Getroffen maatregelen op het ministerie van Defensie naar aanleiding van de lessen uit het toeslagenschandaal op gebied van hardheden en de informatiehuishouding |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is er op uw ministerie, onder andere naar aanleiding van het toeslagenschandaal, onderzoek gedaan naar wetten en andere maatregelen die leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties voor mensen bij de uitvoering daarvan? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?1 2 3
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten4 verricht elk departement een inventarisatie naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van een breed palet aan maatregelen die het kabinet treft om de menselijke maat in wet- en regelgeving te versterken. In de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels», die op 11 juli jl. met Uw Kamer is gedeeld,5 wordt ingegaan op de stand van zaken van de inventarisaties, waarbij in bijlage 3 bij die brief per departement een nadere toelichting wordt gegeven op de eigen inventarisatie.
In bijlage 2 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» is daarnaast een verslag opgenomen van de rijksbrede internetconsultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de inventarisatie, waarbij eenieder voorbeelden kon aandragen van wetten en regels waardoor mensen buitensporig in de knel komen.6 Hiermee is beoogd het burgerperspectief te betrekken en te voorkomen dat departementen signalen uit de buitenwereld van knellende wetten en regels missen.
Aanvullend op de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten wordt door het Ministerie van SZW in samenwerking met het Ministerie van VWS de motie Omtzigt7 uitgevoerd. In het kader daarvan is onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de werknemersregelingen en het pgb. Dit onderzoek is op 7 juli jl. met uw Kamer gedeeld.8 Daarnaast is Uw Kamer op 21 juni geïnformeerd over het traject Participatiewet in balans9 en wordt u aan het eind van de zomer geïnformeerd over de hardheden in de WIA.
Is dit onderzoek of zijn deze onderzoeken met de Kamer gedeeld? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet en kunt u het onderzoek c.q. onderzoeken onverwijld naar de Kamer sturen?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»10 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
In de kabinetsbrief wordt aangegeven dat «elk departement de voor het desbetreffende domein meest passende methodiek om hardvochtigheden op te sporen» hanteert; kunt u aangeven welke methodiek op uw ministerie wordt gehanteerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ten behoeve van de inventarisaties ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten heb ik met de departementen gewerkt aan een gemeenschappelijk analysekader voor de analyse van de binnengekomen resultaten.11 Een gereedschapskist is ontwikkeld waar de departementen al naar gelang hun specifieke domein en behoefte instrumenten (beoordelingscriteria) uit kunnen halen. Zo biedt onder meer de uitvoering van de motie Lodders/Van Weyenberg een voorbeeld van hoe aangedragen knelpunten kunnen worden gecategoriseerd, besproken en aangepakt in een wisselwerking met de Tweede Kamer.12 Voorop staat dat elk aangedragen voorbeeld van hardvochtige effecten wordt onderzocht en waar nodig en mogelijk opgelost. In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»13 van 11 juli jl. wordt per departement nader ingegaan op de methodologie die door het departement wordt gehanteerd bij de inventarisatie.
Zijn er naar aanleiding van onderzoeken, quickscans of andere signalen maatregelen getroffen op uw ministerie om wetten, maatregelen of procedures waarvan inmiddels bekend is dat ze tot onevenredige consequenties leiden aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en welk effect moet dit tegengaan? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»14 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven of en hoe uw ministerie de «buikpijn dossiers» die uit de inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak komen én de reflectie op Knellende regelgeving en strenge uitvoeringspraktijken van de Raad van State heeft behandeld?4 5
De «buikpijndossiers» en knelpunten die voortvloeien uit het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak alsmede de reflectie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden betrokken bij de inventarisaties van de beleidsverantwoordelijke departementen naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen.17 Hetzelfde geldt voor de signalen die de Hoge Raad in zijn jaarverslag heeft meegegeven aan de wetgever.18
Kunt u aangeven hoe bij nieuwe voorstellen vanuit uw ministerie voorkomen wordt dat deze voorstellen leiden tot onevenredige consequenties en/of hardvochtige consequenties hebben? Wat is er ten opzichte van deze werkwijze anders dan voor het naar buiten komen van het toeslagenschandaal?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»19 van 11 juli jl. wordt vermeld welke acties de departementen nemen om op structurele basis knelpunten te inventariseren. Dit in aanvulling op de diverse acties die rijksbreed lopen om de menselijke maat in wet- en regelgeving te bevorderen, die tevens besproken worden in de voornoemde brief.20
Om te voorkomen dat nieuw beleid of nieuwe wetgeving leidt tot onevenredige consequenties zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd in op het realiseren van de verbeterpunten in de brief over versterking van de kwaliteit van beleid en wetgeving die in juni 2021 aan uw Kamer is verzonden.21 Eén van de maatregelen is ook het herzien van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (het IAK) en het bevorderen van het gebruik hiervan. Het IAK bevordert dat in een beleidsproces met alle betrokkenen wordt nagedacht over wat goed is én wat werkt voor de samenleving met aandacht voor alle relevante te maken afwegingen. Hierbij moeten nadrukkelijk beleid, uitvoering en de doelgroep in de samenleving vanaf het begin zijn betrokken, ook om de consequenties in kaart te brengen. Onderdeel van de herziening van het IAK is dat het ook steviger in de ministeries wordt gepositioneerd, en daarmee wordt bevorderd dat de consequenties van voorstellen zo vroeg mogelijk in het beleidsproces in beeld worden gebracht. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de voortgang van de herziening.
Heeft uw ministerie een nulmeting in het kader van het «Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding» gemaakt en een verbeterplan opgesteld? Zo ja, kunt u deze nulmeting en het verbeterplan onverwijld naar de Kamer sturen?6 7
De actieplannen en nulmetingen van de departementen worden per afzonderlijke Kamerbrief gebundeld en gelijktijdig met deze beantwoording naar de Kamer gezonden voorzien van een nadere duiding.
Kunt u aangeven wat het beleid is op uw ministerie aangaande het bewaren van SMS’jes en ander berichtenverkeer, ook van uzelf?
Hierop is het rijksbrede beleid van toepassing waaruit volgt dat chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming bewaard dienen te blijven wanneer de relevante informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of een e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Het is niet nodig dat dezelfde relevante informatie twee keer wordt bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming. Deze staande praktijk is in lijn met de heersende Wob-rechtspraak.
De Instructie bewaren chatberichten belegt de verantwoordelijkheid voor het bewaren van relevante chatberichten bij de inhoudelijk verantwoordelijke dossierhouder. Voor bewindspersonen geldt dat zij alleen berichten hoeven te bewaren over de bestuurlijke besluitvorming waarvan de relevante inhoud nergens anders binnen de organisatie is geborgd. Berichten kunnen worden bewaard door middel van het maken van een screenshot of door middel van «export» van het chatbericht. In dit kader wijs ik er nog op dat de Minister-President tijdens het debat van 19 mei jongstleden heeft toegezegd door mij te laten bezien hoe de chatinstructie voor bewindspersonen op dit punt nader kan worden geëxpliciteerd aan de hand van het zogenaamde «vierogen-principe». Hiertoe wordt voor eind augustus een praktisch voorstel gedaan voor een uniforme werkwijze die door de bewindslieden gebruikt kan worden.
Hoeveel WOB/WOO verzoeken heeft uw ministerie in behandeling en wat is van die verzoeken het tijdsverloop?8
In bijlage 1 is het overzicht te vinden van de antwoorden van de departementen.25
Getroffen maatregelen op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar aanleiding van de lessen uit het toeslagenschandaal op gebied van hardheden en de informatiehuishouding |
|
Peter Kwint , Renske Leijten |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is er op uw ministerie, onder andere naar aanleiding van het toeslagenschandaal, onderzoek gedaan naar wetten en andere maatregelen die leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties voor mensen bij de uitvoering daarvan? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?1 2 3
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten4 verricht elk departement een inventarisatie naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van een breed palet aan maatregelen die het kabinet treft om de menselijke maat in wet- en regelgeving te versterken. In de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels», die op 11 juli jl. met Uw Kamer is gedeeld,5 wordt ingegaan op de stand van zaken van de inventarisaties, waarbij in bijlage 3 bij die brief per departement een nadere toelichting wordt gegeven op de eigen inventarisatie.
In bijlage 2 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» is daarnaast een verslag opgenomen van de rijksbrede internetconsultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de inventarisatie, waarbij eenieder voorbeelden kon aandragen van wetten en regels waardoor mensen buitensporig in de knel komen.6 Hiermee is beoogd het burgerperspectief te betrekken en te voorkomen dat departementen signalen uit de buitenwereld van knellende wetten en regels missen.
Aanvullend op de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten wordt door het Ministerie van SZW in samenwerking met het Ministerie van VWS de motie Omtzigt7 uitgevoerd. In het kader daarvan is onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de werknemersregelingen en het pgb. Dit onderzoek is op 7 juli jl. met uw Kamer gedeeld.8 Daarnaast is Uw Kamer op 21 juni geïnformeerd over het traject Participatiewet in balans9 en wordt u aan het eind van de zomer geïnformeerd over de hardheden in de WIA.
Is dit onderzoek of zijn deze onderzoeken met de Kamer gedeeld? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet en kunt u het onderzoek onverwijld naar de Kamer sturen?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»10 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u, naar aanleiding van de kabinetsbrief waarin wordt aangegeven dat «elk departement de voor het desbetreffende domein meest passende methodiek om hardvochtigheden op te sporen» hanteert, toelichten welke methodiek op uw ministerie wordt gehanteerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid motiveren?
Ten behoeve van de inventarisaties ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten heb ik met de departementen gewerkt aan een gemeenschappelijk analysekader voor de analyse van de binnengekomen resultaten.11 Een gereedschapskist is ontwikkeld waar de departementen al naar gelang hun specifieke domein en behoefte instrumenten (beoordelingscriteria) uit kunnen halen. Zo biedt onder meer de uitvoering van de motie Lodders/Van Weyenberg een voorbeeld van hoe aangedragen knelpunten kunnen worden gecategoriseerd, besproken en aangepakt in een wisselwerking met de Tweede Kamer.12 Voorop staat dat elk aangedragen voorbeeld van hardvochtige effecten wordt onderzocht en waar nodig en mogelijk opgelost. In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»13 van 11 juli jl. wordt per departement nader ingegaan op de methodologie die door het departement wordt gehanteerd bij de inventarisatie.
Zijn er naar aanleiding van onderzoeken, quickscans, of andere signalen maatregelen getroffen op uw ministerie om wetten, maatregelen of procedures waarvan inmiddels bekend is dat ze tot onevenredige consequenties leiden aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en welk effect moet dit tegengaan? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet? en strenge uitvoeringspraktijken van de Raad van State heeft behandeld?4 5
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»16 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven of en hoe uw ministerie de «buikpijn dossiers» die uit de inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak komen én de reflectie op Knellende regelgeving
De «buikpijndossiers» en knelpunten die voortvloeien uit het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak alsmede de reflectie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden betrokken bij de inventarisaties van de beleidsverantwoordelijke departementen naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen.17 Hetzelfde geldt voor de signalen die de Hoge Raad in zijn jaarverslag heeft meegegeven aan de wetgever.18
Kunt u aangeven hoe bij nieuwe voorstellen vanuit uw ministerie voorkomen wordt dat deze voorstellen leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties? Wat is er ten opzichte van deze werkwijze anders dan voor het naar buiten komen van het toeslagenschandaal?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»19 van 11 juli jl. wordt vermeld welke acties de departementen nemen om op structurele basis knelpunten te inventariseren. Dit in aanvulling op de diverse acties die rijksbreed lopen om de menselijke maat in wet- en regelgeving te bevorderen, die tevens besproken worden in de voornoemde brief.20
Om te voorkomen dat nieuw beleid of nieuwe wetgeving leidt tot onevenredige consequenties zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd in op het realiseren van de verbeterpunten in de brief over versterking van de kwaliteit van beleid en wetgeving die in juni 2021 aan uw Kamer is verzonden.21 Eén van de maatregelen is ook het herzien van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (het IAK) en het bevorderen van het gebruik hiervan. Het IAK bevordert dat in een beleidsproces met alle betrokkenen wordt nagedacht over wat goed is én wat werkt voor de samenleving met aandacht voor alle relevante te maken afwegingen. Hierbij moeten nadrukkelijk beleid, uitvoering en de doelgroep in de samenleving vanaf het begin zijn betrokken, ook om de consequenties in kaart te brengen. Onderdeel van de herziening van het IAK is dat het ook steviger in de ministeries wordt gepositioneerd, en daarmee wordt bevorderd dat de consequenties van voorstellen zo vroeg mogelijk in het beleidsproces in beeld worden gebracht. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de voortgang van de herziening.
Heeft uw ministerie een nulmeting in het kader van het «Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding» gemaakt en een verbeterplan opgesteld? Zo ja, kunt u deze nulmeting en het verbeterplan onverwijld naar de Kamer sturen?6 7
De actieplannen en nulmetingen van de departementen worden per afzonderlijke Kamerbrief gebundeld en gelijktijdig met deze beantwoording naar de Kamer gezonden voorzien van een nadere duiding.
Kunt u aangeven wat het beleid is op uw ministerie aangaande het bewaren van SMS’jes en ander berichtenverkeer, ook van uzelf?
Hierop is het rijksbrede beleid van toepassing waaruit volgt dat chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming bewaard dienen te blijven wanneer de relevante informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of een e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Het is niet nodig dat dezelfde relevante informatie twee keer wordt bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming. Deze staande praktijk is in lijn met de heersende Wob-rechtspraak.
De Instructie bewaren chatberichten belegt de verantwoordelijkheid voor het bewaren van relevante chatberichten bij de inhoudelijk verantwoordelijke dossierhouder. Voor bewindspersonen geldt dat zij alleen berichten hoeven te bewaren over de bestuurlijke besluitvorming waarvan de relevante inhoud nergens anders binnen de organisatie is geborgd. Berichten kunnen worden bewaard door middel van het maken van een screenshot of door middel van «export» van het chatbericht. In dit kader wijs ik er nog op dat de Minister-President tijdens het debat van 19 mei jongstleden heeft toegezegd door mij te laten bezien hoe de chatinstructie voor bewindspersonen op dit punt nader kan worden geëxpliciteerd aan de hand van het zogenaamde «vierogen-principe». Hiertoe wordt voor eind augustus een praktisch voorstel gedaan voor een uniforme werkwijze die door de bewindslieden gebruikt kan worden.
Hoeveel WOB/WOO verzoeken heeft uw ministerie in behandeling en wat is van die verzoeken het tijdsverloop?8
In bijlage 1 is het overzicht te vinden van de antwoorden van de departementen.25
Getroffen maatregelen op het ministerie van Justitie en Veiligheid naar aanleiding van de lessen uit het toeslagenschandaal op gebied van hardheden en de informatiehuishouding |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is er op uw ministerie, onder andere naar aanleiding van het toeslagenschandaal, onderzoek gedaan naar wetten en andere maatregelen die leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties voor mensen bij de uitvoering daarvan? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet? (Kamerstuk 35 510, nr. 4) (Kamerstuk 35 510, nr. 95)1
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten2 verricht elk departement een inventarisatie naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van een breed palet aan maatregelen die het kabinet treft om de menselijke maat in wet- en regelgeving te versterken. In de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels», die op 11 juli jl. met Uw Kamer is gedeeld,3 wordt ingegaan op de stand van zaken van de inventarisaties, waarbij in bijlage 3 bij die brief per departement een nadere toelichting wordt gegeven op de eigen inventarisatie.
In bijlage 2 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» is daarnaast een verslag opgenomen van de rijksbrede internetconsultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de inventarisatie, waarbij eenieder voorbeelden kon aandragen van wetten en regels waardoor mensen buitensporig in de knel komen.4 Hiermee is beoogd het burgerperspectief te betrekken en te voorkomen dat departementen signalen uit de buitenwereld van knellende wetten en regels missen.
Aanvullend op de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten wordt door het Ministerie van SZW in samenwerking met het Ministerie van VWS de motie Omtzigt5 uitgevoerd. In het kader daarvan is onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de werknemersregelingen en het pgb. Dit onderzoek is op 7 juli jl. met uw Kamer gedeeld.6 Daarnaast is Uw Kamer op 21 juni geïnformeerd over het traject Participatiewet in balans7 en wordt u aan het eind van de zomer geïnformeerd over de hardheden in de WIA.
Is dit onderzoek of zijn deze onderzoeken met de Kamer gedeeld? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet en kunt u het onderzoek onverwijld naar de Kamer sturen?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»8 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
In de kabinetsbrief wordt aangegeven dat «elk departement de voor het desbetreffende domein meest passende methodiek om hardvochtigheden op te sporen» hanteert. Kunt u aangeven welke methodiek op uw ministerie wordt gehanteerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ten behoeve van de inventarisaties ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten heb ik met de departementen gewerkt aan een gemeenschappelijk analysekader voor de analyse van de binnengekomen resultaten.9 Een gereedschapskist is ontwikkeld waar de departementen al naar gelang hun specifieke domein en behoefte instrumenten (beoordelingscriteria) uit kunnen halen. Zo biedt onder meer de uitvoering van de motie Lodders/Van Weyenberg een voorbeeld van hoe aangedragen knelpunten kunnen worden gecategoriseerd, besproken en aangepakt in een wisselwerking met de Tweede Kamer.10 Voorop staat dat elk aangedragen voorbeeld van hardvochtige effecten wordt onderzocht en waar nodig en mogelijk opgelost. In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»11 van 11 juli jl. wordt per departement nader ingegaan op de methodologie die door het departement wordt gehanteerd bij de inventarisatie.
Zijn er naar aanleiding van onderzoeken, quickscans, of andere signalen maatregelen getroffen op uw ministerie om wetten, maatregelen of procedures waarvan inmiddels bekend is dat ze tot onevenredige consequenties leiden aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en welk effect moet dit tegengaan? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»12 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven of en hoe uw ministerie de «buikpijndossiers» die uit de inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak komen én de reflectie op knellende regelgeving en strenge uitvoeringspraktijken van de Raad van State heeft behandeld (Kamerstuk 35 510, nr. 91)?2
De «buikpijndossiers» en knelpunten die voortvloeien uit het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak alsmede de reflectie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden betrokken bij de inventarisaties van de beleidsverantwoordelijke departementen naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen.14 Hetzelfde geldt voor de signalen die de Hoge Raad in zijn jaarverslag heeft meegegeven aan de wetgever.15
Kunt u aangeven hoe bij nieuwe voorstellen vanuit uw ministerie voorkomen wordt dat deze voorstellen leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties? Wat is er ten opzichte van deze werkwijze anders dan voor het naar buiten komen van het toeslagenschandaal?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»16 van 11 juli jl. wordt vermeld welke acties de departementen nemen om op structurele basis knelpunten te inventariseren. Dit in aanvulling op de diverse acties die rijksbreed lopen om de menselijke maat in wet- en regelgeving te bevorderen, die tevens besproken worden in de voornoemde brief.17
Om te voorkomen dat nieuw beleid of nieuwe wetgeving leidt tot onevenredige consequenties zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd in op het realiseren van de verbeterpunten in de brief over versterking van de kwaliteit van beleid en wetgeving die in juni 2021 aan uw Kamer is verzonden.18 Eén van de maatregelen is ook het herzien van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (het IAK) en het bevorderen van het gebruik hiervan. Het IAK bevordert dat in een beleidsproces met alle betrokkenen wordt nagedacht over wat goed is én wat werkt voor de samenleving met aandacht voor alle relevante te maken afwegingen. Hierbij moeten nadrukkelijk beleid, uitvoering en de doelgroep in de samenleving vanaf het begin zijn betrokken, ook om de consequenties in kaart te brengen. Onderdeel van de herziening van het IAK is dat het ook steviger in de ministeries wordt gepositioneerd, en daarmee wordt bevorderd dat de consequenties van voorstellen zo vroeg mogelijk in het beleidsproces in beeld worden gebracht. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de voortgang van de herziening.
Heeft uw ministerie een nulmeting in het kader van het «Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding» gemaakt en een verbeterplan opgesteld (Kamerstuk 35 925-III, nr. 30)? Zo ja, kunt u deze nulmeting en het verbeterplan onverwijld naar de Kamer sturen?3
De actieplannen en nulmetingen van de departementen worden per afzonderlijke Kamerbrief gebundeld en gelijktijdig met deze beantwoording naar de Kamer gezonden voorzien van een nadere duiding.
Kunt u aangeven wat het beleid is op uw ministerie aangaande het bewaren van SMS’jes en ander berichtenverkeer, ook van uzelf?
Hierop is het rijksbrede beleid van toepassing waaruit volgt dat chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming bewaard dienen te blijven wanneer de relevante informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of een e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Het is niet nodig dat dezelfde relevante informatie twee keer wordt bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming. Deze staande praktijk is in lijn met de heersende Wob-rechtspraak.
De Instructie bewaren chatberichten belegt de verantwoordelijkheid voor het bewaren van relevante chatberichten bij de inhoudelijk verantwoordelijke dossierhouder. Voor bewindspersonen geldt dat zij alleen berichten hoeven te bewaren over de bestuurlijke besluitvorming waarvan de relevante inhoud nergens anders binnen de organisatie is geborgd. Berichten kunnen worden bewaard door middel van het maken van een screenshot of door middel van «export» van het chatbericht. In dit kader wijs ik er nog op dat de Minister-President tijdens het debat van 19 mei jongstleden heeft toegezegd door mij te laten bezien hoe de chatinstructie voor bewindspersonen op dit punt nader kan worden geëxpliciteerd aan de hand van het zogenaamde «vierogen-principe». Hiertoe wordt voor eind augustus een praktisch voorstel gedaan voor een uniforme werkwijze die door de bewindslieden gebruikt kan worden.
Hoeveel WOB/WOO-verzoeken (Wet openbaarheid van bestuur/Wet open overheid) heeft uw ministerie in behandeling en wat is van die verzoeken het tijdsverloop?4
In bijlage 1 is het overzicht te vinden van de antwoorden van de departementen.21
Getroffen maatregelen op het ministerie van Financiën naar aanleiding van de lessen uit het toeslagenschandaal op gebied van hardheden en de informatiehuishouding |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Is er op uw ministerie, onder andere naar aanleiding van het toeslagenschandaal, onderzoek gedaan naar wetten en andere maatregelen die leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties voor mensen bij de uitvoering daarvan? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?1 2 3
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten4 verricht elk departement een inventarisatie naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van een breed palet aan maatregelen die het kabinet treft om de menselijke maat in wet- en regelgeving te versterken. In de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels», die op 11 juli jl. met Uw Kamer is gedeeld,5 wordt ingegaan op de stand van zaken van de inventarisaties, waarbij in bijlage 3 bij die brief per departement een nadere toelichting wordt gegeven op de eigen inventarisatie.
In bijlage 2 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» is daarnaast een verslag opgenomen van de rijksbrede internetconsultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de inventarisatie, waarbij eenieder voorbeelden kon aandragen van wetten en regels waardoor mensen buitensporig in de knel komen.6 Hiermee is beoogd het burgerperspectief te betrekken en te voorkomen dat departementen signalen uit de buitenwereld van knellende wetten en regels missen.
Aanvullend op de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten wordt door het Ministerie van SZW in samenwerking met het Ministerie van VWS de motie Omtzigt7 uitgevoerd. In het kader daarvan is onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de werknemersregelingen en het pgb. Dit onderzoek is op 7 juli jl. met uw Kamer gedeeld.8 Daarnaast is Uw Kamer op 21 juni geïnformeerd over het traject Participatiewet in balans9 en wordt u aan het eind van de zomer geïnformeerd over de hardheden in de WIA.
Is dit onderzoek of zijn deze onderzoeken met de Kamer gedeeld? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet en kunt u het onderzoek of de onderzoeken onverwijld naar de Kamer sturen?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»10 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Het kabinet heeft in een kabinetsbrief aangegeven dat «elk departement de voor het desbetreffende domein meest passende methodiek om hardvochtigheden op te sporen» hanteert. Kunt u aangeven welke methodiek op uw ministerie wordt gehanteerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ten behoeve van de inventarisaties ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten heb ik met de departementen gewerkt aan een gemeenschappelijk analysekader voor de analyse van de binnengekomen resultaten.11 Een gereedschapskist is ontwikkeld waar de departementen al naar gelang hun specifieke domein en behoefte instrumenten (beoordelingscriteria) uit kunnen halen. Zo biedt onder meer de uitvoering van de motie Lodders/Van Weyenberg een voorbeeld van hoe aangedragen knelpunten kunnen worden gecategoriseerd, besproken en aangepakt in een wisselwerking met de Tweede Kamer.12 Voorop staat dat elk aangedragen voorbeeld van hardvochtige effecten wordt onderzocht en waar nodig en mogelijk opgelost. In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»13 van 11 juli jl. wordt per departement nader ingegaan op de methodologie die door het departement wordt gehanteerd bij de inventarisatie.
Zijn er naar aanleiding van onderzoeken, quickscans, of andere signalen maatregelen getroffen op uw ministerie om wetten, maatregelen of procedures waarvan inmiddels bekend is dat ze tot onevenredige consequenties leiden aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en welk effect moet dit tegengaan? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet? en strenge uitvoeringspraktijken van de Raad van State heeft behandeld?4 5
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»16 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven of en hoe uw ministerie de «buikpijndossiers» die uit de inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak komen én de reflectie op Knellende regelgeving
De «buikpijndossiers» en knelpunten die voortvloeien uit het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak alsmede de reflectie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden betrokken bij de inventarisaties van de beleidsverantwoordelijke departementen naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen.17 Hetzelfde geldt voor de signalen die de Hoge Raad in zijn jaarverslag heeft meegegeven aan de wetgever.18
Kunt u aangeven hoe bij nieuwe voorstellen vanuit uw ministerie wordt voorkomen dat deze voorstellen leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties hebben? Wat is er ten opzichte van deze werkwijze anders dan voor het naar buiten komen van het toeslagenschandaal?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»19 van 11 juli jl. wordt vermeld welke acties de departementen nemen om op structurele basis knelpunten te inventariseren. Dit in aanvulling op de diverse acties die rijksbreed lopen om de menselijke maat in wet- en regelgeving te bevorderen, die tevens besproken worden in de voornoemde brief.20
Om te voorkomen dat nieuw beleid of nieuwe wetgeving leidt tot onevenredige consequenties zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd in op het realiseren van de verbeterpunten in de brief over versterking van de kwaliteit van beleid en wetgeving die in juni 2021 aan uw Kamer is verzonden.21 Eén van de maatregelen is ook het herzien van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (het IAK) en het bevorderen van het gebruik hiervan. Het IAK bevordert dat in een beleidsproces met alle betrokkenen wordt nagedacht over wat goed is én wat werkt voor de samenleving met aandacht voor alle relevante te maken afwegingen. Hierbij moeten nadrukkelijk beleid, uitvoering en de doelgroep in de samenleving vanaf het begin zijn betrokken, ook om de consequenties in kaart te brengen. Onderdeel van de herziening van het IAK is dat het ook steviger in de ministeries wordt gepositioneerd, en daarmee wordt bevorderd dat de consequenties van voorstellen zo vroeg mogelijk in het beleidsproces in beeld worden gebracht. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de voortgang van de herziening.
Heeft uw ministerie een nulmeting in het kader van het «Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding» gemaakt en een verbeterplan opgesteld? Zo ja, kunt u deze nulmeting en het verbeterplan onverwijld naar de Kamer sturen?6 7
De actieplannen en nulmetingen van de departementen worden per afzonderlijke Kamerbrief gebundeld en gelijktijdig met deze beantwoording naar de Kamer gezonden voorzien van een nadere duiding.
Kunt u aangeven wat het beleid is op uw ministerie aangaande het bewaren van SMS’jes en ander berichtenverkeer, ook van uzelf?
