De versterking van de kennisfunctie van de Rijksoverheid. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op vragen van de vaste Kamercommissie Financiën naar aanleiding van het onderzoek van KWINK groep «Inventarisatie en appreciatie onderzoeksbeleid Ministerie van Buitenlandse Zaken» uit 2018?1
Ja
Kunt u toelichten op welke wijze sindsdien Rijksbreed gevolg is gegeven aan de bevindingen en aanbevelingen uit dit onderzoek, zoals het waarborgen dat onderzoeksrapporten die in opdracht van ministeries worden opgesteld inderdaad proactief openbaar worden gemaakt en voorkomen dat politieke of ambtelijke sturing op onderdelen van het onderzoek (doelstellingen, onderzoeksvragen en conclusies en aanbevelingen) plaatsvindt?
Alle departementen onderschrijven volmondig het belang van actieve openbaarmaking van onderzoeksrapporten. Een uitvraag onder departementen heeft ook inzichtelijk gemaakt dat er langs twee routes is geïnvesteerd in het stimuleren van actieve openbaarmaking. Enerzijds door te investeren in bewustwording via voorlichting op de interne websites of, zoals het Ministerie van Buitenlandse Zaken, presentaties te houden op de relevante directies. En anderzijds door in het proces van de totstandkoming van het rapport openbaarmaking te formaliseren of te vereenvoudigen. Zo heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een applicatie ontwikkeld waarmee de openbaarmaking automatisch plaatsvindt op de website. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft geformaliseerd dat wanneer een betrokken medewerker overweegt een rapport niet openbaar te maken dit beargumenteerd voorgelegd moet worden aan de bewindspersonen. Verschillende departementen hebben specifieke ambtenaren aangesteld om te waken of te adviseren over de processen van openbaarmaking. Alle departementen delen het beeld dat toepassing van het uitgangspunt «openbaar tenzij» bij onderzoeksrapporten in de regel niet leidt tot problemen en ervoor zorgt dat onderzoeksrapporten in vrijwel alle gevallen actief openbaar worden gemaakt.
De uitvraag heeft ook inzichtelijk gemaakt dat er brede consensus is binnen de departementen dat het van belang is te waken voor ongepaste (politieke of ambtelijke) beïnvloeding. Het is mijn indruk dat er binnen de ministeries ruimschoots bewustzijn is dat het uitsluiten van beïnvloeding een voorwaarde is voor de wetenschappelijke kwaliteit. De Algemene Rijksvoorwaarden Verstrekken Opdrachten Diensten (ARVODI) zijn hiertoe aangescherpt, dit naar aanleiding van de situatie rondom het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Ook van de kant van wetenschappelijk onderzoekers is er meer aandacht voor dit vraagstuk en wordt sinds 2018 gewerkt met een herziene gedragscode voor wetenschappelijke integriteit. Ik heb geen kennis over stakeholdersonderzoeken die zich primair richten op vraag of onderzoekers eventuele ongepaste beïnvloeding hebben ervaren. De uitvraag aan de departementen geeft ons het beeld dat de door de door u beschreven thema’s ruim aandacht krijgen gezien de vele initiatieven die er zijn om de integriteit en transparantie zoveel als mogelijk te borgen. Ik zie dan ook geen noodzaak voor een Rijksbreed stakeholdersonderzoek. Het is wel mijn voornemen om de thema’s interdepartementaal te blijven agenderen om zo ook van elkaar te leren en ervaringen uit te wisselen.
Kunt u toelichten op welke wijze sindsdien Rijksbreed beleid is gevoerd op dit thema, in plaats van dit aan individuele departementen overlaten zoals bleek uit de brief van 2019?
Zie antwoord vraag 2.
Voor welke departementen heeft sindsdien een onafhankelijk onderzoek onder stakeholders plaatsgevonden om te achterhalen of zij politieke dan wel ambtelijke sturing op onderdelen van hun onderzoek ervaren? Indien dit nog niet voor alle ministeries gebeurd is, bent u dan bereid dit alsnog te (laten) doen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de analyse en aanbevelingen van ABDTopconsult uit hun onderzoek «Kennisrijk samenwerken – Verkenning Rijksbrede kennisfunctie» (p. 42 e.v.) in opdracht van het Secretarissen-Generaal Overleg (SGO)?2 Bent u bereid opvolging te geven aan deze aanbevelingen?
Het eerder dit jaar verschenen rapport «Kennisrijk samenwerken – Verkenning Rijksbrede kennisfunctie» van ABDTOPConsult biedt houvast voor een verdere versteviging van de strategische kennisfunctie van het Rijk. Dat elk departement een zekere mate van vrijheid heeft bij het organiseren van de kennisfunctie heeft voordelen. Op die manier kan worden aangesloten bij de specifieke opgaven en inrichting van elk departement. Een belangrijk uitgangspunt is dat kennis essentieel is voor goed openbaar bestuur en goede wetten en dat de kennisfunctie daarom in ieder geval verbonden moet zijn met het primaire proces. Daarnaast is de aanwezigheid van uitvoeringskennis op alle niveaus binnen de departementen van belang om strategische keuzes te toetsen aan de praktische haalbaarheid.
Verschillen in invulling van de kennisfunctie kunnen de interdepartementale samenwerking echter bemoeilijken, zoals ook wordt geconstateerd in het rapport. In overleg met de andere departementen, zal worden bezien of en zo ja welke aanvullende rijksbrede afspraken, kaders en instrumenten nuttig en nodig zijn. Hierbij zullen ook de aanbevelingen van ABDTOPConsult, waaronder het oprichten van Rijkslab, worden meegenomen. De resultaten daarvan krijgen een plek in de Ontwikkelagenda voor versterking van de Rijksdienst.3
De departementen hebben een eigenstandige verantwoordelijkheid om de strategische kennisfunctie te beleggen binnen de organisatie. Dat kan middels een Chief Science Officer (CSO) of een equivalent daarvan. Zo heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid hiertoe een centrale kenniscoördinator aangesteld. Daarnaast kennen de meeste departementen een strategische- of kennisdirectie die op verschillende manieren invulling geven aan de kennisfunctie.
Deelt u, meer specifiek, de mening dat het oprichten van een Rijkslab (p. 44), naar analogie van de «living labs» zoals die elders bestaan, zeer nuttig zou kunnen zijn om het lerend vermogen van de rijksoverheid te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat op alle departementen een «chief science officer» (CSO) actief zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het van meerwaarde is dat voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid een kennisinstituut – het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum, WODC,3 sinds 2019 als zelfstandige dienst gepositioneerd – bestaat?
Het WODC is zonder meer een gerenommeerd kennisinstituut dat dit jaar zijn 50-jarig jubileum viert. De meerwaarde voor de beleidsdossiers van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is evident. Het belang van een goede kennisinfrastructuur geldt voor de gehele rijksoverheid. Dat laat echter onverlet dat ieder departement een eigen vrijheid en verantwoordelijkheid heeft in de wijze waarop zij kennis verzamelen en valideren. Departementen maken daarbij gebruik van de veelheid aan (onafhankelijke) kennisinstellingen die Nederland rijk is, waaronder planbureaus, adviescolleges, Rijkskennisinstituten, kennisinstellingen voor toegepast onderzoek, universiteiten en private onderzoeksbureaus. Het Ministerie van OCW is bijvoorbeeld bezig met de doorontwikkeling van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) naar een Landelijk Kenniscentrum voor het Onderwijs. Daarnaast maken departementen ook gebruik van onafhankelijke private onderzoeksbureaus. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het WODC. Per dossier of beleidsissue zal worden bepaald welk instituut of onderzoeksbureau het meest geschikt is op basis van kennis, kwaliteit en kosten. De keuze voor de wijze waarop de kennisinfrastructuur wordt georganiseerd is een departementale verantwoordelijkheid.
Kunt u inhoudelijk toelichten waarom niet voor alle departementen een dergelijk kennisinstituut bestaat? Zo nee, deelt u de mening dat een dergelijke infrastructuur omwille van het opbouwen, onderhouden en ontsluiten van een gezamenlijke kennisbasis voor «evidence based» beleid zeer nuttig zou zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat een gedegen, eigen kennisinfrastructuur van (en kennisuitwisseling binnen) de rijksoverheid op termijn ook kan zorgen voor minder afhankelijkheid van externe inhuur?
Zie antwoord vraag 8.
Zou u deze vragen vóór het commissiedebat Functioneren Rijksdienst (dd 8 juni 2023) kunnen beantwoorden?
Helaas is dat onder meer vanwege de noodzakelijke interdepartementale afstemming en de gewenste zorgvuldigheid niet gelukt.
Het decoratiestelsel |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat uit onderzoek blijkt dat 36% van de Nederlanders voorstander is van een republiek?1, 2
Ja
Bent u ervan op de hoogte dat er mensen zijn die een lintje weigeren omdat het een koninklijke onderscheiding is?
Ik herken deze problematiek niet. Wanneer iemand wordt voorgedragen voor een onderscheiding, wordt altijd nagegaan of diegene prijs stelt op een dergelijk eerbetoon. Het komt een enkele keer voor dat een onderscheiding toch wordt geweigerd. De reden voor weigering komt vaak voort uit bescheidenheid. Betrokkene wil niet in de publiciteit of in het middelpunt van de belangstelling staan of men vindt dat anderen evenzo, zo niet meer, in aanmerking zouden moeten komen voor de onderscheiding.
Bent u bekend met het feit dat andere monarchieën, zoals Canada en Denemarken, wel een vorm van niet-koninklijke onderscheidingen voor bijzondere inzet kennen?
Ja. In landen met een constitutionele monarchie worden nationale onderscheidingen vrijwel altijd ingesteld door of namens het staatshoofd. Ook in Nederland is dit het geval. De door of namens het staatshoofd ingestelde onderscheidingen worden gezien als de hoogste nationale onderscheidingen. Onderscheidingen die niet door of namens het staatshoofd zijn ingesteld, worden doorgaans beschouwd als een lagere vorm van eerbetoon. Ook Nederland kent nu al dergelijke onderscheidingen.
Bent u bereid om in Nederland ook een (vorm van een) niet-koninklijke onderscheiding te introduceren om mensen te erkennen voor hun bijzondere inzet? Zo nee, waarom niet?
Een koninklijke onderscheiding in Nederland is een onderscheiding die door de staat is ingesteld bij wet, algemene maatregel van (rijks)bestuur (AMvB) of een ander koninklijk besluit en wordt bij koninklijk besluit aan iemand toegekend. Een koninklijk besluit tot toekenning van een onderscheiding wordt, net als een wet, een AMvB of ander koninklijk besluit van algemene strekking, altijd gecontrasigneerd door een Minister. Een koninklijke onderscheiding is dus, in tegenstelling tot wat wel eens wordt gedacht, geen persoonlijke gunst van de Koning. De rol van de Koning is ook in het decoratiestelsel die van staatshoofd.
Voor een zinvolle vergelijking van het Nederlandse decoratiestelsel met dat van Canada, Denemarken of een ander land is dieper inzicht nodig in de specifieke staatsrechtelijke en historische contexten van die landen.Dat is belangrijk omdat het begrip «koninklijke onderscheiding» in Nederland op belangrijke punten anders wordt gedefinieerd dan in veel andere (Europese) landen. Soms heeft onze definitie van «koninklijke onderscheiding» in het buitenland zelfs nauwelijks een equivalent. In Canada gebruikt men bijvoorbeeld de termen «nationale ridderorden», «provinciale ridderorden» en lager geachte «nationale onderscheidingen» om de verschillende categorieën onderscheidingen en hun samenhang te duiden. Bovendien verschilt de inrichting van de toekenningsprocedure sterk per land en heeft de Nederlandse procedure, zover thans bekend, meer overeenkomsten met bijvoorbeeld Frankrijk dan met Denemarken. Ten slotte valt de feitelijke toekenning van koninklijke onderscheidingen niet in ieder land onder de ministeriële verantwoordelijkheid zoals dat in Nederland wel het geval is.
Omdat niet-koninklijke onderscheidingen, althans onderscheidingen die niet worden toegekend door het staatshoofd, internationaal gezien als lagere onderscheidingen, ligt het niet in de rede om dergelijke onderscheidingen in te stellen voor gevallen waarin een koninklijke onderscheiding op zijn plaats is.
Bent u bekend met het bericht «Marion Bloem schrikt van snelle brief met verzoek om lintje van overleden man terug te sturen»?3
Ja. Naar aanleiding van haar bericht heeft de Kanselarij der Nederlandse Orden mevrouw Bloem een persoonlijke brief gestuurd over de situatie.
Vindt u deze werkwijze, zoals ook toegelicht in de Kamerbrief d.d. 9 maart 2011 namens de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken, nog gepast? Welke mogelijkheden ziet u om de termijn waarna de Kanselarij der Nederlandse Orden het koninklijke lintje terugvraagt indien deze nog niet is teruggestuurd, op te rekken en/of de borgsom om het lintje in bezit te houden te verlagen of in z’n geheel af te schaffen?4
Het opvragen van onderscheidingen na overlijden (en na een bevordering in een hogere riddergraad) is gebaseerd op het koninklijk besluit van 4 augustus 1954. Daarin is geregeld dat onderscheidingen op naam en uitsluitend aan gedecoreerden in bruikleen worden verstrekt. Deze informatie is onderdeel van een brief met felicitaties en wetenswaardigheden die aan gedecoreerden wordt verstrekt wanneer deze de onderscheiding in ontvangst neemt. Tussen zes en acht weken na overlijden van een gedecoreerde wordt een condoleancebrief verstuurd waarin de keuze wordt geboden om de onderscheiding terug te sturen of in bruikleen te behouden.
Daar waar vanuit nabestaanden wordt aangegeven dat terugsturen op korte termijn moeilijk is om emotionele of praktische redenen, wordt maatwerk betracht en altijd uitstel verleend. Ook ten aanzien van het voldoen van een borgsom ter verkrijging van bruikleen wordt vaak maatwerk betracht.
Tevens ontvangen gedecoreerden naast de onderscheiding ook een oorkonde als blijk van waardering voor hun maatschappelijke verdiensten. Deze is voor de nabestaanden een blijvende herinnering.
Ik begrijp dat nabestaanden moeite kunnen hebben met het retourneren van de onderscheiding na het verlies van hun dierbare. Desondanks vind ik dat de huidige werkwijze voldoende oog heeft voor de menselijke maat en ruimte biedt voor maatwerk.
Bent u bereid zich in te spannen om postuum erkenning van de Nederlandse overheid via een (niet-koninklijke) onderscheiding mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Bij een deel van de Nederlandse staatsonderscheidingen is postume toekenning al mogelijk. Dit betreft vooral onderscheidingen voor dapperheid en operationele (militaire) inzet in conflictgebieden. Dit is een internationaal gebruik en volgt uit het feit dat iemand aan een dappere daad of inzet in conflictgebieden kan komen te overlijden.
Het ligt niet in de rede om dit ook voor andere onderscheidingen mogelijk te maken, zoals de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau. Ridderorden wereldwijd zijn, sinds hun ontstaan, in essentie verenigingen van mensen die zich op bijzondere wijze inzetten voor staat en maatschappij. Om die reden is een benoeming in een civiele ridderorde alleen mogelijk als de te benoemen persoon nog in leven is en krijgt deze de onderscheiding in bruikleen, zoals ik hierboven beschrijf. Nederland volgt hiermee wat internationaal gebruikelijk is.
De beloftes van het kabinet na het aftreden vanwege het kinderopvangtoeslagschandaal |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Herinnert u zich dat de Kamer op 24 januari – 3 maanden gelden dus – de motie (Kamerstuk 29 279, nr. 762) heeft aangenomen, waarvan de tekst (inclusief een nogal kromme zin) luidt: «De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat de regering van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie een fors aantal voornemens had voor cultuurverandering en beleids- en wetswijzigingen; constaterende dat de regering voornemens was om ouders en kinderen recht te doen, maar dat het herstelproces vastgelopen is, dat de Commissie Werkelijke Schade nog tientallen jaren nodig heeft, dat de VNG zegt dat de regering pas in 2030 de ouders tegemoetgekomen zal zijn, dat ouders nog steeds hun dossier niet hebben en dat kinderen in het schandaal nog steeds niet herenigd zijn met hun ouders; verzoekt de regering binnen twee maanden een reflectie op de voortgang op alle beloftes aan de Kamer te sturen, wat gaat over de wetswijzigingen en beleidswijzigingen; verzoekt de regering, en met name de Minister-President, in die reflectie ook aan te geven hoe ouders en kinderen tijdig en volledig recht gedaan zal worden, en gaat over tot de orde van de dag.»?
Ja.
Wanneer kan de Kamer de reflectie van de Minister-President en de overige leden van zijn kabinet verwachten over hoe de ouders en kinderen tijdig en volledig recht gedaan zal worden?
In de bijgevoegde brief reflecteer ik op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
Kan de regering een overzicht geven van alle beloftes en beleidsvoornemens die in de brief d.d. 15 januari 2021 (Kamerstuk 35 510, nr. 4) gedaan zijn en per belofte aangeven of hij is uitgevoerd en zo niet wanneer hij wel zal worden uitgevoerd, hoeveel geld eraan uitgegeven is en wie er verantwoordelijk is voor de uitvoering?
De kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» bevat niet alleen maatregelen om de gedupeerden verder te helpen, maar bevat ook een fors pakket maatregelen om te voorkomen dat het nog eens gebeurt.
Per brief van 29 juni 20211 heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over de hoofdlijnen van de stand van zaken van de acties uit de kabinetsreactie. Deze brief liet zien dat veel acties zijn opgepakt en dat de Kamer met voortgangsrapportages en brieven al afzonderlijk was geïnformeerd over de voortgang. Duidelijk werd dat de opzet van de acties verschilt per geval, dat de acties verschillende tijdslijnen kennen en dat de acties op de beleidsterreinen van verschillende vakdepartementen liggen. In deze brief heeft het kabinet het voorstel gedaan om de Kamer voortaan verder te informeren over de voortgang van de acties uit de kabinetsreactie in de relevante afzonderlijke trajecten. Over dit voorstel is met de Kamer gesproken in het debat van 7 juli 2021. Sindsdien rapporteren de afzonderlijke verantwoordelijke bewindspersonen zelf over de voortgang van de uitvoering van de acties binnen hun competentiegebied en leggen hierover verantwoording af. In lijn hiermee en ten behoeve van de beantwoording van de vraag, hebben de betrokken departementen een stand van zaken aangeleverd, alsmede verwijzingen naar de meest recente voortgangsrapportages. Deze departementale bijdragen zijn hieronder integraal opgenomen.
De afgelopen periode is volop gewerkt om alle ouders die gedupeerd zijn door de problemen met de kinderopvangtoeslag compensatie te bieden en aan hen en hun kinderen hulp te bieden om een nieuwe start te kunnen maken. De regelingen die hiervoor moeten zorgen zijn vastgelegd in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) die in november 2022 van kracht werd, maar veel van de regelingen waren op dat moment al in uitvoering. Op dit moment wordt door de Uitvoerings- en herstelorganisatie (UHT), Sociale Banken Nederland (SBN), Radar, gemeenten en commissies zoals de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC), de Commissie van Wijzen (CvW), de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade (CWS) en de oudercommissie, veel werk verzet om de gedupeerden en hun kinderen te helpen. Gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag ontvangen direct een forfaitair bedrag van € 30.000. Ook hebben zij recht op compensatie en kunnen zij verzoeken doen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade. Door het kwijtschelden van bestuursrechtelijke schulden en het overnemen of betalen van (achterstanden op) privaatrechtelijke schulden wordt geholpen met een nieuwe start. Ook wordt door gemeenten brede ondersteuning geboden. Naast deze regeling voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag voorziet de Wht in een regeling voor kinderen van die gedupeerde aanvragers en is een regeling opgenomen voor gedupeerden in de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Momenteel ligt een wetsvoorstel bij de Kamer dat ziet op compensatie voor ex-toeslagpartners van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag; uitbreiding van de kindregeling naar kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners, en maatregelen voor bepaalde nabestaanden van een overleden gedupeerde aanvrager of een overleden kind. De uitvoering van de hersteloperatie loopt, en over de voortgang wordt de Kamer geïnformeerd via periodieke voortgangsrapportages (VGR). Het blijft een speerpunt van het kabinet om de hersteloperatie te verbeteren en te versnellen, ook hierover wordt de Kamer via de voortgangsrapportages op de hoogte gehouden. In de uw Kamer op 3 februari 2023 toegestuurde laatste Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen zijn de totale uitgaven voor de hersteloperatie begroot op € 5,7 mld.2 Bij de Voorjaarsnota 2023 heeft het kabinet ca. € 1,3 mld. generaal extra beschikbaar gesteld.3 De parlementaire autorisatie van de voor de begrotingen van de departementen relevante budgetmutaties vindt plaats middels de 1e suppletoire begrotingen 2023.
De in de brief van 15 januari 2021 aangekondigde brede evaluatie naar de kaders voor de organisaties op afstand is op 9 december 2021 aan de Kamer verstuurd.4 Op 5 maart 2021 is de aangekondigde kabinetsreactie op het traject WaU aan de Kamer gestuurd. In deze brief werd een overheidsbrede werkagenda voor de publieke dienstverlening aangekondigd die op 25 juni 2021 aan de Kamer is gestuurd. Op 4 juli 2022 heeft het kabinet een brief over de prioriteiten van WaU aan de Kamer gestuurd: de menselijke maat in de dienstverlening; de randvoorwaarden voor onze publieke dienstverleners; het verbeteren van het samenspel tussen politiek, beleid en uitvoering.5 In zowel het sociaal, veiligheids- als fysiek domein wordt gewerkt aan de realisatie van de prioriteiten die het kabinet heeft gesteld.
Op het gebied van passende dienstverlening («er is geen verkeerde deur») is de Kamer geïnformeerd in de voortgangsrapportage WaU van 18 januari 2023.6 Er wordt inmiddels al veel ingezet om de publieke dienstverlening te verbeteren. Zo is in nauwe samenwerking met publieke dienstverleners en medeoverheden een breed gedragen beeld van de loketfunctie opgesteld. Daarnaast wordt met de uitvoering gewerkt aan vereenvoudiging. Binnen het sociaal domein gebeurt dit bijvoorbeeld via de uitvoering van de vereenvoudigingsagenda sociale zekerheid.
We kondigden aan om in verbinding met gemeenten, landelijke uitvoeringsorganisaties en het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek een ingang bij de ministeries te creëren voor vragen vanuit het sociaal domein. Deze is inmiddels gerealiseerd zoals aangegeven in de brief van 6 juli 2022.7
Goede wetgeving start bij goed beleid en een zorgvuldig ingericht beleidsproces. Daartoe is onder andere op 29 maart jl. het beleidskompas gelanceerd. Het beleidskompas draagt bij aan het vroegtijdig nadenken over de uitvoerbaarheid van beleid. Hierover is uw Kamer op 20 oktober 2022 reeds geïnformeerd.8 Het beleidskompas is in de plaats gekomen van het Integraal afwegingskader (IAK). Met het beleidskompas is een belangrijke stap gezet in de werkwijze om te komen tot beleid beter handen en voeten te geven, om de samenwerking in deze cyclus tussen betrokkenen te stimuleren en om medewerkers te begeleiden in dit hele proces. Het beleidskompas geeft aandacht voor de gevolgen van beleid voor verschillende doelgroepen, voor het doenvermogen van burgers, en voor de praktische uitvoerbaarheid.
In de brief van 25 juni 2021 is de introductie van de Staat van de wetgevingskwaliteit aangekondigd.9 In de brief van 16 december 2022 heeft de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer geïnformeerd over de inhoud van de Staat van de wetgevingskwaliteit en het vervolg van de procedure.10 De Staat van de wetgevingskwaliteit biedt reflecties op de ontwikkelingen in de rijksbrede wetgevingskwaliteit. De eerste editie wordt na de zomer van 2023 aan de beide Kamers aangeboden. Dit impliceert uiteraard niet dat het kabinet op het onderwerp wetgevingskwaliteit geen actie onderneemt. Zo wordt gewerkt aan de inbedding van de doenvermogentoets en de versterking van de wetgevingstoets. Op 23 september 2022 heeft de Minister voor Rechtsbescherming u ook geïnformeerd over de stand van zaken van de invoeringstoets.11 Hiermee moet duidelijkheid worden hoe een regeling uitpakt voor de mensen, organisaties of bedrijven voor wie de regeling is bedoeld en hoe een regeling uitpakt voor de uitvoering. De rijksbrede toepassing van de invoeringstoets zal geleidelijk groeien. In het vervolg van deze beantwoording zijn per onderwerp relevante rapportages en vervolgtrajecten bij diverse ministeries weergegeven waaronder bijvoorbeeld de onderzoeken naar hardvochtige effecten van wetten en regels bij departementen.
Wat betreft nationaliteit is in de kabinetsreactie het volgende toegezegd: (...) «Het Ministerie van SZW is aan de slag om samen met UWV en SVB een inventarisatie te maken over de wijze waarop binnen de sociale zekerheid gebruik wordt gemaakt van nationaliteit in wetten, regelingen, procedures en risicomodellen. Hierbij gaan we ook kijken naar uitvoeringspraktijk en cultuur. Het kabinet heeft deze inventarisatie rijksbreed opgepakt voor alle ministeries en uitvoeringsorganisaties.» (...).
De uitvoering van de toezegging is ook vanuit de Kamer ondersteund met de op 26 januari 2021 door de Kamer aangenomen motie Marijnissen (SP) c.s.12 en Klaver c.s.13 (hierna: Motie#21). Met de motie Marijnissen c.s. verzocht uw Kamer de regering een voorstel te doen hoe binnen overheidsinstellingen vervuilde data, risicomodellen en het gebruik van nationaliteit worden opgeruimd. Uitvoering van deze motie vindt plaats met inachtneming van de motie van lid Klaver c.s., om hierbij niet alleen te kijken naar nationaliteit, maar ook naar etniciteit en geboorteplaats als datavariabele in alle risicomodellen, -profielen, -systemen, -selectie en zwarte lijsten die binnen het overheidswezen gebruikt worden volledig uit te sluiten. Uw Kamer is op 8 april 2021 door het kabinet geïnformeerd over de voorgestelde aanpak voor de uitvoering van Motie#21 door alle departementen (inclusief de uitvoeringsdiensten).14
Over de uitvoering van het eerste deel van de motie Marijnissen c.s. («het informeren van mensen op de zwarte-lijst») is de Kamer apart geïnformeerd door een brief van de vorige Staatssecretarissen van Financiën.15 Het gaat in dat deel specifiek om personen die voorkomen in de Fraude Signalering Voorziening (FSV), in casu de zwarte lijst.
De uitvoering van het tweede deel van de Motie Klaver c.s. («een algoritmeregister opzetten» en «verzekeren dat ook zelflerende algoritmen in risicoclassificatiemodellen deze indicatoren niet gebruiken») wordt opgepakt en uitgevoerd vanuit de werkagenda Waardengedreven Digitaliseren van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, via actielijn 3.2, «Het reguleren van algoritmen». Een eerste versie van het Algoritmeregister is in december 2022 gelanceerd. Het bevat inmiddels 117 algoritmes van diverse overheidsorganisaties. Momenteel wordt het verzamelen en publiceren van algoritmen in het register opgeschaald door aanlevering makkelijker te maken en de drempel tot aanlevering verder te verlagen. We onderzoeken de mogelijkheid om het algoritmeregister verplicht te stellen (zoals gevraagd in de motie Dassen).16
Ook al heeft uw Kamer de departementale rapportages ontvangen, de uitvoering is nog niet afgerond. In overleg met uw Kamer heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties afgesproken om nog een onafhankelijke en externe toets door de ADR uit te laten voeren naar de uitkomsten van de departementale inventarisaties. De ADR-toets start op 1 juli en loopt door tot eind 2023, begin 2024. Vervolgens zal het onderzoeksresultaat nog door de Staatssecretaris van BZK met uw Kamer worden besproken. In dat overleg zullen afspraken worden gemaakt over de afronding van de uitvoering van Motie#21.
