De ethische aanvaardbaarheid van het houden van dieren in dolfinaria |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat SeaWorld San Diego per 2017 stopt met de orkashows?1 Bent u verder op de hoogte van het nieuws dat vorige maand is besloten het Tampere Dolfinarium in Finland te sluiten, in beide gevallen als gevolg van teruglopende bezoekersaantallen door een toename van de publieke weerstand tegen het uitbuiten van dieren voor menselijk vermaak? Hoe duidt u deze maatschappelijke trend?
Ja.
In hoeverre vindt u het ethisch gezien nog van deze tijd om dieren in gevangenschap te houden omwille van vermaak?
Voor het antwoord op deze vragen wil ik u verwijzen naar Kamerstukken 28 286 nr. 781 d.d. 2 februari 2015, 28 286 nr. L d.d. 3 februari 2015, 28 286 nr. 797 d.d. 13 maart 2015 en 28 286 nr. M d.d. 7 april 2015. Deze Kamerstukken betreffen vragen en antwoorden van de fracties van de Eerste Kamer en de Tweede Kamer naar aanleiding van het verbod op deelname met zoogdieren behorende tot wilde diersoorten aan circussen en andere tentoonstellingen en op het vervoer van die dieren ten behoeve daarvan.
Steunt u de oproep van verschillende leden van de Commissie Milieubeheer van het Europees parlement, waarin zij oproepen tot een Europees verbod op dolfinaria?2 Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gezien het feit dat landen als Oostenrijk, India, Cyprus, Ierland, Tsjechië, Slowakije, Estland, Letland, Hongarije, Polen en Luxemburg dolfinaria al verboden hebben, met een voorstel te komen dolfinaria in Nederland te verbieden?
Nee. Het Dolfinarium in Harderwijk gaat op verantwoorde wijze om met de dolfijnen, ook tijdens de trainingen. Ik wil u verder verwijzen naar de genoemde Kamerstukken in de beantwoording van vraag 2 en 3.
Bent u bekend met het rapport «The Case Against Marine Mammals in Captivity» van de World Society for the Protection of Animals, waarin staat dat de levens van zeezoogdieren in gevangenschap armoedig zijn en het publiek een niet-representatief beeld van de dieren krijgt?3 Onderschrijft u deze conclusies? Zo nee, op basis van welke onderzoeken komt u tot een andere conclusie?
Ja. Ik onderschrijf niet het beeld dat geschetst wordt met het rapport in het geval van het Dolfinarium in Nederland. Ieder in gevangenschap levend dier leeft onder meer beperkingen dan een dier dat in de vrije natuur leeft en dat zou consequenties kunnen hebben voor het beeld dat een bezoeker krijgt van de dieren. Daarom rust op de houder de plicht om de mogelijkheid te creëren dat het dier zoveel mogelijk het soorteigen gedrag kan vertonen op basis van de regelgeving over dierentuinen uit het Besluit houders van dieren, die ook van toepassing is op het Dolfinarium. Ook dienen de dieren op een verantwoorde wijze gehouden te worden met het oog op het welzijn en de gezondheid. Daarnaast biedt het Dolfinarium op grond van de dierentuinregelgeving een educatief en informatief programma aan. Daarbij worden de dieren zoveel mogelijk binnen de biologische en ecologische context geplaatst.
Bent u bekend met het feit dat uit het rapport «The Case Against Marine Mammals in Captivity» blijkt dat slechts 14 procent van het publiek vindt dat het bekijken van zeezoogdieren in gevangenschap educatief is?4 Is de educatieve functie van dolfinaria daardoor volgens u niet achterhaald?
Ja. De educatieve functie van het Dolfinarium is mijns inziens niet achterhaald. Recreatie in dierentuinen, waar ook het Dolfinarium toe behoort, biedt juist een lage drempel om het publiek in aanraking te laten komen met educatie over de dieren, de kwetsbaarheid van de natuur, etc. Ik wil u verder verwijzen naar de genoemde Kamerstukken in de beantwoording van vraag 2 en 3. Dat 14% van de respondenten in het Canadese onderzoek, gehouden onder inwoners van Vancouver, het aanschouwen van walvisachtigen educatief vond, doet hier niets aan af.
Hoe beoordeelt u de conclusies uit het rapport «EU Zoo Inquiry: Dolphinaria» dat het fundamentele probleem met dolfinaria is dat ze als commerciële ondernemingen functioneren, waarbij de zeezoogdieren primair op hun economische waarde worden beoordeeld?5
In Nederland wordt het welzijn en de gezondheid van de dieren in dierentuinen via regelgeving geborgd. Daar wordt het Dolfinarium op gecontroleerd. In 2014 heeft de NVWA na een melding het Dolfinarium geïnspecteerd op dierenwelzijn en diergezondheid. Hierbij waren twee externe dierenartsen met specifieke expertise aanwezig. Daarbij werden geen overtredingen vastgesteld.
Deelt u de conclusie uit het rapport «EU Zoo Inquiry: Dolphinaria» dat de mortaliteit van tuimelaar-kalven in gevangenschap significant hoger is dan in het wild, vanwege de onnatuurlijke omgeving die de gezondheid van de dieren schaadt? Zo nee, hoe verklaart u dan het hoge sterftecijfer in dolfinaria?
Uit het rapport kan ik niet de omvang afleiden van geboorten en overlijdens, de oorzaken van de sterfte, verschillen per instelling, etc. Ik kan de conclusie dan ook niet beoordelen.
Heeft u de brief van Free Morgan Foundation ontvangen, waaruit blijkt dat het dierenpark Loro Parqui voornemens is om te fokken met de in het wild geboren orka Morgan, terwijl dit in strijd is met de wet (artikel 8, lid 3, onder g, van Verordening nr. 338/97)?6 Bent u bereid de in de brief voorgestelde maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Deze brief heb ik ontvangen en zal ik binnenkort beantwoorden.
Kent u het bericht «Paarden mishandeld voor hormoonmiddelen in de Nederlandse vee-industrie' waaruit blijkt dat bij de productie van het vruchtbaarheidshormoon Pregnant Mare Serum Gonadotropin (PMSG), tienduizenden merries systematisch mishandeld worden en veulens worden geaborteerd?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de praktijken rondom het produceren van het hormoon PMSG waarbij paarden met zwepen, elektrische prikstokken en stokken worden geslagen, niet zelden op hun hoofd? Hoe beoordeelt u het kapot knijpen van vruchtjes van merries omdat het winstgevender is om de dracht af te breken zodat de merries weer sneller bevrucht kunnen worden? Hoe beoordeelt u het gebruik van dit vruchtbaarheidshormoon in de Nederlandse veehouderij, in de context van de productie hiervan zoals beschreven door de onderzoekers?
Het diergeneesmiddel PG600 is toegelaten op de Nederlandse markt conform de Europese eisen gesteld in Richtlijn 2001/82. Hiermee voldoet het middel aan de eisen van onder meer werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit en vormt het gebruik van dit middel geen risico voor de voedselveiligheid. Uiteraard vind ik elke praktijk waarbij dieren worden mishandeld onacceptabel.
Dierenwelzijn is nu echter geen criterium in de eisen van Good Manufacturing Practice die in mondiaal verband zijn afgesproken en waar een producent van grondstoffen voor diergeneesmiddelen zich volgens de EU-regelgeving aan moet houden. Er is geen grondslag om op basis van gestelde eisen de marktoelating van dit middel als diergeneesmiddel door te halen. De beschreven praktijken vind ik zeer onwenselijk. Ik zal daarom het criterium van dierenwelzijn aan de orde stellen, wanneer de eisen van Good Manufacturing Practice worden geactualiseerd.
De praktijk waarbij bij paardenbloed wordt getapt voor de winning van hormoon voor de productie van geneesmiddelen doet zich in Nederland in ieder geval niet meer voor. Toen dit nog wel het geval was, werd deze activiteit gezien als een dierproef en moest aan zeer strenge eisen voor de gezondheid en het welzijn van de paarden worden voldaan.
Voor wat betreft het gebruik van vruchtbaarheidshormonen is het uitgangspunt dat dierenarts en veehouder samen verantwoordelijk zijn voor het verantwoord en zorgvuldig gebruik van vruchtbaarheidshormonen. De KNMvD is tegen het routinematig gebruik van vruchtbaarheidshormonen ter bevordering van de fertiliteit in de melkveehouderij. De inzet van vruchtbaarheidshormonen dient gezien te worden als een tijdelijke oplossing voor mogelijke fertiliteitsproblemen op een melkveebedrijf. Tegelijkertijd dient aandacht te worden gegeven aan de oorzaak van de verminderde vruchtbaarheid, met daaraan gekoppeld een verbeterplan. Deze zienswijze ondersteun ik. Het toepassen van vruchtbaarheidshormonen dient een individuele behandelmethode te zijn als sluitstuk in de bedrijfsvoering en een goede verzorging van de dieren. Het routinematig of koppelgewijs toepassen van deze stoffen wijs ik af. Om goed inzicht te krijgen in de omvang en wijze van het huidig gebruik van vruchtbaarheidshormonen en op basis daarvan te kunnen beoordelen of nadere maatregelen nodig zijn, is de WUR gevraagd dit te onderzoeken. Ik verwacht de WUR-rapportage in het komend voorjaar en zal dan mijn reactie naar uw Kamer sturen.
Kunt u bevestigen dat het bedrijf Syntex, met meerdere vestigingen in Argentinië en Uruguay, een grondstofleverancier is van, onder meer de door Ceva Santé Animale in Nederland verkochte hormoonpreparaten, Syncrostim 500 en Fertipig? Zo nee, waarom niet?
Dit zijn vragen naar bedrijfsgevoelige informatie die niet openbaar is. Wel kan ik zeggen dat er twee Nederlandse bedrijven (in Nederland gevestigde houders van een handelsvergunning voor een diergeneesmiddel) zijn die het hormoon PMSG laten importeren uit landen buiten de EU ten behoeve van de productie van een diergeneesmiddel.
Kunt u aangeven welke andere Nederlandse bedrijven het hormoon PMSG importeren en uit welke landen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de vestiging van het bedrijf Syntex in Uruguay geen EU-goedkeuring heeft voor de export van dierlijke producten, terwijl de onderzoekers douanedocumenten hebben waarin de suggestie wordt gewekt dat dit bedrijf uit Uruguay wel deze goedkeuring heeft en maandelijks PMSG naar Europa exporteert met een waarde van 2,5 miljoen US dollars? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over een overzicht van exporteurs van grondstoffen naar de Europese Unie. Het is aan de individuele Lidstaten om toelatingen te registeren. De bij het Bureau Diergeneesmiddelen bekende vestiging van Syntex buiten Europa betreft: Syntex S.A. in Argentinië. Bij het Bureau Diergeneesmiddelen is er voor zover bekend geen Nederlandse toelating voor diergeneesmiddelen afkomstig van een vestiging van Syntex in Uruguay.
Hoe beoordeelt u de cijfers van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) waarin staat dat in 2013 tussen de 15 en 40% van de melkkoeien één of meerdere malen met een vruchtbaarheidshormoon is behandeld en 5% van de zeugen?2 Kunt u aangeven om welke vruchtbaarheidshormonen dit gaat en wat de cijfers hiervan zijn anno 2015? Zo nee, waarom niet?
Bij de cijfers van de KNMvD gaat het om een globale schatting. Over 2015 zijn geen gegevens bekend. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de KNMvD dat «er meer moet worden gekeken naar de oorzaken van vruchtbaarheidsproblemen in plaats van het steeds maar verder aanpassen van de dieren aan de omstandigheden»? Bent u bereid om de uitspraak van de KNMvD te vertalen naar beleid? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoeveel Europese landbouwdieren uit de vee-industrie met vruchtbaarheidshormonen behandeld worden? Kunt u aangeven hoeveel Europese landbouwdieren uit de vee-industrie met het hormoon PMSG behandeld worden? Kunt u aangeven hoe de importstromen van vruchtbaarheidshormonen, waaronder PMSG, vanuit Zuid-Amerika naar Europa lopen? Zo nee waarom niet?
De gegevens worden niet structureel geregistreerd door het bedrijfsleven in een centrale database en zijn dus niet bekend. Zie verder vraag 3 en 4.
Hoe beoordeelt u het «reproductiemanagement» wat door farmaceutische bedrijven geadviseerd wordt aan veehouders, waarbij groepen dieren gelijktijdig op een van te voren vastgesteld tijdstip worden geïnsemineerd? Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt tot de uitspraak van de KNMvD dat bij het structureel behandelen met vruchtbaarheidshormonen er sprake is van aantasting van de intrinsieke waarde en de integriteit van het dier?
Het is in dit kader van belang op te merken dat het altijd de dierenarts is die de vruchtbaarheidshormonen voorschrijft. Het is de dierenarts die op grond van een diagnose een veterinair verantwoorde therapie voorschrijft. Zo moet ook het standpunt van de KNMvD gelezen worden. Zij schrijft op haar website dat door schaalvergroting en/of slecht management het risico bestaat dat er een structurele afhankelijkheid van hormoongebruik in de vruchtbaarheidsregulatie van herkauwers ontstaat. Dat keurt zij af en roept daarmee de dierenartsen op eventuele managementproblemen met betrekking tot de reproductie van landbouwhuisdieren niet op te lossen door de structurele inzet van vruchtbaarheidshormonen. Een oproep die ik van harte ondersteun.
