Het rapport van milieudefensie over Biokerosine |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport «Biokerosine: take-off in the wrong direction» dat op 16 februari jongstleden werd gepubliceerd door de Vereniging Milieudefensie en haar Indonesische partnerorganisatie WALHI/Friends of the Earth Indonesia?
De discussie over duurzaamheid van uiteenlopende soorten biobrandstoffen is complex en er zijn over dit onderwerp al tal van rapporten verschenen met een grote variëteit aan uitgangspunten en conclusies. De grote meerwaarde van dit rapport is dat het aantoont dat de duurzaamheid van biobrandstoffen zich elke keer opnieuw moet bewijzen en het is dan ook zonder meer goed biobrandstoffen, en in dit geval biokerosine, op duurzaamheid te blijven controleren. Een aspect waar het rapport echter nauwelijks op ingaat is het feit dat er in de EU enkel duurzaam geproduceerde biobrandstoffen mogen meetellen bij het behalen van de doelstellingen. De in de luchtvaart ingezette biokerosine moet voldoen aan de duurzaamheidscriteria die de EU heeft vastgesteld. Ik deel dan ook niet de conclusie dat de inzet van biokerosine principieel een stap in de verkeerde richting is.
Deelt u de zorg dat verdere opschaling van de productie van biobrandstoffen afkomstig van jatropha ten behoeve van de luchtvaart of andere sectoren kan leiden tot ongewenste effecten op de voedselzekerheid in ontwikkelingslanden?
Bij de onderhandelingen over de Richtlijn energie uit hernieuwbare bronnen1 heeft Nederland zich er voor ingezet om ook harde criteria voor voedselzekerheid in de regelgeving te verankeren. Bij de internationale handel tellen ook de handelsafspraken van de WTO zwaar mee. Harde criteria kunnen in dat verband als handelsbarrière worden gezien. In de huidige richtlijn komt het aspect van voedselveiligheid derhalve niet als hard criterium terug maar wel als rapportageverplichting.
Wel streeft de EU, en Nederland in het bijzonder, er naar om in de toekomst steeds meer geavanceerde biobrandstoffen in te zetten. Dat zijn biobrandstoffen die niet in concurrentie staan met voedselgewassen. De luchtvaartbranche experimenteert momenteel bijvoorbeeld met biobrandstof gemaakt van algen, een grondstof die niet in concurrentie met voedselgewassen staat.
Op dit moment zijn er binnen Nederland en binnen de Europese Unie geen sociale duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen; deelt u de mening dat dit wel zou moeten? Zo ja, wat doet u in Europees verband om er voor te zorgen dat in EU verband dergelijke criteria op worden gesteld en geïmplementeerd?
De richtlijn kent op dat punt inderdaad geen harde criteria. Dit komt onder meer doordat het invoeren van verdergaande criteria in strijd kan zijn met wereldwijd geldende WTO handelsafspraken. In 2014 vindt er een evaluatie van de Richtlijn plaats en dan zal blijken of er additionele maatregelen moeten en kunnen worden genomen. Overigens is er in Nederland wel wetgeving die verplicht om aan te geven welk duurzaamheidssysteem gebruikt wordt. Daaruit valt af te leiden of men wel of niet dit soort criteria in acht neemt.
Bent u op de hoogte van de gevaren van «indirect landuse change» ten gevolge van de productie van biobrandstoffen? Wat doet u om dit in Europa aan de orde te stellen?
Ja, ik ben me ten zeerste bewust van de indirecte veranderingen van landgebruik (ILUC: indirect landuse change) die kunnen optreden door de productie van biobrandstoffen. Hiermee wordt tot dusver geen rekening gehouden in de richtlijn. Het kabinetsstandpunt hierover is bekend; Nederland is een sterke voorstander van het verdisconteren van het effect van indirecte veranderingen in landgebruik in de Europese duurzaamheidscriteria. Nederland heeft, samen met andere lidstaten, meermaals bij de Europese Commissie erop aangedrongen ILUC op Europese schaal mee te nemen in de duurzaamheidsbeoordeling. Binnenkort is een voorstel van de Europese Commissie over ILUC te verwachten. Ook hier biedt de evaluatie van 2014 een mogelijkheid om dit in de richtlijn te verankeren.
Milieudefensie c.s. stelt in het rapport dat biobrandstoffen voor de luchtvaart in het Emissions Trading System (ETS) van de EU ten onrechte worden beschouwd als «klimaatneutraal» («zero-emission»); bent u het met deze stelling eens? Zo nee, waarom niet?
Aan directe emissies van de verbranding van biomassa wordt in het ETS een emissiefactor nul toegekend, overeenkomstig de Kyoto-benadering.
Wel geldt dat in de keten van teelt tot gebruik van biomassa broeikasgasemissies veroorzaakt kunnen worden. Deze emissies worden toegerekend aan het land waar ze zijn veroorzaakt.
Onderneemt u activiteiten ter ondersteuning van de verbouw, raffinage of verwerking en promotie van biobrandstoffen voor de luchtvaart en andere sectoren? Zo ja, welke bedragen zijn hier mee gemoeid en kunt u bij deze bedragen aangeven welke bedragen onder Official development Assistance (ODA) vallen en welke niet?
Voor het subsidieprogramma Duurzame Biomassa Import, dat valt onder het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is € 7,5 mln. beschikbaar gesteld. Dit programma is niet specifiek gericht op de toepassing in een bepaalde sector en is ook niet uitsluitend gericht op biobrandstoffen. Derhalve is niet te achterhalen welk deel van het bedrag terecht komt bij de luchtvaart.
Op nationaal en Europees niveau vinden er activiteiten plaats ter ondersteuning van de ontwikkeling van de biobrandstofketen. Nationaal wordt ingezet om Schiphol te ontwikkelen tot biokerosinehub in verband met de bestaande infrastructuur en kennis in Nederland. Door het ministerie van IenM wordt deze ontwikkeling gestimuleerd door middel van het project Well to Wing – onderzoek naar tweede generatie biobrandstoffen voor de luchtvaart van feedstock tot logistiek (EUR 1 250 000,- subsidie in 2010) en de in 2011 gesloten Green Deal tussen KLM en de Rijksoverheid (IenM en EL&I) waarin de verduurzaming van de luchtvaart op het gebied van biokerosine centraal staat. Tevens is IenM voornemens een project te honoreren voor de Rio+20 Top in juni 2012 ten behoeve van de ontwikkeling van biokerosine. Op Europees niveau is er sprake van de ontwikkeling van biobrandstoffen voor de luchtvaart mede in het kader van het Europese energiebeleid. Ten behoeve van de ontwikkeling van deze keten vindt er samenwerking plaats tussen lidstaten, sectorpartijen en kennisinstellingen. Het ministerie van IenM is hier eveneens bij betrokken. In 2010 is op Europees niveau het European Advanced Biofuels Flightpath 2020 gelanceerd. Deze roadmap is een gezamenlijk initiatief van de Europese Commissie, luchtvaartmaatschappijen, Airbus en biobrandstofproducenten met als doel om in 2020 2 Megaton duurzaam geproduceerde biobrandstoffen in de luchtvaart te gebruiken.
Met EUR30 miljoen aan ODA-middelen wordt direct of indirect een bijdrage geleverd aan het verduurzamen van de productie van biomassa mede met het oog op het verkrijgen van toegang tot internationale markten. Het draagt bij aan de economische zelfredzaamheid en groei van ontwikkelingslanden. Biomassa, zoals palmolie, kan ook aangewend worden voor energiedoeleinden doch over het aandeel daarvan zijn geen gegevens bekend.
Zijn er Nederlandse bedrijven actief op het terrein van de verbouw van gewassen voor biobrandstof, middels eigen actie of middels investeringen? Zo ja, bent u met deze bedrijven in gesprek over concrete maatregelen om ervoor te zorgen dat de verbouw van de gewassen niet voor verdringing van voedselgewassen zorgt, dat de rechten van de lokale boeren worden gewaarborgd en dat er geen grootschalige ontbossing plaatsvindt? Zo ja, kunt u aangeven wat de inhoud van deze gesprekken zijn? Zo nee, waarom niet?
Op 9 maart jl. heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de uitvoering van de motie Van der Werf c.s. (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 813, nr. 10) Kortheidshalve verwijs ik naar de in deze brief genoemde activiteiten die erop gericht zijn te komen tot een verdere verduurzaming van biobrandstoffen. Los daarvan kan ik melden dat er meerdere internationale initiatieven zijn waar de duurzaamheid van biobrandstoffen centraal staan, bijvoorbeeld palmolie en die van soja. Nederland is hierbij betrokken. In ieder geval bij palmolie zijn concrete resultaten bereikt als gevolg van de dialoog tussen grote en kleine producenten en investeerders, consumenten, afnemers en transporteurs. Dat resulteert bijvoorbeeld in het goedkeuren van duurzaamheidsschema’s door de Europese Commissie.
Het Haarlems Dagblad |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kranten voeren actie tegen Telegraaf Groep»?1
Ja.
Is het u bekend of er plannen bestaan waardoor het Haarlems Dagblad en de Gooi- en Eemlander zouden kunnen verdwijnen?
Eind 2011 heeft de Telegraaf Media Groep (TMG) haar plannen gepresenteerd die in het teken staan van een aanscherping van haar ondernemingsstrategie. Over de uitwerking daarvan zijn sindsdien meerdere publicaties geweest in de kranten. Daarbij is er een verband gelegd tussen plannen van de TMG en de vermoedelijke opheffing van een aantal titels van HDC Media. Ik begrijp dat dit tot de nodige zorgen heeft geleid. Een dag na het door uw Kamer aangehaalde artikel hebben de TMG en HDC Media een persbericht uitgebracht waarin zij benadrukken dat er geen plan voorligt om titels van HDC Media op te heffen. Ook is er geen plan om De Telegraaf te regionaliseren in het verspreidingsgebied van HDC Media, aldus het persbericht. Wel doet men onderzoek naar de mogelijkheden van intensievere interne samenwerking.
Deelt u de mening dat het eeuwig zonde zou zijn als de oudste nog verschijnende krant ter wereld, het Haarlems Dagblad (immers voortkomend uit de Opregte Haarlemsche Courant die terug te voeren valt op eerste publicaties in 1656), zou verdwijnen? Kunt u zich voorstellen dat zo’n belangrijk stuk van ons cultureel erfgoed verloren zou gaan door commerciële overwegingen binnen een groot concern als de Telegraaf Groep?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet alleen het cultureel erfgoed, maar ook de lokale identiteit, de belangrijke rol van de lokale of regionale krant in de plaatselijke samenleving en het grote belang van een eigen krant voor de lokale democratie op het spel staan? Deelt u de mening dat die waarden van grote betekenis zijn en in een beslissing over het voortbestaan van de kranten zwaar zouden moeten wegen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er wettelijke mogelijkheden om het verdwijnen van deze kranten te kunnen voorkomen? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Telegraaf Groep om het voortbestaan van het Haarlems Dagblad en de Gooi- en Eemlander alsmede andere lokale kranten met een nadrukkelijke lokale aanwezigheid te bepleiten?
De perssector is op de eerste plaats natuurlijk en nadrukkelijk zelf verantwoordelijk voor het oplossen van problemen die in haar markt ontstaan. Het betreft immers een private sector die gericht is op ondernemen met een winstoogmerk. De overheid voert dan ook een zeer terughoudend beleid ten aanzien van de perssector. Gezien mijn antwoord op de eerdere vragen zie ik daarnaast ook geen aanleiding om bij de TMG het behoud van de door u aangehaalde krantentitels te bepleiten.
Het ontbreken van een deugdelijk rampenplan bij TWO Chemical Logistics |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rampenplan Nijmeegse chemiereus deugt niet»? Bent u bekend met de situatie bij het bedrijf TWO Chemical Logistics?
Ja.
Wat is de uitslag van de laatste inspecties die plaats hebben gevonden bij TWO Chemcal Logistics? Welke tekortkomingen en overtredingen zijn gesignaleerd en hoe is hier in opgetreden?
Inspectie op basis van het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo)
Op 11 november 2011 is een Brzo-inspectie uitgevoerd bij TWO Chemical Logistics te Nijmegen. Het inspectierapport is 22 december 2011 aangeboden aan het bedrijf.
Op 4 januari 2012 zijn de geconstateerde overtredingen (3) schriftelijk bevestigd en is verzocht om acties te ondernemen om de overtredingen vóór 1 juli 2012 te beëindigen. TWO Chemicals moet bij de hercontrole op of kort na 1 juli 2012 aantonen dat de maatregelen om de tekortkomingen op te heffen zijn getroffen. Het betreft de volgende overtredingen en maatregelen:
Inspectie op basis van de Wet milieubeheer (Wm)
Op 4 april 2011 is door de gemeente een milieucontrole uitgevoerd bij TWO Chemicals te Nijmegen. Daarbij werden de volgende overtredingen geconstateerd:
(4 meter i.p.v. 1.80 meter).
