Het artikel ‘Het CBR weet al jaren van fraude bij theorie-examens. Het doet bijna niks tegen “turbo-opleiders”, wel tegen klokkenluiders’ |
|
Nicole Temmink |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe lang is het CBR al bekend met deze vorm van fraude vanuit «turbo-opleiders», die gestolen lesmateriaal en theorie-examens gebruiken om de juiste antwoorden bij leerlingen in te stampen?
Opleiders van het theorie-examen doen al decennialang pogingen om vragen van het CBR te achterhalen, zodat ze deze kunnen gebruiken in hun cursussen. Het CBR neemt voortdurend nieuwe maatregelen om fraude te voorkomen en aan te pakken. Tegelijkertijd zoeken en vinden kwaadwillende opleiders nieuwe manieren om deze maatregelen weer te omzeilen.
Herkent u het gevaar van niet goed-opgeleide automobilisten?1
Een automobilist mag pas rijden in een personenauto na het behalen van rijbewijs B. Hiervoor moet zowel het theorie-examen als het praktijkexamen succesvol worden afgelegd. Welke opleiding deze persoon hiervoor kiest, is in Nederland vrij. Als opleidingen onder de maat zijn, kan dat ertoe leiden dat kandidaten niet examengereed zijn en dan niet slagen voor de examens. De examens bij het CBR voorkomen dat automobilisten aan het verkeer deelnemen, terwijl zij (nog) niet aan de afgesproken eisen voldoen. Het CBR vervult daarmee de rol van poortwachter tot het verkeer. Er zijn geen aanwijzingen dat deze werkwijze niet goed functioneert.
In het kader van de uitwerking van Advies Roemer «Van rijles naar rijonderwijs» worden voorbereidingen getroffen voor het nog beter integreren van theoretische kennis in de praktijkopleiding van de leerling waardoor de leerling beter geëquipeerd is als beginnende bestuurder.
Overigens is er geen sprake van een plicht tot het volgen van een opleiding voor zowel het praktijk- als het theoriegedeelte. Een kandidaat kan zonder een opleiding te hebben gevolgd zowel een theorie- als praktijkexamen bij het CBR reserveren.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die vanuit het CBR zijn genomen om clandestiene praktijken vanuit «turbo-opleiders» tegen te gaan?
Fraudepreventie en fraude-aanpak vormen een van de topprioriteiten van het CBR. Het aantal maatregelen dat het CBR heeft genomen om fraude te voorkomen en aan te kunnen pakken is bijzonder groot:
De aanpak van fraude buiten de examenlocaties bijzonder lastig voor het CBR. Het CBR heeft geen toezichtrol met betrekking tot opleiders voor het rijbewijs (praktijk en theorie) en heeft ook geen bevoegdheden om controles uit te voeren bij opleiders om bijvoorbeeld na te gaan of er gebruik wordt gemaakt van examenmateriaal van het CBR.
De investeringen in de maatregelen om fraude aan te pakken stijgen jaar op jaar. Om die reden heeft het CBR in de tariefstelling voor 2024 onlangs bekendgemaakt genoodzaakt te zijn een fraudetoeslag van € 3,50 in te voeren voor het theorie-examen. Dit om een deel van de toegenomen kosten te dekken.
Heeft het CBR niets gedaan met het bewijs dat werd aangeleverd door de genoemde uitgeverijen?
Het CBR heeft gehandeld op het signaal van de uitgevers. De aangeleverde stukken waren tweeledig: enerzijds betrof het opnames gemaakt bij theorie-opleiders, waar te zien zou zijn dat gebruik werd gemaakt van CBR-examenvragen in de cursus of training. Anderzijds betrof het opnames gemaakt bij twee theorie-examens bij het CBR in de examenzaal om aan te tonen dat het mogelijk was op die manier theorie-examenvragen te bemachtigen. Het CBR heeft gekeken wat er mogelijk was op basis van deze aangeleverde opnames. Het bleek echter dat het CBR geen juridische stappen kon zetten richting de theorie-opleiders, omdat de aangeleverde opnames op een onrechtmatige manier waren verkregen. Wel was het aanleiding voor het intensiveren van de fraude-aanpak en voor aanvullende maatregelen (zoals genoemd in het overzicht bij antwoord 3).
Daarnaast hadden de opnames die gemaakt waren tijdens de examens van het CBR voldoende aanknopingspunten voor het CBR om met behulp van eigen onderzoek de identiteit van de vermoedelijke dader vast te kunnen stellen. Tegen deze persoon is aangifte gedaan.
Waarom worden personen die in bezit waren van bewijs en dat ook aanleverden bij het CBR voor de rechter gesleept? Is dit in strijd met de Wet bescherming klokkenluiders?
Het is onjuist dat het CBR de personen die het bewijs aanleverden voor de rechter zou hebben gedaagd. Het CBR verkreeg het bewijs van twee uitgevers die daarbij hadden samengewerkt met een recherchebureau. Tegen geen van deze partijen is aangifte gedaan. Het gaat in deze zaak overigens niet om klokkenluiders als bedoeld in de Wet bescherming klokkenluiders.
Wel heeft het CBR aangifte gedaan tegen de persoon die opnames bij de examens van het CBR had gemaakt zoals vermeld in het antwoord op vraag 4. Dat was immers een strafbaar feit. Het betrof een persoon die een eigen «turbo-opleiding» aanbood en op zijn website destijds ook adverteerde dat hij beschikte over «de originele vraagstelling van het CBR». De aangifte is vervolgens geseponeerd door het Openbaar Ministerie vanwege onvoldoende bewijs. Omdat het CBR van mening was dat het aangeleverde bewijs zeer overtuigend was, heeft het CBR een klacht op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering ingediend. De rechter heeft het CBR daarbij in het gelijk gesteld. Zodoende dient het Openbaar Ministerie alsnog de zaak aan te brengen bij de rechtbank.
Deelt u de mening dat het vervolgen van klokkenluiders door een zelfstandig bestuursorgaan met een publieke taak andere klokkenluiders de moed ontneemt om zelf meldingen te maken van onrecht? Hoe gaat u deze schade herstellen?
Er is zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 geen aangifte gedaan tegen degenen die naar het CBR zijn gestapt met bewijsmateriaal (in de vraag de klokkenluiders genoemd), noch zijn zij vervolgd. Zoals reeds vermeld in het antwoord op vraag 5 gaat het hier niet om klokkenluiders zoals bedoeld in de Wet bescherming klokkenluiders.
Welke stappen gaat u nemen om te voorkomen dat opleiders gestolen lesmateriaal en examens gebruiken om bij leerlingen de correcte antwoorden in te stampen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voert momenteel met het CBR, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Openbaar Ministerie overleg om te bezien welke mogelijkheden er zijn om de aanpak van examenfraude verder uit te breiden.
Deelt u de mening dat opleiders die bewezen hebben gefraudeerd, moeten worden geweerd uit de rijles-branche? Zo ja, hoe gaat u dit bereiken?
Fraude moet zeker worden aangepakt. In het antwoord op vraag 3 is vermeld welke maatregelen het CBR heeft genomen ter preventie van fraude. Daarnaast doet het CBR altijd aangifte als iemand wordt betrapt op frauduleuze praktijken.
Zou u willen reageren op alle bevindingen in de nieuwsartikelen van het Noordhollands Dagblad «Acht maanden «totale ellende» op A7»1 , «Zo'n verkeersinfarct kun je gebied echt niet aandoen»2 en «Je kunt brug ook aan onderzijde verstevigen»; «verkeer Transportbedrijven in overleg met Rijkswaterstaat over renovatie viaduct A7?»3
Ja, waar mogelijk wordt in de beantwoording van onderstaande vragen op de bevindingen van de artikelen in gegaan.
Hoe beziet u het feit dat er bijna acht maanden non-stop files zullen staan op de A7?
In oktober 2022 is er een gewichtsbeperking van 30 ton ingesteld op de brug. Dit kwam voort uit doorrekeningen en inspecties ter plekke in de maanden ervoor. De situatie op de brug was met deze maatregel tijdelijk veiliggesteld maar versterking door middel van het aanbrengen van extra wapening, een laag nieuw beton en vervolgens nieuw asfalt is op korte termijn noodzakelijk.
Een snelle aanpak van de brug is noodzakelijk om zo snel mogelijk de gewichtsbeperking voor het vrachtverkeer van 30 ton op te kunnen heffen. Helaas gaat de noodzakelijke versterking van de brug gepaard met forse verkeershinder. Rijkswaterstaat doet er alles aan om deze hinder, samen met alle publieke en private partners in de regio te beperken. Daarbij dient te worden opgemerkt dat er ook zonder deze werkzaamheden op dit traject al regelmatig sprake is van files met een gemiddelde duur van circa 11 minuten. Inmiddels is Rijkswaterstaat weer verder in de voorbereiding van de werkzaamheden en heeft daarbij de uitvoeringsperiode weten in te korten van 7 naar 5 maanden.
Zou u een brede impactanalyse willen laten maken van het effect van de gewichtsbeperking voor zwaar vrachtverkeer?
De gewichtsbeperking voor vrachtverkeer van 30 ton of meer is sinds oktober 2022 ingesteld. Samen met de sector wordt gekeken naar de effecten hiervan en hoe deze zoveel mogelijk beperkt kunnen worden. Dit vormt input voor het bereikbaarheidsplan.
Welke contacten heeft u over de gevolgen van de genoemde gewichtsbeperking voor zwaar vrachtverkeer? Zou u daarbij specifiek willen ingaan op de contacten en samenwerking op het gebied van de doorstroming, economische schade, sluipverkeer, overlast op andere wegen, invloed op de leefbaarheid en aanrijtijden van de nooddiensten?
De genoemde thema’s worden door Rijkswaterstaat besproken met de volgende partijen: ondernemerscollectieven en transportondernemingen in de regio, Transport Logistiek Nederland (TLN), EVO/Fenedex (Eigen Vervoerders Organisatie / Federatie van Nederlandse Exporteurs), veiligheidsregio’s, ambulancediensten, brandweer, politie, (vaar)wegbeheerders (gemeentes, provincie en hoogheemraadschap) en bewonersorganisaties. Dit gebeurt op reguliere basis en is sinds instelling van de gewichtsbeperking geïntensiveerd. Samen met deze organisaties wordt gekeken welke maatregelen in het bereikbaarheidsplan het meest effectief zijn en op welke wijze Rijkswaterstaat de sector kan helpen.
Zou u de voorgaande vraag ook specifiek willen beantwoorden met betrekking tot de aanscherpingen voor vrachtverkeer naar 25 ton in de eerste vier maanden?
Zie beantwoording van vraag 3 en 4. Tijdens het eerste deel van de werkzaamheden wordt het verkeer in beide richtingen met versmalde rijstroken over één helft van de brug geleid (zogenaamd 4–0-systeem), terwijl de andere helft van de brug versterkt wordt. Het verkeer wordt daarmee tijdens het eerste deel van de werkzaamheden over een nog niet versterkt deel van de brug geleid. Hierdoor wordt deze helft van de brug zwaarder belast en geldt er gedurende deze situatie, op basis van berekeningen van belasting, een gewichtsbeperking van 25 ton. In de gesprekken over de impact van de gewichtsbeperkingen komt het effect van deze beperking aan de orde.
Heeft u in kaart laten brengen welke gevolgen het afsluiten van de oprit Purmerend Weidevenne richting Hoorn heeft op de doorstroming, economische schade, sluipverkeer, overlast op andere wegen, invloed op de leefbaarheid en aanrijtijden van de nooddiensten?
Rijkswaterstaat brengt dit momenteel in kaart in samenwerking met de gemeenten Purmerend en Wormerland en de veiligheidsregio’s en hulpdiensten. Het hele verkeersnetwerk van Rijkswegen, provinciale wegen, gemeentelijke wegen en wegen van waterschappen in Noord-Holland wordt beschouwd. Daarbij wordt gekeken naar de optimalisatie van de doorstroming en de capaciteit van het gehele netwerk. Maatregelen om die optimalisatie te bereiken kunnen helaas lokaal wel een negatief effect hebben.
Zou u voorgaande vraag ook afzonderlijk en per aspect willen beantwoorden wat betreft de oprit bij Purmerend Centrum richting Amsterdam en de afrit naar Purmerend Centrum?
Zie beantwoording vraag 6. Rijkswaterstaat brengt dit voor het gehele verkeersnetwerk van Noord-Holland in kaart.
Welke acties gaat u uitzetten als gevolg van de inschatting van Rijkswaterstaat dat er een totale overbelasting van de A7 tijdens de renovatie zal volgen? Zou u een tijdpad aan deze acties willen koppelen?
Rijkswaterstaat voert de komende periode de volgende acties uit:
In hoeverre vindt u dagelijkse files van twee uur of langer, die vervolgens ook nog maar beperkt oplossen, verantwoord?
In de hinderaanpak die door Rijkswaterstaat gehanteerd wordt is de norm om hinder tot een maximale vertraging van één uur te beperken. Alle inzet is er op gericht de vertraging verder te beperken.
De genoemde filebeelden van twee uur of langer volgen uit de modellen waarbij gerekend is met de werksituatie zonder maatregelen en gedragsaanpassing van de weggebruiker. Op dit moment wordt onderzocht welke maatregelen (zie beantwoording vraag 8) ervoor kunnen zorgen dat de extra reistijd beperkt blijft tot maximaal een uur. Gestreefd wordt de extra reistijd verder te beperken tot 40 minuten. Hiervoor is het nodig dat met de maatregelen 20% van het wegverkeer van de A7 af gaat. Dit is onderzocht op basis van de impactanalyse, beschikbare capaciteit weg en de verkeersintensiteiten.
Zou u inzicht willen geven in de bestaande plannen om, zoals het nieuwsartikel het noemt, autoreizen te ontmoedigen?
Ja, dit gebeurt op diverse manieren, namelijk door een communicatiecampagne, onderzoeken van een beloningssysteem voor anders reizen, fietsplan, werkgeversaanpak mobiliteit via BREIKERS als onderdeel van het bereikbaarheidsplan wat in afronding is. BREIKERS is een onafhankelijke organisatie die werkgevers in Noord-Holland kosteloos en resultaatgericht helpt bij hun transitie naar slimme & duurzame mobiliteit.
Ook vindt er overleg met de NS plaats over de inzet van langere treinen. Ook zal vanaf volgend jaar de intercity stoppen op station Purmerend. Dit was al voorzien in de nieuwe dienstregeling van de NS, maar helpt het project om openbaar vervoer als aantrekkelijk alternatief te kunnen stimuleren.
Zijn er scenario’s opgesteld van welke effecten het ontmoedigen van dit autoreizen heeft en of dit wel voldoende effect heeft?
De verwachting is dat eind 2023 de maatregelen die effect hebben helder zijn, evenals een inschatting van de effecten op het netwerk. Deze maatregelen worden geïnventariseerd, geanalyseerd en gezamenlijk afgewogen met de stakeholders, wegbeheerders, OV bedrijven en veiligheidsregio voordat hierover besloten wordt.
Hoe reageert u in het kader van voorgaande vragen op het feit dat volgens het nieuwsartikel zelfs als een op de vijf van de automobilisten een andere oplossing vindt, overige weggebruikers nog altijd zo'n veertig minuten in een spitsfile staan?
De inzet is er op gericht de hinder zo veel als mogelijk te beperken. Hinder is helaas niet te voorkomen met dit soort grote renovaties. Het huidige wegennet ter plaatse is al zo fors belast dat alle verstoringen (ongeluk, extreem weer of werkzaamheden) leiden tot forse files.
Zou u een impactanalyse willen laten maken van de invloed op de omringende wegen, zoals de N244 en N247?
Ja, dat doet Rijkswaterstaat in samenwerking met de betrokken gemeentes en veiligheidsregio’s.
Op welke manier heeft u contact met projectteam van de gemeente Purmerend dat naar mogelijke oplossingen kijkt?
Het projectteam van Rijkswaterstaat heeft direct en intensief contact met het projectteam van gemeente Purmerend.
Welke mogelijkheden zijn er om suggesties die dit projectteam doet, zoals het aanleggen van (tijdelijk) extra asfalt, te realiseren? Welke steun kunnen zij verwachten vanuit u en vanuit Rijkswaterstaat?
Effectieve maatregelen kunnen door of met behulp van Rijkswaterstaat worden gerealiseerd. Dat wordt nu zorgvuldig onderzocht. Ook tijdelijke fysieke aanpassingen worden onderzocht. Het aanleggen van extra/tijdelijk asfalt is niet realistisch in verband met voorbereiding en vergunningen (o.a. stikstof).
Hoe beziet u het plan van grote transportbedrijven om transporten beter te verdelen?
Het plan van de transportsector betreft twee onderdelen: het ondersteunen van de brug vanaf de onderzijde (zie beantwoording op vraag 20) en de vraag aan de provincie en Rijkswaterstaat wat de transportsector zelf kan doen om overlast tot een minimum te beperken. Rijkswaterstaat en de sector zijn constructief met elkaar in gesprek waarbij de sector actief mee denkt om de hinder te beperken.
Zou u uw reactie op het plan van deze bedrijven aan de Kamer willen sturen?
Zie beantwoording vraag 16. Op het plan over het ondersteunen vanaf de onderzijde wordt ingegaan bij de beantwoording van vraag 20.
Zou u op elk van de in het nieuwsartikel «Zo'n verkeersinfarct kun je gebied echt niet aandoen»4 genoemde zorg, idee, bezwaar of aanpak van mensen of instanties afzonderlijk willen reageren (waaronder die van de heer Langedijk uit Medemblik en het Dijklander Ziekenhuis)?
Rijkswaterstaat voert gesprekken en houdt van informatieavonden waarin een toelichting wordt gegeven aan bewoners, bedrijfsleven, regionale overheden. Deze worden ingepland.
Wat doet u eraan en wat doet Rijkswaterstaat eraan om de harmonie tussen alle betrokken partijen goed te houden? Welke rol ziet u voor zichzelf hierin?
Rijkswaterstaat is in goed overleg met alle partijen. Projectinformatie en effecten op de doorstroming en beoogde maatregelen om de hinder zo veel als mogelijk te beperken worden open gedeeld en besproken. Deze maatregelen worden gezamenlijk afgewogen voordat hierover besloten wordt.
Waarom is het alternatieve plan over repareren vanaf de onderzijde niet meegenomen? Welke bezwaren zijn er tegen reparatie vanaf die onderzijde?
In een eerder stadium is het versterken vanaf de onderzijde van de brug (het ondersteunen van de brug middels een tijdelijke constructie) als volwaardig alternatief onderzocht. Dit alternatief is afgevallen vanwege technische risico’s (o.a. verandering van krachtsverdeling van de brug door tijdelijke constructie en daarmee samenhangende risico’s), beperkingen aan onderliggende infrastructuur (de tijdelijke constructie kan ruimte van de weg en vaarweg onder de brug inperken) en kortere levensduur (maatregel voor maximaal 10–15 jaar).
De gekozen oplossing, maakt de brug weer constructief veilig, heft de gewichtsbeperking op en zorgt voor een restlevensduur van de brug voor 30 jaar.
Zou u inzicht willen geven in wat de effecten zijn op de doorstroming, leefbaarheid en sluipverkeer als er voor repareren vanaf de onderzijde wordt gekozen? Hoe lang is dan de levensduur?
De hinder voor de wegen onder de brug wordt groter, omdat er bij dit alternatieve plan meer werkzaamheden aan de onderzijde verricht moeten worden. Er is namelijk voldoende ruimte nodig om onder de brug te kunnen werken. Dit vraagt om een groter werkgebied waardoor de wegen onder de brug (deels) moeten worden afgezet. De hinder op de A7 ligt wel aanzienlijk lager, omdat er geen lange hinderperiode meer is.
De inschatting van de restlevensduur na versterking via de onderzijde is 10–15 jaar, waarna de brug alsnog moet worden aangepakt, zie beantwoording vraag 20. Het afsluiten van de brug wordt daarmee dus niet voorkomen, maar uitgesteld.
Het verbeteren van het zicht op de werken bij de Afsluitdijk |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het Vlietermonument op de Afsluitdijk ’s Avonds geheel aan het zicht onttrokken blijft?
Gedurende de werkzaamheden zal het Vlietermonument slechts gedeeltelijk zichtbaar zijn door beperkte verlichting ten behoeve van de restauratie en de bouw. Na voltooiing van de werkzaamheden aan het Vlietermonument wordt de toren belicht als de bijbehorende horeca geopend is voor publiek.
Deelt u de mening dat het een meerwaarde voor de beleving en statuur van de Afsluitdijk kan zijn wanneer dit monument tijdens de restauratie van reflecterende, en voor de duisternis niet hinderlijke, belijning wordt voorzien zoals het geval is bij de sluistorens op de Afsluitdijk?
Nee. Reflecterende belijning zou een inbreuk zijn op de monumentaliteit doordat de met zorg gerestaureerde afwerking aangepast wordt. Verder draagt de restauratie bij aan het overkoepelende uitgangspunt van «spectaculaire eenvoud» zoals opgenomen in het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk1. Het aanbrengen van niet-originele, extra elementen sluit daar niet bij aan.
Tot slot zijn de reflecterende strips bij de sluistorens een weloverwogen en specifiek voor die plek bedachte kunstuiting, welke de toegang tot de Afsluitdijk markeert. Het plaatsen van dergelijke strips midden op de dijk zou afbreuk doen aan deze kunstuiting.
Bent u bereid deze suggestie tot uitvoering te brengen bij het Afsluitdijkproject? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken hoe het kunstwerk «De Steenzetter» en het standbeeld van ir. Lely kunnen worden aangelicht zonder dat daarbij de duisternisbeleving wordt aangetast?
Nee. Uit de kaart «Hemelhelderheid» van de Atlas Leefomgeving blijkt dat de Waddenzee en de Afsluitdijk worden beschouwd als een van de weinige plaatsen in Nederland waar nog echte duisternis heerst. Zodoende zou elke vorm van verlichting de duisternisbeleving aantasten.
De brief betreffende ‘Zero-emissie bedrijfsvoertuigen tot en met 4.250 kg’ (2023D42609) |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe kan het dat er pas na het verlopen van de tijdelijke vrijstelling en na vragen van D66 informatie is gekomen over het vervolg van de vrijstelling?
De tijdelijke vrijstelling voor rijbewijs C-plicht voor zero-emissie bedrijfsvoertuigen boven de 3.500 kg tot en met 4.250 kg is reeds op 31 december 2022 verlopen, zoals ook was aangegeven bij inwerkingtreding van het experiment met die vrijstellingsregeling in 2019.1 Sinds 1 januari 2023 is er sprake van een gedoogsituatie voor de handhaving op het rijden met deze voertuigen zonder het in de regelgeving voorgeschreven rijbewijs C(1), code 95 en tachograaf. Dit gedogen geldt momenteel alleen voor voertuigen die vóór 1 oktober 2023 op naam zijn gesteld en voldoen aan de voorwaarden zoals ik deze in de brief van 17 oktober 20232 in de bijlage heb opgenomen. Deze gedoogsituatie verleng ik nu tot 1 juli 2024.
De ambitie was om permanente wetgeving te creëren. De tijdelijke gedoogconstructie is ingesteld om tijd te creëren voor een wettelijke verankering dat deze voertuigen met een rijbewijs B kon worden bestuurd. Dat is wenselijk om de overstap naar elektrisch vervoer voor ondernemers te vergemakkelijken. Zoals in de brief van 17 oktober jl. aangegeven, is echter recent pas naar voren gekomen dat het op dit moment, onder de huidige (Europese) regels, helaas niet uitvoerbaar en handhaafbaar lijkt om de tijdelijke constructie te verankeren in permanente wetgeving. Het is een complex onderwerp op het snijvlak van duurzaamheid en verkeersveiligheid binnen het beschikbare juridische kader. Het kostte veel tijd om deze belangen goed te wegen.
Wel heeft de Europese Commissie naar aanleiding van mijn gesprek op 5 december 2023, bereidwilligheid getoond om samen met Nederland en eventuele andere lidstaten nogmaals naar dit probleem te gaan kijken. Of dit vervolgproces tot een oplossing leidt, is geenszins zeker.
Deelt u de mening dat ondernemers al veel eerder duidelijkheid hadden moeten hebben?
Ja. Het is belangrijk om duidelijkheid te geven aan ondernemers die met deze bedrijfsvoertuigen rijden of hierin willen investeren en daarmee de bereidheid laten zien om te verduurzamen en toegang te blijven houden tot de zero emissie-zones. Tegelijkertijd speelden hier veel elementen waarnaar gekeken moest worden: duurzaamheid, de belangen van ondernemers, een gelijk speelveld en verkeersveiligheid. Daarnaast moet een oplossing juridisch geborgd zijn, en dient een oplossing ook uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn. Dat vereiste ook veel contact met o.a. de sector, het Ministerie van SZW, het OM, de politie, de ILT, de RDW en de Europese Commissie.
Kunt u aangeven in welke mate het verlopen van de tijdelijke vrijstelling de aanschaf van elektrische bedrijfsbusjes remt ten voordele van benzine/diesel-busjes? Kunt u daarbij onderscheid maken in de effecten in 2024 en daarna, aangezien de bpm-vrijstelling voor fossiele busjes afloopt per 1 januari 2025?
Deze effecten in toekomstige jaren zijn vooraf nu niet goed aan te geven. De ontwikkeling van het aantal elektrische voertuigen tot en met 30 september 2023 laat een duidelijke stijgende lijn zien.3
Van deze geregistreerde elektrische bedrijfsvoertuigen is op basis van het kentekenregister circa 94% een reguliere bestelauto (categorie N1, tot 3.500 kg, dus kan altijd met regulier rijbewijs B worden gereden). Circa 3% betreft die lichte vrachtwagens (N2; tussen 3.501 en 4.250 kg). Dit is de groep die – voor zover ze aan de voorwaarden voldoen – mogelijk van de gedoogconstructie gebruik kan maken. De overige 3% zijn zwaardere vrachtwagens (N2 boven de 4.250 kg en N3). Om ondernemers die geïnvesteerd hebben in deze duurzame voertuigen tegemoet te komen verleng ik de gedoogperiode tot 1 juli 2024.
Welke gevolgen heeft de onduidelijkheid rond de regelgeving de komende jaren voor de investeringsbereidheid van de ondernemers in mobiliteit?