Bent u bereid om, in navolging van Zwitserland, een einde te maken aan de toepassing van het hormoon PMSG op basis van de dierenwelzijnsproblemen die gepaard gaan bij de productie hiervan? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om met de KNMvD in gesprek te gaan en te onderzoeken hoe het gebruik van vruchtbaarheidshormonen in de veehouderij uitgefaseerd kan worden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om aan te dringen bij de Europese Commissie om de invoer van PMSG uit Zuid-Amerika te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Hondsdolheid onder vossen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht waarin de link wordt gelegd tussen de kans op rabiës (hondsdolheid) onder Nederlandse vossen en hun populatiegrootte?1
Ja.
Erkent u de onderliggende biologische theorie dat de plaatsen van afgeschoten vossen snel worden opgevuld door nieuwe aanwas, waarvan een gedeelte afkomstig is uit omringende buurlanden? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat vrijkomende territoria van vossen opgevuld kunnen worden door andere vossen.
Erkent u de onderliggende biologische theorie dat juist een hoge vossenstand in Nederland voorkomt dat vossen, mogelijk besmet met rabiës, uit omliggende landen naar Nederland komen omdat er simpelweg geen plek voor ze is? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen 40 jaar hebben zich in Nederland vijf gevallen van rabiës door vossenbeten voorgedaan. In al deze gevallen was het virus overgedragen via beten in het buitenland, in landen die niet aan ons land grenzen. De vossen in Nederland en België zijn rabiësvrij. De kans dat vossen in Duitsland besmet zijn, wordt door deskundigen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne zeer klein geacht. Ik acht de kans op intrek van met rabiës besmette vossen uit onze buurlanden dan ook verwaarloosbaar klein.
Erkent u dat het actief bejagen van vossen, tegenwoordig zelfs ‘s nachts met lichtbakken en geluidsdempers, niet alleen zinloos is omdat lege plekken weer snel worden opgevuld, maar ook onwenselijk omdat vossen uit omliggende landen mogelijk rabiës met zich meebrengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw verantwoording te nemen en de vos van de landelijke vrijstellingslijst te halen? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 7 oktober 2014 is de Kamer geïnformeerd over de plaatsing van de vos op de landelijke vrijstellingslijst (Kamerstuk 29 446, nr. 90). Uw Kamer heeft indertijd verzocht de vos op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen, waarbij werd verwezen naar schade aan fauna(zie o.a. Kamerstuk 28 600-XIV, nrs. 12 en 17). Gelet op de antwoorden gegeven op de vragen 2, 3 en 4, zie ik geen aanleiding om de vos van de landelijke vrijstellingslijst te halen.
Dolfijnenslachtingen en de walvisjacht als onderwerp van de economische missie naar Japan |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Op welke wijze gaat u tijdens uw economische missie naar Japan invulling geven aan het door de regering officieel ingenomen standpunt tegen Japanse dolfijnslachtingen en de walvisjacht, en aan de meermaals gedane toezegging zich daar blijvend tegen te verzetten?1
Het kabinet is van mening dat het slachten van dolfijnen niet acceptabel is en dat alle walvisjacht verboden zou moeten zijn, ook walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden. Ik heb in mijn gesprek gesprek met de Japanse premier Abe dit standpunt van de Nederlandse regering opnieuw onder de aandacht gebracht bij de Japanse regering.
Bent u conform eerdere toezegging bereid de Kamer achteraf te informeren over uw gedane inspanningen tijdens de economische missie?2
Ja, zie antwoord op vraag 1.
Kunt u concreet uiteenzetten hoe het kabinet, conform eerdere toezegging, het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Japan het afgelopen jaar heeft benut en komend jaar zal benutten voor een moratorium op de walvisjacht en de een beëindiging van de dolfijnslachtingen?3
Nederland heeft – net als verscheidene andere lidstaten – bij de Europese Commissie meerdere malen aangedrongen om een ambitieus hoofdstuk over duurzaamheid en dierenwelzijn in het handelsverdrag tussen de EU en Japan op te nemen. Een dergelijk hoofdstuk vormt voor Nederland een belangrijk aanknopingspunt om de discussie met Japan over de vangst van walvissen en dolfijnen te kunnen voeren. Japan staat hier tot nu toe afwijzend tegenover. De Europese Commissie heeft zijn zorgen hierover bij Japan onder de aandacht gebracht. Hierbij is benadrukt dat een handelsakkoord zonder een hoogwaardig duurzaamheidshoofdstuk niet op instemming van het Europese parlement en de lidstaten zal kunnen rekenen. Het kabinet steunt deze inzet van de Europese Commissie.
Het bejagen en serveren van beschermde zwanen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over het restaurant dat adverteert met het serveren van zwanen, geschoten in de provincie Zuid-Holland?1
Ja.
Serveert het restaurant deze beschermde vogels zonder in het bezit te zijn van een ontheffing daarvoor, zoals dit restaurant in het verleden ook deed?2 Zo ja, hoe is dit mogelijk, hoe bent u van plan hier tegen op te treden en hoe voorkomt u dat dit in de toekomst nog een keer gebeurt?
De knobbelzwaan is een beschermde inheemse diersoort in de zin van de Flora- en faunawet. Het is daarom onder meer verboden om knobbelzwanen te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
De knobbelzwaan veroorzaakt echter ook schade in delen van het land. Daarom is de knobbelzwaan geplaatst op bijlage 2 van het Besluit beheer en schadebestrijding, waarmee provincies op grond van artikel 65 van de wet de mogelijkheid hebben om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor het bestrijden van knobbelzwanen.
Provincies zijn ook bevoegd om op basis van artikel 68 van de Flora- en faunawet ontheffing te verlenen voor populatiebeheer van knobbelzwanen. Een ontheffing kan slechts worden verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en er sprake is van een aangewezen belang, zoals de volksgezondheid, openbare veiligheid of de voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren.
Provincies kunnen ontheffing verlenen van het verbod op het onder zich hebben en verhandelen van in het kader van schadebestrijding en populatiebeheer gedode knobbelzwanen. Tegen de verhandeling van producten van dieren, die zijn gedood op grond van een geldige vrijstelling of ontheffing van de provincies, bestaat uit een oogpunt van soortenbescherming in beginsel geen bezwaar.
Uiteraard zal wel te allen tijde moeten worden voldaan aan de op grond van de Wet dieren geldende hygiënevoorschriften voor het op de markt brengen van dierlijke producten. Het is aan de provincies om handhavend op te treden.
Hoe gaat u deze commerciële activiteiten, waarvan u eerder heeft gezegd dat die ten aanzien van beschermde diersoorten ongewenst zijn, stoppen?3
Zie antwoord vraag 2.
Is in de ontheffing (verleend door de provincie Zuid-Holland) opgenomen dat gedode zwanen mogen worden gebruikt voor commerciële doelen en voor consumptie? Zo nee, bent u bereid de provincie hierop aan te spreken?
De provincies maken binnen de kaders van de wet hun eigen afweging bij het verlenen van ontheffingen voor het beheren van knobbelzwanen en het onder zich hebben of verhandelen van deze zwanen.
De door gedeputeerde staten van Zuid-Holland verleende ontheffing voor het beheer van knobbelzwanen is mede verleend uit oogpunt van verkeersveiligheid. In de betreffende ontheffing is niet opgenomen dat de gedode knobbelzwanen voor commerciële doeleinden en voor consumptie mogen worden gebruikt.
In de ontheffing van gedeputeerde staten van Zuid-Holland worden de volgende alternatieven vermeld die de houders van de ontheffing moeten aanwenden: verjaging, bewerken van eieren, plaatsen van vlaggen en gebruik van knalapparaten. Ondanks de inzet van deze alternatieven is er schade ontstaan en zijn verkeersonveilige situaties opgetreden. Daarom is afschot door de provincie noodzakelijk geacht. De gevraagde feitelijke gegevens zijn te verkrijgen bij de provincie Zuid-Holland.
Kunt u aangeven voor welk bedrag zwanen de afgelopen vijf jaar schade hebben aangericht in de provincie Zuid-Holland, hoeveel zwanen in deze provincie zijn afgeschoten en welke diervriendelijke alternatieven zijn gebruikt om zwanenschade te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de ontheffingen verleend door de provincie Flevoland en Gelderland om zwanen af te schieten, omdat zwanen daar jaarlijks voor nog geen 2.000 euro en respectievelijk 6.000 euro aan schade zouden aanrichten?4 5
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de Kamer inlichten over welke alternatieven voor afschot eerst zijn uitgeprobeerd (wettelijke eis) en hoe vast is komen te staan dat de alternatieve schadepreventie en -bestrijding niet werkte?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat deze bedragen in geen geval een legitieme reden zijn om beschermde dieren af te schieten? Zo ja, bent u bereid de provincies hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het verkrijgen van panda’s uit China |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat door de jaren heen drie Minister-Presidenten, te weten Wim Kok, Jan Peter Balkenende en Mark Rutte, brieven hebben geschreven aan de Chinese autoriteiten over de huur van pandaberen?1 Zo ja, wat was de strekking van deze brieven? Welke argumenten werden gebruikt richting China om de panda’s naar Nederland te krijgen? Kan de Kamer inzage krijgen alle brieven die vanuit het kabinet inzake de levering van panda’s zijn geschreven? Zo nee, waarom niet?
De komst van de panda’s is onderdeel van een uitgebreid natuurbeschermingsproject waaraan Ouwehands Dierenpark gaat deelnemen. De dierentuin heeft zich de afgelopen 15 jaar ingezet om te kunnen participeren in het Chinese natuurbeschermingsprogramma ter bescherming van de reuzenpanda. In de afgelopen jaren heeft het kabinet op verschillende niveaus en manieren met de Chinese autoriteiten gesproken over bilaterale samenwerking tussen China en Nederland ter bescherming van de reuzenpanda en heeft aangegeven de inzet van Ouwehands Dierenpark richting de Chinese autoriteiten te ondersteunen.
Het uitgebreide natuurbeschermingsproject waaraan Ouwehands Dierenpark gaat deelnemen omvat naast de panda-uitleen ook andere elementen. Hiermee worden onderzoek, fokprogramma’s en programma’s om de reuzenpanda weer terug te brengen in het wild gefinancierd. Ook zal Ouwehands Dierenpark in Nederland onderzoek doen in samenwerking met Wageningen Universiteit. Verder biedt de samenwerking op het gebied van panda’s een goede basis om ook rond andere dierenbeschermingsprogramma’s samen te werken met China. Het biedt de kans om expertise en ervaring uit te wisselen en bij te dragen aan onderzoek, fokprogramma’s en programma’s om de reuzenpanda weer terug te brengen in het wild.
Deelt u de mening dat de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken zich met belangrijkere zaken bezig zouden moeten houden dan met het verkrijgen van pandaberen voor een dierentuin?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ethisch acceptabel dat dieren in het algemeen, en panda’s in het bijzonder, inzet zijn van diplomatieke en economische relaties? Zo ja, waarom vindt u dat?
Dat China deze panda’s uitleent aan Nederland is een reflectie van de bijzondere en brede relaties die Nederland en China met elkaar hebben. Zoals hierboven staat beschreven is de uitleen onderdeel van een breder programma dat zich richt op bescherming van de reuzenpanda.
Vindt u het maatschappelijk en ethisch acceptabel om, door het accepteren van de panda’s, ja te zeggen tegen een innigere handelsrelatie met een land dat op grote schaal mensen- en dierenrechten schendt? Zo ja, hoe rechtvaardigt u een nauwere handelsrelatie met China? Zo nee, bent u bereid af te zien van het «pandageschenk»?
Economische diplomatie en aandacht voor mensenrechten zijn geen gescheiden trajecten. Rechtszekerheid, respect voor de rechtsstaat en mensenrechten maken een land economisch aantrekkelijker en sterker. Nederland zal ook daarom in de toekomst de dialoog met China blijven aangaan over deze onderwerpen.
Kunt u uiteenzetten hoe de aantasting van het welzijn van deze pandaberen, vanwege het langdurige transport en verandering van leefomgeving, zich verhoudt tot het doel van het Ouwehands Dierenpark om met de panda’s extra publiek te trekken?
Het vervoer van de pandaberen zal geschieden conform de normen van de internationale luchtvaartorganisatie IATA en de eisen die hiervoor in het kader van CITES (Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora) worden gesteld. Er is de Chinese overheid en de ontvangende dierentuin alles aan gelegen om het vervoer vanuit het fokcentrum in China naar de Nederlandse dierentuin zo goed mogelijk te laten verlopen, zonder nadelige gevolgen voor het welzijn van de panda’s. Ouwehands Dierenpark heeft aangegeven deze bijzondere, bedreigde diersoort graag te willen huisvesten en hoopt dat de panda’s voor nageslacht zullen zorgen. Op die wijze kan Ouwehands Dierenpark bijdragen aan het behoud van deze diersoort. Aangezien de panda’s bij het grote publiek een bekende en geliefde diersoort zijn, hoopt de dierentuin op extra bezoekers om daarmee ook de kosten van huisvesting en verzorging van deze panda’s te kunnen bekostigen.
