Het artikel ‘Tegenslag in strijd tegen matchfixing’ |
|
Mei Li Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tegenslag in de strijd tegen matchfixing»?1
Ja.
Wist u dat de Europese voetbalbond (UEFA) en de grote onlinegokbedrijven (ESSA) geen informatie meer delen in de strijd tegen matchfixing? Zo ja, waarom is de Kamer hierover niet geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Deze informatie was mij niet bekend. Zowel de UEFA als ESSA zijn private internationale organisaties die geen verantwoording aan mij hoeven af te leggen. Dit geldt temeer nu de Wet op de kansspelen niet in de mogelijkheid voorziet vergunning te verlenen voor online kansspelen. Geen van de aan ESSA verbonden kansspelaanbieders beschikt dan ook over een vergunning van de kansspelautoriteit.
Hoe beoordeelt u de kritiek dat UEFA van mening is dat ESSA te weinig gegevens doorgeeft over duels die opvallen door afwijkende gokpatronen?
Deze kritiek en beschuldiging laat ik voor rekening van UEFA en over deze kritiek en beschuldiging vorm ik mij geen oordeel.
Waarom doen online-gokondernemers zelf onderzoek bij vermoedens dat hun klanten met voorkennis geld inzetten op gemanipuleerde wedstrijden? Hoe verhoudt zich dat tot de afspraak dat ESSA belastende informatie naar UEFA zou sturen? Hoe beoordeelt u de claim van UEFA dat ESSA informatie over verdachte klanten achterhield?
Deze claim laat ik voor rekening van UEFA en over deze claim vorm ik mij geen oordeel.
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat aanbieders van online kansspelen zicht hebben op het speelgedrag van hun deelnemers. Het speelgedrag, alsook eventuele afwijkingen daarin, kan dan ook door de aanbieder zelf gemonitord en beoordeeld worden.
Over het wetsvoorstel Kansspelen op afstand – dat ik uw Kamer voor de zomer heb doen toekomen – kom ik nog met uw Kamer te spreken. Uitgangspunt is daarbij dat kansspelaanbieders zelf in staat zijn om afwijkend speelgedrag waar te nemen en te analyseren aangezien zij over de relevante informatie beschikken. In de lagere regelgeving voor kansspelen op afstand zullen daarnaast vergunningsvoorwaarden worden opgenomen over het delen van informatie die noodzakelijk is voor versterking van de strijd tegen matchfixing. Ik denk hierbij aan deelname aan het nationaal platform matchfixing en de plicht om informatie over verdachte patronen te delen.
Op het naleven van de wet- en regelgeving en de voorwaarden waaronder de vergunning wordt verleend zal worden toegezien door de kansspelautoriteit. De kansspelautoriteit beschikt over diverse middelen om vergunninghouders tot naleving van de vergunningsvoorwaarden te bewegen, voordat het intrekken van een verleende vergunning in overweging wordt genomen.
Wat is uw opvatting over de beschuldiging van UEFA dat ESSA slechts een handvol verdachte wedstrijden doorgeeft aan UEFA terwijl volgens insiders op veel grotere schaal wordt gemanipuleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat ESSA in 2013 bekendmaakte dat het dertig verdachte duels had aangetroffen terwijl het Britse bedrijf Sportradar datzelfde jaar melding maakte van ruim driehonderd dubieuze wedstrijden?
Dat kan ik niet beoordelen.
Deelt u de mening dat gokbedrijven moeten worden verplicht alle verdachte patronen door te geven? Bent u het ermee eens dat als ze dat niet doen deze gokbedrijven hun vergunning moeten kwijtraken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De verplichte overstap van Cogas-klanten van Ziggo naar Caiway |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de ogenschijnlijk verplichte overstap van Cogas-klanten van Ziggo naar Caiway?1 2
Ja.
Waarom verdwijnt Ziggo van de kabel? Waarom wil Ziggo geen medewerking geven aan glasvezelkabel in de regio rondom Almelo?
Cogas wil zijn netwerk verglazen en klanten laten overstappen van kabel naar glas. Cogas heeft Ziggo daarom gevraagd naast diensten over de kabel ook diensten over glas aan te bieden. Ziggo heeft aangegeven dat niet te willen. Het geschikt maken van de diensten zou van Ziggo een investering vergen die op het aantal klanten in de regio rondom Almelo niet terugverdiend kan worden. Cogas heeft vervolgens Caiway bereid gevonden dit wel te doen.
Is het waar dat mensen op kosten worden gejaagd,doordat onder andere e-mail adressen moeten worden aangepast en andere apparatuur, zoals een router, moet worden aangesloten? Gaat Cogas deze kosten vergoeden?
Caiway poogt zijn aanbod naar eigen zeggen wat betreft prijs en inhoud zo goed mogelijk te laten aansluiten op het bestaande aanbod van Ziggo. E-mailadressen zullen moeten worden aangepast. Er moet andere apparatuur (modem, router) worden aangesloten, maar deze wordt door Caiway gratis verstrekt.
Is het waar dat allerlei diensten wegvallen, zoals Ziggo mobiel bellen, gratis bellen tussen Ziggo klanten onderling, Ziggo Pluspakket, Ziggo on demand en Ziggo Wifi Spots en daarnaast alarmlijnen voor ouderen?
Doordat Ziggo niet langer de provider is op het netwerk van Cogas, zullen de diensten die Ziggo over dit netwerk levert wegvallen. Ziggo mobiel bellen blijft wel beschikbaar, bij deze dienst wordt immers geen gebruik gemaakt van de kabel.
Is het waar dat de nieuwe abonnementen ook duurder zullen zijn dan de bestaande? Is het waar dat er sprake is van alles-in-1 pakketten waardoor de kosten in de praktijk hoger zullen zijn dan nu?
Het is waar dat Caiway alles-in-1 pakketten aanbiedt. Ook kunnen consumenten alleen een TV-dienst afnemen bij Caiway of andere combinaties van diensten. Er kan niet eenduidig worden gesteld dat kosten hoger zullen zijn dan nu, doordat abonnementen niet alleen verschillen in prijs, maar ook in de diensten die worden geleverd (o.a. ten aanzien van het aantal televisiezenders en de video-on demand diensten).
Welke alternatieven zijn er voor de consument op het gebied van TV, bellen en internet? Hoe kan informatie worden verkregen over de mogelijkheden om over te stappen?
De consument kan overstappen naar diverse providers die gebruik maken van het koper- en glasvezelnetwerk van KPN, en voor tv ook naar aanbieders via satelliet of Digitenne. Er bestaan diverse commerciële vergelijkssites die informatie geven over deze alternatieve providers.
Wat zijn de voor- en nadelen van het (voor de provider verplichte) behoud van het e-mailadres bij overstap, de «e-mail portabiliteit», zoals er voor telefoonnummers ook nummerportabiliteit is?
Behoud van het e-mailadres bij overstap maakt thans geen deel uit van de verplichtingen die zijn opgenomen in de Telecommunicatiewet. De voordelen voor de klant die zijn e-mailadres kan behouden zijn evident. De nadelen zijn de kosten voor de aanbieder van het oude e-mailadres, die betrekking hebben op extra servercapaciteit, beheersactiviteiten en administratieve handelingen.
Kunt u de Autoriteit Consument en Markt verzoeken om een onderzoek te starten naar de plannen van Cogas? Is hier sprake van misbruik van economische machtspositie (art. 24 Mededingingswet)?
Navraag bij de ACM leert dat zij geen aanleiding ziet voor een onderzoek naar de vraag of er sprake is van een mogelijke overtreding van artikel 24 Mededingingswet.
Pretium en het schriftelijkheidsvereiste |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de manier waarop het bedrijf Pretium (niet) omgaat met het schriftelijkheidsvereiste bij telefonische verkoop?1
Ja, ik ben op de hoogte van de betrokken berichtgeving.
Klopt het dat het schriftelijkheidsvereiste niet kan worden ingevuld met alleen een klik op een telefoontoets, zoals Pretium beweert?
Op grond van het recent inwerking getreden artikel 230v lid 6 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek kan een overeenkomst die het gevolg is van een telefonisch gedaan aanbod alleen schriftelijk tot stand komen. Dit vereiste geldt voor overeenkomsten betreffende het geregeld afleveren van diensten en overeenkomsten betreffende de levering van water, gas, elektriciteit en stadsverwarming. Met de invoering van het schriftelijkheidsvereiste is beoogd consumenten te beschermen tegen het ongewild overgezet worden naar een nieuwe aanbieder. Bovengenoemde overeenkomsten zijn immers niet direct zichtbaar voor een consument, hetgeen ook genoemd is in de parlementaire behandeling als één van de problemen van telemarketing (Kamerstuk 33 520, nr. 3 op p. 52 en nr. 7 op p. 4–6).
In de parlementaire behandeling (o.a. Kamerstuk 33 520, nr. 3 en 7) is een aantal voorbeelden gegeven hoe aan het schriftelijkheidsvereiste voldaan kan worden.
Zo is aangegeven dat aan dit voorschrift in de praktijk voldaan kan worden doordat de handelaar een aanbod tot het aangaan van een overeenkomst in schriftelijke vorm opstelt en aan de consument toestuurt. De consument zal dit aanbod moeten aanvaarden om de uiteindelijke overeenkomst tot stand te brengen. Deze aanvaarding zal doorgaans blijken uit de ondertekening van de schriftelijke overeenkomst. Voorts kan aan het schriftelijkheidsvereiste worden voldaan wanneer de overeenkomst op elektronische wijze wordt gesloten en de overeenkomst raadpleegbaar is, de authenticiteit van de overeenkomst in voldoende mate gewaarborgd is, het moment van totstandkoming met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld en de identiteit van de partijen voldoende kan worden vastgesteld. In de memorie van toelichting (Kamerstuk 33 520, nr. 3, p. 52) is het voorbeeld gegeven van het sturen van de overeenkomst per e-mail. De consument zal vervolgens per e-mail zijn instemming moeten geven, voordat aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan.
Of een loutere klik op een telefoontoets voldoende is om aan het schriftelijkheidsvereiste te voldoen is niet aan mij om te beoordelen. Dit is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) – als toezichthouder op dit voorschrift – en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen. Het is mij niet bekend waarop Pretium haar eigen uitleg baseert.
Waarop baseert Pretium deze uitleg van art. 6:227a en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een klik op en telefoontoets niet voldoende is om aan het schriftelijkheidsvereiste te voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te verzoeken het bovenstaande duidelijk op de website van ConsuWijzer te vermelden?
Ik heb van de ACM vernomen dat zij op de website van het informatieloket ConsuWijzer voorbeelden zal geven op welke wijze in ieder geval aan het schriftelijkheidsvereiste kan worden voldaan.
Bent u bereid om de ACM te verzoeken om te gaan handhaven op de juiste uitvoering van het schriftelijkheidsvereiste?
Ik heb de ACM op de hoogte gesteld van de betrokken berichtgeving. De ACM doet geen mededelingen over al dan niet lopende onderzoeken.
De uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over een in de thuiszorg werkzame verpleegkundige |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Arnhem-Leeuwarden over een in de thuiszorg werkzame verpleegkundige, die door de rechtbank wordt beschouwd als ondernemer voor de inkomstenbelasting?1
Ja
In hoeverre heeft deze uitspraak gevolgen voor de handhavingspraktijk van VAR-wuo’s2 in de zorg? Betekent deze uitspraak dat zzp’ers zorg in natura kunnen leveren via een bemiddelingsbureau of via de thuiszorg?
Een dergelijke generieke uitleg geeft de Belastingdienst niet aan deze uitspraak van het hof.
De berechte procedure had betrekking op een zorgverlener met vijf opdrachtgevers en met een combinatie van zorg in natura, Persoonsgeboden budget en zorg aan particulieren. Daarbij was de onderliggende vraag wat de kwalificatie van de inkomsten van de zorgverlener voor de inkomstenbelasting was. Het hof komt tot de conclusie dat het geheel van werkzaamheden van de belanghebbende winst uit onderneming vormt. Daarbij heeft het hof ondernemersrisico’s onderkend. Ook vond het hof de stelling van de belanghebbende aannemelijk dat zij niet verplicht was zelf de werkzaamheden te verrichten en zelf voor vervanging kon zorgen. Een afzonderlijk oordeel over de kwalificatie van de AWBZ-zorg in natura is door het hof niet gegeven, het was ook geen onderdeel van de procedure.
Deze procedure laat zien hoe de rangorderegeling in de Wet IB 2001 werkt. Voor kwalificatie van inkomsten voor de inkomstenbelasting moet eerst worden beoordeeld of sprake is van winst uit onderneming. Als dat niet zo is, wordt onderzocht of sprake is van loon uit dienstbetrekking. Wanneer dat ook niet het geval is, komt resultaat uit overige werkzaamheden aan de orde. De conclusie van het hof dat «de met haar werkzaamheden in de thuiszorg behaalde inkomsten winst uit onderneming vormen», neemt niet weg dat een opdracht waarbij sprake is van zorg in natura op zichzelf bezien een dienstbetrekking kan vormen. Nu is voor de inkomstenbelasting het geheel van werkzaamheden eerst getoetst aan de vraag of sprake is van winst uit onderneming, waarbij ook de inkomsten uit de dienstbetrekking in de winst opgaan.
