De gezette stappen een jaar na de moord op de Libische mensenrechtenactiviste Salwa Bugaighis |
|
Harry van Bommel , Michiel Servaes (PvdA), Wassila Hachchi (D66), Kees van der Staaij (SGP), Marit Maij (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Han ten Broeke (VVD), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u net als uw voorganger van mening dat de moordenaars van Salwa Bugaighis niet ongestraft mogen blijven? Zo ja, welke stappen zijn gezet en welke resultaten zijn geboekt na de toezegging van uw voorganger op 10 juli 2014 om zowel in bilaterale contacten als in EU-verband bij de Libische autoriteiten en de Libische ambassade in Den Haag aan te dringen op «een gedegen onderzoek» naar de moord op Salwa Bugaighis?1
Het kabinet blijft van mening dat de moordenaars van de Libische mensenrechtenactiviste Salwa Bugaighis niet ongestraft mogen blijven en heeft in EU-kader aangedrongen op een gedegen onderzoek. De toenmalige Libische regering toonde zich oprecht zeer geschokt en was er op gebrand een onderzoek in te stellen, maar had destijds geen controle over de stad Benghazi. De snel daarop volgende politieke en militaire ontwikkelingen – leidend tot het noodgedwongen uitwijken van regering en parlement naar het oosten van het land en het daarop geheel ontbreken van een effectief centraal staatgezag – heeft er toe geleid dat het beoogde gedegen onderzoek niet van de grond is gekomen. Dit geldt evenzeer voor onderzoek naar aanleiding van de moord op Fariha Al-Barqawi.
Wat zijn de conclusies van het door uw voorganger toegezegde onderzoek naar «verdere mogelijkheden om de veiligheid van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers [in Libië] te ondersteunen» waarbij «ondersteuning van een hotline» tot de onderzochte mogelijkheden zou behoren? Welke stappen zijn naar aanleiding van het onderzoek concreet gezet? 2
De mogelijkheid om een «hotline» op te richten voor (vrouwelijke) mensenrechtenverdedigers is op lokaal niveau in EU-kader besproken in Tripoli, maar een dergelijke hotline is na de evacuatie van de EU-delegatie niet tot stand gekomen. De Nederlandse ambassade in Libië heeft de afgelopen jaren veel vrouwenorganisaties gesteund en daarmee een breed netwerk opgebouwd. Toen de situatie in juli 2014 ernstig verslechterde, heeft de ambassade zich ervoor ingezet om Libische vrouwelijke mensenrechtenverdedigers in nood te helpen. Eén van hen is tijdelijk opgevangen in Nederland en aan een andere vrouwelijke mensenrechtenverdediger is een visum aangeboden. Ook vanuit verschillende Nederlandse en internationale NGO’s is er aandacht voor het lot van Libische vrouwelijke mensenrechtenverdedigers. Enkele van deze organisaties worden gefinancierd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Er is regelmatig contact met partnerorganisaties over de situatie van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers in Libië.
Op welke wijze heeft Nederland gevolg gegeven aan de toezegging om «wanneer de mogelijkheid zich aandient» als Nederland «de bescherming van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers (in Libië) verder aan de orde stellen»?
Nederland heeft zowel bilateraal, als in EU- en VN-kader, bescherming van (vrouwelijke) mensenrechtenverdedigers in Libië aan de orde gesteld, alsmede gewezen op de noodzaak van «accountability». Zo heeft Nederland tijdens de recente VN Mensenrechtenraad in maart jl. als ook tijdens de VN «Universal Periodic Review» hiervoor aandacht gevraagd. Daarnaast heeft de Nederlandse ambassade in Tripoli, tijdelijk opererend vanuit Tunis, via diverse publieke activiteiten aandacht gevraagd voor vrouwelijke mensenrechtenverdedigers en accountability. Dit gebeurde o.m. op 10 december 2014 tijdens de Internationale Dag voor de Rechten van de Mens, op 8 maart 2015 tijdens de Internationale Dag voor de Rechten van de Vrouw en op 12 maart 2015 via een mede door de Nederlandse ambassade georganiseerde bijeenkomst met als thema Accountability and human rights in Libya. Daarnaast ondersteunt Nederland diverse projecten op het gebied van «women empowerment»/vrouwenrechten in Libië en zet Nederland zich in voor de versterking van de positie van de vrouw in de politieke en veiligheidsdialoog in Libië, op basis van VNVR-resolutie 1325.
Bent u bereid om op dezelfde wijze als na de moord op Salwa Bugaighis ook aan te dringen bij de Libische autoriteiten op gedegen onderzoek naar de moord op voormalig parlementariër en activiste Fariha Al-Barqawi? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid, in het kader van uw toezegging de bescherming van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers in Libië waar mogelijk aan de orde te stellen, om deze twee moorden en het tegengaan van straffeloosheid van mensenrechtenschendingen tegen vrouwelijke activisten en (ex-)politici in Libië aan te kaarten tijdens de viering bij de VN-Veiligheidsraad van het 15-jarig bestaan van resolutie 1325 in oktober 2015? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De voortdurende schending van arbeidsrechten bij de voorbereidingen voor het WK voetbal in Qatar |
|
Michiel Servaes (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Promising little, delivering less» van Amnesty International waarin gesteld wordt dat de uitbuiting van arbeidsmigranten bij de bouw van stadions voor het WK voetbal in Qatar nog steeds voortduurt?1
Ja.
Onderschrijft u de bevindingen uit het rapport dat er in het afgelopen jaar zowel wettelijk, beleidsmatig als in de praktijk weinig veranderd is voor de meer dan anderhalf miljoen arbeidsmigranten in Qatar?
Het kabinet houdt zorgen met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten in Qatar. Het kabinet is van mening dat Qatar begint stappen in de goede richting te zetten met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten. Tegelijkertijd onderkent Nederland dat er nog veel ruimte is voor verbetering en dat aandacht voor deze problematiek belangrijk blijft. Zo moedigt Nederland Qatar aan om een wetsvoorstel tot aanpassing van het Kafalasysteem aan te nemen. Het kabinet heeft regelmatig contact over de positie van arbeidsmigranten in Qatar met de Qatarese autoriteiten, zowel bilateraal als in EU-verband. Zie ook het antwoord op de navolgende vragen.
Deelt u de sterke twijfel die Amnesty uit over de wil van Qatar om de uitbuiting van arbeidsmigranten effectief aan te pakken en de vrees dat eerdere beloften slechts een pr-stunt betroffen? Hoe beoordeelt u in dit verband dat een duidelijke routekaart met doelen en benchmarks voor het aanpakken van uitbuiting van arbeidsmigratie ontbreekt?
Het kabinet is van mening dat Qatar, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, stappen in de goede richting begint te nemen met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten. Hierbij zouden duidelijke doelen en monitoring van het proces nuttig zijn. Daarnaast is het belangrijk te benadrukken dat er hoge standaarden worden gehandhaafd door het Supreme Committee, verantwoordelijk voor de organisatie van het WK2. Genoemde standaarden op het gebied van het welzijn van werknemers en de verantwoordelijkheden van de werkgever zijn veel hoger dan gebruikelijk in de regio. Verder zijn er verbeterde accommodaties gebouwd voor migranten die momenteel plaats bieden aan 50.000 personen en wordt de wetgeving voor werken tijdens de heetste uren van de dag strenger gehandhaafd. Er zijn zaken die verbetering behoeven. Er kan meer gedaan worden om de wijzigingen in het Kafalasysteem door te voeren en er kan meer onderzoek gedaan worden naar de doodsoorzaken van bepaalde bevolkingsgroepen, waar het geen bedrijfsongevallen betreft. Voorts kan opgemerkt worden dat er regelmatig overleg plaatsvindt tussen Qatar en landen van herkomst. Een deel van de verantwoordelijkheid ligt bij andere landen, in de bestrijding van malafide wervingspraktijken.
Deelt u de teleurstelling dat het in Qatar nog altijd niet is toegestaan om een vakbond op te richten en dat de belofte om arbeidsinspecteurs in te zetten niet is nagekomen?
Nederland hecht veel waarde aan de fundamentele arbeidsnormen zoals vastgelegd door de ILO, waaronder de verdragen over de vrijheid van vakvereniging en de effectieve erkenning van het recht op vrije onderhandelingen (ILO-conventies 87 en 98). Qatar heeft deze twee verdragen nog niet geratificeerd. Nederland pleit ervoor dat landen zich moeten houden aan de arbeidsnormen, en roept waar relevant landen op deze conventies te ratificeren en de nationale wetgeving in lijn te brengen met deze conventies. In bilaterale gesprekken met Qatar brengt Nederland dit standpunt ook over. Ook tijdens de laatste Universal Periodic Review van Qatar in het kader van de VN Mensenrechtenraad heeft Nederland als aanbeveling aan Qatar meegegeven om de nog niet geratificeerde fundamentele conventies alsnog te bekrachtigen. Niettemin is het een goede ontwikkeling dat het organiserend Comité voor het WK 2022 werknemersparticipatie op de agenda heeft gezet en werknemersfora worden verplicht bij bouwprojecten.
In dit kader is het relevant op te merken dat de Qatari minder dan 10% van de bevolking vormen. De moeilijkheden rond deze discussie moeten mede in dat licht worden bezien.
Tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur in februari jl. kwam naar voren dat intussen ruim 290 inspecteurs (van de toegezegde 300 inspecteurs) aan de slag zijn. Dit cijfer werd bevestigd door de Qatarese autoriteiten tijdens de 104e ILO-conferentie die deze week plaatsvindt. Voorts heeft Qatar verschillende maatregelen toegelicht die voorzichtig als positief kunnen worden beoordeeld. In een wetsvoorstel wordt gesproken van aanpassing in de regelgeving rond uitreisvisa, waardoor migranten geen toestemming meer nodig hebben van hun werkgever.
Hoe beoordeelt u het dat journalisten die onderzoek verrichten naar de omstandigheden van arbeidsmigranten in Qatar zijn ondervraagd en gevangen gezet, zoals recent is gebeurd met journalisten van WDR en BBC?
Het is van groot belang dat journalisten vrij en veilig hun werk kunnen uitoefenen. Het is lastig tot een gedegen beoordeling te komen omdat weinig bekend is over de samenloop van omstandigheden. Desbetreffende BBC-journalisten waren op uitnodiging van Qatar naar het land afgereisd. De journalisten zijn twee dagen na aanhouding zonder aanklacht vrijgelaten. De journalisten van de WDR waren naar verluidt op eigen initiatief afgereisd zonder de nodige permissie van de Qatarese autoriteiten.
Welke concrete inspanningen heeft Nederland in bilateraal verband recent geleverd om de uitbuiting van arbeidsmigranten in Qatar aan de orde te stellen? Heeft het geplande bezoek van de Mensenrechtenambassadeur reeds plaatsgevonden? Zo ja, kunt u verslag van dit bezoek doen toekomen? Zo nee, wanneer is het bezoek voorzien?
Nederland is zowel bilateraal als in EU-verband actief om de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te helpen verbeteren. Hiertoe houdt het regelmatig op politiek en hoogambtelijk niveau contact met de Qatarese autoriteiten. De Nederlandse ambassadeur in Doha heeft regelmatig overleg op het hoogste niveau over dit onderwerp met het Ministerie van Arbeid, het Nationaal Comité voor Mensenrechten, het organiserend Comité voor het WK 2022 en het Nederlands bedrijfsleven. Een binnenkort te houden bijeenkomst tussen het Nederlands bedrijfsleven en het organiserend Comité voor het WK 2022 zal over de veiligheid en welzijn van werknemers in de bouw gaan. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking sprak in december jl. met de Qatarese Minister van Energie over dit onderwerp. Tevens bezocht de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur in februari jl. Qatar. Een verslag van dat bezoek volgt in de Mensenrechtenrapportage over 2015.
Op welke wijze worden de activiteiten van Nederlandse investeerders en bedrijven bij de bouw van stadions voor het WK en dan vooral het risico dat zij direct of indirect betrokken raken bij arbeidsrechtschendingen gemonitord? Welke rol vervult het Nationale Contact Punt ten aanzien van de naleving van betreffende OESO-richtlijnen?
De Nederlandse overheid verwacht van Nederlandse ondernemingen die op de Qatarese markt opereren dat zij zich houden aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Hierbij vormen de OESO richtlijnen het normatieve kader. Omdat Nederlandse ondernemers zelfstandig opereren op de Qatarese markt, en Nederland hier geen rechtstreekse bevoegdheden heeft, oefent de Nederlandse overheid invloed uit door ondernemers goed voor te lichten over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en door Nederlandse bedrijven aan te spreken op hun verantwoordelijkheden. De ambassade in Doha voert regelmatig overleg met Nederlandse bedrijven over de situatie van arbeidsmigranten.
Voor het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenantentraject is de Nederlandse overheid in gesprek met de bouwsector over welke IMVO afspraken de sector onderling kan maken om invulling te geven aan de responsibility to respect onder de United Nations Guiding Principles (UNGPs) en de OESO-richtlijnen. Binnenkort zal de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op werkbezoek gaan bij de BAM om onder andere over dit traject te spreken.
Het Nationaal Contactpunt maakt bedrijven bekend met de OESO-richtlijnen en de toepassing ervan, bijvoorbeeld door informatiemateriaal over de OESO-richtlijnen te ontwikkelen, door evenementen (mede) te organiseren en door vragen van bedrijven, NGO's en anderen over de toepassing van de Richtlijnen te beantwoorden. Elke partij die op enige wijze betrokken is bij een vermeende schending van de OESO-richtlijnen door een multinationale onderneming kan bij het Nationaal Contactpunt (NCP) hierover een melding indienen.
Wat hebben rapporten van de International Labour Organization (ILO) over inbreuken op het recht op vakvereniging en niet-naleving van het verdrag inzake gedwongen arbeid concreet opgeleverd? Wat is er terecht gekomen van het voornemen van Qatar om met een ILO-samenwerkingsprogramma opvolging te geven aan aanbevelingen voor beleidsaanpassingen? Welke middelen heeft de ILO in handen om naleving van verdragsverplichtingen te handhaven?
De ILO is de normstellende organisatie op het gebied van arbeidsrechten en heeft op dit onderwerp veel expertise en een leidende rol. De ILO heeft verschillende instrumenten om lidstaten aan te spreken op mogelijke schendingen van verdragen, waaronder procedures waarbij alle leden (inclusief werknemers- en werkgeversorganisaties) een klacht kunnen indienen als een lidstaat de verdragsverplichtingen mogelijk niet naleeft. Op basis hiervan kunnen lidstaten worden verzocht aanbevelingen te implementeren en hierover te rapporteren. Ook kunnen er verschillende ILO-onderzoeksmissies worden ingesteld. Bij elk van de vier ILO-instrumenten voor mogelijke schendingen van ILO-verdragen speelt momenteel een zaak over Qatar. Nederland speelt bilateraal, maar m.n. ook in EU-verband, binnen de ILO een actieve rol.
