De regeldruk in de kappersbranche en andere bedrijven in de ambachtseconomie |
|
Selçuk Öztürk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «ANKO pakt regeldruk kappersbranche en winkelambacht aan»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek van SIRA Consulting waaruit blijkt dat in 2012 tussen de vijf en acht procent van de kosten van een kappersbedrijf opging aan regeldruk?
De resultaten van het onderzoek, zoals die op 10 juni jl. door de voorzitter van de branchevereniging ANKO zijn gepresenteerd, laten zien dat een substantieel deel van de bedrijfskosten van een kappersbedrijf wordt veroorzaakt door regeldruk. Bovendien geeft dit onderzoek aan dat de winst bij veel kappersbedrijven marginaal is.
Het kabinet ziet in het bovenstaande aanleiding om met ANKO over het onderliggende rapport in gesprek te gaan en te bekijken of en zo ja, op welke wijze de regeldruk in de kappersbranche (merkbaar) kan worden verminderd.
Kunt u gegevens verschaffen over de regeldruk in andere ambachtsbranches? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te laten doen?
Het kabinet heeft een indicatie van de regeldrukknelpunten in andere ambachtsbranches, zoals de bakkers en schilders. Zoals toegelicht in het verslag van de Informele Raad voor Concurrentievermogen, heeft Nederland in 2013 het initiatief genomen om internationaal vergelijkend onderzoek in Nederland, Ierland, Litouwen en Spanje te verrichten naar de (nalevings)kosten en aard van regeldruk voor het mkb, in dit geval bij bakkerijen2. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de zogenaamde KAR-methode (Kostengestuurde Aanpak Regeldruk). Het onderzoek laat zien dat de regeldruk in de vier onderzochte bakkerijen varieert tussen 10% en 12,5% en relatief hoog is ten opzichte van de winst. Recentelijk heeft ook Actal advies uitgebracht over regeldruk bij kleine ondernemers, waaronder schilders3. Daaruit blijkt dat nog altijd veel regeldruk wordt veroorzaakt door generieke wet- en regelgeving, onder andere op het gebied van belastingwetgeving, arbeidsrecht en lokale wet- en regelgeving. Op basis van genoemde onderzoeken en de door ANKO gepresenteerde conclusies is het beeld dat een deel van de knelpunten in de kappersbranche ook in andere winkelambachten wordt ervaren.
In de voorjaarsrapportage regeldruk die op 18 juni jl. naar de Kamer is gestuurd, presenteert het kabinet de tussentijdse resultaten van het regeldrukverminderingsprogramma «Goed Geregeld» en gaat het ook nader in op het genoemde Actal advies.
Hoe wordt de bedrijfseffectentoets (BET) aangescherpt om regeldrukeffecten voor het MKB in het algemeen, en de ambachtsbranche in het bijzonder, in beeld te krijgen?
Zoals ook in de voorjaarsrapportage regeldruk toegelicht, is de Bedrijfseffectentoets (BET) recentelijk vernieuwd. In de vernieuwde BET worden niet alleen vragen beantwoord over het aantal bedrijven en branches waarvoor bedrijfseffecten worden verwacht, maar wordt nu ook antwoord gegeven op de vraag in hoeverre de effecten neerslaan bij het MKB, microbedrijven en zzp’ers. Hiermee wordt het wetgevingsproces transparanter. Tevens moeten in de BET de regeldrukgevolgen van de ontwerpregelgeving zowel kwalitatief als kwantitatief in beeld worden gebracht. Ook daar wordt gevraagd de regeldrukeffecten te specificeren naar bedrijfsgrootte (MKB, microbedrijven en zzp’ers).
Hoe gaat u bewerkstelligen dat zoveel mogelijk branches uit de ambachtseconomie in 2016 aangesloten zijn bij het Ondernemingsdossier? Welke prioriteit heeft dat voor u?
De ambachtelijke sectoren zijn een belangrijke pijler van onze economische infrastructuur. De aansluiting van deze sectoren op het Ondernemingsdossier zou zeker verder verkend kunnen worden. Het initiatief daartoe ligt in eerste instantie bij de branches zelf. Immers de implementatie van het Ondernemingsdossier wordt gerealiseerd door de betrokken publieke en private organisaties. Het ministerie van Economische Zaken ondersteunt en faciliteert dit proces. Brancheorganisaties beslissen zelf welke meerwaarde het Ondernemingsdossier voor hun leden kan hebben en of zij het willen gaan invoeren. Zo heeft de bakkersbranche reeds besloten het Ondernemingsdossier in te gaan voeren. De slagersbranche verkent op dit moment de mogelijkheden.
