De hoeveelheid kinderen die in Nederland om migratieredenen in bewaring wordt gesteld |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de Europese cijfers over het aantal kinderen dat om migratieredenen in vreemdelingendetentie wordt geplaatst?1
Deze cijfers zijn mij niet bekend. Om de cijfers te achterhalen heb ik navraag gedaan bij de bron van dit bericht, Defence for Children, die ook de cijfers over Nederland heeft aangeleverd bij de International Detention Coalition. Defence for Children kon echter niet instaan voor de betrouwbaarheid van de informatie van andere landen omdat bronnen onbekend zijn of omdat het schattingen door lokale NGO’s betreft. Daarbij is van belang om op te merken dat ook als cijfers wel door registrerende overheden aangeleverd zouden zijn, zij vreemdelingenbewaring van kinderen niet altijd als apart cijfer of niet op dezelfde wijze registreren. Als bijvoorbeeld alleen het gezinshoofd geregistreerd wordt, komen diens kinderen in de detentiecijfers niet voor.
Gelet op deze onbetrouwbaarheid van de informatie zou ik dan ook geen conclusies over en vergelijkingen met andere Europese landen willen trekken.
Ik betreur het wel dat een niet verifieerbare set gegevens heeft geleid tot berichtgeving in de media en – begrijpelijk – vervolgens vragen van uw Kamer.
Klopt het dat Nederland in Europees verband, na Malta, het grootste aantal kinderen detineert om migratieredenen? Wat is hiervoor de verklaring?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel kinderen zijn in respectievelijk 2011, 2012 en 2013 in vreemdelingenbewaring geplaatst in Nederland? Kunt u deze cijfers tevens uitsplitsen naar de verschillende momenten van bewaring, zoals na binnenkomst op Schiphol (grensdetentie), reguliere bewaring, de bewaring van Dublinclaimanten en bewaring vlak voor terugkeer/uitzetting (uitzetcentrum)?
Ten aanzien van het aantal minderjarige kinderen dat in vreemdelingenbewaring is geplaatst, wordt onderscheid gemaakt tussen alleenstaande minderjarige asielzoekers (amv’s) en kinderen die als onderdeel van een gezin in bewaring ter fine van uitzetting (art. 59 Vw) of in grensdetentie na een asielaanvraag (art. 6 Vw) worden geplaatst. Amv’s worden nooit in grensdetentie geplaatst.
In de jaren 2011, 2012 en 2013 zijn respectievelijk circa 90, 70 en 30 amv’s in bewaring ter fine van uitzetting geplaatst. Deze gestage daling is te verklaren door een beleidswijziging in 2011 dat amv’s alleen bij uitzondering, op specifieke gronden, in bewaring worden geplaatst (TK vergaderjaar 2010–2011, 27062, nr.2. Daarnaast kunnen sinds medio 2013, naar aanleiding van een arrest van het Europese Hof van Justitie, amv’s niet langer op grond van de Dublinverordening worden overgedragen aan een andere lidstaat (TK vergaderjaar 2013–2014, 19 637, nr. 1759).
Het aantal kinderen dat als onderdeel van een gezin in bewaring ter fine van uitzetting (art. 59 Vw) geplaatst was in 2011, 2012 en 2013 bedroeg respectievelijk circa 320, 350 en 160. De daling in 2013 van de inbewaringstelling van gezinnen met kinderen ex art. 59 Vw hangt samen met de regeling langdurig verblijvende kinderen en de beleidswijziging in september 2013 dat gezinnen met kinderen niet in bewaring ter fine van uitzetting worden geplaatst, tenzij de ouders zich eerder aan het toezicht hebben onttrokken.
Voorts is de gemiddelde bewaringstermijn van gezinnen met kinderen in bewaring ter fine van uitzetting (art.3 afgenomen; van gemiddeld 8 dagen in 2011 en 2012 naar gemiddeld 5 dagen in 2013.
Vanaf 1 januari 2013 wordt het aantal gezinnen met minderjarige kinderen in grensdetentie, na asielaanvraag (art. 6 Vw) bijgehouden; in 2013 zijn circa 120 kinderen in grensdetentie, na asielaanvraag, geplaatst.
Het is niet mogelijk om vanuit de informatiesystemen van de vreemdelingenketen de gevraagde uitsplitsing naar de verschillende momenten van bewaring en grensdetentie te genereren.
Hoe verhouden deze cijfers zich tot het nieuwe bewaringbeleid, waarbij kinderen enkel bij hoge uitzondering in bewaring worden gesteld? Op welke wijze en in welke mate gaan het nieuwe beleid en het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel inzake terugkeer en bewaring ervoor zorgen dat de bewaring van kinderen wordt beëindigd?
Ik verwijs hier graag naar mijn brief van 28 mei over «invoering screening en nieuwe locatie voor kinderen»
Voorts wordt in het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel Wet terugkeer en bewaring aandacht besteed aan de positie van kwetsbare groepen, zoals minderjarige kinderen.
Welke alternatieven voor bewaring bent u bereid te implementeren om te voorkomen dat kinderen in bewaring worden gesteld, maar dat zij met het gezin en zo nodig onder toezicht en in veiligheid kunnen worden gehouden?
Graag verwijs ik hierbij naar mijn brief van 28 mei over «invoering screening en nieuwe locatie voor kinderen».
Kunt u uiteenzetten welke verschillen er zijn in bewaringsbeleid met andere lidstaten, waardoor zij er in slagen om veel minder kinderen om migratieredenen te detineren? Welke lessen kunt u trekken uit dit beleid van andere landen die ook in Nederland kunnen werken om het aantal detenties van kinderen te verminderen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1 en 2 kan ik op basis van de niet-verifieerbare informatie verzameld door de International Detention Coalition geen vergelijkende conclusies trekken met andere Europese landen.
Voorts verwijs ik naar mijn brief van 28 mei over «invoering screening en nieuwe locatie voor kinderen»
Op welke wijze zorgt u ervoor dat kinderrechten zoals vastgelegd in het internationaal verdrag inzake de rechten van het kind gewaarborgd zijn in het Nederlandse beleid op het terrein van vreemdelingenbewaring?
Kinderrechten zoals opgenomen in het internationaal verdrag inzake de rechten van het kind en andere relevante verdragen en richtlijnen zijn geborgd in Nederlandse wet- en regelgeving, derhalve ook in de Vreemdelingenwet 2000 en de lagere regelgeving. Dit leidt er toe dat minderjarige kinderen alleen bij uitzondering en uiterst terughoudend in vreemdelingenbewaring worden geplaatst, voor zo kort mogelijke duur. Als gezinnen met minderjarige kinderen en alleenstaande minderjarige asielzoekers bij uitzondering in bewaring worden gesteld dan wordt, qua faciliteiten, rekening gehouden met de behoeften en noden van het kind. Voorts verwijs ik naar mijn brief van 28 mei over «invoering screening en nieuwe locatie voor kinderen»
Het bericht dat het Litouwse parlement stemt over een anti-homowet |
|
Michiel Servaes (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Litouwse parlement op donderdag 13 maart zal stemmen over een wet die het mogelijk maakt een boete op te leggen aan mensen die in het openbaar uiting geven aan andere dan «traditionele familiewaarden»?1
Ja. Overigens is op 13 maart 2014 door het parlement besloten de behandeling van het amendement van de parlementaire agenda te halen. Met enige regelmaat worden wetsvoorstellen met een anti-LHBT karakter in het Parlement ingediend, maar tot nu toe sneuvelden ze al in de Commissie-fase.
Klopt het dat deze wet onder andere boetes oplegt aan mensen die toespraken houden over de rechten van seksuele minderheden of een Gay Pride (mede)organiseren?
Het amendement dat voor stemming in het parlement voor lag, werd ingediend door het als homofoob bekend staande parlementslid Gražulis, leider van de populistische coalitiepartij Orde en Gerechtigheid. Het voorstel introduceerde strafbaarstelling van het «in het openbaar denigreren van grondwettelijke ethische waarden» («family values»).
Deelt u de mening dat het Litouwse wetsvoorstel seksuele minderheden discrimineert, in strijd is met het fundamentele recht op de vrijheid van meningsuiting en vereniging en bovendien in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarin het recht op het krijgen van informatie over Lesbische, Homoseksuele, Biseksuele en Transgender (LHBT)-rechten is belegd?
De voorgestelde wetgeving heeft een sterk stigmatiserende werking die personen en organisaties met homofobe sentimenten sterkt in hun overtuiging. Het kabinet betreurt iedere schending van de rechten van LHBT-personen en is het eens met de Raad van Europa die (eerdere) amendementen heeft veroordeeld en van mening is dat hiervoor in een parlement dat de beginselen van democratie en mensenrechten respecteert, geen plaats mag zijn.
Heeft u contact gehad met uw Litouwse collega over dit wetsvoorstel van het parlement? Zo ja, wat was de reactie van uw collega? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Het gaat hier om een voorstel van het parlement en niet van de regering. In een officiële reactie heeft de Litouwse regering bevestigd zich tot het uiterste in te zullen spannen om fundamentele rechten te waarborgen en internationale verplichtingen na te komen.
Gelet hierop is het niet nodig deze kwestie bij de Litouwse Minister van Buitenlandse Zaken aan te kaarten. Het is overigens staand beleid dat Nederland LHBT-kwesties bespreekt met autoriteiten van andere landen wanneer daar aanleiding toe is. Het gaat hier om een wetsvoorstel dat weliswaar van de agenda van het Litouwse Parlement gehaald is en niet de status van wet heeft, maar dat wel een zorgelijke ontwikkeling weergeeft, die het kabinet nauwgezet zal blijven volgen.
Bent u bereid deze kwestie in Europees verband aan te kaarten, bijvoorbeeld tijdens de Raad Buitenlandse Zaken en/of Raad Algemene Zaken, en u in te spannen voor een veroordeling door de Europese Unie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uw inspanningen en de uitkomsten hiervan?
Voor het kabinet is het beschermen en bevorderen van gelijke rechten voor LHBT-personen een prioriteit, wereldwijd. Nederland zet zich daarvoor zowel binnen als buiten de EU in. Zo werd op 3 juli 2013 in de COHOM (de mensenrechtenwerkgroep van de EU) de «Baltic Pride» ter sprake gebracht. Ook voor de Nederlandse ambassades is een belangrijke rol weggelegd. Zo organiseerde de Nederlandse ambassadeur in Litouwen, samen met de «Lithuanian Gay League» (LGL) een ontvangst voor de ca. 200 deelnemers aan de LHBT conferentie voorafgaand aan de «Baltic Gay Pride» 2013. Tevens liep de NL ambassadeur, vergezeld van zijn Noorse, Zweedse, Deense en Spaanse collega’s vooraan mee in deze «Baltic Pride».
Vorig jaar hebben Vz EP Schulz en ViceVz CIE Reding tegenover de pers verklaard dat de EU zich krachtig zal weren tegen wetgeving die (LHBT) discrimineert.
Ziet u overeenkomsten tussen de Litouwse initiatiefwet en de Russische anti-homowetgeving?
Inhoudelijk zijn er overeenkomsten. Het Litouwse amendement is een zorgelijke ontwikkeling, maar is noch in het parlement behandeld noch heeft er een stemming plaatsgevonden. Het voorstel heeft derhalve niet de status van wet gekregen.
Het niet benutten van mogelijkheden ter ondersteuning van bedrijven die de EU biedt |
|
Mei Li Vos (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving inzake de geringe belangstelling van Nederland voor de mogelijkheden voor staatssteun, die veel ruimer zijn dan de Nederlandse overheid veronderstelt?1
Ja.
Klopt het dat er veel mogelijk is op het gebied van staatssteun, zoals de EU-topambtenaar Gert Jan Koopman stelt, zolang de overheidssteun de markt maar niet ontwricht?
De staatssteun die een lidstaat wil geven, moet passen binnen de beleidsdoelstellingen en beleidswensen van de Europese Commissie. De Europese staatssteunkaders beogen de interne markt zo goed mogelijk te laten functioneren en andere Europese beleidsdoelstellingen dichterbij te brengen. Voorbeelden van dit laatste zijn meer investeringen in onderzoek en ontwikkeling of in duurzame energieopwekking.
Klopt het dat de EU kan adviseren over het vormgeven van steunmaatregelen, zodat ze binnen de EU-regels vallen?
Het klopt dat de EU kan adviseren over het vormgeven van steunmaatregelen. Deze advisering vindt vertrouwelijk plaats tussen de diensten van de Europese Commissie en ambtelijke vertegenwoordigers van de relevante vakdepartementen of medeoverheden. Nederland maakt gebruik van deze advisering. Zo nodig vindt overleg op politiek niveau plaats.
Zo is bijvoorbeeld bij het verstrekken van staatssteun ten behoeve van Nedcar nauw overleg gevoerd met de diensten van de Europese Commissie over de mogelijkheden van staatssteun en de inrichting daarvan. Een ander voorbeeld is het overleg dat met diverse diensten van de Europese Commissie is gevoerd over de financiële inzet van de rijksoverheid en de provincie om de nieuwe onderzoeksreactor Pallas in Petten te realiseren. Tenslotte kan ook gewezen worden op de intensieve ambtelijke en politieke contacten die met de diensten van de Europese Commissie hebben plaatsgevonden bij grote staatssteundossiers zoals de woningbouwcorporaties en de financiële sector.
De advisering van de Europese Commissie over het vormgeven van steunmaatregelen vindt vertrouwelijk plaats. Ik heb dan ook geen informatie over de mate waarin en de wijze waarop andere lidstaten hiervan gebruikmaken.
Het signaal van de heer G.J. Koopman over de Nederlandse inzet in staatssteundossiers vat ik op als een oproep om het beter te doen.
