Het bericht 'Onveilige sfeer op modeschool AMFI: "Een docent vergeleek mijn Arabische model met een seriemoordenaar"' |
|
René Peters (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de vele, blijkbaar structurele misstanden op de modeschool AMFI?1
Ik ben bekend met de berichtgeving over de meldingen van sociale onveiligheid bij de modeschool AMFI, onderdeel van de Hogeschool van Amsterdam.
Klopt het dat op korte termijn de heraccreditatie van deze opleiding plaats moet vinden? Zoja, wanneer gaat dit proces lopen? En in hoeverre is de NVAO2 in staat om aan de hand van dit soort bevindingen de opleiding niet goed te keuren? Op welke standaarden zouden ze zich dan moeten berusten?
De berichtgeving betreft de bacheloropleiding Fashion and Textile Technologies die wordt aangeboden door het Amsterdam Fashion Institute van de Hogeschool van Amsterdam. De datum waarop het visitatierapport van deze opleiding moet worden ingeleverd is 31 oktober 2021, voor de zomer zal de visitatie plaatsvinden.
Het accreditatiekader van de NVAO richt zich op de kwaliteit van het onderwijs, het bevat vier standaarden waar de opleiding aan moet voldoen: 1. Beoogde leerresultaten 2. Onderwijsleeromgeving 3. Toetsing en 4. Gerealiseerde leerresultaten. De opleiding Fashion and Textile Technologies doet mee in het experiment instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie (ILO).3 Dit betekent dat de NVAO voor heraccreditatie alleen standaard 1 en 4, de beoogde en de gerealiseerde leerresultaten, beoordeelt. De beoordeling van de standaarden onderwijsleeromgeving en toetsing is – in het kader van het experiment – de verantwoordelijkheid van de instelling.
In het experiment wordt de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van standaard 2 en 3 verschoven van de NVAO naar de instelling, waarbij de instelling dient te voldoen aan de European Standards and Guidelines (ESG). In de ESG alsook het accreditatiekader van de NVAO blijven verwachtingen die terecht gesteld worden aan het hoger onderwijs, zoals sociale veiligheid en studentenwelzijn, buiten beschouwing. Met de invoering van instellingsaccreditatie wordt een rijker beeld van onderwijskwaliteit gehanteerd. Instellingen kunnen dan op instellingsniveau laten zien hoe zij hun verantwoordelijkheid op bijvoorbeeld sociale veiligheid en het welzijn en de begeleiding van studenten oppakken.4
Ben u bereid de Onderwijsinspectie opdracht te geven het geheel grondig te onderzoeken indien de NVAO niet in staat is om te handelen op dit soort signalen en indien noodzakelijk stevig in te grijpen?
De Inspectie van het Onderwijs kan zelf op basis van signalen, waaronder berichten in de media, besluiten een onderzoek in te stellen. Naar aanleiding van dit signaal en de meldingen van studenten bij de vertrouwensinspecteurs heeft de inspectie reeds contact opgenomen met de Hogeschool van Amsterdam. De inspectie heeft mij geïnformeerd dat zij de resultaten van het externe onderzoek dat de Hogeschool van Amsterdam laat uitvoeren afwacht. Voorts start de inspectie een themaonderzoek naar sociale veiligheid in het kunstvakonderwijs. De inspectie bekijkt later of er aanleiding is om het onderzoek naar sociale veiligheid breder te trekken naar opleidingen in andere sectoren binnen het hoger onderwijs.
De sociale veiligheid in het kunstvakonderwijs staat bij mij en bij de sector hoog op de agenda. In de Sectoragenda Kunstonderwijs 2021–2025, die de VH recent aan mij heeft aangeboden, wordt sociale veiligheid expliciet als aandachtspunt genoemd. Ook in komende jaren blijft de sector zich inspannen voor een veilige leer- en werkomgeving van studenten. In de sectoragenda is een statement sociale veiligheid opgenomen en zijn de contouren voor een code sociale veiligheid geschetst. Onderwerpen die ik al langer benadruk in het borgen van sociale veiligheid, zoals voldoende vertrouwenspersonen, de ombudsfunctie, en diversiteit en inclusie, hebben hierin een plek. Ik ben verheugd dat de kunstensector hierin zijn verantwoordelijkheid neemt. Net zoals ik aan de KNAW een advies heb gevraagd over preventieve maatregelen en specifieke elementen in de wetenschappelijke cultuur die een voedingsbodem kunnen zijn voor grensoverschrijdend gedrag, heb ik de Raad voor Cultuur advies gevraagd over grensoverschrijdend gedrag in de culturele en creatieve sector waar ook sprake kan zijn van ongelijke machtsverhoudingen of afhankelijkheidsrelaties. Dit advies, dat uiterlijk 1 maart 2022 wordt uitgebracht, omvat ook het kunstvakonderwijs.
De korte tijd die scholen krijgen om de coronamiljarden uit te geven |
|
René Peters (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Scholen krijgen te weinig tijd om coronamiljarden uit te geven»?1
Ja.
Wat vindt u van het signaal van het Onderwijs-OMT dat het beter is om de periode van 2,5 jaar waarin scholen de coronamiljarden moeten besteden te verlengen?
Zoals met uw Kamer in februari is afgesproken, is de looptijd van het Nationaal Programma tweeëneenhalf jaar. Op basis daarvan is in de afgelopen maanden met het onderwijs gewerkt aan de uitvoering van het programma. Veel scholen hebben al een scan gemaakt en zijn gestart met planvorming. Ten behoeve daarvan hebben scholen inmiddels duidelijkheid gekregen over het basisbedrag dat iedere school ontvangt per leerling voor de komende twee schooljaren. Scholen met veel leerlingen met een risico op achterstanden krijgen extra geld.
De discussie over de wens tot structurele middelen, zoals door het Onderwijs-OMT verwoord, valt nadrukkelijk buiten de reikwijdte van wat een demissionair kabinet vermag. Het besluit tot het huidige programma met een looptijd van tweeëneenhalf jaar kon door dit kabinet alleen worden genomen vanwege de uitzonderlijke omstandigheden van deze pandemie en de effecten die dat op leerlingen heeft.
Herkent u het beeld dat in het artikel wordt geschetst dat vanwege de korte periode waarin scholen het geld moeten besteden en de druk die daarmee gepaard gaat, scholen niet de tijd hebben om uit te zoeken wat de meest effectieve methodes zijn en daarmee het gevaar bestaat dat het geld niet op de meest effectieve wijze wordt ingezet? Zo ja, hoe denkt u scholen hierin te kunnen ondersteunen om te voorkomen dat over 2,5 jaar blijkt dat er nauwelijks resultaat is geboekt met alle miljarden?
Het Nationaal Programma Onderwijs heeft als doel het inhalen van de coronagerelateerde leer- en ontwikkelvertragingen van leerlingen. Het is voor de leerlingen van belang dat dit zo snel mogelijk wordt aangepakt. Om te waarborgen dat scholen kiezen voor effectieve methodes en interventies is er een menukaart met effectieve interventies beschikbaar gesteld. In deze menukaart zijn tevens de voorwaarden voor effectieve toepassing per interventie op hoofdlijnen opgenomen. In de beschikbare praktijkkaarten en de kenniscommunity kunnen scholen hierover meer informatie inwinnen. Daarnaast organiseert OCW ondersteuning voor de scholen via een (telefonische) helpdesk, waarbij ook de mogelijkheid is onderwijskundig advies in te winnen. Ook wordt door OCW gerichte expertondersteuning georganiseerd voor de scholen met extra uitdagingen of andere risico’s voor de kwaliteit van het onderwijs. Voor een deel wordt hiervoor aangesloten bij bestaande ondersteuningsprogramma’s voor scholen die in opdracht van OCW of door de sectororganisaties worden aangeboden.
Tot slot wordt de uitvoering van het programma gemonitord. Rapportages hierover kunnen de scholen behulpzaam zijn bij het bijstellen van keuzes voor het schoolprogramma.
Bent u het ermee eens dat door de gekozen opzet en snelheid waarmee middelen moeten worden uitgegeven, scholen zich min of meer gedwongen voelen om externe commerciële partijen hun taak over te laten nemen?
Met de motie-Futselaar2 heeft uw Kamer aangegeven waarborgen te willen voor de inzet van commerciële partijen. Over de uitvoering van deze motie hebben we uw Kamer geïnformeerd.3 De regie voor het aanpakken van de coronagerelateerde leer- en ontwikkelvertragingen ligt bij de school. De school kiest daarvoor bewezen effectieve interventies uit de menukaart. Scholen bepalen daarbij op basis van de schoolscan welke interventies uit de menukaart passend zijn voor de situatie van de school en stellen zo een schoolprogramma op. Het kan zijn dat de school voor specifieke delen van het schoolprogramma externe expertise of ondersteuning wenselijk acht, maar dat is niet noodzakelijk. Het team is aan zet bij het maken van dit schoolprogramma en de medezeggenschapsraad moet ermee instemmen. Indien aanvullende ondersteuning wordt gezocht, dient die gericht te zijn op de interventies van de menukaart of de randvoorwaarden die nodig zijn om deze interventies effectief in te zetten. Richting scholen wordt duidelijk gecommuniceerd dat zij zelf de regie nemen en houden en dat het dus niet de bedoeling is om de planvorming of uitvoering in hun geheel uit besteden. Wij vragen ook om verantwoording over de inzet van middelen aan personeel dat niet in eigen loondienst is.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de zogenaamde menukaart waaruit scholen bewezen lesmethodes kunnen kiezen om de achterstanden weg te werken? Is deze al operationeel en zo ja, wordt hier door de scholen al veel gebruik van gemaakt?
De menukaart van effectieve interventies is op 10 mei gelanceerd op de website www.NPOnderwijs.nl. Scholen zijn hier intussen mee aan het werk gegaan.
Bent u op de hoogte van de voortgang van scholen om voor de zomer de achterstanden per leerling in beeld te hebben?
Veel scholen monitoren altijd al de voortgang van hun leerlingen en hebben daardoor ook de vertragingen in beeld. Er is op dit moment nog geen compleet beeld van de stand van zaken op alle scholen. De eerste observaties stemmen positief. Zo heeft de Algemene Vereniging Schoolleiders half mei een peiling gedaan onder schoolleiders. Bij deze «tussenstand» antwoordde bijna driekwart van de ruim 700 respondenten (voornamelijk uit het primair onderwijs) de schoolscan al te hebben uitgevoerd.4
Zoals met uw Kamer afgesproken, vraag ik begin volgend schooljaar bij scholen informatie uit. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer in het najaar.
Wat vindt u van de oproep van zowel het Onderwijs-OMT als eerder ook door de Inspectie van het Onderwijs om de coronamiljarden niet alleen in te zetten om de corona-achterstanden weg te werken, maar ook om het onderwijs structureel te verbeteren vanwege de al vóór corona dalende vaardigheden van leerlingen op de kernvakken als lezen, schrijven en rekenen?
Dat is ook mijn inzet. Het doel van het Nationaal Programma Onderwijs is het herstellen van de door corona veroorzaakte vertragingen op cognitief en sociaal-emotioneel gebied en op het gebied van welbevinden. De manier waarop we hieraan werken zal ook duurzaam effect hebben. Ik denk hierbij onder andere aan de manier waarop scholen de ontwikkeling van hun leerlingen in kaart brengen, en op basis daarvan en van de menukaart met effectieve interventies tot een breed gedragen schoolprogramma komen. Andere maatregelen met duurzame impact zijn het oprichten van een kenniscommunity voor scholen om meer inzicht te krijgen in hoe de interventies in te zetten en het aanbrengen van focus in het curriculum met hulp van SLO.
Herkent u het beeld dat het Onderwijs-OMT schetst dat scholen nog te weinig effectief bewezen methodes gebruiken? Zo ja, hoe denkt u dit te gaan veranderen en zo nee, waarom niet?
Alle scholen moeten voor de inzet van de middelen voor het Nationaal Programma interventies kiezen uit de menukaart van bewezen effectieve interventies. Dit sluit aan bij de motie-Beertema5 die verzoekt om het uitsluiten van interventies die geen bewezen effect hebben op leerwinst en de motie van de leden Kwint en Peters over wetenschappelijk bewezen effectieve leesmethoden.6 In deze menukaart zijn tevens de voorwaarden voor effectieve toepassing per interventie op hoofdlijnen opgenomen. In de beschikbare praktijkkaarten en de kenniscommunity kunnen scholen hierover meer informatie inwinnen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het eerstvolgende wetgevingsoverleg Onderwijs en corona Primair en voortgezet onderwijs?
Ja.
Het bericht van een “veroordeelde stalker, neptherapeut, fraudeur en toch jeugdzorgdirecteur” |
|
René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat de jeugdzorgdirecteur en eigenaar van het door hem opgerichte zorgbedrijf Compass GGZ sinds tien jaar kwetsbare kinderen en jongeren behandelt?1
Het zorgbedrijf Compass GGZ levert sinds 2011 zorg. Het betreft zorg op basis van de Zorgverzekeringswet en jeugdhulp op basis van de Jeugdwet.
Kunt u ook bevestigen dat deze jeugdzorgdirecteur en eigenaar zich valselijk voor psychotherapeut uitgeeft? Zo ja, sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
De IGJ heeft in 2018 tijdens de voorbereiding op een toezichtsbezoek geconstateerd dat de bestuurder zich uitgaf als psychotherapeut, terwijl hij niet als zodanig was ingeschreven in het BIG register. IGJ heeft destijds de bestuurder er op aangesproken dat gebruik van een dergelijke titel, zonder dat er een inschrijving in het BIG register is opgenomen, opgevat wordt als titelmisbruik. De bestuurder gaf daarop aan dat dit op een misverstand berustte en dat hij deze titel niet meer zou voeren.
In 2020 heeft de gemeente Nijmegen vastgesteld dat deze persoon het BIG-registratienummer van een familielid gebruikte. De IGJ is door de gemeente Nijmegen hierover geïnformeerd. Nadat de inspectie hierover werd geïnformeerd, heeft zij via de website van de instelling onderzocht of zij deze overtreding ook daadwerkelijk kon vaststellen. Op dat moment kon titelmisbruik niet worden vastgesteld.
Kunt u bevestigen dat deze jeugdzorgdirecteur tevens door de rechter is veroordeeld voor stalking en bedreiging met ernstige mishandeling?
Vanwege de uitgebreide berichtgeving in de media en de daarin gemelde details, zal bij uitzondering worden ingegaan op het optreden van IGJ en Justis in deze casus. Omwille van de vertrouwelijkheid van de informatie en de privacy van betrokkene kunnen er geen uitspraken worden gedaan over individuele strafzaken.
Kunt u bevestigen dat deze jeugdzorgdirecteur in zijn voormalige baan als bestuurder van een detentiecentrum voor uitgeprocedeerde asielzoekers valsheid in geschrifte heeft gepleegd en hiervoor eveneens is veroordeeld?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het juist dat dit bedrijf in tien jaar tijd uitgroeide tot een organisatie die actief is in meer dan 100 gemeenten met een omzet van bijna 5,3 miljoen euro in 2019? Zo ja, is bij u bekend hoeveel winst dit bedrijf heeft gemaakt over de afgelopen tien jaar?
Evenals bij andere zorgaanbieders is de geconsolideerde jaarrekening 2014 de eerste openbaar gemaakte jaarrekening van de Compass groep (bron: www.jaarverslagenzorg.nl). Daarin is vermeld dat de Compass groep is ontstaan in 2011. De totale omzet van de Compass groep bedragen in 2019 volgens de geconsolideerde jaarrekening € 5,6 miljoen en bestaan nagenoeg geheel uit opbrengsten op grond van de Zorgverzekeringswet en de Jeugdwet. Of de Compass groep actief is in meer dan 100 gemeenten kan op basis van openbare informatie niet worden vastgesteld.
Het resultaat na vennootschapsbelasting van de Compass groep over de jaren 2014 tot en met 2019 (zes jaar) volgens de geconsolideerde jaarrekeningen bedraagt € 1,8 miljoen, hetgeen overeenkomt met een gemiddeld nettoresultaat van 10% (ten opzichte van de totale opbrengsten).
Is het juist dat de rekeningen die Compass GGZ aan gemeenten en verzekeraars stuurt, niet onderbouwd zijn en dat bij sommige cliënten voor honderden uren aan zorg is gedeclareerd, die nooit is geleverd?
Hier wordt nu door verschillende partijen – NZA, zorgverzekeraars en gemeenten – nader onderzoek naar gedaan.
Zijn al deze facturen door gemeenten en verzekeraars betaald? Zo nee, waarom hebben sommige gemeenten en verzekeraars dan niet betaald?
Zie antwoord op vraag 6.
Indien zij niet betaald hebben, omdat zij een niet pluis gevoel hadden c.q. de antecedenten van betrokkene hadden achterhaald, waarom heeft dat bij de andere verzekeraars en gemeenten geen «belletje doen rinkelen»?
Als zorgverzekeraars een «niet pluis gevoel» hebben en op basis van nader onderzoek een vermoeden van fraude hebben, kunnen zij hierover de andere zorgverzekeraars actief informeren. Hiervan maken zij zeer frequent gebruik.
Op dit moment is het voor gemeenten nog niet mogelijk om dit soort situaties actief met elkaar te delen. Ook verzekeraars en gemeenten kunnen elkaar nog niet actief informeren over vermoedens van fraude doordat een grondslag voor deze gegevensdeling ontbreekt.
Om betere gegevensuitwisseling mogelijk te maken is het Wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) ingediend bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel is controversieel verklaard. In het kort behelst dit wetsvoorstel het volgende:
Indien gemeenten en zorgverzekeraars vanuit de hun ter beschikking staande informatie of een niet pluis gevoel niet hebben betaald, hebben zij dan tevens het contract met dit zorgbedrijf beëindigd? Zo nee, waarom waren er dan geen contractuele gevolgen?
In het artikel wordt aangegeven dat Compass met de meeste zorgverzekeraars geen contract heeft. Als er wel een contract bestaat, kan het beëindigen daarvan een ultieme consequentie zijn als er onrechtmatigheid is vastgesteld. Het is ons niet bekend of zorgverzekeraars hun contract hebben beëindigd. Uiteraard geldt dat ook bij niet-gecontracteerde zorg de zorg rechtmatig moet zijn.
Het is aan de gemeenten om facturen al dan niet te betalen. Gemeenten kunnen contracten beëindigen bij fraude. Het is ons niet bekend of dit gebeurd is.
Aan welke eisen dient een (jeugd)zorgbedrijf precies te voldoen? Geldt daarvoor tevens een toelating en zo ja, waaraan dient een dergelijk zorgbedrijf te voldoen en wie oefent daarop de controle uit? Hoe is die controle bij dit zorgbedrijf precies gegaan en wat was daarvan de uitkomst?
Zie ook het antwoord op vraag 11 over de inkoopvoorwaarden van gemeenten.
Een jeugdhulpaanbieder moet verantwoorde hulp leveren. Dit betekent dat de hulp die wordt geleverd, van goed niveau moet zijn, en in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend, afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder. Het personeel en materieel moet kwalitatief en kwantitatief zo door de jeugdhulpaanbieder zijn georganiseerd dat deze redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde jeugdhulp. Er is geen toelatingensystematiek voor jeugdhulpaanbieders zoals in de huidige Wtzi. Met de inwerkingtreding van de Wtza op 1 januari 2022 komt er wel een meldplicht voor bestaande en nieuwe jeugdhulpaanbieders, zodat alle jeugdhulpaanbieders in beeld zijn bij de IGJ. Daarnaast is een jeugdhulpaanbieder verplicht jaarlijks digitaal een jaardocument maatschappelijke en financiële verantwoording in te dienen. De IGJ ziet hierop toe.
Een aantal kwaliteitseisen is zo fundamenteel dat deze in de Jeugdwet zijn opgenomen. Zo is het bij bepaalde werkzaamheden verplicht om geregistreerde professionals in te zetten. Er moet bovendien sprake zijn van systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder. De gemeente ziet hierop toe bij de inkoop. Voor alle medewerkers is een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) verplicht. Er is een meldplicht bij de IGJ in geval van calamiteiten. Gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering van de jeugdhulp. Ook kunnen gemeenten, naast de wettelijke kwaliteitseisen, in de voorwaarden bij hun contractuele overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders zelf ook nog eisen stellen aan de kwaliteit van de jeugdhulp.
De IGJ heeft in 2018 een toezichtsbezoek gebracht aan deze instelling. Na het bezoek van de IGJ ontving de IGJ in 2018 en 2019 verschillende signalen over Compass. De aard van de signalen was divers. Ze hadden deels betrekking op de kwaliteit van zorg en deels op mogelijk frauduleuze handelingen. Deze signalen waren voor de IGJ aanleiding om in 2019 op toezichtsbezoek te gaan. Tijdens dit bezoek zijn tekortkomingen geconstateerd. Het rapport van dit bezoek is op 5 maart 2020 gepubliceerd op de website van IGJ, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – Compass Nijmegen en Wijchen oktober 2019 (igj.nl). Over de geconstateerde tekortkomingen is een verbeterplan gevraagd en een auditverslag. Deze zijn beide ontvangen. Het bezoek is afgesloten met de berichtgeving aan Compass dat de IGJ (onaangekondigd) de voortgang in de uitvoering van de verbetermaatregelen kan komen toetsen.
Na het toezichtsbezoek in 2019 en het afsluiten daarvan in 2020 heeft de IGJ weer verschillende signalen ontvangen over mogelijke zorgfraude, over bejegening en over de kwaliteit van zorg. Deze signalen zijn voor de IGJ, samen met de signalen van Follow the Money en het opstappen van de raad van commissarissen aanleiding geweest voor een recent gesprek met de opgestapte raad van commissarissen en een nieuw toezichtsbezoek. De uitkomsten van dit bezoek zijn nog niet gepubliceerd.
