Het bericht ‘Miljoenen chips Nederlandse fabrikanten belanden in Rusland ondanks sancties’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wanneer was het kabinet op de hoogte van de aanwezigheid van de miljoenen Nederlandse chips in Russische pantserhouwitsers, een kruisraketten en gevechtshelikopters?1
De Nederlandse overheid is voor het eerst in maart 2022 op de hoogte gebracht dat elektronische componenten van Nederlandse producenten werden teruggevonden in Russisch militair materieel. Initiële informatie wees op toepassingen in UAVs en diverse soorten verbindingsapparatuur. Later werd duidelijk dat steeds meer westerse componenten werden teruggevonden in een enorm breed scala aan Russisch militair materieel.
Waarom heeft u, nadat u door de nieuwsredacties werd ingelicht, er wel voor gekozen om deze redacties een schriftelijke reactie te sturen, maar heeft u niet de Kamer geïnformeerd?
Het ministerie heeft de betreffende nieuwsredacties een schriftelijke reactie gestuurd op een specifiek verzoek om verduidelijking. Hoewel de onthullingen in het bericht er niet minder zorgelijk om zijn, is het al geruime tijd openbaar bekend dat westerse elektronische componenten via tussenhandelaren hun weg vinden naar de Russische militaire industrie.
Het wijdverspreide gebruik van westerse waaronder ook Nederlandse elektronische componenten in Russisch militair materieel is vanaf eind maart 2022 door diverse media, zowel nationaal als internationaal, gerapporteerd. In augustus 2022 werd de omleiding van elektronische componenten via tussenhandelaren inzichtelijk gemaakt door onderzoek van onder andere een Britse NGO, het Royal United Services Institute. Aan de hand van een Nederlands voorstel zijn de goederen in kwestie opgenomen in de Ruslandsancties. In november 2022 heeft de Minister voor BHOS mede namens de Minister van BZ deze problematiek geadresseerd in een brief, in antwoord op vragen van de heer Klink (VVD)2.
Welke acties heeft u ondernomen sinds begin december bekend werd dat Iraanse drones met Nederlandse chips op het slagveld in Oekraïne zijn gevonden?
Nederland is een van de initiatiefnemers van de sanctie-listing van personen en entiteiten uit Iran in verband met de levering van UAVs aan Rusland voor gebruik in Oekraïne. Het aanpakken van sanctieontwijking heeft voor Nederland hoge prioriteit, zoals mede blijkt uit ons recente non-paper hierover. Daarnaast wordt gekeken wat er diplomatiek mogelijk is om druk te zetten op tussenhandelaren in derde landen. Nederland heeft in EU verband steun uitgesproken voor het aanmerken van UAV motoren als gesanctioneerde goederen en bespreekt de problematiek in bilaterale gesprekken.
Kunt u uiteenzetten hoe bedrijven met een bewezen geschiedenis van het faciliteren van de Russische krijgsmacht – zoals vermeld in het onderzoek – miljoenen Nederlandse chips in handen hebben kunnen krijgen? Bent u bereid om bedrijven waarvan dit type activiteit in landen als Rusland of Iran bekend is op een zwarte lijst te plaatsen?
Het gebruik van westerse dus ook Nederlandse componenten in Russische wapensystemen is hoogst onwenselijk. De componenten waar het hier om gaat zijn echter veelal universeel toepasbaar en worden in bulk (ordegrootte 100 miljard per jaar) over de gehele wereld verscheept. Ook in ieder Nederlands huishouden zijn veel van deze componenten terug te vinden.
Ondanks consultaties met betrokken bedrijven is niet duidelijk te zeggen hoe de handelsstromen van teruggevonden componenten zijn gelopen. De logistieke ketens zijn vaak lang en complex: Nederlandse exporteurs hebben inzicht in de klanten van hun distributeurs, maar daarna houdt hun inzicht vaak op.
Russische bedrijven die op enige wijze bijdragen aan de Russische militaire industrie worden opgenomen in bijlage IV van sanctieverordening 833/2014, waarvoor additionele handelsrestricties gelden. Nederland levert een zeer actieve bijdrage aan het doen van voorstellen hiervoor.
In het 9e sanctiepakket van sanctieverordening 269/2014 zijn diverse Iraanse entiteiten, die betrokken waren bij wapenleveranties aan Rusland, gesanctioneerd.
Bent u bereid om duidelijk te maken aan de landen die dergelijke tussenhandelaren huisvesten, dat het met Nederlandse producten bijdragen aan agressie ook diplomatieke gevolgen kan hebben?
Ja, daar is het kabinet toe bereid en dit gebeurt ook actief.
Vallen dergelijke tussenhandelaren onder bestaande sanctiewetgeving? Zo nee, bent u bereid wetgeving aan te passen?
Sanctieverordening (EU) 269/2014 geeft een aantal juridische gronden om personen en entiteiten te sanctioneren, waaronder het «materieel of financieel bijdragen aan acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen».
Deze sanctioneringsgronden zijn niet landgebonden. Met de recente opname van diverse Iraanse personen en entiteiten die hebben bijgedragen aan het leveren van UAVs aan Rusland, heeft de EU reeds personen en entiteiten in derde landen, die bijdragen aan de Russische invasie, gesanctioneerd.
Het is onacceptabel dat tussenhandelaren Nederlandse goederen zonder toestemming doorleveren aan Russische wapenfabrikanten. Nederland heeft middels een non-paper ingezet op een veel structurelere aanpak van sanctieomzeiling, waaronder ook door de inzet van het sanctie-instrument.
Welke stappen gaat het kabinet nog meer ondernemen om Nederlandse bedrijven te ondersteunen bij het nastreven van het gezamenlijke doel om niet met Nederlandse producten bij te dragen aan de Russische agressie? Bent u bereid om, in overleg met bedrijven, de mogelijkheid te verkennen om in contracten op te laten nemen dat doorverkoop van producten op de sanctielijsten niet is toegestaan?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is doorlopend in nauw contact met betrokken bedrijven en deelt waar mogelijk informatie om hen te ondersteunen in het vormen van hun beleid. De bedrijven stellen reeds uitgebreide contractuele voorwaarden aan hun distributeurs v.w.b. de doorverkoop van hun producten. Indien nodig kan het ministerie met deze bedrijven samen bezien of dergelijke voorwaarden nog verder aangescherpt kunnen worden.
Hoe kan het dat er sinds het instellen van de sancties helemaal geen daling in de doorverkoop van chips zichtbaar is? Wordt de doorverkoop van chips gemonitord? Waren er eerdere signalen van de inlichtingendiensten? Zo ja, welke actie is daarop ondernomen?
Het is duidelijk dat Rusland, ondanks het instellen van de sancties, via tussenhandelaren toch aan elektronische componenten kan komen. Rusland heeft reeds decennia ervaring in de heimelijke aanschaf van westerse technologie.
Het is echter niet zo dat de sancties geen impact hebben gehad. Van een aantal tussenhandelaren is een afname te zien in verscheepte componenten na het instellen van sancties. De Russische behoefte is groot, en sancties verstoren belangrijke aanvoerlijnen.
De doorverkoop van elektronische componenten wordt door diverse actoren gemonitord. Zo heeft Nederland onder meer onderzoek van het Britse Royal United Services Institute gebruikt om draagvlak te winnen voor het sanctioneren van veel elektronische componenten. De inlichtingendiensten hebben zich reeds meermaals in het openbaar3, 4 uitgesproken over de dreiging van de Russische verwervingspogingen van Nederlandse technologie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich samen met de Diensten in om bedrijven voor te lichten over risicos van doorverkoop, onder andere tijdens het exportcontroleseminar.
In hoeverre voorziet huidige wetgeving – naast het dual-use beleid – in het voorkomen dat Nederlandse chips in Russische handen terechtkomen?
De teruggevonden door Nederlandse bedrijven geproduceerde halfgeleiders vielen tot voor kort niet onder exportcontrole. Mede naar aanleiding van een voorstel van Nederland zijn deze goederen inmiddels toegevoegd aan de Ruslandsancties (Verordening (EU) 833/2014 van de Raad) middels het achtste pakket dat op 5 oktober 2022 werd aangenomen. Het is daarmee verboden om deze goederen aan Rusland te leveren, inclusief via tussenhandelaren in derde landen. Dit betekent echter niet dat de handel in deze goederen naar derde landen verboden is. Gezien de volumes waar we hier over spreken (vele miljarden per jaar) is een 100% controle hierop niet mogelijk.
Welke individuele maatregelen kan de Nederlandse overheid nemen om de doorverkoop van chips te verminderen, reguleren of handhaven, wanneer de Europese Unie niet tot gepaste maatregelen komt en blijft achterlopen op de VS met het handhaven op de doorverkoop van chips?
Het kabinet zet er op in dat de Europese Unie tot gepaste maatregelen komt om de illegale doorverkoop van westerse halfgeleiderproducten aan te pakken. Nederland neemt hierin een voortrekkersrol. Nederland zet daarnaast in op meer onderzoek naar sanctieomzeiling, werkt nauw samen met betrokken producenten om informatie te delen en kaart de problematiek via diplomatieke kanalen aan.
Wat zijn de voor- en nadelen van deze maatregelen?
Intensivering op het delen van informatie over omleidingsrisicos en betrokken tussenhandelaren helpt betrokken producenten om duidelijke richtlijnen uit te zetten richting hun distributeurs in het buitenland.