Daarom heb ik mijn medewerkers reeds opdracht gegeven de banden met de relevante diensten van de Europese Commissie verder aan te halen op het gebied van staatssteun. Binnen het Rijk zal mijn ministerie ook meer expertise en ondersteuning ter beschikking stellen aan andere ministeries en de coördinatie van de Nederlandse inzet op het gebied van staatssteun verder versterken. Een meer proactieve inzet richting de Europese Commissie is daar onderdeel van, evenals een versterkte inzet op het waarborgen van een gelijk speelveld met andere lidstaten.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties biedt ondersteuning aan medeoverheden, waarbij ook voorlichting wordt gegeven over de mogelijkheden die het Europese staatssteunbeleid biedt.
Klopt het dat Oost-Europese landen, Frankrijk en Groot-Brittannië hier wel gebruik van maken? Kunt u met voorbeelden aangeven in welke gevallen deze landen dat doen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom worden deze mogelijkheden niet benut? Wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
De 5 euro die onverzekerbare vreemdelingen moeten betalen voor medicijnen |
|
Marit Maij (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Stop heffing op medicatie» over de eigen bijdrage van 5 euro die onverzekerbare vreemdelingen vanaf 1 januari jl. moeten betalen voor geneesmiddelen?1
Ja.
Waarom is overgegaan tot het invoeren van 5 euro voor medicijnen voor onverzekerbare vreemdelingen? Welk doel ligt hieraan ten grondslag? Welke opbrengst wordt van de maatregel verwacht en waarom wordt deze noodzakelijk geacht?
Bij het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerbare vreemdelingen geldt als uitgangspunt dat de patiënt zoveel mogelijk zelf de rekening voor de ingeroepen zorg voldoet. De zorgverlener kan aan het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) een compensatie vragen als hij er niet in slaagt het volledige bedrag te incasseren. Dit geldt ook voor de verstrekking van medicijnen.
Uit inventarisatie van het CVZ is naar voren gekomen dat onverzekerbare vreemdelingen vaak weten dat de apotheek de niet betaalde rekening kan declareren bij het CVZ. Deze wetenschap leidde vervolgens tot een scherpe daling van de bereidheid om te betalen. De verstrekking van medicijnen was daarmee verworden tot gratis medicatie aan illegalen.
Die ontwikkeling vind ik onwenselijk. Een verzekerde betaalt naast de inkomensafhankelijke premie maandelijks ongeveer € 100 nominale premie. Daarnaast geldt voor een verzekerde een eigen risico van € 360 euro per jaar. Een onverzekerbare vreemdeling betaalt deze bedragen niet.
De vijf-euromaatregel is niet genomen met het primaire doel om een besparing op te leveren. Het is de bedoeling om de uitgangspunten van de regeling meer in acht te nemen en ervoor te zorgen dat de illegaal bijdraagt aan de zorg die hij inroept. Ook wordt zo het misverstand weggenomen dat in Nederland de zorg voor illegalen gratis is.
Op welke wijze is de invoering van deze maatregel gecommuniceerd met de Kamer?
De eigen bijdrage van € 5 heb ik aangekondigd in de VWS-Verzekerdenmonitor die ik op 19 november 2013 (Kamerstuk 33 077, nr. 8) aan uw Kamer heb gezonden.
Op welke wijze is en wordt de invoering van deze maatregel gecommuniceerd met de niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen en de hulpverleners die voor medicijnen in de apotheek komen?
De verstrekking van medicijnen aan onverzekerbare vreemdelingen vindt plaats door een beperkt aantal gecontracteerde zorgaanbieders. In het aanbestedingstraject dat aan deze contractering is voorafgegaan, is uitvoerig aandacht besteed aan de verplichting van de vijf-euromaatregel. Apothekers met wie het CVZ een contract heeft gesloten zijn dan ook goed op de hoogte van deze maatregel. Apothekers zullen op hun beurt onverzekerbare vreemdelingen informeren. Verder hebben ook alle huisartsen in december 2013 een brief gekregen, waarin is gewezen op deze minimale bijdrage bij de apotheker. De apotheken hebben daarnaast van het CVZ een document gekregen met uitleg over deze regeling in acht talen, die zij de onverzekerbare vreemdeling kunnen geven. Deze toelichtende verklaring is ook te vinden op de website van het CVZ .
In juni 2013 heeft CVZ in de bijeenkomst van Lampion, waarbij naast een aantal vertegenwoordigers van zorgverleners ook Dokters van de Wereld, Hiv vereniging Nederland, GGD Nederland en Pharos aanwezig waren, deze maatregel aangekondigd.
Op 26 november 2013 heeft CVZ de maatregel ook toegelicht in de bijeenkomst van het Breed Stedelijk Overleg, een platform met een mix van vertegenwoordigers van zorgverleners en hulpverlenerorganisaties aan onverzekerbare vreemdelingen.
Sommige vertegenwoordigers van de genoemde organisaties hun zorgen geuit over de uitwerking van de maatregel in situaties dat onverzekerbare vreemdelingen écht geen inkomen hebben. Daarnaast heeft de maatregel van het CVZ in deze gesprekken ook begrip gekregen.
Welke waarborgen zijn er dat, in het geval een onverzekerbare vreemdeling geen financiële mogelijkheid heeft om de 5 euro eigen bijdrage te betalen, hij/zij niet verstoken blijft van het medicijn dat hij/zij nodig heeft? Kunt u hierbij aangeven welke specifieke waarborgen er zijn voor zieke kinderen, zieke ouderen en chronisch zieken? Deelt u de mening dat nooit de situatie mag ontstaan dat zieke vreemdelingen of uitgeprocedeerde asielzoekers niet de noodzakelijke medicijnen krijgen omdat zij de 5 euro niet kunnen betalen?
Het uitgangspunt van de wet is dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten volledig zelf draagt. In de praktijk gebeurt dit ook regelmatig. Gelet op het wettelijk uitgangspunt van de regeling dat de onverzekerbare vreemdeling de kosten van zorg in beginsel zelf behoort te betalen, meen ik niet dat er sprake is van het opwerpen van een onredelijke financiële barrière of dat een bedrag van € 5 de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg belemmert. In echt urgente gevallen zal de apotheker zijn professionele verantwoordelijkheid nemen. Overigens merk ik op dat ook de verzekerde Nederlander, ongeacht zijn financiële situatie, voor bepaalde medicijnen een eigen bijdrage verschuldigd is.
Welke signalen heeft u ontvangen van Vluchtelingenwerk Nederland, Lampion, Pharos en Dokters van de Wereld ten aanzien van de eigen bijdrage van 5 euro die onverzekerbare vreemdelingen vanaf 1 januari 2014 moeten betalen voor geneesmiddelen? Wat is de mening van deze organisaties over deze maatregel?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden hebben apotheken, gemeenten of bijvoorbeeld hulporganisaties om onverzekerbare vreemdelingen financieel bij te staan bij het verkrijgen van medicijnen? Welke signalen heeft u dat dit nu gebeurt?
Het CVZ heeft de apothekers in het aanbestedingstraject geïnformeerd hoe om te gaan met deze regeling. Voor het CVZ is het uitgangspunt dat de apotheker deze bijdrage incasseert. Op het te vergoeden bedrag (receptregel) wordt € 5 standaard in mindering gebracht. Daarnaast heeft de apotheker uiteraard ook zijn professionele verantwoordelijkheid bij de verstrekking van medicatie. Ik vertrouw dat deze hulpverleners hier zorgvuldig mee omgaan.
Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeenten of hulporganisaties financieel bijdragen.
Bent u bereid, in overleg met betrokken organisaties, het College voor Zorgververzekeringen (CVZ) en de apothekers, te monitoren welke effecten deze eigen bijdrage heeft voor de toegankelijkheid voor onverzekerbare vreemdelingen tot noodzakelijke medicatie en de Kamer daarover binnen een jaar te informeren?
De maatregel is op 1 januari jl. ingegaan. Een inventarisatie op basis van twee maanden praktijkervaring komt mij weinig zinvol voor. Het CVZ brengt jaarlijks een monitor uit over de gefinancierde zorgverlening aan illegaal verblijvende vreemdelingen. Ik heb het CVZ gevraagd in deze monitor zo mogelijk in te gaan op de vijf-euromaatregel en zal dit meenemen in de VWS-Verzekerdenmonitor die ik jaarlijks aan uw Kamer zend.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg medische zorg voor vreemdelingen op 20 maart a.s.? Bent u bereid vóór dit overleg in een eerste inventarisatie bij Vluchtelingenwerk Nederland, Lampion, Pharos en Dokters van de Wereld na te gaan welke gevolgen deze maatregel in de praktijk heeft voor onverzekerbare vreemdelingen en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 8.
De intrekking van verblijfsvergunningen vanwege het verplaatsen van het hoofdverblijf voor studie |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de zestien intrekkingen van permanente verblijfsvergunningen van Angolese en Nigeriaanse jongeren vanwege het verplaatsen van hun hoofdverblijf naar Portugal vanwege studie?1
Kunt u in grote lijnen met betrekking tot deze groep jongeren aangeven wat hun verblijfsduur in Nederland was, wat voor verblijfsvergunningen zij hadden en waarom hun vergunning is ingetrokken?
Waarom is, hoewel de intrekking van de verblijfsvergunningen op formeel juiste gronden lijkt te hebben plaatsgevonden, niet gezocht naar een oplossing voor deze jongeren, gelet op hun zeer lange verblijfsduur in Nederland, hun permanente verblijfsvergunningen en het feit dat zij juist probeerden, binnen de Europese Unie (EU), een toekomstperspectief op te bouwen? Kunt u hierbij betrekken dat zij ook nog in Nederland woonachtig waren en niet is gebleken dat zij voornemens waren hun hoofdverblijf definitief te verplaatsen naar Portugal?
Zouden zij vanwege hun lange legale verblijf in Nederland reeds in aanmerking hebben kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of voor verblijf als EU-ingezetene? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er deze jongeren alsnog die mogelijkheid te bieden als zij bereid zijn zich aan de voorwaarden te houden?
Op welke wijze is in deze zaken meegewogen dat deze studenten hun verblijfsstatus netjes bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) hadden gemeld en zij voor hun studie in Portugal ook succesvol studiefinanciering hebben aangevraagd? Waarom heeft DUO de studenten niet voorgelicht over de risico’s van mogelijke intrekking van de verblijfsvergunning door te gaan studeren in Portugal? Heeft DUO de overheid (bv. de Dienst Immigratie en Naturalisatie of de Vreemdelingenpolitie) ingelicht over de zaken van deze studenten, als gevolg waarvan hun verblijfsvergunningen zijn ingetrokken?
De wijze waarop Bulgarije omgaat met asielzoekers |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in Bulgarije een wetsvoorstel aanhangig is gemaakt teneinde asielzoekers standaard bij binnenkomst in detentie te plaatsen?1
Ter implementatie van de EU-Kwalificatierichtlijn (nr. 2011/95) en de EU-Opvangrichtlijn (nr. 2013/33) heeft de Bulgaarse regering een voorstel van wet tot wijziging van de Bulgaarse Asiel- en Vluchtelingenwet ter overweging aangeboden aan het Bulgaarse parlement. Naar verwachting worden de voorgestelde wijzigingen deze week behandeld door de mensenrechtencommissie van het Bulgaarse parlement. Door enkele ngo’s is de kritiek geuit dat het wetsvoorstel geen correcte uitvoering geeft aan de EU-richtlijnen.
Ik ben van mening dat de Nederlandse regering terughoudendheid past bij het uiten van standpunten over aanhangige wetsvoorstellen in andere EU-lidstaten. Het is aan het Bulgaarse parlement om deze wetsvoorstellen te beoordelen en goed te keuren of te amenderen volgens de nationale processen. Bovendien is het in de eerste plaats niet aan de Nederlandse regering, maar is het aan de Europese Commissie om te controleren of de EU-richtlijnen op correcte wijze in de nationale wet- en regelgeving van de individuele lidstaten zijn geïmplementeerd. Via de gebruikelijke weg en procedure zal de Bulgaarse regering, na aanname van het wetsvoorstel door het parlement, het wetsvoorstel notificeren bij de Europese Commissie, zodat deze haar controlerende taak kan uitvoeren.
Klopt dit bericht? Wat beoogt deze wet en wanneer treedt deze wet naar verwachting in werking in Bulgarije?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze wet zich tot de huidige wijze waarop in Bulgarije asielzoekers worden opgevangen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze wet zich tot Europese verdragen en richtlijnen, zoals de Opvangrichtlijn, waaraan alle lidstaten gebonden zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Bulgarije wordt beschuldigd van het verstrekken van gegevens over Syrische asielzoekers aan de Syrische ambassade?2
Desgevraagd heeft het Bulgaarse ministerie mij, via de Nederlandse ambassade in Bulgarije, geïnformeerd dat het hier ging om vreemdelingen die geen asielprocedure hadden lopen en vrijwillig wilden terugkeren naar het land van herkomst en die van documenten moesten worden voorzien.
Welke signalen heeft u dat Bulgarije zich hieraan schuldig maakt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat beide bovenstaande ontwikkelingen in Bulgarije zorgwekkend zijn en dat Bulgarije hier in de JBZ Raad over moet worden aangesproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit laatste op de komende JBZ Raad aan de orde te stellen?
In mijn antwoord op uw vragen 2 tot met 4 heb ik u aangegeven dat terughoudendheid past bij het interveniëren in het wetgevingsproces in een andere EU-lidstaat.
Op welke wijze kan Nederland op verantwoorde wijze waarborgen dat asielzoekers in het kader van de Dublin-verordening nog aan Bulgarije kunnen worden overgedragen, zonder dat strijd kan ontstaan met artikel 3 van het Europees Verdag voor de Rechten van de Mens? Bent u bereid in dit verband de algemene signalen serieus te nemen en de belangen van individuele asielzoekers voorop te stellen?