Qatar is vooralsnog niet ingegaan op het aanbod van de ILO betreffende technische assistentie. Hier dringt Nederland wel op aan. Maatregelen die zijn aangekondigd en/of genomen door Qatar zijn er wel op gericht te voldoen aan de ILO-conventies en zijn direct het gevolg van de vele aanbevelingen en conclusies die voortkomen uit het ILO-toezichtmechanisme.
Bent u van mening dat wereldvoetbalbond FIFA inmiddels voldoende openheid van zaken heeft gegeven over de toewijzingen voor de WK’s van 2018 in Rusland en van 2022 in Qatar? Hoe beoordeelt u in dit verband de recente onthullingen over massale corruptie bij de FIFA?2
Momenteel zijn er veel ontwikkelingen binnen de FIFA gaande en het kabinet acht het niet opportuun vooruit te lopen op de verschillende onderzoeken door de Zwitserse en Amerikaanse autoriteiten die momenteel lopen.
Kunt u deze vragen (afzonderlijk) beantwoorden vóór het Notaoverleg mensenrechtenbeleid voorzien op 15 juni a.s?
Ja.
De handelsmissie naar India en het verzoek van een aantal NGO’s om te pleiten voor de vrijheid van organisatie en meningsuiting |
|
Jan Vos (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat een aantal maatschappelijke organisaties (Greenpeace, Landelijke India Werkgroep, ICCO, FNV, Amnesty International) een open brief aan de Minister-President heeft geschreven waarin zij oproepen tijdens de aankomende handelsmissie naar India (4 t/m 6 juni a.s.) te pleiten voor vrijheid van organisatie en meningsuiting?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Indiase ambassade een aantal vertegenwoordigers van deze organisaties, die van plan waren mee te reizen met de delegatie, te kennen heeft gegeven geen visa te zullen verstrekken? Wat is uw oordeel over dit besluit?
De handelsmissie naar India bestond naast de Minister-President en twee bewindspersonen ook uit vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en van NGO’s. Het is mij niet bekend dat de Indiase ambassade een aantal vertegenwoordigers van NGO’s die van plan was mee te reizen, te kennen heeft gegeven geen visa te verstrekken. Er is voorafgaand aan de missie besloten de deelname van NGO’s te beperken tot lokale vertegenwoordigers vanuit de overweging dat dit de kans vergroot op een constructieve en effectieve dialoog met de Indiase autoriteiten over de rol van het (Indiase) maatschappelijk middenveld. Dit is ook met een aantal NGO’s besproken.
Bent u ervan op de hoogte dat het Indiase Ministerie van Binnenlandse zaken een reeks NGO’s (niet-gouvernementele organisaties), waaronder Hivos, ICCO en Greenpeace, op een zwarte lijst heeft geplaatst en de bankrekeningen van onder meer Greenpeace India heeft bevroren?2 Bent u ervan op de hoogte dat ook andere internationale NGO’s en een reeks Indiase maatschappelijke en mensenrechtenorganisaties getroffen zijn door de maatregelen? Wat is u oordeel over deze maatregelen?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat het Indiase Ministerie van Binnenlandse Zaken maatregelen heeft genomen waardoor een aantal Nederlandse en andere buitenlandse NGO’s hun werk moeilijker kan uitvoeren in India en de samenwerking met lokale Indiase NGO’s wordt belemmerd. Dit is een tendens die al langer gaande is. India ziet een steeds kleinere rol weggelegd voor buitenlandse actoren. Dat werd al duidelijk met het stopzetten van de OS-relaties met donoren in 2003. Zo nam de vorige regering reeds maatregelen om de buitenlandse financiering van lokale NGO’s te beperken. Tegelijkertijd kent India zelf een groot maatschappelijk middenveld dat een belangrijke rol speelt in het maatschappelijk debat in India.
Het kabinet is van mening dat het maatschappelijk debat gebaat is bij de uitwisseling van expertise, ervaring en kennis tussen binnenlandse en buitenlandse NGOs en bij de samenwerking tussen maatschappelijk middenveld, overheden en bedrijven. Dit komt ook naar voren in het nieuwe beleidskader Samenspraak en Tegenspraak (Kamerstuk 33 625, nr 104). In India, maar ook in andere landen, ziet het kabinet dat de ruimte voor internationale NGO’s om te opereren beperkter wordt. Dit vindt het kabinet een zorgelijke ontwikkeling.
Deelt u de zorg over het verslechterende klimaat voor (kritische) maatschappelijke organisaties in India? Herkent u het beeld dat de New York Times onlangs schetste van premier Modi’s ambitieuze agenda in de strijd tegen armoede en voor India’s rol op het wereldtoneel, die echter contrasteert met «a repressive social order»? Deelt u de mening van de Amerikaanse ambassadeur Richard Verna die in dit verband spreekt van «a potentially chilling effect of recent actions by the Indian government against charities and advocacy groups»?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te voldoen aan de oproep van de Nederlandse NGO’s om tijdens de handelsmissie niet alleen de economische samenwerking te bevorderen, maar ook aandacht te vragen voor de onontbeerlijke rol van maatschappelijke organisaties in India?
Tijdens de missie is niet alleen gesproken over economische onderwerpen en mogelijkheden tot economische en politieke samenwerking, maar is ook aandacht besteed aan de rol van NGO’s in de maatschappij.
Ik heb het belang van samenwerking tussen Nederlandse NGO’s en Indiase NGO’s aan de orde gesteld tijdens mijn onderhoud met de Minister of State for Home Affairs, Mr Haribhai P. Chaudhary. Daarin heb ik tevens de zorg uitgesproken over de verminderde ruimte voor internationale NGO’s om in India te opereren. Er is afgesproken dat de komende maanden wordt besproken hoe internationale NGO's binnen de Indiase wetgeving en context kunnen bijdragen aan sociale en economische ontwikkeling.
Tijdens de lancering van de India-Nederland MVO dialoog is aandacht besteed aan de rol van NGO’s (zie eveneens antwoord op vraag 7). Ik wil voorts benadrukken dat de Nederlandse Ambassade ook al enige tijd met de Indiase autoriteiten in gesprek is om ervoor te zorgen dat NGO’s uit India en Nederland op een goede manier met elkaar kunnen samenwerken.
Bent u bereid de Indiase autoriteiten er specifiek op te wijzen dat de restricties die aan eerdergenoemde NGO’s worden opgelegd in strijd zijn met zowel de grondwettelijke bescherming als met het in internationale verdragen vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering?
De toetsing of de restricties die aan de NGO’s worden opgelegd in overeenstemming zijn met de Indiase Grondwet laat ik over aan de Indiase High Courts en Supreme Court. Ik benadrukte tijdens mijn onderhoud met Minister of State, Mr Haribhai P. Chaudhary dat een vrij, onafhankelijk, actief en kritisch maatschappelijk middenveld via een dialoog met bedrijven en overheden veel kan bijdragen aan inclusieve groei en ontwikkeling. Ook heb ik aangegeven dat internationale samenwerking tussen NGO’s meerwaarde oplevert en kan bijdragen aan de inspanningen om uitvoering te geven aan de ontwikkelingsagenda in India. Ten slotte benadrukte ik het zorgelijk te vinden als restrictieve regelgeving deze constructieve samenwerking in de weg staat.
Op welke wijze is bij de voorbereiding van de handelsmissie naar India invulling gegeven aan het kabinetsbeleid 4 om organisaties op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten te betrekken? In hoeverre zijn gesprekken met of deelname van NGO’s onderdeel van de handelsmissie zelf?
Voorafgaand aan de missie naar India is contact geweest met verschillende Nederlandse NGO’s en vertegenwoordigers van NGO’s maakten deel uit van de missie. Zoals bij andere handelsmissies organiseerden het Ministerie van Buitenlandse zaken en RVO een voorbereidingsbijeenkomst voor de deelnemende bedrijven en NGO’s waarin alle elementen van IMVO zijn opgenomen.
Tijdens de handelsmissie heb ik, samen met een vertegenwoordiger van de Indiase overheid, de eerste bijeenkomst van de India-Nederland MVO dialoog geopend. In de dialoog kunnen bedrijven en NGO’s ervaringen uitwisselen met het implementeren van MVO-richtlijnen. De Indiase counterpart is het Indian Institute of Corporate Affairs (IICA). Ook India is van mening dat voor de effectiviteit van deze dialoog betrokkenheid van maatschappelijke organisaties essentieel is. Maatschappelijke organisaties kunnen bedrijven enerzijds kritisch aanspreken en anderzijds helpen bij het invoeren van en invulling geven aan maatschappelijk verantwoord beleid. Er waren dan ook verschillende NGO’s aanwezig bij de bijeenkomst: Women on Wings, Cordaid, ICCO India Ltd., Solidaridad en IUCN. In mijn openingsspeech heb ik het belang benadrukt van de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties.
Bent u bereid in het verslag van de handelsmissie concreet aan te geven op welke wijze en in welke gesprekken aan bovengenoemde onderwerpen aandacht is geschonken? Kunt u daarbij ook de reacties van de Indiase gesprekpartners vermelden?
In de kwartaalrapportage aan de Tweede Kamer zal, zoals gebruikelijk, over de recente handelsmissies gerapporteerd worden, waaronder de missie naar India. In de rapportage zal ook aandacht worden besteed aan de wijze waarop de NGO problematiek is besproken met de verschillende gesprekspartners in India en de afspraken die zijn gemaakt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor aanvang van de handelsmissie?
Er is voor gekozen deze vragen na afloop van de missie te beantwoorden zodat ik u direct kon laten weten op welke momenten ik de positie van NGO’s heb besproken.
Oorlogsmisdaden van Hamas |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het Amnesty rapport «Strangling necks- Abductions, torture and summary killings of Palestinians by Hamas forces during the 2014 Gaza/Israel conflict»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering van Amnesty dat Hamas zich tijdens de Gaza-oorlog van 2014 in eigen kring schuldig maakte aan oorlogsmisdaden door het wreed behandelen en martelen van gevangenen en het ontvoeren, martelen en doodschieten van tientallen Palestijnen?
Het kabinet heeft met zorg kennisgenomen van de conclusies van het rapport van Amnesty International. De conclusies onderstrepen het belang van onpartijdig, op feiten gebaseerd onderzoek naar vermeende schendingen van humanitair oorlogsrecht en van de mensenrechten. Het rapport concludeert dat Palestijnse gewapende groepen gelieerd aan Hamas zich gedurende het Gaza conflict schuldig hebben gemaakt aan ontvoeringen, martelingen en standrechtelijke en buitengerechtelijke executies en wijst erop dat het martelen en standrechtelijk doden van personen in gevangenschap tijdens een gewapend conflict oorlogsmisdrijven zijn.
In hoeverre zijn deze oorlogsmisdaden van Hamas een symptoom van de machtsstrijd tussen Hamas en Fatah?
Het is bekend dat er regelmatig gewelddadigheden tussen Hamas en Fatah plaatsvinden. Het is niet uit te sluiten dat mogelijk ook Fatah leden of sympathisanten van Fatah slachtoffer waren van geweld, zoals ook door Amnesty in het rapport wordt aangegeven.
Op welke wijze zet Nederland bilateraal, in EU- of internationaal verband druk op Hamas en de Palestijnse Autoriteit om samen te werken met onafhankelijke en onpartijdige onderzoekers, zoals de in juli 2014 door de VN-Mensenrechtenraad opgerichte Onderzoekscommissie, om vermeende oorlogsmisdaden te onderzoeken en om eventuele daders van oorlogsmisdaden volgens internationale standaarden te kunnen berechten?
Het kabinet roept beide zijden op geloofwaardig en transparant onderzoek te doen naar vermeende schendingen van humanitair oorlogsrecht. Tevens is het staand beleid van de EU om alle partijen bij conflicten op te roepen om samen te werken met door de VN Mensenrechtenraad ingestelde Commissions of Inquiry, zo ook ingeval van Gaza. De EU en Nederland onderhouden geen contacten met Hamas en beschikken daarom niet over directe drukmiddelen op Hamas.
Het is positief dat de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht aan de toepassing en naleving van fundamentele normen van internationaal recht. Hoewel de Palestijnse Autoriteit niet juridisch kan worden aangesproken in verband met het ontbreken van verdragsrelaties tussen het Koninkrijk en de Palestijnse Autoriteit, kan niet-naleving van de verplichtingen onder de verdragen wel een basis vormen om de Palestijnse Autoriteit daarop politiek aan te spreken.
In hoeverre biedt de Palestijnse toetreding tot het Internationaal Strafhof mogelijkheden om de Palestijnse eenheidsregering te wijzen op haar verantwoordelijkheid aangaande adequaat onderzoek naar en berechting van vermeende oorlogsmisdaden?
Zie antwoord vraag 4.
De doodstraf voor oud-president Morsi en 105 aanhangers van de Moslimbroederschap |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de terdoodveroordeling van de voormalige Egyptische president Morsi en 105 andere aanhangers van het Moslimbroederschap in Egypte en deelt u de afschuw hierover die wereldwijd is geuit?1
Het kabinet vindt de terdoodveroordeling van oud-president Morsi en andere leden van de Moslimbroederschap verontrustend. De verdachten hebben recht op cassatie. Het vonnis van het Egyptisch Hof van Cassatie zal beslissend zijn.
De aangeklaagden hebben recht op een eerlijk proces en een zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek. Conform internationaal recht is het de verantwoordelijkheid van de Egyptische rechterlijke macht om ervoor te zorgen dat het proces daadwerkelijk eerlijk verloopt. Politieke overwegingen mogen in geen geval een rol spelen.
Deelt u de mening dat dit soort massaprocessen onacceptabel zijn en niet passen bij een democratische rechtsstaat en dat, zoals de EU stelt, de terdoodveroordeling «wreed en inhumaan» is en strijdig met de verplichtingen onder internationale recht?2
Ja.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat de rechtelijke procedure en veroordeling een «farce» was en dat het onacceptabel is dat de doodstraf wordt ingezet om politieke tegenstanders uit de weg te ruimen?3
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u protest aangetekend tegen dit type proces en de terdoodveroordelingen bij de Egyptische regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Het kabinet is onverminderd tegen de doodstraf, in alle gevallen en in alle omstandigheden. Het kabinet beschouwt de doodstraf als een onnodige wrede en inhumane straf en zet zich daarom in voor een wereldwijde afschaffing. Ook wijst Nederland massaprocessen af. In lijn met dit standpunt spreekt Nederland de Egyptische autoriteiten hierop aan in zowel bilateraal als multilateraal verband.