Samen met VNO/MKB-Nederland worden momenteel alle geïnteresseerde branches geïnformeerd over de mogelijkheden van het Ondernemingsdossier. Indien sectoren uit de ambachtseconomie ook een verkenning willen doen, sta ik daar voor open. Ik zal de mogelijkheden voor specifieke acties richting ambachtelijke sectoren bespreken met VNO/MKB-Nederland.
Welke economische data zijn in het algemeen beschikbaar over en voor (branches in) de ambachtseconomie, waaruit ook het belang van de sector voor de Nederlandse economie blijkt?
De ambachtseconomie is niet eenduidig af te bakenen als onderdeel van de economie. Daarom kent iedere poging tot kwantificering van het economisch belang van de ambachten altijd zijn beperkingen. In de afgelopen jaren is een aantal rapporten verschenen dat inzicht geeft in het belang van de ambachtseconomie (zie onder andere EIM4en Ecorys5). Ook heeft het UWV in oktober 2013 een arbeidsmarktbeschrijving van de ambachtseconomie uitgebracht6.
Volgens de inmiddels vrij gangbare indeling telt de ambachtseconomie 774.000 banen (EIM, 2012). Dat is ongeveer 8 procent van het totaal aantal banen van werknemers en zelfstandigen in Nederland. Vermelding verdient dat van de ongeveer 774.000 banen in de ambachtseconomie er circa 252.700 behoren tot de bouw en de afbouw.
Op het niveau van de branches binnen de ambachtseconomie is veel informatie beschikbaar. Zo is er via het CBS informatie beschikbaar over beroepen en bedrijven op gedetailleerd niveau. Deze informatie is te raadplegen via onder andere statline, maar ook via persberichten van het CBS. Ook de economische bureaus van Nederlandse banken beschikken over veel informatie over branches, bijvoorbeeld over de kappersbranche en (onderdelen van) de bouwsector.
Richting de toekomst zal de noodzaak en de (financiële) haalbaarheid worden onderzocht om structureel informatie over de ambachtseconomie als geheel bij te houden. Dit zou bijvoorbeeld kunnen binnen de vernieuwde datavoorziening van het Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat vanaf 2015 door het CBS zal worden verzorgd. Hierover vinden nog dit jaar gesprekken plaats met belanghebbenden.
Welke activiteiten worden op dit moment via de Ondernemerspleinen ontplooid die specifiek gericht zijn op starters en ondernemers in de ambachtseconomie?
Specifiek voor de ambachtseconomie zijn er ingangen gemaakt op ondernemersplein.nl. Zo is er voor de kappersbranche een aparte ingang voor de persoonlijke dienstverlening met informatie voor deze sector. Deze ingang is te vinden op: http://www.ondernemersplein.nl/brancheinformatie/persoonlijke-dienstverlening. Op basis van input vanuit bedrijven zal deze ingang verder worden doorontwikkeld. Zo zal de informatie in de komende periode verder worden uitgebouwd in overleg met het Centrum voor Ambachtseconomie. Daarnaast is er onlangs een webinar gehouden voor starters en is er een grote hoeveelheid informatie voor ondernemers in de ambachtseconomie aanwezig op ondernemersplein.nl op voor hen relevante onderwerpen. Zo kan er informatie over financiële administratie of over arbeidsomstandigheden worden teruggevonden op ondernemersplein.nl.
De wijze waarop de regionale ondernemerspleinen zullen worden ingericht krijgt in de loop van dit jaar nader vorm. Dit zal in nauw overleg gebeuren met de regioraden die binnenkort van start gaan. De beschikbare dienstverlening en de daartoe benodigde expertise, ook op het gebied van de ambachtseconomie, zal zoveel mogelijk worden afgestemd op de regionale behoefte.
Hoe worden kennis en expertise van en over de ambachtseconomie bij (de medewerkers van) de fysieke Ondernemerspleinen bewaakt en vergroot?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de ambachtseconomie, gezien het belang dat het kabinet blijkens de reactie op het SER-advies Handmate in Holland eraan hecht, een hogere prioriteit toe te kennen binnen uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van de ambachtseconomie voor Nederland. Juist daarom heeft het kabinet in haar reactie op het SER-advies Handmade in Holland een aantal maatregelen aangekondigd om de ambachtseconomie te ondersteunen. Zo komt er meer aandacht voor praktische vaardigheden in het primair onderwijs, komt er meer aandacht voor ondernemersvaardigheden en vermindering van regeldruk en wordt uitbreiding van de
meester-gezel formule gestimuleerd. Ook verkent het kabinet of het haalbaar is om een nieuwe vak instelling voor uniek specialistisch onderwijs op te richten. Deze maatregelen bevorderen de belangstelling voor ambachtelijke beroepen en de continuïteit van het opleidingsaanbod voor kleine specialistische beroepen.
