COVID-19 patiënten aan boord van vluchten uit coronabrandhaard New York. |
|
Kees van der Staaij (SGP), Thierry Baudet (FVD), Femke Merel Arissen (PvdT), Geert Wilders (PVV), Henk Krol (50PLUS) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Geen extra check op Schiphol voor passagiers uit New York»?1
Kent u het bericht «KLM wil koortsmeting voor passagiers»?2
Kunt u uitleggen waarom tot op heden de passagiers die aankomen op Schiphol na een vlucht vanuit de Amerikaanse staat New York, dat hard getroffen is door de uitbraak van het coronavirus, niet extra worden gecontroleerd wanneer zij voet zetten op Nederlandse bodem?
Kunt u uitleggen waarom tot op heden de temperatuur van passagiers niet gemeten wordt en evenmin gevraagd wordt of zij (milde) klachten hebben?
Klopt het dat de keuze om temperatuurcontrole uit te voeren bij passagiers, zowel voor vertrekkende als aankomende passagiers, aan de vliegtuigmaatschappijen zelf is of wordt dat beleid door de overheid bepaald zoals een woordvoerder van Schiphol aan RTL Nieuws verklaarde?
Waarom neemt de Nederlandse overheid hier niet de regie, in de strijd tegen het coronavirus?
Begrijpt u de zorgen die de Vereniging Nederlands Cabinepersoneel (VNC) geuit heeft over het blijven doorvliegen op New York? Zo ja, wilt u New York toevoegen aan de lijst van risicogebieden waarvoor een landingsverbod geldt? Zo nee, hoe kunt u die keuze uitleggen gezien de COVID-19 brandhaard in New York?
Deelt u de mening van het VNC dat het onverantwoord is dat deze bestemming nu nog zeven dagen per week wordt aangevlogen? Zo ja, welke maatregelen verbindt u hieraan? Zo nee, staat u in voor de gezondheidsrisico’s die u hiermee neemt voor zowel cabinepersoneel, passagiers en de mensen in Nederland met wie coronapatiënten van deze vluchten in aanraking komen?
Bent u zich bewust van het gevaar van asymptomatische COVID-19 besmettingen tijdens vluchten, gezien het feit dat mensen op dat moment nog niet weten dat zij besmettelijk zijn voor anderen doordat zij zelf (nog) geen (lichte) klachten hebben?
Indien u zich bewust bent van het risico van asymptomatische COVID-19 besmettingen, hoe beoordeelt u de volgende uitleg van een woordvoerder van het RIVM aan RTL Nieuws: «Het hele maatregelenpakket zoals we dat hebben, gaat ervan uit dat mensen met klachten thuisblijven. Dat geldt ook voor mensen die komen uit New York. Er is ook geen aanvullend advies: het geldt dat iedereen met de lichtste klachten binnen moet blijven.»?
Hoe kunt u verklaren dat een woordvoerder van het RIVM stelt dat pas na aankomst in Nederland de passagiers van vluchten uit New York zich dienen te houden aan de voorschriften van het RIVM, zoals 1,5 meter afstand houden en niet met meer dan drie mensen samenscholen, terwijl deze passagiers aan boord waren van een Nederlands vliegtuig dat in juridische termen kan worden gezien als een verlengstuk van de staat waarover Nederland rechtsmacht heeft en zodoende de afgekondigde coronamaatregelen ook in het vliegtuig kunnen gelden als Nederland dat wil?
Waarom verbiedt u geen vluchten van vliegtuigmaatschappijen die niet kunnen of niet willen voldoen aan de door Nederland ingestelde coronamaatregelen ter bescherming van cabinepersoneel, passagiers en de mensen in Nederland met wie coronapatiënten van deze vluchten in aanraking komen?
Hoe kunt u verklaren dat KLM beweert dat met alle genomen maatregelen, zoals het dragen van mondkapjes en handschoenen door het cabinepersoneel, sprake is van een «veilige vluchtuitvoering», terwijl de heer Van Dissel (RIVM) tijdens de verschillende technische briefings in de Tweede Kamer meermaals betoogde dat het dragen van mondkapjes voor burgers niet helpt om besmetting met COVID-19 te voorkomen?
Bent u het met de stellingname van KLM eens dat er sprake is van een «veilige vluchtuitvoering» vanwege het dragen van mondkapjes en handschoenen door het cabinepersoneel, terwijl tegelijkertijd passagiers volledig onbeschermd dicht op elkaar zitten en de vluchten niet voldoen aan de afgekondigde coronamaatregelen? Zo nee, wat gaat u doen om de mensen beter te (laten) beschermen tegen besmetting met COVID-19?
Wilt u de passagierslijsten bewaren van elke vlucht die sinds 29 maart j.l. vanuit New York is aangekomen in Nederland?
Wilt u op 7 april deze passagierslijsten controleren op mensen die positief bevonden zijn voor COVID-19?
Hoeveel mensen, die in die negen dagen vanuit New York naar Nederland gevlogen zijn, zijn positief bevonden voor COVID-19?
Zijn al deze positief bevonden passagiers in quarantaine geweest vanaf het moment van landen tot het moment van testen en kunt u hier (geanonimiseerde) gegevens over openbaar maken?
Hoeveel van deze positief bevonden passagiers hebben een ziekenhuis- of IC-bed nodig of nodig gehad?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en, vanwege vragen 15 tot en met 19, op 8 april 2020 beantwoorden?
De repatriëring van Nederlanders in het buitenland |
|
Lammert van Raan (PvdD), Raymond de Roon (PVV), Thierry Baudet (FVD), Bram van Ojik (GL), Femke Merel Arissen (PvdT), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Wybren van Haga (Lid-Haga), Sadet Karabulut , Tunahan Kuzu (DENK), Kees van der Staaij (SGP), Lilianne Ploumen (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Henk Krol (50PLUS) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoeveel Nederlanders zitten er volgens de tot u beschikbare informatie nog vast in het buitenland zonder dat zij op dit moment naar huis kunnen vliegen?
Op 8 april jl. is de registratie voor Bijzondere Bijstand Buitenland gesloten (ref. Kamerstuk 32 734, nr. 462). Alle aandacht gaat op dit moment uit naar het organiseren van de veilige thuiskomst van de resterende gestrande reizigers. Op het moment van sluiten van de registratie hadden zich in totaal ruim 25.000 gestrande Nederlandse reizigers geregistreerd.
Van de geregistreerde Nederlandse burgers zijn er circa 5.375 met 32 speciale vluchten – uitgevoerd in het kader van het «Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland» – naar huis gebracht. Circa 10.000 geregistreerde reizigers wisten daarnaast, vaak met advies en ondersteuning van Buitenlandse Zaken, op andere wijze huiswaarts te keren of geven aan om andere redenen niet langer gebruik te willen of hoeven maken van Bijzondere Bijstand Buitenland. Op moment van schrijven staan nog circa 8.000 Nederlanders geregistreerd die hebben aangegeven bijstand te wensen bij terugkeer naar Nederland behoeven. Een deel van deze 8.000 Nederlanders verblijft overigens in landen van waaruit commercieel nog kan worden gevlogen. De speciale vluchten uitgevoerd in het kader van het «Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland» richten zich op gestrande Nederlandse reizigers die geen beroep kunnen doen op een reisorganisatie of luchtvaartmaatschappij.
Hoeveel Nederlanders die zich op dit moment ingeschreven hebben op www.bijzonderebijstandbuitenland.nl bevinden zich nu nog in het buitenland?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ermee bekend dat van de grote groep Nederlanders die tegen hun wil nog vastzitten in het buitenland, een aanzienlijk deel al meerdere malen tickets terug naar Nederland heeft gekocht zonder dat zij uiteindelijk van een vlucht gebruik konden maken, noch dat zij de kosten hiervan terugkrijgen?
Ik ben bekend met deze situatie. De coronacrisis brengt voor veel Nederlanders in binnen- en buitenland onzekerheden, vragen en problemen mee. Daar is veel begrip voor. Met de grootst mogelijke inspanning van personeel in Nederland en het buitenland, en in nauwe samenwerking met o.a. organisaties uit de reissector, verzekeraars, luchtvaartmaatschappijen wordt eraan gewerkt om gestrande Nederlandse reizigers in het buitenland te helpen zo snel mogelijk terug te keren naar Nederland.
Bent u ermee bekend dat van de grote groep Nederlanders die tegen hun wil nog vastzitten in het buitenland, een aanzienlijk deel gedwongen is tot hoge extra kosten voor verblijf, levensonderhoud, en bijvoorbeeld telefoonkosten voor contact met het thuisfront?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de Nederlandse financiële regeling zich tot de regelingen van andere EU-landen voor repatriëring, zoals Duitsland, waarbij enkel de in de consulaire wet bepaalde kosten gedragen hoeven te worden door de reiziger?
De Nederlandse aanpak lijkt op de aanpak van een groot aantal andere EU-lidstaten en andere buitenlandse partners. Tot nu toe hebben – naast Nederland – verscheidene EU-lidstaten en het Verenigd Koninkrijk nationale repatriëringsvluchten aangemeld bij het Europees Civiel Beschermingsmechanisme (UCPM). De praktische vormgeving van die repatriëringsvluchten verschilt per lidstaat, vooral wat betreft de samenwerking met de private sector. In enkele EU-lidstaten worden ook vluchten bij een nationale luchtvaartmaatschappij gecharterd door de overheid.
Net als veel andere landen heeft Nederland er met het Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland voor gekozen om in te zetten op het maximaal samenwerken met actoren uit de private sector (reisorganisaties, luchtvaartmaatschappijen, alarmcentrales, verzekeraars) bij een zelfstandige uitvoer van de vluchten. Op deze wijze legt Nederland een belangrijke focus op de eigen verantwoordelijkheid van de burger, meer dan in andere landen het geval is.
Het Verenigd Koninkrijk kent een systeem vergelijkbaar met Nederland, dat uit gaat van repatriëringsvluchten vanuit moeilijk bereikbare landen in aanvulling op reguliere commerciële vluchten. Voor deze repatriëringsvluchten wordt net als in Nederland een eigen bijdrage gerekend, bedoeld om de kosten van deze aanpak zoveel mogelijk te mitigeren.
Voor de volledigheid bevestig ik daarbij nogmaals dat de eigen bijdrage niet voldoende zal zijn om alle kosten van de veilige terugkeer te dekken. Gestrande reizigers leveren op die wijze een financiële bijdrage aan de daadwerkelijke kosten, die hoger zullen liggen.
Bent u het ermee eens dat het veilig terugkrijgen van deze groep Nederlanders de allerhoogste prioriteit moet hebben?
Ja. Het snel, veilig en gezond terughalen van Nederlandse reizigers uit het buitenland heeft de hoogste prioriteit. Wij zullen dan ook geen Nederlandse reiziger laten staan als het erop aan komt. Daarom is ook niet gekozen voor een betaling vooraf, maar om de bijdrage achteraf te verrekenen. Tegelijkertijd moet worden benadrukt dat het een complexe en unieke operatie gaat: het betreft hier ongekend grote aantallen reizigers en voor een succesvolle repatriëringsvlucht zijn we ook afhankelijk van de medewerking van de lokale autoriteiten. In sommige gevallen zal het niet mogelijk zijn om op korte termijn een veilige terugkeer naar Nederland te organiseren.
Bent u het ermee eens dat individuele financiële overwegingen of kosten geen obstakel voor repatriëring mogen zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om Jordanië, Israël, Libanon en de Palestijnse Gebieden toe te voegen aan de lijst waarvoor het tarief van 300 euro geldt?
Ik ben bereid welwillend te kijken naar het verzoek om Jordanië, Israël, Libanon en de Palestijnse Gebieden toe te voegen aan de lijst waarvoor het tarief van 300 euro geldt.
Bent u bereid om een coulance-regeling te treffen voor bepaalde gevallen, bijvoorbeeld voor mensen die al hoge kosten hebben gemaakt voor verlengd verblijf, voor de aankoop van tickets die uiteindelijk geen heil boden, of voor mensen die in financiële problemen komen door de gevraagde bijdrage? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse consulaire bijstand gaat uit van een eigen verantwoordelijkheid van Nederlandse reizigers. Dit uitgangspunt is herhaaldelijk met uw Kamer besproken in de debatten naar aanleiding van de jaarlijkse «Staat van het Consulaire». Dit geldt ook in de huidige situatie als het gaat om de verantwoordelijkheid van reizigers om voor hun reis en onderdak te zorgen en waar mogelijk zelfstandig hun terugkeer te organiseren via commercieel beschikbare vluchten.
Om reizigers bij te staan in het maken van een geïnformeerde afweging over hun reis, publiceert het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor elk land een reisadvies. Reeds op 17 maart jl. werd reizigers wereldwijd aangeraden alleen nog naar het buitenland te reizen indien strikt noodzakelijk, en wanneer zij reeds in het buitenland waren, om na te gaan of verblijf in het buitenland noodzakelijk was en of er mogelijkheden tot vertrek waren.
Toen bleek dat reizen vanuit sommige locaties niet langer mogelijk was, is het convenant Bijzondere Bijstand Buitenland opgezet om in deze uitzonderlijke omstandigheden gestrande reizigers te helpen die vastzitten in landen waar langs commerciële weg geen terugvlucht meer mogelijk is. Ik heb uiteraard begrip voor de onderliggende zorgen, wij zullen dan ook geen Nederlandse reiziger laten staan als het erop aan komt. Dat is ook de reden waarom niet is gekozen voor betaling vooraf, maar om bijdrage achteraf te verrekenen. Een dergelijke eigen bijdrage is logisch en passend omdat op deze wijze Nederlandse reizigers worden bijgestaan, het gelijkheidsbeginsel wordt toegepast, prudent met publieke middelen wordt omgegaan en eventueel misbruik waar mogelijk wordt tegengegaan. De verplichte bijdrage zal worden benut om de totale kosten van deze aanpak zoveel mogelijk te mitigeren en op deze manier zo veel mogelijk gestrande Nederlandse reizigers te kunnen helpen door de gezamenlijke inspanningen in het kader van de uitvoering van het «Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland» met de alarmcentrales, de reisbranche, luchtvaartmaatschappijen, verzekeraars en de rijksoverheid.
Daarnaast zijn er serieuze gevolgen voor de overheidsfinanciën die voortkomen uit de ontwikkelingen rondom het Corona-virus, ook voor Buitenlandse Zaken en voor Consulaire zaken. In het licht van de eigen verantwoordelijkheid en de negatieve impact op de Rijksbegroting acht ik een coulanceregeling niet opportuun. Wel is voorzien in een zorgvuldig betaalsysteem, waarbij betalingsregelingen en gespreide verrekening mogelijk worden gemaakt.
Het controleren van de Nederlandse grenzen inzake de coronacrisis |
|
Thierry Baudet (FVD), Theo Hiddema (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Is het Nederlandse beleid er op dit moment op gericht om de verspreiding van het coronavirus in Nederland zo veel mogelijk tegen te houden, of om het virus beheerst te verspreiden?
Het Nederlandse beleid is er op gericht om COVID-19 maximaal te controleren.
Wordt er op dit moment gecontroleerd of mensen die vanuit het buitenland naar Nederland komen besmet zijn met het coronavirus? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is niet effectief om mensen die uit het buitenland komen standaard te testen op COVID-19. Voor vliegpassagiers uit hoog-risico landen geldt dat zij veertien dagen in thuis quarantaine dienen te gaan. Voor andere reizigers gelden dezelfde adviezen en maatregelen om COVID-19 tegen te gaan als voor anderen in ons land. Zie ook de beantwoording op vraag 7.
Hoeveel personen passeren (naar schatting) per week de grens vanuit het buitenland naar Nederland? Hoeveel daarvan arriveren met het vliegtuig, hoeveel met de trein, hoeveel met de auto en hoeveel op andere wijze? Uit welke landen zijn zij afkomstig?
Inzicht in het aantal personen dat vanuit het buitenland naar Nederland reist, is niet te geven. Grenscontroles vinden alleen plaats op personen die de Schengenzone in- en uitreizen. Echter, momenteel worden aantallen en nationaliteiten niet bijgehouden, omdat er (nog) geen Europees in- en uitreissysteem bestaat. Aan de Nederlandse binnengrenzen voert de Koninklijke Marechaussee, in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV), controles uit. Dit gebeurt zowel op de luchthavens, op het spoor als op de weg. Deze controles worden steekproefsgewijs en op basis van informatie uitgevoerd.
Deelt u de opvatting dat er een reëel risico is dat er coronapatiënten vanuit het buitenland naar Nederland reizen, mensen in Nederland besmetten en zo de schaal van de bestaande corona-uitbraak in Nederland vergroten?
Bent u bereid al het mogelijke te doen om ervoor te zorgen dat er geen passagiersvliegtuigen vanuit corona-brandhaarden naar Nederland vliegen, behalve ter repatriëring van Nederlanders die zich nog in die landen bevinden?
In de Kamerbrief Aanpak inkomende passagiers vanuit risicolanden ter voorkoming van verspreiding coronavirus COVID-19van 9 april jl. bent u geïnformeerd over de maatregelen van het kabinet ten aanzien van passagiersvluchten uit landen met een hoog risico.
Uit welke landen worden op dit moment vluchten geweerd door Nederland? Hoe wordt bepaald welke landen dit zijn? Hoe vaak worden de risico’s geactualiseerd?
Het aantal passagiersvluchten op Nederlandse luchthavens is gedaald tot enkele procenten van het gebruikelijke aantal vluchten. Vanaf 19 maart 2020 zijn de toegangsvoorwaarden voor personen die naar Nederland willen reizen verscherpt. Het gaat om een inperking voor alle niet noodzakelijke reizen van personen vanuit derde landen naar Europa (alle EU-lidstaten, alle leden van Schengen en het VK). Dit EU-inreisverbod voor niet essentiële reizen geldt tot 15 mei 2020. Hiermee is het risico op insleep van het virus via luchtverkeer zeer beperkt. Daarnaast geldt vanaf 17 april 2020 18.00 uur de verplichte gezondheidsverklaring en het dringende advies tot 14 dagen thuisquarantaine voor reizigers uit hoog-risico gebieden. Voor het bepalen van de hoog-risico landen wordt aangesloten bij de eerder genoemde EASA-lijst voor luchtvaartmaatregelen ten aanzien van vluchten uit landen met een hoge besmettingsgraad. Die lijst wordt opgesteld en geactualiseerd op informatie van de Europese gezondheidsorganisatie ECDC en de WHO. Nederland, ondersteund door RIVM, draagt actief bij om deze lijst actueel te houden, zodat de lijst gebaseerd is op goede epidemiologische informatie.
Wat voor maatregelen worden er getroffen indien blijkt dat iemand die uit het buitenland Nederland binnenkomt (waarschijnlijk) besmet is met het coronavirus? Bent u het ermee eens dat zo iemand te allen tijde in isolatie moet worden geplaatst, voordat die verder Nederland in kan komen?
Voor de maatregelen die zijn genomen met betrekking tot vluchten uit hoog-risicolanden verwijs ik u naar de hiervoor genoemde Kamerbrief van 9 april. Voor overige personen die ons land betreden, gelden dezelfde adviezen en maatregelen om COVID-19 tegen te gaan als voor anderen in ons land. Indien iemand verkoudheidsklachten heeft zoals neusverkoudheid, keelpijn of lichte hoest, dan moet hij thuisblijven totdat hij tenminste 24 uur klachtenvrij is. Dat betekent dus dat er geen sprake meer is van symptomen zoals tijdens de technische briefing van 8 april jl. is uitgelegd. Mensen met verkoudheidsklachten én koorts en/of benauwdheid blijven ook thuis. Huisgenoten moeten ook thuisblijven als één of meer gezinsleden koorts en/of benauwdheidsklachten hebben, totdat alle gezinsleden 24 uur klachtenvrij zijn. Op rijksoverheid.nl zijn de verschillende situaties uitgelegd.
Bent u bereid aan de Nederlands-Duitse en de Nederlands-Belgische landsgrens controles in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft vooralsnog geen grenscontroles aan de Nederlandse landsgrenzen met Duitsland en België ingesteld in verband met het virus. U bent op 3 april jl. geïnformeerd over de inzet om toerisme te ontmoedigen.1 Verder worden de verkeersbewegingen tussen Nederland en de buurlanden door de KMar en Politie gemonitord. Het kabinet is van mening dat deze nationale maatregelen op dit moment voldoende zijn. Daarnaast worden burgers via tussen EU-lidstaten afgestemde heldere reisadviezen gewezen op hoge risico’s van besmetting. De richtsnoeren over grensbeheer die de Commissie op 16 maart jl. heeft gepubliceerd en die unaniem onderschreven zijn tijdens de Europese Raad van 17 maart jl. dragen ook bij aan een gecoördineerde aanpak en borgen de proportionaliteit van de maatregelen van de binnengrenzen.
Bent u bereid niet-essentiële reizen naar Nederland tijdelijk te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Het is vooralsnog niet nodig om niet-essentiële reizen naar Nederland te verbieden, buiten de eerder genoemde reisrestricties en maatregelen om het toerisme te voorkomen.