Het meest recente voorbeeld hiervan zijn de hoogambtelijke politieke consultaties die eind mei jl. op niveau directeur-generaal in Cairo hebben plaatsgevonden. Nederland heeft tijdens deze gesprekken protest aangetekend tegen de doodstrafvonnissen. De secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het Nederlandse standpunt overgebracht aan de grootmoefti van Egypte tijdens diens bezoek aan Nederland in april jl. Ook de ambassadeur in Cairo heeft de Nederlandse positie over doodstraffen bij de Egyptische autoriteiten kenbaar gemaakt. Uiteraard wordt tevens op ministerieel niveau met Egypte over mensenrechten gesproken.
Nederland staat achter de verklaring die de Hoge Vertegenwoordiger Mogherini op 17 mei jl. heeft afgegeven kort na de rechterlijke uitspraak tegen Morsi en ruim 100 andere Moslimbroeders. Naar verwachting vindt rond de zomer het EU-Egypte subcomité voor democratisering, mensenrechten en goed bestuur plaats, waarbij o.a. de Europese zorgen over de doodstraf op de concept-agenda staan. Tevens bezoekt de EU Speciaal Vertegenwoordiger Mensenrechten Lambrinidis Egypte regelmatig om mensenrechtenzorgen aan te kaarten.
Tijdens de 29e zitting van de VN-Mensenrechtenraad die van 15 juni t/m 3 juli 2015 plaatsvindt, heeft de EU na aandringen van o.a. Nederland druk uitgeoefend op de Egyptische regering door in dit forum haar zorgen over de doodsvonnissen in Egypte aan te kaarten. Nederland heeft tijdens de zitting ook op eigen titel zijn zorgen geuit over recente doodstrafzaken.
Bent u bereid er in EU-verband op aan te dringen druk te zetten op de Egyptische regering zodat de veroordeelden een nieuw en eerlijk proces krijgen gebaseerd op onafhankelijk onderzoek? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel vertegenwoordigers en aanhangers van de Moslimbroederschap sinds de machtsovername in Egypte in de zomer van 2013 zijn gearresteerd, berecht en ter dood veroordeeld?
Sinds 3 juli 2013 zijn vele Moslimbroeders opgepakt. Cijfers over arrestaties, berechtingen en ter dood veroordelingen zijn echter niet te verifiëren.
De NGO Arab Network for Human Rights Information (ANHRI) meldt dat in de periode tussen juli 2013 en het einde van 2014 ongeveer 42.000 personen zijn gedetineerd. Een groot aantal van deze gedetineerden wordt beschouwd als Moslimbroeders of als sympathisanten van de Moslimbroederschap.4
Egyptische media schat het aantal opgelegde doodstraffen sinds juli 2013 op 1663, waarvan er 520 zijn goedgekeurd door de grootmoefti. Een hoog percentage van de veroordeelden wordt gezien als Moslimbroeder, maar exacte cijfers zijn niet bekend. Voor zover bekend zijn dit jaar 7 doodstraffen uitgevoerd.
Deelt u de opvatting dat de systematische uitsluiting, onderdrukking en berechting van aanhangers van een politieke groepering met een aanzienlijke aanhang onder de Egyptische bevolking haaks staan op de noodzaak van een inclusief regeringsbeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze brengen Nederland en de EU deze opvatting onder de aandacht van het Sisi-regime?
Ja, Nederland deelt deze opvatting. Nederland draagt dit ook uit in bilaterale contacten met Egypte: duurzame stabiliteit en veiligheid vereisen o.a. een inclusieve politiek. Ook pleit Nederland met een aantal gelijkgezinde landen voor EU-inzet op het punt van inclusiviteit in Egypte alsmede in andere landen in de MENA-regio.
Berichten over martelingen in Marokko |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het Amnesty-rapport «Shadow of impunity: Torture in Morocco and Western Sahara»?1
Ja.
Herkent u de uitermate zorgelijke bevindingen van het rapport dat in Marokko, ondanks een wettelijk verbod, nog steeds wordt gemarteld en dat arrestanten bijvoorbeeld worden bedreigd met verdrinking, verkrachting, fysiek geweld en de «roast-chicken»-behandeling? Zo ja, hoe beoordeelt u deze bevindingen?
Het rapport geeft aan dat in Marokko weliswaar geen sprake is van stelselmatige martelingen of inhumane behandeling, maar dat er desondanks nog veel incidenten zijn gemeld. Het kabinet neemt alle aantijgingen van mensenrechtenschendingen, wereldwijd, serieus. Dus ook deze. Nederland heeft hierover gesproken met de Marrokaanse autoriteiten. Inmiddels heeft Marokko de nationale wetgeving die marteling verbiedt verder aangescherpt.
Klopt het dat mensen die een aanklacht indienen tegen marteling in Marokko het risico lopen zelf te worden vervolgd, bijvoorbeeld wegens valse aangifte? Zijn er ook mensen met de Nederlandse nationaliteit vervolgd nadat zij een aanklacht tegen marteling indienden? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen?
Het Amnesty-rapport onderbouwt het risico op vervolging van indieners van klachten over martelingen onder meer met verwijzingen naar enkele in Frankrijk ingediende klachten over martelingen in Marokko. Het is niet goed mogelijk op basis van deze voorbeelden algemene conclusies te trekken. Voor zover bekend, hebben geen Nederlanders klachten over marteling in Marokko ingediend.
Bent u bereid de bevindingen, conclusies en aanbevelingen in het Amnesty-rapport met de Marokkaanse autoriteiten te bespreken? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over het verloop van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
In zowel bilateraal als multilateraal verband komt de mensenrechtensituatie in Marokko aan bod. De bevindingen van het Amnesty International rapport zullen daarin worden meegenomen. Waar mogelijk zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.
In hoeverre dragen Nederlandse projecten in Marokko bij aan het voorkomen van mensenrechtenschendingen zoals marteling? Hoe succesvol zijn in dit verband het trainingsprogramma voor advocaten, aanklagers en rechters op het gebied van wetgeving en justitiële hervormingen, alsmede het project waarin de Dienst Justitiële Inrichtingen samenwerkt met Marokkaanse autoriteiten ter bevordering van mensenrechtenmonitoring in gevangenissen (waarnaar u verwijst in de beantwoording van eerdere vragen)?2 Kunt u aangeven of deze projecten nog steeds lopen? Wat zijn de (voorlopige) resultaten van de samenwerking? Lopen de projecten ook in de gevangenissen en detentiecentra die in het rapport genoemd worden?
Nederland heeft in 2013 en 2014 met Marokko gewerkt aan een project dat bijdraagt aan de uitvoering van het door Marokko in 2014 geratificeerde Facultatieve Protocol bij het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (OPCAT). Ook werkt Nederland samen met Marokko om de door Marokko in gang gezette hervorming van de justitiële sector te ondersteunen.
Met de Nederlandse inzet wordt enerzijds de juridische hervormingen ondersteund en anderzijds het mensenrechtenbewustzijn en naleving daarvan bevorderd. Tot dusver zijn de Nederlandse ervaringen met projecten die erop zijn gericht mensenrechtenschendingen te voorkomen positief. De projecten waarnaar u in uw vraag verwijst, zijn goede voorbeelden.
Het project waarbij de Dienst Justitiële Inrichtingen in 2013 en 2014 was betrokken, was erop gericht de omstandigheden in detentie beter te monitoren. Het getrainde personeel wordt ingezet om de omstandigheden in alle detentiecentra in Marokko te monitoren en behoort tot de lokale afdelingen van de Nationale Raad voor de Rechten van het Mens (CNDH). Dit onafhankelijke orgaan heeft het mandaat klachten te onderzoeken, detentiebezoeken af te leggen en daarbij tot onderzoek over te gaan. Marokko heeft aangegeven de inzet op dit terrein voort te zetten door in november 2015 het CNDH aan te wijzen als Nationaal Preventiemechanisme.
Het trainingsprogramma voor advocaten, aanklagers en rechters op het gebied van wetgeving en de samenwerking met Marokko om de justitiële sector te ondersteunen loopt nog. Het programma heeft ten doel een grotere onafhankelijkheid van de justitiële sector te realiseren.
Ten slotte werkt Nederland nauw samen met tal van lokale maatschappelijke organisaties om mensenrechten steviger in de samenleving te verankeren. Voorbeeld hiervan is een project waarbij een curriculum wordt ontwikkeld en advocaten worden getraind in het gebruik van het internationaal recht bij de verdediging van cliënten. Ook worden workshops georganiseerd voor personen die werkzaam zijn in de detentiesector, zoals bewakers, zorgverleners, om hen bewust te maken van de rechten van gedetineerden.
Kunt u aangeven in hoeverre de problematiek van mensenrechtenschendingen en marteling aan de orde is geweest bij het besluit om samen met Marokko op te trekken op het gebied van terrorismebestrijding, onder meer in het kader van het Global Counter Terrorism Forum?3 Erkent u dat bij de strijd tegen terrorisme een risico bestaat dat het leidt tot repressief optreden en mensenrechtenschendingen door staten? Zo ja, op welke wijze heeft u dit risico ondervangen in de genoemde samenwerking?
Marokko en Nederland werken intensief samen op het gebied van terrorismebestrijding. Expliciet uitgangspunt is dat terrorismebestrijding plaats moet vinden binnen de kaders van het internationale recht, en in het bijzonder van de mensenrechten.
Dit uitgangspunt geldt ook voor het Global Counterterrorism Forum (GCTF).
De uitwisseling van ervaringen en inzichten van deelnemende landen gaat onder andere over: verdere versterking van de rechtsstaat en het justitiële apparaat in het bestrijden van terrorisme. Samenwerking binnen het GCTF geeft de mogelijkheid deze thema’s bespreekbaar te maken en eventuele onderliggende problemen aan te pakken door bijvoorbeeld capaciteitsopbouw te bevorderen.
Binnen het GCTF wordt gewerkt met werkgroepen. Één daarvan richt zich op het versterken van de rechtstaat. Een andere werkgroep richt zich op het ontwikkelen van beleidsaanbevelingen voor detentie van terroristen en hun re-integratie nadat zij hun straf hebben uitgezeten. Marokko en Nederland dragen hier actief aan bij.
Hoe beoordeelt u de reactie van het Marokkaanse Ministerie van Binnenlandse Zaken op het Amnesty-rapport, die het afdoet als een provocatie en stelt: «Amnesty International probeert de veranderingen te forceren, maar dat heeft tijd nodig.»?4
Hoewel de Marokkaanse regering bijzonder kritisch is op het Amnesty-rapport, heeft Marokko ook inhoudelijk gereageerd en aangegeven wat voor maatregelen zijn getroffen en nog getroffen moeten worden. Nederland verwelkomt deze maatregelen en zal de voortgang blijven volgen.
Kindermisbruik door militairen |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «UN aid worker suspended for leaking report on child abuse by French troops»1 en «Hollande wil militairen misbruikzaak Afrika zwaar straffen»?2
Ja.
Klopt het bericht dat de Zweedse medewerker van de Verenigde Naties (VN) die een rapport over het misbruiken van kinderen naar de Franse autoriteiten stuurde, geschorst is en ontslag boven het hoofd hangt? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Het klopt dat op 17 april jl. de waarnemend Directeur-Generaal van het VN kantoor te Geneve heeft besloten Anders Kompass van het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN te schorsen. Het VN Dispute Tribunal beval echter op 5 mei jl. dat deze schorsing moest worden opgeheven. Intussen heeft Anders Kompass zijn functie weer opgepakt. Op 9 april jl. opende het VN Office of Internal Oversight Services op verzoek van de Hoge Commissaris een onderzoek naar de beschuldigingen van ambtsovertreding aan het adres van de heer Kompass. Het kabinet beschikt nog niet over de relevante feiten om een gefundeerd oordeel over deze zaak te kunnen vormen. Het kabinet vindt het belangrijk dat er een onafhankelijk onderzoek wordt uitgevoerd waarin alle relevante aspecten aan de orde komen en zal deze zaak daarom op de voet volgen.
Klopt het dat ook Georgische militairen bij deze zaak betrokken waren?
Hierover is het kabinet niets bekend.
Deelt u de mening dat dit voorbeeld weer aantoont dat er binnen de VN te weinig bescherming is voor klokkenluiders -aangezien dit niet de eerste keer is- en daardoor misstanden als kindermisbruik mogelijkerwijs niet boven tafel komen en daders ongestraft wegkomen?
Kompass heeft zelf geen beroep gedaan op een status als klokkenluider. De SGVN heeft verklaard dat uit preliminair onderzoek is gebleken dat de handelwijze van Kompass niet gekenmerkt kan worden als klokkenluiden. Het hierboven genoemde onderzoek moet uitwijzen of de VN juist heeft gehandeld in deze zaak.
Wat is uw oordeel over de bewering dat deze VN-medewerker het rapport doorspeelde aan de Franse autoriteiten, omdat de VN weigerde om een onderzoek in te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat alle militairen die opereren onder een VN-mandaat de verantwoordelijkheid hebben burgers, en vooral ook kinderen, te beschermen?
Ja.
Welke maatregelen denkt u dat er in VN-verband nodig zijn te waarborgen dat seksueel misbruik door soldaten niet zonder gevolgen blijft, mede gezien het feit dat het misbruik in de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR) niet de eerste keer is dat militairen onder VN-mandaat seksueel over de schreef gaan, zoals eerdere meldingen over misstanden in Bosnië, Kosovo, Democratische Republiek Congo (DRC), Haïti, Burundi en Liberia aantonen? Welke overige mogelijkheden ziet u om effectieve systemen – al dan niet in VN-verband – te ontwikkelen zodat dergelijke misstanden aangepakt kunnen worden?
In dit geval gaat het om beschuldigingen tegen leden van een nationale Franse missie (Sangaris) en niet van een door de VN geleide vredesmacht. De VN kent een zero tolerance beleid ten aanzien van seksuele uitbuiting en misbruik door de eigen staf. In de afgelopen 10 jaar zijn dit beleid en de bijbehorende gedragsregels versterkt en uitgewerkt in preventieve maatregelen, handhaving en maatregelen voor assistentie aan slachtoffers. Personeel in VN missies heeft een meldingsplicht terzake, op grond van het SGVN bulletin over seksueel misbruik uit 2003, ook als het gaat om misbruik buiten de VN missie. Indien meldingen daartoe aanleiding geven doet de VN zelf onderzoek. Als uit dat onderzoek gerede vermoedens van strafbare feiten rijzen kan de VN de betreffende individuen repatriëren en hen verbieden in de toekomst deel te nemen aan vredesoperaties. Disciplinaire actie en strafrechtelijke vervolging zijn de verantwoordelijkheid van de nationale jurisdictie van de lidstaat waartoe het individu behoort. Sinds 2008 houdt het Department of Field Support een zgn. Misconduct Tracking System bij. Het is van belang dat de VN de regels en bevindingen van eerdere onderzoeken ook strikt in de praktijk brengt.