De gevolgen op de investeringsbereidheid van de ondernemers in mobiliteit zijn afhankelijk van verschillende factoren en laten zich lastig voorspellen. Deels hangt dit af van de uitkomst van de onderhandelingen op dit onderwerp in de vierde rijbewijsrichtlijn. Daarnaast kunnen voor voertuigen, die bij overstap naar een zero-emissievariant boven de 3.500 kg zouden komen, technische innovaties op gebied van gewichtsbesparing meer laadvermogen bieden: autofabrikanten en toeleveranciers innoveren en proberen steeds lichtere emissieloze aandrijflijnen en opbouwconstructies te ontwikkelen. Ook zijn er ook andere logistieke oplossingen denkbaar om bijvoorbeeld met andere lichtere voertuigen de huidige bedrijfsvoering verder te gaan voeren. Dat voertuigen zwaarder worden is een al langer bestaande trend. Het Nederlandse bedrijfsleven is innovatief en veerkrachtig dus mogen we hopen dat de vertraging op de verduurzaming relatief meevalt. Ik blijf graag met het bedrijfsleven in de transportsector in gesprek over hoe we de verduurzaming in deze sector verder vorm kunnen geven.
Kunt u aangeven of het werken met de huidige verklaring omtrent gewicht1 heeft geleid tot onwerkbare situaties in de handhaving? Is er iets veranderd in de Europese regelgeving waardoor deze manier van handhaven niet meer zou werken?
Bij het uitwerken van de pilotsituatie tot definitieve regelgeving is een overgangsperiode ingesteld met de verklaring omtrent het extra gewicht dat inclusief belading boven de 3.500 kg is toe te wijzen aan het batterijpakket. Deze huidige verklaring omtrent extra gewicht is echter niet volledig dekkend. Gebleken is dat het opgegeven accugewicht bij veelverkochte modellen een overschatting geeft van het totale meergewicht boven de 3.500 kg ten opzichte van een equivalent model met een interne verbrandingsmotor. Daarmee leidt het hanteren van het accugewicht als maatstaf tot een toename van het laadvermogen dat met rijbewijs B kan worden gereden. Dat is niet in overeenstemming met de eisen van een vrijstellingsmogelijkheid in de geldende rijbewijsrichtlijn. Uitgangspunt daarbij is namelijk zowel het voorkomen van verlies als toenemen van laadvermogen door overstap naar zero-emissie, en niet het verhogen van het laadvermogen tot een niveau dat bij een variant met een verbrandingsmotor alleen voorkomt bij reguliere vrachtwagens die met rijbewijs C moeten worden gereden. Dit raakt ook aan de marktordening en -bescherming in het transport.
Ook is de verklaring van het accugewicht mogelijk fraudegevoelig omdat deze niet zoals gebruikelijk in de typegoedkeuring en het kentekenregister van RDW is opgenomen en een handhaver niet kan inschatten wat het bijkomend gewicht is van een elektrische uitvoering van het voertuig. Verder is gebleken dat de voorwaarden van de uitzondering verschillend worden geïnterpreteerd en dat niet alle gebruikers bekend zijn met het feit dat voor deze voertuigen de verkeerstekens, -regels en overige bepalingen voor vrachtwagens (zwaarder dan 3.500 kg) gelden in plaats van die voor bestelauto’s (tot en met 3.500 kg).
Kunt u toelichten waarom de handhaving in zijn algemeen vanaf 1 januari 2024 moeilijker zou worden dan nu het geval is?
Het is door de reden in het antwoord op voorgaande vraag 5 reeds moeilijk (uniform) uitvoer- en handhaafbaar in de praktijk. Bij het verder uitwerken van de regelgeving is hier geen uitvoerbare, handhaafbare en juridisch correcte oplossing voor gevonden. Daarom wordt ingezet op een werkbare nieuwe regeling op dit gebied onder de nieuwe vierde rijbewijsrichtlijn, waarbij ook de bovenstaande punten die raken aan andere regelgeving ondervangen zullen moeten worden.
Wel heeft de Europese Commissie, naar aanleiding van mijn gesprek, op 5 december 2023 bereidwilligheid getoond om samen met Nederland en eventuele andere lidstaten nogmaals naar dit probleem te gaan kijken onder de derde rijbewijsrichtlijn. Of dit vervolgproces tot een oplossing leidt, is geenszins zeker.
Kent u de resultaten van de pilot die zegt dat «er geen aanwijzingen zijn dat het rijden met een vrijstelling van rijbewijs C voor deze voertuigen tot gevaarlijke omstandigheden leidt.»?2
De evaluatie van deze pilot wordt momenteel afgerond. Zoals aangegeven in de Nota van Toelichting bij het Tijdelijk besluit in verband met een experiment met zware elektrische bedrijfsauto’s,6 was beoogd om de verkeersveiligheid te borgen door chauffeurs in de periode van de vrijstelling een aanvullende rijopleiding te laten doen.
De pilot was dusdanig kleinschalig dat op basis van de ongevalsdata van de betrokken voertuigen geen statistisch zinvolle uitspraken kunnen worden gedaan over de ontwikkeling van betrokkenheid ongevallen met ernstig letsel. Voor de vraag of deze voertuigen tot gevaarlijke omstandigheden leiden, moet dus gebruik worden gemaakt van breder relevant verkeersveiligheidsonderzoek over toename van gewicht bij voertuigen. Binnen dat thema heb ik tijdens het CD Auto op 15 juni jl. een toezegging aan het lid Van Ginneken gedaan om een verkeersveiligheidsonderzoek te doen naar de effecten van zwaardere voertuigen op de verkeersveiligheid. Het is al bekend7 dat een zwaarder voertuig bij een botsing gemiddeld leidt tot ernstiger letsel en een grotere overlijdenskans bij inzittenden van andere betrokken voertuigen. Daarnaast kent rijbewijs C waarborgen die dit ondervangen zoals een uitgebreide en toegespitste rijopleiding. Daarnaast is er de tachograafplicht die waarborgt dat chauffeurs zich aan de rust- en rijtijden houden om zo oververmoeidheid op de weg te helpen voorkomen. Ook ga ik naar aanleiding van de motie van het lid Koerhuis8 in gesprek met gemeenten over mogelijkheden verkeersoverlast van pakketbezorgers aan te pakken.
Kunt u aangeven waarom dit vanaf 1 januari 2024 anders zou zijn, en of verlenging van deze vrijstelling tot gevaarlijke situaties zou leiden?
Het rijden met een zwaarder voertuig geeft zoals hiervoor aangegeven bij een botsing een grotere kans op ernstig letsel of overlijden bij de inzittenden van andere voertuigen. Specifiek voor de voertuigen boven de 3.500 tot en met 4.250 kg komt hier nog bij dat dit voor alle verkeersregels en -tekens geen bestelauto’s maar vrachtwagens zijn. Echter is hier sprake van chauffeurs met een rijbewijs B die geen opleiding hebben gehad voor het rijden van vrachtwagens en daardoor ook niet alle betreffende verkeersregels voor vrachtwagens zullen kennen, zoals ook blijkt uit signalen uit de praktijk.
Bent u met de Europese Commissie (EC) in gesprek over verlenging van de tijdelijke vrijstelling?
Ja. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 van de set vragen van 3 augustus jl. heeft op zowel 6 december 2022 als op 5 december 2023 overleg met de Europese Commissie plaatsgevonden. Daaruit bleek ook dat er op dit moment niet meer mogelijk is dan te werken met een gedoogperiode die snel eindigt. Onder de huidige (Europese) regels blijkt het helaas niet uitvoerbaar en handhaafbaar om de tijdelijke constructie te verankeren in permanente wetgeving. Een verlenging van de tijdelijke vrijstelling voor rijbewijs C-plicht voor zero-emissie bedrijfsvoertuigen boven de 3.500 kg tot en met 4.250 kg na 1 juli 2024 is niet mogelijk. De tijdelijke vrijstelling die eerder gold in het kader van het experiment is per 1 januari 2023 van rechtswege vervallen. Verlengen van dit experiment is onder de Wegenverkeerswet niet mogelijk.
Een nieuwe vrijstellingsregeling in nationale regelgeving van voorwaarden die de richtlijn daaraan stelt, is zoals hierboven aangegeven vooralsnog niet uitvoerbaar en handhaafbaar gebleken. Er moet dus eerst duidelijkheid komen vanuit de Europese Commissie over de vierde rijbewijsrichtlijn.
De Europese Commissie heeft naar aanleiding van mijn gesprek op 5 december 2023, wel bereidwilligheid getoond om samen met Nederland en eventuele andere lidstaten nogmaals onder de derde rijbewijsrichtlijn naar dit probleem te gaan kijken. Of dit tot een oplossing leidt, is geenszins zeker.
Kunt u aangeven met welke andere landen u in gesprek bent over dit probleem en de oplossingen die zij zien ter overbrugging naar permanente Europese regels? Wat verwacht u dat er uit die gesprekken komt en kunt u dat terugkoppelen naar de Kamer?
De uitvoerings- en handhavingsvraagstukken van de vrijstellingsregeling van de derde rijbewijsrichtlijn spelen in meerdere lidstaten die een permanente vrijstelling willen invoeren of reeds hebben ingevoerd (o.a. Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Hongarije, Ierland, Polen, Zweden, Verenigd Koninkrijk en Portugal). Op 6 december 2022 en op 5 december 2023 heeft daarom een overleg plaatsgevonden met de Europese Commissie over de handhaafbaarheid van de voorwaarde van het extra gewicht. Daaruit blijkt dat er nu geen ruimte is voor een definitieve oplossing.
Via de Nederlandse ambassades in Duitsland en Frankrijk is verder uitgezocht hoe deze twee lidstaten met deze voertuigen omgaan. Indien Nederland de vrijstelling alsnog formeel in regelgeving wil regelen, dan moet daarvoor een algemene maatregel van bestuur (AmvB) worden gewijzigd, die onder andere voor advies moet worden voorgelegd aan RDW en Raad van State. De Dienst Wegverkeer (RDW) en het OM hebben ten aanzien van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid een negatief advies uitgebracht. De strekking van advies zal naar verwachting doorwerken in het advies van de Raad van State. Daarom acht ik een wettelijke verankering van een vrijstelling in Nederland onhaalbaar.
Op basis van de opgevraagde en verkregen informatie lijkt Frankrijk geen gebruik te maken van een vrijstelling voor rijbewijs C voor elektrische voertuigen boven de 3.500 tot en met 4.250 kg. Voor deze voertuigen is dus een rijbewijs in de C-categorie nodig.
Duitsland daarentegen maakt wel gebruik van een vrijstelling voor rijbewijs C voor elektrische voertuigen boven de 3.500 tot en met 4.250 kg. Zij hebben de mogelijkheid voor een vrijstelling onder de derde rijbewijsrichtlijn een-op-een geïmplementeerd.9 Daarmee vallen de meeste van de in Nederland geregistreerde voertuigen in de groep 3.501 tot en met 4.250 kg zeer waarschijnlijk buiten de scope van deze vrijstelling omdat ze niet voldoen aan de eisen in de richtlijn dat het laadvermogen niet mag toenemen. Duitsland heeft hierover in 2022 ook een vraag gesteld aan de Europese Commissie hoe met het bepalen van het niet mogen toenemen van het laadvermogen moet worden omgegaan, maar tot op heden nog geen antwoord van de Europese Commissie ontvangen.
Hoe groot acht u de kans dat de permanente regeling uit de Europese Unie (EU) een fundamenteel andere oplossing zou kiezen dan het huidige voorstel van de EC, waar de tot voor kort geldende gedoogconstructie goed bij aansloot?
Zoals ik heb aangegeven in het BNC-fiche bij het voorstel voor de nieuwe (vierde) rijbewijsrichtlijn10 is verkeersveiligheid een belangrijk speerpunt van het kabinet. Wat betreft de voertuigclassificatie staat Nederland een andere invulling van de regeling voor dan het huidige voorstel van de Commissie. Momenteel vallen nog alle «deels alternatief aangedreven» voertuigen eronder waardoor ook voertuigen die niet zero-emissie zijn hieronder zouden kunnen vallen. Daarom is vanuit IenW ingezet om dit voor alleen zero-emissie voertuigen te laten gelden zodat de regeling bijdraagt aan het tegengaan van emissies. Dit is helaas niet overgenomen in het eindcompromis van de Europese Commissie. Mogelijk dat behandeling in het Europees Parlement hier nog verandering in brengt.
Daarnaast bevat de tekst in de huidige (derde) rijbewijsrichtlijn waar de gedoogsituatie onder zou vallen een bepaling die stelt dat het extra gewicht van het voertuig door de alternatieve aandrijving toe te schrijven moet zijn aan die aandrijving en daarnaast geen extra laadvermogen mag worden gecreëerd. In het nieuwe voorstel van de Commissie is deze bepaling weggehaald waardoor dit een wezenlijk andere, beter uitvoerbare en handhaafbare regeling zou worden, die ook nog eens grensoverschrijdend toegepast wordt.
Uiteraard hangt de definitieve tekst van de richtlijn af van het verder verloop van de onderhandelingen en is het dus niet mogelijk om hierop voor te sorteren. Bij de implementatie van deze richtlijn moet ook worden bezien hoe de in antwoord 8 benoemde inconsistente status van dergelijke voertuigen (voor het rijbewijs een bestelauto, maar voor andere regelingen een vrachtwagen) werkbaar kan worden vormgegeven.
Zoals eerder aangegeven heeft de Europese Commissie naar aanleiding van mijn gesprek op 5 december 2023, aangegeven nogmaals onder de derde rijbewijsrichtlijn naar dit probleem te gaan kijken.
Deelt u de mening dat het voor korte tijd wijzigen van de voorwaarden in de praktijk voor het besturen van zwaardere elektrische bestelbusjes ondernemers zou opzadelen met inconsistent beleid, dat hen belemmert om de verduurzamingsambities van Nederland te helpen realiseren?
Vooropgesteld gaat het in deze context niet om bestelbusjes maar om vrachtwagens. Op grond van artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) is een voertuig met een toegestane maximum massa (TMM) van boven de 3.500 kg immers een vrachtwagen.
Om ondernemers te helpen om de verduurzamingsambities van Nederland realiseren, is zoals eerder aangegeven eerst duidelijkheid van de Europese Commissie noodzakelijk de mogelijkheden binnen de huidige (derde) rijbewijsrichtlijn of over het uiteindelijke onderhandelingsresultaat van de vierde rijbewijsrichtlijn. Tot die tijd is een wettelijke verankering helaas niet haalbaar.
Vindt u dat – gezien de onduidelijkheid – de huidige gedoogconstructie zou moeten gelden tot dat er een permanent wettelijk kader is zoals motie Van Ginneken3 verzoekt?
Gedogen kan alleen zolang er zicht is op een wettelijke implementatie. Dat zicht is er op dit moment helaas niet. De overbruggingsperiode naar een oplossing onder de huidige derde rijbewijsrichtlijn of een definitief onderhandelingsresultaat met het Europees Parlement en de daaropvolgende wettelijke verankering in de Nederlandse wet- en regelgeving van de vierde rijbewijsrichtlijn is voor het OM, de handhavingsinstanties en mij te lang om een gedoogsituatie op toe te staan. Met de overheidsinstanties (Ministerie van Justitie en Veiligheid, Openbaar Ministerie, Politie, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Inspectie voor Leefomgeving en Transport) en de Europese Commissie is zorgvuldig afgestemd. Ik heb besloten om het huidige niet handhavend optreden met een half jaar te verlengen tot 1 juli 2024.
Begrenzing Natuurvergunning Schiphol |
|
Eva Akerboom (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich onze schriftelijke vragen van 1 augustus jongstleden «De (mogelijke) begrenzing Natuurvergunning Schiphol op 44 miljoen passagiers»?1
Ja.
Klopt het dat u in antwoord 6 het volgende stelt: «Nee, deze zin verwijst naar een bepaling uit de Aanwijzing ex artikel 27 jo. Artikel 24 Luchtvaartwet van het luchtvaartterrein Schiphol (Aanwijzingsbesluit uit 1996). In dit besluit is als bepaling opgenomen (Artikel 2, lid 2): «Op het luchtvaartterrein wordt slechts zo veel verkeer toegelaten dat per gebruiksplanjaar niet meer dan 44 miljoen luchtpassagiers van het luchtvaartterrein gebruikmaken»»?2
Ja.
Klopt het dat u verder in datzelfde antwoord het volgende stelt: «Alle publiekrechtelijke beperkingen in het Aanwijzingsbesluit uit 1996 en/of Aanwijzingsbesluit uit 2000 bepalen de omvang van de exploitatie van de luchthaven Schiphol die is toegestaan in de referentiesituatie (voor gebieden met een Europese referentiedatum van vóór 2003)»?
Ja.
Waarom is in bovenstaande plots sprake van «en/of het Aanwijzingsbesluit 2000», terwijl daar eerder niet sprake van was en wat is de juridische grondslag om dit Aanwijzingsbesluit 2000 erbij te halen?
Eerder is de Kamer mede namens de Minister voor Natuur en Stikstof geïnformeerd3 dat Schiphol verzocht is de aanvraag voor een natuurvergunning en de bijhorende passende beoordeling aan te vullen, en in kennis is gesteld4 over de uitgangspunten die bij de besluitvorming ten aanzien van de referentiesituatie zullen worden gehanteerd.
De referentiesituatie ter bepaling van het «bestaand recht» wordt ontleend aan hetgeen was toegestaan op de Europese referentiedatum c.q. datum waarop het Natura 2000-gebied is aangewezen. Als die toestemming na de Europese referentiedatum is ingeperkt, bepaalt die ingeperkte toestemming de omvang van het «bestaand recht». Beperkingen in de toestemming op de Europese referentiedatum kunnen alleen voortvloeien uit die toestemming of eventuele latere inperkingen op die toestemming en niet uit wat feitelijk aanwezig was ten tijde van de toestemming.
In het Aanwijzingsbesluit 1996 is bepaald dat per jaar niet meer dan 44 miljoen passagiers van de luchthaven gebruik mogen maken en niet meer dan 3,3 ton vracht mocht worden afgehandeld. In het Aanwijzingsbesluit 1996 waren geen aantallen vliegbewegingen vastgelegd. In het Aanwijzingsbesluit 2000 zijn aanvullend op de eerdere bepalingen middels een staffel aantallen vliegbewegingen vastgelegd, oplopend tot een maximum van 460.000 vliegtuigbewegingen in 2002. Voor de referentiesituatie voor Natura 2000-gebieden aangewezen vóór 2003 is aldus uitgegaan van maximaal 460.000 vliegtuigbewegingen, maximaal 44 miljoen passagiers en niet meer dan 3,3 miljoen ton vracht.
Aangezien de wetgever in het Aanwijzingsbesluit 1996 doelbewust en weloverwogen heeft opgenomen dat er een maximum van 44 miljoen passagiers van kracht is op luchthaven Schiphol, kunt u toelichten wat de doelen waren die hiermee beoogd werden?
Het Aanwijzingsbesluit 1996 moest op grond van de Luchtvaartwet in overeenstemming zijn met een van kracht zijnde planologische kernbeslissing (i.c. PKB Schiphol en Omgeving). In de PKB Schiphol en Omgeving zijn de uitgangspunten voor de verdere ontwikkeling van (de mainportfunctie van) Schiphol beschreven. Het uitgangspunt was onder meer de ontwikkeling naar (maar niet meer dan) 44 miljoen luchtpassagiers per jaar. Gelet op de PKB Schiphol en Omgeving diende die ontwikkeling gestalte te krijgen binnen de in de PKB Schiphol en Omgeving opgenomen ruimtelijke reserveringen. In het Aanwijzingsbesluit is dit vervolgens uitgewerkt in de bepaling in artikel 2, tweede lid, met betrekking tot het aantal passagiers, en in de geluidszones.
Klopt het dat voor geluidshinder in het Aanwijzingsbesluit 1996 al een bescherming was ingebouwd middels onder andere de Ke- en LAeq-zones en -normering? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja.
Is het denkbaar dat er geen enkele milieubeschermende werking van die 44 miljoen passagiers uitgaat?
Omdat het Aanwijzingsbesluit 1996 en het Aanwijzingsbesluit 2000 een beperking kennen op aantallen passagiers en tonnage vracht dient de totale emissieruimte in de referentiesituatie ook daaraan te voldoen. Uit de passende beoordeling is echter gebleken dat niet die beperkingen, maar juist het maximumaantal vliegtuigbewegingen van 460.000 vliegtuigbewegingen dat was toegestaan in het Aanwijzingsbesluit 2000, de meest relevante beperking is voor de omvang van de activiteit die mogelijk was in de referentiesituatie. Ter toelichting dient het volgende.
Zoals blijkt uit de natuurvergunning is bij het inzichtelijk maken van de referentiesituatie zoals bepaald door het Aanwijzingsbesluit 2000 uitgegaan van de periode 2000–2003 als representatieve jaren. Het gemiddelde aantal passagiers per vliegbeweging bedraagt in die periode tussen de 94 en de 101.5
Voor de referentiesituatie is gerekend met 460.000 vliegbewegingen. Uitgaande van 44 miljoen passagiers betekent dat 96 passagiers per vliegbeweging.
Kortom, in de referentiesituatie wordt bij een gemiddelde bezetting van 96 passagiers voldaan aan het maximum van 44 miljoen passagiers. Het aantal van 96 passagiers is gelet op de gemiddelde bezetting in 2000–2003 representatief te achten. De daadwerkelijke, precieze bezetting is daarbij minder relevant omdat een hoge bezetting onverlet laat dat ook nog steeds 460.000 vliegbewegingen met een lage bezetting mogelijk zijn. De beperking tot 44 miljoen is met name relevant om te voorkomen dat bij het bepalen van de stikstofdepositie in de referentiesituatie gerekend wordt met een onrealistische vlootmix, dat wil zeggen een vlootmix bestaande uit te grote vliegtuigen met een te hoge stikstofuitstoot. Daarvan is geen sprake. Met andere woorden, het aantal passagiers is niet maatgevend voor de stikstofemissies of andere milieugevolgen. Die emissies worden voornamelijk bepaald door het aantal en het type vliegtuigen.
Meer specifiek, is het denkbaar dat er geen enkele milieubeschermende werking van die 44 miljoen passagiers uitgaat anders dan voor geluidshinder? Zo ja, waarom heeft de wetgever het dan toch expliciet opgenomen als er voor geluid ook al andere maatregelen voorzien waren?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat in een gespreksnotitie van het Ministerie van LNV, het Ministerie van IenW en Schiphol het volgende staat: «Ten tijde van de PKB werden de veiligheids- en milieugrenzen vastgesteld mede aan de hand van een door de overheid opgesteld groeiscenario. Om deze grenzen de nodige «hardheid» mee te geven, werd ook het groeiscenario, in de vorm van volumeplafonds, vastgelegd»?3 Zo ja, betekent dit dat in de planologische kernbeslissing (PKB) werd gewerkt met volumeplafonds om te sturen op veiligheids- en milieuaspecten? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee, in de PKB Schiphol en Omgeving is destijds gekozen voor een versterking van de mainportfunctie van Schiphol én de verbetering van de kwaliteit van het leefmilieu. Zie het antwoord op vraag 5 voor de ontwikkeling van de mainportfunctie en in dat verband het maximumaantal luchtpassagiers. Voor de verbetering van de kwaliteit van het leefmilieu zijn in de PKB Schiphol en Omgeving de milieurandvoorwaarden opgenomen. Op basis daarvan zijn in het Aanwijzingsbesluit 1996 onder meer geluidszones opgenomen. Bij de handhaving van de geluidszones speelde de bepaling met betrekking tot het maximumaantal passagiers geen rol. In het kader van het jaarlijks vast te stellen gebruiksplan werd preventief getoetst of aan de voorwaarde betreffende dat maximumaantal werd voldaan.
Is het correct dat het Aanwijzingsbesluit 1996 al uitgaat van de dan nog aan te leggen baan 18/36 (nu ook bekend als Polderbaan) en de situatie zonder die baan enkel nog als tijdelijk te overbruggen periode werd beschreven? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, aanvankelijk ging het Aanwijzingsbesluit 1996 uit van het gebruik van het luchtvaartterrein, zowel in de situatie met het vierbanenstelsel als in de situatie van het toekomstig beoogde vijfbanenstelsel. In het Aanwijzingsbesluit 1996 zijn hiertoe de geluidzones voor het vierbanenstelsel juridisch geborgd. In het Aanwijzingsbesluit was daarnaast bepaald dat de geluidzones behorend bij het vierbanenstelsel zouden vervallen op het moment dat het vijfbanenstelsel volledig in gebruik zou worden genomen. De geluidszones bij het vierbanenstelsel zijn echter niet vervallen, omdat na bezwaar en beroep tegen het Aanwijzingsbesluit 1996 (uiteindelijk) in een nieuwe beslissing op bezwaar van 22 mei 20018, een besluit is genomen over het vierbanenstelsel. Over het vijfbanenstelsel kon geen nieuw besluit genomen worden dat in overeenstemming zou zijn met de in de PKB Schiphol en Omgeving opgenomen milieudoelstellingen en tevens voldoet aan de mainportdoelstelling. Het gebruik van het luchtvaartterrein Schiphol met het vijfbanenstelsel is vervolgens bij een bijzondere wet geregeld, middels een wijziging van de Wet luchtvaart en het eerste Luchthavenbesluit in 2003.
Klopt het dat artikel 4 duidelijk maakt dat het niet de vraag is of baan 18/36 er komt, maar enkel het tijdstip waarop ze in gebruik genomen wordt nog open is en dat vervolgens op pagina 18 duidelijk het volgende staat: «Zo is de keuze voor een vijfbanenstelsel met een parallelle vijfde baan in het kader van de PKB gemaakt, hetgeen een vaststaand gegeven vormt waarvan in deze aanwijzing zonder meer uit wordt gegaan»4 ? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, waarom zou de vijfde baan geen onderdeel zijn van de referentiesituatie, zoals die vanaf het moment van vaststelling van dat aanwijzingsbesluit (31 oktober 1996) van kracht is?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke gronden meent u de referentiesituatie te mogen herformuleren, wanneer u in uw besluit over de toekenning van een natuurvergunning aan Schiphol van 26 september 2023 het volgende stelt: «De toestemming voor gebieden met een Europese referentiedatum van vóór 1996, is publiekrechtelijk ingeperkt in het Aanwijzingsbesluit uit 1996 door de geluidscontouren en/of door het Aanwijzingsbesluit uit 2000 tot 460.000 vliegtuigbewegingen in 2002», waarbij ten onrechte de legitieme werking van het Aanwijzingsbesluit 1996 wordt ingeperkt tot enkel de geluidsruimte c.q. de geluidscontouren?
De formulering zoals opgenomen in de natuurvergunning wijkt niet af van de uitgangspunten die aan Schiphol zijn kenbaar gemaakt en waarover eerder u eerder bent geïnformeerd9. Zie verder ook het antwoord op vragen 7 en 8.
Klopt het dat een begrenzing van maximaal 44 miljoen passagiers ook op andere manieren een beschermende werking voor andere milieuaspecten dan geluid kan en zal hebben?