De voorgenomen sluiting van vrachtwagenparkeerplaats Traffic Port in Venlo |
|
Selçuk Öztürk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat u voornemens bent om per 1 april de grote en multifunctionele vrachtwagenparkeerplaats Traffic Port in Venlo (naast de A67 ter hoogte van afslag Venlo-Blerick) te sluiten?
Sinds 2012 huurt Rijkswaterstaat het parkeerterrein van TrafficPort in Venlo om meer parkeercapaciteit langs de A67 aan te bieden. TrafficPort heeft aangegeven het huurcontract niet meer te willen verlengen. Daarnaast past de huur van de parkeerplaats door Rijkswaterstaat niet meer in het transitiemodel «SecureLane»1 om de markt zelf initiatieven te laten ontwikkelen voor private vrachtwagenparkeerterreinen.
Bent u ervan op de hoogte dat de gratis parkeerplaats er 2 jaar geleden gekomen is om een einde te maken aan de onhygiënische toestanden waarin chauffeurs bivakkeerden en de verkeersoverlast in en rondom Venlo?
Door de sluiting van TrafficPort verdwijnen er 100 parkeerplaatsen. Uit de monitoring van Rijkswaterstaat blijkt dat er in de nachtelijke uren op de particuliere parkeerplaatsen langs de A67 (Hapert en Asten) nog ca. 100 betaalde en gratis parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Langs de A67 wordt sinds 1 april 2014 ter hoogte van Venlo met informatieborden doorverwezen naar deze twee parkeerplaatsen.
Hoe denkt u te voorkomen dat de eventuele sluiting van Traffic Port Venlo zal zorgen voor een toename van overlast en onveilige situaties in de omgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u motiveren waarom dit parkeerterrein mogelijk wordt gesloten, aangezien er dagelijks tussen de 150 en 500 vrachtwagens gebruik maken van dit terrein?
Zie mijn antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Deelt u de mening dat het – gezien de ligging in het logistieke cluster Venlo en vanwege de goede beveiliging, goede hygiëne en sanitaire voorzieningen – van belang is dat Traffic Port open blijft?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 2 en 3 heb aangegeven is het openhouden van TrafficPort geen optie. Langs de A67 is echter nog parkeercapaciteit beschikbaar om deze sluiting op te vangen. Ik blijf daarnaast een beroep doen op marktpartijen om private vrachtwagenparkeerplaatsen te ontwikkelen.
Is het een overweging om Traffic Port Venlo open te houden als betaalde parkeervoorziening? Zo ja, klopt de aanname dat het gebruik fors minder zal zijn als de parkeervoorziening niet langer gratis is?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om te bezien of Traffic Port Venlo alsnog behouden kan blijven als gratis parkeervoorziening?
Zie antwoord vraag 6.
De ontwikkeling van winkelruimte |
|
Albert de Vries (PvdA), Selçuk Öztürk (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport Retaillocaties in 2020 van ABN-AMRO, waarin wordt gesteld dat de gemiddelde leegstand van winkelruimte in Nederland fors toeneemt en herkent u het toekomstperspectief dat in het rapport wordt geschetst?1
Ja, ik ken het rapport en herken het toekomstperspectief dat wordt geschetst. Het rapport voorspelt een groei van de totale leegstand van winkels van 7% nu naar 14% in 2020. Het Hoofdbedrijfschap detailhandel gaat zelfs uit van een leegstand van 10 procent (cijfers mei 2013). Naast conjuncturele tegenwind ondergaat de sector ook structurele veranderingen, zoals de toename van verkoop via internet en de groei van grote ketens ten koste van speciaalzaken. In 2012 was sprake van een omzetgroei van 9% (11% non food) in online aankopen. Ook demografische veranderingen en veranderende voorkeuren van de consument spelen een rol. Dit heeft als gevolg dat de behoefte aan winkeloppervlakte zal afnemen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Detailhandel Nederland dat de plannen die veel gemeenten hebben voor uitbreiding en zelfs volledige nieuwbouw van winkelcentra in het licht van de toenemende structurele winkelleegstand onwenselijk zijn?2
Het rapport laat zien dat er grote verschillen bestaan tussen de A, B en C locaties en de verschillende regio’s. Daarnaast zijn er grote verschillen binnen de sector; tussen food, non-food en speciaalzaken en supermarkten, maar ook tussen branches.
