De gevolgen van het bestrijdingsmiddel metram-natrium op de volksgezondheid, het milieu en de natuur |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Norbert Klein (50PLUS), Henk van Gerven , Dion Graus (PVV), Esther Ouwehand (PvdD), Jesse Klaver (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat metram-natrium, het grondontsmettingsmiddel dat gebruikt wordt bij onder meer de teelt van lelies, in 2010 door de Europese Commissie verboden is?1
Metam-natrium wordt gebruikt als grondontsmettingsmiddel voornamelijk tegen nematodenbesmetting in de teelt van bollen, pootaardappelen en vermeerderingsgewassen.
Ik hecht eraan te melden dat er op dit moment twee wettelijke regelingen zijn, die een toepassing van metam-natrium in Nederland mogelijk maken. De eerste betreft een EU-vrijstelling («essential use»), ten tweede op basis van een Nederlandse vrijstelling conform artikel 38, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit licht ik hieronder toe:
In januari 2010 is door de Europese Commissie (EC) besloten om metam-natrium niet op te nemen in de Europese lijst van toegelaten werkzame stoffen (Annex I van de Richtlijn 91/414). De redenen hiervoor waren vooral:
De reden was niet dat er een ernstig vermoeden was dat deze stof kankerverwekkend is bij de mens.
Er werd tegelijkertijd een uitzonderingsclausule, de EU-vrijstelling, opgenomen voor landen die konden aantonen dat het gebruik van de stof onmisbaar was, conform EU-procedure.
Nederland heeft in 2010 deze EU-vrijstelling gekregen, nadat is aangetoond dat het middel in Nederland onmisbaar is voor de teelt van aardappelen, bollen en veel vermeerderingsgewassen vanwege nematodenproblematiek. Metam-natrium mag onder de EU-vrijstelling in Nederland alleen worden toegepast onder strikte wettelijke gebruiksvoorwaarden en na melding bij Dienst Regelingen en de NVWA (toepassing slechts eenmaal in een periode van 5 jaren op hetzelfde perceel; gebruik van grondinjectie-apparatuur, waarbij het middel op tenminste 10 cm diepte moet worden ingebracht; aanrollen van de grond direct na toepassing, en verder mag het middel niet worden gebruikt in grondwaterbeschermingsgebieden).
Deze EU vrijstelling loopt uiterlijk 31 december 2014 af.
Overigens is in 2012 op basis van een aangevuld Europees dossier, waarvan de wetenschappelijke onderbouwing met studies is aangevuld, metam-natrium als werkzame stof in Europa opnieuw goedgekeurd door de Europese Commissie en het Standing Committee on the Food Chain and Animal Health, op basis van een EFSA-beoordeling. Deze beoordeling leidt alleen dan tot goedkeuring als de risico’s voor mens, dier en milieu aanvaardbaar zijn, conform het toetsingskader. Dit goedkeuringbesluit kent voorwaarden, zoals een maximaal gebruik van eenmaal per 3 jaar en een maximale dosering van 153 kg/ha werkzame stof of het equivalent, namelijk 300 liter middel per ha. Binnen de risicobeoordeling ten behoeve van een toelating moet door de lidstaat specifiek aandacht worden besteed aan bescherming van omstanders en omwonenden.
Onder deze EU goedkeuring kan een toelatinghouder een aanvraag voor toelating van een middel op basis van metam-natrium indienen bij het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden, Ctgb (of bij een andere toelatingsautoriteit in een EU lidstaat). Een toelatingsaanvraag zal vervolgens door het Ctgb worden beoordeeld op de risico’s voor mens, dier en milieu. De toelatingen van middelen op basis van metam-natrium in de lidstaten, dus ook in Nederland, zullen tenminste aan Europees gestelde voorwaarden moeten voldoen. Op dit moment is bij het Ctgb nog geen toelating voor een middel op basis van metam-natrium aangevraagd.
Daarnaast verleent Nederland gerichte vrijstellingen op basis van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden voor een zeer beperkt areaal. Met een artikel 38-vrijstelling mag metam-natrium een keer extra gebruikt worden. Deze vrijstelling kan worden verleend ter bestrijding van het quarantaine-organisme stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci) in de bollenteelt. Nederland is gehouden aan de Europese fytosanitaire wetgeving die bepaalt dat verspreiding van het stengelaaltje moet worden voorkomen.
Als er een aantasting met stengelaaltjes binnen 5 jaar na de grondontsmetting met metam-natrium wordt geconstateerd, dan kan het stengelaaltje volgens de gebruiksvoorschriften van de onder a) genoemde EU-vrijstelling niet worden bestreden. Via een nationale artikel 38 vrijstelling kan het middel dan toch worden ingezet. Er mag dan één extra behandeling worden uitgevoerd om de verspreiding van het stengelaaltje te voorkomen en alleen op besmet verklaarde percelen. In 2013 is metam-natrium op 3,5 hectare onder deze artikel 38 vrijstelling toegepast.
Kunt u bevestigen dat dit verbod is ingesteld vanwege de grote gevaren van dit middel voor milieu, flora- en fauna en de volksgezondheid, waaronder het ernstige vermoeden dat het kankerverwekkend is bij de mens?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat blootstelling aan gasvormig Methyl Isothiocyanate (MITC), een afbraakproduct van metam-natrium, onder meer irritatie van de ogen, de huid en de bovenste luchtwegen kan veroorzaken, bestaande astma kan verergeren en acuut bronchospasme, Reactive Airways Dysfunction Syndrome (RADS) en longoedeem kan veroorzaken?2
Deze mogelijke effecten zijn beschreven in een publicatie van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid met het oog op mogelijke incidenten met metam-natrium. De EFSA noemt deze effecten niet, maar rapporteert wel over MITC dat het corrosief en sensibiliserend is voor de huid en irriterend voor de luchtwegen. Of deze effecten optreden is afhankelijk van de mate van blootstelling.
Kunt u aangeven hoeveel incidenten met metam-natrium zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan, waarbij mensen onwel en/of ziek zijn geworden door het gebruik van metam-natrium in hun leefomgeving en kunt u hierbij ook aangeven wat de mate en de aard van de blootstelling van omwonenden aan metam-natrium is geweest? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen meldingsplicht voor incidenten met gewasbeschermingsmiddelen. Het Nederlands Vergiftigingen Informatie Centrum kan geconsulteerd worden door artsen (huisartsen, medisch specialisten in ziekenhuizen, GGD-artsen, bedrijfsartsen e.a.). Het NIVC houdt deze vragen bij.
Over metam-natrium is het NIVC vanaf 2005 zes maal geconsulteerd en het betrof de volgende meldingen:
2005:
Volwassene. Huidblootstelling aan Monam, 1 dag later bezoek aan arts in verband met zich uitbreidende chemische brandwonden.
2005:
Volwassene. Huidblootstelling aan Monam, brandwonden op buik na morsen van Monam op overall, overall niet direct uitgetrokken.