Sinds 1 juli 2021 maken we bij bepaalde categorieën van Kamerstukken de inhoudelijke beslisnota of een set beslisnota’s openbaar. Sinds Prinsjesdag 2022 doen we dit met alle stukken die we naar de Kamer sturen. Het gaat om de onderliggende nota(’s) die de bewindspersoon gebruikt om te besluiten over het te verzenden stuk. In een beslisnota zijn de overwegingen, alternatieven, belangrijke feiten en risico’s nog een keer op een rij gezet. Door juist deze beslisnota openbaar te maken, laten we zien hoe beslissingen tot stand zijn gekomen. Inmiddels zijn er meer dan 10.000 beslisnota’s naar de Kamer gestuurd.
Vanaf 16 april 2021 worden de agenda’s en besluitenlijsten van de ministerraad openbaar gemaakt.17 Sinds 1 juli 2021 geldt de nieuwe lijn met betrekking tot het openbaar maken van de algemene juridische beleidsadviezen van de Landsadvocaat.18
Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Alle bestuursorganen zijn zelf verantwoordelijk voor de implementatie en uitvoering van deze wet binnen de eigen organisatie. De Minister van BZK is stelselverantwoordelijke voor de Woo. Bij de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht» zijn voor de implementatie van deze wet middelen vrijgemaakt, zowel voor het Rijk als de medeoverheden. Deze middelen zijn gebaseerd op de uitvoeringstoetsen die zijn uitgevoerd op de Woo. Bijna al deze middelen zijn inmiddels overgeboekt naar de verschillende overheidsorganisaties. Over de uitvoering van deze wet en de besteding van middelen zullen overheidsorganisaties zich door middel van de reguliere verantwoording en de nieuw ingevoerde openbaarheidsparagraaf (artikel 3.5 van de Woo) rapporteren.
Op 6 april 2021 is het generieke actieplan informatiehuishouding «Open op Orde» naar de Tweede Kamer gezonden19. Het Meerjarenplan Openbaarheid en Informatiehuishouding Rijksoverheid, dat voor het zomerreces naar uw Kamer gestuurd zal worden, bevat de geactualiseerde maatregelen uit het generieke actieplan Open op Orde. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk wordt jaarlijks gerapporteerd over de voorgang van de verbeteroperatie. In de Kamerbrief van december 2022 is een verdeling van de middelen over rijksorganisaties opgenomen.20
Rijksorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen verbeteropgave. Op basis van het generieke actieplan hebben rijksorganisaties daarom aanvullende actieplannen opgesteld voor hun eigen specifieke uitdagingen. Deze actieplannen zijn in juli 2022 openbaar gemaakt.21
De wettelijke verplichting voor bestuursorganen om de in de Woo opgenomen informatiecategorieën actief openbaar te maken geldt op dit moment nog niet, maar wordt in de komende tijd gefaseerd ingevoerd. Bestuursorganen dienen deze informatie via een door de Minister van BZK in stand gehouden infrastructuur openbaar te maken, om eenieder één vindplaats te bieden, waar deze overheidsinformatie te vinden en te doorzoeken is. Deze infrastructuur heeft de vorm van een verwijsindex (de «Woo-index») met een zoekfunctie.
Bestuursorganen kunnen met ingang van juli 2023 aansluiten op deze Woo-index. De zoekfunctie voor de burger komt later beschikbaar. Overheidsorganisaties maken documenten op een door hen gekozen internetlocatie openbaar, en leveren vervolgens een link naar die locatie aan bij de Woo-index. Wanneer op termijn artikel 3.3 van de Woo in werking treedt, wordt dit een verplichting voor alle overheidsorganisaties, zowel voor het Rijk als de decentrale overheden. Daarmee ontstaat een volledig en eenduidig overzicht van alle verplicht actief openbaar gemaakte documenten.
Op advies van AcICT is de doorontwikkeling van het vrijwillige PLOOI begin dit jaar stopgezet ten gunste van de huidige eenvoudiger en sneller te realiseren oplossing (de Woo-index met zoekfunctie). De Kamer is daarover in december 2022 per brief op de hoogte gesteld door de Minister van BZK, die verantwoordelijk is voor het realiseren en in stand houden van deze digitale infrastructuur. Tot en met 2022 is er in totaal € 11,4 mln in de centrale infrastructuur geïnvesteerd.
Het Adviescollege openbaarheid en informatiehuishouding is inmiddels ingesteld en heeft zijn eerste adviezen gegeven.
Per 1 januari 2022 is de regeringscommissaris Informatiehuishouding aangesteld22. Ook is de capaciteit van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed uitgebreid23.
Met de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht» is toegezegd het Ambtelijk Vakmanschap te versterken. Naar aanleiding van deze toezegging is het al lopende rijksbrede programma Grenzeloos Samenwerken verbreed. Doel van het programma is dat elke ambtenaar zich bewust is van de impact van zijn/haar werk op mens en maatschappij en écht opgavegericht werkt. Dat wil zeggen: de opgave voorop, grenzeloos, transparant, toegankelijk, aandacht voor maatwerk en geen discriminatie. Concreet doen we dat door:
Het vorige kabinet heeft naar aanleiding van het onderzoek van de Universiteit Utrecht (USBO) naar het ABD-stelsel, dat op verzoek van uw Kamer is uitgevoerd, een aantal maatregelen aangekondigd24 met als doel:
In november 2023 zal een externe visitatiecommissie het effect van de genomen maatregelen onderzoeken.
Begrijpt u dat ik, met enig ongeduld, hier een aantal vragen zal stellen die vooral over paragraaf 5 van deze brief gaan, maar dat ik dus verwacht dat er gerapporteerd wordt over alle voornemens en beloftes in deze brief?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3. Daarnaast reflecteer ik in de bijgevoegde brief op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
Mocht u een overzicht van deze voornemens van de indiener van de vraag willen ontvangen, wilt u dat dan binnen een paar dagen kenbaar maken, omdat een volledige lijst klaarligt?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3. Daarnaast reflecteer ik in de bijgevoegde brief op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
Welke concrete stappen heeft het kabinet gezet voor een nadere regeling van de verhouding tussen het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel en sectorale wetgeving, zoals aangekondigd in uw brief d.d. 15 januari 2021 (Kamerstuk 35 510, nr. 4, hierna: uw brief)?
In de brief van 15 januari 2021 heeft het toenmalig kabinet stappen aangekondigd voor een nadere regeling van de verhouding tussen het evenredigheidsbeginsel en sectorale wetten, door wijziging van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of van sectorale wetgeving of een combinatie daarvan.25 Daarbij is aangegeven dat ook het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel van belang zijn.26
Voor wat betreft de aanpassing van de Awb bent u geïnformeerd bij brieven van 29 juni 202127 en 11 juli 202228, almede door het schriftelijk overleg naar aanleiding van laatstgenoemde brief.29 Inmiddels is een wetsontwerp versterking waarborgfunctie Awb in pre-consultatie gegeven, dat ter informatie aan de Kamer is gezonden.30 Bijlage 3 van dat voorstel bevat als discussiestuk een voorstel tot versterking van het evenredigheidsbeginsel door artikel 3:4, tweede lid, Awb van toepassing te laten zijn op gebonden bevoegdheden in formele wetten. Inmiddels is de pre-consultatie afgesloten en worden de opbrengsten geïnventariseerd en verwerkt. De volgende stap is de gebruikelijke (internet)consultatie.
Met betrekking tot sectorale wetten heeft een inventarisatie van hardheden plaatsgevonden waarover uw Kamer is geïnformeerd bij brief van 21 december 202131, de genoemde brief van 11 juli en het eerder genoemde schriftelijk overleg naar aanleiding van deze brief. Daarnaast is in genoemde brief van 11 juli 2022 opgenomen hoe het kabinet in de toekomst zal omgaan met de totstandbrenging van nieuwe wetten. Zo zal in de komende wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving het belang van evenredige wetgeving worden onderstreept en zullen de aanwijzingen over hardheidsclausules worden aangepast. Deze wijziging zal naar verwachting voor de zomer naar de Afdeling advisering van de Raad van State worden gezonden en in de tweede helft van dit jaar in werking treden.
Welke wijzigingen ter zake van het evenredigheidsbeginsel, rechtszekerheidsbeginsel en gelijkheidsbeginsel zijn in welke sectorale wetten aangebracht en in welke wetten zullen nog wijzigingen daarover worden aangebracht?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van wijzigingen op dit punt. Wel zijn ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten en de motie Omtzigt wetten en regels tegen het licht gehouden, hetgeen soms aanleiding geeft tot herijking. Het Ministerie van SZW heeft bijvoorbeeld in de Participatiewet, de WIA en de Wet inburgering hardvochtige effecten geconstateerd en naar aanleiding daarvan trajecten opgestart om aanpassingen door te voeren. Hierover is uw Kamer geïnformeerd.32 Hierbij spelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur nadrukkelijk een rol. Zo wordt het handhavingsinstrumentarium in de sociale zekerheid opnieuw vormgegeven om daarin meer evenwichtigheid te brengen en ruimte voor individuele omstandigheden. Het streven is om dit wetsvoorstel voor de zomer van 2023 in internetconsultatie te brengen en uitvoeringstoetsen met de uitvoerders te delen.
Een ander voorbeeld betreft de aanpassing van wetten en regels op het terrein van onderwijs, naar aanleiding van het onderzoek naar hardvochtige effecten. Het voornemen is om artikel 2.30, derde lid van de Wet voortgezet onderwijs 2020 aan te vullen zodat vreemdelingen die het Nederlands kennelijk voldoende machtig zijn, wel toegelaten kunnen worden tot het praktijkonderwijs en dus direct onderwijs op hun niveau kunnen ontvangen. Om toegelaten te worden tot het praktijkonderwijs dient een leerling thans eerst een volledig jaar een andere schoolsoort binnen het voortgezet onderwijs te volgen. De achtergrond hiervan is te voorkomen dat nieuwkomers door taalproblemen of leerproblemen als gevolg van sociaal emotionele problematiek in een onderwijsvorm worden geplaatst die geen recht doet aan hun cognitieve capaciteiten. Omdat deze leerlingen de Nederlandse taal vaak niet of nauwelijks beheersen, kunnen zij doorgaans ook niet op een goede manier deelnemen aan de testen waarop het oordeel over toelaatbaarheid wordt gebaseerd. Na het eerste schooljaar kan indien nodig alsnog een aanvraag voor de toelaatbaarheid tot praktijkonderwijs worden ingediend. Voor een zeer beperkt aantal leerlingen dat het Nederlands wel voldoende machtig is, kan het echter goed zijn om direct het praktijkonderwijs te kunnen volgen, omdat dit wel aansluit bij hun cognitieve capaciteiten. Als een nieuwkomer een jaar lang niet naar het praktijkonderwijs gaat terwijl hij wel goed Nederlands spreekt, betekent dat immers dat de leerling een jaar onderwijs volgt dat niet wordt verzorgd op het geëigende niveau. Voorbeeld is een leerling afkomstig uit Suriname zonder Nederlands paspoort, maar die het Nederlands wel voldoende beheerst en verder voldoet aan de eisen voor toelating tot het praktijkonderwijs. In dergelijke gevallen is er geen aanleiding om de inschrijving van de leerling op het praktijkonderwijs te weigeren, en wordt dit als hardvochtig beschouwd. De beoogde aanpassing geeft de mogelijkheid verschillende gevallen verschillend te behandelen. Dat is een juiste toepassing van het gelijkheidsbeginsel en geeft tevens blijk van meer rekening houden met de belangen van een bepaalde groep mensen, die anders onevenredig hard wordt getroffen.
Op welke wijze is de definitie van fraude herzien en wordt deze nieuwe definitie ook door de gehele overheid en uitvoeringsorganisaties gehanteerd?
Met het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid wordt een nieuwe kijk op overtredingen in de sociale zekerheid verankerd in wetgeving. Het wetsvoorstel is in februari 2022 voor preconsultatie uitgezet. In het wetsvoorstel wordt geen definitie van fraude geïntroduceerd.33 In plaats daarvan wordt gesproken over fouten en misbruik. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het overgrote deel van de overtredingen voortkomt uit fouten en vergissingen. Daarnaast zal er een kleinere groep mensen blijven die de regels wel bewust en met het doel zichzelf te verrijken, overtreedt. In deze gevallen wordt over misbruik gesproken. De term «fraude» of «fraudeur» wordt door de uitvoeringsinstanties in de sociale zekerheid zoveel als mogelijk vermeden, omdat het de vraag is of een dergelijke definitie voldoende ruimte biedt om nuances in persoonlijke omstandigheden mee te nemen34. In de communicatie vanuit de VNG richting gemeenten wordt de term «fraude» niet gehanteerd, maar de termen misbruik en oneigenlijk gebruik. Met het wetsvoorstel wordt geborgd dat er binnen sociale zekerheid niet langer gesproken wordt over fraude en er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen fouten en misbruik.
Voor de Dienst Toeslagen geldt dat gebruik wordt gemaakt van de term intensief toezicht voor onderzoek bij risicosignalen van mogelijk oneigenlijk gebruik en misbruik. Voor dit proces gebruiken we bewust niet langer de term fraudebestrijding. Dit maakt duidelijk dat pas in de loop van een onderzoek de noodzakelijke helderheid ontstaat over de concrete omstandigheden van de casus. Vertrouwen in de burger is ook hier het uitgangspunt en we voeren ons onderzoek daarom zonder vooringenomenheid en op objectieve basis uit. Een juiste rechtstoepassing staat ook bij het intensief toezicht centraal.
Wat is de status van het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek?
Het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek (LMM) is onderdeel van de interbestuurlijke aanpak «Professionals voor Maatwerk Multiproblematiek» (PMM).35 Het biedt één aanspreekpunt bij het Rijk voor professionals van gemeenten en uitvoeringsorganisaties die vastlopen bij het helpen van inwoners met multiproblematiek. Tegelijk vormt het LMM daarmee een platform om inzicht te krijgen in de oorzaken van dat vastlopen (systeemleren).
Zijn alle uitvoeringsorganisaties bij het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek aangesloten? Zo nee, welke organisaties zullen nog aangesloten worden en wanneer zal dat gebeuren?
De volgende uitvoeringsorganisaties zijn aangesloten bij PMM: Belastingdienst, CAK, CJIB, DJI, DUO, IND, MFO (Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties), Raad voor de Kinderbescherming, RvIG (Rijksdienst voor Identiteitsgegevens), Slachtofferhulp Nederland, SVB, Toeslagen, UWV, Verslavingsreclassering en CIZ (aangesloten voor specifieke casuïstiek). Het LMM heeft daarnaast in voorkomende gevallen contact met zorgverzekeraars en woningcorporaties. Er zijn geen voornemens om aanvullende uitvoeringsorganisaties bij het LMM aan te sluiten.
Op welke wettelijke grondslag delen de bij het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek aangesloten organisaties informatie over burgers?
Door het LMM worden geen persoonsgegevens van burgers verwerkt. Het LMM werkt aan de hand van geanonimiseerde casussen. De gegevens zijn niet naar individuen herleidbaar. Aangezien het om geanonimiseerde gegevens gaat, zijn het geen persoonsgegevens die vallen onder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit is beoordeeld aan de hand van een pre-PIA (Privacy Impact Analyse).
Welke door u aangekondigde extra bevoegdheden worden in het wetsvoorstel Wet meervoudige problematiek aanpak sociaal domein opgenomen en welke niet?
In de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht» werd aangegeven dat het kabinet werkte aan een wetsvoorstel multiprobleemsituaties, met extra bevoegdheden die het voor lokale en landelijke professionals makkelijker moesten maken om maatwerk te kunnen leveren als de situatie daar om vraagt.36 Het betrof een afwijkingsbevoegdheid voor landelijke uitvoeringsorganisaties en gemeenten, en een time-out bevoegdheid voor gemeenten om vorderingen van landelijke uitvoeringsorganisaties tijdelijk stop te zetten. Met de kamerbrief Voortgang Programma Maatwerk Multiprobleemhuishoudens d.d. 6 juli 2022 heeft de Minister voor APP uw Kamer geïnformeerd over het stopzetten van de voorbereiding van het wetsvoorstel multiprobleemsituaties.37 De voornaamste reden hiervoor was de overlap van dit wetsvoorstel met bredere trajecten, zoals het Wetsvoorstel versterking waarborgfunctie Awb. Daarnaast zijn de afwijkingsbevoegdheid en time-out bevoegdheid zijn niet opgenomen in het wetsvoorstel Wet aanpak meervoudige problematiek sociaal domein.
Welke politieke dilemma’s binnen het sociaal domein zijn tot op heden door u transparant gemaakt?
Twee keer per jaar sturen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de Stand van de uitvoering over dilemma’s in de uitvoering van de sociale zekerheid naar de Kamer. Daarin staan de ontwikkelingen in de uitvoering beschreven en wordt ingegaan op dilemma’s die daarbij spelen. Eén keer per jaar worden daar de knelpuntenbrieven van UWV en de SVB aan toegevoegd. Met de knelpuntenbrieven bieden UWV en de SVB inzicht in de situaties waarbij burgers door bestaande wet- en regelgeving in de knel komen en het de uitvoeringsorganisaties niet lukt om een passende oplossing te bieden. Knelpunten worden op deze manier tijdig zichtbaar en dit helpt om beleid beter aan te laten sluiten op wat de uitvoering nodig heeft.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen hebben op 18 november 2022 de kabinetsreactie op het onderzoek naar hardvochtige effecten van de Participatiewet, de werknemersregelingen en de uitbetaling van het persoonsgebonden budget naar uw Kamer gestuurd38. Hierin heeft het kabinet aangegeven veel van de knelpunten te herkennen. We moeten vanuit de behoefte van de burger en met elkaar tot passende oplossingen komen om hardvochtige effecten terug te dringen. Dit betekent dat we onverminderd doorgaan om wet- en regelgeving en de uitvoering daarvan te beoordelen op eenvoud, menselijke maat en uitvoerbaarheid. Tegelijkertijd hebben we geconstateerd dat we realistisch moeten zijn, ook in wat we willen. Niet alles wat we zouden willen, kan en ook niet alles kan tegelijk, vanwege de uitvoerbaarheid en de financiële houdbaarheid van het stelsel.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen informeren uw Kamer periodiek over respectievelijk de voortgang rond het wegnemen van de hardheden WIA en de aanpassingen in de Participatiewet en de dilemma’s die daarbij naar voren komen. Op 28 april 2023 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de meest recente voortgangsbrief over de maatregelen sociaal-medisch beoordelen en WIA hardheden naar uw gestuurd39. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hierin aangegeven dat niet alle hardheden die zijn geïdentificeerd, op korte termijn aangepakt kunnen worden. Sommige oplossingen voor hardheden grijpen diep in het stelsel. We moeten ervoor waken dat het oplossen van een hardheid, niet elders leidt tot andere negatieve effecten. Bovendien heeft de uitvoering te maken met een mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen. Mensen moeten nu al vaak te lang wachten op hun (her)beoordeling.
Daarom is gekozen voor een gefaseerde aanpak. Voor de korte termijn richt het kabinet zich op maatregelen die passen binnen de financiële ruimte en die niet fundamenteel ingrijpen in de werking van de WIA. Voor de middellange termijn is UWV aan de slag met interne procesoptimalisaties, onder meer door het werken in sociaal-medische centra. Die aanpak draagt bij aan het verminderren van de druk op de sociaal-medische beoordelingscapaciteit. Het kabinet heeft voor de lange termijn de onafhankelijke commissie toekomst arbeidsongeschiktheidsstelsel ingesteld om integraal naar het stelsel te kijken en over meer fundamentele vraagstukken te adviseren.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft op 22 juni 2022 met het rapport Participatiewet in balans een uitgebreide beleidsanalyse omtrent de Participatiewet gedeeld met de Kamer.40 Samen met betrokken partijen zijn ervaren hardheden en knelpunten geïnventariseerd, achterliggende oorzaken geanalyseerd en oplossingsrichtingen geformuleerd. Met het daaruit voortvloeiende programma Participatiewet in balans zet het kabinet in op verankeren van vertrouwen en menselijke maat in (de uitvoering van) deze wet. Daarnaast is er aandacht voor vereenvoudiging. Dit wordt gerealiseerd door middel van drie sporen. Op 28 november 2022 is uw Kamer geïnformeerd over zowel de stand van zaken rond de kortetermijnmaatregelen (spoor 1) in kader van de ruim twintig aanpassing van de Participatiewet, alsook over de mogelijke lange termijn maatregelen (spoor 2) en het bevorderen van de vakkundigheid van professionals (spoor 3)41. Met name spoor 2 vraagt om een langere adem: het betreft de herziening van de Participatiewet waarbij opnieuw wordt gekeken naar de doelen en uitgangspunten van de wet.
Op welke wijze is invulling gegeven aan het voornemen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur leidend te laten zijn bij de uitvoering van beleid? Kan de burger nu ook beter rechten ontlenen aan die algemene beginselen?
Het kabinet benadrukt op verschillende plaatsen het belang van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het wetsvoorstel versterking waarborgfunctie Awb beoogt de beginselen verder te operationaliseren, waarbij tevens sprake is van aanspraken voor burgers. Daarnaast heeft de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 2 februari 2022 (drugspand Harderwijk), waarin de Afdeling een kader geeft voor een evenredigheidstoets, gezorgd voor meer houvast voor bestuursorganen voor evenredige besluitvorming. Het inroepen van deze beginselen is slechts niet mogelijk bij de toepassing van gebonden bevoegdheden in formele wetten, voor zover geen sprake is van door de wetgever niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 120 van de Grondwet, zo is onlangs nog eens bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.42
Op welke wijze is de in uw brief vermelde vervanging van strikt gebonden bevoegdheden door beoordelingsruimte en hardheidsclausules in (sectorale) wetgeving concreet uitgevoerd? Kunt u een lijst van wetten geven waar dat gedaan is en een lijst van wetten waarin dat gedaan zal worden?
Het kabinet houdt geen overzicht bij op dit punt. Binnen de betreffende beleidsdomeinen en reguliere overleggen is de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar hardvochtige effecten van wetten en regels. Of en zo ja hoe wetten en regels worden of zijn aangepast is in die rapportages en overleggen aangegeven. Zo hebben vanuit het Ministerie van Financiën de Staatssecretaris van Toeslagen en Douane en de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst de Tweede Kamer onlangs geïnformeerd over de reeds aanwezige en nog te introduceren hardheidsclausules in fiscale wetgeving.43 Voorts is wat betreft belastingen en invordering een overzicht van hardheidsclausules opgenomen in de brief van de Staatssecretarissen van Financiën van 24 maart 2023.44
Er wordt in dit kader concreet gewerkt aan een voorstel tot invoering van een hardheidsclausule in de Invorderingswet 1990. Dit voorstel loopt mee met het Belastingplan 2024 en zal derhalve op Prinsjesdag aan de Tweede Kamer worden aangeboden, mits de uitvoeringstoets van de Belastingdienst hiervoor geen belemmeringen aangeeft.45
Een tweede voorbeeld betreft het invoegen van een hardheidsclausule in de Wet op de expertisecentra (WEC).46 In artikel 39 van de WEC wordt een hardheidsclausule ingevoegd. De Inspectie van het Onderwijs wordt in staat gesteld om in uitzonderlijke gevallen toe te staan dat een leerling die de leeftijd van twintig jaar heeft bereikt een jaar langer op de school voor speciaal voortgezet onderwijs kan verblijven. De inspecteur kan hiertoe besluiten indien het voortgezet verblijf op de school wenselijk is ten behoeve van een vergroting van het perspectief van de leerling op arbeidsmarktgerichte dagactiviteiten in een instelling voor dagbesteding. De inspecteur kan voor zijn beslissing een rapport over de leerlingen vereisen. De voorgestelde procedure is gelijk aan de procedure die reeds is vastgelegd in het vijfde lid, maar maakt ook een ontheffing mogelijk voor leerlingen waarbij voortzetting wenselijk is met het oog op de vergroting van het perspectief van de leerling op arbeidsmarktgerichte dagactiviteiten en geen voortzetting zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Vaak gaat het bij hardvochtige effecten om een breed scala aan knelpunten die mensen ervaren en waarbij het vervangen van gebonden bevoegdheden door beoordelingsruimte of een hardheidsclausule niet altijd de oplossing is. Zo heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer onlangs de uitkomsten gestuurd van de uitgevoerde inventarisatie binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.47 Hierin staat dat voor diverse aangedragen knelpunten en problemen reeds oplossingen zijn doorgevoerd of al actie wordt genomen middels aanpassingen in beleid, uitvoering en/of wet- en regelgeving. Een concreet voorbeeld hiervan is het aangedragen knelpunt dat huurwoningen soms slecht onderhouden worden. Meer inzet op onderhoud is daarom onderdeel van de prestatieafspraken met Aedes, Woonbond en de VNG. Ook wordt gewerkt aan het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap dat de positie van huurders moet versterken en de naleving van bestaande regelgeving moet verbeteren. Het onderhoud van woningen wordt hierbij betrokken.
In welke wetten zijn sinds januari 2021 hardheidsclausules opgenomen en welke wetten zullen nog hardheidsclausules opgenomen worden?
Zoals in het antwoord op vraag 15 aangegeven, is de Kamer geïnformeerd binnen de betreffende beleidsdomeinen en reguliere overleggen. Hierbij wordt opgemerkt dat het niet altijd nodig is om een hardheidsclausule in wetten en regels op te nemen, bijvoorbeeld omdat in het betreffende domein geen sprake is van gebonden bevoegdheden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de wetgeving van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die veelal niet dwingend geformuleerd is, maar vooral «kan-bepalingen» bevat.
Welke andere ««veiligheidsventielen»« dan hardheidsclausules en beoordelingsruimte zijn concreet in wetgeving opgenomen?
Beoordelingsruimte is niet zozeer een veiligheidsventiel, maar een mogelijkheid voor bestuursorganen om binnen de kaders van een wet zelf te bepalen of aan bepaalde criteria is voldaan. Een alternatief hiervoor is de verfijning van regels, waardoor voor verschillende situaties verschillende regels van toepassing zijn, waardoor de normering beter aansluit bij de verschillende situaties. Hardheidsclausules zijn vooral geschikt als wordt gekozen voor gebonden bevoegdheden en de verwachting is dat sprake zal zijn van onvoorziene omstandigheden, waarvoor niet op voorhand regels zijn te stellen.
Welke aanbevelingen van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) zijn opgevolgd en welke niet? Kunt u concrete voorbeelden noemen?
Het doel van de parlementaire ondervraging, zoals opgenomen in de door de Tweede Kamer vastgestelde onderzoeksopdracht, was om meer zicht te krijgen op de politieke besluitvorming en de hoogambtelijke verantwoordelijkheid en betrokkenheid daarbij die van invloed is geweest op het fraudebeleid bij de kinderopvangtoeslag en de politieke reactie op signalen over de harde uitkomsten van het fraudebeleid en de «alles-of-niets» benadering. De onderzoekscommissie heeft geen aanbevelingen gedaan in het verslag «Ongekend Onrecht».
Hoe is het voornemen om voor iedere rechtsgang de eigen handelwijze aan de bedoeling van de wetgever te toetsen concreet ingevuld? Uit welke instructies of maatregelen blijkt deze invulling?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op vragen van de leden Van Nispen en Leijten (beiden SP) over de gevolgen voor mensen als de Staat blijft procederen die de Minister voor Rechtsbescherming op 8 mei jl. naar uw Kamer heeft verstuurd.48
Welke concrete maatregelen zijn genomen teneinde de Algemene Wet Bestuursrecht weer de rechtsbescherming van de burger tegen de overheid te bieden?