Om goed in te spelen op toekomstige ontwikkelingen en de behoeften van de consument, is lokaal en regionaal maatwerk nodig. Het rapport laat zien dat niet elk nieuwbouwplan ongewenst is, maar dat het van groot belang is dat plannen passen in de detailhandelstructuur van de gemeente en de omliggende regio. Voorbeelden uit de praktijk laten zien dat samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven daarbij nodig is.
Deelt u onze mening dat in plaats van ontwikkeling van nieuwe winkelruimte bij voorkeur bestaand winkelvastgoed dient te worden getransformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat ontwikkeling van nieuwe winkelruimte bij voorkeur binnen bestaand bebouwd gebied moet plaatsvinden. Dat kan door herbestemming of herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen. Dit heb ik zo ook opgenomen in de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking.
Welke mogelijkheden hebt u om gemeenten er toe aan te zetten om geen nieuwe mogelijkheden te creëren om winkelruimte te ontwikkelen en kunt u aangeven bij welke mate van leegstand u bereid bent om in te grijpen?
Sinds oktober 2012 moeten alle overheden bij nieuwe ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken een motivatie opnemen volgens de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking. In de eerste trede van de ladder moet de betreffende overheid motiveren dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Als er geen sprake is van een regionale behoefte, kan er ook geen ruimte voor die ontwikkeling in het bestemmingsplan worden opgenomen.
In de ruimtelijke ordening leg ik de beslissingsbehoefte zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, zoals ik ook in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heb aangegeven. Ik ga er vanuit dat gemeenten en provincies in staat zijn om hun taken in het ruimtelijk domein goed uit te voeren. Ik ben dan ook niet bereid in te grijpen bij een vooraf bepaalde mate van leegstand in een gemeente.
Welke mogelijkheden hebt u om gemeenten te overtuigen om de ontwikkeling van nieuwe, aanvullende winkelruimte te beperken en in het uiterste geval tegen te houden? Hoe ziet u dat voor zich in gemeenten waar de ontwikkelmogelijkheden al in vigerende bestemmingsplannen zijn opgenomen?
Ik heb in het eerste deel van het antwoord op vraag 4 al aangegeven hoe ik de ontwikkeling van nieuwe winkelruimte in nieuwe plannen wil beperken.
Ik ga gemeenten niet beperken in de ontwikkelmogelijkheden die in vigerende bestemmingsplannen zijn opgenomen. Gemeenten hebben de mogelijkheid om bestemmingsplannen te herzien. Het is aan de gemeente of zij daarbij de nog niet gebruikte ontwikkelruimte wil herbestemmen.
Wat is uw visie op de wens van Detailhandel Nederland om de provincies regie te laten voeren op de ontwikkeling van winkelruimte om tot een betere regionale afstemming van het aanbod aan winkelruimte te komen? Welke instrumenten dienen de provincies hiervoor ter beschikking te krijgen?
De provincies hebben de regie in de ruimtelijke ordening. Zij kunnen via hun verordening een bijdrage leveren aan betere regionale afstemming van het aanbod van winkelruimte. Daarnaast verplicht de ladder voor duurzame verstedelijking decentrale overheden om hun behoefte aan extra planruimte voor detailhandel regionaal af te stemmen. Er zijn dus geen aanvullende instrumenten nodig.
Bent u het met de PvdA-fractie eens dat het van het grootste belang is dat de «Ladder voor duurzame verstedelijking» door gemeenten strikt wordt toegepast bij stedelijke ontwikkeling om te voorkomen dat er wordt ontwikkeld voor leegstand? Zo nee, waarom niet?
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Daarmee is het verplicht om bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen. Daarmee wordt voorkomen dat bestemmingsplanruimte wordt geboden voor ontwikkelingen waar regionaal geen vraag naar is.
Bent u van mening dat de «Ladder voor duurzame verstedelijking» door gemeenten voldoende toegepast wordt als toetsingsinstrument bij vaststelling van bestemmingsplannen en bent u van mening dat de provincies voldoende toezicht houden en daadwerkelijk handhaven op de toepassing door gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen onderzoek laten doen naar de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking door gemeenten en ook niet naar de wijze waarop de provincies het toezicht hierop hebben ingericht.
