoen kilo kunststof afval. Het is duidelijk dat dat niet allemaal kan worden gecontroleerd, dit gebeurt steekproefsgewijs. Uit de controles die de ILT en de douane uitvoeren volgt dat de doorgelaten gecontroleerde transporten alleen uit waardevol schoon kunststof bestaan. Daarnaast vraagt de ILT sinds het van kracht worden van de striktere afvalcode voor kunststof afval op vrijwillige basis standaardinformatie op over de opgegeven bestemming in die landen om vast te stellen dat de bestemming werkelijk een recyclingbedrijf is. Wel heeft de ILT signalen ontvangen dat in sommige van de bestemmingslanden de lokale (kunststof-)afvalverwerking te wensen overlaat. Dit is echter niet iets waar de ILT als Nederlandse inspectiedienst op toe kan zien. De inzet is dit te ondervangen met de eerdergenoemde herziening van de EVOA.
Indien we niet altijd vooraf weten of ons geëxporteerde plasticafval terecht komt in de natuur, zou dat dan niet een reden moeten zijn om te stellen dat we als Nederland helemaal geen plastic afval meer moeten exporteren naar landen buiten de Europese Unie gezien de desastreuze gevolgen voor mens en milieu?
Verwerking binnen de Europese Unie heeft de voorkeur. Echter zolang de Europese verwerkingscapaciteit onvoldoende is, heeft hoogwaardige verwerking in derde landen de voorkeur boven laagwaardige verwerking in Nederland of nabijgelegen landen.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak uit 2019 van toenmalig Staatssecretaris Van Veldhoven, dat wij ons eigen plasticafval zelf zouden moeten kunnen verwerken?3
Ik sta volledig achter de uitspraak van mijn voorganger: in Nederland, en in de EU als geheel, moeten we zelf in staat zijn om ons eigen afval op een hoogwaardige manier te verwerken. Daar zijn we hard mee bezig, maar zover is het nu nog niet.
Hoe past het exporteren van plastic afval naar niet-westerse landen binnen de ambitie die wordt gepresenteerd in de nota «Doen waar Nederland goed in is» dat het handelsinstrumentarium in grotere mate moet bijdragen aan duurzaamheid?
Het handelsinstrumentarium wordt ingezet om bedrijven te ondersteunen of te stimuleren om internationaal te ondernemen. Het overgrote deel van de Nederlandse export vindt op eigen kracht plaats, binnen de geldende wet- en regelgeving, zonder inzet van het handelsinstrumentarium.
De ambitie uit de BHOS-nota is er inderdaad op gericht om met het handelsinstrumentarium vergroening te stimuleren.
Daarnaast is het kabinet er voorstander van dat EU handelsakkoorden worden ingezet om hoge standaarden op het gebied van milieu te bevorderen, naast dat deze economische kansen scheppen en op regels gebaseerde handel promoten.
Waar het specifiek gaat om de export van plastic afval, is het kabinet voorstander van het behouden van een prikkel voor het verbeteren van de afvalverwerking in derde landen, in plaats van de afvalstromen volledig aan banden te leggen. Dit is in lijn met de recente herziening van het Verdrag van Bazel en de huidige herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) die de exportregels nog verder zal aanscherpen.
Is het exporteren van plastic naar landen waaruit blijkt dat zij dit niet kunnen verwerken, niet volledig in strijd met uw ambitie?
Ik verwijs u graag naar het antwoord op vraag 11.
Welke mogelijkheden ziet u om binnen de Europese Unie, als het gaat over herzien van deEU waste shipment regulation4, te pleiten voor een totaal verbod op het verschepen van plasticafval naar landen buiten de Europese Unie?
Zoals eerder aangegeven ondersteun ik het voorstel van de Europese Commissie om uitvoer alleen toe te staan naar landen die hun afvalbeheer op orde hebben en die zelf aangeven dit afval te willen verwerken in hun land. Tevens zouden op basis van het voorstel exporteurs voortaan worden verplicht om middels onafhankelijke audits aan te tonen dat hun afval buiten de EU op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt verwerkt. De verwerking van dat afval wordt daarmee de facto gekoppeld aan Europese eisen voor een milieuverantwoorde verwerking en brengt op die wijze ook de standaarden in andere landen omhoog. Een totaal verbod is daarmee niet nodig.
Welke maatregelen denkt u op nationaal niveau te kunnen nemen in de tussentijd, totdat de aangepaste Europese regelgeving van kracht is om dit probleem op te lossen?
Op basis van de ILT-brede risicoanalyse (IBRA) krijgt toezicht op afvalstoffen al hoge prioriteit. In het kader van toezicht op de EVOA worden zendingen van kunststofafval naar onbekende bestemmingen geblokkeerd in samenwerking met de douane en alleen vrijgegeven als door de exporteur voldoende bewijs voor een hoogwaardige verwerking is verstrekt. Ook zal een groot percentage van zendingen gecontroleerd blijven worden op de kwaliteit van de afvalstoffen.
Het recent uitgebrachte VN rapport over de mensenrechtenschendingen jegens de Oeigoeren in Xinjiang. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het rapport van de Verenigde Naties (VN) over de mensenrechtenschendingen in Xinjiang dat woensdag 31 augustus jl. is uitgebracht?1
Ja
Heeft u kennisgenomen van het gegeven dat dit VN-rapport bevestigt wat al sinds 2018 wordt onderzocht, te weten dat in de regio van Xinjiang ernstige mensenrechtenschendingen en inhumane handelingen plaatsvinden zoals gedwongen arbeid, gedwongen abortus en stelselmatig seksueel misbruik, en wat is uw oordeel hierover?
Het rapport bevestigt onze eerdere zorgen over ernstige mensenrechtenschendingen tegen de Oeigoeren. Naast de schendingen genoemd in de vraag is er volgens het rapport mogelijk sprake van misdrijven tegen de menselijkheid in Xinjiang. Het Chinese beleid zou hebben geleid tot dwangarbeid, marteling, mishandeling, seksueel geweld, schending van reproductierechten en arbitraire vrijheidsbeperking op grote schaal, met schattingen dat het meer dan 1 miljoen gedetineerde leden van Oeigoerse en andere Moslim gemeenschappen in Xinjiang betreft. Ook spreekt het rapport over transnationale repressie en de intimidatie van de Oeigoerse diaspora. Ons oordeel is dat dit VN-rapport geloofwaardig is en daarom serieus dient te worden genomen en opvolging verdient.
Kunt u aangeven of dit onderzoek het Nederlandse standpunt ten opzichte van deze situatie heeft veranderd? Zo ja, hoe?
Het standpunt van Nederland is onveranderd. Nederland steunt de aanbevelingen van OHCHR en spoort China aan de arbitrair opgesloten individuen vrij te laten, intimidatie en vergelding jegens Oeigoeren en andere Moslimminderheden in het buitenland onmiddellijk stop te zetten, het repressieve beleid in Xinjiang te beëindigen en de individuen verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen aansprakelijk te houden.
Deelt u de mening dat deze mensenrechtenschendingen zeer verwerpelijk zijn en dat de uitkomsten van dit VN-rapport, afkomstig van het hoogste internationale orgaan voor de waarborging van mensenrechten, niet ondermijnd mogen worden?
Deze mening delen wij.
Kunt u aangeven welk percentage van de totale handel tussen Nederland en China plaatsvindt met bedrijven die gevestigd zijn in Xinjiang?