Ook is awareness-raising en goede training van VN-militairen van belang. Sinds 2005 is training over preventie van seksuele exploitatie en misbruik verplicht voor al het personeel van een VN vredesmissie. Nederland levert daaraan een bijdrage door middel van trainingen op het gebied van gender en binnenkort ook op het gebied van bescherming van de burgerbevolking.
Bent u bereid er in VN-verband op aan te dringen dat er een onafhankelijke onderzoekscommissie komt die in den brede onderzoek gaat doen naar seksueel misbruik door militairen die onder VN-mandaat opereren? Zo ja, op welke termijn en wat zijn dan uw vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
Seksueel misbruik door militairen is onacceptabel. Deze zaak wijst uit dat er nog het nodige moet gebeuren om seksueel misbruik door militairen direct en daadkrachtig aan te pakken. De Secretaris-Generaal van de VN kondigde op 3 juni jl. aan een extern onafhankelijk onderzoek in te stellen, waarbij onderzocht zal worden hoe het VN-systeem is omgegaan met de aantijgingen van seksueel misbruik in CAR door militairen die niet onder de autoriteit van de VN vielen. Het onderzoek zal zowel ingaan op de behandeling van de specifieke meldingen van misbruik als op systemische kwesties ten aanzien van de VN respons in algemene zin bij dergelijke aantijgingen.
De Burundezen die uit vrees voor mogelijk verkiezingsgeweld naar Rwanda vluchten |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Burundezen vluchten massaal naar Rwanda»1 en «Citing political pressure, 5.000 Burundians flee to Rwanda»?2
Klopt het dat er per dag meer dan 1.000 mensen naar Rwanda vluchten uit angst voor de Imbonerakure milities, die de huidige regering steunen? Zo ja, zijn er voldoende goede opvangmogelijkheden voor deze vluchtelingen in Rwanda?
Klopt het dat door de aankomende verkiezingen er een stijging in politiek gemotiveerde bedreigingen, intimidatie en geweld ten aanzien van journalisten, mensenrechtenactivisten en politici is ontstaan? Kunt u toelichten welke rol de huidige regering en president Pierre Nkurunziza hierbij spelen?
Kunt u toelichten welke rol de politie en het leger spelen bij de groeiende spanningen in Burundi? Is het onderzoek naar de moordpartij in Cibitoke van januari jongsteleden al afgerond? Zo ja, hoe beoordeelt u de uitkomsten van dat onderzoek?
Vindt u het aannemelijk dat president Nkurunziza zich kandidaat gaat stellen voor een derde termijn als president? Zo ja, wat vindt u hier van, mede gezien het feit dat veel partijen een derde termijn zien als schending van het vredesakkoord?
Welke consequenties zouden de ontwikkelingen in Burundi, waaronder een eventuele kandidaatstelling van Nkurunziza, volgens u moeten hebben voor de bilaterale ontwikkelingsrelatie? Overweegt u opschorting van programma’s waarbij samengewerkt wordt met de Burundese overheid, in het bijzonder de programma’s gericht op de politie en het leger? Zo ja, wanneer is dit aan de orde? Zo nee, waarom niet?
Trekt Nederland samen op met de EU en andere landen om gezamenlijk te reageren in het geval het vredesakkoord wordt geschonden, bijvoorbeeld door een nieuwe kandidaatstelling van Nkurunziza?
Zware straffen voor journalisten in Egypte |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten van de International Federation of Journalists (IFJ) en Freedom House over de op 11 april jl. in Egypte ter dood en tot levenslang veroordeelde journalisten?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is dat journalisten worden opgepakt, gevangengezet en terdoodveroordeeld vanwege het verslaan van een demonstratie in augustus 2013 tegen het afzetten van president Morsi? Zo nee, waarom niet?
Ja, journalisten moeten vrij en veilig hun werk kunnen doen. Vervolging van journalisten vanwege het verslaan van een demonstratie staat hier haaks op. Het Nederlandse kabinet is daarnaast tegen de doodstraf, in alle gevallen en in alle omstandigheden. Het kabinet beschouwt de doodstraf als een onnodige wrede en onmenselijke straf en streeft daarom naar wereldwijde afschaffing.
Deelt u de mening dat repressie door de Egyptische autoriteiten van fundamentele vrijheden zoals de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid ««een recept is voor radicalisering, in plaats van de oplossing er tegen», zoals de voorzitter van Freedom House stelt? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse kabinet is van mening dat terreurbestrijding en respect voor mensenrechten hand in hand moeten gaan. Een beleid waarbij de mensenrechten ondergeschikt zijn, kan groepen marginaliseren en onderdrukken waardoor de voedingsbodem van terrorisme wordt vergroot.
Deelt u de mening dat Egypte met de veroordeling van de journalisten in strijd handelt met het recente European Neighbourhood Policy (ENP) Country Progress Report dat onder meer de aanbevelingen bevat om de mensenrechten en fundamentele vrijheden te verzekeren en om het moratorium op de doodstraf opnieuw toe te passen? Zo nee, waarom niet? 2
Ja.
Heeft Nederland of de EU protest aangetekend tegen de recente veroordelingen? Zo ja, op welke wijze is dit gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Nederland is regelmatig in contact met de Egyptische autoriteiten om o.a. zorgen over de verslechterde mensenrechtensituatie over te brengen. Ook werkt Nederland in EU-kader aan het voeren van een dialoog met de Egyptische autoriteiten op dit terrein.
EU Speciaal Vertegenwoordiger voor Mensenrechten Lambrinidis heeft Egypte sinds zijn aantreden zes keer bezocht. Bij ieder bezoek wordt de mensenrechtensituatie en de verminderende ruimte voor journalisten en maatschappelijke organisaties met de Egyptische autoriteiten opgebracht.
Het Nederlandse standpunt over de doodstraf is ook in multilateraal verband bij de Egyptenaren onder de aandacht gebracht. Zo heeft Nederland tijdens de laatste Universal Periodic Review van Egypte in november jl. bij Egypte aangedrongen op het instellen van een onmiddellijk moratorium op de doodstraf en het beperken van het aantal misdaden waarop de doodstraf staat.
Kunt u aangeven hoeveel journalisten er naar schatting op dit moment vastzitten in Egypte? Kunt u aangeven hoeveel van hen – soms langdurig – in afwachting van een rechtsgang zijn, hoeveel zijn veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf en hoeveel tot de doodstraf?
Sinds de machtswisseling van 3 juli 2013 zijn vele Moslimbroeders en een aantal activisten en journalisten opgepakt. De cijfers zijn echter niet te verifiëren. De schattingen van mensenrechtenorganisaties lopen ook uiteen.
Zo verklaart The Arab Network for Human Rights Organisations in een Arabischtalig rapport dat eind 2014 is gepubliceerd dat zij minstens 63 gedetineerde journalisten hebben kunnen traceren. In februari dit jaar is er nog een journalist opgepakt waardoor het aantal gedetineerde journalisten op minstens 64 zou komen.3
Amnesty International spreekt in een verklaring van 3 mei jl. over de persvrijheid in Egypte van minstens 18 journalisten in gevangenschap. Tientallen journalisten (het exacte aantal wordt niet genoemd) zouden te maken hebben gekregen met willekeurige arrestaties.4
Het bericht dat Engeland ruim vijf miljard pond heeft uitgegeven aan wapenexport naar landen die op de zwarte lijst staan wegens mensenrechtenschendingen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Britse Parliamentary Committees on Arms Export Controls, die concluderen dat de Britse overheid miljarden heeft uitgegeven aan wapenexport naar landen die op de zwarte lijst staan wegens mensenrechtenschendingen?1
Ja. Overigens is het niet zo dat de Britse overheid dit geld heeft uitgegeven aan wapenexporten. In de regel genereren exporten immers geld. Het Verenigd Koninkrijk heeft wel exportvergunningen afgegeven voor Britse wapenexporten.
Wat vindt u van de conclusies die de Committees trekken namelijk dat de wapenexport vanuit Groot-Brittannië haaks staat op het belang van mensenrechten? Bent u ervan op de hoogte dat de Britten volop wapens leveren aan landen die reden tot zorg geven zoals Afghanistan, China, Iran, Irak, Israël, Rusland en Sri Lanka? Zo ja, is hierover gesproken in Europees verband, zowel met de Britten als door alle lidstaten onderling in de EU Council Working Party on Conventional Arms Exports (COARM)?
Het rapport concludeert dat de Britse overheid in 2013 in totaal 3.298 maal een Standard Individual Export Licence (SIEL) heeft afgegeven voor de uitvoer van militaire goederen naar een land dat voorkomt op een lijst van 28 landen waarover het Britse Ministerie van Buitenlandse Zaken zich zorgen maakt inzake de mensenrechtensituatie. Die lijst geldt bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen echter niet als zwarte lijst. Wel geeft deze aanleiding om zorgvuldig te kijken naar een mogelijk verband tussen de uit te voeren goederen en geconstateerde mensenrechtenschendingen.
Het Verenigd Koninkrijk rapporteert, evenals Nederland, jaarlijks aan de EU over de afgegeven en afgewezen vergunningaanvragen per bestemming. Op 17 maart jl. nog heeft de EU het zestiende jaarverslag volgens artikel 8, lid 2, van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie gepubliceerd.
De EU-lidstaten hebben zoals bekend een reguliere procedure van wederzijds informeren en consulteren over afgewezen vergunningaanvragen (denials). Daarnaast kunnen de lidstaten in de EU-Raadswerkgroep Conventional Arms Exports (COARM) hun wapenexportbeleid en de implementatie daarvan met elkaar bespreken. En marge van de COARM en via de contacten die in die Raadswerkgroep worden gelegd wisselt Nederland ook van gedachten met andere lidstaten, waaronder het Verenigd Koninkrijk, over hun beleid richting de diverse bestemmingslanden. Binnen de COARM is Nederland een van de lidstaten die een voortrekkersrol vervullen in de informatie-uitwisseling over afgegeven vergunningen naar gevoelige bestemmingen, zoals landen waar ernstige mensenrechtenschendingen plaatsvinden en landen waar sprake is (geweest) van een militaire machtsovername.
Hoe verhoudt de levering van anti-oproer schilden, machinegeweren, handgranaten, kogelvrije vesten, militaire helmen, machinepistolen, militaire steunvoertuigen, traangasmunitie aan Libië, scherpschutter geweren en intelligence apparatuur aan Saudi Arabië en kogelvrije vesten, militaire helmen en cryptografische software aan Syrië zich naar uw opvatting tot het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport? Zou Nederland dezelfde afwegingen hebben gemaakt inzake het afgeven van vergunningen voor levering van dit type wapens en aan deze landen?
Alle EU-lidstaten hanteren het EU Gemeenschappelijk Standpunt bij het beoordelen van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen, technologie inbegrepen, naar niet-EU-lidstaten en niet-NAVO-bondgenoten zoals Libië, Saoedi-Arabië of Syrië. De centrale vraag bij de toetsing is altijd of de aard van de goederen, het eindgebruik en de eindgebruiker van negatieve invloed kunnen zijn op de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt. De uiteindelijke beslissing om de vergunningaanvraag af te wijzen of toe te kennen is echter een nationale competentie en daarmee de verantwoordelijkheid van de individuele lidstaat.
Aangezien het Britse rapport geen informatie bevat over het eindgebruik en de eindgebruikers van de goederen, kan niet worden vastgesteld of Nederland dezelfde afwegingen zou hebben gemaakt. Evenmin is het ons bekend of hier sprake is van vergunningaanvragen die door Nederland zijn afgewezen.
Hoe verhoudt naar uw opvatting de levering van 170 miljoen pond aan militaire helicopters, cryptografische software, spionage software en kleine munitie zich tot de EU-sancties tegen Rusland en tot de bijzonder reële risico’s dat wapens door Rusland worden ingezet in de Oekraïne en tegen de Oekraïense bevolking?
Uit het rapport blijkt niet wanneer de genoemde goederen precies aan Rusland zijn geleverd, waardoor niet duidelijk wordt of de EU-sancties tegen Rusland al van kracht waren ten tijde van de export. Het rapport reageert vooral op het jaarrapport van de Britse regering over 2013, toen er nog geen wapenembargo tegen Rusland van kracht was. Op pagina 245 van Volume II van het rapport staat dat de Britse regering 25 bestaande wapenexportvergunningen heeft ingetrokken na de instelling van de EU-sancties tegen Rusland en dat iedere nieuwe vergunningaanvraag aan deze sancties zal worden getoetst (ibid., p. 246).
Welke mogelijkheden zijn er Europees voor lidstaten om elkaar aan te spreken op conflicterende uitgangspunten in het wapenexportbeleid en in het bijzonder mogelijke schending van afgekondigde EU-sancties?
De uiteindelijke beslissing over vergunningaanvragen is een nationale competentie. Zoals in het antwoord op vraag 2 gesteld, kunnen de lidstaten hun wapenexportcontrolebeleid met elkaar bespreken in de COARM. Dat gebeurt ook, en Nederland speelt een voortrekkersrol bij het verbeteren van de informatie-uitwisseling over afgegeven vergunningen naar post-embargolanden en naar een beperkt aantal specifieke, gevoelige bestemmingen.
Zoals in het antwoord op de vragen 3 en 6 gesteld, staan bij alle EU-lidstaten de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt centraal bij de toetsing van vergunningaanvragen. Als er sancties of embargo’s gelden voor het bestemmingsland of als er een directe relatie is tussen de te exporteren goederen en de geconstateerde mensenrechtenschendingen, moet de vergunningaanvraag worden afgewezen.
De kabinetsreactie op de initiatiefnota «Wapens en Principes, Ambities voor een geloofwaardig en geharmoniseerd wapenexportbeleid in Europa» van D66 en PvdA ging u op 23 april jl. toe. Zoals daarin aangegeven, delen wij uw ambitie om te streven naar volgende stappen in de harmonisatie van het wapenexportbeleid in Europa. Het instellen van een wapenexportautoriteit en een Right to Challenge staan echter op gespannen voet met de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten. Wapenexport raakt immers aan de nationale veiligheid, die de uitsluitende verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf is. Het voorstel om op dit terrein formeel verantwoording af te leggen aan andere EU-lidstaten zal naar verwachting weerstand oproepen bij veel EU-lidstaten. Het kabinet zal de Europese partners evenwel over dit idee consulteren, om te beginnen de meest gelijkgestemden op het gebied van verdere EU-harmonisatie.
