De verbreding van de sluis bij Kornwerderzand |
|
Maurits von Martels (CDA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rutte: verbreding sluis Kornwerderzand gaat door»?1
Ja.
Deelt u de uitspraken van de Minister-President dat er nog dit jaar een oplossing komt voor de resterende financiële middelen?
In het interview spreekt de Minister-President vertrouwen uit in het proces dat met betrekking tot de sluis bij Kornwerderzand is ingezet. De Minister-President geeft in het interview ook aan dat hij geen beloftes kan doen over de uitkomsten. Er is immers nog een substantieel financieel gat te dichten.
Welke oplossing ziet u voor de resterende financiële middelen om de verbreding van de sluis te realiseren?
Met de regionale bestuurders heb ik in het bestuurlijk overleg van 22 november jl. werkafspraken gemaakt, om samen met hen op zoek te gaan naar manieren om het financiële gat, dat er is, te dichten. Die afspraken ben ik met de regio aan het uitwerken. In mijn brief van 21 december is de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken. Het uitwerken van de afspraken kost enige tijd en die uitwerking is nodig voor de verdere besluitvorming.
De stand van zaken omtrent de werkafspraken is als volgt. Allereerst bezien we of versoberingen en optimaliseringen van het project tot kostenbesparingen kunnen leiden. De planning is dat dit onderzoek dit voorjaar afgerond wordt.
Ook onderzoeken we samen met de regio extra financieringsmogelijkheden. Ik kan u melden dat de regio in dat kader voornemens is, om een voorstel voor de 3e tranche van de Regio Envelop in te dienen.
Tot slot is met de regionale bestuurders afgesproken om nog nader onderzoek te doen naar de werkgelegenheids- en verdringingseffecten van verbreding van de sluis. Als de verbreding van de sluis werkgelegenheid naar de regio brengt, moet dit immers niet ten koste gaan van werkgelegenheid elders in Nederland. Dit onderzoek is inmiddels afgerond en tezamen met de MKBA voorgelegd aan het CPB voor een second opinion. Deze second opinion wordt momenteel uitgevoerd door het CPB en kan voor de regio nadere onderbouwing leveren voor bredere financiering.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 35 000 A, nr. 81) waarin de regering is verzocht om voor te sorteren op een realisatiebesluit in 2019 en het voortouw te nemen, in samenwerking met de regio, om de verschillende financieringsmogelijkheden in beeld te brengen voor de resterende middelen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de metingen in de Groninger bodem niet kloppen |
|
Carla Dik-Faber (CU), Matthijs Sienot (D66), Maurits von Martels (CDA), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fout bij KNMI-meting Groningse aardbevingen, Kamer wil opheldering»1.
Op maandag 4 februari jl. is in het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw (KEM), een onafhankelijk onderzoeksprogramma, gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), besproken dat de uitkomsten van een model voor grondversnellingen niet pasten bij recent gedownloade data van het KNMI. Op 7 februari meldde een onderzoeker van het KEM in een memo dat dit het gevolg kon zijn van problemen met de data van grondversnellingen en dat er hierover contact moet worden opgenomen met het KNMI. Diezelfde dag hebben ambtenaren van EZK dit bericht aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) doorgeleid. Vrijdag 8 februari heeft EZK verzocht om een nader overleg met het KNMI voor duiding van de afwijkingen in de metingen. Dit gesprek heeft op 13 februari plaatsgevonden. SodM was ook bij dit gesprek aanwezig. Daar werd geconcludeerd dat afwijkingen mogelijk een effect zouden kunnen hebben op het model dat gehanteerd wordt voor de vaststelling van seismische dreiging in Groningen. Het KNMI gaf hierbij aan dat naar hun inschatting het effect op de hazard mapsklein zou zijn. Besloten is om dat nader uit te zoeken. De Minister van EZK is op vrijdag 15 februari ’s avonds laat kort geïnformeerd en maandagochtend 18 februari uitgebreider. Er is met alle betrokkenen op 20 februari een spoedoverleg geweest om de mogelijke implicaties te inventariseren en het vervolgtraject te bespreken. Op donderdag 21 februari heeft het KNMI de Minister van EZK en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) formeel per brief geïnformeerd. Diezelfde dag hebben de Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 583).
De Minister van EZK was onaangenaam verrast dat hij als opdrachtgever van de metingen hierover niet eerder op de hoogte is gebracht door het KNMI. De afwijkingen waren vanaf augustus bij het KNMI bekend en zijn in december gecorrigeerd.
De Staatssecretaris van IenW is op 21 februari jl. door het KNMI op de hoogte gebracht. Ook zij was onaangenaam verrast dat ze als eigenaar van het KNMI hierover niet eerder is geïnformeerd.
De Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW hebben gezamenlijk met urgentie acties in gang gezet om de gevolgen van de meetfouten in kaart te brengen. Zoals in de brief aan uw Kamer aangekondigd, is inmiddels een onderzoek gestart. Alle betrokken partijen – KNMI, IenW, EZK, Nationaal Coördinator Groningen (NCG), SodM – zijn in een ambtelijke werkgroep bij elkaar gebracht om de afhankelijkheden en gevolgen te inventariseren. Aangezien samenwerking met het KNMI essentieel is, achten wij het van belang dat het KNMI zijn verantwoordelijkheid in deze kwestie heeft erkend, hiervoor excuses heeft aangeboden, volledige medewerking verleent voor de genoemde acties en zelf verdere toelichting geeft over de oorzaak aan betrokken partijen.
Wanneer bent u geïnformeerd over de foutieve meetgegevens?
Wij betreuren het dat het KNMI niet tijdig een melding heeft gemaakt van de geconstateerde afwijkingen. Wij zijn van mening dat een late melding van een verkeerde instelling van de meetinstrumenten, ook als deze inmiddels is opgelost, aan belanghebbenden in de toekomst voorkomen dient te worden. Gezien de impact van de ontstane situatie zal de Staatssecretaris van IenW in haar rol als eigenaar van het agentschap dan ook met het KNMI de gang van zaken evalueren en nagaan welke vervolgstappen kunnen worden gezet om te borgen dat dit in de toekomst wordt voorkomen.
In het algemeen geldt dat de Staatssecretaris van IenW conform de regeling agentschappen als eigenaar van het KNMI de continuïteit van het agentschap borgt en toezicht houdt op de algemene gang van zaken. Daarbij draagt zij er zorg voor dat het KNMI in staat is om de wettelijke taak zoals vastgelegd in de wet Meteorologie en Seismologie uit te kunnen voeren, onder meer door voldoende middelen en capaciteit beschikbaar te stellen. In 2015 is in opdracht van EZK een nieuw meetnetwerk geïnstalleerd in Groningen. De afwijking van de versnellingsmetingen is niet ontstaan door achterstallig onderhoud aan de infrastructuur van het netwerk noch door een gebrek aan middelen en capaciteit.
Naast het uitvoeren van de wettelijke taak, voert het KNMI ook zogenoemde maatwerkopdrachten binnen het Rijk uit. In dit specifieke geval betreft het een maatwerkopdracht die het KNMI voor EZK uitvoert. Over bijbehorende prestatieafspraken en vergoedingen zijn afspraken gemaakt tussen EZK en KNMI.
Klopt het dat de onjuiste gegevens al in augustus 2018 binnen het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) zijn geconstateerd, maar pas in februari 2019 zijn gemeld? Kunt u aangeven hoe dit mogelijk is?
Met het ondergrondmodel worden door het KNMI de seismische dreiging (hazard) en door de NAM zowel de seismische dreiging als het seismische risico (HRA) afgeleid. Het ondergrondmodel is gebruikt als input voor het onderzoek van de Mijnraad en het daarvan afgeleide advies. NAM en KNMI hebben hier beide een bijdrage aan geleverd.
De Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW hebben een ambtelijke werkgroep ingesteld die tot doel heeft om met alle betrokken partijen – KNMI, IenW, EZK, SodM en NCG – de impact van de afwijkingen in kaart te brengen. KNMI concludeert dat er geen twijfel is over het feit dat er geen effect is op het ondergrondmodel en de daarvan afgeleide hazard maps. De verklaring daarvoor is dat de meetgegevens van de versnellingsmeters niet gebruikt zijn voor deze berekeningen omdat er nog te veel onzekerheid bestond over bepaalde aspecten van het model. KNMI geeft aan dat de conclusies van de bestaande hazard maps niet ter discussie staan. In het nieuwe ondergrondmodel (opleveringsdatum medio 2019) worden wel meetgegevens van de versnellingsmeters gebruikt, waarbij de reeds gecorrigeerde versnellingsdata worden gebruikt. Dit is 1 maart jl. door het KNMI toegelicht aan de ambtelijke werkgroep toegelicht. De Minister van EZK heeft SodM gevraagd om dit te bevestigen.
De Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW zullen de Kamer over de laatste stand van zaken informeren voor het AO Mijnbouw van 21 maart.
Waarom heeft het KNMI deze gegevens in februari 2019 toch nog gemeld aan het ministerie? Wat was hiervoor de aanleiding? Wat was er anders dan in augustus 2018?
De afwijkingen in de metingen zijn veroorzaakt door afwijkende fabrieksinstellingen en niet door een onvoldoende dicht meetnetwerk. Uitbreiding van het meetnetwerk naar aanleiding van de afwijkingen in de metingen is daarom niet aan de orde.
Naar aanleiding van de constatering dat er sprake was van afwijkende versnellingsmetingen zijn de volgende acties in gang gezet:
Het KNMI zal een evaluatie uitvoeren op basis waarvan nadere afspraken worden gemaakt tussen KNMI, EZK en IenW om in de toekomst herhaling van in gebreke gebleven communicatie te voorkomen. Dit zal tevens worden betrokken bij de jaarlijkse verantwoordings- en voortgangsgesprekken die de Staatssecretaris van IenW met het KNMI op reguliere basis voert.
Zie hiervoor het antwoord op vraag drie.
Er wordt door SodM een aanvullende audit uitgevoerd om meer zekerheid te verkrijgen over de kwaliteit van de grondversnellingsmetingen en de daarmee verkregen data. Deze audit heeft betrekking heeft op het gehele meetnetwerk, inclusief de metingen die niet beïnvloed zijn door de afwijkende fabrieksinstellingen.
Kunt u verklaren hoe het kan dat sinds augustus 2018 bekend is dat de metingen foutief werden uitgevoerd, maar pas in februari 2019 zijn gemeld?
De afwijkingen in de metingen zijn veroorzaakt door afwijkende fabrieksinstellingen en niet door het ontbreken van tiltmeters. Tiltmeters meten de scheefstelling van gebouwen en infrastructuur en hebben geen rol in het bepalen van grondversnellingen aan het aardoppervlak. Er is geen voornemen om tiltmeters aan het bestaande netwerk toe te voegen.
Deelt u de mening dat de data van versnellingsmeters in Groningen moeten kloppen?
Zoals aangegeven in vraag 3 onderzoekt het KNMI de rol van de afwijkende gegevens bij het ondergrondmodel. De betrouwbaarheid van het HRA-model staat niet ter discussie. Dat geldt ook voor de uitgangspunten van de uitvoering van de versterking. Het plan van aanpak versterken van de NCG en de versterkingsplannen van de afzonderlijke gemeenten zijn hierin leidend. Of de afwijkingen in de metingen zijn gebruikt en zo ja of ze invloed op de resultaten van het HRA-model hebben laten we uitzoeken, zie ook het antwoord op vraag 1.
Het HRA-model wordt gebruikt om gericht te kunnen prioriteren. De beschikbare capaciteit voor opname en beoordeling wordt met voorrang ingezet voor de woningen die naar verwachting het verst van de veiligheidsnorm verwijderd zijn. Bewoners van huizen die op grond van dit model geen verhoogd risicoprofiel hebben, kunnen op termijn kosteloos een toets op de veiligheid van hun woning laten uitvoeren. De uitvoering van de versterking gaat onverminderd door.
Welke controles zijn er op de kwaliteit van het KNMI?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een dergelijke fout van het KNMI niet bijdraagt aan het vertrouwen van de Groningers? Wat kunt u doen om het KNMI dit vertrouwen te laten herstellen?
In het verleden is bij de beoordeling van schades gebruik gemaakt van contouren die werden vastgesteld aan de hand van grondversnellingskaarten. Door de afwijkingen in de metingen zouden de grondversnellingskaarten kunnen wijzigen. Of dit het geval is, brengen wij op dit moment in kaart in het onderzoek waaraan wij refereren in het antwoord op de eerste vraag.
De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen, die de schademeldingen vanaf 31 maart 2017 in behandeling heeft, heeft tot op heden geen besluiten gebaseerd op grondversnellingskaarten. Deze beslissingen worden daarmee niet geraakt door de geconstateerde afwijkingen in de metingen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dergelijke meetfouten nog een keer plaatsvinden binnen het KNMI?
Zoals wij in de brief aan uw Kamer (Kamerstuk 33 529, nr. 583) al aangaven, mag er geen twijfel bestaan over de correctheid van de meetgegevens, ook niet als het gaat om zeer kleine afwijkingen. Wij begrijpen dat onduidelijkheid over meetgegevens kan leiden tot een groter gevoel van onzekerheid voor bewoners van het Groningse aardbevingsgebied. Mogelijke twijfel en onzekerheid willen we zoveel mogelijk wegnemen. Inwoners en belanghebbenden moeten van de juiste gegevens kunnen uitgaan. Daarom is het van belang dat zo spoedig mogelijk wordt bepaald wat de invloed is van de afwijkingen in de metingen op schadebeoordeling en versterken. De kwaliteit van het meetnetwerk staat niet ter discussie, er is geen sprake van achterstallig onderhoud.
Voor de verdere acties die door ons in gang gezet zijn verwijzen wij naar het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om met KNMI in gesprek te gaan over het belang van tijdig rapporteren van correcties voor het vertrouwen van de Groningers in de overheid?
Zie antwoord vraag 9.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Leefomgeving op 7 maart 2019?
Nee, vanwege afstemming op 5 maart.
Het bericht ‘Directeur probleemkind Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) stopt ermee’ |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Directeur probleemkind CBR stopt ermee»?1
Ja.
Heeft het vertrek van de algemeen directeur te maken met uw aankondiging dat het toezicht op het CBR wordt aangescherpt? Zo ja, kunt u dat toelichten?
De algemeen directeur heeft aangegeven af te zien van een herbenoeming voor een tweede termijn. Deze beslissing respecteer ik.
Volgens het CBR zal ten aanzien van de doorlooptijden, als alles meezit, pas in het najaar van 2019 verbetering optreden.Wat zal er moeten gebeuren om de dienstverlening sneller op orde te krijgen?
De structurele oplossing waar het CBR aan werkt, is de digitalisering van het proces van het indienen van de gezondheidsverklaring en medische beoordelingen. De komende maanden gaat het CBR steeds meer klanten helpen in het nieuwe digitale proces. Het CBR kiest ervoor het nieuwe, inmiddels operationele systeem zorgvuldig en beheerst verder te implementeren. Een al te grote opschaling ineens brengt te veel risico’s met zich mee. Daarnaast kost het kunnen beschikken over voldoende medische adviseurs tijd.
Weet u waar de diepere oorzaken liggen van de problemen bij het CBR? Zo ja, welke zijn dat?
Het CBR wordt geconfronteerd met een veel hogere instroom aan gezondheidsverklaringen dan gebruikelijk als gevolg van economische voorspoed (en daarmee dus een groei van het aantal aanvragen) en een stijging van het aantal 75-plussers dat blijft rijden. Daarnaast is onvoldoende medisch personeel beschikbaar voor de beoordeling van keuringsverslagen en medische besluiten. Daarnaast werkt het CBR momenteel aan de digitalisering van het proces van medische beoordelingen. Hiermee verwacht zij de procedure met enkele weken te verkorten en kostendekkend te maken. Dit veranderproces gaat gepaard met een reorganisatie.
Welke maatregelen moeten op korte termijn worden genomen en welke op lange termijn?
Ik deel uw zorgen rondom de problematiek van het CBR. De doorlooptijden van een medische beoordeling zijn op dit moment te lang en de bereikbaarheid van het CBR voor burgers met vragen en klachten is onvoldoende. Het toezicht op het CBR is door mij aangescherpt en vanuit het ministerie kijken we vaker en dieper mee bij de gekozen maatregelen en acties die door het CBR in gang zijn gezet. Er is frequent contact tussen het CBR en het ministerie.
