De effecten van de coronacrisis op kraamverzorgenden |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u zich ervan bewust dat kraamverzorgenden in dicht fysiek contact komen met een groot aantal clienten zonder daar vooralsnog de benodigde beschermingsmiddelen voor te krijgen terwijl zij daar wel recht op hebben? Bent u zich ervan bewust dat kraamverzorgenden hierdoor groot persoonlijk risico lopen en dat zij vrijwel nooit in aanmerking komen te worden getest op het coronavirus?
Wordt deze beroepsgroep betrokken bij het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ)? Zo nee, waarom niet en kan dit worden veranderd? Zo ja, waarom leidt dit niet tot een betere equipering van kraamverzorgenden?
Per wanneer worden de beschermingsmiddelen en testcapaciteit beschikbaar gemaakt voor kraamverzorgenden nu zij zijn geplaatst op de lijst van zorgverleners die hier recht op hebben?
De brandbrief van fysiotherapeuten over een effectief noodplan voor fysiotherapiepraktijken dat per direct voorziet in financiële ondersteuning |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de brandbrief van fysiotherapeuten?1
Wat is uw reactie op het persbericht mondzorg in gevaar van de Associatie Nederlandse Tandartsen (ANT), de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde (KNMT), de Organisaie van Nederlandse Tandprothetici (ONT) en de Nederlandse Vereniging van Mondhygienisten (NVM-mondhygiënisten)?2
Wat is uw reactie op het feit dat voor veel zorgverleners faillissement dreigt als er niet snel (duidelijkheid over) een compensatieregeling komt?
Wat is de stand van zaken van compensatieregelingen voor beroepsgroepen die niet onder de bestaande regeling vallen, zoals fysiotherapeuten maar ook logopedisten, mondhygiënisten, tandartsen thuiszorgmedewerkers, jeugdzorgmedewerkers, wijkverpleegkundigen?
Waarom kunnen deze zorgverleners geen aanspraak maken op de bestaande steunmaatregelen en wordt dit overgelaten aan zorgverzekeraars?
Wat maakt dat het zo lang duurt voordat deze zorgverleners duidelijkheid krijgen?
Begrijpt u dat onder veel van deze zorgverleners een gebrek van vertrouwen in zorgverzekeraars bestaat omdat voor bijvoorbeeld fysiotherapeuten geldt dat voor hen al jarenlang geen kostendekkende tarieven bestaan? Hoe kunnen zij er nu op vertrouwen dat zorgverzekeraars deze kwestie adequaat afhandelen?
Deelt u de mening dat geen een zorginstelling of individuele hulpverlener failliet mag gaan als gevolg van de coronacrisis? Hoe gaat u dit regelen?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat van 8 april 2020 over de ontwikkelingen rondom het Coronavirus?
Het gereedstellen van het Bronovo ziekenhuis |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van een oud-chirurg om het eerder gesloten Bronovo ziekenhuis gereed te maken voor de opvang van patiënten en mogelijk ook coronapatiënten?1
Welk type zorg kan naar uw inzicht worden geboden in het Bronovo ziekenhuis? Kan het Bronovo ziekenhuis daarmee deels voorzien in de verhoogde vraag naar zorg die we momenteel ervaren?
Bent u van mening dat het Bronovo ziekenhuis met zijn infrastructuur een goede locatie is voor de tijdelijke opvang van extra patiënten, zeker in vergelijking met andere locaties die momenteel benut worden zoals bijvoorbeeld evenementencentrum Ahoy?
Bent u bereid gehoor te geven aan deze oproep en het Bronovo ziekenhuis zo snel mogelijk in gereedheid te brengen?
De aanschaf van beademingsapparatuur die niet bruikbaar is op de intensive care |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat een deel van de 100 beademingsapparaten die – als eerste levering van 1.000 bestelde machines – niet bruikbaar zijn voor gebruik op de intensive care voor de behandeling van kritiek zieke patiënten met COVID-19 maar bedoeld zijn voor thuisbeademing en niet-invasieve beademing? Klopt het dat de bestelling bij Philips niet louter bestond uit de levering van V680-apparaten, feitelijk de enige machine in het Philips-assortiment die geschikt is voor gebruik op de IC voor kritiek zieke patiënten?1
Wat kunt u zeggen over de bestellingen van beademingsapparatuur die nog verwacht worden? Zijn dit apparaten die geschikt zijn bevonden voor gebruik voor de kritiek zieke IC-patiënt of bestaan deze bestellingen deels ook uit apparaten voor thuisbeademing of niet-invasieve beademing? Als dat laatste het geval is: hoeveel apparaten die nu nog verwacht worden zijn daadwerkelijk geschikt voor gebruik voor de kritiek zieke IC-patiënt?
Wat is de reden dat ziekenhuizen die acuut beademingsapparatuur nodig hebben voor de IC nu machines krijgen die niet voor de kritiek zieke IC-patiënt geschikt zijn? Waarom is gekozen voor niet IC-beademingsmachines bij deze complexe beademing van patiënten met een zeer ernstige longaandoening?
Heeft de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care vooraf geoordeeld over de kwaliteit en inzetbaarheid van alle door Philips geleverde beademingsapparatuur? Hoe luidde hun oordeel over de te leveren apparaten? Welke andere experts zijn om hun oordeel gevraagd alvorens deze machines besteld werden?
Kunt u als bijlage bij de antwoorden op deze vragen de serienummers en specificaties sturen van de beademingsapparaten die nu zijn gekocht? Kunt u daarin ook de aantallen meenemen, zowel van de apparaten die reeds geleverd zijn alsook de apparaten die nog verwacht worden? Zo nee, waarom niet?
Kunt u ook het overzicht sturen van welke beademingsapparaten (met typenummers), in welke aantallen, naar welke ziekenhuizen zijn verstuurd? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat bij de geleverde apparatuur geen disposables (eenmalig gebruiksmateriaal) zijn meegeleverd zodat apparaten na gebruik bij één patiënt vervolgens niet bij een andere patiënt kunnen worden gebruikt omdat materialen ontbreken? Wat gaat u doen om dit probleem op te lossen?
Klopt het dat het bedrijf Demcon uit Enschede 500 beademingsapparaten gaat maken die geschikt zouden moeten zijn voor de kritiek zieke IC-patiënt? Op welke wijze wordt toegezien op de kwaliteit van deze apparatuur en op de inzetbaarheid op de IC’s van Nederlandse ziekenhuizen?
Hoe verklaart u dat Demcon stelt dat deze «eenvoudige» machines geschikt zouden zijn voor het gebruik bij «oudere patiënten«? Welke medische onderbouwing ligt ten grondslag aan de productie van apparatuur die specifiek op ouderen patiënten is gericht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoge parkeerkosten bij ziekenhuizen |
|
Léonie Sazias (50PLUS), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u zich bewust van het feit dat veel zorgmedewerkers die momenteel extra uren draaien om de coronacrisis te bestrijden daardoor extra kosten maken door het betaald parkeren bij ziekenhuizen?
Ik ben alle zorgverleners erg dankbaar voor het vele werk dat nu wordt verzet. Ik ben het met de PvdA en 50PLUS eens dat zorgverleners zich juist in deze tijden niet zouden moeten bezighouden met bijkomende zaken, zoals parkeerkosten. Ik ben me ervan bewust dat het draaien van extra uren tot gevolg heeft dat er in de huidige situatie meer geparkeerd moet worden.
Bent u het ermee eens dat dit een oneerlijke situatie is gezien het feit dat zorgmedewerkers momenteel slechter met het openbaar vervoer kunnen reizen vanwege de vakantiedienstregelingen en daarmee de kosten dus niet kunnen omzeilen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat in deze tijden van crisis zorgmedewerkers zich niet moeten hoeven bekommeren om extra kosten waar zij mee te maken krijgen doordat ze zich nog harder inzetten voor onze samenleving?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid toe te zeggen dat deze parkeerkosten ofwel worden stopgezet door een beroep te doen op de uitbaters van deze parkeerplaatsen, ofwel toe te zeggen dat de gemaakte parkeerkosten door zorgmedewerkers per direct zullen worden vergoed door uw ministerie? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact gezocht met de koepelorganisaties van ziekenhuizen, de NVZ en NFU. Zij hebben het onder de aandacht van hun leden gebracht. Beide koepels geven aan dat alle ziekenhuizen onderschrijven dat de effecten van de corona-crisis geen gevolg mogen hebben op de extra kosten die medewerkers ten behoeve van werk moeten maken. Ten aanzien van het parkeerbeleid betekent dit volgens de NVZ en NFU dat vrijwel alle ziekenhuisorganisaties voor deze crisisperiode (zo nodig in overleg met de gemeenten) geen of sterk gereduceerde parkeerkosten hanteren.
Het bericht ‘VWS bezig met reddingsplan zorg: Niemand failliet’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VWS bezig met reddingsplan zorg: Niemand failliet»?1
Ja.
Begrijpt u dat de berichtgeving in dezen waarbij, als het gaat om het doorbetalen van zorgaanbieders om te voorkomen dat die omvallen, soms wordt gesproken over «afspraken» en dan weer over een «zeer dringend beroep» (op gemeenten) verwarrend is, zeker in deze toch al hectische en onzekere periode?
Inmiddels hebben zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten allemaal hun maatregelen bekend gemaakt om zorgaanbieders te ondersteunen gedurende de coronacrisis.
Ik heb uw Kamer op 31 maart jl. geïnformeerd over de maatregelen die gemeenten en zorgkantoren hebben genomen, bij mijn antwoord op vragen van het lid Kerstens over het door gemeenten en zorgverzekeraars (niet) doorbetalen van zorgaanbieders die als gevolg van de coronacrisis bijvoorbeeld geconfronteerd worden met «afbestelde» zorg en ondersteuning.
Intussen hebben zorgverzekeraars afspraken gemaakt met zorgaanbieders over het sneller declareren en uitbetalen van declaraties voor verleende zorg. Daardoor worden in de maand april honderden miljoenen versneld aan de sector uitbetaald, waarmee een bijdrage is geleverd aan voldoende liquiditeit.
In hun brief van 5 april jl. hebben zorgverzekeraars de zorgaanbieders in meer detail geïnformeerd over de continuïteitsbijdrage–regeling die zij hebben ingesteld2. Deze regeling staat open voor alle zorgaanbieders (met of zonder zorgcontract) die zorg verlenen die op dit moment valt onder de basisverzekering of de aanvullende zorgverzekering onder de in de bijlage bij de brief genoemde voorwaarden3. Zorgverzekeraars streven ernaar dat zorgaanbieders vanaf begin mei een continuïteitsbijdrage kunnen aanvragen. Deze wordt als betaaltitel vastgesteld door de NZa. De uitwerking daarvan vindt nu plaats. De regeling start per 1 maart en loopt tot en met 30 juni. Indien zorgverzekeraars dat noodzakelijk achten, kunnen zij deze regeling verlengen. Er zijn echter ook zorgaanbieders die niet kunnen wachten tot betaling in mei, omdat ze al eerder in financiële problemen komen. Voor hen is een vooruitbetalingsregeling getroffen onder de in de brief genoemde voorwaarden.
Indien nodig, kan een aanbieder ook terecht bij zijn bank. De bank kan een mogelijkheid bieden tot opschorten van een aflossing voor zes maanden. Wanneer zicht is op een continuïteitsbijdrage zal de bank overwegen of een kredietuitbreiding, bijvoorbeeld via een tijdelijke overstand op de rekening, verantwoord is.
De continuïteitsbijdrage-regeling is voorliggend. Zorgaanbieders die in aanmerking komen voor deze regeling kunnen daarom geen aanspraak maken op de Rijksregelingen in het kader van de coronacrisis, behalve voor het deel omzetdaling dat mogelijk resteert na aftrek van de continuïteitsbijdrage (bijvoorbeeld het deel van de omzet dat vergoed wordt via eigen betalingen door de verzekerden). Voor dat deel omzetdaling kunnen zorgaanbieders – indien zij voldoen aan de voorwaarden – in aanmerking komen voor de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers (TOZO) en de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS)4. Hierdoor kan ongewenste dubbeling van financiële steun worden voorkomen.
Vindt u ook dat zogenaamde «niet-gecontracteerde» zorgaanbieders, bijvoorbeeld in de thuiszorg, een belangrijke, waardering verdienende rol spelen; zeker ook in deze coronacrisis?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat, anders dan eerder gecommuniceerd, ook niet-gecontracteerde zorgaanbieders in aanmerking (gaan) komen voor maatregelen van zorgverzekeraars, zodat ook hun continuïteit wordt gegarandeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u de vorige vraag met ja hebt beantwoord, wilt u dan bij zorgverzekeraars aandringen op spoedige helderheid in dezen als ook op het met terugwerkende kracht laten ingaan van afspraken als hier bedoeld?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij zorgverzekeraars aan te dringen op bijvoorbeeld het (tijdelijk) opheffen van het zogenaamde «cessieverbod», zodat zorgaanbieders rechtstreeks worden uitbetaald als ook tot het versnellen van machtigingsprocedures?
In hun brief van 25 maart jl. hebben zorgverzekeraars aangegeven dat zij ten aanzien van alle zorgaanbieders ervoor zorgen dat declaraties voor verleende zorg zo snel mogelijk worden betaald, dat het aanvraagproces voor machtigingen waar mogelijk nog verder wordt versneld en dat controles gepast worden ingezet, rekening houdend met de genomen crisismaatregelen zodat zorgtaken nu niet onnodig worden belemmerd.
Er komt geen (tijdelijk) opheffen van het zogenaamde «cessieverbod». Bij gecontracteerde zorgaanbieders hebben verzekerden altijd de garantie dat de rekening via de zorgverzekeraar vergoed wordt. Verzekerden kunnen problemen met een cessieverbod daarom voorkomen door te kiezen voor een gecontracteerde zorgaanbieder.