2006:
Volwassene. Huidblootstelling aan Metam-natrium, product over zijn schoenen gekregen, is daarna doorgelopen. 's Avonds pas voeten gewassen en 1 dag later blaren op voeten.
2008:
Schapen. Grond behandeld met Monam, weiland ingezaaid. Schapen zijn vrij vlug hierna op het land gezet, overlijden van schapen.
2009:
Volwassene. Inname van Metam-natrium, geen verdere gegevens over beloop.
2011:
Verontruste bewoner. Meerdere mensen wonen naast een bollenkweker die 1 week geleden zijn land heeft behandeld met Monam; de grond is deels afgedekt. Na 1 week ruikt de bewoner de gassen nog. Hij heeft irritatieklachten van de bovenste luchtwegen gehad (branderige neus, mond, tong en bovenste luchtwegen); gevoel van branderige tong houdt nog aan.
Bij de NVWA zijn daarnaast in 2013 twee incidenten gemeld met betrekking tot metam-natrium. Deze incidenten zijn door de NVWA onderzocht (Oudemirdum en Dwingeloo). Hierbij is gekeken of het wettelijk gebruiksvoorschrift is overtreden en of zorgvuldigheidseisen voldoende in acht zijn genomen. Bij deze inspecties zijn door de NVWA geen overtredingen bij het gebruik geconstateerd.
Kunt u bevestigen dat al in het Nederlandse Meerjarenplan Gewasbeschermingsmiddelen van 1991 metam-natrium werd aangewezen als een te saneren middel, en dat dit inhield dat deze stof zo snel mogelijk, maar in ieder geval in 2000, verboden zou worden?3
De taakstelling van het Meerjarenplan Gewasbescherming betrof de reductie van het verbruik van grondontsmettingsmiddelen in de periode 1990–2000 met 80% (ten opzichte van de periode 1984–1988).
Door kennisontwikkeling, verspreiding van kennis en het instellen van de Regulering Grondontsmettingsmiddelen in 1993 is de taakstelling met een reductie van 86% ruimschoots gehaald. Door de genoemde Regulering Grondontsmettingsmiddelen mocht een perceel uiteindelijk maximaal één maal per 5 jaar worden ontsmet met een grondontsmettingsmiddel op basis van dichloorpropeen, cis-dichloorpropeen of metam-natrium (de «natte» grondontsmettingsmiddelen). Op dit moment zijn alleen nog middelen op basis van metam-natrium toegelaten.
Sanering van metam-natrium was aan de orde vanwege overschrijding van de concentratie van 0,1 ug/l in grondwater volgens het CTB-rekenmodel indertijd. De sanering is uitgevoerd door implementatie van de Regulering Grondontsmettingsmiddelen, dat betekent dat door de verplichte lagere toepassingsfrequentie geen normoverschrijding in het grondwater meer optreedt.
Kunt u verklaren waarom deze stof in Nederland toch nooit is verboden en waarom er op het Europese verbod al sinds 2010 jaarlijks een tijdelijke vrijstelling wordt ontleend voor dit middel?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB) negatief heeft geadviseerd over de ontheffingen op het verbod van metam-natrium, omdat de normen voor uitspoeling, vogels, zoogdieren, niet doelwit arthropoden en wormen aanzienlijk worden overschreden en kunt u uitleggen waarom u dit advies niet heeft opgevolgd en toch (opnieuw) de vrijstelling heeft verleend?4
De vrijstelling voor een extra toepassing van metam-natrium is nodig voor de bestrijding van een quarantaine-organisme, namelijk het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci). (Zie ook antwoord op vraag 12).
Bij vrijstellingen op grond van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en artikel 53 van de EU Verordening 1107/2009, wordt het Ctgb om advies gevraagd over de risico’s van het gebruik van de stof bij de aangevraagde toepassing. Daarnaast wordt de NVWA om advies gevraagd omtrent de vraag, zoals de wet voorschrijft, of er sprake is van een landbouwkundige noodzaak. In de afweging om een ontheffing voor maximaal 120 dagen te verlenen, dienen beide adviezen gewogen te worden.
Het Ctgb heeft in juli jongstleden inderdaad een negatief advies aan het Ministerie van Economische Zaken uitgebracht over een artikel 38-vrijstellingsaanvraag van Monam Cleanstart (metam-natrium) voor het gebruik als grondontsmettingsmiddel vaker dan eenmaal per 5 jaar. Dit negatieve advies is uitgebracht vanwege de risico’s voor uitspoeling naar het grondwater en de risico’s voor vogels, zoogdieren, niet- doelwit arthropoden en regenwormen conform huidig toetsingskader.
Gelet op het grote belang van het middel voor de betrokken bedrijven en de uitroeingsverplichting is besloten het vrijstellingsverzoek in te willigen, daarbij is meegewogen dat er slechts op een zeer beperkt areaal wordt vrijgesteld. In de vrijstelling zijn extra gebruiksvoorschriften ingesteld om het risico verder te verminderen. In 2013 is op 3,5 hectare metam-natrium onder de vrijstelling toegepast, conform de EU-wetgeving en slechts op besmet verklaarde percelen.
Kunt u bevestigen dat jaarlijks circa 5.000 hectare landbouwgrond wordt ontsmet met metam-natrium, waarvan circa 2.700 hectare bloembollen? Zo nee, wat zijn dan de juiste cijfers?
Ja, hierbij de gegevens van de jaren 2008–2012 over de met metam-natrium ontsmette arealen conform de «essential use»:
Jaar
Totaal (ha)
Bloembollen (ha)
2008
5.637
2.845
2009
5.487
2.614
2010
4.650
2.693
2011
5.642
3.203
2012
5.603
3.306
Kunt u de gevolgen daarvan voor mens, dier en milieu beschrijven?
Het Ctgb maakt een risico-inschatting van de effecten van een middel op mens, dier en milieu voor het aangevraagde gebruik. Bij gebruik, conform gebruiksvoorschrift, van metam-natrium van hoogstens eenmaal per vijf jaar blijven de risico’s voor mens, dier en milieu binnen de hiervoor wettelijk gestelde kaders. Bij gebruik vaker dan eenmaal per 5 jaar, bestaat een verhoogd risico voor uitspoeling naar het grondwater en een verhoogd risico voor vogels, zoogdieren, niet-doelwit arthropoden en regenwormen.
Kunt u bevestigen dat metam-natrium op meerdere locaties in Nederland het Maximale Toelaatbare Risico (MTR) overschrijdt, waarbij op een aantal locaties deze norm zelfs vijf keer wordt overschreden?5
Uit de bestrijdingsmiddelenatlas op het internet6 blijkt dat waterschappen voor metam-natrium geen analyses uitvoeren in oppervlaktewater. Hier liggen technische oorzaken aan ten grondslag. Metam-natrium is namelijk dermate vluchtig en snel afbreekbaar dat het vrijwel niet aantoonbaar is in oppervlaktewater. Het door metam-natrium gegenereerde MITC (de werkzame stof) is in de periode 2009–2011 variërend van 6 tot 36 locaties teruggevonden in het oppervlaktewater. Bij alle overschrijdingen lagen de gevonden concentraties onder de MTR7 waarden.