Het CBR heeft meerdere tijdelijke maatregelen genomen om de oplopende doorlooptijden tegen te gaan. Deze maatregelen lossen helaas de problemen bij het CBR niet direct op, maar hiermee worden burgers die problemen ondervinden zoveel als mogelijk geholpen. Zo wordt er extra medisch personeel aangetrokken om de medische dossiers te kunnen beoordelen, is de capaciteit van de klantenservice fors uitgebreid en zijn de openingstijden van de klantenservice verruimd. Klanten worden telefonisch te woord gestaan of ontvangen digitaal een reactie van het CBR. Door het CBR wordt sinds begin dit jaar geprioriteerd op afloopdatum van het rijbewijs. Mensen die al langere tijd bezig zijn en van wie het rijbewijs binnenkort verloopt of is verlopen, worden als eerste geholpen. Met onder andere de beroepsorganisatie TLN is een spoedprocedure afgesproken voor de beroepschauffeurs. De beroepschauffeurs waarbij niet tijdig het rijbewijs kan worden vernieuwd, kunnen hiermee direct worden geholpen. Daarnaast helpt het als klanten de gezondheidsverklaring digitaal indienen en tijdig beginnen, dus direct na ontvangst van de RDW-brief. Het CBR zal binnenkort een extra publiekscampagne starten onder de naam «Maximaal Digitaal» om dit onder de aandacht te brengen van haar klanten.
De structurele oplossing waar het CBR aan werkt is een digitalisering van het proces van indienen van de gezondheidsverklaring en het proces van medische beoordelingen. Sinds januari 2019 worden bijvoorbeeld alle nieuwe gezondheidsverklaringen van beroepschauffeurs behandeld in het nieuwe, digitale proces. De komende maanden gaat het CBR steeds meer klanten helpen in het nieuwe digitale proces. Met dit nieuwe proces verwacht het CBR de doorlooptijd van het gehele proces van aanvraag tot besluit met enkele weken te verkorten. Het nieuwe systeem werkt beter door het geïmplementeerde automatische protocol. Die neemt per ommegaande de eenvoudige besluiten waar anders een medewerker voor nodig is, bijvoorbeeld het al dan niet doorverwijzen naar een specialist in geval van oogaandoeningen of diabetes. Verder zit de winst van het nieuwe systeem in de snelle digitale lijnen via Zorgdomein tussen arts en CBR. De verdere implementatie vraagt wel om zorgvuldigheid. Gecombineerd met de complexe situatie van twee operationele systemen, kost de implementatie meer tijd dan gepland.
Hoe lang denkt u dat het aangescherpte toezicht op het CBR gehandhaafd zal moeten blijven?
Het toezicht door het ministerie op het CBR is onlangs door mij aangescherpt en zal aangescherpt blijven zolang dit nodig is.
Kunt u alle correspondentie die het CBR en u gevoerd hebben op een rij zetten en aan de Kamer doen toekomen?
Gegeven de context van uw vraag heb ik ervoor gekozen om mij vooral te richten op de correspondentie waarin ook specifiek wordt ingegaan op de problematiek rondom doorlooptijden. Ik heb mij daarbij gericht op de correspondentie van het afgelopen jaar.
Het CBR heeft mij in juni 2018 per brief geïnformeerd over het pakket van maatregelen dat aanvullend is opgesteld om weer te kunnen voldoen aan de doorlooptijden medisch en de reserveringstermijnen voor een praktijkexamen.
In november 2018 heeft het CBR mij per brief geïnformeerd over de stand van zaken. Beide brieven heb ik met uw Kamer gedeeld.
In het voorjaar 2018 heeft PricewaterhouseCoopers het rapport inzake de vijfjaarlijkse wettelijke evaluatie van het CBR aan mij aangeboden. Dit rapport heb ik in juli 2018 met uw Kamer gedeeld.
Vanuit de planning & control cyclus van het ministerie wordt jaarlijks een drietal brieven gestuurd aan het CBR. In maart 2018 is de jaarbrief 2018 aan het CBR gestuurd waarin aandacht wordt gevraagd voor belangrijke ontwikkelingen in het komende jaar en het jaar daarop. In mei 2018 is per brief goedkeuring verleend op het besluit van de directie van het CBR tot vaststelling van de jaarrekening 2017 en in november 2018 is per brief goedkeuring verleend aan het Financieel Meerjaren Beleidsplan 2019–2023. In deze brieven – die u in de bijlage1 aantreft – is aandacht gevraagd voor de problematiek van de medische doorlooptijden en het grote belang van de implementatie van het nieuwe digitaliseringsproces.
Gedurende het jaar is er op meerdere niveaus overleg tussen CBR en het ministerie waarin aandacht is en wordt gevraagd voor de problematiek ten aanzien van de doorlooptijden. Zelf heb ik op 24 januari jl. met de directie van het CBR en de raad van toezicht gesproken. Op 19 februari jl. heeft er een vervolgoverleg plaatsgevonden tussen de loco-SG en de directie CBR en de raad van toezicht. Voor 12 maart aanstaande staat opnieuw een overleg gepland in dezelfde setting als op 19 februari.
Kunt u deze vragen beantwoorden tijdig voor het algemeen overleg CBR van 12 maart 2019?
Ja.
De ongelukken op de A67 |
|
Maurits von Martels (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich de Kamervragen die eerder gesteld zijn over de ongelukken op de A67?1
Ja.
Kunt u recente getallen geven over het aantal ongelukken op de A67, zodat de getallen van 2018 vergeleken kunnen worden met 2017? Zo nee, wilt u de Kamer informeren zodra de ongevallengegevens over het jaar 2018 beschikbaar zijn in BRON (Bestand geRegistreerde Ongevallen Nederland)?
De ongevalscijfers over 2018 zijn nog niet beschikbaar in BRON, omdat momenteel kwaliteitscontroles op de voorlopige data plaatsvinden. De verwachting is dat de definitieve cijfers beschikbaar komen in juni/juli. Vanwege de vergelijkbaarheid communiceer ik alleen over de vastgestelde cijfers en niet over de voorlopige cijfers (STAR), aangezien deze nog kunnen wijzigen. Ik zal zodra de definitieve cijfers beschikbaar zijn de Kamer nader informeren over de ongevalssituatie op de A67.
Beschikt u thans over andere bronnen dan BRON, waardoor een actuele duiding gegeven kan worden over het aantal ongelukken (zoals gegevens van de ANWB en Evofenedex/TLN)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid die informatie te duiden en met de Kamer te delen?
Voor communicatie over ongevallencijfers wordt uitsluitend BRON data gebruikt, omdat daarin de politiegegevens met daarin voor het veiligheidsbeleid essentiële gegevens, zoals de letselernst, zijn opgenomen en zijn verrijkt met gegevens van Incidentmanagement.
Kunt u aangegeven welke mogelijke veiligheidsmaatregelen onderzocht worden in dit verband met de MIRT-verkenning (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) A67 Leenderheide–Zaarderheiken?
In de Kamerbrief van 19 februari bent u geïnformeerd over de aanpak van de A67 Leenderheide Zaarderheiken gericht op de verbetering van de doorstroming en de verkeersveiligheid. Voor de A67 Leenderheide Zaarderheiken is een ontwerp Structuurvisie met voorkeursalternatief vastgesteld. In het voorkeursalternatief zijn korte termijn maatregelen opgenomen gericht op verbeteren doorstroming en verkeersveiligheid bestaande uit kleine infrastructurele maatregelen en smart mobility maatregelen. Dit betreft maatregelen als aanleggen van pechhavens, verbeteren van aansluitingen om makkelijker en veiliger in te kunnen voegen en de aanpak van incidenten als gevolg van slechte banden en onjuiste bandenspanning bij vrachtwagens. Tevens is een (2x3) capaciteitsuitbreiding opgenomen van Leenderheide tot Geldrop.
De containers die overboord zijn geslagen bij de Waddeneilanden |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over 270 containers die overboord zijn geslagen bij de Waddeneilanden, waarvan sommige containers met giftige stoffen?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de vervolgprocedures zijn, zowel qua het verhalen van de schade als het strafrechtelijke vervolg?
De reder van de MSC Zoe is namens de Staat direct aansprakelijk gesteld en door Rijkswaterstaat tot opruiming verplicht op basis van de Wet bestrijding maritieme ongevallen. De reder heeft laten weten zich verantwoordelijk te voelen en alle opruimkosten te zullen betalen. Ook wil het bedrijf alles in het werk stellen om schade te beperken.
Afgesproken is dat Rijkswaterstaat de schade-afhandeling in de richting van de verzekeraar van de reder coördineert voor in ieder geval de overheidspartijen. Onderzocht wordt of de terrein beherende organisaties zich hierbij kunnen en willen aansluiten.
Het Openbaar Ministerie (OM) doet op dit moment strafrechtelijk onderzoek naar het verliezen van de containers door MSC Zoe. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) levert bij dit onderzoek inhoudelijke assistentie. Uit het onderzoek van het OM moet blijken of er sprake is van strafbare feiten. De vervolgprocedures op strafrechtelijk gebied zijn afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek.
Op welke wijze worden de verloren containers geborgen, wie voert dit uit en wie wordt hiervoor aansprakelijk gesteld?
Containers die in het water of op de zeebodem zijn gelokaliseerd, worden zo spoedig mogelijk geborgen. Een veilig berging is alleen mogelijk als de weersomstandigheden op zee dit toelaten. De containers op de zandplaten en de stranden van de Waddeneilanden zijn inmiddels in opdracht van Rijkswaterstaat verwijderd.
In opdracht van de rederij MSC, de eigenaar van de MSC Zoe, zijn twee bergingsschepen ingezet. De berging gebeurt binnen de door Rijkswaterstaat aangegeven kaders en uitgangspunten. Naast de voorkoming van ecologische schade, heeft de veiligheid voor de scheepvaart en voor de aanwezige gasleidingen prioriteit. De reder van de MSC Zoe is namens de Staat direct aansprakelijk gesteld en door Rijkswaterstaat tot opruiming verplicht op basis van de Wet bestrijding maritieme ongevallen. De reder heeft laten weten zich verantwoordelijk te voelen en alle opruimkosten te zullen betalen. Ook wil het bedrijf alles in het werk stellen om schade te beperken.
Is Rijkswaterstaat als beheerder juist en op tijd geïnformeerd door de reder? Welke acties zijn hier uit voortgekomen?
In de nacht van 2 januari heeft de verkeerspost Westereems, een gezamenlijke verkeerspost van Rijkswaterstaat en de Duitse autoriteiten, om 3:57u een melding ontvangen van de rederij MSC. De beoordeling of de melding binnen de gestelde termijnen heeft plaatsgevonden, wordt onderzocht in het strafrechtelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door het OM.
De verkeerspost heeft onmiddellijk de Kustwacht geïnformeerd met het oog op de veiligheid van de scheepvaart. Aansluitend is vanuit Rijkswaterstaat contact gezocht met de rederij, de verzekeraar en de collega overheden, waarna het opruimen van de stranden is gestart.
Hoe wordt er samengewerkt met de lokale, regionale, maar ook Duitse autoriteiten?
De coördinatie tussen de betrokken Nederlandse diensten is in handen van de Veiligheidsregio Fryslân. Op initiatief van de betrokken burgemeesters is per 7 januari, GRIP 4 (Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdingsprocedure) ingesteld.
Ook de Duitse autoriteiten zijn betrokken, zie ook antwoord 6.
De samenwerking tussen de betrokken Nederlandse autoriteiten onderling en de samenwerking met de Duitse autoriteiten verloopt goed.
Wat is de oorzaak van dit incident en op welke manier zijn de Nederlandse autoriteiten betrokken bij eventueel onderzoek? Stelt u gezien de zeer uitzonderlijke omvang zelf een nader onderzoek in?
De oorzaak van het incident is op dit moment niet bekend. Onderzoek moet dit uitwijzen. Onderzoek wordt gedaan door de Duitse autoriteiten omdat het schip na het incident in Bremerhaven was aangemeerd, en de Panamese autoriteiten omdat het schip onder Panamese vlag vaart. Het schip is inmiddels weer vertrokken uit Bremerhaven nadat door de Duitse autoriteiten is vastgesteld dat de reis veilig kon worden voortgezet. Vanuit Nederland heeft het Openbaar Ministerie een onderzoek ingesteld en levert de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) inhoudelijke assistentie aan het OM bij dit onderzoek. Daarnaast heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid ook besloten een onderzoek in te stellen.
Hoe staat het met de opvolging van de aanbevelingen uit het rapport, d.d. 30 augustus 2010, van de toenmalige Inspectie Verkeer en Waterstaat naar aanleiding van de thema-actie Sjorringen, waarbij bleek dat de containers slechts op 46% van de schepen conform de daarvoor gestelde normen waren vastgesjord?
Op grond van de aanbevelingen uit het rapport is er een «awareness» campagne uitgevoerd onder reders en klassenbureaus. Ook is het onderwerp behandeld op internationale seminars van inspecteurs en de resultaten zijn gedeeld met onder meer de Europese en Australische Maritieme Veiligheidsagentschappen (EMSA/AMSA).
Verder zijn de internationale regels voor het verifiëren van de gewichten van containers aangescherpt, opdat de verdeling van het gewicht aan boord van schepen kan worden verbeterd. Deze aangescherpte regelgeving kwam voort uit een voorstel van Nederland, Denemarken en Australië, gebaseerd op onderzoek van MARIN. De aangescherpte regels zijn sinds 2016 van kracht.
In de Nederlandse havens is sinds de thema-actie in het kader van de Port State controles aandacht geweest voor het sjorren van containers. In februari 2018 is er een thema-actie op het sjorren van containers uitgevoerd voor schepen tot 150 meter waar de bemanning dit zelf mag doen. Daarnaast wordt, in samenwerking met het Havenbedrijf Rotterdam, ingezet op voorlichting aan schepen die de haven van Rotterdam bezoeken.
Hoeveel containers zijn er sinds 2010 over boord geslagen en wat waren daarbij de belangrijkste oorzaken?
Voor het incident met de MSC Zoe zijn er in de periode 2010 – 2018 door de Kustwacht in het Nederlands deel van de Noordzee 188 overboord geslagen containers geregistreerd. Bij het incidenteel overboord slaan van containers worden de oorzaken niet structureel onderzocht. Wel zijn en worden schepen na het verlies van een container in de aankomsthaven gecontroleerd. Aan het overboord slaan van containers kunnen diverse oorzaken ten grondslag liggen, zoals een combinatie van weersomstandigheden en tekortkomingen bij het vastsjorren van de containers.
Welke acties zijn door en/of vanuit uw ministerie recent op nationaal en internationaal niveau (bijvoorbeeld Internationale Maritieme Organisatie – IMO) ondernomen om overboord geslagen containers te voorkomen?
Zie antwoord 7.
Klopt de berichtgeving dat een aantal containers de gevaarlijke organische peroxiden in poedervorm bevatten? Zo ja, is reeds bekend of die containers al zijn aangespoeld? Wat gaat u ondernemen om de schade te voorkomen?
Er is sprake van één overboord geslagen container met als lading dibenzoylperoxide. Er is een drietal zakken aangespoeld op Schiermonnikoog. Hierdoor is het aannemelijk dat de betreffende container open is geraakt. De container zelf is nog niet gelokaliseerd.
Het RIVM meldt dat de gezondheidsrisico’s van deze stof beperkt zijn zolang de verpakking intact blijft. Als de verpakking beschadigd is, kan het product irritatie aan luchtwegen (bij verstuiven), huid en ogen veroorzaken. De Veiligheidsregio raadt het publiek daarom aan de zakken niet aan te raken en 112 te bellen. Dibenzoylperoxide is volgens RIVM zeer toxisch voor het aquatisch leven, maar deze effecten zijn kortdurend, omdat de stof in water snel wordt omgezet naar een niet-toxische stof.
Zou u zich willen inzetten om alle containers te voorzien van een chip en een tracking device, zodat containers eenvoudiger op te sporen zijn?
In mijn brief aan uw Kamer van 15 januari 2019 heb ik aangegeven dat ik mij er voor zal inspannen dat containers bij incidenten gemakkelijker kunnen worden opgespoord. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door het chippen van containers. Ik zal daartoe de mogelijkheden verkennen. Daartoe strekkende afspraken zijn echter alleen te realiseren in internationaal verband.