Hierop is het rijksbrede beleid van toepassing waaruit volgt dat chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming bewaard dienen te blijven wanneer de relevante informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of een e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Het is niet nodig dat dezelfde relevante informatie twee keer wordt bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming. Deze staande praktijk is in lijn met de heersende Wob-rechtspraak.
De Instructie bewaren chatberichten belegt de verantwoordelijkheid voor het bewaren van relevante chatberichten bij de inhoudelijk verantwoordelijke dossierhouder. Voor bewindspersonen geldt dat zij alleen berichten hoeven te bewaren over de bestuurlijke besluitvorming waarvan de relevante inhoud nergens anders binnen de organisatie is geborgd. Berichten kunnen worden bewaard door middel van het maken van een screenshot of door middel van «export» van het chatbericht. In dit kader wijs ik er nog op dat de Minister-President tijdens het debat van 19 mei jongstleden heeft toegezegd door mij te laten bezien hoe de chatinstructie voor bewindspersonen op dit punt nader kan worden geëxpliciteerd aan de hand van het zogenaamde «vierogen-principe». Hiertoe wordt voor eind augustus een praktisch voorstel gedaan voor een uniforme werkwijze die door de bewindslieden gebruikt kan worden.
Hoeveel WOB/WOO-verzoeken heeft uw ministerie in behandeling en wat is van die verzoeken het tijdsverloop?8
In bijlage 1 is het overzicht te vinden van de antwoorden van de departementen.25
Getroffen maatregelen op het ministerie van Binnenlandse Zaken naar aanleiding van de lessen uit het toeslagenschandaal op gebied van hardheden en de informatiehuishouding |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is er op uw ministerie, onder andere naar aanleiding van het toeslagenschandaal, onderzoek gedaan naar wetten en andere maatregelen die leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties voor mensen bij de uitvoering daarvan? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?1 2 3
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten4 verricht elk departement een inventarisatie naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van een breed palet aan maatregelen die het kabinet treft om de menselijke maat in wet- en regelgeving te versterken. In de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels», die op 11 juli jl. met Uw Kamer is gedeeld,5 wordt ingegaan op de stand van zaken van de inventarisaties, waarbij in bijlage 3 bij die brief per departement een nadere toelichting wordt gegeven op de eigen inventarisatie.
In bijlage 2 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» is daarnaast een verslag opgenomen van de rijksbrede internetconsultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de inventarisatie, waarbij eenieder voorbeelden kon aandragen van wetten en regels waardoor mensen buitensporig in de knel komen.6 Hiermee is beoogd het burgerperspectief te betrekken en te voorkomen dat departementen signalen uit de buitenwereld van knellende wetten en regels missen.
Aanvullend op de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten wordt door het Ministerie van SZW in samenwerking met het Ministerie van VWS de motie Omtzigt7 uitgevoerd. In het kader daarvan is onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de werknemersregelingen en het pgb. Dit onderzoek is op 7 juli jl. met uw Kamer gedeeld.8 Daarnaast is Uw Kamer op 21 juni geïnformeerd over het traject Participatiewet in balans9 en wordt u aan het eind van de zomer geïnformeerd over de hardheden in de WIA.
Is dit onderzoek of zijn deze onderzoeken met de Kamer gedeeld? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet en kunt u het onderzoek onverwijld naar de Kamer sturen?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»10 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
In de kabinetsbrief wordt aangegeven dat «elk departement de voor het desbetreffende domein meest passende methodiek om hardvochtigheden op te sporen» hanteert. Kunt u aangeven welke methodiek op uw ministerie wordt gehanteerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ten behoeve van de inventarisaties ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten heb ik met de departementen gewerkt aan een gemeenschappelijk analysekader voor de analyse van de binnengekomen resultaten.11 Een gereedschapskist is ontwikkeld waar de departementen al naar gelang hun specifieke domein en behoefte instrumenten (beoordelingscriteria) uit kunnen halen. Zo biedt onder meer de uitvoering van de motie Lodders/Van Weyenberg een voorbeeld van hoe aangedragen knelpunten kunnen worden gecategoriseerd, besproken en aangepakt in een wisselwerking met de Tweede Kamer.12 Voorop staat dat elk aangedragen voorbeeld van hardvochtige effecten wordt onderzocht en waar nodig en mogelijk opgelost. In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»13 van 11 juli jl. wordt per departement nader ingegaan op de methodologie die door het departement wordt gehanteerd bij de inventarisatie.
Zijn er naar aanleiding van onderzoeken, quickscans of andere signalen maatregelen getroffen op uw ministerie om wetten, maatregelen of procedures waarvan inmiddels bekend is dat ze tot onevenredige consequenties leiden aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en welk effect moet dit tegengaan? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»14 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven of en hoe uw ministerie de «buikpijndossiers» die uit de inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak komen én de reflectie op knellende regelgeving en strenge uitvoeringspraktijken van de Raad van State heeft behandeld?4 5
De «buikpijndossiers» en knelpunten die voortvloeien uit het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak alsmede de reflectie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden betrokken bij de inventarisaties van de beleidsverantwoordelijke departementen naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen.17 Hetzelfde geldt voor de signalen die de Hoge Raad in zijn jaarverslag heeft meegegeven aan de wetgever.18
Kunt u aangeven hoe bij nieuwe voorstellen vanuit uw ministerie voorkomen wordt dat deze voorstellen leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties en wat is er ten opzichte van deze werkwijze anders dan voor het naar buiten komen van het toeslagenschandaal?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»19 van 11 juli jl. wordt vermeld welke acties de departementen nemen om op structurele basis knelpunten te inventariseren. Dit in aanvulling op de diverse acties die rijksbreed lopen om de menselijke maat in wet- en regelgeving te bevorderen, die tevens besproken worden in de voornoemde brief.20
Om te voorkomen dat nieuw beleid of nieuwe wetgeving leidt tot onevenredige consequenties zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd in op het realiseren van de verbeterpunten in de brief over versterking van de kwaliteit van beleid en wetgeving die in juni 2021 aan uw Kamer is verzonden.21 Eén van de maatregelen is ook het herzien van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (het IAK) en het bevorderen van het gebruik hiervan. Het IAK bevordert dat in een beleidsproces met alle betrokkenen wordt nagedacht over wat goed is én wat werkt voor de samenleving met aandacht voor alle relevante te maken afwegingen. Hierbij moeten nadrukkelijk beleid, uitvoering en de doelgroep in de samenleving vanaf het begin zijn betrokken, ook om de consequenties in kaart te brengen. Onderdeel van de herziening van het IAK is dat het ook steviger in de ministeries wordt gepositioneerd, en daarmee wordt bevorderd dat de consequenties van voorstellen zo vroeg mogelijk in het beleidsproces in beeld worden gebracht. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de voortgang van de herziening.
Heeft uw ministerie een nulmeting in het kader van het «Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding» gemaakt en een verbeterplan opgesteld? Zo ja, kunt u deze nulmeting en het verbeterplan onverwijld naar de Kamer sturen?6 7
De actieplannen en nulmetingen van de departementen worden per afzonderlijke Kamerbrief gebundeld en gelijktijdig met deze beantwoording naar de Kamer gezonden voorzien van een nadere duiding.
Op welke wijze is de 780 miljoen euro die beschikbaar is gekomen om de informatiehuishouding bij de rijksoverheid op orde te brengen tot stand gekomen? Welke onderbouwing is voor deze investering aangeleverd?
De basis voor de investering in het op orde brengen van de informatiehuishouding (Open op Orde) is gebaseerd op de Kosten Baten Analyse van het Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatie (RDDI) aangevuld met kosten voor ontwikkeling/bestendiging van een aantal stelselpartijen, zoals het Nationaal Archief, de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed.
Het RDDI heeft in 2019 opdracht gekregen van het Ministerie van OCW en BZK om onderzoek te doen naar de kosten voor de rijksoverheidsorganisaties om de informatiehuishouding Rijksbreed te verbeteren en naar de baten daarvan. Voor deze Kosten-Baten Analyse is een berekening opgesteld op basis van het bij rijksoverheidsorganisaties realiseren van emailarchivering, websitearchivering, berichtenapp gebruik en archivering, openbaar maken van documenten, ontwikkeling van WOB tooling, een awareness campagne «medewerker aan informatie» en de Programmakosten per rijksoverheidsorganisatie. Deze analyse is uitgevoerd in het najaar van 2019 en heeft een berekening van de totale kosten voor de rijksoverheid opgeleverd.
De analyse betrof meer dan 165 organisatie-eenheden met in totaal circa 290.000 medewerkers. Daarbij is gebleken dat er sprake was van grote verschillen qua omvang, aard en organisatievorm. Aantallen medewerkers per organisatie variëren van enkele tientallen tot tienduizenden. Ook de aard van de werkzaamheden loopt sterk uiteen: beleidsmatig, projectmatig, procesgericht, onderzoek en fysieke uitvoering.
Uit de actieplannen blijkt dat niet alle ambities met de beschikbare middelen gerealiseerd kunnen worden. De consequenties van het verschil tussen vraag en budget beschrijven we in het geactualiseerde Generieke Actieplan «Open op Orde» dat in het vierde kwartaal naar Uw Kamer wordt gestuurd.
Klopt het dat er vier actielijnen zijn uitgezet naar aanleiding van de reactie op het rapport van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, zo ja wat is de stand van zaken van deze actielijnen? Kunt u de Kamer informeren over de sturingsinformatie die hierover beschikbaar is?
Het klopt dat voor het verbeteren van de informatiehuishouding vier actielijnen zijn benoemd. Dit zijn de actielijnen van het generieke actieplan Open op Orde:
Professionals,
Volume en aard van informatie,
Informatiesystemen,
Bestuur en naleving.
Op 21 september 2021 is een voortgangsrapportage24 naar uw Kamer gestuurd. Daarin is aangekondigd om uw Kamer via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk periodiek te blijven informeren. Op 17 december 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de benoeming van de heer Arre Zuurmond als regeringscommissaris Informatiehuishouding25. Op 18 mei 2022 is de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 202126 naar uw Kamer gestuurd.
Op welke manier kunnen de Kamer en de samenleving de voortgang of vertraging van de voornemens volgen?
De stukken die genoemd zijn onder vraag 9, zijn naar uw Kamer gestuurd en zijn daarmee openbaar (via o.a. rijksoverheid.nl).
Kunt u tevens aangeven hoe de Kamer zicht kan houden op de besteding van de 780 miljoen euro en in hoe haar budgetrecht is vormgegeven?
In de voorjaarsnota die 28 mei 2021 naar uw Kamer is gestuurd is 780 miljoen voor de periode 2021 t/m 2026 opgenomen en in de begroting van BZK verwerkt. Na beoordeling van de bij BZK ingeleverde actieplannen, is iedere (Rijks)overheidsorganisatie verantwoordelijk voor verantwoording over de gerealiseerde doelen en bestedingen. De eerste tranche voor 2021 ad € 104 miljoen is verdeeld via de najaarsnota. Via de voorjaarsnota 2022 zijn de structurele basisbudgetten verdeeld. De bestedingen van de middelen zijn opgenomen in de financiële verantwoording binnen de eigen programma’s van de rijksoverheidsorganisaties en op totaalniveau in ieders departementale verantwoordingen. Rijksbreed is de verantwoording opgenomen in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering rijksoverheid. De begroting van BZK, de voor- en najaarsnota en de financiële verantwoording worden door uw Kamer vastgesteld.
Bent u bereid om de Kamer te informeren over de planning, roadmap en activiteiten en wilt u in uw antwoord meenemen hoe u de Kamer ook direct informeert als er iets te melden is?
Op 6 april 2021 is het generieke actieplan Open op Orde naar uw Kamer gestuurd27. Het geactualiseerde generieke actieplan Open op Orde zal in het vierde kwartaal van 2022 naar uw Kamer worden verzonden, daarin zijn de planning, roadmap en activiteiten opgenomen en zal ook worden ingegaan op de voortgang. Daarnaast heeft de Minister-President tijdens het debat met uw Kamer op 19 mei jl. toegezegd ook de departementale actieplannen openbaar te maken. Die worden op korte termijn naar u toegestuurd. Daarnaast wordt u jaarlijks via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk geïnformeerd. We zijn aan het onderzoeken hoe we een rijksbreed dashboard kunnen vormgeven. De verbetering van de Informatiehuishouding is onderdeel van het programma Open Overheid. Zo is de verbinding gelegd tussen een belangrijk doel van het verbeteren van de informatiehuishouding: het sneller openbaar kunnen maken van informatie, bijvoorbeeld bij een WOO-verzoek. Indien nodig zal ik u via de periodieke brieven van het programma Open Overheid informeren, waar Open op Orde onderdeel van is.
Welk mandaat en welke plannen heeft de regeringscommissaris Informatiehuishouding precies gekregen en kunt u aangeven welk werkplan de regeringscommissaris heeft vastgesteld? Kunt u het werkprogramma en de doelstellingen van de benoeming naar de Kamer sturen?
«De taken van de regeringscommissaris Informatiehuishouding zijn vastgelegd in het Instellingsbesluit regeringscommissaris Informatiehuishouding.28 Dit betreft o.a. de taak om de voortgang van het generiek actieplan Open op Orde en de daaronder vallende departementale actieplannen te bevorderen, de ministeries daarop aan te spreken en waar nodig met voorstellen te komen om knelpunten op te lossen. Daarnaast speelt hij een verbindende rol tussen het Adviescollege O&I, de Inspectie O&E en de ministeries.
Bij zijn aanstelling heeft de regeringscommissaris de volgende ambities uitgesproken voor de komende jaren:
Op het gebied van gegevenshuishouding: een forse verbetering in het juiste gebruik van de correcte gegevens.
Op het gebied van documenthuishouding: ook hier een structurele verbetering van de documentenstromen binnen de overheid (oftewel vindbaar, beschikbaar en traceerbaar).
Uitgangspunt van zijn opdracht is een transformatie van de overheid en de bijdrage die een moderne informatiehuishouding daaraan kan leveren. Onderdeel hiervan is het verankeren van fundamentele beginselen in een algemene wet voor informatiebepalingen.
Hierbij geldt dat hij zijn opdracht niet beperkt ziet tot de informatiehuishouding van de rijksoverheid, maar voor de hele overheid.
De regeringscommissaris zal na de zomer zijn bevindingen sinds zijn start begin dit jaar met u delen. Hierin neemt hij ook een aantal aandachtspunten mee die onder andere input zullen zijn voor de actualisatie van het generieke actieplan Open op Orde.»
Is goed geborgd dat de regeringscommissaris en het Rijksprogramma effectief samenwerken?
«In voorbereiding op het Instellingsbesluit regeringscommissaris Informatiehuishouding is zorgvuldig gekeken naar de sturing en het toezicht op de verbetering van de informatiehuishouding door de verschillende actoren die hier een rol in spelen, waaronder het Rijksprogramma. Dit is uitgewerkt in de brief van 22 oktober 202129 aan uw Kamer.
In de praktijk is er intensief contact tussen de regeringscommissaris en de programmamanager van Open op Orde (en andere relevante programma’s) en wordt de regeringscommissaris op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen op het programma.»
Kunt u aangeven wat het beleid is op uw ministerie aangaande het bewaren van SMS’jes en ander berichtenverkeer, ook van uzelf?
Hierop is het rijksbrede beleid van toepassing waaruit volgt dat chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming bewaard dienen te blijven wanneer de relevante informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of een e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Het is niet nodig dat dezelfde relevante informatie twee keer wordt bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming. Deze staande praktijk is in lijn met de heersende Wob-rechtspraak.
De Instructie bewaren chatberichten belegt de verantwoordelijkheid voor het bewaren van relevante chatberichten bij de inhoudelijk verantwoordelijke dossierhouder. Voor bewindspersonen geldt dat zij alleen berichten hoeven te bewaren over de bestuurlijke besluitvorming waarvan de relevante inhoud nergens anders binnen de organisatie is geborgd. Berichten kunnen worden bewaard door middel van het maken van een screenshot of door middel van «export» van het chatbericht. In dit kader wijs ik er nog op dat de Minister-President tijdens het debat van 19 mei jongstleden heeft toegezegd door mij te laten bezien hoe de chatinstructie voor bewindspersonen op dit punt nader kan worden geëxpliciteerd aan de hand van het zogenaamde «vierogen-principe». Hiertoe wordt voor eind augustus een praktisch voorstel gedaan voor een uniforme werkwijze die door de bewindslieden gebruikt kan worden.
Hoeveel WOB/WOO verzoeken heeft uw ministerie in behandeling en wat is van die verzoeken het tijdsverloop?8
In bijlage 1 is het overzicht te vinden van de antwoorden van de departementen.31
Is er op uw ministerie, onder andere naar aanleiding van het toeslagenschandaal, onderzoek gedaan naar wetten en andere maatregelen die leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties voor mensen bij de uitvoering daarvan? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?1 2 3
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten4 verricht elk departement een inventarisatie naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van een breed palet aan maatregelen die het kabinet treft om de menselijke maat in wet- en regelgeving te versterken. In de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels», die op 11 juli jl. met Uw Kamer is gedeeld,5 wordt ingegaan op de stand van zaken van de inventarisaties, waarbij in bijlage 3 bij die brief per departement een nadere toelichting wordt gegeven op de eigen inventarisatie.
In bijlage 2 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» is daarnaast een verslag opgenomen van de rijksbrede internetconsultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de inventarisatie, waarbij eenieder voorbeelden kon aandragen van wetten en regels waardoor mensen buitensporig in de knel komen.6 Hiermee is beoogd het burgerperspectief te betrekken en te voorkomen dat departementen signalen uit de buitenwereld van knellende wetten en regels missen.
Aanvullend op de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten wordt door het Ministerie van SZW in samenwerking met het Ministerie van VWS de motie Omtzigt7 uitgevoerd. In het kader daarvan is onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de werknemersregelingen en het pgb. Dit onderzoek is op 7 juli jl. met uw Kamer gedeeld.8 Daarnaast is Uw Kamer op 21 juni geïnformeerd over het traject Participatiewet in balans9 en wordt u aan het eind van de zomer geïnformeerd over de hardheden in de WIA.
Is dit onderzoek of zijn deze onderzoeken met de Kamer gedeeld? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet en kunt u het onderzoek onverwijld naar de Kamer sturen?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»10 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven welke methodiek op uw ministerie wordt gehanteerd, gegeven het feit dat in de kabinetsbrief wordt aangegeven dat «elk departement de voor het desbetreffende domein meest passende methodiek om hardvochtigheden op te sporen» hanteert? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ten behoeve van de inventarisaties ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten heb ik met de departementen gewerkt aan een gemeenschappelijk analysekader voor de analyse van de binnengekomen resultaten.11 Een gereedschapskist is ontwikkeld waar de departementen al naar gelang hun specifieke domein en behoefte instrumenten (beoordelingscriteria) uit kunnen halen. Zo biedt onder meer de uitvoering van de motie Lodders/Van Weyenberg een voorbeeld van hoe aangedragen knelpunten kunnen worden gecategoriseerd, besproken en aangepakt in een wisselwerking met de Tweede Kamer.12 Voorop staat dat elk aangedragen voorbeeld van hardvochtige effecten wordt onderzocht en waar nodig en mogelijk opgelost. In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»13 van 11 juli jl. wordt per departement nader ingegaan op de methodologie die door het departement wordt gehanteerd bij de inventarisatie.
Zijn er naar aanleiding van onderzoeken, quickscans, of andere signalen maatregelen getroffen op uw ministerie om wetten, maatregelen of procedures waarvan inmiddels bekend is dat ze tot onevenredige consequenties leiden aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en welk effect moet dit tegengaan? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»14 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven of en hoe uw ministerie de «buikpijndossiers» die uit de inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak komen én de reflectie op knellende regelgeving en strenge uitvoeringspraktijken van de Raad van State heeft behandeld?4 5
De «buikpijndossiers» en knelpunten die voortvloeien uit het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak alsmede de reflectie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden betrokken bij de inventarisaties van de beleidsverantwoordelijke departementen naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen.17 Hetzelfde geldt voor de signalen die de Hoge Raad in zijn jaarverslag heeft meegegeven aan de wetgever.18
Kunt u aangeven hoe bij nieuwe voorstellen vanuit uw ministerie voorkomen wordt dat deze voorstellen leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties hebben? Wat is er ten opzichte van deze werkwijze anders dan voor het naar buiten komen van het toeslagenschandaal?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»19 van 11 juli jl. wordt vermeld welke acties de departementen nemen om op structurele basis knelpunten te inventariseren. Dit in aanvulling op de diverse acties die rijksbreed lopen om de menselijke maat in wet- en regelgeving te bevorderen, die tevens besproken worden in de voornoemde brief.20
Om te voorkomen dat nieuw beleid of nieuwe wetgeving leidt tot onevenredige consequenties zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd in op het realiseren van de verbeterpunten in de brief over versterking van de kwaliteit van beleid en wetgeving die in juni 2021 aan uw Kamer is verzonden.21 Eén van de maatregelen is ook het herzien van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (het IAK) en het bevorderen van het gebruik hiervan. Het IAK bevordert dat in een beleidsproces met alle betrokkenen wordt nagedacht over wat goed is én wat werkt voor de samenleving met aandacht voor alle relevante te maken afwegingen. Hierbij moeten nadrukkelijk beleid, uitvoering en de doelgroep in de samenleving vanaf het begin zijn betrokken, ook om de consequenties in kaart te brengen. Onderdeel van de herziening van het IAK is dat het ook steviger in de ministeries wordt gepositioneerd, en daarmee wordt bevorderd dat de consequenties van voorstellen zo vroeg mogelijk in het beleidsproces in beeld worden gebracht. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de voortgang van de herziening.
Heeft uw ministerie een nulmeting in het kader van het «Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding» gemaakt en een verbeterplan opgesteld? Zo ja, kunt u deze nulmeting en het verbeterplan onverwijld naar de Kamer sturen?6 7
De actieplannen en nulmetingen van de departementen worden per afzonderlijke Kamerbrief gebundeld en gelijktijdig met deze beantwoording naar de Kamer gezonden voorzien van een nadere duiding.
Kunt u aangeven wat het beleid is op uw ministerie aangaande het bewaren van SMS’jes en ander berichtenverkeer, ook van uzelf?
Hierop is het rijksbrede beleid van toepassing waaruit volgt dat chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming bewaard dienen te blijven wanneer de relevante informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of een e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Het is niet nodig dat dezelfde relevante informatie twee keer wordt bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming. Deze staande praktijk is in lijn met de heersende Wob-rechtspraak.
De Instructie bewaren chatberichten belegt de verantwoordelijkheid voor het bewaren van relevante chatberichten bij de inhoudelijk verantwoordelijke dossierhouder. Voor bewindspersonen geldt dat zij alleen berichten hoeven te bewaren over de bestuurlijke besluitvorming waarvan de relevante inhoud nergens anders binnen de organisatie is geborgd. Berichten kunnen worden bewaard door middel van het maken van een screenshot of door middel van «export» van het chatbericht. In dit kader wijs ik er nog op dat de Minister-President tijdens het debat van 19 mei jongstleden heeft toegezegd door mij te laten bezien hoe de chatinstructie voor bewindspersonen op dit punt nader kan worden geëxpliciteerd aan de hand van het zogenaamde «vierogen-principe». Hiertoe wordt voor eind augustus een praktisch voorstel gedaan voor een uniforme werkwijze die door de bewindslieden gebruikt kan worden.
Hoeveel Wob/Woo-verzoeken heeft uw ministerie in behandeling en wat is het tijdsverloop van die verzoeken?8
In bijlage 1 is het overzicht te vinden van de antwoorden van de departementen.25
Getroffen maatregelen op het ministerie van Buitenlandse Zaken naar aanleiding van de lessen uit het toeslagenschandaal op gebied van hardheden en de informatiehuishouding |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is er op uw ministerie, onder andere naar aanleiding van het toeslagenschandaal, onderzoek gedaan naar wetten en andere maatregelen die leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties voor mensen bij de uitvoering daarvan? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?1 2 3
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten4 verricht elk departement een inventarisatie naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van een breed palet aan maatregelen die het kabinet treft om de menselijke maat in wet- en regelgeving te versterken. In de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels», die op 11 juli jl. met Uw Kamer is gedeeld,5 wordt ingegaan op de stand van zaken van de inventarisaties, waarbij in bijlage 3 bij die brief per departement een nadere toelichting wordt gegeven op de eigen inventarisatie.
In bijlage 2 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» is daarnaast een verslag opgenomen van de rijksbrede internetconsultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de inventarisatie, waarbij eenieder voorbeelden kon aandragen van wetten en regels waardoor mensen buitensporig in de knel komen.6 Hiermee is beoogd het burgerperspectief te betrekken en te voorkomen dat departementen signalen uit de buitenwereld van knellende wetten en regels missen.
Aanvullend op de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten wordt door het Ministerie van SZW in samenwerking met het Ministerie van VWS de motie Omtzigt7 uitgevoerd. In het kader daarvan is onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de werknemersregelingen en het pgb. Dit onderzoek is op 7 juli jl. met uw Kamer gedeeld.8 Daarnaast is Uw Kamer op 21 juni geïnformeerd over het traject Participatiewet in balans9 en wordt u aan het eind van de zomer geïnformeerd over de hardheden in de WIA.
Is dit onderzoek of zijn deze onderzoeken met de Kamer gedeeld? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet en kunt u het onderzoek onverwijld naar de Kamer sturen?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»10 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Daar waar in de kabinetsbrief wordt aangegeven dat «elk departement de voor het desbetreffende domein meest passende methodiek om hardvochtigheden op te sporen» hanteert, kunt u aangeven welke methodiek op uw ministerie wordt gehanteerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ten behoeve van de inventarisaties ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten heb ik met de departementen gewerkt aan een gemeenschappelijk analysekader voor de analyse van de binnengekomen resultaten.11 Een gereedschapskist is ontwikkeld waar de departementen al naar gelang hun specifieke domein en behoefte instrumenten (beoordelingscriteria) uit kunnen halen. Zo biedt onder meer de uitvoering van de motie Lodders/Van Weyenberg een voorbeeld van hoe aangedragen knelpunten kunnen worden gecategoriseerd, besproken en aangepakt in een wisselwerking met de Tweede Kamer.12 Voorop staat dat elk aangedragen voorbeeld van hardvochtige effecten wordt onderzocht en waar nodig en mogelijk opgelost. In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»13 van 11 juli jl. wordt per departement nader ingegaan op de methodologie die door het departement wordt gehanteerd bij de inventarisatie.
Zijn er naar aanleiding van onderzoeken, quickscans, of andere signalen maatregelen getroffen op uw ministerie om wetten, maatregelen of procedures waarvan inmiddels bekend is dat ze tot onevenredige consequenties leiden, aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en welk effect moet dit tegengaan? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»14 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven of en hoe uw ministerie de «buikpijn dossiers» die uit de inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak komen én de reflectie op knellende regelgeving en strenge uitvoeringspraktijken van de Raad van State heeft behandeld?4 5
De «buikpijndossiers» en knelpunten die voortvloeien uit het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak alsmede de reflectie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden betrokken bij de inventarisaties van de beleidsverantwoordelijke departementen naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen.17 Hetzelfde geldt voor de signalen die de Hoge Raad in zijn jaarverslag heeft meegegeven aan de wetgever.18
Kunt u aangeven hoe bij nieuwe voorstellen vanuit uw ministerie voorkomen wordt dat deze voorstellen leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties? Wat is er ten opzichte van deze werkwijze anders dan voor het naar buiten komen van het toeslagenschandaal?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»19 van 11 juli jl. wordt vermeld welke acties de departementen nemen om op structurele basis knelpunten te inventariseren. Dit in aanvulling op de diverse acties die rijksbreed lopen om de menselijke maat in wet- en regelgeving te bevorderen, die tevens besproken worden in de voornoemde brief.20
Om te voorkomen dat nieuw beleid of nieuwe wetgeving leidt tot onevenredige consequenties zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd in op het realiseren van de verbeterpunten in de brief over versterking van de kwaliteit van beleid en wetgeving die in juni 2021 aan uw Kamer is verzonden.21 Eén van de maatregelen is ook het herzien van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (het IAK) en het bevorderen van het gebruik hiervan. Het IAK bevordert dat in een beleidsproces met alle betrokkenen wordt nagedacht over wat goed is én wat werkt voor de samenleving met aandacht voor alle relevante te maken afwegingen. Hierbij moeten nadrukkelijk beleid, uitvoering en de doelgroep in de samenleving vanaf het begin zijn betrokken, ook om de consequenties in kaart te brengen. Onderdeel van de herziening van het IAK is dat het ook steviger in de ministeries wordt gepositioneerd, en daarmee wordt bevorderd dat de consequenties van voorstellen zo vroeg mogelijk in het beleidsproces in beeld worden gebracht. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de voortgang van de herziening.