Nee, zoals in antwoord op vragen 7 en 8 aangegeven is de beperking tot 460.000 vliegbewegingen de meest relevante beperking uit het Aanwijzingsbesluit 2000 en dus de meest beperkende factor voor het bepalen van de omvang van de activiteit die mogelijk was in de referentiesituatie. Schiphol heeft aan de hand van het onderzoek Geluidsruimte Aanwijzing Luchtvaartterrein Schiphol 199610 van 2 december 2021 inzichtelijk gemaakt dat er binnen de geluidruimte van het Aanwijzingsbesluit 1996 ook 460.000 vliegtuigbewegingen mogelijk waren.
Klopt het dat die begrenzing wellicht beperkender is dan die van de geluidsruimte?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u uitsluiten dat dit destijds ook als zodanig werd beoogd door de wetgever?
Zie antwoord onder vragen 5 en 9.
Op welke manier is objectief en navolgbaar vastgesteld dat andere milieuaspecten dan geluid geen (meer beperkende) rol spelen in de afgegeven natuurvergunning?
Zoals in het antwoord op vragen 7 en 8 aangegeven is de beperking tot 460.000 vliegbewegingen de meest beperkende factor voor het bepalen van de referentiesituatie voor Natura 2000-gebieden aangewezen vóór 2003.
Wilt u een uitputtend overzicht geven met daarin documenten en passages waarin u en de vergunningaanvrager dit hebben onderbouwd?
De vergunning en de daarbij behorende bijlagen en onderliggende stukken zijn gelijktijdig met de vergunning openbaar gemaakt.
Kunt u uitleggen waarom u zich kon vinden in de volgende bewering in de passende beoordeling van juni 2023 die door Schiphol is opgesteld: «Wel is bepaald dat per gebruiksplanjaar niet meer dan 44 miljoen luchtpassagiers van het luchtvaartterrein gebruikmaken en dat per gebruiksplanjaar niet meer dan 3,3 miljoen ton vracht op het luchtvaartterrein wordt afgehandeld. Deze voorschriften bevatten als zodanig geen beperking van de toegestane milieugebruiksruimte.»?
Zie antwoord onder vragen 7 en 8.
Aangezien u als bevoegd gezag de vergunning heeft toegekend, kunt u 100% sluitend onderbouwen waarom een beperking van maximaal 44 miljoen passagiers op het luchthaventerreinniet (dus geen enkele) een beperking in de toegestane milieugebruiksruimte zou geven?
Zie antwoord onder vragen 7 en 8.
Klopt het dat de vergunningaanvrager enkel naar geluidsruimte kijkt, gelet op de volgende in de bij het besluit gepubliceerde nota van antwoord passage: «Voor de referentiesituatie voor het vierbanenstelsel is aldus uitgegaan van max 460.000 vliegtuigbewegingen en max 44 miljoen passagiers (en niet meer dan 3,3 miljoen ton vracht). Schiphol heeft aan de hand van het onderzoek Geluidsruimte Aanwijzing Luchtvaartterrein Schiphol 1996 van 2 december 2021 inzichtelijk gemaakt dat er binnen de geluidruimte van het Aanwijzingsbesluit 1996 ook 460.000 vliegtuigbewegingen mogelijk waren».? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee, er is ook rekening gehouden met het maximumaantal passagiers en vracht. Zie antwoord op vraag 7 en 8.
Kunt u uitleggen hoe een onderzoek naar geluidsruimte een antwoord kan geven op de vraag over een referentiesituatie waarin een harde grens bestaat in aantallen passagiers?
Zoals in het antwoord op vragen 7 en 8 aangegeven is de beperking tot 460.000 vliegbewegingen de meest beperkende factor voor het bepalen van de referentiesituatie voor Natura 2000-gebieden aangewezen vóór 2003.
Heeft u de Commissie voor de milieueffectrapportage gevraagd om de actuele aanvraag, zoals deze er uiteindelijk na vele rondes met aanvullende vragen en aangepaste berekeningen uitziet, te toetsen? Zo nee, waarom niet en bent u gezien de enorme beladenheid van dit besluit bereid dat alsnog te doen? Zo ja, wilt u deze stukken met de Kamer delen?
Nee. De Commissie voor de m.e.r. adviseert, als onafhankelijke organisatie, over de inhoud van milieueffectrapporten, niet over vergunningaanvragen. Omdat het toetsingsadvies11 van de Commissie over het milieueffectrapport «Nieuwe Normen- en Handhavingstelsel Schiphol» (ter voorbereiding op de wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol) ook betrekking had op documenten die onderliggend zijn aan de vergunningaanvraag voor de exploitatie van de luchthaven Schiphol, is in de vergunningprocedure ook rekening gehouden met de op stikstofdepositie betrekking hebbende onderdelen van het toetsingsadvies.
Kunt u de juridische toets die u heeft uitgevoerd delen met de Tweede Kamer, alvorens de natuurvergunning af te geven?
De natuurvergunning is reeds op 26 september jl. verleend. In het kader van de besluitvorming heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden met de juridische afdeling binnen het Ministerie van LNV. Voor zover discussie bestond over aangeleverde stukken en de daarin opgenomen uitgangspunten, heeft dat geleid tot het vragen van een aanvulling op de aanvraag. Deze aanvullingsverzoeken zijn gelijktijdig met de vergunning openbaar gemaakt. Alle juridische adviezen hebben zich uiteindelijk vertaald in een aangepaste aanvraag en zijn aldus verwerkt in de recent afgegeven natuurvergunning.
Kunt u ook alle juridische toetsen en reviews delen, in welke vorm dan ook, die gemaakt zijn door de landsadvocaat behorend bij de afgegeven natuurvergunning (of conceptversies daarvan)?
Alle documenten die ten grondslag liggen aan het besluit op de aanvraag op grond van de Wet natuurbescherming zijn openbaar. Adviezen van de Landsadvocaat worden uitsluitend openbaar gemaakt als het gaat om (algemene) beleidsadviezen. Daar is in het onderhavige geval geen sprake van. Ook gelet op mogelijk toekomstige juridische procedures kunnen deze adviezen niet worden vrijgeven.
Kent u het document «Tabel opties natuurvergunning/LVB Schiphol», ook wel bekend als «Matrix Stikstof», zoals die in het DG-overleg Schiphol is gebruikt?5
Ja.
Betekent de volgende passage uit dat document bij een van de scenario’s, dat de overheid – in ieder geval op dat moment – het op DG-niveau als een reële optie zag om een vergunning af te geven waarbij ze weet dat er een substantieel juridisch risico is, maar zij erop rekent dat het geruime tijd duurt voor de rechter dat vaststelt: «In deze optie wordt meer juridisch risico gelopen maar wel uitvoering gegeven aan natuurbeschermingsdoelen van A. Moet dan hard worden vastgelegd met Schiphol. Mogelijk negatieve uitspraak in rechterlijke procedure komt over een paar jaar, dan is deel van de maatregelen al ingevoerd waardoor juridische kwetsbaarheid kleiner is.»? En betekent dat zij zo tijd koopt waarin zijzelf of Schiphol alsnog maatregelen kan nemen om deze «juridische kwetsbaarheid» te verkleinen? Zo ja, vindt u dit voldoen aan de eisen van behoorlijk bestuur? Zo nee, hoe zit het dan? En op welke afspraken die met Schiphol zouden moeten worden vastgelegd, werd gedoeld?
In het kader van de besluitvorming zijn regelmatig diverse scenario’s met de daarbij behorende juridische risico’s in beeld gebracht. Bij het verlenen van de vergunning is niet gekozen voor een scenario waarbij een (substantieel) juridisch risico bestaat. Immers, zorgvuldigheid stond voorop. De afspraken die met Schiphol zouden moeten worden vastgelegd en waaraan in de matrix wordt gerefereerd, zien op het treffen van mitigerende maatregelen door Schiphol.
Wilt u voor de huidig afgegeven vergunning aangeven met welk scenario deze het meest overeenkomt (Het gaat daarbij om meest, dus geen van de drie is nadrukkelijk geen antwoord. Ook gezien de serieusheid van deze scenario’s die immers op DG-niveau uitgewerkt zijn is dat een legitieme vraag. Het staat u uiteraard vrij om in woorden toe te voegen waar wel eventuele verschillen zouden zitten.)?
De uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de natuurvergunning zijn beschreven in de natuurvergunning en de daarbij behorende bijlagen en onderliggende stukken. Het is aan de rechter om te toetsen of deze uitgangspunten juist zijn. Het is niet zinvol, zo al mogelijk, om voor wat betreft de verleende natuurvergunning vergelijkingen te trekken met opties die in 2021 de revue zijn gepasseerd. Het betreft een complexe aanvraag die destijds nog niet volledig was. Besluitvorming daarover is een iteratief proces met voortschrijdende inzichten. Daarbij is naar aanleiding van ingediende zienswijzen en het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage over het milieueffectrapport bij het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel 2020, de Royal Schiphol Group in februari 2022 gevraagd de aanvraag aan te vullen en daarbij uit te gaan van een andere bepaling van de referentiesituatie dan in de oorspronkelijke aanvraag was gedaan. Naar aanleiding van dit verzoek is de aanvraag in 2022 aanzienlijk gewijzigd en aangevuld, onder andere met externe maatregelen (extern salderen). Ook nadien is de aanvraag nog enkele malen aangevuld.
Hoe zou deze matrix/tabel eruitzien, wanneer de afgegeven vergunning daarin opgenomen zou worden als een zogenaamd «scenario D» (graag ook daadwerkelijk de diverse beoordelingsaspecten in de kolommen in te vullen)?
Zie antwoord op vraag 27.
Over welke aspecten van de referentiesituatie zou dediscussie waarnaar met de volgende woorden wordt verwezen in de tabel zich naar verwachting afspelen: «-/- Discussie over vergunning bestaand recht in relatie tot de Europese referentiesituatie»? Wat zegt het feit dat deze -/- scoort over de zekerheid dat deze optie – mocht het juridisch getoetst zou worden – overeind blijft? Wilt u dat gemotiveerd onderbouwen?
Zie antwoord op vraag 27.
Hoe kan de volgende in de tabel genoemde optie een reële optie zijn, als op-een-na – en die nog slechts gedeeltelijk- alle kritiekpunten van de Commissie m.e.r genegeerd worden: «Er wordt aan één van de kritiekpunten van de Commissie voor de m.e.r invulling gegeven, maar minder/deels aan de beslissing op bezwaar daardoor meer risico dan A en C.»?
Zie antwoord op vraag 26.
Heeft u het afgeven van de natuurvergunning getoetst aan de op 28 juli 2022 aangenomen VN-resolutie waarin wordt verklaard dat toegang tot een schoon, gezond en duurzaam milieu een universeel mensenrecht is, conform artikel 94 van de Grondwet? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?6
Nee, dat is niet gebeurd. Uit de passende beoordeling voor de luchthaven blijkt dat het project de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden niet zal aantasten. Er bestaat dan ook geen reden om de vergunning te toetsen aan de VN-resolutie.
Bent u, gezien deze vragen, bereid tot een second opinion op deze natuurvergunning? Zo nee, waarom niet?
Nee, belanghebbenden kunnen tegen het besluit in beroep gaan. Het is dan aan de rechter om te oordelen of de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de vergunning juridisch houdbaar zijn.
Het bericht ‘Tata, Dow en Shell riskeren rechtszaken met giflozingen’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «TATA, DOW EN SHELL RISKEREN RECHTSZAKEN MET GIFLOZINGEN»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat lozingsnormen op Europees niveau in de afgelopen jaren zijn aangescherpt, maar de nalevingscontrole en hertoetsing van bestaande vergunningen door toezichthouders – hetzij Rijkswaterstaat, hetzij de regionale omgevingsdiensten – achterlopen, waardoor bedrijven feitelijk gebruik kunnen blijven maken van achterhaalde vergunningen?
Als er strengere Europese waterkwaliteitsnormen gaan gelden moeten deze, na implementatie in het Nederlandse beleid voor zeer zorgwekkende stoffen, worden betrokken bij de beoordeling van nieuwe aanvragen en bij actualisatie van bestaande lozingsvergunningen als deze worden bezien. Dat gebeurt via de immissietoets. De lozingseisen in bestaande vergunningen worden dan indien nodig aangepast. Ook nieuwe Beste Beschikbare Technieken (BBT) moeten worden betrokken bij het bezien van bestaande vergunningen.
Een voorstel voor herziening van de waterkwaliteitsnormen doorloopt op dit moment het Europese wetgevingstraject. De Kamer is over dit voorstel via het BNC-fiche geïnformeerd door de Minister van Buitenlandse Zaken.2
Het is bekend dat er een inhaalslag nodig is op het bezien en, indien nodig, herzien van lozingsvergunningen. Dit geldt zowel voor Rijkswaterstaat als voor de waterschappen en omgevingsdiensten. In het kader van de Delta-aanpak waterkwaliteit zijn afspraken gemaakt om deze inhaalslag te realiseren.
Rijkswaterstaat is sinds 2020 bezig met het bezien van de circa 200 meest prioritaire lozingsvergunningen – waaronder de vergunningen van IPPC- en BRZO bedrijven – en indien nodig worden deze herzien. Het bezien van deze 200 vergunningen wordt naar verwachting nog dit jaar afgerond. Ook de andere 600 vergunningen worden bezien en indien nodig herzien (in totaal dus circa 800). Voor het eventueel herzien is sprake van vertraging. Op basis van de in 2019 afgeronde pilot is de verwachting dat er van deze 200 vergunningen ongeveer 50 urgent moeten worden herzien. Daarvan zijn er eind 2023 ongeveer 40 gereed. Het herzien van de overige prioritaire vergunningen, alsook het bezien en zo nodig herzien van de overige circa 600 vergunningen, wordt zo spoedig mogelijk opgenomen in de programmering.
De belangrijkste reden van de vertraging is het gebrek aan capaciteit. Het bezien/herzien van lozingsvergunningen is een arbeidsintensief en langlopend traject. Vergunningen, aanvragen en achterliggende stukken bevatten vaak vele pagina’s en zeer complexe technische informatie. Het bezien en herzien vergt hierdoor zeer veel tijd, en de benodigde specialistische kennis en kunde is schaars. Gelet op de huidige arbeidsmarkt is deze kennis lastig te verkrijgen bij de overheid en de markt. Door de onderbezetting kunnen de vergunningverleners niet volledig worden ingezet op het bezien en indien nodig herzien van bestaande vergunningen. Zij houden zich namelijk ook bezig met het behandelen van nieuwe vergunningaanvragen.
Om het proces van het bezien/herzien van de lozingsvergunningen binnen Rijkswaterstaat te versnellen wordt nu aan meerdere acties gewerkt. Enerzijds wordt extra ingezet op het werven, behouden en inhuren van extra capaciteit en het opzetten van een eigen opleidingsprogramma. Anderzijds zal ook de interne werkwijze met betrekking tot vergunningen worden herbeoordeeld, waarbij gekeken wordt wat – gezien de schaarse middelen – de beste prioritering is, onder andere met het oog op de KRW-doelen.
In het Bestuurlijk Overleg KRW worden, in het kader van het KRW impulsprogramma, de andere bevoegde gezagen opgeroepen om er voor te zorgen dat ook hun vergunningen tijdig worden geactualiseerd.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van lozingsvergunningen die niet meer voldoen aan de vigerende Europese normen? Zo nee, waarom niet?
Bevoegde gezagen hebben de verantwoordelijkheid om zelf hun vergunningenbestand bij te houden in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Er bestaat geen verplichting daarvoor een overzicht of register bij te houden. De bevoegde gezagen voor de lozingsvergunningen maken de geactualiseerde vergunningen wel openbaar. De vergunningen zijn te vinden op https://www.officielebekendmakingen.nl/.
Eerder is de Kamer bericht over de mogelijkheid om een vergunningenbestand te maken. Op dit moment zou het creëren van een nationaal overzicht van emissies, waarbij verschillende systemen met elkaar worden verbonden, buitensporige inspanningen vergen en weinig toegevoegde waarde bieden. Een uitgebreidere toelichting staat in de Kamerbrief die de Kamer op 7 maart heeft ontvangen.3
De inhaalslag van het bezien en herzien voor lozingsvergunningen door Rijkswaterstaat is nog in volle gang, waardoor er nog geen volledig beeld is van de vergunningen waarvoor herziening noodzakelijk is. Pas bij het bezien van een vergunning wordt duidelijk of een lozingsvergunning ook herzien moet worden. Dat is niet altijd het geval. Van de 200 prioritaire vergunningen die als eerste bezien worden, zijn er eind 2023 40 herzien. Naar verwachting is het eind 2023 duidelijk hoeveel prioritaire vergunningen er, naast de 40 vergunningen, nog moeten worden herzien. Lozingsvergunningen worden ook buiten de inhaalslag om herzien, bijvoorbeeld wanneer een bedrijf uit eigen beweging een nieuwe vergunningaanvraag doet. Dat is een continuproces. De genoemde aantallen geven dus geen volledig beeld van de vergunningen die Rijkswaterstaat herziet.
Tot slot dient opgemerkt te worden dat niet iedere herziening ook de KRW-doelen dichterbij brengt. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een aanscherping wordt gedaan voor stoffen die niet onder de KRW zijn genormeerd. Een ander voorbeeld is dat een vergunning wordt herzien vanwege administratieve redenen, zonder dat dit invloed heeft op de toegestane lozing, indien de BBT hetzelfde blijven.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van het aantal lozingsvergunningen dat hertoetst is aan de jongste lozingsnormen, en het aantal waarbij dat nog moet gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u dat lozingsvergunningen van de genoemde twaalf bedrijven, waaronder Tata Steel, Dow en Shell, niet meer voldoen aan de recent aangescherpte Europese lozingsnormen?
Bij het afgeven van de lozingsvergunningen voor de 12 door Investico genoemde bedrijven is de wet- en regelgeving gevolgd. Dit neemt niet weg dat een aantal van de genoemde bedrijven een vergunning heeft die al wat ouder is en moet worden bezien en indien nodig geactualiseerd, op basis van de huidige wet- en regelgeving. Dit geldt ook voor Tata Steel, Dow en Shell. Het feit dat sprake is van een oudere vergunning betekent overigens niet dat daardoor noodzakelijkerwijs ook negatieve effecten zullen optreden. Uit het bezien kan volgen dat een oudere vergunning niet hoeft te worden aangepast.
Bij het bezien en herzien door Rijkswaterstaat is tot heden bij geen enkele vergunning aanleiding gevonden voor direct ingrijpen in verband met het bewaken van de kwaliteit van oppervlaktewater of de productie van drinkwater.
Hoe verklaart u dat de controle op de lozingsvergunningen klaarblijkelijk achterhaald is, vergeleken met de aangescherpte normen?
Het actueel houden van lozingsvergunningen is een complex en tijdrovend proces, dat specialistische kennis vereist. Het heeft in het verleden niet de aandacht gehad die wenselijk was. Met de ingezette inhaalslag is daar een impuls aan gegeven. De wetgeving staat bovendien niet stil, normen kunnen worden aangescherpt en er worden nieuwe schadelijke stoffen ontdekt waarvoor normen worden toegevoegd. Het is niet mogelijk en ook niet verplicht om bij iedere wijziging direct alle lozingsvergunningen te bezien. Alleen Rijkswaterstaat heeft al circa 800 lozingsvergunningen in zijn areaal. Vergunningen moeten daarom regelmatig worden bezien, op een natuurlijk moment, bijvoorbeeld wanneer het bedrijf een wijzigingsvergunning aanvraagt, of als periodiek bezien vereist is. In enkele gevallen geldt er een specifieke termijn voor het bezien. Overige lozingsvergunningen moet zodanig vaak worden bezien, dat de vergunning niet in strijd komt met de doelen van het waterbeheer.
Waarom is het klaarblijkelijk geen beleid van overheidsdienst Rijkswaterstaat om oude vergunningen proactief te hertoetsen aan aangescherpte emissienormen, zoals Rijkswaterstaat in een reactie aan Het Financieele Dagblad zegt?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verklaart u dat het kan dat bedrijven niet voldoen aan de aangescherpte vergunningsnormen, en zij toch een fiat hebben om door te kunnen gaan met lozen?
Bedrijven zijn verplicht om de lozingseisen in de voor hen geldende lozingsvergunning na te leven. Er is geen sprake van een fiat om méér te lozen dan is toegestaan. Het bevoegd gezag voor de vergunning kan handhavend optreden bij overtreding.
Onderschrijft u het beeld dat toezichthouders als de omgevingsdiensten beschikken over te weinig capaciteit om vergunningen te controleren en handhaven? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de commissie Van Aartsen5 geeft aan dat het VTH-stelsel voor het milieudomein niet goed functioneert en wordt gekenmerkt door fragmentatie en vrijblijvendheid. Ook wordt geconcludeerd dat omgevingsdiensten onvoldoende robuust zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren. Deze conclusies zijn eerder onderschreven.
Indien er wel een capaciteitsprobleem is bij de controlefuncties van diensten als Rijkswaterstaat en de regionale omgevingsdiensten, wat gaat u doen om die capaciteit te versterken?
De commissie Van Aartsen heeft tien aanbevelingen geformuleerd om de omgevingsdiensten – als fundament onder het VTH-stelsel – te versterken. Negen van deze tien aanbevelingen6 worden opgevolgd in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH). Dit programma loopt sinds medio 2022 en loopt medio volgend jaar af. Eén van de zes pijlers van het IBP VTH richt zich op kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt. Het doel van deze pijler is om de kennis en capaciteit van omgevingsdiensten te versterken. Daarnaast zijn in andere pijlers van het IBP VTH robuustheidscriteria voor omgevingsdiensten opgesteld. Deze robuustheidscriteria zijn voor de zomer bestuurlijk vastgesteld. Hierover en over de voortgang van het IBP VTH bent u op 4 juli jl. geïnformeerd7. In december ontvangt de Kamer naar verwachting verdere informatie over de verdere voortgang van het IBP VTH en de toetsing van de omgevingsdiensten of zij voldoen aan de robuustheidscriteria.
Hoe bent u van plan te voorkomen dat de toenemende vervuiling van de Nederlandse wateren ondanks de toezichthoudende en controlerende functie van de relevante overheidsdiensten nog verder het vertrouwen in de overheid ondermijnt?
Door de one-out-all-out KRW systematiek, de alomtegenwoordigheid van sommige prioritaire stoffen en verbeterde meetmethoden lijkt de waterkwaliteit te verslechteren, maar deze is juist op veel plekken verbeterd. Inmiddels is meer dan driekwart van alle KRW-doelen in Nederland bereikt. Ondanks die verbetering is het nog een forse uitdaging om alle doelen van de Kaderrichtlijn Water te halen, en de verbetering stagneert. Met het KRW-impulsprogramma willen Rijk en regio samen, met een stevige, aanvullende inzet op het uitvoeren van verbeteracties voldoen aan de eisen van de KRW.
Het impulsprogramma omvat een breed palet aan acties. Het terugdringen van industriële lozingen is één van de acties die (een relatief beperkte) bijdrage heeft aan het behalen van de KRW-doelen. Er wordt daarnaast gewerkt aan het terugdringen van schadelijke stoffen vanuit RWZI’s en vanuit land- en (glas)tuinbouw. Er is niet alleen extra inzet op VTH vereist, maar in de hele waterkwaliteitsketen: van aanpak aan de bron, o.a. door aanscherping van de toelatingseisen van stoffen, tot aan verbeterde zuivering en inrichting van een robuuster en natuurlijker ecologisch systeem.
Het bericht 'Plotseling tekort van 126 miljoen voor tolvrije tunnel: ‘We kunnen in 2030 toch niet weer poortjes neerzetten?' |
|
Jan de Graaf (CDA), Pieter Grinwis (CU) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Plotseling tekort van 126 miljoen voor tolvrije tunnel: «We kunnen in 2030 toch niet weer poortjes neerzetten?»1
Op 20 november 2023 is de bestuurlijke overeenkomst met Zeeland gesloten over het tol vrijmaken van de Westerscheldetunnel met ingang van 2025. Het controversieel verklaren van Betalen naar Gebruik (BNG) betekent nog niet dat BNG niet doorgaat. Pas als een nieuw kabinet besluit niet door te gaan met BNG ontstaat een dekkingsvraag ten aanzien van een tolvrije Westerscheldetunnel voor de periode 2030–2033. In de bestuursovereenkomst is opgenomen dat het Rijk een toezegging heeft gedaan voor de dekking van het tolvrij maken van de periode 2030–2033.
Herinnert u zich de motie-Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 36 200, nr. 42) en de motie-Van der Plas/Stoffer (Kamerstuk 36 200 A, nr. 82)? Kunt u bevestigen dat de Westerscheldetunnel vanaf 2025 tolvrij is voor personenauto’s?
Ja, ik ben bekend met beide moties. De Minister van Financiën heeft u met brief Budgettaire verwerking Algemene Politieke Beschouwing van 4 oktober 20222 geïnformeerd dat de motie-Van der Staaij c.s. door het kabinet uitgevoerd zal worden. Op 20 november 2023 is de Bestuursovereenkomst Tolvrije Westerscheldetunnel ondertekend waarin afspraken tussen het Rijk en de provincie Zeeland zijn opgenomen over het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel. Hiermee wordt gevolg gegeven aan beide moties en is een tolvrije tunnel voor in ieder geval personenauto’s vanaf 2025 een stap dichterbij. Over deze Bestuursovereenkomst is de Kamer separaat geïnformeerd.
Hoe beoordeelt u het risico op een tekort van 126 miljoen euro op het volledig tolvrij maken van de Westerscheldetunnel als gevolg van het controversieel verklaren, vertragen en mogelijk niet invoeren van Betalen naar Gebruik (het invoeren van kilometerbeprijzing van autogebruik)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat Betalen naar Gebruik – ondanks het controversieel verklaren van het dossier – nog altijd 2030 als geplande inwerkingtredingsjaar kent? Zo nee, kunt u dan aangeven welk inwerkingtredingsjaar voor Betalen naar Gebruik verwacht wordt?
Na de val van het kabinet is Betalen naar Gebruik door de Kamer controversieel verklaard. Dit betekent dat de ontwikkeling van de plannen voor nu is gestopt. Het is voorts aan een nieuw kabinet om keuzes te maken over het vervolg van Betalen naar Gebruik. In het kader van het traject «Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel» worden opties uitgewerkt voor een volgend kabinet. Hierbij kan ook verder gekeken worden naar het systeem van autobelastingen en de rol die Betalen naar Gebruik hierin kan spelen.
Kunt u aangeven of u rekening houdt met het heractiveren van de tolwinning bij de Westerscheldetunnel als Betalen naar Gebruik vertraagt? Bent u het eens dat dit een zeer onwenselijke situatie is die koste wat het kost voorkomen moet worden?