Vindt u ook dat de nu aan gemeenten gedane «dringende oproep» om zorgaanbieders door te betalen, zodat de continuïteit van zorg kan worden gewaarborgd, moet worden omgezet in de afspraak dat dat gebeurt?
Ik heb er vertrouwen in dat op basis van de «zeer dringende oproep» gemeenten en aanbieders tot goede afspraken zullen komen om financieel zekerheid te bieden aan aanbieders. Dat laat onverlet dat ik nadrukkelijk de vinger aan de pols houd
als het gaat om de uitwerking van deze afspraken door gemeenten. In eerste instantie geleid ik eventuele signalen door naar de VNG die zelf ook signalen verzamelt. De VNG neemt altijd contact op met de betreffende gemeente om de noodzaak van de gemaakte afspraken toe te lichten. Vooralsnog hebben interventies van de VNG het gewenste resultaat. Mocht blijken dat gemeenten dit niet of in onvoldoende mate doen en er in dit opzicht sprake is van taakverwaarlozing, dan zal het instrumentarium van interbestuurlijk toezicht worden ingezet.
Als u de vorige vraag met ja hebt beantwoord, wanneer wordt die afspraak dan gemaakt en bent u bereid die met terugwerkende kracht te laten ingaan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid gemeenten in dezen afdoende te compenseren voor eventuele extra kosten die met het nakomen van een dergelijke afspraak gepaard gaan?
Vanzelfsprekend zal het Rijk doen wat nodig is en het extra budgettaire beslag van de noodzakelijke maatregelen in te passen in het Rijksbrede beeld. Dit houdt in dat het Rijk gemeenten zal compenseren voor de meerkosten die zij aan hun aanbieders betalen t.b.v. de extra maatregelen vanwege corona. Voor de zomer gaan Rijk en gemeenten in gesprek over de compensatiemogelijkheden van de effecten die optreden na afloop van de coronacrisis.5
Wilt u, uiteraard rekening houdend met de werklast bij u en uw medewerkers, deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘De eerste 100 extra beademingsapparaten van Philips zijn binnen: ‘mooi nieuws’. |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Welk beroep wordt er precies gedaan op Defensie als het gaat om beademingsapparatuur?1
Welk beroep wordt er precies gedaan op dierenartsen als het gaat om beademingsapparatuur?
Welk beroep wordt er precies gedaan op privéklinieken als het gaat om beademingsapparatuur?
Op welke andere partijen wordt een beroep gedaan als het gaat om beademingsapparatuur? Welk beroep wordt er precies op deze partijen gedaan?
Hoeveel beademingsapparaten heeft Defensie beschikbaar?
Hoeveel beademingsapparaten hebben dierenartsen beschikbaar?
Hoeveel beademingsapparaten hebben privéklinieken beschikbaar?
Hoeveel beademingsapparaten hebben de andere partijen, genoemd bij het antwoord op de vierde vraag, beschikbaar?
Hoeveel beademingsapparaten afkomstig van Defensie zijn er momenteel aan de medische zorg ter beschikking gesteld?
Hoeveel beademingsapparaten afkomstig van dierenartsen zijn er momenteel aan de medische zorg ter beschikking gesteld?
Hoeveel beademingsapparaten afkomstig van privéklinieken zijn er momenteel aan de medische zorg ter beschikking gesteld?
Hoeveel beademingsapparaten afkomstig van andere partijen, genoemd in het antwoord op de vierde vraag, zijn er momenteel aan de medische zorg ter beschikking gesteld?
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire coronadebat van 1 april aanstaande?
Het bericht dat (onder meer) het Franciscus Gasthuis in Rotterdam ‘doordendert’ met het invoeren van functiedifferentiatie |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Weet u dat uw voorganger het wetsvoorstel BIG-II heeft ingetrokken toen hem duidelijk werd dat het, in zijn woorden, «niet ging vliegen»?1
Ja.
Weet u dat dat kwam omdat zeer veel ervaren, uiterst kundige verpleegkundigen zich door dat wetsvoorstel geschoffeerd voelden nu hun ervaring en kunde van generlei waarde leken te zijn bij de in dat wetsvoorstel voorgestane functiewaardering?
In de brief (Kamerstuk 29 282, nr. 831) van 8 oktober jl. heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer reeds geïnformeerd over de redenen waarom het wetsvoorstel voor de regieverpleegkundige definitief niet zal worden ingediend. Uit de verkenning door de heer Rinnooy Kan bleek het draagvlak voor de uitwerking en de overgangsregeling zoals die er lag bij de verpleegkundige beroepsgroep onvoldoende. Dat is de voornaamste reden geweest om het wetsvoorstel niet in te dienen. In de gesprekken die partijen hierover met de heer Rinnooy Kan hebben gevoerd bleek dat deze partijen behoefte hadden om gezamenlijk te bezien hoe het vraagstuk rondom functiedifferentiatie, los van een wettelijke regeling, vorm gegeven zou kunnen worden. De gesprekken hierover tussen deze partijen lopen en zijn nog niet afgerond. Tegen die achtergrond kan ik mij voorstellen dat de vragen van verpleegkundigen over functiedifferentiatie nog steeds relevant zijn.
Snapt u de gevoeligheid van deze materie bij veel verpleegkundigen ook vandaag de dag nog?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat (onder meer) de Raad van Bestuur van (onder meer) het Franciscus Gasthuis te Rotterdam «doordendert» met het invoeren van functiedifferentiatie?2
Ik heb kennisgenomen van het Facebookbericht waar u op doelt.
Kunt u zich voorstellen dat de hiervoor bedoelde handelwijze en dan niet in de laatste plaats de timing ervan tot ontzettend veel commotie bij verpleegkundigen heeft geleid?
Zoals verwoord bij de beantwoording van vraag 2 en 3 is het gesprek over de invulling van functiedifferentiatie belegd bij vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. In algemene zin geldt dat het werkgevers vrij staat om, in samenspraak met de medezeggenschap, ontwikkelingen binnen hun functiegebouw te verkennen en wijzigingen door te voeren. Dat gebeurt al jaren in verschillende vormen, onder andere via proeftuinen. Ik ga er daarbij van uit dat werkgevers hun werknemers nauw betrekken bij de ontwikkelingen van het functiegebouw.
De raad van bestuur van het Franciscus Gasthuis & Vlietland meldde mij dat het besluit om door te gaan met verpleegkundige functiedifferentiatie in lijn is met het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen (NVZ). Meer specifiek wordt door het Franciscus Gasthuis & Vlietland de Verpleegkundige adviesraad en de ondernemingsraad betrokken in de proeftuinen, in de informatieverstrekking en is er mogelijkheid tot het geven van input, het stellen van vragen en het geven van advies. Het voorstel zelf komt rechtstreeks uit de bevindingen vanuit een pilotfase met de betrokkenheid (afvaardiging) van verpleegkundigen. Volgens het Franciscus Gasthuis & Vlietland is het geenszins de bedoeling geweest om commotie te veroorzaken.
Vindt u een dergelijke handelwijze en de timing ervan getuigen van voldoende inzicht in en aandacht voor de gevoeligheid van deze materie bij medewerkers van wie zeker in deze periode het uiterste wordt gevraagd? Bent u dan ook van mening dat het volstrekt niet past bij goed werkgeverschap (waarvan stelselmatig en terecht wordt benadrukt dat het van groot belang is in de strijd tegen de forse personeelstekorten in de sector) om een dergelijk onderwerp in de beleving van medewerkers «erdoor te duwen», juist in een tijd dat een ontzettend groot beroep wordt gedaan op de ervaring en kunde van verpleegkundigen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een dringend beroep op ziekenhuisdirecties te doen om trajecten die tot functiedifferentiatie leiden vooralsnog in de ijskast te zetten?
Zoals eerder aangegeven loopt het gesprek over functiedifferentiatie tussen vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. De overheid heeft hier geen directe rol in, zoals aangegeven in de brief van 8 oktober jl. Ik zal dan ook geen beroep doen op ziekenhuisdirecties om de trajecten over functiedifferentiatie in de ijskast te zetten. Desalniettemin ga ik ervan uit dat zorginstellingen taken prioriteren in deze tijd van crisis. Momenteel ligt alle aandacht van werkgevers en werknemers bij de corona maatregelen.
Wilt u deze vragen, uiteraard rekening houdend met de ongetwijfeld grote werklast bij u en uw medewerkers, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan om deze Kamervragen op een zo kort mogelijke termijn te beantwoorden.
Uitstel van de Wet geneesmiddelenprijzen |
|
Maarten Hijink |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat maakt dat u uiteindelijk akkoord bent gegaan met een algeheel uitstel van zes maanden van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp)?1
Ik hecht groot belang aan de continuïteit van de algehele geneesmiddelenvoorziening in de komende maanden. In dat kader heb ik de aanscherping van de wettelijke maximumprijzen op grond van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp), die per 1 april 2020 in zou gaan, met zes maanden uitgesteld. Met deze maatregel bied ik partijen in de geneesmiddelenketen financiële armslag om bijvoorbeeld voorraden te versterken. Ook blijft Nederland hiermee als het gaat om spécialités aantrekkelijker voor parallelimport, door de gemiddeld relatief hoge prijsniveau voor spécialités van voor de aanscherping voorlopig voort te zetten. Ik doe dit onder meer naar aanleiding van dringende verzoeken van verschillende partijen op de geneesmiddelenmarkt. Zij geven aan dat deze maatregel hen rust en comfort biedt in tijden waarin er meer druk komt op de internationale geneesmiddelenmarkt.
Klopt het dat met dit besluit de geneesmiddelenkosten 150 miljoen euro hoger zullen uitvallen ten koste van de premiebetalende burger en ten faveure van de farmaceutische industrie? Kunt u dit toelichten?
Door het uitstel van de aanscherping van Wgp is er een besparingsverlies op de zorguitgaven van naar schatting € 150 miljoen. Ik geef partijen op de geneesmiddelenmarkt hiermee meer financiële armslag om zich voor te bereiden op eventuele tekorten, bijvoorbeeld door voldoende voorraden aan te leggen. Ik vind dit belangrijk omdat naar verwachting door de uitbraak van COVID-19 er meer druk komt op de internationale geneesmiddelenmarkt.
Ik heb partijen wel opgeroepen verantwoordelijk om te gaan met de extra financiële armslag die ik hen hiermee bied. Bijvoorbeeld door voorraden op peil te houden en financiële reserves op te bouwen waar nodig.
Wat is de reden dat u voor corona gerelateerde geneesmiddelen de maximumprijs per direct loslaat als fabrikanten te veel vragen? Hoe gaat u voorkomen dat fabrikanten van corona gerelateerde middelen misbruik maken van deze situatie en woekerprijzen gaan vragen?
Voor COVID 19-gerelateerde geneesmiddelen ben ik bereid per direct de wettelijke maximumprijs los te laten als daar een tekort voor dreigt en prijs een belemmering vormt. Ik doe dit niet op voorhand voor alle COVID-19 gerelateerde behandelingen, maar wel als dit noodzakelijk lijkt om bij schaarste voldoende geneesmiddelen voor de Nederlandse markt in te kopen. Wanneer deze situatie zich voordoet, mag het feit dat in Nederland voor sommige van deze geneesmiddelen wettelijke maximumprijzen gelden, geen belemmering vormen voor de inkoop en het aanleggen van voorraden van deze cruciale middelen.
Ik zal de prijsontwikkeling na het eventueel loslaten van een wettelijke maximumprijs voor een COVID-19 gerelateerde geneesmiddel wel nauwlettend volgen.
Wat maakt dat u bent afgestapt van het idee om alleen uitstel te verlenen voor geneesmiddelen met een jaaromzet tot 1 miljoen euro, aangezien u ervan uitging dat daar de meeste tekorten dreigen?2
Ik heb verschillende mogelijkheden onderzocht om te bezien of ik ruimte kan bieden binnen de maximumprijzen op grond van de Wgp om bij te dragen aan de continuïteit van de algehele geneesmiddelenvoorziening in de komende maanden. Een van de maatregelen die ik heb onderzocht, is of het mogelijk is om voor geneesmiddelen met bijvoorbeeld een lage omzet de wettelijke maximumprijzen op voorhand los te laten, om voor deze categorie geneesmiddelen meer financiële armslag te bieden. Deze maatregel heb ik besproken met de betrokken koepelorganisaties in het Coronaberaad beschikbaarheid geneesmiddelen. Het uitsluiten van een specifieke categorie middelen op basis van dergelijke criteria stuit volgens deze partijen echter op uitvoeringsvraagstukken. Ik heb daarom in plaats van deze maatregel ervoor gekozen de aanscherping van de Wgp met zes maanden uit te stellen. Met deze maatregel bied ik marktpartijen financiële armslag om bijvoorbeeld voorraden te versterken.
Hoe verhoudt dit uitstel zich tot de erkenning van uw voorganger dat het prijsniveau van specialité»s (merkmedicijnen) over het algemeen boven het Europese gemiddelde ligt?3
Het is correct dat vóór de aanscherping van de Wgp de wettelijke maximumprijzen in Nederland voor spécialités gemiddeld boven het Europees gemiddeld prijsniveau lagen. Met de voorgestelde aanscherping van de Wgp zouden de maximumprijzen voor spécialités meer richting het Europees gemiddeld prijsniveau bewegen. Door deze aanscherping nu uit te stellen, in verband met de verwachte druk op de geneesmiddelenmarkt als gevolg van de uitbraak van COVID-19, zorg ik ervoor dat voor spécialités het gemiddeld prijsniveau tijdelijk boven het Europees gemiddelde prijsniveau blijft liggen. Hiermee bied ik partijen financiële armslag om zich voor te bereiden op eventuele tekorten. Ook blijft Nederland hiermee (voorlopig) als het gaat om spécialités aantrekkelijker voor parallelimport van geneesmiddelen.
