De ‘losse eindjes ten aanzien van de compensatie van het AOW-gat van gewezen militairen’. |
|
Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Klopt het dat u op 18 november 2019 een delegatie van ex-militairen hebt gesproken over wat de «losse eindjes ten aanzien van de compensatie van het AOW-gat van gewezen militairen» wordt genoemd?
Op 18 november 2019 heb ik een gesprek gehad met de heer Van den H. Het gesprek vond plaats naar aanleiding van zijn brief aan de vaste commissie voor Defensie, alle fractievoorzitters van de Tweede Kamer en aan mij van 25 augustus 2019. Tijdens het gesprek is gesproken over verschillende onderwerpen uit zijn brief. Het is mijn intentie om een afrondend gesprek met de heer Van den H. in te plannen zodra dat mogelijk is.
Belangrijk om te benadrukken is dat Defensie de problematiek rondom het AOW-gat structureel heeft opgelost met de nieuwe diensteinderegeling (nDER) voor militairen. Het uitgangspunt van de nDER is dat militairen langer doorwerken (tot in de regel vijf jaar voor het bereiken van de AOW-leeftijd). Voor de militairen die onder de nDER vallen eindigt de UGM-uitkering op het moment dat zij recht hebben op een AOW-uitkering en is geen sprake van een AOW-gat.
De groep gewezen militairen, waar de heer Van den H. onderdeel van is, kon echter niet langer doorwerken, omdat aan hen reeds leeftijdsontslag was verleend. Zij werden geconfronteerd met de situatie dat zij op de leeftijd van 65 jaar wel aanspraak konden maken op ABP-ouderdomspensioen, maar vanwege de verhoogde AOW-leeftijd nog geen aanspraak konden maken op een AOW-uitkering, terwijl de uitkering op basis van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM) op dat moment wel stopte. Om de gevolgen van de opgehoogde AOW-leeftijd te compenseren heeft Defensie in 2018 (Defensienota, Kamerstuk 34 919, nr. 1) besloten om voor deze militairen een regeling te treffen die het compenseren van deze ontbrekende AOW-uitkering als oogmerk heeft (de AOW-gatcompensatie tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak).
Ik ben op dit moment met de centrales van overheidspersoneel in overleg om de AOW-gatcompensatie formeel vast te leggen in een ministeriële regeling die kan worden gepubliceerd in de Staatscourant. In het overleg hebben de centrales enkele vragen gesteld waarop ik recentelijk antwoorden heb gegeven. Door de huidige coronacrisis is het overleg met de centrales helaas gestagneerd en moet het vervolgoverleg nog worden gevoerd.
Klopt het tevens dat u hun argument dat zij nog steeds in een benadeelde positie zitten, ten opzichte van de groepen die voor het AOW-gat met pensioen zijn gegaan en de groep die onder de nieuwe regeling valt, erkent en dat u nadenkt hoe u dat eventueel op kunt lossen, teneinde deze losse eindjes op een voor de betrokken militairen redelijke en sociaal aanvaardbare wijze samen te knopen? Zo nee, hoe ziet u dan de zaak?
Ik heb uw Kamer eerder bericht dat Defensie met de AOW-gatcompensatie tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak een adequate voorziening heeft getroffen voor het AOW-gat. In het gesprek met de heer Van den H. heb ik dat ook aangegeven. Daarbij heb ik tevens aangegeven dat ik het graag hoor als betrokkenen door de huidige regeling onbedoeld worden benadeeld. In dat kader merk ik op dat door Defensie bijvoorbeeld een compensatie wordt geboden aan de betrokkenen die als gevolg van de nabetalingen in verband met de AOW-gatcompensatie de verhoogde ouderenkorting mislopen.
Deelt u de opvatting dat de Uitkeringswet Gewezen Militairen enkel en alleen voor militairen in het leven is geroepen en niet te vergelijken is met een regeling, ongeacht of dit een VUT-regeling is of prepensioenregeling?
De Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM) is gelijktijdig met de Algemene militaire pensioenwet in werking getreden op 1 januari 1966 en komt voort uit de bijzondere positie van de militair. De UGM dient te worden beschouwd als een unieke regeling die niet kan worden vergeleken met een andere VUT-regeling of prepensioenregeling en geldt uitsluitend voor militairen. Voor de fiscale wetgeving worden deze regelingen evenwel gelijk behandeld.
Erkent u dat de gevolgen van het 100% compenseren van de gerechtvaardigde aanspraak diverse betrokkenen financieel nadeel oplevert ten opzichte van een situatie waarin de Uitkeringswet Gewezen militairen (UGM) zou zijn doorgetrokken naar de nieuwe AOW-gerechtigde-leeftijd en/of ten opzichte van de twee eerdergenoemde groepen militairen die niet in het AOW-gat vallen of onder de Nieuwe Diensteinderegeling vallen? Zo ja, welke problemen erkent u daarbij? Zo nee, waarom niet?
Voor het merendeel van de gewezen militairen zou het doorlopen van de UGM-uitkering tot de verhoogde AOW-leeftijd een financieel voordeel opleveren ten opzichte van de AOW-gatcompensatie. Dit punt is ook nadrukkelijk aan de orde gekomen in de procedure bij de Centrale Raad van Beroep (zie de uitspraak van de CRvB van 1 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1904 en de Kamerbrieven van 8 juni 2018 (Kenmerk 2018D32793) en van 3 juli 2019 (Kenmerk 2019D29100)). Zoals ik hiervoor heb toegelicht is het uitgangspunt echter altijd geweest dat de ontbrekende AOW-uitkering gecompenseerd moest worden (zie de beantwoording van vraag 1 en 7). Bij de vormgeving van de AOW-gatcompensatie heeft Defensie dan ook geen vergelijking gemaakt met de situatie dat de UGM-uitkering zou doorlopen tot de AOW-leeftijd, maar met de situatie dat de AOW-leeftijd nog steeds 65 jaar zou zijn geweest. Dat is logisch, omdat de gewezen militairen met een UGM-uitkering wisten dat hun uitkering bij 65 jaar zou eindigen en hadden verwacht dat zij vanaf dat moment recht zouden hebben op een AOW-uitkering en ABP-ouderdomspensioen. Dat was hun gerechtvaardigde verwachting. Die verwachting is daarom ook als uitgangspunt gekozen voor de AOW-gatcompensatie. In mijn brieven aan uw Kamer van 8 juni 2018 (Kamerstuk 2018D32793) en van 3 juli 2019 (Kamerstuk 2019D29100) heb ik in dit verband opgemerkt dat de CRvB heeft geoordeeld dat Defensie terecht met die gerechtvaardigde verwachting heeft vergeleken. Met het besluit van Defensie in 2018 om de AOW-gatcompensatie te verhogen tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak garandeert Defensie 100% van de gerechtvaardigde verwachting van de gewezen militairen.
Voor wat betreft het verschil met de groep militairen die geen AOW-gat hebben gehad, en de groep militairen die onder de nieuwe diensteinderegeling valt, geldt het volgende:
Er is tot slot een groep van circa 8000 actieve militairen die een keuze had tussen de nieuwe en de oude diensteinderegeling. Van de circa 5700 militairen die al een keuze hebben gemaakt, heeft ongeveer 60% voor de oude diensteinderegeling gekozen. Met deze keuze behouden deze militairen hun oorspronkelijke leeftijdsontslagdatum, een UGM-uitkering die bij 65 jaar eindigt en aansluitend de AOW-gatcompensatie van 100% van de gerechtvaardigde aanspraak tot de AOW-leeftijd.
Deelt u de opvatting dat er pas volledige gerechtigheid voor deze groep komt als de ex-militairen 100% ontvangen van wat zij zouden hebben ontvangen als de UGM gewoon doorgelopen zou zijn tot aan hun AOW- leeftijd, met alle bijbehorende waarborgen en arbeidsvoorwaarden? Zo ja, welke consequentie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Nee, uw opvatting dat er pas volledige gerechtigheid voor de groep komt als de voormalig militairen 100% ontvangen van wat zouden hebben ontvangen als de UGM doorgelopen zou zijn tot hun AOW-leeftijd, deel ik niet. Het verlengen van de UGM-periode is namelijk een oplossing die niet aansluit bij de situatie waarmee de voormalig militairen werden geconfronteerd toen de AOW-leeftijd werd verhoogd. Dit leidde niet tot het ontbreken van een UGM-uitkering, maar tot het ontbreken van een AOW-uitkering bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.
Voor deze groep militairen is daarom een overgangsregeling gemaakt, waarbij het uitgangspunt altijd is geweest dat, wanneer er niet langer doorgewerkt kon worden, deze ontbrekende AOW-uitkering gecompenseerd moest worden. Met de compensatie tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak is dan ook een adequate voorziening getroffen.
Erkent u dat, door te communiceren aan de getroffen groep militairen en aan de Kamer dat 100% van de gerechtvaardigde aanvraag zou worden gecompenseerd, bij iedereen de indruk is gewekt dat de getroffen groep militairen financieel zouden ontvangen wat zij zouden hebben ontvangen ware de UGM doorbetaald tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd?
Nee, dat erken ik niet. In de communicatie van Defensie naar zowel de gewezen militairen als naar uw Kamer is helder aangegeven wat een compensatie (aanvankelijk tot 90% en vervolgens) tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak betekent. De gerechtvaardigde aanspraak is het bedrag van de gecombineerde netto pensioen- en AOW-uitkeringen die bij 65 jaar zouden zijn uitgekeerd als de AOW-leeftijd nog steeds 65 jaar was geweest. Ik verwijs ook naar diverse brieven aan uw Kamer d.d. 20 januari 2017 (Kamerstuk 34 550 X, nr. 68), 1 februari 2017 (Kamerstuk 34 550 X, nr. 72), 8 juni 2018 (Kamerstuk 2018D32793) en 3 juli 2019 (Kamerstuk 2019D29100).
Wat is de stand van zaken om tot een oplossing in deze zaak te komen? Werkt u aan een regeling of kunt u ten minste aangeven wanneer u een oplossing kunt presenteren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de kosten van de regeling van «de losse eindjes» zullen bedragen?
In de brief van de heer Van den H. worden verschillende onderwerpen aan de orde gesteld die ik zal bespreken met de heer Van den H. Onder andere wordt in de brief een oplossingsrichting aangedragen om de UGM-uitkering voor deze groep gewezen militairen door te laten lopen tot de AOW-leeftijd.
In het geval de UGM-uitkering voor deze groep militairen zou worden doorbetaald tot de AOW-leeftijd zou dat in de periode 2013 tot en met 2035 circa 2 miljard euro kosten (inclusief circa 530 miljoen euro aan verschuldigde RVU-boete). Defensie heeft echter niet alleen te maken met UGM-uitkeringen maar ook met wachtgeld- en andere uitkeringen (voor oud burgerambtenaren). Het door laten lopen van ook die uitkeringen zou betekenen dat de kosten over die periode toenemen tot circa 2,2 miljard euro.
Politieke gevangenen in Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Turkey to free thousands of prisoners due to coronavirus pandemic»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije vanwege de verspreiding van het coronavirus tienduizenden gevangenen vrijlaat, maar dat een uitzondering wordt gemaakt voor politieke gevangenen?
Turkije heeft besloten in totaal ongeveer 90.000 gevangenen vrij te laten. Deze (tijdelijke) vrijlating heeft twee doeleinden: voorkomen van verspreiding van het coronavirus in de gevangenissen, en tegelijkertijd ook het verlichten van de druk op overvolle gevangenissen. Er worden uitzonderingen gemaakt voor verschillende categorieën gevangenen, waaronder hen die zijn veroordeeld onder de anti-terreur wetgeving.
Hoe beoordeelt u het dat allerlei gevangenen worden vrijgelaten om gezondheidsredenen, maar de regeling niet geldt voor politieke gevangenen die sowieso al ten onrechte opgesloten zijn?
Het is goed dat er nu met het oog op de verspreiding van het Coronavirus iets wordt gedaan aan de overvolle gevangenissen in Turkije, zoals maatschappelijke organisaties ook aangeven.
De Europese Commissie heeft zorgen uitgesproken over het uitsluiten van personen die vastzitten op basis van een voorarrest of vanwege niet-gewelddadige misdrijven, zoals advocaten, journalisten, politici, en mensenrechtenverdedigers. Het Kabinet onderschrijft dit.
Hoe verhoudt het vasthouden van mensen om hun mening zich tot het internationaal recht? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op uitspraken van nationale en internationale hoven over vrijlating van een aantal specifieke politieke gevangenen in Turkije?
De vrijheid van meningsuiting is verankerd in het internationaal recht. Het is om die reden dat Nederland in het kader van de UPR Turkije heeft opgeroepen het uiten van kritiek niet te bestraffen en gerelateerde wetsartikelen waarvan een te brede toepassing de vrijheid van meningsuiting inperkt te decriminaliseren. Zoals bekend is aanpassing van de brede definitie van terrorisme in de Turkse anti-terreurwetgeving ook een voorwaarde in het EU-visumliberalisatieproces.
Bovendien dient Turkije zich als lid van de Raad van Europa te houden aan uitspraken van het EHRM. De EU roept Turkije dan ook regelmatig op om zich te houden aan de principes van het EVRM.
Hoeveel politieke gevangenen heeft Turkije nu en hoe verhoudt dat zich tot 2016, in de periode vóór de mislukte coup?
Sinds de couppoging van 2016 is een groot aantal arrestaties verricht en is het aantal gevangenen in Turkije toegenomen. Het kabinet kan echter niet met zekerheid vaststellen in hoeveel gevallen het personen betreft die om politieke redenen vastzitten. Betrouwbare cijfers daarover zijn niet beschikbaar.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Turkse ambtsgenoot om erop aan te dringen dat juist ook politieke gevangenen worden vrijgelaten? Zo nee, waarom niet?
