De mogelijkheid om de woonplaats van de moeder als geboorteplaats te kiezen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Terschelling wil geboortegrond in MCL»?1 Weet u ook van eerdere wensen van de gemeente Vlaardingen om een «kraamenclave» in het ziekenhuis van Schiedam te realiseren?
Ja.
Herkent u dat mensen een sterke emotionele band hebben met hun geboorteplaats? Begrijpt u het gevoel bij de Terschellingers en Vlielanders dat de echte eilander uitsterft doordat er geen geboorten meer plaats mogen vinden op deze eilanden?
Ik begrijp dat mensen een sterke emotionele band kunnen hebben met hun geboorteplaats of met de plaats waar hun ouders of familie geboren en getogen zijn. Anderzijds is ook te begrijpen dat de huisartsen op Terschelling met elkaar hebben afgesproken dat zij de zwangere vrouwen op het eiland adviseren om niet thuis te bevallen. Zij vinden dat zij geen verantwoorde zorg rond de bevalling kunnen leveren. De reisafstand vinden zij niet veilig in geval van nood. Er is geen verbod ingesteld, maar de huisartsen adviseren vrouwen om het niet te doen. Als een bevalling al te ver gevorderd is om naar het vaste land te gaan, bijvoorbeeld bij een baby die erg snel ter wereld komt, dan verleent de huisarts gewoon de benodigde zorg.
De huisartsen op Terschelling geven aan dat de mensen teleurgesteld zijn maar het vanuit het beheersen van risico’s aangeven wel te begrijpen. Zwangere vrouwen willen graag dat hun kind op Terschelling geboren wordt, en hebben dit tot nu toe afgewogen tegen het risico dat zij mogelijk te laat in het ziekenhuis zijn in geval van nood.
Herkent u de trend dat er steeds meer geboortes in ziekenhuizen plaatsvinden en er in minder ziekenhuizen bevallen kan worden, waardoor geboortes zich in een kleiner aantal plaatsen concentreren?
De trend van thuis bevallen is inderdaad dalende. Er wordt steeds meer in geboortecentra of in ziekenhuizen bevallen. Ook zijn er ziekenhuizen die zich beraden of zij kunnen voldoen aan de door de stuurgroep Zwangerschap en geboorte gestelde kwaliteitsnormen en overwegen of zij nog wel kwalitatief goede acute verloskundige zorg kunnen blijven aanbieden. De IGZ zal voor de zomer de ziekenhuizen vragen om een plan van aanpak voor de inrichting van hun 24/7 acute verloskunde. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten van acute zorg in ziekenhuizen.
Bent u bereid om mee te denken met de burgemeesters van Terschelling, Vlieland en Leeuwarden voor een oplossing om te voorkomen dat de eilander uitsterft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vorm zal uw aanbod hebben?
Ik ben bereid na te gaan of er mogelijkheden zijn om tot een oplossing te komen. Ik verwijs in dit verband naar de antwoorden bij de vragen 5, 6 en 7.
Acht u de suggestie in het artikel, om een stuk eilander geboortegrond in het ziekenhuis in Leeuwarden te creëren werkbaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u daaraan de nodige medewerking verlenen?
Nee, deze oplossing acht ik niet werkbaar. De Wet algemene regels herindeling (Wet arhi) geeft voorschriften ten aanzien van gemeentelijke indeling, dat wil zeggen: het instellen en opheffen van gemeenten alsmede wijziging van gemeentegrenzen die naar verwachting het inwonertal van tenminste een van de betrokken gemeenten met 10% of meer zal doen toenemen. Daar is hier geen sprake van. Ten eerste worden er geen gemeenten ingesteld of opgeheven en ten tweede betreft het geen 10% van de inwoners.
De Wet arhi kent ook de grenscorrrectie: een wijziging van een gemeentegrens die naar verwachting het inwonertal van geen van de betrokken gemeenten met 10% of meer zal doen toenemen. Er is echter geen sprake van wijziging van de gemeentegrenzen tussen gemeenten. Het zou hier gaan om toedelen van een onderdeel van een gebouw, gelegen in gemeente A aan gemeente B. De Wet arhi gaat over grondgebieden en biedt derhalve geen basis voor de voorgestelde constructie.
Van belang is verder nog dat in het regeerakkoord is afgesproken dat gemeentelijke herindelingen (en grenscorrecties) van onderop moeten plaatsvinden. Dat wil zeggen dat gemeenten zelf het initiatief moeten nemen tot een herindeling, (tenzij er bestuurlijke of financiële problemen zijn, dan kan de provincie een herindeling initiëren). In het eerdere geval waarin Vlaardingen de vraag stelde of een kraamkamer in Schiedam niet Vlaardings grondgebied zou kunnen worden, heeft Schiedam aangegeven daar niet voor te voelen. Kortom, een wijziging van de Wet arhi vind ik daarom niet toepasbaar. Het tast het karakter van deze wet te zeer aan.
Wilt u het voor nieuwe ouders mogelijk maken bij de geboorteaangifte de woonplaats van de ouders als geboorteplaats te kiezen, als de geboorte om medische redenen in een naburig ziekenhuis heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit regelen?
Het opnemen van de woonplaats van de moeder als de geboorteplaats van het kind, in plaats van het opnemen van de feitelijke geboorteplaats, is in strijd met het Burgerlijk Wetboek. In het geval dat de plaats van de geboorte bekend is, dient de akte van geboorte deze plaats te vermelden. De geboorte wordt vastgelegd in een akte van de burgerlijke stand, een terrein dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie. Deze zal op korte termijn advies vragen aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit over de vraag of zo ja en onder welke voorwaarden de mogelijkheid kan worden gecreëerd dat in de akte van geboorte de woonplaats van de moeder wordt vermeld indien deze niet is de plaats waar de geboorte feitelijk heeft plaatsgehad.
Biedt de modernisering van de gemeentelijke basisadministratie (GBA) de mogelijkheid om de oplossing, zoals in vraag 6 geformuleerd, daadwerkelijk te realiseren? Zo ja, bent u bereid dit in het moderniseringstraject mee te nemen, op een zodanige wijze dat verdere vertraging voorkomen wordt?
De inschrijving van een nieuwgeborene in de GBA volgt de geboorteakte zoals deze door de ambtenaar van de burgerlijke stand wordt opgemaakt. Deze akte is als brondocument immers leidend voor de GBA. De modernisering van de GBA brengt geen wijziging in dit uitgangspunt en staat derhalve niet in de weg aan de realisatie van een oplossing als genoemd in vraag 6.
Regelgeving in de Nederlandse paspoortwet met betrekking tot biometrische gegevens en de centrale opslag van deze gegevens |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wilt u kennisnemen van de antwoorden van Europees Commissaris Reding op de bijgevoegde vragen gesteld in het Europees Parlement door mevrouw In ’t Veld aan de Europese Commissie over de Nederlandse paspoortwet?
Ja.
Leiden deze antwoorden en de stelling dat persoonsgegevens niet verwerkt mogen worden op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn verkregen, bij u tot nader inzicht met betrekking tot de voorgenomen nieuwe opzet van de reisdocumentenadministratie (ORRA)? Zo ja, welk? Zo niet, waarom niet?
Neen. De Europese Commissie heeft naar mijn mening wederom duidelijk gemaakt dat de EU-verordening1 geen maatregelen treft voor de manier waarop persoonsgegevens door de lidstaten moeten worden opgeslagen. De Commissie stelt heel duidelijk dat de keuze om gecentraliseerde of gedecentraliseerde databases op te zetten voor de opslag van biometrische persoonsgegevens aan de lidstaten is overgelaten. De doelbinding en het verstrekkingenregime van de gegevens die in de reisdocumentenadministratie worden opgeslagen is geregeld in de Paspoortwet.
Kent u het bericht «Britse regering schaft biometrische ID bewijzen af, vernietigt centraal register?»1
Ja.
Kunt u inzicht verschaffen in de argumenten van de Britse regering om te komen tot het afschaffen van biometrische ID bewijzen en het vernietigen van het centrale register? Welke knelpunten hebben ertoe geleid dat in Groot-Brittannië is afgezien van het centraal opslaan van biometrische gegevens?
Voor zover mij bekend3 schaft de regering van het Verenigd Koninkrijk alleen de nationale identiteitskaart en het nationale register van die kaart (het zogenaamde «National Identity Register») af. Uit berichten in de pers valt op te maken dat de redenen hiervoor zijn geweest dat geoordeeld is dat «The Identity Card Scheme intrusive, bullying, ineffective and expensive» was.
Het centrale register van de paspoorten blijft in het Verenigd Koninkrijk echter gewoon bestaan. In dit centrale register worden de gegevens van de paspoorten opgeslagen, inclusief de biometrische gegevens zoals de handtekening en de gezichtsopname. In Engeland is derhalve al gerealiseerd wat in Nederland is beoogd met de wijziging van de Paspoortwet. Een centrale administratie van de reisdocumentengegevens om het aanvraag- en uitgifteproces zo betrouwbaar mogelijk te maken.
Mogelijk ten overvloede wijs ik er op dat de Europese-verordening niet bindend is voor het Verenigd Koninkrijk. De Verordening maakt dat duidelijk in overweging 11. Het Verenigd Koninkrijk heeft evenwel toch besloten de paspoorten te voorzien van een chip en daarin de gezichtsopname op te slaan.
In hoeverre zijn de ontwikkelingen in Groot-Brittannië volgens u relevant voor de discussie in Nederland over het centraal opslaan van biometrische gegevens? In welke mate kan er in Nederland sprake zijn van overeenkomstige knelpunten die eventueel zouden kunnen leiden tot een heroverweging van deze insteek?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden van 12 november 2010 op de Kamervragen over het WRR-rapport «Happy Landings, het biometrisch paspoort als black box»?2 Heeft u zich inmiddels voldoende kunnen oriënteren om tot een oordeel te kunnen komen over de wijze waarop de ORRA vorm zou kunnen krijgen? Zo ja, wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Zo niet, waarom niet?
Ja, ik denk nog zeker de komende twee maanden nodig te hebben voor de afronding van deze oriëntatie.
Een alarmerende stijging van identiteitsfraude |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Alarmerende stijging van identiteitsfraude»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling van deskundigen dat identiteitsfraude in Nederland een steeds grotere vlucht neemt?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 1 en 2 van het lid Gesthuizen van uw Kamer (2011Z00473, ingezonden 13 januari 2011).
Is het waar dat identiteitsfraude als vorm van oplichting niet apart door de politie wordt geregistreerd? Zo ja, waarom niet? Is het waar dat u hierdoor geen zicht heeft op de totale omvang van het probleem? Welke maatregelen overweegt u om een completer beeld te krijgen van de problematiek?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 1, 2 en 4 van het lid Gesthuizen van uw Kamer (2011Z00473, ingezonden 13 januari 2011) en naar het antwoord op vraag 7.
Wat is uw reactie op de stelling dat identiteitsfraude in Nederland een grote vlucht neemt omdat het eenvoudig is voor criminelen om persoonsgegeven te bemachtigen uit databanken en dat uw ministerie van Veiligheid en Justitie hier nauwelijks aandacht voor heeft en laks is in het optreden hiertegen?
De stelling dat het in Nederland in zijn algemeenheid eenvoudig is voor criminelen om persoonsgegevens te bemachtigen uit databanken wordt niet door de mij beschikbare informatie ondersteund. Meer in het bijzonder is de veronderstelling onjuist dat overheidsdatabanken met persoonsgegevens eenvoudig te kraken zouden zijn omdat de overheid weinig aandacht aan beveiliging besteedt. Dat het relatief eenvoudig is om over personen via min of meer openbare bronnen zoals sociale netwerksites gegevens te verzamelen, is algemeen bekend. Het is ook bekend dat daarvan misbruik wordt gemaakt.
Voor databanken van de overheid en het bedrijfsleven waarin persoonsgegevens worden verwerkt gelden de regels en verplichtingen uit de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP). De WBP verplicht de verantwoordelijken tot het treffen van technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies, inbraak of onrechtmatige verwerking. Voor de rijksoverheid geldt daarnaast het Voorschrift informatiebeveiliging, dat de verantwoordelijken verplicht een risicoafweging te maken en op basis daarvan gepaste maatregelen te nemen. GOVCERT.NL adviseert de overheid hierbij en brengt rapporten en handleidingen uit, zoals het Raamwerk beveiliging webapplicaties.
Verder verwijs ik naar het antwoord op 2 sets vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (2011Z00473, ingezonden 13 januari 2011 en Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 165).