Op 8 augustus 2011 heeft een hercontrole plaatsgevonden en is geconstateerd dat deze overtredingen waren beëindigd.
Inmiddels is de gemeente een traject gestart om te komen tot een nieuwe milieuvergunning (de huidige milieuvergunning werd verleend op 22 september 2004).
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS 15)
In 2010 is de situatie bij het bedrijf door de Inspectie Leefomgeving en Transport beoordeeld voor wat betreft de regelgeving in het kader van PGS15 en in orde bevonden.
Is het waar dat TWO Chemical Logistics geen deugdelijk rampenplan heeft, zoals de burgemeester van Beuningen stelt? Zo nee, wanneer is dit rampenplan vastgesteld en hoe is de gemeente Beuningen hierbij betrokken? Zo ja, hoe wordt er voor gezorgd dat het risico voor de bevolking onmiddellijk weggenomen wordt? Welke rol speelt u daarin?
Het betreft hier een rampbestrijdingsplan dat op grond van artikel 17 van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) en artikel 6.1.1 van het Besluit veiligheidsregio’s, door het bestuur van de Veiligheidsregio Gelderland Zuid moet worden opgesteld (voor het van kracht worden van de Wvr op 1 oktober 2010, was dit een verantwoordelijkheid van de burgemeester op grond van de Wet rampen en zware ongevallen).
Het rampbestrijdingsplan voor TWO Chemical Logistics dateert van 1 mei 2006. Een concept van een geactualiseerd rampbestrijdingsplan, opgesteld door de gemeente Nijmegen, was gereed op 17 mei 2011 en is voor commentaar voorgelegd aan de gemeente Beuningen. Het concept is namens de gemeente Beuningen beoordeeld door een expertgroep. Deze expertgroep heeft commentaarpunten ingediend. Op basis van dit commentaar is een eindconcept opgesteld. Het bestuur van de Veiligheidsregio Gelderland Zuid streeft naar vaststelling van het nieuwe rampbestrijdingsplan op 10 mei 2012.
De risico’s van het bedrijf TWO Chemical Logistics worden allereerst beheerst door het veiligheidsmanagement van het bedrijf zelf, ten tweede door het toezicht daarop door de overheid (zie het antwoord op vraag 2) en ten derde door een adequate voorbereiding op de rampenbestrijding door het bedrijf, de veiligheidsregio en het gemeentelijk bestuur.
Bij mijn rol als minister van Veiligheid en Justitie wordt nadrukkelijk stil gestaan in de reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de brand op
5 januari 2011 bij Chemie Pack in Moerdijk. Ik verwijs u naar deze reactie en de daarin genoemde acties ter verduidelijking en versterking van de rol van de nationale overheid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 26 956, nr. 116).
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde hoogleraar veiligheid en rampenbestrijding dat het oppervlak dat met de automatische brandblusinstallatie gedekt kan worden erg klein is en de rampenscenario’s die bedrijven gebruiken niet van de slechtst denkbare situatie uitgaan? Zo ja, wat gaat u met deze kennis doen? Zo nee, waarom niet?
De uitgangspunten van de brandbeveiligingsinstallatie zijn vastgelegd in zogeheten uitgangspuntendocumenten (UPD's) en programma's van eisen (PvE's). Deze documenten beschrijven binnen welk maximaal sproeioppervlak de brandblusinstallatie een beginnende brand moet kunnen beheersen. Feitelijk houdt dit in dat alle opslaghallen over het volledige oppervlak zijn voorzien van sprinklers. Op basis van de UPD's en PvE's is vervolgens vastgesteld over welk maximale oppervlak de sprinklers een beginnende brand beheersbaar moeten kunnen houden. Breidt de brand zich buiten dat oppervlak uit, dan neemt de effectiviteit van de brandblusinstallatie af. Om die reden worden de UPD's en PvE's op de specifieke opslag (zowel opgeslagen stoffen als wijze van opslag) geschreven. Tijdens de Brzo-inspectie van 2011 kon door TWO Chemical Logistics niet worden aangetoond dat deze voldoen aan de stand der techniek. Hierop is door de gemeente Nijmegen handhaving opgestart. TWO Chemical Logistics moet uiterlijk 1 juli 2012 aantonen dat de PvE's voldoen aan de stand der techniek.
In haar veiligheidsrapport heeft TWO Chemical Logistics als rampscenario een brand in één opslaghal beschreven. Daarbij is uitgegaan van de hal waar bij een brand de effectafstanden het grootst zullen zijn. Het scenario «complexbrand» (waarbij meerdere of alle opslaghallen uitbranden) is door TWO Chemical Logistics niet beschreven. Dit scenario is wel opgenomen in het concept-rampbestrijdingsplan dat naar verwachting 10 mei 2012 zal worden vastgesteld door het bestuur van de Veiligheidsregio Gelderland Zuid.
Op grond van de bovenstaande informatie ga ik ervan uit dat de gemeente Nijmegen en de veiligheidsregio Gelderland Zuid hun verantwoordelijkheden nemen op het gebied van de vergunningverlening, toezicht en handhaving respectievelijk de voorbereiding van de rampenbestrijding.
De 'steenkolendialoog' |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel getiteld «Herkomst steenkool blijft schimmig»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is als de winning van steenkolen bijdraagt aan mensenrechtenschendingen, slechte arbeidsomstandigheden, en milieuvervuiling?
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er ondanks ruim een jaar steenkolendialoog «geen concrete vooruitgang is geboekt», zoals in het artikel staat?
De tweede fase van de steenkooldialoog loopt tot en met augustus. Op dit moment is over de voortgang het volgende te melden:
Ben u bereid om als waarnemer van de steenkolendialoog de Tweede Kamer te informeren omtrent de voortgang en behaalde resultaten van de dialoog? Zo ja, kan dit middels een uitgebreide brief voor eind februari? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de partijen in de steenkooldialoog om samen aan oplossingen te werken en daarover in lijn met de afspraken die onderling zijn gemaakt, informatie publiek te maken. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, zal vanuit zijn waarnemerspositie, de betrokken partijen oproepen bij gelegenheid zelf transparant te zijn over het verloop van de dialoog en de bereikte resultaten.
Onderschrijft u als waarnemende partij de doelstellingen van de steenkolendialoog ten aanzien van transparantie van herkomst van steenkolen en het verbeteren van productieomstandigheden en in het bijzonder doelstelling h, «Verbeteren van de transparantie in de steenkoolketen richting Nederlandse eindgebruikers», zoals vastgelegd in het eindrapport van de eerste fase van de dialoog?
De partijen in de steenkooldialoog dienen onderling vast te stellen hoe de genoemde doelstelling dient te worden ingevuld. Op grond van het eindrapport van de eerste fase ga ik er van uit dat partijen streven naar transparantie over indicatoren die op een zorgvuldige wijze iets zeggen over de arbeidsomstandigheden en mensenrechtensituatie in de steenkoolketen. Informatie over het beleid van de bedrijven zegt iets over hoe met die risico’s wordt omgegaan. Dit betreft beide elementen van wat in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen wordt gevat onder de verantwoordelijkheid van bedrijven om «due diligence» uit te voeren op hun buitenlandse activiteiten.
Vindt u het wenselijk dat energiebedrijf Nuon het eigen commercieel belang boven het belang van transparantie van herkomst van steenkolen stelt, zoals Nuon zelf aangeeft in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Informatie over de specifieke leveranciers van steenkolen aan energiebedrijven, is commercieel gevoelig, omdat het concurrenten inzicht kan bieden in het productieproces en het inkoopbeleid. Zij kunnen op basis van deze informatie strategische posities op de steenkoolmarkt innemen.
Transparantie over de exacte herkomst van steenkolen is niet de enige, noch noodzakelijkerwijs de beste mogelijkheid om voor eindgebruikers tot verbetering van transparantie in de steenkoolketen te komen (zie mijn antwoord bij vraag 5). De energiebedrijven presenteren op korte termijn hun voorstel ter verbetering van transparantie in de steenkooldialoog.
Deelt u de mening dat transparantie juist het commercieel belang van energiebedrijven dient in plaats van schaadt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor alle bedrijven is het in de eerste plaats van belang om transparant te zijn. Er is behoefte aan verbetering van transparantie over de arbeidsomstandigheden en mensenrechtensituatie in de steenkoolketen. De energiebedrijven presenteren hiertoe op korte termijn een voorstel in de steenkooldialoog.
Bent u van mening dat energiebedrijven de herkomst van steenkolen openbaar moeten maken en niet verhullen, zodat consumenten zelf kunnen kiezen wel of geen stroom uit bloedkolen te gebruiken? Zo nee, waarom niet? Wat zijn dan wel uw verwachtingen van de energiebedrijven?
Zoals aangegeven, is herkomst een onvolkomen indicator voor de omstandigheden waaronder de kolen zijn geproduceerd. Zie verder het antwoord bij 6.
Bent u bereid aan te dringen op de deelnemers van de steenkolendialoog om snel vooruitgang te boeken? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie heeft eind vorig jaar de energiebedrijven uitgenodigd voor een gesprek over de inzet ten behoeve van voortgang van de steenkooldialoog. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 6 februari. Een gesprek met hetzelfde onderwerp zal worden gepland met de betrokken NGO’s en vakbonden.
Welke stappen neemt u concreet, naast uw rol als waarnemer bij de steenkolendialoog, nog meer om transparantie en maatschappelijk verantwoord ondernemen specifiek in de steenkolenketen te stimuleren?
Het kabinet ziet vooralsnog geen aanleiding maatschappelijk verantwoord ondernemen specifiek in de steenkolenketen te stimuleren. De betrokken bedrijven zijn zich, getuige hun participatie in de steenkooldialoog en lidmaatschap van het «Better Coal Initiative», terdege bewust van de verscherpte maatschappelijke verwachtingen zoals die zijn neergelegd in de vernieuwde OESO Richtlijnen en in de UN Principles for Business and Human Rights. De uitdagingen die daaruit voortkomen zijn veel breder dan transparantie over de herkomst van kolen. Ik hoop en verwacht dat beide initiatieven op afzienbare termijn goede resultaten zullen laten zien.
Kinderarbeid in de cacao keten |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Knapen (CDA) , Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de nieuwe documentaire «Chocolate's Child Slaves» die vorige week meerdere malen op CNN is vertoond?1
Ja.
Deelt u de mening dat het Child Labour Platform (CLP) van het Initiatief Duurzame Handel (IDH), waar u in een eerdere antwoord op vragen omtrent kinderarbeid in de cacaosector2 naar verwijst, ten doelstelling heeft om «good practices» met betrekking tot het terugdringen van kinderarbeid te verzamelen en verspreiden, maar dat zij niet gekoppeld was aan de doelstellingen, resultaten, en/of de deelnemende bedrijven aan het cacaoprogramma van het IDH?
Ja.
Kunt u aangeven wat de beweegredenen waren om de werkzaamheden van het CLP los te koppelen van de specifieke programma's van het IDH?
Het Child Labour Platform (CLP) is onafhankelijk van de IDH programma’s opgericht, met het doel om CLP met internationale fora te integreren. Een andere belangrijke reden om het CLP niet aan de IDH programma’s te koppelen is dat het CLP zich helemaal richt op één thema dat in meerdere sectoren voorkomt. In de IDH programma’s wordt naar alle relevante duurzaamheidsthema’s gekeken in één (product)keten. Bovendien is het CLP niet toegerust voor verificatie van de bestrijding van kinderarbeid. De doelstellingen van het afgelopen jaar van het CLP waren:
Is het uw intentie dat deze «good practices» uit het CLP overgenomen zullen worden door het cacaoprogramma van het IDH? Zo ja, op welke termijn verwacht u dat dit zal gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ja, de geleerde lessen worden waar relevant gebruikt in de IDH programma’s. Nu het eerste jaar van het CLP bijna is afgerond en de voortzetting ervan is overgedragen aan ILO en UN Global Compact, zal dit verder worden uitgewerkt. veel deelnemers van het CLP nemen daarnaast ook deel in de IDH programma’s.
Op welke specifieke wijze houdt het IDH rekening met de complexe sociale aspecten van duurzaamheid in de cacaoketen, zoals kinderarbeid, vakbondsvrijheid en een leefbaar loon? Welke doelstellingen hanteert het IDH met betrekking tot de sociale aspecten van duurzaamheid en het terugdringen van kinderarbeid in de cacaoketen?