De nieuwe prijsverhoging voor tachograafkaarten |
|
Cem Laçin , Jan de Graaf (CDA), Maurits von Martels (CDA), Remco Dijkstra (VVD), Rutger Schonis (D66), Chris Stoffer (SGP), Roy van Aalst (PVV), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het voorstel om het tarief voor tachograafkaarten opnieuw te verhogen?
Ja.
Hoe waardeert u het voorstel van de producent van tachograafkaarten, Kiwa, om het tarief voor tachograafkaarten in 2019 opnieuw te verhogen, met ruim 5%?1
Het tarief voor de huidige generatie tachograafkaarten is niet verhoogd en blijft op een bedrag van 95 euro per kaart. Voertuigen die vanaf 15 juni 2019 worden geregistreerd moeten voorzien zijn van de tweede generatie digitale tachograaf, de «smart» tachograaf. Daarbij behoren andere, zogenaamde tweede generatie tachograafkaarten. De invoering van deze tachograaf en de aanvullende eisen die, vanuit nieuwe Europese regelgeving, worden gesteld aan het uitgifteproces en de extra functionaliteiten die aan de tachograafkaart worden toegevoegd leiden tot hogere kosten. Daarom is dit tarief bepaald op een hoger bedrag van 100 euro.
Is de veronderstelling juist dat het tarief voor de Nederlandse tachograafkaart substantieel hoger ligt dan de tarieven in omliggende landen? Is de veronderstelling juist dat een tachograafkaart in Duitsland slechts € 40 kost?
Er is een onderscheid in verschillende typen tachograafkaarten, namelijk de bestuurderskaarten, bedrijfskaarten, werkplaatskaarten en controlekaarten. Nederland hanteert hierbij 1 uniform tarief. In het buitenland verschillen deze tarieven van kaart tot kaart en soms zelfs tussen provincies of deelstaten. Op dit moment wordt door een extern bureau een internationale benchmark naar de tarieven in de transportsector uitgevoerd, waarin de tarieven voor de bestuurderskaart en de bedrijfskaart in Nederland worden vergeleken met die in België, Duitsland (Noordrijn-Westfalen), Polen, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
Hoe waardeert u het prijsverschil tussen Nederlandse tachograafkaarten en die in omliggende landen?
Een waardering over het prijsverschil met omliggende landen, zal onderdeel uitmaken van de reactie op de eerder genoemde benchmark bij vraag 3. In deze benchmark zal namelijk ook worden gekeken naar de totstandkoming van de tarieven.
Kunt u de uitkomsten van het benchmarkonderzoek naar de kostprijs en verkooptarieven van verschillende verkeer- en vervoervergunningen in verschillende landen naar de Kamer sturen?
Ik zal uw Kamer na afronding van het onderzoek informeren over de uitkomsten.
Kunt u een eerste indicatie geven van de verschillen met betrekking tot tachograafkaarten?
Ik wacht de resultaten van het benchmarkonderzoek af. Zie tevens antwoorden op vragen nrs. 3, 4 en 5.
Waarom is het nieuwe stelsel voor de Inspectie Leefomgeving en Transport- en Kiwa-tarieven voor verkeer en vervoer nog steeds niet definitief ingevoerd, in weerwil van de eerdere inschatting (bij de begrotingsbehandeling Infrastructuur en Waterstaat in 2017) dat het nieuwe stelsel per 1 juli 2018 in werking zou treden? Wanneer gaat dit gebeuren?
De laatste jaren is toegewerkt naar een wijziging van het tariefstelsel om het transparanter en eenvoudiger te maken. Dit betreft niet alleen wegvervoer, maar vergunningen voor de diverse modaliteiten (binnenvaart, bus, goederenvervoer, luchtvaart, spoor, taxi, visserij en koopvaardij). Het huidige stelsel werd ontwikkeld door de verschillende voorgangers van de ILT met veel verschillen tussen sectoren. De stelselherziening heeft consequenties voor de vele partijen en sectoren. Ik hecht hierbij aan een zorgvuldig proces en consulatie van alle belanghebbenden. De stelselherziening blijkt helaas complexer en daardoor langer te duren dan eerder voorzien. Ik hoop uw Kamer in de loop van dit jaar te informeren over het nieuwe tarievenstelsel.
Is de veronderstelling juist dat het nieuwe tarievenstelsel zal zorgen voor een sterke daling van het Kiwa-tarief voor tachograafkaarten in verband met het uitgangspunt dat de prijzen kostendekkend moeten zijn en dat geen kruissubsidiëring plaats mag vinden?
Voor de berekening van de tarieven na de stelselherziening is het interdepartementale rapport «Maat houden 2014» het uitgangspunt. Hierin staat opgenomen dat een tarief de werkelijke kosten niet mag overschrijden.
Bent u bereid, mede gelet op de aangenomen motie Bisschop c.s. (Kamerstuk 34 000 XII, nr. 45), de prijsverhoging op te schorten zolang het nieuwe tarievenstelsel nog niet van kracht is geworden?
Nee, de tarieven voor de tachograafkaarten blijven op de vastgestelde prijs. Met de invoering van het nieuwe stelsel voor de door de Inspectie Leefomgeving en Transport- en Kiwa gehanteerde tarieven voor verkeer en vervoer wordt invulling gegeven aan de uitvoering van de motie Bisschop c.s. (Kamerstuk 34 000 XII, nr. 45).
Regels en procedures die mogelijk onderzoek van gentherapie hinderen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin gesteld wordt dat de ontwikkeling van gentherapie in Nederland ernstig gehinderd zou worden door gedateerde wet- en regelgeving?1
Ja.
Kunt u aangeven naar aanleiding van welke EU-regelgeving een milieutoets uitgevoerd moet worden, waarnaar in dit artikel verwezen wordt en in welke Nederlandse wet- en regelgeving dit is geregeld?
In Europa bestaan twee richtlijnen die voor handelingen met genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) relevant zijn. Dat zijn enerzijds richtlijn 2009/41 voor het ingeperkt gebruik van ggo’s en anderzijds richtlijn 2001/18 voor de introductie van ggo’s in het milieu. Beide richtlijnen vereisen een risicobeoordeling die aan de vergunning of toelating van genoemde handelingen vooraf dient te gaan.
In Nederland is bij de behandeling van de uitvoeringsregelgeving vastgesteld dat gentherapie valt onder richtlijn 2001/18 voor de introductie van ggo’s in het milieu. Een en ander is bepaald in het Besluit ggo 2013 Milieubeheer2 en de Regeling ggo 2013 Milieubeheer3.
Kunt u schetsen wat de procedure behelst van deze milieutoets bij het gebruik van gentherapie?
De procedure voor vergunningverlening voor gentherapietoepassingen wordt voor wat betreft de biotechnologische veiligheidsbeoordeling uitgevoerd overeenkomstig het Besluit ggo 2013 Milieubeheer.
Het bedrijf of de instelling die een gentherapeutische handeling wil uitvoeren, dient daaraan voorafgaand een vergunningaanvraag in te dienen, waarbij een milieurisicobeoordeling wordt opgesteld en de daaraan ten grondslag liggende informatie wordt bijgevoegd.
De vergunning wordt aangevraagd bij het Loket Gentherapie van het Bureau GGO4. De procedurele stappen zijn uitgewerkt in een stroomschema dat is gepubliceerd op de website van het Loket Gentherapie.5
Klopt het dat Nederland deze EU-regelgeving strikter interpreteert dan de meeste andere Europese landen, waaronder België? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit het geval is?
Nederland hanteert geen striktere interpretatie van de EU-regelgeving. Ter toelichting dient het volgende.
Er bestaat al geruime tijd discussie in de Europese Unie of gentherapie met ggo’s bij mensen valt onder richtlijn 2009/41 voor het ingeperkt gebruik van ggo’s of onder richtlijn 2001/18 voor de introductie van ggo’s in het milieu. Beide richtlijnen vereisen een risicobeoordeling die aan de vergunning of toelating van genoemde handelingen vooraf dient te gaan.
In Nederland is bij de behandeling van de uitvoeringsregelgeving vastgesteld dat gentherapie valt onder richtlijn 2001/18 voor de introductie van ggo’s in het milieu. Een en ander is bepaald in het Besluit ggo 2013 Milieubeheer6 en de Regeling ggo 2013 Milieubeheer7.
Er zijn ook landen die gentherapie met ggo’s bij mensen behandelen onder richtlijn 2009/41 voor het ingeperkt gebruik van ggo’s. Hierbij wordt er van uitgegaan dat dat door toepassing van inperkingmaatregelen altijd voorkomen wordt dat ggo’s in het milieu terecht komen en niet buiten het inperkingsgebied (het laboratorium, ruimte in ziekenhuis) kunnen geraken. Zo hoeft onder dit beginsel bij een vergunningaanvraag niet alleen minder informatie te worden aangeleverd, maar vindt daarbij ook een andersoortige risicobeoordeling plaats.
Omdat het in Nederland doorgaans onwenselijk en onmogelijk is om met gentherapie behandelde patiënten tegen hun wil in een ziekenhuis afgezonderd te houden, kan verspreiding in het milieu van ggo’s met bijvoorbeeld de urine niet altijd worden voorkomen. Er moet daarom bij de milieurisicobeoordeling van worden uitgegaan dat ggo’s in het milieu terecht kunnen komen. Het beoordelingsregime van richtlijn 2001/18 is hier specifiek op ingericht.
Ik deel dan ook niet in algemene zin de opvatting van de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen en HollandBio dat deze regelgeving gedateerd is omdat het primaire doel ervan, te weten het waarborgen van de veiligheid voor de menselijke gezondheid en het milieu, er adequaat mee gestand wordt gedaan.
Wel hecht ik eraan te benadrukken dat Nederland op niet aflatende wijze aandringt bij de Europese Commissie op Europese harmonisatie ter verdere verkleining van de verschillen in «level playing field» tussen de verschillende Europese lidstaten. Vanaf begin 2017 tot medio 2018 zijn de Europese Commissie en lidstaten met elkaar in gesprek geweest over het verbeteren van de uitvoering van de Europese regels over klinische proeven waarbij genetische modificatie wordt gebruikt (gentherapie). Nederland heeft dit initiatief van de Europese Commissie aangegrepen om een grondige herziening van zowel de Europese regelgeving als de uitvoeringspraktijk in de EU te bepleiten. Dat zou de onnodige lasten voor bedrijven en instellingen aanzienlijk reduceren.
Om dat mogelijk te maken en ook om te komen tot harmonisatie van het toepasselijke regime voor gentherapie, heeft de Europese Commissie erkend dat dit nuttig en nodig is om belemmeringen te verminderen, maar tegelijkertijd heeft de Europese Commissie aangegeven dat het wijzigen van de ggo-richtlijnen niet bespreekbaar is.
Het kabinet is daarover teleurgesteld omdat daardoor de verschillen tussen lidstaten en de procedurele belemmeringen in de Europese regelgeving onvoldoende kunnen worden weggenomen, maar het blijft onverkort de noodzaak hiervan onder de aandacht brengen.
Wat is de opvatting van de regering met betrekking tot de betreffende EU-regelgeving? Deelt u de opvatting van de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen en HollandBio dat deze regelgeving gedateerd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat patenten toch mogelijk zijn op veredelde groenten en planten |
|
Maurits von Martels (CDA), Tjeerd de Groot (D66), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Toch patent op veredelde groenten en planten»?1
Ja.
Klopt het dat de Technische Kamer van Beroep van het Europese Octrooibureau (EOB) op 5 december 2018 beslist heeft dat octrooien toch verleend kunnen worden op natuurlijke eigenschappen van planten en klassiek veredelde planten? Zo ja, kunt u toelichten op basis van welke overwegingen deze beslissing is gemaakt?
Ik heb vernomen dat de Technische Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau op 5 december jl. mondeling heeft beslist dat Regel 28(2) van het Uitvoeringsreglement bij het Europees octrooiverdrag nietig is wegens strijd met het Europees Octrooiverdrag. De schriftelijke uitwerking van de beslissing is echter nog niet beschikbaar, deze wordt binnenkort verwacht. Daarom kan ik helaas nog niets zeggen over de overwegingen die tot deze beslissing hebben geleid
Klopt het dat de Technische Kamer van Beroep van het EOB deze beslissing heeft genomen vanwege een gebrekkige wettelijke grondslag van de aangepaste uitvoeringsregels binnen het Europees octrooiverdrag? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er geen octrooien op natuurlijke eigenschappen en klassiek veredelde planten verleend moeten worden?
Ik ben nog steeds van mening dat het niet mogelijk moet zijn om de producten van klassieke plantenveredeling met een octrooi te monopoliseren.
Kunt u bevestigen dat Nederland zich wederom gaat inspannen om samen met alle lidstaten van het EOB een duurzame oplossing te vinden zodat het voorgoed onmogelijk wordt om octrooien verleend te krijgen op klassiek veredelde planten en natuurlijke eigenschappen van planten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga, net als uw Kamer, er van uit dat alle EU-lidstaten en het Europees parlement nog steeds achter de beleidswijziging staan die het EOB per 1 juli 2017 heeft doorgevoerd, waardoor de producten van klassieke veredeling niet octrooieerbaar zijn. Deze beleidswijziging volgde op de interpretatieve verklaring van de Biotechrichtlijn (98/44/EG) die de Europese Commissie eind 2016 heeft uitgebracht, volgend op het onder Nederlands EU voorzitterschap georganiseerde symposium. In deze verklaring geeft de Europese Commissie aan dat het nooit de bedoeling is geweest van de wetgever van de Biotechrichtlijn dat de producten van essentieel biologische processen octrooieerbaar zouden zijn, hoewel dat niet expliciet in de richtlijn is opgenomen. Ik deel deze interpretatie volledig. In de Nederlandse Rijksoctrooiwet 1995 is dit ook expliciet opgenomen in artikel 3 lid 1 sub d.
Bij de eerstvolgende Landbouw- en Visserijraad zal ik aandacht vragen voor deze kwestie. Medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hebben dit onderwerp reeds aangekaart in de Raad van Bestuur van het Europees Octrooibureau. Daar is aangegeven dat het in februari op de agenda van de Patent Law Committee zal komen. Ook de Europese Commissie neemt dit onderwerp erg serieus en wacht de schriftelijke uitspraak met belangstelling af. Tevens heeft de Europese Commissie de experts van de lidstaten uitgenodigd voor een vergadering over dit onderwerp in februari.
Bent u bereid om aan te dringen op aanpassing van het Europese octrooiverdrag, nu dit de enige duurzame oplossing lijkt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voor een snelle en duurzame oplossing van deze zaak. Of aanpassing van het octrooiverdrag daarvoor de beste route is weet ik nog niet. Ik ben van mening dat we eerst de schriftelijke beslissing in de zaak van de Technische Kamer van Beroep moeten afwachten, de bespreking hiervan binnen het EOB, en de besprekingen door de experts van de lidstaten met de Europese Commissie. Bij al deze besprekingen zal Nederland aandringen op duurzame oplossingen voor het probleem.
Hoe kijkt u aan tegen de discrepantie tussen deze beslissing met betrekking tot het Europese octrooiverdrag en de Rijksoctrooiwet, waarin immers expliciet staat dat octrooien op essentieel biologische producten zijn uitgesloten?
Wanneer een Europees octrooi wordt aangevraagd bij het Europees Octrooi Bureau, kan de aanvrager na verlening kiezen in welke landen die deelnemen aan het Europees Octrooiverdrag hij bescherming voor zijn uitvinding wenst. Er is dus niet sprake van één octrooi dat automatisch in alle lidstaten geldig is, maar een bundel van nationale octrooien. Op deze nationale octrooien is vervolgens het nationale octrooirecht van toepassing. Wanneer een Europees octrooi (ook) in Nederland wordt gevalideerd, is de Rijksoctrooiwet 1995 hierop van toepassing. Volgens artikel 3 lid 1 sub d van de Rijksoctrooiwet 1995 zijn de voortbrengselen van werkwijzen van wezenlijk biologische aard zoals kruisingen en selecties, niet octrooieerbaar. Deze interpretatie van de Biotechrichtlijn door de Nederlandse wetgever stemt overeen met de genoemde interpretatieve verklaring en Regel 28(2). Zou voor een dergelijk voortbrengsel toch een octrooi worden verleend en dat octrooi in Nederland worden gevalideerd, dan zou door een belanghebbende de nietigheid daarvan kunnen worden ingeroepen voor de Nederlandse rechter.