Hoe kunt u garanderen dat de driemaandelijkse cursus over de verzorging van pandaberen voldoende is om borg te dragen voor de intensieve zorg die deze kwetsbare soort nodig heeft?
De Chinese overheid zorgt ervoor dat de kennis, die in het fokcentrum in China is opgedaan met betrekking tot een optimale verzorging, huisvesting en voeding van de pandaberen, wordt overgedragen op de Nederlandse verzorgers. Hiervoor is een overeenkomst gesloten tussen het Chinese fokcentrum en Ouwehands Dierenpark, waarin garanties zijn opgenomen voor het welzijn van de panda’s.
Hoeveel huur wordt jaarlijks voor de pandaberen betaald? Kunt u garanderen dat er geen Nederlands belastinggeld gaat naar de huur voor de panda’s?
De dierentuin draagt de kosten van dit programma.
Is er geld door de Nederlandse overheid in het gehele traject geïnvesteerd in het naar Nederland halen van de panda’s? Zo ja, hoeveel?
De Nederlandse regering heeft de afgelopen jaren op diverse momenten de inzet van Ouwehands Dierenpark richting de Chinese autoriteiten ondersteund. De Nederlandse overheid heeft hier geen geld in geïnvesteerd.
Het afschieten van katten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onlangs aangekondigde verbod in de provincie Noord-Brabant om katten af te schieten?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat, met de provincie Noord-Brabant, inmiddels negen provincies dit verbod hebben maar de provincies Friesland, Overijssel en Utrecht nog steeds aanwijzingen afgeven aan jagers om katten af te schieten?
Zoals aangegeven in de brief van 3 maart 2014 (Kamerstuk 33 750-XIII, nr. 118) is de besluitvorming over het al dan niet beperken van een populatie zwerfkatten neergelegd op provinciaal en gemeentelijk niveau. Het besluit van de provincie Noord-Brabant laat zien dat provincies zich bewust zijn van de maatschappelijke discussie en hun eigen afweging daar in maken.
Kunt u aangeven hoeveel katten er de afgelopen twee jaar zijn afgeschoten en hoeveel daarvan huiskatten waren? Zo nee, waarom niet?
Nee, er wordt door het Ministerie van Economische Zaken geen registratie bijgehouden van afschot van katten.
Hoe vorderen de reeds in maart 2014 aangekondigde gesprekken met betrokkenen over alternatieven voor de jacht op katten, naar aanleiding van de motie Thieme waarin wordt verzocht het afschieten van katten niet langer toe te staan?2 3
Zoals aan u gemeld in de brief van 3 maart 2014 wordt gesproken over alternatieven voor de jacht op katten. Daarvoor is de zienswijze die wordt opgesteld door de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) van belang. Deze zienswijze over de problematiek van de zwerfkatten, zoals ook aangegeven in de beantwoording van vragen over een legaal en gezond fokbeleid (Kamerstuk 28 286, nr. 818, dd. 9 september 2015), wordt naar verwachting nog dit jaar uitgebracht. Ik zal dit advies voorzien van mijn reactie aan de Kamer sturen. Daarbij zal ook de toepasbaarheid en de efficiëntie van de TNR-methode worden beoordeeld.
Hoe vordert de reeds in 2013 aangekondigde herziening van het beleid voor de toepassing van de TNR (Trap-Neuter-Return)-methode bij wilde katten, waarbij deze katten worden gevangen, gecastreerd en vervolgens uitgezet?4
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u verklaren waarom drie provincies nog steeds geen verbod hebben ingesteld op het afschieten van katten en bent u conform de motie Thieme waarmee de Kamer een verbod eist, bereid om op landelijk niveau tot een verbod op het afschieten van katten te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het rapport Stop met kiloknallen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport «Stop met kiloknallen» van Wakker Dier, waaruit blijkt dat kiloknallers zorgen voor dierenleed in de vleesindustrie?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de notitie van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) in opdracht van Wakker Dier, waaruit blijkt dat de dalende opbrengst heeft geleid tot a) het houden van meer dieren per bedrijf, b) het houden van meer dieren per vierkante meter en c) het verhogen van de productie per dier?2
De notitie van het LEI beschrijft op een objectieve wijze de (bedrijfseconomische) ontwikkelingen in de Nederlandse vleesvarkens- en vleeskuikenhouderij in de periode 1980 – 2013.
Deelt u de conclusies van EFSA 2012 dat het verhogen van de productie per dier nadelige gevolgen heeft voor het dierenwelzijn, zoals bijvoorbeeld meer spenen per zeug fokken om zo meer biggen te werpen met hogere biggensterfte tot gevolg, het fokken van kippen die hun eigen gewicht niet meer kunnen dragen, het fokken van koeien op meer melk waardoor koeien welzijnsproblemen ondervinden zoals vruchtbaarheidsproblemen en uierontsteking? Zo nee, waarom niet?3
Naast verhoogde productie is een groot aantal factoren van invloed op het welzijn van dieren zoals bezettingsdichtheid, voeding, huisvesting, ingrepen en transport. Het EFSA-rapport waar u naar refereert gaat over varkens. Daarin staat dat er sprake is van verminderd welzijn wanneer er niet voldoende productieve spenen zijn voor deze extra biggen. De stuurgroep bigvitaliteit heeft ten doel de biggensterfte terug te dringen en zet erop in dat een zeug de biggen ook zelf moet kunnen grootbrengen en daarvoor voldoende spenen heeft. Of de ontwikkeling naar een grote toom per zeug maatschappelijk en ethisch geaccepteerd wordt, zal voor de sector een belangrijk aandachtspunt moeten zijn bij verdere verduurzaming. Ik ben hierover in gesprek met de stuurgroep bigvitaliteit. Voor mijn standpunt over verhogen van de productie per melkkoe verwijs ik u naar mijn brief van 14 juli 2015 over de gevolgen van de stijging van de Nederlandse melkproductie (Kamerstuk 33 979, nr. 99).
Bent u bereid tot regelgeving die grenzen stelt aan de verhoging van de productie per dier ten behoeve van het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Zoals ook aangegeven in mijn brief van 14 juli jl. zal ik geen norm stellen aan de melkgift per koe. Ook ben ik niet voornemens voor andere diersoorten normen op te stellen.
Een houder is verantwoordelijk voor het welzijn van zijn dieren. Hij heeft er belang bij dat zijn dieren, ouders en nakomelingen, gezond en vitaal zijn, ook bij verhoging van de productie. Hij kan daaraan bijdragen door het kiezen van bepaalde rassen, goede huisvesting, goed management. Ik zie de fokkerij als een kans en mogelijkheid om verdere stappen te zetten naar een duurzame veehouderij. Ook fokkerijorganisaties en de Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij hebben een verantwoordelijkheid te nemen in deze.
Hoe beoordeelt u de conclusies van het Compendium voor de Leefomgeving dat het houden van meerdere dieren per vierkante meter leidt tot een verminderde weerstand en een hogere infectiedruk, waardoor boeren meer antibiotica gingen gebruiken met het gevolg dat er anno 2015 sprake is van antibioticaresistentie met grote risico’s voor de volksgezondheid? Bent u met ons van mening dat een effectieve maatregel binnen het antibioticabeleid het verminderen van de dierbezetting is? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid om te treffen? Zo nee, waarom niet?4
De veehouderijsectoren hebben de afgelopen jaren een stevige daling in het antibioticumgebruik gerealiseerd. Hiervoor zijn diverse maatregelen door de sectoren ingevoerd. Deze zijn veelal bedrijfsspecifiek van aard. Een goede diergezondheid vraagt om een bedrijfsspecifieke aanpak waarbij meerdere factoren worden betrokken, in plaats van eendimensionale maatregelen sector breed. In de Kamerbrief van 27 mei 2015 (Kamerstuk 29 638, nr. 200) is per sector aangegeven welke maatregelen zij oppakken om een verdere daling in het gebruik te realiseren. In deze brief is tevens aangegeven dat de komende periode benut wordt om het beleid te reflecteren en te komen tot een vervolgbeleid voor de komende 5 jaar. Met dit vervolgbeleid zullen bestaande en nieuwe maatregelen ingevoerd worden gericht op de vermindering van resistentie, verdere daling in het gebruik en verdere verbetering van de diergezondheid.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Inspecteur Generaal-NVWA en conclusies van het Planbureau voor de Leefomgeving en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid dat het prijsbeleid van supermarkten voedselfraude in de hand werkt en dat voedselschandalen een onoverkomelijk gevolg zijn van de lage marges die de vleesketen hanteert?5 6 7
In mijn brief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 31 532, nr. 144) heb ik reeds aangegeven dat ik het onwenselijk vind dat supermarkten aanbiedingen voor vlees hanteren, waarbij het product zeer voordelig in de winkelschappen wordt aangeboden. Dergelijke aanbiedingen kunnen leiden tot extra prijsdruk in de keten (onder meer boer en slachterijen). Ik deel de zorg hierover. Daarnaast kan het gebruik van aanbiedingen van vlees een signaal zijn dat vlees een stuntartikel is, terwijl ik vind dat voor kwalitatief goed vlees, een redelijke prijs moet worden betaald. Daar komt bij dat wanneer de marges te klein worden, er druk kan ontstaan om de grenzen van het wettelijk minimum op te zoeken, zowel in termen van dierenwelzijn als voedselveiligheid.
Mijn beleid is gericht op een markt gestuurde verduurzaming van de productie en consumptie van vlees die maatschappelijk gedragen wordt (brief van 6 juni 2014, Kamerstuk 21 501-32, nr. 789). Het initiatief ligt primair bij het bedrijfsleven en bij de consument. Vanuit de overheid wordt dit ondersteund, onder andere met de pilot in de agrofoodsector over een gedragscode eerlijke handelspraktijken.
Tevens gaf ik in mijn brief van 14 januari 2015 aan dat met het CBL en de overige organisaties die deel uitmaken van de Alliantie Verduurzaming Voedsel (FNLI, KHN, LTO en Veneca), in de Agenda Verduurzaming Voedsel 2013–2016 afgesproken is dat vanaf 2020 al het vlees dat in Nederland wordt aangeboden op duurzame wijze geproduceerd is. Prijsafspraken als zodanig maken hier geen onderdeel van uit, maar wel dat een eerlijke prijs voor de producent onderdeel is van duurzaamheid. Ook gaf ik aan in gesprek te zullen gaan met verschillende grote supermarkten met als doel te komen tot afspraken over het uitbannen van het stunten met vlees. Op 29 januari 2015 heb ik met enkele supermarkten en de branchevereniging Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) gesproken over het goedkoop aanbieden van vlees. In het gesprek heb ik benadrukt dat een dergelijke strategie niet past in tijden van vleesschandalen en ook niet bij de gezamenlijke wens tot verduurzaming van de vleesketen. In het gesprek werd bevestigd dat er sprake is van een gedeelde wens om te komen tot (verdere) verduurzaming van de vleesketen. Daar hoort prijsvorming en het effect daarvan in de keten bij. Tevens voer ik met enkele individuele supermarkten gesprekken hierover.
Mijn standpunt omtrent het verbieden van vlees onder de kostprijs heb ik reeds uiteengezet in mijn brief van 6 juni 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 789). Zoals ik in die brief heb aangegeven verwacht ik geen positief effect van een wettelijk verbod op de verkoop onder de inkoopprijs.
Erkent u dat het produceren van goedkoop vlees onwenselijk is omdat dit een bedreiging vormt voor de volksgezondheid, de voedselveiligheid en het dierenwelzijn? Bent u bereid om de verkoop van vlees onder de kostprijs te verbieden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de stand van zaken betreffende het door u aangekondigde convenant kiloknallers? Bent u bereid om de bulkproductie van goedkoop vlees, bestemd voor de export, uit te faseren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Duizenden kalveren die langzaam stikken tijdens en na de slacht van de moederkoe |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u het Duitse ARD-programma gezien waaruit blijkt dat in Duitsland 18.000 drachtige koeien per jaar worden geslacht?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel drachtige koeien op jaarbasis in Nederlandse slachthuizen worden geslacht? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hier wordt geen registratie van bijgehouden. Drachtige dieren mogen op basis van de transportverordening (Vo (EG) 1/2005) niet vervoerd worden indien de dracht 90% of verder gevorderd is.
Onderschrijft u de kritiek van Duitse dierenartsen dat, bij het slachten van drachtige koeien, ongeboren kalveren een langzame verstikkingsdood van soms wel twintig minuten moeten ondergaan? Zo nee, waarom niet?
Ongeboren kalveren zijn voor hun zuurstofvoorziening afhankelijk van de zuurstofaanvoer via de placenta, en hebben geen zelfstandige ademhaling of ademhalingsreflex). Bij het slachten van het moederdier zullen de dieren als gevolg van het wegvallen van de zuurstofvoorziening komen te overlijden.
Op basis van de geldende internationale wetenschappelijke opinie, conform de OIE, wordt aanbevolen, indien bij de slacht een ongeboren vrucht wordt aangetroffen, deze ongemoeid in de uterus te laten tot deze als gevolg van zuurstofgebrek overleden is. Recent worden er vraagtekens bij geplaatst of dit inderdaad in alle stadia van de dracht de meest diervriendelijke optie is.