Waarom doet u geen beroep op andere middelen voor het oplossen voor eventuele tekorten, zoals dwanglicenties?
De voorgenomen aanscherping van Wgp heb ik uitgesteld ten behoeve van de continuïteit van de algehele geneesmiddelenvoorziening in de komende maanden. Daarnaast ben ik in eerdere Kamerbrieven ingegaan op maatregelen die ik neem om tekorten van geneesmiddelen zoveel mogelijk te voorkomen (Kamerstuk 25 295, nr. 200).
Meer in zijn algemeenheid geldt dat in het geval dat schaarste op de (wereld)markt de oorzaak van een tekort aan een geneesmiddel is – bijvoorbeeld omdat het geneesmiddel en/of de grondstoffen onvoldoende beschikbaar zijn – een dwanglicentie geen effectief instrument is om een geneesmiddel beschikbaar te maken voor de patiënt. Het octrooi is dan immers niet de beperkende factor die ervoor zorgt dat het middel niet beschikbaar is voor de patiënt.
De financiering van zorgkosten tijdens de coronapandemie |
|
Maarten Hijink |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Betekent de toezegging van Zorgverzekeraars Nederland dat «(...) de extra kosten in het kader van de Corona aanpak (...) door alle zorgverzekeraars worden vergoed» dat patiënten (zowel coronapatiënten als overige patiënten) geen extra rekeningen zullen ontvangen voor zorggerelateerde kosten (dus inclusief vervoerskosten)?1
Extra kosten als gevolg van de uitbraak van COVID-19 in rekening brengen bij patiënten is inderdaad niet aan de orde. Wel geldt voor zover van toepassing het eigen risico en eigen bijdragen, ook in geval van COVID-19. Zorgaanbieders die extra kosten als gevolg van de uitbraak van COVID-19 maken, kunnen zich voor vergoeding van die extra kosten tot de zorgverzekeraar wenden. In mijn antwoord op vraag 2 en 3 ga ik nader in op de vergoedingen voor de kosten van vervoer.
Kunt u toelichten hoe wordt omgegaan met budgetplafonds in ziekenhuizen bij coronazorg? Deelt u de mening dat het bereiken van een budgetplafond niet mag betekenen dat een coronapatiënt niet bij een bepaald ziekenhuis terecht kan? Zo ja, hoe gaat u dit waarborgen? Zo nee, waarom niet?
De capaciteit van de Nederlandse ziekenhuizen wordt op de proef gesteld. Voor wat betreft COVID-19 is sprake van grote aantallen patiënten dat in het ziekenhuis moet worden opgenomen, zowel op de IC’s als op de klinische verpleegafdelingen. Tegelijkertijd moet ook (semi-)acute zorg voor de overige patiënten doorgang kunnen blijven vinden. Daarnaast moeten COVID-19-patiënten die op de IC worden opgenomen, daar gemiddeld langer verblijven dan voorheen werd verondersteld. Dat levert grote uitdagingen op voor ziekenhuizen. Ik ben van mening dat budgetplafonds niet belemmerend mogen werken bij het zo goed mogelijk organiseren van de zorg voor COVID-19-patiënten en de overige zorg die om medische redenen niet kan worden uitgesteld (zoals acute zorg, hartoperaties of oncologische zorg). Zorgverzekeraars delen die mening. In de brief van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) van 17 maart is opgenomen dat ziekenhuizen de extra kosten die zij maken in het kader van de aanpak van COVID-19 vergoed zullen krijgen. Intra- en interklinisch vervoer van de betreffende patiënten, voor zover dat voor rekening komt van het ziekenhuis, vormen geen uitzondering.
Zittend ziekenvervoer waar het gaat om noodzakelijke zorg zoals omschreven in wet- en regelgeving, bijvoorbeeld voor het vervoer van patiënten die dialyse of chemotherapie in het ziekenhuis moeten ondergaan, wordt vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Ook als de patiënt vervoerd moet worden naar een alternatief ziekenhuis bij hoge druk op de capaciteit in het reguliere ziekenhuis, wordt dit vergoed vanuit de Zvw. Voor zittend ziekenvervoer betaalt de verzekerde wel een eigen bijdrage. Voor vervoer per ambulance geldt geen eigen bijdrage. Het gaat hier om het gebruikelijke pakket van verzekerde zorg en eigen betalingen.
Tot slot verwijs ik naar de Kamerbrieven van 7 april 2020 en 15 april 2020 inzake COVID-19 (Kamerstuk 25 295, nr. 219; Kamerstuk 15 april 2020, 25 295-249) en de huidige brief, waarin nader wordt ingegaan op de regievoering op het weer opschalen van reguliere niet COVID-19-zorg door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
Kunt u toelichten hoe wordt omgegaan met budgetplafonds in ziekenhuizen voor overige zorg die niet kan worden uitgesteld, aangezien de capaciteit nu erg onder druk staat? Deelt u de mening dat patiënten terecht moeten kunnen bij het ziekenhuis van hun keuze of, als het echt niet anders kan, er vervoer moet worden geregeld en dit volledig vergoed moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten hoe gedurende de coronapandemie wordt omgegaan met patiënten met budgetpolissen, voor zowel coronazorg als overige zorg die niet kan worden uitgesteld? Deelt u de mening dat het niet zo mag zijn dat vanwege het gebrek aan capaciteit patiënten met een budgetpolis die worden overgeplaatst naar een ander ziekenhuis zelf voor de zorg- of vervoerskosten opdraaien omdat hun verzekeraar geen contract heeft met het ziekenhuis? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de kosten volledig worden vergoed? Zo nee, waarom niet?
De zorgverzekeraar moet ook bij de «budgetpolis» aan de zorgplicht voldoen. Dit betekent dat verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen of bemiddelen als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan. Daarbij kunnen mensen die een budgetpolis hebben, in het geval van spoedeisende zorg bij alle huisartsenposten en ziekenhuizen in Nederland terecht. Ook de vervolgbehandelingen en nacontroles die horen bij het bezoek aan de spoedeisende hulp worden vergoed. Wanneer een verzekerde door een medisch specialist van het gecontracteerde ziekenhuis wordt doorverwezen naar een medisch specialist van een niet-geselecteerd ziekenhuis is sprake van volledige vergoeding van de behandeling. In het geval dat een patiënt naar een ander ziekenhuis moet worden overgeplaatst door gebrek aan capaciteit is geen sprake van een beperkte betaling van de zorgverzekeraar vanwege een ongecontracteerde aanbieder omdat sprake is van spoedeisende zorg ofwel een verwijzing van een medisch specialist.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 levert het organiseren van de zorg voor COVID-19-patiënten en overige zorg die niet kan worden uitgesteld een grote uitdaging op. Dit kan in sommige gevallen betekenen dat zorg op een wat grotere afstand van de woonplaats moet worden geleverd. Ook kan ik niet uitsluiten dat de wachttijden voor electieve zorg zullen oplopen. Mensen met een budgetpolis worden daarbij niet anders behandeld dan anderen.
Het bericht dat Costa Rica de WHO oproept een internationale pool op te richten voor intellectueel eigendom inzake COVID-19 |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «President and Minister of health of Costa Rica ask WHO to create global pool for rights in COVID-19 related technologies»?1
Ja. Kortgezegd komt de vraag van Costa Rica aan de WHO erop neer of de WHO zich wil inzetten om een patent-pool te creëren waarin de rechten tot relevante technologieën worden geplaatst die helpen om COVID-19 te detecteren, voorkomen, controleren of behandelen. Het betreft een vrijwillige afdracht cq. inbreng van bestaande en nieuwe gepatenteerde technieken en ontwerpen die van belang kunnen zijn. Ik ga ervan uit dat daarbij licenties onder FRAND-condities (Fair Reasonable and Non-Discriminatory) wereldwijd beschikbaar worden gemaakt.
Hoe staat u tegenover het voorstel van Costa Rica aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om een wereldwijde «pool» op te richten voor (toekomstig) intellectueel eigendom op het gebied van vaccins, medicijnen en technologieën in het kader van COVID-19?
Van patent pools is bekend dat ze vervolg-innovaties versterken omdat ze relevante technologie effectief beschikbaar maken. Het geeft meer partijen laagdrempelig toegang tot standaarden en versterkt daarmee kaders en normen die bruikbaar zijn of als bouwsteen kunnen dienen om effectieve therapieën te ontwikkelen. Een therapie kan immers bestaan uit meerdere patenten of is ontwikkeld op basis van bestaande patenten.
Nederland is voorstander van het delen van informatie en wetenschappelijke data. Hierbij moet wel worden gewaakt dat data wordt opgeslagen in toegankelijke systemen, zodat iedereen er later weer bij kan. Daarom is Nederland voorstander van samenwerkingsverbanden die werken volgens de FAIR principes (FAIR staat voor: Findable, Accessible, Interoperable, Reusable). Op grond van deze FAIR principes zijn data vindbaar, toegankelijk, interoperabel en herbruikbaar en kunnen data gemakkelijk met behulp van algoritmes worden onderzocht. Nog belangrijker in verband met persoonsgevoelige informatie is dat databeheerders zelf de mate kunnen bepalen waarin ze hun data openstellen voor derden.
Het idee van Costa Rica is dus een stap in de goede richting, echter, er dient zeer zorgvuldig naar de uitvoering ervan te worden gekeken.
Zoals 8 april jongstleden in de gewijzigde motie van het lid Ellemeet c.s. over het opzetten van een wereldwijde COVID-19 pool (t.v.v. motie 25 295, nr. 224) is gevraagd, zal de regering voorafgaand, en tijdens, de jaarlijkse vergadering van de WHO leiderschap tonen en zich expliciet uitspreken voor zo’n wereldwijde COVID-19 pool en de WHO hierbij actief steunen.
Denkt u dat dit voorstel kan bijdragen aan de mogelijkheid om innovatieve geneesmiddelen en technologieën in de strijd tegen het coronavirus en de ziekte COVID-19 wereldwijd betaalbaar te houden en schaalbaar te maken? Zo ja, acht u het wenselijk en haalbaar om als voorwaarde aan publieke financiering van een vaccin of medicijn tegen COVID-19 te stellen dat het intellectueel eigendom dat hieruit voortvloeit in zo’n «pool» zou moeten vallen?2
Ik wil me ervoor inzetten dat de mogelijkheden gecreëerd worden om nieuwe vaccins, diagnostica, geneesmiddelen en therapieën in de strijd tegen het COVID-19 te kunnen ontwikkelen. Ik verwacht dat hiervoor, net als voor het opschalen en distribueren van COVID-19 therapieën een publiek-private inspanning nodig is. Zowel voor wat betreft de noodzakelijke financiële middelen als voor wat betreft de kennis en expertise.
Het ontwikkelen en produceren van nieuwe vaccins, diagnostica, geneesmiddelen en therapieën in het algemeen en ook in het kader van COVID-19 is kostbaar. De financiële inzet vanuit private partijen is daarin van groot belang. Voor investerende bedrijven zal daarbij perspectief nodig zijn op het minimaal terugverdienen van de gemaakte kosten. Private partijen hebben ook de expertise en kennis op het gebied van therapie ontwikkeling, productie en distributie. Bij kennisinstellingen en publieke instellingen is deze expertise niet altijd aanwezig.
Ik vind het bijvoorbeeld positief nieuws dat Johnson & Johnson fors investeert in onder meer hun Leidse vestiging van Janssen Vaccins naar onderzoek voor een COVID-19 vaccin, zodat daar ook aan oplossingen wordt gewerkt die mogelijk leiden tot een werkzaam vaccin en zo ten goede komen aan de patiënt. Te meer omdat Janssen Vaccins heeft toegezegd dat hun vaccin tegen kostprijs beschikbaar komt.3
Ik waak over de publieke belangen zoals beschikbaarheid en betaalbaarheid van vaccins en vraag aandacht voor publieke waarborgen daar waar de overheid meebetaalt aan onderzoek.
Zoals 8 april jl. in de gewijzigde motie van het lid Ellemeet c.s. over het opzetten van een wereldwijde COVID-19 pool (t.v.v. motie 25 295, nr. 224) is gevraagd, zal dit kabinet enkel investeren in de ontwikkeling van vaccins en geneesmiddelen die onder acceptabele voorwaarden beschikbaar komen voor patiënten. Het kabinet heeft inmiddels meer dan 90 miljoen euro beschikbaar gesteld aan COVID-19 gerelateerd onderzoek. Hierbij wordt ingezet op de principes van Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren. Deze principes zien onder meer toe op toegankelijkheid en betaalbaarheid van therapieën die ontwikkeld zijn op patenten die in het publieke domein tot stand zijn gekomen.
Het voorstel van Costa Rica kan ertoe bijdragen dat vanuit die patentenpool een therapie of vaccin wordt ontdekt die inzetbaar is voor de ziekte COVID-19.
In een patent pool is evenwel niet automatisch de onderzoeksfinanciering geregeld. En het is ook in een patenten pool niet vanzelf geregeld dat een eventuele gevonden oplossing opschaalbaar is naar een therapie die beschikbaar komt voor de wereldbevolking.