In alle IDH sectorprogramma’s is bestrijding van kinderarbeid een integraal onderdeel, inclusief het cacaoprogramma. Duurzame productie in de IDH programma’s wordt bepaald en getoetst door onafhankelijke certificering waarbij producenten (en spelers verder in de handelsketen) worden gecertificeerd op basis van duurzaamheidstandaarden die in een multistakeholderproces tot stand zijn gekomen. Kinderarbeid is onderdeel van deze standaarden. Voor cacao worden de standaarden van UTZ en Rainforest Alliance gehanteerd. In deze standaarden wordt de definitie van kinderarbeid van de ILO gehanteerd (die voortkomen uit ILO's Minimum Age Convention No. 138 and Worst Forms of Child Labour Convention No. 182). Deze standaarden kijken naar een reeks van factoren op het gebied van zowel people (o.a. naleving van de normen van de International Labour Organisation, ILO), planet (o.a. biodiversiteit en pesticide gebruik) en profit (o.a. leefbaar loon).
Internationaal erkende certificering is momenteel een gangbare methode om kinderarbeid tegen te gaan in de keten. Dit betekent niet dat dit in de praktijk eenvoudig is. Schendingen van arbeidsnormen kunnen met meer succes worden uitgebannen als de inkomens van cacaoboeren structureel toenemen. Daarvoor moeten we de productieomstandigheden verbeteren en de kennis van boeren op een hoger niveau krijgen, zodat ze in staat zijn zelf hun productie en inkomen te verhogen.
In het cacaoprogramma zijn voor 2015 o.a. deze doelstellingen geformuleerd:
Specifiek is in het meest recente cacaoprogramma Cocoa Productivity and Quality Program een indicator opgenomen waarin de participerende bedrijven gevraagd wordt de school attendance rate te monitoren in de gemeenschappen waar zij hun projecten uitvoeren.
Wat heeft u reeds ondernomen om het IDH expliciet de ILO-doelstelling van het uitbannen van de ergste vormen van kinderarbeid in 2016 te laten hanteren, zoals verzocht in de motie Schouten en Voordewind?3
Het bestrijden van Kinderarbeid is al onderdeel van de IDH programma’s. We zijn met IDH in gesprek hoe in aanvulling op de bestaande aanpak van certificering of als onderdeel daarvan, nog meer gedaan kan worden om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. Zie verder antwoord vraag 5 met betrekking tot de hantering van de ILO doelstelling.
Deelt u de mening dat de chocolade-industrie de doelstellingen van het zelfregulerende «Harkin-Engel Protocol» al tien jaar lang niet behaalt? Welke zekerheden heeft u dat de chocolade-industrie – na vier keer uitstellen van de deadline – ditmaal wél haar beloften zal waarmaken en de doelstellingen zal behalen?
Ja, diverse studies laten zien dat de doelstellingen van het «Harkin-Engel Protocol» nog niet zijn behaald.
Het cacaoprogramma van IDH geeft aan dat bedrijven serieuze inversteringen doen om de leefomstandigheden van de boeren via vertificering te verbeteren. De afgelopen jaren is door bedrijven uit de cacao-industrie ruim € 10 miljoen geïnvesteerd in het IDH cacaoprogramma. Bovendien hebben ook meer bedrijven publiekelijk uitspraken gedaan met betrekking tot duurzaamheid. Zo heeft Mars zich als doel gesteld in 2020 100% van hun cacao duurzaam (Rainforest Alliance or UTZ certified) te zullen inkopen. Soortgelijke statements zijn afgegeven door bedrijven als Kraft, Armajaro, Nestlé, Barry Callebaut en Cargill. Het Nederlandse Verkade werkt al voor 100% met duurzame cacao en beperkt zich hierbij niet tot de Nederlandse consument.
Certificering, via bv. UTZ, Rainforest Allience of FairTrade, is op dit moment de meest gangbare methode om invulling te geven aan ketenverantwoordelijkheid. De grote certificerende instellingen zijn in tegenstelling tot het Harkin-Engel protocol niet «single issues driven» maar kijken naar een hele reeks van factoren op het gebied van zowel people (o.a. naleving van de normen van de International Labour Organisation, ILO), planet (o.a. biodiversiteit en pesticide gebruik) en profit (o.a. leefbaar loon). Deze integrale aanpak is tijdrovend maar noodzakelijk.
Inkomensverbetering van de boeren kan in combinatie met effectief toezicht door certificering ervoor zorgen dat gedwongen arbeid en kinderarbeid met meer succes worden uitgebannen. Het kost tijd en geld om het certificeren van kleine boeren en plantages zorgvuldig te doen.
De recente onrusten in Ivoorkust, op dit moment verantwoordelijk voor 80% van de gecertificeerde cacao, hebben het certificeren ernstig bemoeilijkt. Veel NGO’s hebben toen hun mensen in veiligheid moeten brengen waardoor programma’s zijn vertraagd.
Buiten dat is de productie van cacao zeer gefragmenteerd. In West-Afrika zijn meer dan drie miljoen, vaak kleine, boeren gezamenlijk verantwoordelijk voor de productie van cacao. Lokale overheden, zeker in Ivoorkust, zijn moeilijk in staat het noodzakelijke toezicht en de handhaving uit te voeren. Dit maakt het controleren op het niveau van individuele plantages en familiebedrijven (gecertificeerd en niet gecertificeerd) zeer gecompliceerd. Zekerheden zijn zeker in Ivoorkust niet te geven.
De staking in de olieproductie in Zuid-Sudan |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de oproep van de Zuid-Sudanese regering aan oliebedrijven om binnen twee weken de olieproductie in het land te staken?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat buurland Sudan 630 miljoen euro aan olie van Zuid-Sudan heeft gestolen?
Zuid-Sudan stelt dat Sudan sinds 25 december 2011 op basis van de Sudanese Petroleum Transit and Service Fees Act 2011 olie heeft geconfisqueerd ter waarde van 815 miljoen US dollar. Sudan stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van diefstal van olie, maar van betaling in natura voor het gebruik door Zuid-Sudan van de Sudanese olie-infrastructuur. Onafhankelijke informatie is niet beschikbaar.
Wat is uw oordeel over de oproep van de Zuid-Sudanese President Salva Kiir aan «bevriende landen» om Zuid-Sudan te helpen indien er geen olie-inkomsten gegenereerd kunnen worden?
Zowel Sudan als Zuid-Sudan moeten hun eenzijdig genomen stappen herzien. Het is van belang dat beide landen op constructieve wijze hun onderhandelingen hervatten om tot definitieve afspraken te komen over het transport van Zuid-Sudanese olie over het grondgebied van Sudan en het gebruik van de Sudanese olie-infrastructuur.
Kunt u aangeven of Nederland een rol van betekenis speelt dan wel kan spelen in dit conflict en de onderhandelingen over de olieproductie tussen Noord- en Zuid-Sudan?
Nederland speelt een ondersteunende rol bij deze onderhandelingen. Primair faciliteert het African Union High Level Implementation Panel (AUHIP) onder leiding van Thabo Mbeki de onderhandelingen tussen de beide landen over de uitstaande zaken van het Comprehensive Peace Agreement (CPA). Nederland ondersteunt het AUHIP met de detachering van een civiel expert bij Intergovernmental Authority for Development (IGAD) dat als secretariaat van het AUHIP fungeert. Daarnaast ondersteunt Nederland de capaciteitsopbouw van de Zuid-Sudanese overheid op uiteenlopende terreinen, waaronder op het terrein van olie.
Op welke wijze wordt de EU betrokken bij de onderhandelingen over de olie-inkomsten tussen beiden landen? Wat is uw oordeel over de mate van betrokkenheid van de EU bij deze onderhandelingen?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 23 januari jl. heeft de EU Sudan en Zuid-Sudan opgeroepen om onder leiding van het AUHIP tot overeenstemming te komen over alle uitstaande zaken van het CPA en de gevolgen van de afscheiding van Zuid-Sudan. De EU ondersteunt onder andere via Speciaal Vertegenwoordiger Marsden het AUHIP. Namens de EU heeft Commissaris Piebalgs aan de bijeenkomst van regeringsleiders van de Afrikaanse Unie op 29 en 30 januari jl. deelgenomen. Nederland en de EU hebben tijdens de AU-top de boodschap uitgedragen dat beide landen zich moeten onthouden van eenzijdige stappen en dat zij naar de onderhandelingstafel moeten terugkeren. Ik zie vooralsnog niet een andere dan een ondersteunende rol voor de EU weggelegd.
Bent u bereid bilateraal dan wel in EU verband u in te spannen om de humanitaire situatie in Zuid-Sudan, waar inmiddels 120 duizend ontheemden zijn te betreuren, nauwlettend in de gaten te houden? Indien ja, op welke wijze gaat u dat doen?
Ja. Nederland onderhoudt hierover nauwe contact met UNMISS, andere donoren en hulporganisaties en onderzoekt voor 2012 de mogelijkheden opnieuw bij te dragen aan de humanitaire hulpverlening ter plaatse. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 23 januari jl. heb ik de humanitaire situatie in het gebied met mijn collega’s besproken en krachtige, gecoördineerde inspanningen bepleit.
Over oriënterende gesprekken die Shell voert in Zuid-Sudan |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over Shell dat de mogelijkheid onderzoekt om actief te worden in Zuid-Sudan?1
Ja.
Kunt u bevestigen of Shell oriënterende gesprekken in Zuid-Sudan heeft gevoerd? Indien ja, wanneer bent u op de hoogte gebracht van deze gesprekken?
Overleg met Shell leverde de volgende informatie op. Shell verkent voortdurend mogelijkheden voor nieuwe activiteiten. Zo heeft het recentelijk ook een bezoek gebracht aan Zuid-Sudan. Dit betrof een algemene verkenning van de mogelijkheden in de nieuwe staat. Shell heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassade in Juba hier van tevoren over geïnformeerd.
Kunt u bevestigen of Shell voornemens heeft om een pijpleiding van Zuid-Sudan naar Ethiopië aan te leggen?
Shell heeft laten weten dat het geen voornemens heeft om een pijpleiding van Zuid-Sudan naar Ethiopië aan te leggen.
Op welke wijze waarborgt u dat Shell open en transparant en op een maatschappelijk verantwoorde wijze zijn werk uitvoert in landen waar het mogelijk zaken wil gaan doen?
Met Shell wordt regelmatig gesproken over de invulling van maatschappelijk verantwoord ondernemen aan de hand van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de daarin vervatte Ruggie Principles. Shell heeft verzekerd invulling te geven aan haar maatschappelijke verantwoordelijkheid en daarover transparant te communiceren.
Beschietingen van kinderen bij de grens met de Gazastrook |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het urgent appeal bericht van Defence For Children waarin melding wordt gemaakt van dertig zaken waarin kinderen zijn beschoten vlakbij de grens met de Gazastrook?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze gewelddadigheden specifiek gericht op Palestijnse kinderen?
Ik veroordeel elke vorm van geweld dat gericht is tegen kinderen. Ik kan op basis van de beschikbare informatie niet beoordelen of deze Israëlische militaire acties zoals in de vraag gesteld zich specifiek tegen kinderen richtten. Israël heeft om veiligheidsredenen een bufferzone van 300 meter ingesteld en de Gazaanse bevolking hiervan op de hoogte gesteld.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat de Israëlische overheid steeds meer restrictieve maatregelen neemt om mensen die zich binnen 300 meter van de grens met de Gazastrook bevinden te bedreigen met geweld?
Israël heeft te kampen met raketaanvallen door extremistische groeperingen vanuit de Gazastrook. Het land heeft het recht en de plicht zijn burgers daarvan zoveel mogelijk te vrijwaren en neemt daartoe maatregelen. De Nederlandse regering verwacht van Israël dat die maatregelen in overeenstemming zijn met het internationaal recht, waaronder humanitair oorlogsrecht en mensenrechten.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat de Israëlische overheid bewust ladingen met bouwmateriaal blokkeert met als gevolg dat in dit tempo het 78 jaar zal duren om Gaza weer op te bouwen?2
Israël heeft in juni 2010 toegezegd zich in te spannen om de toegang van goederen naar Gaza, o.a. van bouwmaterialen, op te voeren. Ik constateer een toename van de invoer van goederen en bereidheid de toegang verder te verruimen.
Deelt u de mening dat de gewelddadigheden richting kinderen en het bewust blokkeren van bouwactiviteiten in strijd zijn met internationale verdragen en het internationaal recht? Indien nee, waarom niet?
De regering erkent dat Israël legitieme veiligheidsbehoeften heeft. Zij gaat ervan uit dat de Israëlische autoriteiten hierin voorzien op een wijze die strookt met hun verantwoordelijkheden onder internationaal recht. Waar daarover zorgen bestaan, worden deze met Israël gedeeld.
Op welke wijze heeft u uw zorgen geuit over deze ontwikkelingen, die strijdig zijn met het huidige liberale beleid van de Israëlische overheid? Heeft u uw zorgen tevens geuit richting uw Israëlische ambtsgenoot? Indien nee, waarom niet?
De in het vorige antwoord gevende zorgen deel ik ook met mijn ambtgenoot.