Dit betekent dat de uitspraak wel in vergelijkbare situaties geldt, maar niet voor andere gevallen waarin zorg in natura wordt verleend. De VAR moet worden aangevraagd voor dezelfde soort werkzaamheden die onder dezelfde condities worden verricht. Dus voor de aanvraag en afgifte van de VAR kan met recht een onderscheid tussen zorg in natura, zorg via een Persoonsgebonden budget of particuliere zorg gehanteerd worden. De aanvraag van een VAR voor zorg in natura levert dan in de regel een VAR-loon op.
De kwalificatie voor de inkomstenbelasting kan anders uitvallen dan bij de afgifte van de VAR, als de feiten anders blijken te zijn dan bij de aanvraag van de VAR is gepresenteerd. Dat speelt bijvoorbeeld als op basis van de aanvraag een VAR-wuo is afgegeven en later slechts sprake blijkt te zijn van één opdrachtgever en als ook nog eens alleen zorg in natura blijkt te zijn verleend. Onder deze omstandigheden wordt voor de inkomstenbelasting het standpunt ingenomen dat geen sprake is van winst uit onderneming
Wat betekent deze uitspraak voor zowel de nog actieve zelfstandigen in de zorg als degenen van wie de VAR-wuo eerder is omgezet in een VAR-loon? Bent u bereid de groep van 1.200 zzp’ers die eerder onverwachts een VAR-loon ontvingen, op korte termijn alsnog een VAR-wuo te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Deze uitspraak naar aanleiding van de toetsing van de aangifte inkomstenbelasting van betrokkene behelst het oordeel, of het geheel van werkzaamheden van een zorgverlener kan worden betiteld als winst uit onderneming zoals dat in de aangifte was verantwoord.
Een VAR is een op aanvraag gegeven beschikking, dat wil zeggen VAR’s verstrekt de Belastingdienst niet uit eigen initiatief. Bij de VAR-wuo afgifte gaat het om een beoordeling vooraf van een bepaalde omschrijving van een voorgenomen werkzaamheid.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, geldt de uitspraak wel in vergelijkbare situaties, maar bij lange na niet voor alle andere gevallen waarin zorg in natura wordt verleend.
De groep van 1.200 zzp‘ers die een VAR-loon hebben ontvangen is in mei 2014 in een brief van de Belastingdienst gewezen op de mogelijkheid om deel te nemen aan de pilot van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De zorgverleners die wilden meedoen in deze pilot konden een nieuwe VAR aanvragen. In het aanvraagformulier bij de omschrijving van de werkzaamheden moesten zij invullen: «AWBZ-zorg op basis van deelname aan de Zorgpilot». Zij hebben vervolgens een VAR-wuo gekregen met als omschrijving van de werkzaamheden: «AWBZ-zorg op basis van deelname aan de Zorgpilot».
Hoe verhoudt de uitspraak van de rechtbank zich tot de door de Belastingdienst gehanteerde acht criteria voor ondernemerschap voor de inkomstenbelasting?
De criteria die in de jurisprudentie voor de beoordeling van ondernemerschap worden aangelegd hanteert de Belastingdienst ook. Wet- en regelgeving en jurisprudentie vormen de basis van het handelen van de Belastingdienst.
Reclameactiviteiten van illegale aanbieders van kansspelen |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Kent u het bericht «Actie tegen aanbieders sportweddenschappen succesvol» en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over verboden gokreclames?1 2
Ja.
Lopen alleen de in het bericht genoemde aanbieders of promotiesites waar de Kansspelautoriteit (KSA) op dit moment nog onderzoek naar doet het risico dat het hen moeilijker wordt gemaakt om toe te treden tot de Nederlandse gokmarkt? Zo ja, betekent dit dat andere aanbieders of promotiewebsites die gedurende het WK-voetbal illegaal actief waren niet hoeven te vrezen dat zij van een vergunning worden uitgesloten?
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de Wet op de kansspelen (Wok) en voor vergunningverlening. Op grond van het wetsvoorstel kansspelen op afstand komen, zodra een vergunningstelsel is ingericht, alleen geschikte en betrouwbare aanbieders in aanmerking voor een vergunning. Zij moeten voldoen aan strikte voorwaarden, zowel voorafgaand aan vergunningverlening als na vergunningverlening. Zo bevat het wetsvoorstel een strikte betrouwbaarheidstoets. De betrouwbaarheid van de aanbieder en van degenen die zijn beleid (mede) bepalen moet buiten twijfel staan om een verantwoorde, betrouwbare en controleerbare organisatie van kansspelen op afstand mogelijk te maken. Zoals ik ook in de nota naar aanleiding van verslag heb aangegeven, moet aanbieders, die na aanname van de motie Bouwmeester hebben gepersisteerd in hun onmiskenbaar op de Nederlandse markt gerichte aanbod, een vergunning op die grond kunnen worden geweigerd. Dit betekent dat aanbieders aan wie de kansspelautoriteit na het aannemen van de motie-Bouwmeester c.s. in september 2011 een bestuurlijke boete heeft opgelegd, bij opening van de markt in ieder geval niet in aanmerking komen voor een vergunning.
Daarnaast betekent het feit dat aanbieders hun aanbod niet (meer) onmiskenbaar op de Nederlandse markt richten, nog niet dat deze aanbieders zonder meer in aanmerking komen voor een vergunning. De betrouwbaarheidstoets omvat namelijk naast overtreding van de Wok ook een toets op andere antecedenten. Verder moeten aanbieders aantonen dat zij voldoen aan alle andere strikte voorwaarden uit het wetsvoorstel.
In hoeverre is het illegaal aanbod van sportweddenschappen rondom het WK-voetbal gestopt simpelweg omdat het toernooi ten einde liep? Op welk moment gedurende dit toernooi staakten deze aanbieders hun activiteiten? Hoe lang na een waarschuwing van de KSA zijn deze activiteiten gestaakt?
De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat zij het reclameaanbod gedurende het WK-voetbal uitvoerig heeft gemonitord. Gebleken is dat nog tijdens het WK-voetbal sprake was van een duidelijke afname van deze activiteiten. Deze afname is volgens de kansspelautoriteit ingezet ruim voordat het WK-voetbal is geëindigd.
Beschikt de KSA op dit moment over instrumenten om illegale aanbieders van kansspelen bij sportwedstrijden onmiddellijk en effectief aan te pakken? Zo ja, welke zijn dat en waarom konden tientallen illegale aanbieders van kansspelen gedurende het WK-actief blijven? Zo nee, voorziet het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand wel in dergelijke instrumenten?
De kansspelautoriteit heeft bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten tot haar beschikking, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete, een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang. Vanwege het grote aanbod van online kansspelen was de kansspelautoriteit genoodzaakt prioriteiten te stellen in haar handhavingsactiviteiten. Daartoe zijn prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is de handhavingsactiviteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. De aandacht van de kansspelautoriteit richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, te weten: reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl en/of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Deze criteria zijn ontleend aan vaste rechtspraak. Inmiddels heeft de kansspelautoriteit al meerdere boetes opgelegd en lopen diverse onderzoeken.
Benadrukt moet worden dat de markt voor kansspelen op afstand per definitie grensoverschrijdend is en daarmee zijn toezicht en handhaving complex. Deze complexiteit vraagt om een combinatie van instrumenten die hiermee rekening houden. Door het grenzeloze karakter van internet, de aanhoudende behoefte van de Nederlandse consument aan kansspelen op afstand, de snelle technologische ontwikkelingen en het aanbod via honderden websites, is effectieve handhaving van het verbod op illegaal aanbod niet mogelijk zonder een verantwoord, betrouwbaar en controleerbaar alternatief. Doel van het wetsvoorstel kansspelen op afstand is dan ook enerzijds de consument zoveel mogelijk naar het verantwoorde, betrouwbare en controleerbare aanbod van de vergunninghouder te geleiden en anderzijds het de illegale aanbieders zo moeilijk mogelijk te maken. Hierdoor zal het aantal illegale aanbieders afnemen, waardoor de handhavingscapaciteit van de kansspelautoriteit gerichter kan worden ingezet.
Aangezien veel niet-vergund aanbod zich buiten Nederland bevindt zijn de huidige handhavingsinstrumenten van de kansspelautoriteit niet geheel toereikend voor het tegengaan van illegaal aanbod van kansspelen op afstand. Niet-vergunde aanbieders die buiten Nederland zijn gevestigd, zullen bestuurlijke sancties naar verwachting vaak naast zich neerleggen. Daarom bevat het wetsvoorstel kansspelen op afstand enkele aanvullende handhavingsinstrumenten, zoals de bindende aanwijzing aan tussenpersonen om hun dienstverlening aan illegale aanbieders te staken.
Acht u het aannemelijk dat bij volgende grote sportevenementen illegale aanbieders van kansspelen de afweging maken dat sancties van de KSA niet onmiddellijk effectief zijn en dat zij aangelokt door hoge winsten er toch voor kiezen illegaal kansspelen te gaan aanbieden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zullen aanbieders die persisteren in het onmiskenbaar aanbieden van kansspelen gericht op Nederland te zijner tijd worden uitgesloten van een vergunning. Met het oog hier op acht ik het niet aannemelijk dat veel aanbieders persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland.
Veel aanbieders die na regulering van kansspelen op afstand in aanmerking willen komen voor een Nederlandse vergunning hebben hun aanbod aangepast en richten zich niet meer onmiskenbaar op de Nederlandse markt. Zoals de Commissie kansspelen via internet al in 2010 constateerde, zijn veel aanbieders grote, goed georganiseerde en internationaal opererende bedrijven die in hun landen van vestiging gerespecteerde bedrijven met beursnoteringen zijn, die in één of meerdere EU/EER lidstaten beschikken over een vergunning en in die landen ook onder toezicht staan. Deze aanbieders bieden hun kansspelen liever legaal dan illegaal aan. Ook in Nederland hebben zij belang bij een reputatie als een betrouwbare aanbieder met een kansspelvergunning waardoor zij zich graag willen conformeren aan de Nederlandse regels. Spelers in Nederland kunnen na regulering van kansspelen op afstand immers kiezen voor een aantrekkelijk, betrouwbaar en legaal aanbod waarop de kansspelautoriteit toezicht houdt, en zullen naar verwachting voor dit legale aanbod kiezen. Aanbieders die desondanks willens en wetens kiezen om te persisteren in het onmiskenbaar op Nederland gerichte aanbod van online kansspelen en daardoor geen vergunning krijgen, lopen zo het risico straks van de Nederlandse markt te worden geconcurreerd door het legale aanbod.
Deelt u de mening dat de motie-Bouwmeester c.s.(Kamerstuk 32 264, nr. 19), waarin staat dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning om kansspelen via internet aan te bieden», niet betekent dat aanbieders die gedurende enige tijd illegaal kansspelen aanbieden en daarna onder dwang van de KSA daarmee stoppen alsnog voor een online vergunning in aanmerking kunnen komen? Zo ja, betekent dit dan dat alle illegale aanbieders, ongeacht of zij na verloop van tijd stoppen met hun aanbod, uitgesloten zijn van toekomstige vergunningen? Zo nee, betekent dat dan dat illegale aanbieders die op enig moment weer stoppen geen risico lopen uitgesloten te worden van een vergunning? Zo nee, is dit dan niet gewoon het belonen van slecht gedrag?
Ik deel de mening dat het moment waarop het willens en wetens overtreden van de Nederlandse regels kan leiden tot uitsluiting van een vergunning in ieder geval voor de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand moet liggen. In mijn antwoord op vraag 2 en in de nota naar aanleiding van verslag heb ik toegelicht dat de kansspelautoriteit aanbieders aan een strikte betrouwbaarheidstoets zal onderwerpen. Het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland zonder vergunning zal daarin zwaar meewegen. Daarbij is het vanuit het perspectief van de gewenste kanalisatie van belang om in aanloop naar het vergunningenstelsel onderscheid te kunnen maken tussen opportunistische en onverantwoord opererende «cowboys» die willens en wetens de nationale regelgeving overtreden, en gerenommeerde beursgenoteerde ondernemingen met een vergunning in één of meer andere Europese lidstaten, die hun diensten het liefst met een Nederlandse vergunning zouden willen aanbieden en die zich willen conformeren aan de Nederlandse kansspelregelgeving.
De Nederlandse kansspelmarkt zich bevindt zich in een transitiefase in aanloop naar een gereguleerd stelsel. Het is op dit moment voor welwillende en verantwoord opererende aanbieders niet mogelijk om voor een vergunning in aanmerking te komen. Daarom is het naar mijn mening passend dat de kansspelautoriteit het enkele feit van illegaal aanbod van kansspelen op afstand voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand bij de betrouwbaarheidsbeoordeling van de betrokken aanbieder anders kan beoordelen dan dergelijk aanbod onder een bestaand vergunningenstelsel. Dit betekent dat niet iedere vorm van online-kansspelaanbod in de periode voorafgaande aan de introductie van een vergunningenstelsel op zichzelf al noodzakelijkerwijs moet leiden tot de conclusie dat de betrokken aanbieder daarvan onbetrouwbaar is. Het is daarom van belang om te kijken of een aanbieder in de aanloop naar het vergunningstelsel onmiskenbaar op Nederlandse markt gerichte kansspelen heeft aangeboden. Het is aan de kansspelautoriteit als zelfstandig bestuursorgaan om dit te beoordelen. Bij die beoordeling zal de Kansspelautoriteit de bestaande prioriteringscriteria hanteren. Aanbieders die na aanname van de motie Bouwmeester c.s. in september 2011 hebben gepersisteerd in het onmiskenbaar aanbieden van online kansspelen gericht op Nederland moet een vergunning op die grond kunnen worden geweigerd. Na aanname van de motie zijn de prioriteringscriteria immers duidelijk gecommuniceerd. Aanbieders aan wie de kansspelautoriteit na het aannemen van de motie een bestuurlijke boete heeft opgelegd, komen bij opening van de markt in ieder geval niet in aanmerking voor een vergunning. Dit is niet anders, indien deze aanbieders hun op Nederland gerichte aanbod inmiddels hebben gestaakt.
