De brief van Eurocommissaris Sinkevicius aan de minister voor Natuur en Stikstof over de stikstofdoelen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat u op 28 maart 2023 een overleg had met Eurocommissaris Sinkevičius in Brussel? Kunt u een gespreksverslag van die bijeenkomst openbaar maken?
Nee, ik heb op 28 maart 2023 geen overleg gehad met Eurocommissaris Sinkevičius en kan u zodoende geen gespreksverslag toezenden.
Kunt u de brief van 14 februari 2023, waarnaar de Eurocommissaris verwijst, openbaar maken?
Ik heb op 3 april uw Kamer zowel mijn brief van 14 februari 2023 aan Eurocommissaris Sinkevičius toegezonden als de antwoordbrief van de Eurocommissaris van 28 maart 2023.
Op welke wijze en op welk tijdstip heeft u de brief van 28 maart 2023 (niet op officieel briefpapier en zonder adres) ontvangen?1
De brief van Eurocommissaris Sinkevičius is op 28 maart 2023 aan de Permanente Vertegenwoordiging van de Nederlandse regering in Brussel aangeboden en is die avond laat doorgestuurd aan mijn ministerie. De brief is mij op 29 maart om 11:30 uur per email toegezonden.
Kunt u aangeven of en zo ja, welke bemoeienis, invloed, overleg de Nederlandse regering heeft gehad bij de totstandkoming van deze brief? Kunt u hier een uitputtend overzicht van geven?
Er is geen inhoudelijke betrokkenheid geweest van de Nederlandse regering met betrekking tot de totstandkoming van de brief van Eurocommissaris Sinkevičius.
Kunt u deze vagen een voor een en uiterlijk dinsdag 4 april 2023 om 14.00 uur beantwoorden in verband met het plenaire debat later die dag?
Met deze beantwoording heb ik voldaan aan uw verzoek.
Het bericht 'Afschaffing btw op groente en fruit dreigt te sneuvelen' |
|
Pieter Grinwis (CU), Romke de Jong (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Afschaffing btw op groente en fruit dreigt te sneuvelen»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van de Minister-President in de Eerste Kamer dat «het niet zo is dat de Belastingdienst een nultarief niet zou kunnen uitvoeren door ICT-problemen», maar dat het probleem zit in het «vormgeven en afbakenen van wat groente en fruit is»?2
Ja.
Waarom twijfelt u dan over het introduceren van een nultarief voor groente en fruit, terwijl er blijkens de afspraak in het coalitieakkoord en uitspraken van de Kamer breed politiek draagvlak is voor de introductie van een nultarief in de btw op groente en fruit, én de Belastingdienst – zoals blijkt uit de uitspraken van de Minister-President – het nultarief kan uitvoeren?
Er heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over het al dan niet invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit en/of alternatieve gezondheidsmaatregelen. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Hierop kan niet vooruit worden gelopen. Dat geldt ook voor wat betreft de reden(en) waarom eventueel van de maatregel zal worden afgezien.
Klopt het dat de oorzaak van deze twijfel ligt in de gedachte dat dit voor de Belastingdienst «leidt tot veel juridisch getouwtrek van producenten die vinden dat ze ook onder het nultarief moeten vallen»?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 3.
Waarom zijn dergelijke juridische procedures een probleem voor de Belastingdienst? Is de Belastingdienst inmiddels niet buitengewoon bedreven in het voeren van dit soort procedures? Is het niet zo dat in het verleden, bijvoorbeeld bij de differentiatie tussen het hoge en het lage btw-tarief, ook sprake was van «juridisch getouwtrek»? Zo ja, waarom was dit destijds geen bezwaar om tot invoering over te gaan, maar nu bij het nultarief op de btw op groente en fruit wel?
In tegenstelling tot de andere producten waarvoor het verlaagde btw-tarief geldt, zoals geneesmiddelen, is voor groente en fruit geen afbakening op basis van bestaande wetgeving mogelijk. Het verlaagde btw-tarief op geneesmiddelen is bijvoorbeeld slechts van toepassing op geneesmiddelen waarvoor een handelsvergunning is verleend op grond van de Geneesmiddelenwet. Desondanks worden op dit moment nog altijd tientallen procedures gevoerd waarbij ook deze scherpe afbakening wordt aangevochten op basis van het neutraliteitsbeginsel. Bij een btw-nultarief op groente en fruit is een dergelijke wettelijke verankering niet mogelijk waardoor ondergraving door toepassing van het neutraliteitsbeginsel nog eerder aan de orde is.
Indien sprake is van een niet juridisch-houdbare definitie levert dit niet alleen problemen op voor de Belastingdienst. Een btw-nultarief voor groente en fruit vraagt om een wettelijk onderscheid tussen groente en fruit enerzijds en andere voedingsmiddelen anderzijds. Voor andere voedingsmiddelen dan groente en fruit geldt het verlaagde btw-tarief van 9%. Het Unierechtelijke neutraliteitsbeginsel in de btw brengt mee dat op goederen en diensten die in de ogen van de «modale consument» met elkaar concurreren hetzelfde btw-tarief moet worden toegepast. Verschillen in btw-tarieven mogen, met andere woorden, geen concurrentieverstoring teweegbrengen. Als niet onder het nultarief vallende producten door de modale consument potentieel als vergelijkbaar worden gezien met producten die als groente en fruit zijn aangemerkt, kunnen verkopers van die producten ervoor kiezen om een juridische procedure te starten. Als de rechter ze gelijk geeft, zal dan op de door hen verkochte producten ook het nultarief kunnen worden toegepast. Deze producten concurreren op hun beurt weer met andere producten, die dan ook weer onder het nultarief zouden kunnen gaan vallen. Deze procedures zijn niet eenmalig, maar zullen zich blijven voortzetten omdat door elke procedure de afbakening van «groente en fruit» verandert. Dit levert rechtsonzekerheid op voor ondernemers. Er ontstaat dan bovendien olievlekwerking, waardoor er steeds meer ongezonde producten onder het btw-nultarief gaan vallen, waardoor het doel van het nultarief steeds meer verloren gaat, de maatregel ondoelmatiger wordt en de kosten van de maatregel steeds verder oplopen.
Verder verwacht de Belastingdienst juridische procedures over de toepassing van de zogeheten «eenheid-van-prestatie-leer». Deze leer bepaalt welk btw-tarief van toepassing is wanneer groente en fruit worden gecombineerd met andere prestaties (zoals toevoegingen aan groenten en fruit en samenstellingen van groente en fruit met andere voedingsmiddelen).
De bereidheid bij belastingplichtigen om te procederen wordt versterkt door het directe financiële voordeel dat zij bij een gewonnen procedure behalen. De door de consument betaalde btw hoeven zij dan niet af te dragen (of krijgen zij terug van de Belastingdienst) en is direct winst, omdat er geen plicht is om dit voordeel aan de consument door te geven. Dit voordeel is met name aanzienlijk bij grootwinkelbedrijven en loopt op met het verstrijken van de tijd. Procederen is in feite een loterij zonder nieten, omdat bij verlies geen extra heffing plaatsvindt en de consument de btw al heeft betaald.
Klopt het dat het afschaffen van de btw op groenten en fruit, afhankelijk van de vormgeving en afbakening waar de Minister-President aan refereerde, tussen de 550 en 950 miljoen euro kost? Welke dekkingsopties hebt u hierbij in gedachten?
Ja, dat klopt. Besluitvorming over eventuele invoering van deze maatregel en/of alternatieve gezondheidsmaatregelen, alsmede de dekking daarvoor, is aan een volgend kabinet.
Is het nog steeds mogelijk om de btw op groenten en fruit per 1 januari 2024 af te schaffen?
De Belastingdienst is ICT-technisch in staat om het btw-nultarief in te voeren, maar gelet op het feit dat afbakeningen juridisch onhoudbaar zijn is invoering per 1 januari 2024 niet verstandig voor zowel de handhaving als het bedrijfsleven. Besluitvorming door het demissionaire kabinet lijkt bovendien niet realistisch, gezien de datum van de verkiezingen.
Het aanhoudende gebrek aan de politieke keuzes die nodig zijn om de klimaat- en natuurcrisis te bestrijden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kun u zich voorstellen dat ontzettend veel mensen zich grote zorgen maken over de klimaatcrisis? Heeft u begrip voor hun wanhoop en boosheid, aangezien het Nederlandse kabinet volstrekt te weinig doet om de klimaatcrisis te bestrijden, terwijl tegelijkertijd de klimaatcrisis steeds ernstiger en onomkeerbare vormen aanneemt?1, 2
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen van mensen en deelt deze ook. Het laatste IPCC rapport benadrukt nogmaals dat de klimaatcrisis een zeer urgent probleem is en dat we wereldwijd nog te kort schieten om klimaatverandering te beperken tot 1,5 graden opwarming.
De EU en Nederland dragen bij aan de oplossing van het probleem met de ambitieuze, vastgelegde doelen voor 2030 en 2050 en de daarbij behorende maatregelen. Hiermee nemen we onze verantwoordelijkheid en leveren een bijdrage die een stap verder gaat dan dat wat volgens de IPCC wereldwijd gemiddeld nodig is voor een klimaatneutrale samenleving in 2050.
Om te garanderen dat we op koers liggen om de klimaatdoelen te halen, hanteren we een jaarlijkse klimaatwetcyclus op basis van de Klimaatwet. PBL heeft geconstateerd dat we nog niet op koers liggen, daarom zijn er bij voorjaarsnota aanvullende maatregelen aangekondigd waarmee we het doel naar verwachting realiseren.
Wat zegt u tegen burgers en wetenschappers die het Nederlandse kabinet er terecht op aanspreken dat de klimaatdoelen die Nederland zichzelf heeft gesteld niet eens voldoende zijn om zich aan de belofte te houden die Nederland zelf heeft gemaakt met de ondertekening van het Klimaatakkoord van Parijs?3
Zie het antwoord bij vraag 1.
Heeft u gezien dat Nederlandse klimaatwetenschappers al ontzettend lang pleiten voor veel meer actie, maar dat zij het gevoel hebben dat het kabinet hun oproepen telkens naast zich neerlegt?4 Wat wilt u tegen deze wetenschappers zeggen?
Het beleid van het kabinet, zoals dat nationaal en in Europees kader is vastgesteld, is nadrukkelijk gebaseerd op de inzichten van wetenschappers zoals die in rapporten van het IPCC zijn verwoord. Om de rol van de wetenschap verder te versterken is ook de Wetenschappelijke Klimaatraad ingesteld, waarin Nederlandse wetenschappers het kabinet gevraagd en ongevraagd van wetenschappelijk onderbouwd advies voorzien.
Erkent u dat de belangrijkste verantwoordelijkheid van het Nederlandse kabinet het beschermen van het welzijn en de gezondheid van de eigen burgers is? Erkent u dat wanneer de aarde steeds verder opwarmt, u deze verantwoordelijkheid niet meer kunt waarmaken?
Het kabinet neemt zijn verantwoordelijkheid door een substantiële bijdrage te leveren aan de oplossing van het mondiale klimaatvraagstuk, zowel voor de gezondheid en het welzijn van de huidige als toekomstige generaties. Zie ook antwoord op vraag 1.
Heeft u er spijt van dat u de ernst van de klimaatcrisis jarenlang heeft gebagatelliseerd?5 Erkent u dat draagvlak creëren voor stevige klimaatmaatregelen begint met het schetsen van het eerlijke verhaal over het bovengemiddelde aandeel van Nederland in de klimaatcrisis6 en de ernst van de gevolgen voor huidige en toekomstige generaties Nederlanders?7
Het kabinet neemt de klimaatcrisis zeer serieus. Zoals reeds in antwoord op vraag 1 opgemerkt dragen de EU en Nederland bij aan de oplossing van het probleem met de ambitieuze, vastgelegde doelen voor 2030 en 2050, en de daarbij behorende maatregelen. In het coalitieakkoord heeft het kabinet Rutte IV een ambitieuze inzet geformuleerd op het klimaatbeleid, waarvoor in totaal € 35 miljard is gereserveerd in het Klimaatfonds.
Heeft u door dat niet alleen de klimaatcrisis een groot risico is voor het leefbaar houden van de aarde, maar dat hetzelfde ook geldt voor de natuurcrisis?8 Kunt u toelichten hoe vanuit de wetenschap gewezen wordt op de relatie tussen de klimaat- en de natuurcrisis, dat deze crises in essentie met elkaar samenhangen en dat wanneer de natuurcrisis effectief bestreden wordt, we daarmee ook klimaatcrisis bestrijden?9
Het kabinet is zich bewust dat klimaatverandering en biodiversiteitsverlies twee zeer grote uitdagingen van deze tijd en twee kanten van dezelfde medaille zijn. Het beschermen van biodiversiteit en ecosystemen is van fundamenteel belang. Naast dat gezonde ecosystemen koolstof kunnen vastleggen en vasthouden bieden zij veerkracht tegen klimaatverandering, terwijl klimaatverandering de habitats van soorten aantast en een belangrijke oorzaak is van het verlies aan biodiversiteit. Klimaatverandering en biodiversiteitsverlies hebben ook dezelfde grondoorzaken die verband houden met niet-duurzame consumptie- en productiewijzen. Met het verlies aan biodiversiteit verliezen we niet alleen de natuur, maar ook een deel van onze beste verdediging tegen klimaatverandering. Dit blijkt ook uit recente IPCC en IPBES-rapporten.
Heeft u door dat naast enorme fossiele industrie ook de wereldwijde veehouderij voor een heel groot deel verantwoordelijk is voor de uitstoot van broeikasgassen?10 Bent u ervan op de hoogte dat Frankrijk op dit moment van het jaar al met enorm droogte kampt en dat Franse boeren de noodklok luiden?11 Heeft u eigenlijk door dat dit soort problemen steeds vaker, ook in Nederland, zullen voorkomen?
Het kabinet is zich bewust dat ook de uitstoot van broeikasgassen uit landbouw en voedselsystemen wereldwijd bijdragen aan klimaatverandering. Deze zijn deels afkomstig uit de veehouderij, maar ook uit ontbossing voor nieuwe landbouwgrond. Landbouw en voedselsystemen wereldwijd worden tevens getroffen door de gevolgen van klimaatverandering. Klimaatverandering heeft onder andere (extreme) droogte, wateroverlast en verzilting tot gevolg. Ook Europa en Nederland hebben met deze gevolgen te maken. Om die reden ondersteunen en stimuleren we in Nederland agrariërs, mede-overheden en ketenpartijen om de land- en tuinbouw weerbaarder te maken met onder meer het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw. We passen daarbij de drie adaptatiestrategieën gericht op optimaliseren, meebewegen en transformeren toe. In debrief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan uw Kamer van 7 juli 202212 bent u geïnformeerd over de inzet voor een klimaatadaptieve landbouw in de komende vier jaar (2023–2027).
Erkent u dat op een aarde die steeds verder opwarmt de landbouw als een van de eerste sectoren zwaar zal worden getroffen, onder meer omdat door droogte en verwoestijning steeds minder plekken geschikt zullen zijn voor het verbouwen van voedsel, waardoor voedseltekorten zullen oplopen en voedselprijzen zullen stijgen? Begrijpt u dat dit mogelijk tot grote migratiestromen kan leiden?
Het kabinet is bekend met het feit dat de landbouw getroffen wordt door de gevolgen van klimaatverandering en maakt zich hier zorgen over. Zoals de recente IPCC rapporten aangeven zorgt klimaatverandering in sommige regio’s voor een verminderde voedselproductie en worden miljoenen mensen blootgesteld aan acute voedselonzekerheid en verminderde waterzekerheid door toenemende weer- en klimaatextremen. Elke toename van de opwarming van de aarde zal de risico’s vergroten. Of klimaat gerelateerde voedselonzekerheid op zichzelf tot grote migratiestromen leidt, is afhankelijk van de lokale context en responsmechanismen, in samenhang met andere factoren die mensen doen beslissen om hun woongebied al dan niet te verlaten.
Bent u persoonlijk bezorgd over de steeds groter wordende klimaatcrisis? Voelt u – even los van uw politieke verantwoordelijkheid – de dreiging van de klimaat- en natuurcrisis als iets dat u in uw persoonlijke leven ook echt kan raken? Kunt u daarop reflecteren?
Het kabinet neemt de klimaatcrisis zeer serieus. De gevolgen ervan raken iedereen in Nederland (en daarbuiten) en zijn ook in onze omgeving merkbaar. De Minister-President en ik beantwoorden deze Kamervragen vanuit onze formele rol en niet vanuit de persoonlijke levenssfeer.
Illegaal verblijf in het Torentje |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de klip en klare brandweeradviezen, waaruit blijkt dat u illegaal in het Torentje verblijft?1
De brandweeradviezen zijn bekend. Omdat de tijdelijke huisvesting voor het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) nog niet gereed is, is het voor het Ministerie van AZ helaas nog niet mogelijk om te vertrekken vanaf het Binnenhof. Er zijn aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is om op een veilige manier de werkzaamheden te verrichten op het Binnenhof. Het college van de gemeente Den Haag heeft ingestemd met verlenging van de vergunning voor het gebruik van het Binnenhof-complex tot 31 juli 2024. Van illegaal verblijf in het Torentje is dan ook geen sprake. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Leijten (kenmerk: 2023Z02937) die de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Orde d.d. 13 maart 2023 mede namens mij aan de Tweede Kamer heeft verzonden.
Waarom heeft u lak aan brandweeradviezen en lapt u veiligheidsregels aan uw laars?