Het nadeel hiervan is dat het probleem niet zo zeer bij Nederlandse exporteurs ligt, en zelfs niet bij hun buitenlandse distributeurs, maar bij verkopers die een aantal stappen verder in de keten liggen. Op die plekken heeft het beleid van de oorspronkelijke exporteur nauwelijks meer invloed, mede omdat het schenden van dergelijke richtlijnen geen juridische consequenties heeft.
Daarom heeft vooralsnog de eerste voorkeur van het kabinet dat de EU juridische consequenties oplegt aan betrokken entiteiten in derde landen.
Welke stappen neemt de Nederlandse overheid in het faciliteren van onderzoek naar de handelsroute die deze chips afleggen?
Het kabinet geeft een hoge prioriteit aan het stoppen van sanctieomzeiling, in het bijzonder als het aankomt op kritieke componenten. Om onderzoek naar handelsroutes te faciliteren werkt het kabinet onder andere samen met onderzoeksinstituten. Het kabinet heeft de ambitie om deze samenwerking in de nabije toekomst te intensiveren.
Verder zet het kabinet in op een Europees contactpunt sanctieomzeiling cf. motie Brekelmans voor een EU OFAC. Inmiddels is er een EU sanctiegezant aangesteld die outreach naar derde landen kan doen. Ook dit contactpunt kan een rol spelen bij het in kaart brengen van omzeilingroutes wanneer EU lidstaten-informatie met elkaar delen.
De aangifte van de dochter van een vermoorde mensenrechtenactivist tegen de Nederlandse Financierings-maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u zich de Kamervragen van de leden Teunissen en van Raan (beiden PvdD) herinneren over het door FMO gefinancierde Hondurese bedrijf dat werd veroordeeld voor een moordcomplot?1
Ik ben bekend met deze Kamervragen en de beantwoording op 17 december 2021.
Kunt u een update geven over hoe het nu staat met de ontwikkelingen in deze zaak?
In deze zaak loopt een civiele procedure tegen FMO. Deze procedure is aanhangig gemaakt door onder anderen de nabestaanden van wijlen Berta Cáceres en COPINH, de Hondurese organisatie waarvan zij de voorvrouw was. De civiele procedure is op initiatief van de daarbij betrokken partijen stilgelegd met het oog op overleg tussen de partijen.
Kunt u bevestigen dat de dochter van wijlen Berta Cáceres, de mensenrechtenactivist die vermoord is in opdracht van DESA om haar verzet tegen de waterkrachtcentrale, op 27 juni strafrechtelijke aangifte heeft gedaan tegen FMO?
Ik heb uit de media vernomen dat er door COPINH strafrechtelijk aangifte is gedaan tegen FMO. De dochter van Berta Cáceres, de voorvrouw van COPINH, heeft dit bevestigd aan mijn medewerkers tijdens een gesprek in juni 2022. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is hier niet door het Openbaar Ministerie over geïnformeerd. Ik heb van FMO begrepen dat de stand van zaken betreffende deze aangifte ook bij hen niet bekend is.
Klopt het dat the Intercept een reconstructie heeft gemaakt van hoe een groot deel van de gelden die FMO ter beschikking stelde voor de ontwikkeling van de waterkrachtcentrale door het Hondurese bedrijf DESA zijn verduisterd? Wat is uw reactie op het artikel?2
Ik heb kennisgenomen van het artikel in the Intercept, waarin vergelijkbare verbanden worden gelegd als eerder in juli 2021 in een artikel in het Financieele Dagblad.
De Staat heeft FMO naar aanleiding van de veroordeling van David Castillo en de berichtgeving in het Financieele Dagblad in juli 2021 vragen gesteld over de gang van zaken. Daarop heeft FMO aangegeven een nader onderzoek te zijn gestart. FMO heeft intussen laten weten dat hieruit niet naar voren komt dat de door FMO verstrekte gelden terecht zijn gekomen bij huurmoordenaars.
Ondertussen loopt er ook een civiele procedure. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is geen partij in deze procedure en het oordeel daarin is aan de rechter. Om de rechtsgang niet te verstoren doe ik over de rol van FMO geen nadere uitspraken.
Vanzelfsprekend vind ik het van groot belang dat FMO zich houdt aan wet- en regelgeving inzake het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Naleving van deze wet- en regelgeving draagt bij aan de doelstelling van FMO, omdat hiermee wordt gewaarborgd dat de door FMO verstrekte financiering op de juiste plek terecht komt. Het belang van naleving is ook benadrukt in doorlopende dialoog tussen de staat en FMO.
Hoe is het mogelijk dat een grotendeels publieke bank het monitoringsproces van haar investeringen zodanig niet op orde blijkt te hebben dat FMO-geld mogelijk terecht is gekomen bij huurmoordenaars? Heeft u hier contact met FMO over gehad?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft FMO u op enig moment op de hoogte gesteld van de ongeregeldheden rondom het beheer van de gelden die genoemd worden in het artikel van de Intercept? Zo ja, wanneer en wat heeft u (toen) gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat doet FMO normaal gesproken om te verifiëren of haar geld op de juiste plek terecht komt? Is het gebruikelijke goedkeurings- en betalingproces van FMO in de Agua Zarca-zaak gevolgd of is daar in dit geval vanaf geweken?
In de financieringsovereenkomsten waarbij FMO partij is, neemt FMO bepalingen op die erop gericht zijn te waarborgen dat de door FMO te verstrekken gelden op de juiste plek terechtkomen. Zo worden leningen niet in één keer verstrekt, maar in delen, naargelang de vorderingen van het desbetreffende project. FMO heeft mij laten weten dat bij het Agua Zarca project niet is afgeweken van de gebruikelijke goedkeurings- en betalingsprocessen.
Kunt u zich herinneren dat u in het antwoord op eerdere Kamervragen3 stelde dat niet te voorzien was dat DESA zich schuldig zou maken aan een misdaad als de moord op Berta Cacares? Klopt het dat FMO tussen 2013 en 2016 herhaaldelijk is ingelicht over intimidatie, bedreigingen en spionage van de lokale bevolking door mensen met een militaire achtergrond, zoals de CEO van DESA?
Er is in de beantwoording van de Kamervragen op 17 december 2021 inderdaad aangegeven dat het voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ook gegeven de informatie van maatschappelijke organisaties, niet was te voorzien dat de CEO van DESA zich schuldig zou maken aan betrokkenheid bij moord.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen op 17 december 2021, kan ik bevestigen dat FMO vanaf 2013 is ingelicht over risico’s verbonden aan het Agua Zarca project.
FMO heeft ons laten weten dat tussen 2013 en 2016 verschillende maatschappelijke organisaties aan FMO hun visie hebben gegeven op bepaalde aan het project verbonden risico's. Deze berichten zijn door FMO steeds onderzocht als onderdeel van de door FMO voorafgaande aan de financiering van het project verrichte due diligence (een vooronderzoek door FMO met betrekking tot een voorgenomen financiering) en van de voortdurende monitoring gedurende het project. FMO heeft zich daarin laten bijstaan door onafhankelijke deskundigen die ter plaatse aanwezig waren. Ook gegeven de door maatschappelijk organisaties verstrekte informatie, was het volgens FMO niet te voorzien dat de CEO van DESA zich schuldig zou maken aan betrokkenheid bij de moord op Berta Cáceres.
FMO voert altijd een uitgebreide due diligence uit bij investeringen met een hoog (milieu en sociaal) risicoprofiel. Deze due diligence dient negatieve impact op mens en milieu zoveel mogelijk inzichtelijk te maken. Hierbij wordt gekeken of de risico’s van een voorgenomen investering goed in kaart zijn gebracht, of ze aanvaardbaar zijn en of FMO’s klant in staat is om de mitigerende maatregelen te implementeren. Ook worden de signalen van de lokale bevolking hierin meegenomen, door het voeren van gesprekken met de lokale gemeenschap en andere belanghebbenden van directe investeringen met hoge (milieu en sociale) risico’s, waaronder met gemarginaliseerde groepen.
Ik heb van FMO vernomen dat bij het begin van het Agua Zarca project een raadplegingsproces is gestart met lokale gemeenschappen waar het project gevolgen voor zou hebben. De meeste lokale gemeenschappen hebben in een door hen ondertekend document verklaard achter het project te staan. Het project bood namelijk veel voordelen, waaronder banen, inkomstenstromen naar de lokale economie en de verschillende sociale projecten voor drinkwater, elektriciteit, verbeterde wegen en kleinschalige economische activiteiten. Zodra de constructie van het Agua Zarca project begon, hield FMO toezicht op de voortgang en mogelijke problemen rondom het project via bezoeken aan het project en via externe controles. Deze werden zowel door FMO als door onafhankelijke deskundigen uitgevoerd.
Daarnaast heb ik van FMO vernomen dat ze heeft onderzocht welke risico's verbonden waren aan het project en of deze voldoende konden worden gemitigeerd. Op basis van haar eigen bezoeken aan het project en de onderzoeken van onafhankelijke deskundigen, heeft FMO destijds geconcludeerd dat deze risico's voldoende konden worden beheerst en waar nodig gemitigeerd en besloten tot financiering van het project.