Deelt u de mening dat aanbieders van illegale kansspelen die naar uw woorden op dit moment «met vuur spelen» op enig moment hun billen moeten branden en op de blaren moeten gaan zitten in de zin van dat zij uitgesloten worden van een vergunning voor het aanbieden van kansspelen? Zo ja, deelt u ook de mening dat dit moment in ieder geval voor de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand moet liggen en is dat moment al bereikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u in uw voor dit najaar aangekondigde brief, waarin u gaat aangeven hoe u uw voornemen om «aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland uit te sluiten van een vergunning voor kansspelen in Nederland» gaat uitvoeren, tevens ingaan op mogelijkheden om nog voordat de Wet kansspelen op afstand in werking treedt, bij andere regelgeving reeds te voorzien in de mogelijkheid om die aanbieders van een toekomstige vergunning uit te sluiten?
Zie antwoord vraag 6.
Het telecombedrijf Pretium en het schriftelijkheidsvereiste |
|
Mei Li Vos (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de invoering van het schriftelijkheidsvereiste per 13 juni 2014, wat inhoudt dat een telefonische verkoop schriftelijk met een handtekening bevestigd moet worden?
Ja.
Is het waar dat het telecombedrijf Pretium zich niet houdt aan deze nieuwe regel?1
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van het schriftelijkheidsvereiste. Het is aan haar om te beoordelen of individuele bedrijven zich aan dit vereiste houden.
Kunt u contact opnemen met dit bedrijf om te zorgen dat ook Pretium zich aan deze nieuwe wetgeving gaat houden?
De ACM houdt toezicht op de naleving van het schriftelijkheidsvereiste. Ik heb deze Kamervragen onder haar aandacht gebracht. Indien de ACM van oordeel is dat een bedrijf zich niet houdt aan het schriftelijkheidsvereiste heeft zij verschillende instrumenten om handhavend op te treden.
Kunt u de Autoriteit Consument en Markt verzoeken om erop toe te zien dat Pretium, en alle andere bedrijven, zich aan deze nieuwe wetgeving gaan houden?
Het schriftelijkheidsvereiste – opgenomen in de Implementatiewet richtlijn consumentenrechten – is met ingang van 13 juni 2014 van kracht. De ACM heeft op verschillende wijze zowel handelaren als consumenten geïnformeerd over de nieuwe regels waaronder dit vereiste. Zo heeft zij eind maart 2014 informatie op haar website geplaatst over de nieuwe consumentenregels. Ook op het informatieloket ConsuWijzer is informatie geplaatst over de nieuwe regels, zodat consumenten weten wat hun rechten zijn. Daarnaast heeft de ACM een presentatie gegeven over de nieuwe regels voor de leden van VNO NCW, persberichten uitgebracht over de nieuwe regels en in het programma Kassa! uitleg gegeven over deze regels (het schriftelijkheidsvereiste kwam toen prominent aan bod). Met deze communicatie heeft de ACM getracht de nieuwe regels kenbaar te maken zodat handelaren en consumenten weten wat de nieuwe regels inhouden. Vanzelfsprekend heeft het de aandacht van ACM of de nieuwe regels worden nageleefd.
Het gedogen van illegale gokbedrijven en de risico’s voor het betalingsverkeer |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht: «Verdachte in zaak gokmiljonairs was topman Buckaroo»11)? Kent u voorts het door de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer aangeboden rapport van de politie en het Openbaar Ministerie (OM): «Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit 2013» en met name de daarin opgenomen passage: «V Online gokimperium: één grote schijnconstructie»?2 Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over het gedogen van de Kansspelautoriteit van illegale aanbieders van online kansspelen?3
Ja.
Wat wordt er precies bedoeld met de passage in het genoemde rapport van de politie en het OM waaruit blijkt dat, als een illegale aanbieder van online kansspelen zich netjes opgeeft als aanbieder en zich niet op de Nederlandse markt richt, de Kansspelautorieit (Ksa) deze aanbieder een soort gedoogbrief (comfort letter) geeft? Kunt een voorbeeld van een dergelijke comfort letter, desnoods geanonimiseerd, aan de Kamer doen toekomen?
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor handhaving van de Wet op de kansspelen. Zij heeft mij laten weten dat geen sprake is van gedoogbrieven of comfort letters. Zoals in antwoord op eerdere Kamervragen is aangegeven, is de kansspelautoriteit, gezien het grote aanbod van kansspelen op internet, genoodzaakt prioriteiten te stellen bij haar handhavingsactiviteiten. Daartoe zijn prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is handhavende activiteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. In dat licht verstuurt de kansspelautoriteit waarschuwingsbrieven aan aanbieders die aan een of meer van de prioriteringscriteria voldoen. Ik beschik niet over deze individuele brieven. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat de strekking van deze brieven is dat de aanbieder illegaal bezig is en dat hij een boete riskeert. In reactie op deze brieven heeft een groot aantal bedrijven het aanbod aangepast. Andere bedrijven hebben dat niet gedaan en inmiddels heeft de kansspelautoriteit meerdere boetes opgelegd en lopen diverse onderzoeken.
In de waarschuwingsbrieven worden de aanbieders er tevens op gewezen dat het enkele feit dat zij niet aan de prioriteringscriteria voldoen of hun aanbod recent hebben aangepast, niet betekent niet dat zij niet (meer) door de kansspelautoriteit worden gemonitord en zijn vrijgesteld van handhavend optreden van de kansspelautoriteit.
Hebben illegale aanbieders van onlinekansspelen brieven van de Ksa ontvangen dan wel andere berichten gekregen waaruit zij konden opmaken dat zij niet door de Ksa zouden worden aangepakt als zij onder bepaalde voorwaarden illegale kansspelen zouden aanbieden? Zo ja, wat is de aard van die brieven? Zo nee, hoe verhoudt zich dat dan tot hetgeen op pagina 23 van het genoemde rapport van de politie en het OM is gesteld over de comfort letter?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het geven van een comfort letter zich tot uw antwoorden op de eerder genoemde vragen waaruit blijkt dat er geen sprake is van een gedoogbeleid maar slechts van «prioriteringscriteria» van de Ksa?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn, naar het voorbeeld gegeven door een officier van het Functioneel Parket in het Rykiel onderzoek, comfort letters gebruikt om online casino’s, die aanvankelijk gericht waren op de buitenlandse markt, om te zetten in casino’s die op Nederland zijn gericht?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Payment Service Providers (PSP) volledig betrouwbaar moeten zijn om te kunnen garanderen dat in de toekomst spelers hun inleg niet kwijtraken of hun eventuele winst niet krijgen als zij gokken via legale online kansspelbedrijven? Zo ja, deelt u de mening dat uit het feit dat een directeur van Buckaroo verdacht wordt van betrokkenheid bij malafide gokpraktijken, die betrouwbaarheid nu nog niet volledig gewaarborgd kan worden? Zo ja, hoe gaat u daar wel voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht een betrouwbare organisatie van kansspelen op afstand van groot belang. In het wetsvoorstel kansspelen op afstand, dat op 21 juli 2014 naar uw kamer is verzonden, is daarom opgenomen dat de kansspelautoriteit, zodra een vergunningstelsel voor kansspelen op afstand is ingericht, ieder bedrijf dat een vergunning aanvraagt zal toetsen aan strikte eisen, zodat alleen betrouwbare en geschikte aanbieders in aanmerking komen voor een vergunning. De vergunninghouder moet zijn bedrijfsvoering zo inrichten dat een verantwoorde, betrouwbare en controleerbare organisatie van kansspelen op afstand wordt gewaarborgd. Op grond van artikel 31l, tweede lid, van het wetsvoorstel is de vergunninghouder verplicht passende waarborgen te treffen voor het veilig verloop van de betalingen tussen hem en de speler. Ook moet de vergunninghouder passende waarborgen treffen voor de spelerstegoeden. In de lagere regelgeving worden hier nadere regels voor gesteld. Hierop ben ik in de nota naar aanleiding van verslag, die met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer is verzonden, nader ingegaan.
Zo moet de toekomstige vergunninghouder onder andere de tegoeden op de spelersrekeningen afscheiden van het eigen risicodragend vermogen of deze verzekeren. Hiermee wordt voorkomen dat de spelerstegoeden kunnen worden gebruikt voor andere doeleinden, bijvoorbeeld ter dekking van de bedrijfskosten of voor speculatie. Verder moeten alle relevante transacties tussen de speler en de vergunninghouder op grond van artikel 34k van het wetsvoorstel inzichtelijk worden geregistreerd.
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor het toezicht en handhaving van de Wet op de kansspelen en voor de vergunningverlening. De kansspelautoriteit zal aanbieders die in aanmerking willen komen voor een vergunning toetsen op het kunnen naleven van bovengenoemde en andere strikte vergunningsvoorwaarden. De vergunninghouder is te allen tijden verantwoordelijk voor de naleving van de vergunningsvoorwaarden. Indien hij dat niet doet, riskeert hij een boete en kan hij zijn vergunning op het spel zetten. Het wetsvoorstel kansspelen op afstand omvat tevens de bevoegdheid voor de kansspelautoriteit om partijen die het aanbieden van niet-vergunde kansspelen faciliteren, zoals bijvoorbeeld betaaldienstverleners, middels een bindende aanwijzing te gelasten hun dienstverlening te staken.
De Nederlandsche Bank (DNB) is op grond van de Wet op het financieel toezicht verantwoordelijk voor het verstrekken van vergunningen en voor het toezicht op betaalinstellingen met zetel in Nederland. Voor deze betaalinstellingen gelden strikte regels voor een controleerbare en betrouwbare bedrijfsvoering. Onderdeel hiervan is dat de gelden van klanten worden veilig gesteld. Verder toetst DNB de betrouwbaarheid en de geschiktheid van de bestuurders van deze betaalinstellingen. Indien blijkt dat een vergunninghoudende betaalinstelling de regels onvoldoende naleeft, neemt DNB gepaste maatregelen. DNB doet geen uitspraken over individuele zaken en personen. Dit betreft toezichtsvertrouwelijke informatie. Zoals ik ook in de nota naar aanleiding van verslag heb aangegeven, zullen spelers in het gereguleerde stelsel voor hun deelname aan vergunde kansspelen op afstand ook gebruik kunnen maken van buitenlandse bank- of betaalrekeningen mits deze van een vergunde bank of betaaldienstverlener zijn. Dit betekent dat op die instellingen in het buitenland toezicht wordt gehouden.
Hoge vastrechtkosten in de energiesector |
|
Mei Li Vos (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de hoge vastrechten, die sommige energiebedrijven hanteren en die hen in staat stellen om op een misleidende manier te concurreren?1
Ja.
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat de indruk wordt gewekt dat er een goedkoper (variabel) tarief wordt aangeboden, terwijl dit via het hoge vastrecht dubbel en dwars wordt terugverdiend?
De levering van energie vindt plaats in een vrije markt. Energieleveranciers bepalen welke diensten zij aanbieden en op welke wijze zij deze in rekening brengen. Zij gebruiken daarbij zowel verbruiksonafhankelijke als verbruiksafhankelijke tarieven. Vastrecht is een verbruiksonafhankelijk tarief dat leveranciers in rekening brengen ter dekking van een deel van hun kosten en dat leveranciers verschillend kunnen vaststellen. De energieleveranciers kunnen verschillende typen contracten aanbieden, met verschillende hoogtes van verbruiksonafhankelijke en verbruiksafhankelijke leveringstarieven. Dit zorgt ervoor dat consumenten kunnen kiezen al naar gelang persoonlijke situaties en voorkeuren. Zoals ook in het artikel van het ANP staat beschreven, kunnen consumenten die een hoog energieverbruik hebben een voordeel hebben bij een contractvorm met een lagere variabele energieprijs en een hoger vast tarief, terwijl andere verbruikers juist meer baat kunnen hebben bij een contract met lage vaste kosten.
Kunt u een reactie geven op de uitspraken van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in dit kader over de ondoorzichtigheid van de energietarieven?
Uit onderzoek van de ACM2 is gebleken dat consumenten behoefte hebben aan duidelijke prijsinformatie. Consumenten vinden het moeilijk om aanbiedingen van energieleveranciers te begrijpen en te vergelijken met het aanbod van concurrenten. Ook heeft de ACM geconstateerd dat consumenten hun jaarafrekening niet altijd kunnen herleiden tot het aanbod dat ze ooit hebben aanvaard, waardoor ze moeilijk kunnen controleren of ze hebben gekregen wat ze hebben afgesproken. Sommige consumenten die een overstap overwegen geven aan dat ze hierdoor gedurende het overstapproces afhaken. De ACM ziet een gebrek aan transparantie als een overstapdrempel en een belemmering voor consumenten om de beste keuze voor hun situatie te kunnen maken.