Kunt u deze vragen, gelet op het spoedeisende karakter, uiterlijk 31 maart a.s. beantwoorden?
Ik heb deze vragen met spoed beantwoord.
Het gehanteerde beleid met betrekking tot het testen op COVID-19 (corona) besmettingen. |
|
Thierry Baudet (FVD), Theo Hiddema (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Noordelijke provincies laten landelijk beleid los en testen massaal»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat het hoofd van de afdeling medische microbiologie en infectiepreventie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), in tegenstelling tot het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), stelt dat ook geïnfecteerde mensen die nog geen symptomen hebben – de presymptomatische mensen – wel degelijk besmettelijk zijn? Hoe beoordeelt u de opvatting vanuit het UMCG dat de contacten van voor de eerste symptomen ook moeten worden opgespoord en getest?
In het antwoord op deze vraag is de nuance heel belangrijk. Het RIVM geeft aan dat een patiënt in ieder geval besmettelijk is tijdens de symptomatische fase. Daarna kan het virus nog langer met PCR aantoonbaar zijn in de keel/feces. Tot nu toe zijn er aanwijzingen dat voornamelijk symptomatische personen bijdragen aan de verspreiding. Het testen van contactpersonen in het kader van bron- en contactopsporing wordt niet meer gedaan. We gaan ervan uit dat deze mensen mogelijk besmet zijn en adviseren hen goed op klachten te letten en in thuisquarantaine te gaan, vanaf het moment dat zij klachten krijgen.
Klopt het dat conform het huidige beleid van het RIVM alleen ernstig zieke patiënten worden getest en mensen met mildere klachten niet in aanmerking komen? Klopt het dat het verschilt per zorginstelling of zorgmedewerkers met klachten worden getest? Wat is de ratio achter het niet testen van alle zorgverleners die klachten hebben of een hoog risico vormen vanwege contact met een besmette collega of patiënt? Kunt u duidelijkheid geven over wat het concrete beleid op deze punten is en hoe dit centraal zal worden gecoördineerd?
Het klopt dat op basis van de richtlijn, die door het RIVM in samenwerking met de beroepsgroepen is opgesteld, mensen met mildere klachten niet getest worden. Het kan per zorginstelling of zorgmedewerker verschillen of zij getest worden, op basis van deze richtlijn. Dat verschil wordt vooral bepaald door het feit of personeel al of niet wordt ingezet voor het leveren van zorg. Er is wereldwijd schaarste van materialen en grondstoffen die gebruikt worden om te testen. Door deze schaarste moeten scherpe keuzes gemaakt worden. De inzet is een test alleen in te zetten als de uitslag van deze test gevolgen heeft voor de keuzes voor de mogelijke inzet van personeel.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de tests op corona in vrijwel ieder gewoon laboratorium zouden kunnen worden uitgevoerd, zoals het UMCG in Groningen aangeeft?
De stelling klopt, ieder gewoon laboratorium kan een test op het coronavirus uitvoeren. Het is echter wel belangrijk dat de juiste tests worden gebruikt op de juiste manier. Om hierbij ondersteuning te bieden, zijn RIVM en Erasmus MC beschikbaar voor medische laboratoria in Nederland die willen gaan testen op COVID-19.
Kunt u testinformatie openbaar (laten) maken: wat is de huidige hoeveelheid beschikbare tests in Nederland, hoeveel tests worden er op dit moment per dag in Nederland verricht, wat zijn de redenen om te testen, op welke locaties worden de tests verricht, wat zijn de resultaten en wat is de gemiddelde doorlooptijd tussen moment van testen en de uitslag?
Op dit moment worden dagelijks ongeveer 2000 COVID-2019 tests uitgevoerd in Nederland. In ieder geval kan er in 35 laboratoria in Nederland getest worden op het coronavirus, volgens gevalideerde test van het RIVM en het Erasmus MC. Er wordt getest als de uitslag van de test implicaties heeft voor de individuele zorg, de zorg binnen de instelling, de zorg die door zorgpersoneel geleverd kan worden of indien dit informatie oplevert voor de publieke gezondheid. De overige detailinformatie is op dit moment niet beschikbaar.
Hoeveel en welke laboratoria in Nederland zijn er volgens u geschikt om deze tests uit te voeren in zowel de publieke als private sector? Ben u van plan om als overheid een centraal geleide productie op gang te zetten? Zo ja, welke middelen en mogelijkheden zijn daarvoor beschikbaar en welke daarvan bent u bereid in te zetten?
In ieder geval kan er in 35 laboratoria in Nederland getest worden op het coronavirus. We kijken hoe de overheid de productie van testen kan ondersteunen. We zoeken daarvoor een speciaal gezant op het gebied van COVID-19, die als opdracht krijgt de centraal geleide productie, aankoop en distributie van testen te ondersteunen.
Kunt u gedetailleerd aangeven wat er voor nodig is qua capaciteit (manuren en materialen, overig) om het aantal tests in Nederland op zeer korte termijn op te schalen naar: Hoeveel tests verwacht u dat er nodig zijn de komende periode?
Er is wereldwijd schaarste van bepaalde materialen engrondstoffen die gebruikt worden om te testen. Door deze schaarste moeten scherpe keuzes gemaakt worden. Er is een landelijke richtlijn hoe om te gaan met deze schaarste. Daarnaast is er een taskforce ingericht welke telkens inventariseert hoeveel materiaal beschikbaar is en of deze landelijk (her)verdeeld moet worden. De speciaal gezant voor COVID-19 zal zich daarnaast bezighouden met productie in eigen land. Overigens is het niet zinvol de testcapaciteit in Italië en Duitsland te vergelijken met die in Nederland. De capaciteit is namelijk gerelateerd aan aantallen inwoners en het testbeleid van een land.
Bent u bekend met de uitlating van een viroloog bij het RIVM, die stelt dat de lysisbuffer (een stof die nodig is voor de tests) van fabrikant Roche begint op te raken? Deelt u die stelling? Indien blijkt dat de levering vanuit Roche ontoereikend is, welke mogelijkheid bestaat er dan om de informatie van het recept te achterhalen en deze stof vervolgens zelf te produceren of op andere wijze te verkrijgen?
De lysisbuffer is inderdaad een van de ingrediënten die schaars is. Technisch kunnen we dat zelf produceren maar dit is aan regels gebonden en hierover moeten afspraken over gemaakt worden met de fabrikant.
Is het waar dat meerdere (potentiële) productielocaties van laboratorium- en testmateriaal zijn stilgelegd door de huidige beleidsmaatregelen?
De huidige maatregelen hebben in Nederland in principe geen gevolgen voor productielocaties van laboratorium- en testmateriaal. Cruciale beroepen worden in Nederland ontzien op het toepassen van (een deel van) de maatregelen. Dat kan elders anders zijn. De taskforce is bijvoorbeeld bekend met een productielocatie van swabs in Italië die minder produceert, maar deze ligt niet helemaal stil.
Bent u ermee bekend dat Zuid-Korea inmiddels in een vergaand stadium zou zijn van het ontwikkelen van een coronatest, waarmee binnen tien minuten succesvol op COVID-19 kan worden getest? Bent u ermee bekend dat de productie daarvan momenteel sterk wordt opgeschaald, zodat er honderdduizenden testkits per week kunnen worden geproduceerd en geëxporteerd? Hoe beoordeelt u dit? Is er contact met Zuid-Korea hierover? Wordt er in Nederland, of in samenwerking met andere landen, aan soortgelijk testmateriaal gewerkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er voor nodig om resultaat te bereiken en grootschalige productie in gang te zetten?
Niet alleen in Zuid-Korea maar ook in andere landen worden sneltesten ontwikkeld.
Er worden op dit moment via verschillende kanalen ook sneltesten voor COVID-19 aangeboden. Bij sneltesten is het van groot belang dat de test betrouwbaar is en op juiste wijze wordt gebruikt. Daarom heb ik het RIVM en het Erasmus MC gevraagd om nader onderzoek naar de betrouwbaarheid (sensitiviteit en de specificiteit) van deze sneltesten te doen. Ik heb hen ook gevraagd de toegevoegde waarde van deze testen te beoordelen.
In hoeverre ziet u mogelijkheden om tests vanuit het buitenland te importeren? Indien deze mogelijkheden er zijn, op welke termijn en in welke hoeveelheid verwacht u tests te kunnen aanschaffen?
Er is wereldwijd schaarste van bepaalde materialen en grondstoffen die gebruikt worden om te testen. De markt voor testen is een internationale markt. Er is een taskforce ingericht welke telkens inventariseert hoeveel materiaal beschikbaar, ook via import, is en of deze landelijk (her)verdeeld moeten worden. Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven zal een speciaal gezant de centraal geleide productie, aankoop en distributie van testen te ondersteunen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk donderdag 26 maart om 9.00 uur beantwoorden, zodat de antwoorden kunnen bijdragen aan een goed inhoudelijk debat in de Kamer?
Ja.
Het fysiek bijwonen van Provinciale Statenvergaderingen gedurende de coronacrisis |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de oproep van de commissaris van de Koning (CdK) van Flevoland aan de Flevolandse Statenleden (met kenmerk 2575627) om op woensdag 25 maart alsnog fysiek de Provinciale Statenvergadering bij te wonen, nadat deze vergadering eerst was geannuleerd?
Ik heb begrepen dat de vergadering aanvankelijk doorgang zou hebben vanwege onderwerpen met een groot economisch belang. Daarnaast stonden er enkele hamerstukken op de agenda zoals voorgesteld door de procedurecommissie, waaronder het vaststellen van de verordening op de vertrouwenscommissie ten behoeve van de herbenoeming van de commissaris van de Koning.
Inmiddels heb ik het signaal ontvangen dat provinciale staten van Flevoland hebben besloten alle fysieke vergaderingen tot nader order uit te stellen, dit in verband met het corona-virus.
Bent u bekend met het feit dat onder andere de herbenoeming van de CdK dan op de agenda staat?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u signalen ontvangen dat er binnenkort nog meer Provinciale Statenvergaderingen doorgang zullen vinden? Zo ja, in welke provincie(s)?
Ik heb geen signalen in die richting ontvangen.
Deelt u de opvatting dat overheden in deze tijd het goede voorbeeld moeten geven, aangezien alle Nederlanders is gevraagd hun activiteiten de komende weken drastisch in te perken ten behoeve van de volksgezondheid?
Indachtig de richtlijnen van het RIVM en de maatregelen van het kabinet, heeft het Ministerie van BZK decentrale overheden opgeroepen slechts indien strikt noodzakelijk ter besluitvorming in fysieke vergadering bijeen te komen. Het beeld is dat aan die oproep breed gehoor wordt gegeven. Maar er zijn uitzonderingen denkbaar, zoals de bestrijding van het corona-virus maar ook aangelegenheden die van een groot economisch belang zijn.
Uiteindelijk is de beslissing om al dan niet te vergaderen aan provinciale staten, als democratisch gekozen orgaan, en niet aan de commissaris van de Koning of de Minister van BZK. Ik heb er alle vertrouwen in dat provinciale staten hier in de huidige situatie verantwoorde keuzes in maken. Daarbij wijs ik erop dat zij ook voor een digitale beraadslaging kunnen kiezen. In een digitale beraadslaging kan echter niet gestemd worden. Wel is het zo dat als over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, het voorstel is aangenomen (artikel 32 lid 3 Provinciewet). Indien ten minste één lid om stemming vraagt, dient alsnog een fysieke vergadering te worden gehouden om over het voorstel te kunnen stemmen.
Hoe verhouden de risico’s voor de volksgezondheid zich tot het verzoek van een CdK om de Statenleden fysiek bijeen te laten komen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de CdK’s te instrueren alle Provinciale Statenvergaderingen die niet met de coronacrisis te maken hebben uit te stellen, inclusief eventuele herbenoemingen van CdK’s?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid contact op te nemen met een CdK met wie u van mening verschilt over het doorgang laten vinden van een Provinciale Statenvergadering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om te werken aan de wettelijke mogelijkheid voor provincies om de besluitvorming digitaal plaats te laten vinden, in het geval dat de huidige crisismaatregelen worden verlengd? Zo ja, wanneer wordt dit voorstel verwacht? Zo nee, waarom niet?
De Provinciewet gaat uit van fysieke openbare statenvergaderingen; dit is en blijft een belangrijk uitgangspunt in ons staatsrecht. Provinciale staten staan als rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiging aan het hoofd van de provincie. Zij stellen de algemeen verbindende voorschriften en de begroting vast, benoemen de gedeputeerden en bepalen de hoofdlijnen van het beleid. De openbaarheid van hun vergaderingen en het stemmen zonder last zijn in de Grondwet vastgelegd; beide komen in een fysieke vergadering het best tot hun recht.
Digitale besluitvorming door provinciale staten is thans juridisch niet mogelijk. Ik ben echter van mening dat daar in deze uitzonderlijke omstandigheden een tijdelijke uitzondering op moet komen, mits de openbaarheid van statenvergaderingen behouden blijft en voor zolang een openbare fysieke vergadering niet of niet goed mogelijk is, teneinde de continuïteit van het bestuur en de rechtmatigheid van besluitvorming te waarborgen. Met het oog op de vele gewichtige maatschappelijke opgaven is het van groot belang dat het openbaar bestuur zoveel mogelijk blijft functioneren. Afgaande op de eerste signalen vorige week, heb ik de voorbereidingen voor een tijdelijke voorziening direct ter hand genomen. Een daartoe strekkend wetsvoorstel zal Uw Kamer zo spoedig mogelijk bereiken.
Vergaderingen van gedeputeerde staten zijn besloten. De besluiten die gedeputeerde staten (of de afzonderlijke leden in mandaat) nemen, hebben een overwegend voorbereidend en uitvoerend karakter. Dat maakt dat voor gedeputeerde staten digitale besluitvorming op grond van de Provinciewet thans al mogelijk is. Mijn ministerie heeft vorige week overigens direct in voorlichting over de bestaande mogelijkheden voorzien.
Zie ook mijn antwoord op de vragen van het lid Kuiken (PvdA) over digitale besluitvorming in gemeenten en provincies (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2223).
De ontwerp-Luchtvaartnota |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een inschatting geven wanneer u denkt dat de ontwerp-Luchtvaartnota, die december 2019 verwacht werd, beschikbaar komt voor de Kamer?
Bij de afronding van de besluitvorming over de ontwerp-Luchtvaartnota heb ik ervoor gekozen om het rapport van het Adviescollege Stikstofproblematiek over de relatie tussen stikstof en luchtvaart te betrekken. In dat verband heb ik op 7 februari aan de Commissie MER, in samenwerking met het RIVM, gevraagd een review uit te voeren op het onderzoek van de Samenwerkende Actiegroepen Tegen Laagvliegen (SATL) naar berekeningen voor stikstofdepositie. De resultaten hiervan worden op korte termijn verwacht. Ik streef ernaar om dit voorjaar de besluitvorming over de ontwerp-Luchtvaartnota, de aanpak voor Schiphol, en informatie voor de voorhangprocedure voor de wijziging van het Luchthavenbesluit Lelystad aan de Tweede Kamer voor te kunnen leggen.
De huidige situatie rondom het COVID-19 virus kan mogelijk leiden tot aanpassing van deze planning.
Kunt u toezeggen dat de ontwerp-Luchtvaartnota vóór de behandeling van het Luchthavenbesluit Lelystad beschikbaar is?
Ja, mijn verwachting is dat de ontwerp-Luchtvaartnota dan beschikbaar is.
De RVU-boete |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel militairen hebben sinds 2010 (gedwongen) gebruik gemaakt van de Regeling Vervroegde Uittreding?
Vanaf het moment van leeftijdsontslag ontvangt de gewezen militair een uitkering op grond van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM). De UGM wordt aangemerkt als een Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU) op grond van de Wet op de Loonbelasting 1964, artikel 32ba. Van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2019 zijn 6.971 militairen met verplicht leeftijdsontslag gegaan.
Hoe hoog is het totaalbedrag dat Defensie sinds 2010 heeft moeten afdragen als gevolg van de boete op basis van de Regeling Vervroegde Uittreding?
Defensie kent een aantal regelingen die door de Belastingdienst als een regeling vervroegde uittreding wordt aangemerkt en draagt hier eindheffing voor af. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het bedrag dat Defensie heeft afgedragen als gevolg van de boete op basis van de Regeling Vervroegde Uittreding. Het gaat om de regelingen voor het Functioneel Leeftijdsontslag voor burgers (FLO), de Uitkering Gewezen Militairen (UGM) en de compensatie voor het AOW-gat. De AOW-gat compensatie is een tegemoetkoming als gevolg van het gat dat ontstond tussen het einde van de UGM-regeling en de verhoogde AOW-leeftijd. Ook deze tegemoetkoming wordt door de Belastingdienst aangemerkt als een Regeling Vervroegd Uittreden. Het functioneel leeftijdsontslag is een regeling die voor burgers gold en heeft hetzelfde karakter als de UGM van militairen en is derhalve ook belast met een RVU-heffing.
Hoeveel heeft de bezuiniging op de Marine Luchtvaartdienst in 2008 opgeleverd?
Het opgaan van de Marine Luchtvaartdienst in het Defensie Helikopter Commando (DHC) in 2008 had geen bezuinigingsdoelstellingen. De middelen die het Commando Zeestrijdkrachten destijds beschikbaar had zijn overgedragen aan het Commando Luchtstrijdkrachten. Met de vorming van het DHC zijn geen bezuinigingsopdrachten meegegeven. De beleidsdoorlichting, die ik d.d. 20 december jl. (Kenmerk 31 516 X, nr. 30) aan de Kamer heb verzonden, heeft ook aangetoond dat er geen oordeel kan worden gegeven over de doelmatigheid van de vorming van het DHC.
Nieuwe Nederlandse kritiek op het Israëlische woningbouwbeleid |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het feit dat de Nederlandse ambassadeur in Israël, in samenwerking met zes andere ambassadeurs van EU-lidstaten, zijn «ernstige zorgen» heeft uitgesproken over het Israëlische woningbouwbeleid in de Zuid-Jeruzalemse wijken Giv’at Hamatos en Har Homa?1
Ja, met dien verstande dat de Nederlandse ambassadeur in Israël niet met zes, maar met zeven andere ambassadeurs de zorgen van het kabinet heeft overgedragen: namelijk zes EU-ambassadeurs (Duitsland, Frankrijk, Spanje, Italië, Zweden en Ierland), en daarnaast de Britse ambassadeur.
Hebt u zelf vooraf uw goedkeuring aan deze kritiek gegeven? Zo nee, hoe komt een dergelijk besluit tot stand?
Nederland en de EU zijn consequent in hun bezwaren tegen het Israëlische nederzettingenbeleid. Het kabinet voert daarbij de motie Van Helvert (Kamerstuk 35 300 V, nr. 24) uit, door gezamenlijk met Europese landen Israël aan te spreken op diens nederzettingenbeleid. De aankondigingen voor uitbreidingen betroffen gebieden waarvan de EU in raadsconclusies gezegd heeft dat die bijzonder gevoelig zijn. Een demarche was daarom op zijn plaats.
Om welke redenen hebben twintig andere EU-lidstaten afgezien van het steunen van deze kritiek?
De Hoge Vertegenwoordiger heeft namens de EU gereageerd op de aankondigingen. Het EU-standpunt dat Israëlische nederzettingen in bezet gebied strijdig zijn met het internationaal recht wordt binnen de EU door lidstaten breed gedragen. Dit geldt ook voor de zorgen omtrent plannen en aankondigingen tot uitbreiding daarvan. Het is aan de lidstaten zelf om te bepalen hoe zij verder nog reageren. Het kabinet treedt niet in de redenen van andere lidstaten hoe zij op ontwikkelingen reageren.
Waarom bevindt Nederland zich tegenwoordig in de kopgroep van EU-lidstaten die Israël telkens bekritiseren, samen met Zweden en Ierland, terwijl dat enkele jaren geleden nog niet het geval was?
Het kabinet herkent zich niet in dat beeld. Zoals hierboven genoemd, heeft de Nederlandse ambassadeur de demarche uitgevoerd in een brede groep van gelijkgestemde EU-landen, aangevuld met het VK. Dat is in lijn met het lang staande Nederlandse beleid waarin Nederland zich uitspreekt tegen de uitbreiding van nederzettingen. Daar is geen verandering in gekomen.
Waarom acht u het in het Nederlands belang om het woningbouwbeleid van Israël te bekritiseren? Schaadt deze woningbouw Nederland? Zo ja, hoe?
Zoals uw Kamer bekend streeft het kabinet naar de verwezenlijking van een twee-statenoplossing op basis van de grenzen van 1967: een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat naast een veilig en internationaal erkend Israël, met Jeruzalem als toekomstige hoofdstad van beide staten. De realisatie van de genoemde bouwplannen in Oost-Jeruzalem (Givat Ha’matos en Har Homa) en op de Westelijke Jordaanoever (in het zogenaamde E1-gebied) zou de levensvatbaarheid van een toekomstige Palestijnse staat op basis van deze uitgangspunten ernstig ondermijnen, omdat uitvoering ervan de contiguïteit tussen Oost-Jeruzalem en de rest van de Westelijke Jordaanoever belemmert. Om die reden vindt het kabinet het belangrijk om samen met Europese partners de Nederlandse zorgen op een krachtige wijze over te brengen.