Er zijn bij het Ministerie van AZ aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is om op een veilige manier de werkzaamheden te verrichten op het Binnenhof. De aanbevelingen van de brandweer zijn in deze maatregelen meegenomen. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Leijten (kenmerk: 2023Z02937) die de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Orde d.d. 13 maart 2023 mede namens mij aan de Tweede Kamer heeft verzonden.
Wat voor signaal geeft u met uw illegale verblijf in het Torentje aan de bevolking, waarvan verwacht wordt dat het zich wel aan de regels houdt? Graag een gedetailleerd antwoord, met daarbij ook wat u vindt van de opstelling van de Haagse burgemeester die deze illegale praktijken toelaat.2
Zie het antwoord op vraag 1.
De uitspraken van de minister-president inzake NGO's |
|
Don Ceder (CU), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe verhoudt zich de nuancering die u deze week gaf, namelijk dat ngo’s (Niet-gouvernementele organisaties) de «beste intenties hebben», maar soms «onbedoeld met mensensmokkelaars hebben meegewerkt» tot zijn oorspronkelijke uitspraak dat je wel mag «kijken naar welk business model zit er achter een ngo. Er zijn goede ngo’s en er zijn slechte ngo’s, die onderdeel zijn van een heel cynisch model van mensensmokkelaars»?1
Het kabinet waardeert de inzet van ngo’s om mensen in nood op zee te redden. Tegelijkertijd zijn er mensensmokkelaars actief op de Middellandse zee en in derde landen vanwaar migranten vertrekken of doorreizen. De activiteiten van private schepen, die in SAR-zones stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, dienen niet behulpzaam te zijn bij het in stand houden van deze criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten. Dit is een delicate balans waarbij er volgens het kabinet oog moet zijn voor beide aspecten. Het is aan de nationale (opsporings)autoriteiten – als daartoe aanleiding is – hiernaar onderzoek te doen en zo nodig over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Dat hangt af van nationale wetgeving in het desbetreffende land. In Nederland is deze bevoegdheid voorbehouden aan het Openbaar Ministerie.
Het kabinet is daarmee niet voor het strafbaar stellen van hulp aan mensen in nood op zee door organisaties, zoals ngo’s, die handelen op basis van humanitaire gronden, maar wil strafrechtelijke aansprakelijkheid niet principieel bij wet uitsluiten. Dit is ook niet noodzakelijk. Indien op humanitaire gronden is gehandeld kan dit nu al worden meegewogen in een strafrechtelijk onderzoek: op grond van een algemene strafuitsluitingsgrond – zoals overmacht in noodtoestand – kan die omstandigheid in de weg staan aan de strafbaarheid. Indien in een strafrechtelijk onderzoek aan het licht komt dat de betrokkene heeft gehandeld op humanitaire gronden, kan het Openbaar Ministerie zelf besluiten om niet over te gaan tot strafvervolging of kan uiteindelijk ten overstaan van de rechter een beroep op zo’n algemene strafuitsluitingsgrond worden gedaan.
Veronderstelde u op het moment van het gesprek met de NOS dat er ngo’s zijn die geld verdienen aan het oppikken van vluchtelingen op de Middellandse Zee? Zo ja, waar was die veronderstelling op gebaseerd? Zo nee, waarom suggereerde u dit door de bovengenoemde uitspraak? Was deze uitspraak alleen maar «te kort door de bocht» of ongefundeerd? Neemt u deze uitspraken volledig terug?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat vluchtelingen geen mogelijkheid hebben op een veilige manier naar Europa te komen? Wat vindt u van deze situatie? Erkent u, zoals beschreven door vele migratie-experts, dat hiermee juist het verdienmodel van mensensmokkelaars wordt gecreëerd, ongeacht of ngo’s actief zijn op de vluchtroutes?
Het kabinet onderschrijft het belang te voorkomen dat migranten de levensgevaarlijke routes over zee afleggen en dat daarmee hun leven op het spel wordt gezet. Daar zet het kabinet zich voor in. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door het ontwikkelen van brede migratiepartnerschappen, hervestiging van vluchtelingen via de UNHCR, het tegengaan van grondoorzaken van migratie en de aanpak van mensensmokkel.
Voornamelijk is van belang dat de criminele smokkelnetwerken zelf zo goed mogelijk worden aangepakt en dat hun verdienmodel zoveel mogelijk wordt ondermijnd. In Nederland is hiertoe voor de integrale aanpak van mensensmokkel het barrièremodel mensensmokkel ontwikkeld. Hierin staan verscheidene interventies op verschillende niveaus benoemd – te weten in landen aan de andere kant van de EU-buitengrenzen, binnen het Schengengebied alsook in Nederland zelf. Deze worden door de betrokken organisaties uitgevoerd, zoals onder meer het OM, de Koninklijke Marechaussee, de Politie en de Immigratie en Naturalisatiedienst. Internationaal werkt Nederland ook middels diverse initiatieven en projecten samen met andere landen, EU agentschappen zoals Europol, Eurojust, Frontex en andere internationale organisaties om irreguliere migratie tegen te gaan en mensensmokkel en de netwerken daarachter te bestrijden.
Bent bekend met het onderzoek van Eugenio Cusumano, docent Internationale Betrekkingen aan de Universiteit Leiden, waaruit blijkt dat er geen relatie is tussen de aanwezigheid van reddingsteams op zee en het aantal vluchtelingen dat oversteekt?2
Ja, het kabinet heeft hiervan kennisgenomen.
Bent u ermee bekend dat het aantal migranten nu een stuk hoger is dan in eerdere jaren, toen er juist meer ngo's actief waren?3 Hoe beoordeelt u dit gegeven en hoe verhoudt zich dit tot de uitspraken van de Minister-President dat ngo’s onbedoeld meewerken aan mensensmokkel?
De oorzaken van de huidige hoge aantallen migranten zijn divers en het is lastig één op één oorzaak-gevolgrelaties te leggen tussen de aan- of afwezigheid van bepaalde factoren en de route die een migrant aflegt.
Ik verwijs u daarnaast naar de antwoorden op vragen 1 en 2.
Deelt u de mening dat zelfs als ngo’s zouden worden misbruikt door mensensmokkelaars, het redden van mensenlevens altijd de hoogste prioriteit heeft?
Zoals reeds aangegeven waardeert het kabinet de inzet van ngo’s die mensen in nood op zee redden en daarbij het verlies van mensenlevens mede helpen voorkomen. De uitgangspunten volgens het kabinet hierbij zijn de verplichtingen die voortvloeien uit verdragen, zoals de verplichting voor verdragsstaten en daarmee kapiteins van schepen varend onder de vlag van een verdragsstaat om mensen in nood te redden en onmiddellijk hulp aan te bieden. Staten dienen conform deze internationaalrechtelijke verplichtingen te handelen. In deze zin deelt het kabinet de mening van de vraagstellers. Ik verwijs u daarnaast naar de antwoorden op vragen 1 en 2.
Bent u bekend met wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat er ngo’s zijn die betrokken zijn bij mensensmokkel? Zo ja, kunt u dit delen?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 is het aan de nationale (opsporings)autoriteiten – als daartoe aanleiding is – onderzoek te doen of activiteiten van private schepen behulpzaam te zijn bij het in stand houden van deze criminele activiteiten van mensensmokkelaars en zo nodig over te gaan tot strafrechtelijke vervolging indien zijn feiten als strafbaar kwalificeren. Dat hangt af van nationale wetgeving in het desbetreffende land. In Nederland is deze bevoegdheid voorbehouden aan het Openbaar Ministerie.
Welke rol speelt het onderscheid tussen «goede en slechte ngo’s» in de doorbraak die er volgens u bereikt is in de gesprekken met Italië over de naleving van het Dublin-akkoord?4
Het is de inzet van Nederland dat de Dublin-verordening beter wordt nageleefd. Het kabinet zet zich daarvoor in via contacten met andere lidstaten en via contacten met de Europese Commissie. De Minister-President heeft het belang van de naleving van de Dublin-verordening eveneens aan de orde gesteld in zijn recente gesprek met de Italiaanse premier. Het belang van naleving van de Dublin-verordening staat voor het kabinet los van de activiteiten van NGO’s.
Wat voor soort dingen willen Italië, Bulgarije, Slovenië en Kroatië kunnen doen, om vervolgens ook de registratie van asielzoekers goed plaats te laten vinden?5
Met het noemen van deze andere landen door de Minister-President verwees hij naar de noodzaak om zowel aan de buitengrens op zee maar ook aan de grenzen op land in het oosten van Europa grensbeheer te versterken om grip op irreguliere migratie te krijgen, indien men uiteindelijk tot een echte oplossing van het Europese migratievraagstuk wil kunnen komen. Dit was ook onderdeel van de Nederlandse inzet voor de Europese Raad van februari.6 Uw vraag kan ik niet voor deze genoemde landen beantwoorden.
Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk verslag doen van de gesprekken met de Italiaanse premier Meloni over dit onderwerp?
Tijdens het bezoek aan Rome op 8 maart kwamen verschillende onderwerpen aan bod, waaronder migratie. Voor wat betreft migratie is er met de Italiaanse premier gesproken over het belang van partnerschappen met derde landen, over de naleving van het Dublin-akkoord en het bestrijden van mensensmokkelaars op de Middellandse Zee. Ook kwam het belang van snelle implementatie van de ER-conclusies aan bod, waarbij Nederland en Italië, samen met andere lidstaten, een prominente rol kiezen om dit proces verder te helpen. Deze uitkomsten kwamen op 21 maart ook aan bod tijdens het Kamerdebat ter voorbereiding van de Europese Raad van 23-24 maart.
De berichtgeving over ‘Project Fear’ van de Britse overheid tijdens de coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving aangaande ««Project Fear» authors discussed when to «deploy» new Covid variant», de «Lockdown Files» en de openbaargemaakte chatberichten van voormalig health secretary Matt Hancock?1, 2, 3, 4
Ja.
Was u op de hoogte van deze strategie van de Britse voormalig Minister van Volksgezondheid om de bevolking angst aan te jagen door het «uitrollen» van een nieuwe COVID-variant? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht, welke Nederlandse autoriteiten en/of bewindspersonen beschikten over deze informatie, wat is de Nederlandse reactie hierop geweest, waarom heeft u hierover de Kamer niet geïnformeerd en waarom heeft de Nederlandse overheid hieraan geen ruchtbaarheid gegeven en dit niet sterk veroordeeld?
Ik was hiervan niet op de hoogte. Overigens merk ik wel op dat de term «deploy», door u vertaald als «uitrollen», geen betrekking heeft op het uitrollen van een nieuwe COVID-variant maar op het nieuws over deze variant.
Indien u niet op de hoogte was van de tactiek van Hancock, hoe reflecteert u dan op de informatie uit de zogenaamde «Lockdown Files», die recent naar buiten is gebracht? Bent u voornemens contact op te nemen met de Britse overheid om opheldering te vragen over deze kwestie?
Uit de persberichten over de gelekte whatsapp berichten komt naar voren dat ook andere aspecten dan wetenschappelijke inzichten meegespeeld hebben in de besluitvorming in het Verenigd Koninkrijk. Ik zie geen reden om contact op te nemen met de Britse overheid.
Vindt u het geoorloofd dat de Britse regering een nieuwe COVID-variant actief en gecalculeerd heeft ingezet om angst en daarmee draagvlak voor een lockdown te creëren? Zo ja, kunt u dan uitleggen op welke manier het wat u betreft wetenschappelijk en moreel verantwoord is om een potentieel, vermeend, gezondheidsgevaar bewust in te zetten voor politieke doeleinden?
Ten algemene ben ik van mening dat het nooit geoorloofd is om angst te creëren.
Is het wat u betreft geoorloofd dat de Britse overheid belangrijke informatie zoals deze – het ontstaan van een nieuwe COVID-variant en daarmee een vermeend nieuw risico voor de volksgezondheid – niet direct openbaar heeft gemaakt, maar bewust heeft gewacht op het juiste «momentum» om deze informatie naar buiten te brengen, teneinde de eigen agenda maximaal te faciliteren? Zo ja, kunt u hiervoor een onderbouwde uitleg/rechtvaardiging geven?
De inzet van het kabinet is erop gericht belangrijke informatie zo snel mogelijk openbaar te maken. Tijdens de coronacrisis is op rijksoverheid.nl het coronadashboard ingericht, zodat eenieder de ontwikkeling van het virus kan volgen.
Weet u of en welke wetenschappers en/of wetenschappelijke instituten op de hoogte waren van deze aanpak van de Britse regering? Waren ook Nederlandse wetenschappers/instituten/prominenten ingelicht over deze strategie? Zo ja, wie waren dit? Indien u dit niet weet, bent u dan bereid dit uit te zoeken?
Aangezien de door u aangehaalde artikelen in de pers gaan over een grote hoeveelheid gelekte interne whatsapp berichten tussen leden van de Britse regering en ambtenaren, heb ik geen enkele reden om aan te nemen dat wetenschappers of wetenschappelijke instituten in Nederland op de hoogte waren van deze berichten. Ik zie geen reden om dit uit te zoeken.
Heeft de Nederlandse overheid zich tijdens de coronacrisis ook bediend van dergelijke strategieën? Kunt u aangeven of en welke informatie tijdens/over/met betrekking tot de coronapandemie en het coronavirus de Nederlandse overheid strategisch heeft ingezet voor politieke doeleinden? Zijn ook door Nederlandse bewindspersonen en/of andere autoriteiten in Nederland nieuwe COVID-varianten en/of andere COVID-gerelateerde zaken ingezet voor politieke doeleinden/beeldvorming en/of om kabinets(corona)beleid te ondersteunen/faciliteren en/of draagvlak voor beleid onder de bevolking te creëren? Zo ja, kunt u dan gedetailleerd inzicht geven op welke manier, op welke momenten, door welke personen en op basis van welke informatie en bevoegdheden dit is gebeurd, op basis van welke overwegingen, wie daar (indirect) vanaf wisten en welke communicatie tussen welke (bewinds)personen daarover heeft plaatsgevonden? Zo niet, kunt u dan bewijslast aanleveren die aantoont dat de Nederlandse overheid zich nooit van dergelijke tactieken heeft bediend? Zo nee, waarom niet?
De inzet van de Nederlandse overheid is gericht op het zo snel en accuraat mogelijk informeren van de Nederlandse bevolking over de aspecten die samenhangen met de corona epidemie. Daarbij is ook oog voor het draagvlak voor maatregelen maar is er geen sprake van het strategisch inzetten van informatie voor politieke doeleinden. Ook de Onderzoeksraad voor Veiligheid, die het handelen van de Nederlandse overheid in de coronacrisis onderzocht heeft, heeft hiervan en in haar beide evaluatie rapporten geen melding gemaakt.
Klopt het dat het Nederlandse kabinet op basis van de specifieke variant die Hancock, zoals blijkt uit de openbaargemaakte chatberichten, wilde «uitrollen», de avondklok heeft ingevoerd? Zo ja, klopt het dan dus dat het Nederlandse kabinet (in ieder geval indirect) ook gebruik heeft gemaakt van deze nieuwe variant om politiek beleid te implementeren en hiervoor draagvlak te creëren? Is dit op meer momenten tijdens de coronacrisis gebeurd? Zo nee, waarom is dat volgens u niet het geval? Zo ja, vindt u dat gerechtvaardigd en waarom?
De avondklok is ingevoerd naar aanleiding van de epidemiologische situatie in Nederland.
Waarom zegt u in de beantwoording op eerdere Kamervragen dat er nooit gebruik is gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology (BDM) voor gedragsbeïnvloeding, terwijl dit zwart op wit staat in vrijgegeven Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-documenten en inmiddels ook bekend is dat bepaalde coronamaatregelen, zoals de mondkapjesplicht, puur zijn ingezet voor het veranderen van gedrag?5, 6
Ik ben het niet eens met uw analyse dat uit de door u genoemde documenten zou blijken dat gebruik is gemaakt van de Behavioural Dynamics Methodology.
Indien de Nederlandse overheid tijdens de coronacrisis ook van dergelijke strategieën gebruik heeft gemaakt, is hierover dan contact geweest met de media? Over welke informatie beschikten welke journalisten/kranten/programma’s/websites en op welke manier en onder welke voorwaarden en afspraken door/met welke autoriteiten en/of bewindspersonen is deze gepubliceerd?
De Nederlandse overheid heeft tijdens de coronacrisis geen gebruikt maakt van door u genoemde strategieën.
De mogelijke oorsprong van de coronapandemie als gevolg van een ‘lableak’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving over de steeds waarschijnlijker wordende hypothese dat de coronapandemie zijn oorsprong vond in de (abusievelijke) ontsnapping uit het Wuhan Institute of Virology (WIV)?1, 2, 3
Ja.
Hoe plausibel acht u deze mogelijkheid, na het kennisnemen van de meest recente berichten? Gaat u de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) oproepen tot het met de grootste prioriteit herstarten van het onderzoek naar de herkomst van het SARS-COV-2-virus?
De WHO heeft onderzoek gedaan en daarover een rapport gepubliceerd. De WHO heeft aangegeven dat verder onderzoek op dit moment niet nuttig is.