Is sprake van vergunningsaanvragen die door Nederland zijn afgewezen, maar door Groot-Brittannië wel zijn toegewezen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat wapenexportbeleid dat haaks staat op het belang van mensenrechten, in strijd is met afgekondigde EU-sancties en levering aan twijfelachtige regimes toestaat, afbreuk doet aan een geloofwaardig wapenexportbeleid en schadelijk is voor de geloofwaardigheid van Europees buitenlandbeleid?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beschouwt u de stevige conclusies van de Britse Parliamentary Committees on Arms Export Controls in het licht van de initiatiefnota van D66 en PvdA waarin onder meer een Europese wapenexportautoriteit en een Right to challenge worden voorgesteld om tot een geloofwaardiger en meer geharmoniseerd wapenexportbeleid te komen in Europa?2
Zie antwoord vraag 5.
Het nucleair akkoord met Iran |
|
Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het nucleair akkoord dat door de vijf permanente leden van de VN-Veiligheidsraad plus Duitsland is gesloten met Iran?
Ja.
Wat is de appreciatie van het Nederlandse kabinet van het hoofdlijnenakkoord? Bent u bereid tevens op elk aspect van het akkoord uitgebreid schriftelijk te reageren?
Het kabinet verwelkomt dat de E3+3 (Duitsland, Frankrijk, het VK, China, Rusland, de VS en EDEO) en Iran het op 2 april jl. eens zijn geworden over de parameters voor een alomvattend akkoord over het nucleaire programma van Iran. Dit is een belangrijke vooruitgang en een goed resultaat.
De overeenstemming beoogt het nucleaire programma van Iran te begrenzen en deels terug te brengen in ruil voor sanctieverlichting die gekoppeld zal zijn aan de uitvoering van de door Iran te nemen stappen. De sancties zullen automatisch weer worden ingesteld als Iran de afspraken niet naleeft.
Hiermee wordt een belangrijke basis gelegd voor het wegnemen van de zorgen over het programma en om Iran te laten voldoen aan de internationale verplichtingen onder het Non-Proliferatieverdrag (NPV). Echter de parameters dienen nog te worden uitgewerkt tot een alomvattend akkoord. De partijen hebben hiervoor een deadline van 30 juni gesteld. Het is van groot belang dat deze uitwerking er komt. Dit is ook door Nederland uitgedragen aan de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken Zarif. Het bereiken van overeenstemming zal nog steeds een grote uitdaging zijn.
Het kabinet zal een schriftelijke reactie op de verschillende deelaspecten van het alomvattend akkoord naar de Kamer sturen als dit definitief is gesloten.
Kunt u aangeven wanneer welke sancties tegen Iran komen te vervallen? Kunt u aangeven of er per direct sancties komen te vervallen, zoals Iran stelt, of dat deze vervallen wanneer het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) heeft vastgesteld dat er belangrijke vooruitgang is geboekt, zoals de Verenigde Staten heeft aangegeven?
De opschorting van nucleair-gerelateerde sancties zal worden gekoppeld aan de uitvoering van de door Iran te nemen stappen. De concrete invulling hiervan moet nu nader worden uitgewerkt.
Kunt u aangeven hoe u de effecten van het akkoord op de stabiliteit en veiligheid in de regio inschat? Kunt u daarbij ingaan op zowel de (beoogde) positieve effecten als op de (potentiële) risico’s of bezwaren zoals door een aantal regionale spelers zijn geuit?
De overeenstemming over de parameters voor een alomvattend akkoord is er op gericht om te voorkomen dat Iran de beschikking krijgt over een kernwapen. Dit zou de stabiliteit en veiligheid in de regio immers ernstig verslechteren en een regionale nucleaire wapenwedloop kunnen ontketenen. Een alomvattend akkoord zou een positief effect hebben op de veiligheidssituatie in het Midden-Oosten. Bovendien zou er na de totstandkoming van een alomvattend akkoord meer ruimte zijn om via het diplomatieke spoor ontwikkelingen in de regio en de Iraanse rol daarbij met Iran te bespreken. Van groot belang is dat er een ontspanning komt in de relatie tussen Iran en Saoedi Arabië. Wederzijds wantrouwen herbergt het risico van verharde acties via proxies.
Kunt u aangeven in hoeverre en op welke wijze de mensenrechtensituatie in Iran is ingebracht bij de onderhandelingen met Iran? Kunt u aangeven op welke wijze de mensenrechten meegewogen zullen worden bij besluitvorming over mogelijke verlichting van sancties?
De onderhandelingen tussen de E3+3 en Iran zijn gericht op het adresseren van de zorgen van de internationale gemeenschap over het nucleaire programma van Iran. Dit betekent dat alleen nucleair-gerelateerde sancties zullen worden verlicht en dat sancties met betrekking tot o.a. mensenrechten onaangetast zullen blijven. Enkele leden van de E3+3 hebben duidelijk aangegeven, net als Nederland, de zorgen over mensenrechtensituatie in Iran te zullen blijven adresseren.
Kunt u aangeven wat de inbreng is geweest van de Europese Unie middels de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid? Op welke wijze heeft Nederland hierin haar aandeel gehad? Kunt u de inzet van Nederland nader specificeren?
De EU Hoge Vertegenwoordiger (HV) voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid faciliteert de onderhandelingen tussen de E3+3 en Iran, onder andere als voorzitter van de onderhandelingen.
Nederland steunt de onderhandelingen tussen de E3+3 en Iran en werkt nauw samen met de E3+3 en EDEO als het gaat om het nucleaire programma van Iran en de vormgeving en uitvoering van sancties. Het is de inzet van het kabinet om de E3+3 en het IAEA te ondersteunen in hun werk om te verzekeren dat het Iraanse nucleaire programma geheel en uitsluitend vreedzaam van aard is. Nederland heeft verder bijna een half miljoen euro bijgedragen aan het IAEA om het interim--akkoord uit november 2013 te verifiëren.
Wat is uw inschatting over de kansen op het definitieve akkoord dat er vóór 30 juni moet liggen? Kunt u tevens aangeven waar de mogelijke knelpunten liggen?
Met de overeenstemming over de parameters is een belangrijke stap gezet richting een alomvattend akkoord. De kansen op een dergelijk akkoord zijn hiermee groter geworden, maar onder meer de invulling van de sanctieverlichting, de nucleaire onderzoekscapaciteit van Iran en opheldering over de mogelijk militaire dimensie zijn nog mogelijke knelpunten. De onderhandelingen die de komende maanden zullen plaatsvinden zullen naar verwachting gepaard gaan met politieke retoriek om de eigen positie te versterken. Het kabinet hoopt van harte dat de partijen het voor 30 juni eens zullen worden.
De illegale buitenpost-nederzettingen in bezet gebied |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport «Under the Radar: Israel’s silent policy of transforming authorized outposts into official settlements» van mensenrechtenorganisaties The Right Forum en Yesh Din over de stichting van tientallen Israëlische outposts in bezet Palestijns gebied?1
Ja.
Klopt het dat er naast circa 140 officiële nederzettingen op de bezette Westoever (incl. Oost-Jeruzalem) ook ongeveer 100 zogenaamde outposts zijn gesticht, die zowel in strijd met de Israëlische wet als met het internationaal recht zijn?
Israëlische nederzettingen in bezet gebied, ongeacht hun status onder Israëlisch recht, zijn volgens het kabinet en de EU in strijd met internationaal recht en vormen een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. De zogenaamde «buitenposten» zijn opgericht zonder dat er een politiek besluit van de Israëlische regering aan ten grondslag lag en zijn ook naar Israëlisch recht illegaal. Dit laat onverlet dat overheidsinstanties vaak een faciliterende rol spelen ten aanzien van «buitenposten». Israël heeft zich niettemin met de aanvaarding van de «Roadmap» gecommitteerd aan de ontmanteling van alle «buitenposten» die sinds maart 2001 zijn gebouwd. Het totale aantal in de vraag genoemde «buitenposten» wordt door andere bronnen bevestigd. Voor 20 tot 25 «buitenposten» geldt dat de Israëlische regering de intentie tot autorisatie heeft uitgesproken of dat zij zich in verschillende stadia van autorisatie bevinden.
Klopt het dat 20 tot 25 van die buitenposten door de zittende en vorige Israëlische regering onder leiding van premier Netanyahu zijn of worden geautoriseerd? Klopt het dat deze outposts huisvesting aan zo’n 20.000 nieuwe kolonisten zullen bieden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het rapport dat opeenvolgende Israëlische regeringen de realisatie van nieuwe nederzettingen heeft mogelijk gemaakt door de bouw en ontwikkeling van illegale outposts te faciliteren en naderhand met terugwerkende kracht te autoriseren?
Zoals gesteld in het antwoord op vragen 2 en 3, zijn Israëlische nederzettingen in bezet gebied, ongeacht hun status onder Israëlisch recht, volgens het kabinet en de EU in strijd met internationaal recht en vormen zij een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Het kabinet heeft met zorg kennisgenomen van de conclusies van het rapport. Uitgangspunt voor het kabinet is dat de grenzen van 1967 alleen met onderlinge overeenstemming tussen de partijen kunnen worden gewijzigd. Het kabinet spreekt de Israëlische regering consequent aan op het nederzettingenbeleid en wijst erop dat dit beleid de twee-statenoplossing ondermijnt. Zo heeft het kabinet zich in 2012 specifiek ingezet tegen aanname van het zogenaamde Levy-rapport, dat aan de Israëlische regering de aanbeveling deed alle «buitenposten» te legaliseren. Het rapport is niet in verdere behandeling genomen, mede gezien de bezwaren die tegen de aanbevelingen werden geuit door bevriende landen.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van outposts de Westelijke Jordaanoever sterk fragmenteert en daarmee het internationale streven naar een levensvatbare Palestijnse staat in het kader van een tweestaten-oplossing verder bemoeilijkt en frustreert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Europese Unie vrijwel geen aandacht aan de buitenposten besteedt? Klopt het dat in rapportages die de Europese Unie over het nederzettingenbeleid heeft gemaakt de outposts vrijwel niet genoemd worden? Zo nee, wanneer en op welke wijze heeft de EU zich dan wel uitgesproken?
In EU-verband wordt, met steun van Nederland, nadrukkelijk aandacht besteed aan het Israëlische nederzettingenbeleid. In Raadsconclusies over het Midden-Oosten Vredesproces wordt het EU-standpunt ter zake (zie antwoord op vragen 4 en 5) consequent uitgedragen, bijvoorbeeld in december 2012 en juli 2014. Buitenposten maken hier integraal onderdeel van uit. Tevens wordt bij gelegenheid expliciet aandacht besteed aan de «buitenposten», bijvoorbeeld in de Raadsconclusies van december 2009 en van mei 2012. Ook riep de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor buitenlandse zaken en het veiligheidsbeleid in meerdere verklaringen, meest recent in oktober 2013, op tot ontmanteling van buitenposten die sinds maart 2001 zijn opgericht. In de zgn. Area C-rapporten van de EU Heads of Mission (HoMs) in de Palestijnse Gebieden is ook aandacht besteed aan de «buitenposten». Daarnaast draagt de EU haar standpunt over nederzettingen uit in contacten met de Israëlische autoriteiten. Specifieke besluiten tot uitbreiding van nederzettingen worden door de EU afgekeurd. Ten slotte heeft de EU in Raadsconclusies onderstreept dat de toekomstige ontwikkeling van de betrekkingen tussen de EU en elk van beide partijen ook zal afhangen van hun engagement vis-à-vis een duurzame vrede gebaseerd op een twee-statenoplossing.
Bent u bereid in Europees verband aandacht te vragen voor de illegale outposts, het beleid van de Israëlische regering om deze met terugwerkende kracht te autoriseren en het genoemde rapport?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de Minister-President zijn Israëlische counterpart telefonisch heeft gefeliciteerd met diens verkiezingsoverwinning op 17 maart jl? Heeft de Minister-President dit gesprek tevens aangegrepen om zijn kritiek op o.a. het nederzettingenbeleid van premier Netanyahu uiteen te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u verslag doen hoe dit gesprek verlopen is?
De Minister-President heeft premier Netanyahu op 24 maart jl. telefonisch gefeliciteerd met diens verkiezingsoverwinning. In het gesprek heeft de Minister-President, zoals gebruikelijk is in contacten met zijn Israëlische en Palestijnse ambtsgenoten, Nederlandse beleidspunten ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces naar voren gebracht.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het eerstvolgende debat of Algemeen overleg over het Midden-Oosten?
Ja.
Het militaire optreden van onder meer Saudi-Arabië in Jemen |
|
Michiel Servaes (PvdA), Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten van mensenrechtenorganisaties en journalisten over tientallen doden onder burgers door luchtaanvallen van onder meer Saudi-Arabië op doelen in Jemen, onder andere een aanval op een VN-vluchtelingenkamp?1 Welk beeld heeft u hiervan?
Ja.
Het kabinet maakt zich ernstig zorgen over de vele slachtoffers die vallen als gevolg van het voortdurende oorlogsgeweld in Jemen, alsmede de zeer ernstige humanitaire consequenties van het conflict. Er is sprake van tekorten aan voedsel, water en medische voorzieningen.
Volgens OCHA zijn er 311 dodelijke slachtoffers gevallen in de periode tussen 26 maart en 7 april. De meeste slachtoffers vielen in de steden Sana’a, Aden en Al-Dhale’e. De WHO spreekt van 614 doden en 2038 gewonden in de periode tussen 19 maart en 5 april. Het aantal ontheemden ligt volgens UNICEF rond de 100.000, het overgrote deel (80.000) in het zuiden.
Deelt u de zorgen van o.a. Amnesty International en Human Rights Watch dat dergelijke aanvallen mogelijk in strijd zijn met het oorlogsrecht? Indien ja, hoe spreekt u de landen hierop aan?
Het kabinet heeft kennis genomen van genoemde berichten van Amnesty International en Human Rights Watch. Er is op dit moment onvoldoende informatie beschikbaar om een afgewogen oordeel te geven of de luchtaanvallen in overeenstemming met het toepasselijke humanitair oorlogsrecht zijn uitgevoerd.
Deelt u de analyse dat luchtaanvallen door de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië bijdragen aan verdere escalatie van het conflict in Jemen? Indien neen, waarom niet?
Er is al lange tijd in Jemen sprake van een instabiele situatie. Op basis van een initiatief van de landen van de Gulf Cooperation Council, waaronder Saoedi-Arabië, en onder aanvoering van de VN, werd lange tijd gewerkt aan een inclusief politiek proces dat alle partijen omvat en dat beoogde de weg te bereiden voor politieke, sociale en economische hervormingen.
De verdere militaire opmars van de Houthi’s in maart, toonde aan dat zij niet open stonden voor een politieke oplossing. Met de aanval op Aden raakte een politieke oplossing nog verder uit het zicht. President Hadi heeft toen de internationale gemeenschap gevraagd militair in te grijpen. Dit vormde de aanleiding voor de militaire interventie onder leiding van Saoedi-Arabië.