Hoe vallen deze waarschuwingen te rijmen met de opvatting van FMO dat een door DESA georganiseerde moord op Berta Caceres en/of andere inheemse Rio Blanco-bewoners niet was te voorzien?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u sinds uw antwoorden op de Kamervragen van december 20214 omtrent Agua Zarca, bijvoorbeeld naar aanleiding van de strafbepaling van David Castillo in juni 2022, de Gualcargue fraudezaak, of het artikel in de Intercept, nog in contact geweest met de Nederlandse ambassade in Costa Rica? Zo ja, wat heeft u met de ambassade besproken met betrekking tot deze zaak?
Mijn medewerkers op het departement en op de ambassade hebben regelmatig contact met elkaar. Zij wisselen actualiteiten uit rondom diverse onderwerpen, waaronder deze zaak. In februari 2023 bracht de ambassade een bezoek aan COPINH. Dit bezoek is eveneens met mijn medewerkers in Den Haag besproken. Het doel van dit bezoek was om geïnformeerd te blijven over het werk van COPINH en stil te staan bij de moord op Berta Cáceres.
Wat heeft u tot nu toe gedaan om er voor te zorgen dat er transparantie is over de Agua Zarca case? Op welke manier heeft u FMO wel of niet aangespoord de relevante documenten te delen?
Het ministerie is in continue dialoog met FMO over deze zaak en wat die ons leert ten aanzien van het bredere IMVO-beleid dat FMO voert. Zoals is aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen op 17 december 2021, heeft FMO het Ministerie van Buitenlandse Zaken verzekerd om in het belang van de nabestaanden zoveel mogelijk transparantie na te streven, met inachtneming van de lopende civiele procedure tegen FMO.
Kunt u uitleggen waarom u in uw beantwoording van 17 december 20215 op een groot deel van de vragen over de rol van het ministerie geen antwoord heeft gegeven vanwege de lopende civiele procedure, terwijl het ministerie hier zelf geen procespartij bij is? Kunt u uitleggen waarom u geen uitspraken kon doen over de financiële constructie in het Agua Zarca project vanwege deze civiele procedure, terwijl u geen procespartij bent bij die procedure?
FMO is een private onderneming met een eigen raad van bestuur en raad van commissarissen, die zelfstandig opereert op afstand van de Staat. Het Ministerie van Financiën vervult namens de Staat de rol van aandeelhouder, het Ministerie van Buitenlandse Zaken is het betrokken beleidsdepartement.
Het ministerie gaat derhalve niet over individuele investeringen en hoe deze financieel worden geconstrueerd.
Waar ik geen antwoord heb gegeven op vragen over de rol van het ministerie is dat omdat werd gevraagd naar een appreciatie van het handelen van FMO inzake een individuele investering die onderwerp is van een lopende civiele procedure. Mocht de uitkomst van de civiele procedure aanleiding geven om de invulling van de beleids- en aandeelhoudersrol van de Staat tegen het licht te houden, dan zal ik mij hierop beraden, samen met de Minister van Financiën.
Kunt u zich herinneren dat u in uw beantwoording van Kamervragen van 17 december 20216 stelde dat nog niet vaststaat of FMO fouten heeft gemaakt in de monitoring van geldstromen en u hier geen uitspraken over kan doen gezien de civiele procedure? Klopt het dat het juist een kerntaak van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is om FMO te monitoren, corrigeren en in te grijpen wanneer er (vermoedens van) ernstige gebreken bestaan en niet die van een rechter? Zo ja, waarom zou u dan niet kunnen antwoorden op vragen over de uitvoering van een kerntaak van uw ministerie?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u gezien het voorgaande alsnog bereid de vragen te beantwoorden?
Nee, om de redenen die ik hiervoor heb genoemd.
Deelt u de mening dat zowel de nabestaanden van Berta Caceres alswel het Nederlandse publiek – van wie het belastinggeld in dit project is geïnvesteerd – zouden moeten weten wat er met dit geld gebeurd is?
Een goede verantwoording over de besteding van financiële middelen is uiteraard van groot belang. FMO handelt naar internationaal geaccepteerde conventies, principes en standaarden voor impact en risicomanagement. Daarnaast informeert FMO de ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën over incidenten, inclusief de actie die de FMO daarop onderneemt.
Wat is de functie van het in oktober geopende FMO kantoor in Costa Rica en in hoeverre zal FMO zich via dit kantoor bezighouden met eventuele klachten en zorgen van getroffen gemeenschappen?
Ik heb van FMO vernomen dat ze als onderdeel van haar vernieuwde strategie nog verder wil inzetten op samenwerking met organisaties ter plaatse om zo het begrip van de lokale context te vergroten en de impact van investeringen te maximaliseren. Dit kunnen bijvoorbeeld andere ontwikkelingsorganisaties, kennisinstituten en lokale en internationale ngo’s zijn. Het openen van een regionaal kantoor in Costa Rica, gericht op Latijns-Amerika en de Caraïben, is hier onderdeel van. FMO heeft verschillende kanalen voor vragen, opmerkingen en klachten van lokale gemeenschappen. Het openen van een regionaal kantoor is een uitbreiding daarvan.
Klopt het dat in een interview met Michael Jongeneel (CEO van FMO) in het Financieel Dagblad van 20 september jl.7 wordt gesteld dat FMO projecten in Honduras zal blijven financieren? Op basis van welke lessen uit het Agua Zarca-project is FMO tot deze beslissing gekomen?
Ja, dat klopt. FMO neemt investeringsbeslissingen op basis van vele factoren, waaronder ervaringen uit het verleden, de strategie en het beleid. Eerdere ervaringen hebben het investeringsbeleid van FMO in de loop der jaren aangescherpt en veranderd. Sinds de investering in Agua Zarca heeft FMO onder meer haar ESG-beleid aangepast, met name gericht op mensenrechten, mensenrechtenactivisten en inheemse en cultureel diverse gemeenschappen. Verder heeft FMO mij laten weten dat elke werknemer van FMO een verplichte training over mensenrechten volgt, er bijscholing heeft plaatsgevonden op het gebied van mensenrechten voor alle ESG-medewerkers en er versterkte maatregelen werden ingevoerd om Free, Prior and informed Consent (FPIC) uit te voeren voor alle projecten met impact op inheemse volkeren. Voor investeringen die geen impact hebben op inheemse volkeren, geldt een controle op brede steun van de gemeenschap. FMO is van mening dat met deze maatregelen op een verantwoorde manier geïnvesteerd kan blijven worden in Honduras, zodat kan worden bijgedragen aan armoedebestrijding.
Wat heeft u gedaan sinds de moord op Berta Caceres om te garanderen dat FMO haar praktijken structureel verbetert?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën zijn doorlopend met FMO in dialoog over het IMVO-beleid van FMO. Het is van essentieel belang dat FMO risico’s goed en tijdig in kaart brengt bij voorgenomen financieringen en bestaande risico’s monitort bij bestaande financieringen. De moord op Berta Cáceres onderstreepte dit belang. Hier zijn lessen uit getrokken die vervolgens hebben geleid tot aanscherping van het beleid van FMO omtrent IMVO. Zo is er in 2018 een ESG Performance Tracker ingesteld die FMO in staat stelt de ESG prestaties van de hoge risico klanten op relevante risico’s systematisch te documenteren en te volgen. Daarnaast is er een Independent Complaints Mechanism in het leven geroepen waar externe partijen, waaronder lokale gemeenschappen, een klacht kunnen indienen over projecten die gefinancierd worden door FMO. De klacht zal vervolgens onderzocht worden door een panel van drie onafhankelijke internationale experts.
Tegelijkertijd blijft er ruimte voor verdere verbetering, zoals ook gesteld in de meest recente FMO-evaluatie en de beleidsreactie hierop8. Het kabinet blijft in gesprek met FMO over deze verbeteringen, biedt waar mogelijk ondersteuning en spreekt FMO aan wanneer het van mening is dat FMO onvoldoende voortgang boekt. Deze zaak is ook meegewogen in de dialoog over de nieuwe strategie van FMO, waarbij FMO zijn ESG-beleid verder heeft aangescherpt, inclusief het nadrukkelijk betrekken van lokale belanghebbenden en de weging van de politieke economie in zijn landenanalyse.
Welke waarborgen zijn er om ervoor te zorgen dat mensenrechtenschendingen en criminele activiteiten in relatie tot door FMO gefinancierde projecten nooit meer kunnen plaatsvinden?
Omwille van ontwikkelingsimpact investeert FMO in fragiele contexten. Deze zijn complex en brengen aanzienlijke IMVO-gerelateerde uitdagingen met zich mee. In dergelijke omgevingen hebben bedrijven vaak nauwelijks toegang tot financiering en zijn IMVO-standaarden in veel gevallen laag of ontbreken geheel. Op deze plekken ontstaat duurzame bedrijvigheid niet of nauwelijks zonder partijen zoals FMO en zijn verbeteringen in de IMVO-omstandigheden vaak het hardst nodig. De keerzijde van investeren in deze uitdagende context is dat de kans op misstanden niet op voorhand volledig is uit te sluiten. Ik verwacht van FMO dat het de risico’s minimaliseert.
Het beheersen van witwasrisico’s, ESG-risico’s, het voorkomen van toegang door criminelen tot financiële systemen en andere integriteitsrisico’s zijn dan ook speerpunten van de in september 2022 vastgestelde ondernemingsstrategie. FMO heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in haar Know Your Customer (KYC)-capaciteit en zal dit in de toekomst blijven doen. De KYC-aanpak van FMO is niet beperkt tot een controle van projecten en klanten voorafgaand aan de start van het project: ook gedurende de looptijd van de investering of lening van FMO vindt monitoring en periodieke controle plaats van klanten en geldstromen. KYC en overige risicosignalering zijn daarbij steeds verder geïntegreerd met de kernactiviteiten van het (investerings)personeel.