Hoe reflecteert u op de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen over de mogelijke herkomst van het SARS-COV-2-virus uit het WIV, waarin u deze theorie slechts omschrijft als een «interessante wetenschappelijke discussie»? Vindt u inmiddels niet dat het meer is, of in ieder geval inmiddels moet worden, dan slechts een «discussie» en dat met de grootste prioriteit moet worden uitgezocht of het coronavirus inderdaad is ontsnapt, of wellicht zelfs is losgelaten, uit het WIV?4, 5
De vraag naar de oorsprong van het SARS-COV-2-virus is in eerste instantie een wetenschappelijke vraag, de WHO heeft zich er voor ingezet deze te beantwoorden.
Hoe reflecteert u met de kennis van de recente berichtgeving op de rol van het Outbreak Management Team (OMT)-lid Koopmans, die in het allereerste begin van de coronapandemie actief werk heeft gemaakt van het onderdrukken van de lableak-theorie? Bent u nog steeds van mening dat dit geoorloofd was en slechts een geval van «wetenschappelijke gedachtevorming» betrof, niet in de laatste plaats met het oog op haar hoedanigheid als lid van het OMT en wetenschapper, die als taak had alle wetenschappelijke theorieën aangaande dit virus en de bestrijding daarvan serieus te nemen en objectief te onderzoeken?
Het bericht dat een van de acht diensten van de Amerikaanse overheid die zich met de oorsprong van het SARS-COV-2-virus bezighoudt, zijn beoordeling heeft aangepast van «weet ik niet» naar «mogelijk lableak» is voor mij geen aanleiding mijn eerder gegeven mening te herzien.
Nu de lableaktheorie steeds waarschijnlijker lijkt te worden, bent u dan niet van mening dat het OMT-lid deze theorie helemaal niet had mogen verwerpen, met name ook omdat de bewijslast daarvoor er nauwelijks was? Vindt u in retrospectief niet dat zij het OMT en het kabinet wel degelijk had moeten informeren over de teleconferentie van 1 februari 2020, waarin de lableaktheorie uitgebreid besproken werd en er werd besloten tot het actief onderdrukken ervan?
Zoals eerder herhaaldelijk aangegeven, heeft de overheid geen rol bij wetenschappelijke discussies.
Kunt u aangeven waarom de mogelijkheid van een lableak als oorsprong van de coronapandemie nauwelijks een onderwerp van gesprek is geweest binnen het OMT en het kabinet, terwijl deze theorie al heel vroeg in de pandemie door verschillende wetenschappers is aangedragen? Of was het wel degelijk een onderwerp van gesprek, maar is besloten om hier geen ruchtbaarheid aan te geven? Zo ja, wat waren hiervoor de overwegingen?
De oorsprong van het SARS-COV-2-virus is geen onderwerp van gesprek geweest omdat deze oorsprong geen invloed heeft op de mogelijkheden om de epidemie te bestrijden.
Kunt u aangeven of en welke bewindspersonen vanaf wanneer op de hoogte waren van de steeds grotere waarschijnlijkheid van de lableaktheorie? Welke informatie is er (wereldwijd), op welke momenten, door autoriteiten/overheden met de autoriteiten in Nederland gedeeld, door wie en wat is er met die informatie gedaan? Waarom is de Kamer hierover niet direct geïnformeerd en waarom heeft hierover geen parlementair debat plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 6.
Indien zou blijken dat de coronapandemie inderdaad zijn oorsprong vindt in een lableak, welke stappen gaat de Nederlandse overheid dan zetten om te achterhalen wat er exact gebeurd is, wie daarvoor verantwoordelijk waren en wie ervan op de hoogte waren, zowel internationaal als nationaal?
Voor het antwoord op dergelijke vragen vertrouw ik op de WHO.
Indien blijkt dat in Nederland bepaalde autoriteiten en/of bewindspersonen wel degelijk op de hoogte waren van de steeds groter wordende waarschijnlijkheid van de lableak-theorie en/of daarover werden geïnformeerd door derden en dus beschikten over cruciale informatie zonder deze openbaar te maken, welke consequenties worden daaraan dan verbonden?
Ik heb geen aanleiding de veronderstelling in deze vraag te delen en zie dan ook geen meerwaarde om hierover te speculeren.
Bent u inmiddels wel voornemens om het OMT-lid te bevragen over haar kennis van de lableak-hypothese, de informatie waarover zij gedurende de coronacrisis beschikte met betrekking tot dit onderwerp, met wie zij daarover contact had en waarom zij op een dusdanige manier heeft getracht de lableak-theorie te onderdrukken, terwijl daarover helemaal geen wetenschappelijke consensus bestond?
Nee.
Hoe reflecteert u op de communicatielijn vanuit de overheid die de lableak-theorie stelselmatig heeft afgedaan als een «complottheorie» en de mensen die hierover berichtten en/of vragen stelden positioneerde als «wappies»? Gaat de overheid hiervoor excuses aanbieden?
Een dergelijke communicatielijn is vanuit de overheid niet gebruikt.
Gaat u nieuwe informatie aangaande de herkomst van het SARS-COV-2-virus en de oorsprong van de coronapandemie open en transparant delen met de Kamer en de Nederlandse bevolking?
Ik ben zeer voor transparantie, maar richt mij daarbij wel op het handelen van de Nederlandse overheid. Alle informatie van de WHO waarnaar u verwijst, is openbaar. Informatie van de diensten van de Amerikaanse regering is beperkt openbaar. Ik ben niet bekend met de inhoudelijke werkzaamheden en informatiepositie van de Amerikaanse veiligheidsdiensten. Ik ben ook niet voornemens om contact te zoeken met Amerikaanse autoriteiten inzake de informatie waarover zij beschikken met betrekking tot een mogelijke lableak.
Heeft u inmiddels, of bent u voornemens om, contact (te zoeken) met de WHO en/of de Amerikaanse autoriteiten inzake de informatie waarover zij beschikken met betrekking tot een mogelijke lableak?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om alle informatie met betrekking tot een mogelijke lableak waarover de Nederlandse overheid op dit moment beschikt openbaar te maken, ook informatie over personen die (mogelijk) betrokken waren bij het (laten) ontsnappen van het SARS-COV-virus en/of daarvan afwisten, betrokken waren bij gain-of-function onderzoek met virussen in/door het WIV en/of daarvan afwisten, personen die bepaalde (financiële) belangen hadden bij het verwerpen van de lableaktheorie en/of daarvan afwisten, etc.?
Ik beschik niet over dergelijke informatie.
Strengere regels voor schepen die migranten redden op de Middellandse Zee |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht1 dat van de Italiaanse autoriteiten een reddingsschip van Artsen zonder Grenzen gedurende twintig dagen niet mag uitvaren om mensen op de Middellandse Zee te redden en dat de Italiaanse autoriteiten een boete van 10.000 euro aan Artsen zonder Grenzen hebben opgelegd voor het achterhouden van informatie over een reddingsactie waarbij 48 migranten zijn gered? Zo ja, wat vindt u van deze maatregel?
Ja, het kabinet heeft hiervan kennisgenomen. Zie verder het antwoord op vragen 2 en 3.
Klopt het dat de Italiaanse president op 2 januari jongstleden een gedragscode voor migrantenreddingsschepen heeft vastgesteld, waarin onder meer wordt voorgeschreven dat reddingsschepen direct na een reddingsactie toegang moeten vragen tot een haven en daar onmiddellijk naartoe moeten varen, op straffe van boetes die kunnen oplopen tot 50.000? Zo ja, wat is de precieze status van deze gedragscode en hoe verhoudt deze code zich tot Europese en internationale verdragsrechtelijke bepalingen? Bent u het met de stelling eens dat deze gedragscode in ieder geval op gespannen voet staat met deUnited Nations Convention on the Law of the Sea, de International Convention for the Safety of Life at Sea, de Commission Guidance of te Facilitators Directive van de Europese Commissie en het Protocol against the smuggling of migrants by land, sea and air, supplementing the United Nations convention against transnational organized crime, waarin het onmiddellijk hulpverlenen aan mensen in nood op zee verplicht is gesteld en een uitzondering wordt gemaakt op gecriminaliseerde mensensmokkel voor humanitaire hulpverlening? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat sinds 3 januari jl., nadat het decreet daarvoor was ondertekend door de President van de Italiaanse Republiek op 2 januari jl., er een nieuwe gedragscode voor schepen die stelselmatig Search and Rescue-operaties (hierna: SAR-operaties) uitvoeren voor de kust van Italië van kracht is geworden. Op 23 februari jl. heeft het Italiaanse parlement het decreet goedgekeurd en daarmee heeft het de status van wet gekregen.
De nieuwe gedragscode bepaalt volgens de lezing van het kabinet dat 1) een schip dat stelselmatig SAR-operaties uitvoert over alle noodzakelijke toestemmingen van de vlaggenstaat moet beschikken en aan alle technische eisen moet voldoen om geschikt te zijn voor vervoer te water, 2) de drenkelingen aan boord tijdig moeten worden geïnformeerd over de mogelijkheid om internationale bescherming aan te vragen, 3) er onmiddellijk een veilige haven aangevraagd moet worden bij de verantwoordelijke autoriteiten en dat het schip daar onmiddellijk naar toe dient te varen en 4) dat alle vereiste informatie over de reddingsoperatie aan de verantwoordelijke autoriteiten moet worden verstrekt. Op niet-naleving van bovenstaande norm staan bestuurlijke sancties, zoals een boete.
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven over de verenigbaarheid van deze Italiaanse wet met Europese en internationaalrechtelijke verdragen. Dat is voorbehouden aan een rechter. Het is aan de Europese Commissie, als hoedster van de EU-verdragen, om erop toe te zien dat de wetgeving verenigbaar is met het Unierecht. In algemene zin is het kabinet het eens met de stelling van de vraagsteller dat het internationaal recht staten en daarmee kapiteins van een schip varend onder een vlag van een staat verplicht onmiddellijk hulp te verlenen aan mensen in nood op zee. Voorts bepalen verdragen dat de staat in wiens opsporings- en reddingsgebied een drenkeling wordt gered de primaire verantwoordelijkheid heeft t.a.v. de coördinatie en samenwerking bij het vinden van een veilige haven. Staten dienen volgens het kabinet conform deze internationaalrechtelijke verplichtingen te handelen.
Bent u het eens met de stelling dat deze gedragscode levensreddende acties op de Middellandse Zee ernstig belemmert?
Zie antwoord vraag 2.
Houden deze Italiaanse maatregelen verband met de door u aangekondigde gesprekken over maatregelen rond de bewaking van de EU-zeegrenzen en het kunnen differentiëren naar «fatsoenlijke» non-gouvernementele organisaties (ngo’s) en ngo’s «die niet deugen» bij reddingsoperaties?2 Wat is uw concrete inzet bij dit soort gesprekken?
De getroffen maatregelen door Italië betreffen geen EU-maatregelen en zijn unilateraal door Italië genomen. In EU-verband is recent wel het gesprek opnieuw opgestart over operaties in het Middellandse zeegebied, door het bijeen roepen van de SAR-Contact Group, onder leiding van de Commissie. Het kabinet heeft de afgelopen jaren meermaals opgeroepen tot duidelijke kaders en te komen tot goede afspraken tussen alle betrokken partijen om tot een normalisatie van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen, inclusief het vaststellen van SAR-zones en veilige havens en de opbouw van goed werkende kustwachten met voldoende capaciteit. Ook dient daarbij altijd het non-refoulement principe in acht te worden genomen. Deze afspraken moeten bijdragen aan een voorspelbaar en verantwoordelijk mechanisme voor personen die tijdens een SAR-operatie zijn gered. Hier ligt wat Nederland betreft een gedeelde verantwoordelijkheid voor alle landen in het Middellandse Zeegebied; het is niet vanzelfsprekend dat SAR-operaties van (commerciële) schepen altijd uitmonden in ontscheping in de EU. Dit geldt temeer omdat verreweg de meeste van deze SAR-operaties plaatsvinden in de SAR-zones van Noord-Afrikaanse landen, soms op slechts geringe afstand van de kust. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat drenkelingen conform de bestaande internationaalrechtelijke kaders naar een veilige haven dienen te worden gebracht. Dat kan ook in een land zijn van waaruit men vertrokken is. Wanneer een EU-lidstaat betrokken is bij een SAR-operatie dient deze er zorg voor te dragen dat ontscheping van drenkelingen niet plaatsvindt in strijd met het principe van non-refoulement.
Bent u het eens met de stelling dat ngo’s zoals Artsen zonder Grenzen hier worden gestraft voor het redden van mensen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om overleg te zoeken met uw Italiaanse ambtgenoot om humanitaire reddingsoperaties niet te hinderen of te blokkeren? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om in het individuele geval van het Artsen zonder GrenzenreddingsschipGeo Barents de Italiaanse autoriteiten te verzoeken om de opgelegde administrative detention onmiddellijk te schorsen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet waardeert de inzet van ngo’s om mensen in nood op zee te redden. Tegelijkertijd dienen de activiteiten van private schepen, die in SAR-zones stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, niet behulpzaam te zijn bij het in stand houden van criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten. Het is aan de nationale (opsporings)autoriteiten hier onderzoek naar te doen en zo nodig over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Dat hangt af van nationale wetgeving in het betreffende land. In Nederland is deze bevoegdheid voorbehouden aan het Openbaar Ministerie.
Het kabinet is daarmee niet voor het strafbaar stellen van hulp aan mensen in nood op zee door organisatie, zoals ngo’s, die handelen op basis van humanitaire gronden, maar wil de strafbaarstelling niet principieel bij wet uitsluiten. Zie daarover het antwoord op vraag 6. Ten slotte mengt het kabinet zich niet in de (individuele) rechtsgang van andere EU-lidstaten.
Wat vindt u ervan dat Nederland, in tegenstelling tot andere EU-lidstaten, de uitzonderingsclausule voor humanitaire hulpverlening niet heeft geïmplementeerd? Bent u bereid om de door de Europese Commissie in deCommission Guidance voorgestelde uitzonderingsclausule voor humanitaire hulpverlening op te nemen in de Nederlandse strafwetgeving voor mensensmokkel? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om in EU-verband het belang van humanitaire hulpverlening en de onmisbare rol daarbij van ngo’s zoals Artsen zonder Grenzen op zee te benadrukken en belemmeringen daarbij te helpen wegnemen? Zo nee, waarom niet?
Bij de implementatie van de Richtlijn tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf, is als gevolg van een door de Tweede Kamer aangenomen amendement, de humanitaire uitzonderingsclausule niet overgenomen in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht (strafbaarstelling van mensensmokkel).3 Reden daarvoor was, aldus het amendement, het veronderstelde risico dat van de open geformuleerde uitzonderingsclausule misbruik zou kunnen worden gemaakt, terwijl de bestaande strafuitsluitingsgronden voldoende ruimte bieden om in de situatie waarin sprake is van handelen op humanitaire gronden te voorzien in straffeloosheid.4 Dat op humanitaire gronden is gehandeld kan nu al worden meegewogen in een strafrechtelijk onderzoek: op grond van een algemene strafuitsluitingsgrond – zoals overmacht in noodtoestand – kan die omstandigheid in de weg staan aan de strafbaarheid van mensensmokkel. Indien in een strafrechtelijk onderzoek aan het licht komt dat de betrokkene heeft gehandeld op humanitaire gronden, kan het Openbaar Ministerie zelf besluiten om niet over te gaan tot strafvervolging. Wanneer het handelen op humanitaire gronden pas na het instellen van vervolging aan het licht komt, dan kan ten overstaan van de rechter een beroep op zo’n algemene strafuitsluitingsgrond worden gedaan. Het voorgaande vindt bevestiging in jurisprudentie van de Hoge Raad. Daarin wijst het hoogste rechtscollege, mede op grond van de aangehaalde wetsgeschiedenis, voor situaties waarin een beroep op een dergelijke strafuitsluitingsgrond kan worden aanvaard in het bijzonder op «gevallen van humanitaire bijstand zonder enig oogmerk van eigen bevoordeling aan een vreemdeling van wie aannemelijk is dat hij in een zijn leven of veiligheid bedreigende noodsituatie verkeert en aan wie bij zijn vlucht redelijkerwijze niet op andere wijze hulp kan worden geboden dan door hem wederrechtelijk over de grens met Nederland te brengen of in Nederland verder te brengen.»5 Tegen die achtergrond acht het kabinet het niet nodig om te voorzien in een expliciete humanitaire uitzonderingsgrond.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat over de komende JBZ-Raad?
Dat is niet gelukt, omdat het kabinet de antwoorden op de vragen van de leden Ceder (ChristenUnie) en Podt (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2191) tegelijkertijd met deze antwoorden aan uw Kamer wilde aanbieden.
Het beschermen van carnaval |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met bericht «Als iedereen gelijk is in Oeteldonk, waarom is carnaval dan zo’n wit feestje?»1
Ja
Deelt u de mening dat carnaval een prachtige traditie is dat helemaal niets van doen heeft met discriminatie in welke vorm dan ook? Zo ja, hoe gaat u deze traditie beschermen tegen het opkomend wokisme?
Cultuur, en dus ook carnaval, is van en voor iedereen. Ik heb geen aanwijzingen dat deze mooie traditie onder druk staat of beschermd moet worden tegen welke maatschappelijke stroming dan ook. Gelukkig is het vieren van carnaval na twee jaar beperkingen door corona weer mogelijk geweest.
Wanneer gaat u ein-de-lijk staan voor het behouden van tradities, zoals de Paasvuren die door het stikstofbeleid onmogelijk gemaakt worden en het carnaval, dat door wokegedram in een kwaad daglicht wordt gesteld?