Wat gaat er nu gebeuren met de huidige lopende octrooiaanvragen? Kunnen die zo snel mogelijk (weer) on hold worden gezet?
Omdat de schriftelijke uitwerking van de beslissing nog niet beschikbaar is, is hier nog niets over bekend. Ik verwacht dat het Europees Octrooibureau hier na de publicatie van de uitspraak over zal communiceren. Nederland zal erop aandringen dat spoedig duidelijkheid wordt verschaft.
Kunt u toelichten wat de mogelijke effecten van deze uitspraak zijn op het kwekersrecht en de veredelingsvrijstelling?
Deze uitspraak van het Europees Octrooibureau heeft geen gevolgen voor het kwekersrecht of de veredelingsvrijstelling die we in het kwekersrecht kennen. Wel leidt de uitspraak er toe – indien deze tot verlening van octrooien voor producten van wezenlijk biologische processen zou leiden- dat belangrijke planteneigenschappen onder een octrooi zouden kunnen vallen hetgeen toegang tot deze eigenschap kan belemmeren. Voor voortdurende innovatie is de plantenveredeling juist gebaat bij een onbelemmerde toegang tot genetische bronnen met belangrijke eigenschappen. Vandaar de Nederlandse inzet om een duurzame oplossing te vinden zodat het voorgoed onmogelijk wordt om octrooien verleend te krijgen op klassiek veredelde planten en natuurlijke eigenschappen van planten.
Hoe zorgt u ervoor dat de voor Nederland heel belangrijke veredelingsvrijstelling behouden blijft? Welke acties onderneemt u hiertoe?
Zie antwoord vraag 9.
De problematische situatie in de suikerbietenteelt na het wegvallen van het gebruik van neonicotinoïden |
|
Maurits von Martels (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de problematische situatie die in de suikerbietenteelt ontstaat na het wegvallen van het gebruik van neonicotinoïden?
Op mijn verzoek heeft de NVWA eind 2017 een analyse uitgevoerd van de landbouwkundige impact van restricties op de drie neonicotinoiden waaruit blijkt dat er een grote impact wordt verwacht in de teelt van suikerbieten. Dit betekent dat met het resterende middelen- en maatregelenpakket plagen mogelijk niet meer afdoende kunnen worden beheerst. Ik heb deze analyse op 5 april 2018 (Kamerstuk 27 858, nr. 418) met uw Kamer gedeeld.
Wat vindt u van deze situatie waarbij de suikerbietenteelt in Nederland in gevaar komt?
Ik betreur het dat de restricties op het gebruik van de drie neonicotinoiden grote impact hebben op de teelt van suikerbieten en dat dit tot opbrengstverliezen kan leiden. Ik heb de restricties echter gesteund vanwege de door EFSA geconstateerde risico’s van deze neonicotinoiden voor bijen.
Klopt het dat er direct na de besluitvorming in Brussel (27 april) door diverse vertegenwoordigingen contact is gezocht voor een overleg over de ontstane situatie? Klopt het dat een eerste gesprek pas heeft plaatsgevonden na ruim twee maanden?
Verschillende stakeholders hebben verzocht om te overleggen over de ontstane situatie. Het eerste overleg – op ambtelijk niveau – heeft om agendatechnische redenen van de betrokken partijen begin juli 2018 plaatsgevonden.
Kunt u toelichten waarom het ruim twee maanden heeft geduurd voordat er een gesprek kon plaatsvinden?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Wat was de uitkomst van dit gesprek en eventuele andere gesprekken?
De uitkomst van het eerste gesprek was om na het zomerreces een bestuurlijk overleg te houden. Dit overleg heeft medio september 2018 plaatsgevonden.
Er is gesproken over de gevolgen van het gedeeltelijke verbod op het gebruik van de drie neonicotinoiden op korte en lange termijn. Het agrarische bedrijfsleven zou zich beraden op de vraag of er een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling zou worden ingediend voor alternatieven voor de drie neonicotinoïden of voor het gewasbeschermingsmiddel Cruiser SB voor de teelt van suikerbieten. Hierbij is het bedrijfsleven gewezen op het feit dat ik uw Kamer heb geïnformeerd over het feit dat een vrijstelling voor middelen op basis van de drie neonicotinoiden niet in de lijn der verwachting zou liggen (Kamerstuk 27 858, nr. 435).
Het agrarisch bedrijfsleven heeft vervolgens een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling voor het middel Cruiser SB ingediend en niet voor een alternatief voor de drie neonicotinoiden.
Er is afgesproken om de aspecten die relevant zijn voor de lange termijn – denk aan innovatie op het gebied van weerbare teeltsystemen, maatregelen, middelen – mee te nemen in het traject van het opstellen van het uitvoeringsprogramma van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030». Ik verwacht uw Kamer op korte termijn te kunnen informeren over deze visie.
Klopt het dat er een beperkt verzoek tot vrijstelling van het gebruik van thiamethoxam is ingediend? Zo ja, wanneer heeft u dit verzoek ontvangen, wanneer is dit verzoek uitgezet bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en wanneer is of wordt dit verzoek uitgezet bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB)?
Er is op 9 oktober 2018 een verzoek tot tijdelijke vrijstelling van het middel Cruiser SB, op basis van de werkzame stof thiamethoxam, ingediend. Dit verzoek is dezelfde dag uitgezet bij de NVWA. Conform procedure is na de beoordeling door de NVWA het voorstel op 7 december 2018 aan het Ctgb voorgelegd om de risico’s van het gebruik te beoordelen.
Bent u op de hoogte dat met het wegvallen van deze middelen een aanzienlijk zwaardere milieubelasting waarschijnlijk is omdat minder effectieve middelen moeten worden ingezet en dat de inzet van deze middelen ook veel nuttige insecten bestrijdt terwijl dit bij het gebruik van neonicotinoïdencoating zeer beperkt is en daarmee minder schadelijk is voor het milieu?
Ik heb eerder aan uw Kamer gemeld dat de alternatieve werkzame stoffen voor de drie neonicotinoïden niet per sé een lager risicoprofiel hebben. De Europese Commissie is hierop in het besluitvormingsproces gewezen door enkele lidstaten – waaronder Nederland (Kamerstuk 27 858, nr. 396). De feitelijke milieubelasting is afhankelijk van de plaagdruk, de gekozen alternatieve werkzame stoffen en de hoeveelheid en frequentie van het gebruik ervan.
Wat vindt u van deze ontwikkeling en vindt u dit bij nader inzien een gewenste ontwikkeling die voortkomt uit het verbod op het gebruik van de neonicotinoïden?
Verordening (EG) nr. 1107/2009 biedt niet de mogelijkheid om bij de beoordeling van werkzame stoffen rekening te houden met mogelijke gewenste of ongewenste milieueffecten van alternatieve werkzame stoffen. Centraal in dit proces staat de beoordeling «sec» van werkzame stoffen op de risico’s voor mens, dier en milieu.
Ik vind het niet wenselijk als het wegvallen van de drie neonicotinoïden in buitenteelten leidt tot een één-op-één vervanging met andere gewasbeschermingsmiddelen. Ik streef naar het breder toepassen van geïntegreerde gewasbescherming en zet met het bedrijfsleven in op het ontwikkelen en toepassen van niet-chemische maatregelen en het beschikbaar krijgen van laag-risicomiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 417).
Wat is de reden dat u niet openstaat voor een vrijstelling of derogatie (zoals bijvoorbeeld in België en een aantal andere Europese landen is goedgekeurd) terwijl bekend is dat er geen alternatief voorhanden is en daarmee de suikerbietenteelt en het milieu in Nederland slechter af zijn?
Ik vind een tijdelijke vrijstelling niet in lijn met de Europese restricties op het gebruik van de drie neonicotinoiden om de risico’s voor bijen te beperken. Daarnaast is uit de beoordeling van het Ctgb en de NVWA gebleken dat een tijdelijke vrijstelling binnen de Nederlandse landbouwpraktijk niet wenselijk is omdat de noodzakelijke risicomitigerende maatregelen in de praktijk niet uitvoerbaar, controleerbaar of handhaafbaar zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat de NVWA concludeert dat een Vrijstelling conform art. 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) van de inzet van Cruiser SB in de teelt van suikerbieten voldoet aan de landbouwkundige criteria en dat daardoor een kortstondig noodverband gerechtvaardigd is? Zo ja, bent u bereid om het CTGB te verzoeken de vervolgprocedure zo kort mogelijk te laten duren zodat er uiterlijk 5 januari 2019 duidelijkheid is voor suikerbietentelers?
Ja. Het Ctgb heeft mij op 21 december 2018 geïnformeerd over de uitkomsten van de risicobeoordeling.
Realiseert u zich dat een besluit na 5 januari 2019 geen soelaas biedt omdat het dan onmogelijk is om nog het bietenzaad op de juiste manier te behandelen en te zaaien voor de teelt in 2019? Zo ja, wat gaat u doen om het verzoek voor vrijstelling voor die datum te behandelen gezien de sector reeds tijdig aan de bel heeft getrokken? Zo nee, wat is de reden om de Nederlandse suikersector op achterstand te zetten ten opzichte van diverse andere landen in Europa?
De uiterlijke datum voor het behandelen van 5 januari van bietenzaad vormde geen onderdeel van de aanvraag voor tijdelijke vrijstelling. De vrijstellingsaanvraag is binnen de gestelde termijnen afgewikkeld.
Wilt u deze vragen een voor een en voor 5 januari 2019 beantwoorden?
Ik heb uw Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd over mijn beslissing.
De brand bij een Duitse kerncentrale vlakbij de Nederlandse grens |
|
Maurits von Martels (CDA), Harry van der Molen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de brand die op donderdag 6 december 2018 woedde op het terrein van de kerncentrale in Lingen (Duitsland), ongeveer 20 kilometer van de grens met Nederland (Denekamp)?1
Op donderdagavond 6 december is er een brand geweest in de splijtstoffabriek van Advanced Nuclear Fuels (ANF) die op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland is gelegen. De kerncentrale werd niet bedreigd door die brand.
Hebt u kennisgenomen van het feit dat er in Nederland wel berichten verschenen bij RTV Oost, tevens calamiteitenzender in Oost Nederland, («Brand bij kerncentrale Lingen: Gevaar kan niet worden uitgesloten»), maar er verder geen informatie werd gegeven?2
De Veiligheidsregio Twente en het Nationaal Crisiscentrum (NCC, en via het NCC ook de ANVS) zijn, nadat de brand was geblust, door de Duitse autoriteiten op de hoogte gesteld van de brand. De meetsystemen van de installatie (Advanced Nuclear Fuels (ANF)) en de brandweer in Duitsland hebben vastgesteld dat er geen radioactieve stoffen buiten de installatie zijn vrijgekomen. Hierdoor was er geen sprake van een risico voor de bevolking. Op grond hiervan zijn er vanuit de Veiligheidsregio Twente enkele contacten met de media geweest. De ANVS heeft op donderdag 6 december gecommuniceerd door middel van een bericht op de website en via Twitter. Op 7 december heeft de Veiligheidsregio Twente langs dezelfde kanalen gecommuniceerd.
Kunt u aangeven wat er precies in Lingen gebeurd is en of, en wanneer, de Nederlandse overheid de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming en de betrokken veiligheidsregio’s voldoende op de hoogte was zijn gesteld van het voorval en de precieze omstandigheden? Welke classificatie heeft het ongeval gekregen?3
Op 6 december jl. is er rond half acht ‘s avonds brand ontstaan in het Duitse Lingen bij het bedrijf Advanced Nuclear Fuels (ANF). In tegenstelling tot wat een aantal media berichtten, was er geen sprake van brand bij de kerncentrale Emsland. De ANF-fabriek ligt op een ander terrein op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland. Rond 21:15 uur is het sein brand meester gegeven. ANF vervaardigt splijtstofelementen die dienen als brandstof in kerncentrales. De brand vond plaats in een laboratorium en niet in de ruimte waar de splijtstofelementen vervaardigd worden. De meetsystemen van de installatie (Advanced Nuclear Fuels (ANF)) en de brandweer in Duitsland hebben vastgesteld dat er geen radioactieve stoffen buiten de installatie zijn vrijgekomen.
De Duitse toezichthouder heeft bij de ANVS aangegeven dat deze ongewone gebeurtenis voorlopig is ingeschaald op niveau INES-0: een kleine afwijking zonder veiligheidsconsequenties.
Hoe is het in algemene zin gesteld met de veiligheid bij de nucleaire centrale in Lingen nu zich daar in korte tijd drie incidenten hebben voorgedaan? Voldoet de centrale aan alle relevante normen?
De brand van 6 december 2018 vond niet plaats bij de kerncentrale Emsland, maar bij de verderop gelegen splijtstoffabriek van ANF. Het toezicht op de kerncentrale Emsland en op de ANF fabriek ligt bij de Duitse autoriteiten. In dit geval gaat het om het Ministerie van milieubeheer van de deelstaat Nedersaksen. De ANVS heeft regelmatig contact met de toezichthouders in Duitsland, waaronder die in Nedersaksen. Informatie over de aard en het aantal ongewone gebeurtenissen die plaatsvinden zowel bij de kerncentrale Emsland als bij ANF is te vinden op een website van de Duitse autoriteiten en geeft in de optiek van de ANVS geen aanleiding voor ongerustheid4.
Wilt u er bij de veiligheidsregio’s op aandringen dat dit incident samen met de partners in Duitsland geëvalueerd wordt op ten minste de volgende deelvragen:
De Veiligheidsregio Twente heeft aangegeven dit incident te gaan evalueren en daarbij de ANVS, het DCC IenW en het NCC (JenV) te zullen betrekken. De gestelde vragen zullen hierin worden meegenomen.
De uitkomsten van deze evaluatie zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Kunt u aangeven wanneer de volgende oefening van Duitsland plaats gaat vinden waar Nederland bij betrokken wordt?
De eerstvolgende uitgebreide oefening met Duitsland is de GEDEX oefening (German Dutch Emsland Exercise). Deze wordt in de eerste helft van 2020 gepland.
Kunt u de bevindingen van de evaluatie met de Kamer delen, zodat die besproken kunnen worden in een volgend overleg over nucleaire veiligheid, waar weer gesproken zal worden over grensoverschrijdende samenwerking met Duitsland en België, en het goed is om dan te kunnen kijken hoe die in praktijk heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 5.
De bestrijding van de Japanse duizendknoop |
|
Jaco Geurts (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aanvalsplan tegen woekerplant: Anders kost het miljoenen»?1
Ja.
Kunt u een inschatting geven van schades en daarmee gepaard gaande kosten voor inwoners, bedrijven en overheden door de verspreiding van de Aziatische duizendknopen (Japanse, Boheemse en Sachalinse)?
Nee. Bekend is dat Aziatische duizendknopen via bijvoorbeeld transport van grond en snoeimateriaal zijn verspreid in de bebouwde omgeving en langs infrastructuur, en daar schade kunnen veroorzaken. Ook zijn er meldingen van Aziatische duizendknopen in natuurgebieden. Er worden door de beheerders geen gegevens bijgehouden over de schade door Aziatische duizendknopen en daarmee gepaard gaande kosten voor inwoners, bedrijven en overheden. Wel is bekend dat bestrijdingskosten hoog zijn, omdat de plant zich moeilijk laat bestrijden.
Kunt u aangegeven in hoeverre bestrijding van Aziatische duizendknopen mogelijk is?
Er zijn veel proeven gedaan met bestrijding van Aziatische duizendknopen. De ervaringen zijn wisselend en er is geen bestrijdingsmethode die op effectieve en efficiënte wijze in alle gevallen werkt. Het succes is onder meer afhankelijk van de omvang van de groeiplaats, de grondsoort en de mate van bereikbaarheid van de locatie. Veelal dient een combinatie van de verschillende bestrijdingsmethoden te worden toegepast om resultaat te bereiken.
Het beste overzicht van de actuele stand van kennis over bestrijding is te vinden op de site www.bestrijdingduizendknoop.nl, die is opgezet door Stichting Probos in het kader van de praktijkproef bestrijding duizendknoop.