Samen met mijn Duitse, Deense en Zweedse collega heb ik recent aan de EFSA advies gevraagd op welke wijze het aanbieden van drachtige dieren voor de slacht het beste teruggedrongen kan worden. En áls drachtige dieren desondanks toch geslacht worden, hoe dan het beste met de ongeboren vrucht omgegaan kan worden. De EFSA werkt momenteel aan deze vragen, en zal uiterlijk 30 november 2016 hierover rapporteren2. Op basis van de EFSA rapportage zal ik met mijn collega’s overleggen welke passende maatregelen gewenst zijn.
Ook heb ik recent Wageningen UR/Livestock Research opdracht gegeven hiernaar onderzoek te verrichten. Dit onderzoek kan tevens input leveren aan de EFSA-studie.
Bent u bereid, in navolging van uw Duitse collega, tot een verbod op het slachten van drachtige koeien? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet? Welke belangen verzetten zich tegen een verbod?
Er is in Duitsland geen verbod op het slachten van drachtige dieren. Op basis van de transportverordening (Vo (EG) 1/2005) mogen dieren niet vervoerd worden indien de dracht 90% of verder gevorderd is. Er wordt tussen de verschillende betrokken partijen momenteel wel gesproken om overeen te komen om geen drachtige dieren aan te voeren op het slachthuis gedurende de laatste drie maanden van de dracht. Het Duitse ministerie beziet hiervoor de mogelijkheid voor uitbreiding van de regelgeving voor nationale transporten. Voor internationale transporten is het niet mogelijk de transportverordening nationaal uit te breiden.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 heb ik recent aan EFSA advies gevraagd en Wageningen UR opdracht gegeven voor onderzoek. Op basis hiervan zal ik bezien welke maatregelen gewenst zijn. Ik zal daarbij de uitkomsten van het overleg en de mogelijkheden die in Duitsland worden bezien voor aanpassing van de nationale wetgeving, betrekken.
Bent u bereid om samen met uw Duitse collega te pleiten voor een verbod op het slachten van drachtige koeien in de gehele Europese Unie? Zo ja, bij welke gelegenheid ziet u die kans? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om, in navolging van uw Duitse collega, het huidige vervoersverbod voor drachtige koeien uit te breiden naar drie maanden voor de uitgerekende kalverdatum? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het openen van een Hy-Care stal voor vleesvarkens |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hy-Care concept ook voor vleesvarkens»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat dit gaat om een stalconcept waarbij varkens op onnatuurlijke wijze gehouden worden in plastic bakken, die bovenop elkaar te stapelen zijn, waarbij de varkens in bakken op een lopende band naar de boer vervoerd worden voor het uitvoeren van een castratie, het knippen van de staart of de behandeling van ziekten?
Ik heb mij laten vertellen dat het gaat om een gangbare varkensstal waar elementen van het Hy-Care concept worden onderzocht op onder andere diergezondheidseffecten met biggen die afkomstig zijn uit de Hy-Care zeugenstal en biggen uit gangbare zeugenstallen. Het betreffen elementen zoals het werken met coatings en gladde materialen met als belangrijk doel een hygiënischere leefomgeving voor het varken en de ondernemer. Verder verwijs ik u naar de antwoorden van de Staatssecretaris van Economische Zaken op Kamervragen van lid Thieme over dit houderij-concept voor de kraamzeug en haar biggen (TK vergaderjaar 2013–2014, nr. 1109).
Klopt het dat u 25 september a.s. een omstreden Hy-Care stal voor vleesvarkens in Bladel gaat openen?
Nee. Op 1 september heb ik de veehouder laten weten niet op de uitnodiging voor het openen van de stal in te gaan.
Hoe verantwoordt u uw steun aan een stalconcept waarbij varkens op mechanische en onnatuurlijke wijze gehouden worden, terwijl in de beantwoording van eerdere vragen gesteld wordt dat deze stal verdere industrialisatie tot gevolg kan hebben?2
Het ontwikkelen van nieuwe houderijconcepten is de verantwoordelijkheid van de sector. Zoals ook aangegeven in het antwoord van de Staatssecretaris van 3 februari 2014 (TK vergaderjaar 2013–2014, nr. 1109) moet men zich hierbij houden aan de vigerende regels die gelden voor dierenwelzijn, diergezondheid, antibiotica en milieu. Of een dergelijk technologische ontwikkeling maatschappelijk en ethisch geaccepteerd wordt, zal voor de sector een belangrijk aandachtspunt moeten zijn bij verdere verduurzaming.
Gaat u, in het licht van de stelling van het kabinet dat «verdere industrialisatie van de intensieve veehouderij onwenselijk is», de ontwikkeling van dit omstreden stalconcept binnen het antibioticabeleid in de zeugen- en varkenshouderij ontmoedigen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid uw toezegging om deze stal te openen in te trekken in het licht van de maatschappelijke en ethische acceptatie? Zo nee, waarom niet?
Ik heb deze toezegging nooit gedaan.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen voor 26 september a.s. naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Dat is helaas niet gelukt.
Uitkeringsgerechtigden die vanwege ethische of gewetensbezwaren werk weigeren en hun uitkering dreigen te verliezen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat mensen met een bijzondere levensovertuiging (bijvoorbeeld vegetariërs of veganisten) ethische en gewetensbezwaren kunnen hebben bij het uitvoeren van arbeidsfuncties die rechtstreeks tegen hun levensovertuiging ingaan?
Ja.
Erkent u dat een uitkeringsgerechtigde op dit moment geen juridische grondslag heeft om op basis van ethische of morele overwegingen een arbeidsfunctie te weigeren? Zo nee, waarom niet?
Nee. In het kader van de re-integratie is een gerechtigde verplicht om passende arbeid te accepteren. In het kader van de WIA wordt onder passende arbeid verstaan «alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de verzekerde is berekend, tenzij aanvaarding om reden van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd (artikel 30, lid 4 WIA)». De wet biedt daarmee voldoende ruimte om rekening te houden met oprechte gewetensbezwaren. Een gerechtigde kan dus een functie weigeren op basis van gewetensbezwaren. Is een gerechtigde van mening dat er onterecht geen rekening is gehouden met zijn gewetensbezwaren dan staat de weg van bezwaar en beroep open.
Bent u ervan op de hoogte dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) de functie «productiemedewerker pluimveeslachterij» op het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) als regulier werk heeft staan?
Ja.
Hoe beoordeelt u dat uitkeringsgerechtigden het risico lopen hun uitkering te verliezen als zij functies uit het CBBS weigeren op basis van ethische of psychische gronden, zoals de functie van een productiemedewerker in een slachterij?
Voor de beantwoording van deze vraag is het belangrijk onderscheid te maken tussen de functie op de arbeidsmarkt zoals die gebruikt worden om te komen tot een beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de functie op de arbeidsmarkt zoals die wordt aangeboden in het kader van re-integratie.
In het kader van de beoordeling in de WIA wordt gebruik gemaakt van het zogeheten CBBS. Dit is een bestand van functies op de arbeidsmarkt. Het gaat hier om algemeen geaccepteerde arbeid. Deze functies worden in de beoordeling gebruikt om te kijken welk werk een zieke werknemer gezien zijn beperkingen nog wel zou kunnen uitvoeren en wat het verlies aan verdiencapaciteit is. Het gaat hier om een theoretische schatting. Daarbij wordt dus niet gekeken of een persoon gewetensbezwaard is tegen bepaalde functies. Dit uitgangspunt wordt bevestigt in de rechtspraak (bijv. CRvB 6-6-2008, LJN BD4216).
Het weglaten van functies in de beoordeling,omdat de zieke werknemer gewetensbezwaren heeft, zou ook leiden tot het ongewenste effect dat gewetensbezwaarde zieke werknemers sneller (volledig) arbeidsongeschikt worden verklaard dan andere niet-gewetensbezwaarde werknemers. Immers er zijn dan minder functies voor hen te duiden.
Dat een bepaalde functie gebruikt is in de beoordeling wil niet zeggen dat de zieke werknemer ook verplicht is deze functie te accepteren indien die hem concreet wordt aangeboden. Zoals eerder aangegeven kan een gerechtigde in het kader van de re-integratie een functie weigeren vanwege gewetensbezwaren. De wet biedt die ruimte.
Erkent u dat het werken in een slachterij, en het bewust moeten doden van dieren, ethische dilemma’s en in sommige gevallen zelfs psychische schade met zich mee kunnen brengen en daarom ook niet voor iedereen geschikt zijn?
Ja, ik kan mij voorstellen dat er mensen zijn die grote bezwaren hebben tegen het doden van dieren. Zoals ik in mijn beantwoording al heb aangegeven wordt in het kader van de re-integratie en het begrip passende arbeid wel rekening gehouden met gewetensbezwaren. Overigens is nog van belang dat de functie die het UWV gebruikt (productiemedewerker in de pluimveeslachterij) niet het daadwerkelijk slachten van dieren omvat. Het slachten van dieren is geen bestaande functie binnen het CBBS.
Erkent u dat op basis van ethische en psychische gronden de functie productiemedewerker in een slachterij daarom ook niet als een reguliere functie beschouwd kan worden? Bent u bereid om de functie «productiemedewerker slachterij» uit het CBBS te halen?
Ik ben niet voornemens om UWV te verzoeken om ethische criteria te verbinden aan het opnemen van functies in het CBBS. Om die reden ben ik ook niet voornemens UWV te verzoeken de functie «productiemedewerker pluimveeslachterij» uit het CBBS te halen. In het CBBS zijn alle functies opgenomen die algemeen geaccepteerde arbeid zijn. Het werken in de pluimveeverwerkende industrie is algemeen geaccepteerd en is voor veel Nederlanders een gewone baan. Ik zie daarom geen reden om deze functie uit het CBBS te halen.
Daarnaast zou het verbinden van ethische criteria aan het opnemen van functies in het CBBS leiden tot een verregaande uitholling van het CBBS, aangezien er in dat geval minder functies geduid kunnen worden. Het zou ertoe leiden dat mensen sneller en meer arbeidsongeschikt worden verklaard dan nu het geval is. Met alle kosten van dien. Ethische bezwaren worden mede ingegeven door een bepaalde levensstijl of geloofsovertuiging. Nederland heeft een rijk palet aan burgers met veel verschillende levensstijlen en geloofsovertuigingen. Elk met hun eigen ethiek. Het zou ondoenlijk zijn om in het kader van het opnemen van functies in het CBBS rekening te houden met alle mogelijke ethische bezwaren.
Bent u bereid om ethische criteria te verbinden aan het selecteren van functies binnen het CBBS? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De Europese migratieproblematiek |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Marianne Thieme (PvdD), Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bij welke EU-lidstaten is de grens van opvang en asielverlening al overschreden?1
In de brief wordt gesproken van de grenzen van het stelsel. Dat is niet gelijk te stellen met de grenzen die op dit terrein voor elk land zouden gelden en betreft evenmin een louter cijfermatige grens. De vaak vreselijke beelden en berichten die in de afgelopen maanden in de media te zien waren, waaronder mensensmokkel, verstikking en verdrinking van migranten, zijn naar het oordeel van het kabinet een duidelijk teken dat het huidige stelsel zijn grenzen bereikt.
Kunt u aangeven waar die grens ligt en in hoeverre een EU-lidstaat zelf invloed heeft op deze grens?
Zie antwoord vraag 1.
Is de genoemde 110 miljoen euro bijdrage aan opvang in de regio extra geld of komt dit uit het bestaande noodhulpfonds?
Het Kabinet heeft 110 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor opvang in de Syrië regio. Dit wordt gedekt door het naar voren halen van middelen uit het ODA-budget die «vrij» besteedbaar zijn als gevolg van de groei van het BNP in toekomstige jaren.
Welke belangrijke transitlanden heeft u op het oog die opvang moeten bieden aan veilig en adequaat toegeruste gastgemeenschappen van een meer structurele aard?
In de komende weken vindt in EU-kader nader overleg plaats over de kabinetsplannen voor de korte en middellange termijn. Zodra in Europees verband de ideeën concreter vorm krijgen, kunnen we de plannen verder uitwerken samen met relevante opvanglanden, zoals de buurlanden van Syrië.
Zijn deze genoemde belangrijke transitlanden al benaderd of zij openstaan voor een dergelijke rol, zo ja, wat was de reactie? Zo nee, gaat dit nog wel gebeuren voordat Nederland dit standpunt in de Europese Raad uit gaat dragen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaan deze adequaat toegeruste gastgemeenschappen gerealiseerd en gefinancierd worden?
Een uitzichtloos verblijf in opvangkampen en geïmproviseerde verblijven moet worden vervangen door opvang in belangrijke transitlanden in veilig en adequaat toegeruste gastgemeenschappen van semipermanente aard. Er wordt al veel gedaan op dit terrein, zowel door landen van opvang zelf als door de hulporganisaties. Er is echter een groot tekort aan geld. Slechts 38% van het budget dat de VN nodig heeft voor het verlenen van humanitaire hulp in Syrië en de omringende landen is daadwerkelijk beschikbaar gesteld. Vluchtelingen ondervinden hiervan direct de consequenties: het Wereldvoedselprogramma heeft vanwege de financiële tekorten bijvoorbeeld flink moeten snijden in de voedseltoelagen voor vluchtelingen.