Ik ben het met de ACM eens dat het van belang is dat consumenten in staat zijn een goed geïnformeerde keuze te maken uit het aanbod van energieleveringscontracten. Daarvoor is het belangrijk dat zij in een aanbod heldere informatie krijgen over de totale vaste kosten én de totale verbruiksafhankelijke tarieven, alsmede de totale te verwachten kosten. Die informatie moet bovendien toegesneden zijn op de consument in kwestie. Dat wil zeggen dat de energieleverancier zo veel mogelijk moet uitgaan van het te verwachten verbruik en de specifieke kosten die voor de betreffende consument gelden. Wanneer energieleveranciers die informatie op een duidelijke en vergelijkbare manier aanleveren kan de consument ook bepalen of het in zijn geval gunstiger is een contract te kiezen met hogere vaste kosten en een lager variabel tarief of andersom.
Wat zijn de voor- en nadelen van de afschaffing van het vastrecht, zoals in 2009 spiegelbeeldig het variabele transporttarief is afgeschaft door de invoering van het (vaste) capaciteitstarief voor transport?
Het capaciteitstarief is in 2009 ingevoerd, ter vervanging van het variabele transporttarief. Het capaciteitstarief heeft een andere achtergrond dan het vastrecht. Het verbruiksonafhankelijke capaciteitstarief is ingevoerd om het leveranciersmodel mogelijk te maken, waarbij de leverancier het primaire aanspreekpunt is voor consumenten, en om de uitwisseling van gegevens tussen de netbeheerder en de leverancier te verminderen. Op de hoogte van het capaciteitstarief dat door netbeheerders in rekening wordt gebracht houdt de ACM toezicht. De hoogte van het vastrecht daarentegen wordt door leveranciers vastgesteld, zoals in het antwoord op 2 is toegelicht.
Het afschaffen van het vastrecht zou een inperking van de keuzevrijheid van de consument betekenen, omdat hij dan niet meer kan kiezen voor een contract met een laag verbruiksafhankelijk tarief en een hoog vastrecht of vice versa. De consument zou dan nog maar één tarief voor het leveringsdeel doorberekend krijgen. Hij kan dan misschien een betere vergelijking maken met aanbiedingen van verschillende leveranciers, maar tegelijk wordt hiermee een gedeelte van de markt op slot gezet, aangezien dit verschil in tarieven het belangrijkste middel is voor energieleveranciers om op te concurreren. Dit beperkt de marktwerking in de sector en dat kan tot hogere energieprijzen leiden. Dat vind ik geen wenselijke situatie.
Deelt u de mening dat een linearisering van de tarieven kan bijdragen aan meer concurrentie en een betere marktwerking?
Ik zie het transparanter maken van de tariefopbouw als de meest effectieve manier om de keuzevrijheid van de consument te borgen en de concurrentie en de marktwerking binnen de energiesector te stimuleren. De genoemde linearisering van de tarieven leidt tot minder keuzevrijheid van consumenten, zoals bij de beantwoording van 4 is toegelicht. Door het verbeteren van de transparantie van de tariefopbouw kunnen consumenten de energietarieven beter vergelijken met de tarieven van andere leveranciers, ongeacht de tariefopbouw van andere energieleveranciers.
Deelt u de mening dat een verdere multidimensionalisering van de tarieven leidt tot een verminderd inzicht van de consument en een verminderde marktwerking, oftewel dat de consument door de vele bomen het bos niet meer ziet en belemmerd wordt in het maken van de juiste keuze?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kunt u, samen met de ACM, bijdragen aan meer prijstransparantie in de energiesector en andere sectoren?
Het verbeteren van de transparantie van de tariefopbouw in de energiesector heeft de volle aandacht van de ACM. De ACM is in gesprek met de energiesector over het invoeren van het zogenaamde «Aanbod op Maat». Dit traject moet ertoe leiden dat een aanbieding van een leverancier toegespitst is op de daadwerkelijke situatie van een klant op zo’n wijze dat die vergelijkbaar is met andere aanbiedingen. De klant moet in staat zijn het aanbod te kiezen dat het beste bij zijn of haar situatie past, waarvoor hij gebruik kan maken van prijsvergelijkingssites of de websites van leveranciers. De ACM zet erop in dat dit traject in de loop van 2015 tot een aantal resultaten leidt.
Bovendien werkt de ACM er samen met de sector aan dat de tarieven die op de factuur staan vermeld herleidbaar zijn naar het contract en het aanbod die de consument heeft gekregen, opdat de consument de gemaakte tariefafspraken kan zien en controleren. Binnen dit traject worden bijvoorbeeld afspraken gemaakt over het gebruik van eenduidige en geharmoniseerde terminologie.
Tenslotte worden zowel in de sectorspecifieke wetgeving als in de generieke (en deels vernieuwde) consumentenwetgeving regels gesteld met betrekking tot begrijpelijke en inzichtelijke (prijs)informatie. Deze consumentenwetgeving stelt ook regels aan andere sectoren, zoals de reisorganisatiebranche. De ACM ziet toe op de naleving hiervan.
De stichting Collectief Onrecht |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Erven ondernemingsvermogen mag lager belast blijven»1 en herinnert u zich de eerdere vragen over de stichting Meldpunt Collectief Onrecht?2
Ja
Betekent de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat er definitief een einde is gekomen aan de kans dat particulieren op grond het onderscheid van fiscale vrijstelling van successie- en schenkingsrechten tussen ondernemingen en particulieren, recht op belastingteruggave zouden kunnen hebben? Zo ja, hoe oordeelt u dan over het feit dat de genoemde stichting d.d. 26 juni 2014 toch nog steeds beweert dat particulieren vanwege dit onderscheid belasting zouden kunnen terugvorderen?3 Zo nee, wat betekent die uitspraak dan wel?
Ik stel vast dat het Hof een helder antwoord heeft gegeven op de vraag of het onderscheid van de fiscale vrijstelling tussen ondernemingen en particulieren strijdig is met artikel 14 EVRM juncto artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM dan wel artikel 1 Twaalfde Protocol bij het EVRM. Het Hof beschrijft daarbij de vigerende belastingwetgeving en citeert zeer uitvoerig uit de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad en de beslissing van de belastinginspecteur, alvorens op basis daarvan tot zijn beslissing te komen. Het Hof beantwoordt de voorgelegde vraag ontkennend, en verklaart de verzoekers niet-ontvankelijk. Hiertegen staat geen rechtsmiddel open, zodat de procedure dus definitief is beëindigd.
Overigens blijkt uit de site van SMCO dat het EHRM alle ingediende verzoekschriften van het SMCO in de zaak erf- en schenkbelasting heeft afgewezen.
Deelt u de mening dat stichtingen, zoals Collectief Onrecht ten aanzien van erfbelasting, die particulieren laten betalen voor een juridische dienst die feitelijk niets meer is dan het wekken van loze verwachtingen en die feitelijk ook door die particulieren gratis zelf had kunnen worden verricht, de facto valse voorwendselen gebruiken voor eigen geldelijk gewin? Zo ja, is dit toegestaan en waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Of de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht zich aan dergelijke handelwijze schuldig maakt, is een vraag die de burgerlijke rechter kan beantwoorden als individuele personen die zich bij de Stichting hebben gemeld om hun belangen te laten behartigen in deze zaak en die zich benadeeld voelen, een oordeel vragen over de toelaatbaarheid van de handelwijze van de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht in deze zaak. Daarnaast is het aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om een beoordeling te maken of sprake is van een oneerlijke handelspraktijk en of haar optreden in dit geval gewenst is. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Wat is de stand van zaken van de meldingen over de Stichting Melding Collectief Onrecht die de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft ontvangen?
Er zijn, na de enkele meldingen in het voorjaar, geen nieuwe meldingen over de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht bij ACM binnengekomen. Of de ACM besluit op te treden naar aanleiding van meldingen is aan haar, als onafhankelijk orgaan ter beoordeling en daarover kan in het belang van een eventueel onderzoek geen uitspraak worden gedaan.
Kunnen de ACM of de Reclame Code Commissie zonder meldingen door consumenten, ook uit eigen beweging optreden tegen stichtingen die valse verwachtingen wekken? Zo ja, welke middelen staan hun ter beschikking en worden die in de praktijk ook aangewend? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat die mogelijkheid ter bescherming van consumenten wel zou moeten komen?
De ACM houdt toezicht op de naleving van de regels over oneerlijke handelspraktijken wanneer sprake is van niet-financiële producten en diensten. Een voorbeeld van een oneerlijke handelspraktijk is misleidende reclame. Het is aan de ACM om te besluiten of zij optreedt tegen bepaalde vermeende oneerlijke handelspraktijken. De middelen die de ACM daarbij kan inzetten variëren van een gesprek met de betreffende organisatie tot het opleggen van een boete. De ACM kan deze instrumenten inzetten als zij in een concreet geval oneerlijke handelspraktijken signaleert.
Als consumenten menen dat een reclame-uiting misleidend is, kunnen zij ook een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie (hierna: RCC). De ACM en de RCC werken samen bij inbreuken op regels inzake misleidende en vergelijkende reclame. Deze samenwerking is geregeld in een samenwerkingsprotocol. De ACM kan handhavend optreden als sprake is van collectieve inbreuken op het consumentenrecht. Kern van het samenwerkingsprotocol is dat de ACM waar mogelijk zaken met betrekking tot misleidende en agressieve handelspraktijken op het gebied van reclame en vergelijkende reclame ter behandeling overlaat aan de RCC. Er kunnen redenen zijn om hiervan af te wijken. In dat geval draagt de RCC de zaak ter behandeling over aan de ACM. Dit kan onder meer het geval zijn bij het niet nakomen van een uitspraak of bij recidive.
Op grond van artikel 7 lid 2 van het Reglement betreffende de werkwijze van de Reclame Code Commissie kan de RCC ook ambtshalve beoordelen. Dit betekent dat de RCC zonder melding door consumenten kan optreden. De RCC maakt tot dus verre weinig gebruik van deze mogelijkheid. Wel wordt deze bevoegdheid – terughoudend- toegepast in het geval een consument een klacht indient en een evidente overtreding van de regels niet opneemt in zijn klacht. De RCC kan dan ambtshalve de klacht aanvullen. De RCC geeft desgevraagd aan terughoudend te zijn met het zelf oppakken van deze bevoegdheid omdat, om willekeur te voorkomen, dit zou impliceren dat zij alle reclame-uitingen zou moeten volgen.
Verboden gokreclames |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Online gokken op het WK kan in Nederland nog volop»?1 Herinnert u zich diverse eerdere schriftelijke en mondelinge vragen over dit onderwerp?2 3 Herinnert u zich de motie-Bouwmeester c.s. uit 2011, waarin verzocht werd illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking te laten komen voor een vergunning voor kansspelen via internet?4
Ja.
Deelt u de mening dat kansspelaanbieders, die in weerwil van voornoemde motie, de waarschuwingen van de Kansspelautoriteit, uw antwoorden op diverse eerdere vragen illegaal online kansspelen aanbieden, de bestaande wet- en regelgeving willens en wetens overtreden? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de kansspelautoriteit (ksa) om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen en onderliggende regelgeving, alsmede om het verbod op kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend te handhaven. De ksa heeft mij desgevraagd laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Daarbij wordt bezien of deze sites al dan niet voldoen aan de door de ksa gestelde prioriteringscriteria. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de ksa geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.
Bent u nog steeds voornemens om «aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland te zijner tijd uit te sluiten voor een vergunning voor kansspelen in Nederland»?5 Bent u nog steeds van mening dat deze aanbieders met vuur spelen?6 Zo ja, hoe gaat u ervoor zorg dragen dat deze aanbieders die vergunningen op grond van de wetgeving die u aan het voorbereiden bent, straks daadwerkelijk niet kunnen krijgen? Zo nee, waarom bent u van mening veranderd en hoe verhoudt zich dat tot de wens van de Kamer zoals verwoord in de motie Bouwmeester c.s. en de waarschuwingen van de Kansspelautoriteit aan diverse kansspelondernemingen?
Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 mei 20127 heb geïnformeerd, ben ik voornemens aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland uit te sluiten van een vergunning voor kansspelen in Nederland. Sommige aanbieders lijken inderdaad scherp aan de wind te zeilen. In het najaar zal ik in een brief aan uw Kamer toelichten hoe aan dit voornemen uitvoering te geven.
Behoren de in het bericht genoemde bedrijven Unibet, Bwin en William Hill tot de kansspelaanbieders die met vuur spelen? Zo ja, wat betekent dat concreet voor deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de ksa om te beoordelen of deze aanbieders al dan niet in strijd handelen met de Wet op de kansspelen. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Deze onderzoeken kunnen leiden tot het opleggen van boetes. Ook kan de ksa met andere handhavingspartners afspreken dat deze een onderzoek overnemen en kan een zaak bijvoorbeeld strafrechtelijk worden afgedaan. Dit kan ertoe leiden dat aanbieders aan wie een sanctie is opgelegd straks niet in aanmerking komen voor een vergunning. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de kansspelautoriteit geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.