Ik vind het belangrijk dat iedereen zich kan herkennen in, en kan deelnemen aan het cultureel erfgoed dat Nederland rijk is. Mensen voelen zich verbonden met elkaar door middel van deelnemen aan immaterieel erfgoed. Dit geldt zeker voor carnaval.
Zoals ik ook in mijn Meerjarenbrief duidelijk heb gemaakt, sta ik voor «alle vormen van erfgoed: van musea en monumenten tot tradities en gebruiken zoals de bloemencorso’s, Koningsdag en het (Zomer)carnaval.» Dit is in lijn met het UNESCO Verdrag inzake Bescherming van het Immaterieel Cultureel Erfgoed dat Nederland geratificeerd heeft. Onder meer via het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland en de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland wordt hier actief uitvoering aan geven.
Het bericht ‘Radicaliseringsexpert Soumaya Sahla wil haar plek bij de VVD terugveroveren’ |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wilt u met inachtneming van artikel 68 van de Grondwet alle door mij in deze vragenreeks gestelde vragen volledig en waarheidsgetrouw beantwoorden?1
Vanzelfsprekend beantwoord ik uw vragen in overeenstemming met de inlichtingenplicht van art 68 Grondwet.
Wilt u deze vragen niet gebundeld maar per vraag beantwoorden?
Ja.
Wilt u deze vragen zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken, beantwoorden en ook eerlijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Waarom heeft u mijn vorige vragen van 19 januari op 13 februari op zo’n schandalige manier merendeels niet beantwoord door bij bijna ieder antwoord een onderscheid te maken tussen de premier en de VVD?
De inlichtingenplicht aan leden van de Tweede en Eerste Kamer geldt voor Ministers en Staatssecretarissen. Bewindslieden verrichten echter niet al hun werkzaamheden uit hoofde van hun ambt. Naast het ambt als Minister-President vervul ik ook een rol als partijpoliticus. Het is bij de beantwoording van schriftelijke vragen van leden van de Tweede Kamer aan de Minister-President niet aangewezen rollen te vermengen en dus in het ambt inlichtingen te verstrekken over aangelegenheden die primair de andere rol betreffen. Het karakter van de werkzaamheden is bepalend voor het antwoord op de vraag in welke hoedanigheid ze worden verricht, niet het moment waarop, de locatie waar, de eventueel gebruikte middelen of het al dan niet expliciet benoemen van een hoedanigheid.
Ik begrijp de verschillende, ook persoonlijke, overwegingen van de heer Wilders bij het stellen van zijn vragen. De herhaling en de opeenvolging van zijn vragen maken opnieuw volkomen duidelijk welk zwaar belang hij aan zijn vragen en de beantwoording daarvan hecht. Ik heb dat dan ook zwaar gewogen maar ik acht het ook nu –in het belang van de juiste verhouding tussen kamer en kabinet – van wezenlijk belang op de hiervoor genoemde punten te wijzen.
Wat bezielde u om zo respectloos om te gaan met legitieme vragen die bij mij als volksvertegenwoordiger en bedreigde persoon leven als het gaat om uw contacten met een veroordeelde moslimterrorist, die nota bene lid was van een islamitische terreurorganisatie die mij wilde vermoorden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Realiseert u zich dat u daarmee bovendien in strijd handelt met artikel 68 van de Grondwet, wat zegt dat de regering verplicht is om ieder individueel Kamerlid de inlichtingen te geven waar hij of zij om vraagt?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wilt u dat alsnog doen en alle vragen beantwoorden zonder te verwijzen naar de VVD? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Lijdt u aan een politiek Dr Jekyll en Mr Hyde complex? Zo nee, wilt u al deze vragen volledig en eerlijk beantwoorden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u voor uw antwoord bij vraag 4 van de vorige vragenreeks aangeven vanuit welke locatie en vanaf welke telefoon, uw privételefoon of uw zakelijke telefoon, u de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla op 5 december 2021 een sms-je heeft gestuurd met de tekst «Ik duik er erven in ASAP»? Wilt u deze vraag eerlijk beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023 nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Deelt u de mening dat, indien u dit sms-je heeft gestuurd vanuit het Torentje en/of vanaf uw zakelijke telefoon, u niet kunt volhouden dat ik mij voor een antwoord bij de VVD moet melden en u mijn vraag dus moet beantwoorden in uw hoedanigheid als Minister-President? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u in uw sms-je van 5 december 2021 aan Soumaya Sahla gezegd dat u dat sms-je stuurde als partijleider van de VVD of als Minister-President? Wilt u deze vraag eerlijk beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u de inhoud van dit sms-je alsnog met de Kamer delen? Zo nee, wat heeft u te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Indien u dit sms-je aan Souamya Sahla op 5 december 2021 niet vanuit het Torentje en/of vanaf uw privételefoon heeft gestuurd, bij wie van de VVD moet ik mij dan melden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u een naam bij wie ik mij moet melden en een bijbehorend telefoonnummer om het betreffende antwoord te krijgen, of stuurt u mij lafhartig met een kluitje in het riet omdat u iets te verbergen heeft? Wilt u er verstandig aan doen en deze vraag conform artikel 68 van de Grondwet nu en hier beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
In uw antwoord op vraag 5 van de vorige vragenreeks geeft u aan dat u niet alle informatie over uw contacten kunt openbaren. Waarom is dat?
Ik heb in het antwoord op vraag 4 het onderscheid tussen het ambt en andere hoedanigheden toegelicht. Bewindslieden houden contact met allerlei personen en organisaties. Het is belangrijk dat dergelijk contact in vertrouwen en in beslotenheid kan plaatsvinden. Dat brengt met zich dat niet al dergelijke contacten volledig openbaar kunnen zijn.
Suggereert u dat u informatie aangaande Soumaya Sahla achterhoudt?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom kunt u deze informatie niet openbaar maken? Wat heeft u te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien deze informatie wel openbaar zou worden gemaakt?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom probeert u de waarheid te verdoezelen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 7 uit de vorige vragenreeks niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 8 van de vorige vragenreeks aangeven vanuit welke locatie en vanaf welke telefoon, uw privételefoon of uw zakelijke telefoon, u op 25 januari 2022 een telefoongesprek gevoerd heeft met de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla waarin u heeft gezegd: «We buigen niet voor Wilders, wij zijn trots op jou, je hoort bij ons. Maar de mensen willen dat je sorry zegt. Doe dat nou gewoon. Geef een verklaring uit, ga bij een talkshow zitten en zoek daarna even de luwte op»?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Deelt u de mening dat, indien u dit telefoongesprek heeft gehouden vanuit het Torentje en/of vanaf uw zakelijke telefoon, u niet kunt volhouden dat ik mij voor een antwoord bij de VVD moet melden en u mijn vraag niet kunt beantwoorden in uw hoedanigheid als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Vanuit welke locatie en vanaf welke telefoon, uw privételefoon of uw zakelijke telefoon, heeft u de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla op 26 januari 2022 een sms-je heeft gestuurd met de tekst «Tekst van Kees gezien, ziet er goed uit»?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u in uw sms-je van 26 januari 2022 aan Soumaya Sahla gezegd dat u dat sms-je stuurde als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u de inhoud van dit sms-je alsnog met de Kamer delen? Zo nee, wat heeft u te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 8 uit de vorige vragenreeks niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u iets te verbergen? Wat heeft u te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Begrijpt u dat door het wegduiken voor eerlijke antwoorden steeds minder mensen u vertrouwen? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u met Soumaya Sahla afspraken gemaakt bij de beantwoording van de vragen van 19 januari jl.?
Nee
Heeft u direct of indirect via ambtenaren of anderen contact met haar gehad bij de beantwoording van mijn vragen uit de vorige vragenreeks?
Nee
Waarom beantwoordt u vraag 9 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 10 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 10 uit de vorige vragenreeks aangeven of u trots was op de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Hoe maakt u dit onderscheid? Lijdt u wellicht aan een gespleten politieke persoonlijkheid? Bent u daarvoor in behandeling?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u tijdens het telefoongesprek op 25 januari 2022 gezegd dat u deze opmerking maakte als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 11 uit de vorig vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 11 van de vorige vragenreeks aangeven of u de opmerking dat zij «bij ons» hoort heeft gedaan als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u tijdens het telefoongesprek op 25 januari 2022 gezegd dat u deze opmerking maakte als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 12 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 12 van de vorige vragenreeks aangeven of u de opmerking «maar de mensen willen dat je sorry zegt» heeft gedaan als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u tijdens het telefoongesprek op 25 januari 2022 gezegd dat u deze opmerking maakte als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 15 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 15 van de vorige vragenreeks aangeven of u de opmerking «zoek daarna even de luwte op» heeft gedaan als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u uitleggen waarom u tijdens de persconferentie van 28 januari 2022 wel vragen van journalisten beantwoordt, maar een Kamerlid, die op grond van artikel 68 Grondwet vragen stelt, doorverwijst naar de VVD? Deelt u mijn mening dat dit ongrondwettig en onbehoorlijk is, en een teken van politieke lafheid en zwakte? Zo nee waarom niet?
Terugkijkend had ik tijdens die persconferentie hierop scherper moeten reageren
Vindt u het beantwoorden van journalisten belangrijker dan het beantwoorden van Kamerleden?
Nee
Waarom beantwoordt u vraag 17 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 18 uit de vorige vragenreeks niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Laat u bewust de suggestie boven de markt hangen dat u de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla vaker heeft gesproken? Waarom bent u daar niet eerlijk over? Wat heeft u tegen het delen van de waarheid?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Realiseert u zich dat het op deze manier onduidelijk blijft of u haar vaker hebt gesproken?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Bent u bang om dit te onthullen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom ontkent u niet dat u haar vaker heeft gesproken?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Welke informatie over u en Soumaya Sahla kan er nog naar buiten komen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Zou u toch niet schoon schip maken en eerlijk antwoord geven op de vraag of u Soumaya Sahla vaker heeft gesproken, aangezien de waarheid dit vroeg of laat zal achterhalen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
In uw antwoord op vraag 21 van de vorige vragenreeks zegt u dat u Soumaya Sahla buiten de genoemde afspraak op 26 september 2019 niet op het Ministerie van Algemene Zaken heeft ontvangen, betekent dit dat u haar wel elders heeft gesproken?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 22 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom heeft u bij de beantwoording van vraag 23 uit de vorige vragenreeks niet de conclusie getrokken om de moslimterrorist Soumaya Sahla die veroordeeld is wegens lidmaatschap van een terroristische organisatie en verboden wapenbezit, en gearresteerd is met een doorgeladen automatisch geweer, een Agram 2000, daarom niet te ontvangen in het Torentje?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Snapt u dat mensen, waaronder ikzelf, het totaal ongepast en walgelijk vinden dat een premier een veroordeelde terrorist ontvangt, fêteert en politiek behaagt?
De verschillende, ook persoonlijke, overwegingen van de heer Wilders bij het stellen van zijn vragen zijn begrijpelijk.
Waarom beantwoordt u vraag 23 uit de vorige vragenreeks wel, maar verwijst u mij in alle voorgaande vragen naar de VVD?
De verstrekte inlichtingen zijn relevant in mijn hoedanigheid als Minister-President.
Bedoelt u bij de beantwoording van vraag 25 uit de vorige vragenreeks dat u toegeeft dat u heeft gelogen, aangezien u, in tegenstelling tot hetgeen u op de persconferentie van 28 januari 2022 beweerde, zich wel degelijk in Soumaya Sahla had verdiept omdat u haar immers had uitgenodigd in het Torentje en sms- en telefooncontact met haar onderhield?
Ik heb geen reden om terug te komen op hetgeen ik heb gezegd op de wekelijkse persconferentie van 28 januari 2022.
Kunt u hier glashelder over zijn, en een klip en klaar eerlijk antwoord geven? Zo nee, waarom niet?
ja
Waarom geeft u niet eerlijk toe dat u tijdens de persconferentie van 28 januari 2022 heel goed wist met wie u te maken had? Kunt u daar een eerlijk antwoord op geven?
Zie het antwoord op vraag 67.
Waar bent u bang voor?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
U geeft bij vraag 26 uit de vorige vragenreeks aan dat u via mediaberichtgeving bekend was met het feit dat Soumaya Sahla fatwa’s had uitgesproken, maar wanneer was u hiermee bekend?
Ik heb deze berichtgeving gelezen ten behoeve van de beantwoording van de door u gestelde vragen (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532). Over de vraag of ik deze berichtgeving eerder tot mij heb genomen sinds de datum van publicatie meer dan 17 jaar geleden kan ik geen uitspraken met de hiervoor vereiste zekerheid doen.
Was dat vóórdat u haar in het Torentje had uitgenodigd op 26 september 2019 of daarna? Kunt u daar een eerlijk antwoord op geven?
Zie het antwoord op vraag 71.
Betekent uw antwoord op vraag 27, 37, 38, 39 en 50 uit de vorige vragenreeks, waarin u te kennen geeft afstand te nemen van uitspraken van Soumaya Sahla die strijdig zijn met de feiten waarvoor zij is veroordeeld, zoals: «Ik kwam in een complexe situatie terecht die ik niet meer onder controle had» en «Ben ik een moslimterrorist? Absoluut niet», dat u nooit meer een plaats voor haar in de politiek weggelegd ziet? Kunt u hier een eerlijk antwoord op geven?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 30 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 31 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 32 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u aan de oud-minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Asscher zelf, of aan zijn ambtsopvolger vragen of het klopt dat hij Soumaya Sahla heeft ontmoet?
De van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontvangen informatie (zie Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) geeft mij geen aanleiding verder navraag te doen.
Waarom houdt u bij de beantwoording van vraag 33 de oud-minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Asscher, een hand boven het hoofd?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Wat hebben u en de Partij van de Arbeid hier te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Is hier een gespreksnotitie kwijtgeraakt?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Zo ja, bent u bereid deze alsnog op te laten sporen en met de Kamer te delen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Bedoelt u met uw antwoord bij vraag 40 uit de vorige vragenreeks dat u wel veroordeelde terroristen spreekt of steunt? Zo ja, welke?
Ter voorkoming van verdere misverstanden zij hier herhaald dat er geen beleid van het kabinet is om met dergelijke personen te spreken, maar dat anderzijds niet kan worden uitgesloten dat, al dan niet bewust, eens een dergelijk contact plaatsheeft.
Zijn er meerdere veroordeelde terroristen die u heeft gesproken of gesteund?
Zie het antwoord op vraag 85.
Wanneer heeft u deze veroordeelde terroristen gesproken of gesteund?
Zie het antwoord op vraag 85.
Waarom bent u hier niet eerlijk over geweest?
Zie het antwoord op vraag 85.
Waarom beantwoordt u vraag 44 uit de vorige vragenreeks niet? Ik vraag u nogmaals of u de mening deelt dat het onverteerbaar en onacceptabel is als ik, als doelwit van de terroristische organisatie de Hofstadgroep, de terreurgroep die de aanleiding is dat ik dit jaar negentien jaar geleden mijn vrijheid ben kwijtgeraakt, in de Kamer zou kunnen worden geconfronteerd met een aldaar rondlopend voormalig lid van diezelfde terreurorganisatie?
Ter voorkoming van verdere misverstanden zij hier herhaald dat de Kamer regels stelt rondom de toelating van bezoekers tot het gebouw en de vergaderingen, en het is daarom niet aan het kabinet te oordelen over wie er wel of niet toegang tot de Tweede Kamer gebouwen heeft of heeft gehad.
Wilt u alstublieft een normaal antwoord geven op deze vraag en niet naar iemand anders verwijzen? Snapt u dat dit voor mij belangrijk is? Zo nee, waarom niet?
De verschillende, ook persoonlijke, overwegingen van de heer Wilders bij het stellen van zijn vragen zijn begrijpelijk.
Waarom beantwoordt u vraag 45 uit de vorige vragenreeks niet? Ik vroeg helemaal niet naar de regels in de Tweede Kamer, dus nogmaals: Wat is uw oordeel over het feit dat de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla «best vaak» in de Tweede Kamer kwam?
Zie het antwoord op vraag 89.
Wat vindt u daarvan? Kunt u een eerlijk antwoord geven? Snapt u dat dit voor mij belangrijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 89.
Waarom beantwoordt u vraag 48 uit de vorige vragenreeks niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u alsnog antwoord geven op vraag 48?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom durft u niet te zeggen dat u niet 100% kunt uitluiten dat Soumaya Sahla nog een veiligheidsgevaar vormt of kan vormen? Snapt u dat dit voor mij belangrijk is? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom draait u om het antwoord op deze vraag heen? Bent u bang voor het antwoord?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Betekent dit dat u het ook niet volledig vertrouwt, aangezien u deze vraag niet met «ja» kunt beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 49 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen? Kunt u alsnog antwoord geven op vraag 49?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u nu de beleefdheid opbrengen mijn vragen wel netjes en volledig te beantwoorden, en geen enkele keer meer te verwijzen naar de VVD maar zelf als Minister-President conform artikel 68 van de Grondwet antwoord te geven? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Realiseert u zich dat ik nooit op zal geven en altijd door zal gaan me het stellen van vragen inzake uw contacten met de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla, totdat u eerlijke antwoorden geeft en de waarheid boven tafel komt?
Van de in de vraag verwoorde intenties neem ik kennis.
