De verzamelbrief moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs per 1 september 2020 voor drie maanden de bekostiging gedeeltelijk (15 procent) van de Joodse school Cheider heeft opgeschort?1
Ja, dat klopt.
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs tot deze maatregel is overgegaan door zorgen over de sociale veiligheid van leerlingen en een gebrek in het wettelijk verplichte onderwijsaanbod over seksualiteit en levensbeschouwing?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat ook het financiële beheer van de school tekort zou schieten volgens de Inspectie van het Onderwijs?
De Inspectie ziet financiële risico’s voor de continuïteit van het onderwijs. De continuïteit is één van de onderdelen waarop de inspectie het kwaliteitsgebied Financieel beheer beoordeelt.
Klopt het eveneens dat de Inspectie van het Onderwijs tot de conclusie kwam dat Cheider te weinig zou doen om de zaken te verbeteren?
Ja, dat klopt.
Kunt u aangeven wanneer de Inspectie van het Onderwijs overgaat tot opschorting van (gedeeltelijke) bekostiging van een school?
De Inspectie kan alleen overgaan tot opschorting van de bekostiging van de school indien één of meer onderdelen van de wet- en regelgeving niet worden nageleefd. Indien de Inspectie na onderzoek heeft geconstateerd dat er sprake is van een overtreding van de wet- en regelgeving, dan biedt de Inspectie eerst tijd om de overtreding te herstellen. Indien na deze hersteltermijn een schoolbestuur nog steeds in gebreke blijft, en er geen zicht is op concrete verbetering, dan kan de Inspectie overgaan tot opschorting van de bekostiging.
Klopt het niet dat het doel tot het nemen van een bekostigingsmaatregel is dat de school nu eindelijk eens werk gaat maken van de conclusies van de Inspectie van het Onderwijs, zodat ze zo snel als mogelijk voldoen aan de wettelijke vereisten? En dat een bekostigingsmaatregel dus als doel heeft een school zo snel als mogelijk te bewegen om aan deze voorwaarden te voldoen?
Het oogmerk van het opschorten of inhouden van subsidie of bekostiging is primair het herstellen van een met de wet strijdige situatie. Het gaat erom een gedragsverandering bij het bestuur van de onderwijsinstelling te bewerkstelligen gericht op naleving van de wet- en regelgeving. Daarnaast mag worden aangenomen dat van dergelijke sancties een preventief effect uitgaat. Voordat inhouding van de bekostiging plaatsvindt, vindt in eerst opschorting plaats. Indien de wettelijke voorschriften alsnog door de school of instelling worden nageleefd, worden de opgeschorte bedragen alsnog uitbetaald. Ingehouden bedragen worden uiteraard niet nabetaald.
Hoe beoordeelt u dan de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van het opschortings- en inhoudingsbesluit, dat de bekostigingsmaatregel opgeschort dient te worden tot na uitspraak in de bodemprocedure vanwege de verregaande gevolgen van de maatregel? Is dat niet juist het doel van de maatregel, dat het gevolgen heeft voor de betreffende school? Op welke manier wordt in de tussentijd de sociale veiligheid van leerlingen op deze school dan gewaarborgd?
De rechter heeft vastgesteld dat Cheider aan de hand van overlegde financiële gegevens voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar bedrijfsvoering in gevaar komt. Bij de uitspraak heeft de rechter enerzijds het belang van Cheider meegewogen, namelijk het voorkomen dat er een onomkeerbare situatie ontstaat doordat de continuïteit van het onderwijs in gevaar komt door het wegvallen van de benodigde bekostiging. Anderzijds heeft de rechter ook het belang van de Minister meegewogen om, door middel van een effectief handhavingsbeleid, veranderingen in het gedrag bij Cheider te bewerkstelligen omdat Cheider, naar het oordeel van de Minister, wettelijke voorschriften heeft overtreden. De voorzieningenrechter is van mening dat het belang van Cheider bij het voorkomen van onomkeerbare gevolgen zwaarder weegt. De rechter heeft de sanctiebesluiten geschorst tot zes weken na de beslissing(en) op bezwaar. De bezwaarprocedure tegen het opschortings- en inhoudingsbesluit loopt nog. Deze zal zo spoedig mogelijk worden afgehandeld. Vervolgens zal de inspectie kijken naar eventuele vervolgstappen. Intussen is en blijft het bestuur verantwoordelijk voor de sociale veiligheid van de leerlingen op deze school.
Wat zijn de volgende stappen die u gaat nemen om te garanderen dat de sociale veiligheid op het Cheider wordt gewaarborgd, dat ze zo snel als mogelijk gaan voldoen aan de wettelijke vereisten in het onderwijsaanbod als het gaat om seksualiteit en levensbeschouwing en dat het financiële beheer van de school weer in orde is?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat bij slechte prestaties van schoolbesturen, er zo snel als mogelijk ingegrepen dient te worden zodat we voorkomen dat we leerlingen blootstellen aan sociaal onveilige situaties of wanneer het onderwijs niet voldoet aan de wettelijk eisen?
Het is zeker mijn wens dat alle leerlingen onderwijs krijgen in een veilige situatie met onderwijs dat voldoet aan alle wettelijke eisen. Het bestuur is daarvoor verantwoordelijk. De Inspectie heeft de mogelijkheid om bij tekortkomingen herstelopdrachten te geven en herstelsancties op te leggen, om een schoolbestuur te bewegen alsnog aan de wettelijke voorschriften te voldoen. Daarbij dienen rechterlijke uitspraken te worden gerespecteerd. Zoals in het antwoord op vraag 7 al aangegeven: de bezwaarprocedure tegen het opschortings- en inhoudingsbesluit loopt nog. Deze zal zo spoedig mogelijk worden afgehandeld. Vervolgens zal de inspectie kijken naar eventuele vervolgstappen.
Het bericht ‘Fors meer scholieren geschorst voor wapenbezit op school’. |
|
Rudmer Heerema (VVD), Michel Rog (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fors meer scholieren geschorst voor wapenbezit op school»?1
Ja.
Wat vindt u van de toename van het aantal schorsingen naar 350 afgelopen schooljaar wegens wapenbezit op school?
Dat is een zorgelijke toename. Het sluit aan bij andere signalen hierover. Recent heb ik daarom met mijn collega's van JenV en een groot aantal lokale partijen een Actieplan Wapens en Jongeren gelanceerd.2 Met dit plan willen we wapenbezit en -gebruik onder jongeren terugdringen.
Kunt aangeven hoe het aantal schorsingen wegens wapenbezit zich heeft ontwikkeld sinds deze categorie schorsingen apart wordt bijgehouden?
Gedurende de afgelopen drie jaren was sprake van een stijging van meldingen van schorsing en verwijdering gerelateerd aan wapenbezit: van 168 meldingen in 2017/18, naar 266 meldingen in 2018/19 en 372 meldingen in 2019/20. Het totale aantal meldingen schorsing en verwijdering dat bij de Inspectie van het Onderwijs in deze jaren is gemeld bedraagt resp. 6471, 7143 en 5701 meldingen. Het aantal meldingen van schorsing en verwijdering wegens wapenbezit betreft resp. 3, 4 en 7 procent van alle meldingen in dat jaar. Wat de cijfers voor 2019/20 betreft moet worden bedacht dat scholen een deel van die periode waren gesloten in verband met de corona-pandemie.
Kunt u aangeven hoeveel gevallen er door een school aangifte is gedaan? Is dit een stijging of daling ten opzichte van voorgaande jaren?
Uit de politiesystemen valt niet automatisch to genereren door hoeveel scholen aangifte is gedaan. Vorig jaar (2020) heeft de politie 201 iricidenten in de categorieen «Bezit vuurwapens» en «Bezit overige wapens» met als locatie «Onderwijsinstelling» geregistreerd. Dat is aanzienlijk minder dan in 2019 (248), maar in dezelfde orde van grootte als in 2018 (184) en in 2017 (183). Wat de cijfers voor 2020 betreft moet worden bedacht dat scholen een deel van die periode waren gesloten in verband met de corona-pandemie. Ik blijf scholen oproepen om in geval van wapenbezit aangifte te doen bij de politie, want dat gebeurt nog te weinig.
Kunt u aangeven of het hierbij gaat om incidenten waarbij een mes is gebruikt, ermee is gedreigd of dat is geconstateerd dat de leerling een wapen in zijn bezit had zonder het te gebruiken of ermee te dreigen, bijvoorbeeld bij een kluisjescontrole of anderszins?
Voor de informatie met betrekking tot aangiftes zie het antwoord op vraag 4. De Onderwijsinspectie heeft geen inzicht in de mate waarin scholen aangifte doen van wapenbezit en evenmin in de precieze omstandigheden daarbij. Meldingen van schorsing en verwijdering door scholen waarover de inspectie beschikt, bevatten slechts een beperkte aanduiding van de verdere omstandigheden. Bij sommige meldingen is.sprake van meerdere redenen voor schorsing of verwijdering. Wapenbezit doet zich namelijk voor in combinatie met andere redenen. Zo blijkt schorsing en verwijdering vanwege wapenbezit relatief vaak samen te gaan met fysiek geweld (13%), of met dreiging met geweld (25%) of verbaal geweld (7%) jegens medeleerlingen. Dat geldt in mindere mate ook voor bedreiging met geweld jegens personeel (5%) en verbaal geweld jegens personeel (5%; cijfers 2019/20).
Kunt u bevestigen dat het steeds vaker voorkomt dat leerlingen ook bereid zijn hun mes daadwerkelijk te gebruiken?
Hierover is geen onderzoek bekend. Voor cijfers omtrent het aantal steekincidenten onder jongeren verwijs ik u naar de analyse zoals genoemd in het Actieplan Jongeren en Wapens (zie het antwoord op vraag 2).
Kunt u tevens aangeven in hoeverre deze stijging van het aantal schorsingen een eigenstandige ontwikkeling is en zo ja wat dan de reden voor deze stijging is, of dat het komt omdat scholen alerter zijn op wapenbezit onder leerlingen en dit vaker controleren?
Er zijn geen gegevens beschikbaar die de toename van het aantal meldingen kunnen verklaren.
Kunt u aangeven of het mogelijk is dat scholen leerlingen preventief controleren op wapenbezit? Zo ja, gebeurt dit ook? Zo nee, vindt u dat scholen dit zouden moeten kunnen doen?
Een school kan dergelijke maatregelen opnemen als onderdeel van het veiligheidsbeleid van de school. Het is aan de school om te bepalen of dat in de eigen context proportioneel en zinvol is. Ik heb geen gegevens over de mate waarin dat ook daadwerkelijk gebeurt.
Kunt u aangeven welke sancties er staan op wapenbezit op school en in hoeverre ouders expliciet worden geïnformeerd dat wapenbezit niet is toegestaan op school?
In het algemeen geldt dat wettelijke voorschriften rond verboden wapenbezit leidend zijn. Het staat scholen vrij in schoolregels afspraken op te nemen over wenselijk en onwenselijk gedrag, waarbij ook bezit van wapens plaats kan krijgen. Scholen informeren leerlingen en ouders/verzorgers over de schoolregels, die in overleg met de medezeggenschapsraad tot stand komen.
Wat vindt u van de constatering van de geciteerde schooldirecteur dat een messenverbod een eerste stap is, maar dat meer nodig is, vooral meer inzet op het voorkomen dat een mes de school binnen komt en dat daarvoor ook met onder andere jongerenwerk moet worden samengewerkt?
Daar ben ik het mee eens. In het al genoemde Actieplan Wapens en Jongeren is dan ook een van de belangrijkste aspecten het versterken van de lokale samenwerking. Scholen kunnen dit probleem niet in hun eentje oplossen, maar moeten de juiste partners weten te vinden, en het is het beste om die samenwerking al op te starten voordat er zich een incident voordoet.
Bent u bereid om samen met de sectorraden en andere betrokken organisaties in het onderwijs op korte termijn te komen met een plan van aanpak om het gebruik of bezit van een wapen op school tegen te gaan en de scholen daarin meer te ondersteunen?
Het Actieplan Wapens en Jongeren is al een dergelijk plan, waarin alle betrokken organisaties deelnemen en waarin duidelijke deadlines voor de verschillende afspraken zijn gesteld. Ik zal met de sectorraden overleggen om te zien hoe zij hun achterban kunnen stimuleren om de juiste stappen te zetten, ook in de gemeenten die nu nog niet direct betrokken zijn in het Actieplan Wapens en Jongeren.
Bent u tevens bereid om met de gemeenten een termijn af te spreken waarbinnen zij moeten komen met plannen, in samenwerking met jongerenwerk, om het wapenbezit onder jongeren terug te dringen en dit mee te nemen in het hierboven genoemde plan van aanpak?
Zie het antwoord op vraag 11.
Het bericht ‘Illegale pokeravonden in de voetbalkantine: ‘Dan is dus je hele club naar de Filistijnen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat één op de acht amateursportverenigingen te maken heeft met signalen die kunnen wijzen op criminele inmenging? In hoeverre herkent u deze signalen? Kunt u dit toelichten?1
Ja, uit het onderzoek «Criminele inmenging amateursport» zoals nu gepresenteerd blijkt dat in de amateursport ook sprake is van criminele inmenging in sportverenigingen. Dit onderzoek heeft u op 20 november 2020 ontvangen (Kamerstuk 30 234, nr. 265).
Uit eerder onderzoek van de Taskforce Brabant Zeeland2 onder 12 amateurvoetbalverenigingen in de hoogste klassen van het amateurvoetbal in de provincies Noord-Brabant en Zeeland bleek al dat vijf van de twaalf onderzochte verenigingen ervaring hadden met een dubieuze sponsor of een andere poging tot criminele inmenging. In reactie hierop heeft uw Kamer destijds een motie3 ingediend waarin is verzocht een breder onderzoek naar de aard en omvang van criminele inmenging in de amateursport in Nederland uit te voeren. Met dit onderzoek is uitvoering gegeven aan deze motie.
Eind deze maand ontvangt u een beleidsreactie naar aanleiding van het onderzoek.
Wat heeft u concreet gedaan om criminele inmenging op sportclubs tegen te gaan, immers bovenstaande signalen zijn niet nieuw (zie de publicatie van de conclusies van het onderzoek over de toetreding van de onderwereld tot de sport van de Brabantse taskforce drugscriminaliteit die vergelijkbaar waren)? Wat is uw analyse van het onderzoek van het Mulier Instituut ten opzichte van het onderzoek van de Brabantse taskforce drugscriminaliteit?
Laat ik vooropstellen dat indien concrete situaties van criminele inmenging zich voordoen, deze worden opgepakt binnen bestaande verbanden. Ook politie en OM maken hier onderdeel van uit.
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven heb ik opdracht gegeven tot dit omvangrijke en brede onderzoek. Er was behoefte aan een duidelijker beeld waarbij bezien moest worden of het alleen voetbal betrof waar risico‘s voor criminele inmenging zich voordoen of dat dit ook voor andere sporten geldt. Tevens was de vraag of de resultaten uit Zeeland/West-Brabant ook voor de rest van Nederland gelden. Het rapport laat zien dat in de amateursport (niet alleen voetbal) sprake is van criminele inmenging én het daarmee belangrijk is dat er meer aandacht komt om sportverenigingen bewust te maken van de risico’s van criminele inmenging.
Hier is door het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) en de sportbonden door middel van voorlichting reeds mee gestart. Zo heeft de KNVB informatie op hun website geplaatst over risico’s bij sponsoring of investeringen4 en biedt het CVSN op haar website een e-learning financiële integriteit5 aan.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen sportbonden, overheid, politie en gemeenten optimaal verloopt? Welke belemmeringen ondervinden deze partijen? Hoe bent u voornemens deze belemmeringen weg te nemen?
De amateursport is, net als andere organisaties die hiermee te maken krijgen, niet in staat om dit probleem zelfstandig op te lossen. Cruciaal is de samenwerking tussen partijen zoals gemeenten, sportclubs en -bonden, politie, OM en belastingdienst.
In de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) werken partijen uit het strafrechtelijke en bestuursrechtelijke domein structureel samen aan de integrale aanpak van georganiseerde criminaliteit. Over informatie-uitwisseling bestaan afspraken, vastgelegd in convenanten en protocollen.