Het protest tegen mijnbouw in Mali |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Knapen (CDA) , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Protesttour tegen eerste uraniummijn Mali», online gepubliceerd door One World op 21 december 2011?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit bericht onderstreept dat mijnbouw in ontwikkelingslanden veelal een negatieve impact heeft op landbouw, lokale voedselzekerheid, schoon drinkwater en veeteelt?
Het betreffende bericht gaat over een specifieke grondstof in een bepaald land. Het zou te ver strekken om deze vraag in algemene zin positief te beantwoorden. In hoeverre er sprake is van competitieve claims op drinkwater, nadelige beïnvloeding van landbouw en veeteelt en dus de voedselzekerheid, is bovendien zeer afhankelijk van de locatie van de mijn in kwestie. Ook het type mijn, alsmede de grondstof die er wordt gedolven, spelen daarin een rol. Mijnbouw is voor veel ontwikkelingslanden een essentiële bron van arbeid, inkomen en ontwikkeling en brengt daarom ook positieve ontwikkelingen. Het is waar dat de milieuaspecten zwaar dienen te worden meegewogen en dat de controle op naleving van de milieuregels en wetten nogal eens te wensen over laat en dus dient te verbeteren.
Deelt u de mening dat lokale initiatieven, zoals het initiatief van professor Many Camara in Mali, van groot belang zijn om de rechten van de lokale bevolking in ontwikkelingslanden op inspraak, onafhankelijke informatievoorziening en participatie in de besluitvorming omtrent mijnbouwprojecten te waarborgen? Zo ja, op welke wijze ondersteunt de Nederlandse regering middels het Nederlandse grondstoffenbeleid soortgelijke initiatieven in ontwikkelingslanden? Zo nee, waarom niet?
Ja. De regering ondersteunt de activiteiten van de Commissie voor de MER (Milieu Effect Rapportage) in ontwikkelingslanden. Hiermee wordt in deze landen capaciteit opgebouwd om zorg te dragen voor goede MER processen (www.eia.nl). Dit betekent dat de informatie voorziening, participatie en uiteindelijke besluitvorming conform de in wet- en regelgeving vastgelegde MER procedure van het ontwikkelingsland moeten plaatsvinden. In Mali is de initiatiefnemer tot exploratie van een uraniummijn verplicht een MER procedure uit te voeren, waarbij ook de lokale bevolking dient te worden geraadpleegd.
Nederland ondersteunt daarnaast het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI), dat erop is gericht grondstoffentransacties transparant te maken. Alle grondstoffenbedrijven in een land publiceren wat ze aan de overheid betalen en de overheid maakt openbaar wat ze van deze bedrijven ontvangt. Deze cijfers worden gebruikt voor nationale openbare en participatieve discussies over baten en lasten van grondstoffenwinning. Het EITI draagt zo bij aan een grotere verantwoording door de overheid en een gelijk speelveld voor bedrijven. Mali heeft dit model geïmplementeerd en is sinds 29 augustus 2011 «EITI compliant». Ook onderschrijft Nederland het streven van de Wereldbank om via het sluiten van zogenaamde Mining Community Development Agreements tussen het mijnbouwbedrijf en de lokale bevolking de publieke belangen veilig te stellen.
Bent u van mening dat uit dit artikel wederom blijkt dat de noodzaak groot is om technische assistentie te verlenen aan ontwikkelingslanden zodat departementen op het gebied van mineralen en mijnbouw, milieu, gezondheid en financiën beter in staat zijn de mogelijk desastreuze gevolgen van de lokale bevolking van grondstoffenwinning tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze geeft u invulling aan de behoefte van ontwikkelingslanden naar technische assistentie op dit vlak?
De regering biedt op verschillende manieren steun voor capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden op dit terrein. Zo ondersteunt Nederland de activiteiten van de Commissie voor de MER voor de periode 2012 – 2016.
Een ander initiatief waaraan Nederland momenteel bijdraagt, is het Topical Trust Fund on Managing Natural Resource Wealth van het IMF (technische assistentie aan lage-inkomenslanden die veel natuurlijke grondstoffen bezitten).
Bovendien zal Nederland financiële ondersteuning bieden aan het Natural Resource Charter (NRC), een raamwerk dat zich richt op de gehele grondstoffenketen. De komende jaren zal het New Partnerschap for Africa’s Development (NEPAD) onder de Afrikaanse Unie de principes van dit raamwerk in verschillende Afrikaanse landen implementeren.
Ik verwijs u gaarne naar de beantwoording van kamervragen aangaande de grondstoffennotitie (onze referentie DME-547–2011, d.d. 10 januari jl.).
Het grootste lek in een olieveld van Shell in Nigeria sinds tien jaar |
|
Pauline Smeets (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Olielek Shell is grootste lek in Nigeria in decennium»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de schade is aan het milieu en aan de leefbaarheid van het gebied? Zo nee, waarom niet?
Volgens informatie van Shell-dochter SNEPCO (Shell Nigeria Exploration and Production Company) is het olielek het gevolg van een lekkage aan een pijpleiding die olie overpompte van het Bonga-platform naar een olietanker. Zo’n 120 kilometer uit de kust van Nigeria is ongeveer 6,4 miljoen liter olie gelekt in zee, het grootste olielek in Nigeria sinds 13 jaar.
SNEPCO en de lokale autoriteiten, waaronder de nationale dienst voor het opsporen en bestrijden van olielekken en het ministerie van Petroleum hebben snel materieel en personeel gemobiliseerd om de olievlek op te ruimen en aanspoelen aan de kust te voorkomen. Hierbij is volgens SNEPCO gebruik gemaakt van materieel en chemicaliën om de olie te verspreiden, biologisch af te breken en verdamping te bespoedigen. SNEPCO geeft aan dat voor zover haar bekend geen olie vanuit het Bonga-veld op de kust is aangespoeld.
Het is aan de Nigeriaanse autoriteiten om de exacte schade aan het milieu vast te stellen.
Kunt u aangeven wat de economische gevolgen zijn voor de boeren en vissers in het gebieden of, en op welke wijze, ze door wie worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Hierover is nog geen informatie beschikbaar.
Deelt u de mening dat Shell aansprakelijk is voor het opruimen van de olie en vergoeden van de schade die aan mens en milieu wordt toegebracht door deze recente lekkage? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Nigeriaanse autoriteiten om op grond van het Nigeriaanse recht vast te stellen wie aansprakelijk is voor de olielekkage, het opruimen daarvan en te beslissen over eventuele schadevergoeding.
Deelt u de mening dat de vervuiling grondig moet worden opgeruimd en dat dit gecontroleerd dient te worden door een externe en onafhankelijke partij? Zo nee, waarom niet?
De regering verwelkomt de inzet van de Nigeriaanse overheid en SNEPCO om de vervuiling grondig op te ruimen.
Bent u bereid de CEO van Shell aan te spreken op deze lekkage en er op aan te dringen dat dit niet meer mag voorkomen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
SNEPCO heeft de Nederlandse ambassade in Abuja en betrokken Nederlandse ministeries geïnformeerd over de olielekkage. In de berichtgeving heeft SNEPCO aangegeven grondig onderzoek te doen naar de oorzaak van de olielekkage om maatregelen te kunnen nemen om een dergelijke lekkage in de toekomst te voorkomen.
Bent u bereid de CEO van Shell er op aan te spreken dat het bedrijf de herziene OESO-richtlijn en Ruggie Principes strikt naleeft, inclusief de artikelen omtrent due diligence en het schadeloosstellen van slachtoffers?
Shell en de Nederlandse overheid spreken met regelmaat over de OESO Richtlijnen en de daarin vervatte Ruggie Principes. Het bedrijf heeft ervaring met «due diligence», «impact assessment» en risico-analyse en is één van de eerste bedrijven ter wereld dat deze ervaring evalueert in het licht van de genoemde nieuwe kaders voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Op deze manier worden risico’s verkleind en negatieve effecten zoveel mogelijk voorkomen.
Bedrijven worden opgeroepen mee te werken en bij te dragen aan herstelprocedures wanneer sprake is van ongunstige effecten op de mensenrechten als gevolg van hun bedrijfsactiviteiten of die van hun ketenpartners. Ook wordt van bedrijven verwacht dat zij negatieve effecten zoveel mogelijk vermijden en dat zij die aanpakken als deze zich toch voordoen.
Bij signalen die duiden op schending van de OESO Richtlijnen door een Nederlands bedrijf kan daarvan melding worden gedaan bij het Nationaal Contactpunt (NCP).
Het NCP treedt in dat geval op als onafhankelijke bemiddelaar bij het oplossen van het probleem.
In welke mate tast deze nieuwe lekkage het imago van het Nederlandse bedrijfsleven aan?
Het Nederlandse bedrijfsleven heeft een goede reputatie in het buitenland. Het is betreurenswaardig dat een dochtermaatschappij van een Nederlands bedrijf betrokken is bij deze olielekkage. Belangrijk is dat alles op alles wordt gezet om mogelijke herhaling van dit soort lekken in de olie-industrie en schade aan mens en milieu te voorkomen. Het is onduidelijk welk effect dit per saldo zal hebben op het imago van het Nederlandse bedrijfsleven als geheel.
Welke concrete maatregelen neemt u om er voor te zorgen dat Shell de herziene OESO-richtlijn en Ruggie Principes strikt naleeft?
De OESO Richtlijnen en de daarin vervatte Ruggie Principes dienen als referentie voor de verantwoording van het internationaal opereren van bedrijven. Shell onderschrijft de OESO Richtlijnen en streeft ernaar die na te leven. De regering voert over de uitvoering daarvan overleg met zowel Shell alsook via haar ambassade in Abuja met de bedrijven in Nigeria, waar Shell aandeel in heeft. Bij signalen van schending kan een beroep worden gedaan op het NCP.
De verkiezingsuitslag in de Democratische Republiek Congo (DRC) |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Deelt u de mening van de Congolese oppositie en buitenlandse waarnemers dat «er grootschalige fraude» gepleegd is tijdens de laatste presidentsverkiezingen in de DRC? Zo nee, waarom niet?
Nederland deelt de conclusies van de EU-waarnemingsmissie en Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton dat de Congolese presidentsverkiezingen gepaard zijn gegaan met serieuze tekortkomingen en een gebrek aan transparantie. Als gevolg daarvan is een groot aantal stemmen niet meegeteld in het eindresultaat en is de geloofwaardigheid van het verkiezingsproces aangetast.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van oppositieleider Etienne Tshisekedi, die beweert de verkiezingen te hebben gewonnen en ambtenaren, leger en politie oproept om alleen nog maar bevelen van hem op te volgen?
Geen van de internationale waarnemersmissies concludeert dat oppositieleider Etienne Tshisekedi zonder de geconstateerde tekortkomingen de verkiezingen zou hebben gewonnen. De DRC is niet gebaat bij confrontatie en nieuw geweld. De regering en de oppositie zullen de dialoog aan moeten gaan om de problemen op vreedzame wijze op te lossen.
Deelt u de zorg dat de DRC momenteel in een uiterst explosieve situatie is beland en de kans groot is dat er grootschalig geweld uitbreekt? Zo nee, waarom niet?
De situatie in de DRC is fragiel en de verkiezingen hebben geleid tot nieuwe spanningen binnen de samenleving. De internationale gemeenschap en Nederland spreken zowel de regering als de oppositie aan op hun verantwoordelijkheid om af te zien van geweld en te werken aan een vreedzame oplossing van de huidige problemen.
Deelt u de mening van vele buitenlandse diplomaten die aangeven dat president Kabila de beste kans kan brengen voor stabiliteit in Congo? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een legitieme regering die werkt voor het welzijn van de Congolese bevolking biedt de beste garantie voor stabiliteit in de DRC. Het is aan het Congolese volk om te bepalen wie een dergelijke regering moet leiden.
Deelt u de mening dat de buitenlandse steun aan Kabila in belangrijke mate gemotiveerd wordt door economische belangen zoals de toegang tot kritieke grondstoffen als coltan en kobalt? Zo ja, op welke wijze gaat de Nederlandse regering hiermee om?
Neen. De internationale gemeenschap als zodanig steunt in de DRC geen presidentskandidaat boven de anderen. Dat neemt niet weg dat landen in de regio in hun betrekkingen met de DRC hun economische belangen laten meewegen. De Nederlandse inzet is hoofdzakelijk gericht op het lenigen van humanitaire noden en het bevorderen van stabiliteit en is niet afhankelijk van wie het presidentschap bekleedt.
Wat doet de Nederlandse ambassade momenteel om Congolese mensenrechtenactivisten te beschermen en om de Congolese autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten en democratie?
Nederland blijft in EU-verband en bilateraal de Congolese autoriteiten aanspreken op hun verantwoordelijkheden op het gebied van de mensenrechten en als democratische rechtsstaat. Dit doet Nederland in de bilaterale contacten met de Congolese autoriteiten op verschillende niveaus. Ook dringt Nederland er op aan dat deze onderwerpen op de agenda staan van besprekingen met de DRC in het kader van de EU en de VN.