Deze prioritering van risicomanagement is ook terug te zien in de samenstelling van de raad van bestuur van FMO. FMO heeft afgelopen jaar haar statutaire raad van bestuur uitgebreid van drie naar vijf personen. Risicomanagement, waaronder ESG risico’s, is als separate kerntaak ondergebracht bij de afgelopen jaar benoemde Chief Risk Officer (CRO).
Exportkredietverzekeringen |
|
Chris Stoffer (SGP), Inge van Dijk (CDA), Jan Klink (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw antwoord in uw brief van 23 november 2022 betreffende de schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Economische Zaken en Klimaat op 22 november 2022, waarin u stelt dat er maatregelen genomen zijn die groene export stimuleren doordat hogere risico’s, bijvoorbeeld van nieuwere technologie, geaccepteerd worden?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten op welke maatregelen u doelt?
De exportkredietverzekering (hierna: ekv) is de afgelopen jaren ingezet om groene export te stimuleren. Hieronder worden de diverse maatregelen uiteengezet.
In 2019 is gestart met het verzekeren van risicovolle groene exporttransacties die kleiner zijn dan EUR 5 miljoen. Deze maatregel richt zich op het groene midden- en kleinbedrijf, groene startups en groene scale-ups. Dergelijke bedrijven voldoen niet altijd aan de reguliere ekv-voorwaarden, omdat zij over het algemeen beschikken over een korter trackrecord dan grote bedrijven. Voor ekv-dekking op een exporttransactie worden financiële eisen gesteld aan exporteurs en debiteuren, en deze eisen zijn versoepeld voor kleine groene exporttransacties. Daarnaast kunnen voor leningen onder deze maatregel langere looptijden dan gebruikelijk worden geaccepteerd. Op deze manier is de Nederlandse staat bereid een hoger risico te accepteren. Daarbij geldt wel dat de looptijd van de financiering nooit langer mag zijn dan de economische levensduur van het kapitaalgoed, en dat deze moet voldoen aan de internationale afspraken uit de OESO Arrangement.2 Momenteel staan onder deze maatregel vijf groene polissen en drie groene dekkingstoezeggingen (dt’s, voorlopers van verzekeringspolissen), uit met totaal ongeveer EUR 12 miljoen aan obligo.
Daarnaast verzekert de Nederlandse staat sinds 2019 bij groene projectfinancieringen een groter deel van de transactie dan bij reguliere projecten. Ook kan hierbij een lager eigen risico worden gehanteerd. Daarom geldt dat de omvang van de schadevergoeding in het geval van schade hoger is. Verder is het mogelijk om meer flexibiliteit te bieden in de momenten waarop bij groene projectfinancieringen gebruik kan worden gemaakt van de lening. Door verbetering van de financieringsvoorwaarden kan groene export beter worden ondersteund, wat van belang is voor de energietransitie.
In 2021 is verder een nieuw verzekeringsproduct ontwikkeld om groene ontwikkelingen te stimuleren, de zogenaamde «groendekking».3 Met de groendekking worden bedrijven geholpen om financiering aan te trekken voor investeringen en onderzoek die groene export stimuleren. Er hoeft dus nog geen sprake te zijn van een exporttransactie. Sinds 2022 zijn met de groendekking twee groene dekkingstoezeggingen en twee groene polissen verstrekt. Een voorbeeld van een project dat in aanmerking kwam voor groendekking is de ontwikkeling van innovatieve industriële zeilen waarmee vrachtschepen wereldwijd hun CO2-uitstoot kunnen verminderen.
Tot slot biedt ADSB dekking op fondsen met een groene doelstelling, namelijk Climate Investor One, Climate Investor Two en het Green Shipping Fund.
Op welke wijze worden «hogere risico’s' geaccepteerd door deze nieuwe maatregelen?
Zie antwoord 2.
Welke ruimte biedt u Atradius DSB, die namens de Staat exportkredietverzekeringen (ekv) aanbiedt, om groene ekv’s aan te bieden en bent u bereidt deze ruimte te vergroten, bijvoorbeeld door het toestaan van het nemen van meer marktrisico’s?
Het kabinet biedt de maximale ruimte binnen de vastgestelde nationale en internationale kaders zoals de EU-staatssteunkaders en de OESO Arrangement. De huidige internationale regels staan toe dat groene transacties gedekt worden met kredietlooptijden tot achttien jaar, wat al fors hoger is dan reguliere transacties waarbij de maximale looptijden tien jaar zijn. Nederland zet in op nog betere ondersteuning van groene transacties via verdere verruiming van deze regels en een uitbreiding van de in aanmerking komende groene transacties. Dit loopt via onderhandelingen bij de OESO voor de modernisering van de OESO Arrangement on Officially Supported Export Credits. De insteek daarbij is om de regels toekomstbestendiger te maken zodat tevens beter geconcurreerd kan worden met landen die niet onder de afspraken van de «Arrangement» vallen, zoals China en India.
Welke mogelijkheden ziet u om, naast het uitfaseren van ekv’s, gericht op fossiele activiteiten, groene ekv’s te stimuleren?
De maatregelen genoemd in antwoord 2 zijn gericht op het stimuleren van groene export. In de Kamerbrief van november jl.4 zijn verschillende andere innovatieve maatregelen benoemd in het kader van flankerend beleid voor de uitwerking van de COP26-verklaring. Over de stand van zaken van deze maatregelen zal ik u voor het Commissiedebat van 23 februari a.s. een brief sturen.5
De ekv is een vraaggestuurd instrument, waarbij verzekering de laatste schakel vormt in een investerings- of exporttransactie. De ekv dient daarom ook bekeken te worden in het licht van het totale financieringsaanbod, waar zich ook diverse mogelijkheden voor doen. In de beleidsnota voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking «Doen waar Nederlands goed in is»6, zijn deze mogelijkheden verder uitgewerkt.
Het huidige productenaanbod wordt voortdurend getoetst aan de vereisten van deze tijd. Samen met de uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB) is het kabinet continue op zoek naar manieren om groene export te stimuleren.
Daarnaast zet het kabinet in op het verder verbeteren van de dienstverlening aan bedrijven door intensievere samenwerking tussen ADSB, de ambassades, Invest International, de Rijksdienst voor Ondernemen, Invest NL en de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen.
Deelt u de mening dat een goede werking van ekv’s essentieel is voor het Nederlandse bedrijfsleven in een vaak concurrerende en internationale markt en, zo ja, hoe komt dat tot uiting in het kabinetsbeleid?
Ja, deze mening deel ik. De ekv is van belang voor het creëren en handhaven van een internationaal gelijkwaardig speelveld voor bedrijven. Met het oog op dit speelveld en de daaraan gerelateerde internationale concurrentiepositie is er vanuit het Nederlandse bedrijfsleven met regelmaat vraag naar nieuwe ekv-maatregelen. Het kabinet komt hieraan tegemoet door de inzet van nieuwe maatregelen ter ondersteuning van groene export, zoals beschreven in de antwoorden op vraag 2 en 3.
Overigens is het aantal door de ekv-verzekerde groene exporttransacties de afgelopen jaren toegenomen, waaruit geconcludeerd kan worden dat de maatregelen om groene export te stimuleren effectief zijn geweest. In 2022 waren 48 groene exporttransacties verzekerd met een ekv. Dit is een forse stijging ten opzichte van 2021 en 2020 waarin respectievelijk 24 en 14 groene transacties waren verzekerd.
Kunt u deze vragen voor 23 februari 2023 beantwoorden?
Ja.
De uitwerking van de COP26-verklaring over het beëindigen van overheidssteun voor fossiele projecten in het buitenland |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel in Het Financieele Dagblad van 21 november 2022, geschreven door MVO Nederland, FNV, hoogleraren, banken en vele maatschappelijke organisaties?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe de transitieperiode van een jaar verenigbaar is met het doel om onder de 1.5 °C opwarming te blijven, wat vereist dat er in plaats van een uitbreiding van de fossiele infrastructuur juist een snelle afbouw plaatsvindt?
Met de ondertekening van de COP26-verklaring zet het kabinet een belangrijke stap in de verdere vergroening van de exportkredietverzekering, in lijn met de klimaatdoelstellingen van Parijs. Atradius Dutch State Business (ADSB) neemt sinds 1 januari 2023 geen aanvragen voor exportkredietverzekeringen (ekv’s) meer in behandeling die onder de reikwijdte van de COP26-verklaring vallen. Een zorgvuldige implementatie betekent ook dat aanvragers de mogelijkheid krijgen om voor reeds gestarte activiteiten voor een gelimiteerde periode een polis te ontvangen. Veel projecten kennen immers een lange aanlooptijd, waarbij door bedrijven al middelen geïnvesteerd worden in de fase vóór verkrijging van een opdracht. Reeds gedane aanvragen voor 1 januari 2023 kunnen daarom uiterlijk eind 2023 leiden tot een polis. Deze invulling van het COP26-beleid geeft invulling aan de motie Heinen c.s.2, waarin is opgeroepen om het gelijke speelveld voor het internationaal opererende bedrijfsleven te bewaken door niet strenger te zijn dan andere COP26 ondertekenaars, alsmede motie Klink c.s.3 waarin werd verzocht om een heldere afbakening, tijdpad en een stevig pakket voor behoud van kennis en banen gereed te hebben. In de recent gedeelde Kamerbrief over Flankerend Beleid wordt hier verder invulling aan gegeven.