Dus de vraag, of patenten die ontwikkeld worden met Nederlands publiek geld aan zo’n pool beschikbaar moeten worden gesteld, is niet eenduidig met een ja of nee te beantwoorden. Als privaat geld, kennis en expertise nodig is om de therapie verder te ontwikkelen en op te schalen, dan vind ik het verplicht delen van het patent in een patent pool geen goed idee want dit zou bedrijven de zekerheid kunnen ontnemen dat zij de gemaakte kosten kunnen terugverdienen en dit remt de private investeringen in therapieontwikkeling die we wel degelijk nodig hebben.
Welke oplossingsrichtingen heeft u zelf voor ogen om te zorgen dat geneesmiddelen, technologieën en kennis in de bestrijding van het coronavirus en COVID-19 in Nederland goed toegankelijk worden, en wij hiervoor niet (te) afhankelijk worden van private partijen?
Zie antwoord vraag 3.
Overweegt u in dit verband bepaalde voorwaarden te stellen aan de publieke financiering van onderzoek naar COVID-19?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat het RIVM het sombere scenario uit ziet komen. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «RIVM somberder dan vorige week»?1
Welke extra maatregelen neemt u nu het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) van een somberder scenario uitgaat?
Hoe verklaart u het verschil tussen de presentatie van de directeur van het RIVM bij de technische briefing in de Tweede Kamer van 25 maart jl. waarin werd uitgegaan van een gemiddelde ligduur op de intensive care (ic) van drie weken en deze berichtgeving waarin wordt gemeld dat door het RIVM eerder werd uitgegaan van een gemiddelde ligduur van tien dagen?
Kunt u nadere toelichting geven over welke andere verschillen er nu zijn waardoor rekening wordt gehouden met een somberder scenario dan tijdens de technische briefing van 25 maart werd vermeld?
Tijdens dezelfde eerder genoemde technische briefing werd door de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care aangegeven dat het Nederlandse zorgsysteem geen capaciteit van 2500 patiënten aan kan. Hoe beoordeelt u deze uitspraak in het licht van het feit dat het RIVM verwacht dat half april er 2500 Nederlandse patiënten ic-zorg nodig hebben?
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voorafgaand aan het debat over de aanpak van de coronacrisis van 1 april 2020 te beantwoorden?
Het bericht dat een slechte luchtkwaliteit de overlevingskans voor mensen met het Covid-19 virus verslechtert |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Coronavirus threat greater for polluted cities» van de European Public Health Alliance?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het verband tussen een slechte luchtkwaliteit en de overlevingskans reeds is aangetoond bij de SARS-epidemie?2
De ecologische studie waarnaar wordt gerefereerd stelt dat tijdens de SARS-epidemie patiënten in China in vervuilde regio’s een grotere kans hadden om te overlijden dan mensen in regio’s met een lage luchtvervuiling. Een causaal verband is echter niet aangetoond. Dit heeft te maken met de manier waarop dit verband is onderzocht. Dergelijke zogeheten ecologische studies hebben als belangrijkste tekortkoming dat er niet wordt gecorrigeerd voor andere mogelijke verklaringen voor een verschil in sterftekans. Zo wordt er bijvoorbeeld geen rekening gehouden met allerlei verschillen tussen regio’s, zoals verschillen in de gezondheidszorg of verschillen tussen individuele patiënten, zoals roken, sociaaleconomische status, leeftijd, geslacht en onderliggende ziekten. Dit type onderzoek heeft slechts een signaalfunctie. Het kan daarom niet bevestigd worden dat bij de SARS-epidemie een gematigde luchtvervuiling leidde tot een 84% hogere kans op overlijden voor SARS-patiënten.
Daarnaast zijn de resultaten uit deze studie in China niet rechtstreeks te extrapoleren naar andere landen, zoals Nederland, vanwege het grote verschil in de luchtverontreinigingsniveaus in de onderzochte Chinese regio’s en die in Nederland.
Ook de recent verschenen Harvard studie3 betreft een zogenaamde ecologische studie waarbij enkel op groepsniveau naar de invloed van mogelijke andere risicofactoren is gekeken en niet op individueel niveau.
Kunt u bevestigen dat bij de SARS-epidemie een gematigde luchtvervuiling leidde tot een 84% hogere kans op overlijden voor SARS-patiënten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in Italië het sterftecijfer in de regionen met een slechte luchtkwaliteit wezenlijk hoger ligt dan in andere regionen? Acht u een causaal verband aannemelijk?
In Italië zijn de coronasterftecijfers inderdaad het hoogst in de regionen waar luchtverontreinigingsconcentraties hoger zijn dan in andere Italiaanse regio’s. Er zijn hypotheses dat luchtverontreiniging van invloed zou kunnen zijn op de kwetsbaarheid voor COVID-19. Dergelijke hypotheses komen ook terug in de eerder genoemde Harvard studie. Het RIVM geeft hierover aan dat deze hypotheses aannemelijk lijken, maar of en in hoeverre er werkelijk een causaal verband is, kan op basis van beschikbaar onderzoek niet worden aangetoond.
In het algemeen geldt dat verhoogde concentraties luchtverontreiniging leiden tot een verhoogd risico op sterfte. Het verbeteren van de luchtkwaliteit ten behoeve van de gezondheid heeft daarom mijn volle aandacht. Met het Schone Lucht Akkoord zet het kabinet samen met decentrale overheden in om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtvervuiling minder wordt. Luchtkwaliteit als aspect van de leefomgeving en in bredere zin de gezonde leefomgeving zijn belangrijke thema’s voor nu en de toekomst.
Bent u bereid onderzoek te laten doen of onderzoek dat gedaan wordt naar dat causale verband te volgen en de Kamer over de uitkomsten te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM heeft mij laten weten dat binnen het Multi-Country Multi-City (MCC) Collaborative Research Network, waarbinnen het RIVM participeert, is verkend of het mogelijk is onderzoek op te pakken onder andere naar de relatie luchtverontreiniging en COVID-19. Participanten van het netwerk krijgen de gelegenheid om onderzoeksvoorstellen in te dienen. Door dergelijk onderzoek uit te voeren in internationaal verband kan de zeggingskracht van de onderzoeksresultaten vergroot worden. Uw Kamer zal geïnformeerd worden over welk onderzoek er in MCC verband uitgevoerd zal worden.
Sinds 2013 coördineert het RIVM het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO). In 2018 is VGO-III gestart waar het risico van longontstekingen rond veehouderijen nader wordt onderzocht samen met andere kennisinstellingen. Zoals ook door de Minister van LNV is aangegeven in haar brief «COVID-19 en mogelijke relatie met dieren» van 22 april, verkent het RIVM momenteel de mogelijkheden om de relatie veehouderij, luchtkwaliteit en COVID-19 te onderzoeken. Uw Kamer wordt daarover geïnformeerd.
Laat u onderzoek doen naar het verband tussen luchtvervuiling en de overlevingskans op Covid-19 in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De gevolgen van het coronavirus. |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
In hoeverre volgt Nederland het advies van de Wereld Gezondheidsorganistie (WHO) op met betrekking tot het testen van patiënten op het coronavirus? Indien Nederland het advies compleet volgt, hoe? Indien Nederland het advies niet compleet volgt, waarom niet?
De WHO heeft de lidstaten van de Europese regio opgeroepen om alles te doen wat nodig is in hun nationale context om de verspreiding van het virus tegen te gaan. De WHO adviseert een zogenaamde gemengde, alomvattende aanpak. Dat betekent dat de aanpak per land kan verschillen, maar ook dat per regio een andere aanpak nodig kan zijn. De WHO adviseert om zoveel mogelijk te testen, maar benoemt ook dat, afhankelijk van de hoeveelheid transmissie in een land, het aantal nieuwe gevallen en de laboratoriumcapaciteit alleen een selectie van de verdachte gevallen prioriteit kan krijgen om getest te worden. Ieder land moet goed naar de eigen context kijken en in overleg met experts bepalen welke maatregelen moeten worden getroffen. De Nederlandse regering doet dat met het RIVM, het door het RIVM georganiseerde Outbreak Management Team (OMT), en het Bestuurlijke Afstemmingsoverleg (BAO).
Het simpele statement «test, test, test» laat weinig ruimte voor nuance. In Nederland gaan we zuinig om met de ter beschikking staande testen. Er wordt getest als de uitslag van de test implicaties heeft voor de individuele zorg, de zorg binnen de instelling, de zorg die door zorgpersoneel geleverd kan worden of indien dit informatie oplevert over de publieke gezondheid.
Zijn er in Nederland voldoende testkits beschikbaar om conform het advies van de WHO testen uit te voeren? Zo ja, waarom wordt er op bepaalde plekken nauwelijks meer getest, zelfs het zorgpersoneel niet? Zo nee, waarom niet?
Er is wereldwijd schaarste van bepaalde materialen en grondstoffen die gebruikt worden om te testen. Door deze schaarste moeten scherpe keuzes gemaakt worden. Het is echter niet zo dat op bepaalde plekken nauwelijks meer wordt getest. Er is een landelijke richtlijn hoe om te gaan met deze schaarste. Daarnaast is er een taskforce ingericht, die inventariseert hoeveel materiaal beschikbaar is en of deze landelijk (her)verdeeld moeten worden. Kort gezegd komt deze erop neer dat patiënten in het ziekenhuis en in instellingen voor langdurige zorg worden getest als dit nodig is voor individuele zorg of cohortverpleging. Zorgpersoneel wordt, als zij klachten hebben die kunnen duiden op COVID-19 en als het heel belangrijk is dat ze blijven werken, getest.
Is er voldoende mankracht om te testen, zoals de WHO adviseert?
Er is voldoende mankracht om te testen. Op dit moment worden dagelijks ongeveer 2000 COVID-19 tests uitgevoerd in Nederland. In ieder geval kan er in 35 laboratoria in Nederland getest worden op het coronavirus, volgens de gevalideerde test van het RIVM en het Erasmus MC.
Is er voldoende laboratoriumcapaciteit om het aantal testen (conform het advies van de WHO) te analyseren? Zo nee, kan deze capaciteit opgevoerd worden? Bestaan hier reeds plannen voor en wanneer worden die uitgevoerd?
Er is voldoende laboratoriumcapaciteit om te testen als u daarmee bedoelt het aantal laboratoria. Het probleem zit hem in de grondstoffen en materialen voor de testen zelf.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in de noordelijke provincies uitgebreider getest wordt op het coronavirus? Waarom wordt in de andere provincies dit testbeleid niet gehanteerd?
Ik heb kennisgenomen van de uitingen in de pers over het testbeleid in de noordelijke provincies. Het gaat in het artikel om een persoonlijke opvatting van de betreffende hoogleraar. Daardoor ontstaat het beeld van een enorme afwijking van het landelijk beleid c.q. de landelijke richtlijn. Het UMCG heeft kort daarop een persbericht uitgestuurd waarin een veel genuanceerder beeld wordt gegeven. Ook het UMCG is selectief in wie zij wel en niet screenen. Uiteraard testen zij patiënten, zoals ook in andere ziekenhuizen gebeurt en daarnaast personeel dat essentieel is voor het leveren van zorg. Ook dat wordt in andere ziekenhuizen gedaan. De verschillen zitten hem dus hooguit in de bandbreedte bij welke klachten getest wordt en welke groepen zorgmedewerkers als essentieel voor het leveren van zorg worden gezien.
Beschikken wijkverpleegkundigen en huisartsen op dit moment over voldoende beschermingsmiddelen? Zo ja, wat valt er onder de definitie van voldoende beschermingsmiddelen? Zo nee, wat is de stand van zaken omtrent de eigen productie van beschermingsmiddelen?
Er is wereldwijde schaarste aan beschermingsmiddelen, daarom is er door het RIVM een richtlijn opgesteld, in samenwerking met de betrokken beroepsgroepen, voor wijkverpleegkundigen en huisartsen, voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Er is een structuur ingericht met landelijke, centrale, inkoop van middelen en regionale, fijnmazige distributie om te zorgen dat de beschikbare middelen goed verdeeld worden.
Heeft u een scenario voorbereid indien er onverhoopt meer dan 3.000 intensive care (IC)bedden nodig zijn? Zo ja, wat houdt dit scenario in? Zo nee, bent u bereid dit scenario alsnog te schetsen? Hoe snel kan worden opgeschaald naar 2.000, 2.500 of 3.000 IC-bedden?
Niet elke patiënt die besmet is met COVID-19 hoeft te worden opgenomen in het ziekenhuis of op de intensive care. Op basis van medisch inhoudelijk criteria wordt door zorgverleners besloten welke zorg nodig is voor de patiënt. Veel patiënten kunnen in thuisisolatie verblijven. In de Kamerbrief van gisteravond geef ik inzicht in de acties die het kabinet treft ten behoeve van de capaciteitsuitbreiding.
Deelt u de mening dat duidelijke en accurate berichtgeving omtrent het coronavirus van groot belang is? Zo ja, gaat u zorgen dat de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) duidelijk en bijgewerkt is, zodat de gehele samenleving makkelijke toegang heeft tot de laatste adviezen?
Ja. Ik ben van mening dat de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) duidelijk en bijgewerkt is. De informatie wordt ook steeds uitgebreid met andere informatie.
Worden bedrijven op dit moment geholpen bij het toepassen van de regel om anderhalve meter afstand te houden binnen hun bedrijf? Zo nee, bent u bereid de meest werkzame methodes met deze ondernemingen te delen, zodat de uitvoering van de gedragsregels hen makkelijker af gaat?
De situatie in bedrijven kan sterk uiteenlopen. De anderhalve meter afstand is gebaseerd op twee armlengtes en dus goed vast te stellen en in te passen in de bedrijven.
Bent u bereid een duidelijke handleiding, gebaseerd op heldere, eenduidige scenario’s te schrijven waarmee mensen een duidelijk antwoord kunnen krijgen op de vraag of zij wel of niet naar buiten mogen, om grote samenkomsten van mensen te voorkomen en om te verzekeren dat de overheid geen tegenstrijdige gedragsinstructies geeft, en het publiek daarover via campagnes en andere middelen te informeren?