Kunt u bevestigen dat een tijdelijke vrijstelling op basis van artikel 38 van de wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden alleen in noodsituaties mag worden verleend?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat wanneer er sprake is van een jarenlange gedoogsituatie van een middel dat in Europees verband is verboden, er geen sprake meer kan zijn van een noodsituatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen waarom deze vrijstelling dan toch is verleend?
Zie ook de beantwoording van van vraag 1 waarbij wordt ingegaan op de reguliere toelating van metam-natrium op basis van de EU-vrijstelling «essential use» en de NL-vrijstelling op basis van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Overigens is in 2012, op basis van een aangevuld Europees dossier, waarvan de wetenschappelijke onderbouwing met studies is aangevuld, metam-natrium als werkzame stof in Europa opnieuw goedgekeurd door de Europese Commissie en het Standing Committee on the Food Chain and Animal Health, op basis van een EFSA-beoordeling.
De artikel 38 vrijstelling betreft een bijzondere noodsituatie, waarbij metam-natrium wordt gebruikt voor het voorkomen van verspreiding van een EU-quarantaineorganisme: het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci). Metam-natrium mag alleen worden gebruikt op met dit aaltje besmetverklaarde percelen. Verspreiding van dit aaltje dient vanwege EU fytosanitaire wetgeving te worden voorkomen (Richtlijn 2000/29/EG van de Raad, Bijlage II, Deel A, Rubriek II, a-4). Bloembollen mogen alleen in de handel worden gebracht als ze vrij zijn van dit aaltje. Door de NVWA wordt op besmette percelen een teeltverbod van 6 tot 10 jaar opgelegd voor waardplanten van stengelaaltjes. Door bestrijdingsmaatregelen (zoals grondontsmetting) kan de besmetting eerder worden opgeruimd en is de teelt van bloembollen weer mogelijk.
Kunt u bevestigen dat er werkbare alternatieven zijn voor de bestrijding van stengelaaltjes, zoals inundatie en het afdekken van het land met folie voor een periode van zes weken?
Inundatie (het onder water zetten van een perceel) is goed werkzaam tegen aaltjes, maar deze maatregel is niet op alle grondsoorten en in alle situaties toepasbaar (vanwege de helling van het perceel, beschikbaarheid van water en diepte van het grondwater). De maatregel van afdekken met folie in combinatie met inwerken van organisch materiaal biedt nog onvoldoende zekerheid over een afdoende werking tegen stengelaaltjes (rapport PPO-AGV, Lelystad, Molendijk et. al, 2008: «Studie naar perspectieven van biologische grondontsmetting»). Ook groenbemesters die tegelijkertijd nematoden aantrekken en «wegvangen» uit het gewas is een alternatief dat wordt onderzocht en in de toekomst (gedeeltelijk) kan worden ingezet tegen sommige van de nematoden.
Onderzoek wijst tot op heden uit dat er onvoldoende alternatieven beschikbaar zijn om de gewassen voldoende tegen nematoden te beschermen, met name ook tegen quarantaine-organismen.
Kunt u uiteenzetten hoeveel meldingen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft gekregen in respectievelijk 2010, 2011, 2012 en 2013 van telers, die gebruik willen maken van metam-natrium en kunt u tevens aangeven hoeveel vrijstellingen er zijn verleend aan telers, die binnen vijf jaar na een grondontsmetting het middel wederom wilden gebruiken?
jaar
Areaal totaal ontsmet met metam-natrium (ha)
Areaal vrijstelling art 38 Wgb (ha)
2010
4.650
16,1
2011
5.642
9,2
2012
5.603
9,4
2013
Nog niet geïnventariseerd
3,5
Kunt u bevestigen dat op dit moment de laatste afgegeven tijdelijke vrijstelling is verlopen per 31 oktober 2013?6 Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, de 120 dagen vrijstelling voor de toepassing van metam-natrium conform artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is per 31 oktober 2013 verlopen.
Wilt u toezeggen geen nieuwe vrijstelling meer te verlenen voor het gebruik van metam-natrium?
Ik heb begrip voor de zorgen van omwonenden in verband met mogelijke blootstelling aan metam-natrium. In het kader van het advies van de Gezondheidsraad inzake omwonenden zal het kabinet uw Kamer zeer binnenkort in zijn algemeenheid over gewasbeschermingsmiddelen en blootstelling aan omwonenden informeren. Ik erken ook dat de sector veel belang heeft bij de huidige vrijstelling onder de genoemde strenge voorwaarden, omdat er geen afdoende alternatieven voorhanden zijn om nematoden te bestrijden in de pootaardappelen, bollen en in vermeerderingsgewassen. Intrekking van de vrijstellingen zal er toe leiden dat in deze teelten schade zal worden opgelopen, ook ten aanzien van export van deze gewassen naar derde landen. Dit overwegende zeg ik toe om specifiek voor het gebruik van metam-natrium afspraken te maken om blootstelling van omwonenden te beperken. Ik zal op korte termijn over de mogelijkheden van het verder reguleren van de blootstelling van metam-natrium aan omwonenden in overleg treden met LTO en de relevante partij in de gewasbeschermingsmiddelenindustrie. Bij de beperking van blootstelling van omwonenden denk ik bijvoorbeeld aan een extra teeltvrije zone en het verplicht stellen van blootstellingsreducerende maatregelen. Ik zal uw Kamer hiervan op de hoogte stellen.
Schenkingsvrijstelling |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Norbert Klein (50PLUS) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de motie Krol/Klein1 die oproept om «banken aan te moedigen tot het laten vervallen van boeterentes indien gebruik wordt gemaakt van de verruimde schenkingsvrijstelling»?2
Ja.
Herinnert u zich dat u in de nota naar aanleiding van het verslag op het Belastingplan 2014 op vragen van de leden van de CDA-fractie antwoordde: «Het kabinet wijst in dit kader op de met algemene stemmen aangenomen motie Krol/Klein tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Deze motie beschouwt het kabinet als ondersteuning van beleid en weerspiegelt dientengevolge de insteek van het kabinet die er primair op is gericht dat hypotheekaanbieders worden aangemoedigd zich in te zetten op het laten vervallen van boeterentes indien gebruik wordt gemaakt van de verruimde schenkingsvrijstelling. Inmiddels hebben Rabobank, ING, ABN Amro en SNS laten weten onder deze voorwaarde van de berekening van boeterente af te zien. Dat inzicht maakt dan ook dat de door deze leden gevraagde mogelijkheid, hoe sympathiek deze op het eerste gezicht ook lijkt, op dit moment niet aan de orde is»?