Volgens gegevens uit het Chinese douane platform was de waarde van de import en export tussen Nederland en Xinjiang in 2021 ruim 108 miljoen USD.
Het aandeel van de totale handel tussen Nederland en Xinjiang in 2022 t/m juli bedraagt 52,9 miljoen USD. De totale waarde van de bilaterale handelsrelatie met China in 2021 was ongeveer 73 miljard euro. Dat betekent dat het percentage van de totale handel tussen Nederland en China met bedrijven die gevestigd zijn in Xinjiang neerkomt op minder dan 1 procent.
Bent u bekend met het feit dat de Verenigde Staten wettelijk de import van alle goederen uit Xinjiang verbieden en dat Duitsland bedrijven wettelijk zal verplichten te voorkomen dat ergens in de toeleveringsketen dwangarbeid zit?2
Ja, ik ben bekend met de wetgeving van de Verenigde Staten gericht op goederen gemaakt met dwangarbeid en de Duitse wet voor toeleveringsketens.
Deelt u de opvatting dat dergelijke wettelijke sancties nastrevenswaardig zijn, zeker met het oog op de aanbeveling uit het rapport om zoveel mogelijk maatregelen te treffen om mensenrechten binnen de handelsketen te waarborgen?
In de Verenigde Staten betreft het een importverbod voor goederen gemaakt met dwangarbeid. In Duitsland gaat het om wetgeving op gepaste zorgvuldigheid die bedrijven verplicht risico’s voor mensenrechten – waaronder dwangarbeid –, arbeidsomstandigheden en milieu in kaart te brengen en aan te pakken.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen. In lijn met het coalitieakkoord 2021–2025 bevordert het kabinet in de EU IMVO-wetgeving en voert het nationale IMVO-wetgeving in. Net als de Duitse wet zal zowel het Europese voorstel voor een richtlijn op het gebied van IMVO (CSDDD), dat op 23 februari 2022 werd gepresenteerd, als de nationale wetgeving in voorbereiding, bedrijven verplichten tot gepaste zorgvuldigheid op gebied van risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, inclusief gedwongen arbeid.
Bent u bereid ten gevolge van dit rapport handelsmaatregelen te treffen jegens China voor handel afkomstig uit deze regio? Zo nee, kunt u uitleggen waarom voor een andere koers gekozen wordt dan eerdergenoemde landen?
Handelsbeleid is een gemeenschappelijke bevoegdheid van de Europese Unie. Nederland kan als EU-lidstaat niet zelfstandig een handelsmaatregel introduceren.
De Europese Commissie publiceerde op 14 september jl. een wetgevend voorstel tegen dwangarbeid. Dit voorstel komt neer op een verbod op het op de Europese markt brengen en de uitvoer van producten die vervaardigd zijn met dwangarbeid. Het kabinet heeft zijn positie en inzet op dit voorstel via een BNC-fiche onlangs met uw Kamer gedeeld. Dwangarbeid doet grove afbreuk aan de waardigheid van mensen, het is onacceptabel dat er wereldwijd zoveel mensen te maken hebben met dwangarbeid. Het voorstel voor de verordening kan een belangrijke bijdrage zijn aan het aanpakken van deze misstanden.
De Duitse wet is geen handelsmaatregel, evenmin als de concept-CSDDD en nationale wetgeving in voorbereiding. Dit zijn wettelijke maatregelen die zien op ketenverantwoordelijkheid voor bedrijven.
Hoe verhouden de conclusies van dit rapport zich tot het feit dat in de Beleidsnotitie «Doen Waar Nederland Goed in is» China juist als een van de focuslanden voor internationale handel wordt genoemd? Bent u het eens met het feit dat met een land dat structureel mensenrechten schendt, volgens de uitgangspunten van de nota («Nederland kiest voor het beschermen van mensenrechten en westerse waarden») juist minder, in plaats van meer handel gedreven zou moeten worden?
De relatie van Nederland en de EU met China is «open waar het kan, beschermen waar het moet». Dit houdt in dit geval in dat handeldrijven met China mogelijk is, maar we tegelijkertijd terdege rekening houden met de risico’s hiervan. China is een belangrijke partner op handelsgebied, onze handelsrelatie omvatte meer dan 73 miljard euro in 2021. Bovendien is samenwerking met China bijvoorbeeld noodzakelijk om de energietransitie waar te maken, vanwege zijn grote rol in de betreffende waardeketens. Een ambitieuze inzet op de energietransitie is cruciaal om de wereldwijde klimaatagenda binnen bereik te houden en er liggen bovendien voor Nederlandse bedrijven veel kansen in de Chinese markt.
Uiteraard heeft het kabinet ook oog voor de problematische kant van de handelsbetrekkingen, waaronder m.b.t. mensenrechten. Nederland veroordeelt het schenden van mensenrechten in alle gevallen en vraagt hier doorlopend aandacht voor. Daar waar handel afbreuk aan mensenrechten zou doen, dienen passende maatregelen genomen te worden, in eerste instantie door bedrijven zelf, en waar opportuun door de overheid. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen. In lijn met het coalitieakkoord 2021–2025 bevordert het kabinet in de EU IMVO-wetgeving en voert het nationale IMVO-wetgeving in. Ook wordt bedrijven hulp geboden bij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, bijvoorbeeld via het IMVO-steunpunt en via de sectorale samenwerking. Het kabinet verwacht dat door deze mix van maatregelen bevorderd wordt dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid in hun waardeketens toepassen en misstanden in hun internationale waardeketens identificeren, aanpakken en voorkomen. Daarnaast zal, zoals in het antwoord op vraag 8 toegelicht, de kabinetsappreciatie van de door de Europese Commissie voorgestelde verordening met betrekking tot een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten aan uw Kamer toekomen. De handelsrelatie met China biedt voorts ook mogelijkheden om de dialoog over mensenrechtenschendingen aan te gaan.
Tevens heeft het kabinet toenemende aandacht voor risico’s van strategische afhankelijkheden van derde landen, waaronder China. Het kabinet mitigeert de risico’s hiervan o.a. via inzet op diversificatie. Voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken gaat uw Kamer een brief toe over open strategische autonomie, waarin onder andere wordt ingegaan op de motie voor het oprichten van een interdepartementale taskforce strategische afhankelijkheden (Motie Brekelmans en Mulder, 35 925, nr. 97)
Kunt u aangeven op welke manieren Nederland van plan is bij te dragen aan de opvolging van dit rapport door de VN Mensenrechtenraad, om te zorgen dat dit rapport niet in een la verdwijnt nu de ambtstermijn van Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Bachelet, is verlopen?
Nederland heeft tijdens de huidige sessie van de VN Mensenrechtenraad in de nationale item 2 en item 4 verklaringen China opgeroepen zich te houden aan zijn mensenrechtenverplichtingen. Tevens heeft Nederland de OHCHR opgeroepen het rapport en de situatie in Xinjiang met voorrang te bespreken in de VN Mensenrechtenraad. Daarnaast steunt NL een procedurele resolutie om China op de agenda te krijgen van de volgende Mensenrechtenraad.
Het bericht dat Hongarije toestemming geeft voor het bouwen van twee Russische kerncentrales |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Hongarije toestemming geeft voor de bouw van twee Russische kerncentrales in het land door het Russische bedrijf Rosatom?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het feit dat de oorlog in Oekraïne Hongarije er niet toe heeft bewogen om af te zien van de bouw van deze nieuwe kerncentrales? Wat zegt dit volgens u over de banden tussen premier Orbán en president Poetin?