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid dat veel mensen zich onvoldoende bewust zijn wat er met gegevens gebeurt of kan gebeuren die zij online aanleveren voor bijvoorbeeld het elektronisch patiëntendossier of online winkels? Bent u bereid maatregelen te treffen om bekendheid hiermee te vergroten? Zo ja, welke?
Nu het betreffende rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid nog niet is gepubliceerd, kan ik niet op de precieze inhoud daarvan vooruitlopen. De conclusie dat veel mensen niet weten wat identiteitsfraude is, is niet nieuw (ik verwijs naar een onderzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uit 2010, www.rijksoverheid.nl/nieuws/2010/06/22/nederlanders-weten-weinig-over-id-fraude.html). Iedereen heeft een eigen verantwoordelijkheid om zich op de hoogte te stellen van de risico’s die verbonden zijn aan het verstrekken van persoonsgegevens en om de preventieve maatregelen te nemen die binnen zijn of haar invloedssfeer liggen. De overheid ziet het tot zijn taak dit onder de aandacht te brengen en concrete tips te geven, bijvoorbeeld met behulp van de website www.nederlandveilig.nl en publiekscampagnes in 2009 en 2010. Ook het bedrijfsleven doet dit met bijvoorbeeld de website www.veiligbankieren.nl. Verder geeft het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude voorlichting over identiteitsfraude en het voorkomen daarvan. Er bestaat voor mij geen aanleiding voor het nemen van aanvullende maatregelen.
Welke wettelijk vastgelegde mogelijkheden heeft de politie momenteel om op te treden tegen identiteitsfraude? Heeft de politie voldoende kennis en mensen in huis om in dit opzicht effectief te zijn?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 3 en 4 van het lid Gesthuizen van uw Kamer (2011Z00473, ingezonden 13 januari 2011). De uitvoering van deze taak vindt plaats binnen de bestaande, beschikbare politiecapaciteit, waarbij altijd prioriteitsafwegingen worden gemaakt.
Wat vindt u van de suggestie om in het Wetboek van Strafrecht een artikel op te nemen die de politie de mogelijkheid geeft sneller op te treden? Bent u bereid om deze aanbeveling op te volgen? Zo nee, waarom niet?
Gezien het antwoord op vragen 3 en 4 van het lid Gesthuizen van uw Kamer (2011Z00473, ingezonden 13 januari 2011) acht ik het apart strafbaar stellen van identiteitsfraude vooralsnog niet nodig.
Burgemeesters die stoppen vanwege de FPU |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de diverse berichten over burgemeesters die vanwege dreigend pensioenverlies stoppen met hun functie?1
Ja. Andere geluiden trof u aan in De Pers (vrijdag 7 januari 2011) en het Financieel Dagblad (donderdag 6 januari 2011).
Hoeveel burgemeesters zullen de komende jaren nog voor het dilemma komen te staan tussen het volmaken van de ambtstermijn en verlies van pensioen of vóór het einde van de ambtstermijn stoppen en behoud van pensioen?
Het aantal burgemeesters dat tijdens de huidige ambtstermijn 65 jaar wordt, en dus voor de keus staat om al dan niet vóór de leeftijd van 65 jaar te stoppen, bedraagt 45.
Overigens is er geen sprake van verlies van pensioen. Er wordt alleen een bepaald voordeel niet verkregen. Dat voordeel was daar ook niet voor bedoeld. Het kiezen om door te werken vanaf de leeftijd van 62 jaar, is een individuele keuze. Zo is het ook voor het doorwerken vanaf 65 jaar.
In 2006 is de fiscale facilitering van de VUT-premie afgeschaft; met andere woorden de Vut is niet langer mogelijk. Voor personen geboren voor 1 januari 1950 is in het zicht van de finish afgesproken, dat zij nog wel vervroegd kunnen uittreden. De overgangsmaatregel is een voorwaardelijk recht dat omslaggefinancierd is: de kosten worden betaald door alle werkenden, zij betalen daartoe een Vut-premie. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel (de wet Vut Prepensioen en Levensloop; Wet VPL), heeft TK-lid Vendrik voorgesteld het doorwerken voor deze groep gedurende de Vut-leeftijd te stimuleren door een actuariële herrekening van de uitkering. Het amendement Vendrik is aangenomen met steun van onder andere de PvdA. Iedere maand die men later uittreedt vanaf de Vut spilleeftijd (ongeveer 62 jaar), wordt het maandelijkse Vut-uitkeringsbedrag verhoogd. Bij uittreden op de leeftijd van 64 jaar en 11 maanden is de Vut-uitkering op zijn hoogst, en mag die eenmalig aan het pensioen worden toegevoegd. Treedt men uit bij de leeftijd van 65 jaar, dan is men te laat om voor een stimuleringsmaatregel Vut in aanmerking te komen. Men heeft geen recht op een voorwaardelijke Vut-uitkering. Dat is de uitwerking van amendement Vendrik, of de »64.11 bonus». Het gegeven dat meer personen nu langer doorwerken vanaf de leeftijd van 62 jaar tot en met de leeftijd van 64 jaar en 11 maanden, geeft aan dat de stimuleringsmaatregel – van doorwerken gedurende de Vut-gerechtigde leeftijd – werkt.
Overigens ligt een vergelijking tussen uittreden bij 64 jaar en 11 maanden en bij 65 jaar niet voor de hand, want personen die willen doorwerken treden in de regel niet al uit bij de leeftijd van 65 jaar en nul maanden. Dat is slechts één maand later dan 64 jaar en 11 maanden. Het doorwerken zal over het algemeen een aanzienlijk langere periode beslaan. Alleen in de situatie waarin slechts enkele maanden wordt doorgewerkt, kan uittreden bij de leeftijd van 64 jaar en 11 maanden financieel aantrekkelijker zijn.
Voor hoeveel andere medewerkers in overheidsdienst die zijn aangesloten bij het ABP en fpu-gerechtigd zijn, geldt dat zij verplicht moeten stoppen op hun 65ste willen ze pensioenverlies voorkomen?
In totaal zijn er nog 43 302 personen bij de overheid met uitzicht op FPU. Dat is 4,36% van het personeelsbestand bij de overheid. Het gaat om overheidswerknemers die vóór 1 januari 1950 geboren zijn. Voor deze groep geldt de overgangsregeling in de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL). De maatregel is uitsluitend als stimulans bedoeld voor doorwerken tijdens de VUT-periode.
Er is geen sprake van een «verplichting of dwang» om te stoppen. Als wordt gekozen voor langer doorwerken vanaf 65 jaar, loont dat. Er wordt loon verkregen (in plaats van Abp-pensioen: wat een percentage van het loon is), er is vrijstelling van sociale zekerheidspremies en men ontvangt AOW. Tevens wordt een hoger maandbedrag aan Abp-pensioen opgebouwd.
Wat vindt u ervan dat burgemeesters, respectievelijk medewerkers in overheidsdienst, eerder stoppen dan wenselijk is onder invloed van verlies aan pensioenopbouw?
Het moment van uittreden is een persoonlijke keuze. In het algemeen stimuleert de hierboven genoemde maatregel juist dat overheidswerknemers langer doorwerken gedurende de VUT-periode.
Kunt u de Kamer informeren over de pogingen die zijn gedaan om deze ongewenste ontwikkeling te voorkomen? Waarom heeft dit tot op heden niet tot resultaten geleid?
De maatregel die stimuleert tot uitstel van vervroegde uittreding is gebaseerd op het overgangsrecht voor prepensioenregelingen en regelingen voor vervroegde uitkeringen in de Wet VPL2. De invulling van de wet VPL is overgelaten aan de sociale partners. Voor de overheid is de wijze van invulling tot stand gekomen in het arbeidsvoorwaardenoverleg. Daarbij is afgesproken dat de maatregel alleen geldt voor werknemers die doorwerken gedurende de periode waarin zij vervroegd kunnen uittreden. Omwille van een evenredige verdeling tussen jong en oud hebben sociale partners, die verantwoordelijk zijn voor de FPU-regeling, niet gekozen voor een extra financieel voordeel bij doorwerken vanaf de leeftijd van 65 jaar. In het antwoord op vraag 3 treft u de voordelen aan van doorwerken na 65 jaar.
Nu de leeftijd waarop overheidswerknemers vervroegd uittreden daadwerkelijk oploopt (van 59,4 jaar in 2005 tot 62,0 jaar in 2009), is er geen aanleiding de maatregel bij te stellen. Daarbij komt dat de overgangsmaatregel automatisch afloopt op 1 januari 2015. Op dat moment heeft iedereen die vóór 1 januari 1950 is geboren, de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Bent u bereid op de kortst mogelijke termijn maatregelen te treffen, zodat burgemeesters en andere fpu-gerechtigden, ongestraft hun termijn kunnen volmaken, ook als dat betekent dat men langer doorwerkt dan tot 65 jaar?
Zie antwoord vraag 5.
Accountantsdiensten bij gemeenten |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gemeente moet accountant aanbesteden»?1
Ja.
Bestaat er inzicht in de totale kosten per gemeente van de accountantskosten? Zo ja, wilt u dat de Kamer doen toekomen? Zo niet, wilt u in overleg treden met de VNG om dit inzicht te verkrijgen?
Ik heb geen inzicht in de totale kosten per gemeente en navraag bij de VNG leerde dat deze ook geen inzicht heeft in deze kosten.
Ik zie voorts geen aanleiding om een onderzoek te laten verrichten om dit inzicht te verkrijgen. Het aanbesteden van de accountantscontrole is de verantwoordelijkheid van een individuele gemeente. Bovendien kan een gemeente aanvullende controleopdrachten en/of zwaardere controle-vereisten in het programma van eisen opnemen, en is het de vraag of een dergelijk overzicht duidelijke informatieve waarde heeft.
Ook zal een dergelijk onderzoek extra administratieve lasten voor gemeenten met zich meebrengen, waarvan uw Kamer en ik het belangrijk vinden om die juist minder te laten worden.
Is het waar dat veel gemeenten zich niet houden aan de verplichting om hun accountantsdiensten aan te besteden zodra de opdrachtwaarde de aanbestedingsdrempel overstijgt? Zo ja, om hoeveel gemeenten gaat het?
Voor dit antwoord verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Koopmans over accountantscontrole bij gemeenten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1258).
Is het waar dat deze gemeenten hierdoor meer accountancykosten maken dan noodzakelijk is, en hierop dus bespaard zou kunnen worden? Zo ja, hoeveel bedragen die extra kosten en bent u bereid om bij deze gemeenten aan te dringen op efficiënter beleid?
Ook voor dit antwoord verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Koopmans over accountantscontrole bij gemeenten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1258).
Is het waar dat bij gemeenten die de wettelijk voorgeschreven aanbesteding niet volgen er vaak sprake is van vaag vastgelegde opdrachten en handjeklap bij het aanstellen van controleurs? Zo ja, wat zijn de gevolgen daarvan voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van de controles? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is omdat een kritische controle op gemeentelijke financiën hiermee ondermijnd wordt? Welke mogelijkheden ziet u om hier iets aan te doen?
Ook voor dit antwoord verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Koopmans over accountantscontrole bij gemeenten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1258).
De administratieve lasten van commercieel getinte Wob-verzoeken |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wilt u kennisnemen van bijgevoegd bericht, waarin een politiemedewerker vertelt over de uitvoering van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoek) voor het vervullen van een commerciële sms-dienst?1
Ja.
Signaleert u ook een toename van het aantal Wob-verzoeken voor commerciële doeleinden en de bijbehorende kosten om de gevraagde informatie te leveren? Kunt u inzicht verschaffen in deze ontwikkeling?
Ik heb geen overzicht van de inhoud van de Wob-verzoeken dat bij alle verschillende bestuursorganen in Nederland wordt ingediend en kan u evenmin iets zeggen over het doel waarmee ze worden ingediend. Zodoende kan ik u niet zeggen of hier sprake is van een trend of van een afzonderlijk geval waarin op grond van de Wob wordt verzocht om informatie die commercieel wordt gebruikt.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat schaarse politiecapaciteit louter en alleen ingezet wordt om informatie aan te leveren aan een commerciële dienst die een beperkte nieuwswaarde heeft? Zo ja, wat wilt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals al gezegd tijdens het debat over de begroting van BZK begin december 2010, vormt de openbaarheid van bestuur een fundamenteel onderdeel van de democratische rechtstaat. De afhandeling van Wob-verzoeken behoort daarom tot het werk van bestuursorganen, zoals politiekorpsen. De overheid, waaronder de politie, moet echter ook effectief kunnen functioneren. Het streven naar een efficiëntere overheid betekent dat de inzet van politiecapaciteit voor Wob-verzoeken niet onbeperkt kan zijn. Dit stelt derhalve grenzen aan de mate van openbaarheid.