Klopt het dat er nog minstens 10 fossiele projecten in de pijplijn voor de exportkredietverzekering (ekv) zitten – zowel aanvragen als projecten die al een dekkingstoezegging hebben? Kunt u, rekening houdend met bedrijfsgevoelige informatie zoals bedrijfsnamen, een lijst met de Kamer delen met informatie als projectnaam, land, of het een up-/mid-/downstream project betreft, een korte beschrijving van het project, de levensduur van het project, de aangevraagde maximaal te verzekeren waarde en de door het project veroorzaakte uitstoot?
Hieronder vindt uw Kamer een overzicht van de fossiele projecten in de pijplijn, voor zowel de lopende aanvragen als dekkingstoezeggingen. Het proces van aanvraag tot polis werkt daarbij als volgt: Wanneer een verzekeringsaanvraag wordt goedgekeurd, verstrekt ADSB eerst een dekkingstoezegging. Dit is een wederzijdse juridische verplichting tussen verzekeraar enerzijds en exporteur of bank anderzijds. Pas als de exporttransactie daadwerkelijk tot stand komt, wordt de dekkingstoezegging omgezet in een polis. Informatie over bedrijfsnamen en het land zijn in het overzicht achterwege gelaten zodat de informatie niet herleidbaar is tot specifieke projecten en bedrijven, gelet op de bedrijfsgevoeligheid.
ADSB heeft momenteel tien transacties in behandeling voor ekv-dekking op projecten die op basis van de huidige informatie4 geclassificeerd zijn als fossiel. Deze classificatie komt voort uit de meetmethodiek fossiel die ADSB sinds 2021 hanteert en leidt niet per definitie tot uitsluiting van ekv-dekking. Er zijn verschillende redenen waarom een fossiel project toch in aanmerking kan komen voor de ekv. Voorbeelden hiervan zijn de uitzonderingsgronden in het kader van REPowerEU en de specifieke vaar- en voertuigen ten behoeve van ondersteunende diensten voor bestaande fossiele infrastructuur. Ook worden downstream projecten wel geclassificeerd als fossiel, maar vallen deze buiten de reikwijdte van het COP26-beleid.
Deze tien aanvragen zijn allen voor 1 januari 2023 ingediend. De totale omvang van de tien aanvragen is EUR 3,9 miljard. Eén van de aanvragen betreft een transactie gerelateerd aan het downstream deel van de waardeketen en valt daarmee buiten de reikwijdte van het COP26-beleid. Over één aanvraag is momenteel te weinig informatie bekend om te bepalen aan welk gedeelte van de waardeketen de transactie is gerelateerd. De overige acht aanvragen worden hieronder weergegeven.
Zes van de aanvragen betreffen transacties gerelateerd aan projecten in het upstream deel van de waardeketen.
De bouw van een drijvend productieplatform voor de aanleg van een nieuwe fossiele infrastructuur. Deze transactie zou na de transitieperiode uitgesloten zijn van ekv-dekking.
De levering van een verwerkingssysteem ten behoeve van een nieuw LNG-project. Deze transactie zou na de transitieperiode uitgesloten zijn van ekv-dekking.
Een offshore LNG-project. Deze transactie zou na de transitieperiode uitgesloten zijn van ekv-dekking omdat het nieuwe fossiele infrastructuur betreft.
Leveringen van vaartuigen voor bestaande olie en gas offshore infrastructuur. Deze transactie valt onder de uitzonderingen van het COP26-beleid, en zou dus ook na de transitieperiode in aanmerking komen voor ekv-dekking. Dat is omdat het specifieke vaar- en voertuigen betreft ten behoeve van ondersteunende diensten voor bestaande fossiele infrastructuur.
Twee aanvragen hebben betrekking op de levering van vaartuigen voor nieuwe fossiele infrastructuur. Deze transacties zouden na de transitieperiode uitgesloten zijn van ekv-dekking.
Twee aanvragen betreffen transacties gerelateerd aan het midstream deel van de waardeketen.
Eén aanvraag betreft de levering van vaartuigen ten behoeve van ondersteunende diensten voor bestaande fossiele infrastructuur. Deze transactie valt onder de uitzonderingen van het COP26-beleid, en zouden dus ook na de transitieperiode in aanmerking komen voor ekv-dekking.
Een tweede aanvraag betreft werkzaamheden ten behoeve van havenontwikkeling. Momenteel is het onduidelijk of deze transactie onder de uitzonderingen valt.
Voor de ingediende aanvragen is het nog geen gegeven dat deze daadwerkelijk zullen leiden tot het verstrekken van een polis. Binnen het recent geïmplementeerde COP26-beleid kan een ingediende fossiele aanvraag die niet onder de uitzonderingen van het nieuwe beleid valt, tot uiterlijk 31 december 2023 tot een polis leiden wanneer deze voor 1 januari 2023 is ingediend. ADSB zal bij deze aanvragen de benodigde financiële en IMVO-beoordeling uitvoeren. Verder zullen de premies voor eventuele afgegeven polissen zoals gebruikelijk kostendekkend zijn.
ADSB heeft daarnaast zes dekkingstoezeggingen (dt’s, voorloper op een polis) uitgereikt aan transacties die geclassificeerd zijn als fossiel, die momenteel nog lopen en omgezet kunnen worden in een polis dit jaar. De totale omvang van de zes dt’s is EUR 8,4 miljoen. Drie van deze dt’s betreffen transacties gerelateerd aan een project in het downstream deel van de fossiele waardeketen, zodat deze drie dt’s buiten de reikwijdte vallen van het COP26-beleid. Alle drie de transacties betreffen projecten gerelateerd aan de verkoop van LNG.
De overige drie dt’s betreffen transacties gerelateerd aan midstream deel van de waardeketen.
De aanleg van een gaspijpleiding. Deze transactie zou na de transitieperiode waarschijnlijk uitgesloten zijn van ekv-dekking, omdat het aanleg van nieuwe fossiele infrastructuur betreft.
Een aanpassing van bestaande opslagtanks. Deze transactie valt onder de uitzonderingen van het COP26-beleid, omdat het een verbetering betreft van de milieuprestatie en/of veiligheid en/of gezondheid.
De levering van specifieke voertuigen. Deze transactie valt onder de uitzonderingen van het COP26-beleid, en zou dus ook na de transitieperiode in aanmerking komen voor ekv-dekking, omdat het een verbetering betreft van de milieuprestatie en/of veiligheid en/of gezondheid.
Ook van de afgegeven dt’s is het nog geen gegeven dat deze daadwerkelijk zullen leiden tot een polis. Zo is niet altijd zeker dat de opdracht ook gegund zal worden de Nederlandse exporteur. Er geldt dat de dt’s die op basis van de huidige informatie geclassificeerd zijn als fossiel tot uiterlijk 31 december 2023 tot een polis kunnen leiden. Opnieuw geldt dat de premies voor eventuele afgegeven polissen zoals gebruikelijk kostendekkend zullen zijn. De gevraagde informatie over levensduur en CO2-uitstoot is niet beschikbaar, mede omdat er bij aanvraag geen registratie op projectniveau van levensduur en CO2-uitstoot plaatsvindt.
Erkent u dat het Internationaal Energie Agenschap in het World Energy Outlook 2022 concludeert dat er geen investeringen in nieuwe olie- en gaswinning of LNG-infrastructuur kunnen worden gedaan in een scenario dat een kans bewaart om de opwarming tot 1.5 °C te beperken? Erkent u dat de ekv niet geschikt is om kortetermijnprojecten te verzekeren om acute leveringsproblemen op te lossen vanwege de lange constructietijd van dit soort projecten en de daarmee gepaarde fossiele lock-in-risico’s? Zo nee, waarom niet?
Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) concludeert in het World Energy Outlook 2022 inderdaad dat er geen investeringen in nieuwe olie- en gaswinning of LNG-infrastructuur kunnen worden gedaan in een scenario dat een kans bewaart om de opwarming tot 1,5 graden te beperken. Het IEA tekent in het World Energy Outlook 2022 daarbij aan dat enige nieuwe LNG-infrastructuur nodig kan zijn om de (Europese) diversificatie weg van Russisch gas te faciliteren. Mondiaal verwacht het IEA dat aan de vraag naar aardgas in het 1,5 graden pad voldaan kan worden zonder nieuwe conventionele lange termijn upstream projecten.
De Nederlandse invulling van de COP26-verklaring is dan ook gestoeld op het principe dat er geen ruimte is voor de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasvoorraden onder een 1,5 graadscenario. Op basis van het nieuwe ekv-beleid kunnen aanvragen voor projecten gerelateerd aan de ontwikkeling van nieuwe projecten in de fossiele energiesector niet meer in behandeling worden genomen vanaf 1 januari 2023.
Zoals vermeld in de Kamerbrief van november 20225 over de implementatie van de COP26-verklaring wordt voorzien in de mogelijkheid van ekv-dekking voor projecten gericht op het oplossen van acute Europese leveringsproblemen. Mocht deze situatie zich voordoen, dan zal de ekv-toetsing ook in het licht van het RePowerEU beleid plaatsvinden. Zoals aangegeven in de Kamerbrief, zal deze uitzondering in 2023 opnieuw geëvalueerd worden.