De RIEC’s zijn één van de samenwerkingsverbanden die zijn opgenomen in het wetsvoorstel gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS). Dit voorstel is onlangs aangenomen in de Tweede Kamer en moet nog worden behandeld door de Eerste Kamer. De WGS moet een duidelijk juridisch kader en mogelijkheden voor gegevensuitwisseling bieden zodat georganiseerde criminaliteit en ondermijning nog beter kunnen worden aangepakt. Binnen de RIEC’s kunnen private partijen bij AMvB als deelnemer worden aangewezen. Hiermee kan worden ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen in de integrale aanpak van georganiseerde criminaliteit.
Ook op landelijk niveau vigeren diverse overlegstructuren waarbinnen heldere afspraken gemaakt zijn over informatie-uitwisseling en samenwerking, zoals die ook voor andere opsporings -en vervolgingsthema’s gelden.
Deelt u de mening dat er fors ingegrepen moet worden op plekken waar men overschrijdingen ziet, aangezien de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie in het rapport «Criminele inmenging bij amateursportverenigingen« aangeeft dat de overheid te veel ruimte geeft aan fraudeurs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke (extra) maatregelen gaat u nemen?2
Ook ik vind het van belang dat criminele inmenging in amateursport aangepakt en bestreden wordt. Mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid zet fors in op het bestrijden van georganiseerde ondermijnende criminaliteit, zowel preventief als repressief, met zijn breed offensief door middel van oprollen, afpakken en voorkomen.
De aanpak van criminele inmenging in amateursport vraagt om een geïntegreerde brede aanpak waarbinnen sprake is van diversiteit omdat ook de aard van de overschrijdingen verschilt.
Een gemeente is lokaal vaak in staat samen met andere partners in het domein goede afwegingen te maken en rekening te houden met de verschillende functies die een sportvereniging heeft. Intrekken van vergunningen en subsidies, maar ook het voeren van bewustwordingsgesprekken kan passend zijn. Als deze alternatieven geen of onvoldoende oplossing bieden kan strafrecht in beeld komen. Indien bijvoorbeeld via de Financial Intelligence Unit (FIU) of Team Criminele Inlichtingen (TCI) informatie naar boven komt over verdachte transacties of verdenkingen ten aanzien personen, zal strafrechtelijk onderzoek volgen. Juist een gecombineerde aanpak van preventie en repressie is van belang.
Deelt u de mening dat wij een unieke sportinfrastructuur hebben met veel vrijwilligers die er elke dag voor zorgen dat Nederland kan sporten en bewegen en dat wij dit moeten koesteren? Bent u bereid om sportclubs te ondersteunen en te zorgen dat sportclubs een professionaliseringsslag kunnen maken zodat zij ook beter opgewassen zijn tegen criminele inmenging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in samenspraak met sportclubs een protocol op te stellen over hoe om te gaan met dubieuze geldschieters?
Nederland kent inderdaad een unieke sportinfrastructuur die we moeten koesteren. Dat een professionaliseringsslag het juiste middel is om criminele inmenging tegen te gaan blijkt niet uit het rapport. Wel zijn er inmiddels instrumenten als een signaal- en interventiekaart (ontwikkeld door de Taskforce Brabant Zeeland) en een e-learning financiële integriteit voor handen die nog beter onder de aandacht van de lokale sportverenigingen en bonden kunnen worden gebracht. Daarnaast is de Code Goed Sportbestuur in ontwikkeling die beoogt een bijdrage te leveren aan het borgen van een goede bestuurlijke kwaliteit bij sportbonden en sportverenigingen.
Bent u voornemens stappen te ondernemen tegen criminele inmenging op sportclubs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u bereid te nemen?
Criminele inmenging in een sportclub moet te allen tijde worden voorkomen en als het voorkomt worden aangepakt. Sportclubs horen een veilige omgeving te bieden. Voorkomen is het primaire doel, het strafrecht is ultimum remedium (zie tevens het antwoord op vraag 4).
Daarnaast vinden mijn ambtgenoot van JenV en ik het belangrijk dat sportverenigingen goed de weg weten naar de instanties waar zij terecht kunnen met signalen zoals politie, RIEC’s, belastingdienst/FIOD, CVSN of de sportbond. Ik wil dan ook bezien of extra voorlichting hier een rol kan spelen.
Gemeenten die weten dat er sprake is van criminele inmenging bij sportverenigingen vraag ik om in hun lokale sportakkoord afspraken te maken met politie en sportverenigingen over hoe dit kan worden voorkomen en bestreden.
Op welke andere plekken, legale sectoren, ziet u een toename of sterke aanwezigheid van criminele inmenging, al dan niet naar aanleiding van de Coronacrisis, en welke stappen neemt u om deze ongewenste beïnvloeding en ondermijning tegen te gaan?
Als gevolg van de coronacrisis kampen meer ondernemers en ook maatschappelijke organisaties zoals amateursportverenigingen met financiële problemen. Hierdoor zijn zij kwetsbaarder voor criminele inmenging. In samenwerking met het bedrijfsleven en de verschillende publieke partners beoogt mijn ambtgenoot van JenV ondernemers bewust te maken van deze risico’s en hun handelingsperspectief alsook hun weerbaarheid te vergroten. Aangezien de horeca een van de zwaarst getroffen sectoren is van de coronacrisis, is samen met Koninklijke Horeca Nederland in oktober een social media campagne gelanceerd om horecaondernemers meer bewust te maken van de risico’s die ze lopen als ze in zee te gaan met een foute investeerder (je kunt maar één keer «nee» zeggen). De campagne diende ook het doel hen te wijzen op de signalen, en hen te informeren wat zij kunnen doen en waar ze (eventueel anoniem) kunnen melden. De campagne is half november vanuit het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) vervolgd en heeft een breed bereik.
Onder meer naar aanleiding van de motie Heerma c.s. (CDA)7 wordt met het OM en de FIOD nader onderzocht of bredere criminele inmenging bij ondernemingen en maatschappelijke organisaties toeneemt onder druk van de coronacrisis. Het Ministerie van JenV is reeds in overleg met de verschillende branches en MKB-NL over een MKB-brede campagne waarin aandacht voor de verschillende steunmaatregelen en bewustwording voor criminele inmenging. Naast het bedrijfsleven worden in dit kader ook maatschappelijke organisaties betrokken.
Kunt u de vragen voor het wetgevingsoverleg Sport op 30 november 2020 beantwoorden?
Nee helaas, dat is gelet op de korte termijn niet mogelijk gebleken.
Het bericht ‘Raadsel rond nieuwbouw Avicenna College: ‘2,5 miljoen euro aan belastinggeld verdwenen’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitkomsten van de Rekenkamer Rotterdam dat de nieuwbouw van het Avicenna College 2,5 miljoen euro minder kostte dan begroot?1
Ja.
Klopt het dat het schoolbestuur en het bouwbedrijf de afspraak hebben gemaakt om «resterend» belastinggeld onderling te verdelen?
De Rekenkamer van de gemeente Rotterdam bracht op 11 november 2020 een rapport uit getiteld «Gefundeerd bouwen. Een onderzoek naar nieuwbouw/renovatie van scholen». Het betreft een onderzoek naar de wijze waarop de gemeente haar wettelijke taak, het voorzien in onderwijshuisvesting voor het funderend onderwijs, heeft uitgevoerd. Het is aan de gemeente Rotterdam om te bepalen of en zo ja welke conclusies zij verbindt aan het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer.
Op welke manier houdt de Inspectie van het Onderwijs momenteel toezicht op de financiële huishouding van het Avicenna college? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat die 2,5 miljoen euro aan belastinggeld weer terugkomt?
De Inspectie van het Onderwijs (verder: de inspectie) houdt toezicht op de rechtmatige besteding van de onderwijsbekostiging en de financiële continuïteit. De inspectie houdt geen toezicht op de door de gemeente verstrekte middelen voor onderwijshuisvesting. Dat is primair een taak van de gemeente.
Hoe beoordeelt u het zoveelste incident in een opstapeling van incidenten bij het Avicenna college? Op welke manier houdt de Inspectie van het Onderwijs momenteel verscherpt toezicht en zal dit toezicht worden geïntensiveerd na dit rapport van de Rekenkamer Rotterdam?
Op 17 november 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd (kenmerk: 25994837) over de door de inspectie verrichte onderzoeken bij het Avicenna College. Het betreft het onderzoek naar het bestuurlijk handelen dat op 6 oktober 2020 is gepubliceerd en het op 6 november 2020 gepubliceerde vierjaarlijks onderzoek.2 De onderzoeksresultaten zijn voor de inspectie reden om de ontwikkelingen bij het Avicenna College kritisch te volgen door middel van een toezichtsplan, voortgangsgesprekken en een herstelonderzoek in het najaar van 2021.
In hoeverre vindt u het verantwoord dat bestuurders, of ex-bestuurders, van het Avicenna college een nieuwe school mogen stichten in een andere gemeente?
Een bestuur kan een school stichten als aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan. Ik heb op 30 april 2020 uw Kamer geïnformeerd dat de aanvraag van SIVOR (het bevoegd gezag van het Avicenna College) voor het stichten van een school op islamitische grondslag in Den Haag is goedgekeurd.3 Toen heb ik aangegeven dat ontwikkelingen binnen het bevoegd gezag geen invloed hebben op dit reeds genomen besluit nu dit besluit betrekking heeft op de rechtspersoon SIVOR en niet op de bestuursleden van deze stichting.
Bent u bekend met eerdere Kamervragen, waarin expliciet gevraagd wordt naar de bestuurscrisis van het Avicenna college en de komst van een nieuwe school in Den Haag onder leiding van dezelfde bestuurder?2
Ja. De situatie op het Avicenna College was door een conflict tussen het bevoegd gezag en personeelsleden zorgwekkend. Gevolg was onder meer dat leerlingen geen onderwijs kregen. Op verzoek van het bestuur heb ik een onafhankelijke, externe deskundige ingeschakeld. Resultaat is niet alleen dat het bevoegd gezag van het Avicenna College nu wordt gevormd door een nieuwe – interim- – bestuurder en interim- voorzitter van de raad van toezicht, maar vooral dat de leerlingen weer onderwijs krijgen.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de nieuwe school in Den Haag niet ook te maken krijgt met dezelfde gebeurtenissen als het Avicenna College? Welke rol ziet u daarin weggelegd voor uzelf, als Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media?
Zoals bij elke nieuwe school zal de inspectie, conform de artikelen 11a en 11b van de Wet op het onderwijstoezicht, de school voor en na aanvang onderzoeken. Het is de taak van de inspectie om het onafhankelijke toezicht op – bestaande en nieuwe – scholen uit te oefenen.
Deelt u de mening dat onderwijsbestuurders die structureel te maken hebben met wanbestuur en/of een bestuurscrisis en/of ondermaatse onderwijskwaliteit en/of rapporten van rekenkamers waaruit blijkt dat belastinggeld is verdwenen, niet in de mogelijkheid moeten worden gesteld om een nieuwe school te stichten? Zo ja, wat zijn dan de gevolgen voor de stichting van een nieuwe school door SIVOR in Den Haag? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 30 september 2020 heb aangegeven is het zeker niet wenselijk dat bewezen ongeschikte bestuurders een nieuwe school kunnen stichten. In de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen, die op 1 november 2020 voor het voortgezet onderwijs in werking trad, zijn dan ook eisen aan bestuurders en intern toezichthouders van nieuwe scholen opgenomen.5
Het bericht 'Slob: verklaringen die homoseksuele identiteit afwijzen gaan te ver’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Klopt het dat u verklaringen van scholen aan ouders wil verbieden waarin staat dat homoseksualiteit moet worden afgewezen?1 Zo ja, op welke manier wilt u dit gaan doen?
Verklaringen waarin leerlingen worden veroordeeld of afgewezen op basis van hun seksuele gerichtheid zijn op grond van bestaande wetgeving al verboden.
Het is een groot goed dat ouders en kinderen in dit land de keuze hebben een school te kiezen die aansluit bij hun overtuigingen. Zoals ik heb aangegeven tijdens het debat op 9 november jongstleden, maar ook in eerdere beantwoording van schriftelijke vragen, hebben scholen vanuit de Grondwet ruimte om eigen overtuigingen te hebben.2 Maar deze ruimte is niet onbegrensd. Bijzondere scholen mogen toelatingsbeleid voeren, mits dit beleid aan de voorwaarden van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (Awgb) voldoet. Toelatingsbeleid dat middels een verklaring homoseksualiteit afwijst en ouders vraagt dit te onderschrijven als voorwaarde voor toelating, is in strijd met de Awgb. Geen enkele school in Nederland mag leerlingen veroordelen of afwijzen op basis van hun seksuele gerichtheid. Niet in een identiteitsverklaring, niet in hun toelatingsbeleid en niet in hun schoolcultuur. Bovendien hebben scholen een zorgplicht voor een sociaal veilig schoolklimaat op basis van de onderwijswetgeving. Daarvan kan geen sprake zijn als leerlingen worden afgewezen op basis van hun seksuele gerichtheid.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich met uw uitspraken gedaan tijdens het wetgevingsoverleg burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs van 9 november 2020, waarin u stelt dat scholen wel degelijk homoseksualiteit mogen afwijzen?
In het debat heb ik toegelicht dat de verschillende grondrechten met elkaar kunnen botsen. Dat betekent dat een beroep op een grondwettelijke vrijheid nooit zonder verantwoordelijkheid komt. Bijzondere scholen mogen toelatingsbeleid voeren, maar moeten zich daarbij houden aan de eisen uit de Awgb. Toelatingsbeleid dat met deze wet in strijd is, is uiteraard niet toegestaan. Dat is onder andere het geval wanneer een school in een verklaring schrijft dat de school de seksuele gerichtheid van leerlingen afwijst en ouders vraagt dit te onderschrijven. Met een beroep op de onderwijsvrijheid kan nooit worden gerechtvaardigd dat de seksuele gerichtheid van leerlingen wordt afgewezen.
Klopt het dat voor een eventueel verbod, u eerst wilt gaan onderzoeken of er schoolverklaringen zijn waarin homoseksualiteit wordt afgewezen? Zo ja, hoe gaat u dit onderzoek vormgeven en wanneer gaat dit onderzoek van start?
Ik heb de afgelopen weken gewerkt aan het verkrijgen van een beeld van het gebruik van de genoemde identiteitsverklaringen. Daaruit is gebleken dat een aantal jaren geleden inderdaad verklaringen werden gebruikt waarin homoseksualiteit werd afgewezen. In enkele gevallen waren deze verklaringen nog online te vinden, terwijl die al een aantal jaren niet meer werden gebruikt. Inmiddels zijn die verklaringen verwijderd. De Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS) bevestigt dit beeld. Zodra blijkt dat, in welke school dan ook, een verklaring gebruikt wordt die leerlingen vanwege hun seksuele identiteit afwijst, spreek ik die school daarop aan.
Wat gaat u doen als tijdens uw uitvraag blijkt dat scholen wel degelijk een dergelijke afwijzende verklaring van homoseksualiteit aan ouders vragen? Bent u bereid om dan direct in te grijpen bij een dergelijke school? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Als ik deze verklaringen tegenkom, zal ik deze scholen wijzen op het feit dat zij in strijd handelen met de Awgb. Zij zullen dan hun verklaringen moeten aanpassen. Daarnaast biedt de onderwijswetgeving voldoende handvatten om in te grijpen. Scholen moeten zorgen voor een veilig schoolklimaat. Daarnaast moet op grond van de kerndoelen aandacht worden besteed aan seksuele diversiteit. Wanneer de aangescherpte burgerschapsopdracht ook door de Eerste Kamer wordt aangenomen, zullen scholen ten slotte ook moeten zorgdragen voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. De inspectie ziet toe op de naleving van deze wettelijke bepalingen en zal optreden wanneer een school daar niet aan voldoet.
Klopt het dat u tegelijkertijd aanvullende wetgeving heeft aangekondigd als blijkt dat scholen toch dergelijke verklaringen gebruiken? Zo ja, wat voor aanvullende wetgeving?