Ja. In die nota is op drie vergelijkbare vragen van de leden van de fracties van de SP, het CDA en de ChristenUnie ingegaan op de manier hoe banken omgaan met de tijdelijk verruimde eenmalig verhoogde vrijstelling van schenkbelasting en de boeterente. De antwoorden laten geen misverstand bestaan. Zo luidt het antwoord op vragen van de leden van de fractie van de SP: «ABN AMRO en ING hebben het inmiddels mogelijk gemaakt voor hun klanten die een hypotheekschuld hebben die groter is dan de waarde van de woning (die «onder water» staan), om de hypotheekschuld ongelimiteerd boetevrij vervroegd af te lossen. Rabobank en SNS hebben boetevrij aflossen mogelijk gemaakt indien wordt afgelost met een schenking waarbij een beroep wordt gedaan op de verhoogde schenkingsvrijstelling van maximaal € 100.000.»
Herinnert u zich dat u een gelijksoortige toezegging herhaald hebt bij de schriftelijke antwoorden op de vragen tijdens het wetgevingsoverleg over het Belastingplan 2014?
Ja. Ook in dit antwoord is aangegeven dat ABN AMRO en ING – naast de al bestaande contractuele vrijheid – boetevrij aflossen alleen toestaan voor klanten die een hypotheekschuld hebben die groter is dan de waarde van de woning.
Bent u ervan op de hoogte dat de ABN AMRO wel boetevrij aflossen toestaat wanneer een huis onder water staat (voor het deel dat het huis onder water staat), maar niet wanneer een schenking gebruikt wordt voor een huis dat niet of niet heel veel onder water staat (dat wil zeggen de schuld is groter dan de waarde van het huis)?3
In de nota naar aanleiding van het verslag op het Belastingplan 2014 staat specifiek uitgeschreven op welke manier de banken gehoor hebben gegeven aan de oproep van het kabinet om boetevrij aflossen mogelijk te maken indien gebruik wordt gemaakt van de tijdelijke verruimde regeling van schenkbelasting.
Daarbij is toegelicht dat ABN AMRO en ING voor klanten die een hypotheekschuld hebben die groter is dan de waarde van de woning, mogelijk hebben gemaakt om de hypotheekschuld ongelimiteerd boetevrij vervroegd af te lossen. Rabobank en SNS hebben boetevrij aflossen mogelijk gemaakt indien wordt afgelost met een schenking waarbij een beroep wordt gedaan op de verhoogde schenkingsvrijstelling van maximaal € 100.000.
Aanbieders hebben derhalve op een verschillende manier invulling gegeven aan de oproep van het kabinet. Daarbij hebben zowel ABN AMRO, ING, Rabobank als SNS extra ruimte voor boetevrije aflossingen gecreëerd. Indien consumenten een negatieve overwaarde hebben, kunnen zij bij alle genoemde banken een eventuele schenking (waarbij een beroep wordt gedaan op de verhoogde schenkingsvrijstelling) gebruiken voor aflossing van een deel van de eigenwoningschuld. Gezien de doelstelling van de maatregel, een tijdelijke stimulans voor de woningmarkt, is dat belangrijk.
Uiteindelijk is het hanteren van een boete en het eventuele afschaffen daarvan een afweging die banken zelf moeten maken op grond van een eigen risico-inschatting.
Deelt u de mening dat dit in tegenspraak is met uw brieven aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke informatie baseerde u zich toen u de brieven aan de Kamer schreef?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in overleg te treden met ABN AMRO om ervoor te zorgen dat zij net als bijvoorbeeld de Rabobank een schenking, die vrijgesteld is van belasting, niet met boeterente belast? Kunt u de Kamer hier zo spoedig mogelijk van op de hoogte stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kunnen mensen doen, die op basis van uw uitspraak met een gift een deel van de hypotheek hebben afgelost bij ABN AMRO en boeterente moesten betalen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen voor de stemmingen over het Belastingplan beantwoorden in verband met het amendement van het lid Omtzigt, dat een gespreide schenking over meerdere jaren mogelijk maakt en dus een uitweg biedt indien ABN AMRO niet bereid is haar voorwaarden aan te passen?
Ja.
Het bericht “Aantal laaggeletterden stijgt snel” |
|
Norbert Klein (50PLUS) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Aantal laaggeletterden stijgt snel»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de groep ouderen de snelst groeiende groep is onder de laaggeletterden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik neem het vraagstuk van laaggeletterdheid, ongeacht de doelgroep die het betreft, zeer serieus. Mijn beleid richt zich niet exclusief op ouderen. Met het lopende Actieplan Laaggeletterdheid (2012–2015) beoogt het kabinet laaggeletterdheid onder alle lagen van de bevolking te agenderen en aan te pakken. Daarnaast is jaarlijks € 53 miljoen beschikbaar voor volwasseneneducatie, specifiek gericht op het verbeteren van taal-, en rekenvaardigheden. Voor de ontwikkeling van innovatieve methoden om laaggeletterdheid aan te pakken en meer laaggeletterden te bereiken, loopt sinds 2012 een serie pilots onder de noemer Taal voor het Leven. Deze pilots, die worden uitgevoerd door de Stichting Lezen & Schrijven, zijn onder meer gericht op de doelgroep van 45–65 jaar, en ze worden doorlopend geëvalueerd. Uw Kamer heeft onlangs een motie aangenomen om ook na afloop van de pilots Taal voor het Leven, jaarlijks € 5 miljoen beschikbaar te stellen voor de aanpak van laaggeletterdheid. Vanzelfsprekend zal ik deze motie uitvoeren.
In het Actieplan Laaggeletterdheid (nr. 28760–22 ) zijn vele maatregelen beschreven over de aanpak van laaggeletterdheid onder volwassenen; hoe verklaart u dan dat het aantal laaggeletterde ouderen toch zo snel stijgt?
Het PIAAC-onderzoek laat zien dat voor de groep van 16–65 jaar het percentage laaggeletterden tussen 1994 en 2012 is gestegen van 9,4% naar 12%.2 Die stijging is (iets) sterker onder de groep van 45–54 jaar, wat onder meer komt doordat gedurende de levensloop het niveau van taal- en rekenvaardigheden gemiddeld afneemt.3 Het probleem van laaggeletterdheid is complex en laat zich niet zomaar verhelpen. Een langetermijnstrategie en een lange adem zijn nodig. In de afgelopen jaren is, mede door de Stichting Lezen & Schrijven, aandacht besteed aan agendering en het tegengaan van het probleem. Ook worden nieuwe werkwijzen uitgeprobeerd, bijvoorbeeld via de pilots Taal voor het Leven, en is begin dit jaar een focus op taal en rekenen binnen de volwasseneneducatie aangebracht. Daarnaast wordt ingezet op het voorkomen van laaggeletterdheid door voortijdig schoolverlaten tegen te gaan. Al deze initiatieven hebben tijd nodig en ze worden geëvalueerd. Ik ben in elk geval blij dat het probleem van laaggeletterdheid inmiddels steeds meer wordt erkend, niet alleen door de overheid, maar ook door werkgevers en laaggeletterden zelf. Voor laaggeletterden is het een grote stap, ook voor sommige laaggeletterde ouderen. Zij zijn zich er soms zelf niet van bewust, of voelen schaamte om te erkennen, dat hun taal,- en rekenvaardigheden ontoereikend zijn om maatschappelijk optimaal te kunnen functioneren.