Kent u nog meer kansspelbedrijven die met vuur spelen? Zo ja, welke zijn dat?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat in de wet- of regelgeving omtrent het verlenen van vergunningen voor online kansspelen expliciet opgenomen moet worden dat aanbieders die deze kansspelen vanaf een bepaalde datum illegaal hebben aangeboden, uitgesloten dienen te worden van een dergelijke vergunning? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat die in wet- of regelgeving op te nemen datum op basis van het momenteel geldende verbod voor het aanbieden van dergelijke kansspelen en de waarschuwingen van de Kansspelautoriteit aan deze aanbieders reeds verstreken is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat de Kansspelautoriteit een onderneming die nu illegaal online kansspelen aanbiedt afzonderlijk en expliciet op de hoogte stelt van het feit dat het straks niet of vrijwel zeker niet meer in aanmerking kan komen voor een online vergunning? Zo ja, gaat dat dan ook daadwerkelijk gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 en 6 heb aangeven, ben ik voornemens uw Kamer in het najaar een brief te sturen over de wijze waarop de ksa zal omgaan met aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland. In deze brief zal tevens worden ingegaan op de vraag hoe deze aanpak te communiceren.
Het toekomstig Nederlands kansspelbeleid en Belgische ervaringen daarmee |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Nood aan rem op legale gokspelen», «Overaanbod aan gokspelen in België» en de open brief van de Kansspelcommissie aan de Belgische regering «Een goede herder scheert zijn schapen, hij vilt ze niet»?1
Ja.
In hoeverre bent u op de hoogte van de ervaringen die België sinds enkele jaren heeft opgedaan met legale gokwebsites en in hoeverre gaat u die kennis gebruiken bij de legalisering van het online gokken in Nederland?
Ik ben bekend met de Belgische regelgeving. Ervaringen in België, Denemarken en Frankrijk met de regulering en uitvoering van kansspelen op afstand zijn meegenomen bij het opstellen van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand, dat ik uw Kamer bij brief van 12 juli jl. heb doen toekomen. Zo hebben bijvoorbeeld het Deense ROFUS en het Belgische EPIS model gestaan voor het in het wetsvoorstel voorgestelde Centraal Register Uitsluiting Kansspelen.
Bij het opstellen van het wetsvoorstel heb ik in overweging genomen om het aantal vergunningen voor online kansspelen op voorhand te beperken. Ik heb geconcludeerd dat een beperking van het aantal aanbieders niet nodig is om de doelstellingen van het kansspelbeleid te realiseren. Zoals ook in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel nader wordt uitgelegd, is het vanwege de reeds bestaande vraag naar online kansspelen op afstand in Nederland en het streven om een hoge mate van kanalisatie te bereiken, juist niet wenselijk om het aantal vergunningen op voorhand te beperken. Het wetsvoorstel gaat daarom uit van een stelsel met een niet op voorhand beperkt aantal vergunningen. Een dergelijk stelsel zorgt voor een hoge mate van kanalisatie en is juridisch goed houdbaar.
Het wetsvoorstel voorziet in het stellen van strikte eisen aan aanbieders, zowel voorafgaand als na verlening van de vergunning, op het gebied van de geschiktheid en betrouwbaarheid van de aanbieder en de verplichte maatregelen in het kader van de consumentenbescherming en preventie van kansspelverslaving, fraude en overige criminaliteit. Op deze wijze wordt het aantal vergunningen op natuurlijke wijze beperkt.
Deelt u de mening dat uit de Belgische ervaringen en de opvatting van de Belgische Kansspelcommissie, het op zijn minst overwogen moet worden om het aantal vergunningen voor online gokken in Nederland aan een maximum te verbinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel legale casinovestigingen, speelautomatenhallen, wedkantoren en andere legale aanbieders van gokspelen kent Nederland? Hoe verhoudt zich dit tot het Belgische aantal zoals dat in het eerstgenoemde artikel wordt genoemd?
In Nederland beschikt Holland Casino over 14 vestigingen, daarnaast zijn er 270 automatenhallen en ongeveer 10.000 speelautomaten in hoogdrempelige horeca. In laagdrempelige gelegenheden zoals snackbars zijn speelautomaten niet toegestaan. Naar rato van inwoneraantal is dit aanbod vergelijkbaar met dat in België, dat negen casino’s en 180 speelautomatenhallen heeft op 10,5 miljoen inwoners.
Sportech is in Nederland de enige aanbieder van weddenschappen op harddraverijen en paardenrennen en biedt via 4 wedcafés, 4 renbanen, 12 wedkantoren en 36 verkooppunten zijn producten aan. De Lotto is, m.u.v. de paardensport, de enige aanbieder van sportweddenschappen (toto), het lottospel en krasloten en heeft totaal 5.697 verkooppunten, waarvan er 1.253 uitsluitend krasloten verkopen. De Nederlandse Staatsloterij biedt zijn producten aan via 3.592 verkooppunten. Ten slotte zijn er vier vergunninghouders voor het organiseren landelijke goede doelenloterijen: de Nationale Postcode Loterij, de Vriendenloterij, de BankGiro Loterij en de Samenwerkende Non-Profit Loterijen. Geen van deze vergunninghouders organisaties maken gebruik van fysieke verkooppunten. Ook dit kansspelaanbod is verhoudingsgewijs vergelijkbaar met dat in België.
Herkent u de zorgen die de Belgische Kansspelcommissie heeft over jongeren die zich aan gokspelletjes wagen en het gebrek aan controlemogelijkheden daarop? Zo ja, hoe gaat u deze zorgen zodanig in beleid en maatregelen vertalen dat het risico van gokken door minderjarigen in Nederland wordt geminimaliseerd? Zo nee, waarom niet?
Ook ik ben van mening dat voorkomen moet worden dat minderjarigen gaan deelnemen aan kansspelen op afstand. In Nederland is het verboden om minderjarigen gelegenheid te bieden tot deelname aan kansspelen. Omdat kansspelen op afstand nu nog niet gereguleerd zijn, gelden er thans geen beperkende regels voor aanbieders van dergelijke kansspelen in Nederland. Het wetsvoorstel biedt echter de mogelijkheid beperkende regels op te leggen aan toekomstige vergunninghouders, op welke regels strikt zal worden toegezien door de kansspelautoriteit (ksa).
Op grond van het wetsvoorstel moeten vergunninghouders aan strikte voorwaarden voldoen, onder meer om deelname door minderjarigen te voorkomen. De vergunninghouder moet allereerst de identiteit en de leeftijd van iedere speler zorgvuldig vaststellen voordat deze als speler mag worden ingeschreven. Zoals gesteld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, wordt in lagere regelgeving in ieder geval geregeld dat de speler documenten moet overleggen waaruit de door hem opgegeven identiteit blijkt, zoals bijvoorbeeld een kopie, een digitale scan of een foto van zijn identiteitsbewijs. Aangezien ook dit niet geheel sluitend is – een speler kan bijvoorbeeld een kopie vervalsen – moet de speler ook een bedrag overmaken naar de spelersrekening van de op de op zijn naam gestelde betaalrekening die hij bij de registratie heeft opgegeven. De ksa houdt hier toezicht op. Een aanbieder die de regels niet naleeft kan zijn vergunning verliezen.
Deelt u de mening dat, om bovenmatig gokgedrag te voorkomen, paal en perk aan het legale en illegale aanbod van kansspelen moet worden gesteld als ook dat het toezicht op de gokmarkt moet worden versterkt? Zo ja, hoe gaat u het aanbod beperken en het toezicht versterken? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik mede naar het antwoord op vraag 3 en vraag 5. Met het wetsvoorstel Kansspelen op afstand wordt Nederlandse spelers een veilig en legaal alternatief voor online kansspelen geboden dat bovendien passend en attractief is. Immers, uit de ervaringen in andere landen en uit eerdere ervaring in Nederland met het tegengaan van illegale kansspelen blijkt dat een succesvolle handhaving staat of valt met enerzijds een gereguleerd stelsel dat passend en attractief is voor spelers en aanbieders, en anderzijds een klimaat waarin het voor spelers en aanbieders onaantrekkelijk en risicovol is om buiten het gereguleerde stelsel te (blijven) opereren. Derhalve is het aan de toezichthouder om het de illegale aanbieders zo moeilijk mogelijk te maken om hun aanbod te richten op de Nederlandse markt.
Met dit wetsvoorstel krijgt de ksa meer slagkracht doordat aan de ksa aanvullende bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten worden toegekend. De ksa krijgt de bevoegdheid om partijen die kansspelen op afstand bevorderen of faciliteren, zoals adverteerders op internet, internetserviceproviders en betaaldienstverleners, een bindende aanwijzing te geven om die dienstverlening te staken. Zoals uit de memorie van toelichting volgt, kan daarbij bijvoorbeeld gedacht worden aan een betaaldienstverlener die verzocht wordt de betalingen tussen de speler en de illegale aanbieder te blokkeren. Hiermee kan de ksa de nodige barrières opwerpen om een effectieve bedrijfsvoering door illegale aanbieders zelfs buiten Nederland zoveel mogelijk te bemoeilijken. Veel spelers zullen niet de moeite nemen de blokkades te omzeilen als er een aantrekkelijk legaal alternatief is.
Verder vormt het wetsvoorstel de basis voor internationale administratieve samenwerking tussen de Nederlandse toezichthouder en buitenlandse toezichthouders. Middels het sluiten van Memoranda of Understanding kan de ksa met buitenlandse toezichthouders samenwerkingsverbanden aangaan die de handhavingsmogelijkheden in het buitenland vergroten.
Overigens kom ik bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel nog uitvoerig met uw Kamer over – de verschillende aspecten van – het wetsvoorstel te spreken.
Het bericht 'Sporter is straks meer kwijt als gemeente niet oplet' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NOC*NSF: Sporter is straks meer kwijt als gemeente niet oplet»?1
Ja.
Bent u van mening dat deze wet, de Wet markt en overheid, zijn doel voorbijschiet op het moment dat hier ook sporters door worden getroffen?
Het doel van de wet is het voorkomen van oneerlijke concurrentie tussen marktpartijen die zich op de markt begeven waaronder de overheid. Dat geldt derhalve ook als gemeentelijke sportaccommodaties worden verhuurd aan sportverenigingen dan wel aan private ondernemingen. De wet schiet daarbij niet zijn doel voorbij als de extra kosten worden doorberekend aan de leden, een vervelend gevolg is het mogelijk wel.
Is het waar dat op grond van deze wet uitzonderingen gemaakt kunnen worden voor de bepaling dat altijd de integrale kostprijs doorberekend moet worden? Klopt het dat de gemeente daarvoor een besluit moet nemen om sportaccommodaties te bestempelen als een dienst van algemeen economisch belang (DAEB)?
Een gemeente kan, indien het algemeen belang zich naar haar oordeel verzet tegen doorberekening van de integrale kostprijs, hiervan afzien door de activiteit te kwalificeren als een activiteit ter uitvoering van een DAEB. Voor zover twijfel kan zijn over de redelijkheid van een kwalificatie als DAEB, biedt het bestuurlijk toezicht mogelijkheden om vast te stellen of een overheidsorganisatie hierbij te ver is gegaan.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zodat zij bij haar leden kan benadrukken dat, op het moment dat gemeenten geen uitzonderingsbesluit treffen voor 1 juli 2014, gemeenten de integrale kostprijs van sportvoorzieningen aan de sportverenigingen moeten doorberekenen?
In januari van dit jaar heeft de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) in samenwerking met de Autoriteit Consument en Markt (ACM), Europa Decentraal, en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor de gemeenten een bijeenkomst georganiseerd over de werking van de Wet Markt & Overheid op de exploitatie van sportaccommodaties. Daarnaast zijn diverse regionale bijeenkomsten georganiseerd om de gemeenten van informatie te voorzien. Voor vragen omtrent de wet, exploitatie van sportaccommodaties en voorbeelden van DAEB’s kunnen de gemeenten terecht bij de VSG.
Bent u bereid, al dan niet in samenwerking met de VNG, de gemeenten erop te wijzen dat zij een DAEB-besluit kunnen nemen? Bent u bereid een concept DAEB-besluit rond te sturen aan de 403 gemeenten?
Nee, de acties genoemd onder de vorige vraag lijken mij voldoende om negatieve effecten van de Wet te voorkomen door alerte acties van de zijde van de gemeenten.
De overname van BEB door Gasunie |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht over de overname van BEB door Gasunie, waarbij het ministerie van Financiën bij nader inzien toch op de hoogte bleek te zijn van de grote risico's?1
Ik heb kennisgenomen van het betreffende krantenartikel.
Klopt het dat (ambtenaren van) het ministerie van Financiën wel degelijk op de hoogte waren van de (regulerings)risico's die hebben geleid tot een boekverlies van 1,5 miljard euro?
Het Ministerie van Financiën was ten tijde van de overname op de hoogte van het feit dat het reguleringsrisico een belangrijk risico was. Het ministerie heeft dit nooit ontkend. De kans dat het reguleringsrisico zich zou materialiseren werd, achteraf gezien ten onrechte, destijds echter als zeer klein ingeschat. De feiten en omstandigheden rond de gang van zaken in 2007 heb ik laten onderzoeken door een onafhankelijk onderzoeksbureau en vervolgens uitvoerig toegelicht aan en besproken met de Kamer. Zie onder andere Kamerstukken II 2012/13, 28 165, nr. 139, blg. 199365, nr. 146, nr. 159, nr. 162; Kamerstukken I 2012/13, 33 292, A en Kamerstukken I 2013/14, 33 292, B.