Wij doen ons best om de instructies en adviezen zo helder en eenduidig mogelijk weer te geven. We hebben het publiek daarover via een campagne en via een pushbericht geïnformeerd.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, in ieder geval voor het debat van donderdag 26 maart 2020?
Ja.
Het bericht ‘Overleg over mogelijk tekort aan medicijnen’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overleg over mogelijk tekort aan medicijnen»?1
Ja ik ben bekend met dit bericht.
Heeft u inmiddels een overleg ingepland met (vertegenwoordigers van) bedrijven uit de farmaceutische industrie, apothekers en alle andere betrokken ketenpartijen over het afwenden van mogelijke tekorten aan medicijnen? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomst informeren?
Ik heb u in mijn brief van 26 maart jl.3 over de beschikbaarheid van geneesmiddelen geïnformeerd over de oprichting van het Coronaberaad Beschikbaarheid Geneesmiddelen. Het doel van dit beraad is om te inventariseren welke zorgen de partijen hebben, informatie uit te wisselen over de beschikbaarheid van geneesmiddelen en gezamenlijk te kijken naar mogelijke maatregelen. Ik verwijs voor de uitgebreide toelichting op de concrete en mogelijke stappen die ik in de aankomende periode voor ogen heb graag naar mijn brief over dit onderwerp.
Deelt u de zorgen die farmaceutische bedrijven in hun brandbrief aan u hebben geuit?2
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijke stappen heeft u concreet voor ogen om nu en in de aankomende periode te voorkomen dat als gevolg van het coronavirus (extra) geneesmiddelentekorten voor Nederlandse patiënten kunnen ontstaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat goede gezamenlijke afspraken in Europees verband kunnen bijdragen aan het voorkomen van geneesmiddelentekorten?
Ik deel de mening dat we in Europees verband samen moeten optrekken. In de kamerbrief van 25 maart4 heb ik u geïnformeerd over het contact tussen de EU gezondheidsministers.
Daarnaast lopen er initiatieven van de Europese Commissie en het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA) om samen met lidstaten de vinger aan de pols te houden met betrekking tot stagnatie in productie in China en India. Dit zijn belangrijke producerende landen en stagnatie in productie of export vanuit die landen kan op termijn een risico voor leveringszekerheid opleveren. Zo wisselen landen informatie uit en onderhoudt het EMA contact met de farmaceutische koepels hierover. Het is belangrijk dat Europa hierin gezamenlijk optrekt, om zo te voorkomen dat Europese landen elkaar beconcurreren. Dit zal ook door Nederland in de gaten worden gehouden.
Klopt het dat er Europese landen zijn die reeds bepaalde geneesmiddelen opvorderen en zo aan de internationale handel onttrekken? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de vorige vraag?
In mijn brief van 26 maart jl.5 heb ik hierover het volgende gemeld.
Er is een onderscheid tussen export tussen lidstaten van de Europese Unie en export naar derde landen (buiten de Europese Unie). Handel binnen de Europese Unie betreft export door producenten of tussen groothandels. In enkele lidstaten speelt de discussie om de vrije handel van geneesmiddelen binnen de Europese Unie te limiteren, veelal voor geneesmiddelen die gebruikt worden in de behandeling van Corona-patiënten. De Europese Commissie heeft een dringende oproep gedaan de handel binnen de EU niet te hinderen met nationale verboden6. Dit om te voorkomen dat een neerwaarts domino-effect optreedt en landen uiteindelijk geen toegang meer hebben tot essentiële geneesmiddelen.
Ziet u mogelijkheden om door (verdergaande) Europese samenwerking op het gebied van distributie, productie, inkoop en beperking van onderlinge prijsverschillen te voorkomen dat tekorten kunnen ontstaan?
Het Europees Medicijnagentschap EMA heeft samen met de Europese Commissie een coronavirus stuurgroep opgezet. Deze stuurgroep heeft een coördinerende rol in Europa bij het aanpakken van medicijntekorten door het nieuwe coronavirus. Medicijnautoriteiten hebben al verschillende maatregelen getroffen. Zo wisselen landen informatie uit en onderhoudt het EMA contact met de farmaceutische koepels hierover. Het is belangrijk dat Europa hierin gezamenlijk optrekt, om zo te voorkomen dat Europese landen elkaar beconcurreren. Of de Europese samenwerking verder uitgebreid moet worden op andere terreinen zoals distributie en inkoop kan nu niet worden overzien.
Zijn de zogeheten «Green Lanes» voor de doorgang van medicijnen naar uw weten op dit moment effectief geïmplementeerd in alle lidstaten? Zo niet, zou u hierop kunnen aandringen bij uw Europese collega’s?
De Europese Commissie heeft op 16 maart richtsnoeren voor grensmaatregelen voor goederen en personen gepubliceerd, om de gezondheid te beschermen en de beschikbaarheid van producten (waaronder medische hulpmiddelen en persoonlijk beschermingsmateriaal) en essentiële diensten te waarborgen. De Commissie heeft de EU-landen gevraagd om green lanes voor goederentransporten te voorzien aan de grenzen. Dankzij de green lanes zou de vertraging bij de grensovergang terug moeten worden gebracht tot maximaal 15 minuten. De Europese Raad zal op 26 maart a.s. wederom stilstaan bij de stand van zaken op het terrein van het wegnemen van persisterende belemmeringen. Ook daar zal Nederland wederom pleiten voor het belang van het openhouden van de grenzen voor goederenvervoer.
Verschillende lidstaten hebben inmiddels aangegeven green lanes te hebben ingesteld, dan wel dat hun grenzen voldoen aan de gestelde eisen. Hierover houden de lidstaten onderling contact via het door de Europese Commissie ingestelde netwerk aan national contact points op het gebied van transport. Via het netwerk wordt door Commissie en lidstaten toegezien op de uitvoering van de Green Lanes (zie ook de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 25 maart jl.7). Nederland voldoet op dit moment aan de gestelde eisen t.a.v. green lanes en kent geen beperkende maatregelen bij de grenzen voor goederenvervoer. Vooralsnog blijven de grootste knelpunten bestaan bij grenzen in Oost-Europa.
De open brief aan de Raad van Bestuur van Treant voor het behoud van acute zorg in het Bethesda Ziekenhuis in Hoogeveen |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de open brief aan de Raad van Bestuur van Treant over een heroverweging van het besluit om de spoedeisende hulp van het Bethesda Ziekenhuis te sluiten?1
Vele partijen in de regio Drenthe en Zuidoost-Groningen hebben in het voorjaar van 2018 hun handen al ineengeslagen en een plan gemaakt om samen de zorg voor de regio Drenthe en Zuidoost-Groningen beschikbaar te houden. Naar aanleiding van het zorg-voor-de-regio plan heeft de Raad van Bestuur van Treant op 10 december 2019 een definitief besluit genomen om het zorgaanbod te wijzigen in lijn met de plannen voor de regio. Dit betekende dat de SEH in Stadskanaal per 6 januari 2020 werd omgevormd tot basisspoedpost en dat de SEH in Hoogeveen per 6 april aanstaande tot basisspoedpost zou worden omgevormd.
Als gevolg van COVID-19, ook wel bekend als het coronavirus, heeft Treant zich genoodzaakt gezien om een aantal maatregelen te treffen en deels te versnellen. De kern hiervan is dat de acute zorg en coronazorg zoveel mogelijk in Emmen zal plaatsvinden zodat de geplande (en poliklinische) zorg in Stadskanaal en Hoogeveen zoveel mogelijk doorgang kan blijven vinden.
Concreet betekent dit onder meer dat de omvorming van de SEH in Hoogeveen naar een basisspoedpost met een week wordt vervroegd en daarmee op 30 maart 2020 plaatsvindt. In de praktijk betekent dit dat medewerkers van de acute zorg die in Hoogeveen werkzaam zijn en die op 6 april naar Emmen zouden gaan, een week eerder op hun nieuwe werkplek aan de slag gaan. Ook zullen een week eerder geen spoedopnames meer plaatsvinden in Hoogeveen en zal de Acute Zorgafdeling een week eerder worden gesloten. Dit is volgens Treant nodig om de teams sneller op sterkte te krijgen, voordat echt grote aantallen coronapatiënten zorg nodig hebben. Hierdoor hoopt Treant overbelasting van het verplegend personeel zo lang mogelijk binnen de perken te houden.
Naast het vervroegen van de plannen die volgens het plan-voor-de-regio oorspronkelijk op 6 april zouden worden geëffectueerd, heeft Treant (met ingang van 27 maart) ook een aantal tijdelijke maatregelen getroffen voor de duur van de coronacrisis. In Stadskanaal is de basisspoedpost ‘s avonds en in het weekend dicht (deze was ’s nachts al dicht). Ook vinden tijdens de coronacrisis in Stadskanaal geen operaties meer plaats (zowel in dagbehandeling als klinisch) en is er geen klinische verpleegafdeling meer. In Hoogeveen is de basisspoedpost tijdens de coronacrisis niet open in het weekend.
Het vervroegen van de plannen is afgestemd met de partijen in de regio en onder andere (versneld) afgestemd in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) Noord-Nederland. Partijen in het ROAZ Noord-Nederland waren reeds goed voorbereid op de omvorming van de SEH die voor 6 april op de planning stond. Treant heeft hierover ook contact opgenomen met andere externe partijen, waaronder de gemeenteraad van Hoogeveen. Ik heb begrepen dat er veel begrip in de regio is voor de maatregelen die nu worden getroffen ter voorbereiding op wat de komende weken mogelijk nog gaat komen.
Ik waardeer dat ook in de regio Drenthe en Zuidoost Groningen adequaat wordt ingespeeld op de ontwikkelingen rondom het coronavirus. Een heroverweging van het besluit om de SEH van het Bethesda Ziekenhuis te sluiten is dan ook niet aan de orde.
Kunt u deze oproep tot een heroverweging van het besluit om de spoedeisende hulp van het Bethesda Ziekenhuis te sluiten steunen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de voorgenomen sluiting van de spoedeisende hulp van het Bethesda Ziekenhuis in het licht van het huidige coronavirus en het belang daarbij van IC-bedden? Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is om juist nu over te gaan tot deze sluiting, juist nu de capaciteit van deze spoedeisende hulp zo belangrijk is?
In deze regio wordt, net als in andere delen van Nederland, momenteel hard gewerkt om de capaciteit van de zorg die nodig is voor de behandeling van coronapatiënten zo groot mogelijk te maken. De maatregelen die Treant nu neemt staan daar niet aan in de weg. Integendeel, zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 en 2, heeft Treant laten weten de voorgenomen wijziging in het zorgaanbod juist nu te willen invoeren zodat men nog beter voorbereid is op de toenemende drukte ten gevolge van het coronavirus.
Laat juist de coronacrisis niet zien dat de ziekenhuiscapaciteit in Nederland voor (acute) zorg relatief beperkt is en dat dat pleit voor behoud van (acute) ziekenhuisvoorzieningen? Kunt u dit toelichten?
Het sluiten van een SEH op een bepaalde locatie betekent niet automatisch dat de SEH-capaciteit in de regio afneemt. We bevinden ons momenteel in een uitzonderlijke situatie. Momenteel wordt meer dan normaal gevraagd van ons zorgsysteem. Zo wordt er als gevolg van het coronavirus een groot beroep gedaan op de capaciteit van de acute zorg. Ik waardeer dat momenteel binnen de reguliere mogelijkheden, maar ook ver daarbuiten, wordt gezocht naar passende capaciteit voor deze bijzondere situatie.
Bent u bereid de Raad van Bestuur van Treant dringend te verzoeken de sluiting van de spoedeisende hulp in Bethesda te heroverwegen, mogelijk op te schorten en in ieder geval geen onomkeerbare stappen te zetten?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2. Vanzelfsprekend houd ik de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Het bericht dat bendes het gemak ontdekt hebben van fraude met persoonsgebonden budget (pgb) |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat geld bestemd voor langdurige zorg van zieken en gehandicapten met een pgb nog te makkelijk in de zakken van fraudeurs belandt?1
Ja.
Bent u ook geschokt door de bevindingen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat het bedrag van pgb-fraude nog hoger ligt dan de door Zorgverzekeraars Nederland veronderstelde 13,5 miljoen euro?
Het is ernstig dat er jaarlijks zorggeld uit het systeem «weglekt» vanwege fraude. Geld dat bestemd is voor zorg moet ten goede komen aan de zorg voor – vaak kwetsbare- mensen. Het wekt geen verbazing dat het vastgestelde fraudebedrag lager ligt dan de daadwerkelijke omvang van fraude in de zorg. Fraude vindt per definitie in het geheim plaats en niet alle fraudegevallen zullen op basis van onderzoek aan het licht komen. De cijfers zijn daarmee altijd een onderschatting van de werkelijke omvang van de problematiek. Overigens vorderen zorgverzekeraars onterecht uitbetaalde bedragen altijd terug bij zorgaanbieders of verzekerden, ongeacht of het gaat om onbewuste fouten of fraude. Ook verhalen zorgverzekeraars de kosten van fraudeonderzoeken tegenwoordig op de fraudeurs.
Zorgverzekeraars Nederland publiceert jaarlijks de resultaten van de controles en fraudeonderzoeken die zorgverzekeraars en zorgkantoren in het voorgaande jaar hebben uitgevoerd. Deze cijfers hebben alleen betrekking op de uitvoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz, voorheen de AWBZ). In de periode van 2013 tot en met 2016 varieerde het bedrag aan vastgestelde fraude met pgb’s van circa € 4,1 tot € 13,6 miljoen per jaar (Wlz en Zvw). De cijfers over 2017 zijn nog niet beschikbaar. Het is niet bekend hoeveel zorgverzekeraars en zorgkantoren hiervan hebben kunnen terughalen.