Bent u het ermee eens dat een gerichte aanpak van laaggeletterdheid onder ouderen van groot belang is om ouderenwerkloosheid te bestrijden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aanpakken van laaggeletterdheid is één van de elementen die de arbeidsparticipatie van alle groepen kan verbeteren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al heb aangegeven, neem ik laaggeletterdheid onder alle bevolkingsgroepen zeer serieus. Ook voor de aanpak hiervan verwijs ik u graag naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat laaggeletterdheid onder ouderen de kans op armoede in deze groeiende groep doet stijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het PIAAC-onderzoek komt naar voren dat er een positieve relatie bestaat tussen beheersing van taal- en rekenvaardigheden en inkomen.4 Dat geldt voor alle leeftijdsgroepen. Volwassenen met een laag niveau taal- en rekenvaardigheden verdienen over het algemeen minder en lopen een groter risico om werkloos te raken en/of te blijven. Werkloosheid heeft uiteraard negatieve gevolgen voor de inkomenspositie. Overigens is het niet zo dat de meeste laaggeletterden werkloos zijn; circa de helft van de laaggeletterden heeft een betaalde baan. In de groep van 45–54 jaar is dit zelfs 70%. Van de niet-laaggeletterden (alle leeftijden) heeft ca. 66% een betaalde baan.5
Bent u van plan om extra actie te ondernemen om laaggeletterdheid onder ouderen te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Door de focus van educatieopleidingen op taal en rekenen, de activiteiten binnen het Actieplan Laaggeletterdheid, de pilots Taal voor het Leven en de initiatieven om te voorkomen dat mensen laaggeletterd het onderwijs verlaten, kiest het kabinet voor een integrale benadering, met oog voor de verschillende doelgroepen en de diverse benaderingswijzen die daarbij passen. Naast deze activiteiten onderneem ik geen extra actie gericht op de groep ouderen. Laaggeletterdheid is een complex probleem, met een zeer diverse doelgroep en betrokkenheid van meerdere partijen. Naast de rijksoverheid en de gemeenten hebben ook werkgevers en laaggeletterden zelf een rol en verantwoordelijkheid. Met een integrale benadering beoogt het kabinet de verschillende doelgroepen zo goed mogelijk te bereiken.
Bent u bereid om de extra middelen, genoemd in de motie-Ypma (Kamerstuk 33750-VIII, nr. 26), voor een deel in te zetten om laaggeletterdheid onder ouderen te bestrijden?
Het is nog te vroeg om hierover uitspraken te doen. Het kabinet zal de genoemde extra middelen besteden aan effectieve methodes om laaggeletterdheid aan te pakken. Het Actieplan Laaggeletterdheid wordt op korte termijn geëvalueerd en de pilotprogramma’s Taal voor het Leven worden doorlopend geëvalueerd. Op basis van de uitkomsten vindt besluitvorming plaats over de toekomstige inhoudelijke en financiële inzet van de middelen voor de aanpak van laaggeletterdheid, waartoe ook de oudere doelgroep behoort. Daarnaast beschikken gemeenten over educatiemiddelen opdat zij eveneens maatwerk ten behoeve van de groep laaggeletterden binnen hun gemeente kunnen leveren.
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt gemeld dat de Nederlandse Vereniging van Banken niet zal afzien van het boetebeding bij vervroegde aflossing van hypotheken?1
Ja.
Deelt u de mening van de Vereniging Eigen Huis (VEH) dat een dergelijke boeterente ongepast is in deze tijd waarin ruim een miljoen huiseigenaren kampen met een hypotheek die onder water staat?
Het feit dat de hypothecaire schuld groter is dan de waarde van de woning hoeft geen acuut probleem op te leveren voor de huiseigenaar. Dat neemt niet weg dat deze situatie een risico op restschuld bij (gedwongen) verkoop geeft. Om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen heeft het kabinet de rente voortkomend uit een restschuld reeds aftrekbaar gemaakt voor een periode van 10 jaar. Bovendien heeft het kabinet op Prinsjesdag aangekondigd dat het onder strikte voorwaarden mogelijk wordt om restschulden onder NHG te financieren. Tevens geldt dat bij het aflopen van een rentevast periode, gedwongen verkoop en verhuizing naar een andere koopwoning normaal gesproken geen boeterentes worden berekend en een restschuld dus ongehinderd kan worden ingelost met bijvoorbeeld spaargeld of een schenking.
Daarnaast is het kabinet van mening dat de boeterente extra aflossen niet in belangrijke mate in de weg staat. Ook niet als huiseigenaren extra willen aflossen om de woningwaardedaling op te vangen. De aflossingsgrenzen waarbinnen boetevrij mag worden afgelost stellen immers een beperking aan het bedrag dat binnen een jaar extra mag worden afgelost, niet wat over de gehele looptijd van de lening mag worden afgelost. Dus – uitgaande van het minimum van 10% dat is vastgelegd in de Gedragscode Hypothecaire Financiering – kan bijvoorbeeld na drie jaar minimaal 30% van het aanvangsbedrag van de hypotheek worden afgelost. Als dit wordt afgezet tegen een gemiddelde woningwaardedaling van 20%2 ziet het kabinet voor deze gevallen geen belemmering in de gehanteerde grenzen waarbinnen boetevrij kan worden afgelost om binnen een afzienbare termijn het schuldniveau terug te brengen onder de woningwaarde.
Is het waar dat in de praktijk tijdens de looptijd van een hypotheekovereenkomst niet meer dan 10 tot 20% van het hypotheekbedrag jaarlijks boetevrij mag worden afgelost?
In de Gedragscode hypothecaire financiering is opgenomen dat minimaal 10% van het oorspronkelijke bedrag aan financiering vergoedingsvrij mag worden afgelost door de hypotheeknemer per kalanderjaar. In de praktijk wordt door hypotheekverstrekkers bij bepaalde hypotheekvormen een percentage tot 20% vergoedingsvrij aflossen gehanteerd, dit is dan vastgelegd in individuele hypotheekovereenkomsten met de hypotheeknemer. De hoogte van het percentage dat boetevrij mag worden afgelost volgt uit een afweging tussen enerzijds de ruimte die de klant heeft om boetevrij af te lossen en anderzijds de kosten die dit veroorzaakt.
Deelt u de mening dat het positieve effect voor de woningmarkt van het verstandige voornemen van de voorgenomen verruimde en verhoogde eenmalige schenkingsvrijstelling van € 100.000 beperkt kan worden als banken vasthouden aan het boetebeding?