Heeft uw ministerie een nulmeting in het kader van het «Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding» gemaakt en een verbeterplan opgesteld? Zo ja, kunt u deze nulmeting en het verbeterplan onverwijld naar de Kamer sturen?6 7
De actieplannen en nulmetingen van de departementen worden per afzonderlijke Kamerbrief gebundeld en gelijktijdig met deze beantwoording naar de Kamer gezonden voorzien van een nadere duiding.
Kunt u aangeven wat het beleid is op uw ministerie aangaande het bewaren van SMS’jes en ander berichtenverkeer, ook van uzelf?
Hierop is het rijksbrede beleid van toepassing waaruit volgt dat chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming bewaard dienen te blijven wanneer de relevante informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of een e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Het is niet nodig dat dezelfde relevante informatie twee keer wordt bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming. Deze staande praktijk is in lijn met de heersende Wob-rechtspraak.
De Instructie bewaren chatberichten belegt de verantwoordelijkheid voor het bewaren van relevante chatberichten bij de inhoudelijk verantwoordelijke dossierhouder. Voor bewindspersonen geldt dat zij alleen berichten hoeven te bewaren over de bestuurlijke besluitvorming waarvan de relevante inhoud nergens anders binnen de organisatie is geborgd. Berichten kunnen worden bewaard door middel van het maken van een screenshot of door middel van «export» van het chatbericht. In dit kader wijs ik er nog op dat de Minister-President tijdens het debat van 19 mei jongstleden heeft toegezegd door mij te laten bezien hoe de chatinstructie voor bewindspersonen op dit punt nader kan worden geëxpliciteerd aan de hand van het zogenaamde «vierogen-principe». Hiertoe wordt voor eind augustus een praktisch voorstel gedaan voor een uniforme werkwijze die door de bewindslieden gebruikt kan worden.
Hoeveel WOB/WOO verzoeken heeft uw ministerie in behandeling en wat is van die verzoeken het tijdsverloop?8
In bijlage 1 is het overzicht te vinden van de antwoorden van de departementen.25
Racisme en geweld bij de politie en een incompleet dossier |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht en de rechterlijke uitspraak dat racisme en politiegeweld en het weglaten van deze feiten uit het dossier leidt tot een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie (OM) door de rechter?1
Deelt u de mening dat dit in meerdere opzichten heel ernstig is, allereerst omdat racisme niet thuishoort bij de politie, maar ook omdat geprobeerd is dit buiten het dossier te houden?
Racisme en discriminatie zijn ontoelaatbaar, in de samenleving en dus ook in de politieorganisatie. Het is van groot belang dat racisme en discriminatie worden aangepakt en tegengegaan. In deze zaak zijn er twee procedures gestart: een interne procedure die inmiddels is afgerond en een strafrechtelijke procedure die nog niet is afgerond.
Voor wat betreft de interne procedure kan ik het volgende melden. De politie heeft onderzoek laten doen door de afdeling Veiligheid en Integriteit en Klachten (VIK). Onderwerp van dit onderzoek waren de discriminerende uitlating en het toegepaste geweld door medewerkers bij de aanhouding van de drie verdachten. De politie veroordeelt de racistische uiting van deze politiemensen sterk. De betrokken politieman is hiervoor disciplinair gestraft door middel van een schriftelijke berisping die in het personeelsdossier is opgenomen. Hierbij is nadrukkelijk vermeld dat het de medewerker ernstig wordt verweten dat hij zich racistisch heeft uitgelaten. Ook is opgenomen dat bij een soortgelijk incident in de toekomst rechtspositionele maatregelen zullen volgen voor de medewerker.
Voor wat betreft de strafrechtelijke procedure kan ik het volgende melden. Het OM oordeelde dat het gekozen racistische scheldwoord dat een van de politiemensen heeft geuit grensoverschrijdend was, daarvoor heeft de politiemedewerker zich voor de rechter moeten verantwoorden. De medewerker is door de rechtbank veroordeeld tot het betalen van een geldboete vanwege belediging met een discriminatoir aspect. De medewerker heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.
De drie aangevers hebben een artikel 12 Sv-procedure aangespannen bij het gerechtshof omdat zij zich niet kunnen verenigen met het oordeel van het OM dat het toegepaste geweld door de politie proportioneel was gelet op het doel de situatie onder controle te krijgen.
Daarnaast is het OM zoals gezegd in appel gegaan tegen de niet-ontvankelijk verklaring door de rechtbank Rotterdam. Omdat al deze zaken nog onder de rechter zijn, kan ik op dit moment niet verder inhoudelijk op de zaak ingaan.
Erkent u dat dit racisme en geweld van de politie niet naar buiten was gekomen als het NRC hier niet over had gepubliceerd?2 Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid en rechtsstatelijkheid van het OM in deze zaak, nu het er op lijkt dat zeer afkeurenswaardig gedrag door politieambtenaren niet zelf bij het OM tot de conclusie leidt dat dit gevolgen moet hebben en dat hier open over moet worden gecommuniceerd?
Het gedrag van de betrokken politieambtenaren is zoals gezegd onderwerp geweest van een disciplinair onderzoek door de afdeling VIK van de politie. Over de uitkomsten van dit onderzoek heeft het OM op 26 februari 2021 een persbericht uitgebracht.3 Hierin heeft het OM aangegeven zich er bewust van te zijn dat een politieagent een voorbeeldfunctie heeft en er een ontoelaatbare grens is gepasseerd. De agent heeft hierin aangegeven dat hij betreurt wat hij heeft gezegd. De zaak is nu onder de rechter. Ik kan er daarom hier niet verder op ingaan.
Is men zich bij het OM en de politie wel voldoende bewust van het effect wat dit optreden heeft in het vertrouwen van mensen in de rechtstaat?
Het OM en de politie zijn zich zeer bewust van het feit dat het vertrouwen van de samenleving in de overheid voor een belangrijk deel afhangt van de wijze waarop opvolging wordt gegeven aan dergelijke incidenten.
De korpsleiding keurt racistisch gedrag en discriminatie ten zeerste af en is recent zeer expliciet geweest over haar voornemen tot duidelijker normeren en helder sanctioneren van discriminerend gedrag. Daarnaast is er een landelijk coördinator voor het bestrijden van discriminatie en racisme aangesteld die een specifiek actieplan zal opstellen voor de politie, waarover uw Kamer ook zal worden geïnformeerd. Verder wordt gewerkt aan een verbetering van het disciplinair stelsel en de afhandeling van klachten. Er wordt hierbij geleerd van incidenten zoals deze. De politie pakt het tegengaan van discriminatie met kracht op. Ik heb vertrouwen in deze aanpak.
De politie heeft de volgende opties voor disciplinaire maatregelen bij plichtsverzuim: een schriftelijke berisping, het inhouden van loon of verlofuren, tot de zwaarste sanctie: ontslag. De politie zal verder concretiseren onder welke feiten en omstandigheden ontslag als maatregel voor plichtsverzuim in de vorm van discriminerend gedrag gerechtvaardigd is. Daarbij wordt geluisterd naar de expertise van de Adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefening Ambtenaren – Politie (AGFA Politie) – die altijd als externe toetsingscommissie beziet of de grondrechten van politieambtenaren recht wordt gedaan – maar ook naar externe deskundigen op het gebied van discriminatie en arbeidsrecht. Verder wordt bezien hoe het proces van melden, onderzoek doen naar feiten en omstandigheden van zowel de melder als de betrokken collega’s, het afwegen van de sanctie, het toetsen van die sanctie (waaronder toetsing door de AGFA Politie) en het opleggen en uitvoeren van de sanctie. In dat proces zal zowel oog zijn voor de melder als de bij het voorval betrokken collega’s. Hierbij zal ook geleerd worden van de ervaringen die in het strafrecht zijn opgedaan bij het behandelen en vervolgen van aangiftes van discriminatie. De verdere uitwerking van verbeteringen in van het proces van normeren en sanctioneren is door de politie in gang gezet. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren zodra de politie hierover meer heeft uitgewerkt. Mijn streven is om dat in ieder geval te doen in het volgende halfjaarbericht politie dit najaar.
Hoe wordt er nu in de toekomst voor gezorgd dat dit soort feiten, omstandigheden en bijvoorbeeld relevant beeldmateriaal altijd aanwezig zijn in de dossiers omdat dat voor de rechtszekerheid van alle betrokkenen en voor de waarheidsvinding van belang kan zijn?
Voor de beoordeling van een strafzaak zullen alle feiten en omstandigheden die noodzakelijk en relevant zijn voor de beoordeling worden opgenomen in het strafdossier. Deze afweging wordt voor elke individuele zaak gemaakt door de officier van justitie. Uiteindelijk bepaalt de rechter de omvang van het strafdossier.
Wordt het onderzoek naar de betrokken agenten nu heropend?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre vindt u de maatregelen die u destijds heeft aangekondigd naar aanleiding van deze kwestie nog afdoende? Ziet u na deze uitspraak aanleiding voor specifieke maatregelen binnen het Rotterdamse politiekorps? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 5.
Hoe zal nu in de praktijk worden gebracht wat recent door de politie is aangekondigd, namelijk dat tegen racisme altijd direct en stevig zal worden opgetreden?4
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Energieleveranciers moeten btw-verlaging direct doorberekenen' |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Deelt u de mening dat de btw-verlaging energiegebruikers moet ontlasten en dat energieaanbieders dit niet voor zichzelf dienen te houden?1
Het kabinet deelt het streven dat de belastingverlaging van de btw volledig ten goede komt aan de eindgebruiker.
Erkent u dat het feit dat bij de meeste energieleveranciers klanten zelf in actie moeten komen om te profiteren van de btw-verlaging, de effectiviteit en de doelmatigheid van de btw-verlaging ondermijnt?
Energieleveranciers hebben via Energie-Nederland uitgesproken zich maximaal in te spannen om de btw-verlaging al in 2022 (in meerdere of mindere mate) voor consumenten zichtbaar te maken in hun maandelijkse voorschotten. Voorschotbedragen moeten zo goed mogelijk aansluiten op het eindbedrag op de jaarnota. Het doel daarvan is om consumenten bij de (jaar)afrekening zo min mogelijk bij -of terug te laten betalen. Consumenten worden goed geïnformeerd of hun voorschotbedrag past bij het actuele energieverbruik en de actuele energietarieven. Zij ontvangen adviezen voor eventuele aanpassing van het voorschotbedrag (naar boven of naar beneden). De (stijging van de) energierekening over de tweede helft van 2022 wordt bij de eindafrekening wel degelijk gedempt ook als de maandelijkse voorschotten in 2022 niet omlaag worden aangepast. Het breed verlagen van voorschotten is onwenselijk. Met name omdat de groep en de bedragen die consumenten moeten bijbetalen groter worden. Zeker omdat er momenteel meer consumenten zijn wier voorschotbedragen al te laag zijn als gevolg van de stijgende energietarieven.
De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft hier op 29 juni met Energie-Nederland over gesproken. Daarmee is de motie van het lid Van Baarle2 afgedaan.
Begrijpt u dat vanwege de extra administratie en de angst voor een naheffing en de extra administratie veel mensen terughoudend zullen zijn met het terugvragen van hun geld en juist veel huishoudens die de btw-verlaging erg goed kunnen gebruiken hierdoor niet bereikt worden door de regeling?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om energieleveranciers te verplichten om het voorschot direct door te berekenen aan hun klanten zodat huishoudens ook daadwerkelijk wat hebben aan de btw-verlaging?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de winst is voor energieleveranciers om de verlaging van de btw niet automatisch toe te passen voor de gebruikers?
Het niet op eigen initiatief aanpassen van de voorschotten door de energiebedrijven levert hoogstens een cashflow-voordeel op omdat de energiebedrijven hebben aangegeven dat verrekening van de btw-verlaging wordt meegenomen in de eindnota’s. Daarnaast is het denkbaar dat energiebedrijven vanuit een prudentieoogpunt voorkeur geven aan een naar boven afgerond voorschot. Op die manier worden in enige mate de risico’s afgedekt die sterk stijgende energieprijzen in een dynamische markt met mogelijk te lage voorschotten oproepen. De (stijging van de) energierekening over de tweede helft van 2022 wordt bij de eindafrekening wel degelijk gedempt ook als de maandelijkse voorschotten in 2022 niet omlaag worden aangepast.
Wat is er gekomen uit uw toegezegde contact met energiebedrijven over hun (coulante) omgang met klanten met betalingsproblemen?
Het kabinet heeft regelmatig contact met de energieleveranciers. Tijdens deze gesprekken wordt ook stevig de maatschappelijke rol die energieleveranciers hebben om huishoudens te ondersteunen bij de hoge energierekening besproken, bijvoorbeeld middels informatievoorziening, energiecoaches en vroegsignalering van betalingsproblemen. Daarbij is het belangrijk dat energieleveranciers goede voorlichting geven over prijzen en contracten.
Net als het kabinet nemen de energieleveranciers de situatie zeer serieus. De energieleveranciers geven aan dat ze actief consumenten benaderen over de problematiek, signaleren vroegtijdig wanneer er betalingsproblemen kunnen ontstaan en werken samen met o.a. gemeenten om oplossingen te bieden.
Zo geven leveranciers aan dat ze hun klanten onder andere actief wijzen op het wijzigen van de voorschotten om een betalingsachterstand en hoge eindafrekening te voorkomen of om bijvoorbeeld de btw-verlaging per 1 juli te verwerken. Daarnaast geven leveranciers aan dat ze klanten wijzen op betalingsregelingen en schuldhulpverlening, om een oplossing te bieden bij betalingsachterstanden. Ook werken leveranciers mee aan het tot stand brengen van schuldhulpregelingen en geven leveranciers de gemeente een signaal wanneer hun eigen inspanningen, zoals persoonlijk contact zoeken en een betalingsregeling aanbieden, de betalingsachterstanden niet oplossen.
Het kabinet blijft in gesprek met een aantal energieleveranciers om betalingsproblemen als gevolg van de gestegen energierekening zo veel mogelijk te voorkomen. In de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden, waar de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen uw Kamer voor de zomer over informeert, wordt de samenwerking met de energieleveranciers ook benoemd.
Is bekend hoeveel inwoners hun rekening niet meer kunnen betalen en een achterstand of zelfs een afsluiting hebben gekregen in 2021 en 2022? Kunt u dit uit (laten) zoeken?
Uit navraag bij de netbeheerders volgt dat het aantal afsluitingen in 2022 toeneemt ten opzichte van de jaren 2021 en 2020. De afgelopen twee jaar zijn minder mensen afgesloten vanwege de coronacrisis, recent zien netbeheerders de getallen weer toenemen. Betalingsproblemen zijn een belangrijke reden voor het beëindigen van het contract door de leveranciers. De energieleveranciers hebben aangegeven niet over exacte getallen over het aantal klanten met betalingsachterstanden te beschikken. Wel zien zij de aantallen op dit moment langzaam toenemen door de hoge energieprijzen. Om te voorkomen dat mensen in de betalingsproblemen komen bieden energieleveranciers daarom ruimere betaalregelingen en maatwerk voor klanten aan.
Zoals eerder genoemd is het kabinet in gesprek met een aantal energieleveranciers om betalingsproblemen als gevolg van de gestegen energierekening zoveel mogelijk te voorkomen. In de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden, waar de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen uw Kamer voor de zomer over informeert, wordt de samenwerking met de energieleveranciers ook benoemd.
Signalen dat gemeenten slecht voldoen aan de verplichtingen uit de privacywet |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herkent u de signalen dat gemeenten hun informatiehuishouding slecht op orde hebben? Kunt u dit toelichten?1
Ik heb kennisgenomen van het rapport van Bits of Freedom (BoF) en daaruit blijkt dat de informatiehuishouding bij 10 grote gemeenten niet goed op orde is. Er zijn de afgelopen tijd diverse voorbeelden geweest van overheidsorganisaties waar de naleving van de AVG beter moet. Het achterblijven van de naleving van de AVG vind ik een kwalijke zaak. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat hun gegevens op rechtmatige wijze worden verwerkt, zeker bij de overheid. Om die reden is het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) op ons verzoek momenteel bezig met een onderzoek naar de naleving van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) door overheden.
Naar aanleiding van het rapport van BoF ga ik in gesprek met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten om te kijken op welke wijze het kabinet kan ondersteunen bij het op orde krijgen van hun informatiehuishouding. Gemeenten zullen daarmee dan zelf aan de slag moeten; de verantwoordelijkheid voor de naleving van de AVG ligt uiteindelijk bij de gemeente zelf als verwerkingsverantwoordelijke. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 van het lid Bouchallikh (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het onderzoek «De staat van privacy bij gemeenten» van Bits of Freedom (ingezonden 9 juni 2022).
Bent u het met de onderzoeker eens dat, voordat gemeenten aan de slag gaan met nieuwe technologieën en data-gedreven werken, eerst de basis op orde moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, ook bij experimenten met nieuwe technologieën achten wij het van belang dat de geldende regelgeving wordt gehanteerd en, indien er persoonsgegevens worden verwerkt, conform de AVG gehandeld wordt.
Hoe verklaart u dat gemeenten te weinig middelen vrijmaken voor gegevensbescherming? Ziet u een verband met de bezuinigingen vanuit het Rijk op gemeenten de afgelopen jaren en het nijpende personeelstekort bij vele gemeenten?2 3 4 5 6 7 8
Het rapport beschrijft dat in de onderzochte gemeenten er onvoldoende middelen worden ingezet, waardoor privacy-teams onderbezet blijken met als gevolg dat er onvoldoende geadviseerd kan worden over gegevensbescherming en -beveiliging. Het kabinet signaleert dat personeelstekorten bij gemeenten ertoe leiden dat bepaalde gemeentelijke taken minder goed kunnen worden uitgevoerd. Veel gemeenten kampen met een groot aantal vacatures. Met betrekking tot het bevorderen van gegevensbescherming bij gemeenten heeft het kabinet naar aanleiding van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) extra geïnvesteerd in informatiehuishouding en dienstverlening bij uitvoeringsorganisaties en gemeenten. Er wordt 150 miljoen structureel geïnvesteerd in gemeenten, die bestemd is als impuls voor onder andere digitale dienstverlening en informatiepunten, robuuste rechtsbescherming, systeemleren, versterking van de uitvoeringscapaciteit en integraal werken. Echter, niet alles is een kwestie van budget. Bewustwording en normbesef zijn begrippen die voor de hele maatschappij gelden: voor iedere burger, ieder bedrijf en iedere organisatie die persoonsgegevens verwerkt. De overheid vormt daarop geen uitzondering. En hoe meer AVG-bewustzijn er is op besluitvormend niveau, hoe meer we voorkomen dat er een werkwijze ontstaat die indruist tegen de AVG.
Ziet u het gevaar van gemeenten die wel gebruik maken van algoritmes en data om fraude op te sporen, maar tegelijkertijd de gegevensbescherming niet op orde hebben?
Dit risico zie ik ook. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
In hoeverre houdt u toezicht op de mate van kwaliteit van gegevensbescherming bij gemeenten? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet houdt geen toezicht op de naleving van de AVG bij gemeenten. Dat is primair de taak van de Functionaris Gegevensbescherming (FG), de interne toezichthouder van de gemeente. Deze rol vindt het kabinet belangrijk en heeft voor de naleving van de AVG een sleutelpositie. De rol van de FG als verlengstuk van de toezichthouder binnen een organisatie is dan ook van groot belang. Daarom onderzoekt de Minister voor Rechtsbescherming of er een nationaal register voor FG’s kan worden opgericht, waarmee we deze functie verder professionaliseren. Daarmee kunnen we een belangrijke stap zetten in het toezicht, ook op overheidsorganisaties. Het toezicht op de toepassing van de AVG in brede zin is belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Kunt u toelichten wat de mogelijkheden zijn tot handhaving zodat gemeenten de gegevensbescherming van mensen op orde krijgen?
Handhaving en toezicht van de AVG zijn taken van de AP. De taken en bevoegdheden van de AP staan in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en zijn verder uitgewerkt in de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Alhoewel toezicht vaak wordt benoemd als belangrijkste taak, is voorlichting dat ook. Voorlichting heeft een preventieve werking op de toezichthoudende taak van de AP. Op de website van de AP is voldoende informatie te vinden voor eenieder die persoonsgegevens verwerkt.
Bent u bereid om gemeenten te verbieden gebruik te maken van voorspellende algoritmes zo lang deze niet getoetst zijn en de rechtsbescherming van mensen niet gewaarborgd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Om de rechten van burgers te beschermen, moeten overheden zich aan wet- en regelgeving houden en daarbij wordt nieuwe wet- en regelgeving voorbereid die ook op algoritmische voorspellende besluitvormingssystemen van toepassing is.
Er is al een kader dat voorspellende algoritmen reguleert: de Grondwet en de fundamentele mensenrechten vereisen dat waar een inbreuk op een recht is toegelaten, deze inbreuk wettelijk moet worden geregeld en noodzakelijk en proportioneel moet zijn. Domein-specifieke wetgeving reguleert de bevoegdheid waaruit besluitvorming volgt. Het bestuursprocesrecht stelt regels aan besluitvorming, zoals de motivering ervan en hoor en wederhoor. Het non-discriminatierecht verbiedt het maken van een (ongerechtvaardigd) onderscheid tussen mensen. De privacy- en gegevensbeschermingswetgeving – waaronder de AVG – stelt regels aan het gebruik van persoonsgegevens. De AVG verplicht onder meer tot het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) als een gegevensverwerking een hoog privacy-risico oplevert voor de mensen waarvan de gegevens worden verwerkt. Dat geldt ook als daarvoor een (voorspellend) algoritme waarin persoonsgegevens worden verwerkt wordt ingezet.
Specifiek voor AI-systemen met een hoog risico voor mensenrechten, de gezondheid en veiligheid is er in EU-wetgeving (AI-verordening) in voorbereiding die met name de ontwikkelingsfase van deze systemen verder reguleert.
De AI-verordening, is in belangrijke mate van toepassing op voorspellende algoritmen of algoritmische besluitvormingssystemen bij de overheid. Voor AI-systemen met een hoog risico is voorzien in een set eisen aan de ontwikkeling en ingebruikname van deze systemen waaraan aantoonbaar moet zijn voldaan. Zo moet een risico analyse worden gedaan en worden onder andere eisen gesteld aan de datakwaliteit; de accuraatheid van het systeem; moet het systeem voldoende transparant zijn voor degene die het toepast en moet er adequaat menselijk toezicht op mogelijk zijn. Dit wordt verder uitgewerkt in de werkagenda Digitalisering.
Is er onderzoek gedaan naar de vraag in welke mate lokale volksvertegenwoordigers in staat zijn om hun controlerende taak op dit gebied uit te voeren? Zo nee, bent u daartoe bereid?
In het Adviesrapport «Sturen of gestuurd worden» wijst de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) volksvertegenwoordigers en bestuurders, maar ook de ambtenaren die hen ondersteunen, op de dringende noodzaak om de legitimiteit van sturen met data te waarborgen.9 In het rapport stelt de ROB onder andere dat het noodzakelijk is dat (interbestuurlijke) samenwerking bij digitaliseringsprocessen gebeurt op een manier dat deze rekening houden met publieke waarden, waaronder transparantie en verantwoording. Ik ga graag met de VNG en de Vereniging van Raadsleden in gesprek hoe we de adviezen uit het rapport verder kunnen uitwerken.
Discriminatie en racisme bij de politie |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Erkent u dat het schokkend en diep treurig is dat de mensen in de uitzending «Blauwe familie» aangeven niet terug te willen bij de politie als werkgever, terwijl zij zich politiemannen noemen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ja, het is meer dan treurig als politiemensen hun vak verlaten omdat zij zich niet veilig voelen in de organisatie. Daarnaast is het ook zorgelijk dat hierdoor de organisatie goede politiemensen verliest. Een organisatie die burgers veiligheid moet bieden kan dat alleen goed doen als het in de organisatie zelf veilig is.
Wanneer moet volgens u de gewenste cultuurverandering wél gerealiseerd zijn, als het in de afgelopen twee jaar niet is gelukt? Kunt u aangeven welke verbeteringen u in deze afgelopen twee jaar hebt gezien?2
De afgelopen twee jaar is een vervolg gegeven aan de inspanningen die ook in de jaren daarvoor zijn gepleegd op het gebied van diversiteit, inclusie en het realiseren van een veilige en inclusieve werkomgeving in de politieorganisatie. Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de geleverde inspanningen in het kader van Politie voor Iedereen, waarbij vijf prioriteiten (de schijf van 5) zijn benoemd voor de komende jaren. Deze inspanningen zijn voor een belangrijk deel gericht op bewustwording van gedrag, bevorderen van gewenst gedrag en vaardigheden waarmee een cultuurverandering tot stand komt. Cultuurverandering vergt continu aandacht, inzet en een lange adem. In het Halfjaarbericht politie heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken en de positieve vooruitgang op een aantal gebieden, waaronder de verschillende maatregelen die de afgelopen jaren zijn ingezet om discriminatie door de politie tegen te gaan. Recent is hier nog invulling aan gegeven door het expliciete statement van de politieleiding op 8 juni jl. tegen discriminatie en racisme en het aanstellen van een landelijk coördinator voor de bestrijding van racisme en discriminatie binnen de organisatie. Deze landelijk coördinator is betrokken bij alle meldingen en incidenten ten aanzien van racisme en discriminatie binnen de organisatie en heeft de regie op de ontwikkeling van een landelijke eenduidige afdoening van zaken. Hij zal werken als onderdeel van de opgave Politie voor Iedereen en in samenspraak met de portefeuillehouder integriteit. Ik vind het belangrijk om met kracht te blijven inzetten op de verschillende maatregelen uit Politie voor Iedereen.
Bent u bereid een realistisch streven te formuleren wanneer de interne cultuur binnen de politie de norm kent dat uitsluiting, discriminatie en racisme niet kunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De korpsleiding heeft in haar statement van 8 juni jl. aangegeven dat discriminatie, racisme en uitsluiting onaanvaardbaar zijn en voortaan krachtiger zal worden aangepakt. Dit betekent dat de norm voor politiemedewerkers, gezien de voorbeeldfunctie die de politie heeft, hoger ligt dan voor anderen en ook daadwerkelijk gehandhaafd zal worden indien deze wordt overtreden. Discriminatie en racisme zullen helaas nooit volledig uit te bannen zijn in de samenleving en ook niet bij de politie. Juist daarom is hiervoor blijvend aandacht nodig. Discriminatie is strafbaar in Nederland en is dus ook strafbaar binnen de politie. Dat moet continu worden uitgedragen en ook bij de politie wordt het belang gevoeld om grenzen te stellen zodat discriminatie en racisme geen voedingsbodem hebben in haar eigen organisatie. Hierbij hoort een helder regime van sanctionering van lichtere sancties, zoals een schriftelijke berisping, tot de meest zware sanctie, ontslag. Over de uitwerking hiervan zal ik uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren.