Heractiveren van tolwinning bij de Westerscheldetunnel zou inderdaad een onwenselijke situatie zijn wat betreft dit kabinet. De inzet van de Provincie Zeeland en het kabinet, die heeft geleid tot de afspraken in de Bestuursovereenkomst, is er dan ook op gericht de Westerscheldetunnel vanaf 2025 tolvrij te maken. Zie verder antwoord 1.
Hoe spant u zich in om te voorkomen dat er na 2030 toch weer tolheffing zal plaats vinden bij de Westerscheldetunnel?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het potentiële tekort van 126 miljoen euro op de begroting van het Ministerie van Financiën, als aandeelhouder van de N.V. Westerscheldetunnel, opgelost dient te worden? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit niet het geval zou moeten zijn?
Zie antwoord op vraag 1 en 2.
Daarbij dient opgemerkt te worden dat het Rijk sinds de overdracht van de aandelen van de Westerscheldetunnel aan de provincie Zeeland in 2009, geen aandeelhouder meer is van de N.V. Westerscheldetunnel. Sinds dat moment is de provincie Zeeland 100% aandeelhouder van de N.V. Westerscheldetunnel.
Kunt u aangeven op welke andere manieren dan via heractivering van de tolwinning op de Westerscheldetunnel een eventueel tekort van 126 miljoen euro opgelost kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer en de Provincie Zeeland garanderen dat, als de Westerscheldetunnel in 2025 tolvrij is geworden voor het personenvervoer, deze nooit meer met tol belast zal worden voor het personenvervoer?
Zoals in antwoord 5 is aangegeven zou heractiveren van tolwinning bij de Westerscheldetunnel een onwenselijke situatie zijn wat betreft dit kabinet. De inzet van de Provincie Zeeland en het kabinet, die heeft geleid tot de afspraken in de Bestuursovereenkomst, is er dan ook op gericht om de Westerscheldetunnel vanaf 2025 tolvrij te maken.
Kunt u de Kamer en de Provincie Zeeland garanderen dat, als de Westerscheldetunnel in 2030 volledig tolvrij is geworden, deze nooit meer met tol belast zal worden?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u in het komende Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO MIRT) de garantie vastleggen dat de Westerscheldetunnel in 2030 volledig tolvrij wordt, ook als Betalen naar Gebruik vertragen zou, met name in het licht van eerder gedane en geschade beloftes aan Zeeland, bijvoorbeeld rond de Marinierskazerne Vlissingen?
Zoals beschreven bij antwoord vraag 2, is recent de Bestuursovereenkomst Tolvrije Westerscheldetunnel ondertekend en toegestuurd aan de Kamer. Hiermee wordt gevolg gegeven aan de kamerbreed aangenomen moties die daartoe oproepen (motie-Van der Staaij c.s.3 en de motie-Van der Plas/Stoffer4). Vanwege de vereiste afstemming met de provincie Zeeland was dat niet mogelijk voor het BO MIRT van dit najaar.
Het bericht ‘Ondernemers desnoods naar rechter om Kooybrug open te houden. ’We voelen ons in de kou staan’‘ |
|
Harmen Krul (CDA), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers desnoods naar rechter om Kooybrug open te houden. «We voelen ons in de kou staan»»1?
Ja. Zoals hiervoor aangegeven is besloten de uitvoering van het project uit te stellen vanwege de samenloop met de werkzaamheden van ProRail aan het spoor tussen Heerhugowaard en Den Helder. Over het vervolg zal Rijkswaterstaat in nauw contact blijven met de omgeving.
Kunt u aangeven welke maatregelen er genomen worden om de verkeersveiligheid te waarborgen tijdens de afsluiting van de Kooybrug, vooral op de N9 en omliggende wegen?
De werkzaamheden zullen opnieuw worden ingepland. Hierbij zal wederom rekening worden gehouden met de verkeersveiligheid. Bij een afsluiting van de Kooybrug worden de reguliere omleidingsroutes gebruikt waarbij het verkeer zo veilig mogelijk omgeleid wordt. Het verkeer wordt dan omgeleid via de N9, de N249 en de N99 evenals via de A7 en N248. Bij de verkeerscentrale liggen incidentscenario’s klaar inclusief de te nemen maatregelen bij incidenten.
Wat is de reden achter het ontbreken van een tijdelijke noodbrug om de hinder voor de regio te minimaliseren?
In de omgeving van de Kooybrug is geen fysieke ruimte om een tijdelijke brug te plaatsen die de functie van de Kooybrug over kan nemen, zonder daarbij de vaarweg volledig te stremmen en grootschalig aansluitende infrastructuur aan te leggen. Bovendien dient een nieuwe aansluiting met de N9 gecreëerd te worden, welke de doorstroming op de N9 verstoord.
Zijn er plannen om 's avonds en in het weekend door te werken om de duur van de werkzaamheden te verkorten? Zo niet, waarom niet?
Rijkswaterstaat zal over het vervolg van de uit te voeren werkzaamheden in nauw contact blijven met de omgeving. Bij de eerder geplande uitvoering werd overigens al een fors aantal nachten en weekenden doorgewerkt.
Wat is de verwachte duur van de afsluiting van de Kooybrug en hoe is deze planning tot stand gekomen?
Op dit moment kan er nog niets gezegd worden over de verwachte duur van de afsluiting. De komende periode wordt dit uitgewerkt.
Hoe wordt de communicatie en coördinatie tussen Rijkswaterstaat, ProRail en de betrokken gemeenten verbeterd om toekomstige conflicten en problemen te voorkomen?
De betrokken partijen hebben reguliere afstemming in het zogeheten Regioregie. Dit is een afstemmingsoverleg tussen overheden. Hulpdiensten en openbaar vervoerders adviseren hierbij. Hier worden toekomstige werkzaamheden besproken en op elkaar afgestemd. In dit overleg was de samenloop van de werkzaamheden helaas niet vanaf het begin opgemerkt. Met het genomen besluit is er inmiddels geen sprake meer van samenloop.
Er is ook regelmatig overleg op ambtelijk en bestuurlijk niveau tussen Rijkswaterstaat, ProRail, provincie en gemeenten. Tussen Rijkswaterstaat en ProRail zijn ten slotte ook op landelijk niveau afspraken gemaakt om samenloop van werkzaamheden tijdig te identificeren zodat maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen of te mitigeren.
Kunt u toelichten welke inspanningen worden gedaan om de negatieve economische impact van de brugafsluiting op de lokale ondernemers in de regio Kop van Noord-Holland te minimaliseren?
Rijkswaterstaat zet zich in om de stakeholders tijdig te betrekken bij het voorbereiden en uitvoeren van renovatieprojecten. Zo was in de huidige planning sterk rekening gehouden met het vaarseizoen en de beroepsvaart.
Zijn er compensatieregelingen of is er financiële ondersteuning beschikbaar voor bedrijven die worden getroffen door de werkzaamheden?
De algemene regeling Nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat 2019 is van toepassing2.
Hoe wordt de toegang tot Den Helder voor hulpdiensten en noodgevallen gewaarborgd tijdens de brugafsluiting?
Bij het opnieuw inplannen van de werkzaamheden zullen afspraken worden gemaakt over de bereikbaarheid van de nood- en hulpdiensten.
Welke maatregelen worden genomen om de extra verkeersdruk op de N9 en de omliggende wegen te beheersen en te monitoren?
Zoals aangegeven zal Rijkswaterstaat over het vervolgproces van de uit te voeren werkzaamheden en de te nemen maatregelen in nauw contact blijven met de omgeving.
Is er een plan om de openbaar vervoersdiensten tijdens de brugafsluiting te verbeteren, gezien de gelijktijdige werkzaamheden van ProRail?
Door het genomen besluit is er inmiddels geen sprake meer van samenloop.
Kunt u de zorgen en aanbevelingen in de gezamenlijke brief van de ondernemers van de Kop van Noord-Holland toelichten en aangeven hoe hiermee wordt omgegaan?
De zorgen van de ondernemers zijn begrijpelijk. Zoals aangegeven wordt de renovatie uitgesteld. Rijkswaterstaat zal over het vervolgproces van de werkzaamheden in contact blijven met de ondernemers.
Wat zijn de verwachte gevolgen van de brugafsluiting voor de lokale economie en werkgelegenheid?
Zie het antwoord op vraag 12.
Is er een plan om de verkeersstromen en omleidingsroutes tijdens de werkzaamheden zo efficiënt mogelijk te organiseren?
Zie het antwoord op vraag 12.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de brugrenovatie volgens planning verloopt en dat eventuele vertragingen worden geminimaliseerd?
Door het besluit om de renovatie uit te stellen moet het werk opnieuw worden ingepland en vindt uitvoering later in de tijd plaats. In het voorbereidingstraject is veel aandacht uitgegaan naar het identificeren van planningsrisico’s tijdens de uitvoering. In het vervolgproces zal RWS de risico’s opnieuw tegen het licht houden en waar nodig passende beheersmaatregelen treffen.
Het nieuws dat schippers vrezen voor een tekort aan ontgassingsinstallaties |
|
Mahir Alkaya |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Schippers vrezen tekort aan installaties om tanks te legen» en «Ministerie wil verbod op varend ontgassen versnellen»?1 2
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat schippers met het oog op de deadline van 1 juli 2024 bezorgd zijn over het ontbreken van voldoende ontgassingsinstallaties?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de inspanningen die overheidspartijen momenteel verrichten om voor ingang van het verbod te zorgen voor voldoende ontgassingsinstallaties?
In de voorbereiding op fase 1 en 2 van het verbod op basis van het CDNI-verdrag ligt er een gedeelde verantwoordelijkheid bij de Rijksoverheid, bevoegde gezagen, verladers, exploitanten van ontgassingsinstallaties en de binnenvaartsector. Al deze partijen hebben specifieke taken. Het is niet aan de Rijksoverheid om in de bevoegdheid te treden van andere overheden of om acties uit te voeren die de markt moet nemen om zich voor te bereiden op het verbod.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bereidt de vereiste regelgeving voor fase 2 van het verbod voor en staat aan de lat voor het inrichten van handhaving en toezicht. Het ministerie legt zelf geen installaties aan. Wel is het ministerie op alle niveaus in gesprek met vertegenwoordigers van schippers, verladers, haven- en tankopslagbedrijven, exploitanten van ontgassingsinstallaties en provincies en omgevingsdiensten om deze voorbereiding te faciliteren.
Op welke wijze worden schippers en de verladersbranche betrokken bij de opbouw van de beoogde ontgassingsinfrastructuur?
Het ministerie betrekt relevante stakeholders actief op alle niveaus. Branche-organisaties KBN, VNCI, VEMOBIN en VOTOB worden betrokken in werkgroepen waarin het verbod wordt voorbereid. Acties die worden opgepakt hebben bijvoorbeeld betrekking op noodzakelijke aanpassingen in de tankvaartketen, de vereisten aan vergunningverlening voor ontgassingsinstallaties en de inschatting van het aantal benodigde installaties. Deze organisaties zijn verenigd in een stuurgroep die door het ministerie wordt voorgezeten. Bovendien is er periodiek overleg op bestuurlijk niveau met deze partijen. Zo wordt er in november een bestuurlijk overleg georganiseerd om de voortgang te bespreken op verschillende onderwerpen. De Kamer zal over de uitkomst van dit overleg worden geïnformeerd.
Hoe vordert het opstellen van de door u aangekondigde Roadmap Varend Ontgassen?3
In de zomer heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in samenwerking met de relevante stakeholders een gedragen roadmap geformuleerd met specifieke taken voor de verschillende partijen, gekoppeld aan een tijdspad. Hoewel de roadmap formeel nog in concept is, zijn er reeds vier werkgroepen aan de slag gegaan met het uitvoeren van taken in de roadmap. Tijdens het bestuurlijk overleg in november zal vaststelling van de roadmap geagendeerd worden. Na het bestuurlijk overleg zal de roadmap met de Kamer worden gedeeld.
Met welke maatregelen wilt u ervoor zorgen dat de financiële lasten van het verbod komen te liggen bij verladers en producenten van ladingen, in plaats van bij de schippers?
Met het koninklijk besluit waarin de inwerkingtreding van de wijziging van het Scheepsafvalstoffenbesluit (SAB) op uiterlijk 1 juli 2024 is vastgesteld, treden ook de bepalingen in het SAB in werking die regelen dat financiële lasten van het verbod bij de verladers en producenten van ladingen liggen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ontgassingsinstallaties dat is aangevraagd en kunt u daarbij tevens aangeven welke hiervan reeds zijn gerealiseerd of vergund?
De provincies zijn het bevoegde gezag voor vergunningverlening van ontgassingsinstallaties. Zij hebben samen met de omgevingsdiensten het beste zicht op de aanvragen. De kwestie van vergunningverlening is ook onderdeel van gesprek in één van de werkgroepen die zijn geïnitieerd. Naast het hebben van installaties om te ontgassen bestaat ook de mogelijkheid om meer dedicated en compatibel te varen, waardoor ontgassen niet nodig is. De sector onderzoekt in hoeverre overgegaan kan worden naar dedicated en compatibel varen. Voorts maakt de sector onderling afspraken om aan de verplichtingen van het verbod te kunnen voldoen.
Op welke locaties komen de voorgenomen ontgassingsinstallaties?
In de werkgroepen wordt gekeken naar de (potentiële) beschikbare locaties van installaties. Omdat de beschikbare ruimte schaars is, zijn ook de havenbedrijven, verladers, tankopslagbedrijven en de binnenvaartsector gevraagd aan te sluiten bij dit proces. Daarnaast zijn verladers bij uitstek in de positie om afspraken te maken over dedicated of compatibel te varen waardoor ontgassen niet nodig is.
Kunt u garanderen dat het lukt om tijdig voldoende ontgassingsinstallaties in te richten?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is al enkele jaren in overleg met de sector over dit dossier. Naar aanleiding van de wensen van de maatschappij en de sectoren is er duidelijkheid gecreëerd omtrent de inwerkingtreding van het verbod: uiterlijk 1 juli 2024 gaat het verbod op het varend ontgassen van de stoffen uit fasen 1 en 2 van het CDNI-verdrag in. Het is nu aan de sectorpartijen om afspraken te gaan maken hoe zij invulling geven aan het voldoen aan dit verbod. Verladers en schippersorganisaties geven aan dat een deel van de stoffen (vrijwel) volledig dedicated vervoerd kan worden, waardoor voor deze stoffen niet meer ontgast hoeft te worden. De verwachting is dat zij ook afspraken gaan maken met ondernemers die ontgassingsinstallaties willen exploiteren.
Per wanneer wilt u het verbod op ontgassen volledig invoeren door ook Fase 3 in te laten gaan?
Dit is in het CDNI-verdrag vastgelegd. Het CDNI-verdrag treedt officieel in werking op de eerste dag van de zesde maand volgend op de nederlegging van de laatste akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring. Drie jaar na deze datum treedt fase 3 van het ontgassingsverbod in werking.
Beschikken decentrale overheden en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over voldoende bestuurlijke bevoegdheden en personele capaciteit om fases 1 en 2 van het verbod per 1 juli 2024 te handhaven?
De ILT concludeerde eerder dat het versneld invoeren van fase 1 handhaafbaar en uitvoerbaar was. Voorts voert de ILT op dit moment een handhaafbaarheids- uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets uit op het aangepaste Scheepsafvalstoffenbesluit waarin fase 2 van het verbod op varend ontgassen in Nederland wordt ingevoerd. In deze HUF-toets geeft de ILT aan welke personele capaciteit en bevoegdheden de inspectie nodig heeft om het verbod op fase 2 effectief te kunnen handhaven. De HUF-toets en handhavingsstrategie wordt in november 2023 verwacht.
Het bericht dat de Gerrit Krolbrug in Groningen tot eind dit jaar dichtblijft |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Groningen schrikt: Gerrit Krolbrug blijft tot eind dit jaar dicht. Stad wil dat Minister ingrijpt»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Zowel de bouw van een nieuwe Gerrit Krolbrug als de realisatie van de tijdelijke hellingbanen hebben prioriteit. De zorgen bij het College van B&W van de gemeente Groningen, de omwonenden en ook bij het Platform Gerrit Krolbrug over de tijd die het kost om de verbinding te herstellen voor fietsers en mensen die minder mobiel zijn en over de voortgang van de vervanging van de Gerrit Krolbrug, zijn bekend en begrijpelijk.
We kijken vanaf het begin samen naar alle mogelijkheden om de tijdelijke hellingbanen en de bouw van een nieuwe Gerrit Krolbrug zo vlot mogelijk te realiseren. Daarbij is, en wordt nog steeds, nauw samengewerkt met de gemeente Groningen en de provincie Groningen. Deze samenwerking verloopt goed; er is zowel ambtelijk als bestuurlijk regelmatig overleg. De betrokkenheid bij het project van alle partijen is hoog en het is helder dat dit een complex project is wat veel belangen raakt.
Herinnert u zich uw bezoek aan de Gerrit Krolbrug op 3 juli 2023?
Ja.
Herinnert u zich uw toezegging tijdens dat bezoek dat er een werkgroep met medewerkers van Rijkswaterstaat eb gemeente Groningen en omwonenden zou worden opgericht?
Ja.
Wat is de stand van zaken van de betreffende werkgroep?
De werkgroep is opgericht en denkt mee over verschillende thema’s die raken aan de realisatie van de hellingbanen, de bouw van de nieuwe Gerrit Krolbrug en ook aan het onderzoek naar een verbinding tijdens de realisatie van de nieuwe brug.
Herinnert u zich uw inzet tijdens het betreffende bezoek dat er voor eind dit jaar een alternatieve oeververbinding zou worden geplaatst voor langzaam verkeer, ook voor mensen met een beperking?
Ja.
Wat is de planning voor de plaatsing van een alternatieve oeververbinding?
Deze week is de fase van vergunningverlening voor de tijdelijke hellingbanen afgerond. Op maandag 23 oktober 2023 wordt gestart met de voorbereiding van de werkzaamheden en vanaf 20 november 2023 start de daadwerkelijke bouw. Deze duurt tot en met vrijdag 22 december 2023. Hierna vindt een testfase plaats, voor de nodige stabiliteitscontrole en testen met gebruikers. De testfase kan niet meer voor het einde van dit jaar worden uitgevoerd, waardoor de openstelling voor het publiek na de jaarwisseling plaatsvindt.
Deze verbinding blijft in ieder geval in stand tot het moment waarop de bouw van de nieuwe brug start.
Deelt u de mening dat een alternatieve oeververbinding niet moet wijken voor de bouw van de definitieve Gerrit Krolbrug?
De realisatie van de tijdelijke hellingbanen is door verschillende oorzaken op korte termijn alleen realiseerbaar op de huidige locatie bij de Gerrit Krolbrug. Bij de aanvang van de realisatiewerkzaamheden van de nieuwe brug, wordt de oude Gerrit Krolbrug gesloopt, inclusief de hellingbanen. Ik heb toegezegd dat onderzocht zal worden op welke wijze een verbinding tijdens de realisatie van de nieuwe Gerrit Krolbrug in stand gehouden kan worden.
Wat is de tijdlijn voor de bouw van de definitieve Gerrit Krolbrug?
De openstelling wordt uiterlijk in 2029 verwacht. Deze planning is niet veranderd sinds de brief over «voortgang vervanging Gerrit Krolbrug en tijdelijke verbinding voor langzaam verkeer» van 30 mei 2023 aan de Kamer (36 200 A, nr. 75).
Kent u de voorstellen voor een alternatieve oeververbinding van het platform omwonenden en belangenorganisaties van 5 juli 2023?
Ja.
Wat is uw reactie op deze voorstellen?
Er is een wens uitgesproken om tijdens de bouw van de nieuwe Gerrit Krolbrug te beschikken over een (alternatieve) volwaardige verbinding voor fietsers, voetgangers en mensen die minder mobiel zijn. Zoals aangegeven blijft de tijdelijke verbinding met hellingbanen in ieder geval in stand tot het moment waarop de bouw van de nieuwe brug start. Tijdens de informatiebijeenkomst van 30 mei jl. is afgesproken dat Rijkswaterstaat en de gemeente Groningen in een werkgroep met bewoners nogmaals bezien of en welke mogelijkheden er zijn om een verbinding tijdens de bouw van de nieuwe brug in stand te kunnen houden.
Welke mogelijkheden ziet u om deze voorstellen te realiseren?
De verschillende mogelijkheden voor de tijdelijke verbinding tijdens de bouw worden in oktober en november van dit jaar nader onderzocht, afgewogen en met de bewoners en overige belanghebbenden gedeeld. De resultaten van dit traject neem ik mee in het besluit dat ik hierover begin 2024 verwacht te nemen.
Het rapport ‘Parkeerbeleid als stuurmiddel voor woon-werkverkeer’ |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «Parkeerbeleid als stuurmiddel voor woon-werkverkeer» dat is uitgevoerd in opdracht van IenW?1
Ja.
Waarom is dit rapport niet met de Kamer gedeeld?
Het eindrapport is in 2019 gepubliceerd op de website van de rijksoverheid. Er was toen geen aanleiding om dit onderzoeksrapport ook actief naar de Kamer te sturen. Vanwege de veelheid aan onderzoeken wordt immers niet elk gepubliceerd rapport actief naar de Kamer verstuurd. Hiervoor moet een concrete aanleiding zijn, bijvoorbeeld in verband met correspondentie met de Kamer of het belang om de Kamer actief te informeren.
Wat is er op het ministerie gedaan met dit rapport sinds het is opgeleverd?
De publicatie is actief gedeeld met gemeenten. Ook is via vakliteratuur voor gemeenten (zoals verkeerskunde, parkeer24) destijds het rapport onder de aandacht gebracht.
Is dit rapport verstuurd aan gemeenten zodat zij hun parkeerbeleid geïnformeerd kunnen vormgeven?
Ja. Sinds de publicatie is dit rapport regelmatig opgestuurd naar gemeenten. Daarbij is in gesprekken met zowel individuele gemeenten als met koepels gesproken over de bevindingen in het rapport.
Hoe reageert u op de conclusie dat het toepassen van normerend en beprijzend parkeerbeleid in steden het autogebruik van en naar die steden met 30% kan verlagen?
Het is aan gemeenten en bedrijven om te bepalen welke keuzes worden gemaakt in het parkeerbeleid. Het rapport laat zien dat parkeerbeleid door gemeenten en bedrijven veel invloed heeft op de reiskeuzes van mensen. Vanzelfsprekend is dat effect bij frequente reizen zoals woon-werkverkeer groter. Zoals uit recent onderzoek van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid2 blijkt, wordt dit middel door veel gemeenten al veelvuldig ingezet.
Hoe reageert u op de conclusie dat normerend en beprijzend parkeerbeleid landelijk kosten kan besparen op aanleg van infrastructuur?
Een toekomstbestendige aanpak op het gebied van mobiliteit vraagt om een effectieve mix van maatregelen met samenhangende inzet vanuit het Rijk en de partners: in de infrastructuur, in het voertuig, in de ruimtelijke ontwikkeling en in (keuze)gedrag. Gemeenten en bedrijven zijn verantwoordelijk voor het parkeerbeleid. Zij kennen de specifieke omstandigheden en kunnen zo het parkeerbeleid inrichten op de wensen van de bewoners, werknemers en duurzame verstedelijking.
Bent u van plan om vanwege die potentiële besparing en/of andere doelen gemeenten actief te stimuleren om normerend en beprijzend parkeerbeleid in te zetten?
Nee, het is de beleidsverantwoordelijkheid van gemeenten om op het gebied van parkeerbeleid eigenstandige keuzes te maken. Ook is het belangrijk dat reizigers die afhankelijk zijn van de auto hiertoe de mogelijkheid behouden. Nabijheid van werk, onderwijs en voorzieningen en het beschikbare aanbod aan mobiliteitsopties varieert immers per gebied en reiziger. Dit vraagt om gedifferentieerd parkeerbeleid dat naast gemeentelijke doelstellingen ook is afgestemd op de kenmerken van de wijk en de behoefte van de bewoners.
Daarbij breng ik graag in herinnering dat de Kamer de regering heeft verzocht om juist zorg te dragen voor het realiseren van voldoende parkeerplaatsen bij het realiseren van woningen3.
Kunt u vervolgonderzoek laten doen naar de openstaande beleidsvragen zoals die geformuleerd staan, waaronder de rol van parkeerbeleid op de doelstelling om 200.000 mensen uit de auto te krijgen?
In 2022 heeft reeds onderzoek plaatsgevonden naar de kwantitatieve impact van gedragsmaatregelen, waaronder parkeerbeleid bij gemeenten en werkgevers, op mobiliteit en Brede Welvaart4.
Verdere kennisontwikkeling op het gebied van parkeren vindt tevens plaats via het kennisinstituut CROW, waar IenW een actieve bijdrage aan levert. Een concreet voorbeeld van deze invulling is het kennisprogramma hubs en parkeren van het CROW waarmee gemeenten met gerichte adviezen worden ondersteund.
De waterkwaliteit in Nederland en de gevolgen van schadelijke stoffen in oppervlakte – en drinkwater voor de volksgezondheid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van de European Environment Agency (EEA) waaruit blijkt dat Europeanen teveel Bisfenol A in hun lichaam hebben en de berichtgeving hierover van journalist Wim De Maeseneer van VRT Nieuws?1 2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Bisfenol A (BPA) en andere potentieel schadelijke stoffen, zoals medicijnresten, hormoonverstorende stoffen en micro- en nanoplastics op grote schaal in de samenleving en ons oppervlaktewater en drinkwater aanwezig zijn, bijvoorbeeld in waterflesjes en plastic bakjes, maar ook in leidingen en windturbines en dat de bevolking deze stoffen stelselmatig binnenkrijgt?
Ja, bekend is dat er residuen van potentieel schadelijk stoffen in de samenleving en ons oppervlaktewater aanwezig zijn. In Europese wet- en regelgeving worden eisen gesteld en beperkingen opgelegd aan het op de markt brengen en gebruik van schadelijke stoffen, bijvoorbeeld via de verordeningen inzake voedselcontactmaterialen, REACH en de drinkwaterrichtlijn. Zo gelden specifieke eisen aan het gebruik van Bisfenol A (BPA) in producten. Deze wet- en regelgeving moet ervoor zorgen ervoor dat mensen niet worden blootgesteld aan schadelijke hoeveelheden.
BPA wordt aangemerkt als een zeer zorgwekkende stof (ZZS) vanwege hormoonverstorende eigenschappen en schadelijkheid voor het nageslacht (reprotoxisch). Er gelden beperkingen en voorwaarden aan het gebruik van BPA om het risico voor de gezondheid te beperken. De meest strenge voorwaarden gelden voor het gebruik in producten die bedoeld zijn voor baby’s en peuters. De verwachting is dat de gebruiksvoorwaarden de komende jaren nog verder worden aangescherpt.