Waarom is in een eerder stadium beweerd dat het ministerie van Financiën hier niet van op de hoogte zou zijn? Welke rol speelde het ministerie van Economische Zaken hierin?
Dit is een onjuiste voorstelling van zaken, zie het antwoord onder 2.
De Minister van Economische Zaken is betrokken geweest bij de vraag of de overname paste in de gasrotondestrategie. Deze Minister was niet betrokken bij de beoordeling van de aankoopprijs en de afweging van de eventuele bijbehorende risico’s. De betrokkenheid van het Ministerie van Economische Zaken is aangegeven in het verslag van 26 februari 2013 naar aanleiding van het onderzoek naar de overname van Gasunie Deutschland (Kamerstukken II 2012/13, 28 165, nr. 146, pag. 27).
Klop het dat voor de aankoop van 50% van de aandelen Gasunie in 2005, van Shell en Exxon, ook te veel is betaald? Waren deze aandelen echt 2,82 miljard euro waard of is ook hier de staatskas benadeeld?
Zoals in de antwoorden op vragen van de heer Jansen (SP) van 3 augustus 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, Aanhangsel, 3559, vraag 8) is aangegeven, is er niet teveel betaald voor dit belang.
In 2004 heeft de staat met Shell en ExxonMobil onderhandeld over de splitsing van Gasunie en de overname van hun aandeel in de transportactiviteiten en dat heeft geleid tot een overeenkomst, die op 1 juli 2005 geëffectueerd is (Kamerstukken II, 2004/05, 28 109, nr 6 en nr 7). In het later vernietigde methodebesluit van 30 augustus 2005 heeft de NMa (thans ACM) destijds een gestandaardiseerde activawaarde (GAW) vastgesteld van € 4,8 miljard voor het landelijk transportnet van GTS. Dit op basis van de geïndexeerde historische kosten onder aftrek van regulatorische afschrijvingen. De auteurs in de Groene Amsterdammer (waar het door vragensteller aangehaalde artikel naar verwijst) menen op die basis dat € 4,8 miljard de waarde zou moeten zijn voor het na de splitsing ontstane bedrijf Gasunie, waardoor de staat teveel zou hebben betaald.
De aankoopprijs van Gasunie is indertijd bepaald op basis van algemeen gangbare waarderingsmethodieken en was de uitkomst van een onderhandelingsproces. Daarbij speelden de bestaande regulering in 2004 en de toenmalige verwachtingen over de toekomstige regulering een grote rol. Zoals de toenmalige Minister van Economische Zaken de Tweede Kamer heeft laten weten is er in 2005 € 2,77 miljard betaald voor het 50%-aandeel van Shell (25%) en ExxonMobil (25%) in Gasunie (Kamerstukken II, 2004/05, 28 109, nr 7). Inclusief de overgenomen schuld van € 0,78 miljard leidde dit tot een waardering van Gasunie van circa € 6,3 miljard (2x 2,77 + 0,78), hetgeen hoger is dan de GAW.
Er zijn drie factoren in het aan Shell en ExxonMobil betaalde bedrag, die een opwaarts effect hebben op de waarde van Gasunie. Het aankoopbedrag is inclusief de niet-gereguleerde activiteiten van Gasunie, terwijl de GAW alleen betrekking heeft op de gereguleerde activiteiten. Tot de niet-gereguleerde activiteiten van de N.V. Nederlandse Gasunie die eveneens kwamen toe te vallen aan de staat behoorden ondermeer Gasunie Engineering, Gasunie Research en de BBL Company. Tevens is in het aankoopbedrag de verwachte winst over het jaar 2005 verdisconteerd, terwijl de door NMa vastgestelde GAW in het methodebesluit betrekking had op de jaren 2006–2009. Daarnaast was in het methodebesluit opgenomen dat pas aan het einde van de reguleringsperiode het efficiënte kostenniveau bereikt zou worden. Dat wil zeggen tarieven op basis van een GAW van € 4,8 miljard. Tussen 2005 en 2009 zouden de tarieven stapsgewijs worden verlaagd tot het efficiënte kostenniveau. In de tussentijd waren de tarieven dus hoger.
Mogelijke postcodediscriminatie bij energiebedrijf Oxxio |
|
Keklik Yücel (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het energiebedrijf Oxxio een kredietcheck uitvoert op bepaalde klanten en daarnaast een borg eist? 1
Energiebedrijf Oxxio heeft mij als volgt geïnformeerd. Oxxio heeft aangegeven dat zij de kredietwaardigheid van al haar potentiële klanten beoordeelt, of laat beoordelen. Het oordeel hangt nooit uitsluitend van de postcode af. Oxxio geeft aan dat aan nieuwe klanten met een verhoogd betalingsrisico in drie situaties een waarborgsom wordt gevraagd.
Klopt het dat dit bedrijf zich daarbij alleen op de postcode van de mogelijke klant baseert? Zo nee, op welke andere gegevens heeft Oxxio zich gebaseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Is volgens u in dit geval sprake van strijdigheid met artikel 7 van de Algemene wet gelijke behandeling, dat stelt dat het verboden is om onderscheid te maken bij het aanbieden of verlenen van toegang tot goederen of diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten ter zake? Zo nee, waarom niet?
In artikel 7 van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) is bepaald dat het verboden is om bij het aanbieden van een goed of een dienst onderscheid te maken op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras (in de zin van etnische of nationale afkomst), geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Het verbod heeft mede betrekking op de voorwaarden waaronder het goed of de dienst wordt aangeboden, dus bijvoorbeeld ook op het al of niet vragen van een waarborgsom.
Het verbod heeft zowel betrekking op direct onderscheid op een van de genoemde gronden, als op indirect onderscheid. Van indirect onderscheid is sprake indien een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een bepaalde godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat in vergelijking met andere personen bijzonder treft. Artikel 2, eerste lid, van de Awgb bepaalt dat het verbod van onderscheid niet geldt ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief wordt gerechtvaardigd.
In de door Oxxio verstrekte gegevens zie ik geen aanleiding om aan te nemen dat Oxxio bij het accepteren van nieuwe klanten of het vragen van een waarborgsom direct onderscheid maakt op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.
Voor wat betreft indirect onderscheid is uit onderzoek gebleken dat er een indirect verband bestaat tussen postcode, inkomen en afkomst.2 Het gebruik van de postcode als (enige) criterium voor kredietwaardigheid zou daarmee tot indirect onderscheid op grond van ras (in de zin van afkomst) leiden. Uit de door Oxxio verstrekte informatie, die in het antwoord op de vragen 1 en 2 is weergegeven, leid ik echter af dat Oxxio en Focum zich voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van een potentiële klant niet uitsluitend op diens postcode baseren, maar tevens op een groot aantal andere factoren, en dat de postcode in dit verband slechts een beperkte rol speelt. Uit de mij beschikbare informatie kan ik bovendien niet afleiden dat de kredietwaardigheidstoets dan wel het beleid ten aanzien van de waarborgsom op een andere wijze tot (ongeoorloofd) direct of indirect onderscheid leidt.
Overigens heeft het College voor de rechten van de mens onlangs advies uitgebracht over een situatie waarin de postcode als criterium werd gebruikt. Het college concludeerde, dat het indirect onderscheid dat daarvan het gevolg is in bepaalde gevallen objectief gerechtvaardigd kan zijn.3
Klopt het dat de toenmalige Minister van Financiën Zalm in het verleden banken tot de orde heeft geroepen, in verband met vermeende postcodediscriminatie bij het verstrekken van hypotheken?
De Minister van Financiën heeft naar aanleiding van de geluiden over het vermeende selecteren op postcode door hypotheekverstrekkers tijdens een bestuurlijk overleg met de banken te kennen gegeven dat de overheid van hypothecair financiers verwacht dat zij naar het publiek toe helder communiceren over de vraag of zij bij de hypotheekverstrekking selecteren op postcode. De banken hebben bij deze gelegenheid toegezegd om hier een persbericht over te publiceren. Na dit overleg is een bepaling in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen opgenomen dat het enkele feit dat de hypothecair te verbinden woning in een bepaalde wijk of postcodegebied is gelegen, geen grond zal zijn om een aanvraag af te wijzen.
Kunt u het energiebedrijf Oxxio en eventuele andere energiebedrijven op een vergelijkbare manier tot de orde roepen? Zo nee, waarom niet?
Oxxio geeft aan zich niet uitsluitend op de postcode te baseren. Consumenten kunnen als zij vermoeden dat er sprake is van ongeoorloofde praktijken een klacht indienen bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De ACM kan ook op eigen initiatief een onderzoek uitvoeren en zo nodig optreden. Zij kan optreden op basis van sectorspecifieke regelgeving in de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998 en op basis van algemene regelgeving ter bescherming van consumenten. Oxxio heeft in dit kader naar aanleiding van uw vragen over dit onderwerp uit eigen beweging een brief aan de ACM gestuurd. Dit heeft geen aanleiding gevormd voor de ACM om over te gaan tot onderzoek.
Indien iemand zich in een concreet geval gediscrimineerd voelt door de handelwijze van een bedrijf, kan hij of zij zich voor advies wenden tot een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening of een oordeel vragen aan het College voor de rechten van de mens of de rechter. Het College voor de rechten van de mens kan ook uit eigen beweging een onderzoek naar vermeende discriminatie starten. Voorts kan een bedrijf het college om een oordeel vragen over het eigen handelen.
Ik zie daarom geen aanleiding om stappen richting Oxxio of andere energiebedrijven te zetten.
De voorgenomen reorganisatie van de Nederlandse bezorgdienst van TNT Express |
|
Mei Li Vos (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het voornemen van TNT Express om bij de Nederlandse bezorgdienst een flink aantal banen van chauffeurs en pakketbezorgers te schrappen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het besluit van TNT Express om chauffeurs en pakketbezorgers in vaste dienst te vervangen door zzp'ers, in dit geval zogenaamde «onderaannemers», uiterst onwenselijk is en ingaat tegen de Aanpak Schijnconstructies en de door het kabinet genomen maatregelen om werknemers juist meer zekerheid te bieden? Zo ja, bent u bereid om TNT Express hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Als werknemers in vaste dienst worden vervangen door zzp’ers om op die manier de kosten te drukken, dan is dat uiterst onwenselijk. Zeker als er gebruik wordt gemaakt van schijnconstructies om onder bepaalde zaken, zoals ontslagbescherming en afdracht van loonbelasting en sociale premies, uit te komen is er sprake van een onwenselijke situatie.
Uit contacten van ambtenaren van de Ministeries van Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid met TNT Express, blijkt bij TNT Express sprake te zijn van een reorganisatie waarbij werkzaamheden mogelijk worden uitbesteed aan onderaannemers die deze werkzaamheden zullen laten verrichten door bij hen in dienst zijnde werknemers. Naar verluidt worden de werkzaamheden niet uitbesteed aan zzp’ers, omdat dit niet past in het beleid van het bedrijf.
Er kunnen bedrijfseconomische redenen zijn waardoor een bedrijf tot een reorganisatie overgaat. Of dat het geval is, en of een voorgenomen ontslag in overeenstemming is met de daarvoor geldende regels, is ter beoordeling van het UWV als het voornemen aan het UWV wordt voorgelegd.
Deelt u de mening dat de Belastingdienst in dit geval geen VAR-verklaring moet afgeven en dat de Belastingdienst ook geen afspraken met TNT Express moet maken over de «fiscale duiding» van deze «onderaannemers», waardoor geen VAR hoeft te worden aangevraagd?
De aanvraag van een VAR is een verzoek aan de Belastingdienst om een beschikking af te geven. Als de aanvraag volledig en voldoende duidelijk is wordt een VAR (een beschikking) afgegeven.
De Belastingdienst beoordeelt bij iedere VAR-aanvraag de feiten en omstandigheden zoals door de aanvrager gepresenteerd. De soort VAR die wordt afgegeven is daarop gebaseerd. Het is voor de Belastingdienst niet mogelijk om na te gaan of de VAR aanvraag wordt gedaan door een ex-werknemer die nu als opdrachtnemer voor zijn ex-werkgever gaat werken.
Belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen kunnen ook middels vooroverleg met de inspecteur duidelijkheid krijgen over een voorgelegde casus. Dergelijk vooroverleg kan niet worden geweigerd, behoudens in die gevallen waarin het gaat om grensverkenning.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de arbeidsomstandigheden in de Nederlandse pakketdienstensector?2
In de door u genoemde antwoorden heb ik onder meer verwezen naar mijn brief van 5 februari 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 25 883, nr. 217) waarin ik heb gereageerd op het SOMO rapport «Status: Bezorgd. Arbeidsomstandigheden in de Nederlandse pakketdienstensector». In essentie beschrijft het rapport problemen met de contractvormen en problemen met de arbeidsomstandigheden. In mijn brief heb ik aangeven dat het beeld dat uit het rapport naar voren komt niet fraai is. Uit het rapport blijkt niet in welke mate de vermelde misstanden voorkomen. In mijn brief heb ik tevens een verkenning door de Inspectie SZW aangekondigd naar de mogelijke problemen rondom arbeidsomstandigheden bij de koeriersdiensten (zie ook het antwoord op vraag 5).