De Ministers van BZK en Rechtsbescherming hebben in januari dit jaar gezamenlijk een voorontwerp van een wetsvoorstel ter versterking van de waarborgfunctie van de Algemene wet bestuursrecht in pre-consultatie gebracht. Doel van dat wetsvoorstel is onder andere om de ongelijke positie van de burger ten opzichte van de overheid in het bestuursprocesrecht beter te compenseren. Hiertoe is in het voorstel bijvoorbeeld een regeling voor een «burgerlus» opgenomen. Het voorontwerp is ter informatie ook aan de Tweede Kamer gestuurd.49 Inmiddels hebben diverse mondelinge sessies met burgers, uitvoeringsorganisaties, rechtsprekende instanties, wetenschappers en andere geïnteresseerden plaatsgevonden en zijn er uitgebreide schriftelijke reacties op het voorstel ontvangen. De ontvangen input zal de komende tijd worden verwerkt. Het verder uitgewerkte conceptwetsvoorstel zal vervolgens in de reguliere (internet)consultatieprocedure opnieuw aan alle betrokkenen worden voorgelegd.
U geeft in uw brief aan dat de grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden; deelt u de mening dat het schenden van de grondbeginselen van de rechtsstaat nog steeds voortduurt?
Naar aanleiding van de constateringen van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag heeft het kabinet een groot aantal maatregelen getroffen. Naast het herstel van de schade die de gedupeerde ouders en hun kinderen hebben geleden, zijn onder andere maatregelen getroffen die zien op de verbetering van de communicatie tussen overheid en burger, de communicatie en informatievoorziening tussen de staatsmachten onderling, het doorvoeren van verbeteringen in het wetgevingsproces en het oplossen van gesignaleerde knelpunten in de toepassing van wetgeving. Hoewel nog niet alle problemen opgelost zijn en nooit helemaal kan worden voorkomen dat fouten worden gemaakt, moeten deze maatregelen ertoe bijdragen dat een fundamentele schending van de grondbeginselen van de rechtsstaat zoals door de ondervragingscommissie werd geconstateerd niet meer plaatsvindt. Het voorkomen van dergelijke schendingen heeft in ieder geval de blijvende aandacht van het kabinet. Uw Kamer wordt op via verschillende manieren en momenten geïnformeerd over de voortgang van de getroffen maatregelen.
In uw brief schrijft u dat controle en handhaving volledig zijn doorgeschoten; op welke wet(ten) doelde u en is de wet bij dergelijke controles nageleefd en zo ja, welke wetten en op welke wijze?
Hierbij werd gedoeld op de in het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) genoemde zaken. In dit verslag wordt vervolgens geciteerd uit het rapport van de Adviescommissie uitvoering Toeslagen (commissie Donner) waarin werd verwezen naar de «strikte eisen die uit de Wko en de Awir werden afgeleid in de jurisprudentie».
Toeslagen controleert de naleving van de uit de wet voortvloeiend eisen, Die controle en handhaving hierop stonden evenwel in het verleden evident niet in verhouding tot de gevolgen voor de toeslaggerechtigden. Controle en handhaving zijn doorgeschoten. Voorbeelden van dit handelen zijn de werkwijze van het Combiteam Aanpak Facilitators, het vooringenomen handelen bij de beoordeling van informatie, het breed uitvragen van bewijsstukken bij vraagouders, het uitvragen van onwenselijk query’s om populaties te selecteren, het gebruik van het Risicoclassificatiemodel en het gebruik van Fraude Signalering Voorziening systeem (FSV).
Bij dit handelen is, zoals in de brief van 12 maart 2021 aan uw Kamer is gemeld50: «Uit onder meer de rapporten van de commissie Donner en ADR en uit de hersteloperatie is gebleken dat er verschillende fouten zijn gemaakt door de Belastingdienst/Toeslagen bij de behandeling van aanvragen, controles en bezwaren van de ouders ten aanzien van kinderopvangtoeslag. Deze onjuiste handelwijze heeft geleid tot strijdigheid met verschillende wetten en beginselen van behoorlijk bestuur. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn gedragsregels over hoe de overheid zich tegenover een burger dient te gedragen. Een aantal van deze beginselen is opgenomen in de Awb zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Andere beginselen zijn ongeschreven recht en ontwikkeld in de jurisprudentie.»
Bovendien is in dezelfde brief opgemerkt dat de Belastingdienst/Toeslagen in het verleden in strijd heeft gehandeld met de Algemene verordening gegevensbescherming bij het gebruik van de RCM en het uitvoeren van bepaalde queries.
Is de wet bij dergelijke controles overtreden en zo ja, welke wetten en op welke wijze?
Zie het antwoord op vraag 22.
Was volgens u de wet hierbij te hardvochtig en zo ja, welke wetsbepalingen?
Ja, dat is ook erkend in de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht». Ook hier wordt verwezen naar hetgeen de commissie Donner opmerkt over de «strikte eisen die uit de Wko en de Awir werden afgeleid in de jurisprudentie». De adviescommissie benoemt daarbij onder meer het volgende:
Welke maatregelen zijn genomen teneinde het ««doorschieten»« van controles te voorkomen?
Om te zorgen dat mensen de juiste (combinatie van) toeslagen uitgekeerd krijgen, dan wel dat toeslagen niet worden uitgekeerd aan mensen die daar geen recht op hebben, wordt gebruik gemaakt van verschillende handhavingsinstrumenten. De eerste handhavingsstrategie van de Dienst Toeslagen als zelfstandige organisatie, die uw Kamer binnenkort wordt toegezonden, is het richtinggevende kader voor de prioritering, de continue doorontwikkeling en verbetering van deze handhavingsinstrumenten. De handhavingsstrategie omvat het brede spectrum van handhaving: van het voorkomen van fouten, tot dienstverlening, tot toezicht inclusief het intensieve toezicht.
De handhavingsstrategie omvat het brede spectrum van handhaving: van het voorkomen van fouten, tot dienstverlening, tot toezicht inclusief het intensieve toezicht.
Dienst Toeslagen heeft daarbij diverse maatregelen doorgevoerd in de afgelopen jaren om een herhaling van het verleden te voorkomen. Zo is structureel aandacht voor de naleving van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in de verschillende processen bij Dienst Toeslagen. Concreet is bovendien het risicoclassificatiemodel buiten gebruik gesteld en is het intensief toezichtproces tijdelijk stopgezet. Dit wordt dit pas in volle omvang hervat als in elk onderdeel van dit proces voldoende waarborgen zijn geïmplementeerd. Om de naleving van wet- en regelgeving te waarborgen is de vaktechnische lijn ingericht.
Met de inwerkingtreding van de Wet hardheidsaanpassing Awir is bovendien meer ruimte gekomen voor een evenredige toepassing van de wet en voor concrete onvoorziene en onbedoelde situaties waarin wet- en regelgeving nog klemt is een hardheidsclausule in de Awir geïntroduceerd
In uw brief stelt u: «Door harde regelgeving, vooringenomen handelen, het ontbreken van de menselijke maat en door geen gehoor te geven aan noodsignalen, hebben tienduizenden ouders en kinderen hun leven de afgelopen tien jaar zien veranderen in een moeras van ellende»; kunt u deze harde regelgeving beschrijven en daarbij het advies van de landsadvocaat 18 december 2009 meenemen?
Met harde regelgeving wordt gedoeld op hetgeen ook is aangeduid als de alles-of-niets benadering. Daarbij kon het recht op kinderopvangtoeslag nihil worden gesteld indien niet volledig aan de aan dat recht verbonden voorwaarden, zoals bijvoorbeeld het betalen van een eigen bijdrage, werd voldaan. Daarbij is gedurende langere tijd ook de interpretatie gehuldigd dat bij het niet volledig maar wel deels betalen van een eigen bijdrage toch het recht op kinderopvangtoeslag voor een geheel jaar nihil kon en moest worden gesteld. Deze interpretatie is ook geruime tijd bevestigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het aangehaalde conceptadvies, dat op 18 januari 2021 aan uw Kamer is gezonden, stelt dat het betalen van een eigen bijdrage voorwaardelijk is aan het recht op KOT.51 Bij niet betalen van een eigen bijdrage kan het recht worden verminderd. Hoe groot die vermindering zou moeten zijn is volgens het advies afhankelijk van de omstandigheden van het geval waaronder de vraag of na een vermindering alsnog een eigen bijdrage in rekening wordt gebracht. Het niet volledig betalen van een eigen bijdrage leidt in die interpretatie dus niet automatisch tot een definitieve nihilstelling. Dit memo huldigt aldus een minder stringente interpretatie van de wet- en regelgeving dan de door Dienst Toeslagen gehanteerde en tot 2019 door de Afdeling onderstreepte lijn.
Op welke wijze is invulling gegeven aan de motie Lodders/Van Weyenberg (Kamerstuk 35 572, nr. 49)? Welke concrete verbeteringen in het toeslagenstelsel zijn nu reeds doorgevoerd?
Een interdepartementale werkgroep bestaande uit medewerkers van de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Financiën (FIN) en van Toeslagen heeft in 2021, in aanvulling op de reeds lopende verbetertrajecten, breed geïnventariseerd welke knelpunten er binnen het huidige stelsel zijn en hoe die opgelost kunnen worden. Deze inventarisatie is gebaseerd op openbare rapporten, signalen uit de uitvoeringspraktijk van Toeslagen, signalen vanuit stakeholders en signalen van de toeslagdepartementen. Uw Kamer is hier op twee momenten over geïnformeerdhDe KaDe.52 In de brief «stand van zaken toeslagen» van 17 juni 202253 is uw Kamer geïnformeerd over mogelijke verbeteringen in het huidige toeslagenstelsel. Daarbij is aangegeven dat de knelpunten divers van aard zijn en dat daarmee ook de oplossingen divers zijn: uiteenlopend van aanpassing van de uitvoering tot wetswijziging. In die brief is een overzicht gegeven welke gesignaleerde knelpunten al opgepakt zijn of worden en voor welke knelpunten nog geen oplossing is gerealiseerd.
Een aantal van de verbetermogelijkheden is al opgepakt door het vorige kabinet, zoals twee verbetermaatregelen in de huurtoeslag54: bij het beoordelen van het recht op huurtoeslag wordt de verblijfsstatus van minderjarige leden van het huishouden niet meer meegewogen en de eis is komen te vervallen bij het verworven recht dat in de maand voorafgaand aan de huurgrensoverschrijding recht op huurtoeslag moest bestaan. Verder zijn onder meer verbeteringen in de praktische rechtsbescherming doorgevoerd, bijvoorbeeld door het bieden van meer waarborgen voor de burger bij het opvragen van informatie of door voorafgaand aan het terugvorderen van een toeslag de gelegenheid te geven voor het indienen van een zienswijze55.
Een aantal verbetermaatregelen is opgenomen in het coalitieakkoord, en inmiddels ingediend bij uw Kamer, zoals de vereenvoudigingen in de huurtoeslag en het vervallen van de koppeling aan gewerkte uren in de kinderopvangtoeslag, en ook in de dienstverlening zijn stappen gezet. Tevens is het knelpunt rondom de aanspraak op kinderopvangtoeslag voor een werkende ouder met een partner buiten de EU56 aangepakt. Werkende ouders57 met een partner buiten de EU krijgen met terugwerkende kracht vanaf 4 maart 2022 aanspraak op kinderopvangtoeslag, mits wordt voldaan aan de overige voorwaarden. Als de voorgenomen wettelijke regeling is gerealiseerd, houdt het kabinet een vinger aan de pols bij de uitwerking in de praktijk. Er zal worden gemonitord of de beoogde effecten optreden en in hoeverre er mogelijk niet-beoogde neveneffecten optreden.
Wat is de stand van zaken van het Verbetertraject Kinderopvangtoeslag? Welke concrete maatregelen zijn genomen of welke veranderingen zijn doorgevoerd?
Ouders die kinderopvangtoeslag aanvragen, dienen zo veel mogelijk zekerheid te ervaren over hun toeslag. Daarbij moet de dienstverlening zo goed mogelijk aansluiten bij het doel van de kinderopvangtoeslag: het toegankelijk en betaalbaar houden van kinderopvang en het ondersteunen van ouders bij de combinatie van arbeid en de zorg voor kinderen. Binnen het verbetertraject kinderopvangtoeslag werken het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Dienst Toeslagen, veldpartijen, stakeholders en de doelgroep sinds 2018 samen aan verbetermaatregelen rondom de kinderopvangtoeslag.
Het verbetertraject kinderopvangtoeslag heeft de afgelopen jaren de noodzakelijke verbeteringen in beleid, uitvoering en dienstverlening rondom kinderopvangtoeslag in gang gezet. Daarin zijn belangrijke stappen gezet, zoals de ontwikkeling van de KOT-app waarmee ouders eenvoudig hun toeslag kunnen aanvragen en wijzigen, verplichte maandelijkse gegevenslevering door kinderopvangorganisaties en verbeteringen in dienstverlening, zoals persoonlijke begeleiding, beter inzicht en overzicht in aanvraaggegevens voor ouders en eerder signaleren van mogelijke afwijkingen in de KOT-aanvraag. Dit heeft bovendien een aanjagende werking op verbetering van de bredere dienstverlening van Dienst Toeslagen, door ideeën vanuit het verbetertraject verder te ontwikkelen en toe te passen op de gehele toeslagpopulatie.
Sinds 2018 is de Kamer periodiek geïnformeerd over de stand van zaken en voortgang van het Verbetertraject Kinderopvangtoeslag.58
U schrijft in uw brief: «Mensen mogen uiteindelijk niet de dupe worden van fouten van de overheid. De overheid hoort actief te onderzoeken hoe regelingen in de praktijk werken en toegankelijk te zijn als er vragen of onduidelijkheden zijn»; welke onderzoeken naar de werking van regelingen in de praktijk hebben plaatsgevonden en welke regelingen betreft dit onderzoek?
Er heeft bij alle departementen een inventarisatie plaatsgevonden naar beleid/wetgeving die in de praktijk hardvochtig uitpakt. Hier is uw Kamer meerdere malen over geïnformeerd.59 Verder is gestart met de implementatie van de invoeringstoets als nieuw instrument; na circa een jaar na implementatie van wetgeving vindt deze toets plaats om te toetsen of de wet uitpakt zoals bedacht dan wel dan dat er onvoorziene neveneffecten plaatsvinden. Aanvullend hierop zet de Minister voor Rechtsbescherming met het project Procedeergedrag overheid in op het voorkomen van onnodige procedures tussen burger en overheid in het bestuursrecht. Het gaat dan om procedures die door ander overheidshandelen voorkomen hadden kunnen worden.
Op het terrein van de sociale zekerheid betreft het de volgende onderzoeken:
Kunt u de rapporten betreffende de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer delen?
Bovengenoemde onderzoeken die op het terrein van de sociale zekerheid liggen zijn met uw Kamer gedeeld. Het kabinet zal daarnaast voor het zomerreces het IBO Vereenvoudiging sociale zekerheid en de kabinetsreactie daarop naar uw Kamer sturen.
Tot welke maatregelen hebben de uitkomsten van deze onderzoeken geleid?
Ten aanzien van handhaving in de sociale zekerheid is het kabinet bezig met de herijking van het handhavingsinstrumentarium en het wetsvoorstel handhaving sociale zekerheid. Dit wetsvoorstel is begin dit jaar voor preconsultatie uitgezet. In het antwoord op vraag 13 is aangegeven welke vervolgmaatregelen lopen naar aanleiding van het onderzoek naar hardvochtigheden in de WIA en de Participatiewet. In de kabinetsreactie op de synthesestudie naar niet-gebruik inkomensondersteunende regelingen SZW is aangegeven dat het kabinet doorgaat met de interventies in de uitvoering, de modernisering van de Wet SUWI (meer pro-actieve dienstverlening en vereenvoudiging van wet- en regelgeving) en de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden.
Welke concrete signalen van de rechterlijke macht, sociale advocatuur en cliëntenraden zijn ontvangen en tot welke concrete veranderingen of maatregelen heeft dat geleid?
In het geval van de kinderopvangtoeslagaffaire is er een gedeelde verantwoordelijkheid voor rechtsbescherming en goede toegang tot het recht met andere departementen. Zoals in de brief van 8 juli 202264 is vermeld, vervult de Minister voor Rechtsbescherming daarbij vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid een actieve rol in het versterken van de rechtsbescherming door het tot stand brengen van (specifieke) rechtsbijstandsregelingen. Vanaf 1 maart 2021 kunnen gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag via de Raad voor Rechtsbijstand (de Raad) kosteloze gefinancierde rechtsbijstand krijgen. Ook is het sinds 1 juni 2022 mogelijk voor gedupeerden om kosteloze rechtsbijstand aan te vragen voor procedures over een uithuisplaatsing of gezag beëindiging. De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) heeft gesignaleerd dat bij de Kinderopvangtoeslagaffaire het proces sterk is gebureaucratiseerd en dat er veel vertraging is bij de afhandeling. De Minister voor Rechtsbescherming is hierover blijvend in gesprek met o.a. de NOvA, de Raad voor Rechtsbijstand en de Minister van Financiën om een goede rechtsbescherming te garanderen. Na signalen uit de sociale advocatuur, is de Minister voor Rechtsbescherming bovendien samen met de Minister van Financiën, de NOvA, advocatuur en de Raad bezig om de rechtsbijstandsregeling kinderopvangtoeslag te herijken.
Na signalen uit de sociale advocatuur over onterecht vermeende zelfredzaamheid, is in 2021 is de tijdelijke regeling adviestoevoeging zelfredzaamheid (RATZ) ingevoerd. Met de regeling wordt voorkomen dat burgers door vermeende zelfredzaamheid tussen wal en schip vallen. Op 1 april 2023 is de RATZ opnieuw met een jaar verlengd. Zeer binnenkort wordt het resultaat verwacht van het WODC-onderzoek naar de toetsing van zelfredzaamheid bij de Kinderopvangtoeslagaffaire. Dit najaar wordt de evaluatie van de Regeling adviestoevoeging zelfredzaamheid verwacht. Aan de hand van de resultaten van het WODC-onderzoek en de evaluatie wordt bezien hoe het begrip zelfredzaamheid meer bij de tijd kan worden gebracht. De Minister van Rechtsbescherming verwacht uw Kamer daar aan het einde van dit jaar over te informeren. Wat betreft de signalen van de rechterlijke macht wordt deze vraag beantwoord in het antwoord op vraag 62.
Het rapport «Ongekend Onrecht» (Kamerstuk 35 510, nr. 2) van de POK wordt door u in uw brief beschreven als een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de Nederlandse overheid en het helpen van de ouders en kinderen als eerste prioriteitaangemerkt; hoe verhouden deze uitspraken zich ten opzichte van het op dit moment vastlopen van de hersteloperatie?
Het kabinet doet al het mogelijke om ervoor te zorgen dat gedupeerden zo snel als mogelijk, en binnen een zorgvuldig proces, hulp krijgen om een nieuwe start te maken. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht». Er is nog veel werk te doen om ouders en kinderen verder te helpen een goede toekomst op te bouwen. Tegelijkertijd is er ook veel werk verzet en wordt er voortgang geboekt met de hersteloperatie. Van de ruim 62.000 aanmeldingen is voor 94% de eerste toets gedaan. Ruim 29.000 ouders zijn aangemerkt als gedupeerde; zij hebben € 30.000 ontvangen. 23.952 ouders (38%) hebben de integrale beoordeling afgerond en hebben, indien ze zijn aangemerkt als gedupeerd, compensatie ontvangen. Bovendien is in november 2022 de kindregeling gestart. Tot nu zijn ruim 25.000 kinderen uitbetaald. De prognose is dat uiteindelijk zo’n 108.000 kinderen worden uitbetaald, de meeste al voor september 2023.
Deze cijfers laten zien dat er geen sprake is van het vastlopen van de hersteloperatie. Wel is het kabinet zich ervan bewust dat er veel ouders zijn bij wie de integrale beoordeling nog moet plaatsvinden en het lang duurt voordat zij aan de beurt zijn. In de Voortgangsrapportage van 3 februari 2023 zijn dan ook verschillende maatregelen aangekondigd om de hersteloperatie te versnellen en te verbeteren.65 Daarnaast wordt voortdurend onderzocht op welke wijze er nog verdere versnelling mogelijk is zoals ook aangekondigd in de brief van 31 maart 2023.66 Het aanpassen van het herstelproces brengt ook dilemma’s en risico’s met zich mee, waarover het kabinet graag met de Tweede Kamer in gesprek wil. De toetssteen voor nieuwe maatregelen is dat het proces voor de ouders echt sneller verloopt en ouders meer regie krijgen over het herstel. Het belang van de ouder staat voorop. Het kabinet wil hierbij geen valse verwachtingen wekken en geen zaken beloven die we niet waar kunnen maken.
In uw brief zegt u dat u met de hersteloperatie en de andere maatregelen die u neemt, hoopt bij te dragen aan een betere toekomst voor de ouders en hun kinderen; bent u zich bewust van de voortdurende problemen waar ouders mee geconfronteerd worden?
De problemen met de kinderopvangtoeslag hebben diepe sporen achtergelaten bij een grote groep ouders en hun kinderen. Alle inzet van het Kabinet is erop gericht om dit recht te zetten en via financieel herstel, brede ondersteuning door gemeenten, het aanpakken van schuldproblemen, en een steun in de rug voor kinderen, ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Het bieden van financieel herstel aan ouders die te maken hebben gehad met de problemen die zijn ontstaan door de kinderopvangtoeslag vormt de basis van de hersteloperatie. Het kabinet is zich er van bewust dat afronding van het financieel herstel niet betekent dat gedupeerden geen problemen meer ervaren, daarom bieden gemeenten ondersteuning op vijf leefgebieden en aanpak van het emotioneel herstel. Het kabinet realiseert zich bovendien dat het leed en de schade nooit ten volle gecompenseerd kan worden of de pijn weggenomen kan worden. Het kabinet kan niet ongedaan maken wat er is gebeurd, maar kan wel gedupeerden en hun kinderen helpen bij een nieuwe start. Er is nog veel werk te doen om ouders en kinderen verder te helpen een goede toekomst op te bouwen. Tegelijkertijd is er ook veel werk verzet en worden gedupeerden geholpen, met dank aan de inzet van de uitvoeringsorganisatie, gemeenten en allerlei betrokkenen, waaronder vele gedupeerde ouders en hun kinderen, die voortdurend meedenken en adviseren over de hersteloperatie.
Bent u zich bewust van de klachten van ouders en hun advocaten over de hersteloperatie?
Ja, deze zijn bekend. Advocaten geven onder andere aan hun cliënten niet goed te kunnen adviseren door gebrek aan dossierinformatie en lange doorlooptijd van de integrale beoordeling. De beschikbaarheid van dossiers is een belangrijke kwestie waar veel aandacht voor is. Hiervoor zijn in de VGR over het 4e kwartaal van 2022 een aantal verbeteringen aangekondigd, zoals en automatisering ten behoeve van het efficiënter samenstellen en lakken van dossiers, opschalen van het dossierteam en experimenteren met het hersteldossier als alternatief voor het persoonlijk dossier. Het is belangrijk om de advocatuur te blijven betrekken in de hersteloperatie. Er is met de NOvA en de Raad voor Rechtsbijstand gesproken over het NOvA-verbetervoorstel voor de hersteloperatie. Daarbij zijn ook cijfers, monitoring en wetenschappelijke inzichten van het Kenniscentrum van de Raad voor Rechtsbijstand besproken. Er blijft periodiek overleg met de NOvA en de Raad en neemt de ideeën van de NOvA en de Raad in overweging bij het verder verbeteren en versnellen van de hersteloperatie. Ook is er begin mei een werksessie met advocaten en UHT over de samenstelling en verstrekking van dossiers.
Bent u zich ervan bewust dat ouders alleen al jaren op hun dossier moeten wachten? Hoe kan het dat de belastingdienst wel binnen no time een toeslag kon intrekken op basis van een dossier maar dat dossier daarna zoek is?
Het kabinet heeft maatregelen genomen om de informatiehuishouding te verbeteren. Het Ministerie van Financiën werkt hard aan de uitvoering van die maatregelen via het programma Informatiehuishouding op Orde. Zoals in de voortgangsrapportages hersteloperatie toeslagen gemeld heeft UHT zich de afgelopen periode ingezet om verschillende type dossiers (het herstel-, CWS- en bezwaardossier) sneller en beter afgestemd op de behoeften van ouders te leveren. Het verstrekken van deze dossiers aan ouders en hun gemachtigden zijn belangrijk voor het financiële, maar ook het emotionele herstelproces. De reeds in gang gezette maatregelen ten aanzien van het samenstellen en lakken van dossiers leveren een randvoorwaardelijke bijdrage aan de gewenste versnelling van de integrale beoordelingen en het bezwaarproces.
Hoe verhoudt zich uw bovenvermelde opmerking met de praktijk vandaag de dag als het gaat om het helpen van de ouders?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 34.
Wat is de status van het Meldpunt Foute Overheidsregistraties?
Het Meldpunt Fouten in Overheidregistraties (MFO) is ingericht bij RvIG en is operationeel sinds 1 mei 2021.
Hoeveel burgers hebben gebruik gemaakt van het Meldpunt Foute Overheidsregistraties?
Het Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties heeft tot en met februari 2023 1.389 meldingen ontvangen waarvan 1.328 afkomstig van burgers. De overige meldingen zijn door ondernemingen
of overheidsorganisaties gedaan.
In hoeveel gevallen heeft dit geleid tot maatregelen en aanpassing van de gegevens?
Het Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties past geen gegevens aan, daarvoor zijn registratiehouders verantwoordelijk. Op basis van de cijfers die het MFO tot zijn beschikking heeft blijkt dat het inzetten van het MFO vrijwel altijd leidt tot een oplossing voor de burger. Specifieke cijfers over het aanpassen van gegevens en genomen maatregelen zijn niet voorhanden.
Heeft het Meldpunt Foute Overheidsregistraties doorzettingsmacht?
Het Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties heeft geen doorzettingsmacht. Het MFO adviseert en ondersteunt de melder in concrete gevallen. Het MFO werkt hierbij nauw samen met de meeste overheidsorganisaties obv een zogenaamde intentieverklaring tot samenwerking. Daarnaast adviseert het MFO betrokken instanties, naar aanleiding van meldingen, ook over structurele oplossingen en maatregelen om herhaling te voorkomen. Er wordt momenteel gewerkt aan de wettelijke borging van het het MFO en de benodigde bevoegdheden.
U geeft in uw brief aan dat het kabinet met een diep gevoel van schaamte zit. De ouders zijn op dit moment nog steeds in dezelfde positie, is deze schaamte er nog steeds en inmiddels toegenomen? En hoe toont het kabinet deze schaamte?
Zie hiervoor de bijgevoegde brief waarin ik reflecteer op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
De kinderopvangtoeslagaffaire heeft gedupeerde ouders en hun kinderen groot onrecht aangedaan met ernstige gevolgen voor alle facetten van hun leven. Daarvoor heeft het kabinet aan alle gedupeerden excuses aangeboden. Maar naast excuses is het van belang dat ouders zo snel mogelijk krijgen waar ze recht op hebben. Daarom is alle inzet van het kabinet erop gericht om via financieel herstel, brede ondersteuning door gemeenten, het aanpakken van schuldproblemen, en een steun in de rug voor kinderen, ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Tot slot wordt er door verschillende leden van het kabinet op regelmatige basis gesproken met gedupeerden om constant aandacht te blijven houden voor de gevolgen en problemen en voor de ervaringen met de hersteloperatie.
Wat heeft u na het aanbieden van excuses aan de gedupeerde ouders gedaan om deze ouders te laten zien dat ze niet vergeten worden?
Zie hiervoor de bijgevoegde brief waarin ik reflecteer op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
Hoe heeft u intern bij de belastingdienst de bestuurscultuur veranderd zodat dit nooit meer zou kunnen gebeuren?