Duidelijk is dat door de sterk toegenomen asielinstroom het asielstelsel en de opvangvoorzieningen in Bulgarije onder bijzondere druk zijn komen te staan. Op 14 oktober van dit jaar heeft de Bulgaarse regering het EASO gevraagd om technische en operationele ondersteuning bij het verbeteren van het asiel- en opvangsysteem. Het EASO heeft positief op dit verzoek gereageerd en de afspraak is gemaakt dat de EASO asielondersteuningteams tot september 2014 in Bulgarije aanwezig zullen zijn. Het kabinet is bereid een substantiële bijdrage te leveren aan deze asielondersteuningteams. Daarenboven heeft het kabinet een substantiële financiële bijdrage geleverd voor opvang van Syrische vluchtelingen in Bulgarije. Ook de UNHCR heeft laten weten de Bulgaarse regering ondersteuning te gaan bieden bij het behandelen en de opvang van asielzoekers. Deze ontwikkelingen laten onverlet dat de situatie in Bulgarije zorgelijk blijft en nauwlettend zal worden gevolgd, ook in het kader van de overdrachten die op grond van de EU-Dublinverordening kunnen plaatsvinden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de JBZ Raad op 4 december 2013?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De mogelijkheid voor getraumatiseerde asielzoekers om in de verkorte asielprocedure hun asielrelaas volledig naar voren te brengen |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met signalen dat getraumatiseerde asielzoekers moeite kunnen hebben om in het eerste en nader gehoor hun asielrelaas volledig naar voren te brengen? Zo ja, welke omvang heeft dit probleem?1
De signalen die door de Stichting Vrouwen tegen Uitzetting zijn afgegeven zijn mij bekend. Of er daadwerkelijk sprake is van een probleem of wat de omvang daarvan is, kan ik op basis van die signalen niet aangegeven. Zoals aan uw Kamer is toegezegd wordt de asielprocedure die in juli 2010 in werking is getreden geëvalueerd. Hierin zal worden ingegaan op de kwaliteit van de verbeterde asielprocedure. Zoals aangegeven in de reactie op de – tijdens het begrotingsdebat ingediende – motie van het lid Maij wordt de evaluatie uitgevoerd in de winter en het voorjaar van 2014. Het rapport van de evaluatie worden rond de zomer van 2014 verwacht. Vanzelfsprekend wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Welk aanvullend beleid en welke maatregelen in de uitvoering bestaan er om deze problemen te ondervangen en te waarborgen dat deze groep asielzoekers zoveel mogelijk in staat gesteld wordt om het asielrelaas volledig naar voren te brengen? Deelt u de mening dat dit voor asielzoekers cruciaal is, nu hun verklaringen bepalend zijn voor de beslissing op de asielaanvraag?
In het kader van de verbeterde asielprocedure is een aantal maatregelen ingevoerd, die er specifiek op zijn gericht om ervoor te zorgen dat asielzoekers op een goede manier hun asielrelaas naar voren kunnen brengen.
Zo is er een rust- en voorbereidingstermijn van minimaal 6 dagen ingevoerd, waarbinnen de asielzoeker zich met behulp van VluchtelingenWerk Nederland en zijn advocaat kan voorbereiden op de algemene asielprocedure en tevens kan uitrusten en bijkomen van de reis naar Nederland. Een belangrijk onderdeel van deze rust- en voorbereidingstermijn betreft tevens de invoering van het medisch advies. Dit wordt uitgevoerd door MediFirst en is erop gericht om eventuele beperkingen te onderkennen ten aanzien van het horen en beslissen als gevolg van medische problematiek. De IND houdt tijdens de procedure rekening met dit advies van MediFirst en kan er in dit kader bijvoorbeeld voor kiezen om een nader gehoor niet in de algemene, maar in de verlengde asielprocedure te laten plaatsvinden.
Daarnaast bevat de asielprocedure ook andere zorgvuldigheidswaarborgen, die ertoe bijdragen dat een asielzoeker de gelegenheid krijgt om zijn relaas zo volledig mogelijk te doen. Elke asielzoeker heeft bijvoorbeeld de mogelijkheid om, samen met zijn advocaat, correcties en aanvullingen in te dienen op verslagen van gehoor. Ten slotte heeft iedere asielzoeker de mogelijkheid om beroep in te dienen tegen de afwijzing van de asielaanvraag door de IND. In dit kader is relevant dat met invoering van de verbeterde asielprocedure, de reeds bestaande ex nunc-toets in beroep is verruimd waardoor de rechter ook relevante feiten en omstandigheden die na de beslissing zijn aangevoerd in de beoordeling van het beroep kan betrekken.
Op welke wijze is ook in de verkorte 8-dagen procedure (algemene asielprocedure) gewaarborgd dat getraumatiseerde asielzoekers, die bijvoorbeeld een verkrachting of een moordpartij hebben meegemaakt, extra zorgvuldig benaderd worden en extra gelegenheid hebben om deze ervaringen met gehoormedewerkers te kunnen delen?
Zoals ik reeds heb aangegeven in het antwoord op vraag 2, speelt het medisch advies van MediFirst hierbij een belangrijke rol. Wanneer MediFirst in het advies aan de IND vermeldt dat sprake is van beperkingen op grond van medische problematiek, houdt de IND daar rekening mee in de procedure. In de praktijk kan dit er, los van de beslissing om een nader gehoor niet in de algemene asielprocedure te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld toe leiden dat tijdens een gehoor extra vaak wordt gepauzeerd om de vreemdeling op adem te laten komen of dat wordt gezorgd voor de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon tijdens het gehoor.
Daarnaast heeft de directie Asiel van de IND in 2012 besloten dat alle medewerkers die zich bezighouden met het horen en beslissen in asielzaken verplicht de cursus Interviewing Vulnerable Persons dienen te volgen. In deze cursus, een van de cursussen binnen het European Asylum Curriculum van het EASO, leren medewerkers onder andere technieken aan die zij kunnen toepassen wanneer zij bijvoorbeeld getraumatiseerde asielzoekers horen.
Welke signalen heeft u, mede gelet op het toenemende aantal herhaalde asielaanvragen, dat het in die verkorte procedure vaker voorkomt dat asielzoekers later in de procedure nog aanvullingen op hun asielrelaas hebben of dat traumatische ervaringen in een later stadium in de asielprocedure nog worden opgebracht?
Er is geen eenduidige oorzaak aan te wijzen voor de hoogte van het aantal ingediende tweede en volgende asielaanvragen. Meerdere factoren spelen daarbij een rol. Soms is de aanleiding voor het indienen van een tweede of volgende aanvraag gelegen in nieuw beleid en/of een verslechtering in de situatie in het land van herkomst. Uiteraard kan het ook voorkomen dat asielzoekers pas tijdens een nieuwe asielaanvraag traumatische gebeurtenissen vermelden of dat zij dit in een later stadium van een lopende procedure doen.
Op welke wijze kunnen getraumatiseerde asielzoekers later in de procedure verzuimen herstellen als die aanwijsbaar onvermeld zijn gebleven vanwege (te) traumatische ervaringen?
Zoals eveneens aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan een asielzoeker nog tijdens de algemene asielprocedure wijzigingen en aanvullingen inbrengen op het verslag van de gehoren. Daarnaast kan tegen het besluit van de IND in beroep worden gegaan, waar in het kader van de ex nunc-toetsing in beroep, eventuele relevante «nieuwe» feiten en omstandigheden naar voren kunnen worden gebracht en door de rechtbank in beroep worden meegenomen. Verder heeft de asielzoeker de mogelijkheid om een nieuwe (herhaalde) asielaanvraag in te dienen waarin deze verzuimen ook kunnen worden hersteld. Bij de beoordeling of er sprake is van feiten en omstandigheden die de asielzoeker redelijkerwijs niet eerder had kunnen inbrengen kan de IND rekening houden met de persoonlijke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de traumatische ervaringen, van betrokkene.
De veiligheidssituatie in Somalië en de terugkeer van Somalische asielzoekers naar Somalië |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitgezette Somaliër gewond bij bomaanslag»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Het is mij bekend dat de situatie in Somalië zorgwekkend is en dat er sprake is van gewelddadigheden zowel in Mogadishu als in overige delen van het land.
De omstandigheid dat een onlangs teruggekeerde Somaliër gewond is geraakt bij een aanslag is zeer betreurenswaardig.
In de asielbeoordeling worden alle aangevoerde feiten en omstandigheden meegewogen en wordt ook de algemene situatie in een land in aanmerking genomen. Indien wordt vastgesteld dat een vreemdeling geen individualiseerbaar en voorzienbaar risico loopt op vervolging of mensenrechtenschendingen wordt geen asielvergunning verleend en is terugkeer aan de orde. In uitzonderlijke situaties van willekeurig en wijdverspreid geweld wordt aangenomen dat eenieder bij terugkeer een reëel risico loopt op grond van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De situatie in Mogadishu en overige delen van Somalië wordt op dit moment niet op die manier gekwalificeerd. Dit neemt niet weg dat ik zoals gezegd onderken dat er in Somalië sprake is van een zorgwekkende situatie die gekenmerkt wordt door conflicten en geweld. Het is nooit uit te sluiten dat een vreemdeling, hoe betreurenswaardig ook, na een zorgvuldige individuele beoordeling inclusief rechterlijke toetsing, na terugkeer in zijn herkomstland slachtoffer wordt van willekeurig geweld.
Wat is de laatste stand van zaken omtrent de veiligheidssituatie in Somalië, met name in Mogadishu en in Zuid- en Centraal Somalië? Is het huidige ambtsbericht nog voldoende actueel? Wanneer volgt een nieuw ambtsbericht?
Eind december 2013 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een nieuw algemeen ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Somalië. Aan de hand daarvan zal ik bepalen of het toelatingsbeleid voor Somalische asielzoekers gehandhaafd kan blijven of dat het beleid aanpassing behoeft. In het huidige beleid is meegewogen dat de situatie in het land, zoals ik in antwoord op vraag 1 al opmerkte, zorgwekkend is en fluctueert. In het geval van een beleidswijziging zal ik de Tweede Kamer daarover informeren.
Een ambtsbericht is een deskundigenbericht. Het ziet altijd op de periode voorafgaand aan het verschijnen daarvan zodat het alleen op het moment van verschijnen echt actueel kan zijn. De IND kan ook informatie uit andere objectieve bronnen gebruiken voor een oordeel over de situatie in het land van herkomst.2 In asielprocedures worden in voorkomende gevallen ook dergelijke bronnen aangevoerd en betrokken.
Hoeveel vrijwillige en gedwongen terugkeer heeft dit jaar plaatsgevonden naar Somalië, uitgesplist naar Mogadishu en overige plaatsen in Somalië?
Het algemene uitgangspunt ten aanzien van terugkeer is dat er wordt teruggekeerd naar het land van herkomst en het is aan de vreemdeling zelf om te bepalen waar heen hij zich in zijn land begeeft. Er wordt dan ook niet geregistreerd naar welke plaats een vreemdeling zelfstandig of gedwongen terugkeert. In het geval van Somalië is bekend dat het reizen door het land voor bepaalde groepen onder omstandigheden onveilig kan zijn (bijvoorbeeld het reizen door gebied onder controle van Al-Shabaab) en hiermee wordt in het toelatingsbeleid rekening gehouden. In het geval van Somalië geldt dat gedwongen terugkeer praktisch gezien enkel mogelijk is via Mogadishu.
In veel gevallen worden door de Dienst Terugkeer en Vertrek bij (gedwongen) terugkeer naar Somalië beperkte financiële middelen beschikbaar gesteld om de persoon in staat te stellen binnen het land verder te reizen. Bij zelfstandige terugkeer krijgt een vreemdeling in elk geval van de Dienst Terugkeer en Vertrek financiële middelen ter beschikking. Een vreemdeling kan ook zelfstandig terugkeren met ondersteuning van een NGO.
In 2013 zijn circa 40 Somaliërs zelfstandig teruggekeerd naar Somalië en minder dan 10 Somaliërs gedwongen teruggekeerd naar Somalië.3
Hoeveel uitgeprocedeerde Somaliërs verblijven nog in Nederland en wachten totdat zij kunnen terugkeren? Hoeveel gedwongen uitzettingen naar Somalië zijn er in voorbereiding?
Afgezien van de enkele weken die de voorbereiding van feitelijk vertrek in beslag kan nemen, hoeft een vreemdeling niet te wachten tot hij kan terugkeren aangezien zelfstandige terugkeer naar het herkomstland mogelijk is. Zelfstandige terugkeer naar Somalië vindt ook daadwerkelijk plaats zoals uit mijn antwoord op vraag 3 blijkt. De inzet is gericht op zelfstandige terugkeer.
Voor zover uw vraag ziet op het aantal uitgeprocedeerde Somaliërs in Nederland, meld ik u dat de Dienst Terugkeer en Vertrek 480 vreemdelingen met de gestelde Somalische nationaliteit in de caseload heeft.4 Dit betreft een momentopname. Bovendien zijn dit niet allemaal vreemdelingen die naar Somalië moeten terugkeren. Binnen deze groep bevinden zich onder andere vreemdelingen die op grond van de Dublin II-Verordening overgedragen kunnen worden aan een andere Europese lidstaat.
Voor zover met de vraag wordt bedoeld in hoeveel gevallen een vlucht in het kader van een gedwongen uitzetting thans daadwerkelijk staat gepland, kan ik uw Kamer het volgende mededelen. Met de Somalische regering in Mogadishu bestaat een Memorandum of Understanding dat ook ziet op gedwongen terugkeer. De Somalische autoriteiten hebben de geldigheid van het, met de tijdelijke regering gesloten, MoU bevestigd en op basis van de afspraken in het MoU hebben dit jaar – voor het eerst sinds 2010 – enkele uitzettingen naar Somalië plaatsgevonden. Tegen de achtergrond dat Somalië met verschillende Europese landen in gesprek is over terugkeer, heeft de Somalische regering Nederland recent laten weten aanvullende werkafspraken aan het MoU te willen maken voordat gedwongen terugkeer vanuit Nederland weer kan plaatsvinden. Op 28 november jl. heeft de Nederlandse ambassadeur in Nairobi gesproken met de Somalische president. In dit gesprek heeft de president aangegeven begrip te hebben voor de Nederlandse positie dat uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers naar Somalië moeten terugkeren en aangegeven een snelle overeenkomst over aanvullende werkafspraken te steunen. Hierover is nader overleg met de verantwoordelijke Somalische bewindslieden nodig. Nederland probeert zo snel mogelijk over deze aanvullende afspraken met Somalië in overleg te gaan. Tegen de achtergrond van de (her)benoemingen van het Somalische kabinet, wordt verwacht dat deze gesprekken vanaf februari 2014 kunnen plaatsvinden.