Gezien de Russische militaire agressie in Oekraïne en het hierop volgende EU-beleid om tegen Rusland op te treden, komt het Hongaarse besluit duidelijk niet overeen met de geest van dit EU-beleid. Dit Hongaarse besluit straalt daarmee negatief af op de EU-eenheid in deze oorlog. Hongarije schendt met het besluit over de bouw van twee reactoren geen EU-regelgeving. Overeenkomstig de beginselen van het Europees energiebeleid is de keuze voor de eigen energiemix aan de lidstaten.
Wat betekent dit volgens u voor de eenheid die Europa uitstraalt in dit conflict?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met het feit dat de bouw van deze kerncentrales, die voor 80% gefinancierd worden met Russisch geld, lijnrecht ingaat tegen de rationale achter de Europese sanctiepakketten tegen Rusland die juist willen voorkomen dat de Russische staatskas gevuld wordt door handel met Europese landen, ondanks dat de Russische kernenergie niet valt onder de huidige Europese sanctiepakketten?
Ja.
Bent u bereid om dit onderwerp nog formeel of informeel te adresseren tijdens het aanstaande informele Raad Buitenlandse Zaken op 30–31 augustus 2022 en de Hongaarse Minister van Buitenlandse Zaken hier op aan te spreken?
Het kabinet kaart het belang van EU-eenheid, de noodzaak druk op Rusland op te voeren en het belang van het zo snel mogelijk afbouwen van energieafhankelijkheid van Rusland continu aan in relevante bijeenkomsten in multilateraal en bilateraal verband, waaronder in de Raad Buitenlandse Zaken, en zal dit blijven doen.
Kunt u aangeven waarom het nucleaire agentschap Rosatom, een van Ruslands grootste staatsbedrijven dat een zeer groot belang heeft in Europa, na zeven sanctierondes nog steeds niet toegevoegd is aan de sanctielijst van de Europese Unie?
Nederland is binnen de EU voortdurend in gesprek over het toevoegen van entiteiten aan de EU-sanctielijsten. Het kabinet kijkt hierbij naar de brede mogelijkheden die er onder het sanctieregime bestaan, waaronder het nemen van beperkende maatregelen tegen entiteiten die materieel of financieel bijdragen aan acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, entiteiten die materiële of financiële steun verlenen aan of profijt trekken van de regering van de Russische Federatie en entiteiten die betrokken zijn bij economische sectoren die een aanzienlijke bron van inkomsten vormen voor de regering van de Russische Federatie. Voor het plaatsen van entiteiten op de EU-sanctielijsten dient te worden voldaan aan de desbetreffende listingscriteria, uitgangspunten van EU-eenheid en doelstellingen van de sancties.
Bent u bereid om binnen de Europese onderhandelingen over een achtste sanctiepakket er serieus voor te pleiten om Rosatom toe te voegen aan de lijst met gesanctioneerde bedrijven?
Het kabinet is voorstander van aanvullende sanctiemaatregelen, maar doet geen uitlatingen over specifieke listingsvoorstellen. De reden is dat dit mogelijk de effectiviteit van dergelijke maatregelen ondermijnt gelet op onder andere het verrassingseffect.
Het artikel ‘Sancties tegen Russen bleven maand liggen' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Kent u het artikel «Sancties tegen Russen bleven maand liggen»?1
Ja.
Is de centrale conclusie uit dit artikel juist, dat al vanaf begin maart gegevens van de Kamer van Koophandel beschikbaar waren over mogelijke Russische zakelijke belangen in Nederland, maar dat daar pas begin april iets mee gedaan werd?
De Kamer van Koophandel had vanaf begin maart gegevens beschikbaar over mogelijke zakelijke belangen van op de sanctielijst geplaatste personen in Nederlandse niet-beursgenoteerde ondernemingen, maar was niet bevoegd om deze persoonsgegevens te delen met andere instanties. Er was op dat moment geen aangewezen toezichthouder op de naleving van het bevriezen van bezit en zeggenschap van geliste personen. Het delen van deze persoonsgegevens is met de wijziging van sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 in april deels ondervangen, maar duidelijk werd dat een meer structurele modernisering van het sanctiestelsel nodig zou zijn. De voorbereiding hiervoor is kort daarop, in lijn met de aanbevelingen van Stef Blok, in gang gezet2 alsmede de aanwijzing van een toezichthouder op de naleving van sancties ter zake het eigendom en zeggenschap in niet-beursgenoteerde ondernemingen (het Bureau Toetsing Investeringen).
Hoe heeft dat kunnen gebeuren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 was deze informatie bekend maar kon deze niet zonder meer worden gedeeld. Voorts is actie ondernomen ter verbetering van regelgeving voor het kunnen uitwisselen van informatie tussen overheids- en uitvoeringsinstanties. Ook is zowel juridisch als feitelijk een toezichthouder op de naleving van sancties op het terrein van eigendom en zeggenschap in ondernemingen aangewezen.
Waarom greep u niet in?
Vanaf het moment dat sancties door de Europese Unie worden aangenomen, hebben deze directe werking in Nederland. Om de sanctienaleving bij alle uitvoeringsinstanties volledig in beeld te krijgen was enige tijd nodig. Het kabinet heeft, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, op basis van het huidige beeld dat zij heeft van de sanctienaleving geen aanleiding om te concluderen dat hierin zaken zijn gemist.3 Wel illustreerde deze ontwikkelingen de behoefte om de naleving van sancties te bevorderen en het toezicht hierop te verbeteren door middel van gedegen wet- en regelgeving. Het kabinet is naar aanleiding hiervan actief bezig met het zorgvuldig dichten van juridische leemten, bijvoorbeeld met betrekking tot het delen van gegevens. Dit gebeurt op zowel korte termijn, door aanpassingen in sanctieregelingen, als lange termijn zoals de modernisering van het nationale sanctiestelsel.
Bij wie lag de verantwoordelijkheid om als eerste in te grijpen?
Hoewel iedere (markt)partij in Nederland in eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor een onverwijlde naleving van de sancties, waaronder het bevriezen van tegoeden, het naleven van verboden op handelen in bepaalde goederen en het stopzetten van bepaalde dienstverlening, dient de overheid zorg te dragen voor een gedegen wet- en regelgeving.
Er zijn verschillende toezichthouders betrokken bij de naleving van sancties binnen hun verantwoordelijke sector. Zo ziet o.a. het Bureau Toetsing Investeringen (BTI) toe op de naleving van sancties op het gebied van eigendom en zeggenschap in niet-beursgenoteerde ondernemingen, kijken de financiële toezichthouders DNB en AFM naar de bedrijfsvoering bij financiële instellingen en voert de Douane het toezicht op sectorale sanctiemaatregelen aangaande de gesanctioneerde goederenstromen.
Een juridische grondslag voor gegevensuitwisseling tussen betrokken instanties is essentieel voor een goed werkend sanctiestelsel. Met bovengenoemde wijziging van de sanctieregeling is hier op korte termijn in voorzien.
Sinds het aantreden van de nationaal coördinator sanctienaleving is uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de ontwikkelingen rondom de naleving van sancties.4
Waarom gaf de brief van de vier grote steden, d.d. 25 februari 2022, niet al de doorslag om voortvarender te werk te gaan?