Ik heb geen aanvullende wetgeving in voorbereiding die verklaringen die in strijd zijn met de Awgb verbiedt. Dat is niet nodig. Zie verder het antwoord op vraag 1 en vraag 4.
Deelt u de mening dat een openlijke afwijzing van homoseksualiteit van een school haaks staat op de norm dat iedere leerling zich veilig en vrij dient te voelen op een school? Zo ja, welke concrete stappen gaat u zetten om dit te borgen op iedere school in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Elke leerling moet zich vrij, gelijkwaardig en veilig voelen, ongeacht waar deze leerling naar school gaat. Het huidige wettelijk kader voor sociale veiligheid verplicht elke school al te zorgen voor een veilig schoolklimaat. Als de inspectie constateert dat dit niet op orde is, zal zij optreden. Daarnaast is er, zoals ik heb aangegeven, inmiddels een inventarisatie gemaakt. Ik blijf bovendien met de profielorganisaties in gesprek hierover.
Deelt u tevens de mening dat artikel 23, de vrijheid van onderwijs, van de Grondwet het gelijkheidsbeginsel, artikel 1, niet mag ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
In ons constitutionele bestel bestaat geen hiërarchie tussen grondrechten. Grondrechten begrenzen elkaar onderling en daarmee is geen enkel grondrecht absoluut of onbegrensd. Dat geldt dus ook voor de vrijheid van onderwijs.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de stemmingen over het wetgevingsoverleg «burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs», gepland op 17 november 2020?
Ik heb ervoor gekozen eerst het gebruik van verklaringen te onderzoeken en deze vragen in samenhang met de Kamerbrief over toelatingsbeleid te beantwoorden.
Het bericht ‘Cameraploeg PowNed belaagd door leerling Emmauscollege in Rotterdam’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cameraploeg PowNed belaagd door leerling Emmauscollege in Rotterdam»?1
Ja.
Wat heeft zich precies afgespeeld op het Emmauscollege? Hoe beoordeelt u deze situatie?
In verband met een mishandeling is een verdachte aangehouden. Het strafrechtelijk onderzoek loopt nog, waardoor ik over deze zaak nog geen uitspraak kan doen.
Kloppen de signalen dat ten tijde van het incident beveiliging aanwezig was op het schoolplein en niet heeft ingegrepen bij de aanval op de cameraploeg van PowNed? Zo ja, wat is de reden geweest dat de journalisten niet zijn beschermd?
Er was geen professionele beveiliging aanwezig op de plaats van het incident. Binnen het schoolterrein was wel een dubbele bezetting van medewerkers van de school aanwezig om toezicht te houden. Een conciërge is vanaf het schoolterrein naar het incident gesneld. De conciërge heeft het incident niet kunnen voorkomen, maar heeft wel ingegrepen.
Welke sancties heeft het Emmauscollege inmiddels genomen tegen de leerling die de journalisten heeft belaagd?
De verdachte is een minderjarige leerling. De school biedt passende ondersteuning, sancties en begeleiding. De directie van het Emmauscollege heeft meteen contact gezocht met de ouders van de jongen. Diens vader heeft inmiddels zijn excuses aangeboden voor het gedrag van zijn zoon.
Is er inmiddels aangifte of melding bij de politie gedaan door het Emmauscollege over het incident?
Er is door de verslaggever zelf meteen aangifte gedaan van het incident. De politie startte daarop een onderzoek. Zaterdag 7 november werd de verdachte aangehouden en gehoord. De school heeft zelf geen aangifte gedaan, omdat het incident buiten het schoolterrein plaatsvond.
Deelt u de mening dat we pal achter onze journalisten moeten staan en dat het onacceptabel is dat ze lastig gevallen worden tijdens het uitoefenen van hun werkzaamheden?
Het belagen van journalisten en verslaggevers omdat zij hun werk uitvoeren, is onacceptabel. Het staat mensen vrij om aan te geven dat ze het ergens mee oneens zijn of ergens niet van gediend zijn, maar dat mag nooit met bedreiging, agressie of geweld gepaard gaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg inzake OCW-begroting, onderdeel Media, dat is gepland op 30 november 2020?
Ja.
Het bericht 'Docenten Emmauscollege bedreigd om spotprent na aandacht voor moord op Samuel Paty' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met de bedreiging van docenten van het Rotterdamse Emmauscollege nadat een spotprent in de klas werd opgehangen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bedreigingen van de docenten van het Rotterdamse Emmauscollege?
Het is volstrekt onacceptabel dat een leraar is geïntimideerd en bedreigd omdat hij de waarde van het vrije woord wil overbrengen op zijn leerlingen. Ik ben ontsteld dat dit in Nederland kan gebeuren en leef erg mee met de bedreigde leraar. De bedreigingen hebben vanzelfsprekend een enorme impact op deze school en in het bijzonder op de leraar die het betreft.
Bedreigingen als deze raken de samenleving als geheel. Leraren zullen zich afvragen of zij nog wel in vrijheid en veiligheid les kunnen geven op de manier zoals zij willen. Op momenten dat de vrijheid en veiligheid van leraren onder druk komt te staan is het van groot belang om hen te steunen en met elkaar pal achter de vrijheid van meningsuiting te gaan staan. Ik heb dan ook direct persoonlijk contact gezocht met het Emmauscollege en de betreffende leraar, om mijn steun en medeleven over te brengen en om er zeker van te zijn dat zij alle benodigde hulp krijgen. Dat is gelukkig het geval.
Eerder deze week heb ik naar aanleiding van de verschrikkelijke aanslag in Frankrijk samen met mijn collega Van Engelshoven scholen opgeroepen aandacht te besteden aan de vrijheid van meningsuiting. Scholen hebben hier in groten getale gehoor aan gegeven. Op 4 november jl. hebben wij ook in een brief aan uw Kamer gereageerd op deze aanslag en op de impact hiervan op het onderwijs in Nederland.2
Is er inmiddels aangifte gedaan van de bedreigingen?
Ja. Het is ook belangrijk dat dit is gebeurd. De politie, de Inspectie van het Onderwijs (inspectie) en een ondersteuningsteam van de Stichting School en Veiligheid (SSV) zijn nauw betrokken bij de situatie. Alles wordt in het werk gesteld om de veiligheid van alle betrokkenen te garanderen en hen zo goed mogelijk te helpen bij deze situatie.
Zijn er recent meer voorbeelden bekend van bedreigingen van docenten na bijvoorbeeld het tonen van spotprenten?
Naast de situatie in Rotterdam heeft zich recent ook in Den Bosch een incident voorgedaan. Hier zijn vergelijkbare maatregelen genomen en ook hier zijn de politie, de inspectie en SSV betrokken. Ook met deze school en leraar heb ik persoonlijk contact opgenomen. Er zijn op het moment van schrijven geen vergelijkbare incidenten bekend bij mij, de SSV of de VO-raad.
Welke extra maatregelen gaat u nemen om te waarborgen dat docenten op een veilige manier hun les kunnen geven en de vrijheid hebben om gewoon spotprenten in hun lessen te tonen en maatschappelijke problemen te kunnen bespreken?
Leraren moeten in volledige vrijheid en veiligheid hun werk kunnen doen. Daarbij horen autonome keuzes van de leerkracht aangaande de meest passende vorm om maatschappelijke thema’s te bespreken. Elke vorm van intimidatie en bedreiging vanwege een gekozen lesvorm is te allen tijde onacceptabel. Juist wanneer het onderwerpen betreft die gevoelig kunnen liggen is het noodzakelijk om deze bespreekbaar te maken in de klas. Door het verzorgen van goed burgerschapsonderwijs kunnen bepaalde kwesties in een maatschappelijke en rechtstatelijke context worden geplaatst en leren leerlingen omgaan met andere perspectieven en meningen. Daarbij leren zij ook respect te hebben voor meningen en uitingsvormen die hen onwelgevallig zijn, of zelfs kwetsend kunnen zijn. Leraren worden op diverse wijze ondersteund om zulke gesprekken te voeren. Voor de maatregelen en de ondersteuningsstructuur verwijs ik naar de brief van 4 november.
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de veiligheid van leraren. Als de veiligheid in het geding dreigt te komen is het van belang dat het bevoegd gezag de politie hiervan zo snel mogelijk op de hoogte stelt, zodat gepaste maatregelen genomen kunnen worden. Het is daarnaast raadzaam om SSV en de inspectie in te schakelen om de school te ondersteunen bij het omgaan met een dergelijke situatie.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Wetgevingsoverleg «Burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs» van 9 november 2020?
Ja.
Het bericht ‘Utrecht moet vervoer naar islamitische school in Amsterdam betalen’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Utrecht moet vervoer naar islamitische school in Amsterdam betalen» en de uitspraak van de Raad van State?1 2
Ja.
Klopt het dat het wettelijk kader stelt dat de kosten worden vergoed van vervoer over de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school? Zo ja, wat wordt precies verstaan onder «dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school»?
Artikel 4 van de Wet op het voortgezet onderwijs geeft aan dat burgemeester en wethouders van een gemeente een regeling opstellen op basis waarvan ouders een vergoeding krijgen voor vervoerskosten indien hun kind door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer is aangewezen. Deze regeling eerbiedigt de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders van de leerling berustende keuze van een school.
De dichtstbijzijnde school is de school die past bij de religieuze of levensbeschouwelijk overtuiging van de ouders en die tevens het gewenste onderwijs kan bieden. Het is niet toegestaan dat de regeling ouders dwingt een dichterbij gelegen school te kiezen.
Op welke manier binnen het wettelijk kader rondom leerlingenvervoer wordt er rekening gehouden met de prestaties van de school waartoe leerlingen worden vervoerd?
De prestaties van een school zijn in de Wet op het voortgezet onderwijs niet genoemd als mogelijke voorwaarde van een door burgemeester en wethouders op te stellen regeling voor vervoerskosten.
Het is aan de ouders te bepalen welke school hun voorkeur heeft. Of die school in een andere gemeente is of dat de inspectie van het onderwijs intensief toezicht houdt op die school is niet relevant. Het gaat om de dichtstbijzijnde school van hun religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging. Ik acht het niet wenselijk dit recht van ouders te beperken door specifieke kwaliteitseisen aan scholen te stellen. Het is aan de inspectie van het onderwijs om vast te stellen of een school aan de wettelijke eisen voldoet en bij tekortkomingen herstelopdrachten te geven.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat leerlingen uit andere gemeentes worden vervoerd naar scholen die onder verscherpt toezicht staan van de Inspectie van het Onderwijs, zoals in onderhavige casus van het Cornelius Haga Lyceum?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat de kosten voor het vervoeren van leerlingen naar scholen waarvan de kwaliteit ondermaats is, worden vergoed door gemeenschapsgeld?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat de kosten voor het vervoeren van leerlingen naar scholen die, uit rapporten van de Inspectie van het Onderwijs schadelijk opereren met betrekking tot onder andere zijn leerlingen, vergoed worden door gemeenschapsgeld?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het met de mening eens dat het welzijn van leerlingen en de kwaliteit van het onderwijs topprioriteit moeten zijn en dat we niet met overheidssubsidies leerlingen moeten aanmoedigen om naar scholen te gaan die kwalitatief ondermaats presteren of waarvan de Onderwijsinspectie heeft vastgesteld dat die scholen schadelijk opereren met betrekking tot zijn leerlingen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om het wettelijk kader voor de «dichtstbijzijnde voor de leerlingen toegankelijke school» aan te scherpen? Zodat nieuwe vervoersaanvragen voor scholen, die «zeer zwak» scoren bij de Inspectie van het Onderwijs of scholen die volgens de Inspectie schadelijk opereren, niet meer worden gehonoreerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar is geen aanleiding toe. Het is ouders niet aan te rekenen dat een school op enig moment zeer zwak is. Ik wil niet treden in hun schoolkeuze. Het is mijn verantwoordelijkheid dat een zeer zwakke school zich binnen een jaar verbetert en, indien de school daar niet in slaagt, te overwegen of beëindiging van de bekostiging gewenst is.
Het artikel ‘Jonge meiden over feestjes bij hockeytrainers: ‘Megaveel drank en dan bed in lokken’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Jonge meiden over feestjes bij hockeytrainers: «Megaveel drank en dan bed in lokken»«?1
Ja.
Deelt u de mening dat we er alles aan moeten doen om dergelijke vormen van misbruik in de sportwereld tegen te gaan?
Ja, daarom ondersteunt het kabinet de sportsector financieel om alles in het werk te stellen om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. Een voorbeeld hiervan is de ondersteuning voor het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN). Daarnaast is binnen het huidige beleid blijvend aandacht voor een positieve sportcultuur, onder andere met de code Goed Sportbestuur en het stimuleren van positieve gedrags- en spelregels. NOC*NSF heeft onlangs een campagne gestart om de meldingsbereidheid bij grensoverschrijdend gedrag te vergroten. De Koninklijke Nederlandse Hockeybond (KNHB) zet zich in voor een positieve sportcultuur met daarin onder andere aandacht voor fairplay en spelregelaanpassingen. De KNHB heeft net als andere sportbonden een reglement ongewenst gedrag en een eigen tuchtrechtsysteem. Daarnaast zijn ze onderdeel van een groep sportbonden die werkt aan een pedagogisch sportklimaat.
Heeft u opvolging gegeven aan het stappenplan tegen seksueel wangedrag dat NOC NSF vorig jaar presenteerde? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet?
Ja, sportverenigingen kunnen het stappenplan gratis gebruiken.2 De sportverenigingen die door de expert poule begeleid worden voor het aanvragen van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) maken hier in ieder geval gebruik van. Het CVSN brengt het gebruik van het stappenplan in voorlichting en presentaties onder de aandacht. De webpagina met het stappenplan is in juli 2020 15.000 keer bezocht.
Heeft de oprichting van de werkgroep om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport tegen te gaan geleid tot nieuwe inzichten of oplossingen?
De werkgroep om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport tegen te gaan, bestaande uit deelnemers van 8 sportbonden, is de afgelopen jaren betrokken geweest bij de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie De Vries. De werkgroep helpt daarbij om nieuwe ondersteuningsinstrumenten in te richten. Voorbeelden hiervan zijn het opzetten en inrichten van het casemanagement systeem voor het volgen van meldingen en het herijken van de rol van vertrouwenscontactpersoon in de vereniging zodat deze nu een actieve rol heeft in de preventie én als aanspreekpunt bij incidenten.
In hoeverre vormt het wonen in een kleine gemeenschap als Noordwijk naar het u bekend is een reden is om geen aangifte te durven doen?
Uit onderzoek is bekend dat er verschillende barrières zijn die ervoor zorgen dat slachtoffers geen professionele hulp zoeken of aangifte doen na een nare seksuele ervaring. Zo weten we dat onder andere herkenning van slachtofferschap, erkenning daarvan en onzekerheid over de eigen rol in wat er is gebeurd het zoeken van hulp in de weg zit. Maar er zijn veel meer drempels, zoals: schuldgevoel, schaamte, angst voor reacties van de omgeving, angst voor consequenties of een gebrek aan vertrouwen in de hulpverlening. Ook weten we dat daders van seksueel geweld in ca. 60% van de gevallen een bekende zijn van het slachtoffer. Dat maakt melding maken van hetgeen is gebeurd nog lastiger dan het al is. Als een slachtoffer in een kleine(re) gemeenschap woont dan kan dit als (extra) drempel worden ervaren om hulp te zoeken of aangifte te doen. Het ministerie van Justitie en Veiligheid is in november 2019 de meerjarige campagne «Wat kan mij helpen?» gestart om mensen te motiveren zo snel mogelijk professionele hulp te zoeken na een nare seksuele ervaring met een bekende. Door middel van ervaringsverhalen delen slachtoffers wat hulp hen heeft opgeleverd om andere slachtoffers te stimuleren ook hulp te zoeken of zelfs aangifte te doen.
Welke mogelijkheden zijn er in de sport om trainers van het hockeyveld te weren?
Sportverenigingen kunnen vrijwilligers, trainers en coaches die in dienstverband werken een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) laten aanvragen om hen te screenen op voor de functie relevante justitiële antecedenten. Voor vrijwilligers is het aanvragen van de VOG gratis. Voorwaarde om mee te doen aan de gratis VOG-regeling is dat clubs een breder preventie- en integriteitsbeleid voeren waarvan de VOG onderdeel uitmaakt.