Het risico op een onbeheersbare brand en het niet vertrekken van het ministerie van Algemene Zaken |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom weigert het Ministerie van Algemene Zaken te vertrekken van het Binnenhof, ondanks dat de brandweer waarschuwt voor het risico op een onbeheersbare brand die gevaarlijk is voor zowel uw medewerkers als het brandweerpersoneel? Kunt u dit uitgebreid toelichten?1
In brieven aan uw Kamer d.d. 5 november en 16 december 2021 (Kamerstuk 34 293, nr. 123 en 125) heeft de toenmalig Staatssecretaris van BZK gemeld dat de eerder voorziene tijdelijke huisvesting voor het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) bij het Catshuis als optie is komen te vervallen en dat het Ministerie van AZ elders in de rijksvastgoedportefeuille zal worden ondergebracht, te weten in het rijksverzamelkantoor Bezuidenhoutseweg 73 (B73). Deze tijdelijke huisvesting is nog niet gereed en het is voor het Ministerie van AZ dan ook helaas nog niet mogelijk om te vertrekken vanaf het Binnenhof. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft om deze reden een verlenging van de vergunning voor gebruik van het Binnenhof-complex aangevraagd. Het college van de gemeente Den Haag heeft ingestemd met verlenging van het gebruik van het Binnenhof-complex tot 31 juli 2024.
Er zijn bij het Ministerie van AZ aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is om op een veilige manier de werkzaamheden te verrichten op het Binnenhof. Het gaat onder meer om extra brandscheidingen, veilige toegankelijke vluchtwegen, instructie voor bezoekers en verzwaarde controles op het verwijderen van brandbaar materiaal. De aanbevelingen van de brandweer zijn in deze maatregelen meegenomen.
Waarom drong het kabinet aan op de verhuizing van het Parlement omdat de veiligheid voor personeel en hulpverleners niet te garanderen was, maar geldt dit niet voor uw eigen ministerie?
In de afgelopen perioden zijn aanvullende maatregelen getroffen waardoor het mogelijk is de komende periode op een veilige manier op het Binnenhof te blijven. In de brief d.d. 18 november 2015 (kamerstuk 34 293, nr. 3) wordt onder andere toegelicht dat de brandveiligheid van het Binnenhof-complex onvoldoende is. Dit geldt ook voor het gedeelte waar het Ministerie van AZ gehuisvest is. Maar omdat voor het Ministerie van AZ, in tegenstelling tot voor het parlement, nog geen alternatieve locatie beschikbaar is, is verhuizen op dit moment niet mogelijk. Zodra de tijdelijke huisvestinglocatie gereed is, zal het Ministerie van AZ verhuizen.
Waarom is er op 3 november 2022 aangegeven dat het Ministerie van Algemene Zaken de verhuisdatum dient te halen? Wat is er sindsdien veranderd waardoor het ministerie niet verhuist?2
Toen de eerder voorziene tijdelijke huisvesting voor het Ministerie van AZ bij het Catshuis als optie is vervallen, is direct een onderzoek gestart naar een alternatieve locatie. Gezien de te beschermen belangen, de benodigde veiligheidsmaatregelen en de eisen aan de tijdelijk vergaderlocatie van de ministerraad en onderraden, bleken slechts enkele panden in de Haagse regio potentieel geschikt om als tijdelijke huisvesting te dienen. Het Rijksverzamelkantoor Bezuidenhoutseweg 73 (B73) is als definitieve locatie geselecteerd. Op basis van een dergelijk vergelijkend onderzoek is nog geen exacte planning van de uit te voeren werkzaamheden en de voorzien verhuisdatum te geven. Dit blijkt pas uit de nadere uitwerking. Ook dan moet rekening worden gehouden met onvoorziene omstandigheden, zoals langere levertijden van materiaal e.d.
Waarom zou het pand aan de Bezuidenhoutseweg 73 niet geschikt zijn, zoals oorspronkelijk het plan was?
Het pand aan de Bezuidenhoutseweg 73 is geschikt te maken. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe vaak komt het gemiddeld voor dat de u direct toegang nodig heeft tot vertrouwelijke stukken en deze stukken dusdanig vertrouwelijk zijn dat ze nergens anders opgeslagen zouden kunnen worden?
Een aanzienlijk deel van de medewerkers van het Ministerie van AZ werkt dagelijks met staatsgeheim gerubriceerde stukken, zoals de notulen van de ministerraad en stukken gerelateerd aan de nationale veiligheid. Het is dan ook noodzakelijk direct toegang te hebben tot deze stukken. Het gaat overigens niet alleen om stukken die conform het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013) dienen te worden opgeslagen, maar ook om apparatuur die in een beschermde omgeving moet staan en om benodigde ruimtes die geschikt zijn voor vertrouwelijke beraadslaging.
Als om onvoorziene andere redenen het ministerie langere tijd niet meer toegankelijk zou zijn, betekent dit dan dat u in die tijd uw werkzaamheden niet meer kunt uitvoeren?
Nee, in dat geval worden noodvoorzieningen getroffen. Het zal de werkzaamheden van het Ministerie van AZ wel aanzienlijk bemoeilijken en processen doen verstoren.
Wordt er gewerkt aan een alternatieve plek waar vertrouwelijke stukken kunnen worden opgeslagen, waar u direct toegang tot heeft? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet? Zo ja, wanneer is dit gereed?
De alternatieve plek is de tijdelijke huisvesting aan de Bezuidenhoutseweg 73. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Welke maatregelen worden er genomen om het risico op brand zo klein mogelijk te houden, zoals de gemeente eist?
Zie antwoord vraag 1.
Wie draagt de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid indien er onverhoopt een onbeheersbare brand uitbreekt? Is dat uw ministerie of de gemeente Den Haag die uitstel heeft verleend?
Wie in het onverhoopte geval van brand verantwoordelijk en aansprakelijk is, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval.
Het steunen van Polen in haar lijn om weer baas in eigen land te worden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onzalige besluit van de Europese Commissie om Polen opnieuw voor de rechter te slepen?1
Ja
Bent u het ermee eens dat Europese regelgeving ons land opzadelt met grote problemen, kijk alleen al naar de asiel- en stikstofcrisis?
Het kabinet houdt bij de totstandkoming van nieuwe regelgeving nauwlettend in het oog wat de gevolgen zijn voor Nederland. Het kabinet beoordeelt van elk voorstel voor EU-regelgeving, onder andere, de gevolgen op het gebied van regeldruk en de implicaties voor de uitvoering en handhaving (BNC-fiche). De inzet van het kabinet tijdens de onderhandelingen over nieuwe EU-regelgeving is er steevast op gericht de NL belangen goed te borgen.
Deelt u de mening van Polen dat nationale wetgeving natuurlijk zwaarder moet wegen dan het Europese recht? Zo ja, wilt u Polen steunen in haar strijd om weer baas in eigen land te zijn en wilt u deze lijn ook per ommegaande de Nederlandse lijn richting de Europese Unie laten zijn? Graag een gedetailleerd antwoord.
Nee, die mening deelt het kabinet niet. Een gedeelde, goed functionerende rechtsorde binnen de EU is een voorwaarde voor effectieve Europese samenwerking. Het is hiervoor van essentieel belang dat alle lidstaten de beginselen van het EU-recht erkennen en respecteren, waaronder autonomie, voorrang, doeltreffendheid en uniforme toepassing van het EU-recht, alsmede de eerbiediging van de bevoegdheid van het EU-Hof van Justitie op grond van artikel 267 EU-Werkingsverdrag (VWEU).
Op 14 juli 2021 ontkende het Poolse Grondwettelijk Hof de bindende kracht van voorlopige maatregelen van het EU-Hof van Justitie voor zover deze betrekking hebben op de organisatie en de werking van de rechterlijke macht. Op 7 oktober 2021 oordeelde het Poolse Grondwettelijke Hof dat cruciale onderdelen van de EU-Verdragen (waaronder artikel 19 VEU, het recht op effectieve rechtsbescherming) onverenigbaar zijn met de Poolse Grondwet. Het kabinet steunt de Commissie volledig in haar besluit om Polen voor het EU-Hof van Justitie te dagen over deze uitspraken van het Poolse Grondwettelijk Hof.
De ontmoeting tussen de minister-president en de Azerbeidzjaanse president Aliyev |
|
Agnes Mulder (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Kees van der Staaij (SGP), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat was de bedoeling van het gesprek met de Azerbeidzjaanse president Aliyev in Davos in januari?1 Met welke andere regeringsleiders of staatshoofden heeft u in Davos dergelijke gesprekken gevoerd?
Het bilaterale gesprek met de Azerbeidzjaanse president Aliyev heeft op verzoek van Nederland plaatsgevonden. De bedoeling van het gesprek was het overbrengen van de Nederlandse zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de facto blokkade van de Laçın-corridor en te spreken over het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan, evenals over geopolitieke ontwikkelingen en de Russische agressieoorlog in Oekraïne.
Tijdens het World Economic Forum in Davos heeft de Minister-President gesproken met meerdere regeringsleiders en staatshoofden. Zo hebben er bilaterale gesprekken plaatsgevonden met de bondspresident van Zwitserland, de president van Ecuador, de president van Irak, de president van Moldavië, de Minister-President van Tunesië, en de president van de Koerdische Autonome Regio.
Kunt u aangeven waarom dit gesprek met president Aliyev nuttig is geweest?
Het gesprek bood de mogelijkheid op het hoogste niveau de Nederlandse positie over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de factoblokkade van de Laçın-corridor over te brengen. Voorts bood de ontmoeting gelegenheid te spreken over het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan. De Minister-President heeft in het gesprek steun uitgesproken voor het EU-bemiddelingsproces onder leiding van de voorzitter van de Europese Raad Charles Michel. Tevens werd gesproken over de Russische agressieoorlog in Oekraïne. Azerbeidzjan steunt de territoriale integriteit en soevereiniteit van Oekraïne en levert humanitaire hulp.
Klopt het dat u president Aliyev bedankt heeft voor de gasleveranties aan Europa? Klopt het dat Azerbeidzjan gas uit Rusland importeert?2 Betekent dit dat de levering van gas aan Europa door Azerbeidzjan in elk geval deels gecompenseerd wordt met de import van Russisch gas? Indien dit niet klopt, kunt u uitleggen waarom dat zo is volgens u? Deelt u de mening dat Europa op deze manier indirect toch weer Russisch gas koopt? Zo nee, waarom niet? Kunt u uitsluiten dat de opbrengsten hiervan bij Russische leveranciers terecht komen?
Tijdens voornoemd gesprek is door beide zijden tevredenheid uitgesproken over de Azerbeidzjaanse gasleveranties aan de EU en de intentie om deze verder te verhogen conform het medio vorig jaar tussen de EU en Azerbeidzjan afgesloten Memorandum of Understanding inzake een strategisch energiepartnerschap. Voor zover bekend bedroegen de Azerbeidzjaanse gasleveranties aan de EU afgelopen jaar 11,4 miljard kubieke meter (en daarbovenop 8,4 miljard kubieke meter aan Turkije). Volgens mediaberichten importeert Azerbeidzjan via een tijdelijk contract gedurende een half jaar (november »22 – maart »23) maximaal 1 miljard kubieke meter Russisch gas voor binnenlands gebruik. Dit betekent dat Azerbeidzjan gasleveranties aan de EU en Turkije in de genoemde periode voor een beperkt deel opvangt met gasleveranties vanuit Rusland.
De EU bouwt in het kader van de REPowerEU-strategie de afhankelijkheid van Russisch gas zo snel mogelijk af. Dit is ook één van de doelen van voornoemd Memorandum of Understanding tussen de EU en Azerbeidzjan. De Europese Commissie heeft dan ook aangekondigd de kwestie van Russische gasimporten door Azerbeidzjan in de context van de implementatie van het MoU met de Azerbeidzjaanse autoriteiten te gaan bespreken.3
Hoe heeft u gereageerd op de bewering van president Aliyev dat de blokkade van de Lachin-corridor een gerechtvaardigde reactie van de Azerbeidzjaanse bevolking en maatschappelijke organisaties is op de «illegale exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen van Azerbeidzjan in gebieden waar de Russische vredeshandhavers tijdelijk gestationeerd zijn»? Acht u dit een geloofwaardige bewering en kunt u toelichten waarom wel of niet?
Tijdens het gesprek heeft de Minister-President de Nederlandse zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de factoblokkade van de Laçın-corridor overgebracht. Azerbeidzjan geeft aan dat het zich zorgen maakt over het gebrek aan controle over hetgeen via de Laçın-weg wordt vervoerd. De Minister-President heeft in het gesprek benadrukt dat een burgerbevolking nooit het slachtoffer mag worden van een politieke situatie. Zie voorts het antwoord op vraag 7.
Heeft u de blokkade van de Lachin-corridor veroordeeld en de opening ervan geëist? Deelt u de analyse dat Azerbeidzjan met de blokkade een etnische zuivering van het gebied Nagorno-Karabach probeert te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke Europese actie acht u passend hierop? Hoe draagt u eraan bij dat die passende reactie volgt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u president Aliyev ook gewezen op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat in december al uitgesproken heeft dat Azerbeidzjan ernstig zieken en mensen zonder middelen van bestaan moet doorlaten? Heeft u de president erop gewezen dat Azerbeidzjan volgens het Hof zelf deze uitspraak niet uitvoert?3
Nederland heeft op woensdag 9 februari jl., samen met enkele andere lidstaten, geïntervenieerd bij het Comité van Ministers (CM) van de Raad van Europa (RvE), waarbij Azerbeidzjan werd opgeroepen om uitvoering te geven aan de voorlopige maatregelen van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake de Laçın-corridor. Op 22 februari jl. heeft het Internationaal Gerechtshof voorlopige maatregelen aan Azerbeidzjan opgelegd om vrije doorgang van de Laçın-corridor in beide richtingen te verzekeren. In de uitspraak refereerde het Hof aan de verplichtingen van Azerbeidzjan onder het trilaterale akkoord uit 2020. Nederland zal Azerbeidzjan blijven oproepen om aan zijn juridische verplichtingen te voldoen en vrije doorgang te bewerkstelligen.5 De EU heeft op 23 februari 2023 dezelfde boodschap afgegeven.6 In het gesprek met president Aliyev zijn de voorlopige maatregelen onder artikel 39 die door het EHRM zijn opgelegd als zodanig niet aan de orde gekomen.
Bent u van mening dat Azerbeidzjan de andere uitspraken van het Europees Hof respecteert? Zo nee, welke reactie vanuit Europa acht u passend? Hoe draagt u eraan bij dat die passende reactie volgt?
Het toezicht op de naleving van uitspraken van het EHRM is belegd bij het CM van de RvE. Dit toezicht is een collectieve verantwoordelijkheid van de verdragspartijen bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Nederland neemt actief deel aan de bijeenkomsten van het CM, waarin dit toezicht wordt uitgeoefend, ook ten aanzien van de zaken betreffende Azerbeidzjan. De besprekingen in het CM over de tenuitvoerlegging door staten van de uitspraken van het EHRM zijn vertrouwelijk. De beslissingen van het CM worden openbaar gemaakt.
Het Department for the Execution of Judgments (DEJ) van de RvE ondersteunt het CM bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de uitspraken van het EHRM. Uit het meest recent gepubliceerde rapport van het DEJ, in 2021, komt naar voren dat Azerbeidzjan op de zesde plaats staat (van de in totaal 47 lidstaten ten tijde van publicatie) voor wat betreft het aantal EHRM-zaken dat onder verscherpt toezicht staat. Op 31 december 2022 stonden 285 zaken van Azerbeidzjan onder toezicht voor tenuitvoerlegging. Afgelopen jaar heeft het CM 35 zaken van Azerbeidzjan gesloten.
Heeft u de bezetting van soeverein grondgebied van Armenië door Azerbeidzjan veroordeeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betrof een kort onderhoud waarin niet alle aspecten van het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan aan de orde konden worden gesteld. Het Nederlandse standpunt met betrekking tot de bezetting van Armeens grondgebied is bekend. De EU heeft Azerbeidzjan opgeroepen om terug te keren naar de grenzen voor 12 september 2022. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld steunt Nederland deze oproep.7 Overigens stelt Azerbeidzjan dat Armenië ook Azerbeidzjaans grondgebied bezet houdt. De situatie wordt bemoeilijkt door het feit dat er op dit moment geen overeenstemming tussen beide landen is over het precieze verloop van de grens. Onderhandelingen over een definitieve, officiële grensafbakening zijn nog gaande. De EU faciliteert hierbij.
Heeft u de kwestie van de repatriëring van Armeense krijgsgevangenen en andere gedetineerden in Azerbeidzjan aan de orde gesteld, waarover de Kamer drie moties heeft aangenomen en waarvan de regering heeft toegezegd deze kwestie voort te zetten?
Dit is tijdens het gesprek niet aan de orde geweest. Nederland brengt dit onderwerp geregeld op in bilaterale gesprekken met de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Zo heb ik de situatie van de Armeense krijgsgevangenen opgebracht in een gesprek met de Azerbeidzjaanse Minister van Buitenlandse Zaken en marge van de OVSE Ministeriële op 2 december 2022.