De brief van de vier grote steden onderstreept de urgentie die ook door de rijksoverheid werd en wordt gevoeld in de naleving van sancties. De informatie over aanwezigheid van Russische bezittingen, Russisch eigendom en Russisch vermogen in Nederland was bekend en uw Kamer is daarover in hoofdlijnen geïnformeerd5. Het hebben van bezittingen en vermogen is niet verboden. Pas wanneer hier met sancties beperkingen aan worden gesteld, is optreden mogelijk. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft het kabinet thans geen aanleiding om te concluderen dat er wat betreft de sanctienaleving zaken zijn gemist.
Is het zo dat de vertraging is veroorzaakt omdat er juridische kwesties speelden? Zo ja, hoe kan het dat daar een zwaarder gewicht aan werd toegekend dan aan de urgentie om Rusland zo snel mogelijk te sanctioneren vanwege haar illegale en brute inval in Oekraïne?
In Nederland geldt privacywetgeving die voorwaarden stelt aan de uitwisseling van informatie en het delen van gegevens binnen de overheid en tussen overheids- en uitvoeringsinstanties. Het is vanuit rechtsstatelijk perspectief onwenselijk om bepaald beleid, hoe urgent ook, uit te voeren in strijd met bestaande regels. Zowel de sanctieregelgeving als privacywetgeving zijn gediend met een zorgvuldige uitvoering. Met het oog hierop werkt het kabinet momenteel aan de modernisering van het sanctiestelsel, met in achtneming van privacywetgeving.
Hoe zorgt u ervoor dat zoiets zich in de toekomst nooit meer zal herhalen?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld werkt het kabinet aan de uitvoering van de aanbevelingen uit het rapport van de nationaal coördinator.6 Onderdeel hiervan zijn de versterkte coördinerende rol van het Ministerie van Buitenlandse zaken, de modernisering van het sanctiestelsel en de hechtere samenwerking tussen de verschillende toezichthouders. Daarnaast zijn er op voorspraak van Nederland artikelen aan de Europese sanctieverordeningen toegevoegd om het delen van gegevens tussen autoriteiten betrokken bij sanctienaleving onderling en tussen deze autoriteiten en de Europese Commissie te vergemakkelijken.
Bent u bereid om naast de versterking van een centraal sanctieteam, ook een permanente sanctiecoordinator met een stevig mandaat aan te stellen en bent u – indien nodig – ook bereid de eerstverantwoordelijke Minister van Buitenlandse Zaken meer bevoegdheden te geven?
Zoals gemeld aan uw Kamer op 6 juli7, is als onderdeel van de versterkte coördinerende rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken een permanent team aangesteld onder leiding van een projectdirecteur. Dit team zal in de eerste plaats werken aan de uitvoering van de aanbevelingen uit het rapport van de nationaal coördinator.8 Er is geen sprake van een gebrek aan bevoegdheden van de Minister van Buitenlandse Zaken op dit vlak, wel wordt gewerkt aan versterkte samenwerking tussen de bevoegde instanties. Dit betreft een rijksbrede verantwoordelijkheid en vergt inzet, expertise en capaciteit van alle betrokken partijen om de in het antwoord op vraag 8 geschetste werkzaamheden tot een succes te maken.
Wilt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De Fiscale Monitor |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u de volledige lijst van stellingen en vragen die dit jaar aan respondenten in de fiscale monitor wordt voorgelegd, aan de Kamer doen toekomen?
De volledige vragenlijst is bijgevoegd (bijlage 1 a t/m c).1
Kunt bevestigen dat er in de fiscale monitor stellingen zijn zoals «Het is lastig om het land te regeren als mensen sjoemelen met toeslagen?» en «Het is spijtig dat de samenleving schade ondervindt van mensen die oneerlijk omgaan met toeslagen»?
Ja. Er worden in de Fiscale Monitor zeven doelgroepen bevraagd, twee van deze doelgroepen krijgen deze stellingen voorgelegd (toeslaggerechtigden en maatschappelijk dienstverleners). De stellingen zijn onderdeel van een reeks stellingen die tezamen de toeslagenmoraal meten, en zijn in 2021 voor het eerst uitgevraagd.
Voor zowel Toeslagen als de Belastingdienst wordt zicht gehouden op de mate waarin burgers intrinsiek gemotiveerd zijn om zich aan de geldende regels te houden. Dit is de belasting- en toeslagenmoraal. De toeslagenmoraal is afgeleid van de belastingmoraal, een concept waar (internationaal) veel onderzoek naar wordt gedaan en dat een bepalende factor is voor bereidwillige naleving van belastingverplichtingen2. De Belastingdienst en Toeslagen meten de belastingmoraal en toeslagenmoraal via de Fiscale Monitor. Voor de belastingmoraal wordt een wetenschappelijk, internationaal gevalideerd meetinstrument3 gebruikt dat uit acht stellingen bestaat, die vertaald zijn naar het Nederlands. Er is een vertaalslag gemaakt naar de Toeslagencontext om ook de toeslagenmoraal te kunnen meten. Omdat de belastingmoraal rechtstreeks raakt aan de bereidwillige naleving van belastingverplichtingen is het belangrijk deze zo objectief mogelijk, consequent en langjarig te meten, dit geldt ook voor de toeslagenmoraal.
Kunt u bevestigen dat er in de fiscale monitor geenstellingen zijn opgenomen met een strekking dat «bestrijding van fraude nooit ten koste mag gaan van het met de menselijke maat behandelen van burgers», de Belastingdienst «in principe uit moet gaan van vertrouwen» en «het onterecht terugvorderen van toeslagen en discrimineren schadelijk is»?
De vragen en stellingen in de Fiscale Monitor raken diverse elementen en onderwerpen. Daartoe behoren ook de ervaren rechtvaardigheid van het handelen van de Belastingdienst, het vertrouwen in de Belastingdienst en de tevredenheid met de dienstverlening door de Belastingdienst. De vragenlijst bevat daarmee ook stellingen die qua strekking overeenkomen met de in de vraag genoemde voorbeelden.
Voorbeelden van dergelijke stellingen zijn:
Ik denk dat de Belastingdienst gelijke gevallen gelijk behandelt
De Belastingdienst gaat uit van de eerlijkheid van mensen tenzij hun gedrag het tegendeel bewijst
De Belastingdienst behandelt mensen met respect
Bent u het eens met het standpunt van de heer Lugtig (Universiteit Utrecht), dat het feit dat er geen stellingen over coulance richting toeslagenouders bijzitten, «scheef» is?1 Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 3. De Fiscale Monitor bevat een reeks aan vragen en stellingen waarin mensen kunnen aangeven hoe ze vinden dat de Belastingdienst en Toeslagen de taken uitvoert. De vragenlijst beoogt daarmee tot een evenwichtig beeld van de beleving van burgers en bedrijven te komen. De toegevoegde waarde van het instrument zit vooral in het kunnen volgen van ontwikkelingen in de tijd. De Fiscale Monitor kenmerkt zich daarom ook door een hoge mate van continuïteit in de vragen. In de Fiscale Monitor zijn geen specifieke vragen opgenomen over coulance richting toeslagenouders.