Op dit moment zijn er door de DT&V dan ook geen vluchten geboekt voor gedwongen terugkeer naar Somalië en met vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting naar Somalië wordt op dit moment terughoudend omgegaan.
Wat zijn de laatste standpunten en zienswijzen van gespecialiseerde hulporganisaties, zoals Amnesty International, Vluchtelingenwerk Nederland en UNHCR over de veiligheidssituatie in en terugkeermogelijkheden naar Somalië?
Amnesty International kan zich niet vinden in het besluit om uitzettingen naar Somalië te hervatten, gezien de instabiele veiligheidssituatie daar.5 Vluchtelingenwerk Nederland meent dat uitzettingen naar Zuid- en Centraal-Somalië voorbarig en onverantwoord zijn. UNHCR raadt gedwongen terugkeer naar Zuid- en Centraal-Somalië af vanwege de nog altijd alom aanwezige mensenrechtenschendingen in Somalië door alle betrokken partijen, met name in Zuid- en Centraal-Somalië. Ten aanzien van Noord-Somalië overweegt UNCHR alleen uit te zetten als er een duidelijke clanverwantschap is.6 UNHCR verbindt aan zijn standpunt over gedwongen terugkeer niet zonder meer de conclusie dat een vreemdeling die niet gedwongen kan terugkeren ook een verblijfsvergunning moet krijgen in het land van verblijf.
In het Nederlandse systeem wordt in het toelatingsbesluit getoetst of de vreemdeling bij terugkeer gevaar zal lopen, en het niet-toelaten tot Nederland leidt ertoe dat een vreemdeling moet terugkeren.
Nederland deelt niet de conclusie van voornoemde organisaties dat (gedwongen) terugkeer in alle gevallen onveilig is: als na een zorgvuldige individuele toets is vastgesteld dat een vreemdeling geen gevaar loopt in Somalië, kan terugkeer plaatsvinden. Zelfstandig vertrek vindt in de praktijk plaats en hierop is de inzet gericht. Indien een vreemdeling niet zelfstandig terugkeert, is gedwongen terugkeer aan de orde en dit heeft zoals gezegd in het afgelopen jaar enkele malen plaatsgevonden.
Welk asiel- en terugkeerbeleid hanteren de ons omringende landen met betrekking tot Somalië?
Op 18 december 2013 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een brief opgesteld over het beleid van enkele omringende landen ten aanzien van Somalië.7 Kort weergegeven blijkt hieruit het volgende. Alle beschreven landen toetsen asielaanvragen van Somaliërs individueel. Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk merken geen delen van Somalië aan als 15c-gebied. In Mogadishu was volgens Duitsland tot april 2013 sprake van een 15c-situatie en volgens het Verenigd Koninkrijk was dit tot oktober 2012 het geval. Zweden merkte tot november 2012 geheel Zuid- en Centraal-Somalië aan als 15c-gebied. België kwalificeert geheel Zuid- en Centraal-Somalië als 15c-gebied. Van Denemarken is overigens nog geen informatie ontvangen.
Zelfstandige terugkeer naar Somalië heeft in het afgelopen jaar vanuit alle beschreven landen plaatsgevonden en gedwongen terugkeer naar Somalië vond in het afgelopen jaar plaats vanuit het Verenigd Koninkrijk.
Heeft u kennisgenomen van de «immediate measure» die het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) ten aanzien van Nederland heeft getroffen voor het bieden van basale bestaansvoorzieningen door de overheid aan burgers, waaronder ook vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf?1
Ja. Bij brief van 5 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het voorlopig standpunt dat het ECSR heeft ingenomen in een collectieve klacht van de Conferentie van Europese Kerken tegen Nederland (CEC t. Nederland).
Deelt u de mening dat, nu dit een nieuw instrument zonder precedent betreft, u de afdeling Advisering van de Raad van State zo snel mogelijk voorlichting zou kunnen vragen over de reikwijdte, de mate van juridische binding en de gevolgen voor de toetsing door rechters, van een door het ESCR ten aanzien van Nederland getroffen «immediate measure»? Zo ja, wanneer vraagt u de afdeling Advisering van de Raad van State hierom?
Zoals toegelicht in mijn brief van 5 november jl. deel ik uw constatering dat de «immediate measure» een nieuw instrument betreft van het ECSR. Het comité heeft dit instrument in 2011 geïntroduceerd en neergelegd in regel 36 van het Procesreglement. Er zijn geen precedenten waaruit een statenpraktijk ten aanzien van deze voorlopige standpunten valt af te leiden. Ik deel de mening van de PvdA dat een dergelijk nieuw instrument zich leent voor voorlichting door de afdeling advisering van de Raad van State.
In navolging van uw vraag heb ik de afdeling advisering van de Raad van State om voorlichting gevraagd over de reikwijdte van de «immediate measure», de mate van juridische binding en de gevolgen voor de toetsing door nationale rechters.
Welke bepalingen in het Europees Sociaal Handvest en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens omvatten het relevante juridisch kader dat bepaalt of Nederland, en daarmee alle andere lidstaten, gehouden zijn alle op het grondgebied verblijvende burgers, inclusief niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen, basale bestaansvoorzieningen te bieden?
Het antwoord op de vraag naar het juridisch kader rond basale bestaansvoorzieningen is bij uitstek te vinden in het (herziene) Europees Sociaal Handvest.
Een belangrijke bepaling is de eerste paragraaf van de Bijlage bij het Handvest, die de werkingssfeer van het Handvest bevat. Bepaald is dat onder de werking van het Handvest slechts die vreemdelingen zijn begrepen die onderdaan zijn van andere Partijen bij het Handvest en die legaal verblijven of rechtmatig werkzaam zijn op het grondgebied van de betrokken Partij. Hieruit blijkt dat de verdragsluitende partijen, waaronder Nederland, expliciet beoogd hebben grenzen te stellen aan de werkingssfeer van het Handvest en daarvan met name illegaal op hun grondgebied verblijvende personen uit te sluiten. Dit wordt bijvoorbeeld ook bevestigd in een Resolutie van het Comité van Ministers van 7 juli 20102. In deze resolutie erkent het Comité van Ministers dat de personele reikwijdte van het (herziene) ESH in de Bijlage bij dit Handvest is begrensd.
Nu de vraag ook verwijst naar het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) merkt de regering op dat met name artikel 3 EVRM inzake het verbod van onmenselijke behandeling van belang is, en wel in tweeërlei opzicht. Allereerst kent dit verdrag niet de beperkte reikwijdte die het Europees Sociaal Handvest kent. Een ieder die zich in Nederland bevindt, ongeacht juridische status, kan zich dan ook beroepen op het verbod van onmenselijke behandeling indien het zo zou zijn dat het onthouden van basale bestaansvoorzieningen daartoe zou leiden. Ten tweede is het EVRM van belang omdat, zoals bevestigd in vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), de partijen bij het verdrag de bevoegdheid hebben om te bepalen wie zij toelaten op hun grondgebied en wie niet. Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat rekening wordt gehouden met de verblijfstatus van vreemdelingen en de plichten die de Staat zou hebben om bepaalde rechten te waarborgen.3 Een «fair balance» dient te worden gevonden tussen de eisen die voortvloeien uit de bescherming van fundamentele mensenrechten en de belangen van de Staat om een vreemdelingenbeleid te voeren met een effectief terugkeerbeleid. De Nederlandse regering is van mening een evenwichtige balans te hebben gevonden. Zo zijn uitzonderingen aangebracht op de toepassing van het koppelingsbeginsel (artikel 10 Vreemdelingenwet) met het oog op de genoemde medisch noodzakelijke zorg en de toegang tot onderwijs voor minderjarigen. Ook krijgen gezinnen met minderjarige kinderen onderdak in een gezinslocatie om te voorkomen dat kinderen in een humanitaire noodsituatie terechtkomen. In gevallen waarin er medische reisbeletselen bestaan krijgen vreemdelingen op die grond rechtmatig verblijf en opvang, hetgeen bijvoorbeeld ook het geval is bij zwangerschap (in de periode voorafgaande aan de bevalling alsmede de periode daarna). Daarnaast krijgen vreemdelingen die bereid zijn om actief te werken aan hun terugkeer onderdak van de Rijksoverheid om zo het vertrek te realiseren.
Op welke wijze waarborgen andere lidstaten, waaronder Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk, België, Zweden en Denemarken, dat deze basale bestaansvoorzieningen ook voor niet rechtmatige vreemdelingen verzekerd zijn?
Om goed te kunnen beoordelen op welke wijze andere lidstaten invulling geven aan het vereiste van een «fair balance» in het waarborgen van voorzieningen voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf, dient in beginsel het volledige wettelijk stelsel van een lidstaat in ogenschouw te worden genomen met daaraan gekoppeld de wijze waarop dit in de praktijk wordt toegepast. De keuzes die de verschillende lidstaten maken in de opvang en voorzieningen voor niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen zijn immers sterk afhankelijk van het eigen (wettelijk) systeem en daarom onderling lastig te vergelijken.
In Denemarken en Zweden is de omvang van de ondersteuning die vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf krijgen afhankelijk van de mate waarin de betrokken vreemdeling meewerkt aan zijn vertrek. Maar ook als de vreemdeling niet meewerkt aan zijn vertrek, wordt een vorm van ondersteuning (onderdak, eten en kleding) geboden. Een vergelijkbaar uitgangspunt lijkt ook te worden gehanteerd in Duitsland.
In België is het recht op voorzieningen (materiële hulp) gekoppeld aan de vaststelling of er nog steeds een lopende asielprocedure is. Daarbij gelden soms uitzonderingen, bijvoorbeeld in geval van tweede of opvolgende asielaanvragen. In dat laatste geval kunnen de voorzieningen worden beperkt tot medische begeleiding. Na een negatieve beslissing over de asielaanvraag worden de voorzieningen in beginsel stopgezet. Daar bestaan in welomschreven gevallen uitzonderingen op zoals in geval van zwangerschap van de betrokken vreemdeling. Dit sluit aan bij de systematiek van artikel 64 van de Vreemdelingenwet in Nederland. Voor zover de medische situatie van dien aard is (bijvoorbeeld een vergevorderde zwangerschap) dat hierdoor het vertrek tijdelijk wordt belemmerd, kan de vreemdeling uitstel van vertrek vragen waaraan bij toekenning recht op opvang is gekoppeld.
Groot-Brittannië kent een vergelijkbare systematiek. Vreemdelingen van wie de asielaanvraag is afgewezen komen slechts in welomschreven situaties in aanmerking voor voorzieningen («section 4 support»), bijvoorbeeld in geval een vreemdeling alle redelijke stappen zet om Groot-Brittannië te verlaten. De ondersteuning bestaat uit onderdak en een wekelijkse financiële bijdrage.
In Spanje wordt de hulp stopgezet zodra een asielzoeker niet meer in een asielprocedure zit. Er zijn wel humanitaire ondersteuningsprogramma’s voor niet-rechtmatige vreemdelingen, maar deze zijn veelal gericht op bijzonder kwetsbare personen.
Blijkens het rapport van de ACVZ uit maart 2012 is in Frankrijk het recht op de meeste voorzieningen aan rechtmatig verblijf gekoppeld. Huisvesting is een constitutioneel erkend recht en via de rechter afdwingbaar. Uitgeprocedeerde asielzoekers die niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst hebben in Frankrijk niet langer recht op asielopvang, maar kunnen, in ieder geval wettelijk gezien, in de noodopvang terecht.
Overdrachten van vreemdelingen op grond van de Dublin-verordening |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bejaarde Iraakse vrouw in vreemdelingendetentie»?1
Ja.
Welke criteria hanteert Nederland om te bepalen of een vreemdeling vanwege een humanitaire clausule in de Dublin-verordening niet overgedragen wordt aan een andere eerstverantwoordelijke lidstaat?
Zoals uw Kamer bekend is, acht ik het niet wenselijk om in de beantwoording van Kamervragen in te gaan op individuele aspecten van een zaak. Wel licht ik graag het relevante beleid toe.
Ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat bevat hoofdstuk III van de EU-Dublinverordening, nr. 343/2003, een lijst van hiërarchisch gerangschikte bindende criteria. De humanitaire clausule van de Verordening geeft de lidstaten de mogelijkheid om af te wijken van deze bindende verantwoordelijkheidscriteria om gezinsleden en andere afhankelijke familieleden bij een te brengen als dat nodig is om humanitaire redenen. Deze humanitaire clausule is vastgelegd in artikel 15 van de Verordening. Dit artikel bepaalt in het tweede lid dat wanneer de ene betrokkene afhankelijk is van de hulp van de andere wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, de lidstaten er normaliter voor zorgen dat de asielzoeker kan blijven bij of wordt herenigd met een familielid dat zich op het grondgebied van een van de lidstaten bevindt, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden.
Door de betrokken asielzoeker dient te worden aangetoond dat deze zich ten aanzien van het familielid in een situatie van afhankelijkheid bevindt wegens -bijvoorbeeld- een hoge leeftijd en dat deze voor hem kan zorgen. Hiertoe is in de Dublin Uitvoeringsverordening, nr. 1560/2003, opgenomen dat de beoogde situaties van afhankelijkheid zo veel mogelijk worden beoordeeld op grond van objectieve elementen, zoals medische attesten. Wanneer dergelijke elementen niet voorhanden zijn of niet kunnen worden overgelegd, kunnen de humanitaire redenen alleen worden geacht te zijn bewezen op grond van door de betrokken personen verstrekte overtuigende inlichtingen.