Hoe kijkt u, gelet op dit besluit van TNT Express maar ook soortgelijke ontwikkelingen bij andere bedrijven zoals DPD, nu aan tegen de ontwikkelingen in de pakketdienstensector?
In mijn brief van 5 februari 2013 heb ik aangegeven de pakketdienstensector te betrekken bij de aanpak van schijnconstructies. De Inspectie SZW heeft het afgelopen jaar inmiddels een verkenning naar de arbeidsomstandigheden in de sector uitgevoerd. Een concrete aanpak naar aanleiding van de bevindingen uit deze verkenning wordt op dit moment bezien. In aanvulling hierop ben ik voornemens om de ontwikkelingen in de sector scherper in beeld te brengen, met name rondom beloningen en contractvormen. Hiervoor zal ik de komende tijd met de sector in gesprek gaan.
Deelt u de mening dat in deze sector de constructie met «onderaannemers» een vorm van schijnzelfstandigheid is en leidt tot een race to the bottom op arbeidsvoorwaarden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Of sprake is van schijnzelfstandigheid hangt af van meerdere factoren. Er wordt onder meer gekeken naar het aantal opdrachtgevers, de tijd die in de werkzaamheden wordt gestoken, het ondernemersrisico en de gezagsverhouding. Indien werknemers door een werkgever worden ontslagen om vervolgens weer als zelfstandige onderaannemer te komen werken onder voorwaarden die door de voormalige werkgever worden opgelegd, dan kan er sprake zijn van schijnzelfstandigheid. Per geval zal het geheel aan feiten en omstandigheden moeten worden gewogen.
De aanpak van schijnzelfstandigheid is een belangrijk onderdeel van het actieplan «bestrijden van schijnconstructies» (bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 17 050, nr. 428). Verschillende ministeries werken aan maatregelen om schijnzelfstandigheid te bestrijden. Het Ministerie van Financiën werkt op dit moment aan een nieuwe VAR internetmodule waarin de VAR aanvraag een gedeelde verantwoordelijkheid wordt tussen opdrachtgever en opdrachtnemer (de zelfstandige). Het Ministerie van Veiligheid en Justitie werkt aan het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI) waarmee de toegang tot de rechter wordt vereenvoudigd. Zelfstandigen die in de praktijk feitelijk werknemer zijn, kunnen straks makkelijker naar de rechter stappen om zich te beroepen op het rechtsvermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
Daarnaast heeft het kabinet recentelijk naar aanleiding van Kamervragen over zzp’ers in de zorg aangekondigd een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) te starten naar zzp’ers. Vraag hierbij is of het instrumentarium, gelet op onder andere de problematiek van schijnzelfstandigheid, thans goed is ingericht.
Het onderzoek van Panteia naar het bezit van een arbeidsongeschiktheidsverzekering onder zzp’ers |
|
Grace Tanamal (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen van zzp’ers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het merendeel van de zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) geen arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft? Zo ja, bent u bereid om stappen te zetten om de verzekeringsgraad te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Zzp’ers hebben de keuzevrijheid om zich wel of niet te verzekeren tegen het risico van inkomstenderving als gevolg van arbeidsongeschiktheid. Dit omvat ook de keuzemogelijkheid om geen verzekering tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico af te sluiten. Er zijn zelfstandigen die zich niet willen verzekeren, bijvoorbeeld omdat zij ingeval van arbeidsongeschiktheid kunnen terugvallen op het inkomen van hun partner of eigen vermogen. Daarnaast zijn er zelfstandigen die zich willen verzekeren, maar zich op de private markt niet kunnen verzekeren, bijvoorbeeld omdat zij te maken krijgen met uitsluitingen, premie-opslagen of omdat zij door een verzekeraar geweigerd worden voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV).
In deze situatie kunnen startende ondernemers gebruik maken van de vangnetverzekering van private verzekeraars of de vrijwillige verzekering van het UWV. Van deze opties wordt echter maar in beperkte mate gebruik gemaakt.
Het kabinet heeft in een brief van 23 april jl. over de aanpak schijnzelfstandigheid aangekondigd interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) uit te gaan voeren naar de balans op de arbeidsmarkt tussen zelfstandigen en werknemers. Daarin zal hun positie binnen de sociale zekerheid worden meegenomen, inclusief de verzekering tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Een rapportage van het IBO volgt voor het einde van het jaar. Op basis van het IBO wil ik onder meer bezien of er aanleiding is en mogelijkheden zijn om de verzekeringsgraad te verhogen.
Uit het onderzoek blijkt dat de belangrijkste reden om geen arbeidsongeschiktheidsverzekering de hoogte van de premies is; wat is uw reactie hierop?
Uit het onderhavige onderzoek van Panteia blijkt dat de verzekerde zzp’ers jaarlijks gemiddeld € 4.050 aan hun AOV betalen, hetgeen neerkomt op een maandelijks bedrag van € 340. In dit licht vind ik het niet verwonderlijk dat een belangrijke reden voor de onverzekerde zzp’ers om géén AOV af te sluiten de prijs / de hoogte van de premies (60%) is. Deze uitkomst komt overeen met het onderzoek dat verricht is in 2009 in het kader van de evaluatie van de Wet einde toegang verzekering WAZ.2 De premie is mede zo hoog omdat het arbeidsongeschiktheidsrisico een omvangrijk risico is dat wordt afgedekt. Voorts is van belang dat de premie voor periodieke uitkeringen bij invaliditeit, ziekte of ongeval (waaronder de aov-premie) aftrekbaar is.
Kunt u aangeven hoeveel zzp’ers zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering een beroep moeten doen op de bijstand vanwege arbeidsongeschiktheid?
Het ontbreekt mij aan gegevens over het aantal zzp’ers zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering dat een beroep heeft gedaan op de bijstand vanwege arbeidsongeschiktheid.
Bent u bereid te onderzoeken wat de voor- en nadelen zijn van herinvoering van een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen, met in ieder geval een variant verplichte basisverzekering – vrijwillige aanvullende verzekering?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven zal het kabinet een breed onderzoek uitvoeren naar de positie van zzp’ers. Ook hun relatie tot het stelsel van de sociale verzekeringen, inclusief het de verzekering tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico, zal daarbij aan de orde komen. Een rapportage volgt voor het einde van het jaar.
Het bericht ‘Netbeheerder Alliander wil hoger loon topman dan nu is toegestaan’ |
|
John Kerstens (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Netbeheerder Alliander wil hoger loon topman dan nu is toegestaan» en «Verbazing over dubbelspel Alliander»?1
Ja
Deelt u de mening dat van de loonsverhoging, waarom gevraagd wordt, absoluut geen sprake kan zijn? Kunt u de Kamer toezeggen dat alle netbeheerders die nu onder de Wet Normering Topinkomens (WNT) vallen, ook in het nieuwe voorstel dat onlangs naar de Raad van State is gestuurd, onder de WNT zullen vallen?
Alliander valt onder de WNT. Daardoor is het niet toegestaan om een bezoldiging boven het bezoldigingsmaximum van de WNT aan te bieden. In het voorontwerp van wet tot verlaging van het wettelijk bezoldigingsmaximum van de WNT, dat op 2 december 2013 gepubliceerd is ten behoeve van de internetconsultatie, is geen wijziging van de positie van de regionale netbeheerders voorzien. Het wetsvoorstel ligt op dit moment voor advies bij de Raad van State. Na ontvangst van het advies van de Raad van State kan ik u nader informeren over de inhoud van het voorstel dat aan de Raad van State is aangeboden.
Hoe beoordeelt u de omschrijving die Alliander van zichzelf geeft als «geprivatiseerde onderneming met commerciële activiteiten»? Deelt u de mening in het genoemde artikel dat Alliander «een publiek bedrijf met gebonden klanten» is?
Beide omschrijvingen kunnen worden gebruikt en zijn bovendien niet onverenigbaar. Het netwerkbedrijf Alliander N.V. («privaatrechtelijke onderneming») bestaat uit een netbeheerder en enkele bedrijfsonderdelen die aanverwante infrastructurele activiteiten uitvoeren. Deze aanverwante bedrijfsactiviteiten mogen in concurrentie met derden plaatsvinden («commerciële activiteiten»).
De netbeheerder maakt deel uit van het netwerkbedrijf en voert zijn taken binnen zijn verzorgingsgebied uit als monopolist («gebonden klanten»). Deze netbeheertaken zijn gereguleerd middels de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. De tarieven die de netbeheerder in rekening brengt worden gereguleerd door de ACM. In gevolge artikel 93 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 85 van de Gaswet berusten alle aandelen van een netbeheerder direct of indirect bij de staat, provincies, gemeenten of andere openbare lichamen («publieke aandeelhouders»).
Wat is de reden dat landelijk netbeheerder TenneT en GasUnie op dit moment niet onder de WNT vallen? Overweegt u, gezien de overloop van medewerkers, deze netbeheerders ook onder de WNT te brengen? Zo nee, waarom niet?
TenneT en Gasunie zijn beide staatsdeelnemingen van het Rijk. Omdat de staat als aandeelhouder volledig bevoegd is om het beloningsbeleid van de deelnemingen vast te stellen, is de WNT niet van toepassing op het beloningsbeleid van staatsdeelnemingen. Op de staatsdeelnemingen is een specifieke beloningssystematiek van toepassing, zoals toegelicht in de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013.2 Met deze methodiek is de staat als aandeelhouder in staat om de beloningen van bestuurders bij staatsdeelnemingen kritisch te beoordelen. Er zijn op dit moment geen voornemens om staatsdeelnemingen als categorie onder de WNT te brengen.
Hoe beoordeelt u de in het artikel «Verbazing over dubbelspel Alliander» beschreven expansiedrift van Alliander?
Alliander is op beperkte schaal al actief als netbeheerder in Duitsland. In het artikel wordt de mogelijke overname van het Berlijnse gasnet door Alliander beschreven. Inmiddels hebben de aandeelhouders van Alliander aangegeven niet in te stemmen met deze overname.
In hoeverre zijn de publieke aandeelhouders (Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten, gemeenteraden en colleges van Burgemeester en Wethouders) op de hoogte van de poging om een Berlijns netwerk over te nemen? Hoe kunnen tegenstrijdige geluiden hierover verklaard worden? Kunt u uitsluiten dat de directeur van de Duitse tak van Alliander het hele concern voor voldongen feiten stelt?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat is het verband tussen de wens om uit te breiden naar Duitsland en het verzoek van Alliander om niet langer aan de WNT te hoeven voldoen? Ziet u de uitbreidingsactiviteiten als één van de onwenselijke sluiproutes waarmee organisaties proberen onder de werking van de WNT uit te komen? Kunt u uitsluiten dat de werking van de WNT voor Alliander wordt opgeschort of beëindigd, als het ervoor kiest in het buitenland (meer) activiteiten te ontplooien?
Onder de WNT wordt bij organisaties geen onderscheid gemaakt met betrekking tot het ontplooien van internationale activiteiten. Dit vormt dus geen sluiproute om onder de werking van de WNT uit te komen. In dat kader bestaat er ook geen verband tussen de beide nieuwsberichten.
Premieverhogingen van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor ZZP’ers |
|
Aukje de Vries (VVD), Mei Li Vos (PvdA), Erik Ziengs (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Tros Radar van 27 januari 2014 en specifiek het item over premieverhogingen van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor ZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel)?
Ja.
Hoe beoordeelt u de signalen uit de genoemde uitzending over verzekeraars die, na een beroep op een en-blocclausule, eenzijdig de AOV-premie verhogen tot soms 25% of meer? Wat vindt u van de stijgingen? Wat vindt u van de communicatie hierover midden in de zomervakantie? Welke gegevens hebben u en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) van de prijsstijgingen over dit soort verzekeringen?
Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen kunnen een en bloc clausule bevatten op grond waarvan een verzekeraar het recht heeft de overeenkomst tussentijds te wijzigen. Dit is het geval omdat deze verzekeringen doorgaans een langere looptijd hebben en niet door de verzekeraar kunnen worden opgezegd. Een verzekeraar heeft dan – gelet op diens soliditeit – de mogelijkheid om de premie of voorwaarden tussentijds aan te passen aan gewijzigde omstandigheden. In het geval de wijziging op enig punt nadelig is voor de verzekeringnemer, heeft deze het recht de verzekeringsovereenkomst binnen 30 dagen op te zeggen (artikel 7:940, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek).
Ik zie dat (enkele) verzekeraars hun premies op grond van een en bloc clausule hebben verhoogd. Ik ben van mening dat verzekeraars hiertoe niet lichtvaardig moeten overgaan en de en bloc clausule zorgvuldig en terughoudend moeten toepassen. Dit onderwerp heeft in ieder geval de aandacht van de AFM. Eventuele communicatie van verzekeraars over premieverhogingen op grond van de en bloc clausule midden in de zomervakantie acht ik ongelukkig. Ik heb echter geen signalen ontvangen dat dit in concrete gevallen heeft geleid tot (termijn)problemen ingeval van gewenste opzegging van de verzekeringsovereenkomst door de verzekeringnemer.