Naast de VOG kent de sportsector een registratielijst waar mensen op staan die tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd wegens seksuele intimidatie op de sportclub. Het gaat hier om grove misstappen en om misstanden die niet altijd strafrechtelijk kunnen worden opgepakt, maar wel onwenselijk zijn. Sportverenigingen kunnen bij NOC*NSF of de sportbond nagaan of vrijwilligers of trainers op de lijst staan. Hiermee kan worden voorkomen dat een trainer die tuchtrechtelijk is gesanctioneerd overstapt van de ene club naar de andere club en van de ene sport naar de andere sport om daar opnieuw slachtoffers te maken.
Daarnaast is er een meldplicht waarbij bestuurders of begeleiders in de sport verplicht zijn om te melden bij (vermoedens van) seksuele intimidatie of misbruik. Als bij een dergelijke melding blijkt dat er sprake is van een onveilige situatie dan kan de sportbond de betreffende trainer of vrijwilliger een ordemaatregel opleggen. Na een tuchtrechtelijke behandeling kan bovendien een tuchtstraf opgelegd worden, bijvoorbeeld ontzegging van de uitoefening van bepaalde functies, schorsing of royement. Zo kan herhaling van grensoverschrijdend gedrag door dezelfde trainers worden voorkomen. Indien er vermoedens zijn van een strafbaar feit wordt altijd contact opgenomen met de politie en worden betrokkenen gestimuleerd om aangifte of melding te doen bij politie.
Wat doet het kabinet om er samen met de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond (KNHB) voor te zorgen dat deze trainers nooit meer als trainer actief kunnen zijn in de sportwereld?
Het kabinet ondersteunt de sport om alles in het werk te stellen om grensoverschrijdend gedrag aan te pakken en om ontuchtplegers te weren. Via het Sportakkoord positieve sportcultuur stimuleert de Minister voor Medische Zorg en Sport de hockeybond om te werken aan een positieve sportcultuur waarin geen plek is voor dit soort misstanden. De hockeybond en de betreffende hockeyvereniging zelf zijn aan zet om te bepalen welke trainers werkzaam zijn. Het kabinet faciliteert en stimuleert het gebruik van screeningsmogelijkheden zoals de gratis VOG-regeling voor vrijwilligers en de registratielijst ontuchtplegers waarmee verenigingen trainers kunnen screenen. Daarnaast is de sportsector onlangs gestart met een communicatiecampagne om de meldingsbereidheid bij grensoverschrijdend gedrag verder te verhogen. Het belang van melden is namelijk cruciaal, alleen als er gemeld wordt kunnen dit soort misstanden worden aangepakt.
Ziet u mogelijkheid tot uitbreiding van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, de «voetbalwet», om zo gegevensuitwisseling mogelijk te maken binnen alle vormen van sport?
Nee. De Wet Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast kent bevoegdheden toe aan burgemeesters, officieren van justitie en strafrechters die zij kunnen inzetten ter voorkoming van verstoringen van de openbare orde, onder andere bij voetbal gerelateerde overlast en overlast tijdens evenementen. De wet vormt geen basis voor het delen van gegevens, dus ook niet met en tussen sportverenigingen.
Bent u bereid te onderzoeken of een speciaal daartoe bevoegde officier van justitie de bevoegdheid kan krijgen om te zoeken naar verdachte patronen en dwarsverbanden tussen verschillende registratiesystemen, zodat pedoseksuelen niet van de ene vereniging naar de andere kunnen «hoppen»?
De huidige systemen om mensen te screenen bieden genoeg handvaten om ontuchtplegers te weren van sportverenigingen en het «hoppen te voorkomen». Zie ook antwoord 6.
In het benoemen van een speciaal daartoe bevoegde officier van justitie zie ik thans onvoldoende toegevoegde waarde.
Het bericht ‘Directeur Avicenna College moet terugtreden' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Directeur Avicenna College moet terugtreden»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusies uit het onderzoek van NRC dat onder andere een zieke leerkracht alleen terug mocht komen als die uit de MR zou stappen en dat docenten een leerling intimideerden vanwege haar stemgedrag in de raad?2
Over de stappen die ik heb gezet in verband met de zeer zorgwekkende situatie op het Avicenna College heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brieven van 9 en 24 september 2020.3 De inzet van een onafhankelijke extern deskundige heeft geleid tot aanbevelingen die de waarnemend bestuurder en ik onverkort overnemen. Dat heeft tijd nodig. Duidelijk is geworden dat er niet een persoon of partij is aan te wijzen als oorzaak. Dit komt zowel uit het BING-rapport als uit de aanbevelingen van de externe deskundige naar voren.
Zoals ik in mijn brief van 24 september heb aangegeven, is de huidige bestuurder uit eigen beweging tot de conclusie gekomen dat het beter voor de school is als hij opstapt. Ik heb een zeer ervaren interim--bestuurder voorgedragen die bereid is de komende maanden aan de slag te gaan. Hij zal een nieuwe procedure starten om op korte termijn een nieuwe interim--directeur aan te nemen. Tevens worden er twee nieuwe leden voor de raad van toezicht gezocht die samen met de interim--voorzitter vanaf 1 oktober het toezicht op de school op zich nemen. Een van de taken van deze raad van toezicht is het benoemen van een vaste bestuurder en directeur.
Tegelijkertijd heeft de school de volle aandacht van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). De inspectie verrichtte reeds een specifiek onderzoek naar de ontstane situatie (publicatie rapport: begin oktober). Ook de onderwijskwaliteit wordt op dit moment door de inspectie onderzocht in een vierjaarlijks onderzoek bij SIVOR, het bevoegd gezag van het Avicenna College. Dan zal er inzicht zijn in de onderwijskwaliteit van de school en zal de inspectie – indien nodig – herstelopdrachten geven.
Ik verwacht dat de interim--bestuurder en de nieuwe raad van toezicht het vertrouwen in de school zullen herstellen en de leerlingen een veilige omgeving bieden.
Hoe kijkt u aan tegen het onderwijskwaliteit van het Avicenna College? Klopt het dat de school al meerdere jaren op rij ondermaats presteert? Zo ja, hoeveel leerlingen zijn de dupe van dit ondermaats presteren? Welke stappen onderneemt u om te zorgen dat leerlingen per direct onderwijs van kwaliteit ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusies uit onderzoek van het integriteitsbureau Bing, die de verantwoordelijkheid van de huidige bestuurscrisis voornamelijk bij de directeur-bestuurder van het Avicenna College, Wim Littooij, legt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat dezelfde Littooij onlangs, namens Stichting voor Islamitisch Voortgezet Onderwijs Rotterdam (SIVOR), een aanvraag heeft gedaan voor het stichten van een nieuwe school in onder andere Den Haag en dat u deze aanvraag voor Den Haag onlangs heeft goedgekeurd? Welke gevolgen heeft de bestuurscrisis van het Avicenna College voor de stichting van deze nieuwe school in Den Haag?
In mijn brief van 30 april 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik een positief besluit genomen heb op de aanvraag van SIVOR voor een scholengemeenschap, mavo, havo, vwo in Den Haag.4 De ontwikkelingen binnen het bevoegd gezag hebben geen invloed op dit reeds genomen besluit nu dit besluit betrekking heeft op de rechtspersoon SIVOR en niet op de bestuursleden van deze stichting. Het is aan het bevoegd gezag, samen met onder andere de gemeente, om de stappen te zetten die nodig zijn om de scholengemeenschap in Den Haag van start te laten gaan.
Klopt het bericht dat de Onderwijsinspectie op dit moment Avicenna’s bestuurscrisis en onderwijskwaliteit onderzoekt? Wanneer kunnen we hier de resultaten van verwachten? Wat gebeurt er in de tussentijd met het wanbestuur?
Ja. Zoals aangegeven in de antwoorden 2, 3 en 4, voert de inspectie in deze periode achtereenvolgens twee onderzoeken uit. Het rapport van het eerste onderzoek, naar de bestuurlijke situatie, is recent vastgesteld. Publicatie vindt plaats begin oktober, de vijfde week na vaststelling van het rapport. Publicatie van het tweede onderzoek, het vierjaarlijks onderzoek, wordt verwacht in het najaar. Wanneer de inspectie vaststelt dat sprake is van het niet-nakomen van deugdelijkheidseisen zal zij een herstelopdracht geven. Het bevoegd gezag dient die herstelopdrachten uit te voeren.
Bent u het met de mening eens dat onderwijsbestuurders die structureel te maken hebben met een wanbestuur en/of een bestuurscrisis en/of ondermaatse onderwijskwaliteit, eerst orde op zaken moeten stellen voordat zij een nieuwe school kunnen gaan stichten? Zo ja, wat zijn dan de gevolgen voor de stichting van een nieuwe school door SIVOR in Den Haag? Zo nee, waarom niet?
Het is zeker niet wenselijk dat bewezen ongeschikte bestuurders een nieuwe school kunnen stichten. In de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen, die op 1 november 2020 voor het voortgezet onderwijs in werking treedt, zijn dan ook eisen aan bestuurders en intern toezichthouders van nieuwe scholen opgenomen. De aanvraag van SIVOR voor de genoemde scholengemeenschap is echter ingediend en goedgekeurd voordat deze eisen werden gesteld. Ik verwacht wel dat SIVOR eerst orde op zaken stelt in Rotterdam alvorens in Den Haag een school te starten.
Kunt u elke vraag apart beantwoorden?
Ja, met uitzondering van de vragen twee tot en met vier die een samenhangend antwoord vergden.
Eerder gegeven antwoorden op schriftelijke vragen over het bericht ‘WOB verzoek goedkeuring SIVOR' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Klopt het dat het Ministerie van OCW noch DUO een aanvraag mag wijzigen, zoals gesteld in antwoorden op vraag 5 van de eerder gestelde vragen, maar dat de prognose aanvraag wel gecorrigeerd mag worden door DUO en dat dit in «de meeste gevallen» ook gebeurt?1
Wordt er in alle gevallen de prognose van de aanvrager aangepast, zowel aanpassing naar beneden als naar boven, als blijkt dat de prognose niet overeenkomt met de controle door DUO?
Als in alle gevallen een foutieve prognose, na controle door DUO, wordt aangepast, en dit dus de formele handelwijze is, waarom moest er specifiek binnen deze casus hier alsnog officieel goedkeuring voor worden gegeven? Zijn er ook cases in de afgelopen drie jaar waarbij een dergelijke goedkeuring niet is gegeven? Op welke manier waakt u hier voor rechtsongelijkheid?2
Is uiteindelijk de oorspronkelijke aanvraag beoordeeld of heeft het Ministerie van OCW of DUO nog aanpassingen gedaan aan de aanvraag, zoals een aanpassing van de prognose? Zo ja, welke zijn dat?
Klopt het dat wanneer u of DUO de aanpassingen niet had gedaan, de aanvraag formeel zou worden afgewezen?
Hoeveel aanvragen heeft u de afgelopen drie jaar ontvangen en bij hoeveel aanvragen heeft het Ministerie van OCW in de afgelopen drie jaar aanpassingen gedaan?
Het bericht ‘bijlagen bij WOB verzoek goedkeuring SIVOR’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Klopt het dat de aanvrager Stichting Islamitisch Voorgezet Onderwijs (SIVOR) in zijn aanvraag van mening was dat de stichtingsnorm strikt genomen voor de schoolsoorten MAVO en VWO niet wordt gehaald?1
Ja, dat klopt.
Klopt het dat het niet behalen van de stichtingsnorm een eigenstandige grond is voor het afwijzen van een aanvraag voor het stichten van een nieuwe school?
Ja dat klopt. Indien uit de controleprognose van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) blijkt dat de stichtingsnorm bij een scholengemeenschap voor een of meerdere schoolsoorten niet wordt gehaald, wordt de aanvraag afgewezen voor de schoolsoorten waarvoor de stichtingsnorm niet wordt gehaald.
Kan een aanvrager na een afgewezen aanvraag op basis van een niet kloppende prognose zelf een hernieuwde aanvraag doen met een wel kloppende prognose?
Het is niet mogelijk om een afgewezen aanvraag met terugwerkende kracht opnieuw in te dienen.
Het staat een aanvrager altijd vrij om na afwijzing een nieuwe aanvraag in te dienen voor het volgende jaar. De aanvraag dient voor 1 november te worden ingediend. Het besluit van de Minister dient voor 1 mei van het daaropvolgende jaar te worden genomen.
Klopt het dat er fouten zaten in de programmatuur die de prognose moest uitrekenen over de stichtingsnorm? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ja dat klopt. De eerste controleprognose van DUO van de te verwachten aantallen leerlingen voor 2025 en 2029, leverde opvallende en overduidelijk onjuiste uitkomsten op. Bij controle bleek dat de rekenmodule waarmee de controleprognose wordt berekend, een aantal percentages en de zogenaamde vermenigvuldigingsfactor verdubbelde, waardoor de prognoses veel te hoog uitvielen. De fouten in de rekenmodule zijn gecorrigeerd, waarna alsnog een juiste prognose is gebruikt voor de beoordeling van deze aanvraag.
Klopt het dat een aanvrager alleen in de gelegenheid wordt gesteld om de aanvraag aan te vullen, als de aanvraag niet compleet is en dat de aanvraag daardoor niet beoordeelt kan worden? Klopt het eveneens dat er strikt genomen een complete aanvraag is ingediend en die beoordeelt dient te worden zoals zij is ingediend? Is de aanvraag beoordeelt zoals die is ingediend of heeft uw ministerie aanpassingen gedaan in de aanvraag? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo ja, op welke grond?
Op grond van artikel 67, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) moet een aanvraag om een school voor bekostiging in aanmerking te brengen voor 1 november worden ingediend. Artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de aanvrager bij de aanvraag alle gegevens moet verstrekken die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag, waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. De aanvrager is zelf verantwoordelijk voor de aanvraag. Uit artikel 4:5 Awb volgt dat het bestuursorgaan mag besluiten een aanvraag niet te behandelen als deze niet volledig is, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gekregen om zijn aanvraag aan te vullen. Het Ministerie van OCW noch DUO mag een aanvraag wijzigen. De aanvraag van SIVOR was compleet en is beoordeeld zoals hij is ingediend.
Klopt het dat u van mening bent geweest dat de aanvrager een fout heeft gemaakt in de prognose van de stichtingsnorm in Den Haag? Klopt het eveneens dat uw ministerie overleg heeft gehad of ze de «goede» prognose in het voordeel van de aanvrager zouden corrigeren? Kunt u toelichten of dit in vergelijkbare casussen vaker voorkomt, zo nee waarom niet?
DUO heeft de beleidsdirectie van OCW op de gebruikelijke wijze geïnformeerd over de ingediende aanvraag en de bevindingen bij de beoordeling ervan. De methodiek voor het opstellen van de prognose (inclusief de gegevens die daarvoor moeten worden gebruikt) is vastgesteld in bijlage 1 van de Regeling voorzieningenplanning vo 2018. Hier kan niet van worden afgeweken. Het bevoegd gezag moet bij de aanvraag gebruik maken van het aanvraagformulier in bijlage 2. DUO controleert deze prognose, deze berekening kan lager of hoger uitkomen dan de prognose van de aanvrager. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom de prognose van een aanvrager niet (precies) overeenkomt met de controleprognose van DUO. Zo kan een aanvrager het voedingsgebied niet correct hebben vastgesteld of, zoals in dit geval, iets te lage belangstellingspercentages voor de gevraagde schoolsoorten hebben gebruikt.
Het komt in de meeste gevallen voor dat de prognose van de aanvrager afwijkt van de controle door DUO. Het precieze aantal gevallen is niet bekend, dit wordt niet geregistreerd. Een in de basis juiste maar te hoge prognose van de aanvrager wordt naar beneden bijgesteld, als de controle door DUO daar aanleiding toe geeft. Dat is ook noodzakelijk, omdat een school of scholengemeenschap alleen voor bekostiging in aanmerking mag worden gebracht als aan de stichtingsnorm wordt voldaan. Aanpassing leidt in een dergelijke situatie tot afwijzing van de aanvraag, wanneer de prognose na de bijstelling onder de stichtingsnorm uitkomt.