Herkent u de klacht dat er bij misdragingen niet wordt ingegrepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb de documentaire gezien en de indringende ervaringen van de medewerkers bij de politie gehoord in gesprekken die ik met ze heb gevoerd. De korpsleiding heeft deze signalen herkend en erkent ook dat krachtiger ingrijpen voortaan nodig is zodra er meldingen zijn van discriminatie in het korps.
Herkent u nog steeds niet dat er niet wordt ingegrepen bij agenten die zich misdragen vanwege capaciteitsproblemen?3
De korpsleiding heeft in haar statement geen voorbehoud gemaakt als het gaat om capaciteitsproblemen. Er zal hoe dan ook worden ingegrepen op discriminerend gedrag. Hier wordt een actieplan voor opgesteld waarin de norm helder wordt gesteld en hoe deze norm zal worden gehandhaafd. Uw kamer wordt hierover in het tweede halfjaarbericht politie geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat het op de opleiding al mis gaat met discriminatie en racisme, zowel richting mensen met een migratie- of LHBTI-achtergrond, als de cultuur waarin aspiranten racistisch en discriminerend gedrag wordt voorgedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zolang discriminatie in de samenleving voorkomt, kan het ook bij de politie voorkomen. Ook bij aspiranten kan discriminerend gedrag voorkomen. Het is van belang dat discriminatie en racisme bij de politie binnen alle lagen van de organisatie wordt aangepakt, beginnend bij de opleiding van nieuwe politieagenten. Het statement van de korpsleiding was hier dan ook helder over en is ook van toepassing op aspiranten en de Politieacademie.
Kunt u aangeven of er nog altijd geen concessies volgens u worden gedaan op de screening van nieuwe agenten? Kunt u dit ook aangeven voor het niveau waarop agenten moeten functioneren zowel tijdens als na de opleiding?4
Het uitgangspunt bij de selectie voor nieuwe politiemensen is een objectieve, geïndividualiseerde beoordeling van de kandidaten. Hierbij geldt dat aan de selectiecriteria en kwaliteit van politie niet getornd wordt en voor iedereen dezelfde eisen gelden, ongeacht zijn of haar achtergrond.
Hoevaak worden slachtoffers geadviseerd elders te solliciteren omdat het moeilijk is om pesters aan te pakken? Bent u bereid dit uit te zoeken?
De korpsleiding heeft in haar statement aangegeven dat discriminatie, racisme en uitsluiting krachtig zullen worden aangepakt. Ik zal volgen hoe dat vanaf nu wordt aangepakt en zal uw Kamer hierover periodiek via het halfjaarbericht informeren.
Kunt u aangeven wat volgens u het verschil is tussen een harde grap en racisme?
Vanuit een meer sociologisch perspectief kan gesteld worden dat in het algemeen een harde grap zowel insluitend als uitsluitend kan werken.
Kunt u een overzicht geven van disciplinaire straffen op basis van gedrag bij de politie en hoevaak dat in de afgelopen jaren is opgelegd?
Een disciplinair onderzoek wordt uitgevoerd wanneer er sprake is van een vermoeden van plichtsverzuim, waarna er een disciplinaire maatregel kan volgen. In de Jaarverantwoording Politie 20215 staat een overzicht met alle uitgevoerde disciplinaire maatregelen en hoe vaak deze zijn voorgekomen. In 2021 zijn er in totaal 401 disciplinaire onderzoeken afgehandeld. Dit zijn onderzoeken over bijvoorbeeld misbruiken en/of achterhouden van informatie, schending, misbruik geweldsbevoegdheid en andere gedragingen. Op gebied van ongewenste omgangsvormen zijn er in 2021 35 disciplinaire maatregelen genomen.
Disciplinaire maatregel
Aantal keren opgelegd in 2021
Schriftelijke berisping
12x opgelegd
Inhouding vakantie-uren
6x opgelegd
Inhouding salaris
2x opgelegd
Tijdelijk lager salaris
2x opgelegd
Plaatsing lagere salarisschaal
4x opgelegd
Ontslag
1x opgelegd
Ongeschiktheidsontslag
2x opgelegd
Geen maatregel
1x voorgekomen
Voorwaardelijk ontslag
4x opgelegd
Waarschuwing
1x opgelegd
Kunt u aangeven hoe er met hersteltijd wordt omgegaan? Moet iemand daar zelf om vragen of wordt iemand opgedragen?
Indien een collega discriminatie heeft ervaren wordt per geval bezien of en hoe discriminatie impact heeft op de gezondheid van de collega en het vermogen om weer aan het werk te gaan. De leidinggevende van de betrokken collega heeft de taak om te bezien wanneer en hoe een collega weer veilig en gezond aan het werk kan gaan. Dit gaat in overleg met betrokkene en hierover kan ook advies worden ingewonnen bij de bedrijfsarts en het netwerk van vertrouwenspersonen.
Heeft u een verklaring voor het feit dat uitsluiting, discriminatie en racisme bovengemiddeld vaak voorkomen bij de politie en dat hoewel dit een bekend probleem is, niet opgelost lijkt te worden?
Zoals ik aangaf bij het antwoord op vraag 3 ligt de norm voor politie hoger dan voor anderen en zal deze ook daadwerkelijk gehandhaafd worden indien deze wordt overtreden. Zolang discriminatie echter in onze samenleving voorkomt, kan het ook bij de politie voorkomen. Ik vind het daarom belangrijk om een cultuurverandering te realiseren en met kracht te blijven inzetten op de verschillende maatregelen uit Politie voor Iedereen. In de antwoorden op Kamervragen met betrekking tot de Medewerkersmonitor6 heb ik aangegeven dat de resultaten van de Medewerkersmonitor laten zien dat de tot nog toe geleverde inspanningen, vooruitgang laten zien op een aantal gebieden. Deze inspanningen zullen daarom voortgezet worden. Het is hierbij belangrijk om realistisch te zijn over de aard van het politiewerk als factor bij het ontstaan – en dus ook het bestrijden – van grensoverschrijdend gedrag. Politiewerk is zwaar en bij tijden zeer ingrijpend voor politiemensen. In de bestrijding van discriminatie en racisme in de politie zal dus ook veel aandacht nodig zijn voor de draagkracht van politiemensen, de steun die we hen kunnen bieden en het tegengaan van vervorming door het politiewerk.
Bij hoeveel teams spelen deze problemen, van uitsluiting, discriminatie en racisme volgens u? Wat verklaart dat er in sommige teams een fijne en veilige werkcultuur heerst en bij andere teams helemaal niet?
De politie heeft erkend dat problemen in alle lagen van de organisatie voor kunnen komen. Daarom is gekozen voor een daadkrachtige aanpak voor het hele korps, geen enkel team uitgezonderd. Teams zijn namelijk geen statische entiteiten. Politiemensen zullen in hun loopbaan verschillende rollen en functies vervullen in verschillende teams. Alle teams zullen veilig moeten zijn en moeten blijven – daarvoor is een brede aanpak noodzakelijk.
Wat is er geleerd van het (niet goed) afhandelen van eerdere voorbeelden van discriminatie en racisme binnen de politieorganisatie?
De korpsleiding heeft in haar statement aangegeven dat zij de norm voor wat betreft discriminatie, racisme en uitsluiting voortaan strenger zal gaan handhaven. De politie heeft hierbij geleerd van incidenten in de afgelopen jaren en geconcludeerd dat discriminatie verschillende uitingsvormen kent. In dat kader zijn er in het afgelopen jaar dialoogsessies gehouden met medewerkers en leidinggevenden om te spreken over de manier waarop met meldingen van discriminatie kan worden omgegaan. Hierbij werd geconstateerd dat de norm al helder was maar nog concreter moet worden gemaakt en vooral nadrukkelijk worden uitgedragen, te beginnen bij de leiding. Het handhaven van de norm hoort vergezeld te gaan van een helder regime van sanctionering van lichtere sancties, zoals schriftelijke berisping, tot de meest zware sanctie, ontslag. Hiervoor wordt thans een actieplan uitgewerkt waarover uw Kamer zo spoedig mogelijk wordt geïnformeerd. Dit handelingskader en andere vervolgstappen worden verbonden met andere lopende ontwikkelingen op het gebied van het verbeteren van het disciplinaire proces, de vernieuwing van het integriteitsstelsel en het toegankelijk maken van loketten waar medewerkers meldingen kunnen doen of hulp kunnen inroepen.
Wat moet er volgens u nu precies gebeuren, gelet op het feit dat meerdere politiechefs en ook uw voorgangers hebben beloofd hier werk van te maken en deze problemen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 14.
Welk type leiderschap is volgens u nodig om deze problemen grondig aan te pakken? Is dat bij de huidige top van de politieorganisatie nu voldoende aanwezig volgens u?
Omgaan met diversiteit en de waarde van alle medewerkers is altijd een belangrijke component van politieleiderschap. Als deel van het genoemde actieplan wordt uitgewerkt hoe in de ontwikkeling van politieleiders nog meer aandacht gegeven kan worden aan de vaardigheden die nodig zijn voor inclusie van medewerkers en het tegengaan van discriminatie. Het programma «Beweging in Leiderschap» werkt nauw samen met de brede aanpak Politie voor Iedereen. De aandacht gaat hierbij voornamelijk naar het leidinggegeven om veilige en inclusieve team te realiseren. Goed leiderschap is verbindend en faciliterend voor alle medewerkers. Medewerkers voelen zich zo gehoord onder persoonlijke – en zakelijke omstandigheden. Deze manier van leidinggeven draagt bij aan veilige politieteams.
Terugtrekking uit het Energiehandvestverdrag |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Erkent u dat het Energiehandvestverdrag in strijd is met het Parijsakkoord? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ja. De visie van de EU en van Nederland is dat het huidige ECT onvoldoende in lijn is met het Akkoord van Parijs. Voor de EU is een van de belangrijkste doelstellingen van de moderniseringsonderhandelingen om het ECT in lijn te brengen met het Akkoord van Parijs. De EU stelt voor dit te doen door o.a. investeringsbescherming in fossiele brandstoffenprojecten uit te sluiten, investeringen in hernieuwbare energie verder te stimuleren, de afspraken onder het Akkoord van Parijs en andere verdragen te herbevestigen onder het ECT, en nieuwe afspraken op te nemen over duurzaamheid.
Klopt het dat Nederland met een aantal andere landen aan het onderzoeken is om zich terug te trekken uit het Energiehandvestverdrag omdat de herziening daarvan niet voorspoedig verloopt? Kunt u de Kamer informeren over de (juridische) verkenningen die plaatsvinden?2
Het ECT is een gemengd verdrag, waar de EU én de lidstaten partij bij zijn. Zoals aangegeven in Kamerbrief DGKE-E / 22028444 van 21 februari 2022 heeft Nederland zich op het standpunt gesteld dat, als blijkt dat het Energy Charter Treaty (hierna: ECT) niet voldoende in lijn kan worden gebracht met het EU-mandaat, andere opties overwogen moeten worden. Nederland heeft de Europese Commissie opgeroepen om voorbereidingen te treffen voor verschillende scenario’s, waaronder uittreding.
Dit betekent niet dat het kabinet van mening is dat het moderniseren van het verdrag geen acceptabele optie is. Het doel van het kabinet is een modernisering van het ECT die zoveel mogelijk in lijn is met het EU-mandaat.
Nederland is momenteel de juridische aspecten van de verschillende scenario’s, waaronder uittreding, aan het onderzoeken.
Erkent u dat het vreemd is dat arbitragetribunalen het Komstroy-arrest naast zich neer kunnen leggen? Kunt u aangeven op welke juridische gronden dit kan?3
Op basis van internationale arbitrageregels zijn tribunalen zelf bevoegd om te oordelen over hun eigen bevoegdheid. Een van de redenen voor een tribunaal om zich onbevoegd te verklaren is het gebrek aan een geldige arbitrageovereenkomst. Het Hof van Justitie van de EU heeft in het Komstroy-arrest geoordeeld dat het ECT geen geldige arbitrageovereenkomst is onder EU-recht in een geschil tussen een investeerder uit een EU lidstaat en een andere EU lidstaat waar die investeerder een investering heeft («intra-EU arbitrage»). Arbitragetribunalen zijn niet gebonden aan arresten van het Hof van Justitie van de EU. Zij oordelen over de geschillen overeenkomstig het ECT en de toepasselijke internationale rechtsregels- en beginselen, waarbij ook het EU-recht in de overweging kan worden genomen. Omdat arbitragetribunalen in deze afweging andere internationale rechtsregels kunnen laten prevaleren, kunnen arbitragetribunalen zich in intra-EU arbitragezaken toch bevoegd verklaren en dat hebben ze tot nu toe ook gedaan.
Deelt u de mening dat de moderniseringsvoorstellen van de Europese Unie voor een langzame uitfasering van bescherming voor fossiele investeringen een bedreiging zijn voor het klimaat, aangezien maatregelen nú nodig zijn? Zo nee, waarom niet?
Het ECT belet overheden niet om maatregelen te nemen die nodig zijn om klimaatverandering tegen te gaan, zoals het uitfaseren van fossiele brandstoffen. Het ECT stelt alleen voorwaarden voor de wijze waarop dergelijke maatregelen genomen worden conform de beginselen van behoorlijk bestuur zoals ook vastgelegd in onze rechtstaat. Bij de moderniseringsonderhandelingen wordt door de EU gezorgd dat dit verduidelijkt wordt. Allereerst door een betere borging van de right to regulatevoor overheden om maatregelen te kunnen nemen die onder meer in het kader van klimaatverandering noodzakelijk zijn. En ten tweede door bescherming van fossiele brandstoffen uit te faseren, waardoor de focus van het ECT in de toekomst meer zal verschuiven naar de bescherming van investeringen in hernieuwbare energie. Het ECT biedt een bescherming in de zin van non-discriminatie voor doorvoer en investeringen in energie maar regelt niet het energiebeleid en energiekeuzes van de aangesloten landen. Het verdrag bepaalt daarmee niet de snelheid van energietransitie in de aangesloten landen.
Erkent u dat moderniseringsvoorstellen van de Europese Unie om ook biomassa en carbon capture and storage (CCS) te beschermen via het verdrag in strijd zijn met klimaatdoelen, aangezien het duurzame karakter van deze methodes wordt betwijfeld?
De inzet van zowel biomassa (mits het voldoet aan de (internationale) duurzaamheidseisen) als CCS draagt bij aan het realiseren van hernieuwbare energie of CO2-reductie. In combinatie kunnen deze technieken ook leiden tot negatieve emissies, welke van belang zijn richting klimaatneutraliteit in 2050.
Wat gaat u doen om met zoveel mogelijk lidstaten tegelijkertijd een terugtrekking uit het verdrag te organiseren en zo een sterk signaal af te geven?
Dit is op dit moment niet aan de orde, aangezien het onderhandelingsresultaat nog niet bekend is. Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is het doel van het kabinet een modernisering van het ECT die zoveel mogelijk in lijn is met het EU-mandaat.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat RWE en Uniper alsnog via een omweg het Nederlandse klimaatbeleid kunnen frustreren met hun claims?
Dit kabinet staat voor een ambitieus en effectief klimaatbeleid. Daarom moeten we zorgen dat we onze C02-uitstoot verlagen en afhankelijkheid van fossiele brandstoffen zoals gas en kolen afbouwen. De Wet verbod op kolen is een solide wet die ervoor zorgt dat de kolencentrales richting 2030 de maximale bijdrage leveren die ze kunnen in termen van CO2-reductie. Bij de totstandkoming van de wet is gekeken of deze wet in lijn is met nationale, Europese en internationale regels. Het staat een ieder vrij om de gang naar de rechter te kiezen als zij of hij rechtstreeks door een overheidsbesluit geraakt wordt. Het Nederlandse klimaat- en energiebeleid wordt niet ingegeven door het risico van claims.
Kunt u een overzicht geven van het contact tussen de Minister van Economische Zaken en Klimaat en Financiën met bestuurders of lobbyisten van RWE en Uniper in 2021 en 2022 tot nu toe?
Zaken die op dit moment onder de rechter zijn of bij het arbitragetribunaal aanhangig zijn, worden in onderling contact niet besproken. De Nederlandse Staat voert deze procedures zo transparant mogelijk en informeert de Tweede Kamer regelmatig en proactief over ontwikkelingen. Daarnaast is er op andere onderwerpen regulier contact, zoals de overheid dat ook met andere betrokkenen heeft. Dit is o.a. het geval bij gesprekken over ontwikkeling van waterstof en andere activiteiten die geen onderwerp zijn van juridische procedures brief waarin allerlei facetten van het kolendossier aan bod komen.
Het nieuws dat de SMS-controle van DigiD wordt uitgefaseerd |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat na de uitfasering van de SMS-controle van DigiD er alleen nog authenticatie via de app kan worden gedaan? En zo ja, is het dan juist dat deze app alleen verkrijgbaar is voor Apple en Google telefoons?1
Voorop staat dat SMS-authenticatie, zoals gesteld in het commissiedebat van 22 maart jl., voorlopig behouden blijft. Belangrijk is echter wel dat er oog blijft voor een continue verbetering van de beveiliging en de veiligheidseisen. Hierbij moet onder andere voldaan worden aan de veiligheidseisen die gesteld zijn binnen Europa. Binnen de eIDAS regelgeving wordt er onderscheid gemaakt tussen de niveaus laag, substantieel en hoog. Hierbij is het met name van belang dat er een nauwkeurige en betrouwbare identiteitsvaststelling plaats kan vinden. Tweefactor-authenticatie, zoals SMS-authenticatie, behoort tot het laagste niveau. De DigiD app is alleen verkrijgbaar voor Android en iOS telefoons.
Kunt u aangeven waarom gekozen wordt inwoners te dwingen gebruik te maken van Amerikaanse techbedrijven en daarmee hun marktmacht te versterken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De redenen hiervoor zijn praktisch en niet principieel van aard. De voornaamste redenen om de DigiD-app in beginsel alleen voor de besturingssystemen iOS en Android aan te bieden zijn:
Bereik; meer dan 99% van de smartphones gebruikt iOS of Android als besturingssysteem.
Betrouwbaarheid van de app store; er moet voldoende vertrouwen zijn in de app store; zo moet de software bijvoorbeeld deugdelijk zijn en voldoen aan de standaarden van de store. Ondeugdelijke apps in de stores van iOS en Android worden verwijderd.
Bezitsfactor; bij een digitale authenticatie moet er zekerheid bestaan over de identiteit van de gebruiker, dit vraagt bepaalde technologie die op dit moment alleen door Apple in iOS en door Google in Android wordt aangeboden.
Klopt het dat er geen alternatief wordt geboden voor partijen die geen gebruik maken van de diensten van Google of Apple en daardoor ook geen toegang meer hebben tot de overheidsdiensten? Wat gaat u ondernemen om te regelen dat er wel alternatieven worden geboden?
Naast het gebruik van de DigiD-app op de besturingssystemen iOS of Android is SMS het huidige alternatief. In de verdere ontwikkeling van DigiD speelt naast veiligheid ook inclusiviteit een belangrijke rol.
Kunt u toelichten hoe het besluit om geen andere mogelijkheden naast de apps van Google en Apple strookt met het «comply or explain»-principe van de overheid ten aanzien van open source?
Kunt u aangeven waarom de overheid de DigiD-app niet open source heeft laten ontwikkelen? Is zij als nog van plan dit te gaan doen zodat de app ook in de F-droidstore aangeboden kan worden?
DigiD gebruikt open source componenten, maar publiceert de broncode van de app (nog) niet. Een verkenning of het mogelijk is om de broncode van DigiD open source te publiceren is gaande, maar het publiceren van de broncode moet wel op een verantwoordelijke en veilige manier mogelijk zijn. Veiligheid en bescherming van gegevens van gebruikers blijven in de doorontwikkeling altijd een factor. Het risico bestaat dat de broncode gebruikt wordt om de app te klonen om via die weg gegevens afhandig te maken van de gebruiker.
Is het juist dat in de huidige app trackers zijn aangetroffen? Wat zijn de gevolgen van deze trackers in de app?2
Het is juist dat de app trackers van respectievelijk Microsoft en Google bevat. Dit is noodzakelijk voor de (technische) ondersteunings- en beheerfunctionaliteit van de applicatie. De twee Microsoft trackers zorgen ervoor dat informatie bij het ontwikkelteam van DigiD terecht komt als de applicatie niet stabiel werkt of crasht. Deze gegevens worden niet naar Microsoft gezonden, maar alleen naar het ontwikkelplatform van DigiD. Het betreft geen persoonlijke gegevens en de trackers hebben ook niet als doel om het gedrag van de gebruiker te volgen.
De tracker van Google is nodig voor technische ondersteuning van de push-notificatiefunctionaliteit in Android. Een push-notificatie kan vanuit een applicatie een bericht sturen naar de gebruiker dat er een bericht klaar staat in de applicatie. Bij DigiD gebeurt dit alleen in uitzonderlijke gevallen en nooit met persoonsgegevens. Voor het versturen van een push-notificatie wordt expliciet toestemming gevraagd aan de gebruiker om deze functionaliteit al dan niet toe te staan.
Hoe gaat u voorkomen dat door het gebruik van deze apps data van Nederlandse burgers worden doorgegeven aan de Amerikaanse overheid, omdat beide bedrijven onder de zogenaamde Patriot Act vallen?
Beide bedrijven hebben geen inzicht in de gegevens van de gebruikers van de applicatie. Zij hebben geen toegang tot de inloggegevens, noch tot de informatie die de burger via het inloggen wil inzien. De DigiD-app stuurt geen gegevens door naar Apple of Google.
Notificatiedata lopen wel via een centrale poort in het besturingssysteem. Om die reden wordt er zo min mogelijk gebruik gemaakt van notificaties en wordt hier nooit gevoelige of persoonlijke informatie gedeeld. Als gebruiker is het mogelijk om notificaties uit te schakelen.
Kunt u aangeven hoe het uitfaseren van SMS bij DigiD samenhangt met uw garantie dat de toegang tot en het gebruik van DigiD niet verslechterd zullen worden, in het commissiedebat inzake digitale overheid op 22 maart 2022?3
Zoals verder toegelicht in de beantwoording op vraag 1 staat voorop dat SMS-authenticatie voorlopig behouden blijft, maar is het belangrijk dat er oog blijft voor continue verbetering van de beveiliging en de veiligheidseisen. Bij de verdere ontwikkeling van de app is voortdurend aandacht voor inclusiviteit, toegankelijkheid en het gebruikersgemak. Mensen kunnen ondersteuning vragen via de Helpdesk van DigiD en via Informatiepunten Digitale Overheid, bijvoorbeeld in bibliotheken. In de voortgangsrapportage van het domein Toegang zal ik dit najaar verder ingaan op de veiligheidsniveaus en inclusie.
Het ethisch profileren bij de IND bij ‘Erkend referenten’ |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waarom geen ruchtbaarheid is gegeven aan het stopzetten van risicoprofilering door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij «erkend referenten»?1 2
Het risicomodel erkend referenten was een intern hulpmiddel voor de IND om een inschatting te kunnen maken bij welke bedrijven een verhoogd risico lag op niet-naleving van relevante regelgeving. Sinds mei 2021 wordt er niet meer met dit risicomodel gewerkt. Destijds was vanuit de IND geen reden om hierover naar buiten toe te communiceren, omdat het model geen gevolgen heeft gehad voor de besluiten die de IND heeft genomen, er zijn geen aanvragen op grond van dit model afgewezen.
Is het stopzetten van deze risicoprofilering door de IND gemeld aan de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), waarvan het Ministerie van BZK eindverantwoordelijk is voor het «opruimen» van vervuilde data uit het toeslagenschandaal en het rechtmatig inrichten van risicoprofilering door overheidsdiensten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is deze informatie niet gedeeld met de Kamer?
De IND is in mei 2021 gestopt met het gebruik van het risicomodel, en daarmee ook met het registreren van de samenstelling van het bedrijfsbestuur. Er is in het kader van de uitvoering van moties Marijnissen c.s. en Klaver c.s.3 (hierna Motie#21) melding gedaan van het risicomodel en de betreffende verandering van werkwijze bij de Minister van Justitie en Veiligheid. Met het aannemen van deze moties heeft de Kamer het kabinet verzocht om te inventariseren waar afkomstgerelateerde persoonsgegevens worden gebruikt. Doel is om discriminatie te voorkomen door het onrechtmatig en oneigenlijk gebruik tegen te gaan van afkomstgerelateerde gegevens in risico-modellen, -profielen en verwerkingen van systemen en processen. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert de Kamer voor het zomerreces over de resultaten van de uitvoering van de Motie#21.
Welke analyse maken de IND en de ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het ontstaan van de gedachte dat mensen die in een niet-westers land zijn geboren minder geneigd zouden zijn zich aan de wetten en regels te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze indicator is destijds vastgesteld door de IND op basis van de onjuiste aanname dat in bepaalde regio’s van de wereld er een andere kijk is hoe om te gaan met wettelijke bepalingen en dat hierdoor bestuurders uit een bepaald geboorteland eerder overgaan tot het overtreden van regels. Op basis van de beschikbare informatie, die ook met het besluit van 18 maart 2022 op het Wob-verzoek van Argos4 openbaar is geworden, is niet te achterhalen of er een specifieke aanleiding of concrete casus is geweest om deze indicator op te voeren. De IND is in mei 2021 gestopt met deze registratie. Het is belangrijk te vermelden dat de IND zich bewust is geworden dat deze registratie niet had mogen plaatsvinden en het mogelijk gebruik van de gegevens, had kunnen leiden tot discriminatie.
Kunt u garanderen dat de IND de indicator «samenstelling van het bedrijfsbestuur» (afkomst) nooit heeft gebruikt, mede gezien zij in hun formele reactie stellen dat hier geen werkinstructie voor was en dat de indicator niet is toegepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
De samenstelling van het bestuur is nooit meegewogen in de risicoscore van het model. De indicator maakte geen deel uit van het algoritme. De indicator is enkel geregistreerd en er is niet mee gewerkt. De uitkomst van het algoritme, die werd verkregen nadat de aanvraag om erkenning als referent was ingewilligd, vormde een basis voor de inzet van controles en handhaving op de naleving van verblijfsvoorwaarden en plichten door erkend referenten. Zij had geen gevolgen voor de aanvraag en de vreemdeling zelf. Ook los van het algoritme is deze indicator nooit betrokken bij de vaststelling van de risicoscore. Tegenover bedrijven en bestuurders van bedrijven is dus op geen enkele wijze mede op grond van deze indicator handhavend opgetreden.
Waarom is in 2017 niet het intern juridisch advies opgevolgd dat aangaf dat het risicoprofiel etnisch profileerde en onrechtmatige verwerking van bijzondere persoonsgegevens betrof? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik betreur dat er niet sneller opvolging is gegeven aan een interne notitie van de afdeling Juridische Zaken van de IND, die in 2017 adviseerde met het risicomodel te stoppen en daarbij expliciet in ging op de indicator bestuurssamenstelling. Destijds werd te weinig urgentie gevoeld om uitvoering te geven aan dit advies, omdat er in praktijk niet met deze indicator werd gewerkt. De IND is in mei 2021 wel gestopt met het gebruik van het risicomodel. Het stoppen met het risicomodel is mede ingegeven door extra alertheid en urgentie naar aanleiding van de aanscherping van AVG-vereisten en de uitkomsten van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag. Ook was er een intern onderzoek naar de technische aspecten van het model, dat bijdroeg aan de beslissing om te stoppen. Er was in 2021 geen aanleiding om hier breed over te communiceren, omdat het model geen gevolgen heeft gehad voor de besluiten die de IND heeft genomen en dus niet raakte aan de aanvragen van de klant.
Kunt u een uitputtend overzicht geven waar risicoprofilering wordt gebruikt voor toezicht, handhaving en fraude-opsporing bij verschillende onderdelen en diensten van de overheid?