De Wob kent op dit moment geen mogelijkheid tot afweging van de openbaarheid ten opzichte van de capaciteit die het aanleveren van informatie kost (proportionaliteit). Of de gevraagde informatie gebruikt wordt voor commerciële doeleinden of beperkte nieuwswaarde heeft, doet bij de behandeling van het verzoek niet ter zake. Op grond van de Wob hoeft een verzoeker immers geen belang te stellen.
Over mijn voorgenomen inspanningen op dit punt verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 5.
Hebben overheidsorganisaties bij Wob-verzoeken de mogelijkheid om bij de aanvraag te toetsen of informatie al via andere openbare kanalen beschikbaar is en het aanleveren van nieuwe gegevens proportioneel is? Zo nee, zouden zij die ruimte moeten hebben?
Indien met een Wob-verzoek wordt gevraagd om informatie die reeds via openbare kanalen beschikbaar is, kan bij de beantwoording worden volstaan met verwijzing naar die openbare informatie. Indien met een Wob-verzoek wordt gevraagd om informatie die nog niet openbaar is, dan zal hierop met inachtneming van de in de Wob opgenomen uitzonderingsgronden moeten worden beslist. Zie verder de beantwoording van vraag 5.
Wat voor initiatieven ontplooit u om de openbaarheid van overheidsinformatie te waarborgen, maar te voorkomen dat er veel tijd en geld verloren gaat bij het op maat aanleveren van informatie aan iedereen die daar om vraagt?
Vanuit het oogpunt van een effectieve en compacte overheid wil ik het punt van «proportionaliteit» meenemen in de discussie over de Wob. Zoals eerder aan de Kamer toegezegd, stuur ik u op korte termijn een brief met daarin voorstellen om oneigenlijk gebruik van de Wob te voorkomen. Daarin zal ik ook ingaan op de afhandeling van omvangrijke Wob-verzoeken. Bij omvangrijke Wob-verzoeken gaat het weliswaar doorgaans niet om oneigenlijk gebruik van de Wob, maar een omvangrijk Wob-verzoek vormt wél een grote belasting voor het betreffende bestuursorgaan. In overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de politie onderzoek ik tevens wat de mogelijkheden zijn voor vermindering van de werklast die de afhandeling van Wob-verzoeken bij de politiekorpsen met zich meebrengt.
Een succesvolle manier van het toegankelijk maken van informatie van de politie is het bij het korps Noord-Holland Noord ingevoerde boetevolgsysteem. Daarin kunnen mensen informatie opvragen over een boete, zoals de flitsfoto, de locatie van de flitspaal, het ijkrapport en de akte van aanstelling van de bekeurende politieambtenaar. Deze toepassing wordt uitgebreid naar andere korpsen. Invoering van het boetevolgsysteem betekent een verbetering van de dienstverlening en een vermindering van het aantal Wob-verzoeken bij de politiekorpsen.
Beperkingen door werkgevers aan het passief kiesrecht |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag over het arbeidsconflict tussen een journalist en zijn werkgever over de kandidaatstelling als gemeenteraadslid?1
Ja.
Deelt u de mening dat het passief kiesrecht één van de belangrijkste democratische rechten is? Vindt u het van belang dat hieraan niet meer restricties gesteld worden dan werkelijk nodig, om het aantal potentiële volksvertegenwoordigers zo groot mogelijk te houden?
Ja. Het belang van de uitoefening van het (actieve en) passieve kiesrecht wordt onderstreept door artikel 4 van de Grondwet, artikel 25 van het Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 3, Eerste Protocol, van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Deelt u de zienswijze van het Hof dat het gemeenteraadslidmaatschap door de betrokken uitgever aangemerkt kan worden als arbeid voor derden? Betekent de uitspraak van het Hof een verdere inperking van het passief kiesrecht, nu hiermee tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank wordt ingegaan? Zo nee, waarom niet?
Het Gerechtshof ’s-Gravenhage heeft in zijn arrest van 28 september 2010 een oordeel gegeven over een geschil tussen werkgever en werknemer. Inroeping van het passieve kiesrecht moet in deze casus derhalve worden bezien in de privaatrechtelijke rechtsbetrekking tussen werkgever en werknemer. Het hof heeft in casu getoetst aan de arbeidsovereenkomst en de hierop van toepassing zijnde CAO voor de Dagbladjournalisten, waarin het criterium «arbeid voor derden» is opgenomen. Het hof heeft getoetst of binnen dit kader beperkingen konden worden gesteld aan de uitoefening van het passief kiesrecht. Het belang van de uitoefening van het passief kiesrecht is in dit geval afgewogen tegen de mogelijkheid van (de schijn van) conflicterende of juist verstrengelde standpunten en belangen, die afbreuk kunnen doen aan het door de werkgever gehuldigde en uitgedragen beginsel van onafhankelijk dagblad. Mede gezien de opstelling van de werkgever dat de betrokken werknemer, in geval hij zijn raadslidmaatschap doorzet, in de gelegenheid zal worden gesteld om een niet-journalistieke functie te vervullen, stelt het hof de werkgever in het gelijk.
Ik heb geen aanleiding het oordeel van het hof ter discussie te stellen.
Bent u bereid werkgevers- en werknemersorganisaties te wijzen op het grote belang van het passief kiesrecht en van de representatie in de volksvertegenwoordiging op alle niveaus uit alle geledingen van de samenleving?
Nee, op grond van dit geval zie ik geen aanleiding om hiertoe over te gaan. Met artikel 7:643 van het Burgerlijk Wetboek is voorzien in een verlofregeling voor werknemers voor het bijwonen van vergaderingen van vertegenwoordigende organen van publiekrechtelijke lichamen, alsmede van commissies uit deze organen. Daarmee acht ik het belang dat moet worden gehecht aan de uitoefening van het passieve kiesrecht door werknemers voldoende kenbaar.
Wilt u overwegen om nadere wettelijke regels te stellen aan beperkingen van het passief kiesrecht, zodat beperking van dit democratisch recht in de toekomst op objectieve criteria zullen berusten? Zo nee, waarom niet?
Neen. De huidige wettelijke regelingen acht ik adequaat.
De toegankelijkheid van overheidswebsites |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wilt u kennisnemen van het onderzoek van de Stichting Waarmerk drempelvrij.nl, waaruit blijkt dat veel gemeenten niet voldoen aan de richtlijnen voor de toegankelijkheid van overheidswebsites?
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitkomst van dit onderzoek, namelijk dat gemeenten niet voldoen aan de richtlijnen voor overheidswebsites waardoor zij minder goed toegankelijk zijn voor mensen met een functiebeperking en senioren?
Het is betreurenswaardig dat websites van gemeenten minder goed toegankelijk zijn voor mensen met een functiebeperking en senioren.
Bent u, gelet op de uitspraak van uw voorganger over het invoeren van wetgeving bij het in gebreke blijven van gemeenten eind 2010, voornemens wetgeving in te voeren die overheden, waaronder gemeenten, dwingt de aan de webrichtlijnen te voldoen? Zo ja, wanneer kunnen we het wetsvoorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet voornemens wetgeving in te voeren. Ik ben van mening dat het de verantwoordelijkheid is van deze gemeenten om dit probleem op te lossen. De afgelopen vier jaar is er vanuit BZK veel geïnvesteerd in ondersteuning van gemeenten en andere overheidsorganisaties: een servicedesk, modellen voor aanbesteding en verschillende andere hulpmiddelen. De afgelopen anderhalf jaar heeft BZK nog extra ingezet met een ondersteuningstraject waaraan bijna 200 gemeenten hebben deelgenomen.
Uiteindelijk moeten gemeenten zelf de richtlijnen implementeren eventueel met behulp van de instrumenten en hulpmiddelen die daarvoor zijn aangereikt door BZK. Er zijn twee gemeenten die hebben laten zien dat het kan: Goirle en Krimpen aan den IJssel. Uit voorlopige resultaten van recent onderzoek van het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) blijkt dat 80% van de gemeenten aangeeft geen verdere ondersteuning te wensen voor de implementatie van de webrichtlijnen. Hiermee is de rol van BZK voor de implementatie van de webrichtlijnen bij andere overheden wat mij betreft wel afgerond.
BZK zal er wel actief voor zorgen dat de belangrijkste websites van de rijksoverheid voldoen en blijven voldoen.
In hoeverre bent u voornemens om de overige aanbevelingen van de Stichting Waarmerk drempelvrij.nl, om de toegankelijkheid van overheidswebsites te bevorderen, op te volgen?
De aanbeveling dat eind dit jaar de Accessibility Monitor moet worden uitgevoerd, volg ik op. In februari ontvangt u van mij de rapportage.
De overige aanbevelingen dat gemeenten over zouden moeten gaan naar één content management systeem en één aan- en uitbestedingstraject worden niet door mij opgevolgd. Dit zijn namelijk verantwoordelijkheden van gemeenten zelf. Gemeenten kiezen zelf of ze dit wel of niet in gezamenlijkheid met andere gemeenten gaan doen. In de praktijk zie ik dat dit al wel gebeurt. Gemeenten schaffen bijvoorbeeld nu al gezamenlijk content management systemen aan.
In hoeverre voldoen rijksoverheid en ZBO’s aan de webrichtlijnen van de elektronische dienstverlening?
Enkele websites voldoen aan de webrichtlijnen zoals te zien in het register van stichting Drempelvrij. Begin 2011 ga ik mijn collega’s op de diverse ministeries aanspreken als de toegankelijkheid van hun websites onvoldoende blijkt te zijn.
Is het waar dat vanwege de dominantie van de markt voor gemeentewebsites, door een beperkt aantal partijen de kosten voor het upgraden van de webrichtlijnen kunnen oplopen tot tienduizenden euro’s? Zo ja, bestaat hierdoor het risico dat gemeenten door de budgettaire krapte zullen afzien van het upgraden van elektronische dienstverlening naar de webrichtlijnen? Welke mogelijkheden zijn er volgens u om het upgraden goedkoper te laten plaatsvinden?
Dit signaal is mij niet bekend. Het upgraden is het goedkoopst wanneer de webrichtlijnen worden toegepast bij de bouw van een nieuwe website of bij grootschalige aanpassingen van een website. Vanuit BZK is altijd het advies gegeven om de webrichtlijnen toe te passen bij nieuwbouw of omvangrijke herbouw. Als de webrichtlijnen vanaf het begin van het nieuwbouwproces mee worden genomen hoeft nauwelijks tot geen extra kosten met zich mee te brengen. Tussentijdse aanpassingen kunnen echter wel extra kosten met zich meebrengen.
Dreigende sluiting van school voor voortgezet omderwijs in de Haagse Schilderswijk |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht op Radio West dat er een aantal scholen in de Haagse Schilderswijk, onderdeel van het Johan de Wittcollege, dreigen te worden gesloten, waaronder een school voor havo/vwo?
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving. Bij navraag bij de schooldirectie blijkt dat het schoolbestuur (Stichting VO Haaglanden) geen vestigingen van het Johan de Wittcollege in de Schilderswijk sluit, maar slechts binnen die wijk verplaatst in verband met nieuwbouw. Het havo blijft aldaar behouden; alleen het vwo verhuist naar een vestiging elders in Den Haag.
Deelt u de opvatting dat juist in wijken met veel mensen met weinig kansen onderwijs hét middel is om degenen die dat willen en kunnen kansen te bieden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting dat onderwijs een belangrijk middel is om kansen van kinderen te vergroten. In dit specifieke geval blijkt echter dat de meeste ouders van kinderen met een VWO-advies niet kiezen voor het VWO in de binnenstad van Den Haag maar uitwijken naar andere scholen in Den Haag eo. Omdat slechts een zeer klein aantal VWO leerlingen in de binnenstad naar school gaat heeft het schoolbestuur besloten de VWO-afdeling te verplaatsen naar de vestiging aan de Nieuwe Duinweg in Scheveningen.
Deelt u de opvatting dat juist het onderwijs hierbij een centrale rol speelt, gezien ook de pogingen om in andere krachtwijken juist een havo/vwo- voorziening te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Bij de wijkenaanpak staan de thema’s wonen, werken, leren & opgroeien, integreren en veiligheid centraal. Ik vind dat werk en onderwijs twee belangrijke pijlers zijn om sociale stijging van de bewoners in de aandachtswijken te bevorderen. Door de steden en de scholen wordt hard gewerkt om het onderwijsniveau in de aandachtswijken te verbeteren, bijvoorbeeld door het inzetten van beleid om het aantal vroegtijdig schoolverlaters terug te dringen.