In hoeverre een boeterente een rol speelt indien 100.000 euro ineens wordt afgelost is afhankelijk van het beleid van de bank, de hoogte van de hypothecaire lening, de hoogte van de verschuldigde rente en de actuele rente en de resterende looptijd van de lening of rentevastperiode. Overigens kan de vrijstelling in de schenkbelasting ook worden aangewend voor aankoop van een eigen woning of verbouwing daarvan.
Vindt u het te billijken dat banken die mede overeind gehouden zijn / worden met geld van de belastingbetaler, nu niet bereid zijn het boetebeding te laten vervallen bij vervroegde aflossing? Kunt u verklaren waarom alleen ABN AMRO en SNS het voornemen hebben de boeterente te laten vervallen?
Meerdere banken bekijken momenteel de mogelijkheid de boeterente te laten vervallen in het specifieke geval dat gebruik wordt gemaakt van de verruimde schenkingsvrijstelling. Het is niet in alle gevallen mogelijk om zonder gevolgen de boeterente te laten vervallen door banken. Boeterente is een vergoeding voor gemiste (toekomstige) rente inkomsten waarmee rekening is gehouden bij het aantrekken van financiering en het bepalen van het rentepercentage. Dit betekent ook dat de boete alleen maar wordt gerekend als de marktrente lager is dan de contractrente. Het kunnen hanteren van een boeterente zorgt ervoor dat hypotheekverstrekkers bereid zijn hypotheken met een langere looptijd te verstrekken. Een langere looptijd biedt klanten voor een langere tijd zekerheid over hun maandelijkse lasten.
Deelt u de mening dat vervroegde aflossing kan bijdragen aan versterking van de bankbalansen en verlaging van het risico voor hypotheeknemer én hypotheekverstrekker, en dat hiermee een breed maatschappelijk belang wordt gediend?
Vervroegd aflossen kan een positief effect hebben op het tegengaan van het risico op restschulden van consumenten. Verlaging van de LTV’s kan ook gunstig uitpakken voor de bankbalansen en de positie van banken op de kapitaalmarkt. Een onvoorspelbare stroom aan vervroegde aflossingen is overigens niet per definitie wenselijk voor de bank omdat hierdoor een onzekere factor wordt toegevoegd aan de aangetrokken financiering. Dit kan uiteindelijk ook impact hebben op de klant.
Bent u bereid met de banken in overleg te gaan om het laten vervallen van de boeterente te bepleiten en om na te gaan onder welke voorwaarden dit verantwoord kan worden gerealiseerd?
Zoals bekend heb ik de banken gevraagd de boeterentes te laten vervallen indien gebruik wordt gemaakt van de verruimde schenkingsvrijstelling. SNS heeft als eerste aangegeven hiertoe bereid te zijn. ABN AMRO kijkt concreet naar mogelijkheden voor het vervallen van de boeterentes. Naar ik heb begrepen willen ook andere banken kijken naar mogelijkheden om de boeterentes te laten vervallen, indien gebruik wordt gemaakt van deze tijdelijke verruimde schenkingsvrijstelling.
Bent u bereid, in verband met de algemene politieke beschouwingen, deze vragen te beantwoorden vóór dinsdag 24 september om 12.00 uur?
Ja.
Het aantal verkeersdoden in 2012 |
|
Norbert Klein (50PLUS) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
In uw brief1 over het aantal verkeersdoden in 2012 schrijft u dat het aantal ouderen (65-plus) dat omkomt in het verkeer hoog blijft: 244 van de 650; kunt u aangeven wat u gaat doen om het aantal verkeersdoden van 65 jaar en ouder terug te dringen?
In september 2012 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd (kamerstuk 29 398 nr 340) over 23 extra maatregelen die ik samen met decentrale overheden, maatschappelijke organisaties en onderzoeksinstituten heb afgesproken om de verkeersveiligheid met fietsers en ouderen voorop, te verbeteren.
Bent u ook in overleg met de ouderenbonden en organisaties als Veilig Verkeer Nederland, de Fietsersbond en de ANWB om ook dit specifieke probleem aan te pakken? Zo niet, staat u daar voor open?
Ja. Sinds 2009 doe ik dat structureel met het programma «Blijf Veilig Mobiel» waarin 10 organisaties op landelijk niveau samenwerken om senioren te stimuleren langer veilig mobiel te blijven: ANBO, ANWB, CG-Raad, Fietsersbond, NVVS, Oogvereniging, PCOB, samenwerkende ROV’s, Unie KBO en Veilig Verkeer Nederland. Ik ondersteun het samenwerkingsverband inhoudelijk en financieel. Op de website www.blijfveiligmobiel.nl vindt u tips, tests en praktische informatie over verschillende soorten vervoer. Daarnaast brengen de betrokken organisaties de ontwikkelde informatie onder de aandacht van hun achterban.
Uit de cijfers komt naar voren dat meer dan de helft van het aantal verkeersdoden op de fiets een 65-plusser was; kunt u aangeven wat het aantal ongelukken met gewone fietsen en wat het aantal ongelukken met elektrische fietsen was?
De reguliere politieregistratie geeft hiervoor geen aparte cijfers. Daarom heb ik onderzoek naar ongevallen met de elektrische fiets laten uitvoeren door VeiligheidNL. Dit rapport is beschikbaar op de website van VeiligheidNL. Een van de conclusies is dat de kenmerken van een elektrische fietsongeval met senioren niet afwijken van de kenmerken voor fietsongevallen met senioren in het algemeen. Ook heb ik de SWOV opdracht gegeven tot een nadere dieptestudie naar ongevallen onder fietsende senioren. Deze resultaten verwacht ik eind 2013.
Bent u bereid om het voertuigreglement zodanig aan te passen dat fietsen voor ouderen veiliger wordt?
Auto’s worden steeds veiliger voor kwetsbare verkeersdeelnemers. Dat komt door Europese voertuigeisen en doordat de voertuigindustrie zelf auto's steeds veiliger maakt. De EuroNCAP rating (het systeem waarbij veiliger auto's meer sterren krijgen, tot maximaal 5) speelt hierbij een centrale rol. Het is voor auto's sinds 2009 niet mogelijk 5 sterren te behalen zonder bescherming voor kwetsbare verkeersdeelnemers te bieden. Ook Nederland draagt bij aan kennis om auto’s veiliger te maken voor kwetsbare verkeersdeelnemers. Zo heb ik met de ontwikkeling van de fietsersairbag een impuls gegeven. In november 2012 is het prototype gedemonstreerd.
Aanpassen van de Regeling Voertuigen is nog niet aan de orde. Daarvoor zijn deze technieken niet ver genoeg ontwikkeld. Daarnaast moet op Europese schaal draagvlak voor dergelijke verplichtingen zijn, omdat deze voertuigeisen altijd op Europese schaal worden vastgesteld.