Andersom wordt een in de basis juiste maar te lage prognose naar boven bijgesteld in het voordeel van de aanvrager. Uit artikel 64 van de WVO volgt immers dat een school voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht, als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan de stichtingsnorm wordt voldaan. Of dat al dan niet het geval is moet blijken uit de prognose. Dan past het ook om een te lage prognose in het voordeel van een aanvrager bij te stellen als -zoals in dit geval- uit de controle door DUO blijkt dat het wél aannemelijk is dat de gevraagde school door voldoende leerlingen zal worden bezocht.
Er zou sprake zijn van rechtsongelijkheid wanneer aanvragen alleen in het nadeel van een aanvrager zouden worden aangepast. De hierboven geschetste handelwijze wordt standaard toegepast.
Welke andere indicatoren worden gebruikt om een aanvraag voor het stichten van een nieuwe school toe of af te wijzen? Wegen deze indicatoren zwaarder dan de prognose-indicator?
Indien uit de prognose van DUO blijkt dat het verwachte aantal leerlingen over 6 jaar of 10 jaar of beiden lager is dan de stichtingsnorm wordt een aanvraag in ieder geval afgewezen. Daarnaast vindt een administratieve controle plaats. Zo moeten behalve de prognose onder andere ook de statuten worden meegestuurd van de rechtspersoon die de aanvraag indient. Dit om te controleren of de richting waar het onderwijs aan de gevraagde school van uit zal gaan, is opgenomen in de statuten. Indien dat niet het geval is wordt de aanvraag afgewezen, ook als de prognose wel voldoet. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Raad van State.
Klopt de conclusie op pagina 13 van het verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) dat «als de SIVOR prognose in het voordeel van de aanvrager bijstellen met de correcte cijfers dan halen alle schoolsoorten de norm»? Mag uw ministerie een aanvraag aanpassen of had de aanvrager een nieuwe aanvraag moeten indienen? Hoe vaak is dit gebeurd in soortgelijke gevallen?
Zie de antwoorden op de vragen 5 en 6.
Bent u bekend met het bericht: «Turncoach Gerrit Beltman verbreekt stilzwijgen over zijn onmenselijke trainingsmethoden: «Ik mishandelde en vernederde jonge turnsters om medailles te winnen. Ik schaam me diep»»1 en het bericht: «KNGU na bekentenis turncoach Beltman: «Helaas herkennen we de verhalen»»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het soort barbaarse trainingspraktijken die deze turncoach hanteerde, uitgebannen moet worden uit onze sportwereld? Zo ja, op welke wijze ondersteunt u de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) bij het externe onderzoek waarmee ze dit soort misstanden tot op de bodem willen uitzoeken?
Ja. Ik betreur dergelijk gedrag. Dit past op geen enkele wijze binnen de positieve sportcultuur waar ik samen met de sportsector voor sta. Daarom financiert het Ministerie van VWS het onafhankelijk onderzoek naar de aard, omvang en aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de turn- en gymsport.
Bent u bereid om de KNGU organisatorisch en eventueel ook financieel te ondersteunen als er stappen moeten worden genomen nadat het externe onderzoek van de KNGU afgerond is en de aanbevelingen bekend zijn om de veiligheid van jonge turners en turnsters zoveel mogelijk te kunnen waarborgen? Zo nee, wat bent u wel bereid om te doen?
Ja, ik vind het belangrijk dat de aanbevelingen uit dit onderzoek worden opgevolgd. Ik zal de KNGU, in samenwerking met het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN), daarbij ondersteunen waar dat nodig is.
Is er reeds een waterdicht systeem zodat foute coaches niet van de ene sportvereniging naar de andere kunnen overstappen, of van de ene tak van sport naar de andere tak van sport kunnen gaan? Zo ja, is dit in praktijk effectief genoeg? Zo nee, welke aanvullende maatregelen kunt u nemen?
Sportverenigingen kunnen vrijwilligers en trainers en coaches die in dienstverband werken een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) laten aanvragen om hen te screenen op, voor de functie relevante, justitiële antecedenten. Bij VOG-aanvragen van Europeanen die met kinderen willen gaan werken raadpleegt Justis altijd het European Criminal Record System, zodat eventuele justitiële documentatie van buiten Nederland ook kan worden meegewogen in de VOG-screening. Voor vrijwilligers is het aanvragen van de VOG gratis. Voorwaarde om mee te doen aan de gratis VOG-regeling, is dat clubs een breder preventie- en integriteitsbeleid voeren, waarvan de VOG onderdeel uitmaakt. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat de gratis VOG vooral meerwaarde heeft als er ook andere integriteitsmaatregelen worden getroffen, zoals het hebben van gedragsregels en een vertrouwenscontactpersoon3.
Naast de VOG kent de sportsector een registratielijst waar mensen opstaan die tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd wegens seksuele intimidatie op de sportclub. Het gaat hier om grove misstappen, maar ook om misstanden die niet altijd strafrechtelijk kunnen worden opgepakt, maar wel onwenselijk zijn. Sportverenigingen kunnen bij NOC*NSF of de sportbond nagaan of vrijwilligers of trainers op de lijst staan. Hiermee kan worden voorkomen dat een trainer die tuchtrechtelijk is gesanctioneerd, overstapt van de ene club naar de andere club om daar opnieuw slachtoffers te maken.
De VOG en registratielijst bieden gezamenlijk voldoende mogelijkheden om ontuchtplegers te weren uit de sportsector. Beide systemen gaan echter wel uit van een meldingsbereidheid bij misstanden en van het gebruik van de screeningsmogelijkheden door sportverenigingen. Om die reden heeft de sportsector in 2018 de meldplicht ingevoerd wat inhoudt dat een bestuurder of begeleider verplicht is om te melden bij (een vermoeden van) seksuele intimidatie of misbruik. Daarnaast worden acties ondernomen om het gebruik van screening in de sport verder te vergroten en te vergemakkelijken, bijvoorbeeld door sportclubs te ondersteunen bij het aanvragen van de VOG. Bovendien ben ik voornemens om verkennend onderzoek te doen naar een «dwingender» karakter voor het gebruik van de VOG bij vrijwilligersorganisaties.
Bent u bereid om samen met de KNGU en NOC*NSF te achterhalen welke andere coaches deze barbaarse trainingspraktijken hebben gehanteerd en ervoor te zorgen dat hun trainingslicenties worden ingetrokken zodat deze trainers nooit meer als trainer actief kunnen zijn? Zo nee, wat kunt u dan doen om dit soort praktijken in de toekomst te voorkomen?
Bij (vermoedens van) misstanden kan melding gemaakt worden bij het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) en het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR). Het ISR kan misstanden tuchtrechtelijk onderzoeken en de tuchtrechter kan een sanctie opleggen die van invloed kan zijn op de licentie. Daarnaast heeft de KNGU het Team NL-dames programma on hold gezet waardoor de zes betrokken coaches geen rol meer hebben vanuit het topsportprogramma Team NL gedurende de looptijd van het onafhankelijk onderzoek. Het onderzoek zal uitwijzen of er nog verdere stappen nodig zijn, deze uitkomsten wacht ik af.
Het bericht ‘Ruim de helft van de basisschoolleerlingen heeft vanwege coronamaatregelen drie maanden geen gymles gehad’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ruim de helft van de basisschoolleerlingen heeft vanwege coronamaatregelen drie maanden geen gymles gehad»?1
Dit bericht over het peilingsonderzoek van het Mulier Instituut onder ouders is mij bekend.
Hoeveel scholen voldoen momenteel niet aan de twee uur bewegingsonderwijs? Op welke manier houdt de Inspectie van het Onderwijs hierop toezicht?
Tijdens de (gedeeltelijke) schoolsluiting als gevolg van de maatregelen rond COVID-19, konden po-scholen niet voldoen aan alle wettelijke eisen en dat werd op dat moment dan ook niet van scholen verwacht. Er wordt niet doorlopend gemonitord hoeveel uren bewegingsonderwijs er in het primair onderwijs worden aangeboden. Signalen over te weinig uren bewegingsonderwijs kunnen voor de inspectie aanleiding zijn om daarover in gesprek te gaan met de school. De inspectie heeft inmiddels de frequentie van de schoolonderzoeken weer op peil gebracht. De planning en werkwijze zijn wel aangepast naar de omstandigheden.
Deelt u de mening dat gym een belangrijk onderdeel is van het onderwijscurriculum? Zo ja, deelt u ook de mening dat bewegingsonderwijs helpt bij een gezonde leefstijl en dat dit in tijden van COVID-19 extra van toepassing is? Zo nee, waarom niet?
COVID-19 bevestigt het belang van een gezonde leefstijl. Scholen dragen hieraan bij met bewegingsonderwijs als een van de belangrijke onderdelen van het curriculum. Daarnaast stimuleer ik scholen via programma’s als Gezonde School hun leerlingen te wijzen op het belang van een gezonde leefstijl. Ik heb samen met VWS recentelijk het programma Gezonde School met vier jaar verlengd en ik ben blij met de plek die het thema gezondheid heeft in de bouwstenen van de curriculumherziening.
Kunt u uitleggen waarom scholen geen bewegingsonderwijs gegeven hebben? Wat hebben de leerlingen in plaats van bewegingsonderwijs voor onderwijs gekregen?
Vanaf 15 maart jl. waren de scholen gesloten en kon er geen sprake zijn van fysiek onderwijs. Daarmee kwam ook het bewegingsonderwijs op locatie te vervallen. Uit een ledenpeiling van de KVLO2 in april blijkt dat tijdens de periode dat de scholen gesloten waren 71 procent van de leerkrachten bewegingsonderwijs op afstand heeft aangeboden. Ik ben trots op de manier waarop scholen in deze periode vorm hebben gegeven aan het (bewegings-) onderwijs. De sector heeft bij de heropening gehandeld naar beste kunnen. Lokaal zijn er inschattingen gemaakt over wat onder deze omstandigheden wenselijk en acceptabel is. In sommige situaties was het bijvoorbeeld niet altijd mogelijk om gebruik te maken van de gymzalen.
Kinderen die onvoldoende bewegingsonderwijs hebben gekregen, zullen negatieve gevolgen ondervinden met betrekking tot de motorische ontwikkeling; wat gaat u hieraan doen? Indien u hierop geen actie onderneemt, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de leerlingen deze achterstand in kunnen halen?
De uitbraak van COVID-19 heeft negatieve gevolgen gehad op allerlei leergebieden, niet alleen op het gebied van motorische ontwikkeling. De tijd die scholen hebben voor het inlopen van eventuele achterstanden is beperkt, waardoor scholen keuzes moeten maken. Ik vertrouw op het oordeel van de scholen om vanuit de eigen onderwijskundige visie tegemoet komen aan de specifieke behoefte van hun leerlingen. Scholen kunnen gebruik maken van de subsidieregeling3 inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 die beschikbaar is gesteld om extra ondersteuning te bieden aan leerlingen met leer- en ontwikkelachterstanden. Daarmee kan ook worden ingezet op het inhalen van achterstanden op het gebied van beweging.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat elke leerling minstens twee uur per week bewegingsonderwijs krijgt? Wat zijn de consequenties voor scholen die zich hier niet aan houden? Welke consequenties zijn er nodig om ervoor te zorgen dat scholen zich houden aan de twee uur bewegingsonderwijs?
Wanneer de inspectie, bijvoorbeeld naar aanleiding van signalen, vaststelt dat een school zich niet aan de huidige wettelijke kaders houdt, dan zal zij de school of het bestuur daarop aanspreken en volgt zo nodig een herstelopdracht. In de actualisering van de deugdelijkheidseisen is recentelijk een wettelijke verankering van de uren bewegingsonderwijs opgenomen, met een overgangsperiode van drie jaar. Ik ondersteun scholen met verschillende instrumenten om voldoende bevoegd gegeven bewegingsonderwijs te verzorgen, zoals de subsidieregeling voor leerkrachten om de post-initiële leergang bewegingsonderwijs te volgen, of de mogelijkheden die aan scholen worden geboden met de werkdrukmiddelen.
Hoe gaat u garanderen dat alle leerlingen na de zomervakantie bewegingsonderwijs krijgen?
Scholen kunnen nu in principe het reguliere onderwijs hervatten. Het is momenteel onduidelijk hoe COVID-19 zich zal ontwikkelen en welke maatregelen er nodig zullen zijn om te waarborgen dat alle leerlingen goed onderwijs kunnen blijven volgen. Ik ben en blijf hierover nauw in gesprek met alle betrokken partijen.
Het bericht ‘schrappen eindtoets groep 8 kan ongelijkheid vergroten’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «Schrappen eindtoets groep 8 kan ongelijkheid vergroten» van het Centraal Planbureau (CPB)?1
Ja, dit rapport is mij bekend.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het CPB dat leerlingen met een migratieachtergrond en kinderen van ouders met een lagere opleiding of laag inkomen zonder eindtoets vaker een hoog schooladvies mislopen?
Eerder onderzoek wijst uit dat kinderen van lager opgeleide ouders en van ouders met lage inkomens meer baat hebben bij de eindtoets. Bij deze leerlingen is vaker sprake van een heroverweging, waarbij leerlingen met een migratieachtergrond vaker een bijstelling van het schooladvies krijgen. Ik deel daarin dus de door het Centraal Planbureau gestelde conclusies. Om die reden heb ik bij scholen in het primair en voortgezet onderwijs aandacht gevraagd voor leerlingen die in schooljaar 2020/2021 mogelijk niet instromen op een niveau dat past bij hun capaciteiten en mogelijkheden.
Hoe beoordeelt u de constatering dat in 2018 1 op de 3 leerlingen recht had op een heroverweging van het schooladvies, maar dat bij minder dan een kwart van hen dit advies ook daadwerkelijk werd bijgesteld? Wanneer waren deze cijfers bij u bekend? Waarom heeft u op dat moment geen passende maatregelen genomen?
De cijfers over heroverwegingen en bijstellingen in schooljaar 2017/2018 waren eind 2018 bekend. Hierover bent u op 29 november 2018 geïnformeerd.2
Het schooladvies en ook de heroverweging bij een hoger toetsadvies is gebaseerd op een breed inzicht in de ontwikkeling van de leerling en strekt verder dan enkel de behaalde scores op taal en rekenen. Bij een heroverweging overweegt de po-school per leerling of de toetsscore overeenkomt met het beeld dat zij hebben van de leerling of dat er iets anders aan de hand is. Het professionele oordeel van de po-school is leidend en ik ben van mening dat po-scholen hun verantwoordelijkheid nemen om een hoger toetsadvies serieus te heroverwegen.
Waarom kiest u in uw reactie aan het CPB ervoor om middelbare scholen op te roepen om leerlingen kansen te bieden door ze, waar mogelijk, hoger te plaatsen dan het schooladvies en om meer brede brugklassen aan te bieden komend schooljaar? Waarom is uw reactie niet dat scholen verplicht worden om het hoogste advies te volgen, het advies van de school of het advies van de eindtoets, om zo kansenongelijkheid tegen te gaan?
Op 18 maart jl. heb ik u geïnformeerd over het schrappen van de eindtoets, hiermee verviel ook de heroverweging en eventuele bijstelling bij een hoger toetsadvies.3 Bij het schrappen van de eindtoets ben ik mij ervan bewust geweest dat deze ongewenste consequenties zouden kunnen optreden. Juist omdat bijstelling op basis van de eindtoets dit jaar niet mogelijk was, heb ik op 17 april jl. een brief gestuurd naar alle scholen in het primair en voortgezet onderwijs om aandacht te vragen voor de groep leerlingen die in de normale situatie mogelijk kans had gemaakt op een bijstelling van het advies.4 In die brief heb ik scholen aanbevolen maatregelen te nemen voor intensivering van de warme overdracht en de oproep tot ruimhartige toelating en kansrijke plaatsing. Daarbij hebben de PO-Raad, VO-raad en Ouders & Onderwijs een formulier ontwikkeld waardoor po-scholen als toevoeging op het Onderwijskundig Rapport informatie konden meegeven aan vo-scholen over mogelijke ruimte tot bijstelling van het advies. Dit heeft leerlingen de kans gegeven om in het vo te starten op een niveau dat recht doet aan hun capaciteiten.