De Fiscale Monitor is echter niet het enige onderzoek dat wordt uitgevoerd onder toeslaggerechtigden. Zo wordt door Toeslagen een continu onderzoek uitgevoerd naar de beleving onder (mogelijk) gedupeerden, door een ander onafhankelijk onderzoeksbureau. Periodiek onderzoekt de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) de tevredenheid van het contact met het Serviceteam en de integrale beoordeling en het contact met de Persoonlijk Zaak Behandelaar. Ouders worden hiervoor telefonisch benaderd door het onderzoeksbureau, waarbij de resultaten anoniem binnen UHT worden gedeeld met desbetreffende teams. Zodoende wordt het lerend vermogen van de organisatie gefaciliteerd. Daarnaast meet UHT met pilots wat het effect is van bijvoorbeeld mediation bij bezwaar.
Bent u bereid (een) onafhankelijk expert(s) op het gebied van vragenlijsten een analyse te laten opstellen van de mate waarin de fiscale monitor 2022, alsmede eerdere jaren, sturend is ten aanzien van bepaalde uitkomsten? Bent u het ermee eens dat dit zowel nuttig zou zijn om te kunnen bevestigen dat de stellingen uit de fiscale monitor niet sturend zijn, als dit het geval is, als nuttig zou zijn om inzicht te krijgen in hoe deze stellingen wel sturend zouden zijn?
Het belang van zowel interne als externe reflectie op de kwaliteit van onderzoek, en vragenlijsten als onderdeel hiervan, onderschrijven wij. De Belastingdienst en Toeslagen laten de Fiscale Monitor uitvoeren door een extern onderzoeksbureau dat werkt volgens normeringen en kwaliteitseisen die voor dit type onderzoek gelden. De vragen en stellingen in de vragenlijst van de Fiscale Monitor worden opgesteld door de Belastingdienst en Toeslagen. Na controle op de vragenlijst maakt het onderzoeksbureau de vragenlijst geschikt voor online ondervraging. Als door het onderzoeksbureau onvolkomenheden worden geconstateerd in de vragenlijst wordt dit in overleg opgelost. De stellingen die de moraal meten zijn in 2020 eerst getest voordat deze in de vragenlijst zijn opgenomen.
De Belastingdienst en Toeslagen zullen met het onderzoeksbureau de checks die op de vragenlijst worden gedaan tegen het licht houden en waar nodig aanpassen. Wij zijn daarnaast voornemens om met een onafhankelijk expert in gesprek te gaan om te reflecteren op de vragenlijst, en zullen dit meenemen in de geplande evaluatie.
Bent u het ermee eens dat stellingen als «het is teleurstellend dat sommige mensen sjoemelen met toeslagen» en «burgerschap brengt de verplichting met zich mee eerlijk te zijn als het gaat om toeslagen», in combinatie met het uitblijven van stellingen over de hardvochtigheid van de Belastingdienst, allicht in de strikte zin van het woord niets suggereert over de «eerlijkheid» van gedupeerden van de toeslagenaffaire, maar het feitelijk wel op slachtoffers kan overkomen alsof hun eigen eerlijkheid het probleem is geweest? Wat vindt u daarvan?
Met de genoemde stellingen houden de Belastingdienst en Toeslagen zicht op de mate waarin burgers intrinsiek gemotiveerd zijn om zich aan de geldende regels te houden als het gaat om respectievelijk belasting betalen en aanvragen en wijzigen van toeslagen. Dit is onderdeel van dit jaarlijks terugkerende onderzoek en is gericht op het meten van de bereidheid om aan wet- en regelgeving te voldoen. Het is niet bedoeld om de eerlijkheid van mensen in twijfel te trekken of te toetsen met deze vragenlijst.
De stellingen in de Fiscale Monitor zijn zorgvuldig tot stand gekomen. Desondanks kunnen wij ons voorstellen dat bepaalde formuleringen vragen kunnen oproepen en anders kunnen overkomen dan bedoeld is. De bewoordingen van de gebruikte stellingen waarmee moraal wordt gemeten, zullen worden geëvalueerd en waar nodig worden aangepast. Alternatieve formuleringen zullen worden verkend, rekening houdend met wat de stellingen beogen te meten. Dit krijgt een plaats in de reguliere herziening van het Toeslagendeel van de Fiscale Monitor, die voor dit najaar gepland staat.
Hoe kan het dat bij onderzoek naar de ontwikkeling van de «belastingmoraal» geen onderzoek gedaan wordt naar de invloed van belastingontwijking op de belastingmoraal en wel naar de invloed van bijvoorbeeld fraude hierop? Bent u het ermee eens dat het relevant is om te onderzoeken of het feit dat bepaalde belastingplichtigen nauwelijks belasting betalen door ontwijkingsconstructies, invloed heeft op de moraal waarmee alle andere belastingplichtigen wel «gewoon» eerlijk belasting afdragen? Hoe gaat u hieraan opvolging geven?
De Fiscale Monitor meet de belasting- en toeslagenmoraal. In de stellingen waarmee belastingmoraal wordt gemeten gaat het zowel over het betalen van belasting als het niet betalen van belasting. Het niet betalen van belasting kan geduid worden als het niet conform letter en/of geest van de wet voldoen aan fiscale verplichtingen, oftewel ontduiking en/of ontwijking. Hoewel de termen ontduiking en ontwijking niet expliciet worden genoemd in de stellingen zijn zowel fraude als belastingontwijking wel onderdeel van het concept belastingmoraal.
Dat naast het vaststellen van het niveau van belastingmoraal het ook relevant is om inzicht te hebben in welke factoren van invloed zijn op de (hoogte van de) belastingmoraal onderschrijf ik. Met de Fiscale Monitor kan dit voor een deel in beeld worden gebracht, maar niet alle mogelijke factoren die van invloed kunnen zijn maken onderdeel uit van de vragenlijst. In de Fiscale Monitor komt een groot aantal onderwerpen die raken aan de uitvoering van de taken van de Belastingdienst en Toeslagen aan bod. Doordat de Fiscale Monitor een brede scope heeft, is het minder geschikt om verdiepende analyses uit te voeren op een specifiek onderwerp. Overigens kunnen oorzakelijke verbanden met dit type onderzoek niet worden aangetoond. Voor inzicht in de bepalende factoren van belastingmoraal wordt ook de (internationale) wetenschappelijke literatuur op dit onderwerp geraadpleegd. Die literatuur laat zien dat belastingmoraal wordt bepaald door zowel contextuele factoren (zoals de omvang van de schaduw- en/of zwarte economie in een land) als persoonsfactoren5.
Op welke manier wordt er in algemene zin beleidsmatige opvolging gegeven aan de Fiscale Monitor?
De resultaten van de Fiscale Monitor informeren de Belastingdienst en Toeslagen over de manier waarop belangrijke doelgroepen het voldoen aan hun belastingplicht en het handelen van de Belastingdienst en Toeslagen ervaren en beleven. De Fiscale Monitor wordt sinds 1994 jaarlijks uitgevoerd en meet bij verschillende doelgroepen percepties met betrekking tot onder meer het functioneren en het imago van de Belastingdienst, de waardering van de dienstverlening, het aangifteproces en compliance. Daarmee biedt de Fiscale Monitor in de breedte inzicht in een groot aantal aspecten van het werk van de Belastingdienst en Toeslagen en hoe burgers en bedrijven dat ervaren. Doordat de Fiscale Monitor een langlopend onderzoek is, zit de toegevoegde waarde van het instrument vooral in het kunnen volgen van ontwikkelingen in de tijd. Verschillende uitkomsten van de Fiscale Monitor worden gerapporteerd als prestatie-indicatoren in het kader van de Rijksbegroting waarmee verantwoording wordt afgelegd aan politiek en maatschappij. Daarnaast wordt het instrument gebruikt om te leren en te verbeteren door (bijvoorbeeld) de tevredenheid te meten over bestaande processen, producten en diensten. Het gaat daarbij om algemene noties die meegewogen (kunnen) worden in bijvoorbeeld communicatie en het verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening.