Ontwikkeling van leiderschap en bouwen aan een bij de nieuwe organisatie passende cultuur, vinden plaats vanuit verschillende initiatieven. De dienst Toeslagen gaat in 2023 door met werken aan een open werkklimaat door te investeren in de cultuur en het leiderschap. Vanaf 2023 wordt dit programma in de lijn verankerd. Naast dienstbrede activiteiten, ontstaat daarmee voor elke directie ruimte om, gekoppeld aan de strategische directiedoelen, tot een passende aanpak te komen. De Belastingdienst werkt met het programma Leiderschap en cultuur aan een cultuur waarin burgers en bedrijven centraal staan, medewerkers worden gewaardeerd en samenwerking vanzelfsprekend is. Het programma is herijkt, mede naar aanleiding van de constatering van institutioneel racisme. De nadruk ligt in 2023 en 2024 op een inclusieve organisatie, met een open gesprekscultuur. Centraal daarbij staat de dialoog, bij voorkeur over werk gerelateerde casussen, omdat dit een effectieve en hoog gewaardeerde interventie is. Een goede dialoog draagt bij aan van elkaar leren, onderling vertrouwen, gedeelde opvattingen over het werk en betere prestaties voor burgers en bedrijven. Het doel hierbij is voorkomen dat de in de POK genoemde misstanden weer gebeuren.
Zijn oud medewerkers die de bij CAF-teams betrokken geweest zijn, betrokken bij de hersteloperatie?
In de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wet hardheidsaanpassing Awir op 17 juni 2020 is door de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane de volgende toezegging gedaan: «Geen van de mensen die betrokken waren bij de CAF-dossiers zal in de hersteloperatie een persoonlijke zaakbehandelaar zijn of betrokken zijn bij de beoordeling van dossiers in eerste of tweede lijn en ook niet in termen van de bezwaren, om daarmee te zorgen dat er geen relatie meer is tussen die groep mensen en deze hersteloperatie.» Deze toezegging is nog steeds van kracht.
In uw brief wordt gemeld dat contact met alle ouders zal worden opgenomen; met hoeveel ouders is nog geen contact opgenomen of tot stand gebracht?
Bij aanmelding is er telefonisch contact tussen de ouder en het serviceteam van UHT. Vervolgens wordt in de eerste toets beoordeeld of de ouder als gedupeerde aangemerkt kan worden. Er zijn circa 2.300 ouders van de totaal ruim 62.000 ouders (peildatum 28 april 2023) die zich bij UHT hebben aangemeld met wie in het kader van de eerste toets nog geen contact is opgenomen of tot stand is gebracht. Dit betreffen recente aanmeldingen en aanmeldingen waar UHT contact heeft gezocht, maar het niet is gelukt ouder te bereiken.
U schrijft in uw brief dat samen met de gemeenten ouders hulp op het gebied van zorg, wonen, werk en schulden wordt aangeboden; kunt u aangeven wat hier concreet van is terechtgekomen?
(Mogelijk) gedupeerde ouders, maar ook kinderen die vallen onder de kindregeling, ontvangen, als ze dat willen, brede ondersteuning vanuit de gemeenten. Het gaat dan om ondersteuning op de vijf leefgebieden financiën, wonen, zorg, gezin en werk. UHT deelt daarvoor met gemeenten de gegevens van (mogelijk) gedupeerde ouders, die ondersteuning wensen. Over de gehele populatie wenst ongeveer 20% van de aangemelde ouders brede ondersteuning. Gemeenten weten ouders goed te bereiken om een ondersteuningsaanbod te doen. 91% van de gemeenten geeft op dit moment actief invulling aan het verlenen van brede ondersteuning. Van de ouders met een ondersteuningsvraag heeft circa 20% een (actief) lopend ondersteuningstraject. Ouders hebben met name behoefte aan financiële ondersteuning, schuldhulpverlening, psychosociale ondersteuning voor zichzelf en hun gezin en ondersteuning voor huisvestingsproblemen. Gemiddeld betreft 60% van de huidige vragen aan gemeenten meervoudige problematiek. Gemeenten zien een toename in het aantal ouders (en kinderen) dat zich bij gemeenten meldt met aanvullende of nieuwe behoeften rond hun herstel. Vaak speelt de lange doorlooptijd van het financieel herstelproces daarbij een rol bij het (aanvullende) verzoek. Hoewel gemeenten aangeven over het algemeen in staat te zijn ondersteuning te bieden aan ouders, ervaren zij ook knelpunten (83% van de gemeenten). Met name op het gebied van huisvesting, vanwege de krappe woningmarkt en op het vlak van en op het vlak van geestelijke zorg. Hierdoor kunnen gemeenten niet altijd de ondersteuning bieden die ouders nodig hebben. Grote gemeenten, waar gemiddeld genomen veel (mogelijk) gedupeerde ouders en kinderen wonen, ervaren deze knelpunten logischerwijs het meest.67
De compensatie is uitgebreid naar € 30.000 aan alle ouders die gedupeerd zijn door de «alles-of-niets» uitleg van de kinderopvangtoeslag of de buitensporige fraudejacht, vooruitlopend op de verdere afhandeling van hun zaak; bent u van mening dat deze uitbreiding conform de wet was?
Vanwege de wens om zo spoedig mogelijk een forfaitair bedrag van € 30.000 te kunnen betalen, is de grondslag hiertoe eerst bij beleidsbesluiten geïntroduceerd.68 De Wet hersteloperatie toeslagen voorziet met terugwerkende kracht vanaf 26 januari 2021 in een wettelijke grondslag.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het overleg met schuldeisers om met hen afspraken te maken dat het bedrag ook ten goede komt aan ouders?
Tussen het Ministerie van Financiën en de koepels van grote schuldeisers zijn afspraken gemaakt over de afhandelingen van schulden van gedupeerde ouders. Deze afspraken zien er onder meer op toe dat een ouder niet alsnog hun ontvangen compensatie moet aanwenden om achterstanden op schulden af te lossen die zijn ontstaan in de periode 1 januari 2006 en 1 juni 2021. Sociale Banken Nederland (SBN) voert deze taak uit. Indien een ouder wel voor deze schulden hun compensatie heeft moeten gebruiken, dan wordt de compensatie aangevuld door een aanvraag in te dienen bij het Loket Al Betaalde Schulden van SBN. Daarnaast wordt in zowel algemene overleggen als in specifieke kwesties met schuldeisers gekeken naar mogelijkheden om de financiële positie van gedupeerde ouders zo goed mogelijk te beschermen, onder meer door leningen om te zetten naar gunstigere tarieven of nieuwe betalingsafspraken te maken.
Wat is de stand van zaken rondom het kindpanel?
Na het uitbrengen van het rapport «Leven op de Rit» is het kindpanel op eigen initiatief verder gegaan als een onafhankelijke community.69 Voor kinderen en jongeren geldt, net als voor ouders, dat zij het belangrijk vinden om mee te blijven denken en werken aan het herstelproces. Daarom is er voor hen een aanvullend participatietraject georganiseerd waarin jongeren (in wisselende samenstelling) actief betrokken worden bij het verder uitwerken van het hulpaanbod of het reflecteren daarop.
De POK constateert dat ouders jarenlang geen schijn van kans hadden; hebben de ouders op dit moment wel een kans? Krijgen de ouders op dit moment wel de rechtsbescherming die ze verdienen?
Voor de beantwoording op de vraag over de rechtsbescherming aan de ouders (51 en 52), verwijs ik u naar het antwoord op vraag 32. Er is een kosteloze rechtsbijstandsregeling waarvan gedupeerde ouders gebruik kunnen maken. Die geldt voor zowel de afhandeling door UHT als voor het bezwaar, de Commissie Werkelijke Schade als voor het beroep en hoger beroep. Deze regeling wordt bovendien op dit moment herijkt om beter aan te sluiten aan de praktijk.
Krijgen de ouders op dit moment de kans om zich te verdedigen in procedures en zo ja, op welke wijze? Hoe garandeert het kabinet dat op dit moment de rechtsbescherming geboden wordt?
Voor de beantwoording op de vraag over de rechtsbescherming aan de ouders (51 en 52), verwijs ik u naar het antwoord op vraag 32. Er is een kosteloze rechtsbijstandsregeling waarvan gedupeerde ouders gebruik kunnen maken. Die geldt voor zowel de afhandeling door UHT als voor het bezwaar, de Commissie Werkelijke Schade als voor het beroep en hoger beroep. Deze regeling wordt bovendien op dit moment herijkt om beter aan te sluiten aan de praktijk.
U vermeldt in uw brief dat de overheid niet naast, maar tegenover de ouders stond; staat de overheid op dit moment wel naast de burger?
Het kabinet is er veel aan gelegen om het vertrouwen in de overheid, dat door de problemen rond toeslagen diep beschadigd is, weer op te bouwen en daarmee weer naast de burger te staan. Het helpen van de gedupeerde ouders en hun kinderen heeft hierbij de hoogste prioriteit. In het hersteltraject is het verhaal van de gedupeerde ouder leidend en waar mogelijk wordt ruimhartigheid verkozen boven precisie en doelmatigheid. Door deze aanpak probeert het kabinet zoveel mogelijk naast de ouder te staan en bij te dragen aan herstel van vertrouwen in de overheid.
U schrijft: «Om het gedane onrecht enigszins recht te zetten en het vertrouwen in de overheid stap voor stap weer op te bouwen»; vindt u dat het gedane onrecht op dit moment wordt rechtgezet?
Zie hiervoor de bijgevoegde brief waarin ik reflecteer op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
Wat is volgens u de stand van het vertrouwen van de burger in de overheid? Hoe ziet u uw rol bij het ontstaan van het gebrek aan vertrouwen in de overheid?
Er is geen statisch en eenduidig beeld van het vertrouwen van burgers in de overheid. Dit neemt niet weg dat er signalen zijn, zoals ook het meest recente Burgerperspectievenonderzoek van SCP, waaruit blijkt dat het vertrouwen in de overheid, in het kabinet en in de Tweede Kamer, gedaald is ten opzichte van eerder. Mensen maken, zoals in de genoemde rapportage naar voren komt, zich zorgen over de politiek, hoge prijzen, inkomensverschillen, immigratie, het tekort aan betaalbare woningen en klimaataanpak. Het kabinet ziet hierin een belangrijke opdracht om ervoor te zorgen dat mensen ervaren dat de overheid er ook voor hen is. Om vertrouwen te krijgen, moet de overheid betrouwbaar, dienstbaar en rechtvaardig zijn. Daar werkt het kabinet aan, door te investeren in het verbeteren van de uitvoering, in het vakmanschap van ambtenaren en in het vergroten en versterken van de mogelijkheden voor burgers om invloed uit te oefenen.
U geeft in uw brief aan dat het systeem van toeslagen te fraudegevoelig was en dat dit zorgde voor een roep om meer controle en handhaving; bent u van mening dat deze controles conform de wet zijn uitgevoerd?
Dienst Toeslagen had en heeft de verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat toeslagen rechtmatig worden toegekend en uitbetaald, daartoe moeten controles worden uitgeoefend. Dienst Toeslagen beschikt daarvoor ook over een aantal bevoegdheden zoals het opvragen van informatie. Bij de uitoefening van dergelijke bevoegdheden moeten, net zoals bij de uitoefening van alle taken door een bestuursorgaan, relevante waarborgen zoals de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, worden geëerbiedigd. In het rapport «Ongekend Onrecht» is geconcludeerd dat het daaraan heeft ontbroken.
Wanneer was het probleem in volle omvang bij u duidelijk? Wanneer bent u deze crisis serieus gaan nemen?
Zoals gemeld in het verhoor door de POK is mij de volle omvang van de problemen met de kinderopvangtoeslag op 10 mei 2019 bekend geworden nadat Staatssecretaris Snel voor de eerste keer in de ministerraad de problematiek van de kinderopvangtoeslagaffaire onder de aandacht bracht. In de ministerraad van 29 mei 2019 heeft het kabinet vervolgens de adviescommissie toeslagen (commissie Donner) ingesteld.
Wat is er terechtgekomen van het proportioneel vaststellen van de Kinderopvangtoeslag? Heeft de wet daar niet altijd al de ruimte voor gehad?
Sinds eind 2019 stelt Dienst Toeslagen het recht op kinderopvangtoeslag vast naar rato van het bedrag aan kosten dat de ouder tijdig heeft betaald aan de kinderopvangorganisatie. De standaard werkprocessen zijn hierop aangepast, zodat structureel volgens de werkwijze «proportioneel vaststellen» wordt gehandeld. In een uitspraak van 23 oktober 2019 kwam de Raad van State namelijk terug op de eerdere jurisprudentie en werd aangegeven dat Toeslagen wél de ruimte had om tot een andere berekening van het recht op kinderopvangtoeslag te komen dan vaststelling van dit recht op nihil.70 Daarvoor werd, ondersteund door jurisprudentie, in de gevallen dat ouders niet alle kosten van kinderopvang hadden betaald aan kinderopvanginstellingen het recht door Toeslagen gesteld aan nul. Met de Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen is deze wijziging in werkwijze per 2021 expliciet wettelijk geregeld.
Hoeveel geld heeft de regering besteed aan het verbeteren van de informatiehuishouding en welke concrete resultaten zijn daarmee bereikt?
Voor het verbeteren van de informatiehuishouding is 787 miljoen euro uitgetrokken voor de periode 2021 tot en met 2026.71 We rapporteren jaarlijks over de voortgang in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR). Het Meerjarenplan Openbaarheid en Informatiehuishouding Rijksoverheid geeft een overzicht van de resultaten vanaf 2021 tot heden en het perspectief op zowel de korte als de lange termijn. In het meerjarenplan 2023/2024 zijn naast het toekomstbeeld ook de concrete doelstellingen opgenomen voor 2023 en 2024. Het Meerjarenplan Openbaarheid en Informatiehuishouding Rijksoverheid zal voor het zomerreces naar uw Kamer gestuurd worden. Jaarlijks worden in de meerjarenplannen op basis van behaalde resultaten en (her)prioritering de concrete doelstelling en bijbehorende projecten aangepast.
Hoeveel geld heeft de regering besteed aan Werken aan Uitvoering en welke concrete resultaten zijn daarmee behaald?
In het huidige coalitieakkoord zijn middelen gereserveerd voor Werk aan Uitvoering. Gedurende 10 jaar is € 600 mln. gereserveerd, met een aanloop van € 200 mln. in 2022. Structureel is vanaf 2032 jaarlijks € 133 mln. beschikbaar. Over de verdeling van de middelen over de departementen heeft de Minister voor armoedebeleid, participatie en pensioenen uw Kamer op 4 juli 2022 geïnformeerd.72 Hier is verdere invulling aangegeven middels bestedingsplannen. Verantwoording van de uitgaven van deze plannen zal departementaal plaats vinden via de rijksbegrotingscyclus. Aangezien de middelen pas vorig jaar verdeeld zijn is het nog te vroeg om inzicht te geven in de resultaten die daarmee zijn behaald. De programmadirectie i.o. Werk aan Uitvoering blijft aangehaakt bij de (deel)realisatie van de WaU-beweging door het monitoren van de inhoudelijke voortgang en rapporteert hierover – conform toezegging – jaarlijks aan de Kamer. De eerste voortgangsrapportage is op 18 januari 2023 aan uw Kamer verzonden.73
Welk mandaat en welke plannen heeft de regeringscommissaris Informatiehuishouding precies gekregen? Kunt u aangeven welk werkplan de regeringscommissaris heeft vastgesteld? Kunt u het werkprogramma en de doelstellingen van de benoeming naar de Kamer sturen?
Volgens het Instellingsbesluit regeringscommissaris Informatiehuishouding heeft de regeringscommissaris o.a. de taak om de voortgang van het generiek actieplan Open op Orde en de daaronder vallende departementale actieplannen te bevorderen, de ministeries daarop aan te spreken en waar nodig met voorstellen te komen om knelpunten op te lossen. Daarnaast speelt hij een verbindende rol tussen het Adviescollege O&I, de Inspectie O&E en de ministeries.
Bij zijn aanstelling heeft de regeringscommissaris o.a. de ambities uitgesproken voor de komende jaren:
De regeringscommissaris is op 1 januari 2022 aangesteld. Het generieke actieplan Open op Orde is op 6 april 2021 met uw Kamer gedeeld. Dit actieplan wordt na de zomer geactualiseerd en zal in Q4 2023 naar uw Kamer worden gestuurd.
Een rapportage en de speerpunten van de regeringscommissaris Informatiehuishouding zullen op korte termijn naar de Tweede Kamer verstuurd worden door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Kunt u per buikpijndossier van de rechters aangeven hoe het is/wordt opgelost?
In de jaarverslagen over 2021 en 2022 besteedt de Raad van de rechtspraak onder andere aandacht aan een aantal door rechters geconstateerde knelpunten in wetgeving en beleid (in brede zin). In de brieven van 25 mei 2022, 31 oktober 2022 en 4 april 202374 is de Minister van Rechtsbescherming ingegaan op de aanpak om de in het Jaarverslag 2021 geconstateerde knelpunten op te lossen. Binnenkort biedt de Minister voor Rechtsbescherming het op 9 mei jl. uitgebrachte jaarverslag rechtspraak 2022 aan uw Kamer aan en informeert hij uw Kamer over de aanpak van de in het Jaarverslag 2022 beschreven knelpunten.
Wat is de stand van zaken van de invoering van Stella-teams? Welke dossiers mochten Stella-teams in de periode voordat het toeslagen schandaal bekend werd niet behandelen?
De Stella teams zijn volledig operationeel en ingericht om casuïstiek te behandelen bij (vermoeden van) multiproblematiek bij burgers. Er wordt continu geworven zodat de capaciteit van het Stella-team voldoende blijft om het aantal Stella-casussen te kunnen behandelen. Voor het overige wordt verwezen naar het antwoord op vraag 64.
Klopt het dat het Stella-team geen zaken mocht behandelen die te maken hadden met de CAF en dat zij ook geen vermoeden van fraude zaken/FSV-dossiers in behandeling mochten nemen?
Stella casuïstiek wordt bij zowel de Belastingdienst als de Dienst Toeslagen behandeld. Het is op dit moment niet vast te stellen of er een eenduidige handelwijze was ten aanzien van de behandeling van zaken of posten afkomstig van het CAF en van FSV-dossier. Er kan dus niet eenduidig worden vastgesteld of en zo ja, welke dossiers de Stella-teams expliciet niet behandelden. Bij Toeslagen was het werkproces zo ingericht dat CAF-zaken werden opgepakt door een toezichts- of fraudeteam. Bij (vermoeden van) multiproblematiek was er voor deze teams de mogelijkheid een casus door te zetten naar het Stella-team van Dienst Toeslagen.
Waar werden deze dossiers door het Stella-team heen gezonden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 64.
Is het in uw brief vermelde voornemen voor een betalingsregeling toeslagschulden, waarbij de terugbetaalcapaciteit van twee jaar wordt genomen en de restschuld niet wordt ingevorderd, uitgevoerd?
Bij de hervatting van de, vanwege de corona epidemie stilgelegde, invordering is gehandeld naar de uitgangspunten van de invorderingsstrategie. Hierbij heeft iedere burger met een toeslagschuld, ongeacht of de invordering daarvan zich al in de dwanginvorderingsfase bevond, de mogelijkheid gekregen om deze schuld alsnog (ineens of via een standaard- of persoonlijke betalingsregeling) uit zichzelf te betalen. De standaard betalingsregeling wordt altijd aangeboden, ongeacht of de burger in één keer kan betalen. Lukt het de burger niet om toeslagschulden in maximaal 24 maanden terug te betalen, omdat de burger anders te weinig geld overhoudt om van te leven, dan is er de mogelijkheid om een persoonlijke betalingsregeling aan te vragen. Aan het einde van de persoonlijke betalingsregeling hoeft de burger de resterende toeslagschuld niet meer terug te betalen (m.u.v. fraudegevallen). In de regel stelt Dienst Toeslagen daarbij de voorwaarde dat gedurende drie jaar eventuele toeslagen en teruggaven inkomstenbelasting – voor zover die niet in maandelijkse termijnen worden uitbetaald – zullen worden verrekend met de buiten de invordering gelaten schuld.
Heeft de voorgenomen gestructureerde inventarisatie van gevallen waarin invordering door de Belastingdienst onredelijk streng uitpakt, plaatsgevonden? Tot welke conclusies heeft deze inventarisatie geleid? In hoeveel gevallen heeft dit geleid tot wijziging of stopzetting van de invordering?
Met de herijking van de invorderingsstrategieën van de Belastingdienst en Dienst Toeslagen, wordt in algemene zin beoogd om zoveel mogelijk te voorkomen dat invorderingsmaatregelen van de Belastingdienst onredelijk streng uitpakken. Het doel van de herijking van de invorderingsstrategieën van zowel de Belastingdienst als Dienst Toeslagen is om ervoor te zorgen dat de invordering in brede zin voor alle burgers met de menselijke maat wordt uitgevoerd. De strategische uitgangspunten in de invorderingsstrategieën zijn zo opgesteld om ervoor te zorgen dat er voldoende ruimte is om rekening te houden met omstandigheden van burgers en recht te doen aan signalen en knelpunten die door de Belastingdienst, Dienst Toeslagen en belangenorganisaties zijn aangedragen. In het kader van de herijking van de invorderingsstrategieën wordt onderzocht of en op welke wijze de invorderingspraktijk onredelijk uitpakt en hoe deze anders kan worden ingericht.
In uw brief kondigde u aan dat het kabinet breder op zoek ging naar wetgeving die in de praktijk te hard uitpakt; op welke wijze is hier invulling aan gegeven?
Verwezen wordt naar het antwoord op vragen 6, 15 en 16.
Kunt u alle wetgeving die te hard uitpakte vermelden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 15 verloopt dit via de betreffende beleidsdomeinen en reguliere overleggen. De knelpunten die worden ervaren worden niet zelden veroorzaakt door een combinatie van factoren: de inhoud van wetten en regels, de interpretatie en uitvoering daarvan en de vaak toch al kwetsbare positie waarin sommige mensen zich bevinden.75 Tevens kunnen knelpunten ontstaan als gevolg van problematiek zoals te weinig middelen en menskracht bij uitvoeringsinstanties of complexe samenhang tussen wetten en regels.76 Dit vraagt voortdurende aandacht en het kabinet stelt voorop dat het herkennen, erkennen en opvolgen van signalen over hardvochtigheid geen eenmalige exercitie is, maar een continu proces dat structureel moet zijn ingebed in werk- en beleidsprocessen. Dit gebeurt onder meer in het programma Werk aan uitvoering, bijvoorbeeld door middel van de standen van uitvoering en knelpuntenbrieven die naar de Kamer gaan. In de kabinetsreactie van 18 november 202277 op het onderzoek naar hardvochtige effecten in de werknemersregelingen, de Participatiewet en het pgb is ingegaan op de uitkomsten van het onderzoek van Panteia en de inventarisatie van overige wetten op hardvochtige effecten.
Op welke wijze is concreet invulling gegeven aan het in uw brief genoemde actief bij uitvoerings- en belangenorganisaties en de Nationale ombudsman inventariseren welke wetten te hard uitpakken?
Deze instanties zijn door de departementen bij hun inventarisaties betrokken. Zo zijn in het kader van het in het antwoord op vraag 15 genoemde BZK-onderzoek tevens jaarverslagen en signalen van de Nationale ombudsman meegenomen (zie het onderzoek van de Nationale ombudsman naar signalering in het register paspoortsignaleringen n.a.v. achterstallige schulden bij DUO).78
Welke wetten zijn door de genoemde organisaties en Nationale ombudsman genoemd?
Het kabinet houdt geen overzicht bij op dit punt; verwezen wordt naar het antwoord op vraag 70.
Welke concrete aanpassingen aan deze wetgeving is doorgevoerd?
Het kabinet houdt geen overzicht bij op dit punt; verwezen wordt naar het antwoord op vraag 70.
Op schriftelijke vragen voorgelegd op 9 december 2022 aan de Staatssecretarissen van Financiën is op 17 maart 2023 (Kamerstuk 31 066, nr. 1208) geantwoord, dat de wijze waarop vroeg-signalering van multi-problematiek werkt nog niet bekend is; wanneer wordt deze werkwijze bekend en kan de werkwijze alsdan met de Kamer gedeeld worden?
In de antwoorden op schriftelijke vragen is aangegeven dat nog wordt verkend hoe vroegsignalering van multi-problematiek kan worden vormgegeven. Eén van de belangrijkste uitzoekpunten hierbij is de toetsing op de AVG. Daarvoor dient een Data Protection Impact Assessment (DPIA) opgesteld te worden. Zodra het model positief getoetst is op de AVG zal de Kamer hier nader over geïnformeerd worden.
In uw brief schrijft u: «Ook wil het kabinet kritisch kijken naar de wijze waarop de overheid zelf hetrechtssysteem benut. Niet elke zaak hoeft tot de hoogste rechter te worden doorgeprocedeerd. Wanneer de overheid zelf de gang naar de rechter overweegt of geconfronteerd wordt met een burger die de gang naar de rechter wil volgen, moet dit voor de overheid altijd aanleiding zijn om opnieuw te overwegen of de eigen handelwijze wel in lijn is met de bedoeling van de wetgever, en of er niet toch meer ruimte is om er gezamenlijk met de betrokken burger uit te komen»; bestonden er instructies hoe om te gaan met het al dan wel of niet in hoger beroep gaan? Zijn deze instructies nageleefd?
Een bestuursorgaan dient zich te houden aan de algemene beginselen van behoorlijk Bestuur. Deze brengen met zich mee dat een bestuursorgaan zich zorgvuldig in het maatschappelijk verkeer moet opstellen en zich redelijk en billijk moet opstellen. Dat geldt ook bij de afweging om hoger beroep in te stellen. Welbekend is dat wanneer de Staat in een procedure hoger beroep aantekent, de burger zich door deze opstelling in de kou gezet kan voelen en dat verder procederen voor hem een enorme belasting vormt. Tegelijkertijd kunnen er goede redenen zijn voor de Staat om in een bepaald geval in hoger beroep te gaan, bijvoorbeeld als dat noodzakelijk is om duidelijkheid te krijgen voor de toepassing van het recht in soortgelijke gevallen. Dat betekent dat de Staat altijd een evenwichtige afweging dient te maken tussen alle belangen die in het geding zijn, en zich derhalve niet geheel eenzijdig als partij tegenover een burger kan opstellen. Om die afweging op een goede manier te kunnen maken, heeft het kabinet in het verleden in reactie op het rapport van de Nationale ombudsman «Behoorlijk omgaan met schadeclaims» ook een kader opgesteld.79 Hierin wordt voorgeschreven dat de Staat terughoudend om moet gaan met het instellen van hoger beroep indien de Staat in een procedure tegen een burger door de rechter in het ongelijk is gesteld en dient zij bij de besluitvorming over een eventueel in te stellen hoger beroep, de belangen van de betrokken individu mee te wegen. Tevens wordt voorgeschreven dat in geval van een proefproces in het algemeen belang de overheid een afspraak maakt met de betrokken burger over de vergoeding door het Ministerie van diens proceskosten. Dit kader is alweer geruime tijd geleden opgesteld. In de motie Leijten/Ellian is aan de regering gevraagd om met een reflectie te komen op de rol van de Staat als procespartij. Of bovengenoemd kader nog voldoende actueel is en voldoende aandacht krijgt bij de besluitvorming over de procesopstelling binnen de rijksoverheid, zal worden meegenomen in de kabinetsreactie op de motie.
Kunt u deze vragen, die voor het merendeel gewoon al beantwoord hadden moeten zijn als uitvoering van de breed gesteunde motie, één voor één en binnen drie weken beantwoorden zodat de antwoorden een week voor het commissiedebat over de opvolging van het rapport «Ongekend onrecht» (23 mei 2023) beschikbaar zijn?
De vragen zijn zo snel als mogelijk geheel beantwoord.
De definitieve fatwa en de oproep aan Nederlandse moslims mij te vermoorden |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het recente filmpje en berichten waarin de Pakistaanse Mufti Jalali zijn fatwa – doodvonnis – tegen mij bevestigt en als onherroepelijk en definitief benoemd? Wat is uw oordeel daarover?