Nederland kaart de mensenrechtensituatie in Turkije, waaronder de vrijheid van meningsuiting, regelmatig en op alle niveaus aan en zal dit blijven doen, ook in Europees en internationaal verband.
Nederlandse militairen in Afghanistan |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat onlangs 70 Nederlandse militairen uit Afghanistan zijn teruggetrokken, waaronder 40 «niet-essentiële» militairen, en inmiddels alweer 40 militairen teruggestuurd zijn naar Afghanistan? Zo ja, waarom is dit het geval? Zijn er opeens meer «essentiële» militairen?1
Zoals uw Kamer gemeld op 24 maart jl. (kenmerk 2020D11584) is door de commandant van de Resolute Support missie opdracht gegeven het personeel dat niet essentieel is voor de voortzetting van de missie, tijdelijk terug te trekken. Nederland heeft ongeveer 35 personen teruggetrokken.
Personeel dat essentieel is voor de voortzetting van de missie, blijft aanwezig in het gebied. Ook rotaties van essentieel personeel vinden, hoewel in aangepaste vorm, doorgang. Personeel dat inroteert in Resolute Support moet, op last van de commandant, vooraf twee weken in quarantaine hebben doorgebracht. Deze maatregel is ingesteld voor de veiligheid van het personeel. De eerste rotatie op deze wijze, ter aflossing van essentieel personeel van wie de uitzending eindigde, heeft inmiddels plaatsgevonden.
Wat bedoelt u met essentiële dan wel niet-essentiële militairen?
Essentieel personeel is personeel dat van cruciaal belang is om militaire apparatuur en goederen te beschermen en een basis draaiende te houden, zoals bijvoorbeeld medische zorg en force protection. Met de tijdelijke terugtrekking van niet essentieel personeel is het onvermijdelijk dat het operationele tempo afneemt of zelfs tijdelijk stopt. Behoud van het essentiële personeel stelt de missies in staat het tempo te verhogen wanneer restricties worden opgeheven. De continuïteit voor de langere termijn is daarmee gewaarborgd.
Waarom zijn er troepen naar Afghanistan gestuurd terwijl er een pandemie rondwaart, ook in Nederland? Wordt er rekening mee gehouden dat in Nederland een groter beroep op de krijgsmacht wordt gedaan ter bestrijding van het coronavirus?
De prioriteit van Defensie ligt onveranderd bij het uitvoeren van alle drie de hoofdtaken van de krijgsmacht (verdediging van eigen en bondgenootschappelijk grondgebied, handhaven en beschermen van de internationale rechtsorde en ondersteunen van de nationale overheid bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp).
Defensie beziet voortdurend hoe de aanpak van de COVID-19 crisis te ondersteunen en of het nodig is bijdragen aan missies verder aan te passen. Op dit moment is het niet noodzakelijk om de bijdrage aan missies aan te passen in het kader van de bestrijding van COVID-19.
Klopt het dat de NAVO-missie in Afghanistan nu (deels) stil ligt? Tot wanneer is dat, naar verwachting, het geval? Is dit (mede) als gevolg van de verspreiding van het virus? Wat is de actuele stand van zaken?
Zoals hierboven gesteld, is het met de terugtrekking van niet-essentieel personeel onvermijdelijk dat het operationele tempo afneemt of zelfs tijdelijk stopt. Zie ook het antwoord op vraag 6.
De opdracht van de commandant van de Resolute Support missie is in eerste instantie van toepassing voor een periode van 60 dagen, tot 23 mei 2020.
Hebben andere landen ook troepen uit Afghanistan (tijdelijk) teruggetrokken vanwege het coronavirus? Wat is hier de stand van zaken?
De opdracht van de commandant van de Resolute Support missie geldt voor alle landen die bijdragen aan deze missie. Het personeel van alle deelnemende landen dat niet essentieel is voor de voortzetting van de missie, is tijdelijk teruggetrokken.
Kunnen Nederlandse militairen en Afghaanse militairen en rekruten werken volgens de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Kunt u toelichten hoe dat er in de praktijk uitziet?
Het Ministerie van Defensie neemt passende maatregelen voor het uitgezonden personeel, op instructie van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG). Het CEAG maakt instructies gebaseerd op de adviezen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
De instructies van het CEAG gelden voor Nederlandse militairen in Afghanistan. In contact met Afghaanse militairen worden de richtlijnen van het RIVM in acht genomen. Zoals hierboven beschreven, is het met de terugtrekking van niet-essentieel personeel onvermijdelijk dat het operationele tempo afneemt of zelfs tijdelijk stopt. Dit geldt in het bijzonder voor de Special Operations Forces, omdat de Train, Advise and Assist-activiteiten van de Afghan Territorial Force (ATF)-888 lastig zijn uit te voeren zonder fysieke ontmoetingen. De conventionele adviseurs en de Special Operations Forces voeren hun taak waar mogelijk uit middels telefonisch contact en video teleconferencing (vtc). Fysieke ontmoetingen tijdens de werkzaamheden worden beperkt tot het absoluut noodzakelijke.
Kunt u ingaan op de verspreiding van het coronavirus in Afghanistan en de mate waarin dit land in staat is daartegen te strijden? Klopt het beeld dat Afghanistan bijzonder slecht is uitgerust om het coronavirus te bestrijden en rekening wordt gehouden met veel besmettingen?2
Afghanistan heeft tot en met 28 april 2020 1.828 besmettingen gemeld en 58 doden. Vanwege beperkte testcapaciteit is echter niet te zeggen hoeveel besmettingen en COVID-19-gerelateerde doden er daadwerkelijk zijn. Aangezien Afghanistan een lange grens deelt met Iran, een land dat veel besmettingen kent, is het niet uitgesloten dat het daadwerkelijke aantal veel hoger ligt. Het beeld dat Afghanistan slecht is uitgerust om COVID-19 te bestrijden, wordt door het kabinet gedeeld. Afghanistan beschikt over beperkte test- en behandelcapaciteit. Nederland ondersteunt Afghanistan bij de bestrijding van COVID-19 via onder andere, de WHO, de Wereldbank, de Europese Unie en het Afghan Humanitarian Fund van de VN.
De NAVO is niet de eerst aangewezen organisatie om het land bij te staan in de bestrijding van COVID-19. Wel kan de NAVO logistieke ondersteuning bieden als de Afghaanse overheid of internationale organisaties daarvoor een verzoek indienen. Ook staat het kantoor van de NAVO Senior Civilian Representative in Kabul in contact met onder andere de VN, de EU en de Wereldbank om te inventariseren waar er ondersteuning nodig is en wat deze organisaties kunnen leveren. Er is specifiek aandacht voor het voorkomen dat interventies elkaar doorkruisen.
Ziet u mogelijkheden voor NAVO-troepen in Afghanistan om het land bij te staan in de strijd tegen het virus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit ingevuld?
Zie antwoord vraag 7.
In Marokko gestrande reizigers |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat honderden Nederlanders nog altijd vastzitten in Marokko? Zo nee, wat zijn dan de cijfers?1
Ja dat klopt. Er zijn voor zover bekend ca. 3.000 Nederlanders gestrand in Marokko.
Hoe is het mogelijk dat deze groep Nederlanders nog altijd niet thuis is?
In de eerste dagen na sluiting van het Marokkaanse luchtruim op 15 maart jl. hebben nog ca. 6.000 Nederlanders met een groot aantal extra vluchten het land kunnen verlaten. Sindsdien heeft Marokko geen toestemming gegeven voor vluchten naar Nederland. Wel konden nog enkele tientallen Nederlanders met veerboten vertrekken en kon op 14 april een zestal Nederlanders met een Franse vlucht worden gerepatrieerd. Ook andere landen hebben nog aanzienlijke aantallen gestrande reizigers in Marokko die het land niet kunnen verlaten.
Wat heeft u allemaal al geprobeerd om deze Nederlanders thuis te krijgen en wat probeert u op dit moment?
De Nederlandse regering doet al sinds sluiting van het Marokkaanse luchtruim een uiterste inspanning om, net als elders in de wereld, gestrande reizigers uit Marokko naar Nederland te laten terugkeren. De Nederlandse regering staat in contact met Marokko om hieraan medewerking te verlenen. Hiertoe heb ik zelf veelvuldig contact gehad met de Minister van Buitenlandse Zaken van Marokko, ook op alle andere niveau’s is het belang van spoedige thuiskomst van gestrande Nederlanders benadrukt.
Daarnaast is er ook contact geweest tussen vertegenwoordigers van de Nederlandse regering en Europese partners die eveneens proberen reizigers te laten terugkeren uit Marokko. Ook de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie heeft op Nederlands verzoek hierover contact gehad met Marokko.
Om deze aanpak voort te zetten en terugkeer van gestrande Nederlanders te bevorderen blijven er uiteraard veelvuldige contacten tussen beide landen plaatsvinden.
Hoe verklaart u dat (een deel van) deze Nederlanders weinig merkt van de inspanningen die verricht worden om hen terug te halen?
De regering begrijpt de zorg en frustratie die er bij de in Marokko gestrande Nederlanders en hun naasten in Nederland leeft over de onzekerheid waarin zij nu al wekenlang verkeren. Ik kan u en hen echter verzekeren dat achter de schermen hard wordt gewerkt om op korte termijn in elk geval vertrek van de meest schrijnende gevallen mogelijk te maken. Ik heb een klemmend beroep op Marokko gedaan om dit mogelijk te maken.
Bent u bereid coulance te tonen richting deze reizigers, bijvoorbeeld voor gemaakte extra kosten vanwege verlengd verblijf en geannuleerde vliegtickets?
De Nederlandse consulaire bijstand gaat uit van een eigen verantwoordelijkheid van Nederlandse reizigers. Dit uitgangspunt is herhaaldelijk met uw Kamer besproken in de debatten naar aanleiding van de jaarlijkse «Staat van het Consulaire». Dit geldt ook in de huidige situatie als het gaat om de verantwoordelijkheid van reizigers om voor hun reis en onderdak te zorgen en waar mogelijk zelfstandig hun terugkeer te organiseren via commercieel beschikbare vluchten.
Om reizigers bij te staan in het maken van een geïnformeerde afweging over hun reis, publiceert het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor elk land een reisadvies. Reeds op 17 maart jl. werd reizigers wereldwijd aangeraden alleen nog naar het buitenland te reizen indien strikt noodzakelijk, en wanneer zij reeds in het buitenland waren, om na te gaan of verblijf in het buitenland noodzakelijk was en of er mogelijkheden tot vertrek waren.
Toen bleek dat reizen vanuit sommige locaties niet langer mogelijk was, is het «Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland» opgezet om in deze uitzonderlijke omstandigheden gestrande reizigers te helpen die vastzitten in landen waar langs commerciële weg geen terugvlucht meer mogelijk is. Ik heb uiteraard begrip voor de onderliggende zorgen, wij zullen dan ook geen Nederlandse reiziger laten staan als het erop aan komt. Dat is ook de reden waarom niet is gekozen voor betaling vooraf, maar om de bijdrage achteraf te verrekenen. Een dergelijke eigen bijdrage is logisch en passend omdat op deze wijze Nederlandse reizigers worden bijgestaan, het gelijkheidsbeginsel wordt toegepast, prudent met publieke middelen wordt omgegaan en eventueel misbruik waar mogelijk wordt tegengegaan. De verplichte bijdrage zal worden benut om de totale kosten van deze aanpak zoveel mogelijk te mitigeren en op deze manier zo veel mogelijk gestrande Nederlandse reizigers te kunnen helpen door de gezamenlijke inspanningen in het kader van de uitvoering van het «Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland» met de alarmcentrales, de reisbranche, luchtvaartmaatschappijen, verzekeraars en de rijksoverheid.
Daarnaast zijn er serieuze gevolgen voor de overheidsfinanciën die voortkomen uit de ontwikkelingen rondom het Corona-virus, ook voor Buitenlandse Zaken en voor Consulaire zaken. In het licht van de eigen verantwoordelijkheid en de negatieve impact op de Rijksbegroting acht ik een coulanceregeling niet opportuun, evenmin in dit geval. Wel is voorzien in een zorgvuldig betaalsysteem, waarbij betalingsregelingen en gespreide verrekening mogelijk worden gemaakt. Bovendien is Marokko meegenomen in het «lage» tarief, waar de eigen bijdrage voor de vlucht 300 euro zal bedragen.
Reizigers die in problemen komen vanwege verlengd verblijf en die een individuele hulpvraag hebben kunnen contact opnemen met de ambassade via het 24/7 Contact Center.
Consulaire bijstand in deze bijzondere situatie kan zich onder andere richten op het faciliteren van huisvesting, financiële bemiddeling (zonder dat daarvoor bemiddelingskosten van 50 euro in rekening worden gebracht) en bemiddeling bij het verkrijgen van medicijnen. Daarbij is uitgangspunt dat Nederlanders zelf verantwoordelijk zijn, ook financieel. De rol van de ambassade is een ondersteunende.
Wilt u zich er maximaal voor inspannen dat ook deze Nederlanders spoedig huiswaarts kunnen keren?
Op dit moment wordt er onverkort hard gewerkt om toestemming van Marokko te krijgen voor vertrek op korte termijn van de meest schrijnende gevallen.
Marokko heeft aangegeven hier open voor te staan en vraagt om zorgvuldige onderbouwing van het Nederlandse verzoek. De Alarmcentrale heeft inmiddels contact gehad met een groot aantal gestrande Nederlanders om te inventariseren in hoeverre er sprake is van medische of sociale urgentie. De door Marokko gevraagde informatie is inmiddels aangeleverd. De Nederlandse regering blijft zich ervoor inspannen om zo snel mogelijk repatriëringsvluchten vanuit Marokko naar Nederland mogelijk te maken.