In welke mate speelt bij die beoordeling een rol dat de naaste familie van betrokkene in Nederland woont, en dat het oudere of kwetsbare vreemdelingen betreft, die wellicht ook in bepaalde mate afhankelijk zijn?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate gaat de vergelijking op dat de overheid, net als bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen, ook bij andere kwetsbare groepen, terughoudender zou kunnen zijn bij het kiezen voor een Dublin-overdracht, zeker als er in Nederland familie verblijft?
Deze vergelijking gaat niet op. In het arrest van 6 juni 2013 in zaaknummer C-648/11 heeft het EU-Hof van Justitie verklaard welke lidstaat ingevolge artikel 6 van de Dublinverordening primair verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van een alleenstaande minderjarige vreemdeling. Daarentegen ziet de toepassing van de humanitaire clausule op de kwestie of dient te worden afgezien van een overdracht aan de primair verantwoordelijke lidstaat.
Wat zijn de belangrijkste ijkpunten van de jurisprudentie van het Hof van Justitie met betrekking tot het toepassen van de humanitaire clausule door de lidstaten?
In zijn arrest van 6 november 2012 in zaaknummer C-245/11 heeft het Hof van Justitie prejudiciële vragen beantwoord over artikel 15, tweede lid, Dublinverordening. Het Hof heeft toegelicht dat deze bepaling zowel ziet op de situatie dat de familieleden – tussen wie een afhankelijkheidsrelatie bestaat- op het grondgebied van verschillende lidstaten verblijven, als op de situatie dat dezen zich reeds op het grondgebied van een en dezelfde lidstaat bevinden en dus reeds herenigd zijn. Tevens heeft het Hof toegelicht dat artikel 15, tweede lid zowel ziet op de situatie dat de asielzoeker afhankelijk is van zijn gezins- of familieleden, als op de situatie dat juist het gezins- of familielid afhankelijk is van de asielzoeker. Voorts valt uit het arrest af te leiden dat wanneer in het land van herkomst familiebanden bestonden, moet worden nagegaan of de asielzoeker of de persoon die met de asielzoeker familiebanden heeft daadwerkelijk hulp nodig heeft en, in voorkomend geval, of diegene die de hulp moet verlenen daartoe in staat is. Ook heeft het Hof benadrukt dat wanneer zich een situatie van afhankelijkheid in de zin van artikel 15, lid 2 voordoet, op de betrokken lidstaat de verplichting rust om ervoor te zorgen dat de asielzoeker kan blijven bij het andere familielid. De lidstaat kan slechts afwijken van deze verplichting indien een dergelijke afwijking gerechtvaardigd is op grond van een uitzonderlijke situatie.
Welke noodzaak bestaat er om kwetsbare vreemdelingen die opvang bij familie hebben en daarmee in beeld zijn van de overheid, desondanks te detineren als zij niet (volledig) bereid zijn mee te werken aan terugkeer?
Zonder in te gaan op de individuele zaak kan ik aangeven dat, in situaties waarin een vertrekplichtige vreemdeling niet werkt aan vertrek, deze als uiterste middel in vreemdelingenbewaring kan worden geplaatst. Er dient dan een reëel risico op onttrekking aan het toezicht en daadwerkelijk zicht op uitzetting te zijn. Bij het opleggen van toezichtmaatregelen is er bijzondere aandacht voor kwetsbare personen, zoals vreemdelingen met psychische of medische problematiek. Voorafgaand aan de inbewaringstelling wordt altijd onderzocht of de toepassing van een lichtere maatregel mogelijk is.
Het enkele feit dat een vreemdeling behoort tot een kwetsbare groep, betekent niet dat de vertrekplicht niet langer geldt of dat bewaring niet tot de mogelijkheden behoort, na afweging van lichtere toezichtmaatregelen. Gedurende de bewaring ontvangt de vreemdeling de zorg die deze naar het oordeel van de inrichtingsarts behoeft.
Indien nodig kan een kwetsbare vreemdeling op de Extra Zorg Afdeling (EZA) worden geplaatst, waar extra begeleiding kan worden geboden.
De uitspraken van de president van de Europese Centrale Bank (ECB) over het ontzien van junior obligatiehouders |
|
Marit Maij (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Draghi Challenges EU Bank-Aid Rules Over Forced Losses» van 21 oktober op de website van Bloomberg?1
Ja
Bent u het ermee eens dat het ontzien van junior obligatiehouders bij het herstructureren of afwikkelen van probleembanken strijdig is met de Nederlandse inzet om in de Europese bankenunie de financiële risico’s zo ver mogelijk terug te duwen naar de banken en de financiële markten?
Ja
Kunt u bevestigen dat de uitgelekte brief van president Draghi, waarvan de authenticiteit door een woordvoerder van de Europese Centrale Bank (ECB) is bevestigd, niet tot een wijziging in de Nederlandse inzet leidt om private partijen zoveel als verantwoord mogelijk te laten bijdragen aan de herstructurering of afwikkeling van banken?
Ja. Ik hecht grote waarde aan het ontzien van de belastingbetaler van de kosten van problemen bij banken. Ik sta dan ook achter de nieuwe staatssteunregels van Eurocommissaris Almunia ten aanzien van bankensteun en de daarin aangescherpte eisen voor het dragen van verliezen door de private investeerders van een bank. Hiermee worden de problemen teruggelegd bij diegenen die de risico’s hebben genomen. Daarnaast hecht ik grote waarde aan snelle inwerkingtreding van de regels voor bail-in in de «Bank Recovery and Resolution Directive» (BRRD).
Hoe verhouden de uitspraken van president Draghi van de ECB, in zijn brief aan Commissaris Almunia van de Europese Commissie, zich tot het politieke akkoord in de ECOFIN Raad van 27 juni 2013 over de resolutie of herstructurering van zwakke banken alsmede tot de overeengekomen minimale bail-in van 8% van de passiva van een bank?
De uitspraken van de heer Draghi in de door u aangehaalde brief refereren aan de nieuwe staatssteunregels ten aanzien van steun aan banken van de Europese Commissie.
Het door u aangehaalde politieke akkoord over de resolutie van banken en de minimale bail-in van 8% van de totale passiva van een bank betreft het Raadsakkoord over de BRRD waarover de Raad momenteel onderhandelt met het Europees Parlement. Zolang de BRRD niet van kracht is, gelden alleen de eerdergenoemde staatssteunregels. De uitspraken van de heer Draghi doen in die zin niets af aan het bereikte akkoord over de BRRD.
Gaat u zich ervoor inzetten dat de geformuleerde wens junior obligatiehouders te ontzien er niet toe leidt dat de Europese balance sheet assessment en stresstest, uitgevoerd door de ECB en de Europese Bankenautoriteit (EBA), wordt afgezwakt?
Ik hecht grote waarde aan een grondige en diepgaande doorlichting van bankbalansen als basis voor een goed functionerende bankenunie. Het voorbereidende werk binnen de ECB met betrekking tot de aankomende «Comprehensive Assessment», samengevat in de op 23 oktober door de ECB gepubliceerde communicatie, wekt vertrouwen in de noodzakelijke striktheid en diepgang van deze exercitie. Dit vertrouwen wordt onder meer gesterkt door de sterke coördinatie vanuit de ECB, de betrokkenheid van onafhankelijke derde partijen en het gebruik van geharmoniseerde en strenge definities ter vaststelling van eventuele verliezen.
Gaat u ervoor waken dat de door Commissaris Almunia genoemde exceptionele omstandigheden die ertoe kunnen leiden af te zien van een afschrijven van junior obligatiehouders zeer stringent worden geïnterpreteerd in de zin dat deze omstandigheden zich alleen voordoen als de financiële stabiliteit in gevaar zou komen?2
De Europese Commissie heeft een eigenstandige verantwoordelijkheid in de toepassing van de staatssteunregels. Zoals de Europese Commissie zelf aangeeft in de herziene staatssteunregels, is een dergelijke uitzondering alleen aan de orde wanneer maatregelen leiden tot een gevaar voor de financiële stabiliteit of disproportionele resultaten. Ook naar het oordeel van het kabinet is het van groot belang dat deze uitzondering alleen in zeer bijzondere omstandigheden wordt toegepast.
Europees ontwikkelingsgeld naar Wit-Russische dictator |
|
Roelof van Laar (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het ANP bericht «Hulpgeld EU naar Wit-Russische dictator» d.d. 20 oktober 2013?
Ja.
Uit welk EuropeAid programma zijn de fondsen afkomstig, welke doelstellingen kent dit programma en om hoeveel geld gaat het precies?
De EU verleent beperkt steun aan Wit-Rusland: een volwaardig partnerschap met het regime van president Loekasjenko is uitgesloten. De bilaterale Europese steun aan Wit-Rusland richt zich juist op de ondersteuning van de bevolking (modernisering economie) en van democratiseringsprocessen (goed bestuur en people to people contacten). Daarnaast neemt Wit-Rusland deel aan een aantal regionale programma’s die openstaan voor de nabuurschapslanden van het Oostelijk Partnerschap (OP).
Het project waar het ANP-bericht naar verwijst, valt onder het regionale programma «geïntegreerd grensbeheer». Dit programma wordt gefinancierd uit het nabuurschapsinstrument van de Unie en staat open voor de zes OP-landen. In totaal is voor dit programma 44 mln. euro gereserveerd. In 2012 werd in Wit-Rusland 2 mln. euro uitgegeven vanuit dit regionale programma. De algemene doelstelling is het verkeer van personen en goederen tussen de OP-landen te faciliteren en tegelijkertijd veilige grenzen te handhaven door samenwerking binnen en tussen de OP-landen en met EU-lidstaten te bevorderen. Het versterken van de westgrens van Wit-Rusland om mensenhandel, drugssmokkel en overige criminele activiteiten tegen te gaan is een doelstelling waarmee nadrukkelijk een Europees belang is gediend.
Klopt het dat Europese hulpfondsen besteed zijn aan de training van en materieel voor de politie in Wit-Rusland en klopt het dat het ondemocratische regime deze kennis en dit materieel inzet om tegenstanders die willen vluchten, op te sluiten in plaats van mensenhandel en drugssmokkel te bestrijden?
Het geld dat de EU in Wit-Rusland heeft besteed in het kader van geïntegreerd grensbeheer is ten goede gekomen aan patrouilleboten, jeeps en nachtkijkers. Daarnaast werden trainingen verzorgd ten behoeve van de douaneautoriteiten en grensbewakers. De Wit-Russische politie is niet ondersteund. Het gebeurt inderdaad regelmatig dat activisten en vertegenwoordigers van de Wit-Russische oppositie aan de grens door de politie worden aangehouden voor additionele controles, dat hen de doorgang wordt geweigerd en dat ze worden geïntimideerd. Deze praktijken zijn zorgelijk, maar als zodanig niet terug te voeren op de steun die de EU levert.
Deelt u de mening dat Europese ontwikkelingsgelden ten goede moeten komen aan de allerarmsten en niet als gevolg mogen hebben dat tegenstanders van ondemocratische regimes hinder ondervinden?
De steun die de EU aan de nabuurschapslanden verleent, is grotendeels afkomstig uit het nabuurschapsinstrument. Het gaat hier niet om de allerarmste landen, en armoedebestrijding is dan ook niet het hoofddoel van deze steun. Het nabuurschapsbeleid van de Unie is erop gericht stabiliteit en welvaart aan haar buitengrenzen tot stand te helpen brengen, door economische ontwikkeling te helpen bevorderen en een democratische samenleving die functioneert volgens de regels van de rechtsstaat van de grond te helpen tillen.
Vanzelfsprekend mogen tegenstanders van ondemocratische regimes geen directe hinder ondervinden van Europese steun. Het versterken van grensbewaking an sich veroorzaakt deze hinder niet: dat zijn de Wit-Russische autoriteiten en de wijze waarop zij met hun oppositie omgaan. Hierop wordt Wit-Rusland ook aangesproken door de EU, onder andere in het kader van het Oostelijk Partnerschap.
Deelt u de mening dat EuropeAid en de Europese Commissie alles in het werk moeten stellen om er voor te zorgen dat Europese ontwikkelingsgelden nooit kunnen worden gebruikt door ondemocratische regimes om zichzelf in het zadel te houden?
Ja.
Bent u bereid om EuropeAid en de Europese Commissie op dit bericht aan te spreken, om uitleg te vragen en zo nodig er bij hen op aan te dringen passende actie te ondernemen om te voorkomen dat het ondemocratische regime van Wit-Rusland Europees ontwikkelingsgeld kan inzetten om haar tegenstanders te onderdrukken en hun bewegingsvrijheid te dwarsbomen? Zo ja, op welke wijze en wanneer? Zo nee, waarom niet?
De inhoud van het bericht is door de Nederlandse ambassade in Warschau met de EU delegatie in Minsk gedeeld. De EU heeft hierop laten weten dat de verleende steun in het kader van grensbewaking niet in verband kan worden gebracht met de wijze waarop de Wit-Russische autoriteiten tegenstanders van het regime behandelen.
Boetes die zijn opgelegd in verband met een stage van een vreemdeling bij een supermarkt |
|
Enneüs Heerma (CDA), Marit Maij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herinnert u zich onze eerdere schriftelijke vragen over de boetes die zijn opgelegd in verband met een stage van een vreemdeling bij een supermarkt?1
Ja.
Wat is het reguliere inspectiepatroon van de Inspectie SZW als het gaat om signalen en meldingen van illegale tewerkstelling?
Bij het toezicht op naleving van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), vinden inspecties plaats op basis van meldingen, signalen en informatie vanuit de eigen organisatie en andere toezichthouders. Bij een signaal of melding van overtreding van de Wav combineert de Inspectie SZW de verstrekte informatie met reeds beschikbare informatie. Op basis van deze gecombineerde informatie, wordt al dan niet besloten om een controlebezoek te brengen aan een bepaalde locatie. Om te kunnen constateren of er sprake is van een overtreding, bekijken inspecteurs ter plaatse de feiten en omstandigheden.