Een uitputtend overzicht waar risicoprofilering wordt gebruikt binnen de overheid is er op dit moment niet. Wel wordt gewerkt aan de uitvoering van het onderzoek naar discriminerende risicomodellen op basis van de Motie#21. Werken met risicoprofielen is een standaard werkwijze in alle vormen van toezicht, handhaving en fraude-opsporing. Verschillende overheden gebruiken bij de uitoefening van hun taken dergelijke risicoprofielen. Deze profielen hebben tot doel om doelgerichter en efficiënter te handhaven, te controleren en/of dienstverlenend te zijn, bijvoorbeeld als zij worden ingezet om foutieve aanvragen te voorkomen. Dat is ook nodig: de capaciteit van overheden om te handhaven en/of te controleren is namelijk schaars. Risicoprofielen zijn dan ook van belang voor de uitvoering en het stopzetten van alle signalen en risicosystemen kan tot grote verstoringen in die uitvoering leiden.
Bij brief van 14 december 202112 bent u geïnformeerd over het mensenrechtelijk toetsingskader dat het College voor de Rechten van de Mens heeft opgesteld. Daarin staan de juridische maatstaven om te bepalen wanneer risicoprofielen leiden tot discriminatie op grond van de ras (waaronder etniciteit valt) of nationaliteit. Uit het toetsingskader komt duidelijk naar voren dat slechts in uitzonderlijke situaties een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd kan zijn. Daar moeten volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zeer zwaarwegende redenen voor zijn. Het mag en kan dus nooit zo zijn dat je afkomst, inkomen, of het wonen in een bepaalde wijk zomaar met zich meebrengen dat je een «kruisje» bij je naam krijgt om strenger gecontroleerd te worden. Onderscheid op dergelijke gronden mag alleen in uitzonderlijke gevallen als daar een dergelijke zware juridische rechtvaardiging voor is. Afkomst mag bovendien nooit als enige of doorslaggevende criterium gebruikt worden.
Overheidsorganisaties die gebruik maken van risicoprofielen moeten zich ervan bewust zijn dat dit onderscheid het risico van discriminatie met zich mee brengt. En discriminatie is verboden. Het non-discriminatiebeginsel uit het eerste artikel van onze Grondwet is daar heel helder over. Waarborgen ter voorkoming van discriminatie zijn van groot belang.
De Staatssecretaris van BZK coördineert nu de uitvoering van het onderzoek naar discriminerende risicomodellen op basis van Motie#21. Onderdeel van dit onderzoek is het stopzetten van het gebruik ervan en het opruimen van vervuilde data binnen de overheid. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd door middel van de tweede voortgangsrapportage. Op 25 mei is over dit onderwerp een technische briefing geweest. In oktober van dit jaar volgt de volgende voortgangsrapportage over de uitvoering van deze motie.
De bewindspersonen informeren de Kamer over de resultaten van de uitvoering van Motie#21 door hun eigen ministerie. Het Ministerie van JenV informeert uw Kamer voor het zomerreces over de resultaten.
Volledigheidshalve kan ik u ook mededelen dat de uitvoering van de motie Azarkan c.s.13, die verzoekt om een brede doorlichting van de overheid op discriminatie en etnisch profileren, is meegegeven in de taakopdracht van de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme14.
Kunt u aangeven waarom wijken als Feijenoord en IJsselmonde geprofileerd worden en wijken waarin het inkomen hoog of hoger ligt niet en op basis van welke wetenschappelijke grondslag wordt aangenomen dat daar meer handhaving en toezicht proportioneel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn gegevens van de IND uit de risicoprofielen van erkend referenten gedeeld met andere overheden en kunt u aangeven met wie en waarom?
Noch risicoscores, noch registraties omtrent samenstelling van bedrijfsbesturen, werden gedeeld met andere overheidsorganisaties. De IND werkt op het gebied van kennismigratie en handhaving nauw samen met de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna te noemen: NLA). Met de NLA worden gecombineerde inspecties/controles uitgevoerd bij bedrijven die door de IND zijn erkend als referent. De NLA is ook bevoegd voor het controleren op de verplichtingen voortvloeiend uit de Wet modern migratiebeleid. De te controleren bedrijven worden door de IND geselecteerd. Bij deze selectie worden gegevens over het bedrijf verzameld. Een deel van deze gegevens komt overeen met gegevens die werden verzameld in het risicomodel. Het betreft (handels)naam van het bedrijf, postcode, KvK nummer, SBI-code, rechtsvorm, datum oprichting, aanwezigheid van een website en de uitkomst van de risicoscore (het percentagecijfer). De samenstelling van het bestuur van het bedrijf heeft hierin geen rol gespeeld.
Bent u het eens met de vaststelling dat er een systeem van «zeven kruisjes» ontstaat door de risicoprofilering waarbij afkomst, inkomen en woonplek negatieve voorspellers zijn voor extra controle en wantrouwen vanuit overheidsdiensten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven op basis van welke wetenschappelijke analyse overheidsdiensten en regering in blijven zetten op data-gestuurd toezicht en kunt u hierover de inzet en de analyses delen met de Kamer?
Allereerst hecht het kabinet er met uw Kamer zeer aan dat discriminatie, zoals bedoeld in artikel 1 van de Grondwet, door het gebruik van risicomodellen/-profielen te allen tijde wordt voorkomen.
Ten tweede moeten overheidsorganisaties die gebruik maken van risicoprofielen de staande wet- en regelgeving in acht nemen.
Binnen de werkingssfeer van de Algemene Verordening Gegevens bescherming (AVG), alsook de Wet Politiegegevens (Wpg), de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Wet Basisregistraties Personen (BRP) moeten verwerkingen van persoonsgegevens naast de wettelijke grondslag voldoen aan de eisen van behoorlijkheid, transparantie, rechtmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Ten derde, ministeries kunnen voor het toetsen verschillende instrumenten als hulpmiddel hanteren voor de ontwikkeling en het gebruik van algoritmen, zoals de Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmen (IAMA)5, de handleiding Privacy by design6, de handreiking Non-discriminatie by design7, het Toetsingskader algoritmen van de Algemene Rekenkamer8 en het mensenrechtelijk toetsingskader «discriminatie door risicoprofielen» dat het College voor de Rechten van de Mens heeft opgesteld.9 Hierdoor wordt het mogelijk om bias en non-discriminatie in data-analyses aan de voorkant bij de ontwikkeling en tijdens het gebruik van een risicomodel te herkennen.
Ten vierde, neemt het kabinet conform het regeerakkoord structurele maatregelen om het toezicht op de ontwikkeling en het gebruik van algoritmen vorm te geven. Met deze maatregelen worden de nodige waarborgen getroffen om discriminatie in de toekomst door het gebruik van risicomodellen, profielen, verwerkingen en algoritmen overheid breed te voorkomen.
In Europees verband wordt wetgeving voorbereid voor de ontwikkeling en het gebruik van AI en algoritmen. Het voorkomen van discriminatie is hierbij een belangrijk aandachtspunt. Vooruitlopend daarop maakt de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering (rijksbrede) afspraken over het (externe) toezicht op de ontwikkeling en gebruik van algoritmen.
Daarin zal ook het gebruik van de IAMA, de handleiding Privacy by design, en de handreiking Non-discriminatie by design worden meegenomen en het door de Algemene Rekenkamer ontwikkelde Toetsingskader algoritmen als uitgangspunt worden gebruikt voor het toezicht. Uw Kamer wordt over de te nemen structurele maatregelen voor het zomerreces per brief geïnformeerd.
Tot slot wordt met het maken van deze rijksbrede afspraken voor het toezicht op algoritmen invulling gegeven aan de motie Bouchallikh en Dekker-Abdulaziz c.s.10, en de motie Van Baarle c.s.11.
Bent u bereid om risicoprofilering door overheidsdiensten te staken totdat helder is dat de profielen wetenschappelijk deugdelijk zijn en proportioneel op hun uitkomst?
Zie antwoord vraag 6.
Is de overheid gehouden aan het meewerken aan WOB-verzoeken als het gaat om risicoprofielen, gericht op de indicatoren die daarbij worden gebruikt? Kunt u bij uw antwoord rekening houden met de adviezen van De Algemene Rekenkamer, De Raad van State als het gaat om transparantie en de eerdere brief van de Minister voor Rechtsbescherming?3 4 5
Per situatie zal moeten worden beoordeeld of door openbaarmaking afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van de gehanteerde inspectie, controle en toezichttechnieken wat een effectieve handhaving zou kunnen belemmeren. Indien gemotiveerd wordt vastgesteld dat daarvan sprake is dan kent de Wet open overheid (Woo), per 1 mei 2022 de vervanger van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), een uitzonderingsgrond die kan worden ingeroepen. Dit zal per situatie nader moeten worden gemotiveerd. Daarbij zal moeten worden meegewogen hoe aannemelijk het is dat burgers hun gedrag gaan aanpassen wanneer men bekend is met de risicoprofielen.
Hoe reageert u op de opmerking van de journalist Davidson van Argos, die vertelde dat in de praktijk de wens mee te werken aan het verstrekken van informatie niet overhoudt met als argument dat dan burgers hun gedrag zouden gaan aanpassen? Waar is die redenering over het gedrag op gestoeld?
Zie antwoord vraag 12.
Recente nihilstellingen in de kinderopvangtoeslag |
|
Renske Leijten , Farid Azarkan (DENK), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Kunt u aangeven hoeveel mensen onlangs een «nihilstelling» hebben gekregen over de kinderopvang over 2020 en/of 2021?1
In totaal zijn voor het jaar 2020 718.000 aanvragen kinderopvangtoeslag gedaan. Hiervan zijn in de fase van definitieve toekenning 585.000 aanvragen direct vastgesteld. Voor 133.000 aanvragen heeft Toeslagen huishoudens per brief verzocht (aanvullende) gegevens aan te leveren. In 38.000 gevallen is niet gereageerd op het eerste informatieverzoek en werd een rappel gestuurd. Uiteindelijk kon Toeslagen over het jaar 2020 in 4.500 gevallen niet vaststellen of er kinderopvang is afgenomen en is daarom overgegaan tot een nihilstelling. Aanvullend is op verzoek van enkele honderden aanvragers de KOT op eigen verzoek nihil gesteld omdat geen opvang werd afgenomen. Ook kan tijdens de handmatige behandeling in overleg met de burger de aanvraag zijn stopgezet, omdat er geen recht op kinderopvangtoeslag bestond. Om hoeveel gevallen dit gaat is helaas niet uit de data op te maken. Voor het toeslagjaar 2021 heeft de definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag nog niet plaatsgevonden en is er dus nog geen sprake van nihilstellingen.
Kunt u aangeven hoe de nihilstelling is ingericht na het rapport Ongekend Onrecht van de parlementaire ondervragingscommissie?2
In het rapport «Ongekend onrecht» levert de parlementaire ondervragingscommissie terechte kritiek op het proces omtrent nihilstellingen bij de kinderopvangtoeslag. Aanvragen van ouders werden bijvoorbeeld op nihil gesteld, voordat ouders werden geïnformeerd over het ontbreken van gegevens en ouders werden onvoldoende in de gelegenheid gesteld om ontbrekende gegevens aan te leveren. Inmiddels heeft Toeslagen onderstaande vaste processtappen ingebouwd, die doorlopen moeten worden voordat tot nihil stellen wordt overgegaan.
De fase van definitief toekennen start rond eind mei een jaar na het betreffende toeslagjaar. Als Toeslagen in deze fase constateert dat er sprake is van geen, onvoldoende of tegenstrijdige informatie, dan krijgen aanvragers voor de zomervakantie eerst een vraagbrief met een verzoek om aanvullende gegevens aan te leveren. Zonder reactie volgt na de zomervakantie een rappelbrief ter herinnering. Wanneer ook geen reactie volgt op het rappel, moet Toeslagen uitgaan van de beschikbare informatie. Er wordt dan een brief verzonden waarin wordt aangekondigd dat Toeslagen de toeslag «op nihil gaat stellen», waarom dit het geval is, wat de vervolgstappen zijn en wat een aanvrager kan doen als deze het hier niet mee eens is. Aansluitend wordt de formele beschikking gestuurd waartegen een aanvrager bezwaar kan maken.
Vanaf de definitieve toekenning over 2021 bouwt Toeslagen een extra herinneringsmoment in. Tussen de vraagbrief en de rappelbrief wordt een zogenoemde «pre-rappel»-brief verzonden. Daarnaast is in overeenstemming met aangenomen wetgeving per 2021 voor de fase van definitieve toekenning een zienswijzeprocedure ingericht, die de ouder de mogelijkheid geeft om te reageren op een voorgenomen besluit. Dit wordt toegepast als er nadelige gevolgen voor de belanghebbende kunnen ontstaan die mogelijk onevenredig zijn in verhouding tot de te dienen doelen van de vast te stellen beschikking.
Vooraf, in de fase van voorlopige toekenning, probeert Toeslagen op verschillende manieren burgers te helpen hun aanvraag zo goed mogelijk aan te laten sluiten op hun actuele situatie. Hiermee kunnen nihilstellingen niet in het geheel worden voorkomen, maar wordt gepoogd om de hoogte van de terugvorderingen te beperken. Er is bijvoorbeeld persoonlijke begeleiding ingericht voor burgers die moeite hebben met de toeslagensystematiek. Daarnaast worden ouders middels het traject «Eerder signaleren» geattendeerd wanneer hun gegevens niet overeenkomen met de bij Toeslagen bekende gegevens en werden in 2021 burgers met een pilot actief telefonisch benaderd, wanneer zij niet op een attendering reageerden. Zoals toegezegd in de Kamerbrief over de voortgang van het verbetertraject kinderopvangtoeslag3 zal Toeslagen in 2022 het bellen van ouders verder uitbreiden en mogelijkheden verkennen om de effectiviteit van deze attenderingen en de toekenningszekerheid voor de burger te vergroten.
Worden mensen persoonlijk benaderd of individueel uitgenodigd als zij niet reageren op een informatieverzoek? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals hierboven beschreven ontvangen aanvragers op verschillende momenten schriftelijke berichten van Toeslagen met het verzoek om contact op te nemen en/of gegevens aan te vullen. In een aantal gevallen is er ook sprake van telefonisch contact. Vanwege beperkte capaciteit en omdat Toeslagen in veel gevallen helaas niet over een telefoonnummer beschikt, kan niet iedereen worden gebeld. Daarnaast worden burgers zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 in de fase van voorlopige toekenning benaderd om een foutieve aanvraag te voorkomen, waarbij het bellen van ouders wordt uitgebreid.
Op welke wijze wordt het proportioneel terugvorderen vormgegeven en ook uitgelegd aan inwoners die toeslagen moeten terugbetalen?
Toeslagen hanteert sinds 20 december 2019 het zogenaamde «proportioneel vaststellen», zoals opgenomen in het «Verzamelbesluit Toeslagen». Dit houdt in dat een ouder aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag op basis van de door hem of zijn partner daadwerkelijk betaalde kosten voor kinderopvang. Als uit controle blijkt dat de ouder niet volledig de kosten van kinderopvang heeft betaald, stelt Toeslagen het recht op kinderopvangtoeslag vast naar rato van het bedrag aan kosten dat de ouder wel tijdig heeft betaald aan de kinderopvangorganisatie, dat wil zeggen vóór 1 juli4 van het jaar volgend op het berekeningsjaar. In dit geval volgt dus enkel een terugvordering over het ontvangen voorschot toeslag, waarvoor geen kosten door de ouder of partner zijn gemaakt. De burger wordt hiervan op de hoogte gesteld door Toeslagen en wordt de gelegenheid geboden om aanvullende gegevens aan te leveren. Toeslagen kent daarnaast de mogelijkheid om in situaties met bijzondere omstandigheden een terugvordering te matigen. Dit wordt per individuele situatie beoordeeld aan de hand van de kaders die daarvoor gelden in het Verzamelbesluit.
Hoe zijn de mensen geselecteerd die een brief om gegevens te leveren over de rechtmatigheid van kinderopvangtoeslag, geselecteerd? Is dit op basis van risicoprofielen gebeurd of op basis van daadwerkelijke gedragingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, worden in de fase van definitief toekennen voor alle aanvragers de benodigde gegevens, verzameld en gecontroleerd, zoals voor de kinderopvangtoeslag bijvoorbeeld jaarinkomens en genoten uren kinderopvang. Er wordt dus geen selectie gemaakt en er wordt ook geen gebruik gemaakt van risicoprofielen. Wanneer Toeslagen geen, onvoldoende of tegenstrijdige informatie heeft ontvangen, kan de hoogte van de toeslag niet correct worden vastgesteld en worden de in antwoord op vraag 2 genoemde vervolgacties in gang gezet.
Klopt het dat bij het opvragen van gegevens omtrent de rechtmatigheid niet is aangegeven welke gegevens aangeleverd moesten worden, noch een termijn is gesteld waarbinnen de gegevens moeten zijn geleverd? Kunt u de brief die is verstuurd aan toeslagenontvangers (geanonimiseerd) aan de Kamer sturen?
Het klopt niet dat gedurende het proces van opvragen van gegevens niet wordt aangegeven welke gegevens aangeleverd moeten worden. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 ontvangen aanvragers op verschillende momenten schriftelijke berichten van Toeslagen met het verzoek om contact op te nemen en/of gegevens aan te vullen. Hierbij is vermeld om welke gegevens het gaat en binnen welke termijn de aanvrager moet reageren. Ook in de casus bij de door u onderhands meegestuurde berichten hebben voorafgaand aan de betreffende brief en toeslagbeschikking deze contactmomenten plaatsgevonden.
In bijlagen 1 tot en met 4 ontvangt u enkele modelbrieven en het invulformulier voor het aanvullen van gegevens. Daarnaast wordt in de beschikkingen verwezen naar een specificatie van de gegevens op «Mijn toeslagen», op basis waarvan tot een besluit is gekomen. In bijlage 5 ontvangt u een geanonimiseerd overzicht van de gegevens van een burger die nihil is gesteld op basis van het ontbreken van gegevens over het aantal genoten uren kinderopvang.
Klopt het tevens dat bij de nihilstelling die mensen ontvangen niet wordt aangegeven waarom iemand geen recht op kinderopvangtoeslag heeft over het desbetreffende jaar? Waarom is hier geen gewijzigd beleid naar aanleiding van het rapport Ongekend Onrecht?
Zoals in antwoord op vraag 2 en 6 beschreven, wordt op verschillende momenten contact gezocht met aanvragers (veelal schriftelijk), om ze te informeren en de gelegenheid te bieden aanvullende gegevens te verstrekken voordat over wordt gegaan tot een nihilstelling. Ook in onderliggende casus zijn deze stappen doorlopen.
Het klopt dat de gronden op basis waarvan nihil is gesteld en waartegen de burger in bezwaar kan gaan, op dit moment niet in de, automatisch gegenereerde, formele (systeem)beschikking worden vermeld. De nadere toelichting is momenteel onderdeel van de voorafgaand aan de beschikking verzonden aankondigingsbrief, waarin het besluit om over te gaan tot nihilstellen wordt toegelicht en er meer ruimte is voor maatwerk. In het verleden is, zoals ook aan de Kamer is meegedeeld5, bewust gekozen om de (systeem)beschikkingen beknopter te maken. Dit betekende onder andere een vereenvoudiging voor burgers en een besparing in kosten ten opzichte van de vaak uitgebreide (juridische) toelichting en het daaruit volgende substantiële formaat van beschikkingen. Aanvullend wordt in de beschikking verwezen naar een specificatie van de gegevens op basis waarvan een besluit is genomen in «Mijn toeslagen» en wordt verwezen naar de BelastingTelefoon voor een mondelinge toelichting.
Toeslagen heeft de wens om hierin een middenweg te vinden en een begrijpelijke toelichting van de nihilstelling op te nemen in de beschikking. Vanwege systeembeperkingen en andere prioriteiten op het IV-portfolio, is het niet goed mogelijk om dit (op korte termijn) te verwezenlijken. In beginsel dienen de gronden op basis waarvan nihil is gesteld en waartegen de burger in bezwaar kan gaan, ook in de formele beschikking vermeld te worden. Toeslagen neemt mede daarom ieder bezwaar in behandeling waarin de burger kenbaar maakt het niet eens te zijn met de beschikking. Mocht een bezwaar onvoldoende of in het geheel geen redenen bevatten, dan wordt de indiener in de gelegenheid gesteld om dit alsnog aan te vullen.
De brieven en toeslagbeschikkingen worden voor de burger al wel begrijpelijker gemaakt. Het project «Verbeteren brieven» heeft als doel om alle ruim 500 type brieven die door en namens Toeslagen worden verzonden, op een constant hoog niveau te brengen en te houden. Duidelijkere brieven kunnen bijdragen aan meer begrip, vertrouwen en minder (hoge) terugvorderingen. De vraagbrief, rappelbrief en de brief voorafgaand aan de formele beschikking zijn in 2020 en 2021 al herschreven. In het kader van het verbeteren van de dienstverlening en rechtsbescherming wordt ook gewerkt aan het verbeteren van de beschikkingen.
Klopt het dat er geen inhoudelijk motivering wordt gegeven van de nihilstelling? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot betere dienstverlening en rechtsbescherming van toeslagenontvangers?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom wordt in de nieuwe beschikking met de nihilstelling opnieuw gesteld dat mensen snel moeten betalen of dat zij binnen 24 termijnen betaald moeten hebben? Kunt u aangeven waarom dit beleid niet gewijzigd is?
Het beleid rond de betalingstermijnen is niet gewijzigd, omdat Toeslagen hiermee uitvoering geeft aan de wettelijke betaaltermijn van zes weken. Ook biedt Toeslagen standaard in de terugvorderingsbeschikking de mogelijkheid aan om het volledige bedrag verspreid over 24 maanden te betalen. Hier kan zonder voorwaarden gebruik van worden gemaakt, ongeacht de financiële situatie van de burger. Deze «standaard betalingsregeling» past bij de financiële situatie van veel mensen.
Aanvullend biedt Toeslagen aan burgers die het volledige bedrag niet ineens of in 24 maandelijkse termijnen kunnen betalen, de mogelijkheid om een «persoonlijke betalingsregeling» af te sluiten. Daarbij wordt de betalingscapaciteit van de burger getoetst (kort gezegd: wat kan een burger missen) en wordt op basis hiervan het af te lossen maandbedrag vastgesteld. Een eventueel restbedrag wordt na de 24 maanden waarin dit maandbedrag is betaald in principe niet ingevorderd. In de beschikking wordt de burger op deze mogelijkheid gewezen, en deze mogelijkheid bestaat alleen voor burgers die daadwerkelijk beperkte betalingscapaciteit hebben.
Toeslagen werkt wel aan verbeteringen rond deze betaalmogelijkheden, zowel voor de korte, als de lange termijn. Mede in het kader van de opstart van invordering van toeslagschulden, is onderzoek uitgevoerd naar de doenlijkheid van de invordering. Uw Kamer heeft dit rapport in december ontvangen. Uit dit rapport bleek onder andere dat zowel de aanvraagprocedure als het aanvraagformulier voor de persoonlijke betalingsregeling als complex werd ervaren. Toeslagen heeft daarom het aanvraagformulier vereenvoudigd. Daarnaast wordt ernaar gestreefd om dit formulier op korte termijn ook te digitaliseren. De verwachting is dat dit in augustus beschikbaar komt. Daarnaast worden de invorderingsbrieven meegenomen in de eerdergenoemde brede herziening van de brieven en beschikkingen.
Toeslagen werkt daarnaast aan een uitwerking van de invorderingsstrategie. Hierover is uw Kamer in maart geïnformeerd. Belangrijk uitgangspunt in de strategie is onder andere dat Toeslagen burgers wil stimuleren over te gaan tot vrijwillige betaling en dat zij zich melden wanneer zij niet (meer) kunnen betalen. Er wordt gestreefd naar een meer persoonsgerichte benadering, waarbij dwanginvordering alleen als uiterste middel wordt ingezet, het bestaansminimum wordt beschermd en voor zover mogelijk betalingsproblemen bij burgers worden voorkomen. Deze uitgangspunten leveren een belangrijke bijdrage aan een proportionele inzet van invorderingsactiviteiten, toegankelijke en laagdrempelige betaalmogelijkheden zijn hier een belangrijk onderdeel van. In de zomer van dit jaar is het voornemen een uitwerking van de invorderingsstrategie aan uw Kamer toe te sturen.
Hoe moeten mensen succesvol een bezwaar aantekenen als zij niet weten waarom zij geen recht op kinderopvangtoeslag hebben?
Het is van groot belang dat voor mensen duidelijk is waarom zij geen recht op kinderopvangtoeslag hebben, zodat ze weten waartegen bezwaar aangetekend kan worden. Zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven, ontvangen aanvragers voordat er sprake is van een nihilstelling verschillende brieven van Toeslagen waarin de burger wordt geïnformeerd en in de gelegenheid wordt gesteld om gegevens te corrigeren of aan te vullen. In de definitieve beschikking staat vermeld hoe bezwaar kan worden aangetekend en wordt verwezen naar de BelastingTelefoon voor een mondelinge toelichting op een beschikking.
Dat Toeslagen op verschillende momenten en op verschillende manieren de burger inlicht over de voor bezwaar relevante gegevens, neemt niet weg dat dit momenteel niet ook onderdeel is van de formele beschikking waartegen bezwaar kan worden gemaakt, terwijl dit formeel wel zou moeten. Zoals eerder aangegeven wordt daarom ieder bezwaar in behandeling genomen waarin de burger kenbaar maakt het niet eens te zijn met de beschikking. Of een bezwaar ook daadwerkelijk succesvol is, blijft afhankelijk van de feitelijke situatie van de burger en de beschikbare feitelijke informatie die onder andere door de burger wordt aangeleverd. In het beoordelen van bewijzen zoekt Toeslagen nadrukkelijk de ruimte om de burger tegemoet te komen. Zoals ook aangegeven in antwoord op vragen 7 en 8 is het de wens van Toeslagen om een begrijpelijkere toelichting in de formele (systeem)beschikking op te nemen, maar is dit om IV-technische redenen (op korte termijn) niet goed mogelijk.
Erkent u dat mensen niet alleen in een bezwaarprocedure bezwaar moeten kunnen maken tegen de (hoogte van de) terugbetaling, maar dat zij ook te horen moeten krijgen waarom zij gecontroleerd zijn om zich daartegen ook te kunnen verweren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is van belang dat burgers die een toeslag aanvragen weten waar ze aan toe zijn. In de fase van definitief toekennen worden voor alle aanvragers de benodigde gegevens verzameld en gecontroleerd. Er is hier dus geen specifieke reden te noemen waarom de aanvrager wordt gecontroleerd. Wanneer Toeslagen geen, onvoldoende of tegenstrijdige informatie heeft ontvangen, kan de hoogte van de toeslag niet correct worden vastgesteld. Aanvragers waarvoor dit geldt worden benaderd met een vraagbrief en zo nodig een rappel, waarin wordt toegelicht waarom ze worden benaderd en wat eventuele gevolgen zijn als Toeslagen geen aanvullende gegevens ontvangt.
Kunt u aangeven hoeveel bezwaarprocedures er op dit moment lopen voor de jaren 2020 en 2021 tegen opgelegde nihilstellingen?
Over 2020 zijn er op dit moment circa 450 bezwaren binnengekomen van burgers die ook een nihilstelling voor de kinderopvangtoeslag opgelegd hebben gekregen. De mogelijkheid bestaat dat een klein deel van deze bezwaren niet tegen de opgelegde nihilstelling is gericht, dit is helaas niet uit de data op te maken. Voor 2021 is de fase van definitief toekennen nog niet gestart en zijn er dus nog geen definitieve toeslagbeschikkingen verstuurd waartegen in bezwaar kan worden gegaan.
Hoe is geborgd dat mensen de informatie krijgen die zijn nodig hebben om succesvol een bezwaar te kunnen indienen?