De repatriëring van Nederlanders in het buitenland |
|
Martijn van Helvert (CDA), Sadet Karabulut , Raymond de Roon (PVV), Thierry Baudet (FVD), Bram van Ojik (GL), Femke Merel Arissen (PvdT), Joël Voordewind (CU), Wybren van Haga (Lid-Haga), Tunahan Kuzu (DENK), Kees van der Staaij (SGP), Lilianne Ploumen (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Lammert van Raan (PvdD), Henk Krol (50PLUS) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoeveel Nederlanders zitten er volgens de tot u beschikbare informatie nog vast in het buitenland zonder dat zij op dit moment naar huis kunnen vliegen?
Op 8 april jl. is de registratie voor Bijzondere Bijstand Buitenland gesloten (ref. Kamerstuk 32 734, nr. 462). Alle aandacht gaat op dit moment uit naar het organiseren van de veilige thuiskomst van de resterende gestrande reizigers. Op het moment van sluiten van de registratie hadden zich in totaal ruim 25.000 gestrande Nederlandse reizigers geregistreerd.
Van de geregistreerde Nederlandse burgers zijn er circa 5.375 met 32 speciale vluchten – uitgevoerd in het kader van het «Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland» – naar huis gebracht. Circa 10.000 geregistreerde reizigers wisten daarnaast, vaak met advies en ondersteuning van Buitenlandse Zaken, op andere wijze huiswaarts te keren of geven aan om andere redenen niet langer gebruik te willen of hoeven maken van Bijzondere Bijstand Buitenland. Op moment van schrijven staan nog circa 8.000 Nederlanders geregistreerd die hebben aangegeven bijstand te wensen bij terugkeer naar Nederland behoeven. Een deel van deze 8.000 Nederlanders verblijft overigens in landen van waaruit commercieel nog kan worden gevlogen. De speciale vluchten uitgevoerd in het kader van het «Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland» richten zich op gestrande Nederlandse reizigers die geen beroep kunnen doen op een reisorganisatie of luchtvaartmaatschappij.
Hoeveel Nederlanders die zich op dit moment ingeschreven hebben op www.bijzonderebijstandbuitenland.nl bevinden zich nu nog in het buitenland?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ermee bekend dat van de grote groep Nederlanders die tegen hun wil nog vastzitten in het buitenland, een aanzienlijk deel al meerdere malen tickets terug naar Nederland heeft gekocht zonder dat zij uiteindelijk van een vlucht gebruik konden maken, noch dat zij de kosten hiervan terugkrijgen?
Ik ben bekend met deze situatie. De coronacrisis brengt voor veel Nederlanders in binnen- en buitenland onzekerheden, vragen en problemen mee. Daar is veel begrip voor. Met de grootst mogelijke inspanning van personeel in Nederland en het buitenland, en in nauwe samenwerking met o.a. organisaties uit de reissector, verzekeraars, luchtvaartmaatschappijen wordt eraan gewerkt om gestrande Nederlandse reizigers in het buitenland te helpen zo snel mogelijk terug te keren naar Nederland.
Bent u ermee bekend dat van de grote groep Nederlanders die tegen hun wil nog vastzitten in het buitenland, een aanzienlijk deel gedwongen is tot hoge extra kosten voor verblijf, levensonderhoud, en bijvoorbeeld telefoonkosten voor contact met het thuisfront?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de Nederlandse financiële regeling zich tot de regelingen van andere EU-landen voor repatriëring, zoals Duitsland, waarbij enkel de in de consulaire wet bepaalde kosten gedragen hoeven te worden door de reiziger?
De Nederlandse aanpak lijkt op de aanpak van een groot aantal andere EU-lidstaten en andere buitenlandse partners. Tot nu toe hebben – naast Nederland – verscheidene EU-lidstaten en het Verenigd Koninkrijk nationale repatriëringsvluchten aangemeld bij het Europees Civiel Beschermingsmechanisme (UCPM). De praktische vormgeving van die repatriëringsvluchten verschilt per lidstaat, vooral wat betreft de samenwerking met de private sector. In enkele EU-lidstaten worden ook vluchten bij een nationale luchtvaartmaatschappij gecharterd door de overheid.
Net als veel andere landen heeft Nederland er met het Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland voor gekozen om in te zetten op het maximaal samenwerken met actoren uit de private sector (reisorganisaties, luchtvaartmaatschappijen, alarmcentrales, verzekeraars) bij een zelfstandige uitvoer van de vluchten. Op deze wijze legt Nederland een belangrijke focus op de eigen verantwoordelijkheid van de burger, meer dan in andere landen het geval is.
Het Verenigd Koninkrijk kent een systeem vergelijkbaar met Nederland, dat uit gaat van repatriëringsvluchten vanuit moeilijk bereikbare landen in aanvulling op reguliere commerciële vluchten. Voor deze repatriëringsvluchten wordt net als in Nederland een eigen bijdrage gerekend, bedoeld om de kosten van deze aanpak zoveel mogelijk te mitigeren.
Voor de volledigheid bevestig ik daarbij nogmaals dat de eigen bijdrage niet voldoende zal zijn om alle kosten van de veilige terugkeer te dekken. Gestrande reizigers leveren op die wijze een financiële bijdrage aan de daadwerkelijke kosten, die hoger zullen liggen.
Bent u het ermee eens dat het veilig terugkrijgen van deze groep Nederlanders de allerhoogste prioriteit moet hebben?
Ja. Het snel, veilig en gezond terughalen van Nederlandse reizigers uit het buitenland heeft de hoogste prioriteit. Wij zullen dan ook geen Nederlandse reiziger laten staan als het erop aan komt. Daarom is ook niet gekozen voor een betaling vooraf, maar om de bijdrage achteraf te verrekenen. Tegelijkertijd moet worden benadrukt dat het een complexe en unieke operatie gaat: het betreft hier ongekend grote aantallen reizigers en voor een succesvolle repatriëringsvlucht zijn we ook afhankelijk van de medewerking van de lokale autoriteiten. In sommige gevallen zal het niet mogelijk zijn om op korte termijn een veilige terugkeer naar Nederland te organiseren.
Bent u het ermee eens dat individuele financiële overwegingen of kosten geen obstakel voor repatriëring mogen zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om Jordanië, Israël, Libanon en de Palestijnse Gebieden toe te voegen aan de lijst waarvoor het tarief van 300 euro geldt?
Ik ben bereid welwillend te kijken naar het verzoek om Jordanië, Israël, Libanon en de Palestijnse Gebieden toe te voegen aan de lijst waarvoor het tarief van 300 euro geldt.
Bent u bereid om een coulance-regeling te treffen voor bepaalde gevallen, bijvoorbeeld voor mensen die al hoge kosten hebben gemaakt voor verlengd verblijf, voor de aankoop van tickets die uiteindelijk geen heil boden, of voor mensen die in financiële problemen komen door de gevraagde bijdrage? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse consulaire bijstand gaat uit van een eigen verantwoordelijkheid van Nederlandse reizigers. Dit uitgangspunt is herhaaldelijk met uw Kamer besproken in de debatten naar aanleiding van de jaarlijkse «Staat van het Consulaire». Dit geldt ook in de huidige situatie als het gaat om de verantwoordelijkheid van reizigers om voor hun reis en onderdak te zorgen en waar mogelijk zelfstandig hun terugkeer te organiseren via commercieel beschikbare vluchten.
Om reizigers bij te staan in het maken van een geïnformeerde afweging over hun reis, publiceert het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor elk land een reisadvies. Reeds op 17 maart jl. werd reizigers wereldwijd aangeraden alleen nog naar het buitenland te reizen indien strikt noodzakelijk, en wanneer zij reeds in het buitenland waren, om na te gaan of verblijf in het buitenland noodzakelijk was en of er mogelijkheden tot vertrek waren.
Toen bleek dat reizen vanuit sommige locaties niet langer mogelijk was, is het convenant Bijzondere Bijstand Buitenland opgezet om in deze uitzonderlijke omstandigheden gestrande reizigers te helpen die vastzitten in landen waar langs commerciële weg geen terugvlucht meer mogelijk is. Ik heb uiteraard begrip voor de onderliggende zorgen, wij zullen dan ook geen Nederlandse reiziger laten staan als het erop aan komt. Dat is ook de reden waarom niet is gekozen voor betaling vooraf, maar om bijdrage achteraf te verrekenen. Een dergelijke eigen bijdrage is logisch en passend omdat op deze wijze Nederlandse reizigers worden bijgestaan, het gelijkheidsbeginsel wordt toegepast, prudent met publieke middelen wordt omgegaan en eventueel misbruik waar mogelijk wordt tegengegaan. De verplichte bijdrage zal worden benut om de totale kosten van deze aanpak zoveel mogelijk te mitigeren en op deze manier zo veel mogelijk gestrande Nederlandse reizigers te kunnen helpen door de gezamenlijke inspanningen in het kader van de uitvoering van het «Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland» met de alarmcentrales, de reisbranche, luchtvaartmaatschappijen, verzekeraars en de rijksoverheid.
Daarnaast zijn er serieuze gevolgen voor de overheidsfinanciën die voortkomen uit de ontwikkelingen rondom het Corona-virus, ook voor Buitenlandse Zaken en voor Consulaire zaken. In het licht van de eigen verantwoordelijkheid en de negatieve impact op de Rijksbegroting acht ik een coulanceregeling niet opportuun. Wel is voorzien in een zorgvuldig betaalsysteem, waarbij betalingsregelingen en gespreide verrekening mogelijk worden gemaakt.
Sancties die de bestrijding van het coronavirus belemmeren |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oproepen van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties (VN), António Guterres, en de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN, Michelle Bachelet, om sancties op te schorten tegen landen waar die sancties een obstakel (kunnen) vormen voor de effectieve bestrijding van het uiterst dodelijke coronavirus?1
Ja.
Wat vindt u van deze oproep? Deelt u de inschatting dat bepaalde sancties humanitaire hulp of handel in medisch materieel (kunnen) belemmeren en daarmee de strijd tegen het coronavirus in de weg staan? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van de impact van sancties op humanitaire doeleinden, waaronder levering van medische goederen, is een belangrijke prioriteit van de VN en de EU, zeker ook in deze crisisperiode. Dit wordt onderstreept in een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU van 3 april jl. waarin hij zich aansluit bij de oproep van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties tot een onmiddellijke wereldwijde wapenstilstand in het kader van de coronacrisis. Juist vanwege het belang van de voortzetting van humanitaire hulp kennen de meeste EU en VN sanctieregimes uitzonderingen en ontheffingsgronden voor humanitaire doeleinden. Vooralsnog heeft het kabinet geen signalen van bedrijven of hulporganisaties gekregen dat specifieke EU- of VN-sancties de bestrijding van het coronavirus belemmeren.
Voorop gesteld moet worden dat de grootste obstakels voor het adequaat leveren van humanitaire hulp worden opgeworpen door de regeringen van landen waar humanitaire steun wordt geboden zoals bijvoorbeeld in Syrië en Noord-Korea. Gebrek aan duurzame humanitaire toegang is een constante uitdaging voor de humanitaire gemeenschap in die landen. Tegelijkertijd worden er in de praktijk problemen ervaren in de humanitaire respons richting landen waartegen sancties gelden. Deze problemen zijn vaak het gevolg van onbedoelde neveneffecten die optreden bij de implementatie van sancties. Zo zijn financiële instellingen wereldwijd huiverig om transacties te verzorgen naar sommige landen, ook als die een humanitair doel hebben. Naast het feit dat financiële instellingen een transactie niet mogen uitvoeren wanneer dit onder geldende regelgeving is verboden, kunnen financiële instellingen ook weigeren een transactie uit te voeren wanneer zij zelf de risico’s te hoog achten. Hierbij kunnen zij verschillende aspecten laten meewegen, waaronder de eigen verantwoordelijkheid om te voldoen aan regelgeving omtrent sancties, (indirecte) financiering van terrorisme of witwassen.
Om kennis bij financiële instellingen en humanitaire organisaties over sanctieregimes te vergroten en daarmee de gevolgen van onbedoelde neveneffecten te verkleinen, hebben de Europese Commissie en EDEO voor verscheidene EU-sanctieregimes een aanvullende guidance uitgebracht met uitleg hoe gebruik gemaakt kan worden van uitzonderingen en ontheffingsgronden in sanctieregimes. Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, organiseren dialogen tussen financiële instellingen en ngo’s om derisking door de financiële sector terug te dringen en daarmee humanitaire hulp te faciliteren.
Tegen welke landen vindt u dat sancties (deels) opgeschort dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De EU heeft als beleid dat sancties in principe zo gericht mogelijk moeten zijn op specifieke personen, entiteiten en organisaties verantwoordelijk voor schendingen van het internationaal recht en/of ernstige mensenrechtenschendingen. Het kabinet ziet geen aanleiding om deze gerichte sancties (targeted sanctions) – zoals bevriezing van tegoeden en visumrestricties – te verlichten.
Brede economische sancties worden in principe vermeden om de bevolking zoveel mogelijk te ontzien. Vanwege het belang van de voortzetting van humanitaire hulp kennen de meeste VN en EU sanctieregimes uitzonderingen en ontheffingsgronden voor humanitaire doeleinden.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven heeft het kabinet vooralsnog geen signalen van bedrijven of hulporganisaties gekregen dat specifieke EU of VN sancties de bestrijding van het coronavirus belemmeren.
Deelt u de opvatting dat ook blokkades vanwege de uitbraak van het coronavirus beëindigd dienen te worden, onder andere de blokkade van Jemen en Gaza? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het VN-wapenembargo Jemen vinden er door de Saudi-geleide coalitie inspecties plaats op schepen die willen aanmeren in Noord-Jemen (havens onder controle van de Houthi’s). Het VN verificatie- en inspectiemechanisme (UNVIM) dient o.a. ervoor te zorgen dat schepen met humanitaire en commerciële goederen hier zo weinig mogelijk hinder van ondervinden. Nederland ondersteunt al enkele jaren UNVIM en brengt belemmeringen door toedoen van de coalitie voortdurend onder de aandacht van deze landen, zowel in bilateraal als in multilateraal verband. Mede vanwege de coronacrisis zal het kabinet in samenwerking met de VN en andere donoren blijven aandringen op het belang van het goed kunnen blijven opereren van UNVIM.