Hoe controleren gemeenten en (jeugd)zorgverzekeraars, alvorens een contract te tekenen, of het (jeugd)zorgbedrijf aan alle te stellen eisen voldoet?
Gemeenten stellen kwaliteitseisen in hun inkoopdocumenten: het Programma van Eisen en de gunningscriteria. Daarnaast is het bij de inkoop van jeugdhulp gebruikelijk om uitsluitingsgronden te hanteren (waaronder deelneming aan een criminele organisatie/omkoping/fraude/witwassen van geld), evenals (knock-out) geschiktheidseisen (bijvoorbeeld SKJ-registratie). Hiermee hebben gemeenten op voorhand de mogelijkheid om aanbieders die niet aan de gestelde eisen voldoen, uit te sluiten van verdere deelname aan het inkooptraject. Gemeenten kunnen aanvullende kwaliteitseisen in de contracten stellen, boven de wettelijk vastgestelde vereisten en de veldnormen (zoals kwaliteitsstandaarden).
Jaarlijks publiceren zorgverzekeraars het inkoopplan met daarin de inkoopvoorwaarden waaraan voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor een contract met betreffende zorgverzekeraar. Dit gaat om eisen zoals het voldoen aan de goverancecode, voldoen aan de vereisten van de Wtza en kwaliteitseisen. Ook hanteren zorgverzekeraars verschillende uitsluitingsgronden, zoals het in het verleden niet mee hebben willen werken aan materiele controle door de zorgverzekeraar.
Wat vindt u ervan dat over de ruggen van kwetsbare kinderen en/of jongeren en de gezinnen waarvan zij deel uit maken, die complexe zorg nodig hebben, facturen worden gedeclareerd en betaald, voor zorg die in veel gevallen ook nog eens niet is geleverd?
Wij vinden het zeer kwalijk als een aanbieder onrechtmatig declareert.
Er is een heel instrumentarium voor gemeenten en zorgverzekeraars beschikbaar om te toetsen of de kwaliteit van zorg op orde is en of zorg daadwerkelijk is geleverd.
Gemeenten hebben mogelijkheden voor controle door sturing bij de contractering, aanbesteding en via toezicht. De gemeenteraad controleert de jaarrekening van de gemeente, die gebaseerd is op de accountantsverklaringen van de gecontracteerde aanbieders. Het financieel toezicht is transparant met het verplichte Jaardocument dat openbaar kan worden geraadpleegd bij het CIBG. Verder kan de gemeente materiële controles uitvoeren en bij gerede twijfels een fraude onderzoek te starten. Het toezicht bij de Jeugdwet is centraal geregeld via de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd die aanbieders controleert op kwaliteit.
Ook zorgverzekeraars hebben de laatste jaren hun inspanningen op fraudebeheersing verder geïntensiveerd. Hun instrumentarium bestaat onder meer uit het screenen van zorgaanbieders, het uitvoeren van declaratiecontroles en waar nodig materiële controles, het onderzoeken van signalen vanuit controles of van verzekerden en het nemen van maatregelen na het vaststellen van fraude.
Hoe is het mogelijk dat deze jeugdzorgdirecteur zonder opleiding, mèt een strafblad en onder valse titel zorg verleent aan kwetsbare kinderen en jongeren?
Zoals u weet kunnen hier geen uitspraken worden gedaan over individuele strafzaken. Zie ook het antwoord op vraag 2 en op vraag 18.
Kunt u bevestigen dat de raad van toezicht van dit zogenaamde zorgbedrijf in strijd met de regels, niet is ingeschreven in het handelsregister en nooit formeel benoemd is door een notaris?
Er is inderdaad geen toezichthoudend orgaan ingeschreven in het handelsregister. Voor benoeming van commissarissen bij een besloten vennootschap (BV) is op grond van art. 2:252 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een besluit nodig van de algemene vergadering van aandeelhouders. Inschrijving in het handelsregister is niet verplicht. Wel dient op basis van artikel 6 Wet toelating zorginstellingen (WTZi) statutair te worden vastgelegd hoe aan de eisen rondom de bestuursstructuur, waaronder het hebben van een toezichthoudend orgaan, wordt voldaan. De statuten dienen te worden opgesteld door een notaris. Noch de WTZi of daarop gebaseerde regelgeving, noch het BW eisen echter dat de namen van de commissarissen in de statuten worden opgenomen.
Klopt de informatie dat een ambtenaar van het Ministerie van Justitie en Veiligheid commissaris is bij dit bedrijf? Was deze nevenfunctie door de betrokken ambtenaar bij het ministerie gemeld en zo ja, heeft het ministerie daartoe verlof verleend c.q. daarmee ingestemd?
De betreffende ambtenaar is in dienst van de Dienst Justitiële Inrichtingen en sinds juli 2020 betrokken als lid van de raad van commissarissen van Compass. Hij heeft zijn nevenfunctie conform de regels gemeld bij zijn leidinggevende.
Is hier tevens sprake van een betaalde en/of bezoldigde nevenfunctie en zo ja, om welk bedrag aan vergoedingen gaat het hier? Zijn bij het betalen en ontvangen van deze vergoedingen alle fiscale regels in acht genomen?
Voor deze functie is volgens mededeling van betrokkene een onkostenvergoeding vastgesteld van 2.500 euro per jaar. Over het jaar 2020 is een vergoeding verstrekt; deze vergoeding wordt betrokken bij de belastingaangifte inkomstenbelasting over het jaar 2020.
Vindt u dat deze ambtenaar nog steeds commissaris kan zijn bij een dergelijk zorgbedrijf? Zo ja, wilt u uw antwoord motiveren? Zo nee, wat betekent dat dan precies?
Wij kunnen u melden dat de betreffende ambtenaar zich op 24 april met directe ingang heeft teruggetrokken als lid van de raad van commissarissen van Compass. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg zijn hiervan (via de voorzitter van de raad van commissarissen) en met redenen omkleed op de hoogte gesteld.
Is het juist dat de jeugdzorgdirecteur, ondanks zijn eerdere rechterlijke veroordelingen, een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) heeft gekregen? Zo ja, hoe kunt u dit verklaren? Hoe beoordeelt u een dergelijke gang van zaken?
Doorgaans wordt er vanwege de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over individuele aanvragen voor een Verklaring Omtrent het gedrag (VOG). Vanwege de uitgebreide berichtgeving in de media en de daarin gemelde details, zullen wij gestelde vragen op hoofdlijnen beantwoorden.
De betreffende jeugdzorgdirecteur heeft inderdaad een VOG gekregen voor het uitvoeren van werkzaamheden bij Compass. Bij een VOG-aanvraag vermeldt de werkgever op het aanvraagformulier, op welk screeningsprofiel de (aspirant) werknemer moet worden gescreend. In dit geval is een VOG aangevraagd voor de functie van «bestuurder» in combinatie met het screeningsprofiel «personen», waaronder het belast zijn met de zorg voor minderjarigen. Doordat er sprake was van een ongebruikelijke combinatie van de beoogde functie en het aangegeven screeningsprofiel is de functieomschrijving door Justis opgevraagd. Op basis van de overlegde functieomschrijving kwam duidelijk naar voren dat de aanvrager in de beoogde functie uitsluitend verantwoordelijk is voor het aangaan en onderhouden van zakelijke transacties. Gelet hierop is ambtshalve het screeningsprofiel aangepast in «zakelijke transacties», waaronder het beslissen over offertes (het voeren van onderhandelingen en het afsluiten van contracten) en het doen van aanbestedingen, hetgeen leidde tot afgifte van de VOG.
Abusievelijk is niet het screeningsprofiel «zakelijke transacties» aangepast op de VOG, maar is het oorspronkelijke screeningsprofiel «personen» afgedrukt op de VOG. De VOG geeft hierdoor geen juist beeld van de screening die heeft plaatsgevonden. Wanneer dergelijke fouten in de uitvoering worden geconstateerd, wordt de VOG door Justis ingetrokken. Per aangetekende post ontvangt betrokkene het verzoek om de betreffende VOG terug te sturen naar Justis. Dit verzoek is ook recentelijk gedaan richting de bestuurder van Compass.
Een dergelijke fout moet in de toekomst vanzelfsprekend worden voorkomen, want dit kan het vertrouwen doen afnemen in de VOG-screening of in sectoren die van deze screening gebruik maken. De dienst Justis treft daarom maatregelen waarmee wordt voorkomen dat er verkeerde functieprofielen worden afgedrukt op de VOG.
Is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd(IGJ) op de hoogte van de hierboven genoemde misstanden? Zo ja, wanneer precies wist de IGJ dit en wat heeft zij met die wetenschap wanneer precies gedaan? Welke maatregelen heeft zij toen op welk moment genomen om hieraan een einde te maken?
Na het bezoek van de IGJ ontving zij in 2018 en 2019 verschillende signalen over Compass. De aard van de signalen waren divers. Ze hadden deels betrekking op de kwaliteit van zorg en deels op mogelijk frauduleuze handelingen. De opeenstapeling van signalen was voor de IGJ aanleiding een toezichtsbezoek uit te voeren. Vanuit de rol als toezichthouder op kwaliteit en veiligheid van zorg is in dit bezoek de focus gelegd op de kwaliteit van zorg en goed bestuur. Hierbij zijn de signalen die betrekking hadden op de kwaliteit geverifieerd. Van dit bezoek is een rapport geschreven dat op 5 maart 2020 is gepubliceerd op de website van IGJ, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – Compass Nijmegen en Wijchen oktober 2019 (igj.nl).
Over de geconstateerde tekortkomingen is een verbeterplan gevraagd en een auditverslag. Deze zijn beide ontvangen. Het bezoek is afgesloten met de berichtgeving aan Compass dat de IGJ (onaangekondigd) onder andere de voortgang in de uitvoering van de verbetermaatregelen kan komen toetsen.
Na het toezichtsbezoek in 2019 en het afsluiten daarvan in 2020 heeft de IGJ weer verschillende signalen ontvangen over vermeende zorgfraude, over bejegening en over de kwaliteit van zorg. Deze signalen waren afkomstig van gemeenten, burgers en zorgverzekeraars. Tussen verschillende partijen is contact over deze signalen, ook het Informatie Knooppunt Zorgfraude is hierbij betrokken. De bedoeling hiervan is te beoordelen of een gezamenlijk toezichtstraject een meerwaarde geeft en zo ja, deze in te zetten. Deze signalen zijn voor IGJ, samen met de signalen van Follow the Money en het opstappen van de raad van commissarissen aanleiding geweest voor een recent gesprek met de opgestapte raad van commissarissen en een nieuw toezichtsbezoek. De uitkomsten van dit bezoek zijn nog niet gepubliceerd.
De IGJ heeft Justis ter controle gevraagd of de VOG daadwerkelijk was verstrekt. Dit bleek het geval te zijn. Zie hiertoe het antwoord op vraag 18.
Indien de IGJ, nadat zij wist van deze misstanden, geen maatregelen heeft genomen, welke verklaring heeft u dan daarvoor? Wat is daarover uw oordeel en wat betekent dat voor de bestaande werkwijze van de IGJ?
Zie het antwoord op vraag 19. Het meest recente onderzoek naar deze instelling is nog niet afgerond. De inspectie heeft onlangs de opgestapte raad van commissarissen gesproken en een toezichtsbezoek gebracht. Wanneer de inspectie tekortkomingen constateert, kan zij hierop handhaven.
Indien de IGJ wel al langer op de hoogte was van deze misstanden, heeft zij daarover dan tevens per ommegaande de gemeenten en zorgverzekeraars, die met dit zorgbedrijf hadden gecontracteerd, geïnformeerd? Zo nee, waarom is dat niet direct gebeurd?
De IGJ heeft ons gemeld dat zij rondom casuïstiek regelmatig contact heeft met betrokken gemeenten of zorgverzekeraars en het Informatieknooppunt Zorgfraude. Contact tussen deze partijen ziet op signalen van mogelijke zorgfraude en de kwaliteit van zorg. Bovenstaande werkwijze wordt ook in deze casus toegepast.
Worden alle gemeenten en (jeugd)zorgverzekeraars voor een dergelijk malafide zorgbedrijf en/of hun eigenaren/directeuren op de hoogte gesteld c.q. gewaarschuwd? Zo nee, waarom niet?
Als er sprake is van een (mogelijk) malafide zorgbedrijf gaat er niet automatisch een signaal of een waarschuwing naar alle gemeenten en zorgverzekeraars, omdat daar geen wettelijke grondslag voor is. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Bestaat er een zwarte lijst van bewezen malafide (jeugd)zorgorganisaties en/of hun eigenaren/directeuren bij de IGJ en zo ja, hoe kunnen gemeenten en zorgverzekeraars van deze lijst kennisnemen? Kunnen cliënten en/of verzekerden eveneens van deze zware lijst op de hoogte zijn? Zo nee, waarom niet? Hoe zal aan die bekendheid vorm en inhoud worden gegeven?
Nee, een dergelijke lijst is er niet. Wel houdt de inspectie ten behoeve van het verstrekken van informatie aan zorgaanbieders, in het kader van de vergewisplicht, aantekening bij van zorgverleners waarvan de inspectie na onderzoek heeft geconcludeerd dat sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen. Daarnaast zijn er op de website van de IGJ openbare rapporten te vinden die de IGJ heeft gepubliceerd.
Kunt u het inspectierapport van de IGJ met het oordeel over het zorgbedrijf Compass GGZ per ommegaande en vooruitlopend op de beantwoording van deze vragen naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport uit 2020 is openbaar, zie de link die is toegevoegd bij vraag 19.
Behandelt de betreffende jeugdzorgdirecteur nog steeds zelf ook kwetsbare minderjarigen? Zo ja, hoe is dat mogelijk? Wat is het oordeel van de IGJ daarover (geweest)?
Zie het antwoord op vraag 19. Het onderzoek van de IGJ is nog niet afgerond. Wanneer de IGJ constateert dat er niet wordt gewerkt conform de norm van verantwoorde werktoedeling, kan de inspectie handhavend optreden.
Welke maatregelen gaat u op welke termijn nemen om er voor te zorgen dat er per direct een einde komt aan deze wanpraktijk? Welke rol speelt de IGJ daarin en welke bevoegdheden heeft die daartoe?
Zie ook het antwoord op vraag 19: Op grond van nieuwe signalen heeft de IGJ besloten de instelling nader te onderzoeken. Met de aanvullende signalen vanuit de media en de melding dat de raad van commissarissen zijn taken neerlegt, heeft IGJ aanleiding gezien om te spreken met de afgetreden raad van commissarissen en een bezoek te brengen aan de instelling. Wanneer de IGJ risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van zorg constateert kan zij handhaven. Het onderzoek van de IGJ is nog niet afgerond.
Zijn er bij u en/of de IGJ meerdere vergelijkbare misstanden of signalen bekend over andere jeugdzorgaanbieders en/of hun eigenaren/directeuren? Zo ja, kunt u deze informatie met de Kamer delen? Hoe is daarop per geval door u en de IGJ geacteerd?
Voor informatie over toezichttrajecten verwijzen wij u naar de IGJ-website waarop rapporten over (jeugd)zorgaanbieders openbaar worden gemaakt. Zoals eerder aangegeven is er geen zwarte lijst van aanbieders of bestuurders.
Het Informatieknooppunt zorgfraude (IKZ) vormt het platform waarop fraudesignalen door partners worden uitgewisseld en zorgt voor gezamenlijke coördinatie op de uitwisseling van informatie.
Het IKZ heeft in 2020 ongeveer 30 signalen ontvangen die specifiek betrekking hadden op jeugdhulp (exclusief begeleid en beschermd wonen). Let wel, het betreft hier vermoedens van fraude en dit aantal geeft geen inzicht in het totaal aantal fraudesignalen noch in de totaalomvang van fraude met betrekking tot jeugdhulp in het hele land. Voor gemeenten en andere IKZ partners geldt overigens geen meldplicht bij het IKZ.
Deelt u ook de mening dat het toezicht en de controle hier schromelijk tekort zijn geschoten? Welke verklaring heeft u hiervoor en wie of welke organisatie en/of functionaris is daarvoor verantwoordelijk?
Voorafgaand aan de publicatie van Follow the Money heeft de IGJ al besloten dat vervolgonderzoek nodig was. Op het titelmisbruik heeft de IGJ de bestuurder al eerder aangesproken. Nieuwe signalen zijn, samen met het aftreden van de raad van commissarissen en het artikel van Follow the Money, voor de IGJ aanleiding geweest om opnieuw een bezoek te brengen en de afgetreden raad van commissarissen te spreken. Zoals eerder benoemd, kan de IGJ handhaven wanneer er risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van zorg zijn.
Bij welke organisaties is op welke wijze vorm en inhoud gegeven aan het voorkomen van dergelijke misstanden en andere gevallen van fraude? Functioneert een dergelijk systeem voldoende efficiënt? Zo nee, welke stappen zullen daarvoor door u worden gezet?
Allereerst zijn alle inkooporganisaties er zelf verantwoordelijk voor dat zij zorg inkopen en financieren bij zorgaanbieders die goede kwaliteit zorg leveren en rechtmatig hun zorg declareren. Daartoe stellen zij eisen op waar zorgaanbieders aan moeten voldoen. Tijdens een inkoopprocedure vraagt de inkopende partij daarvoor ook gegevens op bij de zorgaanbieder zodat getoetst kan worden of de zorgaanbieder aan de gestelde eisen voldoet.
Daarnaast hebben alle ketenpartners hun eigen rol in de aanpak van fouten en fraude in de zorg. De verschillende partijen werken samen binnen de Taskforce Integriteit Zorgsector (TIZ)3. Betrokken ketenpartners zijn gefocust op preventie, controle, toezicht en handhaving en opsporing. Het doel van het samenwerkingsverband is het versterken van de integriteit van de zorgsector door samenwerking tussen de convenantpartners te stimuleren, te coördineren en te vergroten door het uitwisselen van informatie en het uitwisselen van kennis, inzicht en vaardigheden.
Om de onderlinge samenwerking en zorgvuldige gegevensuitwisseling bij de aanpak van zorgfraude verder te verbeteren, is o.a. het Wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) ingediend bij de Tweede Kamer, maar controversieel verklaard. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Welke maatregelen gaat u nemen om het toezicht en de controle op jeugdzorgorganisaties te verbeteren om voortaan dergelijke misstanden te voorkomen?
Gemeenten hebben mogelijkheden om te controleren door sturing bij de contractering, aanbesteding en via toezicht. Tijdens een lopend contract kunnen gemeenten periodieke gesprekken voeren over de hulp en over de wijze van declaratie en facturatie. Dergelijke gesprekken kunnen leiden tot nader onderzoek. Voorbeelden hiervan zijn materiële controle inzetten en bij gerede twijfels een fraude onderzoek starten.
Het toezicht is bij de Jeugdwet centraal geregeld via de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd die een wettelijke toezichtstaak heeft en aanbieders controleert op kwaliteit. Daarnaast heeft de Jeugdautoriteit een taak op het terrein van de continuïteit van zorg. Beide organisaties kunnen bij hun onderzoek stuiten op onregelmatigheden. De gemeenteraad controleert de jaarrekening van de gemeente die gebaseerd is op de accountantsverklaringen van de gecontracteerde aanbieders. Het financieel toezicht is transparant met het verplichte Jaardocument dat openbaar kan worden geraadpleegd bij het CIBG.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Kloosters vragen om compensatie, want ook broeders bijten in coronatijd op houtje' |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van de brief van de koepelorganisatie van religieuze gemeenschappen en instituten, de Konferentie Nederlandse Religieuzen, met een verzoek om een compensatieregeling vanwege het wegvallen van inkomsten als gevolg van corona?1
Ja. Op 10 mei 2021 heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat naar aanleiding van de brief een telefonisch gesprek gehad met de koepelorganisatie van religieuze gemeenschappen en instituten.
Bent u ervan op de hoogte dat de inkomsten van kloosterlingen voor een groot deel bestaan uit het verkopen van abdijproducten in de abdijwinkel en uit het bieden van overnachtingen in zogenaamde gasthuizen?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Van welke steunmaatregelen kunnen abdijwinkels en religieuze gasthuizen gebruik maken?
De COVID-19-regelingen en -subsidies gelden voor een uiteenlopende groep werkgevers en ondernemers en zijn vanwege de omvang en gewenste tijdigheid generiek van aard. Abdijwinkels en religieuze gasthuizen kunnen – net als andere ondernemers – afhankelijk van hun specifieke situaties en wanneer zij voldoen aan de voorwaarden – een beroep doen op de bestaande regelingen zoals de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL). Daarnaast zijn er financieringsmogelijkheden waarbij de overheid garant staat, zoals Qredits, GO-C en KKC. Ook hier zijn er uiteraard bepaalde voorwaarden waaraan ondernemers moeten voldoen.
Waarom hebben deze organisaties geen toegang tot de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL)?
De bovenstaande organisaties hebben net zoals andere ondernemers toegang tot TVL, mits ze aan de voorwaarden van de TVL voldoen. We zien in de TVL-aanvragen dat een aantal kloosters de TVL hebben aangevraagd en deze aanvraag ook toegekend hebben gekregen.
Deelt u de mening dat deze abdijwinkels en gasthuizeneen gelijke behandeling verdienen als alle andere winkels en horecagelegenheden die vanwege corona hun deuren hebben moeten sluiten? Zo ja, bent u bereid om voor de kloosterlingen die afhankelijk zijn van inkomsten uit abdijwinkels en gasthuizen, eenzelfde regeling te treffen als die getroffen is voor horecagelegenheden en winkels? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u er dan voor zorgen dat deze kloosterlingen gecompenseerd worden voor hun inkomstenverlies vanwege corona?