Het kabinet heeft kennis genomen van de fatwa van Mufti Jalali en vindt de teksten verwerpelijk en gevaarlijk. Bedreigingen, en in het bijzonder bedreigingen van volksvertegenwoordigers, horen absoluut niet thuis in onze samenleving, ongeacht of deze uit binnen- of buitenland komen. Dit ondermijnt onze democratie. De heer Wilders heeft het recht om, net als iedere volksvertegenwoordiger, in vrijheid zijn standpunten en mening te verkondigen. Dat is een groot goed en dat recht moet door ons allen worden beschermd.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft op 16 april jl. en de Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 17 april jl. de fatwa waarin Nederlandse moslims worden opgeroepen om de heer Wilders te vermoorden publiekelijk veroordeeld. Ik heb op 20 februari jl. nog mijn ernstige zorgen gedeeld met de premier van Pakistan. Dit is ook gebeurd tijdens het gesprek van de Minister van Buitenlandse Zaken met zijn Pakistaanse collega op 18 januari jl., tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties met Pakistan op 8 februari jl.Zoals op 17 april jl. bekend gemaakt werd, heeft het Openbaar Ministerie besloten tot vervolging over te gaan van een Pakistaanse onderdaan die in 2018 een beloning had uitgeloofd aan degene die de heer Wilders zou doden. Het kabinet is van mening dat hiermee een duidelijk signaal wordt afgegeven dat pogingen tot uitlokking van moord, opruiing en bedreiging zeer serieus worden genomen.
Heeft u er ook kennis van genomen dat in die fatwa Nederlandse moslims worden opgeroepen en aangemoedigd mij te vermoorden? Wat is uw oordeel daarover? Deelt u de mening dat dit walgelijk is en publiekelijk moet worden veroordeeld? Bent u daartoe bereid?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich nog dat afgelopen jaren – na eerdere soortgelijke bedreigingen van de Pakistaanse Taliban, ISIS en Al Qaida – ook andere Pakistaanse geestelijken fatwa’s over mij hebben uitgesproken maar daarnaast ook anderen zoals leiders van politieke partijen, bekende Pakistaanse cricketspelers en acteurs hebben opgeroepen mij te vermoorden en dat honderden zo niet duizenden Pakistanen mij inmiddels ook met de dood hebben bedreigd? Wat is uw oordeel daarover? Vindt u dat acceptabel?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich ook dat er eerder meerdere Pakistanen feitelijk naar Nederland zijn gekomen met het doel mij te vermoorden? Kunt u uitsluiten dat dit na alle (nieuwe) fatwa’s en bedreigingen opnieuw zal gebeuren?
Er kan hier niet in worden gegaan op concrete dreiging-casuïstiek en beveiligingsmaatregelen van personen, maar het kabinet keurt de fatwa’s en bedreigingen ten zeerste af. Bedreigingen aan het adres van een democratisch gekozen volksvertegenwoordiger zijn onacceptabel.
Wanneer komt voor u het moment dat u aan het herhaaldelijk oproepen tot het vermoorden van een Nederlands volksvertegenwoordiger en Tweede Kamerlid, zonder dat Pakistan ook maar één keer tot strafrechtelijke vervolging van de daders is overgegaan, stevige consequenties verbindt zoals het uitwijzen van de Pakistaanse ambassadeur in Nederland? Bent u bereid dat nu alsnog te doen? Zo nee, waarom niet en wat gaat u nu dan wel doen?
De afkeuring en diepe zorgen van het kabinet over de ernstige bedreigingen aan het adres van de heer Wilders worden door de Nederlandse overheid op alle niveaus en bij elke gelegenheid bij de Pakistaanse autoriteiten geuit en dit zullen we blijven doen. De Minister van Buitenlandse Zaken is voornemens zijn Pakistaanse ambtgenoot zo snel mogelijk te spreken over de recente bedreigingen en fatwa’s om ook persoonlijk zijn aandacht hiervoor te vragen.
De Nederlandse regering roept continu de Pakistaanse regering op zich tot het uiterste in te spannen om dergelijke bedreigingen een halt toe te roepen.
Heeft u de indruk dat de informatiepositie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) ter zake kwalitatief voldoende is en dat zij deze fatwa’s en bedreigingen naar behoren kunnen duiden en voldoende serieus nemen? Is de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) hierover voldoende adequaat door de AIVD geïnformeerd? Welke acties hebben AIVD en NCTV inmiddels ondernomen en is de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) afdoende geinformeerd?
Zoals bij uw Kamer bekend kan ik over de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, alsmede informatie over concrete dreigings-casuïstiek en beveiligingsmaatregelen van personen, in het openbaar geen uitspraken doen. In het algemeen kan ik wel opmerken dat door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie doorlopend, zowel desgevraagd als ongevraagd, dreigingsproducten worden opgesteld. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen.
Wilt u deze vragen gelet op de urgentie vóór donderdag 20 april, 12.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Zeer recent in Pakistan herhaalde en herbevestigde fatwa en honderden dreigementen tegen een Nederlandse parlementariër |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de fatwa die over mij is uitgesproken door de Pakistaanse TLP-leider Muhammad Ashraf Asif Jalali die zei: «the government of Pakistan must take a strong narrative on the adverse blasphemy committed by Geert Wilders» en «he must be handed over to Muslims for public execution to ensure world peace»?1
Ja.
Heeft u er kennis van genomen dat Jalali die fatwa tegen mij recent op 26 maart 2023 heeft herhaald en herbevestigd met de woorden «Our fatwa is final»? Wat is uw oordeel daarover?
Ja, ik heb kennis genomen van deze fatwa. Het kabinet keurt deze en eerdere fatwa’s nadrukkelijk af. Bedreigingen, en in het bijzonder gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse samenleving. De Nederlandse overheid uit in bilaterale contacten met Pakistan regelmatig zijn afkeuring en ernstige zorgen ten aanzien van de ernstige bedreigingen die aan het adres van de heer Wilders zijn uitgesproken en zal dit blijven doen.
Bent u door de politie respectievelijk de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en/of de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) hierover geïnformeerd en tevens over het feit dat de herbevestiging van deze fatwa in één week tijd tot honderden doodsbedreigingen aan mijn adres heeft geleid waarvan vele die melden dat ik «de volgende ben na Salman Rushdie» en hun doodsbedreiging kracht bijzetten met de meest walgelijke filmpjes en plaatjes? Wat is uw oordeel daarover?
Zoals bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken en eventuele ontvangen informatie hieromtrent. Zoals in antwoord op vraag 2 geschreven heb ik heb kennis genomen van deze fatwa. Het kabinet keurt deze en eerdere fatwa’s als ook dit soort filmpjes en plaatjes nadrukkelijk af.
Herinnert u zich dat er al eerder verschillende fatwa’s over mij zijn uitgesproken waaronder een fatwa die moslims in Nederland oproept mij te vermoorden en dat ik alleen al vorig jaar mede naar aanleiding daarvan zo’n 900 doodsbedreigingen heb ontvangen? Wat is uw oordeel daarover?
Ik ben op de hoogte van de verschillende fatwa’s die over de heer Wilders zijn uitgesproken. Zoals eerder gesteld, horen bedreigingen en fatwa’s absoluut niet thuis in onze samenleving. Het kabinet keurt deze dan ook nadrukkelijk af.
Wat is uw oordeel over het feit dat niemand van de vele buitenlandse bedreigers hier of in hun woonland strafrechtelijk zijn vervolgd? Deelt u de mening dat dat totaal onaanvaardbaar en onrechtvaardig is?
Bedreigingen, en in het bijzonder gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse samenleving. Ik realiseer mij terdege dat de impact op de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers van deze bedreigingen enorm kunnen zijn. Zoals ook eerder kenbaar gemaakt door de Minister van Justitie en Veiligheid zet het Openbaar Ministerie zich blijvend in om bedreigingen van volksvertegenwoordigers te onderzoeken en waar mogelijk te vervolgen.2 Voor het identificeren van verdachten die bedreigingen uiten via met name sociale media, waarbij veelal geen gebruik wordt gemaakt van de eigen personalia en niet de volledige personalia zijn genoemd, is nagenoeg altijd nader onderzoek nodig. Wanneer een verdachte zich in een ander land dan Nederland bevindt, is voor dat onderzoek rechtshulp nodig. Uiteindelijk is het aan het betreffende land zelf om te bepalen of en in hoeverre uitvoering kan worden gegeven aan een rechtshulpverzoek. Het Openbaar Ministerie kan – als er door het buitenland geen rechtshulp wordt verleend – alleen personen in Nederland vervolgen die rechtstreeks zijn te identificeren op basis van hun online gedane uitlatingen. Op 17 april jl. maakte het Openbaar Ministerie bekend een in Pakistan woonachtige persoon te vervolgen voor een ernstig bedreigende uitlating aan het adres van de heer Wilders. In dit geval ging het om de uitloving van een beloning om de heer Wilders om het leven te brengen. Voor strafrechtelijk onderzoek door buitenlandse autoriteiten geldt dat dit aan de autoriteiten van dit land zelf is. De Nederlandse overheid uit in het geval van Pakistan regelmatig zijn ernstige zorgen ten aanzien van de ernstige bedreigingen aan het adres van de heer Wilders en zal dit blijven doen. Tijdens een onderhoud met de Pakistaanse ambassadeur op 17 april jl. zijn deze ernstige zorgen nogmaals overgebracht.
Realiseert u zich dat deze fatwa’s en doodsbedreigingen tot gevolg hebben dat mijn persoonlijke vrijheid en functioneren als parlementariër al bijna twintig jaar beperkt wordt en dat het alleen al daarom van belang is dat u zich er krachtig tegen uitspreekt en de daders strafrechtelijk ter verantwoording worden geroepen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat mensen die een fatwa over mij uitspreken – waaronder Jalali – en anderen die me met de dood bedreigen altijd strafrechtelijk dienen te worden vervolgd, danwel in hun woonland danwel zouden moeten worden uitgeleverd aan Nederland om hier te worden vervolgd? Wat gaat u doen om dit te bereiken zeker nu de fatwa van Jalali door hem is herhaald en herbevestigd?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom heeft u als Minister-President de recent herbevestigde fatwa over – en honderden doodsbedreigingen gericht aan – mij als Nederlands parlementariër niet meteen publiekelijk veroordeeld?
Het is onacceptabel dat de heer Wilders al vele jaren te maken heeft met bedreigingen uit binnen- en buitenland. Zoals eerder benoemd uit het kabinet regelmatig zijn ernstige zorgen over de bedreigingen. Ik heb deze ernstige zorgen overgebracht in mijn gesprek met de premier van Pakistan op 20 februari jl. Dit is ook gebeurd tijdens het gesprek van de Minister van Buitenlandse Zaken met zijn Pakistaanse collega op 18 januari jl., tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties met Pakistan op 8 februari jl. en laatstelijk op 17 april jl. bij de betekening van de dagvaarding aan de ambassadeur van Pakistan, zoals benoemd in het antwoord op de vragen 5, 6 en 7.
Waarom veroordeelt u publiekelijk wél de fakkeldragers tegen mevrouw Kaag maar niet de mensen die middels een fatwa oproepen mij te executeren of honderden moslims die hebben opgeroepen en aangekondigd mij te zullen onthoofden, op te hangen, de keel door te snijden of op andere wijze te vermoorden?
Alle bedreigingen aan het adres van volksvertegenwoordigers en personen zijn onacceptabel. Het kabinet keurt fatwa’s en de bedreigingen aan het adres van de heer Wilders, zoals eerder benoemd, ook publiekelijk nadrukkelijk af.
Bent u bereid u deze vragen gelet op de actualiteit van de vele bedreigingen en de gevolgen voor mij van de genoemde fatwa, vóór dinsdag 4 april 11.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De brief van Eurocommissaris Sinkevicius aan de minister voor Natuur en Stikstof over de stikstofdoelen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Klopt het dat u op 28 maart 2023 een overleg had met Eurocommissaris Sinkevičius in Brussel? Kunt u een gespreksverslag van die bijeenkomst openbaar maken?
Nee, ik heb op 28 maart 2023 geen overleg gehad met Eurocommissaris Sinkevičius en kan u zodoende geen gespreksverslag toezenden.
Kunt u de brief van 14 februari 2023, waarnaar de Eurocommissaris verwijst, openbaar maken?
Ik heb op 3 april uw Kamer zowel mijn brief van 14 februari 2023 aan Eurocommissaris Sinkevičius toegezonden als de antwoordbrief van de Eurocommissaris van 28 maart 2023.
Op welke wijze en op welk tijdstip heeft u de brief van 28 maart 2023 (niet op officieel briefpapier en zonder adres) ontvangen?1
De brief van Eurocommissaris Sinkevičius is op 28 maart 2023 aan de Permanente Vertegenwoordiging van de Nederlandse regering in Brussel aangeboden en is die avond laat doorgestuurd aan mijn ministerie. De brief is mij op 29 maart om 11:30 uur per email toegezonden.
Kunt u aangeven of en zo ja, welke bemoeienis, invloed, overleg de Nederlandse regering heeft gehad bij de totstandkoming van deze brief? Kunt u hier een uitputtend overzicht van geven?
Er is geen inhoudelijke betrokkenheid geweest van de Nederlandse regering met betrekking tot de totstandkoming van de brief van Eurocommissaris Sinkevičius.
Kunt u deze vagen een voor een en uiterlijk dinsdag 4 april 2023 om 14.00 uur beantwoorden in verband met het plenaire debat later die dag?
Met deze beantwoording heb ik voldaan aan uw verzoek.
Het bericht 'Afschaffing btw op groente en fruit dreigt te sneuvelen' |
|
Pieter Grinwis (CU), Romke de Jong (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Afschaffing btw op groente en fruit dreigt te sneuvelen»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van de Minister-President in de Eerste Kamer dat «het niet zo is dat de Belastingdienst een nultarief niet zou kunnen uitvoeren door ICT-problemen», maar dat het probleem zit in het «vormgeven en afbakenen van wat groente en fruit is»?2
Ja.
Waarom twijfelt u dan over het introduceren van een nultarief voor groente en fruit, terwijl er blijkens de afspraak in het coalitieakkoord en uitspraken van de Kamer breed politiek draagvlak is voor de introductie van een nultarief in de btw op groente en fruit, én de Belastingdienst – zoals blijkt uit de uitspraken van de Minister-President – het nultarief kan uitvoeren?
Er heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over het al dan niet invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit en/of alternatieve gezondheidsmaatregelen. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Hierop kan niet vooruit worden gelopen. Dat geldt ook voor wat betreft de reden(en) waarom eventueel van de maatregel zal worden afgezien.
Klopt het dat de oorzaak van deze twijfel ligt in de gedachte dat dit voor de Belastingdienst «leidt tot veel juridisch getouwtrek van producenten die vinden dat ze ook onder het nultarief moeten vallen»?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 3.
Waarom zijn dergelijke juridische procedures een probleem voor de Belastingdienst? Is de Belastingdienst inmiddels niet buitengewoon bedreven in het voeren van dit soort procedures? Is het niet zo dat in het verleden, bijvoorbeeld bij de differentiatie tussen het hoge en het lage btw-tarief, ook sprake was van «juridisch getouwtrek»? Zo ja, waarom was dit destijds geen bezwaar om tot invoering over te gaan, maar nu bij het nultarief op de btw op groente en fruit wel?
In tegenstelling tot de andere producten waarvoor het verlaagde btw-tarief geldt, zoals geneesmiddelen, is voor groente en fruit geen afbakening op basis van bestaande wetgeving mogelijk. Het verlaagde btw-tarief op geneesmiddelen is bijvoorbeeld slechts van toepassing op geneesmiddelen waarvoor een handelsvergunning is verleend op grond van de Geneesmiddelenwet. Desondanks worden op dit moment nog altijd tientallen procedures gevoerd waarbij ook deze scherpe afbakening wordt aangevochten op basis van het neutraliteitsbeginsel. Bij een btw-nultarief op groente en fruit is een dergelijke wettelijke verankering niet mogelijk waardoor ondergraving door toepassing van het neutraliteitsbeginsel nog eerder aan de orde is.
Indien sprake is van een niet juridisch-houdbare definitie levert dit niet alleen problemen op voor de Belastingdienst. Een btw-nultarief voor groente en fruit vraagt om een wettelijk onderscheid tussen groente en fruit enerzijds en andere voedingsmiddelen anderzijds. Voor andere voedingsmiddelen dan groente en fruit geldt het verlaagde btw-tarief van 9%. Het Unierechtelijke neutraliteitsbeginsel in de btw brengt mee dat op goederen en diensten die in de ogen van de «modale consument» met elkaar concurreren hetzelfde btw-tarief moet worden toegepast. Verschillen in btw-tarieven mogen, met andere woorden, geen concurrentieverstoring teweegbrengen. Als niet onder het nultarief vallende producten door de modale consument potentieel als vergelijkbaar worden gezien met producten die als groente en fruit zijn aangemerkt, kunnen verkopers van die producten ervoor kiezen om een juridische procedure te starten. Als de rechter ze gelijk geeft, zal dan op de door hen verkochte producten ook het nultarief kunnen worden toegepast. Deze producten concurreren op hun beurt weer met andere producten, die dan ook weer onder het nultarief zouden kunnen gaan vallen. Deze procedures zijn niet eenmalig, maar zullen zich blijven voortzetten omdat door elke procedure de afbakening van «groente en fruit» verandert. Dit levert rechtsonzekerheid op voor ondernemers. Er ontstaat dan bovendien olievlekwerking, waardoor er steeds meer ongezonde producten onder het btw-nultarief gaan vallen, waardoor het doel van het nultarief steeds meer verloren gaat, de maatregel ondoelmatiger wordt en de kosten van de maatregel steeds verder oplopen.
Verder verwacht de Belastingdienst juridische procedures over de toepassing van de zogeheten «eenheid-van-prestatie-leer». Deze leer bepaalt welk btw-tarief van toepassing is wanneer groente en fruit worden gecombineerd met andere prestaties (zoals toevoegingen aan groenten en fruit en samenstellingen van groente en fruit met andere voedingsmiddelen).
De bereidheid bij belastingplichtigen om te procederen wordt versterkt door het directe financiële voordeel dat zij bij een gewonnen procedure behalen. De door de consument betaalde btw hoeven zij dan niet af te dragen (of krijgen zij terug van de Belastingdienst) en is direct winst, omdat er geen plicht is om dit voordeel aan de consument door te geven. Dit voordeel is met name aanzienlijk bij grootwinkelbedrijven en loopt op met het verstrijken van de tijd. Procederen is in feite een loterij zonder nieten, omdat bij verlies geen extra heffing plaatsvindt en de consument de btw al heeft betaald.
Klopt het dat het afschaffen van de btw op groenten en fruit, afhankelijk van de vormgeving en afbakening waar de Minister-President aan refereerde, tussen de 550 en 950 miljoen euro kost? Welke dekkingsopties hebt u hierbij in gedachten?
Ja, dat klopt. Besluitvorming over eventuele invoering van deze maatregel en/of alternatieve gezondheidsmaatregelen, alsmede de dekking daarvoor, is aan een volgend kabinet.
Is het nog steeds mogelijk om de btw op groenten en fruit per 1 januari 2024 af te schaffen?
De Belastingdienst is ICT-technisch in staat om het btw-nultarief in te voeren, maar gelet op het feit dat afbakeningen juridisch onhoudbaar zijn is invoering per 1 januari 2024 niet verstandig voor zowel de handhaving als het bedrijfsleven. Besluitvorming door het demissionaire kabinet lijkt bovendien niet realistisch, gezien de datum van de verkiezingen.
Het aanhoudende gebrek aan de politieke keuzes die nodig zijn om de klimaat- en natuurcrisis te bestrijden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kun u zich voorstellen dat ontzettend veel mensen zich grote zorgen maken over de klimaatcrisis? Heeft u begrip voor hun wanhoop en boosheid, aangezien het Nederlandse kabinet volstrekt te weinig doet om de klimaatcrisis te bestrijden, terwijl tegelijkertijd de klimaatcrisis steeds ernstiger en onomkeerbare vormen aanneemt?1, 2
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen van mensen en deelt deze ook. Het laatste IPCC rapport benadrukt nogmaals dat de klimaatcrisis een zeer urgent probleem is en dat we wereldwijd nog te kort schieten om klimaatverandering te beperken tot 1,5 graden opwarming.
De EU en Nederland dragen bij aan de oplossing van het probleem met de ambitieuze, vastgelegde doelen voor 2030 en 2050 en de daarbij behorende maatregelen. Hiermee nemen we onze verantwoordelijkheid en leveren een bijdrage die een stap verder gaat dan dat wat volgens de IPCC wereldwijd gemiddeld nodig is voor een klimaatneutrale samenleving in 2050.
Om te garanderen dat we op koers liggen om de klimaatdoelen te halen, hanteren we een jaarlijkse klimaatwetcyclus op basis van de Klimaatwet. PBL heeft geconstateerd dat we nog niet op koers liggen, daarom zijn er bij voorjaarsnota aanvullende maatregelen aangekondigd waarmee we het doel naar verwachting realiseren.
Wat zegt u tegen burgers en wetenschappers die het Nederlandse kabinet er terecht op aanspreken dat de klimaatdoelen die Nederland zichzelf heeft gesteld niet eens voldoende zijn om zich aan de belofte te houden die Nederland zelf heeft gemaakt met de ondertekening van het Klimaatakkoord van Parijs?3
Zie het antwoord bij vraag 1.
Heeft u gezien dat Nederlandse klimaatwetenschappers al ontzettend lang pleiten voor veel meer actie, maar dat zij het gevoel hebben dat het kabinet hun oproepen telkens naast zich neerlegt?4 Wat wilt u tegen deze wetenschappers zeggen?
Het beleid van het kabinet, zoals dat nationaal en in Europees kader is vastgesteld, is nadrukkelijk gebaseerd op de inzichten van wetenschappers zoals die in rapporten van het IPCC zijn verwoord. Om de rol van de wetenschap verder te versterken is ook de Wetenschappelijke Klimaatraad ingesteld, waarin Nederlandse wetenschappers het kabinet gevraagd en ongevraagd van wetenschappelijk onderbouwd advies voorzien.
Erkent u dat de belangrijkste verantwoordelijkheid van het Nederlandse kabinet het beschermen van het welzijn en de gezondheid van de eigen burgers is? Erkent u dat wanneer de aarde steeds verder opwarmt, u deze verantwoordelijkheid niet meer kunt waarmaken?
Het kabinet neemt zijn verantwoordelijkheid door een substantiële bijdrage te leveren aan de oplossing van het mondiale klimaatvraagstuk, zowel voor de gezondheid en het welzijn van de huidige als toekomstige generaties. Zie ook antwoord op vraag 1.
Heeft u er spijt van dat u de ernst van de klimaatcrisis jarenlang heeft gebagatelliseerd?5 Erkent u dat draagvlak creëren voor stevige klimaatmaatregelen begint met het schetsen van het eerlijke verhaal over het bovengemiddelde aandeel van Nederland in de klimaatcrisis6 en de ernst van de gevolgen voor huidige en toekomstige generaties Nederlanders?7
Het kabinet neemt de klimaatcrisis zeer serieus. Zoals reeds in antwoord op vraag 1 opgemerkt dragen de EU en Nederland bij aan de oplossing van het probleem met de ambitieuze, vastgelegde doelen voor 2030 en 2050, en de daarbij behorende maatregelen. In het coalitieakkoord heeft het kabinet Rutte IV een ambitieuze inzet geformuleerd op het klimaatbeleid, waarvoor in totaal € 35 miljard is gereserveerd in het Klimaatfonds.
Heeft u door dat niet alleen de klimaatcrisis een groot risico is voor het leefbaar houden van de aarde, maar dat hetzelfde ook geldt voor de natuurcrisis?8 Kunt u toelichten hoe vanuit de wetenschap gewezen wordt op de relatie tussen de klimaat- en de natuurcrisis, dat deze crises in essentie met elkaar samenhangen en dat wanneer de natuurcrisis effectief bestreden wordt, we daarmee ook klimaatcrisis bestrijden?9
Het kabinet is zich bewust dat klimaatverandering en biodiversiteitsverlies twee zeer grote uitdagingen van deze tijd en twee kanten van dezelfde medaille zijn. Het beschermen van biodiversiteit en ecosystemen is van fundamenteel belang. Naast dat gezonde ecosystemen koolstof kunnen vastleggen en vasthouden bieden zij veerkracht tegen klimaatverandering, terwijl klimaatverandering de habitats van soorten aantast en een belangrijke oorzaak is van het verlies aan biodiversiteit. Klimaatverandering en biodiversiteitsverlies hebben ook dezelfde grondoorzaken die verband houden met niet-duurzame consumptie- en productiewijzen. Met het verlies aan biodiversiteit verliezen we niet alleen de natuur, maar ook een deel van onze beste verdediging tegen klimaatverandering. Dit blijkt ook uit recente IPCC en IPBES-rapporten.
Heeft u door dat naast enorme fossiele industrie ook de wereldwijde veehouderij voor een heel groot deel verantwoordelijk is voor de uitstoot van broeikasgassen?10 Bent u ervan op de hoogte dat Frankrijk op dit moment van het jaar al met enorm droogte kampt en dat Franse boeren de noodklok luiden?11 Heeft u eigenlijk door dat dit soort problemen steeds vaker, ook in Nederland, zullen voorkomen?
Het kabinet is zich bewust dat ook de uitstoot van broeikasgassen uit landbouw en voedselsystemen wereldwijd bijdragen aan klimaatverandering. Deze zijn deels afkomstig uit de veehouderij, maar ook uit ontbossing voor nieuwe landbouwgrond. Landbouw en voedselsystemen wereldwijd worden tevens getroffen door de gevolgen van klimaatverandering. Klimaatverandering heeft onder andere (extreme) droogte, wateroverlast en verzilting tot gevolg. Ook Europa en Nederland hebben met deze gevolgen te maken. Om die reden ondersteunen en stimuleren we in Nederland agrariërs, mede-overheden en ketenpartijen om de land- en tuinbouw weerbaarder te maken met onder meer het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw. We passen daarbij de drie adaptatiestrategieën gericht op optimaliseren, meebewegen en transformeren toe. In debrief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan uw Kamer van 7 juli 202212 bent u geïnformeerd over de inzet voor een klimaatadaptieve landbouw in de komende vier jaar (2023–2027).
Erkent u dat op een aarde die steeds verder opwarmt de landbouw als een van de eerste sectoren zwaar zal worden getroffen, onder meer omdat door droogte en verwoestijning steeds minder plekken geschikt zullen zijn voor het verbouwen van voedsel, waardoor voedseltekorten zullen oplopen en voedselprijzen zullen stijgen? Begrijpt u dat dit mogelijk tot grote migratiestromen kan leiden?
Het kabinet is bekend met het feit dat de landbouw getroffen wordt door de gevolgen van klimaatverandering en maakt zich hier zorgen over. Zoals de recente IPCC rapporten aangeven zorgt klimaatverandering in sommige regio’s voor een verminderde voedselproductie en worden miljoenen mensen blootgesteld aan acute voedselonzekerheid en verminderde waterzekerheid door toenemende weer- en klimaatextremen. Elke toename van de opwarming van de aarde zal de risico’s vergroten. Of klimaat gerelateerde voedselonzekerheid op zichzelf tot grote migratiestromen leidt, is afhankelijk van de lokale context en responsmechanismen, in samenhang met andere factoren die mensen doen beslissen om hun woongebied al dan niet te verlaten.
Bent u persoonlijk bezorgd over de steeds groter wordende klimaatcrisis? Voelt u – even los van uw politieke verantwoordelijkheid – de dreiging van de klimaat- en natuurcrisis als iets dat u in uw persoonlijke leven ook echt kan raken? Kunt u daarop reflecteren?