Het is van groot belang dat dit financiële gat zo spoedig mogelijk wordt gedicht om de vluchtelingen een veilig en humaan bestaan te bieden. Daarnaast zijn er investeringen nodig in infrastructuur en publieke voorzieningen om ook op de middellange termijn perspectief te kunnen bieden aan vluchtelingen en gastgemeenschappen. Volgens cijfers van UNICEF gaan 700.000 Syrische kinderen in Jordanië, Libanon en Turkije op dit moment niet naar school, vooral vanwege het overbelaste schoolsysteem. Momenteel wordt gekeken naar mogelijkheden om Libanon en Jordanië, landen die grote aantallen vluchtelingen opvangen, toegang te geven tot concessionele leningen van o.a. Wereldbank, IMF en EBRD, mogelijk aangevuld met directe financiële steun. Daarnaast zal voldoende expertise beschikbaar gesteld moeten worden voor het aanpakken van problemen met publieke voorzieningen en door te investeren in scholing en werkgelegenheid. In dit kader financiert Nederland reeds programma’s in Libanon en Jordanië voor onderwijs, drinkwater en afvalverwerking voor vluchtelingen én de lokale bevolking. Nederland zet tevens in op innovatie van humanitaire hulp (zoals overschakelen naar cash hulp) om daarmee de kwaliteit en beschikbaarheid van deze hulp te vergroten.
Uiteindelijk zal de financiering van adequate, semipermanente opvang uit verschillende bronnen moeten komen. Dat zal een combinatie zijn van eigen middelen van opvanglanden, bijdragen van de EU en internationale organisaties als de Wereldbank en bijdragen van donoren zoals Nederland. Bezien zal moeten worden in hoeverre geld binnen de EU-begroting kan worden gevonden middels herprioritering. Zoals gesteld in de brief2 van 8 september jl. zal het kabinet aanvullende voorstellen uitwerken en hiervoor de komende periode structureel extra middelen voor reserveren.
Zoals uiteengezet in de kabinetsbrief van 8 september zijn de drijfveren voor veilige derde landen om vluchtelingen op te nemen de hulp en economische investeringen in die derde landen (die ook de lokale bevolking ten goede komen) gepaard met solide hervestiging, wat tevens een mate van burden-sharing met deze derde landen vormt.
Hoeveel besparingen verwacht u wanneer minder migranten doorreizen en asiel aanvragen in de EU?
Dit is in deze fase niet te kwantificeren.
Hoe werkt het zogenaamde overdrukventiel van hervestiging van vluchtelingen naar Europa op de regionale veilige opvang? Kunt u dit cijfermatig toelichten?
De EU moet op grotere schaal hervestigen dan de thans voorgenomen aantallen. Let wel, deze maatregel staat niet op zich. Door de kwaliteit van opvang in de regio te verbeteren en vluchtelingen ter plaatse betere perspectieven te geven, zullen minder mensen doorreizen en asiel aanvragen in de EU. Bovendien kunnen asielzoekers die afkomstig zijn uit regio’s waar veilige opvang beschikbaar is, na een snelle afwijzing teruggestuurd worden naar de eigen regio wanneer ze toch naar Europa komen. De noodzaak om asielzoekers binnen de EU te herverdelen op grond van herplaatsing zal daardoor afnemen. Dat betekent dat hervestiging de voornaamste mogelijkheid zou zijn om opvang en bescherming in de EU te genieten. Dat moet dan ook om een solide hervestigingsprogramma gaan. Hoeveel precies, zal onderwerp van bespreking binnen de EU en met opvanglanden moeten zijn. Dit komt ook uit de Voorzitterschapsconclusies van de JBZ-Raad van 14 september jl. naar voren.
Kan er uit uw brief worden opgemaakt dat er geen vluchtelingen naar Europa meer mogen komen tenzij dit zogenaamde overdrukventiel gebruikt wordt?
Nee, zoals in de brief staat aangegeven worden aanvragen van vluchtelingen uit delen van de wereld waar geen veilige opvang beschikbaar is in Europa inhoudelijk in behandeling genomen.
Kunt u juridisch onderbouwen waarom dit geen schending van het VN Vluchtelingenverdrag zal zijn?
Het VN vluchtelingenverdrag, en het daarin vastgelegde verbod op non-refoulement, sluit niet uit dat personen worden gestuurd naar een veilig gebied buiten Europa. Zoals gesteld in de kamerbrief van 8 september jl., zullen alleen personen worden teruggestuurd als zij uit delen van de wereld komen waar veilige opvang en adequate procedures beschikbaar zijn. Dit is ook opgenomen in paragraaf 15 van de conclusies van het Voorzitterschap n.a.v. de JBZ-Raad van 14 september jl. Ook de Procedurerichtlijn van de EU, die vanzelfsprekend voldoet aan de vereisten van het Vluchtelingenverdrag, voorziet erin dat een asielaanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard als er een veilig derde land is. Vereisten daarbij zijn onder andere dat overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag het beginsel van non-refoulement in dat land gerespecteerd wordt, en de mogelijkheid bestaat om bescherming te ontvangen.
Welke mate van burden sharing is nodig teneinde draagvlak te creëren en de regio te ontlasten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat acht u een realistisch vastgesteld quotum voor dit jaar voor de gehele EU?
Voor 2015 en 2016 heeft de Europese Commissie gepleit voor een te hervestigen aantal van 20.000 in het kader van een EU hervestigingsprogramma. De lidstaten gezamenlijk hebben zich hieraan gecommitteerd in Raadsconclusies.
Hoe bent u gekomen tot dit vastgestelde quotum? Kunt u inzicht bieden in het vaststellingsproces hiervan?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe verwacht u dat de UNHCR voordrachten gaat formuleren en op welke criteria zal dat moeten gebeuren?
Met de UNHCR zal moeten worden bezien of en in hoeverre de huidige werkwijze aanpassing behoeft. Gelet op de schaalvergroting zou UNHCR intensiever ondersteund kunnen worden in dit proces door middel van het ontwikkelen van een «hotspot» aanpak. Het is niet bij voorbaat evident dat de criteria die de UNHCR nu hanteert aanpassing behoeven. Wel is het mogelijk dat in aanvulling daarop EU-lidstaten voorkeursprofielen opstellen.
In hoeverre is het niet inhoudelijk in behandeling nemen van een asielverzoek en het terugsturen van een asielzoeker in overeenstemming met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Mits er geen sprake is van (indirect-) refoulement past dit voorstel binnen de kaders van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Op basis van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, staat Artikel 3 EVRM in de weg aan het terugsturen van een asielzoeker wanneer er substantiële gronden zijn om aan te nemen dat er een reëel risico is dat de betreffende persoon zal worden onderworpen aan foltering of aan onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Dit verbod bestaat onafhankelijk van de vraag of een eventueel asielverzoek inhoudelijk in behandeling is genomen.
Wat zijn de drijfveren van de veilige derdelanden om bescherming te bieden aan asielzoekers wier verzoek de EU niet inhoudelijk in behandeling wil nemen?
Zie antwoord vraag 6.
In welke delen van de wereld is geen veilige opvang beschikbaar?
Daar is in deze fase niet definitief op vooruit te lopen en dit zal in tijd ook kunnen verschillen. Landen die nu op onderdelen nog niet kwalificeren als veilig land, zouden met aanvullende investeringen en daartoe strekkende afspraken alsnog kunnen kwalificeren.
Moet er om vast te stellen waar een asielzoeker vandaan komt en wat zijn of haar asielgrond is niet eerst ook opvang geboden worden en capaciteit aanwezig zijn om dit vast te stellen? Hoe verhoudt zich dat tot de door uw verwachte besparingen die optreden wanneer minder migranten doorreizen en asiel aanvragen in de EU?
Ja, er zal in die situatie opvang worden geboden. Echter dit zal van korte duur zijn, omdat het gaat om een (niet-) ontvankelijkheidsbeoordeling die snel kan plaatsvinden. Wanneer asielzoekers weten dat zij na een snelle procedure worden teruggebracht naar de regio waar zij vandaan zijn gekomen, zal dit naar verwachting bovendien een sterk drukkend effect op de instroom hebben.
Wanneer verwacht u het beschreven essentiële eindpunt van de EU bereikt te hebben?
Het kabinet heeft in de brief van 8 september een einddoel geformuleerd om een koerswijziging in het Europese beleid tot stand te brengen. De steun voor de Nederlandse ideeën bij de JBZ-Raad van 14 september vormt een belangrijk eerste resultaat. Het is nu zaak hier in Europees en internationaal verband actief verder vorm aan te geven. Uiteraard is de volledige uitvoering hiervan niet alleen afhankelijk van de besluitvorming binnen de EU, maar ook van de overeenstemming met de betreffende derde landen. Daarom heeft het kabinet ook een visie neergelegd voor de tussenliggende fase.
Hoeveel EU-lidstaten moeten zich committeren aan dit einddoel voordat de tussenfase ingezet kan worden?
Brede overeenstemming is nodig over de elementen investeringen ten behoeve van goede opvang in de regio, solide hervestiging en een snelle afwijzing in de EU op veilige derde landen gronden gevolgd door terugkeer naar de regio om zo het cynische business-model van de mensensmokkelaars te ontmantelen en de instroom te verminderen. Met de bespreking van de tussenfase zoals omschreven in de brief van 8 september jl. kan wat Nederland betreft meteen een start worden gemaakt in verband met de thans voorliggende Commissievoorstellen.
Wanneer acht u een EU-idstaat voldoende gecommitteerd?
Zie antwoord vraag 20.
Aan welke componenten uit deze voorstellen moet tenminste voldaan worden voordat de tussenfase ingezet kan worden?
Zie antwoord vraag 20.
Welke termijn verbindt u aan deze tussenfase?
Zie antwoord vraag 20.
Welke concrete voorwaarden zijn er aan verbonden voordat de voorgestelde 7214 vluchtelingen kunnen worden opgenomen?
Naast de eerder genoemde voorwaarden van goede registratie en afname van vingerafdrukken bij binnenkomst als onderdeel van effectieve hotspots, zal Nederland verlangen dat iedere lidstaat zijn aandeel neemt. Bovendien is EU commitment aan het einddoel, zoals beschreven in de brief aan uw Kamer over de Europese asielproblematiek d.d. 8 september jl., een voorwaarde voor een succesvolle tussenfase. Het is namelijk door brede overeenstemming te bereiken over een dergelijk eindperspectief dat het nemen van tussentijdse stappen effectief kan zijn. Genoemd einddoel is opgenomen in de conclusies van het Voorzitterschap n.a.v. de JBZ Raad van 14 september jl. Over dit aspect bleek in de Raad consensus te bestaan.
Op welke termijn bent u van plan de Europese buitengrenzen te sluiten voor asielaanvragen van buiten Europa gedurende deze fase?
De Europese Unie staat onder een groeiende immigratiedruk waarvan de verwachting is dat deze op korte termijn niet zal afnemen. Het is noodzakelijk om de duurzaamheid van het bieden van internationale bescherming te borgen door middel van het vinden van gezamenlijke, deels nieuwe oplossingen. Zoals gesteld in de kamerbrief van 8 september jl., dienen derde landen te worden ondersteund om het perspectief in de regio van eerste opvang te vergroten, teneinde het model van risicovolle doorreis te doorbreken. Wanneer semipermanente opvang in de regio beschikbaar is, kunnen asielaanvragen van mensen die toch via andere wegen de EU bereiken, niet-ontvankelijk worden verklaard op veilige derde landen gronden en worden teruggebracht naar deze landen. Asielaanvragen van mensen die niet naar een veilig derde land kunnen worden teruggebracht, worden inhoudelijk behandeld in de EU. Van het sluiten van Europese buitengrenzen voor asielaanvragen is geen sprake. Voor het beter beheersbaar maken van de migratiestromen blijft effectieve grensbewaking uiteraard wel van groot belang, zoals ook opgenomen in paragraaf 2 van de conclusies van het Voorzitterschap n.a.v. de JBZ-Raad van 14 september jl.
Hoe ziet een geschikte Europese verdeelsleutel eruit? Wanneer wordt er voldoende rekening gehouden met de absorptiecapaciteit van een land?
In de verdeelsleutel die onderdeel uitmaakte van het eerdere, reeds aangenomen, Commissievoorstel werd relatief weinig rekening gehouden met de reeds gepleegde asielinspanningen van de lidstaten. Ik zou graag zien dat dat een belangrijkere plek in de verdeelsleutel krijgt. Tegelijk is duidelijk dat er geen wetenschappelijk optimum is bij het opstellen van een verdeelsleutel. Veel zal uiteindelijk aankomen op een redelijk debat met ruimte voor alle belangen en argumenten.
Waarom wordt er in deze voorgestelde tussenfase nog gebruik gemaakt van de bestaande Dublin-verordening, al dan niet met uitzonderingen?
In die tussenfase is de Dublin-verordening eerder belangrijker dan minder belangrijk. Als asielzoekers billijk over de EU worden verdeeld dan is de Dublin-verordening de manier om die verdeling te handhaven. Wel zal een aanpassing van de Dublin-verordening nodig zijn om die verdeling in de verordening in te brengen.