Het Rijk vertrouwt voor de toepassing van de ladder niet alleen op andere overheden, maar ook op de kwaliteit van lokale democratische processen. De ladder voor duurzame verstedelijking biedt een versterking van het decentrale proces van de beoordeling van ruimtelijke besluiten. Projectontwikkelaars en lokale bestuurders kunnen hun plannen alleen realiseren als deze worden goedgekeurd door de gemeenteraad of provinciale staten.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen te beantwoorden voor het AO Leegstand Woningen en Kantoren van 5 juni a.s.?
Ja.
Het op grote schaal opnieuw aanscherpen van de kredietvoorwaarden voor MKB-ondernemers |
|
Selçuk Öztürk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving dat in het eerste kwartaal van 2013 maar liefst 50% van de banken opnieuw de kredietvoorwaarden voor Midden- en Kleinbedrijf (MKB)-ondernemers heeft aangescherpt?1
Ja.
Bent u tevens op de hoogte van de uitspraken van de voorzitter van MKB-Nederland, die stelt dat MKB’ers niet meer naar de bank durven, omdat ze ervan uitgaan dat de kredietaanvraag toch afgewezen wordt?2
Ja. Ik wil daar echter wel de volgende kanttekeningen bij maken. Uit de financieringsmonitor die ik u heden stuurde blijkt dat slechts 4% van het kleinbedrijf met een financieringsbehoefte geen financiering aanvroeg omdat men verwachtte die niet te kunnen krijgen. In zijn algemeenheid zou ik gezonde bedrijven met een financieringsbehoefte die twijfelen over hun kans op succes zeker willen aanraden die financieringsaanvraag toch te doen, maar wel grondig voorbereid.
Wat vindt u van zijn stelling dat banken vooral moeilijk doen met het verstrekken van leningen tussen 50.000 en 250.000 euro, ongeveer 80 procent van de kredieten in het MKB, en dat de banken op deze leningen niet meer serieus ingaan, omdat ze in de ogen van de banken niet meer rendabel zijn, waardoor een heel groot knelpunt is ontstaan?
Banken zullen ook aanvragen tussen de 50.000 en de 250.000 euro serieus bekijken. Bedrijven zullen zich wel moeten realiseren dat gezien de economische situatie veel ondernemingsplannen op dit moment veel moeilijker te realiseren zijn. Een financier, ook een bank, zal overtuigd moeten zijn dat het plan levensvatbaar is en het krediet kan worden terugbetaald. Een goede voorbereiding is daarom essentieel. Bij die voorbereiding hoort ook een oriëntatie of bancaire financiering de juiste manier is om de financieringsbehoefte in te vullen. Is sprake van grote risico’s, dan moet een bedrijf veel meer op zoek gaan naar eigen vermogen.
Waarom gaan de banken opnieuw in tegen de breed gedeelde politieke en maatschappelijke heersende opinie dat het MKB niet verstoken mag blijven van een adequate kredietverstrekking?
Hier is sprake van een dilemma. Maatschappelijk en politiek is ook de breed gedragen opinie dat banken niet te grote risico’s mogen nemen. Daar is inmiddels ook uitgebreide regelgeving voor gereed of in voorbereiding. De stakeholders van banken zoals spaarders, de kapitaalmarkt, aandeelhouders en overheden eisen van banken ook dat zij minder risico’s nemen. Veel op de Nederlandse markt gerichte bedrijven hebben het moeilijk gezien de conjuncturele ontwikkelingen en financiering van deze bedrijven brengt reële risico’s op verliezen met zich mee. Ik probeer dat dilemma voor een deel op te lossen met garantieregelingen zoals vooral de borgstellingsregeling voor het MKB en, in samenwerking met de banken, een vangnet voor kleinere kredieten in de vorm van Qredits. In hun voorbereiding op een financieringsaanvraag kunnen bedrijven die mogelijkheden ook meenemen.
Kunt u, net als uw voorganger op 6 december 2011, opnieuw een sessie beleggen met de banken om hen opnieuw op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te wijzen? Vindt u dat de banken op dit punt erg hardleers zijn?
Ik ben in het antwoord op de vorige vraag al ingegaan op het dilemma voor banken om enerzijds te willen financieren, maar anderzijds niet onverantwoorde risico’s te mogen nemen. Daarom vind ik de aanduiding hardleers niet op zijn plaats.
De contacten met banken zijn intensief maar ook in een nieuw overleg zal de bedrijfseconomische werkelijkheid niet veranderd kunnen worden.