Bent u zich ervan bewust dat BPA in verband wordt gebracht met tientallen aandoeningen, zoals obesitas, diabetes en verschillende soorten kanker, en dat vooral jonge kinderen en dieren hiervoor kwetsbaar zijn, omdat hun hormoonstelsel nog in ontwikkeling is?
Bekend is dat BPA in verband wordt gebracht met de verstoring van de hormoonhuishouding van mens en milieu en om die reden is de stof ook aangemerkt als een ZZS. Ook in de Europese REACH-verordening geldt BPA als zeer zorgwekkende stof, waarvoor autorisatieverplichtingen gelden (In REACH-termen: a substance of very high concern, SVHC). Aan het gebruik worden daarom strenge eisen gesteld, mede gebaseerd op de risico’s. De hoeveelheid BPA verschilt per product, maar ligt in de ordegrootte van 0,001 tot 0,01%. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Weet u wat de gevolgen op de langere termijn (kunnen) zijn wanneer mensen deze stof stelselmatig en gedurende lange tijd binnenkrijgen, zowel individueel als voor de algehele volksgezondheid?
In de beoordeling door de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) wordt aangegeven dat BPA effecten op het immuunsysteem, de voortplanting, nieren, lever en de stofwisseling kan veroorzaken . Of deze effecten ook daadwerkelijk optreden hangt echter af van de mate waarin mensen de stof binnenkrijgen.
Weet u in welke mate dergelijke stoffen in het Nederlandse oppervlakte- en drinkwater aanwezig zijn en hoeveel de Nederlandse bevolking daarvan binnenkrijgt?
In 2012 heeft RWS een brede screening uitgevoerd naar microverontreinigingen in Nederlandse oppervlaktewateren3. Metingen vonden plaats op 39 locaties en toonde aan dat op alle locaties BPA werd aangetroffen in oppervlaktewater. De gemiddelde concentratie was 0,033 microgram per liter (µg/l). Tussen 2012 en 2020 is de screening jaarlijks voortgezet. Op 18 locaties verdeeld over de vier stroomgebieden heeft er regelmatig bemonstering plaats gevonden. Op vrijwel alle locaties werd BPA in lage concentraties (0–80 nanogram per liter (ng/l)) aangetroffen. In 2024 wordt een nieuw rapport verwacht met meetresultaten voor diverse Bisfenolen.
De drinkwaterbedrijven rapporteren via de jaarrapporten van de RIWA-Maas en de RIWA-Rijn over de stoffen die zij aantreffen in het oppervlaktewater dat gebruikt wordt voor de drinkwaterproductie. Uit de rapportages over 2022 blijkt dat BPA in 2022 tweemaal is aangetroffen door drinkwaterbedrijven die gebruik maken van oppervlaktewater. Het ging daarbij in Nieuwersluis om een concentratie van 0,01 µg/l en in het innamestation Nieuwegein is een concentratie van 0,008 µg/l aangetroffen.
De eisen vanuit de Europese Drinkwaterrichtlijn, samen met enkele andere parameters in Bijlage 3 van het Drinkwaterbesluit bevatten de chemische kwaliteitseisen waar het drinkwater aan getoetst wordt. Vanuit de herziene Drinkwaterrichtlijn is in het Drinkwaterbesluit een norm van 2,5 µg/l BPA opgenomen voor het drinkwater. Deze eis wordt op 12 januari 2026 van kracht. Het is mogelijk dat de nieuwe kennis over BPA aanleiding kan geven tot een aanscherping van de in Europees verband vastgestelde norm uit de Drinkwaterrichtlijn.
Op welke manier wordt in Nederland het oppervlakte- en drinkwater getoetst op de aanwezigheid van schadelijke stoffen en welke richtlijnen en kwaliteitseisen worden hiervoor gehanteerd?
In de Nederlandse wateren worden chemische en biologische metingen gedaan. Aan de hand van deze metingen wordt beoordeeld hoe de waterkwaliteit is. In artikel 2.10 van de Waterwet is vastgelegd dat de normen voor de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen worden vastgesteld op grond van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer, in overeenstemming met het stelsel van milieudoelstellingen zoals opgenomen in artikel 4 van de Kaderrichtlijn Water.
Op dit moment ligt er vanuit de Europese Commissie een voorstel om BPA toe te voegen aan de lijst prioritaire stoffen van de richtlijn Prioritaire Stoffen. Op basis van het voorstel tot opnemen als prioritaire stof hebben enkele waterbeheerders BPA in 2023 opgenomen in het monitoringonderzoek op een aantal hoofdmeetpunten. Indien blijkt dat de gevonden concentraties hoger zijn dan de norm, dan zal regionaal nader onderzoek moeten plaatsvinden naar de bronnen en daar waar nodig zullen dan maatregelen moeten worden getroffen. Voor het antwoord met betrekking tot drinkwater wordt verwezen naar antwoord 5.
Klopt het dat er bij gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders niet voldoende inzicht is in overstortfrequenties en de vervuiling van lozingen in het oppervlaktewater? Zo ja, waarom is hier geen volledig inzicht in en bent u bereid ervoor te zorgen dat dit wel inzichtelijk wordt? Kan er op gemeentelijk niveau een rapportageverplichting komen over de hoeveelheid schadelijke stoffen in het water?
In het verleden is er veel gemeten aan riooloverstorten. Jarenlange aanpak van riooloverstorten heeft ertoe geleid dat er minder overstorten zijn en de gevolgen van de overstorten zijn verminderd. Het is niet meer doelmatig en noodzakelijk om elke overstort in Nederland te monitoren op de hoeveelheid schadelijke stoffen. Het is effectiever om dat gericht en vraaggestuurd op te pakken op locaties waar het bijdraagt aan de KRW-doelstellingen.
Weet u wat de gevolgen zijn van medicijnresten en hormoonhoudende stoffen in het oppervlaktewater voor de flora en fauna in dat water? Bent u zich er bijvoorbeeld van bewust dat deze stoffen kunnen zorgen voor weefsel-, geslachts- en gedragsverandering bij dieren, waaronder vissen? Welke gevolgen heeft dit voor de biodiversiteit?
In 2020 is een updaterapport uitgekomen van het RIVM over medicijnresten en waterkwaliteit4. Volgens het RIVM zijn de medicijnresten een risico voor dieren en planten die in het oppervlaktewater leven. Regelmatig gaan concentraties van verschillende soorten medicijnresten over risicogrenzen heen: van pijnstillers en antibiotica tot bloeddrukverlagers, antidepressiva en anti-epileptica. De exacte gevolgen voor de biodiversiteit zijn niet vastgesteld maar het ligt in de lijn der verwachting dat bij langdurige overschrijdingen van de risicogrenzen de toxische druk toeneemt en een negatief effect heeft op de soortenrijkdom.
Klopt het dat wordt verwacht dat in 2035 het medicijngebruik met 37 procent zal zijn toegenomen, waardoor ook een grotere hoeveelheid medicijnresten in het oppervlaktewater terecht zal komen? Wat zullen hiervan de gevolgen zijn wanneer hieraan niets wordt gedaan? Gaat u stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat de vervuiling door medicijnresten wordt tegengegaan en zo ja, hoe gaat u dat doen?
Door vergrijzing gebruiken we in Nederland steeds meer medicijnen, daardoor neemt het medicijngebruik toe. Het is daarom erg belangrijk dat er actie wordt ondernomen. Met de Green Deal Duurzame zorg 3.0 en de Ketenaanpak Medicijnresten uit Water wordt ingezet op het verminderen van de milieubelasting door medicatie. In de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 is een twaalftal acties opgenomen om deze milieubelasting terug te dringen. De watersector is gestart met het vergaand zuiveren van medicijnresten op rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s). In de herziening van de Europese richtlijn stedelijk afvalwater is het zuiveren van microverontreinigingen, waaronder medicijnresten, opgenomen. Dit voorstel is inmiddels geaccordeerd door de Europese Milieuraad.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid blijft inzetten op en blijft investeren in het bouwen en plaatsen van windturbines voor de energietransitie, terwijl deze turbines schadelijke stoffen bevatten voor mens en dier die in toenemende mate en op verschillende manieren in de leefomgeving van mens en dier terechtkomen? Vormt dit geen gevaar voor de volksgezondheid?
Windturbines dragen bij aan de transitie naar een duurzaam energiesysteem, en zijn onmisbaar in de huidige en toekomstige energiemix. Afgelopen jaren zijn er meerdere studies5 uitgevoerd, onder meer door het RIVM en het Analistennetwerk Nationale Veiligheid, naar de veiligheids- en gezondheidsrisico's die samenhangen met fossiele en duurzame energie. Daaruit blijkt dat de transitie naar duurzame energie, zoals o.a. windenergie, een positief effect heeft op de gezondheid en veiligheid in Nederland.6 Deze constatering betekent echter niet dat we klaar zijn. Zo werkt het Rijk aan uitgangspunten7 voor het verantwoord omgaan met veiligheid en gezondheid in de energietransitie. Ook voert het RIVM op dit moment in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in het kader van het Impulsprogramma Chemische Stoffen 2023–2026 een brede verkenning uit naar het veilig gebruik van chemische stoffen in de energietransitie. Hierbij zullen ook de resultaten van eerdere studies betrokken worden. Over de voortgang van deze studie is de Kamer op 18 oktober 2023 geïnformeerd.8
Op welke manier gaat de overheid de hoeveelheid BPA in producten en gemeenschappelijke voorzieningen verminderen? Is hiervoor een plan van aanpak en welke concrete doelen voor het verminderen van schadelijke stoffen in de leefomgeving heeft de Rijksoverheid zich gesteld?
Zoals bovenstaand vermeld gelden er specifieke voorwaarden en beperkingen aan het gebruik van BPA met een focus op die materialen waar het risico op blootstelling het hoogst is. Zo geldt voor het gebruik in thermisch papier (kassabonnen) een maximumgehalte van 0,02% gewichtsprocent. Ook gelden er voor voedselcontactmaterialen en speelgoed specifieke migratielimieten: grenzen aan de hoeveelheid BPA die uit een product mag komen tijdens gebruik. In EU-verband zijn momenteel voorstellen in bespreking om het gebruik van BPA in voedselcontactmaterialen en speelgoed helemaal te beëindigen.
Bij het verspreiden van BPA in de leefomgeving is het vooral van belang om de hoeveelheid plastic zwerfafval te beperken. Maatregelen als de verplichting op statiegeld op flesjes en de aanpak van ander eenmalig plastic hebben als doel om de hoeveelheid plastic in het milieu te verminderen.
Is het niet verstandiger om de toepassing van de Europese kaderrichtlijn water (KRW) op stikstof (N) en fosfor (P) af te schaffen en te kijken naar de verhouding van toxische stoffen en half-medicamenten in ons oppervlakte en drinkwater? Zo nee, waarom niet?
Bij de KRW staan biologische parameters als vissen en waterplanten centraal. Deze worden beïnvloed door de milieukwaliteit, de inrichting van watersystemen en het gebruik en beheer. Bij de milieukwaliteit zijn zowel nutriënten stikstof (N) en fosfor (P) als chemische stoffen relevant. Hoge concentraties P en N kunnen bijvoorbeeld zorgen voor overmatige algengroei waardoor het gehele ecosysteem onderuitgaat, ook wanneer de concentraties toxische stoffen en halfmedicamenten onder de norm liggen.
Is het niet verstandiger om de toepassing van de KRW op N en fosfor P af te schaffen en te kijken naar de verhouding van toxische stoffen en half-medicamenten in ons oppervlakte- en drinkwater? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om jaarlijks te rapporteren over de waardes BPA gemeten bij kinderen en volwassenen, in combinatie met gezondheidsklachten, zoals in diverse onderzoeken vermeld bij BPA?
Omdat de waardes BPA niet jaarlijks worden gemeten bij kinderen en volwassen in combinatie met gezondheidsklachten, kan hier niet jaarlijks over gerapporteerd worden.
Het bericht ‘Bagagemedewerkers mogen maximaal 216 koffers per dag tillen op Schiphol, maar zitten vaak aan de 200 per uur’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Bagagemedewerkers mogen maximaal 216 koffers per dag tillen op Schiphol, maar zitten vaak aan de 200 per uur»?1 Kent u het onderliggende rapport van de Arbeidsinspectie?
Ja, ik ken het bericht en het onderliggende rapport dat, in opdracht van de Arbeidsinspectie, is opgesteld door Ergos Human Factors Engineering.
Onderschrijft u de stelling van de Arbeidsinspectie dat dit vooroorlogs is?
Ik vind het allereerst van belang te benadrukken dat de Arbeidsinspectie niet stelt dat dit vooroorlogs is. In het rapport van Ergos Human Factors Engineering wordt aangegeven dat het op grote schaal inzetten van menskracht voor het tillen en verplaatsen van lasten na de Tweede Wereldoorlog geleidelijk uit het Nederlandse arbeidsbeeld is verdwenen en vervangen is door mechanisering en automatisering. Bij de bagageafhandeling op Schiphol komt dit werk echter nog veel voor. Sommige werkzaamheden zullen daarnaast waarschijnlijk door hun specifieke eigenschappen vrijwel altijd door menskracht moeten worden uitgevoerd.
Dat neemt niet weg dat ik de uitkomsten van het onderzoek zeer zorgelijk vind. In het geval van de bagage afhandeling op de luchthaven Schiphol is er ook sprake van mechanisering en automatisering, maar de inzet hierop is onvoldoende gebleken. Dat vind ik kwalijk. Mensen moeten gezond en veilig hun werk kunnen uitvoeren. Daarvoor is hedendaagse techniek beschikbaar die de arbeidsomstandigheden bevordert. De werkgever is hiervoor primair verantwoordelijk. Het verbeteren van de arbeidsomstandigheden door innovatie, mechanisering en automatisering moet echt beter.
Klopt het dat de lage prioriteit voor het welzijn van werknemers vooral is ingegeven door het feit dat uitzendkrachten met fysieke klachten eenvoudig worden vervangen door een ander? In hoeverre is Schiphol of de door Schiphol ingehuurde bagageafhandelingsbedrijven verantwoordelijk voor de langetermijngezondheidsgevolgen en het welzijn van (ex-)werknemers?
Als exploitant van onze nationale luchthaven heeft Schiphol een brede verantwoordelijkheid om arbeidsomstandigheden op de luchthaven te bevorderen. Zonder af te doen aan deze verantwoordelijkheid, zijn de grondafhandelingsbedrijven als werkgevers op grond van de wet primair verantwoordelijk om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.
Wat de afwegingen van de individuele bedrijven zijn, kan ik niet beoordelen. Of het nu om een werknemer of uitzendkracht gaat, fysieke klachten mogen niet door werk ontstaan. Ik vind het onaanvaardbaar als werkgevers die hun personeel onder ongezonde en onveilige omstandigheden laten werken, hen ongeacht de motieven eenvoudig zouden vervangen bij een arbeidsongeval of fysieke klachten. De werkgever behoort altijd maatregelen te nemen om gezondheidsrisico’s voor zijn personeel te voorkomen. Ook dient hij toe te zien op het gebruik van arbomiddelen als tilhulpen door hun werknemers.
Kunt u ingaan op de mogelijke aansprakelijkheid van de verschillende ketenpartners voor mogelijke gezondheidsschade?
Als het gaat om verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid geldt primair dat de werkgever vanuit de Arbowet verantwoordelijk is voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Voor de situatie op Schiphol betekent dit dat de verschillende werkgevers op Schiphol primair verantwoordelijk zijn voor de arbeidsomstandigheden waaronder hun werknemers werken.
Schiphol speelt wel een rol bij het bevorderen van gezond en veilig werken in de keten. In het kader van verantwoord opdrachtgeverschap is het van belang dat het bij de aanbesteding, uitvoering en evaluatie van een opdracht rekening houdt met gezond en veilig werken en hierover afspraken maakt. Concreet voor Schiphol betekent dit dat partijen gedurende de uitvoering van de werkzaamheden met elkaar in gesprek blijven om toe te zien op de uitvoering van de afspraken die gemaakt zijn, zoals dat in goed contractbeheer gebeurt.
De werknemer kan bij gezondheidsschade zijn (ex-)werkgever aansprakelijk stellen als deze is veroorzaakt door het werk of de arbeidsomstandigheden. In incidentele gevallen kan ook de opdrachtgever op grond van het Burgerlijk Wetboek (artikel 7: 658, lid 4) door een benadeelde werknemer privaatrechtelijk worden aangesproken.
Acht u het redelijk dat werknemers en voormalige werknemers die zwaarder werk moesten verrichten dan de regels toestaan en hierdoor klachten hebben ontwikkeld, financieel gecompenseerd worden? Zo ja, ben u bereid om werknemers hierin bij te staan?
In het geval dat iemand nog steeds werkzaam is bij het bedrijf, kan de bedrijfsarts een rol spelen om te beoordelen of gezondheidsklachten zijn ontstaan door werk. Indien werkgever en werknemer er niet uit komen met elkaar, kan de werknemer een civiele procedure starten bij de rechter. Het is niet aan mij om daar een positie over in te nemen.
Kunt u ingaan op de stelling van de onderzoekers dat het nog acht tot tien jaar gaat duren, voordat de ergste problemen voorbij zijn?
De onderzoekers van Ergos stellen dat het 8–10 jaar zal duren voordat afdoende structurele technische maatregelen geïmplementeerd zijn om het afhandelen van bagage te mechaniseren en te automatiseren. De mechanisering van de bagageafhandeling is nodig om het risico op klachten door fysieke belasting te voorkomen. Dit is op de lange termijn de gewenste eindsituatie. Op korte termijn moeten werkgevers technische en organisatorische maatregelen nemen om het risico op klachten door fysieke belasting te beperken. Momenteel is er bij de bagageafhandelaren op Schiphol sprake van een sterk verhoogd risico voor de gezondheid van werknemers door fysieke belasting. Werkgevers moeten dit risico per direct verlagen, bijvoorbeeld door het gebruik van de wel beschikbare (til)hulpmiddelen, door andere technische maatregelen in combinatie met taakroulatie of andere organisatorische maatregelen.
Deze aanpak sluit aan bij de arbeidshygiënische strategie, art 3, lid 1b van de Arbowet. Dit geeft de volgorde aan waarin naar oplossingen gezocht moet worden om het risico op klachten door fysieke belasting te voorkomen. Maatregelen die de bron van het risico wegnemen hebben de voorkeur, in het geval van de bagageafhandeling betekent dat de automatisering/mechanisering van de bagageverwerking. Als dit (nog) niet mogelijk is of ontoereikend komen collectieve technische en organisatorische maatregelen in beeld, die het risico reduceren. Dit is het type maatregelen waar de bagageafhandelaren per direct mee aan de slag moeten. Om te vermijden dat in de toekomst, wederom, de fysieke belasting bij het afhandelen van bagage te hoog wordt, is van de betrokken bedrijven geëist dat het werk gemechaniseerd of geautomatiseerd wordt. Hiermee wordt voorkomen dat werknemers nog structureel bagage handmatig moeten tillen.
Welke extra maatregelen zijn nodig, nu de maatregelen die Schiphol vanaf april wil nemen (inclusief nieuwe machines), onvoldoende zijn om aan de regels te voldoen en werknemers te beschermen tegen lichamelijke klachten?
In de huidige situatie is er bij de bagageafhandeling op Schiphol sprake van een sterk verhoogd risico voor de gezondheid van werknemers door fysieke belasting. Werkgevers moeten dit risico per direct verlagen, zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 6. Met de lasten onder dwangsom die zijn opgelegd aan de bagageafhandelaren dwingt de Arbeidsinspectie de werkgevers technische en organisatorische maatregelen te nemen om de fysieke belasting zoveel mogelijk te beperken. De Arbeidsinspectie inspecteert regelmatig of de vereiste maatregelen genomen worden.
Wat gebeurt er, nadat de maximale dwangsom is betaald, maar het probleem nog niet is verholpen? Grijpt u dan zelf in met zwaardere middelen?
De vastgestelde lasten onder dwangsom die zijn opgelegd aan bagageafhandelaren gelden per maand, met een maximum dwangsom die bij onveranderde omstandigheden na zes maanden bereikt wordt. In het geval de maximale dwangsom is verbeurd, maar de problemen nog onvoldoende zijn verholpen zal op dat moment door de Arbeidsinspectie bekeken moeten worden wat een passend vervolg is. Ook blijf ik vanuit ketenverantwoordelijkheid in gesprek met Schiphol als exploitant van onze nationale luchthaven over de noodzakelijke verbetering van de arbeidsomstandigheden.
Op welke wijze wordt er geïnspecteerd, hoe vaak gebeurt dat en hoe vaak wordt er melding gemaakt of worden er overtredingen aangetroffen? Hoe is hier de afgelopen jaren opvolging aan gegeven?
Een inspectie van de Arbeidsinspectie bestaat doorgaans uit een rondgang door het bedrijf, over de arbeidsplaats, gesprekken met de bedrijfsleiding en ondernemingsraad en bestuderen van opgevraagde documenten, zoals de RI&E en het bijbehorende Plan van Aanpak.
De Tweede Kamer is het afgelopen jaar via verschillende (tussen)rapportages2 geïnformeerd over de inzet van de Arbeidsinspectie op Schiphol. Daaruit blijkt dat de Arbeidsinspectie de afgelopen 10 jaar ruim 400 inspecties heeft uitgevoerd vanuit risicogericht toezicht en op basis van 500 meldingen ruim 1100 overtredingen heeft vastgesteld. Zoals vermeld in de Rapportage Schiphol die in januari 2023 aan de Kamer is aangeboden, zijn er de afgelopen jaren een handvol meldingen gedaan in relatie tot fysieke belasting. Op dit moment lopen verschillende handhavingstrajecten van de Arbeidsinspectie, waarover uw Kamer op 5 september jl.3 is geïnformeerd.
Wat zegt dit allemaal over Schiphol als werkgever, nu zelfs de nieuwste terminals zijn ontwikkeld zonder naar de gezondheid van werknemers te kijken?
De nieuwste terminals waarnaar in het artikel wordt gerefereerd, zijn ontwikkeld in 2020. Of deze zijn ontwikkeld zonder naar de gezondheid van werknemers te kijken, kan ik niet beoordelen.
De Minister van IenW en ik zitten de afgelopen twee jaar met enige regelmaat met het huidige bestuur van Schiphol en FNV om tafel. In deze overleggen spreken wij Schiphol aan op de voorbeeldfunctie die het heeft als exploitant van de nationale luchthaven. Wij zien dat Schiphol dit serieus neemt en de afgelopen periode verschillende stappen heeft gezet. Daarbij is het overigens van belang, zoals ook in antwoord 3 toegelicht, dat de grondafhandelingsbedrijven als werkgevers op grond van de wet primair verantwoordelijk zijn om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.
Schiphol en de grondafhandelingsbedrijven hebben recentelijk een plan van aanpak4 gepubliceerd om het werk in de bagagehallen lichter te maken. Ook in het, in april gepubliceerde, achtpuntenplan kondigt Schiphol betere arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden aan. Daarnaast is er een License to operate (LTO) waarin minimum standaarden gedefinieerd wordenvoor veiligheid, kwaliteit en operatie voor de bedrijven die werkzaam zijn op Schiphol.
De Minister van IenW en ik zullen ook in de toekomst in gesprek blijven met Schiphol en de ontwikkelingen nauwlettend blijven volgen.
De wateroverlast in Zuid-Limburg |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is de (verwachte) omvang van de schade van de wateroverlast in Zuid-Limburg?
Er zijn in Maastricht inmiddels ruim 1.200 meldingen binnengekomen van uiteenlopende aard. Deze worden momenteel door de gemeente geanalyseerd om de omvang van de schade in beeld te brengen. Van andere gemeenten zijn nog geen cijfers bekend.
Klopt het dat op meerdere plaatsen, waaronder Maastricht en Valkenburg, de riolering het gevallen water niet kon verwerken waardoor straten blank kwamen te staan?
Ja, dat klopt, er was sprake van een extreme neerslagsituatie. Plaatselijk is ruim 70 mm neerslag gevallen in een uur tijd, daar is het rioolstelsel niet op berekend. Het rioolstelsel is genormeerd op buien die met enige regelmaat voorkomen. Voor het verwerken van extreme neerslag werkt het rioolstelsel samen met berging op het oppervlak, bijvoorbeeld een straat, plein of park. Dit gebeurde ook in Maastricht en Valkenburg.
Wat gebeurt er met het water dat door straten en kelders is gestroomd? Eindigt dit in het oppervlaktewater, bijvoorbeeld de Maas, waaruit ook weer drinkwater zal worden gewonnen?
Een deel van het water infiltreert in de bodem, een ander deel wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering en een deel is via de gemeentelijke riooloverstorten geloosd in het regionaal watersysteem of de Maas. In midden Limburg wordt water uit de Maas onttrokken, gezuiverd en wordt er drinkwater van gemaakt.
Wat is de norm voor afvoercapaciteit van rioolputten? Van welk klimaatscenario is uitgegaan bij het opstellen van een afvoernorm voor rioolputten? Verschilt deze norm per gebied, bijvoorbeeld op basis van lager- of hogergelegen gebied of bodemtype?
De rioleringen zijn in het verleden ontworpen conform de daarvoor geldende richtlijnen. Daarbij is in de situatie van Maastricht uitgegaan van de zogeheten Bui 8 van de Leidraad Rioleringen1, waarbij er 19.8 mm in een uur tijd kan worden verwerkt. Hierbij wordt er water op straat geaccepteerd, waarbij het water tussen de stoepen mag staan. Hierdoor ontstaat er een overlastsituatie, maar wordt schade door instroom in gebouwen zoveel mogelijk voorkomen.
Vanwege het hellende gebied zijn binnen Maastricht in het rioolstelsel zogenaamde stuwputten aangebracht, waardoor water minder snel tot afstroming komt. Hierdoor wordt het aantal overstorten op het oppervlaktewater verminderd. Vanwege het hellende gebied en de bodemgesteldheid komt er meer hemelwater tot afstroming dan in vlakke gebieden. Bij extreme neerslag wordt water minder goed opgenomen door de bodem en leidt dit vaker tot wateroverlast.
Welke maatregelen zijn de afgelopen jaren getroffen in Zuid-Limburg om hevige regenval goed op te vangen en wateroverlast te voorkomen?