Kunt u onderbouwen waarom herplaatsing de voedingsbodem weg zou nemen voor mensensmokkel binnen de EU?
Mensensmokkel binnen de EU vindt nu plaats omdat migranten zich bewegen naar het EU-land van de eigen voorkeur. Met herplaatsing krijgt de asielzoeker een verantwoordelijke lidstaat toegewezen, onafhankelijk van het land van aanmelding. De asielzoeker kan zo niet meer het eigen voorkeursland bepalen en het illegaal doorreizen heeft dan ook geen doel meer. In het Raadsbesluit tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië, Griekenland en Hongarije, stelt de Europese Commissie een aantal specifieke waarborgen en verplichtingen voor om secundaire migratiestromen na herplaatsing te beperken.
Is niet de verwachting dat juist mensensmokkelaars in de hand worden gespeeld als statushouders binnen de EU niet meer legaal mogen reizen?
Statushouders mogen momenteel reizen binnen de EU en dat verandert met deze aanpak niet. Voor smokkel van statushouders is dus geen enkele aanleiding. Statushouders mogen zich overigens momenteel niet vrijelijk vestigen in andere Lidstaten en dat blijft ook het geval.
Kunt u de contouren aangeven wat u binnen de grenzen van het redelijke en het haalbare acht teneinde rekening te houden met de persoonlijke voorkeuren van een persoon?
Het huidige uitgewerkte voorstel voor herplaatsing van 40.000 asielzoekers uit Italië en Griekenland biedt hiervoor reeds de nodige aanknopingspunten. Mogelijk dat dit nog nadere uitwerking in EU-verband zal krijgen. Een uitgangspunt dat in elk geval voorop moet staan is de eenheid van het gezin. Een voorkeur omdat een gezinslid al in een bepaalde lidstaat verblijft, zal dan ook als regel gehonoreerd moeten worden. Ook aspecten als arbeidsmarktperspectief voor een specifiek beroep en/of taalgebied zouden een rol moeten kunnen spelen, maar niet per se als hard criterium. Deze aspecten zouden bijvoorbeeld als leidend kunnen gelden voor zover de te verdelen aantallen daardoor niet in het gedrang komen. De uitvoerbaarheid van het stelsel zal hierbij een essentiële rol spelen.
Als het voornaamste obstakel voor terugkeer het gebrek aan medewerking van bepaalde derdelanden is, waarom wordt er dan wel uitgegaan van bereidheid van derdelanden om vluchtelingen op te nemen in plaats van de EU?
De meeste derde landen werken in voldoende mate mee aan terugkeer. De inzet van het kabinet is om in EU-verband een versterkte samenwerking op migratieterrein te realiseren met belangrijke landen buiten de EU. EU-ondersteuning van deze landen bij de aanpak van de uitdagingen op migratieterrein dient gepaard te gaan met goede samenwerking op terreinen als terugkeer en de aanpak van mensensmokkel en -handel. Voor de uitwerking van de kabinetsvoorstellen voor opvang in de regio denkt het kabinet in eerste instantie aan landen waarmee al een goede samenwerking op migratieterrein bestaat. Hulp en economische investeringen in deze landen (die ook de lokale bevolking ten goede komen) in combinatie met solide hervestiging zullen eveneens de samenwerking op terugkeer stimuleren.
Bent u bereid deze vragen voor woensdagavond 9 september 18.00 uur te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk was beantwoord.
De dolfijnenslachtingen op de Faeröer-eilanden |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de beelden van de gruwelijke slachtingen van grienden die weer plaats hebben gevonden bij de Faeröer-eilanden?1
Ja.
Is het waar dat de dolfijnenslachtingen weer onder de bescherming van de Koninklijke Deense Marine en de Deense politie hebben plaatsgevonden en dat de arrestaties van activisten met behulp van de Deense marine verricht zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat u concreet heeft ondernomen om de dolfijnenslachtingen op de Faeröer-eilanden te stoppen, wat de resultaten daarvan tot nu toe zijn geweest en welke stappen u nog meer gaat zetten?
Een belangrijke stap in het onderbrengen van de kleine walvisachtigen onder de werkingssfeer van de International Whaling Commission is bereikt tijdens de laatste jaarvergadering in 2014. Met de aanname van een resolutie, ingediend door Monaco, is besloten dat de wetenschappelijke gegevens van betrokken intergouvernementele organisaties over de status van de populaties van kleine walvisachtigen nu formeel met de IWC worden gedeeld. Uw Kamer is hierover in het verslag van IWC65 geïnformeerd. (TK 34 000 XIII, nr. 125).
Tijdens deze vergadering heeft Nederland ook een bedrag van € 85.000 toegezegd aan het Small Cetaceans Fund dat onder andere wordt besteed aan verder onderzoek naar kleine walvisachtigen. Naast de IWC vraagt het kabinet vanuit het ASCOBANS verdrag blijvend aandacht voor het stoppen van het doden van (kleine) walvisachtigen.
Tijdens de aankomende jaarvergadering van de IWC in oktober 2016 zal een terugkoppeling over de voortgang van het wetenschappelijke comité worden gegeven.
Bent u bereid Denemarken, dat zich als EU-lidstaat zou moeten houden aan wetgeving die het slachten van walvisachtigen verbiedt, zowel bilateraal als in EU-verband aan te spreken op het steunen van en het samenwerken met de Faeröese walvisvaarders? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden van het kabinet van 29 december 2014 (TK 2014D47663) en overeenkomstig de motie van het lid Ouwehand (TK 21 501-32, nr. 734) zal het kabinet Denemarken blijvend aanspreken en aangeven dat het doden van dolfijnen zoals dat gebeurt op de Faeröer-eilanden niet acceptabel is. Nederland zal dit ook in EU-verband blijven doen. Overigens bestaat er geen EU-wetgeving die het slachten van walvisachtigen verbiedt.
In de brief aan uw Kamer van 4 maart 2013 over de inzet van de Nederlandse regering ten aanzien van onder andere het doden van dolfijnen op de Faeröer-eilanden (TK 33 400 XIII, nr. 136), is aangegeven dat de Faeröer-eilanden zich beroepen op zijn autonomie en cultuur. Ook Denemarken geeft aan dat de Faeröer-eilanden een zelfbesturende gemeenschap vormen binnen het Koninkrijk Denemarken en dat de autoriteiten van de Faeröer-eilanden verantwoordelijk zijn voor het eigen beheer van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van de jacht op walvisachtigen.
Bent u bereid de Europese Commissie op te roepen in actie te komen om de Deense regering per direct te verbieden deze dolfijnenslachtingen nog langer te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de Europese Commissie verzoeken om mogelijkheden te onderzoeken of en op welke wijze de EU kan optreden. Op basis daarvan wil ik dit agenderen in een komende Landbouw- en Visserijraad.
Kunt u aangeven welke vervolgstappen genomen zijn nadat de 65e vergadering van de International Whaling Commission (IWC65) een resolutie van Monaco heeft aangenomen1 waarmee een eerste stap gezet is in het onderbrengen van de kleine walvissoorten onder de werkingssfeer van de IWC en wat dit voor consequenties kan hebben voor de dolfijnenslachtingen bij de Faeröer-eilanden?
In de brief aan uw Kamer van 14 november 2014 is aangegeven dat de IWC het initiatief neemt tot gegevensuitwisseling en onderzoek voor alle walvisachtigen (TK 34 000 XIII, nr. 125). Het wetenschappelijk comité van de IWC geeft hieraan uitvoering. Tijdens de aankomende jaarvergadering van de IWC in oktober 2016 wordt een terugkoppeling van de voortgang van het wetenschappelijk comité gegeven.
Kunt u aangeven of er al met de voorbereidingen van de volgende vergadering van de International Whaling Commission (IWC66) in oktober 2016 is begonnen en wat de Nederlandse inzet hier zal zijn? Zo nee, wanneer bent u van plan de Kamer hierover te informeren?
De voorbereiding van de aankomende IWC jaarvergadering (IWC66) vindt plaats aan de hand van de agenda van de IWC. Zodra de agenda bekend is, zal deze voorafgaand aan de jaarvergadering met uw Kamer worden gedeeld, inclusief de inzet van de EU en Nederland.
Het gebrekkige toezicht en de handhavingsaanpak bij zwanendriften |
|
Eric Smaling , Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag op 11 juli 2015 waaruit blijkt dat de politie nauwelijks handhavend optreedt tegen zwanendrifters?
Ja.
Vindt u de werkwijze van de in de uitzending getoonde zwanendrifter een vorm van dierenmishandeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is er dan sprake van een strafbaar feit?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 7 van de Kamervragen van het lid Van Dekken (2015Z14074).
Wat is uw reactie op de aantijging, gedaan in de uitzending, dat de politie niet afkomt op meldingen en burgers ontraadt om aangifte te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de aantijging dat de zwanendrifters niet strafrechtelijk vervolgd worden, maar dat de melder zich moet verantwoorden en het risico loopt strafrechtelijk vervolgd te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de politie voor handhaving verwijst naar de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA), maar dat het NVWA noodnummer regelmatig niet bereikbaar is en dat NVWA-inspecteurs buiten werktijden niet direct ter plaatse kunnen komen? Hoe bent u van plan een betere afstemming tussen de politie en NVWA te realiseren zodat er adequaat kan worden gereageerd op meldingen?
Er is reeds sprake van een goede afstemming tussen de politie en de NVWA. Beide diensten hebben hun eigen bereikbaarheid georganiseerd en geborgd en zijn voldoende bekend met elkaars bereikbaarheidsprocedures. De NVWA is 24 uur per dag telefonisch bereikbaar via haar centrale meldnummer. Meldingen bij de NVWA over zwanendriften worden doorgeleid naar de medewerkers in het veld. Zij zijn indien nodig ook buiten kantoortijden beschikbaar. Met de politie, en overigens ook met gemeenten in het Groene Hart, vindt continu overleg plaats over samenwerking en/of assistentie bij de handhaving op dit gebied. Het is gezien de grootte van het gebied en de aard van de werkzaamheden echter niet eenvoudig voor zowel de politie als de NVWA om zwanendrifters te allen tijde actief aan te treffen en hen op heterdaad te betrappen wanneer zij strafbare feiten plegen.
Deelt u de mening dat de NVWA onvoldoende capaciteit heeft en het noodzakelijk is dat ook de politie de benodigde kennis en instructies verkrijgt en zo bij heterdaad situaties kan optreden? Zo ja, bent u bereid de capaciteit bij de NVWA uit te breiden en de kennis bij de politie te vergroten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. De inzet van de NVWA is op dit moment ruim voldoende. Het toezicht is zo geregeld dat de NVWA binnen afzienbare tijd aanwezig kan zijn om de nodige kennis en expertise te leveren bij heterdaadsituaties die door de politie worden vastgesteld. Ook bij de politie is voldoende kennis en ervaring aanwezig om overtredingen vast te stellen en daartegen op te treden. Er is geen sprake van een gebrekkige handhavingsaanpak. De NVWA is sinds de start van het broedseizoen 2015 begonnen met controles in het buitengebied. Tot nu toe zijn op basis van die controles door RVO.nl 142 dieren bestuursrechtelijk in bewaring genomen bij 2 zwanendrifters en 2 afnemers. Voorts heeft de NVWA recent een last onder dwangsom van € 3.500 verbeurd verklaard bij een zwanendrifter voor het eigenhandig leewieken van 7 knobbelzwanen.
Hoe bent u van plan om op korte termijn het gebrekkige toezicht en de handhavingsaanpak voor zwanendriften te verbeteren en te zorgen dat melders beschermd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er een onmiddellijk verbod dient te komen op het zwanendriften? Kunt u zo spoedig mogelijk een voorstel voor een verbod naar de Kamer sturen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
In haar brief van 1 mei 20151 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken aangekondigd de wettelijke mogelijkheden te bezien om het zwanendriften te verbieden. Over de uitkomst zal zij u in het najaar informeren.
Het rapport van de onafhankelijke klachtencommissie van FMO met betrekking tot de Barro Blanco dam in Panama en de reactie van FMO |
|
Joël Voordewind (CU), Marianne Thieme (PvdD), Jesse Klaver (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de bevindingen van de onafhankelijke klachtencommissie van FMO met betrekking tot de Barro Blanco dam in Panama1, waarin staat dat zaken in relatie tot de rechten van inheemse volkeren niet compleet in kaart zijn gebracht voorafgaand aan de goedkeuring van de lening? Hoe beoordeelt u deze conclusies, ook in het licht van uw eerdere uitspraken2 dat de effecten van dit project wél goed in kaart waren gebracht, en dit nu door de onafhankelijke klachtencommissie wordt weersproken?
Ja. Een essentiële conclusie in het rapport van de onafhankelijke klachtencommissie van FMO is dat de informatie over de rechten van inheemse volkeren ten tijde van de goedkeuring van de lening in 2011 nog niet volledig was. De klachtencommissie constateert ook dat deze informatie nog voor de eerste betaling mede op initiatief van FMO werd gecompleteerd met een aanvullend onderzoek. Het kabinet hecht er veel belang aan dat FMO naar aanleiding van de bevindingen van de klachtencommissie heeft aangekondigd het goedkeuringsproces aan te scherpen zodat in de toekomst bij besluitvorming over investeringen alle relevante informatie tijdig beschikbaar is en relevante standaarden worden nageleefd. In het eerstvolgende overleg met FMO zal ik dit nadrukkelijk aan de orde stellen.