Wat vindt u van deze voorgenomen sluiting, mede tegen de achtergrond van de geweldige inspanningen die indertijd ook het ministerie van OCW heeft geleverd om deze school aan het Helena van Doeverenplantsoen tot stand te brengen?
Het al dan niet sluiten van (neven)vestigingen zijn beslissingen die primair door het schoolbestuur worden genomen, het schoolbestuur is hiertoe gerechtigd. De inhoudelijke motieven voor zo’n beslissing laat ik daarom over aan het schoolbestuur in overleg met de medezeggenschapsraad van de nevenvestiging/school.
Op grond van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) heeft de medezeggenschapsraad adviesrecht bij beslissingen ten aanzien van het beëindigen van een (neven)vestiging. De ouder/leerling-geleding en de personeelsgeleding hebben bovendien instemmingsrecht op de gevolgen van een dergelijk besluit voor hen. Deze wet voorziet tevens in een regeling voor eventuele geschillen in deze.
Bent u bereid een ambtsbericht te vragen aan het gemeentebestuur van Den Haag over deze voorgenomen sluiting en hierin ook aandacht te doen besteden aan alle kosten en opbrengsten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie vraag 4.
Bent u bereid samen met de gemeenten en het schoolbestuur te doen onderzoeken of en hoe deze havo/vwo- voorziening in stand kan blijven, bijvoorbeeld door integratie met het vavo?1 Zo nee, waarom niet?
Nee, zie vraag 4.
Gedwongen ontslagen bij de Belastingdienst |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mes gaat in Belastingdienst»?1
Ja.
Is het waar dat de directeur-generaal van de Belastingdienst via een interne boodschap de vrees voor gedwongen ontslagen heeft uitgesproken? Zo ja, in hoeverre is die vrees gerechtvaardigd? Zo nee, wat was de boodschap dan wel?
De directeur-generaal Belastingdienst heeft zijn medewerkers via een intern interview op de hoogte gebracht van de bezuinigingstaakstellingen waarvoor de Belastingdienst staat. De taakstellingen uit de vorige kabinetsperiode bedragen ca € 270 mln. structureel, terwijl uit het Regeerakkoord een aanvullende taakstelling van ongeveer € 125 mln. structureel in 2015 voortvloeit. In totaal gaat het om een bedrag van ca € 400 mln. structureel in 2015. Er heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over de precieze invulling van de taakstelling. Wel heeft de directeur-generaal in het interview aangegeven dat het onvermijdelijk is dat de formatie moet inkrimpen. De reden hiervoor is dat het grootste deel van het budget wordt besteed aan personele kosten.
Binnen de Belastingdienst wordt op dit moment uitgewerkt welke maatregelen nodig zijn om de taakstellingen in te vullen. Daarbij wordt ook gekeken naar de doelstellingen die de Belastingdienst zich voor de komende jaren stelt. Dit maakt het mogelijk expliciete keuzes te maken op welke wijze de taakstellingen doorwerken in het takenpakket van de Belastingdienst. Een onafhankelijk onderzoek naar de consequenties van de taakstellingen voor de taakuitoefening van de Belastingdienst is dan ook niet aan de orde.
Nadat er meer duidelijkheid is over de invulling van de taakstellingen bij de Belastingdienst zal ik uw Kamer daarover informeren. Overigens is de natuurlijke mobiliteit van medewerkers van de Belastingdienst naar de huidige stand bijzonder laag. Sowieso staat dan ook al wel vast dat moet worden ingezet op het verder stimuleren van hun mobiliteit. Daarbij is het streven zoveel mogelijk binnen fase 2 van het sociaal flankerend beleid te blijven, dit om de volgende fase – gedwongen mobiliteit – te voorkomen.
Kunt u de Kamer informeren over de omvang van het aantal gedwongen ontslagen, het sociaal plan, de kosten ervan en de pogingen die worden ondernomen om overtollige medewerkers elders in de rijksdienst aan het werk te helpen ?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel extern personeel werkt er bij de Belastingdienst en voor welk bedrag? Kan daarmee de taakstelling niet worden opgevangen?
Bij de invulling van de taakstellingen worden alle mogelijkheden in kaart gebracht. Niet alleen wordt gekeken naar efficiënter te werken, ook worden vereenvoudigingen van wet- en regelgeving geïnventariseerd en blijft de Belastingdienst kritisch kijken naar de noodzaak van externe inhuur.
De Belastingdienst huurde in 2008 voor ca. € 320 mln aan extern personeel in. Het betrof ca. 2 900 fte uitzendkrachten en ca. 700 fte ander extern personeel. In 2009 ging het om ca. € 270 mln (ca. 2 700 fte uitzendkrachten en ca. 550 fte ander extern personeel). Naar verwachting zullen de uitgaven voor de inhuur van extern personeel voor 2010 ca. € 170 mln bedragen (ca. 2 100 fte uitzendkrachten en 300 fte ander extern personeel).
Een efficiënte bedrijfsvoering brengt met zich mee dat ook in de toekomst in voorkomende gevallen van externe inhuur gebruik zal worden gemaakt. Te denken valt bijvoorbeeld aan de inzet van uitzendkrachten in de flexibele schil van de Belastingtelefoon, waarmee effectief kan worden ingespeeld op fluctuaties in het aanbod van telefonische vragen. In de praktijk zal het ook incidenteel blijven voorkomen dat door middel van externe inhuur moet worden voorzien in een tijdelijke behoefte aan specifieke expertise.
Bent u bereid om onafhankelijk onderzoek te doen plaatsvinden naar de vraag of de belastinginning op hetzelfde niveau kan blijven na realisatie van de opgelegde taakstelling, bijvoorbeeld door de Algemene Rekenkamer?
Zie antwoord vraag 2.
Het WRR-rapport "Happy Landings, het biometrisch paspoort als black box" |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie nr. 46 van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid getiteld «Happy Landings, het biometrisch paspoort als black box?1
Ik heb kennis genomen van de genoemde publicatie. Het betreft hier geen rapport van de WRR. Het gaat enkel om een publicatie die in opdracht van de WRR is geschreven. De inhoud daarvan zal eventueel meespelen bij het opstellen en vaststellen van een WRR-rapport. De verantwoordelijkheid voor de inhoud en de ingenomen standpunten van deze publicatie berust bij de externe auteurs. Ik heb begrepen dat de WRR in het voorjaar van 2011 met een rapport komt over de bredere thematiek van de rol en verantwoordelijkheid van de overheid bij de inzet van ICT-Beleid. Als dat rapport er is, zal het kabinet daar een standpunt over innemen.
Bent u voornemens een kabinetsreactie te maken op de conclusies van dit rapport? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze reactie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de voorbereidende werkzaamheden voor de bouw van een centrale opslag van biometrische gegevens op te schorten totdat de Kamer met u over de reactie op dit WRR-rapport van gedachten heeft kunnen wisselen? Zo nee, waarom niet?
In het Algemene Overleg van 7 oktober 2010 heeft de toenmalige staatssecretaris van BZK gezegd dat er nog geen onomkeerbare stappen zijn gezet ten aanzien van de ontwikkeling van de centrale online raadpleegbare reisdocumentenadministratie (ORRA). Staatssecretaris Bijleveld heeft tevens aangegeven dat de Kamer zal worden geïnformeerd over de stappen die worden overwogen, zodat de Kamer daar desgewenst over kan spreken. Ik wil mij op dit dossier oriënteren om tot een oordeel te kunnen komen over de wijze waarop de ORRA vorm zou kunnen krijgen. Ik verwacht hier enkele maanden voor nodig te hebben en zal daarna de Kamer over de uitkomsten informeren.
Bent u bereid de Kamer een volledig overzicht te doen toekomen van de wijze waarop andere EU-lidstaten de EU-richtlijnen met betrekking tot paspoorten en identiteitsbewijzen implementeren, in het bijzonder ten aanzien van de verificatie van gegevens bij uitgifte, en de wijze van opslag van biometrische gegevens?
Ik ben bereid om na te gaan of deze informatie beschikbaar is. De uitkomsten zal ik de Kamer doen toekomen.
Forse overschrijdingen van budgetten voor IT-projecten bij de overheid |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Publieke sector betaalt zich blauw door wanbeheer IT» in de Automatiseringsgids?1
Ja.
Worden de budgetten van IT-projecten van de Nederlandse publieke sector inderdaad met het in het onderzoeksrapport van «Public Sector: IT Project Evaluations» genoemde bedrag van 675 miljoen euro jaarlijks overschreden? Zo ja, hoe verklaart u dit? Zo nee, waarom niet? Hoeveel is dit bedrag dan wel?
Naar aanleiding van het bericht in de Automatiseringsgids is contact opgenomen met het bedrijf dat het rapport heeft gepubliceerd waarnaar de Automatiseringsgids verwijst. Desgevraagd meldde dit bedrijf dat de gepresenteerde gegevens zijn gebaseerd op informatie verstrekt door eigen contacten en openbare informatie. Het bedrijf vraagt € 1 500 (exclusief BTW) voor het beschikbaar stellen van het rapport. Dat vind ik veel geld, terwijl ik niet overtuigd ben van de waarde van het rapport. Ik heb het rapport dan ook niet besteld.
Ik merk voorts op dat uw Kamer bij brief d.d. 9 juni jl. de rapportage over de grote ICT-projecten van de rijksoverheid is aangeboden. In de rapportage en de bijlage daarbij wordt uw Kamer geïnformeerd over de projectplannen, externe kwaliteitstoetsen, de doorlooptijd en de kosten van deze projecten van het Rijk. Op ICT-projecten van de publieke sector buiten het Rijk heb ik geen zicht.
Is het waar dat bij 80% van de IT-projecten van de overheid het budget wordt overschreden? Zo ja, bent u dan ook geschrokken van deze conclusie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de budgetten voor IT-projecten bij de centrale overheid het meest worden overschreden? Zo ja, waarom presteert de centrale overheid op dit punt het slechtst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie van de samenstellers van het genoemde rapport dat «IT-projecten en politiek [...] gewoon niet samen gaan»? Zo ja, welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, waaruit blijkt het tegendeel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de Kamer een uitgebreide reactie te doen toekomen op bevindingen en conclusies uit het genoemde rapport, inclusief maatregelen die ertoe moeten leiden dat deze overschrijdingen voortaan voorkomen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Het ondersteunen van mantelzorgers |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Ab Klink (CDA) |
|
Kent u het onderzoek van de Erasmus Universiteit Rotterdam waaruit blijkt dat mantelzorgondersteuning tot uitstel van opname in verpleeghuizen leidt?1
Dít onderzoek is mij niet bekend. Uit andere onderzoeken (bijvoorbeeld van het SCP) is mij wel bekend dat het verlenen van mantelzorg kan leiden tot uitstel van opname in bijvoorbeeld een verpleeghuis.
Hoeveel zorgkantoren hebben inmiddels casemanagement ingekocht en in welke regio’s c.q. bij welke verzekeraars is dat nog niet gelukt? Gaan deze hekkensluiters in 2011 alsnog aan hun opdracht voldoen?
Alle zorgkantoren (concessiehouders/zorgverzekeraars) hebben ketenzorg dementie en daarmee casemanagement in hun inkoopbeleid opgenomen. In alle zorgkantoorregio’s wordt dementiezorg ingekocht. Bij de zorginkoop 2010 was er nog geen landelijk dekkend aanbod van ketenzorg dementie. Dit aanbod is echter ook afhankelijk van het aanbod dat de zorgaanbieders aan de zorgkantoren offreren. De zorgkantoren hebben hierbij een faciliterende rol.
Wat doet u eraan om werkgevers tot mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid te motiveren?
In de beleidsbrief «Voor elkaar» van 17 oktober 2007 wordt aangegeven dat het combineren van zorg en werk een zware belasting voor mantelzorgers kan betekenen. Het bewust maken van werkgevers van het feit dat een deel van hun werknemers mantelzorg verleent en van het feit dat het combineren van arbeid en zorg voor deze werknemers vaak een zware belasting vormt, werd in genoemde brief als een van de speerpunten genoemd. Om dit doel te bereiken is VWS een bondgenootschap aangegaan met bedrijven. Een bondgenootschap is aangegaan met Achmea, Menzis, Tinguely Netwerken, het Waterland Ziekenhuis, de Isala Klinieken en Microsoft. Deze bedrijven spannen zich in om binnen hun organisatie, maar ook daarbuiten mantelzorg beter op de kaart te krijgen. Binnenkort kan ook de gemeente Amersfoort aan dit rijtje worden toegevoegd.