Wateroverlast is niet altijd te voorkomen, in de toekomst zal er ook vaker overlast optreden, ook met de extra maatregelen die nu getroffen worden. Binnen zowel het gemeentelijk als het waterschapsdomein zijn en worden vele projecten uitgevoerd om de (gevolgen van) wateroverlast te beperken. Daarin worden verschillende maatregelen uitgevoerd. Denk aan het plaatsen van schotten waarmee eigenaren hun eigendom kunnen beschermen, afspraken met agrariërs en terreinbeherende organisaties om water op hun terreinen vast te houden, de aanleg van «boerenbuffers»: het omzetten van akkerland naar grasland of graften (groenstroken). Als laatste is met de zogeheten beekherstelprojecten meer ruimte gegeven aan water en wordt overlast beperkt door het aanleggen van buffers (in Limburg momenteel 463).
Al voor de extreme regenval van 2021 is er door waterschappen en gemeenten in heel Nederland veel geïnvesteerd in het voorkomen van wateroverlast. Na de overstromingen van juli 2021 is eerst zo snel mogelijk de schade in het watersysteem hersteld. Voor de plekken waar herstel complex is en meer tijd vergt zijn noodmaatregelen getroffen.
Daarnaast zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd om de werking van het bekensysteem in Limburg beter in beeld te brengen2. Deze onderzoeken vormen de basis voor het programma Waterveiligheid en Ruimte Limburg (WRL). Dit programma van de gezamenlijke overheden in Limburg, provincie, waterschap en de 31 Limburgse gemeenten en het Rijk, is er voor de lange termijn. In de watersysteemanalyse van Deltares zijn een aantal concretere maatregelen benoemd die, op basis van de verkenning op systeemniveau, effectief zouden kunnen zijn. Op dit moment worden deze nader onderzocht op onder andere haalbaarheid, efficiëntie, mate van afwenteling.
Voor de lange termijn zal per stroomgebied een maatregelenpakket worden vastgesteld, waarmee het betreffende stroomgebied in zijn totaliteit waterrobuust wordt gemaakt en de Limburgse samenleving beter is voorbereid op en beschermd is tegen de extreme gevolgen van de klimaatverandering. Ook wordt er gewerkt aan het vergroten van het waterbewustzijn en de internationale samenwerking met buurlanden.
In hoeverre is er sprake van een tekort aan middelen, bijvoorbeeld via het Deltafonds en het Hoogwaterbeschermingsprogramma, voor het robuuster maken van rioleringssystemen?
Binnen het gemeentelijk waterprogramma worden jaarlijks de middelen geprogrammeerd om aan de slag te gaan met de klimaatopgave. Dit wordt bekostigd vanuit de rioolbelasting. Gemeenten geven aan te zoeken bij het vaststellen van de hoogte van de rioolbelasting naar de balans tussen het realiseren van een klimaatadaptieve stad en betaalbaarheid voor de burger.
Daarnaast heeft het Rijk € 200 miljoen ter beschikking gesteld in de tijdelijke impulsregeling klimaatadaptatie om medeoverheden te ondersteunen met het nemen van klimaatadaptieve maatregelen. Afgesproken is dat medeoverheden daar € 400 miljoen cofinanciering bij leggen. Deze regeling staat tot 2023 open. Gezien de toenemende frequentie van extreem weer, is er een noodzaak voor meer middelen op lokaal, regionaal en landelijk niveau, om de ambitie Nederland klimaatbestendig in 2050 te halen.
Het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) is niet bedoeld voor het bestrijden van wateroverlast door extreme neerslag. Het HWBP heeft als doel Nederland te beschermen tegen een overstroming uit het hoofdwatersysteem (in 2050 moeten alle primaire keringen zijn versterkt, zodat deze voldoen aan de wettelijke normen zoals die zijn vastgelegd in de Waterwet).
Kunt u reflecteren op de gang van zaken rondom het klimaatbestendiger maken van bewoond gebied in Nederland? Zijn er voldoende arbeidskrachten en materialen beschikbaar? Hoe verloopt de samenwerking tussen verschillende overheden?
Het klimaatbestendiger maken van Nederland is de verantwoordelijkheid van veel verschillende partijen, zowel overheden als partijen in de private sector. Gezien het feit dat er zoveel actoren actief zijn binnen klimaatadaptatie, en dat de arbeidsmarkt krap is, de druk bij marktpartijen hoog is en materiaalprijzen stijgen, heeft dit ook een invloed op de klimaatadaptatieopgave van Nederland. Via het Deltaprogramma ruimtelijke adaptatie (DPRA) is de samenwerking tussen de overheden georganiseerd voor klimaatadaptatie, dit verloopt goed.
Erkent u dat de regio een bovengemiddeld grote opgave heeft bij het klimaatbestendiger maken, gegeven het feit dat specifiek Zuid-Limburg een reliëfrijk gebied is waarbij het bewoonde gebied lager is gelegen en daardoor het risico op wateroverlast groter is dan gemiddeld? En herkent u het beeld dat de maximale spankracht van de regio hierin is bereikt? Hoe ondersteunt u lagergelegen gebieden in Nederland specifiek?
De Beleidstafel wateroverlast en hoogwater concludeerde, mede op basis van onderzoek van Deltares3, dat extreme wateroverlast ook in de rest van Nederland tot grote impact kan leiden. Het reliëf in Zuid-Limburg zorgt echter wel voor een ander beeld van wateroverlast dan elders in Nederland. Door het reliëf kunnen bijvoorbeeld hogere stroomsnelheden ontstaan, wat een verhoogd veiligheidsrisico met zich meebrengt.
Daarom heeft het kabinet € 300 miljoen ter beschikking gesteld voor maatregelen in beekdalen van zijrivieren van de Maas. In het programma Waterveiligheid en Ruimte Limburg (WRL) zijn de krachten gebundeld om gezamenlijk tot deze maatregelen te komen om het regionaal watersysteem waterrobuust te maken.
Door daarnaast op Rijksniveau duidelijke kaders te geven rondom het beleid «Water en Bodem sturend in de Ruimtelijke Ontwikkeling» ondersteunen we de decentrale overheden bij het maken van de juiste toekomstbestendige keuzes.
Deelt u de mening dat er geen tijd te verliezen valt bij het klimaatbestendiger maken van ons land en specifiek bewoond gebied? Bent u bereid om snel werk te maken van een klimaatadaptatie-offensief, waarbij u ervoor zorgt dat in de meest risicovolle gebieden zo snel als mogelijk een integrale aanpak komt om de afvoercapaciteit te verhogen?
Er is inderdaad geen tijd te verliezen in het klimaatbestendig maken van Nederland, hiervoor moeten we onder andere hard werken aan het standaard maken van klimaatadaptief bouwen en ontwikkelen. Verder wordt er gewerkt aan regionale stresstesten, om kwetsbare gebieden in kaart te brengen. Het gaat hierbij om een landelijk beeld, niet alleen bewoond gebied. Dit is de uitwerking van één van de adviezen van de beleidstafel. Het gaat hierbij niet alleen om het verhogen van de afvoercapaciteit, maar vooral om het (tijdelijk) bergen van extreme hoeveelheden regenwater. De recente publicatie van de nieuwe KNMI scenario’s laten zien dat de opgave urgent is. We sturen op dat de noodzakelijke maatregelen genomen worden, het strenger maken van de watertoets is hiervoor ook een belangrijke stap.
Kunt u toezeggen om samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening te werken aan meer waterbuffercapaciteit in bewoond gebied om zo de effecten bij hevige regenval te kunnen beperken?
In de water en bodem sturend brief4 is als structurerende keuze geformuleerd dat in polders 5 tot 10% extra waterberging nodig is, dit ook om bewoond gebied te beschermen. Verder is met de Minister voor VRO de landelijke maatlat voor groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving ontwikkeld, deze is dit jaar naar de Kamer verstuurd5. Daarin staat aan welke eisen voldaan moet worden bij nieuwe ontwikkelingen om klimaatadaptief te zijn, het gaat hierbij ook om het bergen van water. Momenteel lopen er vervolgonderzoeken op financieel en juridisch gebied. Met de resultaten van deze onderzoeken kan er naar verwachting volgend jaar een besluit genomen worden over hoe de maatlat verder geborgd kan worden. Daarnaast zal er volgend jaar ook gewerkt worden aan het vertalen van de maatlat naar bestaand bebouwd gebied.
'Lobby voor veiligere N35 bij Enschede strandt: minister pakt weg voorlopig niet aan' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van RTV Oost «Lobby voor veiligere N35 bij Enschede strandt: Minister pakt weg voorlopig niet aan»1 en zou u op de verschillende bevindingen willen reflecteren?
Ja. Ook is de problematiek op dit stuk van de N35 bekend. Het is inderdaad een relatief kort tracé dat na de afslag Enschede Centrum van twee keer twee rijstroken naar één keer twee rijstroken gaat. Op dit tracé is geen fysieke rijbaanscheiding, waardoor frontale ongevallen mogelijk zijn.
Zoals ook wordt genoemd in het bericht, is in 2021 door Arcadis onderzocht welke wegvakken als prioritair zijn aan te merken om fysieke rijbaanscheiding toe te passen op Rijks-N-wegen. De N35 Enschede – Duitse grens is destijds ook onderzocht. Dit onderzoek vormde samen met de Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA) 20212 de basis bij de verdeling van tranche 2 binnen de € 200 mln. voor verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Binnen tranche 2 is gekozen voor een grootschalige en integrale aanpak door middel van fysieke rijrichtingscheiding van een beperkt aantal prioritaire trajecten. Op basis van dit onderzoek is gekozen voor de N50 (Kampen-Ramspol) en de N36. Binnen de beschikbare middelen van de € 200 miljoen voor Rijk-N-wegen is geconstateerd dat de N35 Enschede – Duitse grens niet prioritair is om fysieke rijrichtingscheiding toe te passen. Buiten deze € 200 mln. zijn geen extra middelen beschikbaar voor verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen.
Hiernaast wordt in het artikel ook aangegeven dat de gemeente Enschede het tracé wil verdubbelen naar twee keer twee rijstroken met een ongelijkvloerse kruising. Het Rijk monitort de capaciteit en doorstroming op het hoofdwegennet onder andere in de IMA. In de IMA 2021 is dit gedeelte van de N35 niet opgenomen als knelpunt op het gebied van doorstroming (wel op het gebied van verkeersveiligheid, net zoals vrijwel alle N-wegen). Zoals dan ook in het bericht wordt aangegeven, is op grond daarvan geen grootschalige investering om de weg te verbreden te rechtvaardigen.
Daarnaast heeft het ministerie recentelijk moeten besluiten om een schuif van aanleg naar instandhouding te maken vanwege de stikstofproblematiek, de oplopende financiële tekorten, en personele capaciteit. Nieuwe investeringen zijn op dit moment niet aan de orde gezien de demissionaire status van het kabinet.
Hoe beziet u het hoge aantal ongelukken op dit gedeelte van de N35 in het licht van uw verantwoordelijkheid om de verkeersveiligheid op N-wegen te verbeteren?
Verkeersveiligheid is een prioriteit van het kabinet en daarom is besloten om, ondanks de schuif van aanleg naar instandhouding, prioriteit te geven aan de projecten uit € 200 miljoen en deze niet te pauzeren.
Het huidige kabinet heeft € 200 mln. beschikbaar gesteld om de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen te verbeteren. Bij de verdeling van deze € 200 mln. was enerzijds de grootschalige integrale aanpak door middel van het aanbrengen van fysieke rijrichtingscheiding een belangrijke pijler. Aan de hand van diverse studies (zie ook antwoord 1) is bepaald welke wegvakken prioritair zijn bij de toepassing van fysieke rijrichtingscheiding. Uiteindelijk is gekozen voor grootschalige aanpak van de N36 en de N50.
Anderzijds is bij de verdeling ongeveer € 25 mln. geïnvesteerd in maatregelen die snel uitgevoerd kunnen worden, zodat op korte termijn stappen gezet kunnen worden in het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Zoals ook toegelicht in antwoord 1, zat N35 Enschede – Duitse grens niet bij dit pakket aan maatregelen.
Deelt u de opvatting dat de stikstofproblematiek en gebrek aan capaciteit niet zouden mogen leiden tot de bestaande verkeersonveiligheid op de N35?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe rijmt u het feit dat u meermaals heeft aangegeven dat de stikstofproblematiek niet boven mensenlevens gaat, maar nu zegt dat aanpakken van dit knelpunt niet zal gebeuren vanwege geldtekort, de stikstofproblematiek en de personele capaciteit?
Het Ministerie van I&W heeft ervoor gekozen om, ondanks de schuif van aanleg naar instandhouding, prioriteit te geven aan de verkeersveiligheidsprojecten afkomstig uit de € 200 mln. voor de Rijks-N-wegen. Deze projecten behouden de reservering en daarmee zet het Ministerie van I&W in op het door laten gaan van zoveel mogelijk verkeersveiligheidsprojecten. Dit betekent echter niet dat alle verkeersveiligheidsknelpunten aangepakt kunnen worden. Op dit moment zijn nieuwe investeringen niet aan de orde en daarom kan dit knelpunt niet worden aangepakt (zie ook de beantwoording van vraag 1).
Zou u vanwege de verkeersveiligheid willen heroverwegen om op dit gedeelte van de N35 een ongelijkvloerse kruising en fysieke scheiding van de rijbanen te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Nee, hier is op dit moment geen sprake van. Er is geen vrije investeringsruimte meer beschikbaar om nieuwe investeringen te doen en de € 200 mln. die beschikbaar was voor verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen is uitgeput. Als binnen deze middelen opnieuw geprioriteerd zou moeten worden ten behoeve van de aanpak van dit stuk van de N35, kunnen andere knelpunten niet aangepakt worden. De aanpak zou dan ten koste gaan van de aanpak van andere knelpunten, zoals de N36, de N50, de N9 en N99. Er is gekozen om de al gestarte projecten vanuit deze € 200 mln. voort te zetten en, mits de stikstofproblematiek daar oplosbaar is, alles te zetten om deze projecten zo snel mogelijk tot uitvoering te brengen.
Zou u een stand van zaken willen geven van de uitvoering van de verschillende moties bij het MIRT-debat rondom een ander gedeelte van de N35, de rondweg bij Mariënheem? Zou u daarbij een opsomming willen geven van de uitgevoerde acties om vertrouwen te herstellen?
Er zijn twee moties aangenomen over de N35:
Hieronder volgt per motie de stand van zaken.
Van de verkeersveiligheidsmaatregelen die worden onderzocht tijdens de verkenning is de verwachting dat deze zorgen voor een verbeterde doorstroming. Door de verwachte verbetering van de doorstroming zal sprake zijn van een verkeersaantrekkende werking en daarmee meer stikstofdepositie.
Voor de rondweg om Mariënheem heen geldt specifiek dat zowel de aanleg- als gebruiksfase zal zorgen voor extra stikstofdepositie in Natura 2000 gebieden. De provincie Overijssel heeft aangegeven dat extern salderen in die provincie in principe niet kan. Deze plannen worden echter pas in de volgende fase van de Verkenning nader kwalitatief uitgewerkt. Mochten hier maatregelen bij zitten die niet zorgen voor meer stikstofdepositie én passen binnen het resterend budget, zal het ministerie hierover het gesprek aangaan met de provincie Overijssel.
Op dit moment zijn geen urgente Vervanging en Renovatie-opgaven gesignaleerd die eventueel vervroegd aangepakt moeten worden. Uiteindelijk zal een aantal kunstwerken aangepast moeten worden om de beoogde maatregelen mogelijk te maken, maar dit betreft in de meeste gevallen geen vervanging van de kunstwerken.
Over deze motie is het ministerie met de regio in gesprek. De komende weken staan in het teken van verder overleg met de regio’s over de herprioritering. Onderdeel van deze gesprekken is hoe we verder gaan met de projecten en wat er met het restbudget van de verkenning zal gebeuren.
Daarnaast zal met de provincie Overijssel het gesprek worden aangegaan over hoe het vertrouwen kan worden verbeterd en of er maatregelen in bijvoorbeeld Mariënheem denkbaar zijn die de verkeersveiligheid en de leefbaarheid verbeteren.
Vervuiling van de Veense Put |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over vervuiling van de Veense Put1?
Ja.
Bent u op de hoogte van dumpingen met waarschijnlijk vervuild slib in de Veense punten en de maatschappelijke onrust die hierdoor ontstaan is? Wilt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
De toepassing met de toepassing van grond en baggerspecie in de Veense Put is bekend, evenals de maatschappelijke onrust die door de toepassing is ontstaan. Wij gaan echter niet mee met de door u gebruikte termen «dumping» en «waarschijnlijk vervuild slib». De toepassing van grond en baggerspecie in de Veense Put heeft als doel verzakking van een aanwezige landtong te voorkomen en de landtong te stabiliseren door gebruik te maken van verflauwing van de oevers en het verondiepen van beide plassen. In het regulier toezicht en de extra controles bij de verondieping van de Veense Put zijn er tot op heden geen overtredingen van de regels in het Besluit Bodemkwaliteit geconstateerd.
Alle toepassingen die plaatsvinden in de Veense Put worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit van Rijkswaterstaat. Bij deze meldingen dient een milieuHygiënische Verklaring (MHV) bijgevoegd te zijn. Dit is een bewijsmiddel van de kwaliteit van de grond en/of baggerspecie. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) kijkt daarbij, bij import van grond en bagger, die in dit geval uit België komt, of een daarvoor bevoegd bedrijf de kwaliteit heeft bepaald. Ook ziet de inspectie toe op de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen-regelgeving voor internationaal vervoer van grond en bagger.
Op basis van de MHV is geconcludeerd dat de toepassingen ter plaatse in overeenstemming zijn met het Besluit bodemkwaliteit (Bbk).
Bent u bekend met het feit dat onderzoeksprogramma Zembla van BNN-VARA, Follow the Money en onderzoekscollectief Spit vorig jaar ook aandacht besteedden aan het verondiepen van voormalige zandputten en tot verontrustende conclusies kwamen, omdat naast vervuiling met plastic afval in de meeste scheepsladingen ook chemische verontreiniging bleek te zitten? Wat is met deze berichtgeving gedaan? Wilt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Zembla heeft sinds februari 2020 diverse malen aandacht gegeven aan het verondiepen van diepe plassen. Op 12 juli 2022 middels een samenvattend artikel op hun website. De uitzendingen van Zembla zijn ter sprake gekomen in het notaoverleg Bodem van 29 mei 2020.2 In dat overleg is de toezegging gedaan om een beleidsonderzoek uit te voeren naar het diepe plassen beleid. Dat is gebeurd in 2020 en 2021. Dit onderzoek heeft geleid tot een programma met 16 actiepunten om het diepe-plassen-beleid te herijken. Een belangrijk thema in de herijking in relatie tot de uitzendingen van Zembla is dat beleid zo moet zijn ingericht dat een verondieping niet mag leiden tot een achteruitgang van het betreffende oppervlakte- en/of grondwaterlichaam. De Staatssecretaris heeft u hierover op 6 juli 2022 via de Kamerbrief over de herijking van het Diepe Plassenbeleid geïnformeerd.3
In de Veense Plassen, waar de Veense Put onderdeel van uitmaakt, is er volgens Dunea geen sprake van een achteruitgang van het betreffende oppervlaktewaterlichaam. In de Veense plassen mag enkel grond en baggerspecie van de hoogste kwaliteit worden toegepast. Het aanbod van materiaal met deze kwaliteit is beperkt waardoor de aanvoer ervan naar de Veense plassen gedurende meerdere jaren met tussenpozen gebeurt.
Volgens regelgeving (artikel 34, lid 2 van het Besluit bodemkwaliteit), mag in grond of baggerspecie slechts sporadisch plastic voorkomen. «Sporadisch» is in de betreffende regelgeving niet nader omschreven. Het uitgangspunt is dat er «zeldzaam, zelden of bijna nooit» plastic in de toe te passen partij grond of baggerspecie mag zitten. In het geval van Veense Put is, naast het regulier toezicht, extra toezicht uitgevoerd middels een helikoptervlucht, en extra surveillances met de voer- en vaarvoertuigen van Rijkswaterstaat.
In het regulier toezicht en de extra controles bij de verondieping van de Veense Put zijn er tot op heden geen overtredingen van de regels in het Besluit Bodemkwaliteit geconstateerd.
Deelt u de mening dat er geen loopje genomen mag worden met de veiligheid van ons drinkwater? Zo ja, kunt u duiden dat twee km stroomafwaarts van de vuilstort de waterinname is van drinkwaterbedrijf Dunea? Wilt u in uw beantwoording toelichten wat dat doet met de kwaliteit van het drinkwater?
De veiligheid van drinkwater is belangrijk. Drinkwaterbedrijf Dunea heeft inderdaad binnen een straal van twee kilometer van de Veense Put een waterinnamepunt. Het betreft hier overigens geen «vuilstort» zoals door u aangegeven, maar het toepassen van grond en baggerspecie van de hoogste kwaliteitsklasse door de initiatiefnemer. Over deze toepassing heeft vooraf overleg plaatsgevonden met Dunea juist met het oog op de bescherming van het waterinnamepunt. Dunea monitort de waterkwaliteit op de Afgedamde Maas om de geschiktheid voor inname voor zuivering tot drinkwater te bewaken. Voor meer detail over de monitoring van de Afgedamde Maas door Dunea sinds de werkzaamheden verwijs ik u naar het antwoord op vraag vijf.
Kloppen de geruchten dat de waterinname stilligt? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Wilt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Dit is onjuist, de waterinname is niet stilgelegd. Drinkwaterbedrijf Dunea heeft sinds de start van het project voor stabilisatie van de landtong van de Veense Plassen in 2014 aandacht voor dit project als mogelijk risico voor de drinkwaterkwaliteit van de Afgedamde Maas. De afgelopen jaren hebben steeds met ruime tussenpozen toepassingen plaatsgevonden, momenteel is het werk weer in uitvoering.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor de drinkwatervoorzieining voert Dunea extra controlemetingen uit, naast de continue monitoring van het ingenomen water. Deze metingen bestrijken een breed spectrum aan stoffen die relevant zijn voor de drinkwatervoorziening.
Dunea geeft aan dat er geanalyseerd is op metalen, organische microverontreinigingen waaronder PFAS en PAK’s, troebelheid en anorganische parameters. Naast reguliere screening heeft Dunea ook extra monsters laten nemen in de buurt van de toepassingen als ook in in- en uitstromend water vanuit de Veense Plassen.
Er is bij één monster een lichte verhoging van de concentratie metalen en troebelheid gemeten. Dit monster is genomen in de buurt van de huidige werkzaamheden. De waarden zijn niet verontrustend. Bovendien is het niet bijzonder dat tijdens toepassingen stoffen aangetroffen worden die gebonden zijn aan het slib, waaronder stoffen die zorgen voor troebelheid en metalen. Op PFAS, PAK’s en andere organische micro’s zijn geen of nauwelijks afwijkingen gemeten.
Er is dan ook geen aanleiding voor Dunea om de inname te stoppen. De waterkwaliteit bij het innamepunt voldoet aan de wettelijke eisen om het te mogen voorzuiveren, infiltreren en nazuiveren tot drinkwater.
Is er een verband te vinden tussen de enorme groei van blauwalg en dumpingen van vervuild slib?
Blauwalg komt van nature voor in ons oppervlaktewater. Er is een aantal variabelen van belang voor de groei van blauwalg. De meest relevante zijn de aanwezigheid van nutriënten (stikstof en fosfaat), zonlicht en de temperatuur van het water. Deze laatste twee variabelen zijn een belangrijke verklaring waarom blauwalg in de zomer toeneemt ten opzichte van de andere perioden van het jaar. Door het samenspel van variabelen is het echter onmogelijk om een directe causale relatie te leggen tussen de toename van nutriënten, bijvoorbeeld door het toepassen van licht verontreinigd slib, en een toename van blauwalg. Ook stilstaand water is een factor die in veel diepe plassen bijdraagt aan de vorming van blauwalg, ook als er geen slib wordt toegepast. Wel kan het toevoegen van nutriënten, bijvoorbeeld uit slib, aan een nutriënt-arm systeem een factor zijn in de toename van blauwalg. Of dat hier het geval is, is niet bekend en is ook niet te herleiden.
Hoe kunt u waarborgen dat de waterkwaliteit goed is voor zowel waterinname en om in te recreëren? Wilt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Zwemmen in open water is een belangrijke functie van oppervlaktewater. Daarom zijn er rond de 750 locaties in oppervlaktewater aangewezen als officiële zwemwaterlocaties. Op een officiële zwemwaterlocatie worden de waterkwaliteit en veiligheid gecontroleerd. Het advies is om bij het zwemmen in oppervlaktewater altijd gebruik te maken van deze locaties, hoewel het niet verboden is op andere locaties te zwemmen. Mensen nemen wel een eigen risico als ze buiten deze locaties in het water recreëren. De zwemwater app en de website zwemwater.nl vermelden de aangewezen locaties en de waterkwaliteit van de locatie. In de directe omgeving van de Veense put zijn twee officiële zwemwaterlocaties aangewezen, namelijk de Hoge Waard en Badstrand Veen. De kwaliteit van het zwemwater is daar goed. Rijkswaterstaat controleert tijdens het zwemseizoen (van mei tot oktober) de zwemwaterkwaliteit op ongeveer 240 officieel aangewezen zwemlocaties in de Rijkswateren. Hoge Waard en Badstrand Veen behoren tot deze locaties.
Dunea monitort de waterkwaliteit van het ingenomen water. Dunea verlaagt het fosfaatgehalte in het water van de Afgedamde Maas door defosfatering. Verder is er uitgebreide monitoring door Dunea op wettelijke parameters gedurende de gehele verblijftijd van het water vanaf de instroom van de Afgedamde Maas tot de inname bij het pompstation. De verblijftijd is ongeveer zes weken.
Daarnaast zijn early-warningsystemen, zowel chemisch als biologisch, geplaatst bij het innamepunt. Deze geven 24 uur per dag een extra waarborg voor de reguliere watercontrole (screeningstechnieken en doelstof analyses). Deze systemen waarschuwen als de waterkwaliteit onverwacht verslechtert en geven de mogelijkheid tijdig de inname te staken.
Het schrijnende bericht van een rolstoelgebruiker, zoals beschreven in het artikel ‘Rolstoelgebruiker Annemarie in de kou laten staan door NS: ‘Dit mag niet gebeuren’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het incident waarbij rolstoelgebruiker Annemarie door de Nederlandse Spoorwegen (NS) in de kou is blijven staan? Zo ja, hoe beoordeelt u deze handelwijze van de NS?1
Ik ben hier van op de hoogte en heb begrepen dat dit incident ook NS tot op het hoogste niveau intensief bezighoudt. Ik kan mij voorstellen dat dit voor de reiziger een vervelende situatie is geweest. Deze klant, en ieder ander die in een dergelijke situatie terechtkomt, mag van NS verwachten dat zij een goede maatwerkoplossing bedenkt én dat NS dit doet met aandacht en klantvriendelijkheid. Van NS heb ik begrepen dat zij inmiddels meerdere keren met de betreffende reiziger heeft gesproken. Het is belangrijk dat lering wordt getrokken uit deze zaak.