Kunt u aangeven hoe in andere Europese lidstaten wordt omgegaan met Aziatische duizendknopen?
Uit Europees overleg blijkt dat ook andere Europese lidstaten Aziatische duizendknopen ervaren als probleemsoorten, en de bestrijding als zeer problematisch.
Bent u, aangezien er in Nederland en andere Europese lidstaten diverse proeven worden gedaan met uiteenlopende bestrijdingsmethoden, bereid om deze ontwikkeling en uitwisseling van kennis te faciliteren?
Ja, dit gebeurt reeds. Het Ministerie van LNV en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hebben bijgedragen aan de website www.bestrijdingduizendknoop.nl van Stichting Probos. Daarnaast zijn ook sommige provincies gemotiveerd om kennisdeling te faciliteren.
Wat vindt u van het initiatief van Stichting Probos, Aequator Groen & Ruimte en Geofoxx Milieu Expertise, gefinancierd door drie provincies, vier gemeentes, de vereniging van bos- en natuurterreineigenaren en een waterschap, om te komen tot een landelijk protocol voor het omgaan met Aziatische duizendknopen?
Het ontwikkelen van protocollen voor de omgang met Aziatische duizendknopen en in het bijzonder het grondgebruik juich ik toe. Met name het opnemen van goede voorschriften in particuliere contracten rond grondverzet en in bestekken voor bouwprojecten kan een belangrijk hulpmiddel zijn om gebruik van grond waarin resten van duizendknoopwortelstokken zitten te voorkomen, en daarmee verdere verspreiding van de soorten tegen te gaan.
Waarom zijn Aziatische duizendknopen niet opgenomen in de EU-verordening betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (EU-Verordening 1143/2014)?
De EU-verordening Invasieve Uitheemse Soorten is gericht op schadelijke exotische planten en dieren die in (delen van) de Europese Unie schade toebrengen aan de natuur of dit in de toekomst waarschijnlijk gaan doen.
Een aantal Aziatische duizendknopen is in 2015 na uitvoerige discussie niet in EU-verband aangewezen, omdat deze soorten inmiddels al wijdverspreid zijn en opname op de Unielijst geen meerwaarde heeft om introductie en verdere verspreiding te voorkomen. Nederland heeft dat standpunt destijds met de steun van de provincies ook ingenomen. Momenteel bekijkt de Europese Commissie de mogelijkheden om risicobeoordelingen op te laten stellen voor andere soorten duizendknopen.
De Verordening schrijft beperkingen voor tegen verdere verspreiding. Met name door handel en transport te verbieden. Terwijl de wijze waarop de duizendknoop zich verspreidt voornamelijk ligt in onbedoelde verspreiding door verkeerd omgaan met maaisel, wortelstokken en grondverzet. De Verordening biedt hiervoor niet de juiste oplossing, terwijl tegelijk de beperkingen die de Verordening oplegt zeer verstrekkend zijn. Afspraken tussen marktpartijen die met grond werken (in bouw en infrastructuur) kunnen effectiever zijn en minder onnodige kosten met zich meebrengen.
Waarom zijn in Nederland Aziatische duizendknopen niet bestempeld als invasieve exoot op basis van de Wet natuurbescherming, artikel 3.19?
De Wet natuurbescherming biedt de mogelijkheid om invasieve uitheemse soorten op een nationale lijst te zetten (als aanvulling op de Unielijst van de EU). De provincies moeten instemmen met de aanwijzing van soorten onder artikel 3.19 en het zijn de provincies die zorgdragen dat de verspreiding van invasieve exoten zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Aanwijzing van een soort kan alleen plaatsvinden indien kan worden onderbouwd dat de plant schadelijk is voor de inheemse flora en dat is bij de Japanse duizendknoop niet aangetoond. Tot nu toe is het Ministerie van LNV terughoudend in aanwijzing van soorten op een nationale lijst en wordt prioriteit gegeven aan de soorten van de Unielijst.
De meeste problemen met Aziatische duizendknopen worden ervaren binnen de bebouwde omgeving en op terreinen waar grondverzet heeft plaatsgevonden, zoals (spoor)wegbermen en dijktaluds. Waar de soort natuurwaarden aantast, kan gerichte bestrijding plaatsvinden binnen de kaders van het natuurbeleid. De ervaringen binnen het natuurbeleid zijn tot dusverre niet zodanig geweest dat Rijk en provincies een landelijke aanwijzing zoals bedoeld in artikel 3.19 zinvol achtten.
Bent u bereid op Europees niveau te pleiten voor opname van de Aziatische duizendknopen (Japanse, Boheemse, Sachalinse) in de eerdergenoemde EU-verordening betreffende invasieve exoten (EU-Verordening 1143/2014)?
In 2015 is een risicobeoordeling besproken in EU-verband. Deze voldeed niet aan de vereisten van de EU-verordening. Bij de discussie bleek de steun voor opname op de Unielijst bij veel lidstaten te ontbreken. De Commissie oordeelde dat opname op de Unielijst geen meerwaarde bood.
Nederland zou, als sprake is van schade aan de natuur, een wetenschappelijke risicobeoordeling kunnen indienen bij de EU-commissie. Het Ministerie van LNV is echter terughoudend omdat opname van deze soort op de Unielijst uit ecologisch oogpunt niet goed te onderbouwen is en plaatsing op de Unielijst grote gevolgen heeft voor handhaving en controle, bijvoorbeeld voor grondtransporten.
Bent u bereid om, in afwachting van een eventuele opname in de EU-verordening, Aziatische duizendknopen voorlopig aan te wijzen als invasieve exoot volgens artikel 3.19 uit de Wet natuurbescherming?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Bent u bereid het project «Landelijk protocol verspreiding voorkomen van Aziatische duizendknopen» te ondersteunen ten behoeve van een realistisch haalbare aanpak van deze exoot en omdat zoveel partijen hier behoefte aan hebben?
Omdat de Aziatische duizendknoop vooral een probleem is in de bebouwde omgeving, ligt een consistente aanpak van de betrokken partijen zoals I&W, RWS, ProRail, provincies, gemeenten, waterschappen en projectontwikkelaars voor de hand. Zoals aangegeven bij antwoord 6 juich ik daarom het ontwikkelen van protocollen voor de omgang met Aziatische duizendknopen en in het bijzonder voor maaien en grondgebruik toe. Momenteel zijn er al initiatieven van partijen (gemeenten, waterschappen) die in hun opdrachten en contracten voor grondtransporten opnemen dat grond exotenvrij moet zijn. Ook Rijkswaterstaat neemt al maatregelen om bij uitvoering en beheer verspreiding van de Aziatische duizendknoop te voorkomen en is ook aangehaakt bij het opstellen van het landelijke protocol. Ik zie graag dat meer partijen dit voorbeeld volgen en zal deze daartoe ook benaderen.
Voor zover er toch nog handel plaatsvindt in Aziatische duizendknoop ligt het voor de hand dat ook deze handel in Nederland definitief tot een einde komt via afspraken met tuincentra en handel. Ik wil deze partijen vragen zich bij deze beweging aan te sluiten.
Bent u bereid om samen te werken met betrokken partijen om een adequate aanpak te ontwikkelen ten behoeve van preventie van verspreiding, de algemene bestrijding en de bestrijding op kwetsbare plaatsen?
Ja, zie verder mijn antwoord op vraag 11.
Ziet u andere mogelijkheden om deze exoot aan te pakken en schade te beperken? Zo ja, waar denkt u dan aan en hoe denkt u dat in te zetten?
Nee, ik zie geen andere mogelijkheden.
Zorgvervoer en privacyregels |
|
Maurits von Martels (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Klopt het dat steeds meer aanvragen voor zorgvervoer via het internet verlopen?
Zorgvervoer is een breed begrip. Zonder nadere informatie over de aanleiding van uw vraag cq. zonder nadere duiding, is het voor mij niet mogelijk deze vraag precies te beantwoorden. In algemene zin neemt communicatie via internet toe: dat zal ook betrekking hebben op kwesties die zorgvervoer betreffen.
Klopt het dat er ter bescherming van de aanvragers er strikte privacy-regels gelden en zo ja welke?
In algemene zin geldt dat voor het verwerken van persoonsgegevens, dus ook voor het aanvragen van zorgvervoer, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) van toepassing is. Dit is Europese wetgeving met rechtstreekse werking en op een aantal punten ruimte om op nationaal niveau aanpassingen bij wet vast te leggen. Die aanpassingen zijn in Nederland gedaan via de Uitvoeringswet AVG. Daarnaast kende Nederland op een aantal punten al aanvullende wetgeving, bijvoorbeeld voor het gebruik van het BSN, ingevolge de Wet algemene bepalingen gebruik burgerservicenummer en de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg; deze regelgeving blijft onverminderd van kracht.
Bent u ervan op de hoogte dat deze privacy-regels impliceren dat een aanvrager, die zorgvervoer digitaal aanvraagt, dat alleen kan doen via digitale middelen (bv. websites en apps waar een verhoogde inlogbeveiliging, zoals een zgn. two-factor-authentication) voor geldt?
Het is mij – in algemene zin – niet bekend dat er een directe relatie is tussen het inloggen via een verhoogde inlogbeveiliging op een website of portaal en de uiteindelijke bevestiging die een burger ontvangt bij het aanvragen van zorgvervoer. De verhoogde inlogbeveiliging stelt alleen eisen aan de manier waarop wordt ingelogd door een burger op een website of portaal, bijvoorbeeld via two-factor-authenticatie. Het inloggen via een verhoogde inlogbeveiliging staat dus los van de aanvraagbevestiging die een zorgvervoerder aan de aanvrager van zorgvervoer stuurt.
De zorgvervoerder heeft dus de verantwoordelijkheid om de aanvrager van zorgvervoer op de juiste manier te informeren, bijvoorbeeld door het sturen van een volledige bevestiging van de aangevraagde diensten.
Bent u ervan op de hoogte dat het niet hebben van een verhoogde inlogbeveiliging, impliceert dat een aanvrager die afhankelijk is van een hulpmiddel, bijvoorbeeld een rolstoel, bij een bevestiging van de aanvraag niet kan zien dat voor het hulpmiddel ook ruimte is gereserveerd in het aangevraagde vervoermiddel, bijvoorbeeld een taxi of bus?
Zie antwoord vraag 3.
Kan de Minister zich indenken dat het niet vermelden, dat bij de bevestiging van de aanvraag er ruimte is gereserveerd voor het hulpmiddel, bij aanvragers met een beperking tot onrust en verwarring kan leiden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting, dat het verhogen van de inlogbeveiliging een grotere drempel opwerpt voor de aanvrager om zorgvervoer digitaal te boeken?
Het is mij niet bekend dat aanvragers van zorgvervoer bij het digitaal boeken een hogere drempel dan gebruikers van regulier vervoer ervaren.
Bent u het ermee eens dat aanvragers van zorgvervoer geen hogere drempel bij het digitaal boeken moeten ervaren, dan gebruikers van regulier vervoer?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de nieuwe AVG-regels tot nog striktere eisen bij de behandeling van een aanvraag voor zorgvervoer? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Zou het uit oogpunt van ondersteuning van de cliënt niet mogelijk moeten zijn, dat de aanvrager van zorgvervoer geen extra handelingen hoeft te doen bij het digitaal bestellen van ritten en toch ook direct kan zien dat er ook ruimte is gereserveerd in het voertuig waar hij of zij van afhankelijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden om de regels zo te formuleren, te interpreteren of aan te passen, dat aanbieders van zorgvervoer inlogmogelijkheden op hun digitale reserveringsystemen kunnen aanbieden, die overeenkomen met die die van reguliere reizigers, waarbij zij tevens in de gelegenheid zijn ritbevestiging te kunnen tonen waarop vermeld wordt dat er ook ruimte is gereserveerd voor het hulpmiddel? Vraagt dit aanpassing van de wet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
De onbewaakte spoorwegovergangen in Santpoort-Zuid |
|
Maurits von Martels (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kunt u een actualisatie geven van de antwoorden die gegeven zijn op 30 augustus 2017 op de Kamervragen over de onbewaakte spoorwegovergang in Santpoort-Zuid?1
Ja. Uw Kamer is op 30 augustus 2017 geïnformeerd over de toenmalige stand van zaken rondom de aanpak van twee overwegen in Santpoort-Zuid (gemeente Velsen). Het bestemmingsplan voor de boerderijverplaatsing was al onherroepelijk, met de rechthebbenden van de zuidelijke overweg was al overeenstemming over het afstaan van het recht van overpad en met alle grondeigenaren leek overeenstemming te zijn over het verkrijgen van de grond voor de parallelweg. Het leek destijds een kwestie van aanleggen van de parallelweg en het verplaatsen van de boerderij, waarmee in ieder geval de zuidelijke overweg kon worden afgesloten. ProRail was ook in gesprek met de rechthebbenden van de noordelijke overweg (met een Waarschuwingsinstallatie landelijke overpaden (WILO) en waar recent een fietser en eerder een taxichauffeur verongelukten) over het afstaan van het recht van overpad, zodat binnen afzienbare tijd ook de noordelijke overweg kon worden afgesloten.
Sinds de beantwoording is ProRail aangelopen tegen diverse bezwaren van rechthebbenden en omwonenden die het aanleggen van de parallelweg, het verplaatsen van de boerderij en daarmee ook de afsluiting van beide overwegen vertragen. Deze parellelweg moet de bewoners een ontsluiting bieden via de nabij gelegen bewaakte overgang op de Wüstelaan, waarna de zuidelijke van de twee overwegen kan worden opgeheven en er ook een goed alternatief is voor het kruisen van de noordelijke overweg. Daarmee is de parallelweg cruciaal voor de meest veilige oplossing voor de bestaande overwegveiligheidsproblematiek. Door het opheffen van de overwegen verdwijnt het totale overwegrisico ter plaatse. Daarnaast is deze oplossing ook de meest kosteneffectieve.
Van ProRail heb ik begrepen dat voor de noordelijke overweg nog steeds geen overeenkomst is bereikt over het afstaan van de rechten van overpad. Hierdoor kan deze overweg – ook na het aanleggen van de parallelweg – nog niet worden afgesloten. Hier lijkt tussenkomst van de rechter onvermijdelijk. Daarnaast is het verplaatsen van de boerderij vertraagd, omdat omwonenden bezwaar hebben gemaakt tegen de nieuwe locatie van de boerderij, er een grondeigenaar toch niet wil meewerken aan het beschikbaar stellen van een stuk grond en er bezwaren zijn gemaakt tegen vergunningen voor de aanleg van de parallelweg. Hiervoor worden nu diverse bezwaarprocedures doorlopen.
Eind 2017 is er een kort geding aangespannen door een rechthebbende, nadat deze door ProRail was aangesproken het hek bij de overweg na gebruik te sluiten. De voorzieningenrechter heeft in het kort geding de eis van ProRail, dat de bewoners het hek na gebruik van de overweg steeds moeten sluiten, voldoende beargumenteerd gevonden. De rechter heeft gevorderd dat het bestaande hek bij de overweg elektrisch bedienbaar moet worden gemaakt. Van ProRail heb ik vernomen dat na het kort geding tussen ProRail en eiser in een vaststellingsovereenkomst is afgesproken dat de eiser op zijn verzoek het hek elektrisch bedienbaar zal maken. Ook werd afgesproken dat ProRail hiervoor de investeringskosten en eiser de onderhoudskosten betaalt. Het hek was op het moment van het recente ongeval nog niet elektrisch bedienbaar.
Klopt het dat de beoogde weg er nu feitelijk niet is en ook niet in gebruik is genomen begin 2018 zoals toen geantwoord is? Zo ja, kunt u de achtergronden van deze vertraging schetsen? Kunt u aangeven wanneer de beoogde weg er wél zal zijn?
Het klopt dat de parallelweg nog niet is aangelegd. De aanbesteding van de weg is inmiddels gestart. De grondeigenaar van een klein stuk van de hiervoor benodigde grond heeft nog geen medewerking verleend, waardoor de weg over een afstand van 50 meter niet op de volle breedte kan worden aangelegd. ProRail onderzoekt de juridische mogelijkheden om medewerking van de grondeigenaar af te dwingen.