De interventie is niet zonder risico’s. Proportionaliteit is van groot belang, burgerdoden moeten worden vermeden, en internationaal recht moet worden nageleefd. Het kabinet is van mening dat de Houthi’s zo spoedig mogelijk hun wapens moeten neerleggen om een nog verdere escalatie te voorkomen. Alle partijen moeten terugkeren naar de onderhandelingstafel.
Hoe beoordeelt u berichten dat een Saudisch grondoffensief aanstaande is?2
Het kabinet heeft kennis genomen van persberichten waarin wordt geschreven dat een grondoffensief zou worden voorbereid. Saoedi-Arabië heeft verklaard een grondoffensief niet uit te sluiten. Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat de coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië hiertoe op korte termijn wil overgaan.
Bent u bereid om bilateraal en in EU-verband op te roepen tot een direct staakt-het-vuren zodat teruggekeerd kan worden naar onderhandelingen onder leiding van de VN?
Nederland is van mening dat dit conflict niet opgelost kan worden met militaire middelen. Nederland zal, met internationale partners, aandringen op een politieke oplossing met betrokkenheid van alle partijen. De partijen moeten terug naar de onderhandelingstafel, onder leiding van de VN, op een neutrale locatie.
Nederland zal dit voortdurend blijven uitdragen, in Europees verband en in consultaties met regionale partners. De Raad Buitenlandse Zaken zal op 20 april waarschijnlijk ook over Jemen spreken. Nederland zal bij die gelegenheid bovengenoemde boodschappen herhalen.
Kunt u uw antwoorden toelichten en deze vragen spoedig beantwoorden?
De uitkomst van de VN-commissie over vrouwenrechten |
|
Roelof van Laar (PvdA), Michiel Servaes (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichtgeving in de Volkskrant van 11 maart jl.1 en in The Guardian2 over de VN-bijeenkomst van de Commission on the Status of Women (CSW) waarin gesteld wordt dat de slotverklaring een stap terug betekent voor vrouwenrechten?
Ja.
Deelt u de zorgen van de bijna duizend vrouwengroepen en niet-gouvernementele organisaties en van UN Women-directeur Phumzile Mlambo-Ngcuka3 dat de internationale ambities met betrekking tot het bevorderen van vrouwenrechten stagnatie en op een aantal punten zelfs achteruitgang vertonen?
Ik ben het hier gedeeltelijk mee eens. De onderhandelingen over de politieke verklaring verliepen moeizaam, vanwege weerstand van bepaalde landen op onderdelen van de tekst.
Sterke punten in Nederlandse optiek zijn, naast de herbevestiging van het Beijing platform for Action, steun voor versnelde uitvoering van deze agenda, erkenning dat vooruitgang langzaam en ongelijk is en nergens ter wereld volledige gender gelijkheid is bereikt, erkenning van mensenrechten van vrouwen en meisjes, oproep aan landen om de CEDAW conventie te ratificeren, erkenning van de rol van het maatschappelijk middenveld, oproep om een veilige omgeving te creëren voor het werk van Ngo's, erkenning van het belang van betrokkenheid van mannen en jongens en politieke erkenning van gender als noodzakelijk element van de Post 2015 agenda.
De weerstand van diverse conservatieve landen en -landengroepen stond een meer ambitieuze verklaring (onder meer ook op het gebied van de aanpak van geweld tegen vrouwen, de verbetering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten van LHBT’s) in de weg.
Echter, met deze politieke verklaring is geen sprake van achteruitgang ten opzichte van de afspraken gemaakt in 1995, omdat alle lidstaten de volledige Beijing agenda hebben herbevestigd.
Deelt u de zorgen van maatschappelijke organisaties omtrent de «onheilige alliantie» van conservatieve landen die binnen de VN proberen de verworven vrouwenrechten stelselmatig uit te hollen? Is het waar dat dit conservatieve machtsblok er met succes op aan wist te dringen dat in de slotverklaring de koppeling tussen vrouwenrechten en mensenrechten is losgelaten en dat schadelijke praktijken als vrouwenbesnijdenis, eerwraak, kindhuwelijken en geweld tegen vrouwen onbenoemd blijven?4
Ik deel deze zorgen en het is al jaren de inzet van Nederland om op diverse manieren de dialoog aan te gaan met vertegenwoordigers van deze conservatieve krachten uit de verschillende regio’s en zo mogelijk samen te werken. Zo sprak Minister Ploumen vorig jaar met vertegenwoordigers van de Katholieke Kerk. Dit jaar heb ik, samen met o.a. Argentinië, de Filippijnen en Aruba, een bijeenkomst gefaciliteerd over geweld tegen lesbische, biseksuele en transgender vrouwen.
De ervaring is overigens dat er niet één «onheilige alliantie» is maar een fluïde groep van meer conservatieve landen, die verschilt per forum en onderwerp, ook in deze CSW onderhandelingen.
De gemeenschappelijke EU-inzet was de totstandkoming van een verklaring die door alle lidstaten zou worden ondersteund en geen teruggang op het Beijing Platform for Action zou vormen. De inschatting was dat dit alleen zou lukken met een algemene tekst. Vandaar dat verwijzingen naar specifieke thema's achterwege zijn gebleven. De koppeling tussen vrouwenrechten en mensenrechten staat wel degelijk in de tekst, zij het niet zo vaak als gewenst.
Op welke wijze heeft Nederland zich, tijdens de CSW-bijeenkomst, ingezet om het schrappen van vrouwen- en mensenrechten en van de bovengenoemde schadelijke praktijken voor vrouwen in de eindtekst tegen te gaan?
De EU heeft zich, mede namens Nederland, sterk ingezet om mensenrechten van vrouwen en meisjes duidelijk te benoemen in de politieke verklaring. Dat is gelukt. De EU heeft daarbij actief samenwerking gezocht met zoveel mogelijk andere landen. Verwijzing naar specifieke thema's zoals schadelijke praktijken zijn vanwege het algemene karakter van de tekst achterwege gebleven en was evenmin opgenomen in het eerste concept van de politieke verklaring.
Deelt u de overtuiging dat in VN-verband vrouwen, lhbt-, en seksuele en reproductieve rechten, maximaal moeten worden vastgelegd, bevorderd en versterkt, evenals de noodzaak om onder andere vrouwenbesnijdenis en eerwraak op vrouwen tegen te gaan?5
Ja. Nederland acht het van groot belang dat vrouwenrechten, gelijke rechten voor LHBT’s en seksuele en reproductieve rechten internationaal worden erkend in fora zoals de VN Mensenrechtenraad, de Commission on the Status of Womenen de Commission on Population and Development. Normstelling en afspraken op internationaal niveau zijn essentieel voor de naleving van mensenrechten wereld wijd. In lijn met deze overtuiging initieert Nederland regelmatig resoluties, waaronder de resolutie inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen in de Algemene Vergadering van de VN en de resolutie inzake de uitbanning van kindhuwelijken in de Mensenrechtenraad. Nederland is inmiddels gekozen tot lid van de Mensenrechtenraad en kan als lid in de periode 2015 – 2017 een nog actievere bijdrage leveren aan vooruitgang op internationaal niveau. Ook de Nederlandse kandidatuur voor de VN Veiligheidsraad illustreert het belang dat Nederland hecht aan afspraken in VN verband.
Op welke wijze is Nederland voornemens om de komende vijf jaar, op weg naar de volgende CSW-bijeenkomst, vrouwen-, lhbt-, en seksuele en reproductieve rechten te bevorderen in VN-verband en hoe is Nederland voornemens om, in samenwerking met andere landen, de ambitie van de «onheilige alliantie» om deze rechten uit te hollen tegen te gaan?
Nederland streeft onverminderd naar progressieve uitkomsten van internationale onderhandelingen in VN verband en werkt daartoe samen met andere EU lidstaten en gelijkgezinden, ook via de organisatie van side-events en voorbereidingstrajecten. Ook brengt Nederland de rechten (inclusief de seksuele en reproductieve rechten) van vrouwen, meisjes en LHBT’s stelselmatig in de onderhandelingen in.
Nederland zoekt de dialoog en samenwerking met landen die een andere uitgangspositie hebben ten aanzien van de rechten van vrouwen, LHBT’s of seksuele en reproductieve rechten. Optrekken met zuidelijke partners kan cruciaal zijn voor breder draagvlak, bijvoorbeeld rond gelijke rechten van LHBT’s. Het feit dat de LHBT-resolutie die de Mensenrechtenraad in september 2014 aannam werd ingediend door Brazilië, Chili, Colombia en Uruguay is in dit opzicht een positieve ontwikkeling. Het cross-regionale International Conference on Population and Development – netwerk in Genève, dat Nederland samen met Ethiopië voorzit, is een ander voorbeeld.
Nederland zet zich ook op landenniveau in voor vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, via ambassades, maatschappelijke organisaties en multilaterale kanalen. Verbetering van deze rechten in de praktijk draagt bij aan constructieve discussie en vooruitgang in VN-fora zoals de CSW.
Is de waarneming van The Guardian 3), dat maatschappelijke organisaties grotendeels uitgesloten waren bij de totstandkoming van de verklaring die voorlag tijdens de CSW-bijeenkomst, waar? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is en dat juist wat betreft dit soort fundamentele mensenrechten de betrokkenheid en consultatie van maatschappelijke organisaties van groot belang is?
Conform de afgesproken werkwijze behandelt de CSW elk jaar uitgebreid een van de 12 beleidsterreinen van het Beijing Platform for Action (BPfA), waarna op basis van onderhandeling zogenaamde Agreed Conclusions worden aangenomen. De aanwezige Ngo's kunnen door lobby ter plaatse invloed uitoefenen op de uitkomst.
Elke vijf jaar vindt daarnaast een reviewplaats van het BPfA als geheel. Dit jaar, 20 jaar na de totstandkoming van het BPfA, is een review jaar en ligt de focus op geleerde lessen en vorderingen na 20 jaar implementatie. Daarom wordt in deze CSW een andere procedure gevolgd waarbij lidstaten, voorafgaand aan de CSW, een (korte) politieke verklaring van alle lidstaten tezamen uitonderhandelden. Centraal doel van deze verklaring was het belang van de integrale Beijing Agenda te herbevestigen en te voorkomen dat de internationale aandacht voor implementatie verslapt.
In Nederland is de betrokkenheid van Ngo’s op nationaal niveau gegarandeerd. Het mag echter duidelijk zijn dat in veel landen Ngo’s geen rechtstreekse toegang hebben tot hun overheid. Ngo’s in deze landen en ook internationale Ngo’s waren daarom minder betrokken bij de verklaring.
Zoals gebruikelijk in Nederland heb ik voorafgaand aan de CSW een briefing en discussie georganiseerd met het maatschappelijk middenveld. Bij die gelegenheid heb ik ook formeel de aanbevelingen van het Nederlandse maatschappelijk middenveld in ontvangst genomen. De inbreng van Nederlandse Ngo’s is meegenomen door mijn delegatie, die met succes elementen daaruit heeft gebruikt. Voorbeelden zijn verwijzingen naar het betrekken van mannen en jongens bij het realiseren van gendergelijkheid en de verbinding met de post 2015 agenda.
Nederland hecht aan de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en heeft zich tijdens de onderhandelingen over de politieke verklaring met succes ingezet voor een erkenning van de rol van het maatschappelijk middenveld en het belang om goede voorwaarden te scheppen voor het werk van Ngo’s.
De situatie in Gaza, een half jaar na het staakt-het-vuren |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aid agencies sound alarm on Gaza amid fears building could take a century»1 en de gezamenlijke verklaring van 30 hulporganisaties «We must not fail in Gaza»2?
Ja.
Herkent u het dramatische beeld dat door 30 hulporganisaties wordt geschetst van de situatie in Gaza, een half jaar na het staakt-het-vuren, waar o.a. nog altijd 100.000 mensen zonder huis zitten, stroomstoringen van 18 uur per dag voorkomen en 80.000 kinderen behandeld worden voor oorlogstrauma’s?
Het kabinet is bezorgd over de situatie in Gaza, zoals ook geschreven in de Kamerbrief over de wederopbouw van 20 februari jl. (kenmerk 2015.18729). Helaas is het zo dat inderdaad nog veel mensen dagelijks kampen met de gevolgen van de oorlog. Het kabinet werkt samen met diverse ondertekenaars van de verklaring. In februari jl. heeft de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking Gaza bezocht om de voortgang van de wederopbouw met partners ter plekke te bespreken. Binnen de EU pleit het kabinet actief voor meer aandacht en actieve EU-inzet voor Gaza.
Deelt u de vrees van de hulporganisaties dat «a return to hostilities is inevitable if progress is not made and the root causes of the conflict are not addressed»?
Bij het recente bezoek van de Commissioner General van UNRWA, Pierre Krӓhenbühl, is de situatie in Gaza uitgebreid aan bod gekomen. Het kabinet deelt zijn visie dat de situatie in Gaza fragiel is, zoals ook beschreven in de Kamerbrief van 20 februari jl. De Palestijnse Autoriteit heeft nog niet volledig diens gezag over Gaza hersteld, terwijl Hamas formeel afstand heeft gedaan van het bestuur. De wederopbouw verloopt daarnaast traag. Dat alles maakt dat de situatie voor mensen in Gaza aanzienlijk verslechterd is.
Herkent u de cijfers van hulporganisatie Oxfam dat voor de bouw aan zo’n 150.000 verwoeste of gedeeltelijk beschadigde huizen zo’n 800.000 vrachtwagenladingen constructiemateriaal nodig zijn en dat in de afgelopen maanden minder dan 0,25% van deze hoeveelheid Gaza binnen heeft kunnen komen? Deelt u Oxfam’s analyse dat de wederopbouw van Gaza bij dit tempo wel eens «een eeuw» kan duren? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, waarom niet?
De invoer van bouwmaterialen geschiedt via de grensovergang bij Kerem Shalom/Karm Abusalem, op basis van het Gaza Reconstruction Mechanism (GRM). Tot op heden is het aanbod van bouwmaterialen in Gaza via het GRM steeds groter geweest dan de vraag, zoals ook te zien is op de site van het GRM: http://grm.report. Op geen enkel moment sinds het opzetten van het GRM is er een punt geweest waarop de voorraden bij de 19 verkooppunten uitgeput waren. Bovendien laten de cijfers van het GRM zien dat het aantal personen die door het GRM gescreend zijn steeds verder toeneemt, net zoals de import van bouwmaterialen. Op 10 maart was van 75.517 huizen de schade vastgesteld, hadden 33.701 huiseigenaren het materiaal gekocht dat zij nodig hadden voor het herstel van hun huis en 24.485 een deel van de benodigde materialen. In totaal was op 10 maart 50.522 ton cement, 24,246 ton grind en 1.605 ton wapeningsstaal gekocht door huiseigenaren.