Daarnaast heeft de Inspectie SZW in 2015 op basis van strafrechtelijk onderzoeken in totaal voor circa € 8 miljoen aan wederrechtelijk verkregen voordeel berekend. Van dit totale fraudebedrag had circa € 7 miljoen betrekking op het pgb. In 2016 ging het om circa € 5 miljoen aan zorgfraude, waarvan ruim € 1,9 miljoen betrekking had op fraude met pgb’s. Voor deze bedragen geldt dat op grond van deze berekeningen het Openbaar Ministerie een ontnemingsvordering doet, die door de strafrechter al dan niet gedeeltelijk kan worden toe- of afgewezen. Ook voor de Inspectie SZW geldt dat er nog geen recentere cijfers beschikbaar zijn. Ook is niet bekend hoeveel geld er, na toewijzing van de ontnemingsvordering door de strafrechter, daadwerkelijk is teruggehaald.
De genoemde fraudebedragen geven als gezegd geen representatief beeld van de werkelijke omvang van fraude met het pgb, maar vormen een ondergrens. De precieze omvang van fraude in de zorg is niet volledig te kwantificeren.
Wat gaat u op korte en op lange termijn doen om de mogelijkheden voor fraude met pgb’s te minimaliseren? Kunt dit toelichten?
Voor veel mensen met een complexe zorgvraag is het pgb een belangrijk instrument om hun zorg zo op maat te organiseren en zelfstandig en volwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving. Eigen regie is een voorwaarde en essentie van het pgb. Fraude plaatst het instrument pgb in een kwaad daglicht en schaadt het imago van de vele budgethouders die zorgvuldig en integer met hun pgb omgaan.
De afgelopen jaren zijn al verschillende stappen gezet om het pgb fraudebestendiger te maken, waaronder indicatiestelling in persoon (door het CIZ), de invoering van bewustekeuzegesprekken, het opstellen van een budgetplan en vervolgens zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen. Daarnaast beoordelen de zorgkantoren of de vertegenwoordiger (als de budgethouder het pgb niet zelf kan beheren) de verantwoordelijkheden en verplichtingen kan nakomen. Ook toetsen zorgkantoren of de weigeringsgronden voor een pgb van toepassing zijn. Onder de AWBZ werd het geld nog op rekening van de budgethouder gestort. Sinds 2015 is het trekkingsrecht ingevoerd. De SVB beheert nu het geld. Er kan pas bij de SVB gedeclareerd worden door de zorgverlener nadat de zorg geleverd is en deze is goedgekeurd door de budgethouder. Zorgkantoren leggen voor controle en evaluatie ook huisbezoeken af. Verder is de capaciteit van de Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie uitgebreid voor de strafrechtelijke aanpak van onder meer fraude met het pgb. Ook heeft de vorige Staatssecretaris van VWS bestuurlijke afspraken gemaakt voor budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld en voor jongmeerderjarige budgethouders die worden geconfronteerd met een terugvordering. Tot slot is het mogelijk geworden voor verstrekkers om frauderende zorgaanbieders rechtstreeks aan te spreken via het zogenaamde derdenbeding dat verplicht in de modelzorgovereenkomst is opgenomen.
Er zijn al met al meer waarborgen voor budgethouders en instrumenten voor de zorgkantoren in de regelgeving aangebracht. Ondanks deze maatregelen constateer ik dat het probleem van fraude met het pgb nog steeds voorkomt. Strafrechtelijke handhaving werkt per definitie achteraf. Gepast gebruik van het pgb vraagt om brede en gedifferentieerde benadering. Zoals de NZa in haar aanbevelingen opmerkt, zal het niet mogelijk zijn om alle geschetste belemmeringen volledig weg te nemen zonder dat het instrument pgb in zijn essentie wordt aangetast.
Vindt u het ook zorgelijk dat zorgkantoren te weinig mogelijkheden hebben om fraude tegen te gaan en herhaling te vooromen? Wat is er voor nodig om de zorgkantoren deze mogelijkheden wel te geven? Gaat u de zorgkantoren voorzien van de juiste instrumenten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een beeld geven van wat de fraude met pgb’s de samenleving in totaal al gekost heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe garandeert u dat pgb’s ingezet gaan worden daar waar ze voor bedoeld zijn, namelijk individueel maatwerk in de zorg, in plaats van als businessmodel om fraude mee te plegen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen met de aanbevelingen van de NZa? Kunt u een uitgebreide reactie geven per aanbeveling?2
Om nog sterker op te treden tegen onrechtmatig handelende partijen, zoals zorgaanbieders, vertegenwoordigers en bemiddelaars, doet de NZa mij vier concrete aanbevelingen. Hieronder ga ik op iedere aanbeveling afzonderlijk in.
In de afgelopen periode heeft zich inderdaad casuïstiek voorgedaan waarbij pgb-houders buiten hun schuld worden geconfronteerd met een terugvordering. Daarom heb ik de regelingen getroffen die nu door de NZa zijn onderzocht. De regeling te goeder trouw heeft inmiddels via aanpassing van de Regeling langdurige zorg en opname van het derdenbeding in de zorgovereenkomst een meer structureel karakter gekregen. Dit neemt niet weg dat in beginsel de Wlz-budgethouder (degene die de zorg ontvangt) verantwoordelijk is voor het pgb-beheer. In dit kader adviseert de NZa mij om het pgb-beheer te scheiden van de zorgontvangst.
Om inzicht te krijgen in regie en vertegenwoordiging bij pgb- beheer, heeft mijn voorganger afgelopen voorjaar een domeinoverstijgend onderzoek hiernaar uitgezet. Het gaat dan om het in kaart brengen van de huidige praktijk en toepassing van pgb vertegenwoordiging in de vier zorgdomeinen, de eventuele knelpunten die zich daarbij voordoen en de mogelijke oplossingsrichtingen. Het onderzoeksrapport wordt eind 2017 opgeleverd. Mogelijk volgen uit dit rapport ook aanbevelingen over de wijze waarop met de verantwoordelijkheid voor een pgb om kan worden gegaan. Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten van dit onderzoek.
De NZa constateert in haar rapport dat zorgkantoren zien hoe onwelwillende partijen zonder noemenswaardige inspanningen als zorgaanbieder de markt kunnen betreden of opnieuw kunnen betreden na een faillissement, strafrechtelijke vervolging of andere (financiële) problemen. De NZa geeft aan dat zorgkantoren hierin geen doorzettingsmacht hebben en dan niet anders kunnen dan budgethouders te adviseren zich tot een andere zorgaanbieder te wenden. Weigering kan alleen als de zorgaanbieder om andere redenen geen zorg mag leveren, zoals na ingrijpen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting. De NZa adviseert hierom het Ministerie van VWS de drempels voor (hernieuwde) toetreding van professionele zorgaanbieders tot de zorgmarkt te verhogen.
Zorgaanbieders moeten vanaf het moment waarop de zorgverlening wordt aangeboden voldoen aan de vereisten in diverse wetten, zoals de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG). Dit geldt ook voor zorgaanbieders die beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen op basis van een pgb. Onder de huidige Wet toelating zorginstellingen (WTZi) zijn pgb-zorginstellingen nog uitgezonderd van de toelatingsplicht. Daarbij zijn de huidige toelatingseisen niet specifiek gericht op de kwaliteit van zorg. Hierop heeft de Minister van VWS op 4 september 2017 het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) aan uw Kamer aangeboden3, die de toelatingsparagraaf van de WTZi dient te vervangen. Het wetsvoorstel Wtza richt zich ook op pgb-aanbieders die beroeps- of bedrijfsmatig zorg willen verlenen. Doel van het wetsvoorstel Wtza is verbetering van het toezicht van de Inspectie van Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op nieuwe zorgaanbieders en bewustwording van nieuwe zorgaanbieders van de (kwaliteits)eisen waaraan zij dienen te voldoen bij aanvang van de zorgverlening. Hiertoe wordt een meldplicht geïntroduceerd voor alle nieuwe zorgaanbieders onder het bereik van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Eveneens met meer oog voor kwaliteit wordt de bestaande toelatingsvergunningprocedure en doelgroep van de vergunningsplicht gewijzigd.
De NZa adviseert mij om het voortouw te nemen in het opstellen van het controle- en incassoprotocol voor de Wlz. Op grond van de regelgeving heeft VWS hier echter geen concrete rol in. Het controle- en incassoprotocol geeft invulling aan bepaalde bevoegdheden van zorgkantoren in hun rol van subsidieverstrekker. Daarnaast helpt het hen bij de uitvoering. Over het opstellen van het protocol zal ik in gesprek gaan met Zorgverzekeraars Nederland en de zorgkantoren.
De NZa heeft over de informatiebevoegdheden voor zorgkantoren in het rapport op twee ervaren knelpunten gewezen. Het eerste punt is dat zorgkantoren bij de aanpak van fraude tegen beperkingen in de informatie-uitwisseling tussen domeinen aanlopen. De informatieverplichting zoals die in de AWBZ was opgenomen is niet één-op-één teruggekomen in de Wlz maar is ingeperkt, zo geeft de NZa aan. Op grond van artikel 54 AWBZ was een ieder (dus ook zorgaanbieders) verplicht informatie te verstrekken aan de in dat artikel genoemde partijen. Het tweede punt is dat de mogelijkheden beperkt zijn om informatie uit te wisselen over (mogelijke) fraudegevallen tussen zorgkantoren en gemeenten. De NZa adviseert daarom de mogelijkheid om informatie uit te wisselen tussen pgb-verstrekkers in de wet op te nemen.
Met betrekking tot het eerste punt verwijs ik naar hoofdstuk 9 van de Wlz, waarin de informatiebevoegdheden van zorgkantoren en bepalingen over gegevensuitwisseling staan. Daar is ook opgenomen welke partijen persoonsgegevens met elkaar mogen delen. Zowel zorgkantoren (Wlz-uitvoerders) als zorgaanbieders worden in artikel 9.1.2 van de Wlz genoemd, waardoor het voor zorgkantoren mogelijk is om informatie op te vragen bij zorgaanbieders, maar ook bij het CAK en het CIZ. In artikel 9.1.2, eerste lid, onder i, is verder de mogelijkheid opgenomen dat de genoemde partijen onderling gegevens uitwisselen ten behoeve van het fraudeonderzoek door de Wlz-uitvoerders (zorgkantoren). Over het tweede punt van de NZa ben ik voornemens om een juridische verkenning te starten naar de mogelijkheden voor Wlz-uitvoerders om bijzondere persoonsgegevens ook bij gemeenten en zorgverzekeraars te kunnen opvragen voor controle en fraudeonderzoek, en andersom.
Verder is in dit kader relevant dat Zorgverzekeraars Nederland, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Ministerie van VWS al werken aan de ontwikkeling van een Waarschuwingsregister Zorg. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de vijfde voortgangsrapportage Rechtmatige Zorg4. Dit waarschuwingsregister is bedoeld om het mogelijk te maken voor zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten om gegevens over door hen vastgestelde fraudes onderling te delen. Door elkaar te waarschuwen voor bekende fraudeurs, zijn alle zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten alert en kunnen zij preventieve maatregelen treffen om herhaling of voortzetting van fraude binnen hun eigen wettelijke kader te voorkomen. Ik heb inmiddels een wetsvoorstel in voorbereiding dat een grondslag creëert voor de partijen om via de beveiligde elektronische infrastructuur van een waarschuwingsregister gegevens uit te wisselen over (rechts)personen waarvan is vastgesteld dat zij fraude hebben gepleegd.
Acht u het haalbaar dat zorgkantoren meer samenwerken voor een meer fraudebestendige uitvoering van de pgb-regeling?3
Over het algemeen geeft het NZa-rapport een positief beeld van de uitvoering door zorgkantoren van beide regelingen. Zorgkantoren spannen zich in om vorderingen te innen, wisselen onderling al ervaringen uit en medewerkers tonen een grote betrokkenheid bij hun budgethouders. De NZa geeft in het rapport aan dat zij mogelijkheden ziet voor nauwere samenwerking tussen zorgkantoren om te komen tot een meer fraudebestendige uitvoering van de pgb-regeling. Ik zal Zorgverzekeraars Nederland vragen om met de zorgkantoren de ruimte voor nauwere samenwerking te verkennen.
Alarmerende berichten dat mensen met een beperking ’s nachts enkel in de gaten gehouden worden door camera’s |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat in de gehandicaptenzorg vaak ‘s nachts geen personeel fysiek meer aanwezig is, maar dat gehandicapte mensen in de gaten gehouden worden door middel van camera’s?1
Ik vind dat de inzet van cameratoezicht of andere toepassingen van moderne techniek een goede aanvulling vormen op de zorg, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. Het is namelijk niet voor elke cliënt in elke situatie geschikt. Zorgaanbieders moeten dan ook van te voren beoordelen of en hoe de techniek op een verantwoorde manier kan worden ingezet en een gedegen risicoanalyse maken. Voorts is het van belang dat hierover goed met de client en/of zijn familie wordt gesproken. Het zorgveld heeft diverse handreikingen en instrumenten ontwikkeld die zorgaanbieders ondersteunen in het veilig en verantwoord inzetten van technologie in de zorg.