Waarom legt de Inspectie SZW ook de maximale boetes op in een individuele casus, terwijl geen sprake is van onderbetaling, illegaliteit of slechte arbeidsomstandigheden, waartegen de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) werknemers beoogt te beschermen?
Volgens de Wet arbeid vreemdelingen mag een werkgever een vreemdeling alleen tewerkstellen indien hij over een tewerkstellingsvergunning (twv) beschikt voor deze persoon. De wet kent een aantal omschreven uitzonderingen hierop, maar wanneer die niet van toepassing zijn, dient een werkgever over een twv te beschikken. Een werkgever kan een twv aanvragen bij het UWV. Indien een werkgever een vreemdeling voor wie een twv is vereist aanstelt zonder twv, is de werkgever in overtreding. De oplegging van een boete voor een overtreding van de Wav is niet afhankelijk van het feit of de werkgever andere wetten al dan niet heeft overtreden. Of bij een boeteoplegging wordt gematigd, is afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid.
Kunt u meerdere voorbeelden geven van concrete situaties, waarbij boetes op grond van de WAV wel worden gematigd? Bij hoeveel procent van de boetes van de Inspectie SZW vindt een matiging plaats? Welke aspecten worden bij matiging van een boete allemaal betrokken?
In verschillende fases kan een boete gematigd worden: bij de boeteoplegging, in de bezwaarfase en bij beroep- en hoger beroepsprocedures. Over de jaren 2010 tot en met 2012 is de boete in ongeveer 20% van de zaken gematigd of ingetrokken.
Een boete dient evenredig te zijn met de verwijtbaarheid van de overtreder. De Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen bevat gronden waarop boetes kunnen worden gematigd. Bij matiging worden de mate van verwijtbaarheid, de evenredigheid en de aard en de ernst van de overtreding meegewogen. Daarbij valt te denken aan de volgende zaken:
Uitsluitend indien de werkgever kan aantonen dat hij zich bij aanvang en bij uitvoering van de arbeid waarbij de Wet arbeid vreemdelingen is overtreden, voldoende heeft ingespannen om overtredingen te voorkomen, kan sprake zijn van matiging in verband met verminderde verwijtbaarheid.
Zoals toegezegd in mijn brief van 4 december jl. naar aanleiding van de begrotingsbehandeling, zal ik uw Kamer bij het Jaarverslag 2013 nader informeren over de huidige matigingsmogelijkheden en de uitwerking daarvan in de praktijk.
In welke mate kan bij de beslissing tot matiging een rol spelen dat het om één enkele overtreding gaat, het de eerste overtreding van de overtreders betreft die kennelijk ontstaan is door een omissie van een overheidsambtenaar en er geen sprake is één van de doelstellingen waar de WAV op toeziet?
Bij elke overtreding wordt gekeken naar de feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot matiging. De omstandigheid dat voor het eerst een overtreding wordt begaan, biedt geen grond tot matiging; de wetgever heeft expliciet bepaald dat ook een eerste overtreding beboet wordt. Bij een herhaalde overtreding wordt een verhoogde boete opgelegd.
Een omissie van een overheidsambtenaar kan een reden zijn voor matiging van een boete, maar dat hangt van de feiten en omstandigheden van het geval af.
In de casus waar u bij vraag 1 naar verwijst, is naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften besloten tot een matiging van de boetes met vijftig procent.
Welke ruimte bestaat er om, indien geen sprake kan zijn van matiging op grond van de geldende regelgeving, toch een uitzondering te maken in de boeteoplegging en de hoogte daarvan, bijvoorbeeld op grond van een hardheidsclausule?
Bij het opleggen van een boete dient artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht in acht te worden genomen. Met het oog op dit artikel dient de boete, gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval, evenredig te zijn aan het door de wetgever beoogde doel. Bij elke zaak wordt zodoende rekening gehouden met alle feiten en omstandigheden. Op grond van het evenredigheidsbeginsel kan dus een uitzondering worden gemaakt in de boeteoplegging en de hoogte hiervan.
Deelt u de mening dat, hoewel de controle op illegale tewerkstelling en uitbuiting uiteraard stevig moet zijn, de menselijke maat en de proportionaliteit van sancties wel steeds in acht genomen moeten worden? Zo nee, waarom niet? Is hier naar uw oordeel op dit moment voldoende sprake van? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met het opleggen van meer dan 30.000 euro totale boete aan een vreemdeling met een asielstatus, een stichting en een gemeente op grond van een enkele overtreding?
Ja, vanzelfsprekend deel ik deze mening. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 beschrijft de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen een aantal situaties waarin boetes kunnen worden gematigd. Ook nadat een boete is opgelegd, is het bovendien mogelijk dat deze wordt gematigd naar aanleiding van een ingediende zienswijze, dan wel in een bezwaar- en beroepsprocedure. Naar mijn mening is hiermee voldoende gewaarborgd dat elke individuele zaak zorgvuldig wordt beoordeeld. Overigens wil ik u erop wijzen dat op grond van de Wav de werkgevers die iemand illegaal tewerkstellen kunnen worden beboet, maar nooit de tewerkgestelde zelf.
De gevolgen van het beperken van de rechtsbijstand voor de rechtsbescherming in vreemdelingenzaken |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u het advies van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 op het Besluit aanpassingen eigen bijdrage rechtzoekenden en vergoeding rechtsbijstandsverleners (hierna: het besluit)2, mede gelet op het advies van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), dat door de voorgestelde regeling de facto geen rechtsbijstand in bezwaar en, met name, in hoger beroep aan vreemdelingen meer kan worden verleend nu het overgrote deel van die zaken kennelijk zonder zitting wordt afgedaan? Kunt u uitgebreider en nadrukkelijker ingaan op de genoemde adviezen dan u heeft gedaan in het nader rapport?
Tijdens het Algemeen Overleg van 14 november 2013 inzake de stelselvernieuwing rechtsbijstand heb ik uw Kamer toegezegd de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de per 1 oktober 2013 ingevoerde maatregel met betrekking tot de kennelijke afdoeningen in het vreemdelingenrecht nader te zullen bekijken. Deze mondelinge toezegging heb ik schriftelijk bevestigd bij mijn brief van 19 november 20133. In de brief over de stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand die ik uw Kamer heden stuur geef ik aan over de volle breedte – met andere woorden niet beperkt tot vreemdelingenzaken – tot aanpassing van regelgeving over te gaan.
Hoeveel hoger beroep vreemdelingenzaken zijn er jaarlijks bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, uitgesplitst naar de verschillende soorten zaken zoals asiel, regulier en vreemdelingenbewaring? Hoeveel procent van deze zaken wordt, eveneens uitgesplitst naar soorten zaken, kennelijk afgedaan? Kunt u zich hierbij baseren op de gegevens van de jaren 2010, 2011 en 2012?
Onderstaande tabel geeft de instroom aan vreemdelingenzaken in hoger beroep bij de Raad van State weer, uitgesplitst naar soort zaak.
2.040
1.860
1.700
5.000
5.350
4.320
1.620
1.930
1.640
360
290
540
Bron: Raad van State. Afgerond op tientallen. De instroom is inclusief voorlopige voorzieningen.
Zoals ik in antwoord op vragen 1 en 5 heb aangegeven ben ik voornemens om de maatregel waarbij een lagere vergoeding aan de rechtsbijstandverlener wordt toegekend in zaken die met een kennelijke uitspraak eindigen te herzien.
Hoeveel bezwaren worden jaarlijks door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgedaan? Hoeveel procent van deze zaken werd kennelijk afgedaan in de jaren 2010, 2011 en 2012? Hoe verwacht u dat deze cijfers zich verder ontwikkelen, mede gelet op de bezuinigingen bij de IND en de Visadienst en de uitkomst van de pilot «Pit Stop» bij de IND, die heeft geleid tot de aanbeveling om bij twijfel aan de gegrondheid van het bezwaar, dit kennelijk ongegrond te verklaren? Kunt u aangeven wat de huidige status is van die aanbeveling?
In de jaren 2010, 2011 en 2012 zijn respectievelijk bijna 16.000, ruim 16.000 en ruim 18.000 bezwaarzaken afgedaan. Dit betreft bezwaar asiel, regulier, visum en overige, exclusief naturalisatie. In 2010 is daarvan 19% kennelijk afgedaan (kennelijk niet -ontvankelijk dan wel kennelijk ongegrond). In 2011 is 22% kennelijk afgedaan en in 2012 was dat 23%.
In de Meerjaren Productie Prognoses (MPP) 2014 verwacht de IND dat de instroom van visum bezwaar en bezwaar regulier geen grote wijzigingen zal laten zien ten opzichte van voorgaande jaren. Voor het overige is het lastig een inschatting te maken hoe deze cijfers zich zullen ontwikkelen, omdat dit afhankelijk is van de instroom en het aantal afwijzingen waartegen bezwaar wordt gemaakt.
De aanname dat de IND bij twijfel niet hoort in de bezwaarfase is niet juist. Uit de aangehaalde pilot is gebleken dat in de praktijk vaker wordt gehoord dan noodzakelijk is. Deze uitkomst heeft echter geen enkele consequentie voor de wijze waarop door de IND wordt omgegaan met de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb. Van deze wettelijke hoorplicht wordt slechts afgeweken als artikel 7:3 van de Awb dit toestaat.
Hoeveel was de vergoeding voor rechtsbijstand in deze zaken vóór inwerkingtreding van dit besluit? Hoe hoog is die geworden? Kunt u schetsen hoeveel arbeid er zit in een gemiddelde hoger beroep en in een gemiddeld bezwaar vreemdelingenzaak? Kunt u dit afzetten tegen de vergoeding die vanaf 1 oktober jl. geldt? Vindt u dat in verhouding? Zo ja, waarom? Kunt u uitleggen waarom in het besluit wordt uitgegaan van een vergoeding van twee punten (twee uren), terwijl u in de nota van toelichting bij het besluit stelt dat het vergelijkbaar is met een eenvoudig advies waaraan vier uren worden besteed?
De hoogte van de vergoeding voor rechtsbijstand wordt bepaald aan de hand van een puntensysteem, waarbij de puntentoedeling is gebaseerd op de gemiddelde tijdsbesteding per type zaak. De vergoedingen waren tot 1 oktober 2013 gebaseerd op het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, waarin geen rekening werd gehouden met een kennelijke afdoening.
In de fase van de eerste aanvraag om een verblijfsvergunning asiel worden afhankelijk van de fase waarin de aanvraag zich bevindt, als hoofdregel telkens per fase vier punten toegekend. Voor het doorlopen van deze algemene asielprocedure kunnen in totaal twaalf punten worden verkregen. Daarbij is het uitgangspunt dat per fase gemiddeld genomen vier uur aan de zaak wordt besteed. In het geval van een asielzaak in beroep is de gemiddelde tijdsbesteding acht uur. Dat betekent dat aan de ene asielzaak meer maar aan de andere asielzaak in beroep minder dan acht uur wordt besteed. In een hoger beroepszaak wordt gemiddeld vijf uur aan de zaak besteed.
Met mijn voornemen om de maatregel inzake de «kennelijke» afdoening te herzien wordt de situatie van voor 1 oktober 2013, zoals in het voorgaande beschreven, hersteld.
Welke kenbare overwegingen heeft u gemaakt voor het zo fors verlagen van deze vergoedingen in vreemdelingenzaken, die door de NOvA een ongenuanceerde vermindering wordt genoemd? Is een van de doelstellingen van die verlaging het terugbrengen van het aantal bezwaren en hoger beroepen in vreemdelingenzaken? Deelt u de mening dat dit waarschijnlijk het gevolg zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat de rechtsbescherming in vreemdelingenzaken door deze verlaging van de rechtsbijstand kan worden geschaad? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vragen 1 en 5.
Deelt u de opvatting dat effectieve rechtsbescherming voor vreemdelingen noodzakelijk is? Zo ja, bent u bereid, indien de toegang daartoe onvoldoende gewaarborgd is, de verlaging van de rechtsbijstand in vreemdelingenzaken terug te draaien, en, in overleg met de NOvA, te komen tot een nieuwe, reële vaststelling van de vergoeding, die recht doet aan de arbeid die gemiddeld nodig is voor een bezwaar en een hoger beroep vreemdelingenzaak en de rechtsbescherming van vreemdelingen eerbiedigt? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat kennelijke afdoening in het vreemdelingenrecht geen werkbaar criterium is aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of er sprake is van een eenvoudige procedure, dan wel van nodeloos doorprocederen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u, nu het besluit reeds in werking is getreden en met het oog op de begrotingsbehandeling Veiligheid en Justitie 2014, deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik heb bij brief van 19 december 2013 aangegeven nog enige tijd nodig te hebben voor de beantwoording.4 In de brief die ik uw Kamer heden stuur kondig ik de herziening van de zogenaamde «kennelijke maatregel» aan.
De naturalisatie van vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben op grond van het generaal pardon (RANOV-regeling uit 2007) |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen over de naturalisatie van vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben op grond van het generaal pardon (RANOV-regeling uit 2007)?1 2
Ja.
Hoeveel van deze vreemdelingen hebben inmiddels een aanvraag gedaan om het Nederlanderschap te verkrijgen?
Bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zijn sinds 15 juni 2012 6.790 verzoeken om naturalisatie ontvangen van vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben gekregen op grond van het generaal pardon.3
Hoeveel van deze aanvragen zijn toegewezen?
Op peildatum 30 september 2013 waren 4.220 naturalisatieverzoeken van vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben gekregen op grond van het generaal pardon ingewilligd.
Hoeveel van deze aanvragen zijn afgewezen vanwege het ontbreken van documenten om de identiteit of nationaliteit aan te tonen?
Op 30 september 2013 waren 410 naturalisatieverzoeken van vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben gekregen op grond van het generaal pardon afgewezen. Het is nu nog niet mogelijk om geautomatiseerd cijfers over de reden van afwijzing te leveren.
Hoe vaak is een aanvraag gehonoreerd omdat de aanvrager vanwege bewijsnood niet in staat was de vereiste documenten te overleggen?