Is het volgens de huidige wet- en regelgeving toegestaan dat NS-rolstoelgebruikers in dergelijke situaties aan hun lot overlaat en hen in de kou laat staan? Zo ja, acht u dit acceptabel en in overeenstemming met het recht op toegankelijkheid voor mensen met een handicap?
Ja, ik deel uw mening.
Op grond van artikel 2a van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte rust op alle betrokkenen zoals vervoerders, ProRail en de rijksoverheid de algemene verplichting om geleidelijk zorg te dragen voor algemene toegankelijkheid. Op de beheerder van de liften, ProRail, rust een inspanningsverplichting om de niet functionerende voorziening binnen een redelijke termijn te repareren.
In de concessie voor het Hoofdrailnet is opgenomen dat NS reizigers die stranden (bijvoorbeeld door vertraging of uitval van de laatste trein) met vervangend vervoer naar hun eindbestemming in Nederland moet brengen. Indien een reiziger met een beperking strandt ten gevolge van niet-functionerende voorzieningen van ProRail geldt dat er afspraken zijn gemaakt tussen NS en ProRail. Indien de toegankelijkheidsvoorziening zich bevindt op een treinstation, draagt ProRail er zorg voor dat een gestrande reiziger met een beperking een vervangende oplossing krijgt aangeboden. ProRail heeft in het kader van deze verantwoordelijkheid uitvoeringsafspraken met NS gemaakt. In het Bestuursakkoord toegankelijkheid openbaar vervoer 2022–20322 (verder te noemen Bestuursakkoord) van 7 november 2022 is deze afspraak ook formeel vastgelegd.
Deelt u de mening dat wanneer essentiële voorzieningen voor rolstoelgebruikers zoals een lift niet functioneren een toegankelijke vorm van vervangend vervoer moet worden aangeboden, en zo ja hoe gaat u dit vormgeven en promoten?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaan er momenteel voldoende faciliteiten en voorzieningen op NS-stations om ervoor te zorgen dat rolstoelgebruikers zonder problemen kunnen reizen? Zo niet, op welke manier en binnen welk tijdsbestek gaat u de situatie verbeteren?
Ik bezie uw vraag in het licht van dit incident waarbij het gaat om voorzieningen op stations om het perron te kunnen bereiken (liften en hellingbanen). De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Door de spoorsector wordt sinds 2006 gewerkt aan een toegankelijk spoor via het Implementatieplan Toegankelijkheid, waarmee in totaal ongeveer € 550 miljoen geïnvesteerd wordt in betere toegankelijkheid van stations. Dit plan dient in 2030 gereed te zijn. Eind 2022 was ruim negentig procent van alle treinstations in Nederland met een lift of hellingbaan toegankelijk voor mensen met een beperking. Daarmee loopt ProRail met haar programma voor de treinstations op schema. In mijn brief van d.d. 19 december 20223 over de stand van zaken Toegankelijkheid Openbaar Vervoer heb ik uw Kamer geïnformeerd over de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Die brief bevat ook informatie over liften en hellingbanen op treinstations.
In het overheidsplan Openbaar vervoer toegankelijk voor iedereen worden bij de toegankelijkheid van treinen werkende liften niet genoemd2, deelt u de mening dat juist voor mensen in een rolstoel een werkende lift van belang is om een toegankelijk openbaar vervoer te hebben, en zo ja wilt u de vervoerders gaan verzoeken dit op te nemen in de maatregelen?
Op de betreffende site van de rijksoverheid is ten aanzien van het plan geen rubriek opgenomen over de toegankelijkheid van stationsgebouwen. Naar aanleiding van uw vraag zal ik op de website informatie laten toevoegen over toegankelijkheidsvoorzieningen in stationsgebouwen.
ProRail is verantwoordelijk voor het beheer (en dus ook de reparatie)van liften op stations. Zoals eerder genoemd zijn ondertussen meer dan 90% van de perrons toegankelijk. Dit door middel van liften of hellingbanen. Bij ProRail is er veel aandacht voor liftstoringen. Van de circa 430 liften zijn er de laatste maanden gemiddeld 13 liften per maand langer dan een week in storing. Voor de zomer van 2022 was dat cijfer hoger (tussen de 15 en 20 liften die langer dan een week niet functioneerden) per maand. Vanzelfsprekend blijf ik met ProRail in gesprek om dit getal nog verder terug te dringen.
Zo worden er door ProRail sensoren geplaatst die sneller moeten waarschuwen bij technische problemen. Daarnaast is ProRail met het samenwerkingsverband van decentrale openbaar vervoerautoriteiten (DOVA) in overleg over uitwisseling van data zodat deze op termijn mogelijk kunnen worden gebruikt voor (verbetering van) reisinformatie. De levertijden van (met name elektronische) onderdelen zijn sinds COVID-19 erg lang, maar worden inmiddels weer korter. ProRail is samen met de gecontracteerde partijen voor het onderhoud van liften bezig met het aanleggen van een voorraad van cruciale liftonderdelen en er zijn speciale teams van monteurs ingericht die liften op stations onderhouden. Dit versterkt de kennis en draagt daarmee bij aan het sneller herstellen van liftstoringen. Ook worden er soms, indien de situatie dit toelaat en al dan niet met een revisiebeurt, onderdelen hergebruikt. Verder treft ProRail voorzieningen om storingen door vandalisme (door middel van het plaatsen van camera’s en extra toezicht) te verminderen. Ten slotte onderzoekt ProRail bouwkundige maatregelen gericht op de vermindering van waterschade.
Wat is uw reactie op de uitspraak in het artikel «Het was niet de eerste keer dat zij last had van deze lift. Een half jaar geleden heb ik hierdoor een ziekenhuisafspraak gemist. Toen was de lift vier weken kapot»? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat rolstoelgebruikers constant te maken krijgen met ontoegankelijk openbaar vervoer en hierdoor zelfs ziekenhuisafspraken missen?
Ik vind het betreurenswaardig dat deze lift herhaaldelijk buiten werking is geweest in de afgelopen maanden en begrijp de frustratie van de reiziger. ProRail is bezig om de betrouwbaarheid van de data vanuit het monitoringssysteem op de liften te verhogen. Indien dit voorspoedig verloopt is de verwachting dat de beschikbaarheidsdata eind 2023 kunnen worden vrijgegeven waarna met vervoerders en andere stakeholders wordt bezien of de data in de reisinformatie kunnen worden geïmplementeerd.
In het artikel wordt gesteld dat rolstoelgebruikers meerdere keren te maken krijgen met een ontoegankelijk openbaar vervoer en opnieuw aan hun lot werden overgelaten door de NS, welke stappen gaat u ondernemen om dergelijke nalatigheid in de dienstverlening van NS aan te pakken en herhaling in de toekomst te voorkomen?
Ik merk in mijn contacten met NS dat NS dit incident uitermate vervelend vindt voor de klant en dit hoog opneemt. Zie ook mijn antwoord op vraag 1. NS erkent dat het verder helpen van klanten met een beperking, in situaties waarbij technische voorzieningen niet functioneren en zij daarover niet van te voren op de hoogte konden zijn, beter kan. NS heeft mij toegezegd hierover intern het gesprek aan te gaan met de medewerkers die mensen met een beperking te woord staan in dit soort situaties.
Bent u bereid om, met inachtneming van de belangen van mensen met een handicap, strengere regelgeving op te stellen om ervoor te zorgen dat de NS en andere vervoersbedrijven hun verantwoordelijkheid jegens rolstoelgebruikers volledig nakomen? Zo ja, op welke termijn kunt u met voorstellen hiertoe komen?
In de ontwerpconcessie voor het Hoofdrailnet heb ik opgenomen dat NS de landelijke afspraken over toegankelijkheid implementeert die zijn vastgelegd in het Bestuursakkoord. Daarnaast gelden er voor andere vervoerders de afspraken die zijn opgenomen in het Bestuursakkoord.
In mijn eerdergenoemde brief aan uw Kamer van d.d. 19 december 20225 beschrijf ik enkele verbeteringen (onder andere over reisassistentie en reisinformatie), maar wil ik ook realistisch zijn. Het verder helpen van mensen met een beperking bij technische storingen blijft mensenwerk en vereist maatwerk. Zonder iets af te doen aan de impact van dit incident op de betrokken klant wil ik ook aangeven dat in het merendeel van de gevallen waarin een klant met een beperking te maken krijgt met een storing, NS in overleg met de klant een passende oplossing vindt.
Op welke manier wordt er momenteel toezicht gehouden op de dienstverlening van de NS aan mensen met een handicap? Wordt er op enige wijze gecontroleerd of zij voldoen aan hun verplichtingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Als concessieverlener zie ik voor alle eisen, dus ook die rondom toegankelijkheid en reisassistentie, toe op naleving van de afspraken. Ik heb hiervoor diverse sturingsinstrumenten tot mijn beschikking. Afhankelijk van de ernst van een tekortkoming kan ik hier het juiste instrument voor inzetten. Waarbij mijn basisinzet is om NS aan te spreken op de tekortkoming en haar de kans te geven tot verbetering te komen. Waarna ik over kan gaan tot zwaardere instrumenten zoals het opstellen van een verbeterplan. Voor alle eisen in de concessie bestaat hetzelfde instrumentarium. Er is geen specifiek instrument voor toegankelijkheid.
De uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) door de luchtvaart |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herkent u de passage «Emissies van zeer zorgwekkende stoffen naar de lucht worden zoveel mogelijk voorkomen dan wel, indien dat niet mogelijk is, tot een minimum beperkt.»?1
Ja. Deze passage is afkomstig uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Herkent u dat deze zogenaamde minimalisatieverplichting in artikel 2.4, lid 2 van het Activiteitenbesluit ook geldt wanneer het bedrijf de beste beschikbare technieken (verder: BBT) toepast (zoals vermeld op de website van het Kenniscentrum Infomil, vallend onder uw ministerie)?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, ZZS-emissies moeten voorkomen worden en als dat niet kan, zoveel mogelijk geminimaliseerd.
Herkent u dat deze zogenaamde minimalisatieverplichting in artikel 2.4, lid 2 van het Activiteitenbesluit ook geldt wanneer de immissieconcentratie voor een stof onder het maximaal toelaatbaar risiconiveau (MTR) uitkomt? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, ZZS-emissies moeten voorkomen worden en als dat niet kan, zoveel mogelijk geminimaliseerd.
Herinnert u zich dat u in antwoord op mijn eerdere vragen heeft gesteld «De ZZS-emissies van het vliegverkeer (landen, starten, taxiën) vallen echter niet onder de minimalisatieplicht»?3
Ja.
Herkent u dat in de Wet milieubeheer artikel 1.1, lid 1 staat: «inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht»?
Ja.
Herkent u dat in het door u aan de Kamer aangeboden TNO-onderzoek «Notitie Emissieberekening ZZS Luchthavens» van februari 2023 blijkt dat het allergrootste deel van de emissie van ZZS'en plaatsheeft tijdens de zogenaamde Idle-fase?4
Ja.
Is het correct dat voor de onderzochte jaren 2018–2021 dit tussen de 94% en 95% ligt, zoals blijkt uit de vertaling van de tabel op pagina 16 van dat rapport naar relatieve percentages?5
Ja.
Klopt het dat de Idle-fase als volgt gedefinieerd is: «de fase na het landen en voorafgaand aan het starten, met de motoren op laag vermogen (7% van maximaal vermogen). Dit zijn alle handelingen op de grond: het taxiën naar de gate, stand-by staan bij de gate, en taxiën naar de startbaan. Deze fase duurt 26 minuten volgens de ICAO-definitie.»? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja.
Is het correct dat de uitstoot tijdens de Idle-fase daarmee (dus) plaatsheeft, terwijl het vliegtuig aan de grond gebonden is? Zo nee, waar in de ruimte vindt volgens u de Idle-fase dan plaats?
Ja.
Vindt de uitstoot tijdens de Idle-fase plaats grotendeels buiten de inrichting die Schiphol heet? Zo nee, waar in de ruimte vindt volgens u de uitstoot tijdens de Idle-fase dan plaats?
Nee. De uitstoot tijdens de Idle-fase vindt plaats binnen de inrichting Schiphol.
Kan het zijn dat de uitstoot tijdens de Idle-fase grotendeels plaatsvindt binnen de inrichting die Schiphol heet? Zo nee, waar vindt volgens u dan de uitstoot tijdens Idle-fase plaats?
Ja.
Kunt u instemmen met de conclusie dat 94% tot 95% van de Idle-uitstoot plaatsheeft binnen de begrenzing van de luchthaven? Zo nee, hoe zit het dan precies wel?
Ja.
Kunt u instemmen met de conclusie dat dit feitelijk nog ietsje hoger ligt, wanneer ook de emissies uit de auxiliary power unit(s) (APU(s)) meegeteld worden? Zo nee, hoe zit het dan wel precies?
Ja.
Om welke reden (praktisch, juridisch houdbaar, logisch) zou de bedrijvigheid die deze emissies veroorzaakt (gedurende de Idle-fase) en derhalve plaatsheeft binnen een zekere begrenzing, daarmee niet tot de inrichting Schiphol behoren (waarbij inrichting is bedoeld als in de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit)?
Zie het antwoord op vraag 16.
Is het u bekend dat Schiphol zelf in zijn eerste – door het bevoegd gezag overigens nog als onvolledig bestempelde – inventarisatie van (p)ZZS van 14 december 2021 met als referentie BI2346IBRP2112141208, de emissies van parkerende auto’s opgenomen heeft voor zover die binnen de omheining c.q. begrenzing van Schiphol plaatshebben?
Ja.
Kunt u duiden waarom – vanuit het perspectief van de wet- en regelgeving – de emissies die vrijkomen bij een vliegtuig zodra c.q. zolang dat zich aan de grond binnen de (zekere) begrenzing van het luchthaventerrein bevindt anders zouden zijn dan emissies van een auto die zich binnen de (zekere) begrenzing van het luchthaventerrein bevindt?
Het is staand beleid dat het Rijk bevoegd gezag is voor het vliegverkeer naar, op en van luchthavens van nationale betekenis. Dat betekent onder meer dat het Rijk bevoegd gezag is voor het opstellen van regels voor de afzonderlijke fasen binnen de zogeheten LTO-cyclus, te weten landen, taxiën en starten. Voor Schiphol zijn die regels vastgelegd in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB).
Het gevolg daarvan is dat die activiteiten onder de Wet luchtvaart vallen en niet onder de Wet milieubeheer en het daaronder vallende Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarmee is dus niet een technisch onderscheid, maar een juridisch onderscheid gemaakt tussen het reguleren van de emissies van auto’s en van vliegtuigen binnen de begrenzing van het luchthaventerrein.
Dit wordt bevestigd door de volgende passage uit omgevingsvergunning milieu van Schiphol: «Voor wat betreft activiteiten als vliegtuigbewegingen zoals landen, opstijgen en taxiën is de situatie nochtans duidelijk. Deze activiteiten behoren volgens bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet tot een Wet milieubeheerinrichting. Wij hechten eraan te benadrukken dat de onderhavige vergunning dan ook uitdrukkelijk géén betrekking op deze activiteiten heeft. Zij worden nader geregeld in de Wet Luchtvaart en de daaraan gerelateerde wetgeving.»
Zoals in de Kamerbrief van 30 maart 20236, over ZZS op luchthavens is aangegeven, wordt momenteel bezien of het nodig is om voor de vliegtuig gerelateerde activiteiten (landen, taxiën, starten) aanvullende regelgeving of maatregelen voor emissiereductie op te leggen. Dit is in lijn met wat in de Luchtvaartnota7 is opgenomen over het toewerken naar een verbetering van de leefomgeving.
Herinnert u zich dat u in het commissiedebat Verduurzaming luchtvaart van 11 april 2023 het volgende zei: «De enige normstelling die we op dit moment hebben, is de uitstoot van ZZS via vaste, stationaire installaties, bijvoorbeeld een schoorsteen van een fabriek die op één plek staat. Maar we weten in ieder geval dat de verspreiding van zeer zorgwekkende stoffen een andere is op het moment dat die uit mobiele apparaten komt, in dit geval vliegtuigen of voertuigen op het platform»?
Ja.
Kunt u uitleggen, aangezien vliegtuigen die taxiën of aan de gate hun motor laten draaien net zomin op schoorstenen lijken als auto’s, waarom auto’s dan wel onder Wet Milieubeheer vallen en vliegtuigen die taxiën of aan de gate hun motor laten draaien niet?
Zie ook het antwoord op vraag 16.
Overigens vallen vliegtuigen die staan geparkeerd op Schiphol, waarbij blokken zijn geplaatst bij de wielen, wél onder het bevoegd gezag van de gemeente Haarlemmermeer. Als die vliegtuigen op dat moment hun APU gebruiken voor energievoorziening, dan valt dat APU-gebruik wel onder de minimalisatie- en informatieverplichting van het Activiteitenbesluit. Ze zijn dan namelijk niet meer aan het landen, taxiën of starten.
De momenten dat ná het taxiën van de landingsbaan naar een afhandelingsplaats, de blokken bij de wielen van de vliegtuigen worden geplaatst (on blocks) en vóór het taxiën van de afhandelingsplaats naar de startbaan, de blokken worden verwijderd (off blocks), zijn dus de momenten waarop het toepasselijke wettelijke kader wijzigt.
Verder is de ILT met Schiphol in gesprek over het terugdringen van het gebruik van de APU en heeft Schiphol hiervoor inmiddels een plan van aanpak opgesteld.
Is het u bekend dat in het «Advies over de reikwijdte en detailniveau van het milieueffectrapport Luchthavenbesluit Rotterdam The Hague Airport» van 24 april 2023 de Commissie m.e.r. adviseert aan te geven «hoe in relatie tot (p (potentieel))ZZS-emissies met de monitoring en de emissieminimalisatie (vanwege gezondheidsrisico’s) wordt omgegaan»?6
Ja.
Bent u bereid aan de Commissie m.e.r. te vragen, nu u weet dat 95% van de ZZS-emissies van het vliegverkeer binnen de zekere begrenzing van de luchthaven Schiphol valt, of de Commissie m.e.r. van mening is dat die 95% onder de minimalisatie- en rapportageverplichting valt? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 30 maart 2023 over ZZS op luchthavens, laat IenW nu concentratieberekeningen doen. Zodra deze gereed zijn, zal de Kamer worden geïnformeerd over de resultaten hiervan. Dit zal zoals gepland gebeuren in het derde kwartaal van 2023.
Zijn in uw ogen uw eerdere antwoorden (met name vraag 5, 25 januari)7 in lijn met dit advies van de Commissie m.e.r.? Zo nee, hoe zit het dan precies?
De antwoorden op eerdere Kamervragen zijn in lijn met het advies van de Commissie m.e.r. De Commisie m.e.r. beveelt wel aan om in te gaan op emissieminimalisatie, maar heeft het niet over een minimalisatieverplichting, zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit.
Zie ook het antwoord op vraag 16, waarin is aangegeven dat momenteel wordt bezien of het nodig is aanvullende regelgeving of maatregelen voor emissiereductie op te leggen.
Klopt het dus dat in uw redenering er juist geen rapportage- en minimalisatieverplichting is voor (p)ZZS-emissies voor vliegverkeer (zoals door u gedefinieerd, zie vraag 4) binnen de inrichting van een luchthaven krachtens de Wet Milieubeheer, maar wel via de landelijke emissieregistratie (zie www.emissieregistratie.nl)?
Het klopt dat er geen rapportage- en minimalisatieverplichting krachtens de Wet milieubeheer is voor (p)ZZS-emissies door vliegverkeer.
Er is ook geen verplichting om te rapporteren aan de landelijke emissieregistratie. De Emissieregistratie maakt onder meer gebruik van afzonderlijke bedrijfsrapportages.
Dient er volgens u wel een minimalisatieverplichting te komen voor (p)ZZS-emissies voor het vliegverkeer (zoals gedefinieerd door u in vraag 4) binnen de inrichting van een luchthaven krachtens de Wet luchtvaart? Zo nee, zou het er dan in ieder geval moeten komen voor de Idle-fase?
Zoals in eerdere Kamerbrieven is aangegeven, komt hierover in het derde kwartaal van 2023 een brief naar de Kamer.
Indien vraag 23 ontkennend geantwoord is, kunt u aangeven of en op welke manier er volgens u dan een rapportage- en een minimalisatieverplichting moet komen voor (p)ZZS-emissies voor het vliegverkeer (zoals gedefinieerd door u in vraag 4) binnen de inrichting van een luchthaven?
Zie antwoord vraag 23.
Zijn naar uw mening een dergelijke rapportageverplichting en minimalisatieverplichting dan inclusief of exclusief de emissies uit het vliegverkeer (zoals gedefinieerd door u in vraag 4) in de Idle-fase of anderszins binnen een zekere begrenzing van de luchthaven?
Over een mogelijke minimalisatie- en informatieverplichting zal op een later moment worden ingegaan, wanneer de lopende onderzoeken naar ZZS-emissies afgerond zijn. Hierover komt in het derde kwartaal van 2023 een brief naar de Kamer.
Is het u bekend dat uw voorganger in 2008 het volgende stelde: «Wat betreft de luchtkwaliteit in Nederland is de zogenoemde Wet luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5, titel 5.2, uit de Wet milieubeheer) van toepassing. De gebieden rondom luchthavens zullen, net als rondom alle andere bedrijven in Nederland, aan de daarin vastgelegde eisen moeten voldoen»; alsmede: «Het kabinet acht het daarom niet noodzakelijk dat door het Rijk extra regels (aanvullend op de Wet luchtkwaliteitseisen) worden voorgeschreven voor luchtkwaliteit of de emissies van luchtverontreinigende stoffen door het luchthavenluchtverkeer.»?8
Ja.
Klopt het dat uw voorganger daarmee zegt dat de wet Milieubeheer van toepassing is voor de luchtkwaliteit rondom de Nederlandse luchthavens? Zo nee, wat zegt hij dan volgens u wel? Zo ja, wanneer is het beleid veranderd dat emissies uit het vliegverkeer (zoals gedefinieerd door u in vraag 4) in de Wet luchtvaart zijn geregeld?
Ja.
Het beleid is niet veranderd, want vliegverkeer was en wordt meegenomen bij het beoordelen of de luchtkwaliteit rond luchthavens voldoet aan EU- en NL-regelgeving en -grenswaarden.
Indien u stelt dat de emissies uit het vliegverkeer (zoals gedefinieerd door u in vraag 4) geheel zijn uitgezonderd van de rapportage- en minimalisatieverplichting, bent u dan bereid een bevestiging hiervan mee te sturen van de Commissie m.e.r. aan Kamer dat dit een juiste interpretatie is?
In het derde kwartaal van 2023 zal een brief naar de Kamer worden gestuurd. Hierin zal onder andere ingegaan worden op de eerder genoemde minimalisatie- en informatieverplichting.
Bent u bereid de Commissie m.e.r. daarbij uit te nodigen enige toelichting in haar antwoord op te nemen, daarmee rechtdoend aan de grote gezondheidsbelangen die spelen?
Zie antwoord vraag 28.
Bent u het ermee eens dat, indien er wel een minimalisatieplicht zou gelden voor de emissies tijdens de Idle-fase, de uitkomsten van het To70-onderzoek naar de concentratiemetingen in principe niet afgewacht hoeven te worden, omdat deze verplichting niet afhangt van de concentratie, de grensmassastromen of de hoogte van het maximaal toelaatbaar risico? Zo nee, waarom niet?
De concentratieberekeningen worden uitgevoerd door het NLR, niet door To70.
Zoals in eerdere Kamerbrieven is aangegeven, worden de resultaten hiervan gedeeld in de brief aan de Kamer die volgt in het derde kwartaal van 2023. Aan de hand van deze resultaten zal vervolgens gekeken worden welke beleidsconclusies hieraan gekoppeld kunnen worden.
Wat vindt u ervan dat de directeur van To70 naar aanleiding van de Hoofdlijnenbrief in juni 2022 – met daarin zoals bekend de aankondiging van de reductie van het aantal vliegbewegingen – op sociale media schreef: «Not only is it «crazy», this decision will also mean less innovation and an end to many projects and initiatives aiming for a sustainable future for aviation in the Netherlands and elsewhere. If our goverment was serious about sustainable aviation they would have proposed more flights, not fewer flights»; en daarbij een artikel meestuurt met de titel «Limiting Schiphol flights is «crazy» and cuts the hub «off at it knees»?9
Iedereen heeft recht op een mening over overheidsbeleid en wetgeving. Dat neemt niet weg dat na deze uitingen door het Ministerie van IenW contact is opgenomen met desbetreffende directeur en is aangegeven dat het voor een opdrachtnemer van het ministerie gepast zou zijn om enigszins terughoudend te zijn.
Acht u To70, gezien de beladenheid van deze uitspraken, nog wel de meest geschikte partij om onderzoek te doen voor uw ministerie op luchtvaartgebied? Zo ja, waarom denkt u dat?
To70 is één van de partijen die onderzoek doet in opdracht van het Ministerie van IenW.
Bij elk onderzoek wordt gekeken welk bureau het meest geschikt is om het onderzoek uit te voeren op basis van de expertise, de inhoud en aanpak en prijs van de offerte. Een mening over voorgenomen beleid is geen criterium voor het al dan niet opdragen van onderzoek. Het ministerie heeft geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van To70.
Denkt u hierbij dat de uitkomsten van hun onderzoeken door alle belanghebbenden – en de omwonenden in het bijzonder – als betrouwbaar en onafhankelijk zullen worden gezien? Zo ja, waarom denkt u dat?
Ja, want een mening over een beleidsonderwerp heeft geen invloed op de uitvoering van onderzoeken. Het is immers niet zo dat iedereen die het niet eens is met een bepaald besluit van de overheid niet meer als betrouwbaar of onafhankelijk kan worden gezien.
Zie tevens het antwoord op vraag 32.
In hoeverre is het verstandig om – waar vaak wordt gesproken over een herstel van vertrouwen – juist To70 het ZZS-onderzoek te laten doen? Zo ja, waarom denkt u dat?
Het onderzoek naar de ZZS-concentraties wordt uitgevoerd door het NLR, niet door To70.
Zie verder het antwoord op vraag 32.