Daarnaast is er sprake van bezwaren die omwonenden hebben ingediend tegen de omgevingsvergunning voor de parallelweg en de watervergunning. Deze vergunningen zijn weliswaar afgegeven, maar nog niet onherroepelijk. Uitsluitsel hierover wordt januari 2019 verwacht. De definitieve gunning van het werk voor de parallelweg gebeurt na het besluit door hoogheemraadschap en gemeente op de ingebrachte bezwaren.
De parallelweg zal als bouwweg naar verwachting in de zomer van 2019 gereed zijn en in definitieve vorm in de zomer 2020. Mocht een onteigeningsprocedure nodig blijken, dan duurt dat 2,5 tot 3 jaar. In dat geval wordt de definitieve weg over 50 meter smaller uitgevoerd voor de duur van het onteigeningsproces.
ProRail onderzoekt verder de mogelijkheid om een veilige extra ontsluiting voor de bewoners en bezoekers van de percelen te creëren. Deze weg wordt dan met betonplaten aangelegd door de weilanden en blijft liggen tot de gronden voor de parallelweg wel beschikbaar zijn en de definitieve parallelweg is aangelegd. Deze tijdelijke alternatieve route zou, afhankelijk van de medewerking van de grondeigenaren, binnen enkele weken gerealiseerd kunnen zijn.
Klopt het dat vergunning is verleend voor de parallelweg, maar dat feitelijke aanleg achterwege blijft? Zo ja, kunt u de achtergronden van deze vertraging schetsen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie dat het een druk spoor betreft (het betreft een dubbel spoor traject Haarlem-Uitgeest, waaronder ook Tata-steel, intercity’s, sprinters (4 treinen per uur), vrachttreinen (veel en op verschillende tijdstippen) en lege treinen (ochtend) om elders te starten en losse locomotieven)?
Het desbetreffende spoortraject is inderdaad druk bereden en het is mij bekend dat beide overwegen worden gebruikt door agrarisch verkeer en paarden. Ik deel de conclusie dat het gevaarlijk is om deze overwegen te kruisen. Ze zijn niet meer van deze tijd. Dat is ook de reden waarom ProRail in mijn opdracht werkt aan het opheffen van de overwegen.
Is het u bekend dat de zuidelijke spoorwegovergang iedere dag gebruikt wordt door normaal agrarisch verkeer, onder andere met pensionpaarden? Zo ja, deelt u dan ook de conclusie dat het aldaar gevaarlijk is om met een paard aan de hand deze onbewaakte spoorwegovergang (kijkend in een bocht) over te steken?
Zie antwoord vraag 4.
Is het u bekend of ProRail klachten van omwonenden heeft ontvangen inzake de veiligheid? Zo ja, hoeveel klachten betreft het?
Van ProRail heb ik vernomen dat er ongeveer 10 meldingen via e-mail of sociale media zijn ontvangen van één persoon, een omwonende. De klachten richtten zich op het niet afsluiten van het hek bij de overweg na passage door rechthebbenden en/of hun bezoekers en schademeldingen aan het hek. ProRail heeft daarop de betrokkenen gewezen op het sluiten van het hek. Bij schademeldingen heeft ProRail steeds direct een aannemer ingeschakeld.
Wilt u aangeven op welke wijze u met een strakke planning dit dossier wilt afsluiten?
In mijn beleidsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over overwegveiligheid2 heb ik aangegeven dat het proces van de aanpak van onbewaakte overwegen versneld moet worden. Een goede samenwerking tussen ProRail en wegbeheerders (ook particuliere) en een gezamenlijk urgentiebesef is hiervoor randvoorwaardelijk. Helaas lijkt dit bij de situatie in Santpoort-Zuid niet mogelijk te zijn. Het proces kent al jaren uitzonderlijk veel weerstand van een deel van de rechthebbenden. Inmiddels is het in de fase aanbeland, waarin de juridische weg op dit moment de enige redelijke optie lijkt te zijn, waarlangs een veilige situatie kan worden gerealiseerd.
Ik hoop echter dat partijen er op korte termijn toch minnelijk uit zullen komen en juridische stappen van ProRail niet nodig blijken. Dan kan aan deze onwenselijke situatie spoedig een einde komen.
Het lozen van giftige gassen door tankers in Gelderland |
|
Maurits von Martels (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Tankers lozen elke dag illegaal kankerverwekkend gas vanaf de Waal»1 en «Proef met ontgassen van binnenvaartschepen in Terneuzen»?2 Wat is uw reactie op deze berichten?
Ja. De berichten spreken van illegaal gedrag, maar de activiteiten zijn toegestaan.
Is het waar dat schippers van benzeentankers komende vanuit Duitsland in Gelderland hun giftige gassen lozen? Zo ja, sinds wanneer is dat u bekend?
Ja, dit is mogelijk. Het varend ontgassen van binnenschepen is, met uitzondering van benzine, momenteel nog toegestaan, in Nederland en in Duitsland. Sinds 2013 is gewerkt aan aanpassing van het Scheepsafvalstoffenverdrag (CDNI), met als resultaat een besluit in 2017 tot een verbod op varend ontgassen van tankschepen. Momenteel wordt gewerkt aan ratificatie en implementatie.
Kunt u uiteenzetten waarom het ontgassen niet verboden zou zijn in Nederland, terwijl dat wel zo is in Duitsland?
In principe is de situatie in Duitsland en Nederland niet zo verschillend. In beide landen wordt gewerkt aan de implementatie van een breed ontgassingsverbod op basis van het bovengenoemde Scheepsafvalstoffenverdrag. Op dit moment is alleen een ontgassingsverbod van kracht voor motorbrandstoffen op basis van de Europese benzine distributie richtlijn. Duitsland vat hier drie soorten benzines (UN1203, UN 1268 en UN 3475) onder en in Nederland is alleen het ontgassen van UN 1203 verboden. Lokaal gelden overigens op grond van het ADN verboden voor het ontgassen van toxische stoffen in dichtbevolkte gebieden, bij sluizen en onder bruggen. Dit wordt in het ADN in 2019 uitgebreid tot alle gevaarlijke stoffen.
Is het waar dat binnenvaartschepen die een nieuwe lading krijgen, gas van een oude lading in de open lucht lozen, terwijl dit «varend ontgassen» verboden is per 1 juli 2018? Zo ja, hoe dienen schippers thans te ontgassen?
Nee, varend ontgassen is nog niet verboden op Rijkswateren. Dit zal wel het geval zijn in 2020 wanneer de wijziging van het Scheepsafvalstoffenverdrag in het Scheepsafvalstoffenbesluit is opgenomen.
Is het waar dat bij Terneuzen proeven gedaan worden om te ontgassen? Wat is de relatie met het bericht uit Gelderland?
Ja, er worden in Terneuzen, maar ook elders proeven gedaan met ontgassingsinstallaties. Proeven worden gedaan op locaties waar overslag plaatsvindt, omdat de verwachting is dat de behoefte aan voorzieningen zich op die plaatsen zal concentreren.
Voor zover mij bekend worden er in Gelderland geen proeven gedaan met ontgassingsinstallaties, omdat er niet of nauwelijks overslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt op los-en laadplaatsen.
Is het waar dat er in Nederland niet zoveel plaatsen zijn waar kan worden ontgast? Welke ontwikkelingen ziet u ten aanzien van de vraag naar ontgassingsmogelijkheden?
In Nederland zijn op dit moment een beperkt aantal plaatsen waar via een vaste ontgassingsinstallatie kan worden ontgast. In Moerdijk en in Rotterdam is een vaste locatie beschikbaar en in het Amsterdam-Rotterdam-Antwerpen (ARA-)gebied zijn een aantal mobiele installaties operationeel.
Is het waar dat de handhaving te wensen over laat? Hoe is de verbodsbepaling in de verschillende provincies geregeld en wie handhaaft waarop?
Nee, het momenteel bestaande verbod op ontgassen van benzine als ook de relevante voorschriften uit het ADN worden door RWS en ILT gehandhaafd.
De provincies hebben verordeningen die zij onderling met elkaar hebben afgestemd. De handhaving van en het toezicht daarop is de verantwoordelijkheid van de provincies.
Wilt u spoedig concrete stappen zetten om tot een algeheel verbod te komen in heel Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u een algeheel verbod ingevoerd te hebben? Gelderlander.nl, 23 oktober 2018, «Tankers lozen elke dag illegaal kankerverwekkend gas vanaf de Waal» (https://www.gelderlander.nl/home/tankers-lozen-elke-dag-illegaal-kankerverwekkend-gas-vanaf-de-waal~a7ebac6e/)
Zie antwoord vraag 2
Wellicht ten overvloede: onlangs is de wijziging van het Scheepsafvalstoffenverdrag ter goedkeuring aan de Tweede Kamer voorgelegd door mijn collega van Buitenlandse Zaken. Dit heeft tot 4 oktober jl. ter stilzwijgende goedkeuring in uw Kamer voorgelegen. Er is in die periode geen verzoek ingediend voor behandeling in de Kamer zodat uw Kamer daarmee heeft ingestemd. Er wordt voortvarend doorgewerkt aan de verdere voorbereiding van de inwerkingtreding van het nationale ontgassingsverbod, die voorzien is in 2020. Ook bij de andere verdragspartijen wordt gestreefd naar een zo spoedig mogelijk inwerkingtreden van het verdrag.
Het feit dat ASML in België medische isotopen gaat ontwikkelen |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Belgen kapen Nationaal Icoon van ASML»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat, ondanks dat de Nederlandse overheid een kernafvalarme productiemethode van medische isotopen (Lighthouse) uitriep tot Nationaal Icoon en Nederland een vooraanstaande positie in de productie van medische isotopen heeft, de ontwikkeling van het project toch over de grens naar België verdwijnt?
Het kabinet vindt het positief dat een potentiële doorbraaktechnologie als die van Lighthouse verder tot ontwikkeling wordt gebracht. Het draagt daarmee bij aan het oplossen van wereldwijde opgaven. Bij de verdere ontwikkeling door het Belgische IRE spelen ASML en andere Nederlandse high-tech bedrijven een zeer grote rol. De Belgische overheid verleent hiervoor een subsidie van € 52 miljoen. Een eerste productielijn wordt vervolgens in België gerealiseerd. Het heeft uiteraard onze voorkeur dat Iconen in Nederland worden gerealiseerd, maar het belangrijkste is dat ze kwalitatief goede partners en investeerders vinden.
Zal Lighthouse de status van Nederlands Icoon behouden nu de ontwikkeling van het project over de grens verdwijnt? Zo ja, hoe zal dat nu in de praktijk eruit gaan zien?
Ja, Lighthouse behoudt de status van Nationaal Icoon. Het is een eretitel die door het kabinet is toegekend aan iconische technologieën, diensten of producten die in Nederland zijn bedacht of ontwikkeld. Daar verandert niets aan.
Wat is de reden dat het project Lighthouse tot op heden geen investering kon krijgen in Nederland?
Na de verkiezing tot Nationaal Icoon heeft de Nederlandse overheid samen met Lighthouse met diverse partijen gesproken over een mogelijke investering in het project. Ondanks dat er veel belangstelling was voor deze vernieuwende technologie en de toepassingsmogelijkheden daarvan, vonden deze partijen de risico’s van de benodigde investering te hoog, omdat de technische haalbaarheid door Lighthouse nog niet was aangetoond. Uit deze gesprekken werd duidelijk dat het in deze eerste fase lastig was in de markt de benodigde financiering te verkrijgen. Het Belgische IRE, sinds lange tijd actief in de productie van medische isotopen, heeft een andere afweging gemaakt.
Via welke financiële instrumenten is geprobeerd de investering los te krijgen en waarom lukte dat niet? Zijn er voldoende geschikte financiële instrumenten in Nederland om dit soort investeringen los te krijgen?
Het reguliere EZK-instrumentarium is gericht op (innovatieve) projecten die niet geheel uit eigen middelen of door de markt gefinancierd kunnen worden. Voor Lighthouse is er naar verschillende financiële instrumenten gekeken zoals de PPS-toeslag, de WBSO, het innovatiekrediet en vroege fase financiering van het Toekomstfonds. Voor de inzet van deze instrumenten voor een project van dergelijke omvang waarvan de technische haalbaarheid nog niet was aangetoond, is een aanzienlijke bijdrage van een private investeerder vereist. Private partners en investeerders in Nederland waren niet bereid in deze vroege fase de benodigde investering te doen. Met de nieuwe nationale investeerder Invest-NL ontstaat er een partij die dit type investeringen in nieuwe markten of technologieën, wel zou kunnen doen.
Lag het in het vooruitzicht dat op termijn het wel zou lukken om een investering rond Lighthouse in Nederland rond te krijgen?
Er was potentiële belangstelling voor financiering door Nederlandse investeerders in latere fasen van dit project. Voor de financiering van de vroege fase was, zoals ik al aangaf in antwoord op vraag 5, echter geen bereidheid van private partners en investeerders om de benodigde investeringen te doen.
Was de Nederlandse regering op de hoogte dat België ook interesse had in het project en was de inschatting dat België op korte termijn zou kunnen gaan toehappen? Zo ja, sinds wanneer kwamen deze signalen?
Vanaf de verkiezing van Lighthouse tot Nationaal Icoon is er veelvuldig en constructief overleg geweest tussen Lighthouse, ASML en de Nederlandse overheid. Ook is er overleg geweest met IRE, de Belgische partner. In januari 2018 is reeds bekend geworden dat ASML in het Belgische IRE een partner had gevonden voor de verdere ontwikkeling van de Lighthouse-technologie. IRE is reeds een grote speler op de markt van medische isotopen en heeft de fase van technische risicomitigatie zelf gefinancierd.
In mei 2018 hebben bovengenoemde partijen reeds de intentie uitgesproken dat na de verdere ontwikkeling de uiteindelijke bouw van de eerste productielijn in Wallonië op de site van IRE zal plaatsvinden. Daarbij is ook aangegeven dat men de verwachting had dat de Belgische overheid daar op korte termijn financiële steun voor zou verlenen.
Kunt u aangeven welke afspraken België gemaakt heeft voor levering van molybdeen-99 aan hun ziekenhuizen en welke mogelijkheden u ziet dat Nederland ook afspraken maakt met betrekking tot het leveren van molybdeen-99?
Net als in Nederland zijn er in België momenteel afspraken over de levering van molybdeen-99 aan het einde van de productieketen, namelijk tussen de farmaceuten en ziekenhuizen. Deze afspraken hebben onder andere betrekking op de hoeveelheden en momenten van levering. De vestiging en ontwikkeling van Lighthouse in België, zou een extra productiefaciliteit aan het begin van de productieketen betekenen. Dit is vooralsnog geen aanleiding tot wijziging van de staande afspraken tussen farmaceuten en ziekenhuizen.
Voldoen de afspraken tussen Lighthouse en de Belgische overheid aan de regels voor het geven van staatssteun?
De Nederlandse overheid heeft geen kennis over de eventuele afspraken tussen IRE, Lighthouse Isotopes B.V. en de Belgische overheid. Het is aan de Belgische overheid om te zorgen dat de afspraken voldoen aan de Europese staatssteunregels.
Heeft het besluit tot ontwikkeling in België gevolgen voor op welke manier de technologie in Nederland straks kan worden toegepast? Zo ja, welke?
De kennis blijft eigendom van ASML, die een samenwerking is aangegaan met IRE. IRE gaat de verdere ontwikkeling en bouw van de faciliteiten realiseren. De verdere toepassing van de technologie in Nederland hangt af van de intenties van ASML, en van de voorwaarden opgesteld voor deze samenwerking. Dat is aan beide partners in de overeenkomst.
Welke samenwerking had precies kunnen ontstaan tussen Lighthouse en Pallas? Kunt u aangeven in hoeverre de komst van Lighthouse net over de grens gevolgen kan hebben voor het aantrekken van een investeerder in Pallas?
Een samenwerking tussen het Lighthouse initiatief en de Stichting Pallas was in eerste instantie voor de hand liggend. De samenwerkingsmogelijkheden zijn ook door beide initiatieven uitvoerig besproken, waarbij ook diverse knelpunten aan de orde kwamen. Op initiatief van de hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap is door het consultancybureau Strategy& onderzocht of samenwerking tussen beide partijen mogelijk zou zijn. Strategy& heeft geconcludeerd dat er weinig synergievoordelen zouden optreden wanneer beide initiatieven werden gebundeld. Dit komt doordat bij samenwerking tussen beide initiatieven er maar beperkt sprake is van kostenreducties of andere voordelen. Volgens Strategy& is een combinatie van Pallas en Lighthouse daarmee minder aantrekkelijk voor private financiers. Daarnaast was de verwachting van Strategy& dat integratie van beide initiatieven tot uitdagingen op het terrein van mededinging zou leiden (Kamerstuk 25 422, nr. 220. Vervolgonderzoeken hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap).