De hoogst mogelijke koninklijke onderscheiding voor de heer Zwartendijk |
|
Jasper van Dijk , Christine Teunissen (PvdD), Tom van der Lee (GL), Agnes Mulder (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU), Marieke Koekkoek (D66), Kati Piri (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Nilüfer Gündoğan (Volt), Olaf Ephraim (FVD), Sylvana Simons (BIJ1), Tunahan Kuzu (DENK), Caroline van der Plas (BBB), Ruben Brekelmans (VVD), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Ralf Dekker (FVD), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Geert Wilders (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het verhaal over Jan Zwartendijk in het boek «De rechtvaardigen» van Jan Brokken (2018), waarin uiteen wordt gezet hoe hij duizenden Joden redde tijdens de Tweede Wereldoorlog?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de heer Zwartendijk een reprimande kreeg voor zijn heldhaftige gedrag?1
Het moge duidelijk zijn dat de heer Zwartendijk geen berisping verdiende voor zijn buitengewoon moedig handelen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Als dit is gebeurd was dit volstrekt ongepast. De secretaris-generaal van mijn ministerie heeft deze boodschap, inclusief excuses, in 2018 dan ook nadrukkelijk gedeeld in een brief aan de familie van de heer Zwartendijk. Bij de onthulling van het monument voor de heer Zwartendijk in Kaunas in 2018 hebben Zijne Majesteit de Koning en mijn voorganger persoonlijk gesproken met de zoon en dochter van de heer Zwartendijk, waarbij grote bewondering is betuigd voor het optreden van hun vader in 1940.
Herinnert u zich dat de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken reeds aangaf dat Zwartendijk erkenning en eerbetoon verdient voor zijn dappere gedrag?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de open brief aan de Koning, waarin wordt opgeroepen om Zwartendijk alsnog de hoogst mogelijke Koninklijke onderscheiding te verlenen?3
Ja.
Deelt u de mening uit de genoemde open brief dat de belofte van «nooit meer» begint bij het voorkomen van haat en dat het eren van diegenen die destijds in verzet kwamen daar onderdeel van is, omdat dit de rolmodellen zijn om ons aan te spiegelen in tijden van morele dilemma’s?
Ja.
Bent u gezien het feit dat Zwartendijk in Litouwen handelde als vertegenwoordiger van de Nederlandse staat bereid om de heer Zwartendijk voor te dragen voor de hoogst mogelijke Koninklijke onderscheiding? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid daarvoor zo nodig het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau aan te passen om ook postume verlening van onderscheidingen mogelijk te maken?4
Ik deel de bewondering voor het heldhaftig optreden van de heer Zwartendijk die in uw vragen, en in de open brief naar de Koning, wordt geuit. Ik ben dan ook van harte bereid om het Kapittel voor de Civiele Orden om advies te vragen of de heer Zwartendijk postuum kan worden voorgedragen voor de Erepenning voor Menslievend Hulpbetoon, in goud. Bij een positief advies zal mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer Zwartendijk formeel voordragen voor deze onderscheiding. De Erepenning in goud geldt als één van de hoogste onderscheidingen van Nederland. Sinds 1822 werd deze onderscheiding slechts 99 keer toegekend, laatstelijk in 1964.
Op 9 juli 1951 besloot de ministerraad om (na het verstrijken van een termijn van een jaar) geen aanvragen voor onderscheidingen voor verzetsdaden begaan tijdens de Tweede Wereldoorlog meer in behandeling te nemen. Dit besluit is nog steeds van kracht, en er is sindsdien niet meer van afgeweken. De regering acht de verdiensten van de heer Zwartendijk echter dermate uitzonderlijk, gezien het zeer hoge aantal mensen die mede dankzij hem aan de Holocaust hebben kunnen ontkomen, dat zij bereid is om in zijn geval eenmalig van het besluit uit 1951 af te wijken. De ministerraad heeft tijdens haar vergadering op 21 april jl. hiertoe besloten. Hiermee wordt het Kapittel voor de Civiele Orden bij wijze van hoge uitzondering in staat gesteld om bovengenoemde adviesaanvraag inhoudelijk te behandelen.
Het is tot slot belangrijk om te vermelden dat de heer Zwartendijk in 1956 ook al Koninklijk is onderscheiden als Ridder in de Orde van Oranje-Nassau op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken. In de ondersteunende brief voor deze onderscheiding van zijn werkgever, Philips, wordt gerefereerd aan zijn functie als consul in Litouwen «in welke functie hij tal van personen van Joodse afkomst in de gelegenheid stelde de Duitse dreiging te ontlopen door uit te wijken naar Curaçao». In de officiële voordracht door Minister Beyen en Minister Luns uit 1956 voor deze onderscheiding wordt niet specifiek gerefereerd aan de visa die hij verleende, maar wel waarderend gesproken over zijn werk in Litouwen: «Tijdens de Russische bezetting heeft betrokkene zowel de Nederlandse als de specifieke Philipsbelangen met voorbeeldig vasthoudendheid beschermd.»De volle toedracht en de omvang van de inzet van de heer Zwartendijk zijn pas later bekend geworden.
Bent u bereid een standbeeld te plaatsen of gedenkplaat op te hangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor Jan Zwartendijk en de overige bij deze reddingsactie betrokken diplomaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid bovenstaande met spoed te verwezenlijken gezien de leeftijd van de kinderen van de heer Zwartendijk?
Ik deel uw mening dat een gedenkteken op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de heer Zwartendijk en de diplomaten die zich met hem hebben ingezet voor Joodse vluchtelingen, passend zou zijn. De voorbereidingen daartoe zijn reeds in gang gezet.
Het vertrouwen in het bestuur |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Vertrouwen in lokaal bestuur onder druk»?1
Ja.
Schrikt u ook zo van het door lokale bestuurders ervaren gebrek aan vertrouwen van de burger in het lokale bestuur? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is spijtig en verontrustend als lokale bestuurders aangeven in hun contacten met burgers een gebrek aan vertrouwen te ervaren. Ik vind het onwenselijk als grote groepen burgers geen vertrouwen in de overheid (meer) hebben.
Het is gezond als mensen kritisch naar de overheid en de politiek kijken, dat hoort zo in een democratie. Tegelijk moeten mensen zich beschermd en gezien voelen door overheid en politiek, anders verliest de democratie aan draagvlak. In het aangehaalde artikel wordt geconcludeerd dat een deel van de lokale volksvertegenwoordigers en bestuurders ervaren dat de landelijke politiek schuldig is aan een ervaren gebrek aan vertrouwen van burgers in het lokale bestuur. Een belangrijke opdracht aan het kabinet is dan ook om ervoor te zorgen dat mensen ervaren dat de overheid er ook voor hen is. Om vertrouwen te krijgen, moet de overheid betrouwbaar, dienstbaar en rechtvaardig zijn. Daar werk ik aan, samen met de collega’s in het kabinet, door te investeren in het verbeteren van de uitvoering, in het vakmanschap van ambtenaren en in het vergroten en versterken van de mogelijkheden voor burgers om invloed uit te oefenen. Dit laatste onder meer via het aan Uw Kamer voorgelegde wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal niveau.2
Over welke gegevens over het vertrouwen in het lokale bestuur beschikt u?
Uit het recente Lokaal Kiezersonderzoek 2022 blijkt dat inwoners meer vertrouwen hebben in de lokale politiek en bestuur dan in de politiek en bestuur op nationaal niveau.3 Zo’n zestig procent van de burgers heeft (veel) vertrouwen in de gemeenteraad of in het college van burgemeester en wethouders. De burgemeester kan rekenen op (veel) vertrouwen van 65% van de burgers. Het aantal mensen dat aangeeft helemaal geen vertrouwen te hebben in deze lokale instituties schommelt rond de 5% en is daarmee veel kleiner dan dat voor regering en parlement.
Het lokaal bestuur staat er dus in algemene zin wat betreft het vertrouwen waarop ze mogen rekenen beter voor dan het nationaal bestuur.
Deelt u de mening van de lokale bestuurders dat de reden waarom het genoemde vertrouwen onder druk staat vooral komt omdat de landelijke politiek onvoldoende in staat is om de maatschappelijke problemen op te lossen? Zo ja, waarom en aan welke maatschappelijke problemen denkt u zelf? Zo nee, waarom niet? Meent u dat het gebrek aan vertrouwen dan veroorzaakt wordt door het lokale bestuur zelf en aan welke oorzaken denkt u dan?
Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) laat in zijn laatste Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB) zien dat het vertrouwen in de Tweede Kamer en de regering sinds het najaar van 2021 lager is dan het gemiddeld was in de afgelopen tien jaar en dat het sindsdien nog niet is gestegen.4 Het SCP stelt dat respondenten eerder erg kritisch zijn dan diep wantrouwend.5 De grootste groep lijkt aangehaakt. Ongeveer de helft geeft de regering een kleine voldoende, ze volgt de politiek op enige afstand en is niet tevreden. Redenen die inwoners geven voor weinig vertrouwen zijn het aanblijven van dezelfde politici, het gebrek aan verandering tussen opeenvolgende kabinetten en een ervaren gebrek aan responsiviteit en daadkracht, waarvoor de kinderopvangtoeslagaffaire en problemen in Groningen illustratief worden gevonden. Ook het functioneren van de politiek als zodanig wordt als probleem genoemd.6 Daarbij komen dan betrouwbaarheid en het luisteren naar burgers naar voren, maar ook de omgangsvormen tussen politici onderling.
Het versterken van de mogelijkheden voor burgers om invloed uit te oefenen, kan mogelijk bijdragen aan een groter vertrouwen. Er is onder aanzienlijke groepen burgers steun voor meerdere kanalen om invloed uit te oefenen, zoals referenda, inspraak, burgerfora of andere vormen van burgerparticipatie, blijkt uit ditzelfde COB. Ook schatten zij in dat deelname daaraan zin heeft. De bereidheid om zelf deel te nemen, is daarentegen wel lager.
Daarnaast werk ik, samen met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, aan een overheid die dienstbaar, dichtbij en rechtvaardig is bijvoorbeeld via het interdepartementale programma Werken aan de Uitvoering (WAU). Ook zijn wijzigingen in de Algemene Wet Bestuursrecht in voorbereiding die hardvochtige effecten van overheidshandelen door (te) strikte toepassing van wet- en regelgeving in de toekomst moeten voorkomen.
Het herstel van het vertrouwen tussen inwoners en overheid is een opgave voor het gehele kabinet. In de kabinetsreactie op de Atlas van afgehaakt Nederland is beknopt weergegeven wat er in dit licht over de volle breedte van het kabinetsbeleid gebeurt.7
Deelt u de mening dat het optreden van de rijksoverheid bij het onvoldoende oplossen van de Groningse gasproblematiek, in de toeslagenaffaire of met betrekking tot de schrijnende opvang van asielzoekers in Ter Apel bijdraagt aan het lage vertrouwen in de lokale politiek? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waaruit blijkt dan dat dit geen invloed zou hebben op het vertrouwen in de lokale politiek?
Het handelen van de overheid én de politiek bij de door u genoemde problematieken kan inderdaad een rol spelen in het vertrouwen dat inwoners hebben in de overheid en de politiek in algemene zin. Voor de Groningse gasproblematiek staat dit uitvoerig beschreven in het onlangs verschenen rapport van de parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen.8 In welke mate het handelen van rijksoverheid en de nationale politiek in de genoemde voorbeelden ook doorwerkt in het vertrouwen in de lokale overheid en politiek valt niet eenduidig vast te stellen. Hoewel het vertrouwen in de lokale overheid de afgelopen periode is gedaald – zoals ook naar voren komt in het door u aangehaalde onderzoek door Necker – worden deze lokale instituties nog steeds meer vertrouwd dan hun nationale tegenhangers, zoals gegevens uit de onlangs verschenen Staat van het Bestuur 2022 laten zien.9 Het vertrouwen in de gemeenteraad is hoger dan dat in de Tweede Kamer en het vertrouwen in het college van burgemeester en wethouders is hoger dan dat in de regering.10 Uit onderzoek van Kieskompas, waarover Trouw in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 rapporteerde11, blijkt dat er regionale verschillen zijn qua daling van het vertrouwen in de lokale overheid. Zo daalde het vertrouwen in Delfzijl en omgeving in het onderzoek erg snel. Mogelijk speelt de aanpak van de aardbevingsproblematiek hierin een rol. In het zuidwesten van Drenthe nam het vertrouwen in die periode in de lokale overheid juist toe. Ook in Fryslân hebben relatief veel mensen vertrouwen in het gemeentebestuur. Volgens de onderzoekers daalt het vertrouwen in de gemeenteraad wel mee met dat van de landelijke politiek.12
Herinnert u zich de antwoorden van de Minister-President op vragen van de leden Kuiken/Klaver c.s. over de voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030?2
Ja.
Deelt u de mening dat het niet beantwoorden van vragen over het behalen van concrete kabinetsdoelstellingen om de formele reden dat de Minister-President niet de eerstverantwoordelijke bewindspersoon is, de indruk kan wekken dat u geen rekenschap over het nakomen van doelen en beloftes kunt of wilt geven? Zo ja, deelt u dan de mening dat het dan ook niet verwonderlijk is dat het vertrouwen in de (lokale) politiek laag is? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De beantwoording van de vragen van de leden Klaver (GroenLinks), Kuiken (PvdA), Ouwehand (PvdD), Azarkan (Denk), Dassen (Volt) en Simons (BIJ1) d.d. 9 februari jl., kenmerk 2023Z02233 heeft de Minister-President per brief van 6 maart 2023 (referentie 4317011) overgedragen aan de ministers van Financiën, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Justitie en Veiligheid, voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Infrastructuur en Waterstaat, van Economische Zaken en Klimaat, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Aan alle bewindspersonen is verzocht de Kamers voorafgaande aan Verantwoordingsdag 2023 te informeren over de voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030.
Kunt u door middel van informatie die u van de verantwoordelijke bewindspersonen hebt verkregen de in de bovengenoemde vragen gevraagde doelstellingen en prognoses over het behalen daarvan alsnog aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat Japan weigert verantwoordelijk te nemen voor de onmenselijke behandeling van ‘troostmeisjes’ |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in Trouw van 18 januari jl. dat Japan weigert verantwoordelijkheid te nemen en schuld te bekennen voor de onmenselijke behandeling van zogenoemde «troostmeisjes» (een bijzonder naargeestig eufemisme voor dwangprostitie) die gedwongen in de prostitutie werkten?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat Japan nog steeds weigert verantwoordelijkheid te nemen en schuld te bekennen voor de behandeling van vrouwen die tussen 1932 en 1945 tewerkgesteld werden in militaire dwangbordelen?
De pijn die de vrouwen hebben geleden zal door geen regeling of uitspraak teniet kunnen worden gedaan. Hun ervaringen zijn afschuwelijk, dat beseft de Nederlandse regering zich terdege.
In formele zin is voor de Nederlandse regering de kwestie van het gedeelde oorlogsverleden afgedaan met het Vredesverdrag van San Francisco in 1951 en het Yoshida-Stikker akkoord uit 1956. Maar de Japanse regering heeft ook wel degelijk het leed erkend dat voortkwam uit de genoemde daden.
Voor de volledigheid geef ik graag het volgende citaat uit de Kono-verklaring van de Japanse regering van 4 augustus 1993:
«De Japanse regering heeft meer dan eens de historische feiten erkend over de betrokkenheid van de toenmalige militaire autoriteiten bij de oprichting en exploitatie van zogenaamde trooststations («Comfort stations») en het overbrengen van een groot aantal zogenaamde troostmeisjes. De Japanse regering heeft duidelijk verklaard dat dit «de eer en de waardigheid van veel vrouwen ernstig heeft geschaad». De regering van Japan heeft «haar oprechte verontschuldigingen en wroeging aangeboden aan allen, ongeacht hun plaats van herkomst, die als troostvrouwen onmetelijke pijn en ongeneeslijke lichamelijke en psychische wonden hebben geleden.»
De toenmalige Japanse premier Ryutaro Hashimoto stuurde aan Premier Kok op 15 juli 1998 een brief met een vergelijkbare verklaring. Daarin schreef hij onder meer:
«In het besef dat de kwestie van de troostvrouwen, waarbij destijds de Japanse militaire autoriteiten betrokken waren, een ernstige aantasting was van de eer en de waardigheid van grote aantallen vrouwen, wil ik Uwe Excellentie mijn meest oprechte verontschuldigingen en wroeging overbrengen voor alle vrouwen die onmetelijke en pijnlijke ervaringen hebben ondergaan en ongeneeslijke lichamelijke en psychische wonden hebben opgelopen als troostvrouwen.»
Bent u bekend met artikel in het NRC van 18 januari jl.2 waaruit blijkt dat de gemeente Amsterdam een monument krijgt voor de slachtoffers in Nederlands-Indië? Omarmt u net als de gemeente Amsterdam dit eerste gedenkteken voor «troostmeisjes» in Nederland?
Ja, ik ben bekend met genoemd artikel. De rijksoverheid gaat niet over het plaatsen van gedenktekens in gemeenten. Dat is aan de gemeenten zelf.
Heeft u eerder kennis kunnen nemen van de publicatie op het platform Follow the Money 13 augustus 2022 over de ontmanteling van de Japanse oorlogsbanken na de capitulatie van Japan?3
Ja.
Herkent u de schatting in het genoemde artikel in Follow the Money en het recente artikel van 19 januari jl. in Trouw dat ongeveer een half miljoen vrouwen (tussen 1932 en 1945) hier slachtoffer van zijn geworden.4? Zo nee, wat acht u een aannemelijke schatting?
Nogmaals, de mensonterende ervaringen die deze vrouwen hebben moeten ondergaan zijn pijnlijk en hun getuigenissen aangrijpend. Het is een bekend gegeven dat er tijdens de periode van de Japanse expansie in Azië structureel en op grote schaal vrouwen en meisjes te werk zijn gesteld in militaire bordelen, en dat hierbij verschillende vormen van dwang zijn gebruikt. Er bestaat onder wetenschappers en instellingen echter geen overeenstemming over het aantal vrouwen dat van deze praktijk slachtoffer is geworden.