Wat verstaat u onder een «bestaand project», zoals beschreven in de uitwerking van de COP26-verklaring? Welke definitie en criteria (bijv. jaartal) hanteert u hiervoor?
In de uitwerking van de COP26-verklaring is ervoor gekozen een onderscheid te maken tussen nieuwe en bestaande fossiele infrastructuur. Bestaande fossiele infrastructuur zijn assets die reeds operationeel zijn. De ekv faciliteert geen nieuwe fossiele infrastructuur meer, en voor bestaande fossiele infrastructuur is de ekv alleen nog beschikbaar voor investeringen waarbij sprake is van verbetering van de milieuprestatie en/of veiligheid en/of gezondheid, waarbij de economische levensduur niet wordt verlengd, en dus kan bijdragen aan het verminderen van CO2-emissies. Dit sluit aan bij de uitzondering die andere export kredietverzekeraars zoals UKEF van het Verenigd Koninkrijk hebben geformuleerd.
Hoeveel exportkredietsteun wordt er nu jaarlijks verleend voor bestaande fossiele projecten? Hoeveel steun schat u in dat er de komende jaren op basis van het huidige portfolio van de ekv naar bestaande fossiele projecten in deze sector zal blijven gaan? Kunt u bevestigen dat dit vooral scheepsbouwers en baggeraars betreft die diensten verlenen aan de offshore-industrie?
Voor de bestaande ekv-portefeuille is niet vastgelegd of er sprake is van een nieuw of een bestaand project. Sinds 2021 wordt voor de ekv-portefeuille bijgehouden in welke mate een ekv is afgegeven aan olie- en gasprojecten. In 2022 is in totaal voor EUR 4,5 miljard aan verplichtingen aangegaan, waarvan EUR 15,5 miljoen (0,31%) aan olie- en/of gasprojecten.6
Met ingang van 1 januari 2023 wordt geen ekv-dekking meer verleend aan fossiele projecten, tenzij deze projecten in lijn zijn met de uitzonderingen binnen het COP26-beleid voor de ekv. Hierover zal uw Kamer geïnformeerd worden in de jaarlijkse ekv-monitor.
Niet alleen scheepsbouwers en baggeraars verlenen diensten aan de offshore-industrie. Het betreft ook bedrijven die zich richten op de productie en opslag van olie- en gasproducten en die offshore-faciliteiten voor de olie- en gasindustrie ontwerpen, bouwen, installeren en vervoeren. Desalniettemin maken scheepsbouwers en baggeraars inderdaad veel gebruik van de ekv, zowel voor fossiele projecten als voor steeds meer duurzame projecten bijvoorbeeld ten behoeve van wind op zee.
Bent u bekend met onderzoek dat uitwijst dat 40% van de bestaande olie- en gasvelden en de gerelateerde infrastructuur vroegtijdig zal moeten sluiten om een 50% kans te bewaren om onder de anderhalve graad opwarming te blijven?2 Hoe ziet u het huidige beleid met betrekking tot bestaande projecten in het licht van deze wetenschappelijke conclusie? Op basis waarvan acht u het noodzakelijk om bestaande fossiele projecten te blijven ondersteunen wanneer deze eigenlijk afgebouwd moeten worden?
Het onderzoek is bekend. Het kabinet heeft in de implementatie van het COP26-beleid wetenschappelijke inzichten van onder andere het IEA als leidraad gehanteerd. Zoals toegelicht in antwoord 5, is de ekv voor bestaande fossiele infrastructuur alleen nog beschikbaar voor investeringen waarbij sprake is van verbetering van de milieuprestatie en/of veiligheid en/of gezondheid, waarbij de economische levensduur niet wordt verlengd. Zo valt milieuwinst te behalen bij verbeterde milieuprestatie van bestaande infrastructuur (bijv. via het tegengaan van methaan lekkages). Bestaande fossiele infrastructuur kan daarnaast een rol spelen in toekomstige ketens voor hernieuwbare energie, en dient veilig en goed onderhouden te blijven tot aan herbestemming of ontmanteling. Investeringen in bestaande fossiele infrastructuur zijn nodig om een ordelijke en kostenefficiënte transitie naar net-zero mogelijk te maken.
Kunt u een analyse of lijst met voorbeelden van specifieke fossiele projecten in het verleden delen die onder het nieuwe beleid geen ekv-steun meer zullen ontvangen en voorbeelden van fossiele projecten die onder een van de uitzonderingen wel nog steun kunnen krijgen?
De tabel met daarin diverse ekv voorbeelden van uitsluitingen en uitzonderingen uit de ekv-portefeuille is toegevoegd bij de beslisnota bij de Kamerbrief over de uitwerking van de COP26-verklaring.8
Klopt het dat er voor nieuwe multipurpose schepen wordt getoetst of het eerste project waar ze aan deelnemen een fossiel project is? En klopt het dat als dit het geval is het nieuwe multipurpose schip geen exportkredietverzekering kan krijgen?
Dat klopt niet. Onder de uitsluitingen vallen schepen die technisch zijn ontworpen enkel en alleen voor de aanleg van fossiele infrastructuur en voor het transport van brandstoffen, zie ook de tabel met de uitsluitingen en uitzonderingen onder voetnoot 5. Onder de uitzonderingen vallen multipurpose schepen die ook ingezet worden voor andere doeleinden dan enkel de fossiele infrastructuur, zoals voor havenoperaties, offshore wind en surveillance. Hierbij is relevant dat Duitsland, een ondertekenaar van de COP26-verklaring en een land met een belangrijke scheepsbouwsector, hier nog geen beleid op heeft gemaakt.
Klopt het dat projecten waarbij nieuwe multipurpose havens worden aangelegd of gefaciliteerd, dus inclusief nieuwe fossiele infrastructuur, middels de exportkredietverzekering steun kunnen blijven ontvangen? Hoe ziet u dit in het licht van de wetenschap dat nieuwe fossiele infrastructuur niet past binnen 1.5 °C? Bent u er voorstander van om aan de voorwaarden hiervoor toe te voegen dat projecten niet mogen leiden tot capaciteitsuitbreiding, of dit nou gaat om olie- en gasvelden of havens? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt, ondersteunende diensten voor (aanleg van) multipurpose havens kunnen onder voorwaarden gedekt worden onder het COP26-beleid. Het kabinet is niet voornemens om aan de voorwaarden toe te voegen dat projecten niet mogen leiden tot capaciteitsuitbreiding. Immers, in multipurpose havens vinden ook andere activiteiten plaats dan fossiele activiteiten.
Onder het nieuwe beleid is steun niet meer mogelijk voor aanleg of uitbreiding van single purpose havens (incl. toegangskanalen) ten behoeve van de fossiele energiesector, en voor uitbreiding van multi purpose havens (incl. toegangskanalen) waarbij de uitbreiding alleen is bestemd voor de verwerking en/of op- of overslag ten behoeve van de fossiele energiesector.
Dit is in lijn met het beleid van België op het gebied van multipurpose havens en daarmee conform motie Heinen c.s. Andere ondertekenaars van de COP26-verklaring hebben geen specifiek beleid op de aanleg van multipurpose havens.
Hoe wordt geanalyseerd of er geen haalbaar duurzaam alternatief is voor elektriciteitsproductie op basis van fossiele brandstoffen in arme landen? Zullen deze analyses worden gepubliceerd? Wat betekent dit bijvoorbeeld in een arm land met veel potentieel aan hernieuwbare energie, dat echter lang te maken heeft gehad met fossiele afhankelijkheid, wat de mogelijkheden om te investeren in hernieuwbare energie heeft beperkt? Hoe wordt «het betreffende land investeert in hernieuwbare energie» als criterium geïnterpreteerd, tegen deze achtergrond?
De aanvrager zal dit overtuigend moeten aantonen voor de specifieke context waarin het project plaatsvindt. Ook zal de voorgestelde uitzondering op case-by-case basis beoordeeld worden, mede aan de hand van gezaghebbende internationale analyses van het betreffende elektriciteitssysteem, zoals van de Wereldbank of het International Renewable Energy Agency. Bij de beoordeling zal ook getoetst worden op de voorwaarde of het betreffende land tevens geloofwaardige actie onderneemt om op termijn deze fossiele component in de elektriciteitsmix overbodig te maken, bijvoorbeeld door regionale interconnecties of de ontwikkeling van elektriciteitsopslag. In uitzonderlijke gevallen is er geen haalbaar duurzaam alternatief voor elektriciteitsproductie in arme landen, bijvoorbeeld in situaties met relatief kleine, niet gemoderniseerde elektriciteitsnetten, een relatief groot aandeel variabele hernieuwbare energie, en gebrek aan andere opties om het elektriciteitsnet te stabiliseren zoals waterkracht, aardwarmte of elektriciteitsopslag.