Het kabinet maakt zich zorgen om de situatie in Gaza en de mogelijke humanitaire impact van een COVID-19 uitbraak in de reeds bestaande fragile situatie. Nederland en de EU dringen er al jaren op aan de geldende restricties op te heffen, met inachtneming van Israëlische veiligheidszorgen. De huidige gezondheidssituatie vraagt om een aangepaste respons. De Israëlische en Palestijnse autoriteiten zijn zich er bewust van dat in deze situatie samenwerking van groot belang is om de crisis het hoofd te bieden. Deze samenwerking neemt dan ook toe en wordt gesteund door de VN. Israël heeft de VN verzekerd dat het alles zal doen om snelle implementatie van het VN COVID-19 response plan mogelijk te maken en heeft Gaza van gezondheidsbenodigdheden zoals testkits en beschermende kleding voorzien. De Palestijnse Autoriteit heeft een noodplan opgesteld, dat zowel de noden in Gaza als de Westelijke Jordaanoever bestrijkt. De VN en de Wereldgezondheidssituatie staan tevens in contact met de Israëlische en Palestijnse autoriteiten en de-facto autoriteiten in Gaza over de toegang van verdere benodigdheden en mogelijke maatregelen. De EU en Nederland werken aan een inzet van extra middelen voor COVID-19 bestrijding, respons en mitigatie wereldwijd.
Bent u bereid in overleggen in EU-verband en daarbuiten aan te dringen op het opschorten van sancties en het opheffen van blokkades die de effectieve bestrijding van het coronavirus in de weg staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het aanpassen van de oefening Defender 2020. |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Hebt u de leiding van de oefening Defender 2020 ingelicht over het sociale onthoudingsbeleid van de regering naar aanleiding van de crisis als gevolg van de uitbraak van het COVID-19-virus? Wanneer hebt u dit gedaan, daar met de uitbraak van het virus in Europa grote aantallen Amerikaanse militairen aankwamen in Antwerpen (24 februari), Eindhoven (10 maart) en Vlissingen (14 maart)? Wat was uw risicobeoordeling gedurende die weken?
Voor de Amerikaanse oefening Defender 2020 is in de voorbereiding een verzoek tot Host Nation Support bij Nederland ingediend. Deze oefening is daarop in nauwe samenwerking met de Amerikaanse strijdkrachten voorbereid. Defensie zou Defender 2020 ondersteunen met onder andere beveiliging, brandstof, voeding, legering en het coördineren van transporten over Nederlandse wegen, het spoor en binnenwateren.
In de afgelopen weken hebben de ontwikkelingen en maatregelen rondom de bestrijding van het COVID-19 virus elkaar snel opgevolgd. De VS heeft de oefening Defender 2020 grotendeels afgelast. De troepenverplaatsing door Nederland is in zijn geheel afgelast. Slechts enkele beperkte delen van de oefening, waar eenheden reeds in het oefengebied aanwezig waren, zijn doorgegaan. Dit betrof geen activiteiten in Nederland.
Er waren voordien reeds voorzorgsmaatregelen genomen, gebaseerd op de geldende adviezen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Het Ministerie van Defensie heeft bijvoorbeeld gekeken of op de ter beschikking gestelde legeringsaccommodaties kon worden voldaan aan geldende instructies. De geplande legering was reeds gescheiden waardoor er nauwelijks tot geen direct contact zou plaatsvinden. Waar dit wel het geval kon zijn, bijvoorbeeld bij het transport van en naar de legering, was voorzien in aanvullende maatregelen om contact te minimaliseren. Daarnaast zijn extra voorzieningen ingericht om in voorkomend geval personen te isoleren en in quarantaine te kunnen plaatsen en zijn aanvullende medische voorzieningen klaargezet.
Door het afgelasten is ook de Nederlandse steunverlening aangepast naar het afwikkelen van verplaatsingen die reeds in gang waren gezet. Amerikaanse troepen die in Nederland zijn aangekomen op vliegbasis Eindhoven, verbleven tijdelijk in de legering van vliegbasis Woensdrecht en zijn inmiddels naar de Verenigde Staten teruggekeerd. De laatste militairen vertrokken op 26 maart. In Vlissingen betrof het de aanwezigheid van enkele kleine detachementen van Amerikaanse, Britse en Deense eenheden ter voorbereiding van de logistieke operatie. De laatste militairen zijn op 25 maart uit Vlissingen vertrokken. Er zijn in Vlissingen geen schepen gelost.
Hebt u, uit het oogpunt van de Europese volksgezondheid en de Nederlandse in het bijzonder, aangedrongen op beëindiging van de oefening? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u overlegd met andere regeringen van aan de oefening deelnemende landen om de oefening te beëindigen? Zo ja, was er overeenstemming met andere NAVO-landen? Wat was het oordeel van de buurlanden? Zo nee, waarom heeft u niet overlegd?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt oefening Defender 2020 niet beëindigd? Wat is het voordeel van aanpassing boven beëindiging?1
Zie antwoord vraag 1.
Wat houdt in concreto de aanpassing van de oefening Defender 2020 in? Klopt het dat deze oefening nog bezig is? Wat houdt de oefening thans in? Zo ja, wanneer zal de oefening beëindigd worden?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de concrete werkzaamheden die Defensie uitvoert bij het ondersteunen van de onderdelen van bondgenoten die al weggaan uit Nederland? Wanneer denkt u dat dat vertrek volledig is gerealiseerd?3
Zie antwoord vraag 1.
Waren of zijn ook de in Nederland gevestigde «pre-positioned» opslagplaatsen gebruikt voor de oefening? Welke opslagplaatsen betreft het? Door welke onderdelen waren of zijn deze gebruikt?
Het in Nederland aanwezige materieel op de Army Prepositioned Stock Eygelshoven (APS-E) is niet gebruikt voor Defender 2020.
Wat is de juridische basis van het besluit om de oefening aan te passen? Kunt u dat toelichten?
De Verenigde Staten hebben een eerder ingediend steunverleningsverzoek ingetrokken, waardoor de geplande Host Nation Support operatie is gewijzigd naar het afwikkelen van de reeds in gang gezette verplaatsing.
Kunt u aangeven welke bepalingen in de overeenkomst Host Nation Support zijn benut om de oefening doorgang te verlenen? Bent u bereid dit met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven of het Host Nation Support of andere elementen in het raamverdrag Defensiesamenwerking van Nederland met de Verenigde Staten voorzien in besluitvorming tijdens epidemieën of pandemieën? Wat stellen deze bepalingen? Kunt u deze bepalingen met de Kamer delen?
Het Raamverdrag dat thans ter goedkeuring aan de Staten-Generaal voorligt, bevat geen afspraken ten aanzien van besluitvorming in specifieke situaties, zoals tijdens epidemieën of pandemieën, net zo min als het verdrag een verplichting oplegt aan partijen om activiteiten op het gebied van defensiesamenwerking aan te gaan en uit te voeren. Het Raamverdrag stelt het algemeen juridisch kader ten behoeve van onderliggende afspraken tussen de nationale defensieorganisaties van Nederland en de Verenigde Staten in die gevallen waarin het Raamverdrag expliciet in die afspraken wordt ingeroepen (Kamerstuk 35 260 (R2131), nr. 3).
Een boek over de missie in Uruzgan, Afghanistan |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Veteraan haalt uit naar Afghanistan-missie: «Er was helemaal geen Taliban»» over het boek Onvoorspelbaar verleden van Nikko Norte?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit artikel en het boek waarover het gaat? Herkent u zich in het geschetste beeld van het karakter van de Nederlandse missie in Uruzgan? Zo nee, waarom en op welke onderdelen niet? Is een te rooskleurige beeld van de gevechtsmissie gepresenteerd?
De uitspraken in het artikel en in het boek zijn voor rekening van de auteur. Het kabinet herkent zich niet in het geschetste beeld van de Nederlandse missie in Uruzgan.
De door de VN gemandateerde International Security Assistance Force (ISAF) in Afghanistan ondersteunde de Afghaanse autoriteiten op hun verzoek tussen 2005 en 2014 om op termijn zelfstandig de veiligheid en stabiliteit in het eigen land te kunnen garanderen. Bij aanvang van de missie was duidelijk dat het een missie met reële militaire risico’s betrof.2 Er is vanaf het begin aangegeven dat de weg naar stabiliteit lang zou zijn. De complexe realiteit in Afghanistan is door de jaren heen veelvuldig benadrukt in de debatten met en rapportages aan uw Kamer.3
Wat is uw reactie op de constatering dat er helemaal geen Taliban was in het gebied waar Nederland actief was, maar dat er juist gevochten werd tegen een onjuist beeld van de militaire geheime dienst die keer op keer stelde dat er een genadeloze vijand was buiten de poort en dat de Nederlandse militairen vooral werden beschoten door wat de auteur «hooligans» noemt?
De uitspraken zijn voor rekening van de auteur. Het kabinet herkent zich niet in het geschetste beeld van de Nederlandse missie in Uruzgan. Het kabinet neemt met klem afstand van de suggestie dat Nederlandse militairen op onjuiste gronden excessief geweld zouden hebben gebruikt.
Bent u het met de auteur eens dat er geregeld sprake was van een militaire «overreactie» na een beschieting, waarbij bijzonder veel munitie werd verschoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de constatering van de auteur dat er honderden Afghanen zijn omgekomen die nu nog hadden geleefd als wij daar niet waren geweest?
Nederland heeft zich in Afghanistan onder uiterst moeilijke en gevaarlijke omstandigheden ingezet om de situatie in Afghanistan en Uruzgan in het bijzonder te verbeteren. Daarbij zijn slachtoffers gevallen. Wat er was gebeurd als de internationale gemeenschap geen verantwoordelijkheid had genomen toen de Afghaanse autoriteiten om NAVO-steun vroegen, valt niet te zeggen. Wel is duidelijk dat de internationale inzet er voor heeft gezorgd dat het land stappen kon zetten op het gebied van sociaaleconomische ontwikkeling, onderwijs, vrouwenrechten, goed bestuur en de opbouw van een eigen veiligheidsapparaat. De inspanningen hebben er tevens toe geleid dat Afghanistan geen uitvalsbasis is voor internationaal terrorisme.
Kunt u aangeven hoeveel strijders Nederland heeft gedood tijdens de missie in Uruzgan en hoeveel daarvan Talibanleden waren? Zo nee, waarom niet? Waarop baseert u uw antwoord?
Nee. Defensie heeft geen registratie bijgehouden over het aantal gevallen vijandelijke strijders ten gevolge van Nederlands optreden.
Kunt u aangeven hoeveel burgers door Nederlands optreden in Uruzgan zijn gedood? Zo nee, waarom niet? Waarop baseert u uw antwoord?
In de periode dat Nederland actief was in Uruzgan (2006–2010) zijn door toedoen van ISAF burgerslachtoffers gevallen. Het kabinet betreurt ten zeerste dat slachtoffers onder de burgerbevolking zijn gevallen. Het is niet mogelijk een volledig en betrouwbaar overzicht op te stellen van het aantal burgerslachtoffers dat in Uruzgan is gevallen door handelingen van de Taliban, Afghaanse veiligheidsorganisaties of de internationale troepenmacht. Zoals ook gemeld in de Eindevaluatie van Nederlandse bijdrage aan ISAF zijn hiervoor meerdere redenen.4 Meerdere actoren onderzochten de toedracht wanneer burgerslachtoffers gemeld werden. ISAF deed dat zelf, maar ook de VN (UNAMA) en NGO’s verrichtten onderzoek naar burgerslachtoffers in Afghanistan. De getallen van deze instanties waren niet altijd goed met elkaar te vergelijken en waren ook niet altijd gedetailleerd genoeg om slachtoffers toe te kunnen rekenen aan specifieke provincies, eenheden en/of acties. De VN en ISAF-eenheden hadden vaak geen toegang tot de gebieden waar mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen. Het was verder niet altijd duidelijk of de slachtoffers door het optreden van ISAF waren veroorzaakt of door andere oorzaken. Ook waren de meldingen over burgerslachtoffers vanuit de bevolking vaak niet volledig en accuraat. In vrijwel alle gevallen was het moeilijk of zelfs onmogelijk om een battle damage assessment uit te voeren. De veiligheidssituatie liet dat niet altijd toe, doden worden in de moslimgemeenschap binnen 24 uur begraven en de bevolkingsregistratie liet te wensen over.
Naar aanleiding van een Wob-verzoek is in 2009 een lijst van incidentmeldingen verstrekt, voor zover deze konden worden vrijgegeven. Dit betrof incidenten waarbij Nederlandse militairen betrokken waren, maar ook incidenten waarbij de veroorzaker onbekend was. De lijst is gebaseerd op de meldingen die dagelijks over de afgelopen 24 uur werden opgemaakt en die deel uitmaakten van het reguliere proces van informatievoorziening binnen het ministerie. De registratie maakt melding van in totaal 70 tot 80 doden en 120 gewonden in de periode van oktober 2006 tot en met 30 september 2009 (de reikwijdte van het Wob-verzoek). Het betreft een weergave van gebeurtenissen op basis van op dat moment beschikbare informatie en is, om redenen die hierboven staan benoemd, inherent onvolledig. Het precieze aantal burgerslachtoffers dat door Nederlands toedoen in deze periode is veroorzaakt valt niet met zekerheid te achterhalen.