Klopt de constatering van het CPB dat door het vervallen van de eindtoets basisonderwijs tijdens de coronacrisis zonder verder ingrijpen naar schatting 14 duizend leerlingen een hoger schooladvies mislopen? Wat is uw reactie hierop? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om dit tegen te gaan?
Uit onderzoek is gebleken dat jaarlijks ongeveer tien procent van het totaal aantal leerlingen een bijgesteld advies krijgt naar aanleiding van de score op de eindtoets. Dat percentage komt overeen met de 14.000 leerlingen die het CPB noemt. Zie hiervoor ook de eindevaluatie van de Wet eindtoetsing po, uw Kamer toegezonden op 21 juni 2019.
Ik deel uw zorg dat het belangrijk is dat leerlingen onderwijs kunnen volgen op een niveau dat recht doet aan hun mogelijkheden en dat het dit jaar nog belangrijker is om scherp te monitoren of leerlingen op het juiste niveau zitten. Uit verschillende onderzoeken, van onder andere de Inspectie van het Onderwijs en het Centraal Planbureau, blijkt dat een aanzienlijk deel van de leerlingen in de onderbouw van het vo nog wisselt van niveau.5 Vo-scholen bieden daartoe nu al de mogelijkheid en ik heb hen gevraagd dit jaar extra alert te zijn op leerlingen die niet op het juiste niveau zitten. Ook zetten we in op een extra evaluatiemoment in de brugklas van het vo. Ik vertrouw erop dat vo-scholen hier hun verantwoordelijkheid in zullen nemen en zal, zoals ik heb toegezegd, deze groep leerlingen de komende tijd blijven volgen en waar nodig aanvullende maatregelen nemen.
Hoeveel leerlingen lopen, volgens het ministerie, dit schooljaar een hoger schooladvies mis?
Ik kan mij vinden in de schatting van het Centraal Planbureau dat het gaat om ongeveer 14.000 leerlingen.
Hoe is het mogelijk dat leraren dit schooljaar in hun professionele afweging bij naar schatting 14 duizend leerlingen een te laag schooladvies hebben gegeven? Zijn er overeenkomsten of kenmerken te vinden tussen de docenten die een te laag schooladvies geven? Zijn dit bijvoorbeeld juist startende leraren, of juist niet? Komt dit met name in de randstad voor of juist niet?
Ik wil benadrukken dat een heroverweging van het schooladvies niet betekent dat het eerder afgegeven schooladvies door de po-school op dat moment onjuist was. De aanname dat het initiële schooladvies per se te laag was, klopt niet. Daarmee doen we po-scholen en leerkrachten tekort, zij vinden passende advisering belangrijk en doen daar hun best voor.
Dat gezegd hebbende vervult de eindtoets en de mogelijke heroverweging wel een belangrijke rol bij het zorgen dat leerlingen op een voor hen passend niveau instromen in het vo. Het kan zijn dat een leerling sinds het schooladvies een groei heeft doorgemaakt, waardoor de toetsscore hoger is. Andere voorbeelden zijn leerlingen die op de grens tussen twee niveaus zitten of een leerlingen die een enkelvoudig schooladvies hebben gekregen (sinds schooljaar 2018/2019 zijn er brede toetsadviescategorieën, waardoor eerder heroverwogen moet worden bij een enkelvoudig schooladvies). Het komt ook voor dat leerlingen onderschat worden. Ik heb geen data waaruit blijkt dat mogelijke onderschatting van leerlingen te maken heeft met ervaringsjaren van leerkrachten. Onderzoek wijst wel uit dat er een relatie kan zijn met het opleidingsniveau en inkomensniveau van ouders. Ook stedelijkheid kan een rol spelen, in niet stedelijke gebieden moet over het algemeen vaker worden heroverwogen en worden adviezen minder vaak bijgesteld.
Een schooladvies dat past bij de competenties en mogelijkheden van de leerling is belangrijk. Dit najaar wordt de handreiking schooladvisering gepubliceerd. Hiermee proberen wij scholen te ondersteunen bij het versterken van de kwaliteit van de schooladvisering.
Op welke manier wordt er binnen de lerarenopleiding aandacht besteed aan het maken van een goede inschatting omtrent het schooladvies van hun leerlingen? Zijn de conclusies van het CPB-onderzoek aanleiding om deze vaardigheid binnen de lerarenopleiding te herzien, aangezien bij naar schatting 14 duizend leerlingen er een verkeerde keuze is gemaakt?
Zie ook mijn antwoord op vraag 7, een heroverweging van het schooladvies betekent niet per se dat het initiële schooladvies foutief is geweest.
Hoe lerarenopleidingen aandacht besteden aan schooladvisering is hun eigen verantwoordelijkheid. Deze vaardigheid is er een die onderwijsprofessionals zich in de praktijk eigen kunnen maken en waarbij het belangrijk is op de eigen praktijk te blijven reflecteren. Ik hecht er waarde aan dat schooladvisering binnen de school niet taak is van één persoon, maar dat dit in gezamenlijkheid tot stand komt. Er zijn steeds meer scholen waar het schooladvies gegeven wordt door meerdere betrokkenen bij de leerling: de leerkrachten van de bovenbouw, de intern begeleider en de schoolleider. Ik moedig dit van harte aan.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat leerlingen het goede schooladvies krijgen op de basisschool en dat het onderzoek van het CPB des te meer de waarde van de rol van de eindtoets heeft aangetoond? Op welke manier gaat u de eindtoets beter verankeren in de totstandkoming van het schooladvies op de basisschool?
Ik deel uw mening dat de kwaliteit van het schooladvies zeer belangrijk is en dat de eindtoets een grote waarde heeft als objectief tweede gegeven. De eindtoets is een belangrijk middel om kansenongelijkheid tegen te gaan, vandaar dat ook in het nieuwe wetsvoorstel Doorstroomtoetsen po de eindtoets verplicht blijft. De leidende positie van het schooladvies en de huidige volgorde van schooladvies en eindtoets blijven gehandhaafd, op deze manier is er voor leerlingen bij het schooladvies een onafhankelijk tweede gegeven beschikbaar. Nieuw is dat met het wetsvoorstel geregeld wordt dat alle leerlingen zich op hetzelfde moment aanmelden met het definitieve schooladvies. Dit draagt bij aan kansengelijkheid, omdat leerlingen met een bijgesteld advies dan evenveel kans hebben om op de school van hun voorkeur te komen.
Het schooladvies blijft leidend. Zowel po-scholen als vo-scholen hebben in de evaluatie van de Wet eindtoetsing po hun steun uitgesproken voor de leidende positie van het schooladvies.6 De eindtoets is een belangrijk gegeven, maar niet het enige belangrijke gegeven. Het schooladvies is gebaseerd op een breed inzicht in de ontwikkeling van leerlingen over meerdere jaren. Het zegt daarmee veel over de leerling. Dit maakt het belang van een goed schooladvies, zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb geschetst, groot. Ik zie dat veel scholen stappen ondernemen om de kwaliteit van het schooladvies steeds verder te verbeteren. Ik heb er vertrouwen in dat de handreiking schooladvisering ze daarbij van dienst kan zijn.
Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat het belangrijk is toe te werken naar een soepele overgang van po naar vo, waarin het niveau waarop een leerling start in de brugklas minder bepalend is voor de verdere schoolloopbaan en waarin kinderen onderwijs kunnen volgen op een manier en op een niveau dat past bij hun capaciteiten en mogelijkheden. Steeds meer scholen nemen hiertoe en initiatief en ik hoop dat dit voor alle scholen gemeengoed wordt.
Op welke manier gaat u monitoren op welke basisscholen en hoeveel leerlingen een te laag schooladvies het afgelopen jaar hebben gekregen? Op welke manier gaat u in gesprek met deze basisscholen om te zorgen dat ze aankomend jaar niet dezelfde fout gaan maken in de totstandkoming van het schooladvies van hun leerlingen?
Zie ook het antwoord op vraag 7, een heroverweging van het schooladvies betekent niet per se dat het initiële schooladvies foutief is geweest.
De gegeven schooladviezen en het aantal heroverwegingen en bijstellingen wordt jaarlijks gemonitord en gepubliceerd op Onderwijs in Cijfers.
Daarnaast krijgen po-scholen automatisch een terugkoppeling van hun gegeven schooladviezen vanuit BRON. De terugkoppeling betreft de positie van de leerling in de eerste drie jaar van het vo. Deze terugkoppeling kan po-scholen ondersteunen bij reflectie op en evaluatie van hun schooladviezen.
Het bericht ‘Voetbaltv daagt privacywaakhond AP voor de rechter om uitblijven besluit’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «VoetbalTV daagt privacywaakhond AP voor de rechter om uitblijven besluit»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u als antwoord op de vraag «Deelt u de mening dat de uitgangspunten van het Verenigingsrecht en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) strijdig zijn als het gaat om de interpretatie van het gerechtvaardigd belang», antwoordde «Als er sprake is van strijdigheid tussen het nationale recht en de Verordening gaat de Verordening voor op het nationale recht»?2
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat in andere Europese landen het wel toegestaan is om bijvoorbeeld VoetbalTV te mogen uitzenden maar dat de Nederlandse interpretatie veel strikter is? Waarom is het partijen als VoetbalTV wel toegestaan in andere landen uit te zenden en in Nederland niet?
Ik ben mij ervan bewust dat in andere Europese landen vergelijkbare initiatieven als VoetbalTV bestaan, waarbij wedstrijden via een livestream worden uitgezonden. Het onderzoek van de AP heeft zich gericht op VoetbalTV en niet op buitenlandse partijen. De AP kan geen oordeel geven over eventuele opnames van voetbalwedstrijden in andere landen, zonder daarvan de voorwaarden en omstandigheden te kennen waaronder die opnames worden verwerkt en is daartoe in beginsel ook niet bevoegd.
Acht u het in abstracto wenselijk dat de AVG in Nederland strikter wordt toegepast dan in andere EU-lidstaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als de AVG in Nederland strikter wordt toegepast dan in andere lidstaten, acht ik dat onwenselijk. Uit overweging 123 bij de AVG vloeit dan ook voort dat de AP samen met de toezichthouders in de andere lidstaten dient bij te dragen aan consequente toepassing van de AVG, teneinde burgers op een gelijke wijze te beschermen en het vrije verkeer van persoonsgegevens binnen de interne markt te vergemakkelijken.
Vindt afstemming plaats tussen de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en andere nationale toezichthouders om rechtseenheid te bevorderen? Zo ja, vindt u dat dit voldoende gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Op structurele basis vindt overleg plaats tussen de AP en andere privacy toezichthouders in Europa, om de rechtseenheid te bevorderen. Overleg vindt zowel binnen als buiten de European Data Protection Board (EDPB) plaats. Zeer regelmatig publiceert de EDPB richtlijnen met uitleg over de toepassing van de AVG. Daarnaast werken de toezichthoudende autoriteiten samen via het zogeheten coherentiemechanisme om te zorgen dat de AVG binnen de Europese Unie consequent wordt toegepast en verlenen zij, indien nodig, elkaar wederzijdse bijstand. Of er voldoende afstemming is geweest, is niet aan mij om te beoordelen. Op grond van artikel 52 van de AVG treedt elke toezichthoudende autoriteit volledig onafhankelijk op bij de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden die haar overeenkomstig deze verordening zijn toegewezen. Dat geldt ook voor de wijze waarop en de mate waarin tussen de AP en andere nationale toezichthouders afstemming plaatsvindt.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de AP om het thema rechtseenheid te bespreken? Zo nee, waarom niet?
De Minister voor Rechtsbescherming heeft het voornemen om na het zomerreces met de AP het thema rechtseenheid te bespreken.
Herinnert u zich de motie-Koopmans c.s?3 Kunt u een overzicht geven van de stappen die de rijksoverheid en de AP hebben gezet in het traject richting VoetbalTV om zich zo hulpvaardig mogelijk op te stellen?
Ja. In 2017 hebben Talpa Network en de KNVB het initiatief tot het lanceren van VoetbalTV in de media bekend gemaakt. VoetbalTV heeft voordat zij startte met dit initiatief geen advies gevraagd aan de AP. De AP moet volgens de wet aan de ene kant bevorderen dat organisaties zich aan de privacywetgeving houden en aan de andere kant controleren of organisaties dit doen. Ook heeft de AP een voorlichtingstaak richting organisaties. Het is aan de AP om af te wegen of er aanleiding bestaat om een instrument in te zetten en zo ja, welk instrument. De AP is als onafhankelijk toezichthouder bevoegd om een controlerend onderzoek te starten waar zij dat nodig acht. In het geval van VoetbalTV zag de AP daar aanleiding toe. De AP heeft inmiddels een besluit genomen in deze zaak. Omdat het besluit nu onder de rechter is, gaat de AP niet in op de inhoud van dit besluit. Het staat VoetbalTV overigens vrij het besluit openbaar te maken. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel klachten bij de AP over VoetbalTV zijn ontvangen?
Nee, de AP geeft gewoonlijk geen inzicht in de aard van en het aantal klachten die zij over een bepaalde organisatie heeft ontvangen. De AP kan een onderzoek starten op basis van klachten van burgers, signalen van burgers, signalen uit de media, een combinatie daarvan of ambtshalve (op eigen initiatief).
Bent u op de hoogte van de petitie van de 150 aangesloten clubs bij VoetbalTV voor het voortbestaan van VoetbalTV? Deelt u de mening van deze clubs dat het onduidelijk is welk probleem precies wordt opgelost door de AP?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte. De 150 amateurclubs die aangesloten zijn bij de streamingsdienst van VoetbalTV steunen deze petitie waarin ze pleiten voor het voortbestaan van VoetbalTV. De AP heeft onderzocht of de activiteiten van VoetbalTV passen binnen de huidige regelgeving rondom privacy.
Bent u zich ervan bewust dat VoetbalTV graag met de AP in gesprek wil gaan maar dat de AP daar geen gehoor aan geeft? Bent u bereid te bevorderen dat de AP met VoetbalTV in gesprek gaat om te kijken naar mogelijke oplossingen?
Het signaal dat VoetbalTV een spoedige afronding wenst van het onderzoek dat door de AP is ingesteld, alsmede het verzoek om een gesprek tussen de AP en VoetbalTV tot stand te laten komen, is door de Minister voor Rechtsbescherming onder de aandacht gebracht van de AP. Na het doorlopen van de onderzoeksfase heeft de AP VoetbalTV de gelegenheid gegeven een zienswijze te geven op het onderzoeksrapport. Daarna heeft de AP in haar besluit uiteengezet hoe zij over deze kwestie denkt. Het besluit is inmiddels aan de rechter voorgelegd. Met de verzamelbrief sportbeleid die u voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Sport (WGO) ontvangt, wordt de door het Kamerlid Von Martels op 2 juli jl. ingediende motie formeel afgedaan.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met VoetbalTV om te bezien hoe een oplossing kan worden gevonden voor de ontstane situatie? Bent u tevens bereid tijdens gesprekken met de AP de zaak VoetbalTV te agenderen, ook in het licht van de aangenomen motie-Koopmans c.s?
Zie het antwoord op vraag 10.
Het bericht ‘Lelystad verzoekt minister basisschool De Fontein open te houden’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Lelystad verzoekt Minister basisschool De Fontein open te houden»?1
Ja.
Heeft u de brief met het verzoek om basisschool De Fontein niet per 1 augustus 2020 te sluiten ontvangen? Zo ja, wanneer komt u met een antwoord?
Ja, mijn ministerie is al in contact met de school geweest.
Deelt u de mening dat het uitzoeken van een school voor kinderen en ouders een belangrijk moment is en ze daarbij een cruciale keuze voor een kind moeten maken, die een grote impact kan hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u het ook belangrijk dat de ouders en leerlingen de sfeer moeten kunnen proeven op een school en alle informatie moeten krijgen, voordat ze een school kiezen? Zo nee, waarom niet? Waar moeten ouders en leerlingen volgens u op letten bij het uitkiezen van een school?