Bij het inwilligen van een naturalisatieverzoek wordt geregistreerd of er een (buitenlandse) geboorteakte en/of een geldig buitenlands paspoort is overgelegd. Hoe vaak die documenten niet aanwezig zijn en er dus bewijsnood is aangenomen, wordt als zodanig niet geregistreerd.
Welke overige signalen heeft u van de betreffende vreemdelingen dat ze geen Nederlander kunnen worden omdat het niet lukt de vereiste documenten te verkrijgen?
Ik ben op de hoogte dat op internet een petitie is gestart door de Stichting Petities.nl om de eis te schrappen. De petitie wordt ondersteund door Vluchtelingenwerk Nederland.
De opvang van Syrische asielzoekers door Bulgarije |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Marit Maij (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur over de opvang van Syrische vluchtelingen in Bulgarije?1
Ja.
Op welke wijze worden Syrische vluchtelingen en andere asielzoekers in Bulgarije opgevangen? Hebben zij voldoende en tijdig toegang tot de asielprocedure? Krijgen zij op fatsoenlijke wijze bescherming en onderdak?
Volgens de Bulgaarse regering zijn er sinds begin 2013 4.400 vreemdelingen Bulgarije (illegaal) binnengekomen, waaronder 2.500 Syriërs. De meeste van hen reizen Bulgarije binnen via de grens met Turkije. Voor 4.000 personen zou een asielprocedure zijn opgestart, waaronder 1.500 Syriërs. Door UNHCR is kritiek geuit op de opvangcapaciteit en voorzieningen, en op de tijdsduur van de procedures.
De Bulgaarse autoriteiten hebben laten weten dat de opvangcentra overbezet zijn. Als ad hoc oplossing worden asielzoekers ondergebracht in scholen, caravans en tenten. Ook zijn er meer tolken en medisch personeel in dienst genomen. Tevens wordt er een trilateraal contactcentrum opgezet dat de samenwerking met politie en douane met Turkije en Griekenland coördineert. De Bulgaarse regering heeft een beroep op Europese solidariteit gedaan en om financiële steun verzocht.
In reactie op deze ontwikkelingen hebben de Europese Commissie, Frontex en EASO een gezamenlijke missie gepland aan Bulgarije. Naar ik ben geïnformeerd is een doel van deze missie inzichtelijk te maken welke ondersteuning aan Bulgarije kan worden geboden. De missie staat gepland voor de eerste week van oktober 2013. Waarschijnlijk zal de Europese Commissie in de vergadering van de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober 2013 de ministers informeren over de missie.
Welke problemen heeft Bulgarije op dit moment met het huisvesten van asielzoekers en het tijdig beslissen op hun asielverzoek? Welke gevolgen heeft dit voor vluchtelingen? Op welke wijze stelt Bulgarije voor gezinnen met kinderen extra voorzieningen beschikbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Welke noodzaak ziet u om in Europees verband acuut aan te dringen op het zo snel mogelijk ondersteunen van landen als Bulgarije met het verwerken van de asielinstroom, om te waarborgen dat asielzoekers, waaronder de Syrische vluchtelingen, overal in de EU fatsoenlijk worden opgevangen? Kan hierbij worden betrokken de invulling van de motie Schouw cs., die onder andere oproept tot het inzetten op een gezamenlijke Europese lijn inzake de opvang van Syrische vluchtelingen?2
De in het vorige antwoord genoemde gezamenlijke missie getuigt naar mijn mening van een adequaat optreden van de Commissie en de agentschappen. Ik verwacht dat onder andere de urgentie van eventuele maatregelen en de aangewezen vorm van ondersteuning door de missie in kaart wordt gebracht.
Voorts maakt Nederland zich sterk voor een betere coördinatie in EU- verband, en neemt proactief deel aan het coördinatieproces, van hulp aan en opvang van Syrische vluchtelingen in de regio.
Hoe verhouden de enorme verschillen in de kwaliteit van de asielprocedure en asielopvang tussen Europese lidstaten zich tot het bestaande Europees asielbeleid? Voldoet Bulgarije aan de Europese minimumnormen voor de opvang en bescherming van asielzoekers? Zo ja, op welke wijze?
Op 29 juni 2013 zijn de gewijzigde Opvangrichtlijn, nr. 2013/33/EU, en Procedurerichtlijn, nr. 2013/32/EU, gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU. De lidstaten dienen de bepalingen uit deze richtlijnen ten laatste 20 juli 2015 te hebben omgezet in hun nationale stelsels.
Het is niet aan mij, maar juist de taak van de Europese Commissie om over correcte toepassing van het EU-recht te waken. De Commissie kijkt of het EU-recht wordt nageleefd en kan zonodig een EU-lidstaat verzoeken maatregelen te nemen als deze in gebreke blijft.
Deelt u de mening dat verschillen tussen de Europese lidstaten soms onaanvaardbaar groot zijn en dat de EU inspanningen zal moeten verrichten om die te verkleinen, zodat asielzoekers overal in de EU op gelijke, menselijke wijze worden behandeld? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat er momenteel tussen de EU-lidstaten aanzienlijke verschillen bestaan op terreinen als de asielprocedure en de opvang. Essentie van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel is om deze verschillen te minimaliseren. De in het antwoord op vraag 5 genoemde recente publicatie van de Opvangrichtlijn en Procedurerichtlijn is een belangrijke stap. Alle EU-lidstaten zijn gehouden om de (nieuwe) bepalingen van deze richtlijnen om te zetten in hun nationale stelsels.
Lidstaten die te maken hebben met een hoge migratiedruk en dientengevolge moeite hebben om aan hun verplichtingen jegens asielzoekers te voldoen, kunnen een beroep doen op de solidariteitsinstrumenten van de EU, zoals technische en operationele ondersteuning van EASO. Dit laat overigens onverlet dat de betrokken lidstaat zelf verantwoordelijk is om de verbeteringen in het nationale asielstelsel door te voeren.
Welke andere landen in de EU hebben momenteel vergelijkbare problemen met de opvang en bescherming van Syrische vluchtelingen?
De in antwoord 2 en 3 genoemde missie zal ook een bezoek brengen aan Griekenland en Cyprus.
Boetes die zijn opgelegd in verband met een stage van een vreemdeling bij een supermarkt |
|
Enneüs Heerma (CDA), Marit Maij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kleine fout, forse boete, Asielzoeker, ondernemer en gemeente gedupeerd doordat ambtenaar vergeet werkvergunning te regelen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit soort situaties, waarin het om slechts één persoon gaat, en er een inval door vier man politie en een maand later door de Inspectie SZW wordt gedaan? In hoeverre zijn zulke acties representatief voor het optreden van de politie en de inspectie bij de bestrijding van illegale tewerkstelling in het algemeen en bij soortgelijke gevallen in het bijzonder? Kunt u aangeven op welke wijze de proportionaliteit wordt meegewogen?
De Inspectie SZW heeft als taak om erop toe te zien dat wetten en regels worden nageleefd, ook wanneer er geen sprake lijkt te zijn van een opzettelijke overtreding. Daarbij merk ik op dat de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid in de regel niet van tevoren kan worden vastgesteld. De controle door de Inspectie past binnen het reguliere inspectiepatroon, waarin inspecties plaatsvinden op basis van meldingen, signalen en informatie vanuit de eigen organisatie en andere toezichthouders.
Deelt u de mening dat, waar het slechts een stageplaats voor een korte periode betreft, er niet gesproken kan worden van verdringing van een reguliere arbeidsplaats? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dat tot de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot herziening van de Wet arbeid vreemdelingen (Kamerstukken 33 475), waarin staat dat arbeidswetgeving dient ter bescherming van werknemers tegen slechte arbeidsomstandigheden, onderbetaling, illegaliteit en verdringing op de arbeidsmarkt?
De Wet arbeid vreemdelingen stelt dat het een werkgever verboden is om een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. In de wet wordt een breed begrip van arbeid gehanteerd. Alle vormen van werk vallen hieronder, dus ook onbetaalde arbeid en «stages». De aanstelling van een vreemdeling op een «stageplek» gaat mogelijk ten koste van de aanstelling van prioriteitsgenietende arbeidskrachten op deze arbeidsplek. Er kan dus wel degelijk sprake zijn van verdringing op de arbeidsmarkt.
Bij de afgifte van een tewerkstellingsvergunning wordt gekeken of aan alle geldende arbeidsvoorwaarden wordt voldaan. In die zin dient de Wet arbeid vreemdelingen ter bescherming van werknemers tegen slechte arbeidsomstandigheden, onderbetaling en illegaliteit.
Op welke wijze kan het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht bij de boeteoplegging worden betrokken, als bijvoorbeeld sprake is van een eerste en relatief lichte overtreding en er sprake is van een omissie? Kan in dat soort situaties bijvoorbeeld de boete worden gematigd, conform de Beleidsregel Boeteoplegging Wet Arbeid Vreemdelingen 2013? Zo nee, waarom niet?
Volgens de Algemene wet bestuursrecht dient een boete evenredig te zijn met de verwijtbaarheid die iemand treft. Dit beginsel is uitgewerkt in de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen. De boete kan met 25%, 50% of 75% worden gematigd, afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid. Een matiging vindt niet plaats als een onderneming of persoon door onwetendheid de regels van de Wet arbeid vreemdelingen overtreedt. Of sprake is van verminderde verwijtbaarheid, wordt beoordeeld bij de boeteoplegging en zal in een bezwaar- en beroepsprocedure opnieuw beoordeeld kunnen worden.
Kunt u aangeven of zich vergelijkbare gevallen hebben voorgedaan als het onderhavige geval in Eindhoven en zo ja hoeveel, waarbij de Inspectie SZW op eenzelfde wijze heeft gehandeld qua oplegging en hoogte van boetes?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 past deze zaak binnen het reguliere handhavingspatroon, waarbij met toepassing van de Beleidsregel boeteoplegging Wav een boete is opgelegd. Daarin verschilt deze zaak niet van andere zaken waarin de Inspectie SZW een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen constateert.
Deelt u de mening dat met het opleggen van een maximale boete in gevallen als het onderhavige goedwillende werkgevers en organisaties ten onrechte op één lijn worden gesteld met notoir malafide werkgevers die structureel de wet overtreden ten behoeve van financieel gewin? Zo nee, waarom niet?
Nee. Binnen de wet bestaat er een breed scala aan sanctiemogelijkheden, afhankelijk van de specifieke overtreding. Met de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving zijn extra sanctiemogelijkheden gecreëerd om notoire overtreders te treffen. Ondernemingen die de arbeidswetgeving herhaaldelijk overtreden krijgen een verhoogde boete opgelegd. Uiteindelijk kunnen zelfs werkzaamheden worden stilgelegd. Zo wordt extra ingezet op de aanpak van notoire overtreders. Op basis van een risicoanalyse bepaalt de Inspectie bovendien waar het risico op overtreding het hoogst is en extra toezicht geboden is.
Deelt u de mening dat door het optreden van de Inspectie SZW in het onderhavige geval het risico ontstaat dat goedwillende organisaties en bedrijven bevreesd raken om een vreemdeling te helpen met integratie en inburgering in de vorm van bijvoorbeeld werk of stage? Zo niet, waarom niet?
Ik juich toe dat organisaties en bedrijven zich maatschappelijk betrokken tonen door vreemdelingen te helpen integreren en inburgeren als het gaat om vreemdelingen die hier voor langere tijd mogen verblijven. Ook wanneer het gaat om het tewerkstellen van een vreemdeling, zijn zij echter verplicht zich aan de wet te houden en zich te vergewissen van de voorwaarden waaronder zij een vreemdeling te werk mogen stellen.
Op welke wijze houdt de Inspectie SZW in de handhaving en boetebeschikkingen ook rekening met de op 1 juni 2013 in werking getreden Wet modern migratiebeleid, onder het regime waarvan voor houders van een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf geldt dat arbeid vrij is toegestaan zonder dat een tewerkstellingsvergunning nodig is?
De Inspectie SZW kijkt bij de handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen naar de feiten en omstandigheden in de situaties die zij onderzoekt, dus ook naar de arbeidsaantekening op de verblijfsvergunning die geldt op het moment van tewerkstelling. In dit geval was geen sprake van een verblijfstitel op grond waarvan het verrichten van arbeid zonder tewerkstellingsvergunning is toegestaan.
Wat gaat u ondernemen om te waarborgen dat de Inspectie in de handhaving en boeteoplegging voldoende proportioneel en naar evenredigheid optreedt?
Gelet op de antwoorden op voorgaande vragen, acht ik geen noodzaak aanwezig om maatregelen te nemen.
Het besluit van Artsen zonder Grenzen om Somalië te verlaten |
|
Roelof van Laar (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Artsen zonder Grenzen (AzG) Somalië heeft verlaten, omdat zij zegt de veiligheid van de medewerkers niet langer te kunnen garanderen?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze beslissing van AzG, en welke gevolgen kan het vertrek van AzG hebben voor de medische noodhulp voor Somaliërs ter plaatse? Welke andere vormen van noodhulp worden nog wel in Somalië verstrekt?
Ik heb met zorg kennisgenomen van het besluit van AzG, maar ik heb begrip voor de moeilijke afweging die AzG heeft moeten maken. Het vertrek van AzG zal zeker worden gevoeld in Somalië. Met 1500 hulpverleners en 624.000 medische consulten in 2012 is AzG een grote speler op het gebied van humanitaire hulpverlening in het land. Ondertussen blijven andere organisaties wel medische noodhulp uitvoeren.
Somalië is momenteel nog in belangrijke mate afhankelijk van noodhulp. Er lopen programma’s op het gebied van voedselhulp, WASH (water, sanitatie en hygiëne), gezondheidszorg, onderdak, protectie en onderwijs.
Welke redenen noopten AzG tot deze beslissing? Welke geweldsdaden hebben er de laatste jaren jegens medewerkers van AzG en andere hulporganisaties plaatsgevonden in Somalië? Op welke wijze is daar door de Somalische autoriteiten tegen opgetreden?