Op 12 januari 2010 zijn vragen van uw Kamer beantwoord naar aanleiding van berichtgeving over het Wob-besluit in de media.5
Wapenimporten uit Turkije. |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Is het juist dat er wapenimporten uit Turkije plaatshebben en is het tevens juist dat deze de afgelopen twee maanden ruim 16 miljoen dollar hebben gekost?1
De genoemde cijfers zijn afkomstig van de Turkse industrie2 en kunnen niet worden geverifieerd of bevestigd. Er zijn geen onafhankelijke cijfers beschikbaar ten aanzien van de import van militaire goederen uit Turkije in de eerste twee maanden van 2020.
Kunt u aangeven om welke systemen het daarbij gaat en wie ze heeft gekocht? Welke onderdelen van de Nederlandse krijgsmacht nemen deze producten af?
Het Ministerie van Defensie betrekt direct van de Turkse defensie-industrie goederen voor onderhoud en modificaties aan het Stinger Launching System (SLS). Dit grond-luchtwapensysteem wordt binnen de Nederlandse krijgsmacht gebruikt op de Fennek-voertuigen van het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigingscommando. Defensie heeft in 2018 en 2019 minder dan 1 miljoen euro en in 2020 tot op heden circa. 0,1 miljoen euro hieraan besteed. Het betreft geen aanschaf van nieuwe systemen, maar diensten en goederen die zijn afgenomen voor onderhoud en modificaties aan bestaande systemen.
Kunt u aangeven welke wapenimporten uit Turkije er in 2018 en 2019 hebben plaatsgehad?
Voor militaire goederen bestaat geen vergunningplicht bij invoer. Alleen voor bepaalde typen militaire goederen bestaat in het kader van de VN3 en het Wapenhandelsverdrag (ATT)4 de verplichting om die goederen te notificeren. Deze informatie is beperkt tot de volgende categorieën militaire goederen: I. Gevechtstanks, II. Pantsergevechtsvoertuigen, III. Zware artilleriesystemen, IV. Gevechtsvliegtuigen, V. Gevechtshelikopters, VI. Oorlogsschepen, VII. Raketten en raketwerpers en VIII. Kleine en lichte wapens. Er zijn in 2018 geen importen vanuit Turkije geweest voor deze categorieën militaire goederen. Voor 2019 zijn er nog geen data beschikbaar. Deze wordt naar verwachting medio-2020 beschikbaar. De goederen die het Ministerie van Defensie in 2018 en 2019 uit Turkije heeft betrokken vallen niet onder deze categorieën.
Op welke wijze verhoudt dit importbeleid zich tot het beperkte wapenexportbeleid dat Nederland voert ten aanzien van Turkije? Kunt u dat toelichten?
Via het wapenexportbeleid zorgt Nederland er zo veel mogelijk voor dat militaire goederen die uit Nederland worden geëxporteerd niet worden gebruikt bij het begaan van schendingen van mensenrechten of voor territoriale agressie van landen. Import naar Nederland wordt alleen gecontroleerd met het oog op de veiligheid van Nederland. Dat gebeurt op basis van de Wet Wapens en Munitie. Daarnaast kunnen sanctiemaatregelen beperkingen stellen aan de import van goederen uit bepaalde landen. Er gelden momenteel geen sancties of beperkingen op import van militaire goederen uit Turkije. Binnen de wettelijke kaders is het aan bedrijven zelf om hun keten van toeleveranciers in te richten.
Controleren op eindgebruik bij invoer in Nederland ligt minder voor de hand. Wanneer de goederen zijn bestemd voor de Nederlandse strijdkrachten zullen deze op een verantwoorde wijze worden ingezet. Wanneer de goederen zijn bestemd voor Nederlandse bedrijven zullen deze bij export (bijvoorbeeld na integratie in een eindproduct) wederom onderhevig zijn aan exportcontrole waarbij getoetst wordt op het risico van ongewenst eindgebruik. Wanneer de goederen zijn bestemd voor private eindgebruikers – bijvoorbeeld bij jachtgeweren – wordt het gebruik daarvan op andere wijze gereguleerd.
Deelt u de opvatting dat geen wapenimporten uit Turkije toegestaan mogen worden in verband met de illegale militaire interventies in Syrië en de slechte mensenrechtensituatie in Turkije? Zo nee, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Ten algemene geldt er voor bedrijven die actief zijn in de handel in militaire goederen een bijzondere verantwoordelijkheid op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen om zeker te stellen dat militaire goederen en kennis niet in verkeerde handen terecht komen. Nederland onderstreept dat met een streng exportcontrolebeleid voor de uitvoer van militaire goederen. Het gaat echter te ver om bedrijven ook te verbieden om goederen af te nemen uit Turkije. Turkije heeft immers ook een legitieme veiligheidsbehoefte en van daaruit een defensie- en veiligheidsindustrie. Nederlandse bedrijven hebben langjarige partnerschappen opgebouwd met Turkse toeleveranciers en afnemers. Hierin is fors geïnvesteerd. Het strekt te ver om een blanco verbod op te leggen op leveranties uit Turkije. Dat is ook niet effectief: juist door de export naar Turkije te beperken wordt voorkomen dat militaire goederen uit Nederland bijdragen aan de Turkse operatie in Syrië.
Bent u bereid er bij de bondgenoten op aan te dringen af te zien van deze importen uit Turkije vanwege de mensenrechtensituatie en de interventies in Syrië? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland ziet de controle op en de beperking van de uitvoer van militaire goederen naar Turkije als de meest effectieve manier om zorgen over inzet van militaire goederen bij schendingen van mensenrechten of de Turkse operatie in Syrië te adresseren. Daarnaast worden deze aspecten veelvuldig ter sprake gebracht in bilaterale contacten.
Een EU-brede beperking van de invoer van militaire goederen uit Turkije is niet realistisch. Nederland heeft herhaaldelijk gepleit voor een embargo op de uitvoer van militaire goederen naar Turkije naar aanleiding van de Turkse interventie in Syrië. Hiervoor was geen draagvlak. Een pleidooi voor een importverbod – dat minder effectief is in het tegengaan van de Turkse activiteiten in Syrië – heeft daarmee geen realistische kans van slagen. De EU heeft met de maatregelen op de export van militaire goederen naar Turkije in oktober 2019 een duidelijk en effectief signaal afgegeven richting Turkije.
De mogelijke inzet van delen van de krijgsmacht ter ondersteuning van de bestrijding van COVID-19 pandemie. |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Maakt u deel uit van de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb) dat nu de crisisbeheersing van de epidemie stuurt? Zo nee, zijn er omstandigheden denkbaar dat u wel deel uit moet maken van de MCCb?1
Ja.
Bent u bereid het werkprogramma van schepen en krijgsmachtonderdelen op te schorten, teneinde medewerking aan de bestrijding van de COVID-19 epidemie te kunnen geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hebt u daaraan nadere voorwaarden verbonden?
Defensie staat klaar om de aanpak van de crisis te ondersteunen en zal de maatregelen nemen die nodig zijn. Wanneer, wat voor en op welke manier Defensie capaciteiten inzet, wordt gedurende de crisis op basis van een verzoek van civiele autoriteiten en in overleg met de andere departementen besproken. Er zijn thans diverse planners tijdelijk uitgeleend aan o.a. het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eveneens worden artsen en verpleegkundigen van Defensie uitgeleend aan ziekenhuizen. De Willem Lodewijk van Nassaukazerne bij Zoutkamp wordt tijdelijk gebruikt als opvanglocatie voor asielzoekers. Vanwege de vele oefeningen die zijn afgelast om verspreiding van COVID-19 tegen te gaan, zijn grote hoeveelheden etenswaren over. Defensie geeft deze aan distributiecentra van de voedselbank. Ook is Defensie op 7 april gestart met het ondersteunen in de vorm van personele versterking voor Voedselbanken Nederland en de landelijke distributiecentra teneinde een bijdrage te leveren aan de logistieke processen van Voedselbanken Nederland. Deze ondersteuning bestaat uit ongeveer 40 militairen.
Defensie heeft 65 beademingsapparaten beschikbaar gesteld aan zeven Nederlandse ziekenhuizen en zes aan het Caribisch deel van het Koninkrijk. In nauw contact met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt verdere inzet van beademingsapparaten van Defensie bekeken. Zo zijn er o.a. beademingsapparaten benodigd voor de uitbreiding van de IC-capaciteit van het UMC Utrecht in het Calamiteitenhospitaal. Over deze uitbreiding van IC-capaciteit van het UMC Utrecht wordt uw Kamer in een aparte brief geïnformeerd.
Defensie beschikt hiernaast over 19 zogenaamde Hamilton beademingsapparaten. Deze apparaten zijn geschikt voor gebruik aan boord van een vliegtuig, helikopter, schip of een statisch hospitaal. Bovendien kunnen deze apparaten eventueel worden ingezet bij ondersteuning aan het Caribisch deel van het Koninkrijk gedurende de COVID-19 crisis.
Ten aanzien van het Caribisch deel van het Koninkrijk heeft de Minister van Defensie invulling gegeven aan een aantal bijstandsverzoeken van de Landen op het gebied van maritieme grensversterking en openbare orde. Voor wat betreft de Benedenwindse eilanden wordt door Defensie en de Kustwacht Caribisch gebied het maritiem grenstoezicht versterkt. Zo is om de Kustwacht te ondersteunen het stationsschip Zr.Ms. Groningen ter beschikking gesteld voor Kustwachttaken. Ook is er ter plaatse extra Defensiepersoneel ter beschikking gesteld om de Kustwacht te ondersteunen bij extra patrouilles. Ook staat Defensie in nauw contact met Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk in het kader van het delen van informatie en het identificeren van mogelijkheden voor toekomstige militaire samenwerking op het gebied van COVID-19. Op het Franse eiland Martinique wordt daartoe een coördinatiepunt ingericht, waar Defensie een liaisonofficier voor uitbrengt. In Curaçao en Sint Maarten ondersteunen militairen de civiele autoriteiten bij het handhaven van openbare ordemaatregelen.
Naast bijstand ten aanzien van maritieme grensbewaking en openbare orde ondersteunt Defensie de Voedselbank op Aruba en de opbouw van een noodaccommodatie op Sint Maarten. In Curaçao ondersteunt militair medisch personeel tevens het COVID-19 testteam. Ook verzorgde Defensie op 5 april jl. een militair transport van hulpgoederen en apparatuur naar Sint Maarten, waaronder de zes beademingsapparaten die hierboven zijn genoemd. Met deze medische apparatuur, persoonlijke beschermingsmiddelen en medicatie worden deze week 12 extra IC-beademingsplekken geoperationaliseerd.
De inzet van Defensie wordt continue aangepast. Een actueel overzicht is te vinden op www.defensie.nl.
Wat bedoelde u precies met de opmerking dat ook Defensiepersoneel door de ziekte zou kunnen worden getroffen?2 Hebt u een grens op het oog van de medewerking van het aantal personeelsleden? Kunt u dat toelichten?
Ook het Defensiepersoneel kan besmet en ziek worden. Om de verspreiding van het virus zo veel mogelijk te beperken, volgt Defensie de adviezen van het RIVM en worden passende maatregelen genomen. Waar mogelijk, werken Defensiemedewerkers vanuit huis. De prioriteit van Defensie ligt onveranderd bij het uitvoeren van de drie hoofdtaken van de krijgsmacht. Defensie staat gereed voor de verdediging van eigen en bondgenootschappelijk grondgebied, blijft zich inzetten voor het beschermen van de internationale rechtsorde en ondersteunt de civiele autoriteiten waar nodig.
Is het juist dat Defensie op dit moment 70 intensive care plaatsen heeft?3 Bent u bereid die in te brengen bij de bestrijding van de COVID-19 epidemie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid medische expertise en apparatuur aan te bieden, zoals intensive care plaatsen? Zo ja, hoeveel, vanaf wanneer en hoe lang? Zijn er in uw ogen voorwaarden verbonden aan de medewerking van Defensie? Als u niet bereid bent inzet te plegen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid schepen van de marine in te zetten ter ondersteuning van de bestrijding van de COVID-19 epidemie? Zo ja, welke schepen, vanaf wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zouden noodhospitalen, de genie4 en quarantaineplekken een rol kunnen spelen bij de versterking van de bestrijding van de COVID-19 epidemie? Kunt u dat toelichten? Wat zijn de mogelijkheden ten aanzien van transport en distributie?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er momenteel nog patiënten uit Wuhan in de Wallaerdt Sacrékazerne? Zo nee, sinds wanneer niet meer? Welke andere kazernes of legerplaatsen hebt u ter beschikking?
Nee. Nederlandse evacués uit Wuhan zijn in eerste instantie opgevangen in de Wallaerdt Sacrékazerne om tot rust komen. De laatste personen zijn op maandag 16 maart 2020 vertrokken.
Kunt u aangeven op welke wijze de samenwerking met twaalf grote ziekenhuizen in het land zal worden vormgegeven?5
De medische specialisten van Defensie zijn regulier werkzaam in de relatieziekenhuizen. Defensie steunt tijdens de COVID-19 uitbraak diverse ziekenhuizen en zorginstellingen in Nederland, waaronder de relatieziekenhuizen, met extra medisch personeel. Deze week bouwt Defensie deze steun uit naar een totale extra inzet van 180 Algemeen Militair Verpleegkundigen en 35 Algemeen Militair Artsen.
Treft u (aanvullende) maatregelen om het uitgezonden Defensiepersoneel op missie te beschermen tegen besmetting? Op welke wijze beoordeelt u of de uitzending nog verantwoord is? Hebben uitgezonden militairen individueel de mogelijkheid naar huis te komen? Kunt u dat toelichten?
De ontwikkelingen als gevolg van COVID-19 en maatregelen die wereldwijd worden genomen, volgen elkaar in hoog tempo op. Het Ministerie van Defensie neemt passende maatregelen voor uitgezonden personeel, gebaseerd op adviezen van het RIVM en de Wereld Gezondheidsorganisatie.