Ja, ik deel de mening dat abdijwinkels en gasthuizen een gelijke behandeling verdienen als alle andere winkels en horecagelegenheden die vanwege corona hun deuren hebben moeten sluiten. Vandaar dat abdijwinkels en gasthuizen net als alle andere winkels en horecagelegenheden toegang hebben tot TVL, mits ze aan de voorwaarden voldoen.
De coronacrisis hakt er bij iedereen in en dat is voelbaar in alle sectoren, bij werkenden, burgers en bij alle ondernemingen waaronder de abdijwinkels en gasthuizen. Het kabinet spant zich daarom in om zo goed als kan baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen. Het kabinet zet zich hier vanaf de start van de crisis voor in door middel van de omvangrijke steun- en herstelpakketten, waaronder de eerder genoemde NOW, Tozo en TVL. Het generieke steun- en herstelpakket beweegt mee en leidt daarmee automatisch tot meer steun voor ondernemers die langer dicht moeten of meer omzetverlies hebben. Daarnaast roept het kabinet ondernemers zelf ook op om zo goed als kan zelf omzet te genereren, via bijvoorbeeld andere kanalen zoals afhaal of online verkoop.
Zie vraag 3 voor een overzicht van steunmaatregelen waar abdijwinkels en gasthuizen voor in aanmerking kunnen komen. Het kabinet is vooralsnog niet voornemens om, naast de bestaande diverse generieke steunmaatregelen, aanvullende ondersteuningsmaatregelen te treffen specifiek voor deze groep.
Het bericht ‘Enquête: Extra lerarengeld is niet op de juiste plek beland’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Extra lerarengeld is niet op juiste plek beland»?1
Ja.
Hoe weegt u het bericht dat leraren geen idee schijnen te hebben hoe de extra 150 miljoen euro voor het voortgezet onderwijs is besteed?
Het bericht waar u naar verwijst is gebaseerd op een enquête van de vakbond AOb. Naast deze enquête is ook een tussenevaluatie uitgevoerd door het arbeidsmarkt- en opleidingsfonds VOION. Dit deed VOION op verzoek van de cao-tafel vo (vakbonden AOb, CNV onderwijs, FvOv en de VO-raad). De tussenevaluatie is op 13 april 2021 gepubliceerd. Volgens 90% van de ondervraagde bestuurders en schoolleiders was de MR bij de wijze van besteding van middelen betrokken. Het merendeel van de besturen en scholen geeft expliciet aan leraren betrokken te hebben. 84% van de ondervraagde MR-leden (waaronder dus leraren) geven aan betrokken te zijn geweest bij overleggen over de inzet van de extra middelen. Ik heb geen zicht op de individuele overwegingen om medezeggenschapraden (nog) niet te betrekken, maar ik roep besturen en scholen op dit alsnog te doen.
Ik neem de signalen uit de tussenevaluatie en uit de enquête van de AOb serieus. Betrokkenheid van leraren is essentieel. Scholen en besturen moeten zorgdragen voor die betrokkenheid. Besturen moeten in hun jaarverslag aangeven of het onderwijzend personeel actief is betrokken bij de besteding van de extra middelen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Betrekt u bij uw antwoord de expliciete uitspraak van uzelf dat het, net zoals bij de besteding van de werkdrukmiddelen, de bedoeling was leerkrachten nauw te betrekken en dit ook een uitdrukkelijke wens van de Kamer was, omdat juist de mensen op de werkvloer zelf het beste weten hoe de middelen het meest effectief kunnen worden ingezet en voor de meeste werkdrukverlichting kan zorgen?
Ja. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat is de reden dat het betrekken van lerarenteams en de medezeggenschapsraad desondanks niet is gebeurd door de meeste scholen?
De tussenevaluatie van VOION laat zien dat veruit de meeste medezeggenschapsraden wel zijn betrokken bij de besteding van de middelen.
Heeft u op dit punt ook al eerder contact opgenomen met besturen en/of sectorraden om vinger aan de pols te houden bij betrekken van de lerarenteams en de medezeggenschapsraad bij de besteding van de middelen? Zo ja, op welke wijze en zo nee, waarom niet?
Besturen moeten zich verantwoorden in het jaarverslag van 2020 over de inzet van de 150 miljoen euro. Ook moeten besturen in het voortgezet onderwijs aangeven of het onderwijzend personeel actief is betrokken bij de besteding van de middelen. Scholen hebben tot 1 juli 2021 om het jaarverslag over 2020 in te dienen.
Daarnaast vindt er in opdracht van de cao-tafel vo, zoals hierboven al genoemd, monitoring plaats door VOION. De resultaten van de tussenevaluatie zijn nu bekend.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met schoolbesturen via de sectorraden om hen op betrokkenheid van de lerarenteams en medezeggenschapsraad te wijzen en desnoods afspraken met het onderwijsveld hierover te maken?
Ja, ik zal op korte termijn met de VO-raad de bevindingen uit de tussenevaluatie bespreken.
Heeft u zelf enig idee hoe deze middelen zijn besteed en tot welke effecten dit heeft geleid? En kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van zowel de besteding als de effectiviteit?
Op het moment dat scholen hun jaarverslag over 2020 hebben ingediend heb ik inzicht waar scholen de extra middelen aan hebben besteed. Scholen moeten zich in het jaarverslag verantwoorden over de inzet van de extra € 150 mln. Scholen hebben tot 1 juli om het jaarverslag over 2020 in te dienen. In het jaarverslag moeten schoolbesturen antwoord geven op de vraag of het onderwijzend personeel actief is betrokken bij de besteding van de extra middelen. Ook moet het schoolbestuur aangeven waar de extra middelen aan zijn besteed. Als de verantwoording van scholen bekend is zal ik uw Kamer informeren over de resultaten. Daarnaast geeft de tussenevaluatie van VOION mij inzicht in de besteding en de effectiviteit van de extra middelen.
Herkent u de berichten dat met deze middelen externe partijen worden ingehuurd om met behulp van studenten bijles en examentraining te geven?
De meest genoemde maatregelen die met de extra middelen worden genomen zijn volgens de tussenevaluatie extra ondersteunend personeel, onderwijsinnovatie en ontwikkeltijd. Deze maatregelen moeten vooral de hoge werkdruk onder het personeel oplossen. Ik kan mij indenken dat daarbij in sommige gevallen gekozen wordt voor het inhuren van externe partijen, wanneer andere oplossingen niet voor handen zijn. Het is aan scholen en leraren zelf om te bepalen hoe het geld het beste ingezet kan worden voor de afgesproken doelen. Zij weten namelijk het beste wat leerlingen en leraren nodig hebben. De school en de docent blijven verantwoordelijk voor de activiteiten uit het onderwijsprogramma.
Deelt u de mening dat, alhoewel scholen de vrije keuze hierin hebben, het niet de bedoeling kan zijn dat het primaire proces met externe middelen wordt uitbesteed aan commerciële partners?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Hoe denkt u te voorkomen dat dit niet alleen met deze middelen gebeurt, maar ook met de middelen van het Nationaal Programma Onderwijs?
Voor het Nationaal Programma Onderwijs moeten scholen een eigen schoolprogramma maken. De medezeggenschapsraad moet instemmen met het plan. Een afvaardiging van het personeel, ouders en (in het vo) leerlingen hebben zo inspraak in het schoolprogramma. Het schoolbestuur verantwoordt zich in het jaarverslag, onder meer via gerichte vragen, over de inzet van de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs. Op 21 mei 2021 hebben wij uw Kamer een brief gestuurd over de nadere uitwerking van het Nationaal Programma Onderwijs.
Kunt u zich voorstellen dat er uit de kelen van commerciële bureaus een nauwelijks verholen kreet van vreugde opsteeg toen bekend werd dat de overheid miljarden extra middelen vrij zou maken voor het onderwijs?
Ik kan mij voorstellen dat scholen blij zijn met de grote investering die dit kabinet doet om de opgelopen vertragingen in te halen. De bedoeling is dat het inlopen van de leervertraging zoveel mogelijk binnen de school en in samenwerking met andere partijen binnen het scholennetwerk plaatsvindt, en op basis van bewezen effectieve interventies. Recent heeft uw Kamer een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht om extra waarborgen in te bouwen om te voorkomen dat geld dat bedoeld is voor onderwijs, weglekt naar particuliere bureaus (vergaderjaar 2020–2021, 35 570 VIII, nr. 201). Over de manier waarop die waarborgen vormkrijgen heb ik u geïnformeerd in de Kamerbrief over de aanbieding van de menukaart Nationaal Programma Onderwijs.2
Scholen hebben de vrijheid om de middelen in te zetten voor bewezen effectieve interventies. De regie voor de aanpak van de vertragingen ligt bij de scholen. Daarbij kan het in specifieke situaties zinvol zijn, ook in het kader van werkdrukvermindering voor leraren, om een externe partij in te schakelen. Voorwaarde is dat de regie en de verantwoordelijkheid bij de school blijven liggen, en dat de inzet ondersteunend is aan het primaire proces.
Welke lessen trekt u uit de besteding van deze 150 miljoen euro zodat voorkomen kan worden dat ook de miljarden van het Nationaal Programma Onderwijs in «een zwart gat» zullen verdwijnen en leraren niet alleen niet weten wat ermee is gebeurd, maar er wederom ook niet bij zijn betrokken?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Ook bij het Nationaal Programma Onderwijs moeten besturen in hun jaarverslag aangeven of het onderwijzend personeel actief is betrokken bij de besteding van de extra middelen. Voor het Nationaal Programma Onderwijs moet het schoolteam een schoolprogramma uitwerken. De medezeggenschapsraad moet instemmen met dit schoolprogramma.
Bent u bereid om hierover op korte termijn het gesprek aan te gaan met de sectorraden en duidelijke afspraken te maken over hoe besturen lerarenteams en medezeggenschapsraad te betrekken bij de keuze voor de besteding van de middelen en besturen zich hierover te laten verantwoorden in het jaarverslag?
Met de sectorraden en met de vakbonden vindt doorlopend overleg plaats over de manier waarop de medezeggenschapsraad betrokken dient te worden bij de inzet van de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs. In de gesprekken met de sectorraden wordt ook besproken op welke wijze schoolbesturen zich in het jaarverslag moeten verantwoorden over de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs. Samen met het CAOP en de vertegenwoordigende partijen werk ik aan een handleiding voor de medezeggenschapsraden, die hen handvatten biedt bij hoe zij hun rol in het Nationaal Programma Onderwijs kunnen invullen.
Bent u tevens bereid om op dit punt de Inspectie van het Onderwijs een rol te geven bij het monitoren van het versterken van de betrokkenheid van lerarenteams en de medezeggenschapsraad door de besturen?
Schoolbesturen moeten zich in het jaarverslag verantwoorden over de inzet van zowel de extra middelen uit het convenant, als de middelen voor het Nationaal Programma Onderwijs. De accountant voert een controle uit het jaarverslag. De Inspectie van het Onderwijs voert hier haar regulier toezicht op uit. Ik zie geen aanleiding om de Inspectie van het Onderwijs een grotere rol te geven bij het monitoren van de betrokkenheid van medezeggenschapsraden bij de inzet van middelen.
Het artikel 'Afgewezen zorgaanbieders glippen weer binnen via de achterdeur' |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Afgewezen zorgaanbieders glippen weer binnen via de achterdeur»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Ik vind het onacceptabel dat zorgbehoevenden door fraude niet de zorg krijgen die ze nodig hebben. Geld dat bestemd is voor de zorg moet ook besteed worden aan de zorg.
Wat vindt u van dit artikel?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zienswijze van de onderzoekers dat door het versnipperde zorgsysteem het ontbreekt aan een eenduidige aanpak van aanbieders die onder de maat functioneren?
Het huidige zorgstelsel staat een eenduidige aanpak van aanbieders die onder de maat functioneren niet in de weg. Elke inkopende instantie heeft instrumenten om afspraken te maken met zorgaanbieders voor het leveren van goede kwaliteit en het rechtmatig declareren van geleverde zorg. Inkopers van zorg zetten zich in om goede zorg in te kopen voor zorgbehoevenden. Daartoe stellen zij eisen op waar zorgaanbieders aan moeten voldoen. Tijdens een inkoopprocedure vraagt de inkopende partij daarvoor ook gegevens op bij de zorgaanbieder zodat getoetst kan worden of de zorgaanbieder aan de gestelde eisen voldoet (controle op rechtmatigheid). Veel oplossingen kunnen gevonden worden in het proces van inkoop en toezicht vanuit de eigen organisaties. Met nieuwe wetgeving op de toetreding van zorgaanbieders (Wtza) en de integriteit van de bedrijfsvoering (Wibz) worden daarnaast regels voor zorgaanbieders verder aangescherpt.
Door beperkingen aan het delen van persoonsgegevens tussen de organisaties zijn er helaas ook zorgaanbieders die frauderen en nu buiten beeld blijven. Daarom ligt het Wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) in de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel biedt instanties in het zorgdomein grondslagen voor de uitwisseling van (persoons)gegevens indien dat noodzakelijk is voor de bestrijding van fraude in de zorg. Het wetsvoorstel vormt het kader voor twee afzonderlijke instrumenten, namelijk het Waarschuwingsregister zorgfraude en het Informatieknooppunt zorgfraude. Dit wetsvoorstel is begin 2021 controversieel verklaard.
Daarnaast heeft een werkgroep van vertegenwoordigers van zorgkantoren en gemeenten in december 2020 een advies uitgebracht met betrekking tot de gegevens die gemeenten en zorgkantoren nodig hebben bij het verdiepend dossieronderzoek naar pgb-fraude en bij zorg in natura. In de derde voortgangsrapportage rechtmatige zorg (Kamerstuk 28 828, nr. 126) is aangegeven dat de komende maanden wordt bekeken of en hoe het advies van de werkgroep kan worden vertaald door aanpassingen in de wetgeving om bilaterale gegevensuitwisseling mogelijk te maken. Deze uitwerking is momenteel gaande.
Al deze trajecten kunnen bijdragen aan het verbeteren van de informatiepositie van inkooporganisaties en toezichthouders en daarmee aan een meer gerichte aanpak van frauderende zorgaanbieders.
Deelt u het standpunt dat in dit artikel verschillende problemen ten aanzien van het afsluiten van contracten en het leveren van zorg de revue passeren die ieder een andere oplossing vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat als een zorgverzekeraar fraude vaststelt, dat dit automatisch gevolgen moet hebben voor zorgcontracten die dat bedrijf heeft met het Ministerie van Justitie en Veiligheid of met gemeenten? Of vindt u van niet en zo nee, waarom niet?
Het feit dat een zorgverzekeraar fraude vaststelt is op zichzelf onvoldoende reden voor gemeenten of DJI om automatisch de overeenkomst vroegtijdig te beëindigen. Het is voor inkooporganisaties van belang dat zorgaanbieders voldoen aan de door in dit geval gemeenten of DJI gestelde eisen. Daar kan een organisatie nog steeds aan voldoen, ook al beëindigt een andere inkopende organisatie een contract of verlengt deze niet. Het kan wel een reden zijn – en dat lijkt me ook heel verstandig – voor inkooporganisaties om het contractmanagement te intensiveren om zekerheid te krijgen over de kwaliteit en rechtmatigheid van de door de zorgaanbieder geleverde zorg.
Kunt u toelichten hoe het kan dat vervolgens diezelfde cliënten ondergebracht worden onder een andere wet, dus een indicatie voor de Wet langdurige zorg (Wlz) krijgen?
Het is voor zorgaanbieders niet zomaar mogelijk om zorg vanuit de Wlz te leveren. Het Centrum Indicatiestelling zorg (CIZ) is verantwoordelijk voor de indicatiestelling van de Wlz. De indicatiestelling wordt onafhankelijk, objectief en uniform uitgevoerd. Aan de hand van de zorginhoudelijke toegangscriteria wordt de zorgbehoefte van de cliënt vastgesteld en daarmee of de cliënt in aanmerking komt voor de Wlz. Het gaat hier om een blijvende behoefte aan 24 uur zorg en/of toezicht in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. Pas wanneer de zorgaanbieder een cliënt(en) heeft met een Wlz-indicatie kan er een contract worden afgesloten met een zorgkantoor (zorg in natura) of is zorg via een persoonsgebonden budget (pgb) mogelijk.
Heeft u informatie over hoe vaak het voorkomt dat zorgaanbieders die geen contract krijgen bij een gemeente via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), proberen om cliënten onder te brengen in de Wlz? Hoe groot is dit probleem? Komt dit bij alle zorgkantoren voor?
Er is geen registratiesysteem voor zorgaanbieders die geen contract (meer) krijgen bij een gemeente en vervolgens cliënten onder willen brengen bij de Wlz. Het is dus niet duidelijk hoe groot dit probleem is.
Deelt u het standpunt dat hier het persoonsgebonden budget (pgb) in de Wlz niet voor bedoelt is?
Het pgb in de Wlz is inderdaad geen automatische optie voor zorgaanbieders die geen contract krijgen bij gemeenten. De Wlz is bedoeld voor mensen met een chronische ziekte of beperking die blijvend 24 uur per dag toezicht of zorg nodig hebben. Mensen kunnen ervoor kiezen hun Wlz-zorg via een pgb te regelen. Om hiervoor in aanmerking te komen, moet aan meerdere voorwaarden worden voldaan. Ten eerste is een Wlz-indicatie nodig, die door het CIZ wordt toegekend via een onafhankelijk, objectief en uniform proces (zie beantwoording vraag 6). Ten tweede toetsen zorgkantoren vervolgens of iemand met een Wlz-indicatie (of zijn/haar vertegenwoordiger) voldoende vaardig is om het pgb goed te beheren. Een overstap van de Wmo naar (zwaardere) Wlz-zorg is dus niet zomaar mogelijk.
Wat vindt u ervan dat een andere manier om de gemeentelijke cliënten binnenboord te houden is om dan maar hun zorgzwaarte te verlagen?
Ik heb contact opgenomen met de gemeente Arnhem om nadere informatie over de gang van zaken in te winnen. De gemeente heeft mij desgevraagd nader geïnformeerd over de wijze waarop een besluit is genomen over een aanpassing van de zorgzwaartes van de cliënten in casu. Wijkcoaches beoordelen samen met de inwoners en anderen, zoals behandelaren en andere deskundigen, welke ondersteuning nodig is (aan de hand van het ondersteuningsplan dat per inwoner wordt opgesteld). Als de inwoner stappen heeft gezet op weg naar meer zelfstandigheid, kan er afgeschaald worden naar een lichtere vorm van ondersteuning. De zorgzwaarte is dus altijd een momentopname omdat beschermd wonen een tijdelijke voorziening is waarbij de ondersteuning erop gericht is dat de inwoner weer zelfstandig kan wonen. De zorgvraag van de inwoner is voor de gemeente leidend geweest bij de toekenning van zorg en niet het aanbod of de omstandigheden van de aanbieder. Met inwoners wordt en is daarbij op individueel niveau gekeken wat de bij hun zorgvraag passende toekenning is.
Op basis van de informatie van de gemeente constateer ik dat er geen sprake is van het binnenboord houden van cliënten door hun zorgzwaarte te verlagen. De situatie van de cliënt is voor de gemeente leidend geweest en niet de situatie van de aanbieder. Dit vind ik ook de juiste benadering.
Zoals in mijn antwoord op vraag 6 aangegeven is het voor zorgaanbieders niet zomaar mogelijk om zorg vanuit de Wlz te leveren. Daarnaast kunnen indicaties in de Wlz niet zomaar op verzoek van de zorgorganisatie worden bijgesteld. De zorgbehoefte wordt door het CIZ onafhankelijk onderzocht en vastgesteld aan de hand van de zorginhoudelijke toegangscriteria Wlz.
De Jeugdwet, de Wmo2015 en de Wlz hebben verschillende doelen en doelgroepen. Het is niet zo dat een aanbieder zelf de zorgzwaarte of indicatie kan aanpassen om vanuit een andere wet zorg of ondersteuning te bieden. Daarvoor gelden de hierboven beschreven procedures voor de verschillende zorgwetten. In de praktijk kan het wel voorkomen dat een zorgverlener verwijst naar een andere zorgvorm (met andere wettelijke regimes), juist vanwege de zwaarte of de soort problematiek en zorg die van toepassing is.
Wat vindt u ervan dat over de kwetsbare jongeren met een geestelijke gezondheidszorg (ggz)-problematiek heen, er door middel van bijstelling van de indicaties, zorgorganisaties in de benen worden gehouden?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom is bij de invoering van de Wlz in 2015 de mogelijkheid verdwenen om allerlei informatie op te vragen om goed fraudeonderzoek te kunnen doen? Denkt u niet dat het raadzaam is deze mogelijkheid weer in de Wlz op te nemen? Waarom vindt u van wel, of waarom van niet?
Bij de totstandkoming van de Wlz heeft de Autoriteit Persoonsgegevens, in lijn met de AVG, geoordeeld dat artikel 54 AWBZ te ruim geformuleerd was. In de Wlz zijn op basis van de toen bekende gegevensstromen de artikelen 9.1.2 en 9.1.3 WIz geformuleerd. Gemeenten en zorgkantoren geven aan dat de huidige grondslag meer sluitend kan worden gemaakt in geval zorgaanbieders domein overstijgend werken en bilaterale gegevensuitwisseling in fraude onderzoek nodig is. Zoals in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven is in de derde voortgangsrapportage rechtmatige zorg (Kamerstuk 28 828, nr. 126) aangegeven dat de komende maanden wordt bekeken of en hoe dit kan worden opgelost, zoals door wijziging van wet- en regelgeving. Deze uitwerking is momenteel gaande.