De Nederlandse ambassade volgt daarnaast de situatie van mensenrechten-verdedigers in het land op de voet en onderhoudt nauwe contacten met NGO’s, de VN en andere gesprekspartners.
Treft de ambassade extra maatregelen om de veiligheid van Nederlanders in de DRC te waarborgen in het geval van toenemend geweld? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft over de afgelopen periode alle reizen naar de DRC ontraden. De ambassade te Kinshasa heeft regelmatig contact onderhouden met de Nederlanders die zich hebben geregistreerd om hen te informeren over de ontwikkelingen en te adviseren. Met EU-partners zijn afspraken gemaakt over samenwerking in geval van een acute crisis.
Op welke wijze spreekt de Nederlandse regering, zowel in bilaterale contacten als via de Europese Unie en de relevante VN-instrumenten, de Congolese autoriteiten blijvend aan op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten en democratie?
Zie antwoord vraag 6.
De waarschuwing van de International Land Coalition over negatieve impact van landgrabbing |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Land Rights and the Rush for Land. Findings of the Global Commercial Pressures on Land Research Project» van de IIED, CIRAD, en de International Land Coalition, online gepubliceerd op 14 december 2011?
Ja. Nederland is al ruim 7 jaar actief in de ondersteuning van de International Land Coalition (ILC).
Hoe oordeelt u over de mededeling van de auteurs dat dit de «most comprehensive study of large land acquisitions in developing countries to date» is?
Het rapport is zeer interessant en veelomvattend, waarbij ik aanteken dat het niet de ambitie heeft om compleet te zijn maar bevindingen presenteert en interpreteert van het Global Commercial Pressures on Land Research Project en het Land Matrix Rapport.
Deelt u de mening dat het feit dat driekwart van de investeringen voor landbouw bestemd is voor de productie van biobrandstoffen en niet van voedsel, onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Wanneer er sprake is van verdringing is dat geen goede zaak.
Hoe oordeelt u over de conclusies van het rapport dat «while large land deals can create opportunities, they are more likely to cause problems for the poorest members of society» en dat «there is little in our findings to suggest that the term «land grabbing» is not widely deserved», aldus een co-auteur van het rapport?
In het eerste citaat kan ik me vinden, zoals uit de beantwoording van eerdere vragen mag blijken.
Ten aanzien van het tweede citaat wil ik opmerken dat de term land grabbing in veel gevallen zeker een vlag is die de lading dekt. Ik ben echter niet voor het ongeclausuleerd hanteren van deze term. Daarvoor is de problematiek te complex. Ik ben namelijk van mening dat specifieke grootschalige investeringen – onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden – wel degelijk een positieve impact op de landbouwproductie en armoedebestrijding kunnen hebben. Een algehele negatieve connotatie zou dit ondermijnen en dat moeten we voorkomen.
Kunt u aangeven welke projecten de Nederlandse overheid in het kader van het stimuleren van internationaal zakendoen, bijvoorbeeld door financiering verstrekt door Agentschap NL, van welke bedrijven (mede) heeft gefinancierd die beslag leggen op grond voor bijvoorbeeld landbouw, bosbouw of mijnbouw? Kunt u aangeven, per project, om hoeveel hectare grond het hierbij gaat?
Uitvoeringsorganisaties als AgentschapNL houden niet systematisch bij hoeveel beslag er gelegd wordt op grond door ondersteunde bedrijven in ontwikkelingslanden. Daarom is het onmogelijk om een totaal overzicht te geven waarin per project wordt aangegeven om hoeveel hectare grond het gaat. Het feit dat veel van de door Nederland gecofinancierde activiteiten in het kader van internationaal zakendoen – ook in die van landbouw, mijnbouw en bosbouwbedrijven – niet direct aan investeringen in grond gelieerd zijn is hier een belangrijke verklaring voor. Indien er wel sprake is van een investering in bedrijfseigen hectares grond (bijvoorbeeld in irrigatie-infrastructuur, verbouw van gewassen, bouw van kassen etc.) dan variëren de oppervlaktes erg per bedrijfsleveninstrument. Bij PSI gaat het in deze gevallen meestal om een beslag op grond tussen grofweg 1 en 100 hectares per project, met een paar uitzonderingen van projecten van tussen de 100 en 1 000 ha. Via ORIO en FMO zijn er ook investeringen en deelnemingen in plantages met oppervlakten van grotere aantallen hectares.
Kunt u de gevolgen van deze projecten voor het landgebruik, de landrechten en de lokale gemeenschappen aangeven? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven die financiering van de overheid aanvragen in het kader van het buitenlandinstrumentarium moeten de OESO-richtlijnen onderschrijven. Daarbij vragen Nederlandse uitvoerders van de PSD-instrumenten zoals FMO en AgentschapNL van bedrijven een getekende verklaring dat zij bekend zijn met en zich zullen houden aan de OESO-richtlijnen. Een en ander geeft mij het vertrouwen dat de door Nederland gecofinancierde projecten die in land investeren over het algemeen geen negatieve effecten zullen veroorzaken ten aanzien van landgebruik en landrechten van de lokale gemeenschappen. Temeer ook omdat naast deze inspanningsverplichting, monitoring op MVO-aspecten en landenspecifieke risico’s op het gebied van mensenrechten (zoals conflicten rond landdeals) tegenwoordig een belangrijk onderdeel is van reguliere rapportages en projectbezoeken.
Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse investeerders (pensioenfondsen, bedrijven, speculanten, hedgefondsen, banken, etc.) die investeren in grond in ontwikkelingslanden? Kunt u daarbij per investeerder, uitgesplitst naar project en/of afzonderlijke investering aangeven om hoeveel hectare het gaat, welke locatie in welk land het betreft en met welk doel het geld geïnvesteerd is (mijnbouw, toerisme, bosbouw, landbouw, biobrandstoffen, etc)? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb daar geen volledig inzicht in. Ten eerste omdat ik alleen in gesprek ben met dat deel van de Nederlandse investeerders dat belangstelling heeft voor co-financiering van investeringen in ontwikkelingslanden. Ten tweede omdat de uitvoeringsorganisaties op dit moment niet systematisch dergelijke gegevens bijhouden.
Welke concrete maatregelen neemt de regering om ervoor te zorgen dat investeringen in grond in ontwikkelingslanden door Nederlandse investeerders (pensioenfondsen, bedrijven, speculanten, hedgefondsen, banken, etc.) bijdragen aan duurzame ontwikkeling en kansen creëert voor de allerarmsten, zodat de problemen waar zij mee te kampen hebben niet vergroot worden.?
De in het ILC-rapport beschreven landdeals hangen samen met structurele veranderingen in het mondiale voedselsysteem. Landdeals moeten tegen deze achtergrond dan ook gezien worden als het gevolg van de toegenomen vraag naar agrarische producten, waarbij de acquisitie van land een manier is om toegang tot deze producten te verkrijgen.
Hoewel landacquisitie een legitieme manier is om in de landbouw te investeren, is land een bijzondere productiefactor met belangrijke sociale, culturele en economische waarde. Landdeals moeten dan ook op een transparante en inclusieve wijze gesloten worden, met oog voor de belangen en bestaanszekerheid van de lokale bevolking. In de eerste plaats staan nationale overheden daarvoor aan de lat. Ruimtelijke ordening en landrechten behoren tot de soevereiniteit van landen zelf. Zij hebben de verantwoordelijkheid om te zorgen dat een landdeal gunstige economische effecten heeft, dat de lokale bevolking geen onrecht wordt aangedaan en dat waar nodig passende compensatie wordt geboden. De lokale bevolking op zijn beurt moet in staat zijn om zich te manifesteren als zij gedupeerd worden door landdeals en burgers moeten hun rechten op kunnen eisen. Daarnaast mogen ook investeerders hun verantwoordelijkheden niet ontlopen en moeten zij op een verantwoorde wijze opereren. Door in te zetten op deze punten ontstaat de mogelijkheid om landdeals te sluiten die recht doen aan de belangen van nationale overheden, de lokale bevolking en investeerders.
Nederland richt zijn beleid dan ook op het creëren van dergelijke mogelijkheden. Zo zijn Nederlandse ambassades actief met hun partners in het bevorderen van verbanden tussen land(gebruiks)rechten en mogelijkheden om die in te zetten voor het verhogen van de voedselzekerheid en inclusieve economische groei voor de arme lokale bevolking. Daarnaast zet Nederland zich al jaren heel concreet in om in bepaalde ontwikkelingslanden de lokale bevolking te helpen om landrechten te krijgen dan wel op te eisen, onder andere via de International Land Coalition en GRAIN. De regering verwacht van Nederlandse bedrijven, banken en pensioenfondsen dat zij de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen implementeren en vraagt de aanvragers van financiering van de overheid om deze richtlijnen te onderschrijven. Met deze geïntegreerde inzet, zoals eerder beschreven in mijn antwoorden op uw vragen in september 2011 naar aanleiding van het Oxfam rapport «Land and Power», wil Nederland bijdragen aan meer kennis, capaciteit en inzicht bij nationale overheden, lokale bevolkingen en investeerders over duurzaam gebruik van land en investeringen hierin.
Kortom, ik wil me actief inspannen om te voorkomen dat investeringen in land ten koste gaan van de lokale bevolking. Nederland zal zich inzetten om de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of National Food Securitytot een succes te maken. Wij zijn van mening dat free, prior and informed consent en gelijke rechten voor vrouwen hierin belangrijke elementen zijn. Nederland zal bovendien doorgaan met het ondersteunen van lokale gemeenschappen om hun landrechten op te eisen indien zij gedupeerd worden door een landdeal. Tot slot zal het onderschrijven van de OESO-richtlijnen door bedrijven die subsidies, leningen of garanties krijgen een voorwaarde blijven voor toegang tot de instrumenten van de ministeries van EL&I en BZ.
Het feit dat het ABP betrokken is bij landroof in Mozambique |
|
Kathleen Ferrier (CDA), Roos Vermeij (PvdA), Pieter Omtzigt (CDA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ethisch project ABP loopt uit op landroof»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de rapporten van landbouworganisaties, ngo’s en de Mozambikaanse overheid waaruit blijkt dat ABP’s investering van 47 miljoen euro het tegendeel heeft bereikt van de ethische ambities die het pensioenfonds in 2007 grootst heeft aangekondigd?
Het is spijtig dat de investering van het Global Solidarity Forest Fund (GSFF), die is ontworpen met ethische- en duurzaamheidsambities in gedachte, deze doelstellingen niet heeft kunnen realiseren. Het is belangrijk dat in overleg met lokale partners wordt bezien hoe deze doelstellingen alsnog kunnen worden gerealiseerd. Om deze verandering teweeg te brengen is, mede naar aanleiding van interventie van het ABP, enkele maanden geleden door het GSFF nieuw management benoemd.
Bent u bereid het ABP, aan wie de rijksoverheid de grootste premiebetaler is, als meerderheidsbelanghebbende in de investering van het Global Solidarity Forest Fund (GSFF) in Mozambique, aan te spreken op zijn verantwoordelijkheden en zorgplicht omtrent eerlijke consultatie en compensatie van en de negatieve gevolgen voor lokale boeren? Indien nee, waarom niet?
ABP is een geprivatiseerd fonds en staat daarmee net als andere pensioenfondsen in Nederland op afstand van het kabinet. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heeft als sectorwerkgever Rijk, naast andere overheids- en onderwijswerkgevers, wel een zetel in de Werkgeversraad en het Verantwoordingsorgaan van ABP. In deze organen wordt regelmatig met het ABP-bestuur gesproken over de vraag of de beleggingen voldoen aan haar eigen ESG-criteria, waarbij ESG staat voor environment, social en governance. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties zal in de Werkgeversraad dan wel het Verantwoordingsorgaan deze concrete investering van GSFF in Mozambique agenderen.
Bent u bereid het ABP actief aan te sporen om zich te houden aan de herziene OESO-richtlijn voor Multinationale Ondernemingen? Indien ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Verantwoorde landbouw en bosbouw zijn van groot belang voor de ontwikkeling van het land en met name voor de provincie Niassa. Om deze ontwikkeling te realiseren zijn investeerders nodig. Het is daarbij essentieel dat investeerders en lokale gemeenschappen goed communiceren en overeenkomsten sluiten die duurzaamheid garanderen en voor beide partijen gunstig zijn. Voorts dient de nationale en lokale overheid er op te kunnen toezien dat de wet- en regelgeving wordt uitgevoerd. De Nederlandse overheid draagt in Mozambique bij aan deze zaken.
Hoe beoordeelt u de petitie van de lokale boerenorganisatie União Provincial de Camponeses de Niassa, die een dringend beroep doet op westerse investeerders om te stoppen met financieren van plantages in Mozambique? Bent u bereid een dergelijk initiatief te ondersteunen? Zo ja, hoe nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de Nederlandse ambassade in Mozambique reeds op de hoogte was van de investering van GSFF in Mozambique en de gevolgen hiervan?