Over diverse maatregelen en gevolgen van COVID-19 op uitzendingen en inzet in het buitenland is uw Kamer geïnformeerd op 13 maart jl. (Kamerstuk 29 521, nr. 402) en 24 maart jl. (Kamerstuk 29 521, nr. 404). Defensie beziet dagelijks of het nodig is bijdragen aan missies aan te passen.
Overweegt u medisch personeel op missie ook aan te bieden aan burgers in die landen die getroffen worden door COVID-19? Zo nee, waarom niet? Acht u een moment mogelijk dat het medisch personeel in Litouwen, Afghanistan of Irak beter in Nederland kan worden ingezet? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Verloop Defender 2020 naar aanleiding van maatregelen in het kader van de bestrijding van Coivd-19 pandemie |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Wat is de betekenis van de beslissing van EUCOM over het beperken van Amerikaanse deelnemers aan de oefening Defender 2020 in Europa voor de betrokkenheid van Nederland bij deze oefening?1
Op 13 maart jongstleden is uw Kamer een brief toegegaan over de gevolgen van COVID-19 voor militaire en civiele uitzendingen in lopende missies en operaties (Kamerstuk 29 521, nr. 402). Daarin is tevens een paragraaf opgenomen over militaire oefeningen, waarin uw Kamer is gemeld dat de oefening Defender 2020 is aangepast. De geplande troepenverplaatsing van een Amerikaanse gevechtsbrigade door Nederland wordt niet voortgezet. Het Ministerie van Defensie blijft de bondgenoten ondersteunen tot zij uit Nederland zijn vertrokken.
Klopt het dat alleen de mediadag voor oefening Defensie 2020 op 14 maart wordt afgelast of zijn andere elementen van de oefening die niet doorgaan?2
Zie antwoord vraag 1.
Overweegt u Nederlandse betrokkenheid aan Defender 2020 af te zeggen in het kader van pandemiebestrijding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekenen de vandaag door de regering afgekondigde maatregelen, om bijeenkomsten met meer dan 100 personen af te gelasten, voor deze oefening en voor overige werkzaamheden en oefeningen van Defensie?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘In Saudi Arabia, contacting the EU is a crime´ |
|
Sadet Karabulut , Sven Koopmans (VVD), Lilianne Ploumen (PvdA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «In Saudi Arabia, contacting the EU is a crime»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat het in Saoedi-Arabië blijkbaar een misdaad is om contact op te nemen met een EU-ambassade, in dit geval de Nederlandse ambassade?
Het bericht gaat over de groep vrouwenrechtenactivisten die in mei 2018 in Saudi-Arabië werd gearresteerd. De aanklacht tegen de vrouwenrechtenactivisten heeft onder andere betrekking op het delen van informatie met derde landen. In de tenlastelegging van een van de activisten, Loujain al-Hathloul, wordt verwezen naar contacten met de Nederlandse ambassade.
Nederland heeft meerdere malen, in bilaterale gesprekken en in multilaterale fora, zorgen uitgesproken over de arrestaties en rechtszaken tegen de groep vrouwenrechtenactivisten. Tijdens mijn bezoek aan Saudi-Arabië op 19 en 20 februari heb ik deze kwestie ook persoonlijk aangekaart in gesprekken met Minister van Buitenlandse Zaken Bin Farhan en Minister van Staat van Buitenlandse Zaken Al-Jubeir. Uiteraard is het kabinet van mening dat het aangaan van contacten met de Nederlandse ambassade geen misdaad zou moeten zijn. Voor zover bekend waren de contacten die de ambassade heeft gehad niet in strijd met de wet- en regelgeving van Saudi-Arabië.
Bent u bereid nadere toelichting en uitleg te vragen aan de Saoedische ambassadeur in Nederland? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Er is reeds nadere toelichting gevraagd aan de Saoedische ambassadeur in Nederland. Het eerste gesprek hierover vond plaats in maart 2019, en is sindsdien verschillende keren aan de orde geweest. In dit gesprek is duidelijk gemaakt dat contacten die de Nederlands ambassade in Riyad onderhoudt voor zover ons bekend niet in strijd zijn met de wet- en regelgeving in Saudi-Arabië. Het contacten onderhouden met het maatschappelijk middenveld behoort tot gangbare werkzaamheden van diplomaten. Deze boodschap is op 9 maart 2020 nogmaals duidelijk overgebracht aan de Saoedische ambassade. Daarnaast heeft Nederland op verschillende manieren zijn bredere zorgen aangekaart over de rechtszaken tegen de vrouwenrechtenactivisten. Het feit dat het merendeel van deze groep inmiddels voorwaardelijk is vrijgelaten en de rechtszaak thuis kan afwachten kan als een voorzichtig bemoedigende stap worden gezien, doch Nederland en de EU zullen deze kwestie blijven aankaarten.
Klopt het dat het EU-diplomaten, waaronder Nederlanders, niet toegestaan is de hoorzittingen bij te wonen? Zo ja, welke stappen gaat u in reactie hierop ondernemen, al dan niet in EU verband? Zo nee, wie zullen er namens Nederland en/of de EU de hoorzittingen bij gaan wonen?
Het klopt dat EU-diplomaten, waaronder Nederlandse diplomaten, sinds het najaar van 2018 geen toegang hebben gekregen tot hoorzittingen van rechtszaken. Nederland, evenals een aantal gelijkgezinde EU-landen, blijft proberen om toch toestemming te krijgen voor het bijwonen van verschillende rechtszaken. Tot op heden hebben de Saoedische autoriteiten daar echter niet positief op gereageerd. De EU-delegatie in Riyad heeft reeds in maart 2019 haar zorgen over het niet toelaten van waarnemers overgebracht aan de Saoedische autoriteiten. Ook heeft de EU speciaal vertegenwoordiger voor Mensenrechten Eamon Gilmore in een gesprek met de voorzitter van de Saoedische mensenrechtencommissie dhr. Al-Awad op 12 maart jl. nogmaals aangedrongen op het toelaten van EU-diplomaten als waarnemers bij rechtszaken.
Is er namens de EU een (publieke) reactie geweest op de strafbaarheid van het contact met de EU richting de Saoedische overheid? Zo ja, hoe luidt deze reactie? Zo nee, waarom niet?
De EU volgt de ontwikkelingen rondom de rechtszaken van de vrouwenrechtenactivisten sinds de arrestaties in mei 2018 nauwgezet. De EU heeft deze zaken op verschillende manieren aan de orde gesteld. Dit gebeurde bijvoorbeeld in een gesprek van de EU speciaal vertegenwoordiger voor Mensenrechten, Eamon Gilmore, met de voorzitter van de Saoedische mensenrechtencommissie, dhr. Al-Awad. Ook tijdens het bezoek van de Saoedische Minister van Staat van Buitenlandse Zaken Al-Jubeir aan Brussel, in januari dit jaar, werd de zaak aangekaart. In de Mensenrechtenraad heeft de EU ook aandacht gevraagd voor deze zaak (zie antwoord op vraag 7).
Deelt u de mening van de EU-delegatie dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat contact met de EU-delegatie, andere ambassades of Human Rights Watch of Amnesty International een reden is om in de gevangenis te belanden? Zo ja, hoe gaat u deze mening richting de Saoedische overheid uitdragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoorden op vragen 2 en 3.
Heeft u, of gaat u, in EU-verband benadrukken dat het van belang is dat er richting Saoedi-Arabië een gezamenlijk standpunt over (het schenden van) mensenrechten ingenomen gaat worden? Zo ja, bent u bereid hierin een voortrekkersrol te spelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleit in EU-verband zeer regelmatig voor aandacht voor de mensenrechtensituatie in Saudi-Arabië. In lijn met die inzet werd in de item 4-verklaring van de EU bij de Mensenrechtenraadsessies in maart 2019 en september 2019 aandacht gevraagd voor de positie van vrouwenrechtenactivisten en mensenrechtenverdedigers in dit land. Ook tijdens de meest recente sessie van de Mensenrechtenraad, op 10 maart 2020, werd in de item-4 verklaring van de EU expliciet aandacht gevraagd voor de voortdurende detentie van Al-Hathloul en andere vrouwenrechtenactivisten. Daarnaast heeft de EU op verschillende momenten in bilaterale gesprekken met de Saoedische autoriteiten aandacht gevraagd voor mensenrechten. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen, aangezien de hoorzitting op 11 maart 2020 is, binnen één week beantwoorden?
Ja. De hoorzitting van 11 maart 2020 is overigens verplaatst naar 18 maart 2020.
Noodhulp aan Syriërs |
|
Mahir Alkaya , Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Uit welke middelen komen de vier miljoen euro die extra beschikbaar zijn gesteld voor noodhulp in het Noordwesten van Syrië, zoals beschreven in uw brief van 3 maart 2020?1
Uit de noodhulpmiddelen van de BHOS begroting (artikel 4.1).
Is het extra bedrag van vier miljoen aan noodhulp voor Syrië antwoord op het appel van de humanitaire gemeenschap voor de uitvoering van het geüpdatet «inter-cluster readiness and response plan for North West Syria»?2
Het kabinet heeft besloten additionele middelen vrij te maken voor noodhulp in Noordwest Syrië op basis van de snel groeiende noden aldaar. Deze bijdragen passen binnen het «readiness and response plan» van de VN en partnerorganisaties en zijn in aanvulling op de EUR 15 miljoen die al voorzien was voor Syrië in de indicatieve planning van de besteding van noodhulp in 2020 (Kamerstuknr. 34952–108 dd 3 maart 2020).
Naast de twee miljoen euro die via het Dutch Relief Alliance loopt, via welke kanalen wordt de andere helft van het extra bedrag besteedt?
De andere EUR 2 miljoen wordt besteed via het Syria Cross-Border Humanitarian Fund (SCHF), een pooled fund van waaruit VN en (internationale) NGOs fondsen ontvangen om hulpoperaties uit te voeren in Noordwest Syrië.
Gaan de Europese Commissie en de andere lidstaten ook hun hulp aan Syrië intensiveren gezien de humanitaire crisis die sinds december 2019 de ergste vormen sinds het begin van de oorlog aanneemt? Zo nee, kunt u daartoe oproepen bij uw collega’s?
De EU heeft recent een bijdrage van EUR 60 miljoen aangekondigd voor hulp aan Noordwest Syrië en bekijkt mogelijkheden voor additionele bijdragen. Ook EU lidstaten intensiveren hun hulp. Zo heeft Duitsland een extra bijdrage van EUR 100 miljoen aangekondigd; Duitsland onderzoekt nog via welke kanalen dit geld wordt besteed. Nederland onderhoudt actief contact met de Europese Commissie en andere lidstaten hierover.
Wat is uw inzet in de humanitaire diplomatie om noodhulp mogelijk te maken in Syrië? In hoeverre staat dat in verband met de politieke diplomatie voor een blijvend staakt-het-vuren?
Een blijvend staakt het vuren heeft de hoogste prioriteit, ook voor de humanitaire gemeenschap, om te zorgen voor ongehinderde humanitaire toegang tot alle Syriërs in nood. De Nederlandse humanitaire diplomatie ten behoeve van noodhulp in Syrië heeft meerdere vormen, van gesprekken met humanitaire partners om effectieve hulp mogelijk te maken, tot gezamenlijke acties met gelijkgezinde landen waaronder demarches, artikelen in de media en discussies achter gesloten deuren. Zo speelt NL een actieve rol in de International Syria Support Group in Geneve die via de Humanitarian Taskforce zorg draagt voor het bevorderen van humanitaire toegang en de bescherming van burgers. Daarbij gaat het zowel om de verlenging van de «cross-border» hulp vanuit Turkije naar Noordwest Syrië als om het mogelijk maken van cross-line hulp vanuit Damascus, in lijn met het humanitair imperatief.
Nederland blijft zich inzetten voor een politieke oplossing van het conflict in Syrië, conform VNVR Resolutie 2254. Nederland dringt daarbij aan op een actievere rol in dit proces van de EU en de VN: in de laatste Raad Buitenlandse Zaken zoals eerder aan uw Kamer gemeld; in New York, waar de EU en Veiligheidsraadleden hierover in discussie zijn met de Secretaris-Generaal van de VN; in Geneve bij het kantoor van de Speciaal Gezant van de VN en in bilaterale gesprekken met Turkije en Rusland. Ook in die gesprekken wordt nadruk gelegd op de noodzaak voor het bestendigen en monitoren van een duurzaam staakt-het-vuren en het vergroten van ongehinderde humanitaire toegang tot de Syriërs in nood.
Welke belemmeringen zijn er voor Nederland om, al dan niet in internationaal verband, hulp te bieden aan de intern ontheemden in Syrië?
Nederlandse hulp is bestemd voor alle mensen in nood in Syrië en wordt zowel cross border, cross line als in regimegebied geleverd. Een voorwaarde voor ontvangende hulporganisaties is dat deze zich aansluiten bij het Humanitaire Respons Plan dat onder coördinatie van de VN tot stand komt. In heel Syrië bestaan risico’s rond manipulatie van hulpstromen door autoriteiten (van HTS tot regime autoriteiten) en misbruik van hulpgelden binnen organisaties. Nederland is hierover in nauw overleg met zowel VN, Rode Kruis als internationale NGOs. Risico’s en mitigerende maatregelen zijn uitgebreid in kaart gebracht en worden voortdurend aangepast aan de veranderende omstandigheden.
Een concreet voorbeeld van een belemmering is de recente politisering van de «cross-border resolutie», waarbij sinds januari 2020 alleen nog noodhulp geleverd kan worden vanuit Turkije richting Noordwest Syrië en niet meer vanuit Irak richting Noordoost Syrië. Bovendien is de geldigheidsduur van de resolutie teruggebracht van een jaar naar zes maanden. Een groot risico dat Nederland in internationaal verband mede probeert te voorkomen is het aflopen van deze VN Veiligheidsraadresolutie. Dit zou verantwoorde hulpverlening aan Noordwest Syrië ernstig belemmeren, temeer daar cross-line hulp vanuit Damascus nauwelijks van de grond komt, ondanks toezeggingen van het regime.