Het kabinet neemt de klimaatcrisis zeer serieus. De gevolgen ervan raken iedereen in Nederland (en daarbuiten) en zijn ook in onze omgeving merkbaar. De Minister-President en ik beantwoorden deze Kamervragen vanuit onze formele rol en niet vanuit de persoonlijke levenssfeer.
Illegaal verblijf in het Torentje |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de klip en klare brandweeradviezen, waaruit blijkt dat u illegaal in het Torentje verblijft?1
De brandweeradviezen zijn bekend. Omdat de tijdelijke huisvesting voor het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) nog niet gereed is, is het voor het Ministerie van AZ helaas nog niet mogelijk om te vertrekken vanaf het Binnenhof. Er zijn aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is om op een veilige manier de werkzaamheden te verrichten op het Binnenhof. Het college van de gemeente Den Haag heeft ingestemd met verlenging van de vergunning voor het gebruik van het Binnenhof-complex tot 31 juli 2024. Van illegaal verblijf in het Torentje is dan ook geen sprake. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Leijten (kenmerk: 2023Z02937) die de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Orde d.d. 13 maart 2023 mede namens mij aan de Tweede Kamer heeft verzonden.
Waarom heeft u lak aan brandweeradviezen en lapt u veiligheidsregels aan uw laars?
Er zijn bij het Ministerie van AZ aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is om op een veilige manier de werkzaamheden te verrichten op het Binnenhof. De aanbevelingen van de brandweer zijn in deze maatregelen meegenomen. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Leijten (kenmerk: 2023Z02937) die de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Orde d.d. 13 maart 2023 mede namens mij aan de Tweede Kamer heeft verzonden.
Wat voor signaal geeft u met uw illegale verblijf in het Torentje aan de bevolking, waarvan verwacht wordt dat het zich wel aan de regels houdt? Graag een gedetailleerd antwoord, met daarbij ook wat u vindt van de opstelling van de Haagse burgemeester die deze illegale praktijken toelaat.2
Zie het antwoord op vraag 1.
De uitspraken van de minister-president inzake NGO's |
|
Don Ceder (CU), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe verhoudt zich de nuancering die u deze week gaf, namelijk dat ngo’s (Niet-gouvernementele organisaties) de «beste intenties hebben», maar soms «onbedoeld met mensensmokkelaars hebben meegewerkt» tot zijn oorspronkelijke uitspraak dat je wel mag «kijken naar welk business model zit er achter een ngo. Er zijn goede ngo’s en er zijn slechte ngo’s, die onderdeel zijn van een heel cynisch model van mensensmokkelaars»?1
Het kabinet waardeert de inzet van ngo’s om mensen in nood op zee te redden. Tegelijkertijd zijn er mensensmokkelaars actief op de Middellandse zee en in derde landen vanwaar migranten vertrekken of doorreizen. De activiteiten van private schepen, die in SAR-zones stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, dienen niet behulpzaam te zijn bij het in stand houden van deze criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten. Dit is een delicate balans waarbij er volgens het kabinet oog moet zijn voor beide aspecten. Het is aan de nationale (opsporings)autoriteiten – als daartoe aanleiding is – hiernaar onderzoek te doen en zo nodig over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Dat hangt af van nationale wetgeving in het desbetreffende land. In Nederland is deze bevoegdheid voorbehouden aan het Openbaar Ministerie.
Het kabinet is daarmee niet voor het strafbaar stellen van hulp aan mensen in nood op zee door organisaties, zoals ngo’s, die handelen op basis van humanitaire gronden, maar wil strafrechtelijke aansprakelijkheid niet principieel bij wet uitsluiten. Dit is ook niet noodzakelijk. Indien op humanitaire gronden is gehandeld kan dit nu al worden meegewogen in een strafrechtelijk onderzoek: op grond van een algemene strafuitsluitingsgrond – zoals overmacht in noodtoestand – kan die omstandigheid in de weg staan aan de strafbaarheid. Indien in een strafrechtelijk onderzoek aan het licht komt dat de betrokkene heeft gehandeld op humanitaire gronden, kan het Openbaar Ministerie zelf besluiten om niet over te gaan tot strafvervolging of kan uiteindelijk ten overstaan van de rechter een beroep op zo’n algemene strafuitsluitingsgrond worden gedaan.
Veronderstelde u op het moment van het gesprek met de NOS dat er ngo’s zijn die geld verdienen aan het oppikken van vluchtelingen op de Middellandse Zee? Zo ja, waar was die veronderstelling op gebaseerd? Zo nee, waarom suggereerde u dit door de bovengenoemde uitspraak? Was deze uitspraak alleen maar «te kort door de bocht» of ongefundeerd? Neemt u deze uitspraken volledig terug?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat vluchtelingen geen mogelijkheid hebben op een veilige manier naar Europa te komen? Wat vindt u van deze situatie? Erkent u, zoals beschreven door vele migratie-experts, dat hiermee juist het verdienmodel van mensensmokkelaars wordt gecreëerd, ongeacht of ngo’s actief zijn op de vluchtroutes?
Het kabinet onderschrijft het belang te voorkomen dat migranten de levensgevaarlijke routes over zee afleggen en dat daarmee hun leven op het spel wordt gezet. Daar zet het kabinet zich voor in. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door het ontwikkelen van brede migratiepartnerschappen, hervestiging van vluchtelingen via de UNHCR, het tegengaan van grondoorzaken van migratie en de aanpak van mensensmokkel.
Voornamelijk is van belang dat de criminele smokkelnetwerken zelf zo goed mogelijk worden aangepakt en dat hun verdienmodel zoveel mogelijk wordt ondermijnd. In Nederland is hiertoe voor de integrale aanpak van mensensmokkel het barrièremodel mensensmokkel ontwikkeld. Hierin staan verscheidene interventies op verschillende niveaus benoemd – te weten in landen aan de andere kant van de EU-buitengrenzen, binnen het Schengengebied alsook in Nederland zelf. Deze worden door de betrokken organisaties uitgevoerd, zoals onder meer het OM, de Koninklijke Marechaussee, de Politie en de Immigratie en Naturalisatiedienst. Internationaal werkt Nederland ook middels diverse initiatieven en projecten samen met andere landen, EU agentschappen zoals Europol, Eurojust, Frontex en andere internationale organisaties om irreguliere migratie tegen te gaan en mensensmokkel en de netwerken daarachter te bestrijden.
Bent bekend met het onderzoek van Eugenio Cusumano, docent Internationale Betrekkingen aan de Universiteit Leiden, waaruit blijkt dat er geen relatie is tussen de aanwezigheid van reddingsteams op zee en het aantal vluchtelingen dat oversteekt?2
Ja, het kabinet heeft hiervan kennisgenomen.
Bent u ermee bekend dat het aantal migranten nu een stuk hoger is dan in eerdere jaren, toen er juist meer ngo's actief waren?3 Hoe beoordeelt u dit gegeven en hoe verhoudt zich dit tot de uitspraken van de Minister-President dat ngo’s onbedoeld meewerken aan mensensmokkel?
De oorzaken van de huidige hoge aantallen migranten zijn divers en het is lastig één op één oorzaak-gevolgrelaties te leggen tussen de aan- of afwezigheid van bepaalde factoren en de route die een migrant aflegt.
Ik verwijs u daarnaast naar de antwoorden op vragen 1 en 2.
Deelt u de mening dat zelfs als ngo’s zouden worden misbruikt door mensensmokkelaars, het redden van mensenlevens altijd de hoogste prioriteit heeft?
Zoals reeds aangegeven waardeert het kabinet de inzet van ngo’s die mensen in nood op zee redden en daarbij het verlies van mensenlevens mede helpen voorkomen. De uitgangspunten volgens het kabinet hierbij zijn de verplichtingen die voortvloeien uit verdragen, zoals de verplichting voor verdragsstaten en daarmee kapiteins van schepen varend onder de vlag van een verdragsstaat om mensen in nood te redden en onmiddellijk hulp aan te bieden. Staten dienen conform deze internationaalrechtelijke verplichtingen te handelen. In deze zin deelt het kabinet de mening van de vraagstellers. Ik verwijs u daarnaast naar de antwoorden op vragen 1 en 2.
Bent u bekend met wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat er ngo’s zijn die betrokken zijn bij mensensmokkel? Zo ja, kunt u dit delen?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 is het aan de nationale (opsporings)autoriteiten – als daartoe aanleiding is – onderzoek te doen of activiteiten van private schepen behulpzaam te zijn bij het in stand houden van deze criminele activiteiten van mensensmokkelaars en zo nodig over te gaan tot strafrechtelijke vervolging indien zijn feiten als strafbaar kwalificeren. Dat hangt af van nationale wetgeving in het desbetreffende land. In Nederland is deze bevoegdheid voorbehouden aan het Openbaar Ministerie.
Welke rol speelt het onderscheid tussen «goede en slechte ngo’s» in de doorbraak die er volgens u bereikt is in de gesprekken met Italië over de naleving van het Dublin-akkoord?4
Het is de inzet van Nederland dat de Dublin-verordening beter wordt nageleefd. Het kabinet zet zich daarvoor in via contacten met andere lidstaten en via contacten met de Europese Commissie. De Minister-President heeft het belang van de naleving van de Dublin-verordening eveneens aan de orde gesteld in zijn recente gesprek met de Italiaanse premier. Het belang van naleving van de Dublin-verordening staat voor het kabinet los van de activiteiten van NGO’s.
Wat voor soort dingen willen Italië, Bulgarije, Slovenië en Kroatië kunnen doen, om vervolgens ook de registratie van asielzoekers goed plaats te laten vinden?5
Met het noemen van deze andere landen door de Minister-President verwees hij naar de noodzaak om zowel aan de buitengrens op zee maar ook aan de grenzen op land in het oosten van Europa grensbeheer te versterken om grip op irreguliere migratie te krijgen, indien men uiteindelijk tot een echte oplossing van het Europese migratievraagstuk wil kunnen komen. Dit was ook onderdeel van de Nederlandse inzet voor de Europese Raad van februari.6 Uw vraag kan ik niet voor deze genoemde landen beantwoorden.
Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk verslag doen van de gesprekken met de Italiaanse premier Meloni over dit onderwerp?
Tijdens het bezoek aan Rome op 8 maart kwamen verschillende onderwerpen aan bod, waaronder migratie. Voor wat betreft migratie is er met de Italiaanse premier gesproken over het belang van partnerschappen met derde landen, over de naleving van het Dublin-akkoord en het bestrijden van mensensmokkelaars op de Middellandse Zee. Ook kwam het belang van snelle implementatie van de ER-conclusies aan bod, waarbij Nederland en Italië, samen met andere lidstaten, een prominente rol kiezen om dit proces verder te helpen. Deze uitkomsten kwamen op 21 maart ook aan bod tijdens het Kamerdebat ter voorbereiding van de Europese Raad van 23-24 maart.
De berichtgeving over ‘Project Fear’ van de Britse overheid tijdens de coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving aangaande ««Project Fear» authors discussed when to «deploy» new Covid variant», de «Lockdown Files» en de openbaargemaakte chatberichten van voormalig health secretary Matt Hancock?1, 2, 3, 4
Ja.
Was u op de hoogte van deze strategie van de Britse voormalig Minister van Volksgezondheid om de bevolking angst aan te jagen door het «uitrollen» van een nieuwe COVID-variant? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht, welke Nederlandse autoriteiten en/of bewindspersonen beschikten over deze informatie, wat is de Nederlandse reactie hierop geweest, waarom heeft u hierover de Kamer niet geïnformeerd en waarom heeft de Nederlandse overheid hieraan geen ruchtbaarheid gegeven en dit niet sterk veroordeeld?
Ik was hiervan niet op de hoogte. Overigens merk ik wel op dat de term «deploy», door u vertaald als «uitrollen», geen betrekking heeft op het uitrollen van een nieuwe COVID-variant maar op het nieuws over deze variant.
Indien u niet op de hoogte was van de tactiek van Hancock, hoe reflecteert u dan op de informatie uit de zogenaamde «Lockdown Files», die recent naar buiten is gebracht? Bent u voornemens contact op te nemen met de Britse overheid om opheldering te vragen over deze kwestie?
Uit de persberichten over de gelekte whatsapp berichten komt naar voren dat ook andere aspecten dan wetenschappelijke inzichten meegespeeld hebben in de besluitvorming in het Verenigd Koninkrijk. Ik zie geen reden om contact op te nemen met de Britse overheid.
Vindt u het geoorloofd dat de Britse regering een nieuwe COVID-variant actief en gecalculeerd heeft ingezet om angst en daarmee draagvlak voor een lockdown te creëren? Zo ja, kunt u dan uitleggen op welke manier het wat u betreft wetenschappelijk en moreel verantwoord is om een potentieel, vermeend, gezondheidsgevaar bewust in te zetten voor politieke doeleinden?
Ten algemene ben ik van mening dat het nooit geoorloofd is om angst te creëren.
Is het wat u betreft geoorloofd dat de Britse overheid belangrijke informatie zoals deze – het ontstaan van een nieuwe COVID-variant en daarmee een vermeend nieuw risico voor de volksgezondheid – niet direct openbaar heeft gemaakt, maar bewust heeft gewacht op het juiste «momentum» om deze informatie naar buiten te brengen, teneinde de eigen agenda maximaal te faciliteren? Zo ja, kunt u hiervoor een onderbouwde uitleg/rechtvaardiging geven?
De inzet van het kabinet is erop gericht belangrijke informatie zo snel mogelijk openbaar te maken. Tijdens de coronacrisis is op rijksoverheid.nl het coronadashboard ingericht, zodat eenieder de ontwikkeling van het virus kan volgen.
Weet u of en welke wetenschappers en/of wetenschappelijke instituten op de hoogte waren van deze aanpak van de Britse regering? Waren ook Nederlandse wetenschappers/instituten/prominenten ingelicht over deze strategie? Zo ja, wie waren dit? Indien u dit niet weet, bent u dan bereid dit uit te zoeken?
Aangezien de door u aangehaalde artikelen in de pers gaan over een grote hoeveelheid gelekte interne whatsapp berichten tussen leden van de Britse regering en ambtenaren, heb ik geen enkele reden om aan te nemen dat wetenschappers of wetenschappelijke instituten in Nederland op de hoogte waren van deze berichten. Ik zie geen reden om dit uit te zoeken.
Heeft de Nederlandse overheid zich tijdens de coronacrisis ook bediend van dergelijke strategieën? Kunt u aangeven of en welke informatie tijdens/over/met betrekking tot de coronapandemie en het coronavirus de Nederlandse overheid strategisch heeft ingezet voor politieke doeleinden? Zijn ook door Nederlandse bewindspersonen en/of andere autoriteiten in Nederland nieuwe COVID-varianten en/of andere COVID-gerelateerde zaken ingezet voor politieke doeleinden/beeldvorming en/of om kabinets(corona)beleid te ondersteunen/faciliteren en/of draagvlak voor beleid onder de bevolking te creëren? Zo ja, kunt u dan gedetailleerd inzicht geven op welke manier, op welke momenten, door welke personen en op basis van welke informatie en bevoegdheden dit is gebeurd, op basis van welke overwegingen, wie daar (indirect) vanaf wisten en welke communicatie tussen welke (bewinds)personen daarover heeft plaatsgevonden? Zo niet, kunt u dan bewijslast aanleveren die aantoont dat de Nederlandse overheid zich nooit van dergelijke tactieken heeft bediend? Zo nee, waarom niet?
De inzet van de Nederlandse overheid is gericht op het zo snel en accuraat mogelijk informeren van de Nederlandse bevolking over de aspecten die samenhangen met de corona epidemie. Daarbij is ook oog voor het draagvlak voor maatregelen maar is er geen sprake van het strategisch inzetten van informatie voor politieke doeleinden. Ook de Onderzoeksraad voor Veiligheid, die het handelen van de Nederlandse overheid in de coronacrisis onderzocht heeft, heeft hiervan en in haar beide evaluatie rapporten geen melding gemaakt.
Klopt het dat het Nederlandse kabinet op basis van de specifieke variant die Hancock, zoals blijkt uit de openbaargemaakte chatberichten, wilde «uitrollen», de avondklok heeft ingevoerd? Zo ja, klopt het dan dus dat het Nederlandse kabinet (in ieder geval indirect) ook gebruik heeft gemaakt van deze nieuwe variant om politiek beleid te implementeren en hiervoor draagvlak te creëren? Is dit op meer momenten tijdens de coronacrisis gebeurd? Zo nee, waarom is dat volgens u niet het geval? Zo ja, vindt u dat gerechtvaardigd en waarom?
De avondklok is ingevoerd naar aanleiding van de epidemiologische situatie in Nederland.
Waarom zegt u in de beantwoording op eerdere Kamervragen dat er nooit gebruik is gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology (BDM) voor gedragsbeïnvloeding, terwijl dit zwart op wit staat in vrijgegeven Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-documenten en inmiddels ook bekend is dat bepaalde coronamaatregelen, zoals de mondkapjesplicht, puur zijn ingezet voor het veranderen van gedrag?5, 6
Ik ben het niet eens met uw analyse dat uit de door u genoemde documenten zou blijken dat gebruik is gemaakt van de Behavioural Dynamics Methodology.
Indien de Nederlandse overheid tijdens de coronacrisis ook van dergelijke strategieën gebruik heeft gemaakt, is hierover dan contact geweest met de media? Over welke informatie beschikten welke journalisten/kranten/programma’s/websites en op welke manier en onder welke voorwaarden en afspraken door/met welke autoriteiten en/of bewindspersonen is deze gepubliceerd?
De Nederlandse overheid heeft tijdens de coronacrisis geen gebruikt maakt van door u genoemde strategieën.
De mogelijke oorsprong van de coronapandemie als gevolg van een ‘lableak’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving over de steeds waarschijnlijker wordende hypothese dat de coronapandemie zijn oorsprong vond in de (abusievelijke) ontsnapping uit het Wuhan Institute of Virology (WIV)?1, 2, 3
Ja.
Hoe plausibel acht u deze mogelijkheid, na het kennisnemen van de meest recente berichten? Gaat u de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) oproepen tot het met de grootste prioriteit herstarten van het onderzoek naar de herkomst van het SARS-COV-2-virus?
De WHO heeft onderzoek gedaan en daarover een rapport gepubliceerd. De WHO heeft aangegeven dat verder onderzoek op dit moment niet nuttig is.
Hoe reflecteert u op de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen over de mogelijke herkomst van het SARS-COV-2-virus uit het WIV, waarin u deze theorie slechts omschrijft als een «interessante wetenschappelijke discussie»? Vindt u inmiddels niet dat het meer is, of in ieder geval inmiddels moet worden, dan slechts een «discussie» en dat met de grootste prioriteit moet worden uitgezocht of het coronavirus inderdaad is ontsnapt, of wellicht zelfs is losgelaten, uit het WIV?4, 5
De vraag naar de oorsprong van het SARS-COV-2-virus is in eerste instantie een wetenschappelijke vraag, de WHO heeft zich er voor ingezet deze te beantwoorden.
Hoe reflecteert u met de kennis van de recente berichtgeving op de rol van het Outbreak Management Team (OMT)-lid Koopmans, die in het allereerste begin van de coronapandemie actief werk heeft gemaakt van het onderdrukken van de lableak-theorie? Bent u nog steeds van mening dat dit geoorloofd was en slechts een geval van «wetenschappelijke gedachtevorming» betrof, niet in de laatste plaats met het oog op haar hoedanigheid als lid van het OMT en wetenschapper, die als taak had alle wetenschappelijke theorieën aangaande dit virus en de bestrijding daarvan serieus te nemen en objectief te onderzoeken?
Het bericht dat een van de acht diensten van de Amerikaanse overheid die zich met de oorsprong van het SARS-COV-2-virus bezighoudt, zijn beoordeling heeft aangepast van «weet ik niet» naar «mogelijk lableak» is voor mij geen aanleiding mijn eerder gegeven mening te herzien.
Nu de lableaktheorie steeds waarschijnlijker lijkt te worden, bent u dan niet van mening dat het OMT-lid deze theorie helemaal niet had mogen verwerpen, met name ook omdat de bewijslast daarvoor er nauwelijks was? Vindt u in retrospectief niet dat zij het OMT en het kabinet wel degelijk had moeten informeren over de teleconferentie van 1 februari 2020, waarin de lableaktheorie uitgebreid besproken werd en er werd besloten tot het actief onderdrukken ervan?
Zoals eerder herhaaldelijk aangegeven, heeft de overheid geen rol bij wetenschappelijke discussies.
Kunt u aangeven waarom de mogelijkheid van een lableak als oorsprong van de coronapandemie nauwelijks een onderwerp van gesprek is geweest binnen het OMT en het kabinet, terwijl deze theorie al heel vroeg in de pandemie door verschillende wetenschappers is aangedragen? Of was het wel degelijk een onderwerp van gesprek, maar is besloten om hier geen ruchtbaarheid aan te geven? Zo ja, wat waren hiervoor de overwegingen?
De oorsprong van het SARS-COV-2-virus is geen onderwerp van gesprek geweest omdat deze oorsprong geen invloed heeft op de mogelijkheden om de epidemie te bestrijden.
Kunt u aangeven of en welke bewindspersonen vanaf wanneer op de hoogte waren van de steeds grotere waarschijnlijkheid van de lableaktheorie? Welke informatie is er (wereldwijd), op welke momenten, door autoriteiten/overheden met de autoriteiten in Nederland gedeeld, door wie en wat is er met die informatie gedaan? Waarom is de Kamer hierover niet direct geïnformeerd en waarom heeft hierover geen parlementair debat plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 6.
Indien zou blijken dat de coronapandemie inderdaad zijn oorsprong vindt in een lableak, welke stappen gaat de Nederlandse overheid dan zetten om te achterhalen wat er exact gebeurd is, wie daarvoor verantwoordelijk waren en wie ervan op de hoogte waren, zowel internationaal als nationaal?
Voor het antwoord op dergelijke vragen vertrouw ik op de WHO.
Indien blijkt dat in Nederland bepaalde autoriteiten en/of bewindspersonen wel degelijk op de hoogte waren van de steeds groter wordende waarschijnlijkheid van de lableak-theorie en/of daarover werden geïnformeerd door derden en dus beschikten over cruciale informatie zonder deze openbaar te maken, welke consequenties worden daaraan dan verbonden?
Ik heb geen aanleiding de veronderstelling in deze vraag te delen en zie dan ook geen meerwaarde om hierover te speculeren.
Bent u inmiddels wel voornemens om het OMT-lid te bevragen over haar kennis van de lableak-hypothese, de informatie waarover zij gedurende de coronacrisis beschikte met betrekking tot dit onderwerp, met wie zij daarover contact had en waarom zij op een dusdanige manier heeft getracht de lableak-theorie te onderdrukken, terwijl daarover helemaal geen wetenschappelijke consensus bestond?
Nee.
Hoe reflecteert u op de communicatielijn vanuit de overheid die de lableak-theorie stelselmatig heeft afgedaan als een «complottheorie» en de mensen die hierover berichtten en/of vragen stelden positioneerde als «wappies»? Gaat de overheid hiervoor excuses aanbieden?
Een dergelijke communicatielijn is vanuit de overheid niet gebruikt.
Gaat u nieuwe informatie aangaande de herkomst van het SARS-COV-2-virus en de oorsprong van de coronapandemie open en transparant delen met de Kamer en de Nederlandse bevolking?
Ik ben zeer voor transparantie, maar richt mij daarbij wel op het handelen van de Nederlandse overheid. Alle informatie van de WHO waarnaar u verwijst, is openbaar. Informatie van de diensten van de Amerikaanse regering is beperkt openbaar. Ik ben niet bekend met de inhoudelijke werkzaamheden en informatiepositie van de Amerikaanse veiligheidsdiensten. Ik ben ook niet voornemens om contact te zoeken met Amerikaanse autoriteiten inzake de informatie waarover zij beschikken met betrekking tot een mogelijke lableak.
Heeft u inmiddels, of bent u voornemens om, contact (te zoeken) met de WHO en/of de Amerikaanse autoriteiten inzake de informatie waarover zij beschikken met betrekking tot een mogelijke lableak?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om alle informatie met betrekking tot een mogelijke lableak waarover de Nederlandse overheid op dit moment beschikt openbaar te maken, ook informatie over personen die (mogelijk) betrokken waren bij het (laten) ontsnappen van het SARS-COV-virus en/of daarvan afwisten, betrokken waren bij gain-of-function onderzoek met virussen in/door het WIV en/of daarvan afwisten, personen die bepaalde (financiële) belangen hadden bij het verwerpen van de lableaktheorie en/of daarvan afwisten, etc.?
Ik beschik niet over dergelijke informatie.
Strengere regels voor schepen die migranten redden op de Middellandse Zee |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 dat van de Italiaanse autoriteiten een reddingsschip van Artsen zonder Grenzen gedurende twintig dagen niet mag uitvaren om mensen op de Middellandse Zee te redden en dat de Italiaanse autoriteiten een boete van 10.000 euro aan Artsen zonder Grenzen hebben opgelegd voor het achterhouden van informatie over een reddingsactie waarbij 48 migranten zijn gered? Zo ja, wat vindt u van deze maatregel?
Ja, het kabinet heeft hiervan kennisgenomen. Zie verder het antwoord op vragen 2 en 3.
Klopt het dat de Italiaanse president op 2 januari jongstleden een gedragscode voor migrantenreddingsschepen heeft vastgesteld, waarin onder meer wordt voorgeschreven dat reddingsschepen direct na een reddingsactie toegang moeten vragen tot een haven en daar onmiddellijk naartoe moeten varen, op straffe van boetes die kunnen oplopen tot 50.000? Zo ja, wat is de precieze status van deze gedragscode en hoe verhoudt deze code zich tot Europese en internationale verdragsrechtelijke bepalingen? Bent u het met de stelling eens dat deze gedragscode in ieder geval op gespannen voet staat met deUnited Nations Convention on the Law of the Sea, de International Convention for the Safety of Life at Sea, de Commission Guidance of te Facilitators Directive van de Europese Commissie en het Protocol against the smuggling of migrants by land, sea and air, supplementing the United Nations convention against transnational organized crime, waarin het onmiddellijk hulpverlenen aan mensen in nood op zee verplicht is gesteld en een uitzondering wordt gemaakt op gecriminaliseerde mensensmokkel voor humanitaire hulpverlening? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat sinds 3 januari jl., nadat het decreet daarvoor was ondertekend door de President van de Italiaanse Republiek op 2 januari jl., er een nieuwe gedragscode voor schepen die stelselmatig Search and Rescue-operaties (hierna: SAR-operaties) uitvoeren voor de kust van Italië van kracht is geworden. Op 23 februari jl. heeft het Italiaanse parlement het decreet goedgekeurd en daarmee heeft het de status van wet gekregen.
De nieuwe gedragscode bepaalt volgens de lezing van het kabinet dat 1) een schip dat stelselmatig SAR-operaties uitvoert over alle noodzakelijke toestemmingen van de vlaggenstaat moet beschikken en aan alle technische eisen moet voldoen om geschikt te zijn voor vervoer te water, 2) de drenkelingen aan boord tijdig moeten worden geïnformeerd over de mogelijkheid om internationale bescherming aan te vragen, 3) er onmiddellijk een veilige haven aangevraagd moet worden bij de verantwoordelijke autoriteiten en dat het schip daar onmiddellijk naar toe dient te varen en 4) dat alle vereiste informatie over de reddingsoperatie aan de verantwoordelijke autoriteiten moet worden verstrekt. Op niet-naleving van bovenstaande norm staan bestuurlijke sancties, zoals een boete.
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven over de verenigbaarheid van deze Italiaanse wet met Europese en internationaalrechtelijke verdragen. Dat is voorbehouden aan een rechter. Het is aan de Europese Commissie, als hoedster van de EU-verdragen, om erop toe te zien dat de wetgeving verenigbaar is met het Unierecht. In algemene zin is het kabinet het eens met de stelling van de vraagsteller dat het internationaal recht staten en daarmee kapiteins van een schip varend onder een vlag van een staat verplicht onmiddellijk hulp te verlenen aan mensen in nood op zee. Voorts bepalen verdragen dat de staat in wiens opsporings- en reddingsgebied een drenkeling wordt gered de primaire verantwoordelijkheid heeft t.a.v. de coördinatie en samenwerking bij het vinden van een veilige haven. Staten dienen volgens het kabinet conform deze internationaalrechtelijke verplichtingen te handelen.