Senioren kunnen zelf ook maatregelen nemen. Op mijn verzoek heeft de Fietsersbond in 2012 seniorvriendelijke fietsproducten getest zoals spiegels en trappers. De resultaten zijn door de partners van Blijf Veilig Mobiel onder de aandacht gebracht bij hun achterban.
In de bijlage bij uw brief wordt aangegeven dat er in 2012 doden als gevolg van een ongeluk met een gemotoriseerd invalidenvoertuig te betreuren vielen en dat het vaak ouderen zijn die bij dergelijke ongelukken om het leven komen; welke maatregelen wilt u nemen om dit aantal, en het aantal bestuurders van scootmobielen dat na een ongeval in het ziekenhuis belandt, terug te dringen?
Blijf Veilig Mobiel heeft een cursusboek «Scoot veilig» ontwikkeld en begin vorig jaar aan alle Nederlandse gemeenten aangeboden. Dit cursusboek biedt een gemeente materiaal om een cursus over het veilig gebruik van de scootmobiel te kunnen geven aan nieuwe en ervaren scootmobielgebruikers. Onlangs is de keuzewijzer scootmobiel ontwikkeld om particulieren en professionals te helpen bij het maken van de juiste keuze voor een scootmobiel. De keuzewijzer wordt door de Blijf Veilig Mobiel partners onder de aandacht gebracht bij de achterban.
Daarnaast heb ik VeiligheidNL opdracht gegeven onderzoek te doen naar ongevallen met scootmobielen. Dit onderzoek wordt voor de zomer afgerond.
Het bericht “VNG wil overleg kabinet over bezuinigingen” |
|
Norbert Klein (50PLUS), Eddy van Hijum (CDA), Renske Leijten , Jesse Klaver (GL), Gert-Jan Segers (CU), Elbert Dijkgraaf (SGP), Teun van Dijck (PVV), Esther Ouwehand (PvdD), Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VNG wil overleg kabinet over bezuinigingen», waarin de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) pleit voor een onderzoek naar de gevolgen van de stapeling van bezuinigingen en efficiencykortingen voor gemeenten?1
Ja.
Waarom bent u tot dusverre niet bereid om samen met de VNG een onderzoek te starten naar de haalbaarheid van de grote decentralisatieopgave voor gemeenten, in het licht van de financiële opgave waarvoor gemeenten staan?
In het overhedenoverleg is de wens van de VNG voor nader onderzoek door het CPB besproken. Het kabinet zag geen aanleiding voor een onderzoek, mede omdat de uitwerking van de maatregelen nog vorm moet krijgen. Daarom heeft het Kabinet in het overhedenoverleg afgesproken de VNG goed te betrekken bij de uitwerking van de decentralisaties en de decentralisaties intensief te monitoren op de bereikte resultaten en de gemeentelijke uitgaven over het geheel van het brede sociaal domein. Het kabinet is van mening dat met de monitoring zoals aangekondigd in de decentralisatiebrief voldoende is gewaarborgd dat ongewenste gevolgen tijdig kunnen worden gesignaleerd.
Uw kamer heeft inmiddels in een motie van het lid Schouw aan de regering verzocht door een onafhankelijke partij een onderzoek te laten doen naar de financiële risico’s en uitvoeringsrisico’s van de decentralisaties (33 400-B, 33 400-C, nr. 13). Het kabinet vindt een onderzoek zoals in de motie Schouw wordt gevraagd een mogelijke tussenweg om enerzijds de decentralisaties niet te vertragen en anderzijds tegemoet te komen aan de zorgen van de VNG over de decentralisaties. In het licht van de motie van het lid Schouw is het kabinet voornemens overleg te voeren met de VNG over opzet van een dergelijk onderzoek. Ik zal uw kamer, zoals uw Kamer naar aanleiding van de motie heeft gevraagd, per brief op de hoogte stellen van de uitkomsten van dit overleg.
Bent u bereid om voorafgaand aan de afzonderlijke decentralisaties (jeugdzorg, participatie, AWBZ en de regeling chronisch zieken) inzicht te verschaffen in de haalbaarheid in termen van taken, geld, mensen en tijd? Bent u bereid om de aannames te laten toetsen door een onafhankelijke instantie, zoals de Algemene Rekenkamer?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de VNG – als reactie op de afhoudende reactie van het kabinet – inmiddels zelf aan het Centraal Planbureau (CPB) heeft verzocht om een onderzoek uit te voeren naar de haalbaarheid van de decentralisaties? Bent u bereid om de uitkomsten van dit onderzoek te betrekken bij de wetgeving, om een zorgvuldige overdracht te waarborgen? Zo ja, op welke wijze?
Zie het antwoord op vraag 2
Deelt u de zorgen over het geringe weerstandsvermogen van grote gemeenten in relatie tot de financiële risico’s die zij nu reeds lopen?2 Bij hoeveel gemeenten in totaal is de balans tussen risico en reserves niet in evenwicht? Hoeveel gemeenten staan er momenteel onder provinciaal toezicht (preventief of repressief) en/of hebben de «artikel 12» status?
Mijn waarneming tot nu toe is dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen en zich maximaal inspannen om hun begroting sluitend te krijgen en als dat niet lukt, in meerjarenperspectief sluitend te maken. Deze waarneming is mede gebaseerd op de waarnemingen van de provinciale toezichthouders. De provincies zijn volgens de wet de financieel toezichthouder. Zij beoordelen of de begroting structureel en reëel sluitend is en bezien daarbij of de risico’s in voldoende mate zijn afgedekt met voorzieningen, (bestemming-) of algemene reserves. De regelgeving in het Besluit Begroting en Verantwoording is daarvoor de basis. Dit monitoren en eventueel preventief toezicht heeft uiteindelijk als doel te voorkomen dat een gemeente een beroep moet doen op artikel 12 steun. Het behoort niet tot mijn verantwoordelijkheid en taak om gemeentelijke begrotingen te toetsen dan wel overzichten bij te houden van de financiële positie van gemeenten.
Voor het jaar 2013 staan 9 gemeenten onder preventief toezicht, twee daarvan hebben ook een beroep gedaan op een artikel 12 uitkering (de aanvragen zijn in behandeling). Daarnaast ontvangt de gemeente Loppersum in 2013 voor het laatste jaar een art 12 uitkering. De gemeente Lelystad ontvangt daarnaast al sinds medio jaren ’90 een aanvullende uitkering op basis van art. 12, op grond van de uitkomsten van de indertijd ingestelde Interdepartementale Commissie Lelystad naar aanleiding van de achterblijvende groei van de gemeente ten opzichte van de door het Rijk ontworpen fysieke infrastructuur.
Op welke wijze wordt gemonitord in hoeverre gemeenten door de stapeling van efficiencykortingen bij decentralisaties, nieuwe bezuinigingen op het Gemeentefonds en financiële opgaven (zoals afwaardering van grondposities) in staat zijn om de nieuwe taken op een verantwoorde manier uit te voeren? Welke inhoudelijke toetsingscriteria worden hierbij gehanteerd?