Het bericht dat ruim 10.000 ontvangers van bijstand de dupe zijn geworden van een fout bij gemeenten |
|
René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in ruim 200 gemeenten bij bijstandsgerechtigden met schulden, beslag gelegd is op meer geld dan wettelijk mag volgens de beslagvrije voet?1
Ja.
Is het juist dat de betreffende gemeenten de vakantietoeslag niet doorgaven aan de polis-administratie van het UWV, waardoor er tientallen euro’s per maand te veel is ingehouden?
De desbetreffende gemeenten geven de vakantietoeslag in een ander ritme dan maandelijks door aan de Polisadministratie. De Polisadministratie is onderdeel van de loonaangifteketen. In de loonaangifteketen is het toegestaan om de vakantietoeslag per maand of per andere tijdseenheid door te geven. De loonaangiftes die gedaan zijn, zijn dus correct. Helaas heeft deze werkwijze in de praktijk tot de vervelende situatie geleid dat in sommige gevallen de beslagvrije voet te laag is vastgesteld, omdat de rekenmodules voor de beslagvrije voet ervan uitgaan dat de vakantietoeslag maandelijks wordt doorgegeven.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel mensen hiervan de dupe zijn geworden?
Bij naar schatting 10.000 tot 15.000 beslagleggingen op bijstandsuitkeringen is een te lage beslagvrije voet vastgesteld.
Is het juist dat dit probleem ontdekt werd door het gebruik van een nieuwe rekenhulp door deurwaarders?
Sinds de inwerkingtreding van de wet vereenvoudiging beslagvrije voet per 1 januari jl. wordt de beslagvrije voet niet langer handmatig berekend aan de hand van gegevens die mensen zelf aanleveren. De berekening van de beslagvrije voet gebeurt nu via rekenmodules die gebruikmaken van gegevens uit de Polisadministratie en de Basisregistratie Personen. Aan de hand van de uitkomsten van de rekenmodules – waaronder die van de gerechtsdeurwaarders – constateerden zowel gemeenten als gerechtsdeurwaarders dat er mogelijk een te lage beslagvrije voet werd berekend bij bijstandsgerechtigden.
Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat deze fout opnieuw gemaakt gaat worden en de bijstandsgerechtigden met schulden de dupe worden van het verkeerd toepassen van de beslagvrije voet?
Gemeenten die de vakantietoeslag niet maandelijks doorgeven aan de Polisadministratie verhogen de beslagvrije voet voorlopig handmatig tot 95% van het inkomen. Door deze handmatige aanpassing wordt voorkomen dat er opnieuw beslagen met een te lage beslagvrije voet worden gelegd op bijstandsuitkeringen. Ondertussen werk ik aan een structurele, geautomatiseerde oplossing.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de gedupeerde bijstandsgerechtigden worden gecompenseerd?
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft haar leden verzocht om de mensen die het betreft actief op te zoeken, direct de beslagvrije voet aan te passen en indien mogelijk het te veel ingehouden bedrag terug te storten. Als de gerechtsdeurwaarder het bedrag al heeft doorgestort aan de schuldeiser wordt naar een oplossing op maat gezocht. Het te veel ontvangen bedrag terugvragen bij de schuldeiser en het tijdelijk niet innen zijn mogelijke invullingen van een maatwerkoplossing.
Het bericht dat de jeugd ggz een lucratieve markt blijkt te zijn voor durfinvesteerders |
|
René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat durfkapitalisten de jeugd-ggz als een lucratieve markt zien?1
Een zorgaanbieder moet een positief resultaat kunnen behalen. Dat is nodig om als organisatie gezond te blijven en is in het belang van de continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten. Geld voor zorg is echter niet bedoeld voor zelfverrijking. Daarom is het belangrijk dat er goede afspraken over tarieven en eventueel winstuitkeringen worden gemaakt door de gemeenten met hun te contracteren aanbieders. Gemeenten kunnen als inkopende partij in hun contractering en zelfs in verordeningen randvoorwaarden en harde criteria opnemen om winsten te beperken of om op z’n minst zicht te hebben op het feit dat er winsten worden gemaakt. Het is belangrijk dat gemeenten weloverwogen de keuze maken welke aanbieders ze contracteren voor welke zorgvormen én onder welke voorwaarden zij dit doen.
Vanuit VWS wordt gewerkt aan het Wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz). Met deze wet zal de mogelijkheid worden geïntroduceerd om voorwaarden te stellen aan winstuitkering door hoofd- en onderaannemers in de extramurale zorg, en onderaannemers in de intramurale zorg bekostigd uit de Zvw, Wlz en/of Jeugdwet. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van het inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan het zich voordoen van excessen en de noodzaak die tegen te gaan, respectievelijk te voorkomen. Daarnaast zal onderzocht worden of het wenselijk, (juridisch) mogelijk en handhaafbaar is een norm te ontwikkelen voor maatschappelijk maximaal aanvaardbare winstuitkering.
Kunt u voor jeugd-ggz een overzicht geven van alle instellingen die in handen zijn van durfkapitalisten?
Nee; ik heb geen uitputtend overzicht van de eigenaren van instellingen in de jeugd-ggz. Ik heb navraag gedaan bij branchevereniging van investeringsmaatschappijen, de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen (NVP). De NVP vertegenwoordigt circa 90% van het door participatiemaatschappijen beheerde vermogen in Nederland. Op basis van een inventarisatie onder haar leden laat de NVP weten dat het aantal Nederlandse participatiemaatschappijen dat investeert in aanbieders van jeugd-ggz en andere onderdelen van de jeugdzorg, beperkt is. Naar schatting van de NVP hebben vijf tot zeven investeringsmaatschappijen nu geïnvesteerd in twee tot vier zorgaanbieders in de jeugdzorg.
Bent u het eens met de conclusie uit het artikel in NRC Handelsblad dat kinderen met lichte problemen lucratief en snel geholpen worden, maar kinderen met ingewikkelde problemen (te) vaak aan hun lot worden overgelaten? Zo nee, waarom niet?
We zien inderdaad nog te vaak dat kinderen met een complexe zorgvraag niet tijdig worden geholpen. Ik vind dat elk kind recht heeft op tijdige en passende zorg, of het nu gaat om lichte of ingewikkelde problematiek. In een brief aan uw Kamer2 heb ik geschetst hoe we invulling geven aan de uitvoering van de motie van Westerveld over een doorbraakaanpak voor jongeren met een specialistische en complexe hulpvraag.
Welke financiële prikkels zorgen ervoor dat lichte problemen worden opgepakt en ingewikkelde problemen niet? Wat bent u bereid hieraan te doen?
De omschrijving van de jeugdhulpplicht in de Jeugdwet biedt met opzet veel ruimte aan gemeenten, zodat zij maatwerk kunnen leveren en kunnen doen wat nodig is om kwetsbare kinderen en gezinnen te ondersteunen. Gemeenten dienen daartoe reële prijzen te betalen. Reëel betekent in eerste instantie dat de tarieven kostendekkend moeten zijn (uitgaande van een goede bedrijfsvoering van een aanbieder). Vanuit maatschappelijk oogpunt betekent reëel ook dat de tarieven geen ruimte bieden tot het maken van exorbitante winsten. Prijzen dienen daarbij dus aan te sluiten bij de kostenopbouw van aanbieders. Deze wordt deels bepaald door de grootte van een aanbieder, maar voornamelijk door de soort en zwaarte van de zorg die de aanbieder biedt.
Het programma «Inkoop en Aanbesteden Sociaal domein» kan gemeenten ondersteunen bij het vormgeven van hun inkoop. Het biedt hierbij ook ondersteuning bij de vraag op welke wijze gemeenten in hun tarifering onderscheid kunnen maken in lichte en zwaardere zorg.
Momenteel wordt gewerkt aan het wetsvoorstel «maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015». Op basis van dat wetsvoorstel zal er een AMvB «reële prijzen Jeugdwet» worden opgesteld. Deze moet gemeenten helpen om tot een reële prijs te komen.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat naast de problemen in de hulp voor jeugdigen die om een acute oplossing vragen, er ook stelselproblemen zijn die een structurele bovenregionale aanpak vragen? Welke acties onderneemt u hierop?2
Deze conclusie onderschrijft de noodzaak van de maatregelen die worden voorgesteld in het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen». Dit wetsvoorstel heeft als doel om de beschikbaarheid van zorg voor de meest kwetsbare jeugdigen te borgen. Eén van de voorgestelde maatregelen is de verplichte regionale samenwerking en bovenregionale afstemming van gemeenten ten aanzien van (de inkoop van) bepaalde specialistische zorgvormen. Door regionale samenwerking komen gemeenten beter in positie om te sturen op het gecontracteerde zorgaanbod, met als doel het realiseren van een sluitend zorglandschap in de regio en het borgen van de beschikbaarheid van specialistische zorg voor jeugdigen. Tevens wordt in het wetsvoorstel een aantal vereisten met betrekking tot intern toezicht, transparante financiële bedrijfsvoering en de openbare jaarverantwoording wettelijk verankerd, waardoor financiële problemen bij jeugdzorginstellingen vroegtijdig gesignaleerd kunnen worden. Dit draagt bij aan het verminderen van de continuïteitsproblematiek, waardoor de beschikbaarheid van zorg voor jeugdigen beter wordt geborgd.
Klopt het dat opname in de jeugd-ggz niet in alle jeugdhulpregio's is ingekocht, omdat gemeenten sturen op normalisering door minder specialistische zorg en/of jeugdhulp met verblijf in te kopen? Zo ja, welke regio's zijn dat?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van alle vormen van jeugdhulp. In elke jeugdhulpregio moet ook specialistische zorg beschikbaar zijn. Ik heb er geen zicht op in welke regio’s mogelijk vooraf te weinig specialistische jeugdhulp is ingekocht door gemeenten.
De gedachte achter de transformatie van de jeugdhulp is dat zorg zo dichtbij huis als mogelijk wordt verleend en dat jeugdigen niet onnodig lang op een verblijfplek verblijven (normalisering). Jeugdhulp wordt vanuit dat perspectief steeds meer ambulant ingezet. Ambulante zorg is echter niet per definitie minder specialistisch dan jeugdhulp met verblijf. Er wordt bijvoorbeeld steeds vaker ingezet op intensieve ambulante hulp, wat ook een vorm van specialistische hulp is. Daarnaast wordt specifiek specialistisch aanbod vanuit het Landelijk Transitie Arrangement Jeugd (LTA) georganiseerd. Het LTA wordt door de VNG georganiseerd. Hierin staan afspraken tussen de gemeenten en een beperkt aantal zorgaanbieders beschreven, om er zeker van te zijn dat er een altijd een contractbasis is voor aanbieders met uitzonderlijk aanbod. Het LTA is er voor essentiële landelijk werkende functies in het zorglandschap. Denk aan de zorg in academische ziekenhuizen, topklinische behandelafdelingen en dergelijke.
Het bericht dat de Belastingdienst de beslagvrije voet niet hanteert bij de verrekening van toeslagen |
|
Helma Lodders (VVD), Steven van Weyenberg (D66), Eppo Bruins (CU), Pieter Omtzigt (CDA), René Peters (CDA), Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS), Renske Leijten , Wybren van Haga (FVD), Farid Azarkan (DENK), Henk Nijboer (PvdA), Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (Splinter), Chris Stoffer (SGP), Bart Snels (GL), Edgar Mulder (PVV) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) van 9 maart 2021 aan de Staatssecretaris van Financiën, belast met Toeslagen en Douane, over het niet toepassen van de beslagvrije voet bij de verrekening van toeslagen?1
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Klopt het dat wanneer een terugvordering van de huurtoeslag verrekend wordt met de huurtoeslag, de Belastingdienst de beslagvrije voet niet toepast op dit moment?
Dit gebeurt inderdaad bij verrekeningen in het kader van een standaard betalingsregeling. In een dergelijke situatie wordt een terugvordering verrekend met lopende voorschotten van dezelfde toeslagsoort. Vanaf 18 december 2020 worden er geen nieuwe verrekeningen meer opgestart. In de meegezonden brief is dit nader toegelicht.
Klopt het dat iemand die een inkomen heeft van 1.300 euro (inclusief toeslagen, zoals de huurtoeslag en de zorgtoeslag), een beslagvrije voet van 1.200 euro en bij wie maandelijks 200 euro huurtoeslag wordt teruggevorderd via verrekening, dus effectief 1.100 euro inkomen op zijn of haar bankrekening krijgt en dat de Belastingdienst bij deze verrekening de beslagvrije voet niet toepast?
De omschreven situatie kan zich inderdaad voordoen als op grond van een standaard betalingsregeling de verrekening vóór 18 december 2020 heeft plaatsgevonden. Dus in de geschetste situatie is de teruggevorderde huurtoeslag vóór 18 december 2020 verrekend met het voorschot van de huurtoeslag over 2021 en is daardoor het maandelijkse voorschot van de huurtoeslag in 2021 met € 200 verlaagd.
Klopt het dat op dit moment de Belastingdienst bij toeslagen wel de automatische verrekening in 24 maanden toepast, maar geen dwangverrekening? Ofwel dat bij toeslagen en verrekening de beslagvrije voet effectief een wassen neus is?
Toeslagen kent zowel de dwangverrekening als de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling. Op dit moment vinden er in verband met de uitvoering van de motie Azarkan sinds 18 december geen dwangverrekeningen op toeslagen plaats. Als de invordering weer opstart, zullen de Belastingdienst en Toeslagen conform de wet bij alle dwangverrekeningen vóóraf de beslagvrije voet toepassen.2
Ook nieuwe verrekeningen in het kader van een standaard betalingsregeling worden sinds 18 december 2020 niet meer opgestart in het kader van de motie Azarkan. Er zijn wel verrekeningen in het kader van de standaard betalingsregeling uitgevoerd in november 2020, waardoor de maandelijkse voorschotten in 2021 zijn verlaagd. Bij deze verrekeningen is de beslagvrije voet ten onrechte niet toegepast. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u naar de meegezonden brief.
Herinnert u zich dat in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel vereenvoudiging beslagvrije voet het volgende stond: «Voorts wordt aan de limitatieve opsomming een vordering tot periodieke betaling toegevoegd: een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) (onderdeel j), uitgezonderd de Kinderopvangtoeslag. Bij de bedoelde tegemoetkomingen gaat het om de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Ook bij beslag dan wel verrekening met betrekking tot deze toeslagen dient de beslagvrije voet in acht te worden genomen»?2
Met deze toelichting ben ik bekend. Toeslagen maakt onderscheid tussen de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling en de «dwangverrekening». Bij de standaard betalingsregeling wordt de terugvordering van een bepaalde toeslagsoort uitsluitend verrekend met het voorschot van diezelfde toeslagsoort.4 Bij de «dwangverrekening» wordt de terugvordering van een bepaalde toeslagsoort verrekend met de lopende voorschotten van alle toeslagsoorten.5
Als de Belastingdienst gebruik maakt van zijn verrekeningsbevoegdheid, ongeacht of dit gebeurt om de terugvordering te verrekenen met een voorschot huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget, dient hij op grond van de Wet vBVV de beslagvrije voet in acht te nemen.
Heeft u er kennis van genomen dat in de geciteerde passage het woord verrekening staat en dat daaronder toch echt verstaan moet worden verrekening van een te hoog voorschot in de huurtoeslag met de lopende huurtoeslag (en zorgtoeslag met de huidige zorgtoeslag en kindgebonden budget met het huidige kindgebonden budget)?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat het hele traject van de vereenvoudiging van de beslagvrije voet juist begonnen is met de rapporten van de Nationale ombudsman sinds 2012 over mensen die bij verrekeningen van toeslagen in de problemen kwamen (zie het rapport van de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties)?3
Ja, dat herinner ik mij. In het verleden hebben (maatschappelijke) organisaties, zoals de Landelijke Cliëntenraad, de LOSR, de No, de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders met regelmaat aandacht gevraagd voor problemen rond de beslagvrije voet. Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de praktijk van de beslagvrije voet.7
Wat vindt u van het feit dat we na acht jaar Kamervragen, wetsvoorstellen en verhalen van mensen die in diepe ellende gestort zijn door terugvorderingen – denk aan het kinderopvangtoeslagschandaal – nu moeten constateren dat de beslagvrije voet nog altijd niet toegepast wordt bij verrekening?
Toeslagen en de Belastingdienst zijn zich ervan bewust dat verrekeningen zonder toepassing van de beslagvrije voet kunnen leiden tot onwenselijke en schrijnende situaties. Voor de dwangverrekening is de beslagvrije voet conform de wet geïmplementeerd.
Ik vind het enorm vervelend en onwenselijk dat mensen onder het bestaansminimum kunnen komen doordat in het kader van de standaard betalingsregeling door middel van verrekening een te hoog aflossingsbedrag wordt betaald en de beslagvrije voet wordt overschreden. Toeslagen en de Belastingdienst concluderen nu dat het een verkeerde veronderstelling is geweest dat mensen altijd stilzwijgend instemmen met de standaard betalingsregeling. Naast de veronderstelde instemming bij verrekeningen in het kader van de standaard betalingsregeling is meegewogen dat, als de hoogte van het aflossingsbedrag tot problemen zou leiden bij mensen, zij de verrekening daarvan kunnen stoppen door een persoonlijke betalingsregeling aan te gaan. Ik concludeer dat deze werkwijze, gezien het doel en de strekking van de Wet vBVV, onvoldoende bescherming aan burgers biedt. Ik waardeer het zeer dat de LOSR dit signaal kenbaar heeft gemaakt en dat Toeslagen en de Belastingdienst nu werken aan een oplossing.
Op welk moment heeft de regering bepaald dat verrekening met een lopende toeslag – dat toch echt de overgrote meerderheid van de gevallen betreft – niet onder deze wet zou vallen en hoe heeft de regering dat aan de Kamer meegedeeld?
Toeslagen en de Belastingdienst zijn zich er altijd van bewust geweest dat dwangverrekening met een lopende toeslag onder de Wet vBVV valt. Ik wijs daarbij op artikel 79.5a van de Leidraad Invordering 2008. Bij de verrekening in het kader van de vigerende standaard betalingsregeling zijn Toeslagen en de Belastingdienst er ten onrechte van uitgegaan dat de beslagvrije voet niet van toepassing is. Het is niet precies terug te halen op welk moment die veronderstelling is ontstaan.
Bij het opstellen van de herijking van de uitvoeringstoetsen op de Wet vBVV in 2019 hebben Toeslagen en de Belastingdienst daarom de beslagvrije voet niet meegenomen in het proces van de verrekening van het aflossingsbedrag in het kader van de standaard betalingsregeling. Dit is daarom niet opgenomen in de uitvoeringstoets zoals op 12 november 2019 aan uw Kamer is verzonden. Wel is in de toelichting op de wet8 en ook in 2019 toen er verschillende tussenmaatregelen werden genomen vooruitlopend op de uitgestelde inwerkingtreding van de wet,9 vermeld dat de beslagvrije voet toegepast zou worden bij dwangverrekeningen. Daarbij is niet ingegaan op de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling.
Deelt u de mening van de sociaal raadslieden dat uit twee wetten, namelijk art. 475c, eerste lid, onder j, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en art. 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), volgt dat de verrekening in maximaal 24 maanden gewoon onder de wet vereenvoudiging beslagvrije voet valt?
Bij het toepassen van de verrekeningsbevoegdheid van artikel 30 Awir moet op grond van artikel 475c, eerste lid, onder j, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de beslagvrije voet worden toegepast, ongeacht de duur of het aantal verrekeningen.
Deelt u de mening dat de lagere regelgeving (namelijk artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir, die stelt: «De Belastingdienst/Toeslagen kan ambtshalve een betaling in termijnen bewerkstelligen door middel van verrekening van de terugvordering met aan dezelfde belanghebbende periodiek uit te betalen bedragen») feitelijk indruist tegen de hogere wetgeving en dat dus deze verrekening niet kan plaatsvinden?
Artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir druist niet in tegen hogere wetgeving. Het artikel is gebaseerd op artikel 31 Awir, waarin is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling. Op grond van het derde lid van artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir kan Toeslagen ambtshalve een betaling in termijnen bewerkstelligen door middel van verrekening van de terugvordering met aan dezelfde burger periodiek uit te betalen bedragen. In de context van de veronderstelde instemming met het aangeboden aflossingsbedrag en de aangeboden betaalmethode (verrekening) is de term «ambtshalve» door Toeslagen en de Belastingdienst zo uitgelegd, dat de burger niet zelf een beroep doet op verrekening, maar stilzwijgend aan Toeslagen verzoekt om te verrekenen. «Ambtshalve» interpreteerden Toeslagen en de Belastingdienst dus (achteraf ten onrechte) niet als een uitoefening van zijn verrekeningsbevoegdheid. De uitoefening van de verrekeningsbevoegdheid wordt beperkt door de beslagvrije voet.
De verrekeningsbevoegdheid van Toeslagen is gebaseerd op artikel 30 Awir. Deze luidt dat Toeslagen bevoegd is tot verrekening van een door de burger verschuldigd bedrag aan terugvordering met een aan hem uit te betalen tegemoetkoming of voorschot daarop, een en ander ongeacht de inkomensafhankelijke regeling die het betreft en ongeacht het berekeningsjaar. De beslagvrije voet die bij deze verrekeningsbevoegdheid moet worden toegepast is gebaseerd op artikel 475c, eerste lid, onder j, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze toepassing is verder ingevuld in artikel 79.5a van de Leidraad Invordering 2008. Voor de toepassing van een verrekeningsbevoegdheid is geen instemming van de burger vereist.