Is het redelijk om aan te nemen dat dit onrecht naast Nederlandse vrouwen ook Indo-Europese en veel inheemse vrouwen betrof, zoals in dit artikel wordt aangegeven?
In 1993 heeft de regering opdracht gegeven tot een onderzoek naar gedwongen prostitutie in Nederlands-Indië tijdens de Japanse bezetting (zie Kamerstuk 23 607, nr. 1). Uit deze studie, die sindsdien is aangevuld door andere wetenschappelijke onderzoeken, bleek dat op alle grote eilanden van de Indonesische archipel sprake is geweest van dwangprostitutie in Japanse militaire bordelen. Hiervan werden zowel Europese als Indo-Europese en Indonesische vrouwen het slachtoffer. Ook is bekend dat vrouwen uit andere delen van het Japanse imperium te werk zijn gesteld in militaire bordelen in Nederlands-Indië. Er is evenwel op basis van de beschikbare informatie geen eenduidige inschatting te maken van het totale aantal vrouwen dat tijdens de Japanse bezetting gedwongen te werk is gesteld in militaire bordelen of op andere wijze slachtoffer is geworden van seksueel geweld.
Klopt het dat er ten minste 70 duizend jonge vrouwen (Hollands, Indo-Europees, Indonesisch, Moluks, Chinees, Papoea, zoals beschreven in het genoemde artikel in Follow The Money) zijn misbruikt in dwangbordelen, verspreid over heel Nederlands-Indië (tijdens de bezettingsperiode vanaf maart 1942 tot augustus 1945)?5
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat geld, wat werd verdiend in de bezettingsperiode door deze 70 duizend vrouwen, werd gedeponeerd bij filialen van de Yokohama Specie Bank en de Bank of Taiwan?
Er is bewijsmateriaal waaruit blijkt dat deze banken zijn gebruikt om geld te deponeren voor vrouwen die in militaire bordelen te werk werden gesteld. In hoeverre dit een algemeen gebruik was valt niet te achterhalen.
Klopt het dat een deel van die liquidatieopbrengsten van de ontmanteling van de Japanse oorlogsbanken geld betrof dat door «troostmeisjes» in Japanse dwangbordelen is verdiend en bij filialen van de oorlogsbanken, zijnde de Bank of Taiwan en de Yokohama Specie Bank, in bezit van het Nederlandse koloniale gezag is gekomen?
Op basis van de beschikbare informatie is dit gegeven niet vast te stellen.
Klopt het dat de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) de begunstigde partij werd bij de liquidatie van de Japanse banken, nadat alle filialen van de Japanse banken tot 1948 rechtstreeks onder toezicht van de NHM werden geplaatst?
Ten behoeve van de beantwoording van deze vragen zijn de archieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën geraadpleegd. In beide archieven zijn geen relevante stukken aangetroffen die kunnen helpen bij het beantwoorden van deze vraag.
Is er reden om aan te nemen dat de Nederlandse Staat als opdrachtgever en begunstigde van de NHM een deel van het dwangbordeelgeld heeft opgestreken?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u bevestigen dat de NHM is opgegaan in ABN Amro die na de kredietcrisis in 2008 in handen van de Staat kwam?
De NHM is in 1964 gefuseerd met de Twentsche Bank en verdergegaan onder de naam Algemene Bank Nederland (ABN). ABN is in 1991 gefuseerd met de toenmalige AMRO Bank en verdergegaan onder de naam ABN AMRO. Het toenmalige ABN AMRO is in 2007 in handen gekomen van het consortium van Royal Bank of Scotland, Banco Santander en Fortis. De activiteiten van Fortis in Nederland zijn in 2008 inderdaad in handen van de staat gekomen. Vanaf medio 2010 zijn deze activiteiten verdergegaan onder de naam ABN AMRO.
Wat is uw reactie op de conclusie in het artikel uit Follow the Money dat de Nederlandse Staat en het Koninklijk Huis – leden van het koninklijk huis waren aandeelhouder van NHM in 1948 en kregen dividend uitgekeerd – hierdoor dus zelf bij de ontmanteling van Japanse oorlogsbanken, dus ook van geld wat is verdiend door troostmeisjes, hebben geprofiteerd?
Zoals aangegeven bij de beantwoording op vraag 10 en 11 is het voor de Nederlandse staat uit de archieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën niet navolgbaar of dit wel of niet het geval is geweest.
Kunt u met zekerheid ontkennen dat een deel van het geconfisqueerde geld van de Japanse oorlogsbanken (conform onderzoek doorFollow the Money) door de 70 duizend slachtoffers van Japanse dwangprostitutie in Nederlands-Indië verdiend is?
Zie antwoord vraag 13.
Uit de publicatie van Follow the Money komt naar voren dat uit een rapport van de Nederlandse inlichtingendienst NEFIS over het geld dat werd verdiend in dwangbordelen nooit in zijn geheel in een van de Nederlandse archieven ondergebracht is. Wat is hier de reden voor?
Het artikel van Follow the Money verwijst naar een rapport van KNIL-officier J.H. Heijbroek, opgesteld in juli 1946, naar gedwongen prostitutie tijdens de Japanse bezetting van West-Borneo. Dit rapport is destijds opgesteld ter ondersteuning van de bewijsvoering voor het Internationaal Militair Tribunaal voor het Verre Oosten.
Er bestaan twee versies van dit rapport: een origineel, en een daarvan afgeleide samenvatting die onderdeel vormde van de Nederlandse bewijsvoering. Aangezien deze samenvatting een bredere verspreiding kreeg, is deze ook in meerdere archieven aangetroffen.
Hebben NEFIS-medewerkers die na de Japanse capitulatie de inventarisatie van bankbalansen uitvoerden de hand weten te leggen op aantal documenten, waaronder bankoverzichten van filialen op Java?
Uit documenten in het Nationaal Archief blijkt dat het de NEFIS omstreeks januari 1946 onderzoek heeft gedaan naar een aantal kantoren van de Yokohama Specie Bank op Java. Daarbij zijn voor een aantal van deze filialen balansen opgesteld. Het betreft hier reconstructies van de balansen zoals deze te boek stonden na de Japanse capitulatie, eind september en begin oktober 1945. Of er bij deze operatie ook de hand is gelegd op originele documenten van de bankfilialen zelf, is op basis van de aangetroffen documenten niet vast te stellen.
Kunt u bewerkstelligen dat het hele rapport van NEFIS integraal openbaar gemaakt wordt en gepubliceerd wordt zodat het voor eenieder gemakkelijk toegankelijk wordt?
Openbaarmaking van archieven gebeurt overeenkomstig de Archiefwet (1995) Wanneer een archief wordt overgebracht naar het Nationaal Archief (NA), worden er vooraf afspraken gemaakt tussen de zorgdrager en het NA over eventuele beperkingen op de openbaarheid. Conform de Archiefwet, art 15. kunnen deze beperkingen worden opgelegd met het oog op:
Het Nationaal Archief heeft een adviserende rol bij het opleggen van de beperking, waardoor er een afgewogen oordeel wordt gevormd. Afgaande op de looptijd van het archief van NEFIS, dat per 1-1-2026 openbaar wordt, is er een beperking van 75 jaar opgelegd – de beperking wegens eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Een eventuele eerdere openbaarmaking van archiefbescheiden is mogelijk indien de voormalig zorgdrager van het archief en het Nationaal Archief besluiten dat handhaving van de beperking niet langer nodig is.
In de publicatie van Follow the Money op 13 augustus jl. en in het artikel van Trouw op 19 januari jl. wordt aangegeven dat de Rijksvoorlichtingsdienst namens het Ministerie van Algemene Zaken, het Ministerie van Economische Zaken en Ministerie van Financiën destijds lieten weten niet bekend te zijn met de informatie over wat er met het dwangbordeelgeld gebeurd is en hoe de Staat en het koningshuis mogelijk profiteerden van de winsten die zijn gemaakt in de Japanse dwangbordelen. Is hier ondertussen wel meer over bekend?
Vraag 18 bevat geen vraag.
Bent u bekende met de schatting in de publicatie in Follow the Money en het artikel in Trouw dat er ruim 155 miljoen euro is verdiend aan de troostmeisjes.6?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van de vragen 10, 11, 13 en 14 is het voor de Nederlandse staat uit de archieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën niet navolgbaar of dit wel of niet het geval is geweest.
Deelt u de mening dat dit voldoende reden is voor de Nederlandse Staat en het koningshuis om serieus werk te maken van onderzoek naar hoe geldstromen lopen van het geld dat is verdiend door «troostmeisjes» en waar dit terecht is gekomen na de ontmanteling van Japanse oorlogsbanken?
Op dit moment ziet de Nederlandse Staat geen aanleiding om, naast het verrichte archiefonderzoek, nader onderzoek te doen naar de geldstromen. Op grond van het verrichte archiefwerk verwacht de Nederlandse staat geen informatie beschikbaar te hebben die aanvullend is ten opzichte van eerder verricht onderzoek.
Wanneer eventueel blijkt dat de Nederlandse Staat en de koninklijke familie hebben geprofiteerd van geld dat is verdiend door troostmeisjes, deelt u dan de mening dat dit geld gerestitueerd dient te worden aan de laatste nog levende slachtoffers en hun families?
Zie antwoord vraag 20.
Wat is de reden dat is bepaald dat al het bewijsmateriaal betreffende het systeem van Japanse dwangprostitutie in de Nederlandse archieven (NIOD en het Nationaal Archief) tot het jaar 2026 vergrendeld is?7
Het is niet het geval dat archiefmateriaal dat betrekking heeft op gedwongen prostitutie tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië beleidshalve in openbaarheid wordt beperkt. Wel is het mogelijk dat er beperkingen zijn gesteld aan de openbaarmaking van individuele archieven of archiefstukken, op grond van de redenen gespecificeerd artikel 15, lid 1, van de Archiefwet 1995. Voor een van de archiefstukken waar in het Follow the Money-artikel naar wordt verwezen (2.10.14/5309) geldt dat de openbaarheid tot 1 januari 2025 is beperkt met oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Ik verwijs u naar de mededeling in de Staatscourant 2016, no. 16558.
Wilt u bevorderen dat het bewijsmateriaal betreffende het systeem van Japanse dwangprostitutie binnen drie maanden volledig toegankelijk wordt?
Zie antwoord op vraag 17.
Wilt u deze vragen afzonderlijk binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord. Ik verwijs u ook naar de uitstelbrief van 3 maart jl.
De voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030 |
|
Laurens Dassen (Volt), Esther Ouwehand (PvdD), Sylvana Simons (BIJ1), Jesse Klaver (GL), Farid Azarkan (DENK), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat dit kabinet de volgende doelstellingen heeft voor 2030:
Ten behoeve van een motie van het lid Geurts (CDA) waarmee de regering wordt opgeroepen om een tussendoelstelling te hanteren om in 2030 een halvering van het aantal verkeersslachtoffers te bewerkstelligen1, is Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) gevraagd om in beeld te brengen hoe het aantal ernstig verkeersgewonden en -doden zich ontwikkelt tot aan 2030. Ook is gevraagd of een set extra maatregelen bovenop het bestaande beleid kan bijdragen aan het behalen van de tussendoelstelling. De tussendoelstelling heeft betrekking op de (Europese) visie van nul verkeersslachtoffers in 2050. De uitkomst van het SWOV-onderzoek is op 22 november 2022 met uw Kamer gedeeld.2 SWOV concludeert dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is. Zonder extra maatregelen neemt het aantal ernstig verkeersgewonden toe vanwege de bevolkingsgroei, de meer gereden kilometers en onder anderen meer ouderen op de fiets. Met extra maatregelen is de trend in ernstig verkeersgewonden te keren, maar een halvering is niet realistisch. Ten aanzien van het aantal verkeersdoden kan een halvering in 2030 misschien mogelijk zijn als een combinatie van extra maatregelen wordt genomen.
Het kabinet blijft inzetten op een flinke vermindering van het aantal ernstig verkeersgewonden. Verkeersveiligheid blijft een speerpunt van beleid, waar het kabinet samen met alle partners van het strategisch plan verkeersveiligheid hard aan werkt. Bijvoorbeeld via de investeringsimpuls verkeersveiligheid van 500 miljoen euro, de 200 miljoen euro extra voor Rijks-N-wegen of door handvatten te bieden aan gemeenten om op meer wegen binnen de bebouwde kom de maximumsnelheid terug te brengen naar 30 km/u. Voor de uitvoering van de motie van het lid Geurts wordt de komende periode samen met andere overheden en maatschappelijke partners gekeken hoe een extra stap gezet kan worden. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat stuurt een planning voor dit traject aan uw Kamer voor het aankomend commissiedebat verkeersveiligheid van 31 mei 2023.
Kunt u per doelstelling exact aangeven wat de meest actuele prognose is voor 2030 (door bij elke doelstelling een concreet percentage/getal te noemen) en wanneer deze prognose is gemaakt?
Voor «Halvering aantal verkeersslachtoffers in 2030» geldt dat uit het SWOV-rapport «Kiezen of delen» dat op 22 november 2022 aan uw Kamer is gezonden, blijkt dat uit de basisprognoses komt dat in scenario 1 (wanneer de mobiliteitsveranderingen door corona blijvend zijn) het aantal verkeersdoden in 2030 op 480 verkeersdoden ligt en het aantal ernstig verkeersgewonden op 8.400. In scenario 2 (wanneer mobiliteit weer vergelijkbaar wordt met de periode voor corona) zijn er 810 verkeersdoden in 2030 en 9.500 ernstig verkeersgewonden in 2030.3 In 2019, het referentiejaar van SWOV, vielen 661 verkeersdoden en 6.900 ernstig verkeersgewonden (MAIS3+) in Nederland. Onlangs maakte CBS de ongevalscijfers bekend over 2022. In 2022 kwamen er 737 mensen om het leven bij een verkeersongeluk.
Kunt u bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken?
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.4
Indien er een doelstelling is waarbij bovenstaande vraag niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kunt u per doelstelling aangeven hoe u er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamer of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden?
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.5
Bij hoeveel van de bovenstaande kabinetsdoelstellingen kunt u op basis van de meest actuele prognoses aantonen dat deze doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden? (graag een concreet getal tussen 0 en 17 noemen);
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.6 Deze beantwoording ziet alleen op het deelonderwerp «Halvering aantal verkeersslachtoffers in 2030».
Kunt u deze vragen binnen drie weken een voor een beantwoorden, zeker gelet op het feit dat deze vragen al eerder zijn ingediend, maar de Minister-President ze niet heeft beantwoord?
Helaas is het niet gelukt om de beantwoording binnen de termijn van drie weken te beantwoorden. Beantwoording had meer tijd nodig in verband met afstemming tussen departementen.
Hoogachtend,
De latente stikstofruimte en extern salderen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich het verzoek bij de regeling van werkzaamheden op 17 november 2022 om een overzicht te geven van welke stikstofrechten zijn opgekocht door overheden en daaraan gelijk gestelde organisaties?
Ja.
Kunt u een lijst aan de Kamer doen toekomen van alle ministeries, provincies, gemeentes, staatsbedrijven (bedrijven waarin overheden gezamenlijk een meerderheidsaandeel hebben, zoals Schiphol), agentschappen en andere overheidsorganisaties die vanaf het vervallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), op 29 mei 2019, bedrijven hebben opgekocht met als doel het verkrijgen van stikstofruimte? Kunt u ook de datum van aankoop aangeven en de omvang van de aankoop?
Op dit moment is de evaluatie van het instrument extern salderen in voorbereiding. Onderdeel daarvan is het verkrijgen van een kwantitatief beeld van natuurvergunningen die zijn verleend op basis van extern salderen sinds het vervallen van het PAS. Daarbij kunnen de data en omvang van de transacties worden uitgevraagd. Ik verwacht de resultaten van de evaluatie medio 2023 met de Kamer te kunnen delen.
Is er op enig moment contact en/of coördinatie geweest tussen de bij vraag 1 en 2 genoemde actoren met betrekking tot het opkopen van bedrijven met als doel het verkrijgen van stikstofruimte? Zo ja, kunt u deze communicatie aan de Kamer doen toekomen (inclusief data)?
Zoals gezegd is op dit moment de evaluatie van het instrument extern salderen in voorbereiding. Onderdeel daarvan is het verkrijgen van een kwalitatief beeld van natuurvergunningen die zijn verleend op basis van extern salderen sinds het vervallen van het PAS. Daarbij kan de informatie-uitwisseling tussen bevoegde gezagen worden uitgevraagd. Ik verwacht de resultaten van de evaluatie medio 2023 met de Kamer te kunnen delen.
Bent u van mening dat het op zijn minst gezegd vreemd is dat door het opkopen van latente stikstofruimte de stikstofemissie op papier daalt, maar in werkelijkheid juist kan stijgen gezien het feit dat de totale latente stikstofruimte in de Wet natuurbescherming (Wnb)-vergunningen wordt geschat tussen de 21 procent en 40 procent (sector landbouw)?1
Rijk en provincies hebben voorwaarden aan extern salderen gesteld en deze vastgelegd in beleidsregels, juist om feitelijke depositiestijging te beperken. Hierin is bepaald dat alleen extern gesaldeerd mag worden met feitelijk gerealiseerde capaciteit. Daarvan wordt 30% afgeroomd. Het bedrijf van de saldogever moet bovendien in gebruik zijn of zonder nieuwe vergunning in gebruik genomen kunnen worden. Het bevoegd gezag controleert of aan deze voorwaarden is voldaan.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 25 november 2022 maakt het kabinet interbestuurlijke afspraken met provincies om de beleidsregels voor extern salderen zo snel mogelijk verder aan te scherpen, o.a. om salderen met zogenaamde slapende vergunningen te voorkomen. Het kabinet vindt dat het niet mogelijk mag zijn om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken op basis van activiteiten die al geruime tijd zijn gestopt. Ook zet het kabinet in op een generieke verhoging van het afroompercentage naar 40% en worden momenteel de mogelijkheden onderzocht om een afroompercentage van 20% te hanteren voor specifieke projecten die op korte termijn tot stikstofreductie leiden, zoals de MIEK-projecten.