Verder bestaan er andere bureaucratische, juridische, financiële en politieke belemmeringen om hulp te bieden aan Syriërs in nood. Zo wordt humanitaire toegang om politieke redenen ontzegd, of wordt deze belemmerd vanwege voortdurende onderhandelingen met autoriteiten over welke organisatie waar hulp mag bieden en via wie. Ook kampt het Humanitair Respons Plan nog altijd met een financieringstekort. Ondanks de ontheemding die ook hulpverleners zelf heeft getroffen in Noordwest Syrië, bevestigt de VN dat hulporganisaties voldoende absorptiecapaciteit hebben om extra steun te verwerken. Nederland werkt actief samen met gelijkgezinde landen om humanitaire organisaties in staat te stellen een effectieve humanitaire hulpoperatie uit te voeren.
Kunt u de beantwoording doen toekomen voor het algemeen overleg Noodhulp op 19 maart 2020?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat voormalig IS-strijders mogelijk zullen worden overgebracht naar een (te bouwen) instelling in de vlakte van Ninevé?1
Ja.
Heeft u contact gehad met uw Iraakse ambtsgenoot en/of de Koerdische autoriteiten over deze overplaatsing? Zo nee, waarom niet?
De in het artikel aangehaalde overplaatsing naar Irak betreft alleen mensen met de Iraakse nationaliteit. Een besluit van Irak om Iraakse staatsburgers vanuit opvangkamp Al-Hol over te plaatsen naar Irak betreft in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de Iraakse regering. Daaronder valt ook de zorgvuldige uitvoering van dit proces, de uiteindelijke berechting voor begane misdaden en re-integratie van onschuldigen, inclusief het grote aantal kinderen dat zich onder de Iraakse staatsburgers in Al-Hol bevindt. Het is uiteraard van belang dat terugkeer niet gepaard gaat met hernieuwde spanningen binnen en tussen gemeenschappen, of dat mensen geconfronteerd worden met trauma’s uit de ISIS-periode.
Nederland blijft met Irak, zowel bilateraal als in internationaal en EU-verband, en met humanitaire partners in gesprek over het lot van Iraakse IS-strijders en hun families en over berechting van IS-strijders in bredere zin. Het standpunt van het kabinet is dat er geen straffeloosheid mag zijn voor misdaden begaan door IS en dat voor de berechting van IS-strijders zoveel mogelijk een oplossing in de regio gevonden moet worden.
Kunt u zich voorstellen dat voor de inwoners van deze regio, die vooral bestaan uit Assyriërs en andere minderheden, de overplaatsing van IS-strijders naar de (te bouwen) instelling een onderwerp van zorg is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, en indien u hier nog geen contact over heeft gehad met uw Iraakse ambtsgenoot en/of de Koerdische autoriteiten, is dit aanleiding voor u deze zorgen over te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u deze ontwikkeling besproken met uw Europese collega’s? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn de Europese collega’s zich bewust van het effect van de overplaatsing van de voormalige IS-strijders naar dit gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Voelt u met uw Europese collega’s een bepaalde verantwoordelijkheid richting de inwoners in de vlakte van Ninevé, nu een deel van de voormalige IS-strijders (ongeveer 12.000 van de 30.000) in het Al-Hol-kamp dat overgeplaatst zal worden uit het buitenland afkomstig is, waaronder Europa? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier geeft u invulling aan deze verantwoordelijkheid?
Zoals gezegd maakt het artikel gewag van een overplaatsing van Iraakse staatsburgers. Een officieel besluit tot overplaatsing lijkt nog niet genomen. Het is tevens onbekend om hoeveel mensen de overplaatsing zou gaan. Zoals ook hierboven gemeld blijft Nederland, samen met diplomatieke en humanitaire partners, in gesprek met Irak over overplaatsingen en de gevolgen daarvan.
Welke rol speelt het voor u dat veel Iraakse christenen door de islamitische terreurorganisatie IS uit onder meer de vlakte van Ninevé zijn verdreven, daardoor in ballingschap leefden, en degenen die hebben gekozen voor terugkeer naar hun dorpen en steden in de vlakte van Ninevé nu (mogeljk) geconfronteerd worden met de voormalige IS-strijders, hun vrouwen en kinderen?
Het is van belang dat diegenen die verantwoordelijk zijn voor misdaden tijdens de ISIS-bezetting daarvoor berecht worden. Irak heeft aangegeven hiervoor de verantwoordelijkheid te zullen nemen. Daarnaast is het ook van belang dat een oplossing gevonden wordt voor de toekomst van de mensen die terugkeren en geen misdaden hebben begaan. Dit moet gebeuren op een manier die geen onnodige trauma’s oproept bij bestaande gemeenschappen.
Het staatsbezoek aan Indonesië |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van het programma tijdens het staatsbezoek deze week aan Indonesië, ook van het nogal omvangrijke economische programma? Klopt het dat het aanbieden van excuses aan de bevolking van Indonesië voor het gewelddadige koloniale verleden niet op het programma staat?
Het programma van het staatsbezoek aan Indonesië werd op 7 februari jl. gepubliceerd op de website van het Koninklijk Huis.1 Zoals de Rijksvoorlichtingsdienst op 10 maart aankondigde, is het programma van het staatsbezoek aangepast vanwege het bootongeluk dat op maandag 9 maart plaatsvond op de rivier in het Sebangau National Park op het eiland Kalimantan.2 Het bezoek aan Kalimantan dat op donderdag 12 maart gepland stond, kwam uit respect voor de nabestaanden te vervallen. Het programma zoals dat op vrijdag 13 maart stond gepland op Sumatra werd zo veel mogelijk op donderdag 12 maart gevolgd.
Het programma van de handelsmissie is als bijlage bij deze antwoorden gevoegd.3
Tijdens de persverklaring op 10 maart heeft Z.M. de Koning, in navolging van eerdere uitspraken door Nederlandse bewindspersonen en ambassadeurs, spijt en excuses uitgesproken over geweldsontsporingen van Nederlandse zijde in de jaren na de proclamatie.
Kunt u een overzicht geven van alle excuses, spijtbetuigingen etcetera die de afgelopen jaren zijn aangeboden vanwege (een aspect van) het koloniale verleden in Indonesië?
In augustus 2005 sprak toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken Bot zijn diepe spijt uit voor de pijnlijke en gewelddadige scheiding der wegen van Indonesië en Nederland. Bot stelde daarbij dat deze scheiding langer had geduurd en met meer militair geweld gepaard is gegaan dan nodig was geweest.
In december 2011 bood toenmalig Nederlands ambassadeur in Jakarta, de heer De Zwaan, namens de Nederlandse regering excuses aan voor de tragedie die op 9 december 1947 in Rawagede had plaatsgevonden. In september 2013 sprak De Zwaan over de standrechtelijke executies zoals begaan door Nederlandse militairen in het toenmalige Zuid-Celebes en Rawagede. Namens de Nederlandse regering bood hij zijn excuses aan voor deze excessen. Tevens kondigde hij een schadevergoeding aan voor weduwen wier mannen daar waren omgekomen tijdens standrechtelijke executies door Nederlandse militairen.
In 2016 sprak toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken Koenders in Rawagede met nabestaanden van slachtoffers. Ook hij bood daarbij excuses aan.
Waarom zijn nooit brede excuses aangeboden voor het gewelddadige koloniale verleden, terwijl reeds lang is erkend dat Nederland aan de verkeerde kant van de geschiedenis stond?
Op 10 maart 2020 heeft de Koning tijdens het staatsbezoek aan Indonesië, in navolging van eerdere uitspraken door Nederlandse bewindspersonen en ambassadeurs, spijt en excuses uitgesproken over geweldsontsporingen van Nederlandse zijde in de jaren na de proclamatie.
Als u nu geen excuses aan wilt bieden, ziet u dan mogelijkheden dat in de nabije toekomst wel te doen, bijvoorbeeld op 17 augustus als Indonesië 75 jaar onafhankelijkheid viert, of als het nu lopende historische onderzoek naar het koloniale verleden is afgerond? Zo nee, waarom niet en wanneer dan wel?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat Oeigoeren worden tewerkgesteld in Westerse bedrijven |
|
Mahir Alkaya , Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oeigoeren tewerkgesteld in Westerse bedrijven»?1
Ja.
Was u al op de hoogte van de gedwongen arbeid die Oeigoeren moeten verrichten als onderdeel van het «heropvoedingsprogramma»?
Ja. Zie hierover de antwoorden van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op Kamervragen van de leden Diks en Van Ojik (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3139).
Wat is uw appreciatie van het rapport van de Australian Strategic Policy Institute? Deelt u de conclusies dat er sprake is van mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?2
Het rapport doet de schatting dat tussen 2017 en 2019 80.000 mensen naar Chinese fabrieken buiten Xinjiang zijn gebracht onder omstandigheden die «sterk lijken op dwangarbeid». Het rapport baseert zich op openbare Chinese bronnen, satellietbeelden, wetenschappelijk onderzoek en verslaggeving ter plekke.
Acht van de elf ILO-indicatoren van dwangarbeid zijn volgens het rapport mogelijk van toepassing op de Oeigoerse fabrieksarbeiders:
Het kabinet keurt, waar dan ook ter wereld, gedwongen arbeid in alle gevallen af. Het verbod op dwangarbeid maakt deel uit van de fundamentele arbeidsnormen van ILO, waar ook China aan gehouden is.
Het kabinet kan de conclusies van het ASPI-rapport niet op basis van eigenstandige informatie bevestigen, maar zal het wel onder de aandacht brengen bij Nederlandse bedrijven tijdens een kennissessie over mensenrechten, ketentransparantie en mogelijke risico’s bij het ondernemen in China die het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de RVO en andere stakeholders organiseert. Deze sessie was gepland op 25 maart 2020, maar vanwege de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus is besloten om de bijeenkomst tot nader order uit te stellen. Zodra de situatie het toelaat, zal de bijeenkomst alsnog plaatsvinden. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China. Ook zal het kabinet de problematiek in EU- en VN-verband aan de orde te stellen.
Zijn de Westerse bedrijven waar deze gedwongen arbeid plaatsvindt hiervan op de hoogte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat nemen zij voor maatregelen dit te verhelpen en voorkomen?
Het kabinet kan niet namens de genoemde bedrijven spreken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal een kennissessie voor Nederlandse bedrijven organiseren over mensenrechten, ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in China. Het onderwerp dwangarbeid en de situatie met betrekking tot de Oeigoeren komen daarbij expliciet aan de orde. De conclusies van het ASPI-rapport zullen daar ook worden besproken. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Zijn er ook Nederlandse bedrijven betrokken, of bedrijven met substantiële bedrijfsactiviteiten in Nederland? Zo ja, welke?
Het ASPI-rapport benoemt 27 fabrieken in negen Chinese provincies die onderdeel zouden zijn van de waardeketens van 83 internationaal bekende bedrijven. Deze bedrijven profiteren volgens ASPI direct of indirect van Oeigoerse werknemers die mogelijk gedwongen te werk worden gesteld. Van de 83 genoemde bedrijven heeft Tommy Hilfiger zijn hoofdkantoor in Amsterdam. Verder heeft een groot aantal van de genoemde bedrijven winkels in Nederland of worden hun producten in Nederland verkocht. Het kabinet heeft geen inzicht in de precieze omvang van deze bedrijfsactiviteiten. Daarnaast kan het kabinet de conclusies van het ASPI-rapport niet op basis van eigenstandige informatie bevestigen noch ontkrachten.
Indien er Nederlandse bedrijven betrokken zijn, wordt deze bedrijven nu deelname aan handelsmissies ontzegt conform de motie-Alkaya/Van den Hul?3
Wanneer een bedrijf aanspraak wil maken op het handelsinstrumentarium van Buitenlandse Zaken gelden er IMVO-voorwaarden voor deze steun. Ook voor deelname aan handelsmissies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gelden IMVO-voorwaarden. Nagaan of aan de gestelde IMVO-voorwaarden wordt voldaan vindt plaats wanneer een bedrijf zich aanmeldt voor een handelsmissie. Als blijkt dat een bedrijf niet voldoet aan de IMVO-voorwaarden die het Kabinet stelt, dan wordt het bedrijf uitgesloten van een handelsmissie.
Wat gaat u doen om deze bedrijven aan te sporen tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid conform de OESO-richtlijnen?
Het kabinet blijft zich inzetten om bedrijven te wijzen op hun verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen, conform de OESO-Richtlijnen. Met betrekking tot ondernemen in China heeft het kabinet, in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 35 207, nr. 22), extra middelen vrijgemaakt om in te zetten op bewustwording en het vergroten van kennis ten aanzien van China onder bedrijven en stakeholders (zoals de regionale ontwikkelingsmaatschappijen) in Nederland, en maakt kennis over de mensenrechtensituatie in China daar een integraal onderdeel van uit. Zoals hierboven reeds vermeld, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken met andere belanghebbenden een kennissessie voor Nederlandse bedrijven organiseren over mensenrechten, ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in China. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Bent u bereid de aanbevelingen van het rapport op te volgen, zoals het opvoeren van de diplomatieke druk op China om een einde te maken aan deze praktijken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft bereid om zowel bilateraal als multilateraal aandacht te vragen voor de mensenrechten van Oeigoeren en andere moslimminderheden in China. De motie Van Helvert c.s. (Kamerstuk 32 735, nr. 281) over internationaal onderzoek naar dwangarbeid in Xinjiang wordt hierin meegenomen. Zo heeft dit kabinet er conform deze motie reeds voor gezorgd dat de EU op 10 maart jl. in de VN-mensenrechtenraad zorgen over dwangarbeid door Oeigoeren heeft uitgesproken.