In de definitieve beschikking staat vermeld hoe bezwaar kan worden aangetekend en wordt naar «Mijn toeslagen» verwezen voor een specificatie van de gegevens waarmee de hoogte van de definitieve toeslag is berekend en wordt verwezen naar de BelastingTelefoon voor een mondelinge toelichting. Indien de burger niet alle benodigde gegevens verstrekt om tot een zorgvuldig besluit te komen, worden deze door de behandelaar bij de burger opgevraagd. Toeslagen streeft ernaar daarbij niet enkel aan te geven welke stukken nodig zijn, maar ook waarom deze nodig zijn. Wanneer de burger behoefte heeft aan specifieke aanvullende informatie, kan dit worden aangegeven en worden deze zo mogelijk door de behandelaar verstrekt. Daarnaast kan een burger, ook als deze niet tijdig bezwaar maakt, alsnog aanspraak maken op een toeslag. Een burger kan tot vijf jaar na afloop van het berekeningsjaar een herzieningsverzoek indienen. Om de burger te faciliteren, is het kwaliteitsproces beter ingericht, zodat geborgd is dat informatie relevant voor het recht op toeslagen bewaard blijft.
Erkent u dat informatievoorziening essentieel is voor de rechtsbescherming van inwoners? En dat de Belastingdienst, door besluiten niet te motiveren, voorbijgaat aan een belangrijk element van de democratische rechtsstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik erken dat informatievoorziening essentieel is voor de rechtsbescherming van inwoners. Ik vind evenwel de stelling dat Toeslagen voorbijgaat aan een belangrijk element van de democratische rechtsstaat door besluiten niet te motiveren, te ver voeren. Zoals aangegeven in antwoord op vragen 2 en 10 wordt de burger op verschillende momenten geïnformeerd en wordt een motivatie in het besluit tot een nihilstelling gegeven. Dat neemt niet weg dat als enkel naar de formele beschikking wordt gekeken de informatievoorziening momenteel formeel niet volledig op de juiste manier en niet op het juiste moment gebeurt. Toeslagen neemt daarom in principe ieder bezwaar in behandeling, ongeacht de motivering.
Wordt er nog gewerkt met «opzettelijk en met grove schuld niet aan de wet houden» in het oordeel of iemand geen recht heeft op kinderopvangtoeslag?
Of iemand recht heeft op kinderopvangtoeslag wordt beoordeeld aan de hand van de in de wet aangegeven voorwaarden. Het criterium opzet/grove schuld (O/GS) is geen voorwaarde voor het recht op kinderopvangtoeslag, of iedere andere toeslag en is dat ook nooit geweest. Dit criterium werd tot en met 2019 gebruikt bij de beoordeling of iemand in aanmerking kwam voor een persoonlijke betalingsregeling indien de toeslag werd teruggevorderd. Bij toepasselijkheid van dit criterium en als er sprake was van een terugvordering van een reeds uitgekeerde toeslag, werd een persoonlijke betalingsregeling afgewezen. Inmiddels is duidelijk dat dit criterium onzorgvuldig is gebruikt en is hier een tegemoetkomingsregeling voor opgesteld in het kader van de hersteloperatie. In de vierde voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag van december 20206 zijn de gevolgen van het hanteren van dit criterium nader beschreven. Het criterium O/GS wordt niet meer gehanteerd bij de aanvraag voor een persoonlijke betalingsregeling.
Kunt u zich voorstellen dat wij een «deja vu» gevoel krijgen als het gaat om de manier van omgang met het recht van toeslagenontvangers in de vaststelling of er wel of geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken het beeld van «deja vu» niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 worden burgers bij verschillende gelegenheden geïnformeerd en de kans geboden om de aanvraag te corrigeren of aan te vullen. Daarnaast werkt Toeslagen hard aan haar missie om vitale voorzieningen voor iedereen betaalbaar te maken. Zoals in het eerder aan uw Kamer verzonden «Jaarplan Toeslagen 2022»7 staat beschreven heeft Toeslagen haar vernieuwingsopgave vertaald naar drie klantbeloften, namelijk «We staan voor u klaar, u weet waar u aan toe bent en u krijgt waar u recht op hebt». Onderdeel hiervan zijn bijvoorbeeld het versterken van de persoonlijke dienstverlening, het begrijpelijk maken van de communicatie en het uitbreiden van het proactief attenderen per brief, app en portal. Dit kan niet allemaal tegelijkertijd, maar zoals eerder in deze beantwoording aangegeven zijn onder andere verschillende brieven verbeterd waardoor deze begrijpelijker en transparanter zijn. Dit neemt niet weg dat er nog verbeteringen mogelijk zijn, zoals het opnemen van een uitgebreidere toelichting in de definitieve (systeem)beschikkingen. Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 10 is dit om IV-technische redenen (op korte termijn) niet goed mogelijk.
Tegelijkertijd zoekt Toeslagen naar aanvullende manieren om de dienstverlening beter te laten aansluiten op de situatie en behoeften van burgers. Momenteel voert Toeslagen een uitvoerig gedragsonderzoek uit, gericht op de groep burgers die op basis van een informatieverzoek in de fase van definitieve toekenning bij de kinderopvangtoeslag niet reageren. Hierin is specifiek aandacht voor de doenlijkheid van de systemen en processen voor burgers. Toeslagen probeert aan de hand hiervan aanvullende instrumenten te creëren om problemen bij burgers te voorkomen, zoals (onterechte) nihilstellingen en hoge terugvorderingen.
Op welke wijze is in de afgelopen periode het fraude-onderzoek/handhaving van de rechtmatigheid van toeslagen veranderd waardoor een situatie zoals beschreven in het rapport Ongekend Onrecht niet meer kan optreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Toeslagen werkt in 2022 verder aan het door ontwikkelen van de strategie rondom naleving, handhaving en toezicht voor 2023. De strategie wordt gekoppeld aan relevante wet- en regelgeving en aan de missie, visie en strategische doelen van Toeslagen. Hierin komt een waarborgenborgenkader, waaraan alle handhavingsactiviteiten moeten voldoen en dat als toetsingskader kan worden gebruikt. Ook wordt inzicht geboden in het gebruik van de detectie- en selectie-instrumenten (geautomatiseerd en handmatig), waarbij bijzondere aandacht zal zijn voor handhavingsregie; welke mix aan instrumenten wordt wanneer en met welk doel ingezet.
Toeslagen werkt daarnaast in brede zin aan verbetering van de processen ten aanzien van een zorgvuldige behandeling en rechtsbescherming van de burger en ter verbetering van de kwaliteit van handhaving en toezicht. Voorbeelden die eerder voorbij zijn gekomen zoals het pre-rappel, het outbound bellen en de verbetering van brieven en beschikkingen, dragen hieraan bij. Ook is de vaktechnische structuur van Toeslagen versterkt, en wordt ingezet op verdere versterking van de privacybescherming. Specifiek voor het intensief toezicht wordt momenteel gewerkt aan de benodigde voorwaarden en waarborgen om het proces weer zorgvuldig op te kunnen starten. De procesbeschrijvingen en procesplaten voor de administratieve organisatie zijn gereed. Zodra de technische ondersteuning is afgerond kunnen ook de vaktechnisch gevalideerde kaders en de Gegevensbescherming Effect Beoordeling definitief worden gemaakt.
Hoe gaat Toeslagen om met de automatisch gedeelde opvanguren die mogelijk verschillen met de aangevraagde of verantwoordde opvanguren door toeslagaanvragers?
In het verbetertraject kinderopvangtoeslag werken het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Toeslagen samen aan het verbeteren van de dienstverlening aan ouders, met als doel om het aantal (hoge) terugvorderingen terug te dringen. Eén van de verbetermaatregelen betrof de maandelijkse gegevenslevering door kinderopvangorganisaties aan Toeslagen. Vanaf januari 2022 zijn kinderopvangorganisaties verplicht om maandelijks de opvanggegevens van elk ingeschreven kind aan Toeslagen te verstrekken.
Met actuele gegevens kan Toeslagen eerder signaleren dat de gegevens van kinderopvangorganisaties sterk afwijken van de gegevens die de aanvrager heeft gedeeld. Wanneer dit het geval is en de gegevens van de kinderopvangorganisatie voldoende betrouwbaar zijn, wordt de aanvrager hierop geattendeerd per brief of via de kinderopvangtoeslag app. De aanvrager wordt daarmee in de gelegenheid gesteld om de juistheid van de gegevens te controleren en zo nodig de aanvraag aan te passen, zodat het voorschot dat de aanvrager ontvangt aansluit bij zijn of haar actuele situatie en terugvorderingen voorkomen kunnen worden. Zoals eerder aangegeven is bij het uitblijven van een reactie op de attendering een deel van de ouders ook gebeld. Bij het definitief vaststellen van de kinderopvangtoeslag vergelijkt Toeslagen vervolgens de jaaropgaven van de kinderopvangorganisatie met de gegevens uit de aanvraag. Wanneer deze nog steeds van elkaar afwijken wordt het in antwoord op vraag 2 beschreven proces doorlopen, met mogelijk een verlaging van de toeslag of een nihilstelling tot gevolg. Uiteindelijk is de burger wel verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens en wordt deze daarom in de gelegenheid gesteld om automatisch gedeelde gegevens aan te vullen of te corrigeren om mogelijk een (hoge) terugvordering te voorkomen.
Worden de werkwijzes van het opgeheven «CAF-team» nog gehanteerd? Kunt u aangeven hoe met oud-medewerkers van dit team gereflecteerd is op de werkzaamheden en de «opsporingsaanpak» van het CAF-team?
De werkwijze van het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) wordt niet meer gehanteerd. Op 27 januari 2021 is aan de Tweede Kamer bericht8 dat het CAF is opgeheven. De afgelopen jaren is op verschillende manieren met de medewerkers van het opgeheven CAF gesproken over de werkwijze van het CAF, over veiligheid en bijvoorbeeld ook over het aangekondigde externe onderzoek naar de werkwijze van het CAF.
Het verweer van de Staat in de artikel12 procedure omtrent de vervolging van de Belastingdienst |
|
Renske Leijten , Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorgangers op 12 maart 2021 in een brief aan de Kamer hebben aangegeven dat op tenminste 13 punten overtredingen van wetten hebben voorgedaan in het Toeslagendrama en dat dit stuk voor stuk overtredingen van wetten betreft waarvan duizenden en tienduizenden mensen het slachtoffer waren?1
Ja, wij herinneren ons de brief van 12 maart 2021 aan de Kamer van beide ambtsvoorgangers. In deze brief zijn onder meer dertien voorbeelden genoemd van situaties waarin de Belastingdienst(Fiscaliteit) en/of de Belastingdienst/Toeslagen niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld. Zeven voorbeelden zijn toegeschreven aan de Belastingdienst/Toeslagen, en een aantal hiervan heeft betrekking op de problemen met de kinderopvangtoeslag.
Staat u nog altijd achter conclusie dat de overtreding van deze wetten voortvloeiden uit concrete (beleids)besluiten van de Belastingdienst die actief zijn genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het niet handelen in overeenstemming met de wet kan diverse redenen hebben, met verschillende grondoorzaken. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van het in individuele zaken schenden van verplichtingen (zoals wettelijke termijnen) of een gewijzigde interpretatie van wetgeving naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak. In een aantal voorbeelden uit de brief van 12 maart 2021 hing de overtreding van de wet samen met destijds gehanteerd beleid.
Bijvoorbeeld de werkwijze waarbij voor een O/GS-kwalificatie een grens van terugvordering werd gehanteerd zonder dat aanvullend onderzoek naar de verwijtbaarheid van de ouder werd gedaan. Ook kan bijvoorbeeld – na verloop van tijd – blijken dat de uitwerking van applicaties of ICT-systemen onbedoeld niet (meer) in lijn is met de wet- en regelgeving. Een voorbeeld daarvan in de brief van 12 maart 2021 staat onder punt 11 (Toeslagpartnerschap). Verder kan het zich voordoen dat de invulling van een werkwijze die er juist toe strekt om het voor de burger zo praktisch en eenvoudig mogelijk te maken, tot onbedoelde spanningen met de bestaande wet- en regelgeving leidt. Een afwijking van de wet hoeft hierbij niet altijd ten nadele van de burger te zijn. Ook kan een op zichzelf pleitbaar standpunt door een rechterlijke uitspraak achteraf bezien op verkeerde invulling van een wettelijke bepaling berusten.
Herinnert u zich de belofte in die brief: «In die gevallen waarin de Belastingdienst zich niet aan de wet heeft gehouden, hebben wij dat eerder aan uw Kamer gemeld en dat zullen wij ook in de toekomst aan uw Kamer melden.» Is dit nog staand beleid?
Ja, dat is nog steeds staand beleid.
Kunt u de lijst updaten van wetten waaraan de Belastingdienst zich niet heeft gehouden en de ge-update versie van deze lijst met alle u bekende overtredingen aan de Kamer doen toekomen?
Uitgangspunt is uiteraard is dat de Belastingdienst zich aan alle wet- en regelgeving houdt. Situaties waarin de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet handelt of heeft gehandeld, zijn ongewenst en de inzet is en blijft deze zo snel en zorgvuldig mogelijk op te lossen. Zoals in de brief van 12 maart 2021 is aangegeven, is het niet mogelijk om een eenduidig en volledig overzicht te geven van alle gevallen en situaties waarin de Belastingdienst (mogelijk) niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld. Wel bevat de brief van 12 maart 2021 een aantal illustratieve voorbeelden waarin de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld.
Het is, als gezegd, staand beleid om als zich nieuwe gevallen voordoen of naar boven komen waarin de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld, de Kamer hierover steeds te informeren. Dit gebeurt waar relevant via de jaarlijks voorziene Stand van de Uitvoering, in het kader van voortgangsrapportages of waar nodig via separate tussentijdse brieven.
Zo bevat de brief van 31 januari 20222 bijvoorbeeld een aantal aanvullende signalen uit de Stand van de Uitvoering dat kan duiden op niet in overeenstemming met de wet- en regelgeving handelen door de Belastingdienst.
Voorbeelden specifiek voor Toeslagen zijn in ieder geval de update van de 21-puntenlijst in de achtste VGR Kinderopvangtoeslag van 30 september 20213 en de brief van 30 november 2021 (Stand van de Uitvoering)4 waarin knelpunten worden beschreven die in de uitvoering worden ervaren en waarin wordt ingegaan op de uitvoering van de motie Lodders / Van Weyenberg. Recentelijk is in de Tiende voortgangsrapportage5 bijvoorbeeld (nogmaals) gewezen op het overschrijden van beslistermijnen en voorts dat naar verwachting niet in alle gevallen binnen de door de rechter gestelde termijn kan worden beslist. Tenslotte verwijzen wij naar de reactie van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst op nadere verzoeken Fraude signalering Voorziening van maandag 30 mei.6
Wilt u, wanneer die lijst wordt samengesteld, niet vergeten alle overtreden wetten te vermelden, de recente boetebesluiten van de Autoriteit Persoonsgegevens, discriminatie bij query’s aan de poort, de PWC-rapporten over de Fraudesiganleringsvoorziening (FSV), interne handleidingen voor het toepassen van de risicoselectie en andere zaken waarvan u op de hoogte bent?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4, is het niet mogelijk om een eenduidig en volledig overzicht te geven van alle gevallen en situaties waarin de Belastingdienst (mogelijk) niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld.
De door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) geconstateerde overtredingen van de AVG komen uitgebreid aan de orde in de rapporten en boetebesluiten van de AP en de reacties daarop.
In de brief van 7 december 20217 aan de Tweede Kamer wordt een reactie wordt gegeven op het boetebesluit van de AP van 25 november 2021 dat ziet op de verwerking van de nationaliteit van aanvragers van de kinderopvangtoeslag bij Toeslagen.
Bij brief van 12 april 20228 aan de Tweede Kamer wordt een reactie gegeven op het boetebesluit van de AP van 7 april 2022 dat ziet op de verwerkingen van persoonsgegevens in de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) van de Belastingdienst.
Over de PWC-rapporten inzake de Fraudesignaleringsvoorziening is de Tweede Kamer bericht bij brief van 29 maart 20229 en eerdere brieven10.
Bij brieven van 26 november 202111, 8 december 202112 en meest recent 21 april 202213 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het risicoclassificatiemodel van Toeslagen.
Over de diverse onderzoeken naar en verbetertrajecten rond de gegevensverwerking en risicoselectie door de Belastingdienst, alsmede over de bevindingen hieruit over mogelijke overtredingen van de regelgeving, wordt de Kamer geïnformeerd via de diverse voortgangsrapportages inzake het programma Herstellen, Verbeteren, Borgen (HVB) en, waar nodig, separate brieven. Hierin worden steeds de laatste stand van zaken en inzichten weergegeven.
Kunt u ook helder weergeven bij welke onderdelen van Belastingdienst de overtredingen precies plaatsvonden?
De in de voorgaande antwoorden aangeduide voorbeelden hebben betrekking op de Belastingdienst (fiscaliteit) en Toeslagen. Bij een werkwijze of proces zijn verder veelal diverse onderdelen van de Belastingdienst betrokken (primaire proces, massale processen, invordering, ICT, communicatie) waardoor het vaak niet mogelijk is een specifiek onderdeel aan te wijzen. De Belastingdienst is als geheel verantwoordelijk voor zijn werkwijze en processen.
Kunt u verklaren waarom de Landsadvocaat namens de Staat op 12 april in artikel-12 zaak betoogt dat: «De staat stelt daarbij voorop dat he leed van de gedupeerden van de toeslagenaffaire buiten kuif staat. Door harde regelgeving, een strikte wetsuitleg, vooringenomen handelen, het ontbreken van de menselijke maat en door geen gehoor te geven aan noodsignalen, is ouders en kinderen de afgelopen tien jaar ongekend onrecht aangedaan», maar dat in betoog geheel vergeet te vermelden dat de Belastingdienst jarenlang een groot aantal wetten overtreden heeft en dat dat zeker een van de oorzaken van het toeslagenschandaal geweest is?2
De Staat heeft in haar schriftelijke reactie op het beklag tot uitdrukking willen brengen dat de Staat zich bewust is van het leed van de gedupeerden van de toeslagenaffaire en de impact ervan op hun levens. De Staat heeft in dat verband ter zitting aangegeven dat zij de conclusie van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) onderschrijft dat de grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden.
Met wie heeft de Landsadvocaat gesproken om dit schriftelijke verweer te voeren bij Gerechtshof in Den Haag?
Bij tussenbeschikking van 7 december 2021 heeft het gerechtshof Den Haag bepaald dat de directeur-generaal Belastingdienst en de directeur-generaal Toeslagen zullen worden gehoord om opmerkingen te maken over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dat berust, als bedoeld in artikel 12e van het Wetboek van Strafvordering. Ter voorbereiding hierop heeft afstemming plaatsgevonden tussen het kantoor van de Landsadvocaat en het Ministerie van Financiën. Over de schriftelijke reactie is geen overleg gevoerd met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Kunt u voorts heel nauwkeurig aangeven of en op welke wijze er overleg gevoerd is met ambtenaren bij de Belastingdienst en de ministeries van Financiën en Sociale Zaken om tot deze verdediging te komen?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke wijze is er politiek akkoord en/of afstemming geweest voor dit verweerschrift? Is het voorgelegd en akkoord bevonden door één of meerdere bewindspersonen en zo ja, welke? Kunt u de beslisnota’s of de documenten waaruit dat blijkt aan de Kamer doen toekomen?
Op 12 april 2022 is de schriftelijke reactie ingediend bij het gerechtshof Den Haag, waarin opmerkingen zijn gemaakt over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dat berust. Deze schriftelijke reactie is na indiening daarvan ter kennisneming aan de Minister van Financiën en de beide Staatssecretarissen van Financiën aangeboden.
Waarom is besloten om verweer te geven in de artikel 12-procedure die is aangespannen door gedupeerde ouders? Erkent u dat dit niet had gehoeven?
Bij tussenbeschikking van 7 december 2021 heeft het gerechtshof Den Haag bepaald dat de directeur-generaal Belastingdienst en de directeur-generaal Toeslagen zullen worden gehoord om opmerkingen te maken over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dat berust, als bedoeld in artikel 12e van het Wetboek van Strafvordering. De Staat heeft gemeend aan dit verzoek gehoor te moeten geven. In dat verband is ook een schriftelijke reactie ingediend. Zie ook het antwoord op vraag 8 en 9.
Naar aanleiding van de Kamerbrief van 30 mei jl. betreffende de reactie op nadere verzoeken Fraude signalering Voorzieningen is een nadere toelichtende brief aan het gerechtshof Den Haag gezonden. Deze brief is na verzending daarvan aan het gerechtshof Den Haag ter kennisneming aan de Minister van Financiën en de beide Staatssecretarissen van Financiën aangeboden.
Erkent u dat het een totaal verkeerd signaal is dat de Landsadvocaat namens de Staat nu betoogt dat er in mei 2020 geen aangifte had moeten worden gedaan naar aanleiding van het onafhankelijk advies van de heer Biemond?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
De Staat heeft in deze procedure niet het standpunt in genomen dat geen aangifte had moeten worden gedaan naar aanleiding van het onafhankelijk advies van mr. H.J.Th. Biemond. De Staat heeft naar voren gebracht dat aanvankelijk tot de conclusie was gekomen dat geen aanwijzingen werden gezien die wezen op verdenkingen van ambtsmisdrijven en dat de Minister van Financiën naar aanleiding van vragen in de Tweede Kamer over die conclusie en ten behoeve van een onafhankelijke externe beoordeling mr. Biemond heeft gevraagd een second opinion uit te brengen. De aangifte door de Staatssecretarissen van Financiën vloeide vervolgens voort uit de conclusies van deze second opinion van 19 mei 2020 dat op grond van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering sprake is van een aangifteplicht wat betreft de misdrijven knevelarij en beroepsmatige discriminatie. Tegen die achtergrond en met het oog op een zorgvuldige beoordeling door het Openbaar Ministerie, is de aangifte van 19 mei 2020 door de Staatssecretarissen van Financiën gedaan. Zowel de sepotbeslissingen van de officier van justitie als het in het kader van de beklagprocedure door de advocaat-generaal gegeven schriftelijk verslag16 geven blijk van een zorgvuldige beoordeling. De Staat kan zich in het standpunt van het Openbaar Ministerie vinden.
Klopt het dat noch de Belastingdienst noch het Ministerie van Financiën nooit meer informatie met het Openbaar Ministerie (OM) heeft gedeeld toen deze onderzoek deed naar aanleiding van de aangifte?4 Waarom is hiertoe besloten?
Dat klopt. Het Ministerie van Financiën heeft er grote waarde aan gehecht dat het Openbaar Ministerie zijn werk onafhankelijk kon doen. Het is daarbij niet gepast geacht om het Openbaar Ministerie ongevraagd documenten toe te zenden, omdat dit (mogelijk) de schijn kon wekken van beïnvloeding van het (onderzoek van het) Openbaar Ministerie. Aan verzoeken van het Openbaar Ministerie om informatie of documenten zou vanzelfsprekend volledige medewerking zijn verleend.18
Bijlage XX(PM) van de documenten, die als onderdeel van uw verzoek in vraag 17 zijn bijgevoegd bij deze Kamervragen, betreft de notitie «herzien voorstel cultuurgesprekken Toeslagen» uit juni 2020. Hierin werd voorgesteld om afstemming te zoeken met het Openbaar Ministerie over «voorliggend cultuurtraject gelijktijdig de aangifte en mogelijk strafrechtelijk onderzoek». Uiteindelijk is er echter voor gekozen om dit niet te doen gelet op de onafhankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het is toch juist dat ten tijde van het onderzoek van het OM de interne handleiding werd gevonden over het inzetten van het risicoclassificatiemodel?5 Waarom is dit niet actief gedeeld?
De werkinstructies en bronbeschrijvingen die aan het risicoclassificatiemodel van Toeslagen ten grondslag liggen zijn gedeeld met de openbaarmaking van het model in de brief van 26 november 202120. Dit is eerder niet openbaar gemaakt omdat het documenten betreft die de technische werking van het model beschrijven. Het model werd gebruikt om te selecteren welke nieuwe aanvragen dan wel wijzigingen in bestaande toeslagaanvragen, voor een handmatige behandeling in aanmerking kwamen. Daarvan zijn alleen technische werkinstructies en bronbeschrijvingen beschikbaar.
Wij willen hier nogmaals benadrukken dat, in het kader van het onderzoek door het Openbaar Ministerie, het Ministerie van Financiën grote waarde heeft gehecht aan de onafhankelijke positie van het Openbaar Ministerie. Het is daarbij niet gepast geacht om het Openbaar Ministerie ongevraagd documenten toe te zenden, omdat dit (mogelijk) de schijn kon wekken van beïnvloeding van het (onderzoek van het) Openbaar Ministerie. Zie ook het antwoord op vraag 13.
Is er door de Minister ter zake van de vervolgingsbeslissing een aanwijzing ex artikel 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie gegeven? Zo ja, kan die beslissing (en aanverwante documenten) met de Kamer gedeeld worden?
Nee, er is door de Minister van Justitie en Veiligheid geen aanwijzing ex artikel 127 van de Wet op de rechtelijke organisatie gegeven.
Heeft het kabinet (bewindspersonen) zich op enigerlei wijze bemoeid (of overleg gehad over) met het sepot-besluit of de verdediging van de Advocaat-generaal in de artikel 12-zaak? Zo ja, op welke wijze?
Nee, er is geen enkele bemoeienis geweest met het sepotbesluit of de verdediging in de beklagprocedure.
Hebben de huidige directeur-generaal van de Belastingdienst en de directeur-generaal Toeslagen een overdrachtsdossier ontvangen van hun ambtsvoorganger? Kunt u deze overdrachtsdossiers openbaar maken?
De directeuren-generaal hebben documenten ontvangen om zich in te kunnen lezen. Deze documenten zijn gebundeld en als bijlage gevoegd bij de beantwoording op deze vragen.
De datahonger van de overheid |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u een schatting geven van hoeveel instanties en personen gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) van een willekeurige inwoner kunnen opvragen? Zo nee, waarom niet?1
Ik kan tot op zekere hoogte een schatting geven van het gemiddelde aantal instanties dat toegang heeft tot de BRP-gegevens van een persoon die staat ingeschreven in de BRP. Ik hecht eraan daarbij enige context te schetsen, zodat duidelijk is waar ik inzage in kan geven.
De BRP bestaat uit twee componenten: de gemeentelijke voorzieningen en de centrale voorzieningen. De gemeentelijke voorzieningen bevatten de persoonslijsten van inwoners van de gemeente. Als de gemeente de BRP-gegevens van eigen inwoners nodig heeft, raadpleegt zij daarvoor haar eigen voorzieningen. Gemeenten mogen uitsluitend gegevens verstrekken aan organisaties als deze zijn opgenomen in de Verordening gegevensverstrekking BRP van de desbetreffende gemeente.2 Ik heb geen toegang tot de voorzieningen van de gemeenten en kan daarom ook geen informatie geven over het aantal organisaties dat toegang heeft tot de gemeentelijke voorzieningen.
De centrale voorzieningen van de BRP bevatten de kopieën van alle persoonslijsten die gemeenten bijhouden. Ik ben verantwoordelijk voor de verstrekking van gegevens uit de centrale voorzieningen aan overheidsorganen en aan derden die werkzaamheden van gewichtig maatschappelijk belang verrichten, ook wel «gebruikers» genoemd.
Onlangs heb ik de Tweede Kamer op uw verzoek een overzicht toegezonden van gebruikers van de centrale voorzieningen van de BRP.3 De gegevens uit de centrale voorzieningen kunnen op drie manieren worden verstrekt aan deze gebruikers:
Op basis van een zoekvraag. De gebruiker heeft gegevens over een bepaalde burger nodig, en vraagt deze op.