Is de Staat, indien mensen door verrekening onder de beslagvrije voet terechtkomen, aansprakelijk voor de vervolgschade omdat hij zich niet aan de wet houdt?
Indien een burger meent dat hij door overheidshandelen schade heeft geleden heeft hij de mogelijkheid om de overheid daarop aan te spreken.
Ik wil vooropstellen dat mensen die door de verrekeningen onder het bestaansminimum komen, bij Toeslagen kunnen verzoeken om de verrekeningen te stoppen door een persoonlijke betalingsregeling aan te gaan. Daarbij wordt rekening gehouden met de betalingscapaciteit van de burger. In de gesprekken die ik voerde met de No en de LOSR kwam naar voren dat mensen die onder het bestaansminimum komen met deze werkwijze niet zijn geholpen. Zij worden onvoldoende bereikt, de aanvraagprocedure voor de persoonlijke betalingsregeling sluit niet aan bij het doenvermogen van deze mensen en het duurt te lang voordat de het bestaansminimum kan worden verzekerd en de verrekening daadwerkelijk stopt. Zoals ik ook in de begeleidende brief heb aangegeven, vind ik het van zeer groot belang dat we deze mensen, die de afgelopen maanden onder het bestaansminimum hebben moeten leven, omdat bij de verrekening de beslagvrije voet niet is toegepast, tegemoetkomen door die verrekeningen actief terug te draaien en de te veel ingehouden bedragen uit te betalen tot en met januari 2021. Toeslagen gaat de mensen op wie dit betrekking heeft zo snel mogelijk per brief of waar mogelijk telefonisch informeren over hun situatie. Afhankelijk van de aantallen zal dit plaatsvinden in volgorde van de financieel vermoedelijk meest kwetsbare mensen. Ook kunnen mensen op eigen initiatief contact met de BelastingTelefoon opnemen. Ook aan stakeholders en intermediairs wordt gevraagd de mensen die Toeslagen niet heeft kunnen bereiken, te informeren en door te verwijzen naar Toeslagen om iedereen te kunnen helpen.
Ik zet samen met Toeslagen en de Belastingdienst alles in het werk om, ook als de invordering weer opstart, een passende oplossing te kunnen bieden om te voorkomen dat mensen opnieuw onder het bestaansminimum kunnen komen door verrekeningen van toeslagen. Hierbij hanteren Toeslagen en de Belastingdienst als uitgangspunt, dat een betalingsregeling recht doet aan de belangen van de burger, voorkomt dat mensen onnodig in de dwanginvordering komen en nooit tot gevolg mag hebben dat mensen onder het bestaansminimum komen. Hierover ben en blijf ik graag in gesprek met de No, de LOSR en andere stakeholders.
In het geval van een dwangverrekening, wordt de beslagvrije voet overigens al op initiatief van de Belastingdienst berekend en kan de burger desgewenst verzoeken om een herberekening indien hij van mening is dat deze berekening onjuist is.
Wat gaat u doen wanneer iemand uit zijn huis gezet wordt omdat hij door verrekening onder de beslagvrije voet komt en de Belastingdienst de wet niet naleeft? Waar kan zo’n persoon terecht voor onmiddellijk hulp (dus geen formulieren, bezwaren en beroepen)?
Voor dit soort urgente en schrijnende situaties kunnen mensen zich altijd melden bij de Stella-teams van de Belastingdienst en Toeslagen. Het Stella-team komt in actie als er sprake is van multi-problematiek, kastje-naar-de-muurervaringen of wanneer het probleem te groot is om zelfstandig of aan de balie op te lossen. Deze teams kunnen vervolgens snel handelen en helpen waar nodig.
Waarom maakt de Belastingdienst op de website onderscheid tussen verrekening en dwangverrekening: «De beslagvrije voet berekenen we alleen bij zogeheten «dwangverrekening». Dus nadat u bijvoorbeeld een aanmaning of een dwangbevel hebt gekregen»?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de meegezonden brief en de antwoorden bij vraag 5, 6 en 11.
Klopt het de Awb geen onderscheid kent tussen verrekening en dwangverrekening, al was het alleen maar omdat de verrekening niet vrijwillig is, maar eenzijdig door de Belastingdienst opgelegd wordt? Indien dat onderscheid in de Awb wel bestaat, kunt u dan aangeven waar dat gemaakt wordt in de Awb?
Het klopt dat de Awb dit onderscheid niet kent.
Krijgt een deurwaarder, indien deze bij de Belastingdienst opvraagt wat de huurtoeslag is van een persoon die 350 euro toeslag krijgt en een verrekening van 200 euro zodat hij effectief 150 euro per maand ontvangt, dan het bedrag van 350 euro of van 150 euro te horen? En baseert de deurwaarder de berekening van de beslagvrije voet dan op 350 euro of op 150 euro huurtoeslag per maand?
Een deurwaarder kan de hoogte van de huurtoeslag opvragen als hij voornemens is beslag te leggen. Toeslagen en de Belastingdienst geven dan aan de gerechtsdeurwaarder het bedrag door dat uitbetaald wordt. In het genoemde voorbeeld is dat het bedrag van EUR 150.
Als er ruimte is om beslag te leggen, berekent de gerechtsdeurwaarder vervolgens zelf de beslagvrije voet. Als een deurwaarder verzoekt om deze informatie te verstrekken, geven Toeslagen en de Belastingdienst het bedrag dat verrekend wordt door aan de gerechtsdeurwaarder.
Bent u bereid om op zeer, zeer korte termijn in overleg te treden met zowel de Nationale ombudsman als de sociaal raadslieden en binnen twee weken met een voorstel te komen waardoor mensen niet door verrekening van toeslagen onder de beslagvrije voet kunnen komen? Kunt u een gezamenlijk voorstel aan de Kamer doen toekomen?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de meegezonden brief en antwoord 11 op de vragen van het lid Lodders.
Welke lessen heeft u nu geleerd van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties om burgers in ieder geval recht te laten houden op de beslagvrije voet?
Een belangrijke les is dat Toeslagen en de Belastingdienst moeten voorkomen dat schrijnende situaties ontstaan door de massaliteit waarmee de centrale processen worden uitgevoerd. Naast geautomatiseerde oplossingen voor de meerderheid moet er ruimte zijn voor maatwerk en uitzonderingen waar nodig. Daarbij moet aandacht zijn voor het doenvermogen van mensen met name daar waar sprake is van kwetsbare doelgroepen. In de oplossingen die wij zoeken voor de mensen die nu door verrekeningen onder het bestaansminimum uit kunnen komen, wordt aangesloten bij deze lessen. Gezocht wordt naar een wijze om deze groep te bereiken passend bij hun doenvermogen en hen vervolgens een oplossing te bieden die past bij de specifieke situatie.
Een belangrijke les is tevens dat rekening gehouden moet worden met de mogelijkheden in de uitvoering. In dit verband speelt mee dat de invoering van een geautomatiseerde berekening van de beslagvrije voet voorafgaand aan alle verrekeningen grote wijzigingen in de centrale systemen van de Belastingdienst en Toeslagen tot gevolg heeft. Dit is op korte termijn niet mogelijk. Zoals toegezegd in de kabinetsreactie op de parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag zal de invorderingsstrategie van Toeslagen en de Belastingdienst tegen het licht worden gehouden en worden de maatregelen rond stroomlijnen van de invorderingsregelgeving voor toeslagen en belastingen (Stroomlijnen Rood Blauw) – die opgenomen zijn in de Fiscale Vereenvoudigingswet 2017 – heroverwogen. Hierbij wordt onderzocht welke onderdelen, al dan niet in aangepaste vorm, wenselijk zijn voor de burger.
Zoals eerder gezegd, zal ik uw Kamer daarnaast blijven informeren over de voortgang van de oplossing bij het opstarten van de invorderingsactiviteiten, voor mensen die door verrekeningen van toeslagen onder het bestaansminimum uit kunnen komen.
Geven de gemeentes op de juiste wijze invulling van de beslagvrije voet?
Op 1 januari jl. is de Wet vBVV in werking getreden. Een deel van de gemeenten en waterschappen was per 1 januari nog niet gereed om de nieuwe wet volledig uit te voeren. Teneinde verder uitstel van inwerkingtreding van de wet te voorkomen, konden organisaties een beroep doen op de overgangstermijn. Die bood de mogelijkheid om tot uiterlijk 1 juli jl. de oude methode voor de berekening van de beslagvrije voet te hanteren. Aan andere onderdelen van de Wet vBVV, zoals de volgorderegeling en het coördinerend deurwaarderschap, moeten alle organisaties wel reeds vanaf 1 januari jl. onverkort toepassing geven.
De VNG en het Ministerie van SZW onderhouden sinds de inwerkingtreding van de Wet vBVV nauw contact over de organisaties die een beroep hebben gedaan op de overgangstermijn en de tijdige overgang van deze organisaties naar de nieuwe berekeningsmethode. Het merendeel van de organisaties was gereed om de nieuwe methode vanaf 1 juli jl. toe te passen. De resterende organisaties kunnen dat naar verwachting binnen enkele weken en uiterlijk in september. Tot die tijd leggen ze geen nieuwe beslagen, maar houden ze deze aan.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Het is, mede gezien de gesprekken met de No en de LOSR en de afstemming over de ingezette oplossingen, helaas niet gelukt om u een beantwoording te geven op de Kamervragen binnen de verzochte 3 weken.
Paardencoachbedrijven als nieuwe melkkoe van de jeugdzorg |
|
René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat het aantal paardencoachbedrijven zowel in aantallen als in omzet flink gestegen is sinds de decentralisering van de jeugdzorg?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat cliënten met paarden of andere dieren laten werken op zich een prima dagbesteding kan zijn, maar dat het geen bewezen therapie is?
Dat klopt mijns inziens. Het werken met paarden is geen bewezen effectieve methodiek of therapie, maar de ervaring leert dat de omgang met paarden jeugdigen helpt om beter om te gaan met spannningen en stress. In de praktijk lijkt dit vooral te gelden voor jeugdigen met ADHD of een autisme-stoornis.
Kunt u bevestigen dat de omzet van de zes inkooporganisaties, waarbij de helft van de 1.250 zorgboerderijen is aangesloten, sinds 2015 is gestegen van 43 miljoen euro naar 106 miljoen euro?
De omzetten van de regionale samenwerkingsverbanden van zorgaanbieders in de zorglandbouw, zijn in de afgelopen 10 jaar sterk gegroeid. De jaarverslagen hierover zijn openbaar en bevestigen dit beeld. Het gaat overigens om samenwerkingsverbanden van zorgaanbieders die vaak voor meer dan honderd zorgboerderijen de inkoop en aanbesteding coördineren voor zowel Jeugdwet, de Wet Langdurige Zorg als de Wmo. Daarbij wordt er door de coöperatie of stichting op toegezien dat de zorgboeren voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving en wordt er getoetst op de kwaliteit van de geboden zorg.
Hoe verklaart u deze sterk stijgende omzetten?
De stijging van de omzetten is te verklaren uit het feit dat de vraag naar en het aanbod van zorg en begeleiding door zorgboerderijen sterk is gestegen. Na de transitie van de Jeugdhulp en Wmo naar gemeenten, zijn de gemeenten de zorg vaker lokaal gaan inkopen. Bovendien groeide de behoefte aan kleinschalige vormen van zorg en begeleiding. Hierdoor zijn er meer zorgboerderijen bijgekomen en is de omzet van de samenwerkende organisaties voor zorglandbouw ook gegroeid.
Klopt het dat bestuurders van inkooporganisaties tot wel 142.000 euro per jaar verdienen? Zo ja, wat vindt u van deze salarissen, betaald van geld dat bedoeld is voor jeugdzorg?
Uit navraag blijkt dat voor één bestuurder € 142.000 in het jaar 2019 aan totale loonkosten is betaald. Dit is overigens inclusief werkgeverslasten. Het betreft een bezoldiging welke nog valt onder het maximum dat geldt voor bestuurders in de zorg volgens de Wet Normering Topinkomens (zorg en jeugdhulp, klasse III, WNT).
Klopt het dat er geen regels zijn voor het opvoeren van kostenposten door zorgboerderijen? Vindt u dat hier wel regels of richtlijnen voor zouden moeten komen? Zo niet, waarom niet?
Jeugdhulpaanbieders moeten hun jaarverslaggeving opstellen aan de hand van RJ-richtlijn 655. In bijlage 1 van deze richtlijn staat aangegeven welke kostenposten jeugdhulpaanbieders moeten vermelden in de jaarverslaggeving. De huidige Jeugdwet kent geen specifieke regels over transparante bedrijfsvoering. In navolging van andere zorgsectoren wordt in het wetsvoorstel «wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» voorgesteld om voor de jeugdsector nadere eisen te stellen aan de bedrijfsvoering van aanbieders. Transparante bedrijfsvoering is een van deze nadere eisen.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten volgens u om meer te sturen op uitgaven aan dergelijke paardencoachbedrijven?
Gemeenten hebben een instrumentarium in de Jeugdwet waarbij zij zowel strak kunnen sturen aan de voorkant in de vorm van contractering en aanbesteding als aan de achterkant door middel van toezicht.
Accountants toetsen op toepassing van wet- en regelgeving inzake financiële verslaglegging en gemeenten op tarifering en rechtmatige besteding van de zorgmiddelen. Daarnaast houdt de IGJ toezicht als het gaat om het leveren van goede en veilige zorg en spant de sector zich ook in om dat met eigen (kwaliteits)systemen en binnenkort met een kwaliteitskader te borgen. Inhoudelijke richtlijnen over hoe die zorgmiddelen precies besteed worden of hoe kosten worden geboekt in de boekhouding van de zorgaanbieders, zijn er niet. Wel hebben gemeenten de mogelijkheid om kostprijsonderzoeken uit te voeren, en zij maken daar ook regelmatig gebruik van.
Gemeenten moeten zorgen dat zij goed gebruik maken van hun instrumentarium. Gemeenteraden moeten dus controleren of aan de mede door hen gestelde randvoorwaarden in de contracten en aanbesteding is voldaan.
Wat is de stand van zaken van het kwaliteitskader dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) geadviseerd heeft op te stellen?
De gecontracteerde samenwerkingsverbanden werken conform de kwaliteitskaders die voortkomen uit regelgeving op basis waarvan zij contracten afsluiten met onder andere gemeenten. Ook werkt een aantal samenwerkingsverbanden al langere tijd met het kwaliteitskader van de gehandicaptenzorg of past andere kaders toe bij het contracteren en verantwoorden van de zorg.
Tevens heeft de Federatie Landbouw en Zorg een eigen keurmerk opgesteld voor de kwaliteit van de 800 aangesloten zorgboerderijen. De uitvoering ervan is in handen van een onafhankelijke kwaliteitsbureau, dat regelmatig toetst of er voldaan wordt aan de gestelde kwaliteitseisen.
Naast het keurmerk heeft de Federatie Landbouw en zorg, op advies van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, het afgelopen jaar ook gewerkt aan de opbouw van een eigen kwaliteitskader, in aanvulling op het al bestaande keurmerk. Dit kader zal, met betrokkenheid van onder andere de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd dit jaar in pilots uitgeprobeerd worden en naar verwachting komend jaar sectorbreed geïmplementeerd worden. Het kader gaat uit van de kernwaarden van de landbouwzorg zoals deze door de deelnemers worden ervaren. De borging van de kwaliteit wordt gedaan aan de hand van een model dat gebaseerd is op de uitgangspunten van het kwaliteitskader Gehandicaptenzorg en richt zich op de borging van persoonsgerichte zorg, onderzoeken van cliëntervaringen, het leren en reflecteren en daarover jaarlijks rapporteren. In aanvulling op het kwaliteitskader start de Federatie Landbouw en Zorg ook een landelijke academie die een impuls moet geven aan de scholing en verdere professionalisering van de zorgboeren.
De Subsidieregeling Schoolkracht |
|
René Peters (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over compleet ingevulde aanvragen voor de Subsidieregeling Schoolkracht1 die scholen in januari ontvingen van commerciële ICT- en marketingbureaus, zoals E-WISE en Faqta?2 Deelt u de mening dat het ondertekenen en opsturen van een compleet ingevulde subsidieaanvraag niet hetzelfde is als het inleveren van een doordacht plan?
Ja.
Ja, het indienen van een dergelijk vooraf ingevulde aanvraag is niet hetzelfde als het indienen van een zelf ontwikkeld en doordacht plan.
Hoeveel van de 4700 aanvragen waren afkomstig van de bureaus E-WISE en Faqta die kant-en-klare aanvragen ter ondertekening aan scholen aanboden? Wanneer wist u van deze praktijken en welke acties heeft u ondernomen?
Om te bepalen hoeveel E-WISE subsidieaanvragen zijn ingediend, is door DUS-I een controle gedaan onder 200 aanvragen. Drie hiervan bleken met behulp van het format van E-WISE te zijn ingediend. Door extrapolatie naar 4.700 aanvragen, schatten wij dat er circa 70 E-WISE aanvragen zijn ingediend. Dat is 1,5% van het totaal.
Door Faqta zijn geen vooraf ingevulde subsidieaanvragen naar scholen gestuurd. Zij boden scholen wel ondersteuning aan bij het invullen van de aanvraag, waarbij de eigen context van de school centraal stond. Faqta laat weten dat zij 10 scholen hierbij hebben geholpen. Dat is 0,21% van het totaal.
Op 20 januari 2021 ontving OCW het bericht van een school die ongevraagd een vooraf ingevulde subsidieaanvraag van E-WISE kreeg toegestuurd. Er is toen direct op ambtelijk niveau contact opgenomen met deze school om dit document op te vragen. Door DUS-I is vervolgens op basis van dit document een controle gedaan bij 200 aanvragen, om een beeld te krijgen van de hoeveelheid E-WISE aanvragen. Ook is contact opgenomen met E-WISE om hun motivatie achter deze actie te achterhalen.
In maart 2021 is door DUS-I opnieuw een controle uitgevoerd, voor aanvragen via Faqta. Verder is nagegaan of ook andere bedrijven scholen hebben geholpen met het maken van subsidieaanvragen. Dit bleek inderdaad het geval, deze bedrijven ondersteunden scholen bij het opstellen van aanvragen binnen de context van de school. Vaak waren zij al in contact met de scholen of namen scholen met hen contact op. Alleen E-WISE stuurde volledig ingevulde aanvragen aan scholen.
Om te bepalen welke subsidieaanvragen in aanmerking komen voor subsidie, is door DUS-I een loting gehouden. Na de loting bleek dat drie E-WISE aanvragen in aanmerking komen voor subsidie. Er is vanuit het ministerie telefonisch contact opgenomen met de drie scholen achter deze aanvragen. Tijdens de gesprekken is gevraagd waarom de scholen een vooraf ingevulde aanvraag hebben ingediend. Ook is gewezen op de onrust die is ontstaan, vooral bij scholen die veel tijd geïnvesteerd hebben in het opstellen van een goed plan waarbij de subsidie ten goede komt aan de leerlingen en het team en dat recht doet aan de context van de school.
Als dit een substantieel deel betreft van de aanvragen, wilt u dan onderzoeken waarom scholen met deze «niet-evidence based» partijen in zee zijn gegaan? Is dat kennis- of tijdsgebrek of een combinatie hiervan? Kunt u bevestigen dat dit relevante informatie kan opleveren voor de besteding van de gelden van het Nationaal Programma Onderwijs (NPO).
Zoals uit het antwoord op vraag 2 duidelijk wordt, gaat het om een zeer klein deel van de ingediende subsidieaanvragen. Een onderzoek is daarom niet aan de orde. Het indienen van door bedrijven ingevulde subsidieaanvragen zonder inhoudelijke betrokkenheid van de eigen school, is echter wel een onwenselijke ontwikkeling. Ondanks dat het nu om een beperkte hoeveelheid gaat, houden we dit daarom in de gaten bij de besteding van de gelden van het Nationaal Programma Onderwijs. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Hoeveel van de toegekende subsidies gaan naar de aanvragen die opgesteld zijn door deze bureaus? Heeft u (of de indieners) enig idee hoe de toegekende subsidies op dergelijke scholen worden ingezet?
Bij de loting voor subsidie zijn drie E-WISE aanvragen ingeloot. Alle subsidieaanvragen die zijn ingeloot voor subsidie zijn door DUS-I inhoudelijk beoordeeld. Aan de scholen die een E-WISE aanvraag hebben ingediend, heeft DUS-I gevraagd de plannen aan te passen en meer van toepassing op de eigen school te maken dan wel de aanvraag in te trekken. Inmiddels heeft één school de subsidieaanvraag ingetrokken. De andere twee scholen werken nog aan de aanpassing van hun aanvraag. Hoe de subsidies ingezet worden is nog niet te zeggen tot de plannen opnieuw zijn aangeleverd en inhoudelijk beoordeeld door DUS-I. Op basis van dit oordeel worden de subsidieaanvragen toegekend of afgewezen. Uiteindelijk moeten alle ingediende subsidieaanvragen aan de inhoudelijke eisen van de Regeling Schoolkracht voldoen.
Bent u ervan op de hoogte dat de eigenaren van deze bureaus bv’s zijn voor respectievelijk softwareontwikkeling en een marketingspecialist en dus geen partijen die als hoofdtaak onderwijs- of schoolontwikkeling hebben?
Beide bedrijven hebben niet onderwijs- of schoolontwikkeling als hoofdtaak. Zij bieden wel onderwijs-gerelateerde diensten aan scholen aan. E-WISE biedt online nascholing voor leraren. Faqta is een online leerplatform met lesmateriaal voor groep 1 tot en met 8.