Bent u bereid dergelijke kritiek voortaan achterwege te laten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u nog steeds van mening dat West-Jeruzalem de Israëlische hoofdstad zou moeten worden en Oost-Jeruzalem de hoofdstad van een toekomstige Palestijnse staat? Zo ja, waarom zijn Nederlandse diplomaten in Ramallah woonachtig in Oost-Jeruzalem, maar Nederlandse diplomaten in Tel Aviv niet woonachtig in West-Jeruzalem? Bent u het ermee eens dat deze asymmetrie de indruk wekt dat Nederland vindt dat Jeruzalem meer aan de Palestijnen dan aan de Israëli’s toebehoort? Bent u bereid deze asymmetrie te beëindigen door Nederlands diplomatiek personeel in Tel Aviv in West-Jeruzalem woonachtig te laten zijn?
De Nederlandse en EU inzet is dat de aspiraties van beide partijen voor Jeruzalem vervuld moeten worden. Door onderhandelingen zal een manier gevonden moeten worden om Jeruzalem de toekomstige hoofdstad van beide landen te laten worden.
De Nederlandse ambassade in Israël is gevestigd in Tel Aviv, waarmee Nederland uitvoering geeft aan resolutie 478 van de VN Veiligheidsraad (zie verder antwoord op vraag3. De Nederlandse diplomaten werkzaam op deze ambassade wonen uit veelal praktische overwegingen in Tel Aviv. Voor hun contacten met de Israëlische overheid reizen zij regelmatig naar West-Jeruzalem.
De Nederlandse Vertegenwoordiger bij de Palestijnse Autoriteit woont in Oost-Jeruzalem – evenals vertegenwoordigers van andere EULS – als teken dat Nederland en de EU de grenzen van 1967 ook ten aanzien van de toekomstige status van Jeruzalem als uitgangspunt beschouwen. Deze praktijk is vergelijkbaar met die van andere landen. Ook de overige Nederlandse diplomaten die werkzaam zijn bij de Vertegenwoordiging in Ramallah zijn woonachtig in Oost-Jeruzalem.
Zie voorts de Kamerbrief over de verplaatsing van de Amerikaanse ambassade naar Jeruzalem d.d. 9 januari 2018 (Kamerstuk 23 432, nr. 444).
Onder welke omstandigheden bent u bereid de Nederlandse ambassade in Israël naar Jeruzalem te verplaatsen, zoals ook de Verenigde Staten hebben gedaan?
Het standpunt van het kabinet is onveranderd. Nederland heeft in 1980 de ambassade in Israël verplaatst van Jeruzalem naar Tel Aviv overeenkomstig VN-Veiligheidsraad resolutie 478, waarin wordt uitgesproken dat de annexatie van Oost-Jeruzalem door Israël in strijd is met internationaal recht en staten worden opgeroepen om hun ambassades uit Jeruzalem te verplaatsen, voor zover ze dat nog niet hebben gedaan.
Voor Nederland en de EU vormen de grenzen van 1967 de basis voor de twee-statenoplossing, ook voor wat betreft de toekomstige status van Jeruzalem. Totdat met instemming van beide partijen een oplossing is bereikt – met inbegrip van de status van Jeruzalem – is verplaatsing van de ambassade niet aan de orde. Zie ook de kamerbrief over de verplaatsing van de Amerikaanse ambassade naar Jeruzalem d.d. 9 januari 2018 (Kamerstuk 23 432, nr. 444)
De wijziging van historische temperatuurdata door het KNMI |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Waarom zijn de parallelmetingen van de Pagodehut en de Stevensonhut, die zijn uitgevoerd tussen 1947 en 1950, niet gebruikt bij de homogenisatie van temperatuurdata in De Bilt?
De parallelmetingen die zijn uitgevoerd in de periode 1947–1950 zijn niet gebruikt omdat ze niet geschikt zijn om de correcties te bepalen die passen bij de veranderingen die rondom 1950 in De Bilt zijn opgetreden. De parallelmetingen betreffen de verandering in meetopstelling (van Pagodehut naar Stevensonhut). De parallelmetingen staan los van de verandering van de meetlocatie. Dit is gedocumenteerd in twee KNMI publicaties uit 2011 en 2019.
Bent u het ermee eens dat de parallelmetingen uit 1947–1950 en 2016–2018 bevestigen dat er sprake is geweest van een forse overcorrectie door het KNMI, aangezien de warmste dagen tot wel 1,9 graad Celsius naar beneden zijn gecorrigeerd terwijl de parallelmetingen tijdens tropische dagen warmer dan 30 graden Celsius uitwijzen dat het verschil tussen de oude meethut en de nieuwe meethut maar 0,4 tot 0,45 graad Celsius is?
Nee, er is geen sprake van een overcorrectie. De parallelmetingen waar u naar verwijst hebben betrekking op de verandering van de meetopstelling en niet op de verandering van de meetlocatie die rondom 1950 is doorgevoerd. Vergelijking van de temperatuurreeksen van De Bilt met de temperatuurreeksen van de andere Nederlandse hoofdstations laat zien dat er geen sprake is van overcorrectie van De Bilt, ook niet op de warmste zomerse dagen. Een recente onafhankelijke publicatie in het vaktijdschrift Meteorologica (T. Pulles, 2020) bevestigt dat er geen sprake is van een overcorrectie.
Waarom heeft het KNMI ervoor gekozen om slechts één referentiestation te gebruiken, namelijk Eelde, en niet meerdere, wat volgens de literatuur de voorkeur heeft wanneer er wordt gecorrigeerd aan de hand van een elders gelegen weerstation? Heeft het KNMI gevoeligheidsanalyses uitgevoerd en onderzocht hoe de homogenisatie zou uitpakken als er andere referentiestations zouden zijn gebruikt en, zo ja, wat kwam daar dan uit? Waarom zijn die analyses niet gemeld in het betreffende rapport?
In het KNMI rapport TR-356 is de keuze voor referentiestation Eelde toegelicht. Het belangrijkste argument voor deze keuze is dat de klimatologische omstandigheden in Eelde het best overeenkomen met die in De Bilt. Er is gekozen om naast Eelde geen andere stations te gebruiken omdat de elders gelegen stations niet voldoende geschikt zijn bevonden om als referentiestation te dienen, onder andere omdat de klimatologische omstandigheden op deze locaties teveel afwijken van De Bilt.
Wie controleert eigenlijk het KNMI? Waarom wil het KNMI niet inhoudelijk reageren op het rapport van CLINTEL?1 Kunt u toezeggen dat er alsnog een inhoudelijke reactie komt van het KNMI, dat uiteindelijk onder uw verantwoordelijkheid valt, dan wel dat er een objectieve second opinion komt van een aantal onafhankelijke deskundigen waarin men zich buigt over deze kwestie?
Het KNMI is een onafhankelijke Rijkskennisinstelling. Op de wetenschappelijke kwaliteit, de onderzoeksmethodiek en de onafhankelijkheid van het onderzoek van het KNMI wordt toegezien door een Raad van toezicht, conform de Wet op de Taken voor Meteorologie en Seismologie. Daarnaast moeten uitgevoerde metingen, wetenschappelijk onderzoek en de kwaliteit van de dienstverlening van het KNMI voldoen aan nationale en internationale kwaliteitsstandaarden en worden daarom regelmatig onderworpen aan controles. Dit vindt plaats door middel van inspectiebezoeken aan meetstations, het ijken van meetapparatuur, validatie van de waarnemingen, peer reviews van wetenschappelijke artikelen en technische rapporten, internationale visitaties (najaar 2017, ook gepubliceerd op de KNMI-website) en frequente audits (zoals voor de luchtvaart aan de hand van internationale regelgeving of voor het kwaliteitsmanagement in de vorm van de ISO 9001 certificering van februari 2019).
De methode en resultaten van de homogenisatie zijn beschreven in een technisch rapport van het KNMI, met daarin de referenties naar de wetenschappelijke literatuur waarop de aanpak zich baseert. Het KNMI heeft de resultaten van experimenten die zijn uitgevoerd ter onderbouwing van de homogenisatie gepubliceerd, inclusief de bijbehorende data. De methode en (tussen)resultaten zijn gedeeld in presentaties op congressen en bijeenkomsten van wetenschappers en meteorologen. Dit is ook gedeeld met de CLINTEL groep in reactie op het rapport van CLINTEL. Naast de publicatie van de methode en gehomogeniseerde reeksen zijn de brondata openbaar. Wetenschappers en geïnteresseerden hebben daarmee alle informatie voorhanden om zich een objectief en onafhankelijk oordeel te vormen over de homogenisatie. Dat is ook gebeurd zoals in het vakblad Meteoroogica.
Wilt u het KNMI de opdracht geven om haar rekenprogramma’s openbaar te maken en de volgende informatie beschikbaar te stellen: ten eerste de R-code die is gebruikt voor de homogenisatie van Groningen met de parallelle metingen in Eelde, ten tweede de R-code die is gebruikt voor de homogenisatie van De Bilt met Eelde als vergelijkingsstation en ten derde de wijze waarop de resultaten zijn afgerond en het moment in het proces waarop dit is gebeurd (bijvoorbeeld de correctiefactoren per maand/percentiel of de einduitkomsten per dag)?
Het KNMI maakt volgens de principes van open science bij publicatie van wetenschappelijke resultaten de data en methoden en, waar mogelijk, ook de broncode die gebruikt is om de methode toe te passen openbaar.
Het KNMI zal de broncode (in de vorm van de R-scripts) die is gebruikt voor de homogenisatie binnen enkele weken publiek beschikbaar maken.
De correspondentie tussen het KNMI en CLINTEL |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) en de Stichting CLINTEL bediscussieerde kwestie enorme consequenties voor onze samenleving heeft en dat, mocht de Stichting CLINTEL hierin het gelijk aan haar zijde hebben, dit van invloed zou moeten zijn op het beleid?1
Vooruitgang in de wetenschap, zoals door confrontatie tussen alternatieve theorieën, acht ik voor de beleidsadvisering van groot belang. Vanwege dit grote belang, en omdat klimaatverandering zich niet tot landsgrenzen beperkt, is het klimaatpanel IPCC van de Verenigde Naties opgericht. In IPCC verband worden door honderden experts van meteorologische instituten en universiteiten uit de hele wereld peer reviewed wetenschappelijke artikelen continu kritisch geëvalueerd. Ook de onderzoeken van het KNMI worden in dit verband beoordeeld.
De beleidsadvisering op het gebied van klimaat heeft een brede internationale gevalideerde wetenschappelijke basis. Ik kan mij voorstellen dat de CLINTEL groep het wetenschappelijk discours betreedt en, middels wetenschappelijke publicatie, een bijdrage levert aan de actuele wetenschappelijke discussie.
Bent u bereid het KNMI aan te sporen de discussie met de CLINTEL-groep, die van het grootste belang kan zijn voor de inrichting van onze economie, voort te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het KNMI is in principe bereid om met auteurs van peer reviewed publicaties over aspecten van de fysica van het klimaatsysteem in discussie te gaan. Klimaatonderzoekers van het KNMI publiceren hun bevindingen in de wetenschappelijke literatuur en gaan met andere wetenschappers in nationale en internationale context in discussie.
Op welke gebieden acht het KNMI de eigen kennis potentieel ontoereikend en meent het KNMI behoefte aan meer zekerheid te hebben?
De expertise van het KNMI ligt met name bij de fysische aspecten van het klimaatsysteem. Zoals gebruikelijk in de natuurkunde worden onderzoeksresultaten met de daarbij behorende onzekerheidsmarges gecommuniceerd.
De beleidsadvisering op het gebied van klimaatverandering heeft een bredere basis dan de eigen onderzoeksresultaten van het KNMI. Klimaatverandering, en de maatschappelijke effecten daarvan, worden niet door landsgrenzen beperkt en mede daarom is het klimaatpanel IPCC van de Verenigde Naties opgericht. De IPCC baseert zijn rapporten op peer reviewed wetenschappelijke inzichten van onderzoekers van meteorologische instituten (zoals het KNMI) en universiteiten wereldwijd. De IPCC draagt hiermee bij aan de continue ontwikkeling van een brede internationale kennisbasis op het gebied van klimaatverandering
Bent u bereid het KNMI ertoe te bewegen zijn publieksberichtgeving af te stemmen op de onzekerheid in de wetenschappelijke kennis omtrent de oorzaken van de waargenomen klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?
Het communiceren van marges, zekerheden én onzekerheden in klimaatwetenschap is gebruikelijk bij het publiceren van wetenschappelijk onderzoek en bij de publieks- en perscommunicatie door het KNMI. Vooral bij bijzondere situaties en gebeurtenissen, -nationaal en internationaal-, zoals extreem weer, langdurige droogte, hitterecords, orkanen en grootschalige bosbranden is de vraag naar wetenschappelijke duiding van de relatie met veranderend klimaat groot. Vrijwel alle nieuwsmedia weten het KNMI goed te vinden en worden naar mijn overtuiging adequaat voorzien op basis van mondiale wetenschappelijke inzichten en de actuele rapporten van het klimaatpanel van de Verenigde Naties, het IPCC.
Het rapport 'Politiek en Sociale Media Manipulatie' |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Steunt u het onderverdelen van nieuwsmedia in de categorieën «vuilnis» versus «mainstream»?1 Zo ja, waarom?
Zo nee, neemt u dan afstand van dit onderzoek?
Bent u van mening dat de staat een gevaarlijk pad richting censuur bewandelt als het onderzoek laat doen waarin in dergelijke bewoordingen onderscheid tussen media wordt gemaakt?
Bent u het ermee eens dat het waarheidsgehalte van de sectie over «trollen» in twijfel getrokken moet worden nu blijkt dat het rapport in ieder geval één echte gebruiker – met een mening die de auteurs onwelgevallig is – als «verdacht» of «nep-achtig» heeft weggezet, terwijl deze gebruiker simpelweg zijn mening gaf?2
Vindt u het geven van een mening die tegen de mainstream indruist maar geheel binnen de kaders van de Nederlandse wet valt «verdacht»? Zo nee, bent u van mening dat het nooit meer mag voorkomen dat auteurs zich in een van overheidswege gefinancierd document in dergelijke termen uitlaten over Nederlanders die volledig binnen de kaders van de wet hun mening geven?
In het rapport stellen de onderzoekers: «Generally, the junk news sites, of which hyperpartisan sites are the largest constituent, can be characterized as right-wing, anti-immigrant, anti-EU (...).» (Rogers & Niederer 2019, 59)3; bent u het eens met deze stelling – dat «vuilnis»-nieuws zich met name ter rechterzijde van het politieke spectrum zou bevinden? Zo ja, hoe verklaart u dat? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat dit rapport bepaalde nieuwsmedia als vuilnis bestempelt, maar dat bewegingen en individuen in dit rapport tegelijkertijd in diskrediet worden gebracht als ze de objectiviteit van de gevestigde media in twijfel trekken, zoals uit de passage «Designating a news organization as fake (...) however, has a darker history, associated with authoritarian regimes or populist bombast diminishing the reputation of «elite media», blijkt?4 Bent u van mening dat het bevragen van de objectiviteit van gevestigde media een «donkere geschiedenis» heeft? Zo ja, welke «donkere geschiedenis» dan? Zo nee, waarom niet?
Hoe past uw eigen waarschuwen voor «fake news» in deze al dan niet «donkere» geschiedenis?
Een sterke en pluriforme mediasector is – even als een mediawijze bevolking – een groot goed in een democratische samenleving, ook bij het tegengaan van de verspreiding van desinformatie. Nederland kent een kwalitatief sterke en pluriforme nieuwsvoorziening. Het kabinet ondersteunt deze onder meer via het publieke mediabestel en de Samenwerkingsagenda Nederlandse Mediasector. Daarnaast wordt innovatie in de sector ondersteund door het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek.
Bent u het ermee eens dat een pluriform media-aanbod essentieel is in een democratie, en dat alternatieve, kritische media hier een belangrijke bijdrage in leveren?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u garanderen dat u in de toekomst geen maatregelen treft die de journalistieke vrijheid of de verspreiding van als «vuilnis» betitelde media in dit rapport beperken, zowel online als offline? Op welke wijze kunt u die garanties gestand doen?
Bij de uitgangspunten van beleid staan de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting (artikel 19 VN-Verdrag inzake burger- en politieke rechten, artikel 10 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 7 Grondwet) voorop, zoals ook gemeld aan uw Kamer in onder andere de brief van 18 oktober. Eventuele maatregelen dienen deze vrijheden niet onrechtmatig te beperken, het uitgangspunt van dit juridisch kader is dat preventieve censuur ontoelaatbaar is. Het kabinet is voorstander van het bevorderen van meer transparantie over de herkomst van informatie en behoud van een pluriform medialandschap.
Waarom is dit onderzoek, dat betrekking heeft op Nederlandstalige inhoud, in het Engels uitgevoerd?
De hoofdonderzoeker is van oorsprong Engelstalig. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is akkoord gegaan met het opstellen van het rapport in het Engels, dit is voor het ministerie een uitzondering. Er is een uitgebreide Nederlandse samenvatting aan het rapport toegevoegd. Zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van Binnenlandse Zaken op 31 oktober jl. zal het gehele rapport ook in het Nederlands gepubliceerd worden.
Is dit rapport in de ministerraad besproken, en welke conclusies zijn daar getrokken?
De ministerraad heeft op 18 oktober ingestemd met verzending van de brief over de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie aan de Tweede Kamer. Hiermee is ook voldaan aan de toezegging om de brief voor de begrotingsbehandeling naar de Tweede Kamer te sturen.
Wat is de status van dit rapport, en trekt u er beleidsconsequenties uit? Zo ja, welke?
Het rapport is gepubliceerd als wetenschappelijk onderzoek. Bevindingen van de onderzoekers ondersteunen dat de aard van de dreiging in Nederland nu beperkt is. Daarom zet het kabinet in op preventieve acties, zoals ook is aangegeven in de Kamerbrief over de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie.7
Hoeveel geld heeft het ministerie aan dit onderzoek uitgegeven?
Het onderzoek heeft € 136.623,52 gekost.
Zult u na verschijnen van dit rapport nu voortaan niet meer suggereren dat Rusland of andere vreemde mogendheden in onze verkiezingen proberen te interfereren als daarvoor geen hard bewijs is? Gaat u excuses maken voor eerdere beschuldigingen?
De Minister van BZK heeft uw Kamer voor het zomerreces al gemeld geen aanwijzingen te hebben dat er bij onze provinciale staten en Europees parlementsverkiezingen door statelijke actoren grootschalig desinformatie is verspreid.8 Wel is blijvende waakzaamheid geboden die verder reikt dan de context van verkiezingen, nu desinformatie zich ook bij actuele maatschappelijke discussies of economische aangelegenheden kan voordoen.
Zoals ik ook schreef in de Kamerbrief over de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie9constateert de AIVD dat er sprake is van voortdurende (online) beïnvloedingsactiviteiten op sociale media vanuit Rusland. De Russische Federatie beschikt hiertoe over steeds meer geavanceerde technische capaciteiten en IT-systemen. De invloed van de online beïnvloedingsactiviteiten op het publiek-maatschappelijke debat in Nederland is waarschijnlijk niet significant. De AIVD heeft al eerder gemeld dat uit Rusland, met beperkt effect, pogingen zijn gedaan tot online beïnvloeding in het Nederlands op sociale media.
Heeft de rijksoverheid contact gehad met techgiganten als Facebook en Google over het tonen of niet tonen van bepaalde inhoud aan gebruikers in Nederland? Zo ja, over welke types inhoud ging dit, wanneer vonden deze gesprekken plaats, wat was de aard van deze gesprekken en welke conclusies zijn daaruit getrokken?
In de contacten die mijn ministerie heeft gehad met de internetdiensten over de uitvoering van de gedragscode desinformatie worden geen afspraken gemaakt over het wel of niet tonen van informatie. Met het uitvoeren van de Europese gedragscode tegen desinformatie hebben enkele internetdiensten al goede stappen gezet in het verbeteren van transparantie op hun platforms. Maar verbetering is nodig. Daarnaast is de gedragscode niet ondertekend door alle internetdiensten die politieke advertenties plaatsen en mogelijk een verspreidingsbron vormen voor desinformatie. Gezien het belang van transparantie op deze platforms en de wens om burgers online meer middelen te geven om informatie op waarde te kunnen schatten, vindt het kabinet het opportuun om transparantie van deze platforms te kunnen afdwingen, en wil het de invulling hiervan de komende periode nader verkennen.