Vindt u het acceptabel dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet weet of het gebruik van camerasystemen veilig of onveilig is en dit nooit heeft onderzocht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt of de inzet van toezichthoudende technologie zoals uitluisterapparatuur en camerasystemen veiliger of onveiliger is dan het inzetten van slapende of wakende wachten. Ook uit het toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (hierna: de inspectie) komt niet naar voren dat de inzet van uitluistersystemen op zichzelf onveiliger is. Het gaat erom dat zorgaanbieders van geval tot geval bekijken of en hoe de techniek verantwoord kan worden ingezet. Hierbij is het van belang dat vooraf een risico-inventarisatie wordt gemaakt en een combinatie van randvoorwaarden en maatregelen wordt ingezet die hierbij aansluit.
De Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) heeft besloten onderzoek te doen naar de zorg en begeleiding van bewoners van instellingen in de gehandicaptenzorg in de nacht. Op basis van de resultaten zal de VGN met de zorginstellingen bespreken of en welke verbeteringen nodig zijn en welke rol de VGN hierin kan spelen.
Vindt u het acceptabel dat veel gehandicaptenzorginstellingen werken met verouderde apparatuur, waardoor het risico vergroot wordt op ongelukken? Kunt u uw antwoord toelichten? Wanneer moet het fout gaan, voordat u inziet dat camerasystemen geen zorgverleners mogen vervangen?
Voorop staat dat de zorg voor cliënten veilig moet zijn, met of zonder toepassing van moderne techniek. Er moet gewerkt worden met deugdelijke apparatuur, indien nodig in combinatie met aanvullende maatregelen die aansluiten bij de gebruikte techniek en de behoefte van de individuele cliënt. Bovendien moet de organisatie voorbereid zijn op een eventueel tijdelijk uitvallen van de technologische voorziening. Er moet dus worden voldaan aan de toepasselijke randvoorwaarden (zie ook antwoord op vraag2.
Deelt u de mening dat technologie in de zorg nooit zorgverleners mag vervangen, maar enkel ter aanvulling ingezet mag worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het gaat bij inzet van technologie nooit om volledige vervanging van zorgprofessionals, maar om het overnemen van een deel van hun taken. Ook bij het gebruik van camera’s of uitluistersystemen zijn de zorgprofessionals nooit ver weg.
De inzet van camera’s en uitluisterapparatuur is op zich niet minder veilig dan de inzet van slapende of wakende wachten. Met een goed monitorsysteem kan de zorgprofessional er naar toe als er iets aan de hand is, ook als de cliënt niet zelf alarmeert. Helaas kan ook bij een systeem dat volledig is gebaseerd op zorgprofessionals een incident optreden. Zo kan een zorgprofessional die «ronden loopt» niet opmerken dat het mis is met een cliënt bij wie hij kort daarvoor langs is gelopen.
Wat zegt het feit dat veel gehandicaptenzorginstellingen camera’s gebruiken over de menswaardigheid van het leven van mensen met een beperking in een instelling volgens u? Kunt u uw antwoord toelichten?
De zorg moet menswaardig zijn. Ik vind veiligheid het meest basale aspect van menswaardige zorg. Veel zorgorganisaties maken gebruik van de techniek om die veiligheid te bieden. Het inzetten van technologie kan ook bijdragen aan de menswaardigheid. Zo kunnen cliënten bijvoorbeeld ‘s nachts rustiger slapen, nu zij niet worden gewekt doordat een nachtdienst hun kamer binnen komt. Voorts kan de inzet van technologie er toe leiden dat zorgprofessionals meer tijd aan andere taken kunnen besteden, zoals het geven van aandacht aan cliënten.
Waarom is er geen richtlijn of landelijk beleid ingesteld op deze camerasystemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het zorgveld heeft diverse handreikingen en instrumenten ontwikkeld rond de verantwoorde en zorgvuldige inzet van technische hulpmiddelen in de zorg. Concrete en relevante voorbeelden zijn de handreiking over toezichthoudende domotica voor zorginstellingen van het VUmc (in samenwerking met o.a. ActiZ en VGN, 2012) en de norm NEN 8028 voor telemedicine.
Vindt u dat een bezettingsnorm voor verpleeghuizen ook moet gelden voor de gehandicaptenzorg? Bent u bereid om een bindende bezettingsnorm naast voor de verpleeghuiszorg ook voor de gehandicaptenzorg in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het zorgveld om aan te geven wat goede zorg is. In de gehandicaptenzorg is dit voorjaar een hernieuwd Kwaliteitskader vastgesteld. Daarin is geen leidraad voor de bezetting opgenomen. Dit heeft vooral praktische redenen. Zo verschilt de wijze waarop instellingen woongroepen samenstellen. De ene instelling vormt groepen van cliënten met vergelijkbare zorgvragen, de andere instelling kiest juist voor groepen met cliënten met naar zwaarte variërende zorgvragen. Dit maakt het stellen van absolute sectornormen, overdag en gedurende de nacht, minder zinvol.
Vindt u ook dat een bezettingsnorm niet alleen overdag maar ook in de nacht moet gelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat zorgverleners zowel ’s nachts als overdag worden ingezet in plaats van camerasystemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat er geen aanleiding is aan te nemen dat de inzet van cameratoezicht, mits er sprake is van een verantwoorde toepassing, minder veilig is dan het houden van traditionele nachtelijke bezoekrondes. Ik zie dan ook geen aanleiding om maatregelen te treffen om de inzet van cameratoezicht te vervangen door zorgverleners.
Deelt u de mening dat, gezien het beleid is dat gehandicaptenzorginstelling het aantal vrijheid beperkende maatregelen moet terugdringen, de inzet van camera’s (in plaats van mensen) ook een vorm van een vrijheid beperkende maatregel is? Hoe ziet de IGZ hierop toe en op welke manier grijpt de IGZ in wanneer dit aan de orde is?
De inzet van camera’s en uitluisterapparatuur kan inderdaad beschouwd worden als een vrijheidsbeperkende maatregel. De inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen is een specifiek aandachtspunt in het toezicht van de inspectie. De inspectie bekijkt of de vrijheidsbeperkende maatregel is opgenomen in het zorgplan en is besproken met de cliënt of zijn vertegenwoordiger. Ook bekijkt de inspectie of de maatregel proportioneel is in de gegeven situatie. De proportionaliteit wordt mede bezien in de brede inzet van maatregelen. Zo kan de inzet van een uitluister- of camerasysteem soms voorkomen dat een zwaardere maatregel wordt ingezet. Daar waar nodig vraagt de inspectie de zorginstellingen om verbetermaatregelen te nemen en monitort zij de opvolging hiervan. Ook kan de inspectie besluiten om bestuursrechtelijke maatregelen te nemen.
In voorkomende gevallen van meldingen houdt de inspectie toezicht op de verantwoorde inzet van toezichthoudende technologie zoals camerasystemen en uitluisterapparatuur. Aandachtspunten van de inspectie zijn hierbij dat de zorgaanbieder vooraf een visie moet hebben en beleid moet ontwikkelen over de toepassing hiervan in het zorgproces. Daarnaast moet een gedegen risicoanalyse worden uitgevoerd, een pakket van eisen worden opgesteld en moeten werkprocessen worden aangepast op het gebruik van deze technologie. Verder zijn een cliëntgerichte benadering en scholing van personeel essentieel. Ten slotte moet de organisatie zijn voorbereid op een eventueel tijdelijk uitvallen van de technologische voorziening.
De begeleiding van functiebeperkte studenten die te kort schiet |
|
Anne Kuik (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Martin van Rijn (PvdA), Jet Bussemaker (PvdA) |
|
Bent u bekend met de conclusies van het jaarrapport «Studeren met een functiebeperking 2017»?1 Hoe duidt u de bevindingen?
Ja.
Het jaarrapport is gebaseerd op oordelen van studenten uit de Nationale Studenten Enquête (NSE) uit 2016. Uit het rapport blijkt dat alle hogescholen en universiteiten een voldoende als totaalscore hebben. Dit betekent dat het merendeel van de instellingen de inrichting en het aanbod van het onderwijs voor studenten met een beperking, voldoende op orde hebben. Het doet mij deugd dat de betreffende studenten de inspanningen door de instellingen als positief ervaren en ook waarderen. In het hbo is de waardering toegenomen voor de aanpassingen in het onderwijsaanbod. Op de hogescholen en universiteiten waardeert men de aangebrachte aanpassingen in de gebouwen en de houding van de medestudenten.
Ik constateer dat er ook verschillen bestaan tussen de oordelen van studenten. Gemiddeld is de tevredenheid over het begrip van docenten en medestudenten het hoogst en de tevredenheid over de voorlichting en informatievoorziening het laagst.
In de beleidsreactie op de studentenmonitor 20162 zijn deze verschillen benoemd en heeft mijn voorganger maatregelen genomen. Zo is de infographic3 «Financieel slim studeren met een beperking» opgesteld en zijn hogescholen en universiteiten nadrukkelijk gevraagd studenten eenduidig en helder te informeren over de mogelijkheid tot ondersteuning uit het profileringsfonds.
Hogescholen en universiteiten hebben de afgelopen jaren aanleiding gezien een groot aantal verbeteringen door te voeren. Ik moedig deze verbeteringen aan. In de komende jaren blijf ik de oordelen van studenten met een functiebeperking monitoren om te bezien of de reeds ingezette verbeteringen voldoende resultaat blijven sorteren.
Deelt u de mening dat jongeren met een functiebeperking gelijke kansen moeten krijgen om hun opleiding goed te kunnen volgen? Op welke wijze draagt uw beleid daaraan bij?
Ja. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat de mate waarin studenten met een functiebeperking adequaat worden herkend, begeleid en gefaciliteerd aanzienlijk verschilt per opleiding en instelling? Op welke wijze spreekt u of de Inspectie van het Onderwijs instellingen aan die al jarenlang achterblijver zijn op deze situatie?
Uit het rapport blijkt dat de totale oordelen van studenten met een functiebeperking bij alle hogescholen en universiteiten voldoende scoren. Er zijn weliswaar verschillen tussen opleidingen en instellingen in de beoordelingen door de studenten en de inspectie zal in haar reguliere toezicht hier aandacht aan geven als er signalen zijn die daartoe aanleiding geven. Verder bespreekt de inspectie met het Expertisecentrum handicap + studie, ISO en LSVb de thema’s van goede voorlichting en begeleiding door de instellingen.
Verder kan ik u berichten dat de inspectie momenteel een onderzoek uitvoert naar de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor studenten met een functiebeperking. Bij een aantal instellingen wordt specifiek nagegaan of studenten met een functiebeperking gebruik maken van het profileringsfonds en op welke wijze die middelen worden ingezet. Daarnaast wordt gevraagd naar de zorgen over voorlichting en begeleiding die onder andere worden geuit in het jaarrapport. De resultaten van het inspectie-onderzoek verwacht ik voorjaar 2018 naar uw Kamer te kunnen sturen.
Voldoen de universiteiten en hogescholen volgens u aan de minimumondersteuning die studenten met een functiebeperking behoren te krijgen? Waarop baseert u uw oordeel hierover?
Ik ben van mening dat de huidige bepalingen in de wet gemeente en instellingen voldoende kader bieden voor ondersteuning van studenten met een functiebeperking.
Instellingen zijn verplicht met het profileringsfonds ondersteuning te bieden aan studenten die studievertraging oplopen door bijzondere omstandigheden, zoals het hebben van een functiebeperking. In het Regeerakkoord is voorzien in een intensivering van het profileringsfonds voor studenten met een functiebeperking. Verder hebben alle hogescholen en universiteiten recent een brief ontvangen met een richtlijn voor uitkeringen uit het profileringsfonds. Met de hogescholen en universiteiten is afgesproken dat zij in het jaarverslag rapporteren over de aard en de omvang van de vergoedingen uit het profileringsfonds. Ik ben bereid in gesprek te gaan met VNG, VH, VSNU, Handicap + Studie, ISO en LSVB over de ondersteuning voor studenten met een functiebeperking.
Zie ook mijn antwoorden op vraag 1 en vraag 3.
Welke rol ziet u voor uzelf om de toegankelijkheid en ondersteuning van jongeren met een functiebeperking beter te borgen in de onderwijsinstellingen?
Studenten met een functiebeperking moeten voldoende begeleiding en ondersteuning ontvangen om een opleiding in het hoger onderwijs succesvol te kunnen volgen. Op basis van de gegevens uit de NSE constateer ik dat het oordeel van studenten voldoende is en dat de tevredenheid van studenten in de afgelopen jaren is toegenomen. Wel zijn op verschillende onderdelen verbeteringen mogelijk en nodig. Deze verbeteringen zijn reeds ingezet, zowel vanuit het Ministerie van Onderwijs als vanuit de individuele hogescholen en universiteiten. Ik blijf in de komende jaren de oordelen van studenten met een functiebeperking monitoren en ga na of de reeds ingezette verbeteringen voldoende resultaat sorteren. Wanneer deze monitor of de resultaten van het onderzoek van de Inspectie hier aanleiding toe geven, bezie ik welke maatregelen nodig zijn. Ik hecht er aan dat studenten met een functiebeperking gelijke kansen hebben een opleiding in het hoger onderwijs succesvol te kunnen volgen.
Is er volgens u een verband tussen het lage aantal studenten met een functiebeperking bij een bepaald vakgebied (bijvoorbeeld medische wo-opleidingen), en een lage tevredenheid van de groep studenten in dat vakgebied? Zo ja, hoe duidt u dit verband?
Een dergelijk verband is mij niet bekend.
Deelt u de observatie uit het jaarrapport dat kleinere hogescholen en studies op het gebied van landbouw (groen onderwijs) gunstiger scoren op tevredenheid onder studenten met een functiebeperking? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit?