Waarom is gekozen voor loting onder de 4700 aanvragen in plaats van selectie op basis van kwaliteit?
Het vooraf inhoudelijk beoordelen van 4.700 aanvragen zou te veel tijd in beslag nemen. Een selectie op basis van kwaliteit is bovendien erg lastig, omdat het gaat om veel aanvragen die niet goed met elkaar te vergelijken zijn. Bovendien zouden alle scholen erg lang moeten wachten voordat zij duidelijkheid krijgen over wel of geen subsidie. Bij meerdere subsidieregelingen van de overheid is loting gebruikelijk, als het aantal subsidieaanvragen het subsidieplafond ruim overschrijdt.
Welke lessen trekt u uit de wijze waarop deze zeer commerciële bureaus te werk zijn gegaan met het oog op het Nationaal Programma Onderwijs na Corona.
Scholen hebben zelf de regie over de totstandkoming van hun schoolprogramma’s in het kader van het NP Onderwijs. De verwachting is dat scholen goed in staat zijn zelfstandig hun schoolprogramma uit te voeren, met hulp van de kenniscommunity van het Nationaal Programma Onderwijs.
Het Ministerie van OCW bereidt bovendien een aanbesteding voor, voor ondersteuning bij uitvoering van de schoolprogramma’s. In het formuleren van de opdracht wordt rekening gehouden met de lessen uit de regeling Schoolkracht.
Daarnaast wordt door OCW gerichte expertondersteuning georganiseerd voor de scholen met extra uitdagingen of andere risico’s voor de kwaliteit van het onderwijs. Voor een deel wordt aangesloten bij bestaande ondersteuningsprogramma’s voor scholen die in opdracht van OCW of door de sectororganisaties worden aangeboden.
Een school(bestuur) kan er toe besluiten dat de ondersteuning binnen het scholenveld of andere overheidspartijen ontoereikend is en ervoor kiezen een gerichte opdracht te geven aan een extern bureau. Voor een school(bestuur) met geringe ervaring met de inhuur van een extern bureau, wordt verkend of vanuit het Nationaal Programma Onderwijs extra ondersteuning geboden moet worden over hoe om te gaan met externe bureaus als het gaat om de inhuur en aanbesteding en de begeleiding van het proces.
Op 20 april 2021 heeft uw Kamer de motie van het lid Futselaar aangenomen. In deze motie wordt de regering verzocht, in de verdere uitwerking van het Nationaal Programma Onderwijs, extra waarborgen in te bouwen om te voorkomen dat onderwijsgeld weglekt naar particuliere bureaus. Na het meireces ontvangt u een brief naar aanleiding van deze motie.
Bent u ervan op de hoogte dat er een keurmerk bestaat voor bureaus die scholen ondersteunen bij hun (evidence based) onderwijsontwikkeling
Ja. Door EDventure, de Vereniging van adviesbureaus voor onderwijs en jeugdhulp, is in 2008 het Keurmerk Onderwijsadvies gelanceerd. Adviesbureaus voor onderwijs en jeugdhulp komen hiervoor in aanmerking als ze beschikken over een ISO 9001 certificaat en een Cedeo-erkenning.
Bent u bereid om te onderzoeken of dit keurmerk leidend kan zijn voor die scholen die voor de uitvoering van hun activiteiten in het Nationaal Programma Onderwijs externe partijen inschakelen, met als doel commerciële acties als die van E-WISE en Faqta te voorkomen?
Scholen maken zelf keuzes over het wel of niet inhuren van ondersteuning bij het uitwerken en uitvoeren van hun schoolprogramma’s. Zij kunnen hierbij letten of een partij het keurmerk heeft. Zoals in het antwoord op vraag 7 beschreven, wordt door OCW in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs verkend of extra ondersteuning voor scholen hierbij nodig is. Een dergelijk onderzoek is daarom niet nodig.
Kunt u onderzoeken hoeveel nieuwe onderwijsadviesbureaus er in de looptijd van het NPO bijkomen? Wat is de achtergrond en expertise van de oprichters van de nieuwe bureaus?
In de implementatiemonitor van het Nationaal Programma Onderwijs wordt aan een steekproef van scholen gevraagd om met betrekking tot de schoolscan, het kiezen van interventies en het uitvoeren van hun schoolprogramma’s aan te geven of daar met het eigen team of met de hulp van een extern bureau invulling aan is gegeven. Die resultaten wacht ik af.
Het uit zijn huurhuis zetten van een bejaarde man door sociale woningcorporatie Stek in Lisse |
|
Julius Terpstra (CDA), René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat een 76-jarige man uit zijn senioren(huur)woning in Lisse wordt gezet door woningcorporatie Stek omdat hij met zijn Sint Bernardhond overlast zou hebben veroorzaakt in 2019?1 2
Ja.
Herinnert u zich de afspraak die u in maart 2020 met verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen hebt gemaakt dat zij tijdens de coronacrisis niet tot huisuitzettingen overgaan?
Ja, ik herinner mij deze afspraken. U verwijst naar de afspraken die ik in oktober 2020 met verhuurdersorganisaties (Aedes, IVBN, Kences, Vastgoed Belang) en de VNG maakte en in een gezamenlijk statement naar buiten bracht. Daarin hebben de partijen afgesproken dat zij huisuitzettingen voorlopig gedurende de corona-crisisperiode uitstellen, tenzij er evidente redenen zijn, zoals criminele activiteiten of (extreme) overlast. Deze afspraken over de inzet op het voorkomen van huisuitzettingen hebben partijen herijkt en verlengd (zie bijlage 1). De specifieke situatie waar u mij over bevraagt, valt daarmee buiten de reikwijdte van de afspraken in het statement. De inhoudelijke aanleiding voor ontbinding- en ontruiming is niet gerelateerd aan huurachterstanden. De rechter heeft bepaald dat de huurovereenkomst mag worden ontbonden op basis van aanhoudende woonoverlast3.
Hoe verhoudt deze voorgenomen uitzetting zich tot de afspraak die u met de woningcorporaties en brancheorganisaties hebt gemaakt om tijdens de coronacrisis niemand uit zijn/haar huurwoning te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u er bij woningcorporatie Stek, in lijn met die gemaakte afspraken, op aandringen in deze casus niet daadwerkelijk tot huisuitzetting over te gaan, ondanks het vonnis van de kantonrechter waartegen appèl is ingediend? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hierboven reeds aangaf handelt de woningcorporatie niet in strijd met de gemaakte afspraken rondom het voorkomen van huisuitzettingen wegens betaalachterstanden door de gevolgen van de coronacrisis. Het gaat hier immers niet om een vonnis tot ontbinding en ontruiming wegens het niet-betalen van de huur, maar om een situatie van aanhoudende woonoverlast. Deze situatie valt daarmee buiten de reikwijdte van de gemaakte afspraken (zie ook het statement in bijlage 1). Het afdwingen van afspraken bij de woningcorporatie is daarmee ook niet aan de orde.
De kantonrechter heeft in deze casus het ontruimingsvonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitvoerbaar bij voorraadverklaring is in een door de huurder aangespannen kort geding niet geschorst. De voorzieningenrechter heeft daarbij onder meer in ogenschouw genomen dat Stek heeft verklaard dat haar sociale partners zich inspannen om te voorkomen dat de huurder die het betreft na ontruiming met zijn hond op straat staat. De woningcorporatie liet mij desgevraagd ook weten samen met sociale partners een alternatieve tijdelijke huisvestingsoplossing met begeleiding te hebben gevonden. Medewerking vanuit de huurder is hierbij noodzakelijk. Ondertussen liepen er nog diverse juridische procedures tegen het uitgesproken vonnis bij de rechter. De rechter heeft op een zitting op 22 maart jl. besloten dat de geplande ontruiming van 24 maart wordt opgeschort tot 5 april. De huurder moet op korte termijn laten weten of hij de aangeboden woonruimte accepteert.
Welke instrumenten heeft u om het nakomen van de afspraken bij woningcorporatie Stek in deze casus zo nodig af te dwingen en zult u deze inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat een sociale woningbouwcorporatie, i.c. Stek, ondanks een verzoek daartoe van de advocaat van de man, de uitspraak in appèl niet wil afwachten en deze 76-jarige man de huurwoning uiterlijk 24 maart 2021 dient te ontruimen?
Zie antwoord vraag 4.
Indien huisuitzetting in strijd met de daartoe gemaakte afspraken in deze casus toch plaats vindt, vindt u dat woningcorporatie Stek de uitgezette huurder alternatieve huisvesting moet aanbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u meerdere berichten uit gemeenten dat huurders door de verhuurders, ondanks de gemaakte afspraak, toch uit hun huurwoning (dreigen te) worden gezet? Zo ja, welke gemeenten en verhuurders betreft het?
Ja, via Kamervragen zijn mij diverse situaties bekend geworden waarbij werd verondersteld dat gemaakte afspraken over het voorkomen van huisuitzettingen werden geschonden. In alle gevallen bleek er bij navraag bij betrokken partijen meer, of iets anders, aan de hand te zijn dan een huurachterstand. Zie bijvoorbeeld de situaties die aan de orde zijn gesteld in Kamervragen van de leden Dik-Faber en Bruins (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1858)4, Kamervragen van het lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 514)5 en Kamervragen van het lid Koerhuis (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 979)6.
Wat is uw oordeel over het (mogelijk) schenden van de gemaakte afspraken door deze verhuurders?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie gaat u op welke termijn ondernemen om naleving van de gemaakte afspraken bij deze verhuurders af te dwingen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Vertraging ggz-indicaties in de Wlz door hoge aantal aanvragen' |
|
René Peters (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «vertraging ggz-indicaties in de Wet langdurige zorg (Wlz) door hoge aantal aanvragen»?1
Het bericht is mij bekend. Het artikel is gebaseerd op een brief van Minister De Jonge aan de Tweede Kamer van 10 februari jl. (Kamerstuk 34 104, nr. 321).
Kunt u aangeven hoe het komt dat er ruim tweederde aanvragen meer zijn dan de 9.500 aanvragen die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vorig jaar verwachtte?
Het oorspronkelijke aantal verwachte indicaties is gebaseerd op een onderzoek van HHM uit 2017 onder zorgaanbieders en bedroeg 9.250 indicaties. Daarbij werd verondersteld dat alleen cliënten vanuit beschermd wonen met verblijf of met verblijf in een klinische GGZ-setting een indicatie zouden verkrijgen. Uit de aanvragen bij het CIZ blijkt dat ook cliënten met ambulante Wmo/Zvw ondersteuning een Wlz-indicatie hebben aangevraagd en gekregen. Daarnaast waren zorgaanbieders oorspronkelijk terughoudend met het aanmelden van cliënten gezien de onzekerheid over de positionering van behandeling, de inkoopvereisten van de zorgkantoren en de toen nog niet bekende tarieven in de Wlz. In de tweede helft van 2020 heeft een extra toeloop plaatsgevonden, nadat duidelijkheid was geboden over deze onderwerpen. Hierdoor kunnen en willen veel van de huidige zorgaanbieders ook de zorg leveren in het kader van de Wlz.
Kunt u toelichten hoeveel mensen uiteindelijk ook een indicatie voor de Wlz krijgen?
Het indicatietraject is nog niet afgerond. Op basis van de huidige inzichten zullen naar verwachting ruim 16.000 cliënten een Wlz GGZ-wonen indicatie krijgen, die voorheen zorg en ondersteuning vanuit Wmo/Zvw kregen.
Kunt u aangeven wat precies wordt bedoelt met «dat er een apart beoordelingsteam» bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) gevormd is?
Voor het gehele project heeft het CIZ al in 2019 extra medewerkers aangenomen en opgeleid. Het oorspronkelijke doel was dat deze medewerkers na de afronding van het project uit zouden vloeien naar de reguliere teams. Dit zou gebeuren per 1 januari 2021, wanneer de GGZ-instroom onderdeel werd van de reguliere Wlz-instroom. Gezien de vertraging heeft het CIZ er echter voor gekozen dit uit te stellen en de medewerkers vooralsnog volledig voor de afhandeling van de GGZ-aanvragen in te blijven zetten.
Welke stappen heeft u genomen om de wachtduur voor de mensen met een aanvraag te verkorten? Bent u voornemens meer capaciteit beschikbaar te stellen aan het CIZ?
Eind 2020 heb ik met het CIZ afspraken gemaakt over een noodplan, waarin verschillende maatregelen zijn opgenomen om het stuwmeer aan aanvragen zo snel en zorgvuldig mogelijk weg te werken. Het gaat daarbij vooral om maatregelen voor de extra inzet van personeel voor onder meer triage, telefonie, onderzoekers en medisch adviseurs. Daarbij wordt nieuw personeel geworven, maar worden ook bestaande contracten verlengd. Inmiddels heb ik met het CIZ ook afspraken gemaakt over het stuwmeer dat nu ontstaat bij de GGZ-aanvragen die in 2021 worden gedaan. Hierbij geldt over het algemeen dat de maatregelen van het eerste noodplan worden verlengd. Voor de uitvoering van dit noodplan zal ook extra personeel worden geworven. Omdat de opleiding tijd kost, is het effect van de inzet van deze medewerkers nog niet meteen zichtbaar. Ook wordt in communicatie richting cliënten voorzien.
Betekent dit dat overige indicatiestellingen, voor bijvoorbeeld opname in een verpleeghuis, langer op zich laten wachten?
De vertraging heeft in eerste instantie vooral gevolgen voor de GGZ-aanvragen. Het is echter niet uitgesloten dat ook op termijn de doorlooptijden voor de reguliere Wlz-aanvragen hinder gaan ondervinden van deze situatie. Dit komt omdat de GGZ-medewerkers vooralsnog niet worden doorgeplaatst naar de reguliere teams, waar dat wel was beoogd. De inzet is om de GGZ-aanvragen zo snel mogelijk af te handelen en daar de andere werkstromen van het CIZ zo min mogelijk onder te laten leiden. Met het CIZ vindt daarom frequent overleg plaats om de situatie goed te monitoren en zo nodig bij te stellen. Indicaties waarbij spoed is vereist worden door het CIZ nog steeds met spoed opgepakt.
Kunt u uitleggen wat wordt bedoeld met «om ervoor te zorgen dat zorg voor cliënten wordt voortgezet, zijn er «overgangswerkwijzen» afgesproken»? Wat houden die overgangswerkwijzen in?
Eind 2020 zijn aanvullende afspraken gemaakt met CIZ, VNG en ZN voor cliënten die een aanvraag hebben ingediend bij het CIZ maar op 1 januari 2021 nog geen Wlz-zorg ontvangen. Kern van de afspraak is dat de huidige zorg bijvoorbeeld in beschermd wonen wordt gecontinueerd door gemeenten, totdat de zorgtoewijzing in de Wlz heeft plaatsgevonden. Om dit mogelijk te maken zijn onder meer de toekenningsbeschikkingen Wmo van deze cliënten, die op 1 januari 2021 afliepen, verlengd tot 1 juli 2021. De Wlz-zorgverlening kan overigens eerder ingaan, als de zorgtoewijzing voor 1 juli heeft plaatsgevonden.
Kunt u uiteenzetten wat de extra toename aan mensen uit de geestelijke gezondheidszorg (ggz) naar de Wlz betekent voor de financiële overheveling van Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-middelen naar Wlz-middelen?
Onderdeel van de afspraken met de VNG is dat in 2021 de bedragen die worden overgeheveld van de Wmo naar de Wlz worden nagecalculeerd uitgaande van de nieuwe gegevens van het CIZ. Omdat meer mensen overgaan naar de Wlz zal het bedrag van de uitname en het kader voor de Wlz worden verhoogd. Uitgangspunt hierbij is dat de uitname voor gemeenten budgettair neutraal plaatsvindt.
Hoeveel uur zorg ontvangen de mensen die een positieve beoordeling hebben ontvangen op hun aanvraag, ten opzichte wat men hiervoor ontving?
Het aantal uren zorg dat iemand ontvangt is niet inzichtelijk, omdat in de Wlz wordt gewerkt met zorgprofielen waar geen zorguren aan gekoppeld zijn. Het zorgkantoor, de cliënt en zijn naasten en de zorgaanbieder kijken gezamenlijk naar wat de zorgbehoefte van de cliënt is en hoe hier invulling aan kan worden gegeven. De verwachting is dat de meeste cliënten in de Wlz dezelfde hoeveelheid zorg en ondersteuning zullen ontvangen als die zij hiervoor al ontvingen in de Wmo. Voor wat betreft dagbesteding is de aanname dat cliënten hier in de Wlz meer gebruik van gaan maken, omdat dagbesteding onderdeel is van de Wlz-aanspraak.
Hulp aan onverzekerden |
|
René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Mani (30) beademde een verslaafde dakloze en zat met een strop van duizenden euro’s»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat geleden schade die ontstaan is door het bieden van hulp aan een onverzekerde dakloze, blijkbaar nergens verhaald kan worden?
Ja, dit is inderdaad ingewikkeld bij schade die ontstaat wanneer een omstander hulp biedt aan iemand die onverzekerd en dakloos is.
Deelt u de mening dat hulp bieden aan mensen die onwel zijn geworden niet bestraft zou moeten worden, of die mensen nu verzekerd zijn of niet?
Burgers die elkaar te hulp schieten, zijn altijd te prijzen. Voor burgerhulpverleners die zich hebben aangemeld als vrijwilliger, zoals de 225.000 burgerhulpverleners die zich hebben aangemeld via het oproepsysteem HartslagNu, is een waarborgfonds niet nodig.2 Zij zijn vaak verzekerd via de gemeentelijke collectieve vrijwilligersverzekering. Als bij een reddingsactie door een omstander spullen vernield of ontvreemd worden kan hier te allen tijde aangifte van worden gedaan bij de politie. Daarnaast kan iemand zijn of haar eigen verzekeraar aanspreken ten behoeve van een schadevergoeding. Valt de geleden schade onder de dekking, dan dient de verzekeraar uit te keren. Is dit niet het geval, dan kan de omstander ervoor kiezen de schade die bij de reddingsactie is ontstaan te verhalen op diegene die geholpen is dan wel op diegene die de schade heeft veroorzaakt. Bij Slachtofferhulp Nederland kan de hulpverlener terecht voor emotionele steun, voor ondersteuning in een eventueel strafproces en voor hulp om geleden schade vergoed te krijgen.
In dit geval kon de schade helaas niet worden verhaald op degene die geholpen is, omdat hij onverzekerd was. Het is een uitzonderlijk geval. Er zijn op dit moment geen vergelijkbare situaties bekend. Wanneer een burger die de schade niet kan verhalen een laag inkomen heeft, kan de bijzondere bijstand of de Stichting urgente noden, afhankelijk van de individuele situatie, uitkomst bieden. In dit specifieke geval is via crowdfunding geld opgebracht om de schade te vergoeden.
Gezien de verschillende mogelijkheden die er momenteel zijn om de geleden schade te compenseren, zie ik geen aanleiding om de mogelijkheden te onderzoeken om te komen tot een Waarborgfonds specifiek gericht op burgerhulpverleners met geleden schade.
Zijn er andere situaties bekend waarbij een hulpverlener geleden schade niet kan verhalen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid mogelijkheden te onderzoeken om te komen tot een waarborgfonds specifiek gericht op burgerhulpverleners met geleden schade die nergens verhaald kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
De terugvordering van bijstand. |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), René Peters (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Vrouw met bijstand krijgt boodschappen, 7.000 euro teruggevorderd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer de inlichtingenplicht geschonden wordt, de gevolgen voor betrokkenen dermate groot kunnen zijn dat iemand wellicht nooit meer schuldenvrij door het leven zal gaan?
Het door u aangehaalde bericht, maar ook andere recente berichten, roepen zorgen op over de hardheid binnen de Participatiewet en de mogelijkheden tot maatwerk. Die zorgen neem ik zeer serieus. Ik heb deze zelf ook. De situatie vraagt om snel handelen en oplossingen bieden waar nodig. In de brief waar de beantwoording van deze Kamervragen onderdeel van uitmaakt, heb ik beschreven welke stappen ik op korte termijn wil zetten.
In algemene zin geldt dat de bijstand het sluitstuk is van de sociale zekerheid. Iedereen is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor zijn levensonderhoud. Iemand krijgt pas bijstand op het moment dat hij zelf onvoldoende middelen heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien. De gemeente stelt het recht op een uitkering vast. Als er iets in de situatie wijzigt dan moeten bijstandsgerechtigden dat melden. Indien er sprake is van het schenden van de inlichtingenplicht dan zullen gemeenten vast moeten stellen of en zo ja hoeveel bijstand te veel is verstrekt en zo ja, dan dienen zij dit terug te vorderen.
Daarnaast is volgens de wet het schenden van de inlichtingenplicht boetewaardig gedrag. Dat betekent dat de gemeente bij schenden van de inlichtingenplicht ook een boete dient op te leggen. Ik vind het belangrijk dat bij het opleggen van een boete rekening wordt gehouden met verschillende gradaties in de mate van verwijtbaarheid en persoonlijke omstandigheden. Daar is ook voldoende ruimte voor. Ontbreekt elke verwijtbaarheid dan dient de gemeente van boeteoplegging af te zien en in – in het boetebesluit genoemde situaties – kan de gemeente ook volstaan met een waarschuwing.
Gemeenten kunnen tenslotte bij dringende redenen geheel of gedeeltelijk van terugvordering en ook van boeteoplegging afzien. Van dringende redenen is sprake bij bijzondere omstandigheden in het individuele geval.