Heeft u tevens kennisgenomen van de bevindingen van de vorige Speciale rapporteur voor Inheemse volkeren van de Verenigde Naties3, James Anaya, dat het land van de Ngöbe bevolking niet onder water zou moeten worden gezet of negatief getroffen zou moeten worden zonder de voorafgaande overeenstemming van de representatieve autoriteiten van het volk? Bent u het met hem eens?
Ook het kabinet vindt dat er een akkoord moet zijn met de legitieme traditionele autoriteiten van de inheemse bevolking. De vorige Speciale Rapporteur maakte deze aanbeveling in algemene zin in zijn rapport. Ten aanzien van het Barro Blanco project is destijds een overeenkomst met de traditionele autoriteiten van de inheemse bevolking gesloten. Helaas wordt deze overeenkomst niet door alle betrokkenen binnen de inheemse bevolking gesteund. Daarom ondersteunt het kabinet van harte de recente poging tussen de Panamese overheid en traditionele autoriteiten van de inheemse bevolking om de dialoog te hervatten. Om de directe en indirecte impact van de Barro Blanco dam op de inheemse bevolking en hun leefomgeving goed te kunnen begrijpen, zal deze dialoog tussen de Panamese overheid en vertegenwoordigers van de inheemse bevolking ondersteund worden door een technische commissie. Betrokken partijen hebben verklaard zich te verbinden aan de informatie van deze commissie.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat de aanbevelingen van de klachtencommissie en de Speciaal Rapporteur worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft met tevredenheid kennis genomen van de reactie van FMO op het rapport van de klachtencommissie en zal toezien dat de aanbevelingen door FMO worden opgevolgd en geïmplementeerd. De aanbevelingen van de Speciaal Rapporteur gericht aan de Panamese overheid, betroffen overigens niet alleen het Barro Blanco project. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de Panamese overheid met deze aanbevelingen rekening zal houden en zal dat via ambassade en FMO volgen.
Bent u bereid om zowel bij de Panamese regering als bij FMO te pleiten voor een bouwstop van de dam voor onbepaalde tijd, zodat een dialoog kan worden gevoerd om de toestemming van de Ngöbe bevolking voor het project te verkrijgen en daarmee de schending van de rechten van de Ngöbe bevolking te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Panamese overheid en andere betrokkenen om afspraken te maken over de condities voor deelname aan de dialoog. Het kabinet heeft begrepen dat de Panamese overheid vooralsnog heeft uitgesproken dat er geen start wordt gemaakt met elektromechanische werken en het vullen van het stuwmeer tot een akkoord is bereikt. Afronding van civiele werken en essentiële werkzaamheden in het belang van de veiligheid van omwonenden in het benedenstroomse gebied van de dam zullen wel plaatsvinden.
Kunt u de conclusies van de Algemene Rekenkamer4 bevestigen dat de Nederlandse overheid geen inspraak heeft in FMO’s investeringsbeslissingen behalve als het gaat om investeringen boven 654 miljoen euro, en dat dit bedrag zeer ruim boven de gemiddelde investering van FMO ligt?
In de statuten van FMO staat dat investeringsbeslissingen die hoger zijn dan 1/3 van het eigen vermogen plus reserves goedkeuring van de aandeelhouders vragen. De genoemde € 654 miljoen is het bedrag gebaseerd op de balans eind 2013. Met de cijfers over 2014 zou deze drempel € 712 miljoen bedragen. In het directiebesluit van FMO staat echter dat de aandeelhoudersvergadering om goedkeuring zal worden gevraagd bij beslissingen boven de € 360 miljoen. Dit ligt boven de gemiddelde investering van FMO. Hierbij moet worden opgemerkt dat betrokkenheid van de aandeelhouders bij de individuele kredietverlening een uitzondering moet blijven omdat het kabinet van mening is dat zij zich niet moeten mengen in de dagelijkse operationele activiteiten van de onderneming. Wel zal in het eerstvolgende beleidsoverleg met FMO besproken worden of de criteria waaraan investeringsbeslissingen moeten voldoen aangepast dienen te worden.
Heeft u genoeg zeggenschap om te verzekeren dat investeringen van FMO niet leiden tot mensenrechtenschendingen? Zo niet, hoe gaat u dit verbeteren? Zo ja, waar blijkt dat uit en hoe verhoudt zich dit tot zaken die op dit gebied aantoonbaar misgingen bij de investering van FMO in de Barro Blanca dam in Panama?
De Staat heeft geconstateerd dat FMO borgingsmechanismes heeft ingebouwd om ervoor te zorgen dat investeringen van FMO niet leiden tot mensenrechtenschendingen. Zo heeft FMO als een van de eerste ontwikkelingsbanken een onafhankelijk klachtenmechanisme opengesteld die het mogelijk maakt voor onder meer de lokale bevolking om hun bezwaren te uiten. De onafhankelijkheid van het klachtenmechanisme en de transparantie ten aanzien van de bevindingen zijn daarbij zeer belangrijk. Overigens heeft het onafhankelijke panel geen mensenrechtenschendingen geconstateerd bij het Barro Blanco project.
FMO werkt op basis van relevante standaarden zoals de IFC Performance Standards en de OESO Richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de VN-richtlijnen voor bedrijven en mensenrechten. Het goedkeuringsproces voor nieuwe kredieten is naar aanleiding van de opmerkingen van de klachtencommissie over het Barro Blanco project verder aangescherpt, zie ook het antwoord op vraag 1.
Ik zal medio november in gesprek gaan met de Raad van Commissarissen over het toezicht op besluitvorming van investeringen van de onderneming. Een meer intensieve dialoog tussen belanghebbenden en FMO vind ik in de context van een groeiende portefeuille en toenemende investeringen in met name infrastructurele projecten wenselijk. Ik zal bij FMO erop aandringen dat het openbaringsbeleid meer transparantie ten aanzien van dergelijke investeringen gaat geven. Als voorbeeld kijk ik hierbij naar een koploper als de International Finance Corporation. Bezwaren van belanghebbenden zullen in de toekomst beter worden gesignaleerd.
De Duitse overheid heeft een zetel in de Raad van Commissarissen van de Duitse ontwikkelingsbank DEG; deelt u de mening dat dit een goed middel voor de overheid zou zijn om meer controle over FMO uit te voeren? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u dit ook voor uzelf bij FMO realiseren? Zo nee, waarom niet?
Het ontbreekt de Staat niet aan mogelijkheden om, zowel als beleidsmaker en als aandeelhouder, invloed uit te oefenen op FMO. Het kabinet is van mening dat de gehele Raad van Commissarissen oog hoort te hebben voor het publiek belang en voor een goede toepassing van het MVO beleid van de onderneming. Als meerderheidsaandeelhouder in FMO benoemt de Minister van Financiën de commissarissen en kan kandidaat leden hierop selecteren. Ik zal met de Raad van Commissarissen van FMO bespreken of er voldoende aandacht is voor inclusieve ontwikkeling in het beleid van FMO.
Bent u bereid om de Raad van Commissarissen van FMO te verzoeken een deel van haar vergaderingen publiekelijk open te stellen zodat de Raad informatie en terugkoppeling kan vragen aan belanghebbenden? Zo nee, waarom niet?
Nee, een dergelijk verzoek vind ik niet passend bij de positie van de Raad van Commissarissen. Zij heeft regelmatig contact met onder meer ministeries, Nederlandse bedrijven, NGO’s en andere ontwikkelingsbanken. Indien er vragen zijn van de Raad van Commissarissen aan belanghebbenden dan kan zij die stellen. Als belanghebbenden vragen hebben aan de Raad van Commissarissen kunnen zij zich richten tot de secretaris van de Raad van Commissarissen. Wel zal het kabinet er op aandringen dat het openbaringsbeleid van FMO tot meer transparantie moet leiden.
Kunt u bevestigen dat de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen5 en de VN-richtlijnen voor bedrijven en mensenrechten6 vereisen dat bedrijven, inclusief financiële instituties, effectrapportages uitvoeren van de mensenrechtenimpacts van hun activiteiten, en dat een mensenrechteneffectrapportage verder gaat dan de vereisten van de IFC Performance Standards voor een milieueffectrapportage, zowel omdat een project aan andere standaarden wordt getoetst en vanwege de participatieve wijze waarop de rapportage wordt verkregen? Deelt u de mening dat een mensenrechteneffectrapportage de mensenrechtenimpacts van Barro Blanco zou hebben blootgelegd? Zo nee, waarom niet?
In de genoemde VN- en OESO-richtlijnen staat het concept van due diligenceop het gebied van mensenrechten centraal. Due diligenceomvat onder andere de inventarisatie van feitelijke en potentiële gevolgen van de bedrijfsoperaties op gebied van mensenrechten. Dit zou de vorm kunnen krijgen van een effectrapportage, maar dat hoeft niet noodzakelijkerwijs. De VN- en OESO-richtlijnen schrijven inderdaad ook voor dat betekenisvolle consultaties met mogelijk getroffen groepen en andere stakeholders onderdeel moeten vormen van het due diligence-proces. Ook de IFC Performance Standards benadrukken het belang van due diligenceop het gebied van mensenrechten en schrijven consultaties met de getroffen gemeenschappen voor. Een Environmental and Social Impact Assessment (ESIA) voor een project met potentiele impact op mensenrechten wordt conform FMO beleid uitgevoerd waarbij onder meer de IFC Performance Standards, de OESO Richtlijnen, het FMO Mensenrechtenbeleid en het Ruggie framework als basis dienen. Bij Barro Blanco is bovenstaande route gevolgd en heeft het onafhankelijke klachtenpanel geconstateerd dat mensenrechtenimpacts in kaart zijn gebracht, maar dat meer aanvullend onderzoek had moeten worden uitgevoerd voorafgaand aan de goedkeuring van de lening om de rechten van de inheemse bevolking in kaart te brengen.
Bent u bereid om FMO te vragen om mensenrechteneffectrapportages op te stellen als standaardonderdeel van haar beoordelingsbeleid van projecten? Zo nee, waarom niet en op welke wijze wilt u er dan voor zorgen dat de FMO niet nog een keer investeert in een project met zulke grote negatieve sociale en milieugevolgen?
FMO vraagt van haar klanten om effectrapportages op te stellen om milieu, sociale en mensenrechtenimpacts van hun activiteiten inzichtelijk te maken. Als een effectrapportage niet is uitgevoerd op het moment dat FMO een transactie overweegt wordt de klant hierin ondersteund. Het toetsingskader dat FMO hanteert en de wijze van onderzoek naar milieu/sociale effecten en risico’s is in lijn met de aanpak van multilaterale financieringsinstellingen zoals IFC en vergelijkbare bilaterale instellingen. In de praktijk betekent dit voor een ontwikkelingsbank als FMO dat de effectrapportages van bedrijven worden geëvalueerd en verbeteringen plaatsvinden indien nodig. In dit specifieke geval moet rekening worden gehouden met het feit dat de 2012 versie van de IFC Performance Standards en ook de actuele versie van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen toen nog niet van kracht waren.
Illegale vogelvangst in Nederland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Een puttertje voor China», over het illegaal vangen van wilde vogels voor handel met vogelverzamelaars in Azië?1
Ja.
Bent u van plan om fraude, waarbij wordt gedaan alsof wilde vogels in gevangenschap zijn geboren, tegen te gaan? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is erop gericht de wildvang van inheemse vogels te bestrijden. Daartoe heb ik reeds een aantal maatregelen genomen. Zo wordt toegezien op het fokken van beschermde vogels, onder meer door de uitgifte van ringen door de Vogelbonden digitaal te laten regisseren door RVO.nl. Dat maakt het eenvoudiger om de handhaving in het buitengebied te versterken.
Voorts verwijs ik naar de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie en mij van 14 oktober 2014 over de handhaving van de natuurregelgeving in het buitengebied (Kamerstuk 28 684, nr. 422) en de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 17 april 2015 over het evaluatierapport van het opleidingsprogramma voor buitengewoonopsporingsambtenaren milieu (Kamerstuk 28 648, nr. 439).
Welke maatregelen neemt u en bent u van plan te nemen om deze vorm van wildlife crime in Nederland hard aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er te weinig toezicht is in het buitengebied? Ziet u aanleiding en mogelijkheden om toezicht en handhaving te intensiveren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Door de huidige inzet en de lopende initiatieven voor verdere verbetering kan het toezicht en handhaving in het buitengebied nu en in de toekomst op voldoende niveau plaatsvinden.
Is het waar dat er een gebrek aan kennis en ervaring is bij opsporingsambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Zo ja, hoe werkt u aan een beter kennisniveau en hoe gaat u voorkomen dat kennis en expertise bij de opsporingsambtenaren verloren gaat? Zo nee, hoe verklaart u het door Jaap Reijngoud, oud opsporingsambtenaar en adviseur illegale dierenhandel, geconstateerde gebrekkige toezicht en de gebrekkige handhavingsaanpak?