Gaat u uw aanpak van fraude en het hanteren van de menselijke maat wijzigen als inderdaad blijkt dat een grote meerderheid van respondenten vindt dat «het lastig is om een land te regeren als mensen sjoemelen met toeslagen», zonder dat u deze respondenten ook gevraagd heeft naar het belang van, bijvoorbeeld, het hanteren van de menselijke maat?
Nee. Er is geen relatie tussen fraudeaanpak en de Fiscale Monitor. De Fiscale Monitor is een belevingsonderzoek, waarmee de Belastingdienst en Toeslagen zicht houden op hoe de samenleving reageert op ontwikkelingen, zowel binnen als buiten (de invloedsfeer van) de Belastingdienst en Toeslagen. Daarbij horen ook kengetallen als belastingmoraal/toeslagenmoraal en vertrouwen.
Belastingmoraal wordt gemeten als het gemiddelde over de antwoorden op acht stellingen. De maat voor toeslagenmoraal bestaat uit het gemiddelde over negen stellingen. Door gebruik te maken van een combinatie van stellingen wordt de meting meer betrouwbaar en valide. Er wordt niet over afzonderlijke stellingen gerapporteerd.
Door de Nederlandse regering erkende MTCS-certificaten |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de in Maleisië aangespannen rechtszaak door houtkapbedrijf Samling tegen de inheemse ngo «SAVE Rivers» en inheemse leiders, naar aanleiding van de melding op de website van SAVE Rivers over twee bij Malaysian Timber Certification Scheme (MTCS) formeel ingediende klachten van inheemse gemeenschappen met betrekking tot door de Nederlandse regering erkende MTCS-certificaten?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Bent u bekend met het feit dat het bedrijf Samling in voornoemde rechtszaak – een Strategic Lawsuit Against Public Participation (SLAPP)2 pur sang – circa 1 miljoen euro aan schadevergoeding eist van SAVE Rivers en inheemse leiders?
Ik ben ervan op de hoogte dat een rechtszaak is aangespannen door het bedrijf Samling en dat er een schadevergoeding van circa 1 miljoen euro wordt geëist.
Bent u van mening dat de Malaysian Timber Certification Council (MTCC) hiermee een effectieve klachtenprocedure toepast, conform criterium 2.5 van het Nederlandse houtinkoopbeleid, dat voorschrijft dat conflicten over bosbeheer en -gebruik, arbeidsomstandigheden en sociale voorzieningen worden opgelost?
Of een effectieve klachtenprocedure is toegepast kan ik niet beoordelen. Ik zal TPAC verzoeken om, naar aanleiding van de door mij ontvangen signalen over MTCS, in gesprek te gaan met PEFC International3 over de signalen en de wijze waarop deze zijn opgepakt. Dit staat los van de hierboven genoemde rechtszaak.
Welke stappen neemt u om genoemde rechtszaak te stoppen, opdat in overeenstemming met de eisen van het Nederlandse houtinkoopbeleid belanghebbenden een dergelijk significant conflict oplossen?
Zoals hiervoor benoemd zal ik TPAC vragen om, naar aanleiding van de door mij ontvangen signalen over MTCS, in gesprek te gaan met PEFC International over de signalen en de wijze waarop deze zijn opgepakt. Voor de volledigheid hecht ik er aan op te merken dat Nederland zich niet mengt met de interne rechtsgang in andere landen. Dat laat onverlet dat de ambassade het verloop van de rechtszaak in de gaten houdt.
Heeft de MTCC de Nederlandse regering voorafgaand aan het verlopen van de vijfjarige erkenningstermijn tijdig verzocht om een herbeoordeling, mede gezien het feit dat de MTCC in 2020–2021 een nieuwe standaard heeft aangenomen die reeds wordt toegepast?3 Zo ja, waarom heeft er nog geen herbeoordeling plaatsgevonden? Zo nee, werd de erkenning van MTCS per 18 januari 2022 effectief ingetrokken c.q. opgeschort?
Nee, de Malaysian Timber Certification Counsil (MTCC) heeft de Nederlandse regering niet verzocht om een herbeoordeling. De MTCC is daartoe ook niet verplicht. MTCS is in 2021 door de Programme for the Endorsement of Forest Certification International (PEFC International), een mondiaal keurmerk voor duurzaam bosbeheer, goedgekeurd («endorsed») als landensysteem binnen PEFC. MTCS hout wordt alleen geleverd met een PEFC keurmerk en is niet herkenbaar als MTCS. MTCS is toegelaten tot het Rijksinkoopbeleid, zolang PEFC International is toegelaten tot het Rijksinkoopbeleid. PEFC International is in april 2020 door TPAC positief beoordeeld.
Heeft de Toetsingscommissie Inkoop Hout (TPAC) van de overheid op basis van de klachtenprocedure van Stichting Milieukeur het expliciete mandaat van de regering om lopende erkenning van een certificeringssysteem te schorsen? Zo ja, op welke gronden kunnen belanghebbenden een dergelijke corrigerende interventie bewerkstelligen?
TPAC handelt op basis van de TPAS en de TPAC User Manual. Conform deze stukken beperkt TPAC zich tot het op verzoek van het Ministerie van IenW uitbrengen van advies aan de Staatssecretaris van IenW. Een eventuele uitsluiting van een certificeringssysteem in het kader van het Rijksinkoopbeleid is ter beoordeling van de overheid zelf.
Bent u bereid tot een onmiddellijke schorsing van MTCS, zoals gevraagd door een Maleisische delegatie van inheemsen die van 11 tot en met 13 mei een bezoek aan Nederland bracht, een verzoek dat ook is benadrukt door vier Nederlandse ngo’s in een brief aan u van 22 april 2022? Zo ja, welke status heeft het hout met MTCS-label dat na januari 2022 naar Nederland verscheept is?
TPAS en de TPAC User Manual beschrijven welke stappen van toepassing zijn. Zoals benoemd zal ik TPAC verzoeken om in gesprek te gaan met PEFC International over de signalen en de wijze waarop deze zijn opgepakt. Pas na dat gesprek wordt bezien of eventuele volgende stappen genomen moeten worden.
Bent u bekend met het in december 2020 door de Internationale Tropisch Hout Organisatie (ITHO) geaccepteerde projectvoorstel voor duurzaam bosbeheer en bosherstel in de Upper Baram Forest Area (UBFA), dat een van de laatste resterende boscomplexen in Sarawak vormt – met een vitale rol voor biodiversiteit, leefomgeving van inheemse gemeenschappen en als klimaatbuffer? Bent u ermee bekend dat, naast een bijdrage van de deelstaatregering van Sarawak aan bovengenoemd voorstel, ook door vier andere financiers reeds een bijdrage is toegezegd? Bent u bereid het openstaande bedrag op het projectbudget (USD 258.045,40 ofwel 27,6% van het totale ITHO-budget) te financieren?4
Voor de beantwoording van deze vraag is overleg geweest met het Ministerie van LNV. Dit projectvoorstel is bekend. Het projectvoorstel is geaccepteerd door de Internationale Tropisch Houtraad, het hoogste orgaan van de ITHO, het uitvoerend orgaan van de Internationale Tropisch Houtovereenkomst waar Nederland en de andere EU-lidstaten partij in zijn.