Ik begrijp dat dit strenge regels zijn. Regels die van belang zijn voor het draagvlak voor het stelsel. Anderzijds ben ik ook van mening dat onredelijke hardheid in dit verband moet worden voorkomen. Daarbij past het dat er aandacht is voor de individuele omstandigheden van de betrokkene. Ik wil balans brengen in de regelgeving en de uitvoering daarvan. In overleg met gemeenten kijk ik op dit moment naar de mogelijkheden hiervoor.
Deelt u de mening dat de nadelen van de terugvordering voor een persoon in verhouding tot het doel er van onevenredig groot kunnen zijn?
In mijn brief over fraude in de sociale zekerheid heb ik aangegeven dat ik het van belang vind dat we streng zijn waar nodig en zacht waar het kan.2 De menselijke maat moet centraal staan. Tegelijkertijd moet er een gepaste reactie zijn als burgers met opzet informatie achterhouden of grof nalatig zijn. In de brief doe ik drie voorstellen om te komen tot een gebalanceerd handhavingsbeleid, zodat de eenduidigheid wordt vergroot, uitvoerders hun werk beter kunnen doen en de focus sterker op preventie komt te liggen.
Op het terrein van meer menselijke maat in de handhaving ga ik in lijn met de kabinetsreactie op het rapport «ongekend onrecht» over de kinderopvangtoeslagaffaire inventariseren welke regelgeving in de praktijk te hard uitpakt. Op het terrein van de Participatiewet wordt in ieder geval gekeken naar de terugvorderingsplicht en terugvorderingstermijn. Hierbij is het van belang om in het kader van zorgvuldigheid en uitvoerbaarheid gemeenten te betrekken. Op korte termijn zal ik daarom een aantal ronde tafels organiseren en samen met de VNG, de Landelijke Cliëntenraad en de Inspectie SZW een signaleringsteam instellen. Met dit signaleringsteam wil ik signalen van burgers en professionals die tegen de hardheid van de Participatiewet aanlopen actief benutten. Het gaat daarbij om casuïstiek op het terrein van rechtmatigheid en handhaving. De «rode draden» en signalen die uit de casuïstiek naar boven komen, dienen als input voor noodzakelijke aanpassingen in beleid, regelgeving of de uitvoering.
Hoe weegt u de beleidsruimte van de gemeente om in dit geval en vergelijkbare gevallen tot maatwerk te komen?
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid past het niet dat ik oordeel over individuele casussen. In meer algemene zin geldt wel dat zowel als het gaat om het in aanmerking nemen van giften, als het terugvorderen van te veel ontvangen bijstand, de wet ruimte voor maatwerk biedt.
Met betrekking tot het in aanmerking nemen van giften geldt artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet. Dit artikel bepaalt dat giften die naar het oordeel van de gemeente uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn, niet in aanmerking hoeven te worden genomen.
Voor bepaalde incidentele en gebruikelijke giften is dit kader duidelijk. Zo hebben bijvoorbeeld verjaardags- en sinterklaascadeaus geen invloed op de hoogte van de uitkering. Maar er zijn ook voorbeelden die lastiger liggen, zoals wanneer de bijstandsgerechtigde op regelmatige basis giften ontvangt. Dat maakt de uitvoeringspraktijk complex en het is ook onduidelijk voor de bijstandsgerechtigde waar hij aan toe is. Samen met gemeenten wil ik kijken of meer algemene kaders kunnen worden opgesteld. Dergelijke kaders moeten meer duidelijkheid bieden over de gevolgen van giften voor de bijstandsuitkering. Het evenwicht tussen het vangnetkarakter van de bijstand en de menselijke maat blijft hierbij van belang. Daarbij blijft gelden dat het uiteindelijk aan het college is om te bepalen of een gift wel of geen gevolgen heeft voor het recht op bijstand. Daarbij hoort dan ook een inlichtingenplicht van betrokkene.
Daarnaast bepaalt artikel 58 van de Participatiewet dat te veel ontvangen bijstand in verband met schending van de inlichtingenplicht dient te worden teruggevorderd. Gaat het om anderszins onverschuldigde betalingen (bijvoorbeeld een geldlening of te veel verstrekte uitkering door onvolkomenheden aan de zijde van de gemeente) dan kan de gemeente ook terugvorderen maar is het geen verplichting. Het is aan de gemeente om te bepalen of op basis van de omstandigheden gesproken dient te worden over schending van de inlichtingenplicht.
Als een bijstandsgerechtigde de inlichtingenplicht niet heeft nageleefd, zal de gemeente moeten bepalen of deze schending gevolgen heeft voor zijn recht op bijstand en of te veel bijstand is verstrekt. Zeker als wordt gesteld dat het recht niet meer is vast te stellen, heeft een gemeente enige discretionaire ruimte bij de bepaling hoeveel bijstand te veel is verstrekt. Heeft de gemeente vastgesteld dat te veel bijstand is verstrekt, dan is zij op basis van de wet – bij schending inlichtingenplicht – gehouden dit bedrag terug te vorderen. Gemeenten kunnen echter bij dringende redenen geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien. Van dringende redenen is sprake bij bijzondere omstandigheden in het individuele geval.
Er bereiken mij signalen dat de regelgeving alsnog onevenredig kan uitpakken. Ik begrijp de zorgen en wil hier goed naar kijken. Ik sta er namelijk ook voor dat onredelijke hardheid in dit verband moet worden voorkomen en dat er aandacht is voor de individuele omstandigheden van de betrokkene. Ik wil balans brengen in de regelgeving en de uitvoering daarvan. In overleg met gemeenten kijk ik op dit moment naar de mogelijkheden hiervoor.
Hoe weegt u de beleidsruimte van gemeenten om het doneren van voedselpakketten door vrienden en familieleden tot een bepaalde hoogte toe te staan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat ook pakketten van de voedselbank, kledingbank en andere instellingen ter bestrijding van armoede technisch gezien een waarde vertegenwoordigen? En wat is volgens u het verschil tussen pakketten die door familieleden worden gedoneerd en pakketten die door de voedselbank worden verstrekt?
Voor zowel door familieleden gedoneerde pakketten, als pakketten van de voedselbank of kledingbank geldt dat ze in de Participatiewet worden gezien als een gift. Voor giften geldt in de bijstand dat zij buiten beschouwing kunnen worden gelaten indien zij naar het oordeel van het college verantwoord zijn met het oog op bijstandsverlening. Ik heb geen compleet overzicht van de omgang van gemeenten met pakketten van de voedselbank of kledingbank. Ook hierover zal ik met gemeenten in gesprek treden.
Ik merk daarbij op dat bij vanuit de voedselbank of kledingbank verstrekte pakketten strenge voorwaarden gelden. Zo wordt er naar de daadwerkelijk resterende bestedingsruimte gekeken. Bij pakketten door familieleden ontbreekt die toets, waardoor deze niet met pakketten van de voedselbank op een lijn kunnen worden gesteld.
Bent u het ermee eens dat bijstandsgerechtigden het risico lopen dat gemeenten afhankelijkheid van de voedselbank laten vallen onder de inlichtingenplicht binnen de Participatiewet?
In algemene zin valt het ontvangen van giften (en dus ook pakketten van de voedselbank) onder de inlichtingenplicht. Het is op basis van de melding aan de gemeente om te bepalen of de gift verantwoord is met het oog op bijstandsverlening. Zo hebben bijvoorbeeld verjaardags- en sinterklaascadeaus geen invloed op de hoogte van de uitkering. Maar er zijn ook voorbeelden die lastiger liggen, zoals wanneer de bijstandsgerechtigde op regelmatige basis giften ontvangt. Dat maakt de uitvoeringspraktijk complex en het is ook onduidelijk voor de bijstandsgerechtigde waar hij aan toe is. Samen met gemeenten wil ik daarom kijken of meer algemene kaders kunnen worden opgesteld. Dergelijke kaders moeten meer duidelijkheid bieden over de gevolgen van giften voor de bijstandsuitkering. Het evenwicht tussen het vangnetkarakter van de bijstand en de menselijke maat blijft hierbij van belang.
Zo ja, deelt u de mening dat gemeenten in verordeningen vast zouden moeten leggen dat de waarde van dergelijke pakketten in het licht van de Participatiewet op nul vastgesteld zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe weegt u in dit licht de uitspraken van het NIBUD, waaruit blijkt dat het voor bijstandsgerechtigden zonder extra ondersteuning überhaupt niet mogelijk is om rond te komen?
Het rapport van het Nibud stelt de hoogte van de bijstand aan de orde. Hiermee draagt het bij aan de discussie over de inrichting van het stelsel van inkomensondersteuning via de sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen. De bijstand biedt een sober vangnet, met een activerend karakter. Voor huishoudens met lage inkomens bieden toeslagen aanvullende inkomensondersteuning, gericht op de kosten van zorg, een huurwoning, kinderen en kinderopvang.
De nadelen van het huidige systeem zijn echter vanuit burgerperspectief niet acceptabel. Een stap naar een ander toeslagstelsel is noodzakelijk. Daarom heeft het kabinet een breed spectrum aan alternatieven voor het toeslagenstelsel uit laten werken. De uitwerking is in december aan de Tweede Kamer aangeboden. Onderdeel van de uitwerking is ook een verhoging van het wettelijk minimumloon en daaraan gerelateerde uitkeringen.
Wit u tot slot, mede ook naar aanleiding van het rapport Ongekend Onrecht, binnen twee weken een inventarisatie maken van wetsartikelen en regelingen die in de praktijk evident te hard kunnen uitpakken, waardoor mensen snel in een neerwaartse spiraal terecht kunnen komen en daarbij zeker de Participatiewet, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te betrekken? Wilt u het het resultaat van deze inventarisatie, samen met mogelijke verbeteringen aan de Kamer doen toekomen?
De signalen en zorgen rondom de hardheid in de Participatiewet en de mogelijkheden tot maatwerk neem ik zeer serieus. De situatie vraagt om snel handelen en oplossingen bieden waar nodig. Zoals al aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn verschillende zaken voortvarend in gang gezet om bepalingen die in de praktijk te hard kunnen uitpakken in beeld te krijgen. Ik wil de benodigde stappen zorgvuldig en in samenspraak met de relevante partners zetten. Maar wat snel nodig en mogelijk is, wordt direct opgepakt. Het voorgestelde proces met ronde tafels en Signaleringsteam wil ik in de komende weken vormgeven, zodat ik in het tweede kwartaal van dit jaar kan beschikken over de eerste bevindingen, die ik vervolgens met u zal delen.
Kunt u deze vragen één voor één en voor 14 januari a.s. beantwoorden?
Ik zal binnen de mogelijkheden u de antwoorden zo snel mogelijk doen toekomen.
Kinderen die “onterecht uit huis worden geplaatst door slecht feitenonderzoek” |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat kinderen onterecht uit huis worden geplaatst door slecht feitenonderzoek?1
Ja.
Herkent u het beeld dat jeugdzorgwerkers hun rapporten vooral baseren op aannames en er nauwelijks tot geen waarheidsvinding plaatsvindt?
In artikel 3.3 van de Jeugdwet is vastgelegd dat jeugdzorgmedewerkers van de Gecertificeerde Instellingen (GI’s) en raadsonderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) verplicht zijn in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Het komt in de praktijk helaas voor dat ouders en kinderen menen dat door jeugdzorgwerkers of raadsonderzoekers geen goed feitenonderzoek is gedaan. Die signalen bereiken ons ook.
Dat het doen van feitenonderzoek in de praktijk beter kan wordt ook door de betrokken instellingen onderkend. Daarom investeren zij voortdurend in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee moeten foutieve beslissingen, zoals onterechte uithuisplaatsingen, voorkomen worden. Steeds moet worden afgewogen of een uithuisplaatsing nodig is en of dit de beste optie is voor een kind.
Om het doen van goed feitenonderzoek te ondersteunen is in juni 2018 het Actieplan verbetering feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen aangeboden aan de Tweede Kamer.2 Het doel van dit Actieplan is goed feitenonderzoek en onderbouwde besluiten in de jeugdbeschermingsketen met betrokkenheid van kinderen en ouders. Veilig Thuis, RvdK en GI’s zijn gezamenlijk opdrachtgever van het Actieplan. Zij organiseren kennisverbreding in (digitale) regiobijeenkomsten voor professionals en cliëntvertegenwoordiging over rapporteren, cliëntervaringen, intercollegiaal toetsen van rapportages en toepassen van zorgvuldigheidscriteria bij dossiers. Tevens zijn gesprekken met Hogescholen gaande over de ontwikkeling van een curriculum en is een juridische werkgroep aan de slag om te komen tot een gezamenlijk richtinggevend kader voor feitenonderzoek.
Het belang van het goed uitvoeren van feitenonderzoek, conform het vereiste van artikel 3.3. Jeugdwet, wordt dus ruimschoots erkend door de hele jeugdbeschermingsketen. Samen met de Staatssecretaris van VWS ondersteun ik de uitvoering van het Actieplan, dat een looptijd heeft tot en met 2021. Uw Kamer wordt in de voortgangsbrieven Jeugd periodiek geïnformeerd over de uitvoering van het Actieplan.
Herkent u het beeld dat vervolgens de Raad voor de Kinderbescherming en de kinderrechter besluiten nemen gebaseerd op aannames, die niet altijd overeenkomen met de feiten?
Wanneer de RvdK wordt gevraagd onderzoek te doen, zijn er zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van een kind. Onderzoek naar het al dan niet ingrijpen in het ouderlijk gezag over het kind dient met alle zorgvuldigheidsbeginselen te worden omkleed. De RvdK dient dit onderzoek onafhankelijk en eigenstandig uit te voeren.
Net als de GI’s is de RvdK verplicht om in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. In tegenstelling tot wat in de Tv-uitzending van de Hofbar wordt gesteld, baseert de RvdK zich niet alleen op de bevindingen van jeugdzorgwerkers. De onderzoeken van de RvdK voldoen aan het kwaliteitskader van de RvdK. In dit kader is onder meer opgenomen dat de RvdK de zorgen altijd met kind en ouders bespreekt. De RvdK betrekt ook het netwerk van een gezin om te onderzoeken waar mogelijkheden en onmogelijkheden liggen. De RvdK haalt verder informatie op bij professionals zoals hulpverleners, leraren en huisarts. De informatie wordt in het rapport opgenomen en ter accordering aan de informanten voorgelegd. Ouders en kind krijgen gelegenheid hier hun reactie op te geven. Feiten, visies van betrokkenen en interpretaties van de RvdK dienen in de rapportages duidelijk gescheiden te worden.
De RvdK heeft een onafhankelijke rol bij het eerste ingrijpen in het ouderlijk gezag en toetst de situatie van het kind en het gezin onafhankelijk en zonder enig belang. Een deel van de casuïstiek gaat niet naar de rechter. Op basis van zijn onderzoek verzoekt de RvdK in ongeveer 73% van de zaken die hem zijn voorgelegd de kinderrechter een kinderbeschermingsmaatregel uit te spreken.
Een kinderrechter neemt het advies van de RvdK of GI’s niet zondermeer over. Een kinderrechter toetst eigenstandig of aan de wettelijke gronden is voldaan en of daarmee een ondertoezichtstelling en/of machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is op basis van alle aanwezige informatie, maar ook op basis van het onderzoek ter zitting waar de kinderrechter spreekt met ouders en eventueel het kind. Als een kinderrechter twijfelt over de kwaliteit van het feitenonderzoek en onvoldoende in staat is te toetsen of aan de rechtsgronden van een kinderbeschermingsmaatregel is voldaan, dan kan hij de zaak aanhouden en eventueel verzoeken om contra-expertise om onduidelijkheden of tegenstrijdigheden in het dossier op te helderen. De kinderrechter kan ook afwijzen, of alleen de ondertoezichtstelling toewijzen en bijvoorbeeld de uithuisplaatsing (nog) niet. Overigens kan ook de ouder verzoeken om contra-expertise. De kinderrechter beslist dan of hij dit verzoek toewijst.
Als een kinderrechter een beschikking afgeeft voor een ondertoezichtstelling en/of machtiging tot uithuisplaatsing, kunnen ouders hiertegen hoger beroep instellen bij een gerechtshof.
Bent u het met de mening eens dat het risico hierdoor groot is dat kinderen onterecht en onnodig uit huis worden geplaatst en dat dit grote impact en onomkeerbare schade kan toebrengen aan gezinnen?
Zoals hierboven beschreven is het systeem van kinderbescherming met verschillende checks en balances omgeven. Ik ben daarom niet van mening dat het risico groot is dat kinderen onterecht en onnodig uit huis worden geplaatst.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat jeugdzorgwerkers niet meer alleen uitgaan van aannames, maar ook aan waarheidsvinding gaan doen, zodat onterechte uithuisplaatsingen worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de Raad voor de Kinderbescherming de aannames van Jeugdzorg niet als feiten beschouwt en bij twijfel zelf meer feitenonderzoek gaat doen, zodat kinderen niet onnodig uit huis worden geplaatst?
Op basis van het bovenstaande ben ik van mening dat het huidige systeem reeds voldoende waarborgen bevat om het door u geschetste probleem te ondervangen. Dit neemt niet weg dat we altijd moeten zoeken naar mogelijkheden hoe het uitvoeren van feitenonderzoek beter kan en dit ondersteun ik met het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de Jeugdbescherming.
Het item in Nieuwsuur van donderdagavond 10 december 2020 ‘Sterke stijging anorexiapatiënten tijdens coronacrisis’ |
|
René Peters (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur d.d. 10 december 2020?
Ja.
Wat vindt u hiervan?
De maatregelen die we moeten treffen om het virus in te dammen, hebben invloed op ons mentale welzijn. Dat geldt zeker ook voor jongeren. Zij worden hard getroffen door de maatregelen tegen de verspreiding van het virus, sociale contacten en dagelijkse structuren vallen weg en er is veel onzekerheid. Dat dit vermoedelijk ook leidt tot een toename van jongeren met ernstige eetproblemen, vind ik schrijnend.
Wat vindt u ervan dat de behandelaars dit jaar de sterke stijging van anorexiapatiënten die helemaal stoppen met eten en drinken in verband brengen met de coronacrisis?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de wachtlijsten voor de complexe psychiatrische zorg stijgen zowel voor jongeren als voor volwassenen?
Om beter inzicht te krijgen in de capaciteit en knelpunten rondom specialistische j-ggz zorg is afgesproken om dit zo snel mogelijk in beeld te brengen. Hiervoor loopt op dit moment een uitvraag onder de 42 jeugdhulpregio’s en betreffende aanbieders. De resultaten hiervan verwacht ik op korte termijn.
Voor de langere termijn worden in het wetsvoorstel beschikbaarheid zorg voor jeugdigen worden gemeenten verplicht een regiovisie op te stellen. Naar aanleiding van dit wetsvoorstel hebben gemeenten in de Norm voor Opdrachtgeverschap afgesproken vanaf 2021 per regio een regiovisie te maken. Wachtlijstaanpak is een onderdeel van deze regiovisie.
Met betrekking tot de volwassenen geldt dat via de Transparantieregeling van de NZa in beeld wordt gebracht wat de wachttijden zijn voor de specialistische ggz (en de basis ggz). Deze gegevens vormen de basis voor bijvoorbeeld de website kiezenindeggz.nl. Patiënten die wachten op gespecialiseerde ggz, hebben een zware, maar niet noodzakelijkerwijs complexe zorgvraag. Over de wachttijdcijfers voor despecialistische ggz informeer ik uw Kamer periodiek (onder andere Kamerstuk 25 424, nr. 504 en 531). De gemiddelde wachttijden voor de specialistische ggz zijn relatief stabiel. Dat wil zeggen: hoewel er wat kleine schommelingen zijn, zien we over de breedte geen toename van de gemiddelde wachttijden. Net zoals een half jaar geleden, wordt de Treeknorm bij vier van de veertien hoofddiagnosegroepen helaas nog overschreden. Ik zal binnenkort de nieuwste wachttijdcijfers in een brief aan uw Kamer toelichten.
Complexe ggz zorg als zodanig hebben we niet gedefinieerd. De partijen die het plan hoogcomplexe ggz hebben opgesteld (Kamerstuk 25 424, nr. 525), hebben wel een definitie van hoogcomplexe zorg vastgesteld. Het gaat er dan om dat patiënten meerdere vervlochten psychiatrische aandoeningen hebben, problematiek op meerdere levensdomeinen, ernstig risico op lichamelijke schade lopen, meerdere behandelingen hebben gehad en een uitzonderlijk integraal behandelregime op maat nodig hebben. Om hoeveel mensen het hier gaat is nog niet goed te zeggen. Maar het plan hoogcomplexe ggz is inmiddels ruim een half jaar in werking. Zoals ik uw Kamer bij brief van 13 maart 2020 heb laten weten, betekent dit dat zorgaanbieders en financiers via zogenaamde regiotafels, een behandelplek zoeken – én garanderen – voor mensen met een hoogcomplexe zorgvraag. In november 2020 heb ik de eerste resultaten met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 25 424, nr. 559). Ik informeerde u erover dat er in de eerste paar maanden circa 30 casussen in de regiotafels werden ingebracht. Begin dit jaar zal de eerste evaluatie van het plan van aanpak worden opgeleverd. Hierover zal ik uw Kamer vanzelfsprekend informeren.
Klopt het dat de wachtlijsten stijgen voor de complexe psychiatrische anorexia zorg (opnameafdelingen)? Zo ja, hoeveel langer is de wachtlijst in vergelijking met 2018 en 2019?