Voor kinderen en ouders is het kiezen van een school belangrijk. Uiteraard is het van belang dat voldoende informatie over de school voor de ouders en leerlingen beschikbaar is.
De keuze die uiteindelijk gemaakt wordt zal gebaseerd zijn op de voorkeur en wensen van de ouders en de leerlingen zelf. Daar kan ik namens de ouders en leerlingen geen advies over geven.
Bent u zich ervan bewust dat in verband met COVID-19 het niet mogelijk en wenselijk is om scholen te bezoeken en informatiegesprekken aan te vragen vanwege veiligheidsredenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen hoe ouders dan de belangrijke beslissing moeten nemen om de juiste school voor hun kinderen uit te zoeken als ze geen informatiegesprekken en bezoeken kunnen inplannen?
COVID-19 maakt het fysiek bezoeken van een school wellicht lastig, maar technologische ontwikkelingen zoals video conference bieden wel een mogelijkheid om informatiegesprekken aan te gaan. Ik ben niet van mening dat door COVID-19 bepaalde informatie over de school hoeft te ontbreken.
Bent u bereid om het sluiten van scholen die onder de opheffingsnorm zitten en voor 1 september 2020 moeten sluiten, zoals basisschool De Fontein in Lelystad, in verband met de coronacrisis met een jaar uit te stellen, zodat ouders en leerlingen op een veilige manier de juiste school kunnen uitzoeken? Zo ja, wilt u dit per ommegaande aan de betreffende school laten weten? Zo nee, waarom niet?
Scholen die onder de opheffingsnorm zitten en voor 1 september 2020 moeten sluiten zijn hierover eind 2019 geïnformeerd. Ik zie geen aanleiding voor een generieke uitzondering om scholen een jaar uitstel te verlenen in verband met de coronacrisis.
Voor het op een veilige manier uitzoeken van de juiste school verwijs ik u naar de beantwoording van eerder gestelde vraag (4).
De basisschool De Fontein heeft inmiddels aangegeven definitief te sluiten per 1 augustus 2020.
Voor de leerlingen wordt op dit moment in overleg met intern begeleiders gezocht naar geschikte plaatsen op andere scholen. Met de gemeente en andere schoolbesturen wordt ook gezocht naar een mogelijke samenwerking om groepen leerlingen op een zo kort mogelijke termijn te plaatsen.
Zo mogelijk met instandhouding van de huidige huisvesting van de Fontein.
Misstanden bij het Haga Lyceum |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Bestuur Haga Lyceum schorst omstreden directeur vanwege angstbewind»1, « Haga lyceum luisterde vertrouwelijke gesprekken onderwijsinspectie af»2, «Onderwijsinspectie: Ouders en medewerkers Haga Lyceum kunnen misstanden melden»3 en «Chaos bij Haga Lyceum compleet: volledig top de laan uit gestuurd»?4
Ja. Minister van Engelshoven is naar aanleiding van de mondelinge vraag van het lid Heerema hier op 9 juni 2020 op ingegaan.
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs vorig jaar is afgeluisterd tijdens haar onderzoek naar het Haga Lyceum? Zo ja, wie gaf opdracht om de Inspectie van het Onderwijs af te luisteren?
Ja, dat klopt. Op 9 juni jl. is hier al op geantwoord.
Klopt het bericht dat de directeur van het Haga Lyceum op deze manier in de gaten hield waar het inspectieonderzoek zich op richtte en wat medewerkers over hem en de school zeiden? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De intenties om de inspectie af te luisteren zijn mij niet bekend. In vervolg op de aangifte door de inspectie is het nu aan de politie om dit te onderzoeken.
Welke gevolgen heeft het afluisteren van de Inspectie van het Onderwijs tijdens het onderzoek naar de wanpraktijken van het Haga Lyceum voor de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten? Betekent dit dat het onderzoek gedeeltelijk of helemaal over moet worden gedaan?
De inspectie heeft het onderzoek volgens plan kunnen uitvoeren en afronden.
Het is denkbaar dat gesprekspartners, zoals docenten en leerlingen, die mogelijk wisten dat opnames van de gevoerde gesprekken werden gemaakt en bij het bestuur terecht zouden kunnen komen, zich daardoor in die gesprekken anders of terughoudend hebben opgesteld.
De inspectie geeft aan dat het onderzoek niet over gedaan hoeft te worden. De inspectie voert momenteel opnieuw onderzoek uit bij het Cornelius Haga Lyceum en naar het bestuur. De inspectie neemt voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat er opnieuw wordt meegeluisterd met gesprekken.
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs zelf ook vermoedens had dat het «kamertje» werd afgeluisterd ten tijde van het onderzoek? Heeft de inspectie hier melding van gemaakt? Zo ja, waarom is deze informatie niet doorgeleid naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag is reeds op 9 juni jl. beantwoord.
Deelt u de mening dat door het afluisteren van de Inspectie van het Onderwijs, het Haga Lyceum moedwillig de inspectie heeft belemmerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, betekent dit dat u nu juridische grond heeft om de bekostiging van het Haga Lyceum stop te zetten?
Of door het afluisteren de inspectie moedwillig is belemmerd, is niet aan te geven nu niet zeker is wie opdracht tot afluisteren heeft gegeven. Ook is niet bekend met welke intenties er werd afgeluisterd, welke gesprekken er zijn afgeluisterd en of het afluisteren effect heeft gehad op de gesprekspartners van de inspectie.
Bent u op de hoogte dat het bestuur nu een «onafhankelijk onderzoeksbureau» heeft gevraagd om de kwestie te onderzoeken? Van welk geld wordt dit bureau betaald? Is dit niet een taak die door de Inspectie van het Onderwijs zou moet worden uitgevoerd?
De voorzitter van het algemeen bestuur van het bevoegd gezag van het Cornelius Haga Lyceum heeft, nadat hij de directeur-bestuurder had geschorst, de inspectie laten weten dat is besloten een extern onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren door een nader te bepalen (gecertificeerd) onderzoeksbureau. Niet bekend is of daartoe al een bureau is benaderd en op welke wijze een dergelijk onderzoek gefinancierd zal worden. Aangezien ook niet bekend is waar dat onderzoek precies op gericht is, is niet aan te geven of dit onderzoek (tevens) een taak van de inspectie is.
Hoe beoordeelt u de recente bestuurschaos bij het Haga Lyceum? Klopt het dat de school nu in feite bestuurloos is? Zo nee, wie neemt dan nu het bestuur waar? Welke effect heeft het voor de kwaliteit van onderwijs als een school geen bestuur meer heeft? Welke gevolgen heeft dit voor de bekostiging van de school?
Wie het bestuur vormt, was onduidelijk en onderwerp van een kort geding dat op 4 juni 2020 diende. De rechtbank heeft op woensdag 10 juni 2020 uitspraak gedaan. De rechter heeft besloten dat twee van de drie bestuursleden moeten terugtreden. Alleen de voorzitter van het bestuur vormt nu het bevoegd gezag van de school. De twee bestuursleden die moeten terugtreden is het niet toegestaan:
De vraag welk effect de bestaande situatie heeft op de kwaliteit van het onderwijs is in algemene zin niet te beantwoorden. Het is echter aannemelijk te veronderstellen dat de onduidelijke situatie een negatieve invloed heeft gehad op de onderwijskwaliteit, met name omdat één van de bestuursleden van wie de rechter heeft besloten dat hij moet terugtreden, belast was met de dagelijkse aansturing van het onderwijs.
Tijdens de zitting heeft de voorzitter aangegeven een deskundige interim-schoolleider te benoemen. Tevens heeft hij aangegeven onderzoek te laten verrichten naar de handelwijze van de dagelijks bestuurder. Ik hoop dat de uitspraak van de rechter er toe leidt dat op korte termijn sprake is van een school waar leerlingen zich veilig voelen. Een school waar het onderwijsaanbod op orde is en leerlingen goed worden voorbereid op hun toekomst. De inspectie houdt de ontwikkelingen bij het Cornelius Haga Lyceum nauwlettend in het oog.
De onduidelijkheid over het bestuur heeft geen directe gevolgen voor de bekostiging. Pas als sprake van door de inspectie vastgestelde wettelijke tekortkomingen kan een bekostigingsmaatregel aan de orde zijn.
Welke gevolgen heeft de bestuurscrisis van het Haga Lyceum voor de leerlingen van het lyceum?
Zie het antwoord op vraag 8.
Welke gevolgen hebben deze gebeurtenissen voor het hoger beroep dat u onlangs tegen het Haga Lyceum bent aangegaan?
In mijn brief van 20 januari 2020 gaf ik aan dat ik in het belang van de leerlingen duidelijkheid wil verkrijgen over de mogelijkheden van een aanwijzing.5
In mijn aanwijzing aan het bevoegd gezag van het Cornelius Haga Lyceum heb ik aangegeven dat het bestuur moest aftreden en dat een deskundig bestuur moest worden benoemd.6 Op basis van de uitspraak van de rechtbank in het in antwoord 8 genoemde kort geding ga ik er van uit dat op korte termijn een deskundige schoolleider zal worden benoemd. De inspectie heeft mij dit in een ambtsbericht bevestigd. Ik wacht de ontwikkelingen bij het Cornelius Haga Lyceum af.
Welke garanties kunt u geven dat met de invoering van de wet over de verduidelijking van de burgerschapsopdracht en de voorstellen rondom het uitbreiden van het instrumentarium, er voldoende handvatten zullen zijn om snel en effectief in te grijpen wanneer er sprake is van mismanagement of antidemocratisch – en anti-integratief onderwijs in het primair – of voortgezet onderwijs? Indien u dat niet kunt geven, op welke manier gaat u dan waarborgen dat er een einde komt aan dit soort scholen?
In de brief van 7 juni 2019 heb ik aangegeven te werken aan de uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium.7 Het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel zal de mogelijkheid van een spoedaanwijzing bevatten en ook wordt de definitie van wanbeheer uitgebreid. Zo wordt voor het funderend onderwijs een nieuwe grond toegevoegd die ziet op het ernstig of langdurig verwaarlozen van de zorg voor de burgerschapsopdracht of de veiligheid.
Een spoedaanwijzing zal op zijn plaats zijn als sprake is van overtreding van een deugdelijkheidseis en (mede) naar aanleiding daarvan een redelijk vermoeden van wanbeheer bestaat. Dit in combinatie met de verduidelijking van de burgerschapsopdracht8, geeft mij het vertrouwen dat in de toekomst sneller en adequater kan worden ingegrepen.
Deelt u de mening dat deze berichten weer een zoveelste bewijs zijn dat het Haga Lyceum geen bestaansrecht heeft binnen het Nederlands onderwijssysteem en dat de school zo snel mogelijk gesloten moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zorgt u voor adequate wetgeving om eindelijk eens in te kunnen grijpen bij dergelijke scholen?
Naar mijn mening heeft het Cornelius Haga Lyceum bestaansrecht in het Nederlands onderwijsstelsel, indien en voor zover sprake is van een bestuur dat handelt in overeenstemming met de deugdelijkheidseisen. Zoals ik mijn brief van 11 juli 2019 heb aangegeven en op 9 juni jl. in antwoord op de mondelinge vraag, streef ik er niet naar de school te sluiten.9
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg onderwijs en corona van 17 juni 2020?
Dat is helaas net niet gelukt.
Het bericht ‘Middelbare scholen: ‘Neem het maatwerkdiploma serieus’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Herkent u de signalen uit het artikel «Middelbare scholen: «Neem het maatwerkdiploma serieus»», waarbij leerlingen met een maatwerkdiploma geen kans hebben op een vervolgstudie op een universiteit of hogeschool?1
Ja, de signalen herkennen wij. Er is op dit moment echter al het nodige mogelijk voor leerlingen die vakken op een hoger niveau hebben afgerond, hoewel dit niet om directe toegang gaat tot het vervolgonderwijs op een hoger niveau. Wel biedt het afsluiten van vakken op hoger niveau voordelen als een leerling op enig moment alsnog het vo-diploma van dat hogere niveau wil halen. Dan is de leerling vrijgesteld van de vakken die al eerder zijn behaald.
Ook kunnen bijvoorbeeld aankomende studenten met een havodiploma en vakken op vwo-niveau voordeel ondervinden bij de toelating tot de universiteit, als zij een hbo-propedeuse hebben gehaald. Er zijn immers studies die aanvullende eisen stellen als een leerling met een hbo-propedeuse wil instromen, zoals beheersing van voor die studie cruciale vakken op vwo-niveau. Ten slotte hebben mbo-instellingen de mogelijkheid om naar eigen inzicht leerlingen in te laten stromen op een hoger niveau.
Wat is uw reactie op de brief van een grote groep scholen, met de oproep tot meer regelruimte voor doorstroom met een diploma voor vakken op meerdere niveaus?
We horen de roep van deze scholen om enerzijds meer mogelijkheden te creëren het eindexamen anders vorm te geven, bijvoorbeeld door middel van het gebruik van externe certificaten of NT2-examens, en anderzijds om een bredere toegankelijkheid te creëren van het vervolgonderwijs.
Momenteel werken wij aan onze beleidsreactie op het onderzoek naar «voor- en nadelen van diploma’s met vakken op verschillende niveaus i.c.m. toegankelijkheid van het vervolgonderwijs»» uit het regeerakkoord. In deze reactie, die wij verwachten voor de zomer aan uw Kamer te sturen, gaan wij dieper in op enkele vragen die ook in deze brief worden gesteld. Ons antwoord dat wij aan de groep scholen hebben doen toekomen, sturen wij u met deze beantwoording van uw Kamervragen mee.
Hoeveel scholen bieden momenteel een versnellingstraject aan, zodat leerlingen die makkelijk kunnen leren alle of enkele vakken versneld kunnen afronden?
We hebben geen zicht op het aantal scholen dat leerlingen daadwerkelijk versneld examen aanbiedt in individuele vakken. Alle scholen voor voortgezet onderwijs hebben volgens de huidige regelgeving de mogelijkheid om leerlingen één of meer vakken versneld te laten afronden. Binnen de pilot «Verrijkt vwo en/of versneld vwo»» zijn er wel 30 scholen die een ontheffing bezitten om voor getalenteerde leerlingen het hele vwo-programma in te korten naar vijf jaar.
In hoeverre is het wenselijk dat leerlingen met een VWO-maatwerkdiploma wel de mogelijkheid krijgen om versneld een HBO- opleiding te volgen, maar niet gewoon aan een universitaire studie kunnen beginnen? Wat gaat u doen, zodat leerlingen met een VWO-maatwerkdiploma wel gewoon aan een universitaire studie kunnen beginnen?
Wij gaan ervan uit dat deze vraag uitgaat van een havodiploma met één of meer vakken op vwo-niveau. De laatste jaren volgen meer leerlingen een vak op hoger niveau. Onze eerste inzet bij deze leerlingen is om vooral te kijken naar hoe we hun meerwerk en extra inzet kunnen belonen. Daarover blijven we in gesprek met de ho-instellingen. De huidige richtlijnen geven voldoende mogelijkheden om hiermee te experimenteren. Momenteel houden wij vast aan de eisen die officieel zijn vastgesteld voor de doorstroom naar het wetenschappelijk onderwijs. Wij gaan ons beraden op het eerder genoemde onderzoek en zullen later dit jaar vaststellen of wij tot een andere conclusie komen.
Voor informatie over de stand van zaken bij het experiment uit het regeerakkoord dat ziet op toelating tot het vervolgonderwijs van leerlingen met diploma’s met vakken op verschillende niveaus, verwijzen wij u naar ons antwoord op vraag 8.
In hoeverre klopt de bewering dat buitenlandse studenten momenteel probleemloos worden toegelaten met een maatwerkdiploma? Klopt het dat Britse studenten die minimaal drie vakken op een zogenaamde A-level-niveau (het hoogste niveau) hebben afgerond, toegelaten worden op een Nederlandse universiteit, terwijl bij Nederlandse studenten het vak op het laagste niveau geldt? Hoe wenselijk vindt u dit?