De ambassade was niet op de hoogte van deze specifieke investeringen van GSFF in de provincie Niassa. De ambassade was wel op de hoogte van een programma in Niassa, gefinancierd door de Zweedse overheid, ter ondersteuning van de private sector, onder meer in de bosbouw. De ambassade was ook op de hoogte van de conflicten die zich in Niassa hebben voorgedaan tussen investeerders en lokale gemeenschappen.
Op welke wijze draagt de Nederlandse ambassade in Mozambique bij aan het tot stand komen en uitvoeren van wet- en regelgeving rond land? Hoe wordt in Mozambique het opleiden van zogenaamde paralegals, (districts)magistraten, aanklagers, burgemeesters, politiefunctionarissen, NGO staf en / of vrouwen- en boerenorganisaties ondersteund om «landgrabbing» te voorkomen?
De Nederlandse ambassade, de FAO, de Mozambikaanse regering en het Centre for Legal and Judicial Training werken sinds eind jaren 90 aan verbetering van de uitvoering van de Mozambikaanse wetgeving op het gebied van landrechten. Het betreft bewustwording en training van juridische medewerkers (paralegals), lokale overheidsvertegenwoordigers en boerenorganisaties (mannen en vrouwen). Daarnaast ondersteunen de ambassade en FAO een initiatief van de overheid om samen met de investeerders en de lokale gemeenschappen te komen tot concrete en bindende afspraken over de investeringen. Belangrijk is dat de afspraken acceptabel zijn voor de gemeenschappen en dat deze beantwoorden aan hun rechten op landgebruik.
Deelt u de mening dat het verbazingwekkend is dat zelfs de deelnemers in het ABP niet op de hoogte (kunnen) zijn van de investeringen van hun pensioenfonds, terwijl dit wel hun grootste spaarpot is?
Het is van belang dat deelnemers hun fonds kunnen aanspreken op het beleggingsbeleid. Daarvoor is nodig dat de deelnemer inzicht heeft in het beleggingsbeleid. Bij het ABP kunnen deelnemers dit inzicht eenvoudig verkrijgen. In het via internet beschikbare «verslag verantwoord beleggen» laat het ABP zien wat zijn keuzes zijn met betrekking tot beleggingen.
Bent u bereid om bij het verdere overleg over het pensioenakkoord aan de sociale partners te vragen om met een voorstel te komen waarbij de beleggingen van pensioenfondsen transparant worden, bijvoorbeeld door een keer per kwartaal een lijst te publiceren, zodat deelnemers een mening kunnen vormen over de wijze waarop hun geld belegd wordt?
Het kabinet is voornemens in het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen op te nemen dat een pensioenfonds in zijn jaarverslag vermeldt op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. Dat stelt partijen in staat eenvoudiger te achterhalen wat het beleggingsbeleid is van fondsen, en hen mogelijkerwijs daar op aan te spreken. Uw Kamer ontvangt dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk na ommekomst van het advies van de Raad van State.
De toename van geweld in de Democratische Republiek in Congo (DRC) |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving van o.a. Human Rights Watch en the International Crisis Group, die te kennen hebben gegeven dat een mogelijke conflictsituatie in de DRC niet valt uit te sluiten na afloop van de verkiezingsuitslag?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat verkiezingsgeweld, onregelmatigheden en vermoedens van fraude over deze verkiezingsuitslag aan orde van de dag zijn in het zeer onrustige Congo?
Uit rapporten van de EU-waarnemersmissie en andere internationale en lokale waarnemers blijkt dat de verkiezingen met een groot aantal onregelmatigheden gepaard zijn gegaan. Gezien de uitgestrektheid van het land en de gebrekkige infrastructuur waren logistieke en organisatorische problemen te verwachten, maar de berichten over fraude en mensenrechtenschendingen zijn zorgelijk en ondermijnen de geloofwaardigheid van het proces.
De EU heeft de afgelopen weken meermaals de Congolese autoriteiten opgeroepen om maximale transparantie te betrachten bij het afwikkelen van het verkiezingsproces en het behandelen van klachten. Ook zijn de autoriteiten en alle presidentskandidaten opgeroepen de kalmte te bewaren en geschillen op vreedzame wijze door middel van dialoog op te lossen.
Bent u bereid deze kwestie op zeer korte termijn actief op de agenda van de EU en de VN te zetten, zodanig dat er snel concrete stappen worden ondernomen om de rust te herstellen in het land? Zo nee, waarom niet?
De verkiezingen in de DRC hebben de volle aandacht van zowel de VN als de EU. Sinds de verkiezingen heeft Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton driemaal een verklaring heeft uitgegeven over dit onderwerp (respectievelijk op 30 november, 2 december en 9 december). De VN Veiligheidsraad heeft op 2 december een verklaring uitgegeven over de kwestie. Binnen de EU wordt op dit moment overleg gevoerd over een passende reactie op de officiële bekrachtiging door de Congolese Hoge Raad van de uitslagen.
Het is nu vooral aan de Congolezen zelf, zowel regering als oppositie, om een vreedzame oplossing te vinden voor de geschillen. De internationale gemeenschap biedt daarbij haar diensten aan en spreekt alle partijen aan op hun verantwoordelijkheden, maar kan een dergelijke oplossing niet afdwingen.
Bent u bereid, zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN-instrumenten, de Congolese autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Ja. De internationale gemeenschap heeft de afgelopen weken veelvuldig en op alle niveaus contact onderhouden met de Congolese autoriteiten. Daarbij zijn zij steeds op hun verantwoordelijkheid gewezen, zowel waar het de transparantie en geloofwaardigheid van het verkiezingsproces betreft, als de mensenrechtensituatie in het algemeen. Nederland zal dit zowel in EU-verband als bilateraal blijven doen.
Deelt u de mening dat het ondertussen wel wenselijk zou zijn om EU-Hoge Vertegenwoordiger Ashton aan te sporen om de situatie in Congo als prioriteit op de agenda te plaatsen voor overleg met uw EU-collega’s? Indien nee, waarom niet?
Zoals uit bovenstaande beantwoording blijkt staat het onderwerp reeds hoog op de politieke agenda van de Hoge Vertegenwoordiger.
Het bericht dat Indonesië kogels inzet tegen protesterende werknemers |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Indonesië zet kogels in tegen protesterende werknemers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de mate van politiegeweld tegen stakende werknemers en vakbondsleden in West-Papoea en Batam, waarbij 8 doden en veel zwaar gewonden zijn gevallen, onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Van het door u genoemde dodenaantal, gerelateerd aan de demonstraties in West-Papoea en Batam, is het niet mogelijk gebleken bevestiging te krijgen.
Op basis van de beschikbare informatie kon worden vastgesteld dat op 10 oktober 2011 bij de Freeportmijnen in Papua één vakbondslid omgekomen bij de protesten. De politie heeft aangegeven dat hiernaar onderzoek zou worden verricht. De ambassade in Jakarta heeft navraag gedaan, maar nog geen informatie ontvangen. Tijdens een demonstratie in Batam voor hogere minimumlonen op 25 november 2011 zijn volgens de betrokken partijen, waaronder een organiserend comité van de staking, geen dodelijke slachtoffers gevallen. Wel raakten er mensen gewond. De demonstratie liep uit de hand toen de demonstranten hun eisen niet direct aan de burgemeester konden voorleggen en vernielingen begonnen aan te richten. Hierop greep de politie in en is met rubber kogels geschoten.
Deelt u de mening dat politieoptreden tegen de vrijheid van demonstratie een schending van de mensenrechten op kan leveren? Zo nee, waarom niet?
Ja, in geval van excessief politieoptreden (dit antwoord staat los van antwoord op vraag 2). Het recht op demonstraties en staking is in Indonesië wettelijk toegestaan onder voorwaarde dat sprake is van een vreedzaam en ordelijk verloop.
Bent u bereid deze schending van mensenrechten rechtstreeks of in EU-verband ter sprake te brengen bij uw Indonesische ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nederland vraagt in bilaterale contacten en via de EU-Indonesië Mensenrechtendialoog aandacht voor de mensenrechtensituatie in Indonesië, waaronder ook het recht op staking en het recht op demonstreren. Zie verder antwoorden 2 en 3.
Deelt u de mening dat wapenleveranties aan landen die de mensenrechten schenden in principe niet plaats moeten vinden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet meent dat een generiek besluit om alle mogelijke leveranties van militaire goederen aan landen waar mensenrechten worden geschonden tegen te houden, voorbij zou gaan aan de essentie van het EU Gemeenschappelijk Standpunt waarop het Nederlands beleid gebaseerd is. Het Standpunt gaat immers uit van een individuele toetsing op basis van de acht criteria die in het Standpunt worden uiteengezet. Een van de criteria is het mensenrechtencriterium (criterium 2) dat een zorgvuldige toetsing van de mensenrechtensituatie in het land van eindbestemming vereist. Dit criterium schrijft voor dat militaire goederen niet kunnen worden geëxporteerd indien een verband kan worden gelegd tussen de goederen en geconstateerde vormen van repressie of mensenrechtenschendingen.
Bent u bereid onder deze omstandigheden af te zien van de verkoop en levering van militair materiaal, waaronder Leopard gevechtstanks, aan Indonesië? Zo nee, waarom niet?
Op 15 december jl. is een motie van het kamerlid El Fassed aangenomen, die op deze kwestie ingaat. De regering beraadt zich op uitvoering van de motie.
Afghaanse wetgeving die de in de praktijk niet wordt toegepast |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Bent u bekend met het VN-rapport «A Long Way to Go: Implementation of the Elimination of Violence against Women law in Afghanistan»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat wetgeving die twee jaar geleden is ingevoerd om Afghaanse vrouwen te beschermen tegen geweld en verkrachting in de praktijk nauwelijks wordt toegepast?
Het beschermen van kwetsbare groepen en het uitvoeren van wetten ter bescherming van deze groepen is een belangrijke taak van de Afghaanse overheid. Dat de naleving van deze wetgeving, ondanks steun van de internationale gemeenschap, nog tekortschiet is zorgwekkend.
Bent u bereid om zowel in bilaterale contacten als via de Europese Unie (EU) en alle multilaterale fora aandacht te vragen van de Afghaanse autoriteiten om de positie van Afghaanse vrouwen te verbeteren en in het bijzonder aandacht te vragen voor deze wetgeving die in de praktijk niet wordt toegepast? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft in gesprekken met de Afghaanse autoriteiten, zowel bilateraal als in EU-verband, regelmatig het belang van volledige naleving van nationale en internationale wetgeving en conventies op het gebied van vrouwenrechten en bestrijding van discriminatie en geweld tegen vrouwen benadrukt. De regering zal zoals uiteengezet met het Nationaal Actieplan 1325, dit ook in de toekomst blijven doen. Daarnaast heeft Nederland bijgedragen aan het programma van UN Women «Strengthening of the Elimination of Violence against Women: policies, programmes and mechanisms in Afghanistan», waarin diverse activiteiten worden ondernomen op het gebied van bestrijding van geweld tegen vrouwen.
Bent u bereid op tijdens de Bonn-conferentie in december 2011 specifiek aandacht te vragen voor deze wetgeving en de positie van vrouwen in Afghanistan? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Bonnconferentie heb ik in mijn interventie nadrukkelijk gewezen op het belang van actieve deelname van vrouwen aan alle aspecten van de Afghaanse samenleving en van de bescherming van vrouwenrechten zoals vastgelegd in de Afghaanse grondwet. Ook in mijn gesprekken met minister Rassoul en met vertegenwoordigers van het Afghaanse maatschappelijk middenveld, waaronder mevrouw Selay Ghaffar, een voorvechtster voor vrouwenrechten in Afghanistan, heb ik nadrukkelijk gewezen op het belang dat Nederland hecht aan de rechten en positie van vrouwen in Afghanistan.
Welke middelen worden er vanuit de HGIS-nota besteed aan het verbeteren van de positie van vrouwen in Afghanistan?
In totaal besteedt Nederland een bedrag van € 7,2 miljoen aan activiteiten die specifiek gericht zijn op gender in Afghanistan. De positie van vrouwen is een dwarsdoorsnijdend thema in alle activiteiten die Nederland in Afghanistan ontplooit. Het budget voor dit belangrijke thema ligt daarom in feite hoger.
Nederlandse inspanningen op het gebied van vrouwenrechten zijn velerlei. In de geïntegreerde politietrainingsmissie in Afghanistan is nadrukkelijk aandacht voor de positie van vrouwen, onder meer bij de ontwikkeling van de curricula, door training van vrouwelijke politieagenten, en via verbetering van de toegang voor vrouwen tot het juridisch systeem. Verder is via EUPOL een Nederlander werkzaam bij het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken in Kabul als mentor op het gebied van gender en mensenrechten. In het EUPOL City Police and Justice team in Kunduz werkt een Nederlandse rechtsstaatsexpert met als voornaamste taakgebied gender en mensenrechten.