Daarnaast zijn de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik bezig met de voorbereiding van een bewustwordingscampagne binnen het Rijk, gericht op een mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid bij de departementen.
Tenslotte wijs ik op het programma dat Mezzo en Qidos met subsidie van VWS uitvoeren op het terrein van werk en mantelzorg. In het kader van dit programma worden instrumenten ontwikkeld voor bedrijven die willen werken aan een mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid. Dit project loopt tot medio 2012.
Wat doet de rijksoverheid als werkgever zelf aan mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid? Welke ministeries hebben het keurmerk verworven een mantelzorgvriendelijke organisatie te zijn?
In de vorige vraag heb ik aangegeven dat BZK en VWS samen werken aan een campagne bij het Rijk, o.a. om ieder bewust te maken van het feit dat er werknemers in dienst zijn die ook mantelzorg verlenen. De vakbonden worden hierbij betrokken. Door middel van workshops, publicaties en voor ieder toegankelijke voorlichting worden de departementen aangemoedigd veel aandacht te besteden aan dit onderwerp. Als start voor dit project vindt op 10 november (de dag van de mantelzorg) een conferentie plaats waaraan o.a. personeelsfunctionarissen en leidinggevenden van de departementen deelnemen. Bezien wordt op welke wijze het toekennen van een keurmerk binnen dit project een plaats kan hebben.
Met de hierboven geschetste activiteiten geeft de Rijksoverheid het goede voorbeeld. Voor de sectoren Gemeenten en Provincies zullen BZK en VWS hierover ook in contact treden met de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).
Deelt u de mening dat de overheid het goede voorbeeld zou moeten geven? Bent u bereid om de inspanning te leveren die nodig is om de verschillende overheden tot mantelzorgvriendelijke organisaties te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Het stopzetten van een informatiseringproject van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Justitie staakt duur ICT-project» in het dagblad Trouw?1
Ja.
Is het waar dat besloten is om de ontwikkeling van het nieuwe informatiesysteem van de DJI, Cajis, stop te zetten? Zo ja, wat zijn de redenen geweest voor deze keus?
Met de bouw van het Cajis-systeem is gestart in 2008. Met het nieuwe systeem werd beoogd te komen tot een verbeterde geautomatiseerde ondersteuning van de bedrijfsvoering rondom tenuitvoerlegging, plaatsing en capaciteitsbeheer. Bovendien zou het nieuwe systeem moeten leiden tot een grotere flexibiliteit bij het implementeren van wijzigingen in de bedrijfsvoering, bijvoorbeeld als gevolg van veranderende wet en regelgeving. In juni 2010 is in opdracht van de hoofddirectie van DJI een projectreview gehouden. Daaruit is gebleken dat het ontwerp van Cajis niet meer past in de huidige inzichten over een professionele, geautomatiseerde ondersteuning van de bedrijfsvoering. Het voortzetten van Cajis zou veel extra kosten met zich brengen en uiteindelijk niet leiden tot de beoogde resultaten. Daarop heeft de hoofddirectie van DJI besloten Cajis in de huidige opzet stop te zetten.
Wat was de laatste begroting voor de kosten van Cajis? Hoeveel geld is er uiteindelijk aan de ontwikkeling van dit systeem besteed? Is er ooit de verwachting geweest dat de totale kosten van dit programma de twintig miljoen euro zouden overschrijden?
De laatste goedgekeurde projectbegroting (april 2009) bedroeg 14,2 miljoen euro. In totaal is er 11,9 miljoen euro besteed aan de ontwikkeling van het systeem. Het lag tot juni 2010 niet in de lijn der verwachting dat het project de grens van 20 miljoen euro zou overschrijden. Uit de eerder in het antwoord op vraag 2 vermelde projectreview kwam echter naar voren dat bij de begroting geen rekening was gehouden met de kosten die voortvloeien uit het koppelen van Cajis en bestaande systemen bij DJI, alsmede de implementatie. Op dat moment werd duidelijk dat het project de grens van 20 miljoen euro zou gaan overschrijden.
Is op enig moment de vraag aan de orde geweest of dit project voldeed aan de criteria voor een groot ICT-project? Wat was daarvan de conclusie en waarom?
Projecten met een ICT-component van meer dan 20 miljoen euro worden aangewezen als een «groot ICT-project». DJI toetst bij de start van een project en gedurende de looptijd minimaal een maal per jaar of een project voldoet aan dit criterium. Zoals eerder vermeld bij het antwoord op vraag 3 werd pas in juni 2010 duidelijk dat het Cajis-project de norm van 20 miljoen euro zou gaan overschrijden als tot voortzetting en uitbreiding van het project zou zijn besloten.
Welke partijen zijn betrokken geweest bij het ontwikkelen van Cajis? Welke rollen namen deze partijen in het project in?
Voor het ontwikkelen van Cajis was de interne ICT-uitvoeringsorganisatie van DJI, het Shared Service Center ICT, (SSC-I), verantwoordelijk. Bij het ontwikkelen van Cajis zijn onder verantwoordelijkheid en aansturing van SSC-I, medewerkers van externe partijen betrokken geweest. Circa 30 procent van de bemensing van het project bestond uit externe medewerkers die onder meer werden ingezet als programmeur, tester, migratiespecialist, analist en projectmanager.
Hoe is de interne informatievoorziening geweest over de planning en realisatie van Cajis? Is hier gewerkt volgens de aanbevelingen van de werkgroep ICT-projecten bij de overheid van de Tweede Kamer en is bijvoorbeeld een «gateway-review» gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het SSC-I, de opdrachtnemer van het project, heeft aan de hand van voortgangsrapportages periodiek verantwoording afgelegd aan de hoofddirectie van DJI. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 4 voldeed het Cajis-project niet aan de criteria om aangewezen te worden als groot project. De in het kader van een groot project verplichte «gateway-review» is niet uitgevoerd. Wel heeft er gedurende het project drie maal een audit plaatsgevonden. Deze audits hebben wel geleid tot bijsturing, maar niet tot een heroverweging. Zoals eerder vermeld in het antwoord op vraag 2 was een in opdracht van de hoofddirectie uitgevoerde review wel aanleiding om te stoppen met het project-Cajis in de huidige opzet. De gang van zaken bij het project Cajis wordt geëvalueerd om hier lering uit te trekken.
Was het nog altijd de planning dat Cajis in december 2010 opgeleverd zou worden? Zo ja, hoe kan het zijn dat pas drie maanden voor die datum alsnog besloten wordt het project te stoppen?
In de oorspronkelijke planning (begin 2008) zou de software van Cajis worden opgeleverd in de tweede helft van 2009. Gedurende de looptijd van het project is deze opleverdatum verschoven naar mei 2011. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze datum alleen betrekking had op het opleveren van de software. De implementatie van het systeem zou niet eerder dan 2012 plaats kunnen vinden. De noodzakelijke koppelingen tussen Cajis, de bestaande TULP systemen en de ketenpartners zou niet eerder dan eind 2011/begin 2012 gereed zijn.
Bent u inderdaad van mening dat de ontwikkeling van Cajis kennis heeft opgeleverd die gebruikt kan worden bij volgende projecten? Zo ja, waaruit bestaat die kennis en hoe kan hij gebruikt worden?
Naar huidig inzicht is waarschijnlijk ongeveer de helft van de in het kader van Cajis ontwikkelde software, de procesbeschrijvingen en de functioneel ontwerpen geschikt voor (her)gebruik. Daarnaast is er door de ICT-medewerkers veel kennis en ervaring opgedaan die goed bruikbaar is bij nieuwe projecten.
Op welke wijze is de Tweede Kamer geïnformeerd over de planning en voortgang van de ontwikkeling van het nieuwe informatiesysteem van de DJI? Bent u van mening dat de Kamer hiermee haar controlerende taak naar behoren heeft kunnen uitvoeren? Zo ja , waarom?
De Tweede Kamer is niet geïnformeerd over de planning en voortgang van de ontwikkeling van het Cajis-project, omdat dit niet gebruikelijk is voor projecten die niet voldoen aan het criterium voor aanwijzing tot «groot ICT project». Wij zijn deze criteria momenteel aan het herzien. In de volgende rapportage Grote ICT Projecten zou Cajis daarom wel opgenomen zijn.
Wat zijn de gevolgen van het mislukken van dit project voor de bedrijfsvoering van de DJI? Hoe worden de tekortkomingen die het onderzoekscentrum van het ministerie van Justitie (WODC) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) constateerden aan het oude systeem, Tulp, ondervangen?
De bedrijfsvoering blijft gebruik maken van de bestaande operationele systemen, waaronder het TULP-systeem. Van het TULP-systeem worden periodiek nieuwe releases uitgebracht, waarmee uitvoeringsproblemen zo veel mogelijk worden opgelost binnen de TULP-systematiek. Problemen, die niet kunnen worden ondervangen met behulp van nieuwe releases, zijn, totdat een structurele oplossing beschikbaar komt, zo goed mogelijk opgelost met organisatorische maatregelen in de vorm van aangepaste werkprocedures. Dat geldt bijvoorbeeld voor het door het WODC gesignaleerde probleem dat in bijzondere situaties handmatig de verblijfsduur van gevangenen moet worden bepaald en bewaakt. Het CBS constateert dat TULP geen inzicht biedt in het verloop van een detentieperiode, omdat de systemen van de verschillende inrichtingen niet aan elkaar gekoppeld zijn. Gedetineerden die overgeplaatst worden, kunnen daardoor niet gevolgd worden van inrichting naar inrichting.
Dit punt is inmiddels grotendeels opgelost met maatregelen in het systeem TULP_MIR.
Het recht van grensarbeiders op AOW |
|
Roos Vermeij (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nederbelg raakt AOW-inleg kwijt»?1
Ja.
Is het waar dat ondanks schriftelijke verklaringen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de opbouw van AOW-rechten een ondernemer, wonend in België, vanaf zijn 65e toch nog moet aantonen of moet kunnen aantonen dat hij recht op een AOW-uitkering heeft? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot wat in het onderhavige krantenartikel wordt gesteld?
Ja, dat kan zich voordoen.
De burger die niet (langer) in Nederland woont, is in beginsel niet (langer) verzekerd voor de AOW. Wel verzekerd is de niet-ingezetene die feitelijk substantieel in Nederland werkt. Louter de eigen verklaring van een niet-ingezetene dat hij of zij feitelijk substantieel in Nederland werkt of heeft gewerkt, volstaat niet. Verificatie vindt plaats aan de hand van registraties van bijvoorbeeld UWV en Belastingdienst waaruit de gestelde arbeid in Nederland zal (moeten) blijken. Daarnaast zijn gegevens over eventuele in het woonland vervulde werktijdvakken van belang. De SVB ontvangt deze gegevens van het bevoegde zusterorgaan van het woonland op het moment dat het zusterorgaan voor een betrokkene een AOW-pensioen aanvraagt. Deze gegevens bepalen of op grond van de Europese verordening de wetgeving van het woonland van toepassing is (geweest) of dat de niet-ingezetene onderworpen (en dan meestal ook verzekeringsplichtig) was op grond van Nederlandse wetgeving.
De SVB verstrekt elke burger op verzoek en desgewenst ook voor de 65e verjaardag informatie over zijn actuele verzekeringspositie op grond van de AOW. De SVB informeert de burger dan in beginsel aan de hand van de casuspositie en gegevens die de burger zelf bij zijn verzoek presenteert, maar onder voorbehoud van de juistheid en volledigheid daarvan. In een aantal situaties zijn die gegevens immers pas in een (veel) later stadium beschikbaar of in andere overheidsregistraties opgenomen en verifieerbaar. Als op een later tijdstip de eigen opgave van de burger over diens woon/werksituatie niet blijkt te stroken met de feiten of met bedoelde registraties, dan geldt het gemaakte voorbehoud en is de SVB op grond van het EG-recht gehouden de eerder verstrekte informatie weer in te trekken. Immers, anders zou het woonland niet bevoegd zijn om de daar verschuldigde premies te heffen.