Kunt u garanderen dat de overheid geen invloed probeert uit te oefenen op het algoritme van techgiganten om zo te beïnvloeden welke politiek beladen berichten of websites gebruikers wel of niet te zien krijgen? Zo nee, hoe beziet u dit in het licht van de democratische rechtsstaat, de pluriformiteit van de media en de vrijheid van meningsuiting?
De overheid oefent geen invloed uit op de techbedrijven om via hun algoritmes bepaalde politieke meningen te bevoordelen of te benadelen. Algoritmes van de techbedrijven zijn hun (intellectueel) eigendom. Zij bepalen zelf hoe ze hun algoritmes vormgeven.
Op diverse onderwerpen werkt de overheid samen met de techbedrijven. Bijvoorbeeld werken aan de bestrijding van strafbare feiten zoals de verspreiding van kinderporno. Techbedrijven hebben zich via de Europese gedragscode inzake illegale content gecommitteerd om strafbare content zoveel mogelijk tegen te gaan op hun platform.
Welke media ontvangen geld van de overheid, en hoeveel per medium?
Landelijke en regionale publieke omroepen worden door het Rijk gefinancierd uit de Mediabegroting. Lokale publieke omroepen worden gefinancierd uit het Gemeentefonds. In de mediabegroting10 vindt u een toelichting bij inkomsten en uitgaven; in de begroting van de NPO is een verdeling opgenomen van de totale kosten per zender en per genre. Zowel de NPO als de publieke omroepen publiceren daarnaast hun jaarverslagen.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het advies van de commissie-Remkes over de stikstofkwestie |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Stikstofmethode in Duitsland en België soepeler»?1
Ja.
Erkent u dat de Duitse aanpak vanuit juridisch perspectief geheel voldoet aan de vigerende EU-regelgeving? Zo nee, waarom niet?
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn schrijven geen stikstofnormen voor. Bij toestemmingverlening moet getoetst worden of uitgesloten kan worden dat significante effecten door stikstofdepositie optreden op kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden. Zo’n significant effect is bijvoorbeeld wat op de heide gebeurt: vergrassing en het verdwijnen van bloemen en insecten. De norm die daarvoor in eerste instantie geldt, is de kritische depositiewaarde (KDW): onder de KDW zijn significante effecten uitgesloten. Die KDW verschilt per type natuur. In 118 gebieden komen typen natuur voor waarvan de KDW wordt overschreden, in de meeste gevallen in ruime mate. Die overschrijding moet zoveel mogelijk worden verminderd en bij toestemmingverlening moet erop worden gelet dat er geen stijging plaatsvindt.
Onderdeel van de Europese regels is dat het effect van een project of plan niet geïsoleerd moet worden bekeken, maar in combinatie met andere plannen en projecten. Dat heet cumulatie. De natuur kan immers last krijgen van de stikstofdepositie van heel veel projecten tegelijk. En al die kleine beetjes zorgen voor een groot effect. De vraag waar het hier om draait, is of je een deel van de opgetelde depositie, die op een bepaalde locatie neerkomt, buiten beschouwing kunt laten door een drempel- of grenswaarde in te stellen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de grenswaarde zoals Nederland die hanteerde onvoldoende onderbouwd werd met de passende beoordeling van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en daarom in het licht van de eisen van de Habitatrichtlijn niet houdbaar is. Het gaat om een uitspraak van onze hoogste bestuursrechter, die voor ons een gegeven is. Een belangrijk onderdeel van deze uitspraak (en van meerdere uitspraken uit het verleden) was de cumulatie van afzonderlijke effecten, die meestal op zichzelf staand niet significant zijn.
De benadering in andere landen focust sterk op meetbare effecten op de natuur. Op dat punt is er niet zoveel verschil van inzicht. In Duitsland wordt daarvoor veiligheidshalve een grens van 7 mol gehanteerd, in België 5% van de KDW (wat overeenkomt met 25 mol voor de laagste KDW). Uit het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een dergelijke drempelwaarde in Nederland niet zonder meer mogelijk is. Er moet worden aangetoond dat uitgesloten kan worden dat de cumulatie van activiteiten onder een drempelwaarde geen significant effect heeft op de kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden. Door een drempelwaarde in te voeren die de cumulatieve effecten daarvan negeert, wordt niet voldaan aan wat de Habitatrichtlijn vereist.
Een andere reden waarom vergunningverlening in andere landen soepeler verloopt, is dat in deze landen de KDW minder vaak wordt overschreden. Nederland is een klein, intensief gebruikt land waar verschillende functies dicht bij elkaar liggen. Stikstofdepositie-veroorzakende activiteiten liggen gemiddeld veel dichter bij stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden dan in Duitsland. En omdat stikstof in belangrijke mate dichtbij de bron neerslaat, is dit een relevante factor. De staat van instandhouding van de Nederlandse habitats is bovendien gemiddeld veel slechter dan in Duitsland. In de meest recente cijfers bungelt Nederland vrijwel onderaan de Europese lijst van de staat van instandhouding, terwijl Duitsland in de bovenste helft van de lijst staat.
Gelet op de uitspraak van de Raad van State worden de normen in Nederland voor het stikstofbeleid niet aangepast aan het Duitse voorbeeld. Uit de uitspraak van de Raad van State volgt dat de reeds bestaande regelgeving juist strikter moet worden toegepast.
Kunt u aangeven hoeveel het niet wijzigen van de huidige stikstofnorm Nederland per jaar kost vergeleken met de situatie waarin het Programma Aanpak Stikstof (PAS) nog van kracht was? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de stikstofnorm naar Duits voorbeeld te moderniseren, zodat tal van stilgelegde projecten weer door kunnen gaan? Zo nee, waarom niet? Hoeveel geld zou toepassing van de Duitse methode in Nederland ons opleveren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel soorten flora en fauna worden gered dankzij de Nederlandse methode, vergeleken met wanneer we de Duitse methode zouden toepassen? Welke soorten zijn dit? Hoeveel geld geven we per soort uit? En hoe verhoudt dit bedrag zich tot de prijs die de overheid hanteert om een mensenleven te redden bij een overstroming, zoals beprijsd bij de bouw van de Deltawerken? Vindt u dit te rechtvaardigen? Zo ja, waarom?
Te veel stikstof zorgt voor verschraling van de natuur en aantasting van de biodiversiteit. Dat veroorzaakt een kettingreactie, waarvan de gevolgen meer en meer zichtbaar worden. Na de planten verdwijnen de dieren, zoals bijen en insecten, die op hun beurt weer nodig zijn voor bestuiving van onze gewassen en voedselproductie. Planten, dieren en mensen zijn onderdeel van één ecosysteem.
Het redden van soorten is het doel van de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Deze richtlijnen beogen de biodiversiteit duurzaam te behouden. Een aanzienlijk deel van de verschillende typen ecosystemen in ons land valt onder de Habitatrichtlijn en daarmee ook de soorten die daarvan afhankelijk zijn. Het totaal aantal soorten dat van nature in Nederland voorkomt, is bijna 50.000. Het is niet precies bekend welk deel daarvan profiteert van beschermingsmaatregelen in Natura 2000-gebieden, maar dat zijn er op zijn minst tienduizenden. Een groot deel daarvan is afhankelijk van stikstofgevoelige habitats en dus gebaat bij maatregelen om de depositie te verminderen.
Als met de «Nederlandse methode» wordt bedoeld het in beginsel niet toestaan van een toename van depositie op overbelaste locaties, dan kan daarmee geen directe relatie worden gelegd met het aantal soorten dat gered wordt. Het in beginsel niet toestaan van een toename van het stikstofprobleem is namelijk slechts één van de noodzakelijke voorwaarden om een zeer groot aantal soorten (in hun beschermde habitats) te beschermen, met name in 118 overbelaste Natura 2000-gebieden. Maar daarvoor zijn ook een vermindering van de overbelasting nodig én natuurherstelmaatregelen.
Zoals in de beantwoording van vragen 2, 3 en 4 reeds is aangegeven, is het in Nederland juridisch niet mogelijk de Duitse methode toe te passen. Een ruimer toetsingskader zoals in Duitsland geldt, heeft in Nederland in het verleden geen stand gehouden. Dus hoe de genoemde prijsverhouding ook uit zou vallen, de Duitse methode is niet toegestaan in Nederland.
Bent u van mening dat de veestapel gehalveerd moet worden? Hoeveel boeren zouden hun baan dan verliezen? Hoeveel geld zou dit Nederland jaarlijks kosten? Deelt u de mening dat deze consequenties onacceptabel zouden zijn?
Nee, het kabinet heeft als doel om met een gebiedsgerichte aanpak een daling van stikstofdepositie te realiseren. Hierbij wordt inzichtelijk gemaakt wat nodig is voor natuurherstel, welke (bron)maatregelen daarvoor in dat gebied beschikbaar zijn, maar ook welke ruimte nodig is om activiteiten in dat gebied te kunnen ontplooien. Alle sectoren zullen een bijdrage moeten leveren in het nemen van (bron)maatregelen, ook de landbouw. In de landbouw is het mijn uitgangspunt dat boeren die vrijwillig willen stoppen, en zo een bijdrage kunnen leveren aan de reductie van stikstofdepositie, gebiedsgericht worden geholpen. Naast vrijwillige sanering kan ook innovatie, bijvoorbeeld in nieuwe stalsystemen, daaraan een belangrijke bijdrage leveren.
Deelt de u de opvatting dat de betrouwbaarheidsintervallen in het AERIUS-model dermate groot zijn dat men op basis van dat model over de hoeveelheid stikstof in natuurgebieden geen precieze uitspraak kan doen? Zo nee, waarom niet?
Het AERIUS-model is gebaseerd op de best beschikbare wetenschappelijke kennis en is internationaal wetenschappelijk gereviewed.
Depositie in natuurgebieden wordt daadwerkelijk gemeten. Natte depositie wordt op de grond gemeten in de vorm van neerslag. Droge depositie wordt op enkele locaties gemeten als een flux op verschillende hoogten. Het is niet nodig om op elke locatie waarvoor informatie nodig is over stikstofdepositie ook meetapparatuur te installeren. Er worden rekenmodellen gebruikt om informatie te verkrijgen voor heel Nederland over de luchtkwaliteit en de depositie. Deze rekenmodellen zijn gebaseerd op, en worden gevalideerd aan de metingen. De bepaling van de stikstofdepositie is altijd gebaseerd op een combinatie van metingen en modelberekeningen. Dit gebeurt volgens de best beschikbare technieken. De huidige meetpunten en modelberekeningen zijn meermaals wetenschappelijk internationaal gereviewed en goed bevonden. Het is hier mee goed mogelijk om voldoende betrouwbare uitspraken te doen over beleid om de stikstofdepositie in natuurgebieden te verlagen.
Het AERIUS-model geeft voldoende betrouwbare uitkomsten. Er is op dit moment ook geen vergelijkbaar model beschikbaar waarvan uitkomsten betrouwbaarder zijn. Ik hecht waarde aan de transparantie hiervan en ben voornemens om de metingen en berekeningen van stikstofdepositie waar mogelijk samen met externe partijen blijvend te verbeteren en transparanter te maken. Daartoe zal onder andere het meetnet worden uitgebreid, zoals toegezegd in de Kamerbrief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167). Daarbij zal ook worden gekeken naar nieuwe technieken.
Bent u bereid echte metingen te laten uitvoeren in alle Natura-2000 gebieden om de daadwerkelijke hoeveelheid stikstof in en op de grond vast te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beziet u de consequenties van de PAS-uitspraken van de Raad van State voor de transportsector?
De uitspraak van de Raad van State over het PAS heeft geen directe gevolgen voor de transportsector voor wat betreft het gebruik van de weg. Wel kan de transportsector gevolgen ondervinden van de uitspraak in het kader van de toestemmingsverlening voor nieuwe projecten, zoals bij de uitbreiding van een transportbedrijf of door de vertraging van wegprojecten.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167) komt het kabinet eind dit jaar met een pakket aan bronmaatregelen op basis waarvan begin volgend jaar besluitvorming kan plaatsvinden. Hierbij wordt ook gekeken naar bronmaatregelen in het goederenvervoer.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Minder hard is nauwelijks meer schoon»?2
Ja.
Klopt het dat de stikstofuitstoot van het wegverkeer slechts 6% van het totaal bedraagt? En klopt het dat het stikstofverlies nog geen half procent zou zijn als het verkeer overal 100 km/u in plaats van 130 km/u zou rijden en dat de verlaging van de stikstofdepositie in de praktijk nog lager zal uitvallen, omdat de maximumsnelheid nu niet overal 130 km/u is? Bent u bereid deze effecten voor de stikstofdepositie te berekenen voordat u de maximumsnelheid verlaagt?
Er is een verschil tussen stikstofuitstoot en stikstofdepositie. De huidige stikstofproblematiek vindt de basis in de stikstofdepositie. De bijdrage van wegverkeer aan de totale depositie van stikstof is 6,1%. Hiervan is 3,1% afkomstig van wegverkeer op snelwegen.
De komende maanden zal per Natura 2000-gebied in beeld worden gebracht welke bronmaatregelen het meest (kosten)effectief zijn. Hierbij wordt ook berekend welke bijdrage de maatregel levert aan het verlagen van de totale stikstofdepositie. Lokaal – dicht bij de weg – kan een verlaging van de maximum snelheid een groter effect hebben. In de kamerbrief is daarom aangegeven dat wordt gedacht aan gebiedsgerichte verlagingen van de maximum snelheid op rijkswegen en provinciale wegen daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Erkent u dat een verlaging van de maximumsnelheid op snelwegen potentieel risicovol is, omdat de meeste Nederlandse snelwegen zijn ingericht op een maximumsnelheid van 130 km/u en automobilisten op wegen met een dergelijk wegbeeld bij 100 km/u hun aandacht eerder verliezen? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen voordat u deze maatregel doorvoert? Zo nee, waarom niet?
Ik herken niet het beeld dat dit potentieel risicovol is. Gelet op de informatie die reeds bekend is over de effecten van verlaging van de maximum snelheid op de verkeersveiligheid acht ik verder separaat onderzoek niet noodzakelijk. De besluitvorming rondom gebiedsgerichte verlagingen van de maximumsnelheid zal zorgvuldig worden vormgegeven.
Deelt u de mening dat het verlagen van de maximumsnelheid volkomen onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
In het regeerakkoord is aangegeven: «De bestaande maximumsnelheden blijven in stand, waarbij de geldende veiligheids- en milieunormen steeds leidend zijn.» Derhalve is in de kabinetsreactie op het rapport van het Adviescollege Stikstofproblematiek dan ook aangegeven dat wordt gekeken naar gebiedsgerichte verlagingen van de maximumsnelheid, daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het vereenvoudigen van het belastingsysteem |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Makkelijker kunnen we het wél maken»?1
Ja.
Deelt u de mening van de auteur dat het het huidige, zeer complexe stelsel van belastingen, premies, toeslagen en uitkeringen mogelijk kan worden vervangen door een (bijna) vlaktaks plus een standaardtoelage per huishouden die uitsluitend afhankelijk is van de gezinssamenstelling en dat dit eenvoudig, uitvoerbaar, eerlijk (geen armoedeval) en betaalbaar kan zijn?
Het kabinet onderkent dat het huidige stelsel van belastingen, premies, toeslagen en uitkeringen ingewikkeld is. Zo kent Nederland een groot aantal regelingen die burgers van inkomensondersteuning voorzien. Naast dat al deze regelingen zorgen voor een complex stelsel voor burgers levert dit veel uitvoeringsproblematiek op. Het klinkt daarom aantrekkelijk om al deze regelingen te vervangen door één regeling plus een vlaktaks. Helaas blijkt het in de praktijk niet eenvoudig om regelingen af te schaffen of samen te voegen. De afgelopen jaren zijn meerdere initiatieven ondernomen om het belastingstelsel te vereenvoudigen. Uiteindelijk was de gerealiseerde complexiteitsreductie beperkt. Het blijkt lastig om tot een grote vereenvoudiging of herziening te komen. Soms gaat het doel van eenvoud niet goed samen met één van de andere doelen binnen het inkomensbeleid, zoals een evenwichtige inkomensverdeling en participatie tegen een aanvaardbaar budget. Ter illustratie: een meer generieke toeslag en juist minder maatwerk zal budgettaire effecten en/of inkomenseffecten als gevolg hebben.
Vereenvoudiging heeft dus altijd een «prijs» op een ander gebied. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit het onderzoek naar de marginale druk dat de Staatssecretaris van Financiën en ik recentelijk naar uw Kamer gestuurd hebben. Dit onderzoek laat zien dat de marginale druk voor sommige groepen met inkomens tussen minimumloon en modaal nog steeds hoog is. Deze hoge marginale druk hangt samen met regelingen voor inkomensondersteuning die zorgen voor een internationaal gezien hoog bestaansminimum. Om deze regelingen betaalbaar te houden zijn ze inkomensafhankelijk. Dat leidt tot marginale druk. Het onderzoek concludeert dat er geen makkelijke opties zijn om de marginale druk verder te verlagen. Er zal altijd een afweging gemaakt moeten worden tussen overheidsfinanciën, arbeidsparticipatie en inkomensondersteuning.
Dat betekent echter niet dat het kabinet zich bij het huidige ingewikkelde stelsel met soms nog een hoge marginale druk wenst neer te leggen. Er zijn deze kabinetsperiode meerdere maatregelen genomen om de marginale druk te verlagen door bijvoorbeeld de aanpassingen in de arbeidskorting, het kindgebonden budget en de huurtoeslag. Daarnaast loopt er momenteel een zogenoemd Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar de toeslagen. Dit IBO wordt uitgevoerd om te kijken waar verbeteringen in het stelsel van toeslagen mogelijk zijn. In het IBO worden ook varianten uitgewerkt die een vereenvoudiging van het stelsel beogen. Tot slot heeft de Staatssecretaris van Financiën aangekondigd om bouwstenen voor een beter belastingstelsel voor de komende kabinetsperiode voor te bereiden. Daarbij wordt ook gekeken naar mogelijkheden om het belastingstelsel (met inbegrip van toeslagen) te vereenvoudigen. Dit is een technisch-ambtelijk traject. Doel van dit traject is om beleidsopties en hervormingen in kaart te brengen zonder politiek oordeel over de wenselijkheid. Deze bouwstenen worden begin 2020 opgeleverd.
Wilt u het Centraal Planbureau (CPB) vragen om de berekeningen van de auteur te controleren, liefst met meer dan de 24 huishoudtypes die hij heeft gehanteerd?
Het staat politieke partijen vrij om voorstellen door het CPB te laten doorrekenen. De meeste partijen laten bijvoorbeeld hun verkiezingsprogramma doorrekenen door het CPB. Dit jaar hebben sommige partijen hun tegenbegroting door het CPB laten doorrekenen. Voordeel van deze doorrekeningen is dat het CPB de afruilen en effecten van beleid in beeld brengt, waardoor plannen goed met elkaar vergeleken kunnen worden. Forum voor Democratie kan zichzelf wenden tot het CPB met een doorrekenverzoek. Met het CPB kan dan gekeken worden op welke termijn een dergelijke doorrekening mogelijk is.
Wilt u, aangezien de auteur zich beperkt tot werknemers en uitkeringsontvangers, het CPB vragen nader te kijken naar de mogelijkheden om dit model ook toe te passen voor zelfstandigen en, met andere standaardtoelages, eveneens voor gepensioneerden en studenten?
Zie antwoord op vraag 3.
Het Democratiefestival in Nijmegen |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel heeft het ministerie uitgegeven aan het Democratiefestival op 30 en 31 augustus in Nijmegen? Hoeveel subsidiegeld van andere overheidsinstanties is aan het Democratiefestival uitgegeven?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een subsidie verstrekt van € 766.899, waarvan 80% is bevoorschot, aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor het Democratiefestival. De subsidie is nog niet vastgesteld. Verder heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties financieel bijgedragen aan extra communicatie (ca € 80.000), extra beveiliging (ca € 10.000) en het programmaonderdeel met politieke jongerenorganisaties (ca 12.000). Daarnaast heeft de provincie Gelderland € 150.000 subsidie verstrekt aan de VNG.
Hoeveel bezoekers heeft het Democratiefestival getrokken? Hoeveel overheidssubsidie is er uitgegeven per bezoeker?
Op vrijdag 30 augustus hebben 3.411 deelnemers deelgenomen aan het Democratiefestival en op zaterdag 31 augustus 3.006 deelnemers.1 Totaal komt dit neer op 6.417 deelnemers over 2 dagen. Hierin zijn niet sprekers, vrijwilligers en de personen betrokken bij de organisatie, meegerekend. Indien het totaalbedrag van het antwoord op vraag 1 wordt gedeeld door het totaalaantal bezoekers (6417) komt dit neer op € 158 per persoon.
Bent u het ermee eens dat democratische vernieuwing noodzakelijk is? Zo ja, welke concrete stappen neemt u om democratische vernieuwing te bevorderen? Hoe moet de afschaffing van het referendum in dit kader worden bezien? Zo nee, op welke gronden vindt u dat democratische vernieuwing onnodig is? Hoe moet men het organiseren van het Democratiefestival dan zien?