Bent u het eens met de stelling dat deze gedragscode levensreddende acties op de Middellandse Zee ernstig belemmert?
Zie antwoord vraag 2.
Houden deze Italiaanse maatregelen verband met de door u aangekondigde gesprekken over maatregelen rond de bewaking van de EU-zeegrenzen en het kunnen differentiëren naar «fatsoenlijke» non-gouvernementele organisaties (ngo’s) en ngo’s «die niet deugen» bij reddingsoperaties?2 Wat is uw concrete inzet bij dit soort gesprekken?
De getroffen maatregelen door Italië betreffen geen EU-maatregelen en zijn unilateraal door Italië genomen. In EU-verband is recent wel het gesprek opnieuw opgestart over operaties in het Middellandse zeegebied, door het bijeen roepen van de SAR-Contact Group, onder leiding van de Commissie. Het kabinet heeft de afgelopen jaren meermaals opgeroepen tot duidelijke kaders en te komen tot goede afspraken tussen alle betrokken partijen om tot een normalisatie van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen, inclusief het vaststellen van SAR-zones en veilige havens en de opbouw van goed werkende kustwachten met voldoende capaciteit. Ook dient daarbij altijd het non-refoulement principe in acht te worden genomen. Deze afspraken moeten bijdragen aan een voorspelbaar en verantwoordelijk mechanisme voor personen die tijdens een SAR-operatie zijn gered. Hier ligt wat Nederland betreft een gedeelde verantwoordelijkheid voor alle landen in het Middellandse Zeegebied; het is niet vanzelfsprekend dat SAR-operaties van (commerciële) schepen altijd uitmonden in ontscheping in de EU. Dit geldt temeer omdat verreweg de meeste van deze SAR-operaties plaatsvinden in de SAR-zones van Noord-Afrikaanse landen, soms op slechts geringe afstand van de kust. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat drenkelingen conform de bestaande internationaalrechtelijke kaders naar een veilige haven dienen te worden gebracht. Dat kan ook in een land zijn van waaruit men vertrokken is. Wanneer een EU-lidstaat betrokken is bij een SAR-operatie dient deze er zorg voor te dragen dat ontscheping van drenkelingen niet plaatsvindt in strijd met het principe van non-refoulement.
Bent u het eens met de stelling dat ngo’s zoals Artsen zonder Grenzen hier worden gestraft voor het redden van mensen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om overleg te zoeken met uw Italiaanse ambtgenoot om humanitaire reddingsoperaties niet te hinderen of te blokkeren? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om in het individuele geval van het Artsen zonder GrenzenreddingsschipGeo Barents de Italiaanse autoriteiten te verzoeken om de opgelegde administrative detention onmiddellijk te schorsen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet waardeert de inzet van ngo’s om mensen in nood op zee te redden. Tegelijkertijd dienen de activiteiten van private schepen, die in SAR-zones stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, niet behulpzaam te zijn bij het in stand houden van criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten. Het is aan de nationale (opsporings)autoriteiten hier onderzoek naar te doen en zo nodig over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Dat hangt af van nationale wetgeving in het betreffende land. In Nederland is deze bevoegdheid voorbehouden aan het Openbaar Ministerie.
Het kabinet is daarmee niet voor het strafbaar stellen van hulp aan mensen in nood op zee door organisatie, zoals ngo’s, die handelen op basis van humanitaire gronden, maar wil de strafbaarstelling niet principieel bij wet uitsluiten. Zie daarover het antwoord op vraag 6. Ten slotte mengt het kabinet zich niet in de (individuele) rechtsgang van andere EU-lidstaten.
Wat vindt u ervan dat Nederland, in tegenstelling tot andere EU-lidstaten, de uitzonderingsclausule voor humanitaire hulpverlening niet heeft geïmplementeerd? Bent u bereid om de door de Europese Commissie in deCommission Guidance voorgestelde uitzonderingsclausule voor humanitaire hulpverlening op te nemen in de Nederlandse strafwetgeving voor mensensmokkel? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om in EU-verband het belang van humanitaire hulpverlening en de onmisbare rol daarbij van ngo’s zoals Artsen zonder Grenzen op zee te benadrukken en belemmeringen daarbij te helpen wegnemen? Zo nee, waarom niet?
Bij de implementatie van de Richtlijn tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf, is als gevolg van een door de Tweede Kamer aangenomen amendement, de humanitaire uitzonderingsclausule niet overgenomen in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht (strafbaarstelling van mensensmokkel).3 Reden daarvoor was, aldus het amendement, het veronderstelde risico dat van de open geformuleerde uitzonderingsclausule misbruik zou kunnen worden gemaakt, terwijl de bestaande strafuitsluitingsgronden voldoende ruimte bieden om in de situatie waarin sprake is van handelen op humanitaire gronden te voorzien in straffeloosheid.4 Dat op humanitaire gronden is gehandeld kan nu al worden meegewogen in een strafrechtelijk onderzoek: op grond van een algemene strafuitsluitingsgrond – zoals overmacht in noodtoestand – kan die omstandigheid in de weg staan aan de strafbaarheid van mensensmokkel. Indien in een strafrechtelijk onderzoek aan het licht komt dat de betrokkene heeft gehandeld op humanitaire gronden, kan het Openbaar Ministerie zelf besluiten om niet over te gaan tot strafvervolging. Wanneer het handelen op humanitaire gronden pas na het instellen van vervolging aan het licht komt, dan kan ten overstaan van de rechter een beroep op zo’n algemene strafuitsluitingsgrond worden gedaan. Het voorgaande vindt bevestiging in jurisprudentie van de Hoge Raad. Daarin wijst het hoogste rechtscollege, mede op grond van de aangehaalde wetsgeschiedenis, voor situaties waarin een beroep op een dergelijke strafuitsluitingsgrond kan worden aanvaard in het bijzonder op «gevallen van humanitaire bijstand zonder enig oogmerk van eigen bevoordeling aan een vreemdeling van wie aannemelijk is dat hij in een zijn leven of veiligheid bedreigende noodsituatie verkeert en aan wie bij zijn vlucht redelijkerwijze niet op andere wijze hulp kan worden geboden dan door hem wederrechtelijk over de grens met Nederland te brengen of in Nederland verder te brengen.»5 Tegen die achtergrond acht het kabinet het niet nodig om te voorzien in een expliciete humanitaire uitzonderingsgrond.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat over de komende JBZ-Raad?
Dat is niet gelukt, omdat het kabinet de antwoorden op de vragen van de leden Ceder (ChristenUnie) en Podt (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2191) tegelijkertijd met deze antwoorden aan uw Kamer wilde aanbieden.
Het beschermen van carnaval |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Als iedereen gelijk is in Oeteldonk, waarom is carnaval dan zo’n wit feestje?»1
Ja
Deelt u de mening dat carnaval een prachtige traditie is dat helemaal niets van doen heeft met discriminatie in welke vorm dan ook? Zo ja, hoe gaat u deze traditie beschermen tegen het opkomend wokisme?
Cultuur, en dus ook carnaval, is van en voor iedereen. Ik heb geen aanwijzingen dat deze mooie traditie onder druk staat of beschermd moet worden tegen welke maatschappelijke stroming dan ook. Gelukkig is het vieren van carnaval na twee jaar beperkingen door corona weer mogelijk geweest.
Wanneer gaat u ein-de-lijk staan voor het behouden van tradities, zoals de Paasvuren die door het stikstofbeleid onmogelijk gemaakt worden en het carnaval, dat door wokegedram in een kwaad daglicht wordt gesteld?
Ik vind het belangrijk dat iedereen zich kan herkennen in, en kan deelnemen aan het cultureel erfgoed dat Nederland rijk is. Mensen voelen zich verbonden met elkaar door middel van deelnemen aan immaterieel erfgoed. Dit geldt zeker voor carnaval.
Zoals ik ook in mijn Meerjarenbrief duidelijk heb gemaakt, sta ik voor «alle vormen van erfgoed: van musea en monumenten tot tradities en gebruiken zoals de bloemencorso’s, Koningsdag en het (Zomer)carnaval.» Dit is in lijn met het UNESCO Verdrag inzake Bescherming van het Immaterieel Cultureel Erfgoed dat Nederland geratificeerd heeft. Onder meer via het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland en de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland wordt hier actief uitvoering aan geven.
Het bericht ‘Radicaliseringsexpert Soumaya Sahla wil haar plek bij de VVD terugveroveren’ |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wilt u met inachtneming van artikel 68 van de Grondwet alle door mij in deze vragenreeks gestelde vragen volledig en waarheidsgetrouw beantwoorden?1
Vanzelfsprekend beantwoord ik uw vragen in overeenstemming met de inlichtingenplicht van art 68 Grondwet.
Wilt u deze vragen niet gebundeld maar per vraag beantwoorden?
Ja.
Wilt u deze vragen zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken, beantwoorden en ook eerlijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Waarom heeft u mijn vorige vragen van 19 januari op 13 februari op zo’n schandalige manier merendeels niet beantwoord door bij bijna ieder antwoord een onderscheid te maken tussen de premier en de VVD?
De inlichtingenplicht aan leden van de Tweede en Eerste Kamer geldt voor Ministers en Staatssecretarissen. Bewindslieden verrichten echter niet al hun werkzaamheden uit hoofde van hun ambt. Naast het ambt als Minister-President vervul ik ook een rol als partijpoliticus. Het is bij de beantwoording van schriftelijke vragen van leden van de Tweede Kamer aan de Minister-President niet aangewezen rollen te vermengen en dus in het ambt inlichtingen te verstrekken over aangelegenheden die primair de andere rol betreffen. Het karakter van de werkzaamheden is bepalend voor het antwoord op de vraag in welke hoedanigheid ze worden verricht, niet het moment waarop, de locatie waar, de eventueel gebruikte middelen of het al dan niet expliciet benoemen van een hoedanigheid.
Ik begrijp de verschillende, ook persoonlijke, overwegingen van de heer Wilders bij het stellen van zijn vragen. De herhaling en de opeenvolging van zijn vragen maken opnieuw volkomen duidelijk welk zwaar belang hij aan zijn vragen en de beantwoording daarvan hecht. Ik heb dat dan ook zwaar gewogen maar ik acht het ook nu –in het belang van de juiste verhouding tussen kamer en kabinet – van wezenlijk belang op de hiervoor genoemde punten te wijzen.
Wat bezielde u om zo respectloos om te gaan met legitieme vragen die bij mij als volksvertegenwoordiger en bedreigde persoon leven als het gaat om uw contacten met een veroordeelde moslimterrorist, die nota bene lid was van een islamitische terreurorganisatie die mij wilde vermoorden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Realiseert u zich dat u daarmee bovendien in strijd handelt met artikel 68 van de Grondwet, wat zegt dat de regering verplicht is om ieder individueel Kamerlid de inlichtingen te geven waar hij of zij om vraagt?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wilt u dat alsnog doen en alle vragen beantwoorden zonder te verwijzen naar de VVD? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Lijdt u aan een politiek Dr Jekyll en Mr Hyde complex? Zo nee, wilt u al deze vragen volledig en eerlijk beantwoorden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u voor uw antwoord bij vraag 4 van de vorige vragenreeks aangeven vanuit welke locatie en vanaf welke telefoon, uw privételefoon of uw zakelijke telefoon, u de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla op 5 december 2021 een sms-je heeft gestuurd met de tekst «Ik duik er erven in ASAP»? Wilt u deze vraag eerlijk beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023 nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Deelt u de mening dat, indien u dit sms-je heeft gestuurd vanuit het Torentje en/of vanaf uw zakelijke telefoon, u niet kunt volhouden dat ik mij voor een antwoord bij de VVD moet melden en u mijn vraag dus moet beantwoorden in uw hoedanigheid als Minister-President? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u in uw sms-je van 5 december 2021 aan Soumaya Sahla gezegd dat u dat sms-je stuurde als partijleider van de VVD of als Minister-President? Wilt u deze vraag eerlijk beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u de inhoud van dit sms-je alsnog met de Kamer delen? Zo nee, wat heeft u te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Indien u dit sms-je aan Souamya Sahla op 5 december 2021 niet vanuit het Torentje en/of vanaf uw privételefoon heeft gestuurd, bij wie van de VVD moet ik mij dan melden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u een naam bij wie ik mij moet melden en een bijbehorend telefoonnummer om het betreffende antwoord te krijgen, of stuurt u mij lafhartig met een kluitje in het riet omdat u iets te verbergen heeft? Wilt u er verstandig aan doen en deze vraag conform artikel 68 van de Grondwet nu en hier beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
In uw antwoord op vraag 5 van de vorige vragenreeks geeft u aan dat u niet alle informatie over uw contacten kunt openbaren. Waarom is dat?
Ik heb in het antwoord op vraag 4 het onderscheid tussen het ambt en andere hoedanigheden toegelicht. Bewindslieden houden contact met allerlei personen en organisaties. Het is belangrijk dat dergelijk contact in vertrouwen en in beslotenheid kan plaatsvinden. Dat brengt met zich dat niet al dergelijke contacten volledig openbaar kunnen zijn.
Suggereert u dat u informatie aangaande Soumaya Sahla achterhoudt?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom kunt u deze informatie niet openbaar maken? Wat heeft u te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien deze informatie wel openbaar zou worden gemaakt?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom probeert u de waarheid te verdoezelen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 7 uit de vorige vragenreeks niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 8 van de vorige vragenreeks aangeven vanuit welke locatie en vanaf welke telefoon, uw privételefoon of uw zakelijke telefoon, u op 25 januari 2022 een telefoongesprek gevoerd heeft met de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla waarin u heeft gezegd: «We buigen niet voor Wilders, wij zijn trots op jou, je hoort bij ons. Maar de mensen willen dat je sorry zegt. Doe dat nou gewoon. Geef een verklaring uit, ga bij een talkshow zitten en zoek daarna even de luwte op»?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Deelt u de mening dat, indien u dit telefoongesprek heeft gehouden vanuit het Torentje en/of vanaf uw zakelijke telefoon, u niet kunt volhouden dat ik mij voor een antwoord bij de VVD moet melden en u mijn vraag niet kunt beantwoorden in uw hoedanigheid als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Vanuit welke locatie en vanaf welke telefoon, uw privételefoon of uw zakelijke telefoon, heeft u de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla op 26 januari 2022 een sms-je heeft gestuurd met de tekst «Tekst van Kees gezien, ziet er goed uit»?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u in uw sms-je van 26 januari 2022 aan Soumaya Sahla gezegd dat u dat sms-je stuurde als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u de inhoud van dit sms-je alsnog met de Kamer delen? Zo nee, wat heeft u te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 8 uit de vorige vragenreeks niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u iets te verbergen? Wat heeft u te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Begrijpt u dat door het wegduiken voor eerlijke antwoorden steeds minder mensen u vertrouwen? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u met Soumaya Sahla afspraken gemaakt bij de beantwoording van de vragen van 19 januari jl.?
Nee
Heeft u direct of indirect via ambtenaren of anderen contact met haar gehad bij de beantwoording van mijn vragen uit de vorige vragenreeks?
Nee
Waarom beantwoordt u vraag 9 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 10 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 10 uit de vorige vragenreeks aangeven of u trots was op de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Hoe maakt u dit onderscheid? Lijdt u wellicht aan een gespleten politieke persoonlijkheid? Bent u daarvoor in behandeling?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u tijdens het telefoongesprek op 25 januari 2022 gezegd dat u deze opmerking maakte als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 11 uit de vorig vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 11 van de vorige vragenreeks aangeven of u de opmerking dat zij «bij ons» hoort heeft gedaan als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u tijdens het telefoongesprek op 25 januari 2022 gezegd dat u deze opmerking maakte als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 12 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 12 van de vorige vragenreeks aangeven of u de opmerking «maar de mensen willen dat je sorry zegt» heeft gedaan als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u tijdens het telefoongesprek op 25 januari 2022 gezegd dat u deze opmerking maakte als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 15 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 15 van de vorige vragenreeks aangeven of u de opmerking «zoek daarna even de luwte op» heeft gedaan als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u uitleggen waarom u tijdens de persconferentie van 28 januari 2022 wel vragen van journalisten beantwoordt, maar een Kamerlid, die op grond van artikel 68 Grondwet vragen stelt, doorverwijst naar de VVD? Deelt u mijn mening dat dit ongrondwettig en onbehoorlijk is, en een teken van politieke lafheid en zwakte? Zo nee waarom niet?
Terugkijkend had ik tijdens die persconferentie hierop scherper moeten reageren
Vindt u het beantwoorden van journalisten belangrijker dan het beantwoorden van Kamerleden?
Nee
Waarom beantwoordt u vraag 17 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 18 uit de vorige vragenreeks niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Laat u bewust de suggestie boven de markt hangen dat u de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla vaker heeft gesproken? Waarom bent u daar niet eerlijk over? Wat heeft u tegen het delen van de waarheid?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Realiseert u zich dat het op deze manier onduidelijk blijft of u haar vaker hebt gesproken?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Bent u bang om dit te onthullen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom ontkent u niet dat u haar vaker heeft gesproken?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Welke informatie over u en Soumaya Sahla kan er nog naar buiten komen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Zou u toch niet schoon schip maken en eerlijk antwoord geven op de vraag of u Soumaya Sahla vaker heeft gesproken, aangezien de waarheid dit vroeg of laat zal achterhalen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
In uw antwoord op vraag 21 van de vorige vragenreeks zegt u dat u Soumaya Sahla buiten de genoemde afspraak op 26 september 2019 niet op het Ministerie van Algemene Zaken heeft ontvangen, betekent dit dat u haar wel elders heeft gesproken?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 22 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom heeft u bij de beantwoording van vraag 23 uit de vorige vragenreeks niet de conclusie getrokken om de moslimterrorist Soumaya Sahla die veroordeeld is wegens lidmaatschap van een terroristische organisatie en verboden wapenbezit, en gearresteerd is met een doorgeladen automatisch geweer, een Agram 2000, daarom niet te ontvangen in het Torentje?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Snapt u dat mensen, waaronder ikzelf, het totaal ongepast en walgelijk vinden dat een premier een veroordeelde terrorist ontvangt, fêteert en politiek behaagt?
De verschillende, ook persoonlijke, overwegingen van de heer Wilders bij het stellen van zijn vragen zijn begrijpelijk.
Waarom beantwoordt u vraag 23 uit de vorige vragenreeks wel, maar verwijst u mij in alle voorgaande vragen naar de VVD?
De verstrekte inlichtingen zijn relevant in mijn hoedanigheid als Minister-President.
Bedoelt u bij de beantwoording van vraag 25 uit de vorige vragenreeks dat u toegeeft dat u heeft gelogen, aangezien u, in tegenstelling tot hetgeen u op de persconferentie van 28 januari 2022 beweerde, zich wel degelijk in Soumaya Sahla had verdiept omdat u haar immers had uitgenodigd in het Torentje en sms- en telefooncontact met haar onderhield?
Ik heb geen reden om terug te komen op hetgeen ik heb gezegd op de wekelijkse persconferentie van 28 januari 2022.
Kunt u hier glashelder over zijn, en een klip en klaar eerlijk antwoord geven? Zo nee, waarom niet?
ja
Waarom geeft u niet eerlijk toe dat u tijdens de persconferentie van 28 januari 2022 heel goed wist met wie u te maken had? Kunt u daar een eerlijk antwoord op geven?
Zie het antwoord op vraag 67.
Waar bent u bang voor?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
U geeft bij vraag 26 uit de vorige vragenreeks aan dat u via mediaberichtgeving bekend was met het feit dat Soumaya Sahla fatwa’s had uitgesproken, maar wanneer was u hiermee bekend?
Ik heb deze berichtgeving gelezen ten behoeve van de beantwoording van de door u gestelde vragen (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532). Over de vraag of ik deze berichtgeving eerder tot mij heb genomen sinds de datum van publicatie meer dan 17 jaar geleden kan ik geen uitspraken met de hiervoor vereiste zekerheid doen.
Was dat vóórdat u haar in het Torentje had uitgenodigd op 26 september 2019 of daarna? Kunt u daar een eerlijk antwoord op geven?
Zie het antwoord op vraag 71.
Betekent uw antwoord op vraag 27, 37, 38, 39 en 50 uit de vorige vragenreeks, waarin u te kennen geeft afstand te nemen van uitspraken van Soumaya Sahla die strijdig zijn met de feiten waarvoor zij is veroordeeld, zoals: «Ik kwam in een complexe situatie terecht die ik niet meer onder controle had» en «Ben ik een moslimterrorist? Absoluut niet», dat u nooit meer een plaats voor haar in de politiek weggelegd ziet? Kunt u hier een eerlijk antwoord op geven?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 30 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 31 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 32 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u aan de oud-minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Asscher zelf, of aan zijn ambtsopvolger vragen of het klopt dat hij Soumaya Sahla heeft ontmoet?
De van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontvangen informatie (zie Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) geeft mij geen aanleiding verder navraag te doen.
Waarom houdt u bij de beantwoording van vraag 33 de oud-minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Asscher, een hand boven het hoofd?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Wat hebben u en de Partij van de Arbeid hier te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Is hier een gespreksnotitie kwijtgeraakt?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Zo ja, bent u bereid deze alsnog op te laten sporen en met de Kamer te delen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Bedoelt u met uw antwoord bij vraag 40 uit de vorige vragenreeks dat u wel veroordeelde terroristen spreekt of steunt? Zo ja, welke?
Ter voorkoming van verdere misverstanden zij hier herhaald dat er geen beleid van het kabinet is om met dergelijke personen te spreken, maar dat anderzijds niet kan worden uitgesloten dat, al dan niet bewust, eens een dergelijk contact plaatsheeft.
Zijn er meerdere veroordeelde terroristen die u heeft gesproken of gesteund?
Zie het antwoord op vraag 85.
Wanneer heeft u deze veroordeelde terroristen gesproken of gesteund?
Zie het antwoord op vraag 85.
Waarom bent u hier niet eerlijk over geweest?
Zie het antwoord op vraag 85.
Waarom beantwoordt u vraag 44 uit de vorige vragenreeks niet? Ik vraag u nogmaals of u de mening deelt dat het onverteerbaar en onacceptabel is als ik, als doelwit van de terroristische organisatie de Hofstadgroep, de terreurgroep die de aanleiding is dat ik dit jaar negentien jaar geleden mijn vrijheid ben kwijtgeraakt, in de Kamer zou kunnen worden geconfronteerd met een aldaar rondlopend voormalig lid van diezelfde terreurorganisatie?
Ter voorkoming van verdere misverstanden zij hier herhaald dat de Kamer regels stelt rondom de toelating van bezoekers tot het gebouw en de vergaderingen, en het is daarom niet aan het kabinet te oordelen over wie er wel of niet toegang tot de Tweede Kamer gebouwen heeft of heeft gehad.
Wilt u alstublieft een normaal antwoord geven op deze vraag en niet naar iemand anders verwijzen? Snapt u dat dit voor mij belangrijk is? Zo nee, waarom niet?
De verschillende, ook persoonlijke, overwegingen van de heer Wilders bij het stellen van zijn vragen zijn begrijpelijk.
Waarom beantwoordt u vraag 45 uit de vorige vragenreeks niet? Ik vroeg helemaal niet naar de regels in de Tweede Kamer, dus nogmaals: Wat is uw oordeel over het feit dat de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla «best vaak» in de Tweede Kamer kwam?
Zie het antwoord op vraag 89.
Wat vindt u daarvan? Kunt u een eerlijk antwoord geven? Snapt u dat dit voor mij belangrijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 89.
Waarom beantwoordt u vraag 48 uit de vorige vragenreeks niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u alsnog antwoord geven op vraag 48?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom durft u niet te zeggen dat u niet 100% kunt uitluiten dat Soumaya Sahla nog een veiligheidsgevaar vormt of kan vormen? Snapt u dat dit voor mij belangrijk is? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom draait u om het antwoord op deze vraag heen? Bent u bang voor het antwoord?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Betekent dit dat u het ook niet volledig vertrouwt, aangezien u deze vraag niet met «ja» kunt beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 49 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen? Kunt u alsnog antwoord geven op vraag 49?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u nu de beleefdheid opbrengen mijn vragen wel netjes en volledig te beantwoorden, en geen enkele keer meer te verwijzen naar de VVD maar zelf als Minister-President conform artikel 68 van de Grondwet antwoord te geven? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Realiseert u zich dat ik nooit op zal geven en altijd door zal gaan me het stellen van vragen inzake uw contacten met de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla, totdat u eerlijke antwoorden geeft en de waarheid boven tafel komt?
Van de in de vraag verwoorde intenties neem ik kennis.
Het risico op een onbeheersbare brand en het niet vertrekken van het ministerie van Algemene Zaken |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom weigert het Ministerie van Algemene Zaken te vertrekken van het Binnenhof, ondanks dat de brandweer waarschuwt voor het risico op een onbeheersbare brand die gevaarlijk is voor zowel uw medewerkers als het brandweerpersoneel? Kunt u dit uitgebreid toelichten?1
In brieven aan uw Kamer d.d. 5 november en 16 december 2021 (Kamerstuk 34 293, nr. 123 en 125) heeft de toenmalig Staatssecretaris van BZK gemeld dat de eerder voorziene tijdelijke huisvesting voor het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) bij het Catshuis als optie is komen te vervallen en dat het Ministerie van AZ elders in de rijksvastgoedportefeuille zal worden ondergebracht, te weten in het rijksverzamelkantoor Bezuidenhoutseweg 73 (B73). Deze tijdelijke huisvesting is nog niet gereed en het is voor het Ministerie van AZ dan ook helaas nog niet mogelijk om te vertrekken vanaf het Binnenhof. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft om deze reden een verlenging van de vergunning voor gebruik van het Binnenhof-complex aangevraagd. Het college van de gemeente Den Haag heeft ingestemd met verlenging van het gebruik van het Binnenhof-complex tot 31 juli 2024.
Er zijn bij het Ministerie van AZ aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is om op een veilige manier de werkzaamheden te verrichten op het Binnenhof. Het gaat onder meer om extra brandscheidingen, veilige toegankelijke vluchtwegen, instructie voor bezoekers en verzwaarde controles op het verwijderen van brandbaar materiaal. De aanbevelingen van de brandweer zijn in deze maatregelen meegenomen.
Waarom drong het kabinet aan op de verhuizing van het Parlement omdat de veiligheid voor personeel en hulpverleners niet te garanderen was, maar geldt dit niet voor uw eigen ministerie?
In de afgelopen perioden zijn aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is de komende periode op een veilige manier op het Binnenhof te blijven. In de brief d.d. 18 november 2015 (kamerstuk 34 293, nr. 3) wordt onder andere toegelicht dat de brandveiligheid van het Binnenhof-complex onvoldoende is. Dit geldt ook voor het gedeelte waar het Ministerie van AZ gehuisvest is. Maar omdat voor het Ministerie van AZ, in tegenstelling tot voor het parlement, nog geen alternatieve locatie beschikbaar is, is verhuizen op dit moment niet mogelijk. Zodra de tijdelijke huisvestinglocatie gereed is, zal het Ministerie van AZ verhuizen.