Uw Kamer zal over de toepassing van uitzonderingsgronden geïnformeerd worden in de jaarlijkse ekv-monitor.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is om te voorkomen dat arme landen in een fossiele lock-in terecht komen, met alle gevolgen van dien? Bent u ermee bekend dat het Verenigd Koninkrijk alleen uitzonderingen rondom elektriciteitsproductie maakt als een aanvrager bewijst dat bepaalde fossiele elektriciteitsproductie de transitie naar duurzame energie niet vertraagt of in de weg zit? Bent u er voorstander van om deze voorwaarde ook in het beleid op te nemen voor arme landen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met de uitzonderingsgronden die door het Verenigd Koninkrijk gesteld zijn. Net als het Verenigd Koninkrijk, acht het kabinet het van belang om ontwikkelingslanden te helpen hun fossiele afhankelijkheden af te bouwen en nieuwe afhankelijkheden in de vorm van een fossiele lock-in zoveel mogelijk te voorkomen. Dit aandachtspunt is de aanleiding geweest voor de opgestelde criteria voor wat betreft elektriciteitsopwekking in het geïmplementeerde COP26-beleid. Nieuwe ekv-dekking aan fossiele transacties op het gebied van elektriciteitsproductie is alleen mogelijk onder de genoemde voorwaarden in de Kamerbrief van 3 november 2022.9 Namelijk mits er sprake is van een significante bijdrage aan het oplossen van acuut energietekort of gebrek aan energietoegang in lage inkomenslanden met extreme energiearmoede; en/of er sprake is van een significante bijdrage aan een energietransitie-pad richting klimaatneutraal; en/of er geen haalbaar duurzaam alternatief is en het betreffende land investeert in hernieuwbare energie. Verder blijft de ekv tot 2030 toegankelijk voor gascentrales ter vervanging van kolencentrales indien dit in het betreffende land waar de investering plaatsvindt tot serieuze emissiereductie leidt in lijn met Europese normen voor duurzaamheid.
Waarom is het belangrijke onderdeel van de COP26-verklaring over de eerlijke energietransitie (just energy transition) niet meegenomen in de uitwerking van het beleid?
Nederland geeft invulling aan just energy transition via de bredere beleidsmatige inzet op energietransitie-samenwerking zoals beschreven in de beleidsnota voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking «Doen waar Nederlands goed in is» en de internationale klimaatstrategie.
Tijdens de COP26 klimaattop in Glasgow ondertekende Nederland, met gelijkgestemde landen, een verklaring over de toepassing van principes voor een eerlijke energietransitie in onze internationale samenwerking met ontwikkelingslanden en opkomende economieën.10
Zie ook het antwoord op vraag 14.
Wat verstaat u onder de eerlijke energietransitie? Hoe gaat u borgen dat de ondersteuning van groene projecten door het Nederlandse bedrijfsleven bijdraagt aan de eerlijke energietransitie in het land waar het project wordt uitgevoerd, wat tevens belangrijk is voor het behalen van de SDG’s? Bent u bereid om dit toe te voegen aan het beleid? Hoe gaat u hierop monitoren?3
Hoewel bijdragen aan het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en de eerlijke energietransitie niet de hoofddoelstelling van de ekv-faciliteit is, heeft het instrument wel degelijk positieve impact op de SDG’s en de eerlijke energietransitie. Sinds 2019 wordt jaarlijks in de ekv-monitor gerapporteerd over de potentiële bijdrage van de door ekv verzekerde transacties op de SDG’s in de ontvangende landen.
Vanwege het belang van de groene energietransitie voor het kabinet, zijn verschillende maatregelen genomen die groene export beter ondersteunen. Zo worden bedrijven per 2022 via de groendekking geholpen om financiering aan te trekken voor investeringen en onderzoek, welke groene export stimuleren. Voor risicovolle groene transacties die kleiner zijn dan EUR 5 miljoen zijn daarnaast de eisen die aan de exporteur en de debiteur worden gesteld versoepeld. Ook biedt de ekv dekking op het Green Shipping Fund, Climate Investor 1 en Climate Investor 2, drie innovatieve klimaatfondsen.
Wat is uw inzet om de COP26-verklaring te promoten bij andere landen die de verklaring nog niet hebben ondertekend en op multilateraal niveau zoals bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), het Klimaatverdrag (UNFCCC) en de Multilateral Development Banks (MDB’s)?
Bij de OESO staat de discussie over het beëindigen van de ekv voor de fossiele sector op de agenda. In 2021 is afgesproken de financiering van kolencentrales niet langer te ondersteunen. De inzet van Nederland (via de EU) is om verdere stappen te zetten. Op deze manier probeert het kabinet zich hard te maken voor internationale afstemming en een gezamenlijke aanpak om meer landen te betrekken, met name de landen die de COP26-verklaring niet hebben ondertekend.
Ook binnen de Export Finance for Future (E3F) coalitie zet Nederland zich in samen met negen andere Europese landen voor het in lijn brengen van de ekv met de klimaatdoelen van Parijs. Daarvoor hebben de landen afgesproken transparantie te verhogen en zoveel mogelijk andere landen te betrekken bij het initiatief.
In de komende periode zal het kabinet deze inspanningen onverminderd voortzetten, onder andere via de coalitie E3F, de EU, de OESO en via klimaat- en economische diplomatie. Daarbij streeft het kabinet er ook naar dat multilaterale ontwikkelingsbanken de financiering van fossiele brandstof projecten uitfaseren.
Hoe borgt u de transparante implementatie van het beleid? Kunt u toezeggen dat voor elke toegekende verzekering publiek toegankelijke informatie beschikbaar is die onderbouwt waarom dit project past binnen de gestelde uitzonderingen? Kunt u toezeggen dat voor categorie A-projecten deze informatie publiekelijk beschikbaar is voordat een dekkingstoezegging wordt gegeven?
Op basis van internationale afspraken en Nederlands beleid publiceert ADSB categorie A-projecten gedurende minstens 30 dagen voor afgifte van de polis op haar website.12 Ieder die geïnteresseerd is in het gepubliceerde project, kan de milieu en sociale effectrapportage raadplegen via de website van ADSB. Vanuit het streven naar transparantie publiceert ADSB na de eventuele afgifte van een polis voor een A-project de hoofdpunten conform transparantiebeleid. In het overzicht van afgegeven polissen is per polis ook aangegeven of de transactie als groen of fossiel is geclassificeerd.
Het kabinet informeert de Kamer in de jaarlijkse ekv-monitor over de implementatie van de COP26-verklaring en zal daarin ook rapporteren over het geïmplementeerde beleid. In de ekv-monitor zal onder meer aandacht besteed worden aan de toegepaste uitzonderingen.
Bent u van plan om ekv-steun voor andere sectoren met hoge emissies zoals cement, staal, plastics, vliegen, landbouw e.d. op den duur ook uit te faseren? Wanneer verwacht u hiermee te starten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is momenteel niet voornemens om ekv-dekking voor andere sectoren met hoge emissies uit te faseren. Het kabinet hecht daarbij aan het internationaal gelijkwaardig speelveld. De sectoren maken overigens allemaal hun eigen sectorspecifieke transitie pad door, waarbij de ekv de transitie in deze sectoren ondersteunt door innovatie technologieën te verzekeren.
Het kabinet hecht veel waarde aan vergroening en de groene transitie in sectoren met hoge emissies. Daarom is de beleidsmatige inzet van de ekv gericht op het vergroten van het aandeel «groene» transacties in de portefeuille van ADSB. In dit kader heeft het kabinet verschillende maatregelen genomen om de vergroening van de ekv te stimuleren. De ekv maakt groene transacties mogelijk die zonder ekv niet mogelijk waren geweest en is daarmee een aanjager van groene innovaties.
Kunt u deze vragen ruimschoots voor het commissiedebat Exportkredietverzekeringen/Handelsinstrumentarium beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de VN nog 38 miljoen dollar tekort komt voor de berging van FSO Safer. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «VN komen nog 38 miljoen dollar tekort voor berging FSO Safer»?1
Ja.
Vindt u nog steeds dat er reeds voldoende geld is opgehaald, zoals zij in september te kennen heeft gegeven?2
Ja, mede dankzij de Nederlandse inspanningen zijn er op dit moment voldoende financiële middelen beschikbaar om de eerste fase van de reddingsoperatie te starten. Om de reddingsoperatie operatie ook volledig af te kunnen ronden is volgens de begroting van de VN nog 19 mln USD nodig.
Is de 7,5 miljoen euro extra toezegging, die boven op de ten tijde van de toezegging reeds uitgegeven 7,5 miljoen euro, al gealloceerd dan wel uitgegeven aan verschillende posten? Heeft u een overzicht van deze uitgaven?
Het totaal bedrag van 15 mln USD is overgemaakt naar de uitvoerende VN-organisatie UNDP. Het bedrag zal ten goede komen aan de reddingsoperatie als geheel. De uitvoering van het project is nog niet gestart, dus de totale uitgaven tot nu toe zijn beperkt.
Hoe draagt de Jemenitische overheid, als eigenaar van het overgrote deel van de olie in de Safer, bij aan het voorkomen van de ramp?
De Jemenitische overheid is eigenaar van het overgrote deel van de olie in de FSO Safer. Door het conflict in Jemen heeft de Jemenitische overheid in praktijk geen zeggenschap over de olieopslagtanker of de inhoud daarvan. De FSO Safer ligt in een gebied dat door de Houthi’s wordt gecontroleerd. De VN, Nederland en andere betrokken partijen zijn in goed contact met de overheid van Jemen om deze potentiële olieramp te voorkomen. De overheid van Jemen deelt de grote zorgen over de dreigende olieramp, speelt een constructieve rol en heeft toegezegd 5 miljoen USD bij te dragen aan de VN-geleide reddingsoperatie vanuit de Global Environment Facility.
Welke rol speelt Nederland bij het creëren van het contingency plan dat ten doel heeft de impact van de olieramp te beperken? Hoe heeft de VN haar coördinerende rol bij dit proces ingevuld?