Als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ben ik en voel ik mij ervoor verantwoordelijk dat er voortdurend aandacht is voor de versterking en vernieuwing van onze democratie, op alle bestuursniveaus. Daartoe zet ik ook de nodige stappen. Zo werk ik op decentraal niveau sinds 2018 met de VNG en de beroeps- en belangenverenigingen in het samenwerkingsprogramma «Democratie in Actie». Binnen dit programma zetten wij samen de schouders onder versterking en vernieuwing van de lokale democratie. Voor democratie op nationaal niveau heeft de staatscommissie parlementair stelsel eind 2018 een waardevol advies uitgebracht. U heeft het kabinetsstandpunt in juni 2019 ontvangen. Daarin is aangekondigd dat onder meer wordt ingezet op vernieuwing en versterking door een nieuw kiesstelsel, een jongerenparlement en een Wet op de Politieke Partijen. Over een aantal andere aanbevelingen neemt het kabinet, zoals al aangekondigd, later een standpunt in. Naast de adviezen van de staatscommissie, wordt gezocht naar aanvullende manieren om de democratie dichter bij inwoners te brengen. Het democratiefestival is een van deze manieren. Al deze acties staan naast het lopende proces dat moet leiden tot een inhoudelijke standpuntbepaling over de aanbevelingen van de staatscommissie inzake het correctief bindend referendum.
Waarom denkt u dat een Democratiefestival mensen meer enthousiasmeert over onze democratie dan het referendum?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om het advies van de commissie-Remkes op te volgen en het bindend referendum in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Het bindend correctief referendum is de afgelopen jaren veelvuldig aan de orde geweest in de Kamer. Er wordt zeer verschillend over gedacht. Zoals in het kabinetsstandpunt over het advies van de commissie-Remkes is aangegeven, betreft het een instrument dat niet zonder meer inpasbaar is in de vertegenwoordigende democratie, zoals zij in Nederland de afgelopen anderhalve eeuw vorm heeft gekregen. Daarom wil het kabinet uiterst zorgvuldig opereren in dit dossier. De staatscommissie heeft geadviseerd een correctief bindend referendum in te voeren, als aanvulling op en versterking van het huidige Nederlandse parlementaire stelsel. Daarnaast heeft de Eerste Kamer tijdens de parlementaire behandeling van de intrekking van de Wet raadgevend referendum de motie-Lintmeijer aangenomen. Deze motie verzoekt de regering te komen met een initiatief voor een visie op nieuwe vormen van directe democratie als aanvulling op het huidige representatieve stelsel. Het lid Van Raak heeft een initiatiefwetsvoorstel ingediend tot wijziging van de Grondwet met het oog op de invoering van een correctief bindend referendum. Zoals aangekondigd in het kabinetsstandpunt over het advies van de staatscommissie, kiest het kabinet voor een gefaseerde aanpak waarbij eerst een reactie wordt gegeven op de motie-Lintmeijer. Het kabinet hecht eraan nu niet vooruit te lopen op de definitieve standpuntbepaling.
Het brandveiligheidsrisico van elektrische auto’s |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Elektrische auto's zijn moeilijk te blussen»?1
Ja.
Erkent u dat de toename van het aantal elektrische auto's een extra brandveiligheidsrisico met zich meebrengt, omdat het blussen van een brand in een elektrische auto gecompliceerder is dan het blussen van een brand in een niet-elektrische auto? Zo ja, hoe beoordeelt u dit risico?
Er zijn vooralsnog geen extra brandveiligheidsrisico’s bekend. Elektrische auto’s moeten voldoen aan de toelatingseisen en veiligheidseisen vanuit de VN en de EU. Fabrikanten van elektrische en hybride elektrische voertuigen besteden juist extra veel aandacht aan de brandveiligheid van hun voertuigen en ze testen deze daar vóór productie uitvoerig op. Ook na de productie bewaken ze dat zorgvuldig. Met betrekking tot de brandveiligheid hebben uitgevoerde brandtesten daarbij uitgewezen dat elektrische en hybride elektrische voertuigen met een lithium-ion accu bij brand minstens zo veilig zijn als voertuigen met verbrandingsmotoren en conventionele accu’s. De vlammen en rookontwikkeling bij brandende accu’s bleken zelfs significant minder te zijn dan bij diesel en benzine. De rook van zo’n accubrand kan wel giftig zijn, waardoor het gevaar daarvan vergelijkbaar is met die van een brand met een conventioneel voertuig concludeert TNO. Het onderzoek van TNO wordt in de komende tijd geactualiseerd met alle partijen, waaronder de veiligheidsregio’s, om ook de recente praktijkervaringen van o.a. blussen van voertuigen mee te nemen.
Heeft u onderzoek gedaan naar de brandveiligheid van elektrische auto’s voordat werd besloten de verkoop en het gebruik van zulke auto’s van overheidswege te stimuleren? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dat onderzoek en wat is daarmee gebeurd?
Elke elektrische auto die in Nederland wordt toegelaten voldoet aan de internationale en Europese toelatings- en veiligheidseisen van voertuigen en inmiddels stimuleert elk land de aanschaf en het gebruik van deze voertuigen. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat extra aan TNO gevraagd de veiligheid van deze auto’s in kaart te brengen (zie TNO factsheet feitenmateriaal Elektrische voertuigen en veiligheid, oktober 2014). De uitkomsten daarvan waren positief (zie ook vraag 2). Op het ogenblik wordt het onderzoek geactualiseerd en de resultaten komen in 2020 gereed.
Heeft u gegevens over de extra hoeveelheid tijd en middelen die branden in elektrische auto’s hebben gekost, vergeleken met branden in niet-elektrische auto’s?
Deskundigen van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) melden ons namens de veiligheidsregio’s dat er geen algemene gegevens bekend zijn over de extra hoeveelheid tijd en middelen die branden in elektrische auto’s hebben gekost, vergeleken met branden in niet-elektrische auto’s. Zij geven wel aan dat het over het algemeen langer duurt voordat een elektrische auto is geblust (van enkele uren tot dagen) en dat de hoeveelheid bluswater en eventuele opvang van verontreinigd bluswater groter is.
Treft u speciale maatregelen teneinde de brandweer in staat te stellen branden in elektrische auto's adequaat te blussen? Zo ja, hoeveel geld heeft dit tot nu toe gekost? Zo nee, op basis waarvan veronderstelt u dat de huidige bluscapaciteit toereikend is?
Het Instituut Fysieke Veiligheid is ingesteld voor onder meer het ontwikkelen en in stand houden van kennis op het gebied van de brandweerzorg. Het IFV ontvangt hiervoor jaarlijks een bijdrage van het Rijk. Het IFV voert sinds enkele jaren onderzoek uit naar de risico’s van moderne voertuigen, zoals elektrische auto’s. De onderzoeken van het IFV bieden praktische handvatten voor brandweermensen voor het blussen van moderne voertuigen.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft aanvullend de risico’s van de energietransitie en de effecten daarvan op de voorbereiding van de hulpdiensten aangedragen als nieuw onderwerp voor de internationale onderzoeksagenda van de Europese Commissie: HorizonEurope.
In relatie tot de beschikbare capaciteit kunnen wij u melden dat het bestuur van een veiligheidsregio de afweging maakt over nieuwe risico’s en de te nemen maatregelen. Een veiligheidsregio is een vorm van verlengd lokaal bestuur. Het bestuur wordt gevormd door de burgemeesters van de inliggende gemeenten. De keuzes van het bestuur worden onder meer vastgelegd in het risicoprofiel en het beleidsplan. Het bestuur legt verantwoording af aan de gemeenteraden van gemeenten die samen een veiligheidsregio vormen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Brandweer waarschuwt: Brandveiligheid bij hoogbouw in het gedrang»?2
Ja.
Bent u bereid, gezien het hogere brandveiligheidsrisico, richtlijnen op te stellen waaraan parkeervoorzieningen voor elektrische auto's moeten voldoen, analoog aan de richtlijnen voor lpg-auto's?
Namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties melden wij dat het Bouwbesluit 2012 voorschriften geeft voor de brandveiligheid van parkeergarages. Voor de verdere invulling van deze voorschriften wordt door het Nederlandse Normalisatie Instituut op verzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken gewerkt aan een nieuwe NEN-norm voor de integrale brandveiligheid van parkeergarages. In het kader hiervan onderzoekt TNO hoe in de bouwregelgeving van andere landen (wereldwijd) rekening wordt gehouden met elektrische voertuigen in parkeergarages. De nieuwe NEN-norm zal onderdeel worden van de landelijke bouwregelgeving.
Over de lessen die Nederland kan trekken uit de brand in de Londense Grenfell Tower heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eerder aan uw Kamer gemeld dat zij advies zal vragen aan de Adviescommissie toepassing en gelijkwaardigheid bouwvoorschriften (ATGB)3. Bij deze brand was overigens geen sprake van een parkeergarage.
Bent u bereid hierbij in het bijzonder aandacht te besteden aan de bouwvoorschriften voor parkeergarages in hoogbouwwoningen, teneinde een rampzalige brand als die in de Grenfelltoren in Londen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het «Factsheet Feitenmateriaal Elektrische Voertuigen en Veiligheid» van de rijksoverheid en TNO uit 2014?3
Ja.
Is er inmiddels meer duidelijkheid over de ernst en gevolgen van installatie- c.q. accubeschadigingen of autobranden bij elektrische auto’s? Zo ja, is er op basis hiervan aanleiding om het beleid op het gebied van de stalling van elektrische auto’s te wijzigen?
Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen voor structurele problemen (zie antwoorden 2, 3). Wel zal het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de factsheet actualiseren met betrokken partijen. De actualisatie zal in de loop van 2020 beschikbaar komen.
Hebt u gevolg gegeven aan de aanbeveling meer onderzoek te doen en duidelijke protocollen, richtlijnen en trainingen over calamiteiten met betrekking tot elektrische auto’s voor hulpdiensten op te stellen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verklaart u dat in het factsheet uit 2014 wordt gesteld dat «brandweerkorpsen niet meer terughoudend [hoeven] te zijn met het verlenen van vergunningen voor laadpalen in parkeergarages», maar dat de landelijk portefeuillehouder incidentenbestrijding van de brandweer in het hiervoor aangehaalde AD-artikel nu in 2019 stelt dat er in parkeergarages meer brandveiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen vanwege de toename van het aantal elektrische auto’s? Is dit voor u aanleiding het beleid te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder bij de antwoorden op vraag 2 en 3 aangegeven zijn elektrische auto’s minstens zo veilig als voertuigen met verbrandingsmotoren en conventionele accu’s. Het is wel zo dat aan het blussen van brandende elektrische voertuigen andere eisen gesteld worden dan bij conventionele auto’s. In de actualisatie van de factsheet van TNO wordt dat meegenomen.
Het diversiteitsbeleid bij de politie |
|
Thierry Baudet (FVD), Theo Hiddema (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het volgende statement op de website van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD): «De politie maakt werk van diversiteit. Een divers samengestelde politie is namelijk een voorwaarde om ons werk goed te kunnen doen»? Deelt u de mening dat alleen een divers samengestelde politie haar werk goed kan doen? Kunt u dit toelichten?1
Sinds de oprichting van de nationale politie op 1 januari 2013 bestaat er geen Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) meer. De opvolger van het KLPD is de Landelijke Eenheid. Het statement dat een divers samengestelde politie een voorwaarde is om politiewerk goed te kunnen doen, staat op de themapagina over diversiteit op politie.nl. Ik deel deze mening zeker. De verbinding van de politie met alle burgers in de samenleving is noodzakelijk voor de legitimiteit van de politie, de informatiepositie van de politie en het vertrouwen van burgers in de politie. De politie streeft daarom naar een korps dat bestaat uit medewerkers met verschillende culturele achtergronden waarin onderling vertrouwen is en ruimte voor verscheidenheid. Meer diversiteit zal leiden tot een betere dialoog binnen het korps en een goede aansluiting op de samenleving.
Hoe wordt diversiteit gedefinieerd? Welke persoonskenmerken worden betrokken bij het beoordelen of de politie voldoende divers is? Gaat het om etniciteit, religie, seksuele voorkeur, lichaamsbouw, politieke opvattingen, vrijetijdsbesteding, IQ, testosterongehalte, het hebben van gescheiden ouders? Kunt u specificeren welke eigenschappen wel en welke niet meetellen voor de diversiteit van een groep mensen? Door wie en op welke wijze worden die kenmerken bepaald? En waarom is gekozen voor specifiek deze kenmerken en niet voor andere?
De korpschef hanteert een streefcijfer van 25% van dubbele culturele achtergrond bij instroom van nieuwe medewerkers. Om het streefcijfer te kunnen halen, komt het voor dat de term diversiteit te veel in verband wordt gebracht met een migratieachtergrond. De korpschef wil steeds meer toe naar het werven op basis van diverse competenties. Het gaat dan niet primair om diversiteit die gebaseerd is op etnische afkomst, maar om diversiteit in kennis, ervaring en talent. Dit kan gepaard gaan met diversiteit in bijvoorbeeld afkomst, religie, seksuele voorkeur en politieke opvattingen. Tegelijkertijd worden door middel van werving op diverse competenties ook diverse doelgroepen aangesproken. De reden om diversiteit op deze manier te interpreteren is dat kennis, ervaring en talent een duidelijker verband hebben met het uitvoeren van werkzaamheden dan objectieve persoonskenmerken. Op deze manier laat diversiteit zich beter doorvertalen in betekenis voor het politiewerk. Bovendien is het eerlijker om te werven op basis van kennis, ervaring en talent dan op persoonskenmerken waar iemand minder tot geen invloed op heeft.
Hoe wordt gemeten en bijgehouden of mensen met bepaalde persoonskenmerken onder- of oververtegenwoordigd zijn binnen de politie? Wilt u in het bijzonder ingaan op de wijze waarop wordt gemeten en bijgehouden of politiefunctionarissen met een bepaalde godsdienst en/of etniciteit zijn onder- of oververtegenwoordigd?
Er is geen wettelijke grondslag om personeelsgegevens te koppelen aan culturele achtergrond. Om toch zicht te krijgen op de culturele diversiteit van het politiepersoneel, heeft het CBS in opdracht van de korpschef onderzoek uitgevoerd naar de diversiteit van het korps op geanonimiseerd niveau. Uit de meting die de politie door het CBS heeft laten uitvoeren, blijkt dat het aandeel medewerkers met een migratieachtergrond in de bezetting (totale korps) zowel in 2017 als in 2018 13% was. De diversiteit in religieuze achtergrond wordt niet geregistreerd.
Kunt u de exacte huidige verdeling van alle in uw ogen relevante diversiteiten aan de Kamer doen toekomen? Kunt u daar ook de rang en het functioneren van de betreffende politiemedewerkers bij betrekken?
Er is geen wettelijke grondslag om personeelsgegevens te koppelen aan culturele achtergrond. De korpschef streeft een diversiteitsbeleid na waarin vacaturehouders zelf formuleren aan wat voor kennis, ervaring en talent zij behoefte hebben bij het werven van nieuw personeel. Dit betekent dat teamchefs binnen hun eigen context formuleren aan welke diversiteit zij met name behoefte hebben en dat er op teamniveau gestuurd wordt op de diverse samenstelling. Dit sluit ook aan bij de wens van het kabinet om meer ruimte te bieden voor lokaal maatwerk binnen het politiekorps.
Zijn er bepaalde diversiteiten die u bij de beoordeling van een sollicitant belangrijker vindt dan andere? Zo ja, welke persoonskenmerken zijn dat en waarom?
In de beoordeling van sollicitanten wordt rekening gehouden met een diverse samenstelling van een team in het algemeen. Specifiek wordt er ook gekeken naar wat de context van het team waarin gewerkt wordt vraagt.
Welke groepen mensen zijn momenteel wegens hun persoonskenmerken onder- of oververtegenwoordigd binnen de politie en in welke mate?
Voor de samenstelling van het korps in leeftijdsopbouw en verhouding man/vrouw verwijs ik u graag naar de Jaarverantwoording 2018 die dit voorjaar met uw Kamer besproken is.
Er is geen wettelijke grondslag om personeelsgegevens te koppelen aan religieuze of culturele achtergrond of geaardheid. Uit een geanonimiseerde meting die de politie door het CBS heeft laten uitvoeren, blijkt dat het aandeel medewerkers met een migratieachtergrond in de bezetting van het totale korps zowel in 2017 als in 2018 13% was.
Welke streefcijfers gelden op basis van het diversiteitsbeleid voor de verschillende persoonskenmerken die momenteel volgens u zijn onder- en oververtegenwoordigd binnen de politie?
De korpschef hanteert een streefcijfer van 25% voor instroom van nieuwe medewerkers met een dubbele culturele achtergrond.
Hoe wordt in het werving- en selectieproces vastgesteld of sollicitanten een of meerdere van de volgens u onder- of oververtegenwoordigde persoonskenmerken bezitten? Worden sollicitanten op enig moment ook expliciet gevraagd naar, of getest op, bijvoorbeeld godsdienst, etniciteit, politieke overtuiging, geaardheid, IQ of welke persoonlijkheidseigenschappen dan ook die volgens u positief of negatief meegewogen dienen te worden?
In het selectieproces wordt getest op diverse kennis en vaardigheden die van belang zijn voor het uitoefenen van de functie. Er wordt niet gevraagd naar godsdienst, etniciteit, politieke overtuiging of geaardheid. De Algemene wet gelijke behandeling verbiedt het om hiernaar te vragen. IQ kan, afhankelijk van de functie, wel worden meegewogen in een selectieprocedure. Dit wordt bijvoorbeeld getest door middel van een capaciteitentest.
Kunt u uitsluiten dat op enig moment de toelatingseisen voor bepaalde functies bij de politie worden versoepeld, om meer mensen die volgens uw maatstaven zijn ondervertegenwoordigd te kunnen aannemen? Zo ja, deelt u de mening dat in dat geval louter kwaliteit moet tellen bij de beoordeling van sollicitanten? Als dit zo is, waarom doen diversiteiten er dan toch toe?
Bij de toelating tot de politieopleiding worden verschillende objectieve toetsen gehanteerd. Deze toetsen moeten gehaald worden. De vereisten gelden voor iedereen. Bij de werving en selectie wordt dus primair gekeken of een sollicitant aan de vereisten voldoet. Vervolgens wordt rekening gehouden met samenstelling van een team op basis van diversiteitsdoelstellingen.
Hoeveel vacatures zijn sinds de start van het diversiteitsbeleid van de politie vrijgekomen en hoeveel mensen solliciteerden voor deze functies? Wilt u uw antwoord splitsen per kalenderjaar?
Het streefcijfer van 25% dubbele culturele achtergrond bij nieuwe instroom wordt gehanteerd sinds 2017. In 2017 had 29% van de nieuwe instroom een dubbele culturele achtergrond. In 2018 had 22,4% van de nieuwe instroom een dubbele culturele achtergrond.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de korpschef van de politie, die zei dat het diversiteitsbeleid zorgt voor spanning binnen de politie en dat dit nu meer dan ooit zichtbaar is? Op wat voor spanning wordt in uw ogen gedoeld? Kunt u daarover uitweiden?2
Ja. Om een inclusieve en veilige werkomgeving te creëren, waarin eenieder zich vrij voelt om zich te uiten, wordt ook geïnvesteerd in het voeren van het goede gesprek, de zorg voor elkaar, naar elkaar luisteren en elkaar beschermen, open staan voor kritiek en daar samen van willen leren. Een dergelijke omgeving is nog niet overal vanzelfsprekend. Dit kan spanning opleveren.
Op welke wijze wordt deze spanning in uw ogen zichtbaar? Hoe denkt u ervoor te kunnen zorgen dat dit soort spanningen in de toekomst niet verder oplopen, nu het diversiteitsbeleid onverminderd wordt voortgezet?
De spanningen worden zichtbaar in kleine en grotere conflicten die leiden tot klachtprocedures, brieven van klokkenluiders of het zwartboek discriminatie waarin medewerkers hun ervaringen hebben opgetekend. Om deze spanningen zoveel mogelijk weg te nemen, wordt er bijvoorbeeld ingezet op het vormen van kleinere teams, of kleinere structuren binnen teams, zodat er meer tijd en aandacht is voor het individu en voor elkaar. Daarnaast bestaan diverse instrumenten en bewustwordingsprocessen om politiemedewerkers weerbaarder te maken en om het goede gesprek te stimuleren. Zo is er een toolbox ontwikkeld met middelen om het goede gesprek te voeren en bewustwording te creëren op goed omgaan met elkaar d.m.v. trajecten als «over de streep», het waarde(n)volle gesprek en geweldloze communicatie. Ook is de theatervoorstelling Rauw ontwikkeld, bedoeld om het onderlinge gesprek te bevorderen. Inmiddels hebben ruim 16.000 collega’s deze voorstelling gezien. De voorstelling loopt ook in 2019 nog door.