Wat zijn de resultaten van de krediettop (Catshuissessie) over kredietverlening aan het MKB, die heeft plaatsgevonden in april?
In de bijeenkomst tussen institutionele beleggers en een kabinetsdelegatie is besloten dat de komende maanden in kaart gebracht zal worden welke mogelijkheden er zijn voor institutionele beleggers om in het Nederlandse MKB te investeren. Een werkgroep onder leiding van Delta Lloyd CEO Hoek voert deze verkenning uit.
Zijn de door de banken genoemde redenen, zoals de toenemende kosten van de vermogenspositie en de hogere risicoperceptie, reëel te noemen?
Voor het MKB, dat veel meer dan het grootbedrijf voor de binnenlandse markt werkt, is de sterk teruggelopen vraag naar hun producten en diensten uiteraard een ernstig probleem. Daardoor worden de omzetten en winstgevendheid sterk negatief beïnvloed, hetgeen dus tot aanmerkelijk hogere bedrijfsrisico’s leidt. De hogere risicoperceptie is dus inderdaad reëel. Dat de hogere kosten van de vermogenspositie kunnen leiden tot een aanscherping van de kredietvoorwaarden is evenzeer plausibel. Overigens noemen de banken de hogere kosten van de vermogenspositie ook als reden voor het aanscherpen van de kredietvoorwaarden bij leningen aan grote bedrijven3. Banken noemen deze reden wel minder vaak4, dit kan op twee mogelijke manieren verklaard worden. Ten eerste hebben veel minder banken de kredietvoorwaarden voor het grootbedrijf aangescherpt dan voor het MKB. Ten tweede hebben leningen aan grote bedrijven gemiddeld genomen een lager risicogewicht.
Klopt het dat het MKB slechts een klein deel van de kredietportfolio uitmaakt en in hoeverre speelt het Basel 3 argument een rol? Wordt dat niet sterk overdreven?
De omvang van de kredietverlening aan het MKB wordt door experts op ca 1/3 van de totale markt voor bedrijfsfinanciering (ca € 350 mrd aan uitstaande leningen) geschat, dus zeker niet te verwaarlozen.
Knelt Basel 3 sterker voor het MKB dan voor het grootbedrijf?
Op grond van Bazel III moeten banken hun kapitaalratio verhogen. Deze gewogen kapitaalratio wordt berekend op basis van het risicogewicht van leningen. Het risicogewicht voor MKB-leningen in CRD IV (de Europese omzetting van Bazel III) is verlaagd ten opzichte van andere leningen met een vergelijkbaar kredietrisico. Het is echter wel zo dat ook na deze verlaging MKB leningen gemiddeld genomen risicovoller zijn dan leningen aan het grootbedrijf, hetgeen zich vertaalt zich in een hoger risicogewicht. Een MKB-lening zal dus gemiddeld genomen zwaarder meetellen in de berekening van de kapitaalratio van een bank. Dit is altijd zo geweest, hoewel CRD IV dus wel een versoepeling op dit punt bevat.
Is de echte reden niet dat er per MKB-klant gewoon minder winst wordt gemaakt dan op een grotere klant en klopt het dat het streven naar winstmaximalisatie en kostenminimalisatie de banken hindert in het nemen van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid?
Indien kredietverlening aan een bepaalde doelgroep zoals kleine bedrijven niet meer rendabel zou zijn, dan is deze niet duurzaam en zal deze dus op termijn verdwijnen. Wel zijn er verschillende instrumenten om in de kern gezonde ondernemers te ondersteunen bij het verkrijgen van financiering. U kunt hierbij denken aan garantieregelen zoals de borgstelling MKB, de garantie ondernemersfinanciering of aan het innovatiefonds MKB.
Hoe gaat u bevorderen dat de banken weer hun maatschappelijke verantwoordelijkheid gaan nemen?
De samenleving heeft een gedeeld belang bij een goed functionerend bankbedrijf. De crisis heeft geleerd dat banken een grote stabiliteit en continuïteit moeten kennen. Het is dan ook van groot maatschappelijk belang dat banken hun kapitaalratio verhogen. Daarnaast is het van groot maatschappelijk belang dat bedrijven met een kwalitatief goede financieringsaanvraag deze financiering ook kunnen krijgen. De contacten met de banken gaan nadrukkelijk over het functioneren van banken gegeven dit tweeledige maatschappelijke belang. Daar waar nodig ondersteun ik de kredietverlening door middel van verschillende initiatieven, waaronder verscheidene garantieregelingen.