Naast de verplichte contributie kunnen aangesloten partijen aanvullende vrijwillige bijdragen aan de ITHO leveren voor de uitvoering van projecten. Ook hebben andere partijen, waaronder een niet-gouvernementele organisatie, bijdragen toegezegd aan het projectvoorstel. Er wordt geen aanleiding gezien om het openstaande bedrag te financieren.
Was artikel 3.13 in het inkoopbeleid geldig gedurende de loopduur van de erkenning? Of klopt de stelling van de TPAC dat hun het mandaat was ontnomen om te monitoren en actie te ondernemen conform dit artikel?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6 handelt TPAC op basis van de TPAS en de TPAC User Manual. Conform deze stukken handelt TPAC alleen op mijn verzoek en heeft het binnen het Rijksinkoopbeleid geen eigenstandige bevoegdheid om te handelen.
Het omzeilen van regels door cryptobedrijven |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse cryptobeurzen tarten Nederlandse partijen door regels te omzeilen?»1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat buitenlandse cryptobedrijven producten aanbieden op de Nederlandse markt zonder toezichtsregistratie?
Volgens de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (Wwft) moet eenieder die in of vanuit Nederland beroeps- of bedrijfsmatig diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta en/of bewaarportemonnees aanbiedt zich bij DNB registreren.2 Ik vind het belangrijk dat partijen zich aan de wet houden.
Kunt u een inschatting geven van het aantal buitenlandse cryptobedrijven dat geen toezichtsregistratie heeft, maar de facto wel producten aan de Nederlandse consument aanbiedt?
Bij de handhaving van illegale partijen is DNB afhankelijk van de signalen die zij ontvangt over het vermeend illegaal aanbieden van cryptodiensten. Het ontvangen van een signaal wil niet direct zeggen dat er sprake van is van het aanbieden van producten door een bedrijf zonder registratie. Indien het vermoeden bestaat dat een cryptodienstverlener niet aan de registratieplicht voldoet start DNB een zaak. Volgens de ZBO-verantwoording 2021 ontving DNB vanaf mei 2020 signalen over 36 vermeende overtreders, waarbij in 18 gevallen een zaak is gestart en in 12 gevallen het signaal beoordeeld is maar besloten is geen opvolging te geven.3 Zes signalen werden bij publicatie van de verantwoording nog beoordeeld. Van de 18 signalen waarbij een zaak is gestart waren ten tijde van de publicatie van de ZBO-verantwoording 2021 14 zaken gesloten omdat de overtreding was beëindigd, liepen twee zaken nog en DNB is in twee gevallen tot handhaving overgegaan.
Klopt het dat het in Nederland aanbieden van producten door buitenlandse cryptobedrijven zonder toezichtsregistratie raakt aan de effectiviteit van het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering? Kunt u dit toelichten?
Het klopt dat het moeilijker is witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden als partijen die crypto-wisseldiensten en bewaarportemonnees in Nederland aanbieden in strijd met de wetgeving zich niet registreren bij de toezichthouder. Crypto’s worden in veel gevallen gekenmerkt door een hoge mate van anonimiteit en maken het mogelijk om anoniem transacties uit te voeren, waardoor transacties verborgen kunnen worden gehouden. Aanbieders van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta, alsook aanbieders van bewaarportemonnees spelen een belangrijke rol bij het binnen brengen van crypto’s in het financiële stelsel. De verplichting voor aanbieders van dergelijke diensten om zich te registeren biedt de mogelijkheid zicht te krijgen op de maatregelen en procedures die zij treffen om onderzoek naar hun cliënten te doen en ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland te melden. Als aanbieders van dergelijke diensten niet geregistreerd zijn kan de toezichthouder niet goed controleren of zij zich houden aan de verplichtingen uit de Wwft, zoals de eisen t.a.v. cliëntonderzoek en de eisen om ongebruikelijke transacties te identificeren en te melden bij de daarvoor bedoelde instantie(s). Daardoor is het moeilijker witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden en daarom bestaat ook de wettelijke plicht om te registreren.
Klopt het dat buitenlandse cryptobedrijven die producten aanbieden aan Nederlandse consumenten, maar niet actief de Nederlandse markt opgaan om te adverteren en/of een Nederlandse website hebben en/of Nederlandse betaalmogelijkheden, niet per definitie actief diensten in Nederland aanbieden en dus niet per se een toezichtsregistratie nodig hebben?
Buitenlandse bedrijven moeten in alle gevallen waarin beroeps- of bedrijfsmatig wisseldiensten en/of bewaarportemonnees in of vanuit Nederland worden aangeboden een registratie bij DNB hebben. Wel is het zo dat als Nederlandse klanten zelf actief aanbieders in het buitenland kunnen opzoeken zonder dat deze hun diensten gericht op Nederlandse klanten actief aanbieden. In de memorie van toelichting bij de implementatiewet wijziging vierde anti witwasrichtlijn4 is aan de hand van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie additionele duiding gegeven over wanneer over een dergelijk aanbieden in of vanuit een lidstaat kan worden gesproken.5 Samengevat komt het erop neer dat een aanbieder een duidelijke wil moet hebben commerciële betrekkingen aan te knopen met een klant in een of meerdere andere lidstaten dan waar de aanbieder gevestigd is. Het simpele feit dat een internetsite toegankelijk is vanuit Nederland is, is bijvoorbeeld niet voldoende om te spreken van een wil tot het aangaan van dergelijke betrekkingen.
Het Hof van Justitie geeft in haar arrest ook een niet-limitatieve lijst van voorbeelden die in onderling verband beschouwd bewijs kunnen leveren dat een partij wel een wil heeft commerciële betrekkingen aan te knopen. Enkele in de memorie van toelichting genoemde voorbeelden daarvan zijn het feit dat de aanbieder een zoekmachinedienst (zoals Google) betaalt om advertenties te laten zien in andere of meerdere lidstaten, of dat de aanbieder op zijn website reviews van klanten uit andere lidstaten laat zien. Andere aspecten die relevant kunnen zijn, zijn bijvoorbeeld het internationale karakter van de dienst, het feit dat de website in een andere taal kan worden geraadpleegd of het feit dat met andere munteenheden kan worden betaald. DNB kijkt bij het toezicht daarnaast bijvoorbeeld – maar niet uitsluitend – naar elementen als de mogelijkheid om de website in de Nederlandse taal te raadplegen, advertenties in Nederlandse media of op Nederlandse websites, een betaalmogelijkheid die exclusief gericht is op Nederlandse consumenten (iDEAL) of het gebruik van social mediakanalen of -groepen die specifiek op Nederlandse consumenten gericht zijn.
Uit bovenstaande blijkt dat meerdere factoren relevant kunnen zijn bij het bepalen van een antwoord op de vraag of een aanbieder zich richt op de Nederlandse markt. Per geval of per aanbieder zal DNB moeten bepalen of dit het geval is.