AzG heeft aangegeven dat de extreme aanvallen op haar medewerkers tot het besluit hebben geleid. Hierbij wordt door AzG verwezen naar de moord op twee AzG-medewerkers in Mogadishu in december 2011 en de ontvoering van twee AzG-hulpverleners, die na 21 maanden gevangenschap in juli jl. zijn vrijgekomen. In totaal zijn er sinds 1991 16 AzG-medewerkers in Somalië gedood. Daarnaast hebben verschillende overvallen op staf, ambulances, klinieken e.d. plaatsgevonden. Door deze incidenten kon het optreden als onafhankelijke en onpartijdige hulporganisatie niet meer worden gegarandeerd.
Er zijn in Somalië in 2011 en in 2012 17 aanvallen tegen hulpverleners geregistreerd. Het aantal voor 2013 staat tot dusverre op 3. Het gaat hierbij in hoofdzaak om ontvoeringen en aanvallen met geweld, waarbij in sommige gevallen ook hulpverleners zijn omgekomen.
De veiligheidsincidenten waar AzG in haar besluit naar verwijst hebben plaatsgevonden onder de vorige regeringen, die slechts beperkt zeggenschap hadden buiten de stad Mogadishu. Dit geldt ook voor de huidige Somalische Federale Regering (SFG), die aanslagen op hulporganisaties veroordeelt en streeft naar vervolging van de daders. Hierbij moet worden aangetekend dat de ontwikkeling van de rechtsstaat in Somalië nog in de kinderschoenen staat, wat vervolging en berechting van de daders van deze geweldsdaden niet eenvoudig maakt. Ondersteuning van de opbouw van de rechtsstaat en de veiligheid blijft dan ook van groot in belang.
Op welke wijze kan de internationale gemeenschap de Somalische regering er op aanspreken dat geweld tegen medewerkers van internationale hulporganisaties onaanvaardbaar is, dat de lokale autoriteiten dit moeten veroordelen en aanpakken en dat de garantie gegeven moet kunnen worden dat de veiligheid van deze medewerkers voldoende is gewaarborgd? Bent u bereid dit in Europees verband en internationaal aan de orde te stellen?
Bij diverse gelegenheden is de Somalische regering door de internationale gemeenschap aangesproken op de fragiele veiligheidssituatie en de gevolgen die dit heeft voor de internationale inzet en aanwezigheid in Somalië. Tijdens de Somalië conferentie in Londen (7 mei) hebben de deelnemers, waaronder ook Nederland, gewezen op de bestaande uitdagingen, zoals de nog altijd fragiele veiligheidssituatie, voortdurende armoede en het beperkte gezag van de Somalische regering over het Somalische grondgebied. Ook in de voorbereiding van de Somalië conferentie in Brussel (16 september) wordt hierover gesproken.
De Nederlandse ambassadeur heeft het besluit van AzG besproken met de Somalische regering. Daarbij zegden de autoriteiten toe zich in te zetten voor de veiligheid van (i)ngo’s die essentiële hulp verlenen. Nederland zal blijven aandringen op een stevige dialoog van de internationale gemeenschap met de SFG over dit onderwerp.
Welke andere Nederlandse organisaties zijn actief in Somalië? Overwegen zij eveneens zich terug te trekken uit dat land? Kan de Nederlandse regering eraan bijdragen dat dit voorkomen wordt?
Nederlandse hulporganisaties die met Nederlandse OS-middelen in Somalië programma’s uitvoeren zijn Oxfam Novib, Free Press Unlimited, AWEPA en Care Nederland. Deze organisaties werken ter plekke voornamelijk met lokale partners en lokaal personeel. Daarnaast financiert Nederland ook activiteiten van enkele internationale organisaties. Uit navraag blijkt een grote alertheid inzake veiligheidsrisico’s. De genoemde organisaties geven echter aan niet te overwegen zich terug te trekken.
Hoe beoordeelt u de actuele veiligheidssituatie in Somalië, mede in het licht van dit besluit van AzG? Is er sprake van een verslechtering, en zo ja, in welke gebieden? Welke gevolgen heeft dit voor het Nederlandse asielbeleid m.b.t. Somalië?
De veiligheidssituatie blijft in het algemeen fragiel. Er is veel gebied gewonnen op Al-Shabaab, maar buiten het door AMISOM bezet gebied is de veiligheidssituatie meer fluïde dan voorheen. Uit het laatste ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat er groepen zijn die specifieke risico’s lopen vanwege op hen gerichte aanslagen door Al-Shabaab. Het betreft personen die politieke activiteiten verrichten voor de Somalische autoriteiten, medewerkers van ngo’s en journalisten. De door Artsen zonder Grenzen genomen beslissing ligt in de lijn van het beeld dat ten grondslag ligt aan het asielbeleid voor Somalië. Er is op dit moment geen aanleiding om het asielbeleid Somalië aan te passen.
Vanzelfsprekend zal aan de hand van het later dit jaar te verschijnen ambtsbericht over de situatie in Somalië worden bezien of het asielbeleid Somalië aanpassing behoeft.
De uitzetting van een asielgezin met een ernstig ziek kind naar Polen |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van De Vijfde Dag over de uitzetting van Renate naar Polen in het kader van een Dublin-overdracht?1
Ja.
Bent u bereid in een feitenrelaas exact aan te geven welke medische klachten van Renate op welk moment bij uw diensten bekend waren en op welke wijze daarop is gereageerd, zowel in het asielzoekerscentrum als in het uitzetcentrum?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Van Hijum (CDA) over deze kwestie. In die antwoorden ga ik in op de procedurele gang van zaken, waaronder begrepen het aantal medische contactmomenten. Vanwege het medisch beroepgeheim dat geldt voor medische dossiers en vanwege het door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) aangekondigde onderzoek, kan ik op dit moment geen uitspraken doen over de inhoudelijke aspecten van het medisch handelen in deze zaak.
Acht u het handelen van uw diensten volledig adequaat? Kunt u aangeven op welke wijze de menselijke maat en een persoonlijke benadering ten aanzien van het ernstig zieke meisje, vorm hebben gekregen in deze specifieke zaak?
Uit mijn antwoorden op de vragen van het lid Van Hijum blijkt dat Renata en haar ouders toegang hebben gehad tot medische zorg. De IGZ en IV&J zullen onderzoek doen naar de kwaliteit van de geboden zorg en de medische informatieoverdracht in de keten. Op de uitkomsten van dat onderzoek kan ik niet vooruitlopen.
Waren er in de deze zaak mogelijke belemmeringen voor het gezin om toegang te krijgen tot daadwerkelijke, effectieve en adequate medische zorg om Renate zo spoedig mogelijk te onderzoeken en te behandelen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een asielzoekersgezin, indien bekend zou zijn geweest dat één van de kinderen acute leukemie had, niet mag worden uitgezet, ook niet in het kader van een Dublin-overdracht naar een andere EU-lidstaat en daarmee dat het zieke gezinslid meteen in een Nederlands ziekenhuis behandeld moet worden?
In een situatie waarin een acute medische behandeling noodzakelijk is, zal deze uiteraard direct in Nederland worden verleend. Dit betekent niet dat de overdracht aan de verantwoordelijk EU-lidstaat in het geheel niet meer zal plaatsvinden. Dit zal mede afhankelijk zijn van de duur van de in Nederland noodzakelijke behandeling en de individuele omstandigheden.
De noodsituatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR) |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht van Artsen Zonder Grenzen «Centraal-Afrikaanse Republiek op drempel van crisis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland zelfstandig en in EU-verband druk moet uitoefenen op internationale organisaties als de VN en de Afrikaanse Unie om de hulp te bieden die aan de Centraal-Afrikaanse bevolking beloofd is? Zo ja, hoe bent u dit voornemens te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tijdens diverse gesprekken en marge van de AU Top op 25 mei heb ik mijn zorgen geuit over de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR). Op mijn aandringen is de situatie in de CAR besproken op de Raad Buitenlandse Zaken/ Ontwikkelingssamenwerking op 28 mei. Hierbij heb ik de Hoge Vertegenwoordiger van de EU en mijn EU-collega’s opgeroepen de Afrikaanse Unie aan te moedigen een actieve rol te spelen om de situatie vlot te trekken. Daarop heeft de EU een crisisplatform voor de CAR opgezet en het voorzitterschap op zich genomen van de Peace Building Commission(PBC) van de Verenigde Naties die zich over de situatie in de CAR buigt. Het voorzitterschap van deze groep was lang vacant.
Daarnaast bezocht van 19-22 juni een EU-missie de CAR om te bezien hoe de EU kan bijdragen aan stabilisering en herstel van veiligheid. Op 11 en 12 juli was EU Commissaris voor Internationale Samenwerking, Humanitaire Hulp en Crisisbestrijding, Kristalina Georgieva, in de CAR om zich op de hoogte te stellen van de humanitaire situatie en internationale aandacht voor de CAR te vragen.
Bent u bereid te bekijken of een extra bijdrage van Nederland voor noodhulp in de CAR mogelijk is? Deelt u de opvatting dat een Nederlandse financiële bijdrage extra kracht geeft aan een eventuele Nederlandse oproep in internationaal verband om de beloofde hulp te leveren aan de bevolking van de CAR? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog overweeg ik geen extra bijdrage voor noodhulp in de CAR. Nederland draagt bij aan noodhulp in de CAR via de jaarlijkse algemene bijdrage aan het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN. Nederland is met een jaarlijkse bijdrage van 40 mln. EUR een grote donor van dit fonds voor acute levensreddende hulp. Uit het CERF werd tot nu toe in 2013 voor 7 mln. USD aan noodhulpactiviteiten in de CAR gefinancierd. Daarnaast draagt Nederland ook bij aan humanitaire hulp in de CAR via de EU (DG ECHO) en via algemene bijdragen aan UNHCR (38 mln. EUR), WFP (36 mln. EUR) en ICRC (25 mln. EUR).
Verder kondigde de Europese Commissie op 11 juli een additionele bijdrage aan van 8 mln. EUR voor humanitaire hulp aan de CAR, in aanvulling op de 12 mln. EUR die eerder dit jaar was toegekend.
Deelt u de mening dat het inhumaan is hoe de Seleka-beweging, die een staatsgreep heeft gepleegd en momenteel de facto de macht heeft, tijdens haar opmars ziekenhuizen heeft geplunderd en het volk nu aan haar lot overlaat? Zo ja, op welke wijze spreek u de vertegenwoordigers van de Seleka-beweging dan wel de de facto regering van de CAR aan op hun verantwoordelijkheid, hetzij bilateraal, hetzij in VN- of EU-verband? Zo nee, waarom niet?
Ja, de situatie in de CAR is sinds de machtsovername door de Seleka-beweging erg zorgelijk. Aangezien de CAR geen partnerland is van Nederland, vind ik het van belang dat de EU zich nadrukkelijk actief bezig houdt met de situatie in het land. Dit gebeurt onder meer door het EU voorzitterschap van de PBC.
Wat is uw appreciatie van de wijze waarop lokale mensenrechtenorganisaties in de CAR onder druk staan van de Seleka-beweging en in hun werk worden belemmerd? Op welke wijze staat Nederland lokale organisaties en mensenrechtenverdedigers bij die direct of indirect steun ontvangen van de Nederlandse overheid?
Al voor het Seleka-offensief kenmerkten de beperkte groep mensenrechten-organisaties zich in de CAR door sociale verdeeldheid en beperkte capaciteit. Het Seleka-offensief en met name de daarmee gepaard gaande onveiligheid heeft hun bewegingsruimte nog verder beperkt. Nederland is door de beperkte aanwezigheid in de CAR niet in staat directe of indirecte steun aan lokale organisaties en mensenrechtenverdedigers te verstrekken. Via MFS II draagt Nederland wel bij aan de alliantie «Samen voor verandering – Communities of change». Deze alliantie is actief in CAR met een programma gericht op conflicttransformatie.
Wat betekent de coup en de toenemende humanitaire nood in de Centraal-Afrikaanse Republiek voor de stabiliteit van de regio en de impact van ontwikkelingssamenwerking? Hoe spant Nederland zich in om stabiliteit te waarborgen, hetzij bilateraal, hetzij in EU- en/of VN-verband?
De regio is erg instabiel, als gevolg van conflictsituaties in onder andere DRC, Sudan, alsook tussen Sudan en Zuid-Sudan. De coup en de daarmee gepaard gaande plunderingen hebben tot gevolg gehad dat hulporganisaties hun activiteiten hebben moeten staken. Door het vertrek van de meeste NGO’s, de onveilige situatie en de verminderde bereikbaarheid, is de uitvoering van meerdere EU-projecten in de CAR opgeschort. In sommige delen van het land wordt de uitvoering van EU-projecten inmiddels geleidelijk hervat. Het herstel van de Europese ontwikkelingssamenwerking in de CAR is echter afhankelijk van het herstel van de veiligheid in Bangui en in de rest van het land.
De EU draagt bij aan het stabilisatieprogramma dat gericht is op de crisis die na de coup is ontstaan.
Klopt het dat de CAR op de drempel staat van een grote malariacrisis? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en op welke wijze kunt u hier iets betekenen?
Malaria is endemisch in de CAR met een piek in het regenseizoen tussen juni en september. Vanwege het Seleka-offensief zijn bevolkingsgroepen de jungle in gevlucht. In combinatie met de opschorting van de activiteiten voor preventie van malaria door internationale organisaties heeft dit ertoe geleid dat het aantal malariagevallen met 33% is toegenomen: één van de meest acute malariacrises van de afgelopen jaren. Samen met de toegenomen ondervoeding is dit ernstig. Hulporganisaties hebben nauwelijks toegang tot de getroffen bevolking. Nederland draagt via het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria bij aan malariabestrijding in de CAR. In de periode van 2009–2012 besteedde het Global FundUSD 5,26 mln. in de CAR; voor de komende periode is nog USD 8,7 mln. beschikbaar.