Bij grensoverschrijdende woon-/werksituaties kan het in het geval van een directeur-grootaandeelhouder of andere ondernemer voorkomen, dat de (eerdere) eigen opgave niet blijkt te stroken met de in Nederland en/of woonland geregistreerde gegevens. De SVB stelt de burger dan in de gelegenheid om alsnog met betrouwbare authentieke stukken aan te tonen dat hij of zij ondanks het ontbreken van ingezetenschap toch verzekerd is (gebleven) voor de AOW.
Is het mogelijk dat iemand jarenlang AOW-premie betaalt zonder daarvoor rechten op te bouwen? Deelt u de mening dat, indien de ondernemer in kwestie inderdaad geen of beperkte AOW-rechten heeft opgebouwd, hij volledig gecompenseerd moet worden voor de teveel betaalde premies? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mogelijkheid kan zich niet voordoen.
Iemand betaalt uitsluitend premies als iemand verzekerd is en niet andersom. Als een burger in het verleden verplichte premies blijkt te hebben betaald terwijl (naderhand blijkt dat) hij niet verzekerd was, dan kan hij de onverschuldigde betaalde premies terugvragen bij de belastingdienst. Mocht deze mogelijkheid van premierestitutie zijn verjaard, dan compenseert de SVB de onverschuldigd betaalde premies met een extra AOW-opbouw. Op grond van de door haar gepubliceerde beleidsregel, handelt de SVB alsof het vrijwillige betaalde premies betroffen. Dat wil zeggen dat het uitblijven van een (tijdige) aanmelding voor de vrijwillige AOW-verzekering wordt gepardonneerd. Daardoor komt het nooit voor dat er geen AOW-rechten staan tegenover betaalde maar niet-gerestitueerde AOW-premies.
Een oordeel over een concreet individueel geval is uitsluitend voorbehouden aan de betreffende uitvoeringsinstantie. Zoals ik hierboven al heb aangegeven is het niet mogelijk dat een betrokkene jarenlang AOW-premie betaalt zonder daarvoor rechten op te bouwen.
Deelt u, gezien het feit dat ondanks schriftelijke verklaringen van de SVB over de opbouw van AOW-rechten, iemand vanaf zijn 65e toch nog moet aantonen of moet kunnen aantonen dat hij recht op een AOW-uitkering heeft, de mening dat dit proces niet voldoende transparant is voor grensondernemers? Zo nee, waarom niet?
De EG-coördinatieverordening 883/2004 beoogt te voorkomen dat de burger bij grensoverschrijdende (en al dan niet zelfstandige) arbeid in meer dan één lidstaat verzekeringsplichtig en daardoor ook meervoudig premieplichtig is. Als feitelijk substantieel grensoverschrijdend beroepswerkzaamheden worden verricht, wijst de verordening de lidstaat aan waarvan de wetgeving exclusief op een betrokkene van toepassing is. Meestal is dat de wetgeving van het werkland of – als men een zeker deel van dezelfde werkzaamheden ook in het woonland verricht – de wetgeving van het woonland. Over elke periode ontstaat daardoor slechts in één lidstaat premieverplichtingen, maar ook opbouw van ouderdomspensioen. Elke lidstaat waar men in de actieve periode verzekerd en dus premieplichtig is geweest, betaalt uiteindelijk naar rato van die periode een deel van het totale ouderdomspensioen.
Indien een ondernemer vooraf of zo spoedig mogelijk daarna grensoverschrijdende arbeid meldt bij het bevoegde socialezekerheidsorgaan, verkrijgt hij direct alle informatie over de gevolgen van het grensoverschrijdend gaan werken voor bijvoorbeeld aangifte- en premieplicht, ziektekosten-verzekering en pensioenopbouw. Er zijn mij geen signalen bekend, dat deze informatie ontoereikend is.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is om ondernemers de kans te geven eenmaal vóór hun 65ste bij de SVB een zogenaamde «AOW-check» te laten doen, waarbij het onderzoek zoals dit nu bij de leeftijd van 65 wordt gedaan, eerder wordt gedaan door de SVB, opdat onvoldoende verzekerde ondernemers nog tijd hebben om actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, kan elke burger op elk moment bedoelde check laten doen. Daarnaast verstrekt de SVB in het kader van de overgang naar een positieve verzekerdenregistratie burgers al op steeds jongere leeftijd een vervroegd verzekeringsoverzicht. Eventuele misverstanden over de verzekerings- en premieplicht kunnen daardoor in een steeds vroeger stadium aan het licht en tot oplossing komen.
Kan de door de regering aangestelde «grensmakelaar», die helpt bij het oplossen van problemen die mensen ondervinden wanneer zij in grensgebieden werken en wonen, een rol spelen in bovengenoemde problematiek? Zo ja, welke rol? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce Grensoverschrijdende Samenwerking (GROS), waar de Grensmakelaar voorzitter van is, heeft tot taak in overleg met de buurlanden problemen te helpen oplossen die een goede samenwerking in grensregio's in de weg staan. De focus is daarbij op knelpunten die grensregio’s niet zelf kunnen oplossen en die in goed overleg met het rijk en buurlanden moeten worden aangepakt. De Taskforce en haar voorzitter sturen en stimuleren op hoofdlijnen. De Grensmakelaar zelf heeft als voornaamste taak om partijen uit binnen- en buitenland bij elkaar te brengen en hij is het gezicht naar buiten in overleg met buurlanden.
Het daadwerkelijk oplossen van de knelpunten en het nemen van beslissingen in individuele gevallen is en blijft de verantwoordelijkheid van betrokken departementen en instellingen aan beide zijden van de grens.
In de situatie dat een betrokkene al dan niet onbewust, essentiële en consistente gegevens niet (tijdig) verstrekt of dat die gegevens onjuist blijken te zijn zodat achteraf correctie nodig is, volstaat afstemming tussen SVB, Belastingdienst en het Zusterorgaan.
Vormen problemen rondom grensarbeiders in het algemeen en sociale uitkeringen in het bijzonder, aanleiding om die binnen het verband van de Taskforce Grensoverschrijdende samenwerking (GROS) aan de orde te stellen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Verschillende knelpunten die besproken worden binnen de Taskforce GROS betreffen de problematiek van grensarbeiders.
Zo heb ik en mijn toenmalige ambtsgenoot Laumann uit Noordrijn Westfalen op 31 maart jl. in Venlo een gezamenlijk informatieportaal gelanceerd. Dit webportaal geeft grensarbeiders informatie over zaken als sociale uitkeringen, kinderbijslag, belastingen, arbeidsrecht etc. Deze informatie wordt zoveel mogelijk toegesneden op de persoonlijke situatie. Voorbereidingen zijn in gang gezet om een soortgelijk portaal met België te ontwikkelen
Bij brief van 18 juni 2010 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn voornemen om onder voorwaarden de mogelijkheid te scheppen dat een kennismigrant uit een land buiten de EU die in Duitsland of België wil (blijven) wonen, makkelijker toegang kan krijgen tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Hiertoe zal de kennismigrantenregeling in de Wet uitvoeringsregels van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) worden veranderd en – in het kader van de lopende herziening van Wav – in 2011 in werking treden.
Het bericht dat minister Huizinga zich op kosten van het ministerie heeft laten ophalen met een privéjet uit Italië |
|
Diederik Samsom (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Kent u het bericht «Huizinga laat zich met privéjet uit Italië ophalen»?1
Ja.
Staan er in bovengenoemd bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
De hoofdboodschap, namelijk dat om bij de behandeling van de VROM-begroting op dinsdag 17 augustus aanwezig te zijn gebruik is gemaakt van een regeringsvlucht c.q. een ingehuurde vliegtaxi, is juist.
Zijn er naast het in artikel 6 van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen nog andere regels van kracht ten aanzien van reizen van bewindspersonen per vliegtuig?
Nee.
Wat wordt concreet bedoeld met «de noodzakelijke faciliteiten»2 die aan bewindspersonen ter beschikking worden gesteld voor dienstreizen? Wie en wat bepaalt wat in dit kader «noodzakelijk» is?
Met noodzakelijke faciliteiten worden faciliteiten bedoeld die naar inzicht van het departement noodzakelijk zijn. Er dient een afweging te worden gemaakt. Deze afweging wordt gemaakt door de bewindspersoon in samenspraak met de secretaris-generaal. De politieke verantwoordelijkheid ligt vanzelfsprekend bij de bewindspersoon.
Was er in het onderhavige geval wel sprake van een dienstreis?
Ja.
Is de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ook per privévliegtuig ten laste van de rijksbegroting teruggevlogen naar haar vakantiebestemming? Zo ja, waaruit bestond dan de noodzaak en waarom is er geen gebruik gemaakt van andere vervoersmiddelen?
Nee, voor de terugreis is gebruik gemaakt van een lijndienst.
Stonden er voor de genoemde reis andere minder dure en milieubelastende vervoersmogelijkheden open, zoals de (nacht)trein of (budget)vluchten van nabijgelegen luchthavens? Zo ja, waarom is daar dan geen gebruik van gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Een aantal openstaande vervoersmogelijkheden is onderzocht. Tussen deze mogelijkheden is een afweging gemaakt. Voor de heenreis is gekozen voor een regeringsvlucht op dinsdagochtend. De terugreis heeft met een lijnvlucht plaatsgevonden.
Deelt u de mening van de leider van de ChristenUnie en vicepremier dat het «niet relevant» is hoe de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer naar de begrotingsvergadering is gekomen? Zo ja, betekent dat dan dat bewindspersonen geheel naar eigen believen de wijze van vervoer ten behoeve van dienstreizen kunnen bepalen? Zo nee, waarom niet?
Vicepremier Rouvoet heeft op een vraag van een journalist aangegeven geen inzicht te hebben gehad in de omstandigheden en afwegingen op het departement en om die reden daarover niks te melden te hebben, zodat vragen aan zijn adres over deze vlucht niet relevant waren.
Acht u aanscherping van het genoemde voorzieningenbesluit ten aanzien van dienstreizen anders dan per auto gewenst? Zo ja, in welke zin en op welke termijn gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Bewindspersonen moeten kunnen beschikken over alle voorzieningen die voor de uitoefening van het ambt noodzakelijk zijn. Dat is het uitgangspunt van het Voorzieningenbesluit. De strekking van artikel 6 van het Voorzieningenbesluit is dan ook dat alle noodzakelijke faciliteiten voor een dienstreis aan de bewindspersoon ter beschikking worden gesteld. In de ambtsvervulling kunnen zich altijd onvoorziene situaties voordoen die niet vooraf in regelgeving zijn voorzien. De gekozen formulering van artikel 6 voor reisvoorzieningen is bewust zo gekozen om ook in uitzonderlijke omstandigheden gebruik te kunnen maken van geëigende vervoersmiddelen. Het Voorzieningenbesluit, en in het bijzonder deze bepaling, kan nooit zo worden ingericht dat iedere specifieke situatie wordt ingekaderd.
Herinnert u zich het algemeen overleg van woensdag 13 januari 2009 met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over regels voor declaraties van bewindspersonen, bestuurders en ambtenaren? Is de genoemde reis van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer daarmee in overeenstemming? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De reis van de minster van VROM is in overeenstemming met artikel 6 van het Voorzieningenbesluit. Het uitgangspunt van deze regeling is dat ministers en staatssecretarissen optimaal dienen te worden gefaciliteerd om hun werkzaamheden te verrichten, waarbij de kosten in de begroting zichtbaar worden gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Het verstrekken van een internationale huwelijksakte aan partners van hetzelfde geslacht |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Wilt u kennisnemen van het bericht van de heer H. v. S., waarin hij melding maakt van de problemen bij het aanvragen van een internationale huwelijksakte voor gehuwden van hetzelfde geslacht?1
Ja.
Is het waar dat gemeenten onder de huidige regelgeving geen internationale huwelijksakte af kunnen geven als de gehuwden hetzelfde geslacht hebben? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat aan homo-echtparen geen officieel document verstrekt kan worden waarmee zij in het buitenland het bestaan van hun huwelijk kunnen bevestigen? Zo nee, waarom niet?
De verstrekking van een internationaal uittreksel uit een huwelijksakte is geregeld in een verdrag van de Internationale Commissie voor de Burgerlijke Stand (ICBS), namelijk de Overeenkomst betreffende de afgifte van meertalige uittreksels uit akten van de burgerlijke stand (Wenen, 8 september 1976, Trb. 1977, 70). Een op grond van deze overeenkomst afgegeven uittreksel uit een akte van de burgerlijke stand bevat zowel de burgerlijke standgegevens van de betrokkene, als de officiële vertaling daarvan in alle talen van de landen die bij de ICBS zijn aangesloten. Het internationale uittreksel kan daardoor een eenvoudig en praktisch alternatief zijn voor een nationaal uittreksel: dit laatste moet immers bij gebruik in het buitenland nog voorzien worden van een vertaling door een beëdigd vertaler in de taal of talen van het land waarin de burger het uittreksel moet overleggen. De burger bespaart hierdoor dus tijd en kosten.