De rol van de leidinggevende bij het zorgen voor een veilige en inclusieve werkcultuur is niet te onderschatten. Om de leidinggevenden beter in positie te brengen, worden er tweedaagse cursussen gegeven waarin aandacht wordt besteed aan sociale veiligheid, omgangsvormen en het goede gesprek. In de ontwikkeltrajecten wordt ook aandacht besteed aan hoe om te gaan met culturele verschillen binnen het team. Vorig jaar zijn alle teamchefs naar de tweedaagse cursus geweest, dit jaar gaan alle operationeel experts.
Onderschrijft u het onderzoeksresultaat uit onderzoek dat het WODC heeft laten uitvoeren dat onder meer «43% van de functionarissen die in beeld komen bij de integriteitsschendingen waarin een relatie met georganiseerde criminaliteit is vastgesteld, een migratieachtergrond heeft»? Zo ja, wat zijn in uw ogen de oorzaken voor deze (extreme) oververtegenwoordiging van politiefunctioneren met een migratieachtergrond in corruptiezaken? Zo nee, waarom niet?3
Uit het WODC onderzoek blijkt dat functionarissen met een migratieachtergrond – afgemeten aan hun aandeel in het totale personeelsbestand – zijn oververtegenwoordigd. In een later onderzoek «Het lekken van vertrouwelijke politie informatie» door de Politieacademie, in opdracht de van korpsleiding, blijkt dat er een lichte oververtegenwoordiging (21%) is. Dit onderzoek wijst ook uit dat bij verdenking van een politiemedewerker met een niet Nederlandse achternaam de verdenking vaker wordt weerlegd. De oorzaken hiervan zijn niet specifiek onderzocht. Het beleid van de korpschef is dat corruptie in geen geval toelaatbaar is, ongeacht de achtergrond van de functionaris.
Komt het voor dat politiefunctionarissen die op straat werkzaam zijn, vanwege hun achtergrond in een bepaald gebied worden ingezet? Zo ja, met welke reden, op welke wijze, in welke gebieden en op welke schaal gebeurt dit? Spreken deze politiefunctionarissen de burgers in een andere taal aan? Zo ja, hoe beoordeelt u dit gegeven? Is dit een wenselijke situatie? Hoe zou u het vinden als het Nederlands geleidelijk zou verdwijnen als dominante openbaar gesproken taal?
In de werving en selectie wordt rekening gehouden met een diverse samenstelling van een team in het algemeen. Specifiek wordt er ook gekeken naar wat de context van het team waarin gewerkt wordt vraagt. Dit vind ik een wenselijke situatie. Dat het Nederlands geleidelijk zou verdwijnen als nationale taal, ligt niet op mijn beleidsterrein en lijkt me bovendien niet aan de orde.
Welke aanpassingen aan het aannamebeleid of het personeelsbeleid zijn ingevoerd of zullen nog worden ingevoerd bij de politie rondom de afdeling voor en het beleid tot het bewerkstelligen van diversiteit?
De politie blijft investeren in nieuwe manieren om de diversiteit in de personeelssamenstelling verder te vergroten. De komende periode wordt hier op verschillende manieren aan gewerkt:
Collega zoekt collega: Met een speciale referral-app kunnen wijkagenten en andere collega’s vanuit hun netwerk «meewerven» en direct een geïnteresseerde aanmelden.
Innovaties om de uitval tijdens de selectieprocedure te verminderen, zoals het borgen van het project Blauw Talent in het reguliere selectietraject tot het bieden van extra begeleidingsmogelijkheden voor schaarse en moeilijk te werven doelgroepen.
Het meer zicht krijgen op de diversiteit in migratieachtergrond door geanonimiseerde metingen van het personeelsbestand en de personele stromen met de Barometer diversiteit in samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het CBS.
Lokale samenwerking met bijvoorbeeld (keten)partners op de regionale arbeidsmarkt versterken. Dit kan door bijvoorbeeld gezamenlijke open dagen te organiseren of door partners te vragen de vacatures van de politie te delen binnen hun netwerk.
Waaruit blijkt dat de inwoners van Nederland een «herkenbare» politie willen hebben, zoals in de volgende tekst op de website van de politie te lezen is: «Iedereen die in Nederland woont of verblijft wil een herkenbare, toegankelijke en betrouwbare politie»? Deelt u niet de mening dat elke inwoner gelijk is voor de wet en dat de politie seculier hoort te zijn?4
Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld, zie artikel 1 van de Grondwet en de beginselen van onze rechtsstaat. Het helpt voor de toegankelijkheid dat de politie herkenbaar is voor alle groepen in de samenleving. Overigens is het politiemensen niet toegestaan zichtbare uitingen van godsdienst of geloofsovertuiging te dragen in combinatie met het politie-uniform. Dit is neergelegd in de code lifestyleneutraliteit vastgesteld door mijn ambtsvoorganger.
Kunt u de Kamer inlichten over de prestatiepercentages per «diversiteitscategorie» (welke dat ook zijn)? Kunt u tevens voor elke diversiteit de huidige korpssamenstelling aangeven? Als deze cijfers u niet bekend zijn, waarop baseert de politie dan haar uitlating dat het korps divers is en op basis waarvan concludeert de politie dat het korps nog diverser moet worden? Wanneer is het korps divers genoeg? Wat zijn de streefdiversiteiten?
Politie registreert geen prestatiepercentages per diversiteitscategorie. Voor de samenstelling van het korps in leeftijdsopbouw en verhouding man/vrouw verwijs ik u graag naar de Jaarverantwoording 2018 die dit voorjaar met uw Kamer besproken is.
Er is geen wettelijke grondslag om personeelsgegevens te koppelen aan religieuze of culturele achtergrond of geaardheid. Uit de meting die de politie door het CBS heeft laten uitvoeren, blijkt dat het aandeel medewerkers met een migratieachtergrond in de bezetting (totale korps) zowel in 2017 als in 2018 13% was. Wetenschappelijk sociologisch onderzoek wijst uit dat een politiekorps beter presteert als er een zekere binding, kennis en ervaring is met en over diverse groepen uit de samenleving. Ook stappen de mensen uit verschillende groepen uit de samenleving sneller op de politie af om aangifte te doen of om hulp te vragen als zij zich in de politie herkennen. Daarom streeft de korpschef een korps na dat qua diversiteit een afspiegeling van de samenleving is. Deze overtuiging is sinds de jaren 2000 terug te vinden in de wetenschappelijke literatuur.5
Is het in het kader van de diversiteit dat de politie tegenwoordig deelneemt aan de iftar? Zo ja, welke andere religieuze samenkomsten worden ook door de politie bezocht? Zo nee, wat is dan de reden dat dit gebeurt?
De politie is van en voor iedereen en moet, ook als zij ontmoetingen met bevolkingsgroepen organiseert, haar neutraliteit bewaren. Zoals eerder aangegeven laat ik aan de politie-eenheden zelf om de wijze te bepalen waarop het beleid lokaal het beste vorm gegeven kan worden en met welke activiteiten dat gepaard gaat. De politie-eenheden kennen dan ook een verscheidenheid aan activiteiten waar zij aan deelnemen, dan wel die zij zelf organiseren. Zo heeft de eenheid Oost-Brabant vorig jaar een zogenaamd Feest der Verbinding georganiseerd om op een informele wijze in gesprek te komen over veiligheid met de diverse bewoners uit de regio.
Naast de genoemde iftar-maaltijden sluit de politie aan bij evenementen van allerlei aard, zoals herdenkingen, Pride Amsterdam, kerstvieringen en Keti Koti. Ook worden activiteiten met buurtbewoners georganiseerd met als doel te investeren in een betere verbinding. Daarnaast was ik bijvoorbeeld afgelopen december samen met de politie aanwezig bij de viering van het Joods Chanoeka in Amsterdam. Ik ben van mening dat de deelname van de politie aan dergelijke activiteiten ervoor zorgt dat de politie in verbinding is met de samenleving, en daarmee haar gezag vergroot.
Wanneer is een vergunning aangevraagd, door wie, en onder welke voorwaarden is deze vergunning verleend voor het verkopen van kadavers uit een vrachtwagen op 11 augustus jl. in het kader van een islamitische feestdag, waarbij de politie op Twitter heeft aangegeven dat dit legaal is? Op welke plaatsen heeft dit fenomeen van straatverkoop zich voorgedaan? Is aan de regels van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voldaan? Kunt u de Kamer het verslag dan wel de verslagen van de NVWA toesturen?5
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid komt hier in de beantwoording van Kamervragen van de leden Van Raan (PvdD) en Laan-Geselschap en Lodders (beiden VVD) bij uw Kamer op terug.
Is voor de verkoper(s) van deze kadavers een registratie bekend bij de Kamer van Koophandel? Zo nee, gaat de fiscus hier dan werk van maken? Indien u deze vraag niet kunt beantwoorden, kunt u deze vraag dan voorleggen aan de Staatssecretaris van Financiën?
In het bericht werd gesproken over kadavers, maar gedoeld op de uitgifte van karkassen die in een erkend slachthuis zijn geslacht t.b.v. het Offerfeest en waarvan het vlees is goedgekeurd voor menselijke consumptie. Erkende slachthuizen zijn in het bezit van een registratie van de Kamer van Koophandel.
Wordt volgens u de huidige maatschappelijke trend van het verkopen van kadavers straks min of meer normaal in het Nederlandse straatbeeld? Hoe zal de samenleving zich in uw ogen de komende jaren ontwikkelen? Getuigt het op straat kopen dan wel verkopen van kadavers in uw ogen van een goede integratie in de Nederlandse samenleving? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat zegt dit u over de staat van de multiculturele samenleving?
Het verkopen van kadavers op straat is niet aan de orde van de dag en ik zou het dan ook niet duiden als maatschappelijke trend. Wel zou u het kunnen zien als een uiting van de multiculturele samenleving waarin verschillende uitingen van culturele stromingen zichtbaar zijn. Hoe de samenleving zich de komende jaren zal ontwikkelen is moeilijk te voorspellen. Wel ben ik ervan overtuigd dat de samenleving eerder diverser zal worden dan minder divers. De politie zal hoe dan ook mee veranderen met de samenleving. Enerzijds door zich te blijven spiegelen aan verschillende groepen in de samenleving. Anderzijds door nieuwe technieken en werkwijzen te ontwikkelen.
Deelt u de mening dat het verkopen van kadavers vanuit een vrachtwagen de vrije markt verstoort? Zo nee, zou er in uw ogen dan ook met kerst bijvoorbeeld wild zwijn of kalkoen vanuit een vrachtwagen op straat verkocht mogen worden?
Nee, ik deel deze mening niet. Over de voorwaarden voor deze uitgifte informeert de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid uw Kamer in de antwoorden op Kamervragen van de leden Van Raan (PvdD) en Laan-Geselschap en Lodders (beiden VVD). Het is niet toegestaan om dit vlees naar een ander erkend bedrijf ten behoeve van de handel te vervoeren. Dit is een andere situatie dan de reguliere distributie en handel in vlees, zoals dit met kerst aan de orde is.
Op welke wijze wordt rekening gehouden met de nadelen van het diversiteitsbeleid bij de politie?
Op de eventuele kwetsbaarheden die horen bij een divers korps en die uit eerdere studies naar voren zijn gekomen heeft de politie maatregelen genomen. Zo worden bij de werving en selectie verschillende instrumenten gebruikt om de geschiktheid van de kandidaat te beoordelen. Daarnaast wordt gedurende de politieopleiding en trainingen een dubbele loyaliteit en het dilemma van een hoge druk van de omgeving in combinatie met sterke cultuuraspecten meegenomen.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Uitvoering van de motie-Van der Staaij c.s. over eenzijdige resoluties bij de VN |
|
Sven Koopmans (VVD), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Thierry Baudet (FVD), Chris Stoffer (SGP), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat Nederland voor de resolutie «Situation of and assistance to Palestinian women» gestemd heeft in de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties?
Ja.
Is er, behalve deze veroordeling van Israel, nog enig ander land veroordeeld tijdens deze sessie voor het schenden van vrouwenrechten?
Nee.
Kunt u aangeven hoeveel resoluties in de VN-Mensenrechtenraad en in de Economische en Sociale Raad Israël veroordelen (in de afgelopen vijftien jaar) en hoeveel resoluties de vijf meest bekritiseerde landen veroordelen?
Sinds de oprichting van de Mensenrechtenraad in 2006 zijn, verdeeld over 41 sessies, 66 resoluties aangenomen die zich richten op de mensenrechtensituatie in de Palestijnse en andere bezette gebieden. In de Economische en Sociale Raad zijn in de periode 2005–2019 dertig resoluties aangenomen met betrekking tot de positie van Palestijnse vrouwen en de sociaaleconomische situatie in de door Israël bezette gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem. In deze periode zijn tachtig resoluties aangenomen over de mensenrechtensituatie in Syrië, Soedan,
Myanmar, Democratische Republiek Congo en Noord-Korea. Zorgen over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië worden frequent aan de orde gesteld in verklaringen van onder meer de Europese Unie en de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten. Maart jongstleden werd een sterk politiek signaal afgegeven met een verklaring van 36 landen, waarin de positie van vrouwen, vrouwelijke mensenrechtenactivisten in het bijzonder werd benadrukt.
Hoe vaak is bijvoorbeeld de situatie van vrouwen in Saoedi-Arabië, waar vrouwen zonder hun «male guardian» helemaal niets mogen, op de agenda geplaatst en hoe vaak is dat land veroordeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u dit proportioneel?
Het kabinet vindt het onbevredigend dat Israël disproportioneel veel vaker genoemd wordt in resoluties binnen de Verenigde Naties dan sommige andere landen waar mensenrechten onder grote druk staan. Het kabinet zet zich daarom in om deze disproportionele aandacht te verminderen en voert daarbij de motie-Van der Staaij uit, zoals aangegeven in eerdere Kamerbrieven hieromtrent, bijvoorbeeld de brief van 19 september 2018 (kenmerk 23 432 nr. 471) en in de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Voordewind, Ten Broeke en Van Helvert (Aanhangsel van de Handelingen, Vergaderjaar 2017–2018, met volgnummer 915, d.d. 19 januari 2018).
Het kabinet beoordeelt ieder voorgesteld besluit van een internationale organisatie op zijn merites. Uitgangspunten daarbij vormen het internationaal recht, het regeerakkoord, waarin wordt aangegeven dat het kabinet de goede betrekkingen met Israël en de Palestijnse Autoriteit benut voor het behoud en de verwezenlijking van de twee-statenoplossing, en het EU-beleid ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces, zoals vastgesteld in Raadsconclusies. Internationaalrechtelijke uitgangspunten zijn leidend bij de beoordeling van voorgestelde resoluties en andere besluiten waarin de status van de door Israël bezette gebieden (Golan, Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, en Gaza) centraal staat. Het uitspreken van Nederlandse zorgen over disproportionele aandacht laat onverlet dat het kabinet van mening is dat er in VN-verband ruimte moet zijn om gerechtvaardigde kritiek op het optreden van lidstaten te uiten.
Uit overwegingen zoals hierboven weergegeven, heeft Nederland zich het afgelopen jaar onthouden van stemming in de Wereldgezondheidsraad over een resolutie over de gezondheidssituatie in de door Israël bezette gebieden. Nederland was geen lid van de Mensenrechtenraad toen daar in maart jl. diverse resoluties met betrekking tot het Midden-Oostenvredesproces werden aangenomen. Nederland was afgelopen jaar ook geen lid van de Uitvoerende Raad van UNESCO, waar ook dit jaar verschillende resoluties konden worden aangenomen zonder discussie nadat Israël en de Palestijnse Autoriteit hierover afspraken gemaakt hadden.
In ECOSOC heeft Nederland voor een jaarlijks terugkerende resolutie over de rechten van Palestijnse vrouwen gestemd. Afgelopen jaren diende de Palestijnse Autoriteit deze resolutie eveneens in ter adoptie door de Commission on the Status of Women (CSW). Deze resolutie werd voorheen ieder jaar aangenomen in CSW en ECOSOC, ongeacht de positie van de EU. De EU heeft, mede op aandringen van Nederland, in onderhandelingen de Palestijnse Autoriteit ervan weten te overtuigen de resolutie niet meer in CSW te agenderen en ter stemming te brengen en de inhoud van de resolutie aan te passen. Mede door de Nederlandse inspanning is de tekst van de overgebleven resolutie meer gebalanceerd geworden en wordt de Secretaris Generaal niet langer gevraagd een apart rapport te schrijven over de situatie van Palestijnse vrouwen. Voorbeelden van de inhoudelijke verbetering zijn het feit dat de bezetting niet langer «het» grootste obstakel voor het verwezenlijken van situatie van Palestijnse vrouwen wordt genoemd, en daarnaast wordt verwezen naar de verplichtingen waaraan de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht – waar eerder alleen Israël werd aangesproken.
De onderhandelingsinzet van de EU, waaronder de inzet van Nederland, heeft ertoe geleid dat de resolutie alleen in ECOSOC is geagendeerd en de inhoud evenwichtiger is geworden. Zonder actieve bemoeienis zou de resolutie opnieuw in CSW en ECOSOC zijn aangenomen, zonder inhoudelijke verbeteringen. Nederland heeft, samen met het merendeel van de Europese leden van de ECOSOC, daarom voor deze resolutie gestemd.
Het terugdringen van het aantal stemmingen over resoluties en de inhoudelijke verbetering is een positieve stap, maar nog niet voldoende. Het is onverkwikkelijk dat binnen de VN het aantal resoluties over Israël aanzienlijk hoger is dan over landen als Saudi Arabië, Iran, Syrië of Venezuela. Nederland zal zich daarom actief blijven inzetten om disproportionele aandacht tegen te gaan in de VN en voor het verminderen van het aantal resoluties over Israël en de bezette gebieden. Tevens zal Nederland zich blijven inzetten voor het brengen van meer inhoudelijke balans in resoluties over het Midden-Oosten Vredesproces, zodat niet langer uitsluitend het handelen van een partij belicht wordt. In de Mensenrechtenraad zal Nederland zich inzetten voor het afbouwen van het specifieke agenda-item over Israël en de bezette gebieden. Nederland zal (concept)resoluties in internationale mensenrechtenfora op de eigen merites blijven beoordelen, rekening houdend met de daadwerkelijke mensenrechtensituatie.
Hoe heeft de regering elk van de twee punten van de aangenomen motie-Van der Staaij c.s. (34 775, nr. 44), uitgevoerd in de VN-organen waarin Nederland vertegenwoordigd is, daar waar die motie de regering in 2017 opriep om Kunt u bij beide agendapunten voorbeelden geven?
Zie antwoord vraag 5.
Het klimaatbeleid en de kosten daarvan |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat Nederlanders – die linksom of rechtsom de kosten van het klimaatbeleid moeten betalen – er recht op hebben om volledig en objectief geïnformeerd te worden over de kosten van het beleid en de effecten ervan op het klimaat?
Ja.
Kunt u inzicht geven in de kosten van het Klimaatakkoord zoals berekend door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de totale kosten en de kosten voor huishoudens?
PBL heeft de meerkosten van het ontwerpKlimaatakkoord in kaart gebracht. De nationale meerkosten tonen wat het bereiken van 49% reductie de maatschappij extra kost ten opzichte van het staande beleid. Deze nationale (meer)kosten bedragen volgens PBL € 1,6 tot € 1,9 miljard in 2030. De nationale kosten worden niet uitgesplitst naar burgers en bedrijven, maar zijn de kosten voor de samenleving als geheel.
Keuzes in beleidsinstrumenten bepalen de lasten die bij burgers terechtkomen. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in haar doorrekening van maart jl. de lasten van het ontwerpKlimaatakkoord in kaart gebracht. Daarbij is een uitsplitsing naar huishoudens en bedrijven gemaakt. Ook is in deze doorrekening het energie- en klimaatbeleid uit het basispad betrokken. Het CPB gaf hiermee een integraal beeld van de lasten die bij huishoudens en bedrijven terechtkomen. De lasten voor huishoudens van het ontwerpKlimaatakkoord (via geboden, verboden of normeringen) raamde het CPB op € 0,3 miljard in 2030. De lasten van het totale energie- en klimaatbeleid (inclusief het ontwerpKlimaatakkoord) voor huishoudens schatte het CPB voor 2030 in op € 3,3 miljard (incl. de € 0,3 miljard via geboden, verboden of normeringen).
Het kabinet heeft aangekondigd dat de belastingen op de energierekening aanzienlijk verlaagd worden. Voor de invulling hiervan verwijs ik naar de brief over het Klimaatakkoord van 28 juni jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 342).
Wat zal de gemiddelde kostenstijging zijn voor mensen in afgelegen gebieden en andere forensen als gevolg van het invoeren van rekeningrijden? Hoe wilt u hen compenseren?
Omdat het nog niet duidelijk is of en welke vorm van rekeningrijden op termijn wordt ingevoerd is deze vraag niet te beantwoorden. De inschatting van effecten zal uiteraard onderdeel zijn van de aangekondigde verkenning hierover.