Spontaan (automatisch). De gebruiker krijgt een gegeven over een burger automatisch verstrekt als dat gegeven wijzigt. Bijvoorbeeld het adres bij verhuizing, of het overlijden.
Op selectie/conditioneel. De gebruiker krijgt een set gegevens eenmalig of periodiek verstrekt indien de gegevens over een groep personen voldoen aan bepaalde voorwaarden. Bijvoorbeeld de gegevens over alle personen die moeten worden opgeroepen voor een bevolkingsonderzoek.
Er mogen nooit willekeurig gegevens worden opgevraagd. Voor iedere gebruiker wordt nauwkeurig getoetst welke gegevens over welke personen zij nodig heeft om haar taken uit te voeren. Daarbij wordt ook bepaald op welke wijze de gegevens worden verstrekt. Dit wordt vastgelegd in een autorisatiebesluit, dat is te raadplegen via de website van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (hierna: RvIG).4 Ook moet de gebruiker technisch aansluiten op de centrale voorziening; hiervoor gelden strenge eisen. Waar mogelijk worden ook technische beperkingen opgelegd. Dat is uitsluitend mogelijk als de gegevens waarmee de doelgroep wordt beperkt, deel uitmaken van de gegevensset in de BRP. Bijvoorbeeld het adres, als er alleen gegevens mogen worden opgevraagd van personen binnen een bepaalde regio. Veel gebruikers van de BRP voeren echter taken uit waarvoor de doelgroep niet technisch in te perken is. Denk bijvoorbeeld aan een pensioenfonds.
Op dit moment zijn er 1004 directe technische aansluitingen op de centrale voorzieningen van de BRP (daarin zijn de bijhoudingsaansluitingen5 van de gemeente niet meegeteld). Achter die aansluitingen zitten ongeveer 3000 gebruikers. Over welke personen gegevens mogen worden opgevraagd middels die technische aansluiting, hangt af van de autorisatie. Gemiddeld genomen wordt over burgers aan 15 gebruikers spontaan/selectief/conditioneel gegevens verstrekt (ad 2 en 3).6 Het is niet mogelijk een schatting te geven van het aantal gebruikers dat gegevens kan opvragen over een willekeurige burger omdat daarvoor protocolleringsgegevens over verstrekkingen op basis van zoekvragen (ad 1) van (alle) burgers moeten worden geanalyseerd (verwerkt in de zin van de AVG). Daarvoor bestaat geen grondslag.
Vindt u het wenselijk dat, wanneer er nog meer instanties toegang krijgen tot de BRP (voortvloeiend uit de onlangs aangenomen Wet basisregistratie personen2), het aantal onnodige opvragingen van persoonsgegevens eerder toe dan af zal nemen? Kunt u uw antwoord uitgebreid motiveren?
Uit de onlangs door uw Kamer aangenomen wetswijziging vloeit niet voort dat nog meer organisaties toegang krijgen tot de BRP. Deze wijziging van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet BRP) ziet op het onderzoek naar onjuiste adresgegevens in de BRP (de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit, ofwel LAA). De wetswijziging brengt geen verandering aan in de toegang van organisaties tot de BRP. Om toegang te krijgen tot de BRP, moeten overheidsorganisaties een autorisatieverzoek indienen bij de RvIG. Er wordt alleen toegang verleend indien dat noodzakelijk is voor de werkzaamheden die het overheidsorgaan uitvoert. In het autorisatiebesluit wordt bepaald op welke gegevens van welke groep personen de organisatie recht heeft. Aan derden (niet-overheidsorganisaties) wordt alleen toegang tot de BRP verleend voor zover de werkzaamheden die zij uitvoeren zijn aangewezen als werkzaamheden met gewichtig maatschappelijk belang in bijlage 4 bij het Besluit BRP. De genoemde wetswijziging brengt hier geen verandering in aan.
In het algemeen laat het toetsingskader van de Wet BRP wel toe dat de toegang tot de BRP kan worden uitgebreid in verband met nieuwe overheidstaken die moeten worden uitgevoerd, en taken van gewichtig maatschappelijk belang die bij derden worden belegd. Denk hierbij aan toezichthouders, pensioenfondsen en zorgverzekeraars. Ik acht dat wenselijk, omdat actuele, juiste persoonsgegevens van groot belang zijn voor de goede uitvoering van (publieke) taken.
Vindt u het te verklaren dat ongerelateerde gemeenten van een inwoner of diens familie – zonder enige verklaarbare reden – in iemands BRP-gegevens kijkt? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten voeren soms taken uit ten aanzien van personen die niet in de gemeente wonen en hebben daarvoor in sommige gevallen persoonsgegevens nodig uit de BRP. Zij zijn daarvoor geautoriseerd in de zogenoemde «GABA-autorisatie». De gegevens mogen bijvoorbeeld worden opgevraagd als iemand een pand bezit in een andere gemeente dan de woongemeente. De gegevens zijn dan nodig voor belastingheffing door de gemeente. Of bijvoorbeeld als een inwoner van een andere gemeente een parkeerboete krijgt, zodat deze naar het juiste adres kan worden verzonden.
Gemeenten mogen alleen gegevens opvragen als dat noodzakelijk is. De gemeente moet achteraf ook kunnen uitleggen waarom gegevens zijn geraadpleegd. Indien gemeenten de gegevens niet langer nodig hebben voor de uitvoering van hun taken, dienen zij de persoonsgegevens (met inachtneming van eventuele bewaartermijnen) te verwijderen. Ik vind het belangrijk dat gegevens enkel worden gebruikt voor zover dat noodzakelijk is en dat gemeenten en andere organisaties te allen tijde kunnen verklaren waarvoor BRP-gegevens zijn of worden geraadpleegd. Ik ben daarover in gesprek met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
Waarom wordt de inzage niet getoetst op de vraag of de inzage gegrond is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De RvIG toetst voorafgaand aan het verlenen van toegang tot de BRP nauwkeurig welke gegevens van welke categorieën personen noodzakelijk zijn voor de taken die een overheidsorgaan of een derde uitvoert (artikel 3.2 en 3.3 Wet BRP). Waar mogelijk worden technische beperkingen aan de bevraging gesteld (zie ook het antwoord op vraag 1). Het is vervolgens aan de overheidsorganen en derden zelf om de gegevens binnen de kaders van het autorisatiebesluit te gebruiken. Gelet op het aantal organisaties dat gebruikmaakt van de BRP, en de grote verscheidenheid aan taken die zij uitvoeren, is het niet mogelijk om de rechtmatigheid van de raadpleging per gebruiker, per keer te beoordelen.
Vindt u het gewenst dat gegevens van inwoners worden opgevraagd via BRP terwijl die gegevens ook via een persoonlijk verzoek aan de inwoner verkregen zouden kunnen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u ervoor zorgen dat inzage in BRP-gegevens als een soort «laatste stap» gaat gelden?
De BRP is van essentieel belang voor het functioneren van de overheid. Een overheid die zijn burgers niet kent of niet weet te vinden, is immers niet in staat de taken uit te voeren die door dezelfde burgers aan haar zijn toevertrouwd. Het doel van de BRP is dan ook het in stand houden van een doelmatige informatievoorziening van de overheid. Het uitgangspunt daarbij is: eenmalig verzamelen en opslaan van relevante persoonsgegevens over de burger in combinatie met meervoudig gebruik van die gegevens door de overheid («eenmalige uitvraag, meervoudig gebruik», het adagium van de basisregistraties). Die opzet leidt er niet alleen toe dat binnen de gehele overheid in beginsel dezelfde gegevens over een burger worden gebruikt, maar betekent ook dat de inbreuk die de overheid maakt op de persoonlijke levenssfeer van de burger beperkt kan blijven. Gelet hierop heeft de burger het recht om een verzoek om gegevens te weigeren als het gegeven in de vorm van een authentiek gegeven beschikbaar is in de BRP (artikel 1.7 Wet BRP).
Om de kwaliteit en daarmee de betrouwbaarheid van gegevens in de BRP zo hoog mogelijk te houden, worden de gegevens in de BRP zo veel mogelijk geregistreerd op basis van sterke brondocumenten, bijvoorbeeld de akten van de burgerlijke stand. Dat zorgt ervoor dat overheidsorganen en derden die gebruikmaken van de BRP er in beginsel op kunnen vertrouwen dat de gegevens die zij verstrekt krijgen uit de BRP juist zijn. Zonder de BRP zouden burgers bij alle verschillende overheidsorganen en derden waarmee ze contact hebben hun persoonsgegevens op verzoek van de overheidsorganen en derden opnieuw moeten doorgeven én zouden zij bewijs moeten aanleveren van de juistheid van die gegevens. Ik vind dat ongewenst gelet op de administratieve lastenverzwaring voor burgers, en de niet te overziene consequenties die dat zou hebben voor de uitvoering van taken door (overheids)organisaties en daarmee voor burgers.
Wel werk ik aan een voorstel op grond waarvan voor het gebruik van BRP-gegevens door organisaties toestemming van de burger vereist is, in die gevallen waarin de BRP-gegevens niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van publieke taken. De eerste organisatie waaraan op basis van toestemming zal worden verstrekt, is de Stichting Interkerkelijke Ledenadministratie (SILA, zie ook het antwoord op vraag 16). De daarvoor benodigde algemene maatregel van bestuur is op dit moment in consultatie. Het is mijn voornemen om deze mogelijkheid in de toekomst uit te breiden naar andere (maatschappelijke) organisaties.
Waarom hebben ministeries behoefte aan inzage in BRP van inwoners? Op welke grond mogen zij dat precies?
Ministeries (ministers als bestuursorgaan) hebben toegang tot de BRP als dat noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taken en voor zover zij daarvoor zijn geautoriseerd door RvIG. Op de website van RvIG is per ministerie in te zien voor welke taken zij BRP-gegevens mogen gebruiken.
Kunt u regelen dat de reden voor inzage in de BRP altijd bewaard blijft, zodat inwoners die de inzage opvragen de verklaring krijgen voor de inzage? Zo nee, waarom niet?
In ieder autorisatiebesluit wordt vastgelegd voor welke doeleinden (taken) een gebruiker BRP-gegevens mag opvragen. In de BRP-voorzieningen wordt vervolgens bijgehouden welke gebruiker op grond van welk autorisatiebesluit de BRP heeft geraadpleegd. Als de burger inzage vraagt in de verstrekking van zijn BRP-gegevens, krijgt hij of zij een overzicht waarin bij iedere gebruiker een korte toelichting is opgenomen over de doeleinden van de verstrekking. Voor uitgebreidere informatie kan het autorisatiebesluit worden geraadpleegd.
Als de burger precies wil weten waarvoor de BRP-gegevens zijn gebruikt, kan hij of zij een inzageverzoek indienen bij de organisatie die de BRP-gegevens heeft opgevraagd. Op grond van de AVG zijn organisaties die BRP-gegevens opvragen zelf verantwoordelijk voor het bijhouden van de doeleinden van de gegevensverwerking. De desbetreffende organisatie zal dus een reden (doeleinde) moeten kunnen gegeven voor het gebruik van de BRP-gegevens.
Het centraal in de BRP bijhouden van de exacte reden van raadpleging zorgt ervoor dat er meer (gevoelige) gegevens centraal worden bewaard, wat de risico’s voor burgers in het geval van datalekken en met betrekking tot profilering vergroot. Ik ben daarom niet voornemens om de reden voor inzage op gedetailleerder niveau vast te leggen.
Kunt u zich voorstellen dat het angstaanjagend is voor inwoners om te zien wie er allemaal naar persoonsgegevens heeft gekeken zonder dat daar een verklaring voor te geven is? Vindt u dit gewenst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedere gebruiker is verplicht om voorafgaand aan de gegevensverwerking (artikel 14 AVG) en desgevraagd (artikel 15 AVG) te verklaren voor welke doeleinden de gegevens zijn of worden gebruikt. De meeste gebruikers houden zich aan de geldende privacywetgeving en vragen alleen die gegevens op in de BRP die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van taken en registreren voor welke doeleinden de gegevens zijn opgevraagd. Indien gebruikers niet kunnen verklaren waarvoor persoonsgegevens zijn gebruikt, is dat inderdaad ongewenst. In het Gebruikersoverleg BRP zal ik de gebruikers wijzen op de verplichting om kunnen verantwoorden waarvoor gegevens zijn gebruikt, en zal ik in overleg bekijken hoe mijn ministerie daarin ondersteuning kan bieden.
Kunt u aangeven wat er nodig is om te zorgen dat inwoners een afschrift krijgen van inzage door een instantie in de BRP? Kunt u uw antwoord toelichten?
Burgers kunnen op dit moment zowel schriftelijk als online inzage krijgen in het gebruik van hun BRP-gegevens. Bij de gemeente kan een overzicht worden opgevraagd. Daarnaast kunnen burgers sinds 15 maart van dit jaar via MijnOverheid inzien welke organisaties automatisch BRP-gegevens krijgen uit de centrale voorziening als er een gegeven wijzigt op de persoonslijst van de burger, bijvoorbeeld bij verhuizing. Het gaat om een gepersonaliseerd overzicht. Bij iedere organisatie wordt globaal uitgelegd waarvoor de BRP-gegevens worden verstrekt. Het overzicht is tot 1 mei jl. 123.323 keer bekeken via MijnOverheid. Dit is de eerste stap naar meer regie op (BRP-)gegevens voor de burger; het is mijn streven om ook de andere soorten verstrekkingen (bevragingen en selectie/conditionele verstrekkingen) online inzichtelijk te maken (punt 8 op de ontwikkelagenda BRP «alle bevragingen van BRP-gegevens inzichtelijk maken»).
Is het toegestaan dat de politie gegevens over familie van een inwoner opvraagt als er een boete is gegeven voor bijvoorbeeld bellen op de fiets, waarbij de familie niet betrokken is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de Wet BRP volgt dat de basisregistratie tot doel heeft om overheidsorganen te voorzien van de in de registratie opgenomen gegevens, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taak. Systematische verstrekkingen uit de basisregistratie aan overheidsorganen zijn slechts mogelijk, indien daartoe een autorisatiebesluit is genomen. Voor de politie is op 1 januari 2015 het besluit tot autorisatie voor de systematische verstrekking van gegevens uit de basisregistratie personen in verband met de uitvoering van de politietaak in werking getreden. Dit besluit is in de Staatscourant gepubliceerd en te raadplegen via https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-8812.
Afhankelijk van de specifieke context kan het voor de politie noodzakelijk zijn niet alleen gegevens over de betreffende persoon te raadplegen, maar ook omtrent diens ouders, kinderen en/of andere familieleden. Dit zal primair eerstegraads verwanten betreffen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de persoon een minderjarige betreft, een anderszins kwetsbaar persoon of een veelpleger. Ook als de persoon deel uitmaakt van een crimineel samenwerkingsverband of als van de persoon geen actuele woon- of verblijfplaats bekend is, kan dit aanleiding zijn ouders, kinderen en/of andere familieleden te bevragen.
Welke extra handeling is nodig om de gegevens van familieleden op te vragen, zoals de woordvoerder van de politie stelt? Wie geeft toestemming, wie toetst de noodzaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op straat kan een politiemedewerker via de MEOS telefoon alleen persoonsgegevens over de betreffende persoon ophalen. Daarnaast kan de politiemedewerker indien noodzakelijk en proportioneel, een bevraging op adres uitvoeren.
Het opvragen wie ouders, kinderen en/of ander familieleden zijn kan uitsluitend via de verificatiemodule. De verificatiemodule is alleen vanaf een politielocatie benaderbaar. Niet elke politieambtenaar is geautoriseerd voor het gebruik van deze module. Het is aan de (geautoriseerde) politieambtenaar om af te wegen of de bevraging noodzakelijk en proportioneel is, daar is geen separate toestemming voor nodig.
In hoeveel procent van de gevallen waarbij er een boete is uitgeschreven voor verkeersovertredingen door meerderjarigen zijn er gegevens van familieleden opgevraagd?
Dit wordt niet op deze manier geregistreerd, specifieke cijfers of percentages zijn dan ook niet bekend.
Hoe wordt het registratiesysteem van de politie aangepast?
Op dit moment krijgen alle personen (zoals aangevers, getuigen, verdachten, benadeelden, slachtoffers, etc.) die worden ingevoerd in het politieregistratiesysteem BVH een afnemersindicatie in de personenserver. Dat is een abonnement op de BRP. Dit is nodig om contactgegevens actueel te houden, zodat bv. een aangever of een getuige kan worden benaderd lopende een onderzoek. Met de vanuit het BRP verstrekte gegevens die worden verzameld op de personenserver wordt niets gedaan tenzij een collega een gerichte bevraging doet. De politie streeft er naar dit aantal afnemersindicaties te verminderen omdat het niet nodig is om al deze personen te blijven volgen. Dit doet de politie in stappen. Hierbij zal de politie zich eerst richten op alle personen die geen verdachte zijn. Voor deze personen zal de politie geen of een kortlopend abonnement nemen. Dit jaar past de politie het registratiesysteem hier op aan. In het nieuwe registratiesysteem dat wordt ontwikkeld zal sprake zijn van maatwerk.
Bepaalde aanpassingen zijn al gedaan. Zo worden in de bevragingsmodule niet meer automatisch alle persoonsgegevens van meerdere mensen met eenzelfde naam opgehaald maar moet eerst de juiste persoon worden geselecteerd zodat alleen van deze persoon de gegevens worden opgehaald.
Hoe vaak vraagt de politie gegevens op over de plaats van «geboorte ouder», in verhouding tot andere opvragingen? Is deze opvraging geoorloofd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit wordt niet op deze manier geregistreerd, specifieke cijfers of percentages zijn dan ook niet bekend. Anders dan wordt verondersteld gaat het niet om een specifieke bevraging gericht op de «geboorteplaats ouder», maar maakt dit gegeven onderdeel uit van een gegevensset. Als de ouders van een persoon worden bevraagd, is «geboorteplaats ouder» onderdeel van de gegevensset van de persoon die wordt bevraagd. Ook hiervoor geldt dat een bevraging alleen gedaan mag worden als dat noodzakelijk en proportioneel is.
Hoe is die verhouding bij andere diensten die toegang hebben tot de BRP? Ergo, hoevaak wordt er op geboorteland of geboorteplaats gezocht? Hoeveel op andere persoonsgegevens?
Er zijn 1004 directe aansluitingen op de centrale voorziening van de BRP (autorisaties). 747 van de aansluitingen (ongeveer 3/4e van het totaal) zijn geautoriseerd voor de geboorteplaats van de persoon zelf. 125 aansluitingen (ongeveer 1/8e) zijn geautoriseerd voor het geboorteland van de ouder, en 98 aansluitingen (ongeveer 1/10e) voor de geboorteplaats van de ouder. Dit is de verhouding waarin organisaties gegevens mogen opvragen over het geboorteland en de geboorteplaats uit de BRP.
Hoe kan het dat ondanks een aangenomen motie en een toezegging van de regering destijds, de SILA nog altijd toegang heeft tot de basisregistratie personen?3 4
Bij motie van 8 december 201510 heeft de Tweede Kamer de Minister van BZK inderdaad verzocht om een algehele stopzetting van de verstrekking van persoonsgegevens uit de BRP aan de SILA, omdat volgens de Tweede Kamer voor het verstrekken van persoonsgegevens door de overheid aan (kerk)genootschappen niet langer voldoende rechtvaardiging bestond.
Om de beëindiging te realiseren is eind 2016 een ontwerpbesluit opgesteld, waarmee werd beoogd de SILA te schrappen uit bijlage 4 bij het Besluit BRP.11 De toenmalige vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer heeft vervolgens bij brieven van 20 april 201712 en 9 mei 201713 nadrukkelijk verzocht om geen onomkeerbare stappen te zetten inzake de voorgenomen wijziging tot beëindiging van de verstrekking aan de SILA. Gelet op de ingekomen brieven van de Tweede Kamer en de demissionaire status van het toenmalige kabinet, is besloten inzake het SILA-dossier het wetgevingsproces tot beëindiging van de verstrekking van persoonsgegevens uit de BRP aan de SILA aan te houden. In de brief van 9 juni 201714 is de Tweede Kamer hieromtrent geïnformeerd. In de brief is beschreven dat onderzoek zal worden gedaan naar een uitbreiding van inzagemogelijkheden in verstrekkingen uit de BRP, en de mogelijkheid voor burgers om zelf instanties en organisaties aan te wijzen waaraan een beperkt aantal persoonlijke gegevens automatisch kan worden verstrekt. Vervolgens is in het regeerakkoord 2017–2021 vastgelegd dat een overgangsregime wordt gehanteerd:15 personen over wie op grond van het autorisatiebesluit aan de SILA gegevens worden verstrekt, krijgen de mogelijkheid om – naast de bestaande mogelijkheden om bezwaar te maken tegen de verstrekking – de gegevensverstrekking elektronisch te beëindigen. Over andere burgers (onder wie nieuwe leden en leden die de gegevensverstrekking elektronisch hebben uitgezet) worden geen gegevens verstrekt, tenzij de burger daarvoor (elektronisch) toestemming geeft. In het coalitieakkoord 2021–2025 is ten slotte vastgelegd dat de regering mensen regie wil geven over hun eigen gegevens.16
Conform deze toezeggingen heb ik een algemene maatregel van bestuur in voorbereiding, die regelt dat over nieuwe leden van de bij de SILA aangesloten (kerk)genootschap alleen BRP-gegevens worden verstrekt aan de SILA als daarvoor toestemming wordt gegeven via MijnOverheid. Dat besluit is op dit moment in (internet)consultatie. Huidige leden, waarover op dit moment gegevens worden verstrekt uit de BRP, krijgen de mogelijkheid om de gegevensdeling online via MijnOverheid of schriftelijk te beëindigen. Mijn streven is dat burgers hier vanaf 1 januari 2023 gebruik van kunnen maken. Op de datum van inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur, zal ook het huidige autorisatiebesluit voor de SILA worden ingetrokken.
Vindt u het in dit tijdsgewricht nog gewenst dat gegevens van inwoners via de BRP zo gemakkelijk te raadplegen zijn? Gezien de waarschuwingen voor de hoeveelheid data dat de overheid heeft over inwoners, de vervuiling in die data, het risico data-lekken en het risico op identiteitsfraude? Kunt uw antwoord toelichten?
Organisaties krijgen alleen onder strenge voorwaarden toegang tot de BRP; zie de antwoorden op de vragen 2 en 4.
Het bericht 'Tata Steel betaalt alleen ‘belasting’ aan Tata Steel' |
|
Renske Leijten |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de Nederlandse belastingbetaler veertien jaar na dato nog steeds meebetaalt aan de overname van Corus door Tata Steel terwijl dit bedrijf geen winstbelasting betaalt?1
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid kan ik wel stellen dat bedrijven die grote investeringen of grote overnames doen, in de jaren daarna ook grote afschrijvingen of financieringskosten kunnen hebben. Hierdoor kan er sprake zijn van fiscale verliezen en als gevolg daarvan verliescompensatie, waardoor er langdurig geen belasting wordt betaald. Dit vind ik acceptabel zolang er geen sprake is van belastingontwijking.
Wordt bij het verstrekken van subsidie voor vergroening rekening gehouden met de belastingafdracht van Tata Steel? Zo ja, hoe?
Nee, met subsidies worden bepaalde activiteiten gestimuleerd en daarbij vormen de verdiensten en belastingafdracht van een bedrijf geen criteria voor het bepalen of deze wel of niet in aanmerking komt voor deze subsidies.
Hoe bent u er zeker van dat de cijfers die Tata Steel Nederland aanlevert betrouwbaar zijn, afgaand op de slechte belastingmoraal van het bedrijf?
De jaarcijfers van Tata Steel worden gecontroleerd en zijn altijd van een goedkeurende verklaring voorzien door een onafhankelijke accountant, Price Waterhouse Coopers (PWC). De publicatie van Trouw op 26 september 2020, «Tata Steel IJmuiden betaalde nooit winstbelasting in Nederland» heeft overigens geleid tot nadere reviews door PWC. De conclusie van PWC was opnieuw dat de jaarrekeningen van Tata Steel in Nederland volledig voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst risicogericht toezicht uitoefent. Binnen de Belastingdienst bestaan ook specifieke coördinatiegroepen op het gebied van verrekenprijzen (Coördinatiegroep verrekenprijzen) en concernfinanciering (Coördinatiegroep Taxhavens en Concernfinanciering). In het door de Belastingdienst uitgeoefende toezicht worden relevante signalen meegenomen in de risicoselectie. Hierbij kan ook berichtgeving over een belastingplichtige in de media een rol spelen.
Erkent u dat er al langer bredere irritatie is over de belastingmoraal van zowel de Nederlandse tak als het Indiaanse moederbedrijf? Kunt u een overzicht geven wat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en Financien de afgelopen tijd hebben gedaan om de belastingconstructie te ontmantelen?2
Nee, ik kan niet erkennen dat er brede irritatie is over het belastingmoraal van Tata Steel. Binnen de geldende wet- en regelgeving kan een bedrijf zelfstandig beslissingen nemen met betrekking tot haar financieringsstructuur. Wel acht ik het van belang dat bedrijven het betalen van belastingen als een bijdrage aan de samenleving en aan onze welvaart zien, en niet alleen als een kostenpost. Ook het bedrijfsleven is hier steeds meer van doordrongen. Dit denken wordt de komende tijd door een groot aantal Nederlandse bedrijven concreet vormgegeven via de recent gepresenteerde Tax Governance Code van VNO-NCW3. Ik hoop dat zo veel mogelijk bedrijven zich op korte termijn ook bij dit initiatief zullen scharen.
Vanaf 2019 geldt de generieke renteaftrekbeperking in de vennootschapsbelasting, de zogenoemde earningsstripping-maatregel. Hierdoor is rente boven 30% van de EBITDA (de winst vóór aftrek van rentekosten, belastingen, afschrijving en afboekingen) voor vennootschapsbelastingplichtigen niet meer aftrekbaar van de winst, behoudens een drempel van 1 miljoen euro. Dit percentage is per 2022 verlaagd naar 20%. Het doel van deze maatregel is om belastingontwijking tegen te gaan en ook om bij bedrijven de verhouding eigen vermogen-vreemd vermogen te verbeteren.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van de contacten tussen bewindspersonen en ambtenaren met Tata Steel Nederland vanaf 1 januari 2021?
Overzicht van de gesprekken die door bewindspersonen en ambtenaren zijn gevoerd met Tata Steel Nederland vanaf 1 januari 2021:
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
25/02/2021
Topambtenaar EZK + ambtenaren EZK
CEO TSN, voorzitter RvC TSN
15/06/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties over CCS/DRI
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
05/07/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties TSN over CCS/DRI
Topambtenaar EZK + ambtenaren EZK
CEO TSN, Voorzitter RvC TSN
14/07/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties TSN
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
15/09/2021
Keuze voor DRI-route i.p.v. grootschalige CCS
Toenmalig Minister EZK + Toenmalig Staatssecretaris lenW + ambtenaren EZK en lenW
CEO TSN, gedeputeerde provincie Noord- Holland
15/09/2021
RIVM rapport stofdepositie
IJmond, Roadmap+ maatregelen, tussenrapportage Roland Berger, omgeving
Toenmalig Minister EZK+ Toenmalig Staatssecretaris lenW + topambtenaren EZK en lenW
CEO TSN, gedeputeerden provincie Noord- Holland, wethouders Beverwijk en Velsen
23/11/2021
Opvolging gesprek 15/09/2021, verduurzaming van TSN o.b.v.