Het bestaande model van het internationale uittreksel uit de huwelijksakte kan, zoals dat thans is geredigeerd, niet worden gebruikt voor huwelijken van personen van gelijk geslacht. De ICBS heeft onderkend dat de Overeenkomst van Wenen niet voorziet in een modeluittreksel voor gehuwden van gelijk geslacht en heeft, op verzoek mede van ons land, vervolgens aanpassing in voorbereiding genomen. De aanpassingen hebben betrekking op de modellen van alle internationale uittreksels die voorzien zijn in de Overeenkomst van Wenen en dus niet alleen op het uittreksel uit de huwelijksakte.
De ICBS is met haar werk inmiddels zodanig gevorderd dat besluitvorming daarover in maart volgend jaar en anders in haar najaarsvergadering van 2011 mag worden verwacht.
Dat er op dit moment nog geen internationaal uittreksel kan worden afgegeven voor huwelijken tussen personen van gelijk geslacht dat gebaseerd is op de Overeenkomst van Wenen, betekent niet dat het niet mogelijk zou zijn om burgers in kwestie tegemoet te komen. In antwoord op vragen van het lid Van der Ham2 heb ik destijds aangegeven dat het voor hen mogelijk is om een uittreksel uit de huwelijksakte in het Nederlands te verkrijgen en dit te laten vertalen door een beëdigd vertaler in de taal van het land waar het uittreksel dient te worden overgelegd. Verder staat het gemeenten vrij om zelf een verklaring op te stellen en af te geven in het Engels en eventueel in een andere taal inzake het bestaan van een huwelijk tussen twee personen van gelijk geslacht. Een andere optie, zo gaf ik aan, bestaat in de afgifte van een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens aan de betrokkenen waarop het bestaan van hun huwelijk wordt vermeld. Een dergelijk uittreksel kan ook in het Engels en in andere talen worden afgegeven. Ik wees er ten slotte op dat in de praktijk zich ook de situatie voordoet dat een internationaal uittreksel overeenkomstig het model van de Overeenkomst van Wenen wordt afgegeven, waarbij de gegevens eigenhandig worden aangepast door de ambtenaar van de burgerlijke stand; dit onder de uitdrukkelijke mededeling dat het internationale uittreksel uit de huwelijksakte in aangepaste vorm niet onder de werking van de Overeenkomst van Wenen valt en om die reden niet de met die overeenkomst beoogde officiële status heeft.
Welke regelgeving en verdragen gelden er ten aanzien van internationale akten van de burgerlijke stand? Zijn er naast het homohuwelijk nog meer moderniseringen van het familierecht die niet gedekt worden door de regelgeving rond internationale akten?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u zich inzetten voor de wijziging van regelgeving en verdragen, zodat moderniseringen van het familierecht ook in internationale akten tot uitdrukking kunnen worden gebracht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen wij die wijziging van de nationale regelgeving verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in nationale regelgeving de ruimte te scheppen om meertalige versies van akten van de burgerlijke stand af te geven voor die situaties waarin nog geen internationale akte afgegeven kan worden? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de voor- en nadelen van een dergelijke akte, die afwijkt van een internationale akte?
Voor gemeenten bestaat, zoals hiervoor reeds aangegeven, een aantal opties om de burger in de gelegenheid te stellen om het bestaan van zijn huwelijk in internationaal verband aan te tonen. In antwoord op vragen van het lid Van der Ham2 heb ik aangegeven dat ik bereid ben om gemeenten hierin verder tegemoet te komen door dit punt voor te leggen aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit met het verzoek zich te buigen over een richtlijn voor een eenduidige landelijke handelwijze. De Commissie van advies heeft, na te hebben geconstateerd dat gemeenten verschillend omgaan met deze situatie, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVvB) gevraagd een uniform model te ontwikkelen dat zou kunnen worden gebruikt totdat de ICBS haar modelakte zal hebben aangepast. De NVvB heeft mij laten weten dat ingebruikneming van een door haar modellencommissie opgestelde modelakte binnen afzienbare termijn zal kunnen plaatsvinden.
Bestrijding van natuurbranden |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van het tv-programma EenVandaag over de bestrijding van natuurbranden?1 Herinnert u zich de vragen van de leden Boelhouwer en Heijnen aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het advies «Risicoberekening volgens voorschrift: een ritueel voor vergunningverlening»?2
Ja.
De bestaande berekeningsmethode is specifiek gericht op het bepalen van risico’s met gevaarlijke stoffen en is daarom niet geschikt voor berekening van risico’s van natuurbranden.
Het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (NIFV) is met subsidie van BZK een onderzoek gestart naar een geschikt model voor natuurbrandverspreiding. Dat model moet van toepassing zijn in zowel de preventieve als de repressieve fase en moet een bijdrage leveren aan een gefundeerde risico-inschatting. Naar verwachting zullen de voorlopige resultaten van een eerste test van een model in oktober van dit jaar worden opgeleverd.
Deelt u de mening van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Risicobeheersing van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) dat de Nederlandse brandweer onvoldoende is uitgerust om natuurbranden te bestrijden? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat deze situatie wordt verbeterd? Zo nee, waarom niet?
Met de voorzitter van het Landelijk Netwerk Risicobeheersing ben ik het eens als hij bedoelt dat de uitrusting van de brandweer om natuurbranden te bestrijden kan worden verbeterd. De reden hiervoor is dat te verwachten valt dat het aantal incidenten met natuurbranden, mede als gevolg van klimatologische veranderingen, zal toenemen. In de aan uw Kamer toegezonden Voortgangsbrief Nationale Veiligheid 20093 is daarom ook aangegeven dat het kabinet verder zal investeren in het verkleinen van risico’s van natuurbranden. Bij het verbeteren van deze situatie gaat het onder meer om het vergroten van de zelfredzaamheid van de burgers. Ik heb uw Kamer daarover geïnformeerd in mijn brief «Versterken zelfredzaamheid bij rampen en crises»4, waarin een aantal ontruimingsoefeningen op de Veluwe is aangekondigd. Deze oefeningen zijn inmiddels gehouden en worden momenteel geëvalueerd.
Een ander spoor om de risico’s van natuurbranden te verkleinen is gericht op het verbeteren van de samenwerking tussen de publieke en private partijen. Met subsidie van BZK voert de veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland een project uit dat moet leiden tot een beter inzicht in de verantwoordelijkheden van betrokken partijen en tot kennisvermeerdering over de aanpak van het natuurbrandrisico, zowel preventief als repressief. De opgedane en gebundelde kennis zal aan andere veiligheidsregio’s beschikbaar worden gesteld. Op rijksniveau vindt hierover afstemming plaats tussen de ministeries van LNV en van BZK.
Het specialiseren van veiligheidsregio’s ten aanzien van bepaalde risico’s maakt onderdeel uit van het huidige crisisbeheersingsbeleid en past ook in de recent door de brandweer ontwikkelde toekomstvisie, de zgn. «Strategische Reis».
In aanvulling op de lopende initiatieven heb ik de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV) verzocht onderzoek te doen naar de rol van de brandweer in de operationele voorbereiding op en bestrijding van natuurbranden. De Inspectie OOV zal daarbij aandacht besteden aan de aard en omvang van de problematiek, de relevante maatschappelijke ontwikkelingen en de wijze waarop brandweerkorpsen de preventie, preparatie en repressie ten aanzien van natuurbranden hebben georganiseerd. Ook de rol van andere betrokken partijen (waaronder vrijwilligers en Defensie) bij natuurbranden zal nader worden bekeken. Het onderzoek zal zich ook richten op de vraag of er een landelijk tekort aan materieel is. De Inspectie OOV betrekt hierbij de door het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) verrichte inventarisatie naar het in de regio’s aanwezige materieel voor natuurbrandbestrijding en de betreffende onderzoeken die door de NVBR worden gedaan. De Inspectie OOV verwacht in het najaar van 2010 het rapport op te leveren. Ik zal uw Kamer daarover nader informeren.
De Inspectie OOV zal tevens een separaat onderzoek doen naar de recente brand op de Strabrechtse Heide. De resultaten van dit onderzoek zullen, net als de resultaten van een eerder onderzoek naar de duin- en bosbrand in Schoorl van augustus 2009, worden meegenomen in bovengenoemd onderzoek.
Bestaat er landelijk een tekort aan speciale wagens of ander materieel ter bestrijding van natuurbranden? Zo ja, hoe groot is dat tekort en wat zijn de gevolgen daarvan voor de veiligheid in natuurgebieden?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u voor de bestrijding van natuurbranden de inzet van vrijwilligers, zoals boeren, een adequaat alternatief voor professionele brandweerzorg? Zo ja, hoe is dit georganiseerd? Zo nee, waarom niet?
Inzet van vrijwilligers is een goede aanvulling bij de bestrijding van natuurbranden door de brandweer. Deze inzet geschiedt onder verantwoordelijkheid van de brandweer.
Risico’s verbonden aan de inzet van brandweerlieden en vrijwilligers zijn afgestemd op het daarvoor beschikbare materieel. Uiteraard kan een (tijdelijk) tekort aan materieel tot vertraging van de bestrijding leiden met gevolgen voor de veiligheid. Het is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag voor de rampenbestrijding daarin besluiten te nemen.
Acht u de inzet van materieel en personeel van Defensie bij de bestrijding van natuurbranden gewenst? Zo ja, hoe wordt dit georganiseerd en wordt personeel hiervoor opgeleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op grond van de wet Rampen en Zware Ongevallen (WRZO) (vanaf 1 oktober 2010 de wet Veiligheidsregio’s) kan het bevoegd gezag, indien de aard en omvang van natuurbranden dat vereisen, Defensie om militaire bijstand verzoeken. Inzet van personeel en materieel van Defensie is verder uitgewekt in de afspraken die ik heb gemaakt met de ministers van Defensie en van Justitie in het kader van ICMS (Intensivering Civiel-Militaire Samenwerking) Uw Kamer is hier op 24 mei 2006 door de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie en van Defensie per brief over geïnformeerd5. In dat kader is Defensie ook als partner in de rampenbestrijding vertegenwoordigd in de veiligheidsregio’s. Op deze wijze sluit militaire inzet aan bij het operationele optreden van de veiligheidsregio’s.
Defensie en de veiligheidsregio’s hebben afspraken gemaakt om de oefenkalenders van de veiligheidsregio’s en van Defensie nog beter op elkaar af te stemmen. Elk jaar worden rampen- en crisisoefeningen gehouden, zowel landelijk als regionaal. Ook wordt Defensie structureel betrokken bij de planvorming en het opstellen van draaiboeken.
Lopen burgers, vrijwilligers of brandweerlieden vanwege een tekort aan gespecialiseerd materieel grotere risico’s bij het uitbreken van een natuurbrand dan wanneer er wel voldoende materieel beschikbaar zou zijn? Zo ja, acht u dit een aanvaardbaar risico?
Zie antwoord vraag 4.
Als de bestaande methode van berekening van risico’s niet geschikt is om de risico’s bij natuurbranden te berekenen, hoe worden die risico’s dan wel ingeschat?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over de oproep van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Risicobeheersing van de NVBR om binnen de brandweerkorpsen te specialiseren in het bestrijden van natuurbranden?
Zie antwoord vraag 2.
Het lageniveau van burgerschapscompetenties onder Nederlandse scholieren |
|
Metin Çelik (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van dit artikel over de score van Nederlandse scholieren op het gebied van burgerschapscompetenties ten opzichte van Europese Leeftijdsgenoten?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de resultaten die voortkomen uit een studie van de International Association for the Evaluation of Educational Achievement (IEA), waarin naar voren komt dat Nederlandse scholieren op het vlak van burgerschapscompetenties lager scoren dan Europese leeftijdsgenoten?
De door u genoemde publicatie betreft de eerste bevindingen van de International Civics and Citizenship Education Study (ICCS) en de gelijktijdig gepubliceerde eerste bevindingen over de Nederlandse gegevens2. Hierin wordt een algemeen beeld gegeven van de kennis en houdingen van leerlingen uit verschillende landen. Scholen in Nederland zijn sinds 2006 verplicht om actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Het toezicht op burgerschap is vastgelegd in het Toezichtkader burgerschap, aan de hand waarvan de inspectie toeziet op de naleving van opdracht. Scholen hebben ruimte voor hun eigen invulling van deze opdracht, waarbij ze gebruik kunnen maken van een uitgebreid ondersteuningsaanbod. Of en hoe beleidsmatig wordt ingezet om burgerschap verder te stimuleren wordt overgelaten aan het volgende kabinet.