Het kennisgebrek ten aanzien van verplichtingen van MKB-ondernemers |
|
Selçuk Öztürk (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Helft MKB’ers weet niet van plicht doorbetalen verzuim»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van het onderzoek dat de helft van de ondervraagde ondernemers niet weet dat, als de ondernemer geen verzekering heeft afgesloten, een personeelslid twee jaar moet worden doorbetaald bij ziekte?
Uit de berichtgeving in de media kan het beeld ontstaan dat ondernemers onvoldoende kennis hebben van de verplichting om het loon door te betalen bij ziekte en dat dit tot problemen zou kunnen leiden, voor zowel de werkgever als de werknemer. Uit de berichtgeving blijkt echter niet hoeveel van deze ondernemers zich wel of niet hebben verzekerd tegen dit risico. Als zij zich wel hebben verzekerd, hebben deze ondernemers dit risico immers afgedekt en draagt de verzekeraar zorg voor de inkomensvervanging van het loon als het personeel ziek wordt.
Uit het onderzoek «Transparantie verzuimverzekeringen» van EIM, uit november 2009 blijkt dat ongeveer 80% van de werkgevers met minder dan 10 werknemers in dienst een verzuimverzekering heeft afgesloten. Veel ondernemers in het MKB hebben zich dus verzekerd tegen het risico, dat het loon maximaal twee jaar moet worden doorbetaald ingeval van ziekte. Dit betekent dat zij zich voldoende hebben geïnformeerd over de verplichting die geldt om het loon door te betalen ingeval van ziekte en hiervoor een adequate voorziening hebben getroffen. Met name het feit dat 80% van de kleine werkgevers een verzekering heeft, duidt er op dat de meeste werkgevers zich goed (hebben laten) informeren. Uit het eerder genoemde onderzoek (over de transparantie van verzuimverzekeringen) blijkt bovendien dat ondernemers op enig moment weliswaar een beslissing hebben genomen, maar dat zij inhoudelijk weinig verstand hebben van de materie en het hele proces hebben uitbesteed aan een adviseur. Kleine ondernemers zijn bezig met ondernemen en hebben niet altijd tijd en interesse om zich vergaand te verdiepen in dergelijke verzekeringen.
Dat laat onverlet dat deze ondernemers hun zaken met betrekking tot het doorbetalen van loon aan ziek personeel vaak wel op orde hebben.
Deelt u de mening dat dit kennisgebrek, zoals gesteld door het payrollbedrijf Please, tot grote problemen kan leiden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de aard van de bedrijven die geen verzekering hebben tegen langdurig verzuim?
Het is een individuele afweging van een ondernemer om wel of geen verzuimverzekering te sluiten. Uit mijn vorenstaande antwoorden blijkt dat kleine ondernemers vaker een verzuimverzekering afsluiten dan grote ondernemers.
Is u bekend wat de oorzaak is van gebrekkige kennis op het gebied van de plicht om door te betalen bij ziekte? Zo nee, bent u bereid daar nader onderzoek naar te doen?
Uit onderzoek blijkt dat kleine ondernemers bezig zijn met ondernemen en dat zij zelf niet altijd tijd en interesse hebben om zich vergaand te verdiepen in hun verplichtingen en verzekeringen; deze zaken regelen zij doorgaans via hun adviseur. Bovendien blijkt uit het onderzoek van APE «Toepassing van de Wet verbetering poortwachter» uit september 2011 dat kleine bedrijven (gelukkig) zelden te maken hebben met langdurig verzuim. Daardoor hebben zij geen ervaring en routine met de dan geldende verplichtingen.
In hoeverre zijn MKB-ondernemers in het algemeen goed op de hoogte van verplichtingen rond (de aanstelling van) medewerkers?
Zoals reeds opgemerkt bij de beantwoording van vraag 2 en 3, verzekeren veel MKB-ondernemers zich tegen de gevolgen van verzuim van hun personeel. Dit duidt erop dat zij op de hoogte zijn van de verplichting tot loondoorbetaling bij ziekte. Onderzoeken naar de bekendheid van MKB-ondernemers met betrekking tot hun verplichtingen rond (de aanstelling van) medewerkers in het algemeen zijn mij niet bekend. Wel bleek uit de evaluaties (in 2006) van de Wet verbetering poortwachter (WVP), de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 (Wet VLZ) en het onderzoek in het kader van de evaluatie van de Wet WIA (2011), een gebrek aan kennis van kleine ondernemers ten aanzien van de systematiek van de Wet WIA en hun loondoorbetalings- en poortwachterverplichtingen. Ook bestond er behoefte aan ondersteuning in het MKB. Dit heeft ertoe geleid dat er op brancheniveau tal van initiatieven zijn ondernomen. Voorts zijn er diverse sites ontwikkeld voor met name werkgevers waarop de WVP uitgebreid wordt behandeld en vertaald naar handige hulpmiddelen, zoals een verzuimprotocol voor werkgevers.