Herinnert u zich het advies van de Gezondheidsraad over ultrafijnstof uit september 2021 en klopt het dat deze daarin stelt dat «In de luchtvaart kan de UltraFine Particle (verder UFP)-uitstoot worden teruggedrongen door bijvoorbeeld minder vliegbewegingen en het gebruik van kerosine met een lager zwavelgehalte»?10
Ja.
Klopt het dat dit advies afsloot met de kop «Niet afwachten» vergezeld van de tekst: «Hoewel nadere inzichten en preciezere bepalingen gewenst zijn, is het volgens de commissie niet nodig om te wachten met het treffen van maatregelen. Er zijn namelijk steeds sterkere aanwijzingen dat UFP de gezondheid kan schaden. Bovendien dringen veel maatregelen ook de uitstoot van andere componenten van luchtverontreiniging terug» Zo ja, kunt aangeven welke concrete maatregelen er inmiddels genomen zijn of op korte termijn genomen zullen worden met betrekking tot de minimalisatieplicht van ZZS in zwavelarme kerosine? Kunt u ook aangeven tot welke concrete resultaten dat geleid heeft? Zo nee, wat is er dan precies gedaan met het advies?
Ja. In de Kamerbrief over emissies van de luchtvaart van 22 december 202213 wordt in paragraaf 2 uitgebreid ingegaan op het ontzwavelen van kerosine.
Kent u het artikel van de Gezondheidsraad waarin prof. dr. ir. Brunekreef, emeritus hoogleraar milieuepidemiologie van Universiteit Utrecht en erelid van de Gezondheidsraad stelt dat: «Om de blootstelling aan ultrafijnstof te verminderen, is het nodig de uitstoot van verbrandingsmotoren sterk te verminderen. Bij wegverkeer is elektrificatie mogelijk, bij vliegverkeer is dat vooralsnog een schone droom. Wel kan de luchtvaart de uitstoot van ultrafijnstof verminderen door te kiezen voor kerosine met een lager zwavelgehalte. Technisch gezien is dat zeer goed mogelijk»?11
Ja.
Bent u het met prof. dr. ir. Brunekreef eens dat de uitstoot door de luchtvaart van ultrafijnstof verminderd kan worden door het gebruik van zwavelarme kerosine? Zo ja, wat zou dat betekenen voor de emissie van andere (p)ZZS'en? Zo nee, waarom niet?
Zie paragraaf 2 van de genoemde Kamerbrief over emissies van de luchtvaart van 22 december 2022.
Alhoewel u voorganger aangeeft «niet voornemens (te zijn) om verdere maatregelen te treffen om zwavelarme(re) fossiele kerosine in Nederland de norm te maken.»12, wat zijn de wettelijke mogelijkheden van de overheid om een dergelijke maatregelen wel op te leggen?
In de EU en haar lidstaten is de samenstelling van kerosine (als enige transportbrandstof) niet gereguleerd en hanteren partijen vrijwillig de ASTM-standaard. Een nationale maatregel moet verenigbaar zijn met de vrijheid van goederen op de Europese interne markt, en daarbij producten uit andere Unielanden niet discrimineren. Het kabinet verwacht daarom dat een nationale kerosinenorm moeilijk uitvoerbaar zal zijn en niet of nauwelijks tot minder luchtverontreiniging zal leiden. Het kabinet blijft dus, conform de beleidsaanpak voor de niet-CO2-klimaateffecten van luchtvaart16, pleiten voor de vaststelling van een strengere EU-kwaliteitsnorm. Buiten de EU hebben enkele grote staten, zoals China, eigen wettelijke standaarden voor kerosine, waaraan men zich in die jurisdictie te houden heeft.
Het overgrote deel van de kerosine vanuit de Maasvlakte stroomt door de NAVO-pijpleiding naar zowel Schiphol als luchthavens in buurlanden. Raffinaderijen in buurlanden zijn hier ook op aangesloten. Als Nederlandse producenten hun kerosine wel ontzwavelen en concurrenten in andere landen niet, dan mengen de verschillende stromen in de pijpleiding. Het effect van deze inspanning verplaatst zich dus voor een groot deel over de grens en er blijft kerosine met zwavel op Schiphol aangeleverd worden. Daarnaast zou een nationale kerosinenorm leiden tot een concurrentienadeel voor de Nederlandse luchtvaart door de kosten van ontzwavelen.
Deelt u de mening van uw voorganger? Zo nee, bent u bereid om in het licht van het door de Verenigde Naties in 2022 erkende mensenrecht, het recht op een schone, gezonde en duurzame leefomgeving13 uw mening omtrent het terugdringen van zwavelarme kerosine te herzien? Zo ja, op welke manier is dat niet in strijd met het hierboven genoemde mensenrecht?
Ja. De inzet van het kabinet is gericht op de opschaling van de productie van duurzame luchtvaartbrandstof (SAF). SAF bevat door het gebruik van andere, duurzame, grondstoffen ook geen zwavel en leidt tot een stevige CO2-reductie. De nieuwe Europese verordening ReFuelEU zal leiden tot minimaal 6% SAF in 2030 en 70% in 2050. Daarnaast blijft het kabinet gecommitteerd aan de nationale doelen van 14% in 2030 en 100% in 2050. Tevens zet het kabinet in op Europese en mondiale afspraken over schonere fossiele luchtvaartbrandstof om minder luchtverontreiniging en minder vliegtuigstrepen te creëren in aanvulling op de oplopende inzet van duurzame brandstof. Met deze twee sporen wordt recht gedaan aan het in de vraag aangehaalde mensenrecht. In het antwoord op vraag 39 is aangegeven waarom een nationale maatregel niet geschikt is.
Zou Schiphol zelf kunnen opleggen dat er alleen nog maar vluchten op basis van zwavelarme kerosine mogen aankomen en vertrekken op zijn terreinen om daarmee tegemoet te komen aan het door de Verenigde Naties in 2022 erkende mensenrecht, het recht op een schone, gezonde en duurzame leefomgeving?14
Schiphol is verplicht om binnen de geldende regelgeving al het civiele vliegverkeer toe te laten op de luchthaven. Schiphol heeft geen bevoegdheden om alleen (nog) maar vluchten toe te staan op basis van zwavelarme kerosine. In het antwoord op vraag 39 is aangegeven dat het kabinet inzet op dergelijke regelgeving op Europees niveau.
Zou Schiphol zelf de luchthavengelden mogen differentiëren voor vluchten die enkel gebruik maken van zwavelarme kerosine en zij die dat niet doen?
Op grond van artikel 8.25dc van de Wet luchtvaart kunnen de tarieven van de luchthaven worden gedifferentieerd uit een oogpunt van algemeen belang, met inbegrip van de bescherming van het milieu. De criteria voor deze tariefdifferentiatie dienen de differentiatie te kunnen rechtvaardigen en objectief en transparant te zijn. Daarnaast dienen de tarieven redelijk, non-discriminatoir en kostengeorienteerd te zijn. Een differentiatie voor vluchten die wel of geen gebruik maken van zwavelarme kerosine dient aan deze criteria te voldoen.
Voldoen alle actoren in de keten, waarbij in ieder geval inbegrepen de luchthavenexploitant, het Rijk, de gemeente Haarlemmermeer, de luchtvaartmaatschappijen en de brandstofleveranciers op dit moment naar uw opinie aan hun zorgplicht, mede in het licht van het eerdergenoemde erkende mensenrecht, het recht op een schone, gezonde en duurzame leefomgeving?
Door een combinatie van met name internationale en nationale wet- en regelgeving, normen, grenswaarden, certificering, vergunningen en handhaving is het recht op een schone, gezonde en duurzame leefomgeving vormgegeven. Zo lang de in de vraag genoemde actoren zich daaraan houden, kan worden gesteld dat ze voldoen aan hun zorgplicht.
Dat wil niet zeggen dat genoemde actoren niet meer hoeven te kijken of ze verder kunnen gaan dan wat is vastgelegd in wet- en regelgeving, enz. Zo is de luchtvaartsector bezig om stillere en schonere vliegtuigen en vliegtuigmotoren te ontwikkelen en in exploitatie te nemen. Dat leidt tot minder geluidbelasting en minder emissies.
Hoe zit het naar uw mening met de maatschappelijke plicht van bovengenoemde ketenactoren, hierbij meewegend de wetenschappelijke inzichten van dit moment en in het bijzonder het dringende advies van de Gezondheidsraad in 2021?
Zie het antwoord op vraag 43 en paragraaf 2 (Ontzwavelen van kerosine) uit de eerdere genoemde Kamerbrief over de emissies van de luchtvaart van 22 december 2022. Daarin is onder meer opgenomen dat het zwavelgehalte in kerosine op de West-Europese markt ruim onder de mondiale standaard ligt.
Kunt u uitsluiten dat staatsdeelnemingen Schiphol, Air France-KLM en KLM of het Rijk daarbij een (reëel) juridisch risico lopen?
Juridisch risico’s zijn nooit helemaal uit te sluiten.
Is de huidige situatie naar uw inschatting compliant aan artikel 1.6 van de aanstaande Omgevingswet?15
Artikel 1.6 Omgevingswet, dat op 1 januari 2024 in werking treedt, bepaalt dat eenieder voldoende zorgdraagt voor de fysieke leefomgeving. Op basis van deze algemene zorgplicht zijn overheid, burgers en bedrijven verantwoordelijk voor een veilige en gezonde leefomgeving in het geval er geen specifieke decentrale of rijksregels zijn. In de brief van 22 december 2022 is aangegeven welke stappen momenteel worden gezet om de invloed van luchtvaartemissies op de lokale luchtkwaliteit en de gezondheidseffecten daarvan te beperken. Daarmee wordt recht gedaan aan de genoemde zorgplicht.
Gaan in uw ogen de afspraken vastgelegd om de luchtvaart te stimuleren, zoals bijvoorbeeld de vrijstelling van belasting op kerosine boven mensenrechten, zoals bijvoorbeeld het recht op een schone, gezonde en duurzame leefomgeving of maakt dat deel uit van de door u gezochte balans zoals verwoord in de Luchtvaartnota?16 Zo ja, komt er naar uw mening een moment dat IenW kiest voor het belang van burgers boven die van de luchtvaartsector, waarbij een nieuwe balans ontstaat? Zo ja, wanneer verwacht u – bij benadering – dat moment?
Nee. Afspraken om een bepaalde activiteit te stimuleren, mogen niet ingaan tegen mensenrechten. Daar is in dit geval ook geen sprake van.
De Luchtvaartnota heeft onder meer tot doel om de milieueffecten van luchtvaart te verminderen, rekening houdend met andere publieke belangen.
Verder gaat ook de Hoofdlijnenbrief Schiphol van 24 juni 2022 in op het creëren van een nieuwe balans tussen de belangen van omwonenden van Schiphol en het belang van de internationale bereikbaarheid van Nederland.
De vrijstelling C-rijbewijs voor zero emissie (ZE) bestelvoertuigen tot 4.250 kg |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat de tijdelijke vrijstelling voor rijbewijs C-plicht voor zero-emissie bedrijfsvoertuigen boven de 3.500 kg tot 4.250 kg op 1 januari 2024 verloopt?
Er gelden geen vrijstellingen op dit moment meer. De vrijstellingen zijn van rechtswege vervallen per 31 december 2022 met het aflopen van het Tijdelijk besluit1 voor het experiment voor zware elektrische bedrijfsauto’s.
Er is momenteel sprake van een gedoogsituatie om voertuigen met een maximaal toegestane massa tot 4.250 kg met rijbewijs B te mogen besturen voor zover het extra gewicht boven de 3.500 kg volledig toe te wijzen is aan het gewicht van het batterijpakket.
Zonder verdere aanpassingen verloopt het gedogen van bestuurders zonder rijbewijs C met bijbehorende beroepskwalificatie code 95 en een tachograaf van alternatief aangedreven voertuigen boven de 3.500 kg tot en met 4.250 kg bestemd voor goederenvervoer op 1 januari 2024. Daarom moet ik nu aan deze ondernemers duidelijkheid geven. Om ondernemers tegemoet te komen, verleng ik de huidige gedoogperiode tot 1 juli 2024.
Kunt u aangeven hoeveel van deze vrijstellingen op dit moment zijn vergeven?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1, is er momenteel geen vrijstelling ingeregeld. Er is een gedoogsituatie voor voertuigen die vóór 1 oktober 2023 op naam zijn gesteld. Uit actuele gegevens van de RDW blijkt dat op 1 oktober 2023 ca. 800 elektrisch aangedreven bedrijfsvoertuigen met een maximaal toegestane massa boven de 3.500 kg tot en met 4.250 kg te naam zijn gesteld die potentieel met een rijbewijs B en binnen de EU-regelgeving rondom rij- en rusttijden zonder tachograaf kunnen worden bestuurd volgens de gedoogsituatie. Naar verwachting komen hier de komende maanden nog rond de 200 voertuigen bij die vóór 1 oktober 2023 zijn besteld. Deze aantoonbaar vóór 1 oktober 2023 bestelde voertuigen neem ik mee bij het verlengen van de gedoogregeling.
Dit betekent overigens niet dat al deze voertuigen ook daadwerkelijk voldoen aan alle voorwaarden van de huidige gedoogconstructie. Zo moet het gewicht boven de 3.500 kg volledig toe te schrijven zijn aan het extra gewicht van de elektrische aandrijving, mag het laadvermogen niet zijn verhoogd en dient een chauffeur die het voertuig bestuurd minstens twee jaar in het bezit te zijn van rijbewijs B. Het is niet exact bekend hoeveel voertuigen aan deze voorwaarden voldoen en in hoeverre chauffeurs gebruik maken van deze mogelijkheden.
Kunt u aangeven welke wet- en regelgeving moet worden gewijzigd ten behoeve van een blijvend juridisch kader voor deze vrijstelling?
Kunt u aangeven welke wet- en regelgeving moet worden gewijzigd ten behoeve van een blijvend juridisch kader voor deze vrijstelling?
Om een blijvend juridisch kader voor deze vrijstelling te regelen, moet het kabinet een algemene maatregel van bestuur (AMvB) vaststellen, waarmee het Reglement rijbewijzen en het Arbeidstijdenbesluit vervoer worden gewijzigd.
Bij de uitwerking van de AMvB is helaas gebleken dat het op dit moment niet uitvoerbaar en handhaafbaar is om de gedoogconstructie te verankeren in een permanente regeling en het daarmee ook duurzaamheid en de verkeersveiligheid niet ten goede kan komen. Dat komt onder meer doordat:
Kunt u bevestigen dat deze wijziging(en) pas medio 2024 van kracht worden, zoals vermeld op de website van zero stads logistiek?1
Om ondernemers tegemoet te komen, verleng ik de gedoogperiode tot 1 juli 2024 zoals bij vraag 1 is aangegeven. Zero-emissie bedrijfsvoertuigen die aan regels van de verlengde gedoogperiode voldoen en vóór 1 oktober 2023 besteld of op naam gesteld zijn, kunnen hiervan gebruik maken. Deze voertuigen dienen zich voor het overige te houden aan de huidige Nederlandse wetgeving voor vrachtwagens.
Deze zero-emissie bedrijfsvoertuigen kunnen worden vrijgesteld van tachograafgebruik mits deze zich bewegen binnen straal van 100 kilometer van de vestigingsplaats. De vestigingsplaats kan ook een opslagpunt, distributiecentrum of nevenvestiging zijn. Leidend is de plek waarvandaan het voertuig op een dag zijn rit is gestart. Voor de duidelijkheid, in deze constructie stellen we het voertuig vrij van de tachograafplicht, maar niet van de rij- en rusttijden. Ook als er geen tachograaf aan boord is, moeten bedrijven aan arbeidstijdenregistratie van hun hun chauffeurs doen. De vervoerder van dit voertuig moet te allen tijde informatie verlenen aan de handhaver over de route van die dag. Dat kan met behulp van een vrachtbrief, kilometerlijst, rittenlijst, opdracht, et cetera. Als geen van deze mogelijkheden ter beschikking zijn (bijvoorbeeld bij een lege rit), dan moet de vervoerder een ander bewijs aan kunnen leveren dat bevestigt vanuit welke vestigingsplaats wordt geopereerd.
Deelt u de mening dat hierdoor de onwenselijke situatie ontstaat dat het verduurzamen van (stads)logistiek mogelijk vertraging oploopt en dat ondernemers die recentelijk een zero-emissie voertuig hebben aangeschaft oneigenlijk benadeeld worden?
Ondernemers die geïnvesteerd hebben in deze voertuigen dragen bij aan de verduurzaming van de transportsector. De groep die dit raakt betreft ca 3% van het totale aantal geregistreerde elektrische bedrijfsvoertuigen. Hoewel wij altijd transparant zijn geweest over het feit dat er nog geen permanente oplossing was (en dus van oneigenlijke benadeling geen sprake is), betreur ik vanzelfsprekend dat een permanente oplossing nu niet mogelijk is.
Zoals ook in het antwoord op vraag 4 van de set Kamervragen van 19 oktober 2023 aangegeven, komen er mogelijk ook nog technische innovaties op gebied van gewichtsbesparing waardoor er op termijn voertuigen met meer laadvermogen worden aangeboden. Autofabrikanten en toeleveranciers innoveren en proberen steeds lichtere emissieloze aandrijflijnen en opbouwconstructies te ontwikkelen. Ook zijn er andere logistieke oplossingen denkbaar om bijvoorbeeld met andere lichtere voertuigen de huidige bedrijfsvoering verder te gaan voeren. Dat voertuigen zwaarder worden is een al langer bestaande trend. Het Nederlandse bedrijfsleven is innovatief en veerkrachtig dus mogen we hopen dat de vertraging op de verduurzaming relatief beperkt blijft. Ik blijf graag met het bedrijfsleven in de transportsector in gesprek over hoe we de verduurzaming in deze sector verder vorm kunnen geven.
Vindt u het billijk het tijdelijk kader voor vrijstellingen voor ondernemers met een ZE-bedrijfsvoertuig dat op naam is gesteld voor 1 oktober 2023 minstens met een half jaar te verlengen vanwege deze vertraging? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij antwoord 1, wil ik de gedoogsituatie tot 1 juli 2024 verlengen. Daarmee geef ik ondernemers nu duidelijkheid en borg ik dat ondernemers de tijd krijgen om eventueel chauffeurs op te leiden voor rijbewijs C/C1 en code 95 en aan de tachograafplicht te voldoen.
Vindt u het billijk het tijdelijk kader voor vrijstellingen voor nieuwe ZE-bedrijfsvoertuigen die vanaf 1 oktober 2023 op naam worden gesteld minstens met een half jaar te verlengen vanwege deze vertraging? Zo nee, waarom niet?
Alleen chauffeurs van voertuigen die aantoonbaar op basis van het koop- of leasecontract voor 1 oktober 2023 zijn besteld, kunnen van de verlengde gedoogconstructie gebruik maken, ook als de voertuigen na deze datum op naam zijn gesteld. Dat is een verruiming van de oorspronkelijke gedoogvoorwaarden. Daarmee kom ik ondernemers tegemoet die hun bedrijfsvoertuig wel op tijd hebben gesteld, maar niet op tijd op naam hebben gekregen. Daarmee komt het totaal aantal voertuigen dat hieronder valt naar schatting op rond de 1.000. Daarna wil ik eerst duidelijkheid krijgen over uiteindelijke versie van de vierde rijbewijsrichtlijn. Zonder concreet zicht op legalisatie vinden het OM, de handhavingsinstanties en ik het – onder de huidige lezing van de Europese Commissie van de derde rijbewijsrichtlijn – echter onverantwoord om de huidige gedoogsituatie nog langer te verlengen dan een half jaar.
Hebben er zich, op basis van het tijdelijk kader vrijstellingen, handhavingsproblemen voorgedaan voor de politie of Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT)? Zo nee, deelt u dan de mening dat in afwachting van het permanente kader een verlenging gepast is?
Zoals in antwoord 3 is aangegeven, is bij de uitwerking van de AMvB helaas gebleken dat het op dit moment niet uitvoerbaar en handhaafbaar is om de gedoogconstructie te verankeren in een permanente regeling.
Zijn er Europese regels die dergelijke vrijstellingen onmogelijk maken? Zo ja, welke en bent u bereid in Brussel te pleiten voor bijvoorbeeld een (tijdelijke) hardheidsclausule?
De derde rijbewijsrichtlijn zoals deze nu in werking is, biedt een vrijstellingsmogelijkheid voor alle bedrijfsvoertuigen met een alternatieve aandrijflijn, dus bijvoorbeeld ook hybride voertuigen. Nederland wil alleen een uitzondering creëren voor volledig zero-emissie bedrijfsvoertuigen maar mag die inperking op grond van de huidige bepaling in de richtlijn niet maken. Daarnaast heeft Nederland ervoor gepleit dat bij de vierde rijbewijsrichtlijn alleen zero-emissie voertuigen hieronder te laten vallen. Dit is helaas niet overgenomen in het eindcompromis van de Europese Commissie. Mogelijk dat behandeling in het Europees Parlement hier nog verandering in brengt.
Verder bepalen de voorwaarden uit deze richtlijn dat het extra gewicht van het bedrijfsvoertuig uitsluitend toe te schrijven is aan de grotere massa van het alternatieve aandrijfsysteem in vergelijking met de massa van het aandrijfsysteem van een voertuig met dezelfde afmetingen dat is uitgerust met een interne verbrandingsmotor met een elektrische of compressieontsteking, en mits het laadvermogen niet wordt verhoogd ten opzichte van hetzelfde voertuig. Deze voorwaarden blijken niet handhaafbaar. Het gewicht van de alternatieve aandrijflijn wordt bij de Europese Type Goedkeuring (ETG) niet geregistreerd. Ook heeft niet iedere fabrikant een equivalent voertuig (met dezelfde afmetingen) met een interne verbrandingsmotor waarmee de gewichtsvergelijking kan worden gemaakt. Hiermee ontstaat geen gelijk speelveld voor alle ondernemers.
Op zowel 6 december 2022 als op 5 december 2023 heeft er overleg met de Europese Commissie plaatsgevonden. Daaruit bleek ook dat er op dit moment niet meer mogelijk is dan te werken met een gedoogperiode die snel eindigt. Onder de huidige (Europese) regels blijkt het helaas niet uitvoerbaar en handhaafbaar om de tijdelijke constructie te verankeren in permanente wetgeving. Wel heeft de Europese Commissie naar aanleiding van mijn gesprek op 5 december 2023, bereidwilligheid getoond om samen met Nederland en eventuele andere lidstaten nogmaals naar dit probleem te gaan kijken. Of dit vervolgproces tot een oplossing leidt, is geenszins zeker.
De documenten bij Wob-besluit over criteria legalisatie PAS-melders van de rijksoverheid.nl |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herkent u de zinnen of de boodschap «Minder goed nieuws is IenW een probleem heeft met de hanteren verificatiecriteria t.a.v. de meldingen, en in het bijzonder de gevolgen daarvoor de PAS-melding van Vliegveld Lelystad. Men is akkoord met de regeling op voorwaarde dat de legalisering van de melding Lelystad wordt geregeld (kort gezegd).» uit de mail binnen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)?1
Dit betreft een interne mail binnen het Ministerie van LNV waarmee het Ministerie van IenW niet bekend was tot de openbaarmaking via het betreffende Wob-besluit.
Op welke rechtsgrond heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) de bovengenoemde voorwaarde kunnen stellen?
Het Ministerie van IenW heeft bij het vaststellen van de Regeling natuurbescherming de legalisatie van Lelystad Airport niet als voorwaarde gesteld. Er is tussen de Ministeries van LNV en IenW en de provincies veelvuldig overleg gevoerd over de interpretatie van de verificatiecriteria uit de Kamerbrief van 13 november 20192, zowel in ambtelijke werkgroepen als in bestuurlijke overleggen. Zie hiervoor onder andere document 211 t/m 212a uit het betreffende WOB-besluit. Overigens leefde binnen het Ministerie van IenW de oprechte overtuiging dat Lelystad Airport zou voldoen aan de voorwaarden om voor legalisatie in aanmerking te komen. Dit is destijds ook met het Ministerie van LNV gedeeld die hierin als bevoegd gezag een eigen, onafhankelijke verantwoordelijkheid heeft.
Indien een rechtsgrond ontbreekt: op welke manier heeft het Ministerie van I&W de bovengenoemde voorwaarde kunnen stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u zich in de formulering «Minder goed nieuws is IenW een probleem heeft met de hanteren verificatiecriteria t.a.v. de meldingen, en in het bijzonder de gevolgen daarvoor de PAS-melding van Vliegveld Lelystad. Men is akkoord met de regeling op voorwaarde dat de legalisering van de melding Lelystad wordt geregeld (kort gezegd)»? Zo nee, kunt u uitsluiten dat het Ministerie van I&W op geen enkele manier druk heeft uitgeoefend op het Ministerie van LNV om legalisering van de melding Lelystad te realiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is op dit moment de actuele stand van zaken met betrekking tot de legalisering van de melding Lelystad?
Hiervoor wordt u verwezen naar de Kamerbrief van d.d. 7 maart 20223, waarin de Minister voor Natuur en Stikstof de Kamer heeft geïnformeerd over de uitkomst van de verificatie van de PAS-melding voor Lelystad Airport. In deze brief is aangegeven dat Lelystad Airport niet kan rekenen op stikstofruimte uit het bronmaatregelenpakket, maar zelf bronmaatregelen moet nemen om een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming te verkrijgen. De Minister voor Natuur en Stikstof is bevoegd gezag voor de verificatie van de melding van Lelystad Airport en het verlenen van de natuurvergunning. Hierin is geen rol weggelegd voor de Minister van IenW.
Liggen er, op welke manier dan ook, nu nog afspraken tussen de Ministeries van LNV en I&W, de Ministers, vanuit het bewindsliedenoverleg of vanuit de ministerraad over een natuurvergunning voor Lelystad Airport (dus inclusief bredere afspraken waar de Wet Natuurbescherming (Wnb) een onderdeel van vormt)? Zo ja, kunt u op hoofdlijnen aangeven welke dat zijn?
Nee.
Elke aanvraag voor een Wnb-vergunning – zo ook de aanvraag van Lelystad Airport – wordt door het bevoegd gezag getoetst aan de Wet natuurbescherming. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Ligt, op welke manier dan ook, de voorwaarde uit de eerste vraag nog op tafel?
Zie antwoord vraag 6.
Komt er naar uw mening een moment dat het Ministerie van I&W kiest voor het belang van natuur boven die van de luchtvaartsector, waarbij een nieuwe balans ontstaat? Zo ja, wanneer verwacht u, bij benadering, dat moment?
Voor het afhandelen van groot handelsverkeer moet Lelystad Airport beschikken over een natuurvergunning in het kader van de Wet natuurbescherming. Hiermee wordt geborgd dat significant negatieve effecten van de vergunde activiteit op de natuur zijn uitgesloten.