Het hoger onderwijs is toegankelijk voor leerlingen die het voortgezet onderwijs in het buitenland hebben doorlopen, in het bijzonder voor studenten uit andere EU-lidstaten. Ieder land heeft echter een specifiek onderwijsstelsel waarbij de samenstelling van het voortgezet onderwijs en het daarbij horende diploma, past bij de inrichting en wijze van toelating tot het vervolgonderwijs in dat land. Dat maakt dat het voor instellingen voor vervolgonderwijs ondoenlijk is om per land van herkomst en per opleiding specifieke eisen te stellen aan het diploma van de student. Daarom is in de wet voorzien dat het vervolgonderwijs selectiemiddelen tot haar beschikking heeft. Nuffic heeft per land geïnventariseerd welke diploma’s qua niveau vergelijkbaar zijn met Nederlandse instroomdiploma’s. Deze inventarisatie wordt vaak gebruikt door ho-instellingen als richtlijn. Instellingen kunnen hier wel van afwijken indien ze dat noodzakelijk achten voor specifieke vervolgopleidingen. Wij kunnen niet bevestigen dat Britse studenten met minimaal drie vakken op A-level niveau altijd worden toegelaten op een universiteit. Het is aan de betreffende instelling om de geschiktheid van buitenlandse aspirant-studenten te beoordelen.
Klopt het dat universiteiten en hogescholen momenteel wettelijk geen mogelijkheden hebben om studenten aan te nemen die geen volledig HAVO- of VWO-diploma hebben afgerond? Wat vindt u daarvan? Bent u bereid om dit wettelijk mogelijk te maken?
Dit is ten dele juist. Voor directe toelating tot bijvoorbeeld de universiteit met een havodiploma met één of meer vakken op vwo-niveau bestaat nu inderdaad geen mogelijkheid als de persoon in kwestie jonger is dan 21 jaar.
In veel gevallen biedt een propedeuse van het HBO mogelijkheden om in te stromen bij universitaire opleidingen, al dan niet zonder enige aanvullende eisen. Het afsluiten van één of meer voor die opleiding belangrijke vakken op vwo-niveau kan een dergelijke aanvullende eis zijn. Ook een mbo-diploma biedt toelaatbaarheid tot het hbo. Daarnaast kan een instelling voor hoger onderwijs een toelatingsonderzoek organiseren, het zogeheten Colloquium Doctum. Hierbij is wel een minimale leeftijd van toepassing van 21 jaar omdat het een tweede kans op toelating biedt Het behalen van een vo-diploma met het bijbehorende toelatingsrecht blijft de geijkte wijze toegang te krijgen tot het vervolgonderwijs. Dit aspect wordt in het eerder genoemde onderzoek opnieuw meegewogen bij het evalueren van de voor- en nadelen van maatwerkdiploma’s in combinatie met doorstroom naar vervolgonderwijs. In de beleidsreactie hierop zullen wij daarom dit standpunt bevestigen of herzien.
Bent u van mening dat het belangrijk is om alles uit een leerling te halen, dat er geen focus moet zijn op het slechtste vak maar op de beste vakken van leerlingen en dat een maatwerkdiploma hiervoor een goed instrument is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om te kijken naar mogelijkheden waarbij een maatwerkdiploma in het aankomende collegejaar een leerling al verder kan helpen in het hoger onderwijs?
Wij zijn inderdaad van mening dat het belangrijk is dat leerlingen alles uit zichzelf kunnen halen. Binnen de huidige richtlijnen zijn er mogelijkheden voor de leerlingen om met de mindere cijfers op één of twee vakken alsnog te slagen middels de compensatieregeling. Ook is het mogelijk om alle vakken minus één op een hoger niveau af te ronden. Dit kan worden ingezet om leerlingen te motiveren om alles eruit te halen dat erin zit. En de leerling kan het voortgezet onderwijs afronden ondanks dat het niveau waarop verschillende vakken wordt beheerst divers is. De gevolgen van dit maatwerk bij het doorstromen naar het vervolgonderwijs, is zoals aangegeven het onderwerp van het onderzoek waarover wij graag later met u van gedachten wisselen.
Wat is de stand van zaken van het experiment in het voortgezet onderwijs om meerdere vakken op een hoger niveau af te ronden en daarmee toegang te krijgen tot specifieke vervolgopleidingen, mits zij voldoen aan de selectiecriteria van desbetreffende vervolgopleidingen? Welke universiteiten en hogescholen doen mee met dit experiment? Hoeveel leerlingen kunnen hierdoor al profiteren van meer mogelijkheden door hun maatwerkdiploma?
Momenteel zijn de Onderwijsgroep Tilburg (ROC), de hogescholen Avans en Fontys en de Universiteit van Tilburg samen met meerdere vo-scholen verenigd in een experimentgroep. Men kijkt daar op basis van casussen en leerlingprofielen hoe bestaand maatwerk uit het voortgezet onderwijs, beter herkend en erkend kan worden in het vervolgonderwijs. De inzet is in eerste instantie om te onderzoeken hoe dit kan binnen de huidige regelgeving. Ons ministerie en de sectorraden zijn ook aangesloten bij dit overleg. De experimentgroep bestaat uit scholen en instellingen die in meer of mindere mate al bezig zijn met het bieden van maatwerk, ook bij de overgang naar het vervolgonderwijs. In de regel gaat het per instelling om enkele leerlingen per jaar.
Bent u van mening dat een maatwerkdiploma kan zorgen voor meer kansengelijkheid en dat daarmee talenten optimaal worden benut? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om meer kansen te bieden aan leerlingen met een maatwerkdiploma in hun vervolgopleiding?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2, komen wij voor de zomer met een beleidsreactie op voornoemd onderzoek. Hierin zullen wij ook specifiek ingaan op het aspect kansengelijkheid in relatie tot maatwerkdiploma’s.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘KNLTB in beroep tegen uitspraak AP’ en ‘Boete voor tennisbond vanwege verkoop van persoonsgegevens’ |
|
Tobias van Gent (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Bruno Bruins (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «KNLTB in beroep tegen uitspraak AP» en «Boete voor tennisbond vanwege verkoop van persoonsgegevens»?1 en2
Ja.
Deelt u de mening dat de uitgangspunten van het Verenigingsrecht en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) strijdig zijn als het gaat om de interpretatie van het «gerechtvaardigd belang»? Zo nee, waarop baseert u die vaststelling?
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is een Europese verordening die voor de gehele EU bindend is, dus ook voor de (sport)verenigingen in Nederland. Als er sprake is van strijdigheid tussen het nationale recht en de Verordening gaat de Verordening voor op het nationale recht. De verwerkingsgrondslag «Gerechtvaardigd belang» volgt uit artikel 6 AVG. Ik kan niet treden in de interpretatie van deze grondslag uit de AVG. Wel wijs ik op de nadere duiding in de guideline van de European Data board, uitleg van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en jurisprudentie alsmede op een recente normuitleg van de AP over het gerechtvaardigd belang die te vinden is op haar website. 3
Bent u zich ervan bewust dat er binnen de sportsector onduidelijkheid bestaat over de interpretatie van het «gerechtvaardigd belang»? Hebben vertegenwoordigers van de sportsector deze problematiek bij u aangekaart? Welke stappen zijn genomen om de sport hierin te ondersteunen? Hebben vertegenwoordigers van de sportsector deze problematiek bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aangekaart? Welke stappen heeft de AP genomen om de sport hierin te ondersteunen?
Ja, daar ben ik mij van bewust.
Vertegenwoordigers uit de sportsector hebben dit bij mij en bij de AP aangekaart.
De AP heeft met vertegenwoordigers van de sportsector goede en constructieve gesprekken gevoerd ten aanzien van de KNLTB-zaak en óók met betrekking tot het verwerken van persoonsgegevens in de sportsector in bredere zin. Afgesproken is dat de sportsector aan de slag gaat met het opstellen van nieuwe richtsnoeren voor het verwerken van persoonsgegevens in de sportsector, in lijn met de AVG zodat de sportsector weet wat mogelijk is en wat niet. De AP steunt dit en zal de sportsector bij het opstellen van de richtsnoeren van toelichting voorzien ten aanzien van de relevante aspecten van de AVG. In dat licht zal ook een volgend overleg plaatsvinden tussen de AP en de vertegenwoordigers van de sportsector.
Bent u zich ervan bewust dat de door de AP gehanteerde interpretatie van de AVG sporten in Nederland duurder maakt? Hoe interpreteren andere Europese toezichthouders de AVG op dit gebied? Wijkt de interpretatie van de AP af van de zienswijze van andere Europese Toezichthouders? Klopt het dat de Europese Commissie zich duidelijk heeft uitgesproken voor harmonisatie van AVG-regels in de verschillende lidstaten, onder meer omdat anders een ongelijk speelveld voor organisaties ontstaat?
Ik ben me er van bewust dat de uitspraak mogelijk consequenties kan hebben voor de inkomsten van verschillende sportbonden waaronder die van de KNLTB. Hoe groot de impact is, verschilt van bond tot bond evenals of de wegvallende inkomsten doorberekend worden in een hogere contributie.
Ik heb geen volledig beeld van hoe toezichthouders in andere lidstaten de AVG op dit gebied interpreteren. In dit verband wijs ik er op dat de interpretatie van de AVG regels voorbehouden is aan de nationale toezichthouder. Dit houdt in dat er in de praktijk verschillende interpretaties van de AVG regels kunnen zijn.
Hoewel de Europese Commissie inderdaad heeft aangegeven dat de harmonisatie van de AVG regels wenselijk is, kunnen verschillende feiten en omstandigheden een rol spelen in de uiteindelijke interpretatie van de regels. Zo beschikken we in Nederland over een unieke sportverenigingsinfrastructuur die de vergelijking met andere landen lastig maakt.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om, gezien de unieke maatschappelijke rol van (sport)verenigingen en de noodzaak om de sport betaalbaar en toegankelijk te houden, onder aanvoering van NOC*NSF gezocht moet worden naar uitzonderingsmogelijkheden, dan wel een specifieke richtlijn, zoals die ook voor andere sectoren gelden? Bent u bereid daarin het initiatief te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de orde om een specifieke uitzondering voor sport te maken. De AVG is een Europese verordening die rechtstreeks van toepassing is in Nederland en daarmee ook van toepassing is op (sport)verenigingen. Daar waar de AVG ruimte laat voor nationale keuzes bij de uitvoering van de AVG, zijn deze ingevuld in de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Binnen de AVG zijn er diverse mogelijkheden
om persoonsgegevens voor verschillende doeleinden op een rechtmatige manier te verwerken. De sportsector gaat aan de slag met het opstellen van nieuwe richtsnoeren. Deze zullen halverwege 2020 gereed zijn.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er bij de AP, dan wel andere organisaties, over de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB) zijn ontvangen inzake mogelijke privacyschending? Acht u de opgelegde boete proportioneel gezien de omvang van de klachten en de verwarring binnen de sportsector over de interpretatie van de AVG?
De KNLTB geeft aan dat het om vijf klachten gaat. Omdat er nog een bezwaarprocedure tegen het besluit loopt en de KNLTB nog meer rechtsmiddelen kan inzetten, kan de AP geen nadere toelichting of aantallen geven.
Het aantal en de inhoud van de klachten en de media-aandacht hebben een rol gespeeld bij de overweging van de AP om een onderzoek te starten.
Het is aan de AP om een proportionele sanctie op te leggen, zij maakt hierin onafhankelijk haar eigen afweging. Daar kan ik niet in treden.
Deelt u de mening dat de AP, zoals vastgesteld in de Kamer (bij aangenomen motie) «zich zo hulpvaardig mogelijk moet opstellen en zich dus primair behoort te richten op voorlichting en hulp bij de interpretatie en uitvoering van de regelgeving»?3
Op basis van artikel 52, eerste lid, van de AVG treedt de AP als toezichthouder volledig onafhankelijk op bij de uitvoering van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden. In gevolge het tweede lid van dat artikel blijven de leden van de AP bij de uitvoering van die taken en uitoefening van die bevoegdheden vrij van al dan niet rechtstreekse externe invloed en vragen noch aanvaarden zij instructies van wie dan ook. Tegen die achtergrond onthoud ik mij van een oordeel over de wijze waarop de AP zich zou (hebben) dienen op te stellen.
Kunt u verklaren waarom de AP de mogelijkheid van de Alternatieve Interventie destijds (2018) niet heeft toegepast (conform beleidsregels klachtenprioritering AP), maar gekozen heeft voor een traject met een, voor een non-profit organisatie, zeer hoge boete van € 525.000,–? Kunt u verklaren waarom in het geval van de KNLTB geen enkele begeleiding en voorlichting heeft plaatsgevonden, maar er direct is overgegaan tot beboeting? Kunt u verklaren waarom de AP elk verzoek tot contact en hulp vanuit de KNLTB heeft geweigerd?
De AP heeft als privacy toezichthouder een wettelijke onafhankelijkheid.
Dit geldt ook voor de wijze van interveniëren. De AP legt in haar boetebesluit zelf uit waarom zij geen Alternatieve Interventie heeft toegepast.
Deelt u de mening dat hier ook sprake is van een publicitaire misser? Bent u op de hoogte van de procedurele fouten die zijn gemaakt door de AP tijdens het proces? Wat is de aard van deze fouten? Wat doet u om te voorkomen dat deze fouten in de toekomst opnieuw worden gemaakt?
De AP heeft als privacy toezichthouder een wettelijke onafhankelijkheid. Tegen die achtergrond ga ik er vanuit dat zij een gedegen afweging heeft gemaakt in de procesgang.
De KNLTB heeft op 21 december 2018 bij de AP een klacht ingediend over uitlatingen van de voorzitter van de AP in televisieprogramma Nieuwsuur.
De AP heeft deze klacht gegrond verklaard. De AP heeft hierin onder andere erkend dat zij in haar uitlatingen tijdens dit programma op een aantal punten genuanceerder en zorgvuldiger had kunnen en moeten zijn.
Bent u van mening dat de KNLTB in dit proces onnodig en onbehoorlijk in diens imago is aangetast en recht heeft op enigerlei vorm van rehabilitatie? Zo ja, welke actie onderneemt u hiertoe? Zo nee, waarom niet? Is de regeling van NOC*NSF voor ondersteuning van topsporters bij complexe juridische zaken hiervoor te gebruiken? Is deze faciliteit uit te breiden zodat ook sportbonden gebruik kunnen maken van ondersteuning?
Zoals uit mijn antwoord op de vragen 7, 8 en 9 blijkt, treed ik niet in de beoordeling van het besluit van de AP. In het verlengde daarvan past het ook niet dat ik actie zou ondernemen. De KNLTB kan bij de AP om een schadevergoeding vragen of een procedure starten bij de rechter.
Aansluiting bij de ondersteuning voor topsporters ligt niet voor de hand. Deze faciliteit is ingericht voor natuurlijke personen en niet voor rechtspersonen en dient een ander doel.
Deelt u de zorg van NOC*NSF over de gevolgen van de interpretatie en handelwijze van de AP zoals toegepast ten aanzien van de KNLTB voor de sport in zijn totaliteit?
Met NOC*NSF ben ik van mening dat de sport toegankelijk moet zijn voor iedereen waarbij de contributies op aanvaardbare hoogte liggen en tegelijkertijd het voorzieningenpeil van de bonden en de steun aan haar verenigingen op voldoende niveau is. Ik vind het echter ook belangrijk dat de privacy van alle Nederlanders, inclusief de leden van sportbonden wordt gewaarborgd.
Heeft er tussen u en uw ministeries omtrent deze casus, dan wel de brede sportbelangen, afstemming plaatsgevonden en bent u bereid gezamenlijk naar een oplossing te zoeken?
Tussen de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie en Veiligheid is er overleg geweest omtrent deze casus en de samenhangende sportbelangen. Op dit moment kunnen er geen uitspraken worden gedaan over eventuele oplossingen en ligt het in de rede de aangespannen procedure door de KNLTB te volgen.
Is het door middel van sectorale wetgeving mogelijk om in dergelijke gevallen van gegevensuitwisseling een uitzondering aan te brengen op de AVG? Bent u bereid dit te verkennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe lang zal het traject duren tot de invoering?
Zie het antwoord op vraag 5.