Het onderwerp komt met regelmaat aan de orde in bestuurlijk overleg tussen Rijk en VNG om daar tot gezamenlijke conclusies te leiden. Het is niet een onderwerp dat zich laat vertalen in simpele rekensommen, maar het vergt een bestuurlijk afgewogen oordeel, gebaseerd op gedeelde informatie en taxaties. Ter beschikking aan de bestuurlijke partijen staat het instrument van het Financieel overzicht gemeenten: in de gemeentefondsbegroting wordt jaarlijks volgens een vaste methode de financiële positie van gemeenten in kaart gebracht als kwantitatieve ondersteuning van het vorengenoemde bestuurlijke oordeel.
Op welke wijze vindt monitoring plaats van de cumulatie van maatschappelijke effecten bij kwetsbare groepen, zoals risicogezinnen, risicojongeren, jonge mensen met een verstandelijke beperking en/of psychiatrische problematiek, en zorgbehoevende ouderen? Bent u bereid om een coördinerend bewindspersoon deze cumulatie in beeld te laten brengen?
Uw Kamer heeft twee moties aangenomen waarin de regering wordt verzocht om de cumulatie-effecten bij kwetsbare groepen van maatregelen in het sociale domein te monitoren (motie Heerma en Van Weyenberg (33 400-XV, nr. 42) en Karabulut (33 400 XV, nr. 79). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal als verantwoordelijk minister voor inkomensbeleid de effecten van de verschillende maatregelen in samenhang in kaart brengen. De koopkrachteffecten van maatregelen worden jaarlijks in de bijlage bij de SZW-begroting gepresenteerd. Er wordt in samenwerking met gemeenten een integraal databestand gemaakt om in kaart te brengen hoeveel mensen met verschillende regelingen in het sociale domein te maken hebben. Daarvoor worden gegevens van de domeinen zorg, sociale zekerheid en onderwijs met elkaar gecombineerd. Later dit voorjaar zal de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer nader informeren over de manier waarop het kabinet de moties zal uitvoeren.
Het bericht ‘Pensioen onzekerder voor werknemers in de zorg’ |
|
Norbert Klein (50PLUS) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen over het feit dat pensioenen voor werknemers in de zorg onzekerder worden en wat is hierop uw reactie?1
Ja. Het artikel van RTL Nieuws schetst een eenzijdig beeld van de gevolgen van de beoogde overstap op een nieuwe pensioenregeling door Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW). Onder de huidige pensioenregeling is de koopkracht van gepensioneerden in de zorg geenszins gegarandeerd. Door een achterblijvende indexatie hebben zij inmiddels bijna 10% van hun koopkracht verloren.
De voorgestelde nieuwe pensioenregeling ken ik niet, maar uit informatie van het fonds concludeer ik dat deze op hoofdlijnen overeenstemt met het pensioencontract dat is beoogd met het Pensioenakkoord van 10 juni 20112.
Bij een dergelijke regeling worden de gevolgen van financiële schokken en van stijgingen van de levensverwachting zonder wachttijd, maar gespreid over (maximaal) 10 jaar in de pensioenen en de opgebouwde aanspraken verwerkt.
De pensioenen staan daarmee bloot aan risico’s, maar dat geldt evenzeer voor de huidige pensioencontracten. Uit de notitie Generatie-effecten Pensioenakkoord van het Centraal Planbureau3 blijkt dat een nieuw, reëel pensioencontract voor een gemiddeld fonds per saldo stabieler is dan het huidige contract. Kortingen komen onder het nieuwe contract wel vaker voor, maar zijn beperkter van omvang. Bovendien worden de gevolgen van financiële schokken in het nieuwe contract eerlijker tussen en binnen generaties verdeeld.
Het bericht van de NRC schetst een genuanceerder beeld van de voor- en nadelen van de overstap op de beoogde pensioenregeling. Overigens heb ik van PFZW begrepen dat met de nieuwe pensioenregeling niet is beoogd om meer beleggingsrisico’s te nemen dan nu het geval is. PFZW wil na de overgang naar de nieuwe pensioenregeling het huidige beleggingsbeleid voortzetten.
Heeft u in uw toespraak van 21 november jl. tijdens het jaarcongres van de Pensioenfederatie gesteld: «We willen dat u eerder opgebouwde rechten zonder veel juridische complicaties kunt onderbrengen in een nieuw contract, u beter bekend als het «invaren». Dat kost natuurlijk tijd. Daarom ga ik er nu vanuit dat we een nieuw financieel toetsingskader niet in 2014 invoeren, maar per 1 januari 2015. Gedegen en gauw gaan zelden samen»? Hoe gaat u de reeds opgebouwde rechten van werknemers in de zorg waarborgen bij een overgang naar nieuwe pensioencontracten van het pensioenfonds Zorg en Welzijn?
Ja, dat heb ik gezegd.
Begin volgend jaar start een invaarexperiment waarin wordt onderzocht met welke vragen een pensioenfonds wordt geconfronteerd als het een nieuwe pensioenregeling wil toepassen op reeds opgebouwde rechten. PFZW is bij dit experiment betrokken. Het experiment levert informatie op over de wijze waarop een zorgvuldige besluitvorming over invaren en een zorgvuldige invaarprocedure kan worden geborgd. Een zorgvuldige besluitvorming en procedure bij het invaren van opgebouwde rechten moeten voorkomen dat bepaalde groepen onevenredig nadeel ondervinden. De zorgvuldigheidswaarborgen worden opgenomen in het voorstel tot wijziging van de Pensioenwet, waarmee het invaren van opgebouwde rechten mogelijk wordt gemaakt. Dit voorstel wordt eind 2013 ingediend.
Het pensioenfonds Zorg en Welzijn maakt in het artikel in het NRC melding van het feit dat het bestuur van het fonds een voorstel ter instemming aan werkgevers en werknemers heeft voorgelegd; bent u bekend met dit voorstel?
Nee.
Bent u zich bewust van de maatschappelijke onrust die dergelijke berichten teweeg brengen bij de mensen die hun pensioen bij het pensioenfonds Zorg en Welzijn hebben ondergebracht? Hoe wilt u deze onrust wegnemen?
De onrust bij de deelnemers van PFZW blijkt mee te vallen. Het fonds heeft zijn deelnemers en gepensioneerden begin dit jaar al gepolst over hun voorkeuren met betrekking de nieuwe pensioenregeling. De uitkomsten daarvan zijn breed gecommuniceerd. Bij de meeste belanghebbenden waren de contouren van de beoogde pensioenregeling dus al eerder bekend.
Voor zover de berichtgeving over de voorgenomen wijziging van de pensioenregeling nu nog onrust veroorzaakt, is dat mogelijk het gevolg van de toonzetting en de eenzijdigheid van sommige berichten. Het is mij een lief ding waard als er iets zorgvuldiger en meer feitelijk zou worden bericht over de oudedagsvoorziening in Nederland.