Zorgprofessionals zien op sommige plekken een toename in snel escalerende eetproblematiek en vermoeden dat dit verband houdt met Corona. Het is daarom van groot belang om eetstoornissen snel te signaleren en daarmee escalatie, zoals opname, te voorkomen. Op dit moment wordt een consultatielijn ingericht die professionals uit de eerste lijn kan ondersteunen in het herkennen en binnen de mogelijkheden behandelen van kinderen met eetstoornissen.
Op sommige plekken leidt deze toename van eetstoornissenproblematiek ertoe dat het maximum aantal patiënten is opgenomen. Dit beeld verschilt per regio. Er is daarom gekeken hoe, door samenwerking, capaciteit zo goed mogelijk ingezet kan worden. Zo is er bijvoorbeeld een siilo app waarin behandelaren snel met elkaar kunnen communiceren over beschikbare bedden voor deze problematiek. Er is geen homogeen beeld over de wachtlijsten en de vergelijking met wachtlijsten in 2018 en 2019.
Voor volwassenen blijkt uit de cijfers die de NZa periodiek met ons deelt geen stijging, maar hoogstens een schommeling van de gemiddelde wachttijden voor eetstoornissen bij volwassenen. In 2018 ging het om een totale gemiddelde wachttijd van 13/14 weken. In 2019 schommelden de wachttijden tussen de 14 en de 17 weken. In 2020 zitten we weer op een gemiddelde van 14 weken.
Omdat het hierbij gaat over gemiddelden, valt niet uit te sluiten dat de wachtlijsten voor deze aandoening bij individuele instellingen op sommige plekken zijn gestegen. Hier hebben wij op dit moment geen inzicht in, omdat nu alleen de gemiddelde wachttijden kennen. De aanscherping van de Transparantieregeling die sinds 1 januari jl. van kracht is zal zorgen voor meer inzicht in het aantal wachtenden per diagnosegroep.
Kunt u aangeven hoe groot het tekort is aan opnameplaatsen voor anorexiazorg zowel op de Psychiatrische Afdeling Algemene Ziekenhuis (PAAZ), als bij de gespecialiseerde klinieken?
Zie antwoord vraag 5.
Als de wachtlijsten voor de complexe psychiatrische anorexiazorg stijgen, wat voor soort zorg (overbruggingszorg) wordt er dan aangeboden voordat er een opnameplaats voorhanden is?
Vanuit het veld zijn acties gestart die gericht zijn op kinderen en naasten die moeten wachten op behandeling, maar wel behoefte hebben aan informatie over wat ze zelf al kunnen doen. In deze initiatieven worden ervaringsdeskundige professionals ingezet. Ook worden professionals in de eerste lijn gestimuleerd om, binnen de mogelijkheden, eetstoornissen te behandelen met een vangnet naar gespecialiseerde zorg. Voorbeelden hiervan zien we onder andere bij de Ouder- en Kindteams in Amsterdam, ISA power1 en Stichting JIJ2.
Daarnaast wordt door veel hulpverleners actief gewezen op het digitale aanbod bij Proud2Bme, 99 gram, Stichting JIJ en de hulplijn van patiëntvereniging Weet. Deze organisaties bieden ondersteuning vanuit ervaringsdeskundig perspectief.
Per 1 april 2020 zijn de regiotafels begonnen om te zorgen voor landelijk voldoende capaciteit in hoog complexe geestelijke gezondheiszorg (ggz), kunt u aangeven hoeveel (kwantitatief) casussen betrekking hadden op anorexiazorg?
De regiotafels zijn van start gegaan. Het aantal casussen dat betrekking had op anorexiazorg kan ik op dit moment nog niet geven. Onderzoeksbureau SiRM is bezig met de evaluatie van het plan van aanpak hoogcomplexe ggz en verwacht deze binnenkort met mij te kunnen delen. De evaluatie geeft inzicht in de aard en omvang van de groep ingebrachte casussen (en het percentage waarvoor een passend aanbod is gevonden). Ik zal u deze evaluatie doen toekomen.
Deelt u de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat lang wachten de kwaal verergert, een zwaar beroep doet op de omgeving en uiteindelijk leidt tot zwaardere en duurdere zorg?
Ja, die deel ik. In het Verslag Schriftelijk Overleg (VSO) inzake VSO Wachttijden ggz van 5 november jl. (Kamerstuk 25 424, nr. 557) ben ik uitgebreid ingegaan op uw vragen bij het rapport van de Algemene Rekenkamer «Geen plek voor grote problemen». Zoals u weet, maak ik mij sinds mijn aantreden sterk om de te lange wachttijden in de ggz aan te pakken. Ik vind het van groot belang dat mensen tijdig passende zorg krijgen. In de eerste plaats voor henzelf en hun omgeving. Het is niet voor niets dat ik – samen met partijen in het veld – mijn best doe de wachttijden in de ggz terug te dringen.
Het bericht ‘Scouting en jeugd- en jongerenwerk bestolen’. |
|
René Peters (CDA), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Scouting en jeugd- en jongerenwerk bestolen»?1
Ja.
Herinnert u zich dat de Kamer een motie heeft aangenomen om geld vrij te maken voor de ondersteuning van noodlijdende jeugd- en jongerenorganisaties en speeltuinen in coronatijd?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat de toegezegde 7,3 miljoen euro inderdaad beschikbaar is gekomen?
Er is inderdaad 7,3 mln. vrijgemaakt om Scoutingclubs, speeltuinverenigingen en vrijwillig jeugd- en jongerenwerk in gemeenten te ondersteunen zodat zij hun belangrijke functie voor kinderen en jongeren kunnen blijven vervullen.
Deelt u het beeld uit het artikel dat de beschikbare middelen meestal niet gebruikt worden voor het doel waarvoor ze bestemd zijn?
Deze signalen hadden mij nog niet eerder bereikt.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dit beeld in een brief aan gemeenten bevestigt en gemeenten oproept de middelen juist in te zetten?
Ik heb kennis genomen van een nieuwsbericht en van ledenbrieven van de VNG waarin gemeenten opgeroepen worden om coronasteun aan lokale jeugdorganisaties te geven.
Deelt u de mening dat geld dat beschikbaar is gesteld voor de jeugd, ook gebruikt moet worden voor de jeugd?
Ja.
Bent u bereid in gesprek te gaan met gemeenten om noodlijdende jeugd- en jongerenorganisaties en speeltuinen alsnog te hulp te schieten met het beschikbare geld?
Als blijkt dat de middelen inderdaad nog niet ingezet worden voor het beoogde doel, is het goed dat de VNG dit nogmaals onder de aandacht brengt van gemeenten. Ik ga met de VNG in gesprek over wat ze extra gaan doen om ervoor te zorgen dat het geld wordt besteed aan het beoogde doel.
Bent u bereid de Kamer over het verloop van die gesprekken op de hoogte te houden?
Ik zal uw Kamer nader informeren over het verloop en de uitkomst van het gesprek met de VNG.
BKR-registratie bij de start van schuldhulpverlening |
|
René Peters (CDA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat in het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening is geregeld dat de beslissing om schuldhulpverlening te geven, vanaf 1 januari 2021 gemeld moet worden bij de BKR en dat de registratie vervolgens 5 jaar blijft staan?1
Het artikel in Binnenlands Bestuur, waarnaar vraag 1 verwijst, uit zorgen over de registratie van mensen die schuldhulp krijgen bij de Stichting BKR (Bureau Krediet Registratie). Registratie bij het BKR beschermt mensen tegen problematische schulden, maar het dilemma is dat de registratie ook de stap om hulp bij schulden te vragen of te accepteren zou kunnen vergroten. Ik begrijp het dilemma, maar laat het belang om schulden te voorkomen zwaarder wegen. Ik zal actief volgen in hoeverre de registratie bij het BKR een belemmering vormt voor hulpverlening. Met de beantwoording van deze vragen hoop ik die zorgen weg te kunnen nemen.
De wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, die vanaf 1 januari 2021 geldt, geeft het kader en de voorwaarden voor de zorgvuldige gegevensuitwisseling tussen alle organisaties die nodig zijn om problematische schulden op te lossen.2 Schuldhulpverleners en kredietverstrekkers werken samen om problematische schulden op te lossen en nieuwe schulden te voorkomen. De registratie bij het BKR is in het belang van mensen die schuldhulp krijgen, omdat het hen beschermt tegen bijvoorbeeld persoonlijke leningen, creditcards of telefoonkredieten, die niet passen bij hun budget. Met een registratie bij het BKR blijft geld lenen in principe mogelijk. Kredietverstrekkers, cliënten en schuldhulpverleners bekijken alleen extra goed wat verantwoord is. Schuldhulpverleners gebruiken informatie van het BKR ook om overzicht te krijgen over betalingsachterstanden van de cliënt en vervolgens met de betrokken schuldeisers afspraken te maken over het oplossen van de schulden.
Het BKR zorgt voor de gegevensuitwisseling op basis van convenantafspraken met de NVVK (branchevereniging voor schuldhulpverlening, sociaal bankieren en bewindvoering). Het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening voorziet vanaf 1 januari 2021 in het juridisch kader. De registratie wordt gebaseerd op de AVG-grondslag «wettelijke verplichting».
BKR en NVVK spreken zelf af welke bewaartermijnen nodig zijn voor het voorkomen van schulden en recidive (opnieuw schulden krijgen). Zij kunnen het beste bepalen welke bewaartermijn nodig is gelet op het doel van de registratie (schulden voorkomen en oplossen). Het Ministerie van SZW wordt op de hoogte gehouden en ondersteunt zo nodig.
Moet hieruit de conclusie worden getrokken dat al bij de start van een schuldhulpverleningstraject en ook als het alleen om budgetcoaching gaat, er een BKR-registratie zou moeten plaatsvinden? Zo ja, kunt u aangeven wat het doel van deze maatregel is?
Het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening regelt dat schuldhulpverleners aan kredietverstrekkers melden wie schuldhulpverlening ontvangt. De beschikking, die burgers toegang geeft tot hulp en ook het plan van aanpak schuldhulpverlening bevat, is gekozen voor de registratie. Dat wil zeggen dat zodra de beschikking is afgegeven de cliënt wordt geregistreerd bij BKR. Het plan van aanpak kan verschillende vormen van hulp bevatten, zoals budgetcoaching, schuldbemiddeling, budgetbeheer, enz. Ook de registratie heeft daarom betrekking op de verschillende soorten schuldhulpverlening.
Het achterliggende doel is samenwerking tussen schuldhulpverleners en kredietverstrekkers ondersteunen om problematische schulden op te lossen en nieuwe schulden te voorkomen.
Deelt u de mening dat een verplichte BKR-registratie een belemmering vormt om een verzoek om schuldhulpverlening te doen en haaks staat op het doel om via vroegsignalering meer mensen te bereiken en problematische schulden te voorkomen? Zo ja, waarom is dit besluit dan genomen? Zo nee, waarom niet?
Het is uiteraard niet de intentie van registratie van schuldhulpverlening bij het BKR om mensen af te schrikken om een verzoek om schuldhulpverlening te doen. De registratie van schuldregelingen en saneringskredieten is een bestaande praktijk. Er zijn geen aanwijzingen dat de registratie een verzoek om hulpverlening belemmert. De registratie levert een bijdrage aan het voorkomen van nieuwe schulden.
Kunt u bevestigen dat in artikel 8 lid 2 Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs), wordt aangegeven dat het college, onder bij algemene maatregel van bestuur te bepalen voorwaarden aan bestuursorganen en aan bij AMvB aan te wijzen instanties gegevens kán verstrekken? Zo ja, deelt u de conclusie dat moet worden vastgesteld dat dit Besluit in strijd is met artikel 8 lid 2 Wgs en bent u bereid om de gemeenten hierover te informeren en aan te geven dat het hier gaat om een kan-bepaling en niet om een moet-bepaling?
Vraag 4 beschrijft de registratie als een mogelijkheid, waarvan gemeenten ook kunnen afzien. Zo is de regelgeving echter niet bedoeld. Het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening beoogt voor alle gemeenten en zonder uitzonderingen voor te schrijven dat schuldhulpverleners aan kredietverstrekkers melden wie schuldhulpverlening ontvangt. Artikel 8 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening regelt de uitwisseling van de gegevens die noodzakelijk zijn voor schuldhulpverlening. Die (persoons)gegevens ontvangt of verstrekt het college van burgemeester en wethouders. Het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening specificeert enerzijds de bestuursorganen, instanties en personen die gegevens uitwisselen en anderzijds om welke gegevens het gaat. Eén van die gegevens is of iemand schuldhulpverlening ontvangt. De bedoeling is niet dat het college kan afwijken. Gebruikers moeten ervanuit kunnen gaan dat de registratie juist, actueel en volledig is. Anders is de registratie niet goed bruikbaar om schulden te voorkomen of op te lossen. Ik zal de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening op dit punt verduidelijken.
Wanneer gaat u deze strijdigheid opheffen en dit Besluit zodanig aanpassen, dat het geen belemmering meer vormt om via vroegsignalering te voorkomen dat mensen dieper in de schulden wegzakken?
De wijziging van de Wet en het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening per 1 januari 2021 zijn bedoeld om mensen met schulden beter en sneller te helpen. Het is daarom vervelend dat onrust bestaat over een bepaling in het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening. Ik geloof niet dat het besluit een belemmering vormt voor de vroegsignalering van schulden. Wel zal ik de implementatie van de nieuwe regelgeving goed volgen om te zien of mensen niet onverwacht te maken krijgen met onwenselijke gevolgen.
Het nodeloos procederen van overheidsinstanties |
|
René Peters (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met uw brief van 26 juni 2020 over de voortgang van het nieuwe stelsel rechtsbijstand1, waarin u stelt dat het een belangrijke opdracht is voor de overheid om te voorkomen dat burgers onnodig in een procedure met de overheid belanden? Hoe beoordeelt u de voortgang hierop tot nu toe?
Ja, ik ben bekend met deze brief. Onlangs informeerde ik u dat de heer Hoefsmit, op basis van een persoonlijke afweging, besloten heeft om zijn opdracht als aanjager terug te geven aan het SGO. Vorig jaar is José Lazeroms gestart als aanjager bij het deelprogramma Burgergerichte Overheid, voorheen Responsieve Overheid. Over de voortgang van de opdracht van de aanjager en het deelprogramma Burgergerichte Overheid heb ik u bij brief van 11 januari 2021 bericht.2 Naar verwachting start begin dit jaar een pilot tussen het UWV en het Juridisch Loket, gericht op het ontwikkelen van een proactieve samenwerking om in een zo vroeg mogelijk stadium burgers te informeren en te ondersteunen bij een afwijzende beslissing, een klacht of het uitblijven van een besluit. Naast het inzetten op verbeterde dienstverlening bij de uitvoeringsorganisaties en gemeenten, richt de aanjager zich op de wet- en regelgeving die bij deze organisaties voor de meeste juridisering (procedures en toevoegingen) zorgt.
Bent u bekend met het proces-verbaal van de zitting van woensdag 2 september 2020 van de Centrale Raad van Beroep met kenmerk CRvB 19 / 3784 WAO R067 94? Klopt het dat in deze zaak een UWV-uitkeringsgerechtigde een zaak wint bij de Rechtbank Amsterdam tegen het UWV, dat het UWV vervolgens in hoger beroep gaat zonder beroepsgronden en dat datzelfde UWV na maanden alles weer intrekt, maar dat de uitkeringsgerechtigde de kosten voor juridische hulp die zij ingeschakeld heeft voor het hoger beroep, niet vergoed krijgt, omdat daar in het bestuursrecht geen grondslag voor bestaat? Klopt het ook dat het UWV zich op het standpunt stelt dat de uitkeringsgerechtigde maar een civiele procedure moet starten om de kosten wel vergoed te krijgen?
Als partijen in een procedure het niet eens zijn met de uitspraak van een rechter kunnen zij in hoger beroep. De termijn om hoger beroep in te stellen is maximaal zes weken. Verlenging van deze termijn is niet mogelijk. In zaken waarbij wezenlijke belangen spelen die impact kunnen hebben op een groter aantal gevallen en UWV twijfelt over de juistheid van de uitspraak van de rechter is het soms nodig om nader onderzoek te doen naar de haalbaarheid van het hoger beroep. Dit kost tijd, soms meer dan zes weken. In deze gevallen kan voorlopig hoger beroep, dus nog zonder inhoudelijke gronden, worden ingesteld. Komt UWV tot de conclusie dat hoger beroep niet haalbaar is, dan wordt het voorlopig hoger beroep ingetrokken.
UWV weegt haar keuze voor het instellen van (hoger) beroep zorgvuldig af en maakt hier spaarzaam gebruik van. De belasting die een hoger beroep heeft op de burger wordt hierin altijd meegenomen. Het streven van UWV is om het jaarlijks aantal ingestelde voorlopig hoger beroepen de komende jaren verder naar beneden te brengen.
Bij het instellen van een voorlopig hoger beroep, informeert UWV de burger over de gevolgen van het instellen van voorlopig hoger beroep en de mogelijkheid tot het intrekken van het hoger beroep.
Wanneer voorlopig hoger beroep ingesteld wordt, stuurt de Centrale Raad van Beroep de burger een brief. In deze brief staat dat de Centrale Raad van Beroep zo spoedig mogelijk de naam en gegevens van een gemachtigde wil ontvangen, wanneer de burger zich door een gemachtigde wil laten vertegenwoordigen. Kijkend vanuit de burger is het te begrijpen dat de burger hier gehoor aan geeft en mogelijk kosten maakt.
Binnen het bestuursrecht is het mogelijk dat proceskosten worden vergoed. De wettelijke basis hiervoor is vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, is geregeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Hierin is opgenomen aan welke specifieke proceshandelingen punten worden toegekend. Tegenover deze punten staat een forfaitair bedrag per punt. Het Besluit proceskosten bestuursrecht voorziet niet in de vergoeding van kosten wanneer een voorlopig hoger beroep wordt ingetrokken. Er zijn in dat geval namelijk nog geen proceshandelingen verricht die volgens dit besluit voor vergoeding in aanmerking komen. Ook prematuur verrichte proceshandelingen komen niet voor vergoeding in aanmerking.3
Tegen de achtergrond van het herijken van de relatie tussen overheid en burger en de wens tot dejuridisering, komt de vraag op of in bepaalde gevallen, die nu niet door het Besluit proceskosten bestuursrecht worden bestreken, toch een vergoeding van gemaakte kosten is aangewezen. Het is mijn voornemen te onderzoeken hoe deze problematiek kan worden ondervangen en of wijziging van wet- en regelgeving hiervoor noodzakelijk is.
In het licht van het vorengaande, zal UWV in de door uw Kamer genoemde kwestie in overleg treden met de betrokken partij over een vergoeding van de gemaakte kosten.
Wat vindt u van de procedure die het UWV in deze zaak doorlopen heeft, door eerst in hoger beroep te gaan zonder beroepsgronden, dat vervolgens weer in te trekken en zich daarna op het standpunt te stelt dat de juridische kosten die bij dit hoger beroep kwamen kijken, maar in een civiele procedure verhaald moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom stelt het UWV zich op het standpunt dat de uitkeringsgerechtigde maar een civiele procedure moet starten om de kosten vergoed te krijgen, als het gaat om een bedrag van 525 euro exclusief btw? Zou het voor alle partijen niet veel goedkoper zijn als het UWV zonder civiele procedure tot betaling zou over gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunt u bovengenoemde zaak rijmen met uw beleidsvoornemens, waarin u duidelijk aangeeft dat de overheid zelf actief onnodige procedures moet voorkomen?
Ik ben mij terdege bewust dat onnodige procedures tussen de burger en de overheid nog te vaak voorkomen. Het aanpakken hiervan begint bij de overheid, door het goede voorbeeld te geven, zodat het vertrouwen van de burger in de overheid toeneemt. Ik begrijp dat het voorlopig instellen en daarna weer intrekken van hoger beroep door een bestuursorgaan belastend is voor de burger. Het signaal dat u afgeeft wat betreft het instellen van voorlopig hoger beroep, neem ik dan ook mee in mijn aanpak bij de uitvoeringsorganisaties en gemeenten.
Daarbij acht ik het wrang dat een burger in dit soort gevallen in de regel niet in aanmerking komt voor vergoeding van eventuele rechtshulp door een rechtsbijstandsverlener. Zoals eerder genoemd, is het mijn voornemen te onderzoeken hoe deze problematiek kan worden ondervangen en of wijziging van wet- en regelgeving hiervoor noodzakelijk is.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en UWV zijn, vooruitlopend op dit onderzoek, met elkaar in gesprek om na te gaan in welke situaties, waarbij door UWV voorlopig hoger beroep ingesteld wordt en vervolgens ingetrokken, het redelijk kan zijn dat UWV een vergoeding voor gemaakte kosten geeft.
Daarbij zal aandacht blijven voor de belasting van bezwaar- en beroepsprocedures op de burger Ook de communicatie hierover richting de burger heeft de aandacht van UWV. Daarnaast neemt UWV deel aan het deelprogramma Burgergerichte Overheid van mijn ministerie. Dit deelprogramma heeft het verminderen van onnodige juridisering tussen burger en overheid tot doel.
Kunt u aangeven hoever de heer Daan Hoefsmit is met zijn opdracht om onnodige juridisering bij publieke dienstverleners te voorkomen? Heeft dit reeds concrete resultaten opgeleverd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u eraan doen om te bewerkstelligen, bovenop de huidige beleidsvoornemens, dat bovenstaande procedurele regeldrift bij het UWV in de toekomst niet meer voorkomt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een grondslag voor schadevergoeding van gemaakte kosten in het bestuursrecht te creëren, zodat er niet ook nog een civiele procedure in dit soort zaken gevoerd hoeft te worden?
Zie antwoord vraag 5.