Ook op nationaal niveau zet Nederland zich in voor vrouwenrechten. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om ondersteuning van programma’s voor betere toegang van vrouwen tot het juridisch systeem of het in kaart brengen van discriminatie van vrouwen in het kader van naleving van de Convention for the Elimination of Discrimination against Women.Daarnaast is bij de EU delegatie in Kabul een mensenrechtenspecialist geplaatst die bijzondere aandacht heeft voor de rechten van vrouwen en andere kwetsbare groepen.
Bent u bereid de hulpinspanningen die Nederland levert in Afghanistan te koppelen aan daadwerkelijke verbeteringen die de Afghaanse autoriteiten doorvoeren op het gebied van vrouwenrechten? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen tien jaar is de positie van de vrouw in Afghanistan verbeterd. Het aantal meisjes dat regelmatig naar school gaat, is volgens de Afghaanse onafhankelijke mensenrechtencommissie in 2011 gestegen naar 65,2%. Een directe koppeling tussen hulp en de verbetering van vrouwenrechten is daarom niet nodig. Overigens is de Nederlandse hulp aan Afghanistan niet onvoorwaardelijk. Nederland, evenals andere EU-partners, hebben in Bonn benadrukt dat de internationale gemeenschap bereid is ook na 2014 financieel betrokken te blijven bij Afghanistan, maar dat tegelijkertijd meer verantwoordelijkheid en daadkracht wordt verwacht van de Afghaanse regering. Hierbij is vooral gewezen op de belangrijke terreinen van goed bestuur, rechtsstaatsontwikkeling en mensenrechten.
Welke middelen gaan vanuit de EU naar Afghanistan op het gebied van ontwikkelingssamenwerking? Welke deel van dit bedrag wordt specifieke ingezet voor het verbeteren van de positie van vrouwen en met welk resultaat?
De EU besteedt € 200 miljoen per jaar aan ontwikkelingssamenwerking in Afghanistan. Hiervan gaat meer dan € 6,5 miljoen naar activiteiten die direct gericht zijn op het verbeteren van de positie van vrouwen. De EU financiert bijvoorbeeld resource centres, die als doel hebben de capaciteit van vrouwen om actief deel te nemen in de publieke en politieke arena te vergroten. Ook wordt speciale aandacht besteed aan de sociale en juridische bescherming van vrouwen en aan het tegengaan van de sociale, culturele en economische marginalisatie van vrouwen. De EU ondersteunt tevens een programma dat basisvoorzieningen levert aan de meest kwetsbare groepen (bijvoorbeeld raadgeving, medische zorg, bemiddeling, inkomensverwerving en werkvoorziening). Ten slotte draagt de EU bij aan de monitoring van de implementatie van VNVR resolutie 1325 over vrouwen, vrede en veiligheid.
Naast deze programma’s die direct op vrouwen gericht zijn, draagt de EU in haar OS-programma ook bij aan programma’s die bredere doelen nastreven die indirect de positie van vrouwen verbeteren zoals het versterken van de instanties die uitvoering geven aan sociale bescherming en de bescherming van de rechten van Afghaanse vrouwen en meisjes die slachtoffer zijn van huiselijk geweld. In de context van het EU gezondheidszorgprogramma in Afghanistan zijn vrouwen een speciale doelgroep en wordt geïnvesteerd in zwangerschapszorg en het trainen van vrouwelijk gezondheidszorgpersoneel. Daarnaast wordt in het kader van de EU steun aan het National Risk and Vulnerability Assessment (NRVA), speciale aandacht besteed aan gender sensitive statistics.
Heeft u kennisgenomen van de documentaire in de uitzending van Een Vandaag, d.d. 17 oktober jongstleden, over het feit dat een jaar nadat melding werd gemaakt van kinderarbeid bij hazelnotenpluk, nog steeds kinderen werkzaam zijn in de hazelnotenpluk in Turkije?
Ja.
Wat vindt u van de bewering van Eurocommissaris Füle dat er «geen meetbare voortgang is gemaakt als het om kinderarbeid gaat» en dat er «ook geen systeem is dat ervoor zorgt dat kinderarbeid gestopt wordt»? Deelt u de mening van Eurocommissaris Füle dat deze kwestie aan de orde gesteld dient te worden bij de toetredingsonderhandelingen tussen de EU en Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van de voortgangsrapportages van de Europese Commissie dringt het kabinet aan op verbetering van de grondrechten in Turkije, waaronder kinderrechten1. De Europese Commissie geeft in haar voortgangsrapport voor Turkije aan dat er nog geen meetbare voortgang is geboekt in de bestrijding van kinderarbeid, maar dat er op het gebied van seizoensgebonden arbeid in de landbouw en migrerende kinderarbeid wel gewerkt wordt aan verbetering. Op aandringen van Nederland is in de Raadsconclusies van de Raad Algemene Zaken van 7 en 8 december 2009 expliciet naar het belang van vrouwen- en kinderrechten verwezen2. Het kabinet zal hier in EU-kader aandacht voor blijven vragen, ook in de Raadsconclusies.
Deelt u onze mening dat het onacceptabel is dat kinderen onder de 16 jaar (waaronder zelfs kinderen van 9 jaar) werkzaam zijn in Turkije en dat hier sprake van een schending is van het Verdrag Inzake de Rechten van Kind, alsmede de ILO-verdragen? Zo ja, welke maatregelen wilt u daartegen ondernemen, mede gezien het feit dat bestrijding van kinderarbeid een prioriteit is in het Nederlandse mensenrechtenbeleid?
Kinderarbeid in de seizoensoogst, waarbij kinderen school missen, is niet in overeenstemming met internationale afspraken die onder meer zijn vastgelegd in verdragen van de ILO.
De kwestie van kinderarbeid bij seizoensmigratie is door de ambassade op hoogambtelijk niveau aangekaart bij het Turkse ministerie van Arbeid en bij de Turkse kinderbescherming. De Turkse autoriteiten zijn zich terdege bewust van het probleem, zoals ook blijkt uit het actieplan dat is ontwikkeld (zie gecombineerd antwoord vraag 4 en 5).
De ambassade in Ankara ondersteunt vanuit het Mensenrechtenfonds onderzoek naar seizoensgebonden landbouwwerkzaamheden door Turkse kinderen in de leeftijd van 6–14 jaar. De studie wordt uitgevoerd door de Turkse NGO Development Workshop (DW). DW heeft in de eerste helft van het project onderzoek gedaan naar seizoen- en kinderarbeid in de hazelnootindustrie in Ordu (Noordwest-Turkije), suikerbietindustrie in Yozgat (Centraal-Turkije) en katoenindustrie in Sanliurfa (Zuidoost-Turkije). DW zal naar verwachting in juni 2012 een eindrapportage presenteren.
Bent u van mening dat de huidige vormen van naleving en controle in de hazelnootpluk, maar ook in de cacaosector, onvoldoende zijn? Welke actie is sinds oktober 2010 ondernomen?1 Hoe is het mogelijk dat een jaar na constatering van kinderarbeid bij hazelnotenpluk nog steeds geen controle is op kinderarbeid? Bent u van mening dat de betrokken bedrijven die hazelnoten inkopen tekortschieten in hun verantwoordelijkheid?
Zoals eerder geschetst in de antwoorden op Kamervragen over deze kwestie, liggen verschillende sociaaleconomische factoren ten grondslag aan kinderarbeid verbonden aan seizoensarbeid bij de oogst van diverse gewassen, waaronder hazelnoten. Dit probleem kan alleen effectief worden opgelost door lange termijn betrokkenheid van alle belanghebbenden. De oplossing ligt primair in handen van de Turkse overheid, indirect op het vlak van werkgelegenheid en arbeidsmarkt en direct ten aanzien van het toezien op kinderarbeid en scholing.
De hazelnootverwerkende industrie georganiseerd in de Nederlandse brancheorganisatie FNLI (Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie), de Europese brancheorganisatie CAOBISCO (Association of chocolate, biscuit and confectionery industries of the European Union) en andere brancheorganisaties hebben de kwestie gezamenlijk opgepakt in samenwerking met de Turkse overheid en hierover bericht op de website4. FNLI en CAOBISCO hebben mij laten weten open te staan voor feedback, vragen en dialoog over het onderwerp. Voor informatie over de inspanningen van FNLI en CAOBISCO verwijs ik dan ook allereerst naar deze organisaties.
De FNLI geeft aan dat de actieve medewerking van de Turkse overheid cruciaal is om de situatie in Turkije daadwerkelijk te verbeteren. De FNLI heeft via haar contacten het dossier dan ook actief onder de aandacht van de Turkse autoriteiten gebracht. Inmiddels heeft de Turkse overheid een specifiek actieplan ontwikkeld om de kwestie van kinderarbeid bij de hazelnootoogst te adresseren: «The Action Plan Activities for keeping children away from the nut farms in the provinces where nuts are grown in 2011». Elementen van dit plan zijn bijvoorbeeld de bouw van scholen, en leraren actief betrekken om onderwijs mogelijk te maken voor de kinderen van de seizoensmigranten. Ook is er specifiek aandacht voor toezicht door de Turkse Onderwijsinspectie op de naleving van de Turkse leerplicht middels een digitaal registratiesysteem van aanwezigheid van leerplichtige kinderen. Zowel de FNLI als CAOBISCO geven aan het genoemde actieplan van de Turkse overheid te ondersteunen, evenals het beleid van de Turkse overheid gericht op verbeteren van arbeidsomstandigheden bij seizoensarbeiders. Ook dringen zij bij de Turkse overheid aan op een onafhankelijke en betrouwbare monitoring om de voortgang te meten. Specifieke informatie over genoemde zaken is beschikbaar op de internetsite van CAOBISCO5.
Daarnaast heeft CAOBISCO richtlijnen opgesteld op gebied van ketenverantwoordelijkheid: «Responsible Sourcing Guidelines». Deze richtlijnen stimuleren en ondersteunen bedrijven bij zaken als verifiëren van concrete stappen die toeleveranciers nemen, verkrijgen van producten geproduceerd volgens lokale wetgeving en internationale standaarden, en bij het oplossen van conflicten. De «Responsible Sourcing Guidelines» zijn eveneens beschikbaar op de website van CAOBISCO.
Op basis van bovenstaande maak ik op dat bedrijven het nodige doen om hun verantwoordelijkheid te nemen in deze kwestie. Ik zal de sector aanmoedigen om dit te blijven doen en de sector ondersteunen indien gewenst.
Wat betreft de cacaosector verwijs ik naar de antwoorden op recente Kamervragen over dit onderwerp6.
Welke verbeteracties zijn afgesproken en uitgevoerd om kinderen van werk naar school te leiden, in overleg met de brancheverenigingen en hun leden? Kunt u dit verbeterplan naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben alle betrokken bedrijven inmiddels een standaardclausule ingevoegd in contracten met leveranciers, die er zorg voor draagt dat hazelnoten die geleverd worden, zijn verkregen conform alle lokale en andere toepasbare wet- en regelgeving en in lijn met relevante internationale richtlijnen zijn? Zo nee, bent u bereid hier alsnog op aan te dringen? Bent u bovendien bereid om aan te dringen op actieve controle op naleving van deze standaardclausule?
Zoals ook aangegeven in eerdere antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp heeft de FNLI het onderwerp kinderarbeid bij al haar leden urgent en actief onder de aandacht gebracht. Zij moedigt haar leden aan om in contracten met leveranciers een standaardclausule in te voegen die er zorg voor draagt dat hazelnoten die geleverd worden, zijn verkregen conform alle lokale en andere toepasbare wet- en regelgeving en in lijn met relevante internationale richtlijnen. De FNLI dringt er bij de leden op aan om de kwestie kinderarbeid grondig te onderzoeken en gepaste acties te ondernemen. De eerder genoemde «Responsible Sourcing Guidelines», die recent zijn gepubliceerd, bieden hier een extra instrument. Deze bevatten aanbevelingen met betrekking tot clausules in contracten en naleving.
Is de ketenanalyse van de Federatie Nederlandse levensmiddelen industrie (FNLI) op brancheniveau inmiddels uitgevoerd? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?
De FNLI liet weten dat de ketenanalyse bijna gereed is. Hiervoor verwijs ik naar de FNLI.
Is het door u aangekondigde onderzoek van de Ankara University over dit onderwerp inmiddels afgerond? Zo ja, kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen?
Het onderzoek van de universiteit van Ankara richt zich niet zozeer op kinderarbeid als wel op de leefomstandigheden van kinderen van seizoenarbeiders in de leeftijd van 0 tot 6 jaar. De conclusie van het onderzoek luidt dat deze kinderen veelal in een sociaaleconomisch en pedagogisch onwenselijke situatie opgroeien. Hierdoor worden de kinderen op een ontwikkelingsachterstand gezet, waardoor het voor deze kinderen zeer moeilijk is op te klimmen op de sociaaleconomische ladder. De onderzoeksresultaten zijn beschikbaar via internet7.