Naar mijn oordeel is er bij de opsporingsambtenaren van de NVWA geen gebrek aan kennis en ervaring. De in het krantenartikel gedane uitlatingen van de heer Reijngoud wil ik voor zijn rekening laten. Ik wijs er echter wel op dat deze in het betreffende artikel niet zegt dat er een gebrek is aan kennis en ervaring bij opsporingsambtenaren van de NVWA.
Het dood schieten van honden door jagers |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Jager (49) uit Middelbeers schiet hondje dood, vergist zich tijdens reeënjacht»?1
Ja.
Kent u het bericht «hond doodgeschoten door jager tijdens buitenspelen»?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat jagers die honden verwarren met reeën respectievelijk vossen een gevaar voor hun omgeving vormen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vormen beide gebeurtenissen voor u aanleiding de wetgeving voor vuurwapengebruik voor hobbydoeleinden aan te scherpen?
De in de berichten beschreven voorvallen beschouw ik als zeer betreurenswaardig. Voor zover mij bekend komen dergelijke incidenten slechts sporadisch voor. Het Openbaar Ministerie heeft beide zaken in onderzoek. In afwachting van de resultaten van het onderzoek van het Openbaar Ministerie zie ik op dit moment geen aanleiding om wetgeving aan te passen.
Kunt u zeggen of in beide gevallen de daders inmiddels geverbaliseerd zijn en/of tot vervolging is/ zal worden overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat beide voorvallen niet los gezien kunnen worden van het feit dat jagers zich kennelijk met regelmaat vergissen bij het schieten van hun prooidieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat jagers gemiddeld 3 hagelpatronen nodig hebben om 1 dier dodelijk te raken tijdens de jacht op hazen, konijnen, fazanten, houtduiven en wilde eenden, zoals blijkt uit het onderzoek van Van Bon en Boersma3 en Deltares/TNO?4 Zo nee, is er ander onderzoek beschikbaar? Welke?
Ik heb geen reden om de uitkomsten van het genoemde onderzoek in twijfel te trekken. Zoals aangegeven in het antwoord op eerdere vragen heeft het Openbaar Ministerie beide zaken in onderzoek. Ik zie op dit moment geen aanleiding om het onderzoek zoals genoemd in de vraagstelling te herhalen of uit te breiden.
Bent u bereid nader onderzoek in te stellen naar het aantal gemaakte fouten in het jachtveld, waaronder het aantal hagelpatronen dat jagers nodig hebben om een dier te schieten, uitgesplitst per diersoort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid te bevorderen dat beide jagers die verdacht worden van het doden van honden zullen worden vervolgd? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen heeft het Openbaar Ministerie beide zaken in onderzoek. Het is aan het Openbaar Ministerie of er al dan niet tot vervolging wordt overgegaan en aan de rechter een eventuele strafmaat te bepalen.
Deelt u de mening dat jagers die een hond aanzien voor een ree respectievelijk een vos en een dodelijk schot afvuren op zo’n hond, per direct hun jachtacte en vuurwapenvergunning zouden moeten inleveren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De zeehondenjacht in Canada |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de laatste zeehondenjagers in Noorwegen besloten hebben te stoppen met de zeehondenjacht omdat er geen geld meer mee te verdienen valt sinds de Noorse overheid gestopt is met het subsidiëren van de zeehondenjacht?1
Ja.
Deelt u de mening dat, wanneer de Canadese overheid stopt met het subsidiëren van de commerciële zeehondenjacht, ook in Canada het doodknuppelen van de honderdduizenden pasgeboren zeehonden voor hun vacht beëindigd zal worden?
Ik kan geen oordeel vellen over in hoeverre jagers in Canada hun keuzes laten leiden door het subsidiebeleid van de Canadese overheid.
Kunt u aangeven of u tijdens de handelsmissie in Canada eind mei de zeehondenjacht ter sprake heeft gebracht, conform uw toezegging?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst?
Tijdens het debat op 30 april jl. heb ik in reactie op een ingediende motie van het lid Thieme toegezegd de Canadese regering aan te spreken op de zeehondenjacht. Ik heb daaraan toegevoegd «dat ik niet per se optimistisch ben over de uitkomst daarvan». Voor een effectieve interventie is het voorts van belang om de juiste gesprekspartners op federaal niveau te spreken.
Tijdens deze missie bleek het om agendatechnische redenen niet mogelijk om een ontmoeting te hebben met een lid van de Canadese regering, derhalve is dit onderwerp dit keer niet ter sprake gekomen. Dit laat onverlet dat ik ook heb toegezegd de zeehondenjacht in Europees en bilateraal verband aan de te blijven stellen bij de relevante Canadese gesprekspartners.
Berichten dat, tegen gemaakte afspraken in, varkenshouders weer beginnen met castreren van biggen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Geen plek meer voor de beer»1 en «Ik castreer om geen stinkvlees te krijgen»2, waaruit blijkt dat ruim 35% van de varkenshouders, die eerder niet meer castreerden, in 2014 weer met castreren van biggen begonnen zijn?
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van Boerderij dat de doelstelling van de Europese Verklaring van Brussel, om in 2018 castratie in de ban te hebben, zeker niet wordt gehaald?
De ambitie om in 2018 te stoppen met castreren staat wat mij betreft recht overeind. Eind april heb ik dit onderwerp ook onder de aandacht gebracht tijdens de internationale conferentie Welzijn Varkens in Kopenhagen. Het is primair de verantwoordelijkheid van de Europese varkensvleesketen dat varkensvlees van niet gecastreerde varkens op basis van een kwalitatief goede en geaccepteerde geurdetectie wordt aangeboden aan de retail en de consument en om op deze wijze de marktacceptatie verder te vergroten. Ik zal me blijven inzetten om dit doel met alle betrokken stakeholders, verenigd in de stuurgroep Boars 2018, te halen zoals ook eerder genoemd in de stand van zaken beleidsbrief dierenwelzijn van 30 maart jl. (Kamerstuk 28 286, nr 799).
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de voorzitster van de Nederlandse Vakbond Varkenshouders over het niet behalen van de Europese Verklaring van Brussel in 2018 dat de ambitie die binnen Europa is uitgesproken, geen wet is en daarom niet behaald hoeft te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat marktwerking niet het juiste instrument is om te komen tot een volledige stop op het castreren van biggen, nu blijkt dat varkenshouders in 2014 weer begonnen zijn met castreren vanwege deze marktwerking? Bent u alsnog bereid om het castreren van varkens wettelijk te verbieden zoals de aangehouden motie van het lid Thieme over een verbod op het castreren van varkens eerder voorgesteld heeft? Zo nee, waarom niet?3
Nee. Ik zie nog voldoende perspectieven in de markt voor de afzet van vlees van niet-gecastreerde varkens. Ik zal niet overgaan tot een eenzijdig verbod op het castreren in Nederland. Ik ben voorstander van het aanscherpen van dierwelzijnseisen op Europees niveau, niet alleen vanwege de gevolgen voor de concurrentiepositie van de Nederlandse sectoren maar ook voor de verbetering van het dierenwelzijn in de andere lidstaten. Innovaties op het terrein van dierenwelzijn moeten deel uitmaken van onderscheidende marktconcepten en worden betaald uit de markt. Het verplicht eenzijdig aanscherpen van wettelijke eisen voor dierenwelzijn maakt het verdienmodel voor verduurzaming van de dierlijke ketens in de praktijk nagenoeg onmogelijk.
Bent u bereid om onderzoek te laten uitvoeren naar de effecten van Improvac (een middel om berengedrag en berengeur tegen te gaan) op diergezondheid? Bent u bereid om onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de effecten van het consumeren van, met Improvac, gevaccineerd vlees op de volksgezondheid? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Improvac is een wettelijk toegelaten middel, waarvan de effecten voor dier- en volksgezondheid uitgebreid zijn onderzocht. Nader onderzoek acht ik niet nodig.
Het massaal afschieten van ganzen zonder enig effect |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
ent u bekend met het onderzoek van Sovon Vogelonderzoek waaruit blijkt dat tussen 2004 en 2012 in de provincie Utrecht 40000 ganzen zijn doodgeschoten, en dat de populatie desondanks met 9% is toegenomen?1
Ja.
Beoordeelt u het besluit van provincie Utrecht om in ieder geval tot 2018 jaarlijks 23000 ganzen te doden als logisch, gezien de bewezen ineffectiviteit van het afschotbeleid?2
De provincie is verantwoordelijk voor het beheer van ganzenpopulaties en maakt daarin zijn eigen afwegingen. Het is niet aan mij om daar in te treden.
Deelt u de conclusie van Sovon Vogelonderzoek dat het afschieten van ganzen geen effect heeft, zoals ook in bovenstaande situatie? Zo nee, waarom niet?3
Het afschieten van beschermde ganzen, zoals de grauwe gans, gebeurt vanwege verschillende redenen: de veiligheid van het vliegverkeer rond Schiphol en het beperken van de schade die ganzen aan de landbouw en de natuur aanbrengen. Vanwege de inmiddels omvangrijke populaties van ganzen is het daarvoor noodzakelijk om de populatie als geheel te verkleinen, ganzen te verjagen van plekken waar conflicten ontstaan met andere belangen en ganzen op te vangen in gebieden waar dat niet of minder aan de orde is.
Uit het Sovon onderzoek van Stahl et al. (2013) blijkt dat het schieten van ouderejaars vogels de meest effectieve maatregel is om de populatiegroei van grauwe ganzen te beperken. Deze uitkomst waarbij ouderejaars vogels worden afgeschoten of weggevangen blijkt in de praktijk echter niet altijd haalbaar.
Het verminderen van de schade die ganzen aanbrengen aan landbouw- en natuurgebieden zou derhalve bereikt kunnen worden door een combinatie van verjaging, wegvangen, doden en onaantrekkelijk maken van gebieden waar de ganzen niet gewenst zijn.
Deelt u ook de conclusie dat om een ganzenpopulatie duurzaam in te perken, beschikbare hulpbronnen moeten worden beperkt? Zo nee, waarom niet?4
De natuurlijke hulpbronnen voor ganzen in Nederland zijn: water- en moerasgebieden als broedbiotoop, voedselrijke graslanden als foerageerbiotoop en graslanden en wateren als rustbiotoop. In de praktijk betekent het inperken van deze hulpbronnen een forse ingreep in het Nederlandse landschap met wellicht grote gevolgen voor landbouw en natuur, die ik niet wenselijk acht.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ganzen per provincie, het aantal gedode ganzen en de groei van de populatie per jaar over de afgelopen 10 jaar?
Voor het verkrijgen van deze gegevens verwijs ik u naar de provincies, die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de ganzenpopulaties.
Kunt u kwantificeren wat de effectiviteit is van het doden van ganzen rondom Schiphol en hoe zich dit verhoudt tot de effectiviteit van maatregelen die de aantrekkende werking van gewassen rondom Schiphol wegnemen, zoals het omploegen van graanresten?
Het terugdringen van de populatie ganzen in de 20 kilometer zone rondom Schiphol maakt deel uit van de viersporenaanpak van de Nederlandse Regiegroep Vogelaanvaringen. De sporen betreffen: inzet van techniek (bijvoorbeeld ontwikkelen vogelradar), het voorkomen van nieuwe aanleg van rust- en broedgebieden, het beperken van foerageermogelijkheden en populatiebeheer. Voor de resultaten van het uitgevoerde en ontwikkelde beleid verwijs ik u naar de evaluatie die door de Nederlandse Regiegroep Vogelaanvaringen is uitgevoerd en die in december 2014 aan uw Kamer is verzonden (TK 2014–2015, 28 286 nr. 778).
Herinnert u zich uw stelling (zie Kamerstuk 33 348, nr. 9) dat er meer onderzoek nodig is om te constateren dat het doden van ganzen geen effect heeft? Hoeveel onderzoek heeft u daartoe nog nodig?
In genoemd Kamerstuk heb ik aangegeven dat op basis van een pilotstudie naar de effecten van afschot van ganzen op Texel niet de algemene conclusie kan worden getrokken dat afschot of vangen geen effect heeft op de populaties ganzen. Op basis van studies met populatiemodellen kan geconcludeerd worden dat het doden van volwassen individuen van broedpopulaties leidt tot een verlaging van de populatiegroei. Om de effectiviteit van beheermaatregelen als doden, verjagen of andere middelen te evalueren is aanvullend onderzoek nodig.
Deelt u de mening dat provincies duurzame en effectieve maatregelen moeten nemen, in plaats van het doden van dieren? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om te investeren in niet-dodelijke effectieve verjagingsmethoden, bijvoorbeeld door een experiment te starten of te ondersteunen met volautomatische lasersystemen? Zo nee, waarom niet?5
Zoals ook in antwoord op vraag 5 gesteld, is het beheer van de ganzenpopulaties en de keuze van de toe te passen middelen een verantwoordelijkheid van de provincies. Het is aan hen om experimenten te starten met bijvoorbeeld volautomatische lasersystemen. Indien gewenst, kunnen zij daarbij een beroep doen op de capaciteit en expertise bij de Wageningse onderzoeksinstellingen.