Daarnaast is op diverse sites, zoals die van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en op het arboportaal van de rijksoverheid (www.arboportaal.nl ) veel informatie te vinden voor werkgevers. Ook de website Antwoord voor bedrijven (www.antwoordvoorbedrijven.nl ) geeft informatie over de regels voor en verplichtingen van werkgevers rondom het thema personeel.
Er is in mijn ogen dan ook voldoende en adequate informatie voorhanden.
Welke kennislacunes vallen in het bijzonder op?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen neemt u om de kennis bij MKB-ondernemers te verbeteren over verplichtingen op het gebied van ziekte en verzuim van medewerkers en overige verplichtingen?
Zie antwoord vraag 6.
De heffing door het Hoofdbedrijfschap Detailhandel voor het jaar 2013 |
|
Selçuk Öztürk (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten van ondernemers in de detailhandel waarin zij klagen over het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD), dat voor het jaar 2013 een heffing heeft ingesteld die hoger ligt dan het voorgaande jaar?
Ja.
Hoe beoordeelt u de heffing van het HBD voor 2013 in het licht van het voornemen in het regeerakkoord dat de product- en bedrijfschappen (PBO’s) zullen worden opgeheven?
Het HBD-bestuur heeft eind 2012 een afbouwplan vastgesteld dat voorziet in het beëindigen, danwel overdragen van activiteiten eind 2013. Het HBD-bestuur heeft aangegeven, vanwege de aanstaande opheffing, bij het vaststellen van de algemene heffing te zijn uitgegaan van het uitgangspunt dat de heffing over 2013 de laatste heffing zal zijn. Het HBD-bestuur heeft daarom in de algemene heffing de kosten van de afbouw van de organisatie meegerekend, waardoor de hoogte van de algemene heffing is toegenomen. Naast de voorziening voor de afbouw, geeft HBD aan dat de verhoging ook deels is te wijten aan hogere inkoopkosten, het wegvallen van subsidies en het feit dat er minder ondernemingen onder de werkingssfeer van het bedrijfschap vallen.
Overigens zijn de inkomsten die via bestemmingsheffingen worden verkregen, ten behoeve van branchespecifieke activiteiten, wel flink afgenomen.
Deelt u de mening dat de heffingsplichtigen persoonlijk, correct en volledig moeten worden geïnformeerd over de hoogte en besteding van de heffing voor 2013? Zo nee, waarom niet?
Ondernemingen die een heffing van het HBD hebben ontvangen, hebben bij de factuur een toelichtende folder van HBD ontvangen. Ook de begrotingen van het HBD evenals andere financiële stukken zijn vrij toegankelijk via de website van het HBD. Ik ben van mening dat heffingsplichtigen daarmee voldoende geïnformeerd kunnen zijn over de heffing en besteding van de heffing in 2013.
Hoeveel fte’s zullen verloren gaan als het HBD wordt opgeheven?
Op het moment dat het HBD is gestart met het traject tot afbouw telde het 73 fte. De afgelopen jaren is gewerkt aan het terugdringen van de omvang en reserves van de product- en bedrijfschappen. HBD heeft in de afgelopen jaren de reserves teruggebracht tot 68% van de jaarlijkse exploitatielast. Deze reserve is onvoldoende om de totale kosten van afbouw, waaronder het sociaal plan, te dekken. Zoals aangegeven bij vraag 1 is dat een van de redenen waarom de hoogte van de algemene heffing is toegenomen.
Welke reserves heeft het HBD voor een sociaal plan?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zijn de heffingen voor 2013 nodig om de opheffing van het HBD te bekostigen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen neemt u om het HBD ervan te doordringen dat heffingssplichtigen volledig en correct moet worden voorgelicht over de hoogte van de heffing in het licht van de plannen in het regeerakkoord over de opheffing van de PBO’s?
Ik ben van mening dat er, naast de geldende wettelijke verplichtingen en het daarop gehouden toezicht, geen aanvullende maatregelen nodig zijn.