Erkent u dat een doorrekening van uitsluitend de kosten van het Klimaatakkoord, zonder de kosten van het reeds vastgestelde klimaatbeleid daarbij te betrekken, een onvolledig en misleidend beeld geeft van de werkelijke kosten van het klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
De nationale meerkosten die het PBL presenteert tonen wat het bereiken van 49% reductie de maatschappij extra kost ten opzichte van het staande beleid. PBL heeft uw Kamer eerder toegezegd in de komende periode ook de kosten van het reeds vastgestelde klimaatbeleid in kaart te brengen.
Het CPB heeft bij de bepaling van lasten- en inkomenseffecten zowel het ontwerpKlimaatakkoord als het klimaat- en energiebeleid uit het basispad in beschouwing genomen.
Bent u bereid om bij de doorrekening ook de effecten van het reeds vastgestelde klimaatbeleid – zoals onder meer is opgenomen in het in 2013 gesloten Energieakkoord – te betrekken? Zo nee, waarom niet?
De doorrekening van het CPB van maart jl. maakt ook de inkomenseffecten van het klimaat- en energiebeleid uit het basispad inzichtelijk.
Bent u bereid om een second opinion te laten uitvoeren en daarvoor de effecten ook te laten doorrekenen door de Algemene Rekenkamer? Zo ja, zult u daarvoor hetzelfde budget uittrekken als voor de doorrekening door het PBL? Zo nee, waarom niet?
Ik vertrouw op het onafhankelijk oordeel van de planbureaus en hun processen van kwaliteitsborging. De Algemene Rekenkamer besluit net als het PBL en het CPB zelf over het eigen werkprogramma en de inzet van middelen daarbij. De overheid heeft geen specifiek budget uitgetrokken voor de doorrekening door het PBL en CPB.
Het onderbrengen van IS-kinderen bij IS-aanhangers |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderbescherming plaatst IS-kinderen bij opa met IS-sympathieën»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht.
Erkent u dat, indien jonge kinderen worden grootgebracht door aanhangers van islamitisch gedachtegoed dat te boek staat als antidemocratisch, extreem gewelddadig, vrouwonvriendelijk, mensonterend en haatdragend, het risico bestaat dat dat islamitische gedachtegoed wordt overgebracht op die kinderen? Zo nee, waarom niet?
Indien een ouder of verzorger een gewelddadige ideologie aanhangt, is dit na melding bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), reden voor de RvdK om een raadsonderzoek in te stellen. Indien uit dit onderzoek zou blijken dat er sprake is van een onveilige opvoedsituatie, die voortkomt uit een gewelddadige ideologie, dan gaat de RvdK niet over tot het advies kinderen bij deze ouder of verzorger te plaatsen.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de Kinderbescherming de waarschuwing van de gemeente Ede, inhoudende dat de grootouders te boek staan als IS-aanhangers, heeft genegeerd?
Ik verwijs u voor de antwoorden op deze vragen naar de brief over de evaluatie van de casus Ede, die gelijktijdig met het beantwoorden van deze vragen naar de Tweede Kamer is gestuurd.
De evaluatie biedt geen aanknopingspunten voor de in de vraag besloten kwalificatie over het handelen van het Landelijk Steunpunt Extremisme.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat het Landelijk Steunpunt Extremisme nalatig is geweest bij de screening van de grootouders van de IS-kinderen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat, indien de Kinderbescherming kinderen in een situatie brengt waarin de ontwikkeling en opvoeding van die kinderen gevaar loopt, de Kinderbescherming haar wettelijke taak ernstig verwaarloost? Zo nee, waarom niet?
De RvdK heeft de wettelijke taak om te onderzoeken hoe Nederlandse kinderen te beschermen. De Raad dient vanuit het belang van het kind te handelen.
De RvdK had geen informatie over mogelijke radicalisering van de grootouders toen zij de kinderrechter adviseerde de terugkerende kleinkinderen bij de grootouders in huis te plaatsen.
De signalen van mogelijke radicalisering van de grootouders, die kort na de netwerkplaatsing naar buiten zijn gekomen, zijn in de periode na de plaatsing van de kinderen opnieuw gewogen en bekeken. De RvdK heeft daarbij de procedure gevolgd en de expertise van het Landelijk Adviesteam minderjarige Terugkeerders (LAT) geraadpleegd. Op basis van die informatie is geconcludeerd dat er destijds geen aanwijzingen waren die bevestigen dat de grootouders IS-sympathisant zijn of zijn geweest. Er was dus geen aanleiding de kinderen bij de grootouders weg te halen.
Ook de gemeente en Jeugdbescherming Gelderland hebben tot op heden geen informatie die aanleiding geeft de plaatsing bij de grootouders te beëindigen.
Ik heb geen aanwijzingen dat de RvdK zijn wettelijke taak heeft verwaarloosd. De RvdK heeft de afgesproken procedure doorlopen.
Welke noodzakelijke voorzieningen heeft u, als verantwoordelijke voor het beleid dat de Kinderbescherming uitvoert en het toezicht daarop, getroffen om ervoor te zorgen dat de Kinderbescherming haar taken in de toekomst wel naar behoren vervult?
Voor de bevindingen van de evaluatie naar de plaatsing van de kinderen van uitreizigers bij grootouders in Ede en de daaraan verbonden verbeterpunten, verwijs ik u naar bovengenoemde brief.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Beantwoording van de Kamervragen is gekoppeld aan de evaluatie van deze casus, zoals ook toegezegd aan uw Kamer tijdens het debat over Terugkeerders, dd. 25 juni 2019. De beantwoording heeft daarom langer de tijd gekost.
De problemen inzake het asielbeleid |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Broekers-Knol mag puinruimen; oplossing voor falend asielbeleid gevraagd»?1
Ja.
Erkent u dat sprake is van een falend asielbeleid? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat er sprake is van een falend asielbeleid erken ik niet. Nederland heeft een solide asielstelsel. In haar onderzoek naar langdurig verblijf van vreemdelingen zonder bestendig verblijfsrecht heeft de commissie Van Zwol onder meer geconcludeerd dat het Nederlandse asielbeleid en de praktijk fatsoenlijk op orde zijn. De Nederlandse uitvoerende diensten in de asielketen functioneren, zo blijkt uit Europees en ander vergelijkend onderzoek, meer dan gemiddeld goed. Wel constateert de commissie dat er verbeteringen mogelijk zijn; meest in het bijzonder op het terrein van (sturing op) wacht- en doorlooptijden.
Verbeteringen liggen daarnaast onder meer op het terrein van terugkeer en vreemdelingenbewaring. Met name deze laatste aanpassingen hebben vaak een Europese en internationale dimensie en vragen om een kabinetsbrede inzet, onder andere op het vlak van relaties met de landen van herkomst. Die brede inzet is onderdeel van de integrale migratieagenda van dit kabinet, waarover uw Kamer jaarlijks geïnformeerd zal worden. De eerste Rapportage Integrale migratieagenda zal zo snel mogelijk na het zomerreces en uiterlijk een maand voor de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer worden gezonden.
Waarom acht u zichzelf geschikt de enorme problemen in de asielketen op te lossen, terwijl uw voorgangers daar jammerlijk in zijn tekortgeschoten?
De kwalificatie dat mijn voorgangers tekortgeschoten zijn, deel ik niet. De punten waar verbetering nodig is, liggen deels buiten Nederland en vragen om een lange adem. Mijn voorgangers hebben goede dingen gedaan. Ik zal mij maximaal inzetten op de verbeterpunten verdere voortgang te realiseren. Daarnaast zet ik mij in voor goede aansturing van de asielketen om de doorlooptijden sterk te bekorten.
Welke concrete doelen heeft u zich gesteld gedurende uw ambtstermijn te verwezenlijken? Welke concrete wijzigingen van het asielbeleid zijn noodzakelijk teneinde uw doelen te verwezenlijken? Op welke momenten en op welke wijze zult u meten of u voldoende voortgang boekt om die doelen te verwezenlijken?
Voor mijn concrete doelen refereer ik aan het regeerakkoord 2017 «Vertrouwen in de toekomst», waarin de beleidsvoornemens van het kabinet op het gebied van asiel en migratie staan. De voornemens zijn nader uitgewerkt in de Kamerbrief van 29 maart 2018 over de integrale migratieagenda.2
Erkent u dat een toestand van ongecontroleerde massa-immigratie rampzalige gevolgen kan hebben voor het voortbestaan van een verzorgingsstaat?
Zoals ook door mijn ambtsvoorganger op 3 december 2018 aan u is geantwoord,3 kan voor personen, maar ook voor landen, migratie een bron van voorspoed, innovatie en duurzame ontwikkeling zijn. Geordende, veilige en reguliere migratie kan vele kansen bieden. In algemene zin kan worden gesteld dat migratie niet alleen voordeel biedt voor migranten zelf, maar ook voor de ontvangende staten, indien migranten in hun eigen levensonderhoud voorzien, deelnemen aan de arbeidsmarkt en geïntegreerd zijn. Het kabinet sluit echter niet de ogen voor de negatieve effecten van migratie, zowel regulier als irregulier. In het geval van reguliere migratie, waakt het kabinet voor het risico van verdringing op de arbeidsmarkt en bevordert het de integratie van migranten. Dat is waarom het kabinet inzet op een integrale aanpak van migratie waarbij het ook zaak is dat personen zonder rechtmatig verblijf Nederland verlaten en personen die hier mogen blijven actief meedoen aan de samenleving.
Hoe beschouwt u de ingrijpende veranderingen in de samenstelling van de Nederlandse bevolking, die het gevolg zijn van het in de laatste decennia gevoerde asielbeleid? Ziet u hierin vooral kansen of vooral bedreigingen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel asielzoekers kan Nederland naar uw mening nog maximaal per jaar opvangen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit aantal niet overschreden wordt?
De vraag naar het aantal asielzoekers dat Nederland maximaal per jaar kan opvangen, is niet concreet te beantwoorden. Wel kan ik u antwoorden dat, zoals genoemd in de Kamerbrief van 29 maart 2018 over de integrale migratieagenda, de inzet van het kabinet gericht is op een beheersing die tot doel heeft dat migranten niet ongecontroleerd doorreizen en in kwetsbare posities terecht komen.
Bent u bekend met het Australische asielbeleid? Zo ja, hoe beoordeelt u dit beleid?
Ja, het Australische asielbeleid is mij bekend. Alhoewel het Australisch model niet uitdrukkelijk tot voorbeeld dient, zijn vergelijkbare elementen terug te vinden in het Europese en nationale denken over asiel en migratie. Denk bijvoorbeeld aan het concept van de ontschepingsplatforms voor migranten die worden onderschept op de Middellandse Zee, uit de conclusies van de Europese Raad van 28 juni 2018. Een ander voorbeeld is de in het regeerakkoord genoemde veilige opvang van asielzoekers in de regio en het afsluiten van, bij voorkeur in Europees verband, overeenkomsten met veilige derde landen die materieel voldoen aan de voorwaarden van het Vluchtelingenverdrag.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken voor een grondige herziening van het Nederlandse asielbeleid? Zo nee, waarom niet?
Een belangrijke conclusie in het rapport van de commissie Van Zwol is dat een verbetering van de nationale asielprocedure niet gezocht moet worden in (weer) een aanpassing van de nationale wet- en regelgeving, maar dat een verbetering gezocht moeten worden in uitvoering van het huidige beleid. Uw Kamer ontvangt kort na het zomerreces mijn beleidsreactie op de conclusies en aanbevelingen van die commissie.
Voor de aanpassingen die meer een Europese en internationale dimensie hebben, is onder meer de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstel (GEAS) essentieel. Belangrijke speerpunten voor mij zijn het tegengaan van secundaire migratie, het verbeteren en Europees breed invoeren van grensprocedures om snel aan de buitengrens een onderscheid te kunnen maken tussen asielzoekers met een kansrijk en minder kansrijk asielverzoek, en een verruiming van de mogelijkheden van vreemdelingenbewaring om te voorkomen dat vreemdelingen zich aan terugkeer onttrekken.
Hoe zou het bedrag van 100 miljoen euro, dat het kabinet op grond van de Voorjaarsnota jaarlijks extra uittrekt voor de asielketen, naar uw oordeel besteed moeten worden?
De besteding van de middelen die op grond van de Voorjaarsnota extra uitgetrokken worden voor de asielketen zullen worden besteed aan een stabiele financiering van de asielketen, zodat het operationele proces beter kan worden ingericht, het aantal mensen dat sinds de asielcrisis in 2015 in procedure is afneemt en de doorlooptijden worden teruggebracht. In onderstaande tabel zijn de bedragen opgenomen die beschikbaar zijn gesteld ten opzichte van de eerdere (afnemende) meerjarenbegrotingsreeks.
IND
74
100
89
65
COA
86
204
162
126
Nidos
– 21
– 16
– 17
-18
RvdR
10
6
6
6
Kinderpardon
13
162
294
240
179
Hoe lang duurt het op dit moment gemiddeld tot een asielaanvraag in behandeling wordt genomen en hoe lang gemiddeld tot een aanvraag is afgehandeld? Wat vindt u van die termijnen?
Het datawarehouse van de IND registreert de wachttijden, of de Rust- en Voorbereidingstijden nog niet als zodanig. De IND stuurt op doorlooptijden, deze zijn per spoor opgenomen in de tabel hieronder.
Spoor 1
13 weken
n.v.t.
Spoor 2
4 weken
99%
Spoor 4 AA
24 weken
50%
Spoor 4 VA
41 weken
28%
De IND kan niet voor iedere persoon vooraf zeggen hoe lang de procedure gaat duren. In de tabel staat voor ieder asielspoor de gemiddelde doorlooptijden bij uitstroom. Dit geeft aan hoe lang een persoon in procedure heeft gezeten die in april zijn beslissing heeft ontvangen. In de tabel staat ook hoeveel procent van de beslissingen binnen de wettelijke beslistermijn genomen is.
Waarom hebben asielzoekers die nog niets hebben bijgedragen aan de Nederlandse maatschappij recht op een dwangsom, indien hun asielaanvraag niet tijdig wordt behandeld? Wat vindt u van deze regeling?
De Wet dwangsom is erop gericht bestuursorganen tijdig te laten beslissen. Voor asielverzoeken betekent «tijdig» binnen de in de Vreemdelingenwet voorgeschreven beslistermijn. Momenteel zijn er achterstanden bij de IND op asielzaken in spoor 4. Mijn inzet is erop gericht – parallel aan het doel van de Wet dwangsom – dat de IND weer zo snel mogelijk, en in ieder geval binnen de wettelijke beslistermijn, beslist op asielaanvragen. In de brief van mijn ambtsvoorganger van 17 april 2019 is de verwachting uitgesproken dat de IND in 2021 het grootste deel van de zaken in spoor 4 weer binnen de wettelijke termijn kan afdoen.4 Ik wil hierbij benadrukken dat asielaanvragen in spoor 1 en 2 prioriteit krijgen en nu reeds (ruim) binnen de wettelijke termijn worden afgedaan.
Hoeveel euro heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) sinds 2015 in totaal al uitgekeerd aan dwangsommen, wegens te trage afhandeling van asielaanvragen?
In de IND-systemen kan geen volledige uitsplitsing worden gemaakt in welke werksoort (asiel/regulier/nareis) een dwangsom is uitgekeerd. Wel kunnen de totale bedragen aan uitgekeerde dwangsommen worden geleverd. Hier komt uit dat de IND vanaf 2015 tot op heden (31 mei 2019) in totaal een bedrag van circa € 4,1 miljoen aan dwangsommen heeft uitbetaald. Oorzaak van het oplopen van de bedragen is nader toegelicht in mijn antwoord op uw vraag 12.
t/m 31 mei 2019
1.500
2018
1.500
2017
700
2016
300
2015
100
4.100
Erkent u dat de achterstanden bij de IND kleiner zouden worden, indien er minder asielzoekers toegelaten worden? Zo ja, bent u bereid zich in te spannen voor wijzigingen in het asielbeleid, waardoor er minder asielzoekers worden toegelaten? Zo nee, hoeveel personeel heeft de IND naar uw mening, bovenop de huidige +/- 3.000 fte, nog nodig teneinde de achterstanden weg te werken?
Nee. Zoals ook geantwoord op vraag 12 is in de brief van mijn ambtsvoorganger van 17 april 2019 en in het algemeen overleg van 23 april 2019 de verwachting uitgesproken dat de IND in 2021 het grootste deel van de zaken in spoor 4 weer binnen de wettelijke termijn kan afdoen. In deze brief van 17 april 2019 is ook aangegeven hoeveel mensen de IND daarvoor naar verwachting nog zal aannemen, waarbij ook meespeelt dat de IND een beperkte capaciteit heeft om nieuwe mensen op te leiden en in te werken.
Hoe gaat u voorkomen dat asielzoekers en hun eventuele nakomelingen zich, in afwachting van de beslissing op hun aanvraag, in Nederland wortelen?
Of een asielzoeker is «geworteld» in de Nederlandse samenleving, is niet objectief vast te stellen. In het regeerakkoord is wel de maatregel opgenomen dat asielzoekers van wie de aanvraag een kleine tot geen kans van slagen heeft, in de middelgrote centra gaan blijven. Zij zullen direct in de snelle procedure komen. Een afwijzing zal vervolgens meteen leiden tot een uitzettingsprocedure. In aanvulling daarop heeft mijn ambtsvoorganger de commissie Van Zwol gevraagd om onderzoek te doen naar langdurig verblijvende vreemdelingen zonder bestendig verblijfsrecht. Zoals al gezegd, ontvangt uw Kamer kort na het zomerreces mijn beleidsreactie op de uitkomsten van dat onderzoek.
Hoe ziet uw noodplan eruit voor het geval er opnieuw een acute asielcrisis, vergelijkbaar met die van 2015, optreedt? Kan dat plan voorkomen dat er wederom in enkele maanden tijd ongecontroleerd tienduizenden kansarme asielzoekers Nederland binnen komen?
In het Regeerakkoord is afgesproken dat er wordt gewerkt aan een asielsysteem dat flexibeler en (maatschappelijk en financieel) effectiever is: «Nederland moet blijvend flexibel kunnen reageren op schommelingen in de omvang en/of samenstelling van de instroom. Hiervoor hebben we een flexibel asielsysteem nodig, dat zowel maatschappelijk als financieel effectiever is dan het nemen van ad hoc maatregelen. Binnen dit systeem moeten opvang, de asielprocedure en integratie dan wel terugkeer integraal worden benaderd en de samenwerking in de vreemdelingenketen en met gemeenten worden versterkt».
Om deze ambities tot uitvoering te brengen, is het Programma Flexibilisering Asielketen gestart. Hierin werken het Ministerie van JenV en de ketenpartners (IND, COA, DT&V, Politie, Koninklijke Marechaussee en DJI) samen met maatschappelijke en bestuurlijke partners (gemeenten, provincies, NGO’s, de rechtspraak etc.) en andere ministeries aan verschillende maatregelen. Hierbij worden lessen getrokken uit de ervaringen met grote schommelingen in de instroom in 2015 en 2016. Op basis van het Regeerakkoord is een tweeledige doelstelling voor het programma geformuleerd: het bewerkstelligen van een flexibeler en effectiever asielsysteem, dat kan inspelen op schommelingen en dat bijdraagt aan het verwezenlijken van de uitkomsten van het asielproces, namelijk integratie dan wel terugkeer.
Voor de aanpassingen die meer een Europese en internationale dimensie hebben, verwijs ik u naar mijn antwoorden op uw vragen 8 en 9.
Hoeveel kosten de talloze en eindeloze juridische procedures die door asielzoekers gevoerd worden de Nederlandse belastingbetaler op jaarbasis?
De gevraagde gegevens, uitgesplitst naar juridische procedures die door of namens asielzoekers worden gevoerd, zijn niet beschikbaar.
Biedt Nederland asielzoekers meer rechten, dan waar Nederland zich verdragsrechtelijk toe verplicht heeft? Zo ja, bent u bereid de rechten van asielzoekers te versoberen?
Op een beperkt aantal onderdelen biedt het Nederlandse asielstelsel meer rechten dan waartoe wij strikt gehouden zijn op grond van de Europese en internationale verplichtingen. Vaak hangen deze samen met de specifieke inrichting van het Nederlandse stelsel.
Wat is de huidige stand van zaken omtrent de veiligheid in asielzoekerscentra (AZC’s)? Hoeveel gevallen van agressie, bedreiging, geweld, seksuele intimidatie en overig crimineel of overlastgevend gedrag doen zich er gemiddeld per week nog voor?
Middels de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 is recent uw Kamer recent
geïnformeerd over de mate waarin agressie en geweld voorkomt op COA-locaties.
In de brieven van 17 april 20195 en 1 juli 20196 hebben mijn ambtsvoorganger en ik uw Kamer geïnformeerd over verschillende maatregelen die zijn en worden genomen om overlastgevend gedrag zowel binnen als buiten COA opvanglocaties aan te pakken. Het is nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken over de ontwikkeling hiervan in 2019.
Is er al een einde gekomen aan de onveilige werkomstandigheden voor medewerkers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat medewerkers van het COA zich weer veilig gaan voelen op de werkvloer?