Overigens merk ik op dat verzekeraars de en bloc clausule ook toepassen om tussentijdse premieverlagingen door te voeren. Zo begrijp ik dat een verzekeraar die in de uitzending van Tros Radar naar voren kwam, heeft aangegeven dat de betreffende premieverhoging een klein deel van de portefeuille betrof en de eerste verhoging sinds 2001 was, terwijl deze verzekeraar in 2005 en 2007 premieverlagingen heeft doorgevoerd voor alle beroepsgroepen.
Welke jurisprudentie is er over het ongelimiteerd gebruik van de en-blocclausule door verzekeraars?
Er is beperkte jurisprudentie over het gebruik van een en bloc clausule door verzekeraars. Uit deze jurisprudentie en wet- en regelgeving volgt dat verzekeraars niet ongelimiteerd gebruik kunnen maken van een en bloc clausule. Een verzekeraar is bij een beroep op een en bloc clausule gebonden aan de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). Tevens mag een verzekeraar een hem toekomende bevoegdheid tot tussentijdse wijziging niet misbruiken (artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek).
Hoe wordt voorkomen dat verzekeraars via de en-blocclausule de premie onredelijk en onbillijk kunnen verhogen? Wie houdt daar toezicht op? Wat zijn de afspraken over communicatie en termijnen die daarbij gehanteerd moeten worden? Waar kunnen ondernemers terecht met klachten of staat alleen de (dure) weg naar de rechter open?
Verzekeringnemers kunnen de verzekeringsovereenkomst opzeggen ingeval van een tussentijdse wijziging die nadelig is voor de verzekeringnemer. Daarnaast heeft het Verbond van Verzekeraars in augustus 2012 een advies aan haar leden uitgebracht over en bloc clausules. In dit advies is opgenomen dat verzekeraars goed dienen te beargumenteren of het daadwerkelijk noodzakelijk is een en bloc clausule in de verzekeringsvoorwaarden op te nemen. Voorts bevat dit advies uitgangspunten voor de communicatie over en de toepassing van een en bloc clausule. De communicatie dient helder en transparant te zijn. Wanneer de en bloc clausule wordt toegepast, dient de verzekeraar duidelijk te maken waarom hiertoe wordt overgegaan. Verder wordt aanbevolen dat verzekeraars een en bloc clausule proportioneel en niet lichtvaardig toepassen en dat een tussentijdse aanpassing niet groter c.q. ingrijpender is dan strikt noodzakelijk.
De Nederlandsche Bank houdt toezicht op de soliditeit van verzekeraars. Het inzetten van een en bloc clausule is één van de risico-mitigerende maatregelen die de verzekeraar ter beschikking staan om zijn soliditeit te waarborgen. De AFM houdt toezicht op de wijze waarop verzekeraars communiceren over premieverhogingen via een en bloc clausule en hoe een dergelijke verhoging strookt met wat in hun polisvoorwaarden staat.
Ondernemers met klachten over hun verzekeraar kunnen zich (via de interne klachtenprocedure van de verzekeraar) wenden tot hun verzekeraar. Leidt dit niet tot de gewenste oplossing, dan kunnen zij zich wenden tot de rechter.
Hoe makkelijk is het voor ZZP’ers om over te stappen als het gaat om een arbeidsongeschiktheidsverzekering? Voor welke ZZP’ers is het een probleem om te kunnen overstappen, bijvoorbeeld als er al signalen van ziekte zijn? Welke mogelijkheden hebben deze ZZP’ers bij het onredelijk en onbillijk stijgen van de premies, aangezien zij niet kunnen overstappen?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is in het verzekeringsrecht geregeld dat een verzekerde de verzekeringsovereenkomst kan opzeggen bij een tussentijdse wijziging, indien die wijziging op enig punt nadelig voor hem is (artikel 7:940, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek). Het opzegrecht bestaat alleen niet wanneer de wijziging nodig is vanwege gewijzigde wetgeving, de wijziging uitsluitend in het voordeel van de verzekeringnemer is, of de wijziging van de premie direct voortvloeit uit bepalingen in de polisvoorwaarden (zoals indexatie).
Bij het overstappen naar een andere verzekeraar zal de nieuwe verzekeraar zich een oordeel vormen van het te verzekeren risico. Risico’s kunnen door de jaren heen wijzigen, bijvoorbeeld als gevolg van een verslechterde gezondheidssituatie of een hogere leeftijd van de klant. Een nieuwe verzekeraar kan daarom besluiten om een hogere premie te vragen of de dekking aan te passen. Hierdoor kan het zo zijn dat de verzekeringnemer het opzegrecht de facto niet kan benutten omdat hij voor het verkrijgen van dezelfde verzekeringsdekking bij een andere verzekeraar met acceptatiebeperkingen dan wel met even nadelige of meer nadelige voorwaarden geconfronteerd wordt. Ingeval van een verhoging die gegeven de omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, kan de verzekeringnemer zich wenden tot de verzekeraar en ingeval dit niet tot een oplossing leidt, tot de rechter.
Voor de volledigheid wordt vermeld dat een en bloc clausule slechts premiewijzigingen mogelijk maakt voor een (bepaalde) groep verzekerden: deze clausule biedt geen ruimte voor de wijziging van een individuele premie van een verzekerde ingeval van bijvoorbeeld een hoger gezondheidsrisico en kan derhalve niet ingezet worden als verkapte vorm van risicoselectie.
Bent u bekend met het AFM-rapport «Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor Zelfstandigen» uit 2011? Wat is er gedaan met de uitkomsten van dit AFM-rapport door de verzekeraars?
Ja, ik ben bekend met het AFM-rapport «Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor Zelfstandigen» uit 2011. Sinds de publicatie van het rapport van de AFM zijn veel en bloc clausules begrijpelijker gemaakt. Het is voor consumenten en ZZP’ers door de verbeteringen nu vaak duidelijker dat de verzekeraar iets kan wijzigen en dat ze dan het recht hebben om de wijziging te weigeren of de verzekering te beëindigen. Dit neemt niet weg dat de redenen waarom verzekeraars wijzigingen doorvoeren in een aantal gevallen beter kunnen worden toegelicht en beter kunnen worden gespecificeerd. Dit heeft de aandacht van de AFM.
Bent u bereid de AFM te vragen om in het kader van het toezicht op producten en productontwikkelingsproces (PPP) een korte verkenning te doen naar de kostenefficiëntie van het product en meer specifiek ook naar tariefstijgingen als gevolg van de en-blocclausule? Zo nee, waarom niet?
De AFM heeft over de afgelopen 12 maanden enkele signalen gehad over en bloc clausules. In het licht hiervan zal de AFM vanuit het toezicht op producten – en productontwikkelingsproces (PPP) een verkenning starten naar het gebruik van de en bloc clausule bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Hierbij zal ook gekeken worden naar de kostenefficiëntie van het product.
De loonverdubbeling bij het overheidsbedrijf Enexis |
|
Mei Li Vos (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de loonverdubbeling voor de Enexis-top, die de Raad van Commissarissen van plan zou zijn te geven?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, wat is de reden van deze loonverdubbeling?
Netbeheerder Enexis valt onder het wettelijk bezoldigingsmaximum van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Daarmee is de maximaal vast te stellen bezoldiging op 130% van een ministerssalaris genormeerd. De Raad van Commissarissen (RvC) van Enexis heeft samen met de RvC van netbeheerder Alliander op 15 januari 2014 gereageerd in het kader van de consultatie over het voorontwerp van het wetsvoorstel waarmee de norm van de WNT van 130% naar 100% van het ministerssalaris wordt teruggebracht.2 De brief gaat in op de gevolgen van het wetsvoorstel vanuit het perspectief van de netwerkbedrijven. De inhoud van deze brief is door sommige aandeelhouders als een voorstel tot loonverdubbeling geïnterpreteerd. Deze lezing is door Enexis ontkend. Het is op basis van de WNT in ieder geval niet mogelijk om een loonsverhoging vast te stellen waarmee de maximale bezoldigingsnorm wordt overschreden.
Is het waar dat Enexist in haar eigen gebied geen concurrenten heeft, en dus niet op een echte vrije markt opereert?
Het netwerkbedrijf Enexis Holding N.V. bestaat uit een netbeheerder en enkele bedrijfsonderdelen die aanverwante infrastructurele activiteiten uitvoeren. De netbeheerder voert zijn netbeheertaken binnen zijn verzorgingsgebied uit als monopolist. Concurrentie tussen energietransportnetten zou tot maatschappelijk en economisch inefficiënte uitkomsten leiden. Deze netbeheertaken zijn gereguleerd middels de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. De tarieven die de netbeheerder in rekening brengt zijn gereguleerd door de ACM. De overige bedrijfsactiviteiten mogen wel in concurrentie met derden plaatsvinden.
Is het waar dat Enexis een 100% publieke overheids-NV is, met slechts overheden als aandeelhouder?
Nederland kent geen speciale «overheids-N.V.»-structuur. Enexis Holding N.V. is een reguliere privaatrechtelijke vennootschap. Wel berusten in gevolge artikel 93 van de Electriciteitswet 1998 en artikel 85 van de Gaswet alle aandelen van een netbeheerder bij de staat, provincies, gemeenten of andere openbare lichamen. De aandeelhouders van Enexis zijn de provincies Noord-Brabant, Overijssel, Limburg, Groningen, Drenthe, Flevoland en diverse gemeenten.
Hoe is in het licht van het bovenstaande de loonverdubbeling te kwalificeren?
Zie het antwoord op vraag 2
Valt Enexis onder de Wet normering topinkomens, die het salaris van de top maximeert op 130% van een ministerssalaris? Zo nee, kunt u overheids-NV’s zoals Enexis onder de Wet normering topinkomens brengen?
Ja, zie het antwoord op vraag 2
De uitzending “Woede in de winkelstraat” |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending «Woede in de winkelstraat»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de misstanden in franchiseland en de mogelijke aanpassing van de franchiseovereenkomst?2
Ja.
Deelt u, naar aanleiding van in de uitzending gemelde misstanden (gedwongen winkelnering, geen mogelijkheid om over prijzen te onderhandelen, verkeerde prognoses) de mening dat (aspirant-)franchisenemers sterker moeten kunnen staan ten opzichte van de franchisegever? Zo nee, waarom niet?
De door Zembla gesignaleerde knelpunten komen overeen met eerdere berichtgeving over franchise. De uitzending bevestigt de eerdere constatering dat franchisenemers in de praktijk voor onaangename verrassingen kunnen komen te staan3. Dit treft met name diegenen die zich als aspirant-franchisenemer onvoldoende op de hoogte stellen van hun contractuele rechten en plichten.
Ondernemen brengt risico’s met zich mee, zo ook franchisenemerschap. Het samenwerkingsverband tussen franchisegever en franchisenemer is deels gevestigd op gedeelde belangen en dat wekt wellicht een misplaatst gevoel van vertrouwen onder aspirant-franchisenemers. De aspirant-franchisenemer dient echter een kritische houding jegens de franchisegever aan te nemen.
Hoe eventuele winst en verlies tussen beide partijen verdeeld wordt is immers het resultaat van de onderhandeling tussen deze partijen. Franchisenemers hebben vooral in de precontractuele fase een kans om gunstige voorwaarden voor zichzelf te bedingen, zij kunnen immers altijd ervan afzien om met de formule in zee te gaan. Zij dienen deze kans echter zelf te verzilveren door contractuele rechten en plichten ter discussie te stellen.
Zoals eerder aangeven, ben ik voornemens de voorlichting aan aspirant-franchisenemers op Ondernemersplein.nl te verbeteren. De informatie zal, meer gedetailleerd dan nu het geval is, voorzien in aandachtspunten waarin de franchisenemer zich moet verdiepen alvorens een overeenkomst aan te gaan.
Deelt u de mening dat de wet onvoldoende mogelijkheden biedt om de positie van de franchisenemer te versterken en dat daarom nieuwe wetgeving nodig is om van de franchiseovereenkomst een benoemde overeenkomst te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met voorstellen te komen?
De door Zembla gesignaleerde knelpunten hebben met name betrekking op het beperkende effect van contractueel vastgelegde rechten en plichten van beide partijen op de mogelijkheid voor de franchisenemer om eigen ondernemerschap te ontplooien. Dat franchisenemers ervaren dat zij minder vrijheid hebben om te ondernemen, komt deels door contractuele bepalingen die vaak voorkomen in het business model van franchising, zoals een afnameverplichting van producten en diensten. Het is belangrijk dat aspirant-franchisenemers alert zijn op dergelijke bepalingen voordat zij een contract afsluiten. Bij het onderhandelen en aangaan van overeenkomsten is een actieve inzet van aspirant-franchisenemers nodig. Aanvullende wetgeving is hiervoor geen oplossing. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, zal ik wel de voorlichting aan aspirant-franchisenemers verbeteren. De bestaande wettelijke regels zijn verder voldoende om geschillen die aan de rechter worden voorgelegd (onder andere over te rooskleurige prognoses) op te lossen. Als er sprake is van oplichting, bijvoorbeeld door gebruik te maken van vervalste jaarverslagen, kan een gedupeerde aangifte doen. Het Openbaar Ministerie kan dan overgaan tot vervolging. Ook hiervoor acht ik aanvullende wetgeving dan ook niet nodig.