Klopt het dat de latente stikstofruimte, de vergunde capaciteit en de feitelijk benutte capaciteit nu niet (centraal) worden geregistreerd?
Ja.
Klopt het dat voor de vergunde capaciteit en de feitelijk benutte capaciteit er nu veelal inschattingen worden gemaakt op basis van andere (landbouw)gegevens of op basis van opeenvolgende vergunningsbeschikkingen? Klopt het dat dit de vaststelling van de totale hoeveelheid latente stikstofruimte bemoeilijkt?2
In het kader van de aanpak van latente ruimte heb ik onderzoeksbureau Sweco gevraagd om een desk research uit te voeren naar bestaande onderzoeken over de omvang van latente ruimte in Wnb-vergunningen. Uit deze desk research komt naar voren dat de vergunde capaciteit moet worden afgeleid uit opeenvolgende vergunningsbeschikkingen en -meldingen. Voor de feitelijk benutte capaciteit wordt meestal een inschatting gemaakt op basis van gegevens uit de jaarlijkse landbouwtelling voor de sector landbouw en de Emissieregistratie voor de sector industrie. Het is niet mogelijk om een compleet beeld van latente ruimte in Wnb-vergunningen te krijgen, omdat dit op individueel bedrijfsniveau moet worden vastgesteld. De desk research laat zien dat het op basis van steekproeven wel mogelijk is om een representatieve schatting te maken.
Op welke manier bent u voornemens om de vergunde capaciteit en de feitelijk benutte capaciteit (centraal) te registreren? . Op welke manier bent u voornemens de latente stikstofruimte in kaart te brengen?
Ik ben niet voornemens om de totale latente ruimte in beeld te brengen. Het is niet mogelijk om een compleet beeld van latente ruimte in Wnb-vergunningen te krijgen, omdat dit op individueel bedrijfsniveau moet worden vastgesteld. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 25 november 2022 ben ik wel voornemens om er samen met de bevoegde gezagen voor te zorgen dat natuurvergunningen worden geactualiseerd bij intern salderen en andere stikstofgerelateerde wijzigingen aan een bedrijf, zodat de latente ruimte in natuurvergunningen op individueel bedrijfsniveau wordt beperkt.
Zou de latente stikstofruimte, op voorwaarde dat de vergunde capaciteit en de feitelijk benutte capaciteit centraal worden geregistreerd, in kaart kunnen worden gebracht door het verschil te bepalen tussen het aantal dieren (op basis van de Landbouwtelling) en de vergunde ruimte? Zou het verschil kunnen worden bepaald tussen de vergunde ruimte en feitelijk benutte ruimte of het verschil tussen de vergunde ruimte en feitelijk gerealiseerde ruimte? Kunt u een toelichting geven?
Zoals gezegd is het niet mogelijk om een compleet beeld van latente ruimte in Wnb-vergunningen te krijgen, omdat dit op individueel bedrijfsniveau moet worden vastgesteld. De desk research laat zien dat het op basis van steekproeven wel mogelijk is om een representatieve schatting te maken. De omvang van latente ruimte in de agrarische sector bedraagt ongeveer tussen de 25% en 40%. Voor de industrie is die variatie groter. In deze percentages is geen onderscheid te maken tussen bedrijfsmatige en latente ruimte.
Herinnert u zich, gelet op het gegeven dat bij extern salderen 30 procent van de feitelijk gerealiseerde capaciteit wordt afgeroomd om een feitelijke stijging van de depositie te beperken, dat u in antwoorden op Kamervragen over of en hoe de afgeroomde stikstofruimte in kaart wordt gebracht schrijft: «Afgeroomde stikstofruimte wordt niet in beeld gebracht. Dit is ook geen verplichting die volgt uit de Wsn. Bij extern salderen kan de initiatiefnemer 70% van de stikstofruimte inzetten voor nieuwe activiteiten. Het afromings-percentage van 30% is bedoeld om het risico op feitelijke depositiestijging op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, als gevolg van ingebruikname van latente ruimte, zo veel mogelijk te beperken.»?3
Ja.
Bent u voornemens de afgeroomde stikstofruimte in kaart te brengen? Zo ja, hoe?
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 25 november 2022 zet het kabinet in op registratie van alle vrijkomende en vrijvallende ruimte die beschikbaar komt uit de piekbelastersaanpak in een register. De wijze waarop deze registratie wordt vormgegeven, moet nog worden uitgewerkt.
Zou een verhoging van het afromingspercentage kunnen bijdragen aan het sneller legaliseren van PAS-melders (op voorwaarde dat de afgeroomde stikstofruimte wordt opgeslagen in een stikstofbank)? Kunt u een toelichting geven?
Het afromingspercentage is bedoeld om feitelijke depositiestijging op stikstofgevoelige Natura2000-gebieden te beperken. Deze afroming kan dus niet worden ingezet voor nieuwe ontwikkelingen. Dat geldt ook voor PAS-meldingen.
Heeft u kennisgenomen van de column «en toen mocht de boer toch blijven»?4
Ja.
Zijn er de afgelopen jaren boerderijen opgekocht of zijn er vergunning geweigerd op basis van het oude AERIUS-model, die in het nieuwe model niet zouden worden geweigerd of niet zouden worden opgekocht? Zo ja, om hoeveel vergunningen gaat het dan?
Jaarlijks wordt AERIUS Calculator geactualiseerd om bij toestemmingverlening uit te gaan van de meest actuele gegevens en wetenschappelijke inzichten. Hierbij worden bijvoorbeeld de meest recente emissiegegevens verwerkt, waarmee de effecten van doorgevoerd beleid terug te zien zijn.
De in AERIUS Calculator berekende depositiebijdrage is niet het enige waar het bevoegd gezag op toetst bij de beoordeling van een vergunningaanvraag. Ook de staat van instandhouding van de natuur wordt betrokken. Mede hierdoor zal de impact van de actualisatie op de beslissing om een vergunning te verlenen of te weigeren beperkt zijn.
Kunt u een kaartbeeld maken en aangeven waar het model leidt tot een berekend stikstofverschil van meer dan 10 mol per hectare per jaar?
In het actualisatierapport5 dat het RIVM op 26 januari heeft gepubliceerd, zijn de verschillen ten opzichte van de vorige versie weergegeven en toegelicht. Hierin is ook een kaartbeeld te vinden met de verschillen in totale depositie.
Is het AERIUS-model juridisch houdbaar voor vergunningverlening nu duidelijk is dat een verschillende berekeningsmethodiek leidt tot andere uitkomsten voor het wel of niet verlenen van vergunningen?
Het actualiseren van AERIUS is nodig om bij toestemmingverlening uit te gaan van de meest actuele gegevens en wetenschappelijke inzichten. Dit is een juridisch vereiste. Op dit moment is AERIUS Calculator het best beschikbare instrument om de depositiebijdrage van individuele projecten in Natura 2000-gebieden in beeld te brengen.
De resultaten van een berekening in AERIUS Calculator zijn in het proces van vergunningverlening ondersteunend bij het opstellen van de passende beoordeling. Het besluit van het bevoegd gezag over een vergunningaanvraag is dus gebaseerd op een bredere afweging dan enkel de berekening.
Klopt het dat in het nieuwe model er een afkapgrens is van 25 kilometer, zodat op plekken die verder dan 25 kilometer van een Natura 2000-gebied zijn verwijderd vergunningen met onbeperkte stikstofuitstoot kunnen worden afgegeven?
Bij een depositieberekening van een plan of project met AERIUS Calculator wordt een maximale rekenafstand van 25 kilometer gehanteerd. Op grotere afstand is de depositie niet met voldoende zekerheid toe te rekenen aan een individuele bron of individueel project.
Er zijn plekken in Nederland waar geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 kilometer liggen. Dit betekent echter niet dat er ongelimiteerd stikstof kan worden uitgestoten op die locatie. Hiervoor geldt bijvoorbeeld ook milieuwetgeving.
Kunt u deze vragen voor het plenaire debat over het NPLG en de stikstofproblematiek in week acht (afzonderlijk) beantwoorden?
Ja.
Het World Economic Forum (WEF) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het correct dat u een spreker («speaker») was tijdens het jaarlijkse congres van het World Economic Forum (WEF) afgelopen januari in Davos?1
Ik heb tijdens het World Economic Forum 2023 deelgenomen aan drie paneldiscussies. De eerste paneldiscussie was het «Ukrainian breakfast»2, de tweede paneldiscussie was «Finding Europe’s new growth»3 en de derde paneldiscussie was «Repowering the World»4. Deze drie paneldiscussies zijn gelivestreamd en terug te zien op YouTube.
Indien dit correct is, kan de Kamer de tekst ontvangen van deze toespraak die u bij het WEF heeft gegeven?
Zie het antwoord op vraag 1.
De stand van zaken rondom het toeslagenschandaal, de hersteloperatie en de uithuis geplaatste kinderen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u het compenseren van ouders in het toeslagenschandaal een erekwestie noemde, na het verschijnen van het rapport «Ongekend Onrecht» in 2020?
Ja.
Kunt u een reactie geven op de uitzending van nieuwsuur, waarin duidelijk wordt dat het herstel van de gedupeerden vastloopt door ambtelijke chaos?1
Alle inzet is erop gericht om de hersteloperatie zo snel als mogelijk af te ronden en ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Dit gaat helaas niet van de ene op de andere dag. En eenvoudige kant-en-klaar oplossingen zijn er niet. Tegelijkertijd zijn er de nodige resultaten geboekt. Eind 2022 hebben ruim 59.000 personen zich aangemeld. Tot nu toe zijn 28.000 mensen erkend als gedupeerde. Zij kunnen rekenen op 30.000 euro en de schuldenaanpak. Ook ontvangt iedereen die zich heeft aangemeld brede ondersteuning van hun gemeente. In de meest recente Voortgangsrapportage, die op 3 februari jl. naar uw Kamer is gestuurd, valt te lezen dat sinds medio 2022 verschillende versnellings- en verbeteringsmaatregelen in gang zijn gezet.2 Onder de randvoorwaarden die daarbij zijn genoemd ziet de prognose er als volgt uit: de inzet is om 90% van de integrale beoordelingen in het eerste kwartaal van 2025 af te ronden. De laatste 10% volgt in het half jaar daarna. Het streven is om eind 2026 het proces van bezwaar tegen de eerste toets en de integrale beoordeling afgerond te hebben. In de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) zijn signalen geuit over hoge werkdruk, regels en procedures en een relatief groot verloop van medewerkers. Deze signalen en ook de media aandacht hierover laten de medewerkers van de organisatie niet onberoerd. De opgave vraagt veel van medewerkers. Het is cruciaal dat er in de organisatie kan worden samengewerkt aan de hersteloperatie op basis van vertrouwen en in een veilige omgeving. In de aanbiedingsbrief bij de Voortgangsrapportage is hier ook een passage over opgenomen. De signalen zijn door ambtelijke leiding erkend en zij zijn hierover met de medewerkers in gesprek.
Kunt u een reactie geven op het feit dat slechts tien van de uithuisgeplaatste kinderen weer bij hun ouders zijn teruggekeerd na hulp van het ondersteuningsteam?
Een uithuisplaatsing is voor zowel de ouder, als het kind zeer ingrijpend. Ook hier doet het kabinet al het mogelijke om de getroffen gezinnen passende hulp en ondersteuning te bieden.
Zoals de Minister voor Rechtsbescherming in de tweede voortgangsbrief uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslag3 van 1 november 2022 en tijdens het notaoverleg van 30 januari 2023 heeft benadrukt, heeft elke ouder die zich aanmeldt bij het Ondersteuningsteam een eigen verhaal en hulpvragen. Aan elk gezin wordt daarom maatwerk geleverd. De ondersteuning is hiermee persoons- en situatieafhankelijk en heeft geen vastomlijnde uitkomsten. Vaak zijn er eerst zaken die verbeterd moeten worden in de leefsituatie omdat sprake is van een opeenstapeling van verschillende problemen. In de genoemde voortgangsbrief van 1 november is de Minister voor Rechtsbescherming nader ingegaan op de verscheidenheid aan resultaten waar de inzet van het Ondersteuningsteam aan heeft bijgedragen.
Heeft u op de vergadering van de onderraad herstel toeslagen, die op 31 januari voor het eerst in 8 maanden weer vergaderd heeft, een realistisch beeld gekregen van de hersteloperatie?
Zowel tijdens de Ministeriële Commissie Toeslagen Herstel (MCTH) van 31 januari als tijdens de ministerraad van 3 februari 2023 is gesproken over de hersteloperatie, onder andere aan de hand van de laatste Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen over het 4e kwartaal van 2022. Deze voortgangsrapportages geven de stand van zaken van de hersteloperatie weer en laten zijn waar nog werk te doen is.
Is uw regering nog in control bij de hersteloperatie? Kunt u dit toelichten?
Ouders willen vooruit en elke dag dat zij langer moeten wachten op financiële compensatie is er één te veel. Daarom is de inzet van het kabinet gericht op versnellen van de hersteloperatie. In de meest recente Voortgangsrapportage valt te lezen dat sinds medio 2022 verschillende versnellings- en verbeteringsmaatregelen in gang zijn gezet en dat onder de randvoorwaarden die daarbij zijn genoemd op basis hiervan een prognose is gegeven hoe het overgrote deel van de gedupeerde ouders in 2025 financieel gecompenseerd zal zijn en bezwaren op de eerste toets en de integrale beoordeling in 2026 afgerond. Tegelijk is er niet één gouden oplossing die ervoor zorgt dat álle gedupeerde ouders op korte termijn hun herstel kunnen afronden. Maar met de ingezette maatregelen heeft het kabinet er vertrouwen in dat de uitvoeringsorganisatie verbeteringen en versnellingen kan doorvoeren.
De noodzakelijke opschaling van de UHT is ambitieus, maar realistisch. De personele bezetting is in het laatste kwartaal van 2022 gegroeid met ruim 13%, daarnaast wordt geworven op zowel vaste contracten als inhuurcontracten en bovendien is er aandacht voor goed werkgeverschap voor zittende werknemers, om uitstroom te voorkomen.
Wilt u samen met de Ministers en vicepremiers, die na het aftreden van uw vorige kabinet weer opnieuw zijn aangetreden, de stand van zaken in de ministerraad van 3 februari bespreken en daarna aan de Kamer aangeven welke gevolgen u verbindt aan de huidige stand van zaken?
Tijdens de ministerraad van 3 februari 2023 is gesproken over de hersteloperatie. De bespreking vond plaats aan de hand van de Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen over het 4e kwartaal van 2022. De ministerraad heeft na de bespreking ingestemd met verzending van de Voortgangsrapportage met aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer door de Staatssecretaris van Financiën (T&D). In de aanbiedingsbrief schetst het kabinet stappen die worden genomen om de hersteloperatie te verbeteren en versnellen, zoals aanpassingen in de werkwijze en versnelde afhandeling van de integrale beoordelingen, verbeterde informatievoorziening en een versnelde afhandeling van bezwaren.
Wilt u in ieder geval de klokkenluiders niet bestraffen – zoals eerder in het toeslagenschandaal gebeurde – en publiekelijk aangeven waar zij gehoord kunnen worden?
Het is belangrijk dat medewerkers van UHT hun werk veilig en goed kunnen uitvoeren. De ambtelijke leiding van UHT neemt signalen over hoge werkdruk, gevoelens van onveiligheid en behoefte aan stabiliteit en rust serieus. Medewerkers kunnen op verschillende manieren signalen en gevoelens kenbaar maken. Men kan in gesprek met de leidinggevende of het management, signalen kunnen worden doorgegeven aan de ondernemingsraad of er kan (ook anoniem) een melding worden gedaan bij de vertrouwenspersoon. Vanuit interne communicatie worden medewerkers hier periodiek over geïnformeerd.
Vindt u dat uw kabinet bezig is met het inlossen van de ereschuld?
De kinderopvangtoeslagaffaire heeft gedupeerde ouders en hun kinderen groot onrecht aangedaan met ernstige gevolgen voor alle facetten van hun leven. De compensatie voor de ouders moet goed worden afgewikkeld. Alle inzet van het kabinet is erop gericht om via financieel herstel, brede ondersteuning door gemeenten, het aanpakken van schuldproblemen, en een steun in de rug voor kinderen, ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Er is al veel werk verzet en tegelijkertijd is er nog heel veel werk te doen om te herstellen wat er is misgegaan rondom de kinderopvangtoeslag en ouders en kinderen verder te helpen. De schade is aanzienlijk en iedere dag dat ouders eerder het traject kunnen afronden, is belangrijk om het leven weer op te kunnen pakken.
Wilt u deze vragen één voor één en vóór dinsdag 6 februari 2023 beantwoorden?
De vragen zijn met zorgvuldigheid en zo snel als mogelijk beantwoord.