Is de dialoog met China in kader van mensenrechtenschendingen ook onderdeel van de lopende onderhandelingen tussen de EU en China over een nieuw investeringsakkoord? Zo nee, waarom niet?
Het EU-China investeringsverdrag zal een hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling bevatten. De Europese Commissie zet in op een hoofdstuk dat een ambitieniveau heeft zoals gebruikelijk is voor hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in EU-handelsakkoorden, met daarin afspraken over de bescherming van arbeidsrechten, de multilaterale milieuverdragen en de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. In dergelijke hoofdstukken heeft het maatschappelijk middenveld een rol in het toezicht op de naleving van de gemaakte afspraken. Nederland steunt de Europese Commissie hierin en hecht belang aan effectieve implementatie van dergelijke afspraken.
Toeristen in Nederland die vanwege het Coronavirus niet terug kunnen keren |
|
Maarten Hijink , Sadet Karabulut |
|
Bruno Bruins (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderhands meegestuurd bericht waarin zorgen worden uitgesproken over toeristen in Nederland die niet kunnen terugkeren naar huis vanwege het coronavirus, maar waarvan het visum dreigt te verlopen?1
De in het bericht uitgesproken zorg is bekend en begrijpelijk. Visumhouders hebben de mogelijkheid een verlengingsverzoek in te dienen. Normaal gesproken moet een verlengingsverzoek ingediend worden bij de IND. De loketten van de IND zijn echter tot en met 6 april alleen op afspraak geopend voor spoedzaken. Dit komt door de maatregelen van de overheid tegen het coronavirus. Klanten die met een visum kort verblijf in Nederland verblijven en het land niet kunnen verlaten, kunnen nu telefonisch bij de IND een verlenging van het visum aanvragen. Registratie van de verlenging van het visum vindt plaats in het VIS (Visum Informatie Systeem). Iedere verlenging wordt coulant maar op zijn merites beoordeeld. Sinds 23 maart jl. hebben enkele honderden vreemdelingen een dergelijk verzoek ingediend.
Hoeveel toeristen zijn er in Nederland met een (bijna aflopend) visum, die niet terug kunnen keren vanwege het coronavirus? Is hier inzicht in?
Hier zijn geen exacte aantallen van aan te geven. Ter indicatie kan ik u melden dat van 1 januari 2020 tot en met 29 februari in China ongeveer 2000 (1972) toeristische visa zijn afgegeven. De exacte inreis- en vertrekdata zijn niet bekend. Daar komt bij dat Chinese reizigers vaak in groepsverband naar Nederland reizen en vervolgens verder reizen naar andere toeristische bestemmingen in het Schengengebied. Daarnaast registreert de IND niet het aantal mensen dat niet kan terugkeren vanwege het Coronavirus en om die reden een verzoek om verlenging van een visum indienen.
Wat gebeurt er cq. wat moet men ondernemen indien toeristen met een (bijna aflopend) visum in Nederland zijn, maar niet terug kunnen keren vanwege het coronavirus?
Deze reizigers kunnen contact opnemen met de IND om verlenging van hun visum aan te vragen.
Het zogeheten ‘Istanboel 10’-proces |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van laatste zitting in het zogeheten «Istanboel 10»-proces waar een groep van elf mensenrechtenverdedigers terecht staat die in 2017 werden gearresteerd tijdens een training voor digitale veiligheid?
Ja.
Kent u de analyse van het Nederlands Helsinki Comité gebaseerd op de officiële procesdocumenten en informatie van Turkse mensenrechtenverdedigers?
Ja.
Deelt u de zorg over de aanklacht die is gebaseerd op de Turkse antiterrorismewetgeving? Zo nee, waarom niet?
Nederland kan niet oordelen over individuele aanklachten, maar maakt zich in het algemeen zorgen over het effect van de huidige Turkse anti-terrorismewetgeving op de mensenrechtensituatie in het land. Nederland heeft recent bijvoorbeeld in VN-verband bij Turkije aangedrongen op aanpassing van deze wetgeving.
Deelt u de zorg over een eerlijke procesgang voor deze mensenrechtenverdedigers? Zo ja, heeft u deze zorgen geuit tegenover uw Turkse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt deze zaak op de voet en heeft elke hoorzitting samen met andere Europese partners gemonitord, meest recentelijk op 19 februari jl. Nederland mag en kan zich echter niet mengen in de rechtsgang in een andere staat. De Nederlandse regering zal bij de Turkse autoriteiten het belang van een functionerende rechtsstaat, waaronder het recht op een eerlijk proces, onder de aandacht blijven brengen. Ook in relatie tot deze zaak. Dit doet Nederland ook in Europees verband.
Verder blijft Nederland het maatschappelijk middenveld, en mensenrechtenverdedigers in Turkije steunen, onder andere dankzij het Matra-programma en het Mensenrechtenfonds.
Bent u van mening dat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld, inclusief mensenrechtenverdedigers in Turkije, onder druk staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier geeft u opvolging aan deze zorgen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om openlijk aandacht te schenken aan deze zaak en via de geijkte kanalen druk uit te oefenen op de Turkse autoriteiten om alle beklaagden een eerlijk proces te geven, al dan niet samen met uw Europese collega’s?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken op 4 maart aanstaande?
Ja.
Offensieve inzet van Afghaanse agenten in de periode 2011-2013 |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat de Kamer in 2011 herhaaldelijk is gegarandeerd – zelfs middels een persoonlijke garantie van de Minister-President – dat door Nederland opgeleide agenten in Kunduz, Afghanistan niet voor offensieve militaire acties ingezet zullen worden en, als dit, tegen de afspraken in, toch gebeurt, de Kamer hier eerlijk over geïnformeerd zal worden, ook als dat ertoe kan leiden dat de missie moet stoppen?1
Ja. Daarbij is echter schriftelijk2 en in het plenair debat van 27 januari 2011 gemeld3, dat de regering niet volledig kon uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban. Daarvan waren immers voorbeelden uit het verleden in Afghanistan bekend.
Wat is uw reactie op de bevindingen in de post-missie beoordeling over de Nederlandse militaire missie in Kunduz van 2011 tot 2013 dat «uit interviews met betrokkenen bij alle onderdelen van de missie blijkt dat algemeen bekend was dat de Afghaanse agenten ook ingezet werden in offensieve operaties tegen de Taliban of andere gewapende groeperingen» en dat «hoewel Nederlandse betrokkenen bij Afghaanse commandanten aankaartten dat dit tegen de gemaakte afspraken was, ze niet (konden) voorkomen dat agenten offensief werden ingezet en er dus niet aan de wens van de Kamer kon worden voldaan.»2
Zoals aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 27 925, nr. 418 van 24 januari 2011) waren de cursisten gedurende de opleiding en instructie op de trainingscentra niet actief in de praktijk. De aansluitende praktijkbegeleiding van de Afghaanse civiele politie door Nederlandse Police Operational Mentoring and Liaison Teams(POMLT’s) richtte zich geheel op civiele politietaken. Het strikte opleidings- en trainingskarakter van de missie was verzekerd. De aanwijzingen die hierover aan de Nederlandse militairen werden verstrekt, zijn aan ISAF bekend gesteld als randvoorwaarden voor de Nederlandse inzet.
De civiele politie (Afghan Civilian Police en Afghan Anti Crime Police) behoort volgens Afghaanse regelgeving niet ingezet te worden voor offensieve militaire taken, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Afghaanse gendarmerie (ook een politieonderdeel). De opleiding die de civiele politie ontving, was daar ook niet op gericht. De regering kon en kan echter niet volledig uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban. Daarvan waren voorbeelden uit het verleden in Afghanistan bekend. De bevindingen van de post-missie beoordeling over de geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz wijzen daar opnieuw op.
Er moet, zoals gesteld in het plenair debat op 27 januari 2011, onderscheid worden gemaakt tussen incidenten en structureel beleid. Voor dat laatste ziet het kabinet geen aanwijzing.
Onderschrijft u deze conclusies? Zo nee, waarom en op basis van welke gegevens betwist u deze?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat de Minister van Buitenlandse Zaken, geconfronteerd met de conclusies in de post-missie beoordeling over offensieve inzet van door Nederland getrainde agenten, in het debat over Afghanistan op 6 februari jl. antwoordde dat de Kamer in 2011 is gemeld «dat niet uit te sluiten viel dat door ons getrainde agenten ook betrokken zouden zijn bij offensieve acties»?3
Uw Kamer is meerdere malen gemeld dat de regering niet volledig kon uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban, onder andere in de eerder genoemde brief van 24 januari 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 418) en tijdens het plenair debat op 27 januari 2011.
In brieven van 13 september 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2011, nr. 3625) en 15 september 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2011, nr. 3649) is aanvullend gesteld dat het niet viel uit te sluiten dat de Afghan Uniformed Police(AUP) werd geconfronteerd met gewapend geweld. In dat geval kon de AUP, conform de Afghaanse Nationale Politiestrategie, handelend optreden, uit zelfverdediging en ter bescherming van de bevolking.
Bedoelt u hiermee wellicht de antwoorden op vragen van de het toenmalige Kamerlid Van Bommel, dat het niet valt uit te sluiten dat Afghaanse agenten worden geconfronteerd met gewapend geweld en in dat geval handelend kunnen optreden, uit zelfverdediging en ter bescherming van de bevolking?4
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat in antwoorden op deze vragen niet wordt gesteld dat niet uit te sluiten is dat Afghaanse agenten offensief worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich de bevindingen in de eindevaluatie over de missie in Kunduz over de inzet van door Nederland opgeleide agenten, in het bijzonder dat na navraag zou zijn gebleken dat (tegen de afspraken in) buiten Kunduz ingezette agenten niet zijn ingezet voor offensieve acties?5
De betreffende eindevaluatie ging in op onvolkomenheden in het plaatsingsproces van door Nederland opgeleide Afghaanse agenten en onderofficieren. Uw Kamer is hierover voor het eerst geïnformeerd op 17 oktober 2012 (Kamerstuk 27 925, nr. 467). Het agentvolgsysteem bracht destijds aan het licht dat vooral onderofficieren en in mindere mate agenten die de Nederlandse basisopleiding hadden gevolgd, kennelijk buiten Kunduz waren geplaatst. De Nederlandse betrokkenheid bij de eerstvolgende onderofficiersopleiding is om die reden opgeschort en de Afghaanse autoriteiten is om opheldering gevraagd. Uw Kamer is vervolgens op 17 januari 2013 (Kamerstuk 27 925, nr. 469) geïnformeerd dat langs verschillende lijnen informatie boven tafel is gehaald.
Waarom is de Kamer in deze eindevaluatie niet geïnformeerd dat niet uit te sluiten is dat Afghaanse agenten offensief zijn ingezet? Waarom is de Kamer in dit document niet geïnformeerd, zoals de post-missie beoordeling wel doet, dat Afghaanse agenten offensief zijn ingezet?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vragen 1 tot en met 6 en 9 was uw Kamer ten tijde van de eindevaluatie reeds bekend met het gegeven dat de regering niet volledig kon uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban. De bevindingen van de post-missie beoordeling over de geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz wijzen daar opnieuw op.
Zoals gemeld in het plenair debat van 27 januari 2011 moet onderscheid worden gemaakt tussen incidenten en structureel beleid. Voor dat laatste ziet het kabinet geen aanwijzing.
Is de Kamer, zoals u claimt, elders ooit wel geïnformeerd dat niet uit te sluiten viel dat door Nederland getrainde agenten ook betrokken zouden zijn (geweest) bij offensieve acties? Waar en wanneer is dat gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Is de Kamer ooit gemeld dat door Nederland getrainde agenten betrokken zijn (geweest) bij offensieve acties? Zo nee, waarom niet? Hoe is dit mogelijk tegen de achtergrond van de bevindingen in de post-missie beoordeling over de militaire missie in Kunduz?
Zie antwoord vraag 8.
Bedrijven met banden met illegale Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de door de VN-Mensenrechtenraad opgestelde lijst van bedrijven met banden met illegale Israëlische nederzettingen, waar vier Nederlandse bedrijven op staan, te weten Booking.com, Tahal Group International, Altice en Kardan, en ook het Israëlische moederbedrijf van de Nederlandse busmaatschappij EBS?1
Ja.
Bent u het eens dat het zeer onwenselijk is dat deze bedrijven banden hebben met illegale nederzettingen omdat dit bijdraagt aan het in stand houden ervan, wat een groot obstakel vormt voor een rechtvaardige oplossing voor het conflict? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Bedrijfsactiviteiten die bijdragen aan het ontwikkelen of bestendigen van dergelijke nederzettingen in bezet gebied, beschouwt het kabinet dan ook als onwenselijk.
Bent u bereid de in het rapport van de VN-Mensenrechtenraad genoemde Nederlandse bedrijven aan te spreken op hun banden met de illegale nederzettingen en erop aan te dringen dat deze banden worden verbroken? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven hebben een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren. Het kabinet verwacht dan ook van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO- Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen. Indien een bedrijf vragen heeft over het Nederlandse beleid omtrent IMVO kan het daarover met het Ministerie van Buitenlandse Zaken in gesprek gaan.
Voorts blijft ook het Nederlandse ontmoedigingsbeleid onverkort van toepassing. Indien Nederlandse bedrijven aankloppen bij de overheid, worden zij over dit beleid geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Daarnaast informeert de overheid Nederlandse bedrijven actief in gevallen waarbij zij zelf is betrokken, zoals het bilaterale samenwerkingsforum. Zie beantwoording van vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 4 december 2017 inzake betrokkenheid van de Nederlandse ambassade in Tel Aviv bij een actiemaand van de Israëlische supermarktketen Shufersal (Kamerstuk 23 432, nr. 466).