Wat is de uitkomst van het aangekondigde jaarlijkse SZW-overleg tussen Turkije en Nederland met betrekking tot dit onderwerp?
Het jaarlijkse overleg tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en het Turkse Ministerie van Arbeid en Sociale Zekerheid richt zich op de onderhandelingen over de door Nederland voorgestelde veranderingen in de export van kinderbijslag en zorgtoeslag. SZW blijft de ontwikkelingen over kinderarbeid in de seizoenoogst volgen en zal, indien daartoe gelegenheid is, de zorg in de Nederlandse samenleving over het inzetten van kinderen in de seizoenoogst opbrengen en bepleiten dat scholen, arbeidsinspectie en bedrijven intensief betrokken worden bij de bestrijding hiervan.
Wat is de voortgang van de door u gemelde Turkse interdepartementale werkgroep over dit onderwerp? Heeft deze al tot nieuwe activiteiten geleid?
De Turkse interdepartementale werkgroep die zich bezighoudt met kinderarbeid bestaat uit een nationale stuurgroep en een adviserend comité. In de stuurgroep zitten vertegenwoordigers van ministeries, werknemers- en werkgeversorganisaties en NGO’s. De stuurgroep beslist of projecten die het International Programme on the Elimination of Child Labour (IPEC) van de International Labour Association (ILO) in Turkije wil implementeren, passen bij het Turkse beleid op kinderarbeid, en toepasbaar zijn op de Turkse situatie. Het adviserend comité bestaat uit vertegenwoordigers van ministeries, NGO’s, ILO, Unicef, universiteiten en andere organen die zich bezighouden met kinderarbeid. De taak van dit comité is om een gezamenlijke inspanning te leveren om in overleg met alle betrokkenen te werken aan het uitbannen van kinderarbeid. In het eerder genoemde achtergronddocument geeft CAOBISCO een beeld van de activiteiten van de werkgroep. De ambassade heeft niet vast kunnen stellen of, en zo ja, welke concrete resultaten de werkgroep tot nu toe heeft opgeleverd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Maatschappelijk verantwoord ondernemen op 17 november 2011?
Dit bleek helaas niet mogelijk.
De arrestatie van twee journalisten in Zuid-Sudan |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de journalisten Dengdit Ayok en Ngor Garang recent gearresteerd zijn en zonder enige vorm van proces gevangen worden gehouden in het «National Security Services» hoofdkwartier in Juba?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat deze twee personen langer dan 24 uur gevangen worden gehouden zonder een rechterlijke uitspraak en dat dit strijdig is met de constitutie van het land, waar expliciet in vermeld staat dat verdachten na 24 uur op borgtocht vrijgelaten moeten worden tenzij een rechterlijke uitspraak ten grondslag ligt aan de detentie?
De bepaling in de Zuid-Sudanese grondwet dat aangehouden personen behoudens een rechterlijke uitspraak na 24 uur op borgtocht vrijgelaten dienen te worden, heeft betrekking op aanhoudingen door de politie. In dit geval zijn de journalisten aangehouden door de nationale veiligheidsdienst. De taken en bevoegdheden van de nationale veiligheidsdienst zijn weliswaar in de grondwet opgenomen, maar de nadere uitwerking ervan is nog in ontwikkeling.
Deelt u de mening dat het een zorgwekkende ontwikkeling is dat ’s wereld nieuwste natie nu al bezig is met het onderdrukken van persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting in eigen land door journalisten te arresteren en door bepaalde kranten – waaronder Destiny Newspaper – op te schorten?
De persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Zuid-Sudan hebben uitdrukkelijk mijn aandacht. Door het ontbreken van mediawetgeving en van wetgeving die de taken en bevoegdheden van de veiligheidsdienst regelt, is de positie van journalisten kwetsbaar. Dat is zorgwekkend.
Bent u bereid bilateraal en in EU-verband duidelijk protest aan te tekenen bij de Zuid-Sudanese autoriteiten over deze gang van zaken en de vrijlating van deze twee journalisten te bepleiten? Zo nee, waarom niet?
Hoewel betrokkenen zonder formele aanklacht op 18 november zijn vrijgelaten, zal Nederland de Zuid-Sudanese regering aanspreken op de gang van zaken. Daarnaast zal Nederland deze zaak ook in EU-verband aan de orde stellen.
Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN-instrumenten, de Zuid- Sudanese autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten en in het bijzonder op het vlak van persvrijheid? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De alarmerende situatie van mensenrechtenverdedigers in de Democratische Republiek Congo (DRC) |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Kunt u toelichten of er inmiddels overleg is geweest met EU-partners over het monitoren van de vijf mensenrechtenverdedigers, M. Dismas Kitenge Singa, Me Justin Bahirwe, Jonas Tsiombela, Jean Claude Katende en Kizito Mushizi Nfunkiko? Indien ja, welke afspraken zijn er gemaakt tussen de EU-partners? Welke toezeggingen heeft Nederland precies gedaan?
Met de EU-partners in Kinshasa is afgesproken dat Nederland het monitoren van de situatie van Jean Claude Katende op zich zal nemen. Nederland onderhoudt daartoe contact met hem en met relevante organisaties in de DRC en in Europa. Duitsland heeft Katende in 2010 een visum voor langere termijn gegeven. Rond de verkiezingen was hij in Europa en werd in Nederland door het ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen.
De situatie van de overige mensenrechtenwerkers wordt door de lokale EU werkgroep gevolgd, waarbij Justin Bahirwe en Dismas Kitenge Singa in de afgelopen periode van respectievelijk Italië en Frankrijk visa hebben gekregen om naar Europa te kunnen reizen.
Wat is uw opvatting over het Duitse aanbod dat aan mensenrechtenverdediger Jean Claude Katende is gedaan, waaruit blijkt dat hij direct een noodvisum heeft gekregen toen de situatie te alarmerend werd in Congo? Bent u bereid om dit voorbeeld te volgen en dit ook aan te bieden aan de in vraag 1 genoemde Congolese mensenrechtenverdedigers? Indien nee, waarom niet?
Zoals ik heb gemeld in mijn antwoord van 21 oktober jl. op uw eerdere vragen (uw referentie 2011Z18817) en in de brief die ik mede namens mijn ambtgenoot van Immigratie en Asiel op 2 mei jl. aan de Kamer stuurde, bestaat de mogelijkheid om visa te verstrekken aan mensenrechtenverdedigers die in acute nood verkeren en die niet in hun eigen land of in de regio kunnen worden opgevangen. Geen van de genoemde mensenrechtenverdedigers heeft tot op heden om een dergelijk noodvisum verzocht.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn om afstemming tussen EU-partners over noodvisa van mensenrechtenverdedigers te bewerkerstelligen, gezien het gegeven dat deze mensenrechtenverdedigers vaak in de meest zorgwekkende omstandigheden – waar voor hen mogelijke bedreigingen, martelingen en ontvoeringen aan de orde van de dag zijn – hun werk moeten verrichten en een noodvisum in een EU-land een preventieve veiligheidsmaatregel kan zijn? Indien nee, waarom niet?
Mensenrechtenverdedigers kunnen zelf een visumaanvraag indienen en wenden zich daartoe veelal tot een bepaalde EU-ambassade vanwege banden met organisaties in dat land of met het land zelf. Nederland geeft een dergelijk visum alleen af in geval van een acute noodsituatie en niet als preventieve maatregel.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de conferentie die belegd zou worden in het kader van het verspreiden van «best practices» op het gebied van het Shelter-City initiative? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het instellen van een aanspreekpunt (focal point) voor dit initiatief?
De Europese Commissie laat momenteel een onderzoek uitvoeren naar de reeds bestaande initiatieven op het gebied van Shelter Cities. Zodra dit afgerond is zal door de Commissie een bijeenkomst belegd worden ter bespreking van de best practices. Vragen over een aanspreekpunt worden daarin meegenomen.
Deelt u de mening dat het juist wel wenselijk zou zijn om EU-Hoge Vertegenwoordiger Ashton aan te sporen om de situatie van deze mensenrechtenverdedigers als prioriteit op de agenda te plaatsen voor overleg met uw EU-collega’s, gezien het gegeven dat het mandaat voor een Speciale Gazant Grote Meren nog steeds onduidelijk is en de nationale verkiezingen op 28 november a.s in Congo zullen plaatsvinden? Indien nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 21 oktober heb aangegeven is deze problematiek in de DRC op dit moment naar behoren aan de orde bij de EU. Ik zie dan ook geen aanleiding tot nader overleg met de Hoge Vertegenwoordiger van de EU.
De toenemende mate van onderdrukking van persvrijheid en het recht op demonstratie in Uganda |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport van Amnesty International Stiffling Dissent: Restrictions on the rights to freedom of expression and peaceful assembly in Uganda?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat publieke protestacties in Ugunda worden verbannen en dat er in de afgelopen weken tenminste vier activisten zijn opgepakt die worden beschuldigd van verraad?
Dit is een zorgelijke ontwikkeling die afbreuk doet aan Uganda's reputatie op het gebied van respect voor de mensenrechten.
Kunt u aangeven of de veiligheid van deze vier activisten in gevaar is en of de Nederlandse ambassade de mogelijkheid heeft om deze activisten te bezoeken? Indien dit laatste niet het geval is, bent u bereid om dit te bewerkstelligen? Indien nee, waarom niet?
De ambassade in Kampala volgt deze zaak op de voet. Medewerkers van de ambassade onderhouden contact met de advocaten van betrokkenen en zullen de rechtszaken bijwonen. Vooralsnog blijkt uit deze contacten niet dat de veiligheid van de vier activisten in het geding is. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan zullen medewerkers van de ambassade hen bezoeken.
Deelt u de mening dat het door de Ugandese autoriteiten opgelegde verbod op publieke demonstraties en het stelselmatig onderdrukken van de persvrijheid door de autoriteiten een zeer zorgwekkende ontwikkeling is?
Nederland heeft in EU-verband en als voorzitter van de Justice, Law and Order donorgroep het repressieve beleid ten aanzien van demonstraties herhaaldelijk aan de orde gesteld. Hoewel Uganda nog steeds een relatief grote mate van persvrijheid kent, is een neerwaartse trend te constateren. Ook dit is onderwerp van gesprek met de overheid.
De Nederlandse ambassade onderhoudt tenslotte in het kader van de EU-strategie voor mensenrechtenverdedigers intensief contact met journalisten die over gevoelige zaken als corruptie en het gebrek aan vrijheid van meningsuiting en demonstratie rapporteren.
Bent u bereid in bilateraal en/of EU-verband de Ugandese autoriteiten aan te spreken om de zogeheten Public Order Management Bill – welke de politie vergaande vrijheden zal geven om publieke demonstraties te dwarsbomen – niet te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Beide wetsontwerpen zijn al geruime tijd onderwerp van kritische politieke dialoog tussen de internationale gemeenschap en de Ugandese autoriteiten. Nederland heeft het onderwerp als voorzitter van bovengenoemde donorgroep regelmatig op de agenda gezet, zowel op ministerieel als op ambtelijk niveau. Ook steunt Nederland maatschappelijke organisaties bij het op gang brengen van een publiek debat over deze kwestie. Zolang dit nodig is, zal Nederland deze actieve rol blijven spelen.
Bent u tevens bereid in bilateraal en/of EU-verband de Ugandese autoriteiten aan te spreken om de zogeheten Press and Journalist (Amendement) Bill- welke de Media Council vergaande vrijheden zal geven om persvrijheid te onderdrukken- niet te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de mensenrechtensituatie in Uganda verslechtert door het voornemen van president Museveni om de mogelijkheid af te schaffen dat gearresteerde demonstraten in afwachting van hun proces op borgtocht vrijgelaten worden? Zo ja, bent u bereid uw zorgen hierover aan de Ugandese autoriteiten over te brengen?
Een dergelijk voornemen is nog niet uitgewerkt in een concreet wetsontwerp en de implicaties ervan zijn dan ook nog niet duidelijk. Wel is in Uganda breed maatschappelijk en politiek verzet tegen dit voornemen op gang gekomen.
In recente bilaterale en EU gesprekken met de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie zijn de zorgen over dit voornemen overgebracht.
Bent u bereid deze kwestie actief op de agenda van de EU en de VN te zetten, zodanig dat er snel concrete stappen worden ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Beide kwesties staan al op de agenda van de EU en VN. Sinds de recente bespreking van de Universal Periodic Review van Uganda in de VN-Mensenrechtenraad staan deze kwesties ook in VN-verband op de kaart. Het lokale kantoor van de OHCHR houdt zich bijvoorbeeld actief hiermee bezig, zij het vooral achter de schermen.