DRI, Roland Berger rapport, Roadmap+ maatregelen
Toenmalig Minister EZK + topambtenaren EZK
CEO TSN
23/11/2021
Opvolging gesprek 15/09/2021, verduurzaming van TSN o.b.v. DRI, Roadmap+ en het Roland Berger rapport
Staatssecretaris IenW + ambtenaren IenW
CEO TSN, Gedeputeerde provincie Noord-Holland, vertegenwoordigers provincie en Omgevingsdienst, wethouder gemeente Velsen
14/02/2022
Kennismaking, Roadmap+, milieu en omgeving, verduurzaming
Minister EZK + Minister KE + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
28/03/2022
Kennismaking en vervolgstappen verduurzamingstraject
Ambtenaren EZK & IenW
CEO TSN, ambtenaren van provincie Noord-Holland en omliggende gemeenten
maandelijks
Voortgang van de verduurzamingsactiviteiten en implementatie van de Roadmap+ projecten
Kunt u aangeven hoeveel belastinginkomsten Nederland is misgelopen door deze overeenkomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik kan in deze specifieke situatie niet aangeven óf en zo ja hoeveel belastinginkomsten Nederland is misgelopen. Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik namelijk niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Kunt u de andere belastingvoordelen van Tata Steel op een rij zetten (welke constructies worden gebruikt om belastingdruk te verlagen of minimaliseren) en de verstrekte subsidies (Rijksbreed) over 2021?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet in gaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. Met betrekking tot de MIA/Vamil (Willekeurige afschrijving milieu-investeringen) geldt dat deze in beperkte mate wel openbaar zijn.
Alle netto ontvangen steun boven de 500.000 euro per melding moet worden gepubliceerd in het TAM-register van de Europese Commissie sinds 2016 als gevolg van staatssteuntransparantie. Daarmee worden deze gegevens openbaar voor iedereen. De meeste meldingen van Tata Steel zitten onder dit bedrag. De meldingen van 2021 zijn nog niet gepubliceerd. Deze regeling wordt uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW).
In 2021 zijn de volgende projectsubsidies aan TSN verleend:
iDME: Industrial DME via Sorption-Enhanced DME synthesis (SEDMES)
2021
19.250
453.011
H2ermes
2021
78.000
500.000
Naast subsidie voor de twee bovenstaande projecten maakt TSN ook gebruik van de jaarlijkse Subsidieregeling Indirecte kostencompensatie (IKC)- ETS (Europese emissiehandelssysteem). De verstrekte subsidies voor de Compensatieregeling ETS over 2021 bedragen in totaal 24.494.112 euro.
Bent u bereid er voor te zorgen dat verduurzamingsubsidies niet verstrekt worden aan Tata Steel als zij hun bedrijfsconstructie zo blijven inrichten dat zij geen cent winstbelasting betalen over hun gemaakte winst – omdat zij die op papier kunnen «wegschrijven»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het verstrekken van subsidies ga ik ervan uit dat bedrijven zich aan wet- en regelgeving houden. Subsidies worden verstrekt voor de noodzakelijke kosten van de voorgenomen activiteiten in het licht van de beoogde doelstellingen en resultaten voor zover redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat deze uit eigen middelen of anderszins bekostigd worden.
Erkent u dat Tata Steel Nederland op dit moment extreme winsten maakt omdat de staalprijs heel hoog is?
Het is goed dat bedrijven winsten maken, zo ook Tata Steel Nederland. De staalmarkt wordt gekenmerkt door een hoge volatiliteit, zowel aan de kant van de grondstoffen (ijzererts en kolen) als aan de kant van de staalproducten. De staalprijzen zijn momenteel hoog vanuit historisch perspectief maar dat geldt ook voor de grondstofprijzen.
Bent u bereid mee te wegen of subsidie voor verduurzaming nog wel nodig is, gezien de hoge staalprijs op dit moment? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit wordt al gedaan. Subsidie wordt slechts verstrekt voor de noodzakelijke kosten van de voorgenomen activiteiten in het licht van de beoogde doelstellingen en resultaten voor zover redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat deze uit eigen middelen of anderszins bekostigd worden. De hoogte van de subsidie is dus mede afhankelijk van de revenuen en financiële draagkracht van het bedrijf dat op de wereldmarkt handelt.
Het bericht 'Klanten van failliete energiebedrijven krijgen niet de beste deal bij nieuwe leverancier' |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Erkent u dat consumenten aan de leeuwen zijn overgeleverd omdat de energieleverancier die het meeste geld betaalt voor de overname van het klantenbestand van de failliete leverancier, het klantenbestand overneemt?1
Ik kan mij heel goed voorstellen dat consumenten dit gevoel krijgen en laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer consumenten worden geconfronteerd met het faillissement van hun huidige energieleverancier waardoor zij te maken krijgen met hoge(re) voorschotbedragen.
Voor de financiële aspecten van een faillissement van een energieleverancier gelden in principe dezelfde regels als bij een faillissement van elk ander bedrijf, zoals bepaald in de Faillissementswet. Hierbij bepaalt de curator hoe de financiële afhandeling van een gefailleerde energieleverancier wordt gedaan op grond van de wet. Een mogelijke verkoop (overname) van een klantenbestand valt hier ook onder.
Voor energieleveranciers geldt een bijzondere procedure om zeker te stellen dat consumenten gas en elektriciteit blijven ontvangen in het geval van een faillissement. De procedure leveringszekerheid treedt in dergelijke gevallen in werking op grond van de besluiten leveringszekerheid Gaswet en Elektriciteitswet 1998. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) zorgt ervoor dat deze procedure wordt toegepast en uitgevoerd en borgt met de uitvoering van deze procedure dat klanten van een gefailleerde energieleverancier geleverd blijven krijgen. Consumenten houden de vrijheid om, na de vensterperiode (de periode tussen het nemen van het intrekkingsbesluit van de leveringsvergunning door de ACM en de daadwerkelijke effectuering van de intrekking van de leveringsvergunning), over te stappen naar een andere energieleverancier. Bij deze overstap geldt de wettelijke opzegtermijn van maximaal 30 dagen.2
Op dit moment laat ik een onderzoek uitvoeren naar de mogelijkheid en wenselijkheid om de positie van de consument te verbeteren ingeval van een faillissement. De Kamer is hier eerder over geïnformeerd.3
Wordt er gekeken naar de liquiditeit en solvabiliteit van de nieuwe energieleverancier, die de failliete energieleverancier overneemt?
De overnemende leverancier is al vergunninghouder (als bedoeld in de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet) en staat hiermee, net als alle andere vergunninghouders, onder het toezicht van de ACM. De ACM ziet toe op de financiële positie van alle vergunninghouders, dus ook de overnemende leverancier. Noch EZK noch de ACM heeft een directe rol in het verkoopproces van een klantenbestand aan een nieuwe energieleverancier.
Het onderzoek, genoemd in het antwoord op vraag 1 richt zich tevens op de vraag of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen aan het wettelijke kader van vergunninghoudende leveranciers en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. De vraag of gekeken dient te worden naar de solvabiliteit en liquiditeit van het bedrijf wordt hierin meegenomen.
Hoe wordt de hoogte van de tarieven bepaald door de overname partij? Koopt de energieleverancier de energie in op de dagmarkt (EPEX), of via de lange termijnmarkt ENDEX per maand, kwartaal of per jaar?
Een energieleverancier bepaalt zelf zijn inkoopstrategie. Er zijn op dit moment geen wettelijke vereisten die voorschrijven op welke manier een energieleverancier zijn energie moet inkopen (dagmarkt of termijnmarkt). De energieleverancier bepaalt ook zelf de hoogte van het leveringstarief. Dit tarief baseert hij veelal op de onderliggende kosten. De wet bepaalt wel dat leveringstarieven redelijk moeten zijn.4 De ACM toetst op deze redelijkheid. Een hoog tarief hoeft niet noodzakelijkerwijs onredelijk te zijn, dit is afhankelijk van o.a. de marktomstandigheden. De energieleverancier mag gemaakte kosten doorberekenen aan de afnemer, mits deze het gevolg zijn van een doelmatige bedrijfsvoering.
Voor een energieleverancier die een klantenbestand overneemt tijdens de zogeheten procedure leveringszekerheid is bovenstaande werkwijze niet anders. Hierbij geldt eveneens dat de wijze van inkoop en de wijze waarop het tarief bepaald wordt, aan de energieleverancier zijn, zolang het leveringstarief dat hij bij zijn afnemers in rekening brengt redelijk is.
Waarom zijn de marges die energieleveranciers in rekening brengen zo sterk toegenomen? Kunt u aangeven welke factoren hierin meespelen?
Energieleveranciers zijn zoals gezegd wettelijk verplicht om gas en elektriciteit te leveren tegen redelijke tarieven en voorwaarden. De ACM toetst de leveringstarieven op redelijkheid, de zogenoemde vangnetregeling. De ACM heeft een beoordelingskader ontwikkeld voor de vaststelling of een tarief van een leverancier voor een bepaald product redelijk is. De ACM betrekt daarbij de inkoopkosten en de brutomarge. In het beoordelingsmodel wordt ervan uitgegaan dat het maximaal redelijke tarief (exclusief belastingen) per type product per periode bestaat uit de volgende componenten:
Deelt u de mening dat er te weinig transparantie is over de opbouw van de prijs die bij klanten in rekening wordt gebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een energieleverancier mag de consument geen misleidende informatie verstrekken aangaande de prijs, inclusief alle belastingen, die de consument dient te betalen of over de wijze waarop die prijs wordt berekend. Essentiële informatie over de prijs mag evenmin worden weggelaten en mag niet op een onduidelijke, onbegrijpelijke of ondubbelzinnige wijze, dan wel laat worden verstrekt. Dit is wettelijk bepaald.5 Ook bij een aanbod op de consumentenmarkt voor energie dient het voor de consument duidelijk te zijn wat hij moet betalen en dient hij de mogelijkheid te hebben om het aanbod te vergelijken met andere aanbiedingen van energieleveranciers. Ik deel daarmee niet de stelling zoals geformuleerd in vraag 5.
De energieprijs bestaat uit drie onderdelen: leveringskosten, netbeheerkosten en overheidsheffingen. De totale prijs voor de levering van energie is vervolgens opgebouwd uit verschillende kostencomponenten. Deze componenten zijn deels gebruiksafhankelijk (leveringstarieven per eenheid energie die geleverd wordt, de belastingen per kWh elektriciteit en m3 gas) en deels gebruiksonafhankelijk (vaste leveringskosten en netbeheerkosten) inclusief alle belastingen en toeslagen alsmede het tarief voor teruglevering. Ten aanzien van de gebruiksafhankelijke component, die afhangt van het werkelijke energieverbruik van de consument, is het niet mogelijk om op voorhand exact te bepalen wat de consument uiteindelijk dient te betalen. Bij de gebruiksafhankelijke component dient de wijze waarop de prijs berekend wordt duidelijk te zijn. Dat betekent dat voor energieaanbiedingen het leveringstarief per eenheid energie dat geleverd wordt (kWh of m3) aangegeven moet worden. In dit tarief moeten alle belastingen en toeslagen zijn opgenomen. Hierdoor zijn energieleveranciers gehouden om duidelijke, volledige en actuele informatie te verschaffen over zowel de verbruiksonafhankelijke als de verbruiksafhankelijke kostencomponenten.
Daarnaast zijn energieleveranciers wettelijk verplicht om er voor te zorgen dat afnemers te allen tijde transparante informatie krijgen over de geldende tarieven en voorwaarden voor levering en transport van energie.6
Ten aanzien van vraag 7, namelijk de vraag hoe gezorgd gaat worden voor transparantie over de marges tussen de inkoopprijs en de prijs die bij klanten in rekening worden gebracht door energieleveranciers, kan ik het volgende zeggen. In Nederland komen de energieprijzen tot stand in een (sterk) concurrerende markt. Energieleveranciers zijn niet (wettelijk) verplicht om aan hun klanten, buiten de hiervoor geschetste verplichtingen, inzicht te geven in de marges tussen de inkoopprijs en de prijs die consumenten betalen. Deze marges behoren tot de bedrijfsvertrouwelijke informatie. Wel kijkt de ACM in het kader van het toezicht op de redelijkheid van de tarieven naar de marges van de leveranciers.
Kunt u aangeven hoe groot de winsten van energieleveranciers zijn gegroeid dankzij het stijgen van de energieprijs?
Laat ik vooropstellen dat hogere leveringstarieven niet direct of automatisch hogere winsten betekenen. Hogere leveringstarieven kunnen immers het gevolg zijn van hogere kosten. De kosten van energieleveranciers zijn door de hoge inkoopprijzen voor energie de afgelopen tijd fors gestegen. Uit navraag bij de ACM is gebleken dat zij op dit moment geen tussentijds inzicht in de totale winsten heeft. Ook mijn ministerie beschikt niet over deze informatie. Winsten worden over het algemeen gepresenteerd in het jaarverslag van het bedrijf.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer transparantie ontstaat over de marges tussen de inkoopprijs en de prijs die bij klanten in rekening wordt gebracht door energieleveranciers?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) meer bevoegdheden moeten krijgen om eerder te kunnen ingrijpen bij financiële problemen en niet pas de leveringsvergunning intrekken als de energieleverancier failliet is?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 laat ik op dit moment een onderzoek doen naar de vraag of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan vergunninghoudende leveranciers en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Dat onderzoek gaat ook in op mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. De vraag of de ACM meer bevoegdheden moet krijgen wanneer bedrijven in de financiële problemen komen hangt onder meer af van de uitkomsten van het onderzoek. De resultaten van dit onderzoek worden rond de zomer verwacht. Ik zal de Tweede Kamer hierover informeren.
Het bericht ‘Wat te doen met ons kernafval?’ |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het absoluut onverantwoord is om extra kerncentrales te bouwen en Borssele langer open te houden als er geen oplossing bestaat voor de permanente opslag van het radioactieve afval?1
Sinds 1984 is er een evenwichtig nationaal beleid voor radioactief afval2, 3. He t afval wordt langjarig bovengronds opgeslagen in speciaal daarvoor geconstrueerde gebouwen bij COVRA in Zeeland. De faciliteiten zijn met dat doel geconstrueerd en de wijze van opslag is veilig.
Rond 2130 is geologische eindberging voorzien. Hiernaar wordt onderzoek uitgevoerd. Uw Kamer is in mei 2018 geïnformeerd4 over het laatst afgeronde onderzoek, het OPERA-project, uitgevoerd in de periode 2011–2017. Eind 2020 is COVRA gestart met een vervolgonderzoekprogramma, waarvan de resultaten worden verwacht in 20255.
Het beleid voor radioactief afval is recent geëvalueerd6. Daaruit volgt dat de uitgangspunten van het beleidskader voor radioactief afval nog steeds actueel zijn, dat het beleid effectief en duidelijk is, en dat de uitgangspunten breed gedragen worden door de stakeholders. Op sommige punten dient het beleid wel geactualiseerd te worden, volgens het evaluatierapport.
Qua veiligheid en transparantie wordt COVRA in Europa gezien als één van de betere voorbeelden op het gebied van tijdelijke opslag van radioactief afval.
Hoe kunt u op een verantwoordelijke manier de afspraken uit het coalitieakkoord op het gebied van kernenergie uitvoeren als Nederland niet eens voldoet aan eisen uit de Europese taxonomie, namelijk dat er per 2050 een plan voor kernafval moet zijn, wat er volgens de huidige planning pas in 2130 is?2
De Europese taxonomie is een classificatiesysteem voor duurzame investeringen. Indien kernenergie niet wordt opgenomen in de taxonomie, of indien Nederland niet kan voldoen aan de criteria, verhindert dit Nederland niet om kerncentrales te bouwen die voldoen aan daarvoor geldende wetgeving, inclusief veiligheidseisen. Uit de Europese richtlijn voor radioactief afval en verbruikte splijtstof volgt geen termijn voor realisatie van een eindberging.
Wat is uw reactie op experts die stellen dat de zeespiegelstijging een risico vormt voor de buitendijkse opslag van het radioactieve afval van Borssele in de COVRA (Centrale Organisatie Voor radioactief Afval), de opslag in Vlissingen?
Radioactief afval en verbruikte splijtstoffen worden centraal opgeslagen in speciaal daarvoor ontworpen gebouwen bij de Centrale Opslag Voor radioactief Afval (COVRA) in Nieuwdorp. In het ontwerp van het opslaggebouw voor hoogradioactief afval (Hoogradioactief Afvalbehandelings- en opslaggebouw, HABOG) is onder andere rekening gehouden met mogelijke effecten van de zee zoals golfwerking en zeespiegelstijging.
Uit de meest recente tienjaarlijkse veiligheidsevaluatie8 van COVRA (de «10EVA» over de periode 2009–2018) blijkt dat er geen redenen zijn om aanvullende maatregelen te treffen tegen overstroming van het COVRA-terrein.
Verder geldt voor de vergunninghouders van nucleaire installaties (zoals COVRA), naast de verplichting tot een periodieke veiligheidsevaluatie, de plicht om bij nieuw ontstane wetenschappelijke inzichten ook tussentijds verder te onderzoeken wat dit betekent voor de veiligheid van de installatie. Dit is vastgelegd in de Regeling nucleaire veiligheid kerninstallaties.
Erkent u dat zelfs met de weinige hoeveelheden die in de tijdelijke opslag worden opgeslagen een calamiteit een verwoestende impact kan hebben, getuige eerdere kernrampen die hebben plaatsgevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De potentiële impact van calamiteiten met straling in Nederland valt af te leiden uit het Landelijk Crisisplan Straling9, dat onder andere de organisatie van crisisbeheersing bij stralingsongevallen, ongevalsscenario’s en de responsprocessen (beschermingsmaatregelen, zonering, interventieniveaus, etc.) beschrijft. Daarin staat dat het zeer onwaarschijnlijk is dat een ongeval bij het verwerken en opslaan van radioactief materiaal tot significante effecten buiten het terrein van de locatie van COVRA in Zeeland leidt. COVRA is geclassificeerd als een categorie B-object, zoals toegelicht in het Landelijk Crisisplan Straling9 en in de Rapportage voor de zevende conferentie van het Gezamenlijk Verdrag inzake Bestraalde Splijtstoffen en radioactief Afval10. Een ongeval met een categorie B-object is een stralingsongeval met lokale en gemeentelijke of regionale coördinatie.
In 2013 is er een stresstest uitgevoerd voor het HABOG (het gebouw waarin het hoogradioactief afval is opgeslagen). Deze stresstest moest duidelijk maken in hoeverre het HABOG opgewassen is tegen extreme gebeurtenissen, en combinaties ervan. Onderzocht zijn de gevolgen van natuurrampen (bijvoorbeeld aardbevingen, overstromingen, extreme kou, extreme hitte, sneeuw, ijs, stormen, tornado's, zware regen en andere extreme natuurlijke omstandigheden) en menselijke acties (bijvoorbeeld vliegtuigongevallen en explosies). Op basis van het stresstestrapport kan worden geconcludeerd dat het HABOG van COVRA hiervoor aan de eisen van de vergunning voldoet.
In het stresstestrapport zijn ook mogelijke verbeteringsmaatregelen beschreven om de veiligheidsmarges van de installatie bij extreme gebeurtenissen te vergroten. Er zijn enkele maatregelen geïdentificeerd en uitgevoerd ter vergroting van de veiligheidsmarges. Uw Kamer is over de resultaten van de stresstest geïnformeerd11.
Erkent u dat het onverantwoordelijk is om op de buitendijkse opslag van de COVRA te blijven rekenen en pas op een eindberging over meer dan 100 jaar te sturen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat wij op de opslag bij Covra kunnen blijven rekenen gaf ik hierboven al aan met de volgende argumenten.
In het ontwerp van het opslaggebouw voor hoogradioactief afval (Hoogradioactief Afvalbehandelings- en opslaggebouw, HABOG) is onder andere rekening gehouden met mogelijke effecten van de zee zoals golfwerking en zeespiegelstijging.
Uit de meest recente tienjaarlijkse veiligheidsevaluatie12 van COVRA (de «10EVA» over de periode 2009–2018) blijkt dat er geen redenen zijn om aanvullende maatregelen te treffen tegen overstroming van het COVRA-terrein.
Verder geldt voor de vergunninghouders van nucleaire installaties (zoals COVRA), naast de verplichting tot een periodieke veiligheidsevaluatie, de plicht om bij nieuw ontstane wetenschappelijke inzichten ook tussentijds verder te onderzoeken wat dit betekent voor de veiligheid van de installatie. Dit is vastgelegd in de Regeling nucleaire veiligheid kerninstallaties.
In 2013 is er een stresstest uitgevoerd voor het HABOG (het gebouw waarin het hoogradioactief afval is opgeslagen). Deze stresstest moest duidelijk maken in hoeverre het HABOG opgewassen is tegen extreme gebeurtenissen, en combinaties ervan. Onderzocht zijn de gevolgen van natuurrampen (bijvoorbeeld aardbevingen, overstromingen, extreme kou, extreme hitte, sneeuw, ijs, stormen, tornado's, zware regen en andere extreme natuurlijke omstandigheden) en menselijke acties (bijvoorbeeld vliegtuigongevallen en explosies). Op basis van het stresstestrapport kan worden geconcludeerd dat het HABOG van COVRA hiervoor aan de eisen van de vergunning voldoet.
In het stresstestrapport zijn ook mogelijke verbeteringsmaatregelen beschreven om de veiligheidsmarges van de installatie bij extreme gebeurtenissen te vergroten. Er zijn enkele maatregelen geïdentificeerd en uitgevoerd ter vergroting van de veiligheidsmarges. Uw Kamer is over de resultaten van de stresstest geïnformeerd13.
Ziet u de opslag van kernafval in zoutmijnen in Asse II nog steeds als voorbeeld voor Nederland, terwijl in deze schacht overstromingen ertoe hebben geleidt dat de water zich met zout heeft vermengd tot pekel, wat de vaten heeft aangetast waardoor radioactief afval naar buiten lekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De mijn Asse II is een oude winningsmijn. In Nederland wordt gekeken naar een ander concept, namelijk een eindbergingsfaciliteit in een onverstoorde laag. Dit is niet met de Asse-mijn te vergelijken.
De mijn van Asse II is een van de drie mijnen bij het Duitse Asse die rond 1900 werden gebouwd om kali en steenzout te winnen. De Duitse overheid kocht de mijn Asse II in 1965 om de berging van radioactief afval daar te onderzoeken. Van 1967 tot 1978 werden ongeveer 126.000 vaten met laag- en middelradioactief afval opgeslagen in voormalige mijnkamers.
De Duitse overheid stelt14: «Noch de geologie van de Asse II, noch de mijn zelf zijn geschikt voor de opslag van radioactief afval. De mijn is instabiel. Er ontstaan scheuren waardoor zout water binnendringt. Dit wordt opgevangen en afgevoerd zodat het niet in contact komt met het radioactieve afval. Op de lange termijn kan echter niet worden uitgesloten dat door het binnendringen van water radioactieve stoffen vrijkomen.» Om gevaar voor mens en milieu af te wenden, heeft de Duitse Bondsdag bij wet besloten om het afval uit de Asse II zo snel mogelijk te laten bergen.
Wat kunt u leren van deze situatie in Duitsland waar, ondanks een beslissing van ruim 10 jaar geleden, de lekkende vaten niet kunnen worden verwijderd omdat ze zijn gaan zweven in het stroperige zout, met alle gevolgen van dien?
Zorgvuldig en gedegen beheer van radioactief afval is een grote en belangrijke verantwoordelijkheid voor zowel producenten van radioactief afval zoals bijvoorbeeld kerncentrales en ziekenhuizen, als voor de overheid. In Nederland heeft deze verantwoordelijkheid in 1985 geleid tot de oprichting van de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA), een staatsbedrijf dat door de overheid is aangewezen als organisatie met de verantwoordelijkheid voor het beheer van alle radioactief afval in Nederland. Het Nederlandse beleid voor radioactief afval ligt vast in het Nationale programma radioactief afval15.
Zoutformaties zijn zoutsteenlagen van meer dan 200 miljoen jaar oud. Veel zoutformaties zijn stabiele lagen en kunnen radioactief afval potentieel veilig en permanent insluiten.
Of een mogelijk geschikte zoutformatie daadwerkelijk een geschikte locatie is voor eindberging van radioactief afval kan worden vastgesteld met geologisch onderzoek. Dergelijk onderzoek heeft in Gorleben uitgewezen dat deze locatie niet geschikt is voor een eindberging.
Hoe is het mogelijk dat de COVRA, als instantie die gaat over de opslag van kernafval in Nederland, stelt dat zoutformaties stabiel zijn terwijl Gorleben, het voorbeeld in Duitsland, van de lijst is geschrapt omdat het onveilig en instabiel is gebleken?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de tikkende tijdbom in Asse een waarschuwing voor Nederland is en de opslag van kernafval in zoutmijnen in het noorden en oosten van Nederland absoluut onverantwoord is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Net als in Duitsland wordt ook in Nederland zout beschouwd als een mogelijke formatie voor eindberging. Zie ook het antwoord op vraag 8. De veiligheid van de eindbergingsfaciliteit is een absolute voorwaarde en moet voorafgaand aan de berging van radioactief afval aangetoond worden. In Nederland wordt onderzoek gedaan naar zowel klei- als zoutformaties als mogelijke locatie voor een eindberging.
Welke opslagplaatsen in het buitenland heeft u op het oog voor de eventuele eindberging van kernafval en waaruit blijkt dat deze locaties welveilig zijn en niet ook complicaties zou opleveren?
Nederland heeft geen opslagplaatsen in het buitenland op het oog voor de eventuele eindberging van radioactief afval.
In Nederland is gekozen voor centrale opslag voor een periode van ten minste 100 jaar in gebouwen, waarna eindberging is voorzien16. Rond 2130 dient deze eindberging operationeel te zijn.
Voor realisatie van een eindberging wordt zowel een nationale als een internationale lijn gevolgd: de zogenaamde duale strategie17. Hierbij wordt een nationale route naar eindberging uitgewerkt, maar wordt de mogelijkheid om samen te werken met andere Europese lidstaten voor de realisatie van een eindberging niet uitgesloten. Indien deze mogelijkheid zich voordoet dient het ook mogelijk te zijn hierop in te spelen, waarbij veiligheid ook dan gegarandeerd dient te zijn.
Hoe kunt u blijven beweren dat kernenergie een kosteneffectieve oplossing is voor het klimaatprobleem, terwijl complicaties met afval in Duitsland miljarden hebben gekost en er nog steeds geen oplossing is?
In het Nederlandse beleid voor radioactief afval wordt voor alle kosten van het beheer van het radioactieve afval het uitgangspunt gehanteerd dat de vervuiler betaalt18. Hieraan wordt tegemoet gekomen doordat COVRA in de tarieven alle geraamde kosten voor verwerking, opslag en eindberging opneemt, op basis van de op dat moment geldende inzichten.
Hoe kunt u blijven beweren dat kernenergie een veilige en duurzame oplossing is voor het klimaatprobleem, terwijl er zo ontzettend veel is af te dingen op beweringen die worden gedaan over de veronderstelde veiligheid rondom de opslag van kernafval?
Kernenergie kan in de energiemix een aanvulling zijn op zon, wind en geothermie en kan worden ingezet voor de productie van waterstof, aldus het Coalitieakkoord 2021–202519. Ook maakt het ons minder afhankelijk van de import van gas.
Internationaal wordt geologische eindberging van radioactief afval in een speciaal ontworpen faciliteit als de meest veilige optie voor het beheer op de lange termijn gezien20.
Erkent u dat de recente geopolitieke ontwikkelingen aantonen dat we niet met een gerust hart deze ontwikkelingen kunnen voortzetten en het bijzonder naïef zou zijn om maar aan te nemen dat de komende 100 jaar de veiligheid van het kernafval gegarandeerd is?
Beleid voor het beheer van radioactief afval dient zo te zijn ingericht, dat de risico’s zo klein mogelijk zijn. In Nederland is daarom in 1985 gekozen voor centrale bovengrondse opslag bij COVRA voor een intermediaire periode, met als horizon in 2130 eindberging in een diepe geologische berging. Zowel voor de intermediaire periode als voor de eindberging zijn en blijven de veiligheidseisen essentieel. Aan die eisen wordt dan ook niets afgedaan.