Het is onaanvaardbaar dat personeel van het COA haar werk onder onveilige omstandigheden zou moeten uitvoeren en dat bewoners en omwonenden overlast ervaren. De medewerkers van het COA zijn opgeleid voor en ervaren in het omgaan met een bepaalde mate aan incidenten. Incidenten worden geregistreerd en in geval van crimineel gedrag wordt er aangifte gedaan bij de politie. Geweld tegen medewerkers met een publieke taak is echter volstrekt onacceptabel.
In de brieven van 17 april 2019 en 1 juli 2019 hebben mijn ambtsvoorganger en ik uw Kamer geïnformeerd over verschillende maatregelen die zijn en worden genomen om overlastgevend gedrag zowel binnen als buiten de COA opvanglocaties aan te pakken. Zo kan het COA bij overlastgevend gedrag de verstrekkingen zoals vastgesteld in de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers onthouden. Hierbij valt te denken aan het ontzeggen van de opvang. Daarnaast is er extra DJI personeel ingezet op de extra begeleiding en toezichtlocatie (EBTL) in Hoogeveen, waar het regime sinds mei is aangescherpt.
Welke disciplinaire maatregelen worden opgelegd aan asielzoekers die zich gedurende hun verblijf in een AZC schuldig maken aan crimineel of overlastgevend gedrag?
In het geval van incidenten, overlast of het overtreden van de huisregels spreekt het COA bewoners aan op hun gedrag en legt hen zo nodig maatregelen op in het kader van het Regeling Onthouding Verstrekkingen (ROV). Deze maatregelen houden onder andere in dat het COA financiële verstrekkingen kan inhouden of (al dan niet) tijdelijk het verblijf op de opvanglocatie kan onthouden. Daarnaast kan het COA overlastgevende bewoners – afhankelijk van de individuele situatie – overplaatsen naar een EBTL. In het geval van crimineel gedrag wordt aangifte gedaan bij de politie, waarna het Openbaar Ministerie vervolging kan instellen.
Komen asielzoekers die zich gedurende hun verblijf in een AZC schuldig maken aan crimineel of overlastgevend gedrag nog in aanmerking voor een verblijfsvergunning? Zo ja, waarom?
Het is staand kabinetsbeleid dat het vertonen van crimineel gedrag in beginsel gevolgen moet hebben voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning, ook als dat een asielvergunning is. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat als een persoon in aanmerking komt voor internationale bescherming, hij of zij zelf bescherming van de Nederlandse overheid nodig heeft. Daarom is in internationale verdragen en Europese wetgeving vastgelegd wanneer een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken als een asielzoeker een (bijzonder) ernstig misdrijf heeft gepleegd.
Het vorige kabinet heeft het beleid op dit punt tweemaal aangescherpt. Uw Kamer is daarover geïnformeerd bij brieven van 25 november 2015 (Kamerstuk II, vergaderjaar 2015–2016, 19 637, nr. 2069) en 25 mei 2016 (Kamerstuk II, vergaderjaar 2015–16, 19 637, nr. 2188). In de eerste brief is de strafmaat op grond waarvan een vergunning kan worden ingetrokken fors naar beneden bijgesteld. Eerder moest er sprake zijn van een gevangenisstraf van 18, respectievelijk 24 maanden, afhankelijk van de verblijfsvergunning. Nu is dat teruggebracht tot 6, respectievelijk 10 maanden. In de tweede brief is daaraan toegevoegd dat ook voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen en taakstraffen kunnen meetellen, onder andere in zedenzaken. Het kabinet is van oordeel dat we hiermee de grens hebben bereikt van wat we op dit punt kunnen doen met inachtneming van de Europese regels, bijvoorbeeld de Procedurerichtlijn, de Kwalificatierichtlijn, maar ook het Vluchtelingenverdrag.
Wat heeft u geleerd van de politieke doodzonde die uw voorganger heeft begaan, door het parlement desinformatie te verstrekken over criminaliteit onder asielzoekers?
Mijn ambtsvoorganger heeft in het debat van 21 mei 2019 met uw Kamer gesproken over de informatieverstrekking over criminaliteit door asielzoekers. Ik zie geen aanleiding daar nu nader op te reflecteren.
Bent u bereid het parlement voortaan gevraagd en ongevraagd te informeren omtrent strafbare feiten die door asielzoekers worden gepleegd en omtrent overige informatie die kennelijk relevant is in het asieldebat? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit ook gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Recent, op 1 juli 2019, heb ik uw Kamer een nadere duiding door politie en Openbaar Ministerie van de geregistreerde incidenten die in verband gebracht kunnen worden met asielzoekers, doen toekomen. In die brief is ook ingaan op het proces dat ik voor ogen heb voor de toekomstige informatievoorziening aan uw Kamer op dit punt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat uw ambtenaren voortaan geen cijfers of andere informatie meer verdoezelen? Welke maatregelen zijn reeds genomen jegens hen die zich hier onder het bewind van uw voorganger daaraan schuldig hebben gemaakt?
Op dit moment vindt een evaluatie plaats van het proces van totstandkoming van het cijfermatige overzicht dat onderdeel was van de Rapportage Vreemdelingen Keten 2018 en van de voorbereiding en besluitvorming daaromtrent. Na afronding van deze evaluatie zal ik uw Kamer nader informeren.
Kunt u een overzicht verstrekken van de hoeveelheid strafbare feiten waar asielzoekers van worden verdacht of reeds voor veroordeeld zijn, waarbij per type delict onderscheid gemaakt wordt tussen asielzoekers uit islamitische landen en asielzoekers uit niet-islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd heb ik uw Kamer bij brief van 1 juli 2019 geïnformeerd over de toegezegde nadere duiding door politie en Openbaar Ministerie van de geregistreerde incidenten die in verband gebracht kunnen worden met asielzoekers. In die brief ben ik ook ingegaan op het proces dat ik voor ogen heb voor de toekomstige informatievoorziening aan uw Kamer op dit punt. De geloofsovertuiging van betrokkenen zal bij de presentatie van cijfers aan de Kamer geen criterium zijn.
Waarom komen asielzoekers met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, na vijf jaar in aanmerking voor een permanente verblijfsvergunning, in plaats van dat ook na die termijn periodiek wordt bekeken welke asielzoekers terug kunnen naar hun land van herkomst? Hoe beoordeelt u dit beleid?
Van asielzoekers die een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen, wordt verwacht dat zij integreren en bijdragen aan de Nederlandse samenleving. Daar hoort dan ook bij dat zij een vergunning kunnen krijgen met een bestendig karakter.
Hoeveel Syriërs die sinds 2014 naar Nederland zijn gekomen en aan wie een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verstrekt, komen bij ongewijzigd beleid, de komende vijf jaren in aanmerking voor een permanente verblijfsvergunning?
Conform het geldende beleid geldt dat vluchtelingen die vijf jaar in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wanneer zij aan de voorwaarden voor verlening hiervan voldoen. Eén van deze voorwaarden is het inburgeringsvereiste. Vanaf 2014 hebben circa 78.000 vreemdelingen met een Syrische nationaliteit een positief besluit gekregen op een asielaanvraag of een afhankelijke aanvraag om een verblijfsvergunning voor nareis of gezinshereniging. Potentieel zou de groep die de komende vijf jaar in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd net zo groot kunnen zijn ervan uitgaande dat in alle zaken aan alle voorwaarden wordt voldaan. Bij dit cijfer is geen rekening gehouden met eventuele (tussentijdse) intrekkingen van verblijfsstatussen in de tussenliggende periode. Ook met tussentijds vertrek is geen rekening gehouden.
Houdt u rekening met de mogelijkheid dat veel Syriërs die naar Nederland zijn gevlucht, graag in Nederland blijven, zelfs wanneer Syrië weer veilig is?
Voor de beschermingsvraag is relevant of een asielzoeker in zijn herkomstland een risico op vervolging en/of een onmenselijke behandeling loopt zoals omschreven in het Vluchtelingenverdrag, het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens, en het EU-recht. Of de situatie in Syrië weer veilig genoeg is om naartoe terug te keren, wordt door mij beoordeeld op basis van objectieve bronnen over de situatie aldaar, waaronder de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op het moment dat de informatie uit die objectieve bronnen daartoe voldoende aanleiding geeft, zal ik het landgebonden beleid voor Syrische asielzoekers herzien. Om een actueel beeld te vormen over de veiligheidssituatie in Syrië is het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een thematisch ambtsbericht gevraagd. Dat verwacht ik deze zomer. Mocht dit aanleiding geven om het landengebonden asielbeleid voor Syrië (en daarmee het terugkeerbeleid) te wijzigen, dan zal ik zoals gebruikelijk uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat de Syrische mannen die gevlucht zijn en hun vrouwen en kinderen hebben achtergelaten, indien Syrië weer veilig is zo snel mogelijk zouden moeten terugkeren om te helpen met de wederopbouw van hun land?
Zie antwoord vraag 29.
Bent u op de hoogte van het standpunt van de Syrische overheid dat het land weer voldoende veilig is voor de degenen die het nodig vonden om te vluchten, teneinde terug te keren en te helpen met de wederopbouw van het land?
Zie antwoord vraag 29.
Bent u ermee bekend dat vele tienduizenden Syriërs die tijdens de oorlog naar diverse buurlanden, niet zijnde verzorgingsstaten, zijn gevlucht inmiddels weer zijn teruggekeerd teneinde te helpen met de wederopbouw van het land?
Of de situatie in Syrië dusdanig ten goede is veranderd om het landgebonden asielbeleid aan te passen, wordt door mij beoordeeld op basis van de ambtsberichten van het Ministerie van buitenlandse zaken over de (veiligheids)situatie in dat land. De situatie in dat land is leidend voor dat beleid en niet aspecten als het voorkomen van toekomstige vergunningverstrekking aan degenen die daar, op basis van internationale en Europese verplichtingen aanspraak op hebben.
Bent u bereid het oordeel omtrent de terugkeermogelijkheden van Syriërs zo spoedig mogelijk te wijzigen en daarmee te voorkomen dat er de komende jaren onnodig tienduizenden permanente verblijfsvergunningen worden verstrekt?
Zie antwoord vraag 32.
Kunt u een schatting geven van de aantallen vreemdelingen die momenteel in Nederland verblijven, terwijl zij daar geen recht hebben (hierna: illegalen)? Hoeveel van hen verblijven momenteel in vreemdelingendetentie?
De migratieketen heeft niet rechtstreeks zicht op de populatie illegaal in Nederland verblijvende personen. Deze proberen zich immers juist aan het zicht van de migratie-autoriteiten te onttrekken. Om die reden heeft het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) «illegalenschattingen» uitgevoerd. De meest recente schatting met betrekking tot niet (meer) rechtmatig (illegaal) verblijvende personen, uitgevoerd door het WODC, dateert uit 2015. De gebruikte methode schat de populatie illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 op 35.530, met een 95% betrouwbaarheidsinterval lopend van 22.881 tot 48.179. In 2018 is er een vooronderzoek afgerond voor een nieuwe versie van de illegalenschatting. De verwachting is dat de nieuwe illegalenschatting rond de jaarwisseling wordt afgerond.
In 2018 hebben er 3.720 «unieke» personen in vreemdelingenbewaring gezeten (afgerond op tientallen).
Hoeveel illegalen verlaten ons land wekelijks gemiddeld vrijwillig en hoeveel onvrijwillig?
In de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 is een tabel opgenomen (pagina 45, tabel 6.1) die inzicht geeft in het vertrek van het aantal onrechtmatig in Nederland verblijvende migranten die bekend zijn bij de overheid. Het gaat onder meer om migranten voor wie de DT&V een vertrekproces heeft gestart, om migranten die met hulp van IOM zijn vertrokken en migranten die Nederland hebben verlaten nadat hen de toegang tot Nederland is geweigerd.
Niet alle migranten die onrechtmatig in Nederland zijn of zijn geweest, zijn bekend (geweest) bij de overheid. Bijvoorbeeld omdat zij zich nooit hebben gemeld bij de IND met een verzoek tot het verkrijgen van rechtmatig verblijf in Nederland.
Wat is het beleid ten aanzien van illegalen die weigeren Nederland te verlaten?
Vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf (meer) hebben maar weigeren om zelfstandig uit Nederland te vertrekken, kunnen gedwongen worden uitgezet. Voor een gedwongen terugkeer naar het land van herkomst is bij ongedocumenteerde vreemdelingen wel de medewerking van de autoriteiten van de land nodig. Het kabinet zet zich in om landen die onvoldoende samenwerken ertoe te bewegen beter mee te werken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat illegalen zo spoedig mogelijk, al dan niet vrijwillig, Nederland verlaten?
Uitgangspunt van het terugkeerbeleid is dat vreemdelingen die niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijven, zelfstandig uit Nederland vertrekken. Om dat zelfstandige vertrek te stimuleren kunnen vreemdelingen ondersteuning en hulp krijgen. Bijvoorbeeld van de DT&V en de Internationale Organisatie voor Migratie. Dit kan onder meer een financiële vergoeding zijn en/of hulp zijn bij het regelen van terugkeerpapieren of een vliegticket. De overheid geeft ook subsidies aan enkele projecten van organisaties en ngo’s die duurzaam vertrek bevorderen. Deze organisaties kunnen maatwerk leveren, afgestemd op de behoeften van de vreemdeling. Indien de vreemdeling geen gehoor geeft aan zijn wettelijke vertrekplicht verschuift de drang naar dwang en is de overheid bevoegd deze vreemdeling uit te zetten (gedwongen terugkeer). Zoals al eerder gezegd, zet het kabinet zet zich in om landen die onvoldoende samenwerken bij gedwongen vertrek ertoe te bewegen beter mee te werken.
Erkent u dat de opvang van illegalen, zoals die plaatsvindt in de gemeente Amsterdam, in strijd is met het kabinetsbeleid? Zo ja, bent u bereid er in het kabinet op aan te dringen in Amsterdam in te grijpen?
Mijn voorganger heeft uw Kamer in zijn brief van 29 november 2018 geïnformeerd over de ontwikkeling van Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen (LVV’s).7 Intussen zijn met vijf steden, waaronder Amsterdam, convenanten gesloten over de begeleiding en opvang van vreemdelingen zonder recht op verblijf en zonder rijksopvang. Met betrekking tot deze LVV’s verwijs ik uw Kamer verder naar mijn recente antwoord op de vragen van het lid Becker (VVD). Ook heb ik uw Kamer een stand van zaken van de LVV’s toegezegd in de brief over terugkeer die u na het zomerreces ontvangt.
Erkent u dat pardonregelingen, waarbij illegalen massaal alsnog een verblijfsvergunning krijgen, ertoe kunnen leiden dat hoop gewekt wordt bij alle illegalen en hen motiveert zich tegen uitzetting te blijven verzetten? Zo nee, waarom niet?
Ik erken de genoemde nadelen van pardonregelingen. Het kabinet is niet voornemens een nieuwe pardonregeling in te stellen.
Kunt u garanderen dat u zich, koste wat kost, ertegen zult verzetten dat er onder uw bewind opnieuw een pardonregeling tot stand wordt gebracht?
Zie antwoord vraag 39.
Hebben illegalen nog recht op rechtsbijstand? Zo ja, hoeveel kost dit de Nederlandse belastingbetaler op jaarbasis?
Het recht op effectieve toegang tot de rechter is verankerd in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest). Artikel 18 van de Grondwet bepaalt dat ieder zich in rechte en in administratief beroep kan doen bijstaan. Of een persoon recht heeft op rechtsbijstand is afhankelijk van het object van het geschil en de draagkracht van de persoon. Dat betekent dat ook een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in sommige gevallen recht heeft op rechtsbijstand.
De kosten voor gesubsidieerde rechtsbijstand worden jaarlijks door de Raad voor Rechtsbijstand neergelegd in een openbare rapportage met de titel «Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand». In deze rapportage wordt de stand van zaken over het gehele stelsel van rechtsbijstand beschreven alsmede de uitgaven per rechtsgebied. Zo blijkt dat in het jaar 2016 voor het migratierecht (te weten asielrecht, vreemdelingenrecht en vreemdelingenbewaring) in totaal 54 miljoen euro aan uitgaven zijn vastgesteld (blz 218) en voor 2017 44 miljoen euro (blz 257). Over het jaar 2018 is nog geen rapportage gepubliceerd. De uitgaven voor het migratierecht bedroegen voor dat jaar 42 miljoen euro. De verblijfsstatus van een vreemdeling wordt niet geregistreerd.
Erkent u dat een soevereine staat niet kan voortbestaan zonder grenzen? Zo nee, waarom niet?
Of een staat niet kan voortbestaan zonder grenzen, is een hypothetische vraag waar ik geen antwoord op kan geven. Wat Nederland betreft, zijn de Nederlandse buitengrenzen onderdeel van de gemeenschappelijke buitengrens van het Schengengebied. Conform Europese regelgeving zijn lidstaten primair verantwoordelijk voor de bewaking van hun grenzen.
Erkent u dat deugdelijke grenscontrole een positieve bijdrage kan leveren aan de nationale veiligheid en openbare orde? Zo nee, waarom niet?
Effectief beheer van de grenzen dient meerdere doelen. Zo is bestrijding van illegale migratie en grensoverschrijdende criminaliteit een belangrijk doel. Tevens is grensbeheer van belang voor de nationale veiligheid en openbare orde en draagt het bij aan de facilitatie van het grensproces van reizigers.
Op welke wijze worden de Nederlandse grenzen momenteel gecontroleerd? Is dit naar uw oordeel een effectieve wijze?
Controle van de Nederlandse buitengrenzen vindt conform het Schengenacquis, waaronder de Schengengrenscode plaats waarbij aan de buitengrenzen systematische grenscontroles plaatsvinden. In de binnengrenszone met België en Duitsland wordt in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) binnenlands vreemdelingentoezicht uitgevoerd. Het MTV betreft niet-systematische controles, die als doel hebben illegaal verblijf, mensensmokkel en documentfraude in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan. De effectiviteit van grenscontroles wordt continue verbeterd. Zie tevens mijn antwoord op uw vraag 46.
Hoeveel vreemdelingen treden naar schatting jaarlijks onrechtmatig Nederland binnen?
Dit is niet bekend. De KMar voert Mobiel Toezicht Vreemdelingen controles uit op basis van beschikbare informatie en op basis van steekproeven. Aangezien er binnen het Schengengebied sprake is van open grenzen wordt niet iedere grenspassant gecontroleerd en geregistreerd. In hoofdstuk 5.2 van de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 staan cijfers over de toezichtstaken van de Politie en de Kmar in het kader van het bestrijden van illegaliteit in de vorm van binnenlands toezicht. Dit betreft ook (mobiel) toezicht nabij de binnengrenzen en (mobiel) toezicht op de haventerreinen. Binnenlands vreemdelingentoezicht is bedoeld om (on)rechtmatigheid van een verblijf vast te stellen. Hiertoe kunnen personen worden staande gehouden en kan een identiteitsonderzoek worden verricht.
Welke wijzigingen op het gebied van grenscontrole zouden naar uw oordeel noodzakelijk zijn teneinde te voorkomen dat vreemdelingen onrechtmatig Nederland binnentreden?
Nederland voert conform de Schengengrenscode systematische grenscontroles uit ten aanzien van passagiers die de Schengenbuitengrenzen passeren. Op Europees niveau zijn diverse maatregelen genomen om de effectiviteit van grenscontroles te verbeteren. Een belangrijk onderdeel hiervan is de implementatie van het slimme grenzenpakket, waaronder de Europese ontwikkelingen ten aanzien van Entry-Exit systeem, ETIAS en interoperabiliteit. In het Entry-Exit systeem zullen de in- en uitreisgegevens van alle derde landers worden geregistreerd. In het kader van ETIAS zullen niet-visumplichtige reizigers, op basis van de vooraf verstrekte persoonsgegevens, in een pre-screeningproces gecontroleerd worden om te bepalen of hij/zij een risico vormt vanuit het oogpunt van illegale migratie en veiligheid. Interoperabiliteit houdt in dat centrale EU informatiesystemen onderling kunnen communiceren en samenwerken, hetgeen moet zorgen voor beter beheer van de buitengrens van het Schengengebied en voor verhoogde interne veiligheid binnen de Europese Unie.
Welke internationale rechtsregels verzetten zich ertegen dat wij onze grenzen deugdelijk kunnen controleren? Hoe gaat u zich ervoor inspannen dergelijke regels aan te laten passen?
Nederland voert conform het Schengenacquis en in lijn met internationale verplichtingen effectieve buitengrenscontroles.
Bent u bereid in het kabinet ervoor te pleiten in internationaal verband te bewerkstelligen dat wij onze grenzen weer deugdelijk kunnen controleren?
Zie antwoord vraag 47.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Het merendeel van u vragen heb ik, zoals u dat noemt, afzonderlijk van elkaar beantwoord. Enkele vragen heb ik, zoals u hierboven hebt gezien, tezamen beantwoord.