Bent u van mening dat de wetswijziging in 20062 – waarmee actief burgerschap nadrukkelijker een plek kreeg in het onderwijs – voldoende mogelijkheden biedt voor scholen om lesuren in het kader van burgerschapscompetenties in te passen en vorm te geven? Zo ja, hoe verklaart u de score van Nederlandse scholieren ten opzichte van scholieren in andere landen die geen burgerschapslessen hebben gehad?
De wettelijke taak van scholen om burgerschap te bevorderen is met brede instemming van uw Kamer ingevoerd. Hierbij is aangegeven dat burgerschap geen apart vak is maar onderdeel van het totale onderwijsproces. Aspecten van burgerschap zoals kennis over de democratische rechtsstaat komen terug in de kerndoelen en in de inhouden van verschillende vakken, zoals geschiedenis, wereldoriëntatie en maatschappijleer. Bij de verdere besluitvorming over burgerschapsvorming kunnen de bevindingen uit de nog te verschijnen eindrapportage van de ICCS over verschillen tussen landen worden meegenomen.
Hoe kijkt u tegen de stelling aan dat er een relatie bestaat tussen de achterblijvende democratische burgerschapscompetenties van Nederlandse scholieren en hun gebrekkige kennis over internationale mensen- en kinderrechten, internationale verhoudingen etc., wanneer dit vergeleken wordt met Europese leeftijdsgenoten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze matige score niet los gezien kan worden van de meermaals getrokken conclusies van de onderwijsinspectie3 dat de ontwikkeling van burgerschap langzaam gaat, er nauwelijks sprake is van een heldere visie en heldere doelen en er sprake is van losse projecten in plaats van samenhang? Zo ja, hoe gaat u hier dan concreet mee aan de slag? Zo nee, waarom niet?
Het ontwikkelen van een visie op burgerschap en het in praktijk brengen hiervan is een lastig proces, zoals de Inspectie terecht opmerkt. Het vraagt veel voorbereidingswerk van scholen en een degelijke evaluatie. Gelet op het korte tijdsbestek sinds de inwerkingtreding van de wettelijke bepaling lijkt het goed scholen tijd te bieden om burgerschap verder in hun onderwijs te verankeren.
Hoe kan het dat deze conclusie in het betreffende onderwijsverslag voor de derde maal op rij is gemaakt en toch geen verbetering of inzet tot verbetering heeft gebracht? Is er sprake van een uitvoeringsprobleem bij het ministerie van OCW of spelen er andere omstandigheden mee die vooruitgang bemoeilijken?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u in dat licht de, in het artikel geuite opvatting dat burgerschap wel een plek heeft gekregen in de taken, maar nauwelijks in het curriculum van scholen, waardoor er onvoldoende aandacht en focus bestaat over burgerschapsonderwijs aan scholieren?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Wat is er concreet gedaan met de aanbevelingen van de onderwijsinspectie m.b.t. de evaluatie naar aanleiding van het gebrek aan vooruitgang en de wens tot verbetering?3
In de beleidsreactie op het Onderwijsverslag 2008–20095 is ingegaan op de bevindingen van de Inspectie van het onderwijs over burgerschap. Wij beschouwen deze bevindingen in het licht van het feit dat 80 procent van alle scholen in het primair en voortgezet onderwijs een visie op burgerschap heeft ontwikkeld en verder uitgewerkt. De aanbevelingen van de Inspectie kunnen daarnaast worden betrokken bij de verdere besluitvorming over burgerschapsvorming.
Bent u voornemens meer focus en een duidelijkere definiëring aan te brengen m.b.t. de onderwijsopgave rond burgerschapszin, zeker in de geest van de wetswijziging2 in 2006?
Zie antwoord vraag 8.
Welke rol ziet u daarbij weggelegd voor het huis van het «Huis van de Democratie?»
De stichting Huis voor democratie en rechtsstaat heeft ten doel het overdragen van kennis over de democratische rechtsstaat, de werking van de instituten daarvan, de Grondwet en het constitutioneel bestel in ruime zin, het vergroten van vaardigheden om deel te nemen aan democratische processen en het bevorderen van actief democratisch burgerschap. Hierbij richt het Huis zich op verschillende doelgroepen, waaronder scholieren. Het Huis gaat zich derhalve actief richten op het bevorderen van actief democratisch burgerschap onder scholieren. Het Huis zal op dit punt een belangrijke bijdrage kunnen leveren. De wijze waarop het huis dit gestalte zal geven, zal worden uitgewerkt in het jaarplan 2011 en de bijbehorende meerjarenvisie. Dit jaarplan en meerjarenvisie zullen volgens plan dit najaar worden opgesteld door de nieuwe directie van het Huis.
Ziet u daarnaast ook mogelijkheden om ouders nadrukkelijker te betrekken bij de ontwikkeling van burgerschap bij hun kinderen, gelet op het grote belang van ouders bij burgerschapsontwikkeling? Zo ja, welke?
Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding van kinderen tot volwaardig burgers. Op de manier waarop scholen ouders kunnen betrekken bij het onderwijs zal het nieuwe kabinet ingaan in de te verschijnen reactie op het advies «Ouders als partners» van de Onderwijsraad6.
De voortgang van de invoering van de Rijkspas |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Dure Rijkspas niet in trek» op de website van Binnenlands Bestuur?1
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Herkent u zich in de conclusie dat de kosten die de ministeries zelf maken voor de invoering van de Rijkspas een veelvoud bedragen van de aankoopkosten van ruim 20 miljoen euro? Hoe verhoudt deze inschatting van de kosten zich tot de eerdere indicatie die u heeft gegeven in uw brief van 27 april 2009?
Nee, in deze conclusie herken ik mij niet.
Is het waar dat de implementatie van de Rijkspas verdere vertraging heeft opgelopen? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak? Wat is de meest recente planning en hoe groot is het risico dat ook deze planning niet gehaald zal worden?
Op 28 april 2009 heeft minister Ter Horst symbolisch de eerste Rijkspas in ontvangst genomen. Bij die gelegenheid is gemeld dat in 2009 alle kerndepartementen (op Defensie na) over zouden gaan op de Rijkspas. De snelheid van implementatie heeft vertraging opgelopen door connectiviteitsproblemen van de diverse technische systemen (toegangscontrolesystemen en card managementsystemen) en het opschonen van de bronbestanden bij de kerndepartementen. Na genomen maatregelen is begin 2010 deze planning herzien en vastgesteld en hebben alle kerndepartementen (op Defensie na) zich gecommitteerd aan implementatie van de Rijkspas in 2010. De departementen van AZ en BZ hebben de Rijkspas in januari reeds geïmplementeerd, V&W en BZK in juni en begin juli volgt SZW. De overige departementen volgen in de loop van het jaar conform aangepaste planning.
Deelt u de verwachting dat de levensduur van de beveiligingschip ongeveer 4 tot 5 jaar is, door de voortdurende wedloop tussen computerbeveiligers en krakers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe oordeelt u in het licht van deze levensduur over de vertragingen en de duurzaamheid van de gedane investeringen?
Nee, die verwachting deel ik niet. Er is een voortdurende wedloop gaande om te kijken of deze techniek gekraakt kan worden, maar hieruit kan niet de conclusie worden getrokken dat de chip maar 5 jaar meegaat. Dit proces wordt nauwlettend gevolgd vanuit het programma Rijkspas en – later dit jaar – door de beheerorganisatie om te voorkomen dat er met eventueel verouderde technieken zou worden gewerkt.
Deelt u de mening dat de potentie van de Rijkspas alleen benut wordt als alle ministeries deelnemen en de secundaire contactchip benut wordt voor bijvoorbeeld computertoegang? Welke plannen hebben ministeries om gebruik te maken van de volledige functionaliteit van de Rijkspas?
Alle ministeries hebben zich gecommitteerd de Rijkspas te implementeren en toe te passen.
De potentie van de Rijkspas is gelegen in het feit dat deze pas een uniform en veilige toegangscontrole binnen de Rijksoverheid faciliteert. Een smartchip op de Rijkspas maakt het mogelijk met een hoog beveiligingsniveau plaats- en tijdonafhankelijk te werken. Naast de kerndepartementen zijn ook al succesvolle deelnames aan de Rijkspas door agentschappen en ZBO’s te melden. De Raad voor de Rechtspraak bijvoorbeeld past de functionaliteit van logische toegang al naar tevredenheid toe.
De rijkspas is een randvoorwaardelijke voorziening waardoor verder vorm kan worden gegeven aan het vergroten van de flexibiliteit binnen de rijksdienst. Bijvoorbeeld gemeenschappelijk huisvesten van rijksdiensten, samenwerkingsprojecten over departementale grenzen en het verminderen van de benodigde kantoorruimte door tijd en plaats onafhankelijk te werken.
Staat de ruimte van de ministeries om zelf keuzes te maken ten aanzien van de functionaliteit van de Rijkspas een goede en snelle implementatie in de weg? Bent u van mening dat dergelijke bedrijfsmatige beslissingen in de toekomst op een andere, centralere, manier genomen moeten worden?
Nee, dit staat een goede en snelle implementatie niet in de weg. Primair wordt de Rijkspas in 2010 geïmplementeerd binnen de kerndepartementen om de huidige toegangspas te vervangen. Daarna wordt interdepartementale toegang mogelijk gemaakt en kunnen departementen gebruik maken van de mogelijkheid die de Rijkspas biedt om plaats- en tijdonafhankelijk te werken. Dit laatste kan al geïmplementeerd worden zodra de Rijkspas binnen een departement in gebruik is genomen.
Op centraal niveau zijn de Normenkaders Rijkspas (normen ten aanzien van bijvoorbeeld pasuitgifte, pasinname en buitenwerkingstelling) opgesteld, gebaseerd op best practices op het gebied van veiligheid en flexibele toegang (zowel fysiek als logisch). Alle departementen hebben zich hieraan gecommitteerd. Een wat centralere regie op dergelijke bedrijfsmatige beslissingen zou in de toekomst wellicht te overwegen zijn.
Wat voor stappen onderneemt u om te komen tot oplossing van uw conflict met het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) over het gebruik van het BSN bij de bedrijfsvoering van het Rijk? Hoe oordeelt u over het beeld dat van dit conflict tussen rijksoverheid en toezichthouder uitgaat?
Het CBP heeft op 26 januari 2009 aangegeven dat het gebruik van het BSN in de bedrijfsvoering binnen de rijksdienst niet rechtmatig is.
Het verschil van mening met het CBP spitst zich m.i. toe op de interpretatie van het begrip «taak» (artikel 10, Wet algemene bepalingen burgerservicenummer). Mijns inziens heeft de overheid alleen publiekrechtelijke taken. De bedrijfsvoering is daarvan een onlosmakelijk en integraal onderdeel. Daaronder valt dan ook de fysieke toegangsbewaking van de overheidsgebouwen, gericht op het zo goed mogelijk het beveiligen van departementen, medewerkers en overheidsinformatie.
Naar aanleiding van de brief van 29 januari 2009 heeft het Ministerie van BZK contact opgenomen met het CBP, met het verzoek dit verschil van mening te bespreken en op te lossen. Het CBP was hiervoor niet ontvankelijk. Voorafgaand aan de publicatie van het rapport inzake «Onderzoek CBP naar Rijkspas bij ministerie van Verkeer en Waterstaat» heb ik recentelijk telefonisch contact gehad met de voorzitter van het CBP, de heer Kohnstamm in een uiterste poging het verschil van mening op te lossen, echter zonder resultaat. In formele zin bepaalt het CBP nu eventuele verdere stappen, waarop BZK zich dan zal beraden.
Ik betreur het dat er een verschil van mening bestaat met het CBP.
Ten slotte: voor private werkgevers heeft de Wabb geen grondslag gecreëerd voor het gebruik van het BSN in de bedrijfsvoering.
Op welke overwegingen bent u van mening dat de rijksoverheid het BSN mag gebruiken voor de bedrijfsvoering en hoe oordeelt u over de bezwaren van het CBP? Wat betekent dit voor de mogelijkheid van private werkgevers om het BSN te gebruiken voor hun bedrijfsvoering?
Zie antwoord vraag 7.