Bent u van mening dat alle cryptobedrijven die producten aanbieden aan de Nederlandse markt, een toezichtsregistratie zouden moeten hebben van De Nederlandsche Bank (DNB)? Bent u het ermee eens dat de formulering in de wet, waarbij buitenlandse bedrijven zonder toezichtsregistratie niet actief diensten mogen aanbieden in of vanuit Nederland, op dit punt op dit moment ruimte laat voor een grijs gebied?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 moeten alle bedrijven die cryptodiensten aanbieden op de Nederlandse markt, of vanuit Nederland actief zijn, een registratie hebben conform de eis in de Wwft (artikel 23b). Bij het aanbieden hoort wat mij betreft ook, in lijn het arrest van het Hof van Justitie zoals genoemd in vraag 5, dat sprake is van een wil tot het aangaan van commerciële betrekkingen met Nederlandse klanten. Er zijn mede dankzij het arrest van het Hof van Justitie en de lijst met niet-limitatieve factoren alsook de diverse overige elementen waar DNB naar kijkt voldoende handvatten om te bepalen of een aanbieder van cryptodiensten zijn diensten daadwerkelijk aanbiedt op de Nederlandse markt. Per geval of per aanbieder zal DNB moeten bepalen of dit het geval is.
Bent u bereid de wet op dit punt te verhelderen? Of bent u in ieder geval bereid aan DNB te vragen een beschouwing te geven op welke punten aanpassing van wetgeving hen zou kunnen helpen op dit punt actiever toezicht te houden?
Er vindt momenteel al actief toezicht plaats door DNB op de wettelijke vereisten, waaronder de verplichting tot registratie. Volgens de ZBO-verantwoording 2021 heeft DNB sinds de invoering van de registratieverplichting 36 signalen van vermeende overtredingen ontvangen. In 18 gevallen is een zaak gestart (zie ook het antwoord op vraag 3).
In de verordening markten in crypto-activa (MiCA) worden bepalingen opgenomen die zich richten op het aanbieden van diensten door cryptodienstverleners van buiten de Europese Unie. In het triloogakkoord, waarover op 30 juni jl. overeenstemming is bereikt, is naar het model van de herziene richtlijn markten in financiële instrumenten (MiFID II)6, opgenomen dat partijen van buiten de Europese Unie diensten mogen verlenen waarbij een klant uitsluitend zelf het initiatief tot het afnemen van de dienst heeft genomen. Indien een klant een dienst afneemt mag de dienstverlener van deze gelegenheid ook geen gebruik maken van de mogelijkheid de klant te wijzen op andere diensten.
Om toezichthouders te ondersteunen in de bepaling wanneer er wel of geen sprake is van dienstverlening exclusief op initiatief van de klant stelt het triloogakkoord voor MiCA dat ESMA richtsnoeren zal ontwikkelen wanneer een dienstverlener gevestigd buiten de Europese Unie geacht wordt diensten aan te bieden aan in de Unie gevestigde klanten (artikel 53b paragraaf 3 van het Raadscompromis). De verwachting is dat de relevante Nederlandse toezichthouder via ESMA actief zal zijn betrokken bij het opstellen van deze richtsnoeren.
Vindt u, omdat u heeft aangegeven dat crypto´s een zeer volatiel product zijn, dat investeringen in crypto´s in wetgevingstechnische zin gecategoriseerd zouden moeten worden als gokken, omdat cryptovaluta geen onderliggende economische waarde hebben? Wat zou investeren in crypto´s niet puur gokken maken?
Crypto’s zijn zeer volatiele producten, waarbij mensen grote risico’s lopen en in korte tijd hun inleg kunnen kwijtraken. Ik heb dit ook benadrukt in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen.7
In 2018 heeft de Kansspelautoriteit vastgesteld dat crypto’s niet zijn aan te merken als kansspel.8 Bij gokken zoals bij het organiseren van een kansspel is sprake van het gelegenheid geven aan deelnemers mede te dingen naar prijzen of premies, waarbij de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen (zie ook artikel 1a van de wet op de kansspelen). De Kansspelautoriteit concludeerde dat de waarde van crypto’s tot stand komt door vraag en aanbod op de markt.
Wat is de overweging om gokreclames wel aan banden te leggen maar cryptoreclames (via Europese regelgeving) niet, dat wil zeggen: u heeft op dit punt eerder enkel naar de verordening markten in crypto-activa (MiCA) verwezen2? Wat is hierbij het specifieke argument? Dat we dit in Europees verband zouden moeten regelen?
Voor de plannen omtrent een verbod op ongerichte reclame bij kansspelen heeft de Minister voor Rechtsbescherming u op 17 maart jl. geïnformeerd.10 Zoals aangegeven bij vraag 8 zie ik investeren in crypto’s weliswaar als zeer risicovol, maar zijn crypto’s niet aan te merken als gokken in de zin van een kansspel.
Ik vind het belangrijk dat regels worden gesteld aan reclames voor crypto’s. Gezien het grensoverschrijdende karakter van crypto’s is regulering van reclame op Europees niveau het meest effectief. In de MiCA-verordening, die beoogt consumenten beter te beschermen tegen de risico’s van crypto’s, worden regels gesteld aan reclame-uitingen t.a.v. crypto’s. MiCA stelt vergelijkbare eisen aan aanbieders van crypto’s en crypto-diensten als de eisen die op dit moment gelden voor reclame-uitingen van financiële dienstverleners op grond van de Wet op het financieel toezicht. Communicatie gerelateerd aan marketing moet op grond van MiCA eerlijk, duidelijk en niet misleidend zijn. Dit geldt ook voor de manier waarop deze partijen, bijvoorbeeld via sociale media, adverteren. Ook moet duidelijk gecommuniceerd worden dat het om een reclame-uiting gaat. Toezichthouders krijgen daarbij de bevoegdheid om reclame-uitingen te verbieden of tijdelijk aan te houden als bovengenoemde eisen zijn geschonden. Op 30 juni jl. is er in de trilogen een akkoord op hoofdlijnen bereikt over MiCA, vervolgens zal het nationale implementatietraject starten.
Bent u dan ook bereid voor een Europees reclameverbod te pleiten? Of juist niet, omdat het karakter van investeren in crypto´s substantieel anders is dan puur gokken? En als dat zo is, wat maakt investeren in crypto´s dan niet gokken? Of zijn hier andere argumenten voor?
Zoals ik in antwoord op vraag 8 aangeef, zijn crypto’s niet aan te merken als gokken in de zin van een kansspel. Desalniettemin blijf ik benadrukken dat cryptoprijzen extreem volatiel zijn en mensen in korte termijn een groot gedeelte van hun inleg, of ook hun volledige inleg, kunnen verliezen.
De inzet van het kabinet t.a.v. MiCA is door het vorige kabinet vastgesteld in een BNC-fiche, dat met uw Kamer is gedeeld en is besproken in een schriftelijk overleg en in het commissiedebat financiële markten van 10 juni 2021. De Raad heeft op 24 november 2021 een Raadsakkoord gesloten, waarmee Nederland heeft ingestemd. Er is inmiddels op 30 juni jl. met het Europees Parlement en de Commissie een akkoord op hoofdlijnen bereikt in de trilogen.
Op nationaal niveau werk ik aan een voorlichtingscampagne, specifiek gericht op jongeren, om hen bewust te maken van de risico’s die bij het kopen van crypto’s komt kijken. Deze campagne gaat na de zomer van start. Hierbij is het doel om mensen die crypto’s willen kopen bewuster te maken van de risico’s die zij lopen, waaronder met name de invloed van reclame en influencers.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken retour zenden?
Ja.