UNOPS, dat het GRM beheert, constateert mede op basis van deze feiten dat de capaciteit van het GRM en de grensovergang op dit moment voldoende is voor import van bouwmaterialen voor huizen. Het is de bedoeling dat via het GRM ook de bouwmaterialen voor grotere projecten gefaciliteerd gaat worden. Begin maart waren 76 projecten ingevoerd in het systeem, 14 goedgekeurd door de Israëlische autoriteiten. UNOPS maakt zich zorgen over het trage Israëlische goedkeuringsproces. Als die projecten uitgevoerd gaan worden, verwacht UNOPS dat de capaciteit van de grensovergang een knelpunt gaat worden.
Positief in dit verband is dat Israël voornemens is de capaciteit bij Kerem Shalom uit te breiden. Op korte termijn kan nog winst geboekt worden door bijvoorbeeld de overgang langer open te stellen of de laadhoogte te verhogen. Gezien de trend, waarbij het aantal huizen en hoeveelheid bouwmateriaal dat goedgekeurd werd steeds verder toeneemt, is het niet aannemelijk dat de wederopbouw 100 jaar gaat duren, zoals gesuggereerd door OXFAM. Bovendien is de hoeveelheid benodigd materiaal nog niet bepaald omdat de definitieve omvang van de schade en de precieze vraag nog niet zijn vastgesteld.
De EU dringt consequent aan op opening van de grensovergangen van Gaza, voor verkeer van personen en goederen. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met de legitieme veiligheidszorgen van Israël. Nederland zoekt hierbij actief naar werkende oplossingen om deze belangen te verenigen, zoals de containerscanner en de financiering van het GRM.
In hoeverre en op welke wijze hangt de beperkte invoer van bouwmaterialen samen met de inmiddels zeven jaar durende blokkade van Gaza door Israël? Bent u, met de 30 hulporganisaties, van mening dat Israël op basis van verplichtingen onder internationaal recht – o.a. VNVR-resolutie 1860 (2009), Agreement on Movement and Access (2005) – de blokkade volledig moet opheffen?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre en op welke wijze speelt de sluiting van grensovergang bij Rafah door de Egyptische autoriteiten een rol? Klopt het dat deze grensovergang ook voor humanitaire doeleinden gesloten blijft? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot eerder genoemde verplichtingen onder internationaal recht?
Op basis van het humanitair oorlogsrecht dient Egypte de snelle en ongehinderde doorgang van humanitaire hulp aan de noodlijdende burgerbevolking van Gaza toe te staan en te vergemakkelijken.
Rafah is uitsluitend bedoeld voor verkeer van personen en niet voor de doorvoer van goederen. Tijdens de afgelopen gevechten heeft Egypte tijdelijk en bij uitzondering de doorvoer van humanitaire goederen toe gestaan. De Egyptische autoriteiten zijn zeer bezorgd over de situatie in de Sinaï en zijn ervan overtuigd dat militanten in de Sinaï steun ontvangen vanuit Gaza. Vanwege die veiligheidszorgen heeft Egypte de maatregelen rond de grens met Gaza drastisch verscherpt en houdt Egypte onder meer Rafah grotendeels gesloten.
In hoeverre en op welke wijze belemmert de verdeeldheid aan Palestijnse zijde en het uitblijven van het overnemen van het gezag over Gaza door de Palestijnse Autoriteit (PA) het wederopbouwproces?
De terugkeer van de Palestijnse Autoriteit is van belang voor het toezicht op de bouwmaterialen in Gaza en functioneren van grensovergangen. Uitblijven van deze terugkeer belemmert verdere opening van Gaza. Het Ministerie voorCivil Affairs zou toezicht houden op het gebruik van geïmporteerde bouwmaterialen, maar mist de capaciteit om dit daadwerkelijk te doen. Het ministerie is echter niet ingegaan op het voorstel van UNOPS om tijdelijk de capaciteit bij het ministerie te versterken. Als gevolg van de onderlinge spanningen tussen Hamas en Fatah is de PA huiverig extra mensen aan te stellen of naar Gaza te sturen vanwege de veiligheidssituatie. De integratie van ambtenaren in Gaza stagneert op de eis van Hamas dat de PA alle ambtenaren die na 2007 zijn aangesteld in dienst neemt. De PA kan uit fiscale overwegingen zich dit niet veroorloven en vreest voor een conflict met donoren. De feitelijke afwezigheid van toezicht door de PA vergroot het risico dat bouwmaterialen voor andere doeleinden worden gebruikt, waarmee het vertrouwen in de werking van het GRM verminderd wordt.
De PA zou een aanjagende rol moeten spelen door projecten ten bate van de wederopbouw bij donoren voor te stellen voor financiering. Tot op heden komt de PA echter met te weinig eigen voorstellen voor uitvoering.
De PA zou ook meer moeten doen om het GRM en de behaalde resultaten bekend te stellen bij de Gazanen, zodat er nog meer gebruik van wordt gemaakt en beter zichtbaar wordt wat er wel gedaan wordt voor de wederopbouw. Nu is daar te weinig over bekend wat het gevoel versterkt dat Gaza in de steek gelaten zou worden.
Bent u bereid uw zorg over bovenstaande bij de verantwoordelijke regeringen uit te spreken en hen, voor het gedeelte dat aan de respectievelijke staten toe te rekenen is, op hun verplichtingen te wijzen c.q. aan te dringen op spoedige verbetering van de situatie? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u dit bij elk van de verantwoordelijke regeringen zal doen? Zo nee, waarom niet?
De situatie wordt opgebracht op politiek en ambtelijk niveau, zoals bij de recente politieke consultaties met Israël en de Palestijnse Autoriteit door de Directeur-Generaal Politieke Zaken en Directeur-Generaal Internationale Samenwerking. Nederland staat daarnaast o.a. via zijn vertegenwoordigingen in Tel Aviv en Ramallah op tal van niveaus in voortdurend contact met de lokale autoriteiten over de zorgen omtrent de situatie in Gaza. Die zorgen worden bilateraal aangekaart, maar ook in VN-, EU-, Kwartet- en Quint-verband.
Klopt het dat het UN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) vorig jaar slechts 48% van de door landen toegezegde bijdragen voor de bezette gebieden heeft ontvangen? Klopt het dat het UN Relief and Works Agency (UNRWA) gestopt is met het assistentieprogramma voor huizenreparaties en huurtoelagen omdat het geen bijdragen van donoren heeft ontvangen?
Het humanitaire responsplan (Strategic Response Plan 2014) voor de Palestijnse gebieden was vorig jaar voor 48% gefinancierd. Dit gaat niet specifiek om bijdrages voor OCHA, maar voor alle humanitaire hulporganisaties die in het responsplan opgenomen waren.
In Gaza was UNRWA op 27 januari jl. genoodzaakt de hulp aan vluchtelingen wier huis beschadigd of onbewoonbaar werd tijdens de gevechten op te schorten wegens gebrek aan fondsen.
Kun u in een gespecificeerd overzicht aangeven welke individuele landen hun toezeggingen gedaan tijdens de Gaza-conferentie in Cairo in oktober 2014 niet of slechts gedeeltelijk zijn nagekomen?
Het kabinet heeft zelf geen gedetailleerd overzicht van alle toezeggingen. De VN stelt dat met name de Arabische donoren achterblijven op het toezeggingen. De ministers van Buitenlandse Zaken van Noorwegen en Egypte hebben, als voorzitters van de donorconferentie, per brief alle deelnemers opgeroepen hun toezeggingen na te leven. Beide landen inventariseren samen met de Wereld Bank wat de donoren tot nu toe gedaan hebben. Het kabinet verwelkomt deze gestructureerde aanpak en zal bij gelegenheid bij achterblijvende landen aandringen op nakoming van de gemaakte beloften. In bilaterale contacten met de belangrijkste donoren vraagt Nederland nadrukkelijk aandacht voor Gaza en de noodzaak na te komen wat is toegezegd.
Bent u bereid deze landen zowel bilateraal als in multilaterale fora aan te spreken op hun verplichtingen en aan te dringen op spoedige nakoming van toegezegde beloften? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u dit zult doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
De ontvoering van tenminste 150 Syrische christenen |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zeker 150 christenen zouden zijn ontvoerd in het Noord-Oosten van Syrie?1
Ja.
Welke materiële en militaire steun heeft Nederland inmiddels gegeven aan de Koerden in Irak?
De Nederlandse materiële steun aan de Koerdische Autonome Regio (KAR) bestaat uit 1.000 stuks gevechtshelmen en kogelwerende vesten. Daarnaast heeft Nederland, zoals aangegeven in de artikel-100 brief, het transport verzorgd van wapens die door Oost-Europese landen en Duitsland aan de Koerdische Autonome Regio beschikbaar zijn gesteld. De Nederlandse militaire steun bestaat uit de inspanningen van de Nederlandse opleiders voor de training van de Koerdische Peshmerga. Sinds medio februari nemen 3 teams van Nederlandse instructeurs deel aan de opleidingscyclus van de internationale coalitie in Koerdistan. Zie hiervoor ook de brieven aan uw Kamer, d.d. 21 augustus 2014 (Kamerstuk 27 925, nr. 495) en 5 februari 2015 (Kamerstuk 27 925, nr. 528).
Voorts wordt via de VN, de ICRC en NGO’s humanitaire hulp gegeven aan ontheemden en Syrische vluchtelingen in Irak (het grootste gedeelte van de vluchtelingen uit Syrië in Irak bevindt zich in de KAR). De Nederlandse bijdrage hieraan sinds juni 2014 bedraagt 20,3 mln. euro. Tot slot draagt Nederland bij aan ontmijningsactiviteiten in Irak. De Nederlandse bijdrage hiervoor is 5,3 mln. voor het tijdvak 2012–2016.
Wordt die steun ook gekoppeld aan inzet van de Koerden voor bescherming van de overige minderheden zoals de Yazidi's en christenen? Op welke wijze gebeurt dat?
Het kabinet hecht er op de eerste plaats aan waardering voor de autoriteiten en bevolking van de Koerdische Autonome Regio, gezien de grote aantallen vluchtelingen en ontheemden – waaronder veel christenen en yezidi’s – die opvang krijgen in de KAR.
De steun aan de Koerden is primair gericht op het opleiden van Iraaks Koerdische Peshmerga, zodat zij kunnen voorzien in veiligheid voor en de bescherming van alle burgers in de KAR. Het kabinet is zich bewust van de kwetsbare positie die minderheden hier innemen. Mede om die reden zijn respect voor mensenrechten en internationaal humanitair recht als dwarsdoorsnijdend thema opgenomen in de door de Nederlandse missie verzorgde trainingen van de Iraakse strijdkrachten en de Koerdische Peshmerga. Zoals aangegeven in de eerder genoemde brief van 5 februari 2015 streeft zowel het Ministry of Peshmerga als de coalitie naar inclusiviteit van de trainingen. Eind vorig jaar is bijvoorbeeld al een groep Yezidi’s opgeleid. De selectie van de te trainen eenheden is aandachtspunt en onderwerp van gesprek met lokale en coalitiepartners.
Op welke wijze maakt de bescherming van minderheden onderdeel uit van de integrale veiligheidsvisie in de strijd tegen ISIS? Welke mogelijkheden tot verbeteringen ziet u hier nog? Welke inzet zou Nederland en de Europese Unie kunnen plegen op dit punt?
De dreiging ten aanzien van yezidi’s op Mount Sinjar en de val van Mosul waren belangrijke triggers voor het militaire optreden van de coalitie tegen ISIS in Irak. De bescherming van religieuze minderheden is derhalve een belangrijke doelstelling van de inzet van de coalitie. In de bredere politieke inzet om de voedingsbodem voor ISIS weg te nemen is veel aandacht voor de root causes van het conflict, hetgeen zich onder meer vertaalt in een voortdurend aandringen op dialoog en inclusiviteit in Irak.
Op dat vlak zijn inmiddels belangrijke stappen gezet. Niet in het minst de formatie van een inclusieve regering, die vooralsnog een voortvarende aanpak betracht. Het kabinet is zich bewust van de complexe omstandigheden waarin de Iraakse regering moet opereren. Evenwel is het zaak dat de regering voortgang blijft maken met zaken als nationale verzoening en hervorming van de veiligheidsstructuren, zodat de vrijheid en veiligheid van alle Iraakse bevolkingsgroepen gewaarborgd wordt. Daarover wordt met de Iraakse autoriteiten, zowel in bilateraal als in multilateraal verband, frequent overlegd.
In de Gemeenschappelijke Mededeling van de Europese Commissie en EDEO «Elements for an EU regional strategy for Syria and Iraq as well as the Da'esh threat», wordt eveneens stilgestaan bij het lot van religieuze en etnische minderheden in Irak (en Syrië). De verschillende elementen van de Gemeenschappelijke Mededeling worden nader uitgewerkt, hetgeen kansen biedt voor extra inzet van middelen gericht op inclusiviteit, sektarische verzoening en de verbetering van de positie van minderheden. Het kabinet heeft actief meegewerkt aan de Gemeenschappelijke Medewerking en blijft nauw betrokken bij de nadere uitwerking.
In EU-verband wordt eveneens gewerkt aan de totstandkoming van een nieuw actieplan mensenrechten (2015–2019), waarin het mensenrechteninstrumentarium wordt aangepast aan de veranderende aard van conflicten, waarbij steeds vaker niet-statelijke actoren als ISIS grootschalige mensenrechtenschendingen begaan.
Op welke manier zou de internationale gemeenschap zich kunnen inzetten om de nu ontvoerde christenen in Syrië vrij te krijgen? Wat zou Nederland of de Europese Unie daartoe kunnen bijdragen?
Het kabinet heeft met afschuw kennisgenomen van de berichten over de ontvoering. Op politiek niveau hebben verschillende actoren zich, tot op het hoogste niveau, uitgesproken tegen de ontvoering van de christenen in Syrië (w.o. de VN Veiligheidsraad, de VS, Duitsland en Nederland). Openbare bronnen maken inmiddels melding van de vrijlating van circa twintig van de ontvoerde christenen. Ook is bekend dat ISIS door coalitievliegtuigen bestookt wordt in het gebied waar de christenen ontvoerd zijn. Resultaten van deze acties zijn het kabinet nog niet bekend. Mogelijkheden om op de grond te acteren zijn er binnen het door ISIS bezette gebied niet, omdat de coalitie geen grondtroepen binnen het land heeft en omdat het de coalitie op dit moment ontbreekt aan een geloofwaardige partner op de grond. Niettemin is het van groot belang dat prioriteit wordt gegeven aan deze ernstige misdaden tegen christenen.