Ik constateer op basis van de gegevens uit het jaarrapport dat studenten van kleinere en middelgrote instellingen gunstige ervaringen hebben. Dit geldt echter ook voor een aantal grote instellingen. De verschillen in de oordelen van studenten met een functiebeperking tussen de instellingen vragen blijvende aandacht. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op de oproep van het Expertisecentrum handicap + studie, LSVb en ISO die pleiten voor een actieplan om de informatievoorziening en begeleiding te verbeteren?2
In het kader van de motie Bruins / Asante5 vinden op dit moment gesprekken plaats met studentendecanen, studenten en het Expertisecentrum Handicap + Studie over de motie en hun wens te komen tot een actieplan. Ik verwacht medio voorjaar 2018 uw Kamer over de uitwerking van de motie te kunnen informeren.
Welke stappen dienen hogescholen en universiteiten te zetten om de inclusiviteit voor het onderwijs te borgen in het kader van de implementatie van het VN-Verdrag voor mensen met een handicap?
In het implementatieplan6 VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap is opgenomen wat er moet gebeuren om het VN-Verdrag in Nederland te implementeren. In dit plan zijn acht aandachtspunten geformuleerd op het thema onderwijs. Het verbeteren van de studiebegeleiding in het hoger onderwijs maakt hier onderdeel van uit. Zoals in mijn eerdere antwoorden aangegeven, hebben hogescholen, universiteiten en het Expertisecentrum handicap + studie op dit thema reeds verbeteringen ingezet.
Fraude bij zorgaanbieder Job Lanceer |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
Wat is uw reactie over de aangetoonde misstanden bij zorgaanbieder Job Lanceer, waarvan geconstateerd is dat cliënten niet de benodigde zorg ontvingen en er beschuldigingen van fraude middels persoonsgebonden budgetten (pgb's) zijn geuit?1 2
Als de berichtgeving klopt, vind ik dit zeer ernstig. Het gaat hier om kwetsbare cliënten, die hun vertrouwen hebben gesteld in deze zorgaanbieder. De cliënten moeten de zorg en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. De gemeente Tiel is met alle cliënten in gesprek om hen te begeleiden naar andere zorgaanbieders. De gemeente heeft mij laten weten dat het voor het merendeel van de cliënten inmiddels is gelukt om een nieuwe zorgaanbieder te vinden. Bij alle cliënten van de gemeente Tiel was overigens sprake van een aanbod van zorg in natura, niet van pgb’s.
Hoe kan het dat Inspectie voor de Gezondheidszorg de zorg bleef goedkeuren, terwijl er grote vraagtekens waren bij de kwaliteit van zorg en later ook met betaalde pgb-gelden die de GGD, SVB en VGZ constateerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2014 bracht de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) (thans Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting, hierna: inspectie) een eerste bezoek aan de instelling. Daarbij constateerde de inspectie tekortkomingen in de zorg waarna de instelling aan de hand van een verbeterplan is gestart met het doorvoeren van de vereiste verbeteringen. In 2015 volgde een inspectiebezoek om de verbetermaatregelen te toetsen en had de inspectie een gesprek met de bestuurder. Daarop had de inspectie voldoende vertrouwen in de voortgang van het verbeterplan. Na nieuwe signalen over tekortkomingen in de zorgverlening is de inspectie in 2016 opnieuw op bezoek gegaan. De inspectie constateerde toen op basis van haar onderzoek naar de kwaliteit van zorg dat de instelling inmiddels geen Wlz-zorg meer leverde aan cliënten maar maatschappelijke ondersteuning vanuit de Wmo. Met de instelling werden afspraken gemaakt voor wanneer zij weer Wlz zorg zouden leveren en daarmee beëindigde de inspectie het toezichttraject.
De inspectie doet zelf geen onderzoek naar fraude met zorggelden (declaratiefraude en fraude met pgb’s, hierna: zorgfraude). Indien de inspectie in het kader van haar toezichtsactiviteiten signalen ontvangt die mogelijk duiden op zorgfraude, dan geeft zij dit signaal door aan de NZa. De NZa, de FIOD en de Inspectie SZW kunnen onderzoek doen naar signalen van zorgfraude.3 Fraudesignalen kunnen voor de inspectie wel aanleiding zijn voor nader onderzoek naar de kwaliteit en veiligheid van zorg en naar de rol van bestuurders en toezichthouders hierbij. Uit de toezichtbezoeken kwamen geen aanwijzingen van mogelijke fraude naar voren en er was destijds dus geen aanleiding voor de inspectie om contact op te nemen met de NZa.
De gemeente Tiel is, onder andere vanwege twijfels over de kwaliteit van de geboden Wmo-ondersteuning en klachten van omwonenden over overlast, in 2016 ook een onderzoek gestart naar de kwaliteit van de zorgverlening bij Job Lanceer. De Wmo-toezichthouder (GGD Gelderland Zuid) heeft daarbij kwalitatieve tekortkomingen vastgesteld. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente Job Lanceer in gebreke gesteld. Wel is de zorgaanbieder in de gelegenheid gesteld om een verbeterplan op te stellen. Naar aanleiding van het verbeterplan heeft de GGD opnieuw een onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat de kwaliteit van de zorgverlening onvoldoende was verbeterd. De gemeente heeft daarop besloten om het contract met Job Lanceer te beëindigen en de cliënten per direct over te dragen aan andere zorgaanbieders. In het toezichtonderzoek constateerde de GGD ook dat er mogelijk sprake was van financiële onrechtmatigheden. De gemeente heeft daarop een aanvullend rechtmatigheidsonderzoek laten uitvoeren door de Sociale Recherche. Naar zeggen van de gemeente bevestigde dit onderzoek de eerdere fraudevermoedens. De gemeente heeft de bevindingen uit het onderzoek aangebracht bij het Openbaar Ministerie.
Ik onderschrijf dat een goede samenwerking van belang is om te voorkomen dat toezicht of handhaving overlapt of ten onrechte achterwege blijft. In het licht van de decentralisatie is er sprake van een continue leerproces over het onderscheid tussen lokale en landelijke (toezicht)taken en hoe de afstemming tussen betrokken instanties georganiseerd moet worden Dit leerproces heeft dan ook blijvend de aandacht en leidt ook tot aanpassingen in de afspraken. Zo publiceerden de rijksinspecties, gemeenten en Wmo-toezichthouders in juni van dit jaar hun vernieuwde afsprakenkader en draaiboeken waarin de reeds bestaande afspraken verder uitgewerkt zijn. Het leerproces is daarmee niet klaar, want over deze afspraken vindt periodieke afstemming plaats en zij worden over twee jaar geëvalueerd.
Daarnaast is in november 2016 het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) gestart. Het IKZ verzamelt en verrijkt de signalen van zorgfraude vanuit verschillende instanties. Dit draagt bij de coördinatie en samenwerking bij de afhandeling van fraudesignalen.
Hoe is het mogelijk dat een gemeente, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, VGZ en het SVB zo langs elkaar hebben gewerkt en deze zorgaanbieder een lange tijd vrij uit ging met het bieden van slechte zorg en mogelijke fraude met pgb’s?
Zie antwoord vraag 2.
Had het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg niet diepgravender gemoeten en ook gericht moeten zijn op fraude onderzoek naar aanleiding van de signalen die andere instanties constateerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg ook de jaarrekening van Job Lanceer onderzocht? Zo ja, wat waren hun conclusies? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 t/m 4. Ten tijde van het toezichttraject was er voor de inspectie geen aanleiding om de jaarrekening van Job Lanceer inhoudelijk bij haar toezicht te betrekken.
Wat vindt u ervan dat gegevens omtrent de Wet normering topinkomens ontbreekt in de jaarrekening van Job Lanceer? Zijn hiertoe sancties ingediend vanwege het ontbreken van deze gegevens in de jaarrekening? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het CIBG, de WNT-toezichthouder in de zorg, doet onderzoek naar de situatie. Indien er sprake is van een overtreding zal het CIBG handhavend optreden.
Kunt u toelichten hoeveel kansen een zorgorganisatie krijgt van de Inspectie voor de Gezondheidszorg als de zorg niet op orde is? Hoe lang kan een zorgorganisatie doorgaan voordat die echt gesloten kan worden? Hoe ziet het tijdsplan van de Inspectie voor de Gezondheidszorg eruit in dergelijke situaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inspectie maakt op basis van haar bevindingen in toezichtonderzoek de afweging of zij vertrouwen heeft dat een zorgorganisatie voldoende in staat is om zelf verbetermaatregelen te treffen. Zo nodig brengt zij inspectiebezoeken, vraagt zij verbeterplannen op en spreekt zij met de bestuurder over de voortgang. Dat is in deze casus ook gebeurd. Als de inspectie onvoldoende vertrouwen heeft, kan zij verdergaande maatregelen opleggen. Dat moet in verhouding staan met de geconstateerde risico’s en de verbeterkracht van de organisatie. Die afweging maakt de inspectie steeds opnieuw.
In hoeverre werkten de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de GGD als inspecties samen in een onderzoek naar Job Lanceer? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inspectie zag, op basis van de bij haar bekende informatie, in dit geval geen aanleiding om een gezamenlijk onderzoek te doen. Zie mijn antwoord op de vragen 2 t/m 4.
Er zijn samenwerkingsafspraken tussen de inspectie en gemeentelijke toezichthouders voor het doen van gezamenlijk onderzoek en het uitwisselen van signalen.
Gegeven het feit dat Job Lanceer een WTZi-erkenning (Wet toelating zorginstellingen) heeft, in hoeverre had deze situatie voorkomen kunnen worden voordat Job Lanceer werd toegelaten tot WTZi? Wat gaat de in behandeling zijnde Wetgeving omtrent regels in verband met de uitbreiding van het toezicht op nieuwe zorgaanbieders (Wet toetreding zorgaanbieders; Kamerstuk 34767) hieraan verbeteren? Hoe wordt voorkomen dat dergelijke zorgaanbieders tussen de selectie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg slippen als op papier alles er goed uit ziet, maar in de praktijk dat niet blijkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op papier kan alles er inderdaad goed uitzien, in de praktijk kan dit anders zijn. Hierom heeft de inspectie sinds 2015 beleid om nieuwe zorginstellingen binnen de ouderenzorg, thuiszorg, gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg binnen vier weken tot een half jaar na de start van zorgverlening in de praktijk te bezoeken. Nieuwe zorgaanbieders die zorg leveren waaraan hoge risico’s zijn verbonden, bezoekt de inspectie vroegtijdig. Voor de andere sectoren, zoals medisch specialistische zorg of eerstelijnszorg, vindt andersoortig onderzoek plaats alvorens tot een eventueel bezoek wordt overgegaan. De inspectie onderzoekt solisten als zij meldingen en/of signalen van of over deze nieuwe aanbieder ontvangt.
Het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza), dat de toelatingsparagraaf in de WTZi vervangt, regelt een meldplicht voor alle nieuwe zorgaanbieders onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Met de in dit wetsvoorstel opgenomen meldplicht krijgt de inspectie al informatie over alle nieuwe zorgaanbieders voor aanvang van de zorgverlening. Hiermee kan de inspectie selecteren welke zorgaanbieders zij na de aanvang van zorgverlening zal bezoeken om in de praktijk te toetsen of de kwaliteit van zorg op orde is. Met de meldplicht wordt bovendien bevorderd dat nieuwe zorgaanbieders zich beter bewust zijn van de eisen die aan de zorgverlening worden gesteld en hun verantwoordelijkheid daarvoor. Vooruitlopend op deze meldplicht is sinds begin 2016 sprake van een vrijwillige melding bij de website www.nieuwezorgaanbieders.nl. Het wetsvoorstel Wtza ligt inmiddels voor bij uw Kamer.
Gegeven het feit dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg WTZi-erkende zorgaanbieders controleert, kunt u aangeven wie zorgaanbieders controleert die zonder deze erkenning pgb-zorg verlenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, kregen alle Wmo-cliënten zorg in natura via de gemeente. De gemeente had een contract met Job Lanceer en er was dus geen sprake van zorgverlening op basis van pgb’s.
In algemene zin geldt dat de inspectie op grond van de Wkkgz en de Jeugdwet toezicht houdt op de kwaliteit van de zorg bij de pgb-zorgaanbieders die tot het bereik van deze wetten horen. Dat is een breder bereik dan de WTZi.
De gemeente wijst een Wmo-toezichthouder aan op basis van artikel 6.1 van de Wmo 2015. Deze houdt toezicht op de kwaliteit van de uitvoering van de Wmo. Als het gaat om het toetsen van rechtmatigheid moet de gemeente in de verordening regels stellen om te bestrijden dat cliënten ten onrechte ondersteuning krijgen en over misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Over de uitvoering van de Wmo vindt verder horizontale verantwoording plaats aan de gemeenteraad.
Hoe is het mogelijk dat de Raad van Toezicht stelt dat hij verrast is door de ontwikkelingen? Wat zegt dit volgens u over goed bestuur in de zorg? Gaat u ervoor zorgen dat zowel de Raad van Bestuur als de Raad van Toezicht vervangen worden? Zo nee, waarom niet?4
Het is de taak van de raad van toezicht om na te gaan of het beleid van de bestuurders bijdraagt aan de continuïteit en maatschappelijk doelstelling van de organisatie. Als de berichtgeving klopt, is het interne toezicht binnen Job Lanceer hierin tekortgeschoten. Ik heb echter geen enkele reden om te veronderstellen dat deze casus illustratief is voor het algehele niveau van bestuur en intern toezicht in de zorg.
Welke lessen leert u uit deze situatie? Gaat u maatregelen treffen, zodat in de toekomst deze instanties beter samenwerken en misstanden bij zorgaanbieders zoveel mogelijk voorkomen worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op bovenstaande antwoorden zie ik op dit moment geen aanleiding tot het nemen van maatregelen.