Nu het Lighthouse initiatief net over de grens gerealiseerd zal worden in plaats van in Nederland maakt het in principe geen verschil voor het aantrekken van private investeerders. De markt voor diagnostische en therapeutische medische isotopen is internationaal en Pallas beoogt dan ook aan landen in Europa en daarbuiten te gaan leveren.
Wat is de stand van zaken rond investeringen van andere projecten die zijn uitgeroepen tot Nationale Iconen? Bestaat hier ook het risico dat deze over de grens zullen worden ontwikkeld?
De Nationale Iconen bevinden zich in verschillende fasen van ontwikkeling. Als het mogelijk is de Iconen vanuit Nederland hun bedrijvigheid te laten opbouwen, heeft dat uiteraard de voorkeur en daarop zijn de inspanningen van de overheid in eerste instantie ook op gericht. Aan de verkiezing tot Nationale Icoon zit echter geen additionele financiering verbonden. Wel kunnen Iconen, net als andere bedrijven, gebruik maken van het bestaande overheidsinstrumentarium (zoals subsidies, kredieten en garantstellingen). Als deze Iconen er in slagen om internationaal de aandacht op zich te vestigen en internationale investeerders aan te trekken, en daardoor tot verdere ontwikkeling te komen, is dat positief. Iconen worden immers mede geselecteerd op hun internationale potentie, het «risico» van over de grens gaan hoort daar dan bij.
De staat van onderhoud van het Kanaal van Gent naar Terneuzen en wateroverlast Sluiskil |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Mag de gemeente inwoners Sluiskil laten zwemmen» en «Wateroverlast Sluiskil; Terneuzen wil wel adviseren, maar niet betalen»?1 2
Ja, deze berichten ken ik.
Kunt u de Kamer informeren over de vervolgacties inzake de staat van onderhoud van het Kanaal van Gent naar Terneuzen die genomen zijn sinds de leden Van den Berg en Van Helvert (beiden CDA) daar schriftelijke vragen over gesteld hebben (Documentnummer 2017Z10380, 14 juli 2017)?
In mijn antwoord op genoemde Kamervragen d.d. 14 juli 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2473), heb ik meerdere acties inzake de staat van onderhoud van het Kanaal van Gent naar Terneuzen opgenomen. De stand van zaken van deze acties zet ik onderstaand uiteen:
Wat is volgens u de oorzaak van de vochtoverlast die men in de woningen in Sluiskil ervaart?
Rijkswaterstaat heeft samen met North Sea Port en gemeente Terneuzen in 2017 een onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren naar de oorzaken van de grondwateroverlast in Sluiskil. Hieruit komt naar voren dat er verspreid over Sluiskil structureel hoge grondwaterstanden voorkomen. Deze hoge grondwaterstanden zorgen voor vochtoverlast in woningen die niet bestand zijn tegen vocht. Deze woningen (bouwjaar 1940 en ouder) dateren van voor het Bouwbesluit, waarin voor wateroverlast is bepaald dat verblijfruimtes waterdicht moeten zijn.
Deelt u de visie dat Rijkswaterstaat, de gemeente en North Sea Port een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van de vochtproblemen die ontstaan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn daar dan de consequenties van?
Nee, Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het peilbeheer van het kanaal, welke al sinds de jaren 60 van de vorige eeuw gehandhaafd wordt. Daarnaast is Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van een deel van de waterkerende damwanden, de waterbodem en waterkeringen. Hier aan zijn geen wijzigingen doorgevoerd.
Is er een oplossing die de vochtoverlast in alle betreffende woningen volledig kan verhelpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u daar een inschatting van geven?
Er is niet één oplossing die de vochtoverlast in alle betreffende woningen volledig kan verhelpen. Met bouwkundige oplossingen – het vochtresistent maken van woningen – kan de bebouwing worden aangepast aan wateroverlast ten gevolge van hoge grondwaterstanden en vochtoverlast worden tegengegaan. Naast aanpassen kan ook worden gekeken naar de hoge grondwaterstand. Uit het onderzoek komt naar voren dat met het verlagen van het grondwaterpeil de grondwateroverlast maar ten dele wordt voorkomen en nieuwe schades door scheurvorming in woningen kunnen ontstaan.
Bent u bereid in overleg te treden met de betrokken partijen opdat spoedig maatregelen worden genomen die definitief een einde maken aan deze problematiek?
Rijkswaterstaat heeft met North Sea Port en gemeente Terneuzen afgesproken dat de gemeente contact onderhoudt met betrokkenen. Binnen die afspraak zal Rijkswaterstaat niet rechtstreeks in overleg treden met betrokken partijen. Dit weerhoudt Rijkswaterstaat er niet van om, indien in de toekomst weer onderhoudsmaatregelen moeten worden uitgevoerd, mee te zoeken naar een ontwerp wat helpt bij vermindering van de grondwaterproblematiek.
Getroffen rozentelers door Ralstonia en crisisaanpak plantenziekten |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het aan u gerichte verzoek van de acht door Ralstonia getroffen snijrozentelers en LTO Glaskracht Nederland van 26 juli 2018?
Ja.
Klopt het dat op basis van artikel 26 van Verordening (EU) nr. 702/2014 steun kan worden gegeven aan getroffen snijrozentelers, zelfs als onder artikel 4 van de Plantenziektenwet de mogelijke besmetting van rozen met Ralstonia als voorzienbaar wordt gezien?
Het oordeel van het College van Beroep voor het bedrijfsleven in de door telers aangespannen zaken naar aanleiding van de afwijzing van nadeelcompensatie op grond van artikel 4 Plantenziektenwet (dat een mogelijke besmetting van snijrozen met Ralstonia als voorzienbaar kan worden beschouwd), staat niet in de weg dat de overheid kan beslissen financiële steun te verlenen op grond van artikel 26 van Verordening (EU) nr. 702/2014 aan ondernemers die verliezen hebben geleden als gevolg van bestrijdingsmaatregelen voor plantenziekten. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van de vragen naar aanleiding van het bericht «Bruinrot vastgesteld bij rozenbedrijf» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2376), zijn er voorwaarden aan deze steun verbonden. Deze steun kan alleen worden toegekend voor plantenziekten waarvoor wettelijke, bestuursrechtelijke of administratief vastgestelde uniale of nationale voorschriften gelden en de steun onderdeel is van een uniaal, nationaal of regionaal openbaar programma voor preventie, beheersing of uitroeiing van de betrokken plantenziekte.
Kunt u een inschatting geven van de schade van de getroffen telers? Zo nee, bent u bereid de schade inzichtelijk te maken?
Negen snijrozentelers en vermeerderaars van teeltmateriaal hebben in de periode 2016–2017 een verzoek tot nadeelcompensatie ingediend op grond van artikel 4 Plantenziektenwet in verband met Ralstonia in de snijrozenteelt bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (dan wel zijn rechtsvoorganger). In bijna alle gevallen hebben de verzoekers een taxatierapport van de schade bijgevoegd. De schade die verzoekers op grond van deze rapporten claimen bedroeg € 13.137.662,–. In deze groep verzoekers zitten de snijrozentelers die via Cees advocaten N.V. om een steunregeling hebben verzocht.
Bent u bereid op korte termijn met een regeling te komen voor de door Ralstonia getroffen rozentelers, gezien het feit dat een steunregeling volgens de Europese regelgeving (Verordening (EU) nr. 702/2014) binnen 3 jaar na uitbraak van de plaag of ziekte moet worden ingesteld?
In juli dit jaar hebben de getroffen snijrozentelers mij verzocht mijn eerder genomen besluit om geen financiële steunregeling in het leven te roepen te heroverwegen. In mijn reactie op dit verzoek heb ik aangegeven mijn besluit te zullen handhaven.
Daarbij ben ik mij er van bewust dat de gevolgen van het handhaven van mijn besluit voor individuele ondernemers, die getroffen zijn door Ralstonia in hun rozenteelt, helaas groot zijn.
Bent u ermee bekend dat de financiering van het bedrijf is opgezegd, waarvan u in de beantwoording van de eerder gestelde vragen antwoordde dat de schade als gevolg van de aangezegde maatregelen niet onevenredig zwaar op het bedrijf drukt?1
In de brief van Cees advocaten N.V. van 26 juli 2018 werd melding gemaakt van de benarde financiële omstandigheden waarin enkele bedrijven verkeren als gevolg van het afwijzen van nadeelcompensatie op grond van artikel 4 Plantenziektenwet en van een steunregeling.
Hoezeer ik deze ontwikkelingen voor de getroffen ondernemers betreur, het past mij niet op individuele situaties in te gaan.
Bent u ermee bekend dat de vennoten van de vennootschap onder firma als gevolg van de Ralstonia-besmetting persoonlijk met een omvangrijke schuld worden geconfronteerd?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer is volgens u wel sprake van een situatie dat schade als gevolg van de aangezegde maatregelen onevenredig zwaar op getroffen bedrijven drukt?
Tot op heden is er op grond van jurisprudentie ten aanzien van artikel 4 Plantenziektenwet één voorbeeld te noemen waarbij de schade ten gevolge van de opgelegde bestrijdingsmaatregelen onevenredig zwaar op de getroffen bedrijven drukte. In 2009 werd Potato spindle tuber viroid (PSTVd) aangetroffen in kuipplanten. Dit schadelijk organisme was symptoomloos aanwezig in de planten. De opgelegde bestrijdingsmaatregelen waren mede bedoeld om te voorkomen dat de besmetting van kuipplanen zou worden overgedragen naar andere waardplanten, zoals tomaat en aardappel. Dit zou tot grote consequenties voor de teelt en export van uiteenlopende producten hebben kunnen leiden. De kuipplantentelers ondervonden nadeel van de opgelegde maatregelen in het belang van andere sectoren. Om die reden is nadeelcompensatie op grond van artikel 4 toegekend.
Welke beweegredenen hebben telers volgens u om Ralstonia te melden als zij helemaal niet geholpen worden?
Het is de professionele verantwoordelijkheid en de wettelijke plicht van een ondernemer in de plantaardige sector bij een (vermoeden van) een schadelijk organisme dit te melden bij de bevoegde instantie (de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit). Het is belangrijk een schadelijk organisme te melden omdat verdere verspreiding daarvan ook gevolgen kan hebben voor bedrijven in de directe omgeving of zelfs kan leiden tot gevolgen voor de hele sector.
Deze meldplicht is verankerd in artikel 3 van de Regeling bestrijding schadelijke organismen en is gebaseerd op Europese regelgeving (artikel 15 bis uit Richtlijn 2000/29/EG).
Welk risico is er voor uitbraken van Ralstonia bij andere rozentelers en acht u dit risico dragelijk? Kan dit risico het einde betekenen van de snijrozenteelt in Nederland?
Naar aanleiding van de uitbraken van Ralstonia is de rozensector zich zeer bewust geworden van de fytosanitaire risico’s van dit specifieke schadelijk organisme en van schadelijke organismen in het algemeen voor de rozenteelt. Er is door de sector een preventie aanpak ontwikkeld die de ondernemer handvatten biedt om hygiënisch te werken op zijn bedrijf en schoon teeltmateriaal te gebruiken. Daarnaast is er een vrijwillig kwaliteitssysteem ontwikkeld, het «Select Plant Teeltmateriaal Rosa», waarin voorwaarden zijn opgenomen waaraan het plantmateriaal moet voldoen voordat kwekers dit als vermeerderingsmateriaal kunnen gebruiken.
Deze aanpak moet ertoe bijdragen dat uitbraken van schadelijke organismen in de toekomst worden voorkomen en de risico’s voor de rozensector aanzienlijk worden verkleind, al zal het risico op een schadelijk organisme nooit volledig kunnen worden uitgebannen.
Welk risico is er op nieuwe uitbraken van Ralstonia, mogelijk ook in andere teelten? Welke potentiële financiële risico’s hangen daarmee samen?
Van het schadelijk organisme Ralstonia solanacearum is al langer bekend dat het een brede en zich steeds meer uitbreidende reeks waardplanten (planten die gevoelig zijn voor deze ziekte) kent. Dit blijkt onder meer uit onderzoeken die wereldwijd zijn uitgevoerd.
In de aardappelteelt veroorzaakt Ralstonia de ziekte bruinrot. Bekende voorbeelden van andere gewassen die gevoelig zijn voor (varianten van) Ralstonia zijn naast roos, bijvoorbeeld tomaat, paprika, aubergine, anthurium, gerbera, curcuma en geranium.
Omdat op grond van EU-regelgeving (Richtlijn 2000/29 EG) bij het aantreffen van een schadelijk organisme de planten die daarmee zijn besmet, vernietigd moeten worden om verdere verspreiding van dat organisme te voorkomen, is er altijd sprake van financiële risico’s bij het telen van deze gewassen.
Is er al duidelijkheid over de bron van de besmetting?
Bij een uitbraak van Ralstonia solanacearum in snijrozen wordt bij iedere nieuwe besmetting een traceringsonderzoek uitgevoerd om de herkomst van rozenplanten vast te stellen om op die manier te onderzoeken wat de mogelijke bron van de aangetroffen besmetting zou kunnen zijn geweest. Ook naar aanleiding van de meest recente besmettingen is dergelijk onderzoek in gang gezet. Het traceringsonderzoek heeft helaas niet de bron van de besmettingen kunnen achterhalen.
Hoe staat het met het onderzoek dat u bent gestart naar de ruimte binnen het kabinetsbeleid en Europese en nationale wet- en regelgeving om tot de realisatie van een risicoafdekking door de sector zelf bij schade als gevolg van plantenziekten te komen?
Zoals ik in eerdere beantwoording van vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2376) heb aangegeven, ben ik bereid de plantaardige sector waar mogelijk te faciliteren in een door de sector zelf in te richten en te financieren fonds of andere vorm van risicoafdekking. Het is aan de plantaardige sector te bepalen hoe de risicoafdekking vorm krijgt. Zoals in overleg met vertegenwoordigers van de plantaardige sector is aangegeven zal er echter vanuit het ministerie geen financiering beschikbaar worden gesteld.
In het licht van het bovenstaande loopt er op dit moment onderzoek naar de ruimte binnen het kabinetsbeleid, en met name naar de ruimte binnen Europese en nationale wet- en regelgeving, om de sector de mogelijkheden te bieden zelf een risicoafdekking te realiseren voor schade als gevolg van plantenziekten.
Het idee is om samen met de sector in Brussel het gesprek over de mogelijkheden te gaan voeren.
Bent u voornemens om evenals uw voorganger, zoals bleek uit de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen, de tuinbouw te ondersteunen bij het komen tot risicoafdekking? Zou dit opgezet kunnen worden in vergelijking met het Diergezondheidsfonds?2
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht ‘Minister geeft geen extra geld voor Noordelijke Randweg Utrecht’ |
|
Maurits von Martels (CDA), Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Minister geeft geen extra geld voor Noordelijke Randweg Utrecht» (NRU)?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe u de afspraak uit het regeerakkoord over de NRU gaat uitvoeren?
In het regeerakkoord staat dat we «met de regio aan de slag gaan met de NRU».
In 2010 is in het Voorkeursbesluit Ring Utrecht besloten de NRU op te waarderen en hiervoor heeft IenW een rijksbijdrage van € 168 mln (prijspeil 2018) beschikbaar gesteld. Er bestaat reeds een passend plan van aanpak waarvoor in 2015 een voorkeursbesluit is genomen door de gemeente Utrecht. Dit PVA past binnen alle randvoorwaarden, de financiële kaders en de wettelijke norm voor geluidmaatregelen, die in 2010 gezamenlijk zijn vastgesteld.