Wat zou de internationale gemeenschap kunnen doen om achtergebleven ouderen en vrouwen van wie de dorpen nu ook dreigen te worden ingenomen door ISIS te ontzetten of te evacueren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Slavernij en de arrestatie van anti-slavernij activisten in Mauritanië |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Mauritania must end clamp down on anti-slavery activists» van Amnesty International en «Biram Dah Abeid Still Imprisoned: Latest Developments» van de UNPO?1 2
Ja.
Klopt het bericht dat anti-slaverij activist Biram Dah Abeid nog steeds gevangen zit in Mauritanië, nadat hij op 11 november gearresteerd was tijdens een vreedzame bijeenkomst over de moderne slavernij in het land?
Ja. De heer Biram Dah Abeid is inmiddels op 15 januari 2015 veroordeeld tot een gevangenschap van twee jaar. Naar verluidt, zou hij hoger beroep hiertegen willen aantekenen.
Bent u bereid uw zorgen te uiten, via bilaterale of multilaterale kanalen, bij de Mauritaanse autoriteiten over de intimidaties en arrestaties van Biram Dah Abeid en andere anti-slavernij activisten in Mauritanië en te pleiten voor vrijlating van gevangengenomen anti-slavernij activisten?
Zoals is aangegeven in reactie op vragen van de leden Smaling en Van Bommel, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 953, is gezamenlijk door de EU, de VN en de VS bij de Mauritaanse autoriteiten aangedrongen op een eerlijk proces. Ook is bij de Mauritaanse autoriteiten zorg uitgesproken over de intimidatie en repressie en aangedrongen op beëindiging.
Kent u de Global Slavery Index waarin Mauritanië bovenaan staat met naar schatting 150.000 mensen (4% van de bevolking) die werken als slaven en bent u bereid de Mauritaanse autoriteiten hierop aan te spreken?3
Ja. Slavernij is bij wet verboden in Mauritanië en de regering heeft zich gecommitteerd aan de uitbanning ervan. De voortgang is echter beperkt. Nederland treedt bij voorkeur op in EU-verband om deze kwestie aan de kaak te stellen. In de laatste «Artikel 8-dialoog» drong de EU er bij de Mauritaanse autoriteiten op aan meer werk te maken van de strijd tegen slavernij.
Bent u bereid om in internationale fora aandacht te vragen voor het mondiale probleem van moderne slavernij en de noodzaak van goed werk voor iedereen conform ILO standaarden en conventies? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in de brief «Respect en recht voor ieder mens», kamerbrief d.d 14 juni 2013(Kamerstuk 32 735, nr. 78), maakt Nederland zich sterk voor universele ratificatie en tenuitvoerlegging van de fundamentele arbeidsnormen van de ILO, inclusief het verbod op gedwongen arbeid. Hiervoor worden zowel bilaterale contacten benut als multilaterale fora zoals de Universal Periodic Review (UPR). In de UPR van vorig jaar drong Nederland er bijvoorbeeld bij Qatar op aan de ILO-conventies inzake gedwongen arbeid te ratificeren.4 5
Het doodschieten van vijf Papoea’s door de Indonesische politie |
|
Harry van Bommel , Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Raymond Knops (CDA), Michiel Servaes (PvdA), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat tenminste vijf Papoea’s zijn doodgeschoten door Indonesische politiemensen of militairen die het vuur openden op een menigte protesterende burgers?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in de toedracht van dit gebeuren? Hoe beoordeelt u deze heftige gebeurtenis?
Het Kabinet kan weliswaar nog geen gezaghebbend inzicht geven in de toedracht van het incident in de regio Paniai, maar de dood van de vijf Papoea’s betreurt het Kabinet zeer. De Indonesische autoriteiten hebben direct een onderzoek naar de toedracht ingesteld. De uitkomst daarvan zal eerst moeten worden afgewacht.
Bent u bereid opheldering te vragen bij uw Indonesische collega over dit zeer bloederige optreden van politie en militairen?
Ja.
Kunt u aanduiden wat de huidige trend is als het gaat om de relatie tussen de Indonesische autoriteiten en de Papoea’s? Ziet u hierin verbetering optreden?
Al voor zijn aantreden startte president Joko Widodo consultaties met lokale religieuze, maatschappelijke en politieke leiders met als doel de relatie tussen de Indonesische autoriteiten en de Papoea’s te normaliseren. Verscheidene kerkelijke en maatschappelijke vertegenwoordigers verklaarden dat zij de indruk hebben dat de president de onderliggende problemen daadwerkelijk wil adresseren. Vanzelfsprekend zullen we de ontwikkelingen op dit gebied nauw blijven volgen.
Op welke momenten heeft u in de afgelopen periode deze gevoelige relatie aan de orde gesteld bij uw Indonesische ambtgenoot en met welk resultaat?
De situatie in Papua is tijdens diverse bilaterale ontmoetingen aan de orde gesteld, meest recentelijk door mijn ambtsvoorganger en marge van de NSS2014. Tijdens dit gesprek zegde de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië Natelagawa toe dat wordt bekeken hoe aan de autonomie van Papua verder invulling kan worden gegeven.
Ziet u nieuwe mogelijkheden waarmee Nederland kan bijdragen aan het verbeteren van de situatie van de Papoea’s en via welke multilaterale kanalen zijn er volgens u mogelijkheden?
Nederland draagt bij aan het verbeteren van de situatie in Papua en West-Papua via samenwerking met de Indonesische nationale politie en International Organisation for Migration. Dit community policing programma heeft als doel het verbeteren van de relatie tussen de politie en lokale gemeenschappen door middel van dialoog en mensenrechtentrainingen. Nederland draagt via samenwerking met de Indonesische overheid en UNICEF ook bij aan het voorkomen van HIV/Aids.
Het bericht ‘FIFA: Welzijn arbeiders Qatar niet onze zaak’ |
|
Michiel Servaes (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «FIFA: Welzijn arbeiders Qatar niet onze zaak»? Wat is uw algemene opvatting daarover, ook als het gaat om de bid-procedure inzake de totstandkoming van het WK Voetbal in 2022?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Het Kabinet maakt zich onverminderd zorgen over de positie van arbeidsmigranten in Qatar. Nederland heeft hierover regelmatig contact met de Qatarese autoriteiten, zowel bilateraal als in EU-verband. Wat betreft de bid-procedure inzake het WK Voetbal 2022 vind ik openheid van zaken van groot belang. In dat kader is het belangrijk dat de FIFA het rapport omtrent de toewijzingen van 2018 en 2022 openbaar zal maken.
Kunt u op korte termijn in overleg treden met de KNVB om er voor te zorgen dat de FIFA wel verantwoordelijkheid neemt voor de arbeidsomstandigheden van arbeiders die werken aan de bouw van stadions en infrastructuur voor het WK Voetbal in 2022? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Er is regelmatig contact met de KNVB, waarbij ook wordt gesproken over de ontwikkelingen in Qatar. Ik constateer een pro-actieve houding van de KNVB over de positie van arbeidsmigranten en blijf hierover met hen in gesprek.
Kunt u op korte termijn in overleg treden met de internationale vakbond (ITUC) om actie te ondernemen richting FIFA en de wereldvoetbalbond te wijzen op zijn rol bij de mensonterende omstandigheden waarin arbeiders moeten werken in Qatar? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
De internationale vakbond (International Trade Union Confederation, ITUC) is zeer wel in staat om zelf de FIFA aan te spreken op hun beleid en doet dat ook. ITUC is goed op de hoogte van de arbeidsomstandigheden in Qatar en heeft hier zelf publiekelijk over gerapporteerd. ITUC is op dit dossier ook actief binnen de International Labour Organization (ILO), die internationaal de leidende rol vervult om de omstandigheden voor arbeidsmigranten in Qatar te helpen verbeteren. Nederland blijft nauw optrekken met de ILO en andere internationale partners om hier een constructieve bijdrage aan te leveren.
Deelt u de mening dat de voorzitter van de FIFA ook publiekelijk moet uitleggen waarom hij denkt dat de erbarmelijke arbeidsomstandigheden waaronder de arbeiders werken «door het WK juist zijn verbeterd», ook nu is gebleken dat al honderden arbeiders zijn overleden bij de bouw van stadions en infrastructuur voor het WK 2022? Bent u bereid de FIFA-voorzitter hierop aan te spreken?
Ja, echter ik kan de FIFA niet verplichten publiekelijk uitleg te geven over gedane uitspraken. Voor het aanspreken van de FIFA verwijs ik u naar hetgeen ik hierover zeg in mijn antwoorden op vraag 2 en 3.
Het bericht dat Oeganda nieuwe anti-homowetgeving voorbereidt |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Uganda planning new anti-gay law despite opposition»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het zeer onwenselijk is dat de Oegandese regering toch een nieuwe, nog striktere anti-homowetgeving wil gaan introduceren die «onnatuurlijk» gedrag wil verbieden en bestraffen?
Het is nog niet duidelijk wie het uitgelekte concept van de nieuwe anti-homowetgeving heeft gemaakt, en of deze is ontwikkeld door de regeringspartij NRM of individuele parlementariërs. Daarom is het nog onbekend of het wetsvoorstel wel wordt ingediend. Wel deelt het kabinet de opvatting dat het zeer onwenselijk zou zijn als een dergelijk wetsvoorstel zou worden aangenomen. Iedere ontkenning of inperking van gelijke rechten voor LHBT’s gaat in tegen internationaal vastgelegde en ook door Uganda onderschreven mensenrechten. Dergelijke wetgeving zou ook strijdig zijn met Resolutie 275 van de Afrikaanse Commissie voor de Rechten van Mensen en Volkeren (ACHPR) van mei van dit jaar. Deze resolutie roept alle ondertekenaars van het Afrikaans Handvest voor de Rechten van Mensen en Volkeren (waaronder Uganda) op een eind te maken aan geweld en mensenrechtenschendingen op grond van seksuele oriëntatie en genderidentiteit en met wetgeving te komen om die vormen van
geweld en mensenrechtenschendingen strafbaar te maken.
Deelt u de opvatting dat moet worden voorkomen dat een eventueel verbod op de «promotie» en «financiering» van «onnatuurlijke» daden een bedreiging vormt voor de waakhond organisaties en activisten die strijden voor Lesbische, Homo-, Biseksuele en Transgender (LHBT)-rechten? Welke stappen bent u voornemens te gaan zetten om dit te voorkomen?
Ja. Op dit moment zet Nederland via de ambassade in Kampala met de internationale donorgemeenschap alle diplomatieke kanalen in om de Ugandese regering te wijzen op de verstrekkende gevolgen die dit voorstel zou kunnen hebben. Deze kunnen verder reiken dan de LHBT gemeenschap. Ook personen en organisaties die werkzaam zijn op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) alsmede HIV/Aids kunnen het risico lopen gecriminaliseerd te worden volgens het uitgelekte concept voorstel.
Bent u bereid via bilaterale en multilaterale kanalen uw afkeur van eventuele nieuwe anti-homowetgeving te uiten bij de Oegandese regering? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Omdat de status van het voorstel onduidelijk is, acht het kabinet de in antwoord op vraag 3 geschetste inzet op dit moment het meest effectief. Het is belangrijk in gesprek te treden met alle betrokken partijen in Uganda en te onderstrepen dat een nieuw wetsvoorstel dat homoseksualiteit en «promotie» daarvan criminaliseert niet alleen principieel onjuist zou zijn, maar ook belangrijke negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor grote delen van de bevolking. Niet alleen de rol van mensenrechtenactivisten, maar ook buitenlandse steun op het gebied van HIV/Aids en SRGR zal onder druk komen te staan en daarmee essentiële dienstverlening voor grote groepen van de Ugandese bevolking. De multilaterale kanalen zullen in dit verband een belangrijke rol spelen.
Bent u bereid om, in lijn met de aankondiging van president Obama om sleutelfiguren achter de gewraakte anti-homowetgeving de toegang tot de VS te ontzeggen, de druk op de Oegandese autoriteiten op te voeren door tijdens de aankomende Raad Buitenlandse Zaken van de EU te pleiten voor het opstellen van een Europese zwarte lijst van officials die betrokken zijn bij het aanmoedigen van schendingen van LHBT-rechten?2
De specifieke toepassing van de aankondiging van president Obama om sleutelfiguren de toegang tot de VS te ontzeggen is het kabinet niet bekend. Het kabinet heeft u eerder aangegeven twijfel te hebben bij de uitvoerbaarheid van een dergelijke maatregel in EU-kader en de effectiviteit ervan. Het is van belang juist ook met de voorstanders van anti-homowetgeving in gesprek te blijven om hen te overtuigen van het feit dat deze ingaat tegen zowel de Ugandese Grondwet als de mede door Uganda onderschreven internationale mensenrechtenverdragen. Daarnaast zet Nederland samen met de lidstaten van de EU, de VS en andere partners in op het versterken van het maatschappelijk middenveld en het ondersteunen van progressieve stemmen die tegengas kunnen geven aan de anti-homobeweging in Uganda.
Welke lokale initiatieven zijn er (extra) gesteund om de belangen en de veiligheid van de LHBT-gemeenschap in Oeganda te waarborgen nadat de steun aan de centrale Oegandese overheid in de justitiële sector opgeschort werd?3
Zoals door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking eerder toegezegd, is Uganda aan de lijst van landen toegevoegd die in aanmerking komen voor financiering uit het Mensenrechtenfonds. De Nederlandse ambassade heeft een financieringsverzoek ontvangen van ongeveer € 900.000 voor een periode van 3 jaar van de mensenrechtenverdedigersorganisatie East and Horn of Africa Human Rights Defenders Project (EHAHRDP). Dit verzoek is positief beoordeeld en de verwachting is dat het project nog voor het einde van dit jaar kan worden opgestart. Daarnaast heeft Nederland een extra bijdrage van € 1,5 miljoen toegewezen aan de Democratic Governance Facility, een mede door Nederland gefinancierd multi-donor fonds. De extra Nederlandse bijdrage wordt ingezet ter versterking en uitbreiding van de programma’s en activiteiten op het gebied van rechtshulp en mensenrechten. Het kabinet verwijst ook graag naar zijn recente brief aan uw Kamer over de andere besteding van de opgeschorte hulp in de justitiële sector in Uganda.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland invulling gegeven heeft aan de toegezegde steun aan het juridisch beroep tegen de oorspronkelijk anti-homowetgeving?4
De Nederlandse ambassade heeft een verzoek om financiële hulp ontvangen voor het juridisch beroep. Het overleg over dit verzoek is uiteindelijk niet afgerond omdat de onverwachts snelle beslissing van het Constitutioneel Hof de verdere procedure overbodig maakte en additionele financiering niet meer nodig was. Mocht in de toekomst een dergelijk beroep weer actueel worden, dan is het kabinet bereid een verzoek om financiële steun opnieuw te overwegen.