Waarom is er op 3 november 2022 aangegeven dat het Ministerie van Algemene Zaken de verhuisdatum dient te halen? Wat is er sindsdien veranderd waardoor het ministerie niet verhuist?2
Toen de eerder voorziene tijdelijke huisvesting voor het Ministerie van AZ bij het Catshuis als optie is vervallen, is direct een onderzoek gestart naar een alternatieve locatie. Gezien de te beschermen belangen, de benodigde veiligheidsmaatregelen en de eisen aan de tijdelijk vergaderlocatie van de ministerraad en onderraden, bleken slechts enkele panden in de Haagse regio potentieel geschikt om als tijdelijke huisvesting te dienen. Het Rijksverzamelkantoor Bezuidenhoutseweg 73 (B73) is als definitieve locatie geselecteerd. Op basis van een dergelijk vergelijkend onderzoek is nog geen exacte planning van de uit te voeren werkzaamheden en de voorzien verhuisdatum te geven. Dit blijkt pas uit de nadere uitwerking. Ook dan moet rekening worden gehouden met onvoorziene omstandigheden, zoals langere levertijden van materiaal e.d.
Waarom zou het pand aan de Bezuidenhoutseweg 73 niet geschikt zijn, zoals oorspronkelijk het plan was?
Het pand aan de Bezuidenhoutseweg 73 is geschikt te maken. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe vaak komt het gemiddeld voor dat de u direct toegang nodig heeft tot vertrouwelijke stukken en deze stukken dusdanig vertrouwelijk zijn dat ze nergens anders opgeslagen zouden kunnen worden?
Een aanzienlijk deel van de medewerkers van het Ministerie van AZ werkt dagelijks met staatsgeheim gerubriceerde stukken, zoals de notulen van de ministerraad en stukken gerelateerd aan de nationale veiligheid. Het is dan ook noodzakelijk direct toegang te hebben tot deze stukken. Het gaat overigens niet alleen om stukken die conform het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013) dienen te worden opgeslagen, maar ook om apparatuur die in een beschermde omgeving moet staan en om benodigde ruimtes die geschikt zijn voor vertrouwelijke beraadslaging.
Als om onvoorziene andere redenen het ministerie langere tijd niet meer toegankelijk zou zijn, betekent dit dan dat u in die tijd uw werkzaamheden niet meer kunt uitvoeren?
Nee, in dat geval worden noodvoorzieningen getroffen. Het zal de werkzaamheden van het Ministerie van AZ wel aanzienlijk bemoeilijken en processen doen verstoren.
Wordt er gewerkt aan een alternatieve plek waar vertrouwelijke stukken kunnen worden opgeslagen, waar u direct toegang tot heeft? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet? Zo ja, wanneer is dit gereed?
De alternatieve plek is de tijdelijke huisvesting aan de Bezuidenhoutseweg 73. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Welke maatregelen worden er genomen om het risico op brand zo klein mogelijk te houden, zoals de gemeente eist?
Zie antwoord vraag 1.
Wie draagt de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid indien er onverhoopt een onbeheersbare brand uitbreekt? Is dat uw ministerie of de gemeente Den Haag die uitstel heeft verleend?
Wie in het onverhoopte geval van brand verantwoordelijk en aansprakelijk is, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval.
Het steunen van Polen in haar lijn om weer baas in eigen land te worden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onzalige besluit van de Europese Commissie om Polen opnieuw voor de rechter te slepen?1
Ja
Bent u het ermee eens dat Europese regelgeving ons land opzadelt met grote problemen, kijk alleen al naar de asiel- en stikstofcrisis?
Het kabinet houdt bij de totstandkoming van nieuwe regelgeving nauwlettend in het oog wat de gevolgen zijn voor Nederland. Het kabinet beoordeelt van elk voorstel voor EU-regelgeving, onder andere, de gevolgen op het gebied van regeldruk en de implicaties voor de uitvoering en handhaving (BNC-fiche). De inzet van het kabinet tijdens de onderhandelingen over nieuwe EU-regelgeving is er steevast op gericht de NL belangen goed te borgen.
Deelt u de mening van Polen dat nationale wetgeving natuurlijk zwaarder moet wegen dan het Europese recht? Zo ja, wilt u Polen steunen in haar strijd om weer baas in eigen land te zijn en wilt u deze lijn ook per ommegaande de Nederlandse lijn richting de Europese Unie laten zijn? Graag een gedetailleerd antwoord.
Nee, die mening deelt het kabinet niet. Een gedeelde, goed functionerende rechtsorde binnen de EU is een voorwaarde voor effectieve Europese samenwerking. Het is hiervoor van essentieel belang dat alle lidstaten de beginselen van het EU-recht erkennen en respecteren, waaronder autonomie, voorrang, doeltreffendheid en uniforme toepassing van het EU-recht, alsmede de eerbiediging van de bevoegdheid van het EU-Hof van Justitie op grond van artikel 267 EU-Werkingsverdrag (VWEU).
Op 14 juli 2021 ontkende het Poolse Grondwettelijk Hof de bindende kracht van voorlopige maatregelen van het EU-Hof van Justitie voor zover deze betrekking hebben op de organisatie en de werking van de rechterlijke macht. Op 7 oktober 2021 oordeelde het Poolse Grondwettelijke Hof dat cruciale onderdelen van de EU-Verdragen (waaronder artikel 19 VEU, het recht op effectieve rechtsbescherming) onverenigbaar zijn met de Poolse Grondwet. Het kabinet steunt de Commissie volledig in haar besluit om Polen voor het EU-Hof van Justitie te dagen over deze uitspraken van het Poolse Grondwettelijk Hof.
De ontmoeting tussen de minister-president en de Azerbeidzjaanse president Aliyev |
|
Agnes Mulder (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Kees van der Staaij (SGP), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat was de bedoeling van het gesprek met de Azerbeidzjaanse president Aliyev in Davos in januari?1 Met welke andere regeringsleiders of staatshoofden heeft u in Davos dergelijke gesprekken gevoerd?
Het bilaterale gesprek met de Azerbeidzjaanse president Aliyev heeft op verzoek van Nederland plaatsgevonden. De bedoeling van het gesprek was het overbrengen van de Nederlandse zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de facto blokkade van de Laçın-corridor en te spreken over het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan, evenals over geopolitieke ontwikkelingen en de Russische agressieoorlog in Oekraïne.
Tijdens het World Economic Forum in Davos heeft de Minister-President gesproken met meerdere regeringsleiders en staatshoofden. Zo hebben er bilaterale gesprekken plaatsgevonden met de bondspresident van Zwitserland, de president van Ecuador, de president van Irak, de president van Moldavië, de Minister-President van Tunesië, en de president van de Koerdische Autonome Regio.
Kunt u aangeven waarom dit gesprek met president Aliyev nuttig is geweest?
Het gesprek bood de mogelijkheid op het hoogste niveau de Nederlandse positie over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de factoblokkade van de Laçın-corridor over te brengen. Voorts bood de ontmoeting gelegenheid te spreken over het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan. De Minister-President heeft in het gesprek steun uitgesproken voor het EU-bemiddelingsproces onder leiding van de voorzitter van de Europese Raad Charles Michel. Tevens werd gesproken over de Russische agressieoorlog in Oekraïne. Azerbeidzjan steunt de territoriale integriteit en soevereiniteit van Oekraïne en levert humanitaire hulp.
Klopt het dat u president Aliyev bedankt heeft voor de gasleveranties aan Europa? Klopt het dat Azerbeidzjan gas uit Rusland importeert?2 Betekent dit dat de levering van gas aan Europa door Azerbeidzjan in elk geval deels gecompenseerd wordt met de import van Russisch gas? Indien dit niet klopt, kunt u uitleggen waarom dat zo is volgens u? Deelt u de mening dat Europa op deze manier indirect toch weer Russisch gas koopt? Zo nee, waarom niet? Kunt u uitsluiten dat de opbrengsten hiervan bij Russische leveranciers terecht komen?
Tijdens voornoemd gesprek is door beide zijden tevredenheid uitgesproken over de Azerbeidzjaanse gasleveranties aan de EU en de intentie om deze verder te verhogen conform het medio vorig jaar tussen de EU en Azerbeidzjan afgesloten Memorandum of Understanding inzake een strategisch energiepartnerschap. Voor zover bekend bedroegen de Azerbeidzjaanse gasleveranties aan de EU afgelopen jaar 11,4 miljard kubieke meter (en daarbovenop 8,4 miljard kubieke meter aan Turkije). Volgens mediaberichten importeert Azerbeidzjan via een tijdelijk contract gedurende een half jaar (november »22 – maart »23) maximaal 1 miljard kubieke meter Russisch gas voor binnenlands gebruik. Dit betekent dat Azerbeidzjan gasleveranties aan de EU en Turkije in de genoemde periode voor een beperkt deel opvangt met gasleveranties vanuit Rusland.
De EU bouwt in het kader van de REPowerEU-strategie de afhankelijkheid van Russisch gas zo snel mogelijk af. Dit is ook één van de doelen van voornoemd Memorandum of Understanding tussen de EU en Azerbeidzjan. De Europese Commissie heeft dan ook aangekondigd de kwestie van Russische gasimporten door Azerbeidzjan in de context van de implementatie van het MoU met de Azerbeidzjaanse autoriteiten te gaan bespreken.3
Hoe heeft u gereageerd op de bewering van president Aliyev dat de blokkade van de Lachin-corridor een gerechtvaardigde reactie van de Azerbeidzjaanse bevolking en maatschappelijke organisaties is op de «illegale exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen van Azerbeidzjan in gebieden waar de Russische vredeshandhavers tijdelijk gestationeerd zijn»? Acht u dit een geloofwaardige bewering en kunt u toelichten waarom wel of niet?
Tijdens het gesprek heeft de Minister-President de Nederlandse zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de factoblokkade van de Laçın-corridor overgebracht. Azerbeidzjan geeft aan dat het zich zorgen maakt over het gebrek aan controle over hetgeen via de Laçın-weg wordt vervoerd. De Minister-President heeft in het gesprek benadrukt dat een burgerbevolking nooit het slachtoffer mag worden van een politieke situatie. Zie voorts het antwoord op vraag 7.
Heeft u de blokkade van de Lachin-corridor veroordeeld en de opening ervan geëist? Deelt u de analyse dat Azerbeidzjan met de blokkade een etnische zuivering van het gebied Nagorno-Karabach probeert te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke Europese actie acht u passend hierop? Hoe draagt u eraan bij dat die passende reactie volgt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u president Aliyev ook gewezen op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat in december al uitgesproken heeft dat Azerbeidzjan ernstig zieken en mensen zonder middelen van bestaan moet doorlaten? Heeft u de president erop gewezen dat Azerbeidzjan volgens het Hof zelf deze uitspraak niet uitvoert?3
Nederland heeft op woensdag 9 februari jl., samen met enkele andere lidstaten, geïntervenieerd bij het Comité van Ministers (CM) van de Raad van Europa (RvE), waarbij Azerbeidzjan werd opgeroepen om uitvoering te geven aan de voorlopige maatregelen van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake de Laçın-corridor. Op 22 februari jl. heeft het Internationaal Gerechtshof voorlopige maatregelen aan Azerbeidzjan opgelegd om vrije doorgang van de Laçın-corridor in beide richtingen te verzekeren. In de uitspraak refereerde het Hof aan de verplichtingen van Azerbeidzjan onder het trilaterale akkoord uit 2020. Nederland zal Azerbeidzjan blijven oproepen om aan zijn juridische verplichtingen te voldoen en vrije doorgang te bewerkstelligen.5 De EU heeft op 23 februari 2023 dezelfde boodschap afgegeven.6 In het gesprek met president Aliyev zijn de voorlopige maatregelen onder artikel 39 die door het EHRM zijn opgelegd als zodanig niet aan de orde gekomen.
Bent u van mening dat Azerbeidzjan de andere uitspraken van het Europees Hof respecteert? Zo nee, welke reactie vanuit Europa acht u passend? Hoe draagt u eraan bij dat die passende reactie volgt?
Het toezicht op de naleving van uitspraken van het EHRM is belegd bij het CM van de RvE. Dit toezicht is een collectieve verantwoordelijkheid van de verdragspartijen bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Nederland neemt actief deel aan de bijeenkomsten van het CM, waarin dit toezicht wordt uitgeoefend, ook ten aanzien van de zaken betreffende Azerbeidzjan. De besprekingen in het CM over de tenuitvoerlegging door staten van de uitspraken van het EHRM zijn vertrouwelijk. De beslissingen van het CM worden openbaar gemaakt.
Het Department for the Execution of Judgments (DEJ) van de RvE ondersteunt het CM bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de uitspraken van het EHRM. Uit het meest recent gepubliceerde rapport van het DEJ, in 2021, komt naar voren dat Azerbeidzjan op de zesde plaats staat (van de in totaal 47 lidstaten ten tijde van publicatie) voor wat betreft het aantal EHRM-zaken dat onder verscherpt toezicht staat. Op 31 december 2022 stonden 285 zaken van Azerbeidzjan onder toezicht voor tenuitvoerlegging. Afgelopen jaar heeft het CM 35 zaken van Azerbeidzjan gesloten.
Heeft u de bezetting van soeverein grondgebied van Armenië door Azerbeidzjan veroordeeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betrof een kort onderhoud waarin niet alle aspecten van het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan aan de orde konden worden gesteld. Het Nederlandse standpunt met betrekking tot de bezetting van Armeens grondgebied is bekend. De EU heeft Azerbeidzjan opgeroepen om terug te keren naar de grenzen voor 12 september 2022. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld steunt Nederland deze oproep.7 Overigens stelt Azerbeidzjan dat Armenië ook Azerbeidzjaans grondgebied bezet houdt. De situatie wordt bemoeilijkt door het feit dat er op dit moment geen overeenstemming tussen beide landen is over het precieze verloop van de grens. Onderhandelingen over een definitieve, officiële grensafbakening zijn nog gaande. De EU faciliteert hierbij.
Heeft u de kwestie van de repatriëring van Armeense krijgsgevangenen en andere gedetineerden in Azerbeidzjan aan de orde gesteld, waarover de Kamer drie moties heeft aangenomen en waarvan de regering heeft toegezegd deze kwestie voort te zetten?
Dit is tijdens het gesprek niet aan de orde geweest. Nederland brengt dit onderwerp geregeld op in bilaterale gesprekken met de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Zo heb ik de situatie van de Armeense krijgsgevangenen opgebracht in een gesprek met de Azerbeidzjaanse Minister van Buitenlandse Zaken en marge van de OVSE Ministeriële op 2 december 2022.
De hoogst mogelijke koninklijke onderscheiding voor de heer Zwartendijk |
|
Kati Piri (PvdA), Agnes Mulder (CDA), Christine Teunissen (PvdD), Tom van der Lee (GL), Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU), Marieke Koekkoek (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Nilüfer Gündoğan (Volt), Olaf Ephraim (FVD), Jasper van Dijk , Sylvana Simons (BIJ1), Tunahan Kuzu (DENK), Caroline van der Plas (BBB), Ruben Brekelmans (VVD), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Ralf Dekker (FVD), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Geert Wilders (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het verhaal over Jan Zwartendijk in het boek «De rechtvaardigen» van Jan Brokken (2018), waarin uiteen wordt gezet hoe hij duizenden Joden redde tijdens de Tweede Wereldoorlog?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de heer Zwartendijk een reprimande kreeg voor zijn heldhaftige gedrag?1
Het moge duidelijk zijn dat de heer Zwartendijk geen berisping verdiende voor zijn buitengewoon moedig handelen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Als dit is gebeurd was dit volstrekt ongepast. De secretaris-generaal van mijn ministerie heeft deze boodschap, inclusief excuses, in 2018 dan ook nadrukkelijk gedeeld in een brief aan de familie van de heer Zwartendijk. Bij de onthulling van het monument voor de heer Zwartendijk in Kaunas in 2018 hebben Zijne Majesteit de Koning en mijn voorganger persoonlijk gesproken met de zoon en dochter van de heer Zwartendijk, waarbij grote bewondering is betuigd voor het optreden van hun vader in 1940.
Herinnert u zich dat de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken reeds aangaf dat Zwartendijk erkenning en eerbetoon verdient voor zijn dappere gedrag?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de open brief aan de Koning, waarin wordt opgeroepen om Zwartendijk alsnog de hoogst mogelijke Koninklijke onderscheiding te verlenen?3
Ja.
Deelt u de mening uit de genoemde open brief dat de belofte van «nooit meer» begint bij het voorkomen van haat en dat het eren van diegenen die destijds in verzet kwamen daar onderdeel van is, omdat dit de rolmodellen zijn om ons aan te spiegelen in tijden van morele dilemma’s?
Ja.
Bent u gezien het feit dat Zwartendijk in Litouwen handelde als vertegenwoordiger van de Nederlandse staat bereid om de heer Zwartendijk voor te dragen voor de hoogst mogelijke Koninklijke onderscheiding? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid daarvoor zo nodig het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau aan te passen om ook postume verlening van onderscheidingen mogelijk te maken?4
Ik deel de bewondering voor het heldhaftig optreden van de heer Zwartendijk die in uw vragen, en in de open brief naar de Koning, wordt geuit. Ik ben dan ook van harte bereid om het Kapittel voor de Civiele Orden om advies te vragen of de heer Zwartendijk postuum kan worden voorgedragen voor de Erepenning voor Menslievend Hulpbetoon, in goud. Bij een positief advies zal mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer Zwartendijk formeel voordragen voor deze onderscheiding. De Erepenning in goud geldt als één van de hoogste onderscheidingen van Nederland. Sinds 1822 werd deze onderscheiding slechts 99 keer toegekend, laatstelijk in 1964.
Op 9 juli 1951 besloot de ministerraad om (na het verstrijken van een termijn van een jaar) geen aanvragen voor onderscheidingen voor verzetsdaden begaan tijdens de Tweede Wereldoorlog meer in behandeling te nemen. Dit besluit is nog steeds van kracht, en er is sindsdien niet meer van afgeweken. De regering acht de verdiensten van de heer Zwartendijk echter dermate uitzonderlijk, gezien het zeer hoge aantal mensen die mede dankzij hem aan de Holocaust hebben kunnen ontkomen, dat zij bereid is om in zijn geval eenmalig van het besluit uit 1951 af te wijken. De ministerraad heeft tijdens haar vergadering op 21 april jl. hiertoe besloten. Hiermee wordt het Kapittel voor de Civiele Orden bij wijze van hoge uitzondering in staat gesteld om bovengenoemde adviesaanvraag inhoudelijk te behandelen.
Het is tot slot belangrijk om te vermelden dat de heer Zwartendijk in 1956 ook al Koninklijk is onderscheiden als Ridder in de Orde van Oranje-Nassau op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken. In de ondersteunende brief voor deze onderscheiding van zijn werkgever, Philips, wordt gerefereerd aan zijn functie als consul in Litouwen «in welke functie hij tal van personen van Joodse afkomst in de gelegenheid stelde de Duitse dreiging te ontlopen door uit te wijken naar Curaçao». In de officiële voordracht door Minister Beyen en Minister Luns uit 1956 voor deze onderscheiding wordt niet specifiek gerefereerd aan de visa die hij verleende, maar wel waarderend gesproken over zijn werk in Litouwen: «Tijdens de Russische bezetting heeft betrokkene zowel de Nederlandse als de specifieke Philipsbelangen met voorbeeldig vasthoudendheid beschermd.»De volle toedracht en de omvang van de inzet van de heer Zwartendijk zijn pas later bekend geworden.
Bent u bereid een standbeeld te plaatsen of gedenkplaat op te hangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor Jan Zwartendijk en de overige bij deze reddingsactie betrokken diplomaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid bovenstaande met spoed te verwezenlijken gezien de leeftijd van de kinderen van de heer Zwartendijk?
Ik deel uw mening dat een gedenkteken op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de heer Zwartendijk en de diplomaten die zich met hem hebben ingezet voor Joodse vluchtelingen, passend zou zijn. De voorbereidingen daartoe zijn reeds in gang gezet.
Het vertrouwen in het bestuur |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vertrouwen in lokaal bestuur onder druk»?1
Ja.
Schrikt u ook zo van het door lokale bestuurders ervaren gebrek aan vertrouwen van de burger in het lokale bestuur? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is spijtig en verontrustend als lokale bestuurders aangeven in hun contacten met burgers een gebrek aan vertrouwen te ervaren. Ik vind het onwenselijk als grote groepen burgers geen vertrouwen in de overheid (meer) hebben.
Het is gezond als mensen kritisch naar de overheid en de politiek kijken, dat hoort zo in een democratie. Tegelijk moeten mensen zich beschermd en gezien voelen door overheid en politiek, anders verliest de democratie aan draagvlak. In het aangehaalde artikel wordt geconcludeerd dat een deel van de lokale volksvertegenwoordigers en bestuurders ervaren dat de landelijke politiek schuldig is aan een ervaren gebrek aan vertrouwen van burgers in het lokale bestuur. Een belangrijke opdracht aan het kabinet is dan ook om ervoor te zorgen dat mensen ervaren dat de overheid er ook voor hen is. Om vertrouwen te krijgen, moet de overheid betrouwbaar, dienstbaar en rechtvaardig zijn. Daar werk ik aan, samen met de collega’s in het kabinet, door te investeren in het verbeteren van de uitvoering, in het vakmanschap van ambtenaren en in het vergroten en versterken van de mogelijkheden voor burgers om invloed uit te oefenen. Dit laatste onder meer via het aan Uw Kamer voorgelegde wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal niveau.2
Over welke gegevens over het vertrouwen in het lokale bestuur beschikt u?
Uit het recente Lokaal Kiezersonderzoek 2022 blijkt dat inwoners meer vertrouwen hebben in de lokale politiek en bestuur dan in de politiek en bestuur op nationaal niveau.3 Zo’n zestig procent van de burgers heeft (veel) vertrouwen in de gemeenteraad of in het college van burgemeester en wethouders. De burgemeester kan rekenen op (veel) vertrouwen van 65% van de burgers. Het aantal mensen dat aangeeft helemaal geen vertrouwen te hebben in deze lokale instituties schommelt rond de 5% en is daarmee veel kleiner dan dat voor regering en parlement.
Het lokaal bestuur staat er dus in algemene zin wat betreft het vertrouwen waarop ze mogen rekenen beter voor dan het nationaal bestuur.
Deelt u de mening van de lokale bestuurders dat de reden waarom het genoemde vertrouwen onder druk staat vooral komt omdat de landelijke politiek onvoldoende in staat is om de maatschappelijke problemen op te lossen? Zo ja, waarom en aan welke maatschappelijke problemen denkt u zelf? Zo nee, waarom niet? Meent u dat het gebrek aan vertrouwen dan veroorzaakt wordt door het lokale bestuur zelf en aan welke oorzaken denkt u dan?
Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) laat in zijn laatste Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB) zien dat het vertrouwen in de Tweede Kamer en de regering sinds het najaar van 2021 lager is dan het gemiddeld was in de afgelopen tien jaar en dat het sindsdien nog niet is gestegen.4 Het SCP stelt dat respondenten eerder erg kritisch zijn dan diep wantrouwend.5 De grootste groep lijkt aangehaakt. Ongeveer de helft geeft de regering een kleine voldoende, ze volgt de politiek op enige afstand en is niet tevreden. Redenen die inwoners geven voor weinig vertrouwen zijn het aanblijven van dezelfde politici, het gebrek aan verandering tussen opeenvolgende kabinetten en een ervaren gebrek aan responsiviteit en daadkracht, waarvoor de kinderopvangtoeslagaffaire en problemen in Groningen illustratief worden gevonden. Ook het functioneren van de politiek als zodanig wordt als probleem genoemd.6 Daarbij komen dan betrouwbaarheid en het luisteren naar burgers naar voren, maar ook de omgangsvormen tussen politici onderling.
Het versterken van de mogelijkheden voor burgers om invloed uit te oefenen, kan mogelijk bijdragen aan een groter vertrouwen. Er is onder aanzienlijke groepen burgers steun voor meerdere kanalen om invloed uit te oefenen, zoals referenda, inspraak, burgerfora of andere vormen van burgerparticipatie, blijkt uit ditzelfde COB. Ook schatten zij in dat deelname daaraan zin heeft. De bereidheid om zelf deel te nemen, is daarentegen wel lager.
Daarnaast werk ik, samen met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, aan een overheid die dienstbaar, dichtbij en rechtvaardig is bijvoorbeeld via het interdepartementale programma Werken aan de Uitvoering (WAU). Ook zijn wijzigingen in de Algemene Wet Bestuursrecht in voorbereiding die hardvochtige effecten van overheidshandelen door (te) strikte toepassing van wet- en regelgeving in de toekomst moeten voorkomen.
Het herstel van het vertrouwen tussen inwoners en overheid is een opgave voor het gehele kabinet. In de kabinetsreactie op de Atlas van afgehaakt Nederland is beknopt weergegeven wat er in dit licht over de volle breedte van het kabinetsbeleid gebeurt.7
Deelt u de mening dat het optreden van de rijksoverheid bij het onvoldoende oplossen van de Groningse gasproblematiek, in de toeslagenaffaire of met betrekking tot de schrijnende opvang van asielzoekers in Ter Apel bijdraagt aan het lage vertrouwen in de lokale politiek? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waaruit blijkt dan dat dit geen invloed zou hebben op het vertrouwen in de lokale politiek?
Het handelen van de overheid én de politiek bij de door u genoemde problematieken kan inderdaad een rol spelen in het vertrouwen dat inwoners hebben in de overheid en de politiek in algemene zin. Voor de Groningse gasproblematiek staat dit uitvoerig beschreven in het onlangs verschenen rapport van de parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen.8 In welke mate het handelen van rijksoverheid en de nationale politiek in de genoemde voorbeelden ook doorwerkt in het vertrouwen in de lokale overheid en politiek valt niet eenduidig vast te stellen. Hoewel het vertrouwen in de lokale overheid de afgelopen periode is gedaald – zoals ook naar voren komt in het door u aangehaalde onderzoek door Necker – worden deze lokale instituties nog steeds meer vertrouwd dan hun nationale tegenhangers, zoals gegevens uit de onlangs verschenen Staat van het Bestuur 2022 laten zien.9 Het vertrouwen in de gemeenteraad is hoger dan dat in de Tweede Kamer en het vertrouwen in het college van burgemeester en wethouders is hoger dan dat in de regering.10 Uit onderzoek van Kieskompas, waarover Trouw in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 rapporteerde11, blijkt dat er regionale verschillen zijn qua daling van het vertrouwen in de lokale overheid. Zo daalde het vertrouwen in Delfzijl en omgeving in het onderzoek erg snel. Mogelijk speelt de aanpak van de aardbevingsproblematiek hierin een rol. In het zuidwesten van Drenthe nam het vertrouwen in die periode in de lokale overheid juist toe. Ook in Fryslân hebben relatief veel mensen vertrouwen in het gemeentebestuur. Volgens de onderzoekers daalt het vertrouwen in de gemeenteraad wel mee met dat van de landelijke politiek.12
Herinnert u zich de antwoorden van de Minister-President op vragen van de leden Kuiken/Klaver c.s. over de voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030?2
Ja.
Deelt u de mening dat het niet beantwoorden van vragen over het behalen van concrete kabinetsdoelstellingen om de formele reden dat de Minister-President niet de eerstverantwoordelijke bewindspersoon is, de indruk kan wekken dat u geen rekenschap over het nakomen van doelen en beloftes kunt of wilt geven? Zo ja, deelt u dan de mening dat het dan ook niet verwonderlijk is dat het vertrouwen in de (lokale) politiek laag is? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De beantwoording van de vragen van de leden Klaver (GroenLinks), Kuiken (PvdA), Ouwehand (PvdD), Azarkan (Denk), Dassen (Volt) en Simons (BIJ1) d.d. 9 februari jl., kenmerk 2023Z02233 heeft de Minister-President per brief van 6 maart 2023 (referentie 4317011) overgedragen aan de ministers van Financiën, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Justitie en Veiligheid, voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Infrastructuur en Waterstaat, van Economische Zaken en Klimaat, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Aan alle bewindspersonen is verzocht de Kamers voorafgaande aan Verantwoordingsdag 2023 te informeren over de voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030.
Kunt u door middel van informatie die u van de verantwoordelijke bewindspersonen hebt verkregen de in de bovengenoemde vragen gevraagde doelstellingen en prognoses over het behalen daarvan alsnog aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.