De gemeente vraagt aan IenW of er nog verdere steun gegeven kan worden aan een aanvullende wens van de gemeente om 2 extra kruisingen verdiept aan te leggen in plaats van de geplande fly- overs. Er is hierover na een aantal ambtelijk gevoerde overleggen, een bestuurlijk overleg geweest op 30 augustus met de wethouder en de gedeputeerde. Aangezien IenW al substantieel bijdraagt (€ 168 mln) aan dit gemeentelijk project, heb ik aangegeven geen verdere mogelijkheid te zien om dit bedrag verder aan te vullen. Wel heb ik het aanbod gedaan om de gemeente te ondersteunen bij de zoektocht naar alternatieve mogelijkheden.
De gemeente heeft aangegeven met het huidig plan verder te gaan en is voornemens vast te houden aan de geplande uitvoering 2020–2025.
Ik neem kennis van de extra wensen ten aanzien van de inpassing van de NRU en de vraag voor een extra rijksbijdrage (meerkosten zijn € 90 mln), maar ik heb de middelen niet voorhanden. Temeer daar de gevraagde extra maatregelen niet bijdragen aan de doorstroming van het HWN of nodig zijn vanuit de wettelijke normen. Deze maatregelen zijn daarmee bovenwettelijk.
Kunt u aangeven hoe u van plan bent door te gaan met de aanleg van ontbrekende schakels in het wegennet, zoals de ring Utrecht, waarover al in 2008 afspraken tot stand zijn gekomen vanuit een landelijke noodzaak van doorstroming en bereikbaarheid van Midden-Nederland?
In 2007 is onder de titel «VERDER, Mobiliteit in Midden-Nederland» inderdaad afgesproken om gezamenlijk (Rijk-regio) te investeren in verbetering van de mobiliteit in Midden-Nederland. Daartoe is een programmatische aanpak ontwikkeld waarbij op alle modaliteiten (OV, fiets, OWN en HWN) maatregelen zijn uitgewerkt. De startnotitie Ring Utrecht (2008), onderdeel van dit pakket, markeerde de start van een planprocedure waarbij werd gestudeerd op verbetering van doorstroming, veiligheid en leefbaarheid op de Ring. De uitkomst van de onderzoeken wees uit dat voor de doorstroming de aanpak van de A27 primair nodig was en dat de NRU hier maar beperkt aan bijdraagt.
In 2010 is in het Voorkeursbesluit Ring Utrecht besloten om de gemeente de verantwoordelijkheid te geven voor de opwaardering van haar eigen weg, de NRU, conform de daartoe geëigende planprocedure (bestemmingsplan). Het huidige plan van aanpak dat voorligt voorziet hierin en past binnen de financiële kaders en de wettelijke norm voor geluidmaatregelen. Hiervoor heeft IenW een rijksbijdrage van € 168 mln beschikbaar gesteld (en daarnaast € 110 mln voor de Uithoflijn).
Het ministerie heeft de verantwoordelijkheid genomen voor de opwaardering van de HWN-delen uit het voorkeursalternatief (A27, A12 en stukje A28).
Kunt u aangeven in hoeverre er nu is voldaan aan het verzoek in de unaniem aangenomen motie-Sienot c.s.2 om zo snel mogelijk tot een akkoord te komen met de regio Utrecht over de noodzakelijke investeringen voor de NRU, mede in het licht van het feit dat de gemeente en de provincie hiervoor extra middelen hebben gereserveerd?
Er ligt een uitvoeringsplan voor de NRU waarbij het mogelijk is om de uitgangspunten te verwezenlijken binnen het beschikbare budget. Bovenwettelijke maatregelen (de extra aanvullende wensen van de gemeente) in dit gemeentelijk project zullen door de regio gefinancierd moeten worden, zoals dit overal in het land het geval is.
Ik ben in gesprek gegaan met de wethouder en de gedeputeerde om te verkennen of er nog andere mogelijkheden zijn. In dit gesprek heb ik aangegeven geen mogelijkheden te zien voor verdere financiële rijksbijdrage in dit gemeentelijk project.
Kunt u de stappen en het tijdpad toelichten waarbinnen u de motie en afspraak over de NRU in het regeerakkoord gaat uitvoeren? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
De gemeente heeft aangegeven over te gaan tot uitvoering van het projectplan. Daarmee wordt aan de afspraak uit het regeerakkoord voldaan. Afgesproken is dat de NRU in 2020–2025 uitgevoerd wordt en dat de uitvoering afgestemd wordt met de uitvoering van de Ring Utrecht (2020–2026). Op deze manier blijft de overlast van de gelijktijdige uitvoering van beide projecten waarbij mogelijk rijstroken afgesloten worden, beperkt.
In welke mate sluit uw voorgenomen inzet aan bij de geest van de doelen uit de startnotitie (2008) dat het project de doorstroming van de regio Midden-Nederland verbetert en knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidshinder, natuur en verkeersveiligheid niet doet toenemen en waar mogelijk de situatie zelfs verbetert?
Het Tracébesluit Ring Utrecht voorziet in verbetering van de knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidshinder, natuur en verkeersveiligheid.
Daarmee worden de belangrijkste doorstromingsknelpunten aangepakt.
‘designer dogs’ en ‘designer cats’ |
|
William Moorlag (PvdA), Maurits von Martels (CDA), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich de door de Stichting Dier & Recht aan u en de Kamer aangeboden petitie met de titel «Stop het fokken van designer cats»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de eerder dit jaar in het Europees parlement georganiseerde conferentie «Animal Health and Welfare: Breeding for extremes in dogs and cats», een initiatief van de EU Dog and Cat Alliance, de Federation of Veterinarians of Europe (FVE) en de Federation of European Companion Animal Veterinary Associations (FECAVA)?2
Ja.
Bent u op de hoogte van kenmerken van honden en katten veroorzaakt door een bepaalde manier van fokken, zoals platte gezichten, vernauwde neusgaten, extreme huidplooien en uitpuilende ogen? Bent u daarnaast op de hoogte van gezondheidsrisico’s voor dieren die hieruit kunnen voortvloeien, zoals moeite met ademen, huidinfecties, oogziekten en neurologische problemen?
Ja.
Deelt u de mening dat bovenstaande praktijken absoluut onwenselijk en onaanvaardbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van oud-staatssecretaris van Economische Zaken Bleker, die het fokken van erfelijk gehandicapte gezelschapsdieren «van God los» noemde? Is dit ook uw mening? Zo nee, waarom niet?3
Het creëren van (nieuwe) rassen voor het plezier van de mens, zonder inachtneming van de consequenties voor het dier, zoals korte pootjes, naakte katten etc. toont mijns inziens geen respect voor de integriteit, het welzijn en de gezondheid van het dier.
Kunt u inzicht geven hoe groot het probleem van het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen, zoals «designer dogs» en «designer cats» in Nederland is? Zo nee, waarom niet?
Eind november 2016 heeft de Faculteit Diergeneeskunde in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een onderzoek naar erfelijke gebreken afgerond. In de brief van 17 mei 2017 (Kamerstuk 28 286, nr. 909) is uw Kamer op de hoogte gebracht van de resultaten. Het rapport geeft een goed beeld (nulmeting) van de aandoeningen die bij 38 honden- en 2 kattenrassen voorkomen. Om de representativiteit van de cijfers verder te verbeteren, wordt gewerkt aan de verhoging van het aantal deelnemende dierenartsen aan het onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde. Zij leveren via de eigen praktijk gegevens aan voor het onderzoek. Deze aanvullende data zullen meer inzicht geven in de soort en het aantal erfelijke aandoeningen.
Wat wordt er op dit moment al gedaan wordt om het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen in Nederland tegen te gaan?
Allereerst is er wet- en regelgeving. In artikel 3.4 van het «Besluit houders van dieren» is bepaald dat fokkers zo moeten fokken dat het welzijn en de gezondheid van het ouderdier en de nakomelingen niet benadeeld wordt. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 11.
Daarnaast zet ik in op het faciliteren van het Fairfok-programma van de sector. In dit programma zijn onder de regie van de Raad van Beheer op kynologisch gebied ambities en plannen geformuleerd om binnen redelijke termijn tot een gezonde hondenfokkerij te komen.
Is artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren naar uw mening ook van toepassingen op het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wordt er op dit moment gehandhaafd om het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen tegen te gaan? Zo ja, hoe vaak wordt hierop gehandhaafd?
Er zijn door de NVWA tot op heden tien inspecties uitgevoerd met betrekking tot artikel 3.4. Besluit houders van dieren. In vier gevallen is er bij deze inspecties handhavend opgetreden in verband met erfelijke aandoeningen. Daarnaast zijn hercontroles uitgevoerd en is aan één houder een last onder dwangsom opgelegd.
Deelt u de mening dat de praktijken rondom het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen strenger moeten worden aangepakt zodat de risico’s omtrent de gezondheid van dieren zoals honden en katten in Nederland kunnen worden tegengegaan? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor het antwoord naar de passage over de fokkerij van gezelschapsdieren en het houdverbod op blz. t10 van mijn beleidsbrief Dierenwelzijn van 4 oktober jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 991).
Komt u op korte termijn met regelgeving waarin ook specifiek aandacht wordt gegeven aan maatregelen tegen het fokken met dieren met erfelijke aandoeningen? Zo nee, is de huidige regelgeving en handhaving naar uw mening voldoende?
Artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren beoogt schadelijke gevolgen van fokken tegen te gaan. Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld, blijkt in een aantal opzichten de beoordeling complex of de fokkers hun inspanningsverplichtingen op grond van het Besluit voldoende nakomen, omdat het hier om een open norm gaat. Ik heb onderzoek uitgezet om dit beter handhaafbaar te maken. Dit onderzoek bevindt zich in de afrondende fase en is voor het eind van dit jaar klaar.
Op de voornoemde conferentie is opgeroepen de aanpak van «designer dogs» en «designer cats» op Europees niveau aan te pakken. Deelt u deze oproep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit in Europa te agenderen?
Ja. In het kader van de subwerkgroep over het welzijn van honden, voorgezeten door Nederland en georganiseerd binnen het kader van het EU-platform Dierenwelzijn, wordt geïnventariseerd welke best practices er in de lidstaten zijn op het terrein van de fokkerij teneinde deze te kunnen delen en van elkaar te kunnen leren.
Bent u bereid om met vertegenwoordigers van organisaties die huisdieren houden dan wel fokken, brancheorganisaties van dierenartsen en organisaties die opkomen voor dierenwelzijn in overleg te treden om een samenhangende aanpak te ontwikkelen om het fokken op erfelijke eigenschappen die de gezondheid en het welzijn van dieren schaden tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met deze organisaties in overleg. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 7 over het Fairfokprogramma.
Veiligheid in tunnels |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Geheim akkoord «Pact van Houten» moet tunnelpaniek voorkomen»1 en «Brandveiligheid nieuwe tunnels onder vuur: Coentunnel mogelijk maanden dicht»?2
Ja, ik ben bekend met de berichten.
Bent u bekend met het bestaan van het zogenaamde Pact van Houten? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het feit dat Rijkswaterstaat overleg heeft georganiseerd met meerdere bij het onderwerp betrokken partijen. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 8 augustus 2017 (Kamerstuk 29 296, nr. 31) heb ik dit aangekondigd. Doel is kennis en informatie te delen en draagvlak te creëren voor een gezamenlijke aanpak. De vorm van het overleg is voortgekomen uit een landelijke informatiebijeenkomst, welke in november 2017 is gehouden in Houten. De benaming is door de deelnemers gebruikt vanwege de locatie van het eerste overleg. Er is echter geen sprake van een «geheim akkoord» of «pact».
Deelt u de mening dat publiciteit over veiligheid in tunnels snel tot onrust kan leiden en dat het daarom verstandig is om achter de schermen werken aan de verbetering van de veiligheid?
Nee. De intentie van het overleg met betrokken partijen is juist om informatie te delen. Er is geen sprake van achter de schermen werken. Met partijen is wel afgesproken om documenten pas na vaststelling breder (openbaar) te delen. Dit om verwarring op basis van conceptversies te voorkomen. Sinds eind vorig jaar is op meerdere momenten vastgestelde informatie beschikbaar gesteld aan betrokken partijen.
Is het waar dat er sprake is van brandgevaarlijk beton en dat de tunnelbeheerders al in november 2017 tot de conclusie kwamen dat meer drastische maatregelen nodig zijn om de veiligheid op het juiste niveau te krijgen? Sinds wanneer bent u daarvan op de hoogte? Waarom is de Kamer daar niet over geïnformeerd?
Hiervoor verwijs ik u naar de brieven, waarmee ik de Tweede Kamer op
8 augustus en 8 december (Kamerstuk 29 296, nr. 31 en Kamerstuk 34 774-A, nr. 56) 2017 heb geïnformeerd. Daarin is aangegeven dat geen sprake is van een onveilige situatie voor weggebruikers. Het is wel mijn bedoeling om de tunnels weer te laten voldoen aan de normen die het behoud van economische waarden borgen. Daarom worden er onderzoeken gedaan naar mogelijke maatregelen hoe dit te realiseren.
Over resultaten uit deze onderzoeken zijn niet al in november 2017 conclusies getrokken, anders dan een bevestiging van het beeld dat ik de Tweede Kamer in mijn brief van augustus gaf.
Is het waar dat is afgesproken dat de uitkomsten van de brandproeven verzwegen zouden worden en dat er achter de schermen naar oplossingen gezocht zou worden? Wat vindt u daarvan?
Nee, dat is niet waar. Er is met betrokken partijen afgesproken om zorgvuldig om te gaan met het beoordelen en delen van de resultaten van de uitgevoerde proeven omdat die zich niet eenvoudig laten interpreteren. Zorgvuldigheid is nodig om verwarring op basis van conceptdocumenten te voorkomen. Sinds eind vorig jaar zijn periodiek meerdere vastgestelde rapportages over resultaten van proeven beschikbaar gesteld via onder andere de eerder genoemde overleggen en de website van Rijkswaterstaat.
Kunt u aangeven wat de taak en verantwoordelijkheid is van de Tunnelregisseur en aan wie deze functionaris moet rapporteren?
De tunnelregisseur is in dienst bij Rijkswaterstaat en heeft geen bijzondere positie qua rapportagelijn. De tunnelregisseur is verantwoordelijk voor het beheren en toepassen van de wettelijke tunnelstandaard bij tunnels in het rijkswegennet. Voor het onderwerp brandwerendheid is de tunnelregisseur één van de betrokken experts.
Kunt u aangeven bij welke tunnels (bestaand en/of nieuw) onderzoek loopt naar de veiligheid ervan? Kunt u aangeven op welke termijn de veiligheid van deze tunnels op het juiste niveau is gebracht?
In eerder genoemde brieven aan de Tweede Kamer is aangegeven om welke tunnels het gaat:
De bestaande tunnels zijn veilig voor weggebruikers. Dit is vastgesteld in overleg met de onafhankelijke Tunnelveiligheidsbeambte en betreffende gemeenten (Bevoegd Gezag). Desondanks wordt niet voldaan aan alle wettelijke eisen die ook het behoud van de economische waarde waarborgen. Onderzoek wordt gedaan naar maatregelen, die genomen kunnen worden om weer aan de norm te voldoen.
Is het waar dat zeker vier net opgeleverde tunnels niet voldoen aan de strenge brandeisen door problemen met het gebruikte beton? Zo ja, kunt u aangeven waarom bij de bouw van de recente tunnels nog geen rekening gehouden is met deze brandveiligheidseisen en welke kosten gemoeid zijn bij bouwkundige aanpassingen?
Dat klopt. Er is wel rekening gehouden met de eisen. Bij de bouw is gebruik gemaakt van een betonsoort, die in het verleden aan de eisen voldeed. Het gebruikte beton blijkt bij nader inzien echter minder lang bestand tegen de extreme hitte dan eerder verondersteld. Over de maatregelen, die ik van plan ben te nemen om de tunnels weer aan de eisen te laten voldoen, informeer ik u naar verwachting binnen een maand. Ik ga dan ook in op de kosten.
Is het waar dat de Tweede Coentunnel en A2 Maastricht maanden dicht moeten? Zo ja, sinds wanneer weet u dat en waarom is de Kamer niet geïnformeerd?
Op dit moment is nog niet bekend wanneer en hoelang afsluiten van tunnels nodig is om maatregelen uit te voeren. Zodra hier meer duidelijkheid over is zal ik de Kamer hierover informeren. Dit neemt niet weg dat er hinder voor het verkeer zal zijn. Het beperken van hinder voor het verkeer zal bij het uitvoeren van de maatregelen een belangrijk criterium zijn.