Nederland richt zich primair op het voorkomen van de potentiële olieramp maar draagt ook bij aan het contingency plan omdat dat onderdeel uitmaakt van de projectbegroting van de VN.
Wat vindt u van de door de Houthi’s ondertekende overeenkomst met de Verenigde Naties? Verwacht de Minister dat dit de gevaren bij het bergen omtrent de heersende oorlog aldaar wegneemt?
De reddingsoperatie zal in conflictgebied uitgevoerd moeten worden, wat onvermijdelijk risico’s met zich mee brengt. Om deze risico’s zo goed mogelijk te beheersen worden door de VN en uitvoerende partijen mitigerende maatregelen genomen. Het is niet mogelijk om alle risico’s bij een dergelijke operatie in een conflict gebied uit te sluiten. Het op 5 maart 2022 gesloten MoU laat zien dat de Houthi’s achter een door de VN geleide reddingsoperatie staan, wat naar mijn verwachting een positief effect zal hebben op de veiligheidsomstandigheden rondom de operatie. In gesprekken spreken de Houthi’s steevast steun uit aan het project en dringen zij aan op snelle uitvoering.
Deelt u de mening dat het openbreken van de olietanker zowel desastreuze gevolgen voor het milieu heeft als voor de internationale handel en dat hierdoor haast geboden is bij het ruimen van de olietanker? Bent u bereid deze haast kenbaar te maken bij haar collega’s indien zij hiervan niet overtuigd zijn?
Ja, ik deel de zorgen. Nederland speelt daarom ook een actieve aanjagende en ondersteunende rol in het VN-geleide proces om de reddingsoperatie zo spoedig mogelijke te starten. Ik heb onlangs de urgentie van de situatie en mijn grote zorgen over de voortgang ook helder kenbaar gemaakt bij het hoofd van UNDP – verantwoordelijk voor de uitvoering – en er stevig op aangedrongen dat de reddingsoperatie zo snel mogelijk start. Hij heeft mij ervan verzekerd dat hij mijn mening deelt en dat UNDP met grote toewijding werkt aan een oplossing. Daarnaast stellen de Minister van Buitenlandse Zaken en ik de urgentie van de situatie herhaaldelijk aan de orde in gesprekken met collega’s en sporen wij hen aan om bij te dragen aan de reddingsoperatie, financieel of anderszins. Ook onderhoudt Nederland samen met andere donoren nauw contact met de VN om vaart te houden in het uitvoeringsproces. Ik zal mij blijven inzetten om deze olieramp te voorkomen.
Klopt het bericht dat Nederlandse bedrijven de taak hebben gekregen om de olie(tanker) te bergen? Zo ja, hoe assisteert de Nederlandse staat bij het uitvoeren van deze opdracht mede gezien de geopolitieke situatie en de Nederlandse gelden die voor het oplossen van dit probleem zijn gealloceerd?
Het Nederlandse bedrijf Smit Salvage voert momenteel contractonderhandelingen met de VN om de operatie uit te voeren. Nederland ondersteunt de VN en speelt internationaal een aanjagende rol. Daarbij wordt er zorgvuldig rekening gehouden met de geopolitieke situatie en wordt er contact onderhouden met Smit Salvage in deze voorbereidende fase van de reddingsoperatie. De Nederlandse staat zal niet betrokken zijn bij de praktische uitvoering van de opdracht.
Het bericht 'Akkoord over beperken export chiptech naar China' |
|
Alexander Hammelburg (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat kabinet heeft ingestemd met exportbeperkingen van chipmachines en chiptechnologie aan China? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd?1
Op de inhoud van gesprekken die Nederland voert met partnerlanden kan ik vanwege de vertrouwelijkheid niet ingaan. Zoals eerder gemeld, zal ik u uiteraard informeren in geval van beleidswijzigingen: deze zijn op dit moment niet aan de orde. Ik verwijs u graag naar de Kamerbrief van 1 december jl., en de vertrouwelijke technische briefing die 8 december plaatsvond.
Wilt u zo snel mogelijk met de Kamer delen welke afspraken er zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de effecten van de afspraken op Nederlandse bedrijven? Zijn deze bedrijven geconsulteerd in het proces?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de effecten op onze (economische) veiligheid?
In de Kamerbrief van 1 december bent u geïnformeerd over de overwegingen van exportcontrolebeleid in het algemeen, en halfgeleidertechnologie in het bijzonder. De bescherming van nationale veiligheid is het uitgangspunt. Op basis daarvan, heeft het kabinet drie strategische doelen gedefinieerd voor halfgeleidertechnologie: 1) Voorkomen dat Nederlandse goederen bijdragen aan ongewenst eindgebruik, zoals militaire inzet of in massavernietigingswapens. 2) Voorkomen van ongewenste strategische afhankelijkheden. 3) Behoud van Nederlands technologisch leiderschap en westerse standaarden. U bent op 8 december jl. tijdens een vertrouwelijke briefing hierover nader geïnformeerd. Indien van beleidswijzigingen sprake is, zal ik uw Kamer informeren. Dat is nu niet het geval.
Wat zijn de effecten op de veiligheid van Europa?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u de veiligheidsaspecten met uw Brusselse collega’s besproken? Zo ja, wat kwam hieruit en zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 1 december, is internationale samenwerking een essentieel onderdeel van exportcontrolebeleid. Europese wetgeving is de basis van het Nederlandse exportcontrolebeleid, en Nederland streeft naar eensgezinde uitvoering hiervan. Nederland voert doorlopend gesprekken hierover. Primaire partners zijn de EU lidstaten en de Europese Commissie. Op de inhoud van die gesprekken kan ik niet in het openbaar ingaan.
Welke veiligheidsrisico’s waren er voor Nederland geweest als deze afspraken niet waren gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat staat er tegenover het moeten beperken van onze export? Bent u van mening dat dit proportioneel is?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw verwachting van de klacht die China tegen de VS heeft ingediend bij de WTO? Verwacht u een gelijke klacht aan het adres van Nederland?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de klacht die China heeft ingediend tegen de VS in het kader van WTO geschillenbeslechting. Het gaat om een klacht over exportcontrole maatregelen voor halfgeleidertechnologie die de VS heeft aangekondigd op 7 oktober jl. ter bescherming van de nationale veiligheid. China claimt dat deze motivatie niet consistent is met WTO-regels. In het kader van deze klacht zullen China en de VS eerst bilaterale consultaties houden. Op de uitkomst hiervan kan ik niet vooruitlopen. Wel merk ik op dat de WTO regels uitzonderingsgronden kennen, waaronder ten behoeve van nationale veiligheid, op basis waarvan exportcontrole maatregelen worden genomen. Zoals ik eerder heb aangegeven, maakt Nederland een eigen afweging als het gaat om exportcontrole. Ik ga niet speculeren over mogelijke klachten die Nederland zou kunnen ontvangen.
Verwacht u nog verdere reacties vanuit China, zowel economisch als diplomatiek? Welke impact denkt u dat de exportbeperkingen hebben op de technologische ontwikkeling in China en daarmee op militaire macht van China en de mensenrechtenschendingen binnen China zelf?
Ik ga niet speculeren over mogelijke reacties vanuit het China. In de brief die u heeft ontvangen op 1 december jl. en in het antwoord op vragen 4, 5, 7 en 8 staan de uitgangspunten voor exportcontrolebeleid van halfgeleidertechnologie.
Op welke manier heeft u de mogelijkheden voor exportbeperkingen besproken met uw collega’s in Brussel?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Wapenexportbeleid op 21 december?
Ja.
De onafhankelijke review naar de veiligheidssituatie LNG project Mozambique |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Klopt het dat u in het voorjaar en voor de zomer heeft toegezegd dat u de Kamer in het derde kwartaal van dit jaar zou informeren over de uitkomsten van een onafhankelijke review naar de veiligheidssituatie van het LNG project in Mozambique, maar dat u de Kamer nog niet over de uitkomsten van de review heeft geïnformeerd? Kunt u dit toelichten?
Ja, dit klopt. Met de afronding van de onafhankelijke review blijkt meer tijd te zijn gemoeid dan was voorzien. Reden hiervoor is dat uit het conceptrapport bleek dat nog niet alle gestelde vragen afdoende beantwoord waren. Hierdoor is een aanvullende opdracht uitgezet bij de consultant.
De review wordt uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in samenspraak met het Ministerie van Financiën. De verwachting is dat het eindrapport in februari zal worden opgeleverd, zodat het, vergezeld van een beleidsreactie, voorafgaand aan het commissiedebat exportkredietverzekeringen van 23 februari 2023 aan uw Kamer kan worden gezonden.
Is een (concept-)versie van de review inmiddels afgerond? Zo ja, waarom zijn deze bevindingen nog niet aan de Kamer gestuurd? Zo nee, hoe kan het dat een in focus relatief beperkte review meer dan een half jaar duurt en maanden uit de tijd loopt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u nogmaals uw toezegging van 9 november jl. herhalen dat de review nog voor het einde van het jaar aan de Kamer gestuurd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u bij het toesturen van het onderzoek ofwel de beantwoording van deze vraag een beknopte update geven over de veiligheidssituatie in Cabo Delgado, en de verwachtingen ten aanzien van de status van force majeure?
De instabiliteit in Cabo Delgado houdt aan. In de tweede helft van 2022 heeft het geweld zich naar het zuiden van de provincie verplaatst. In het noorden van Cabo Delgado lijkt de veiligheidssituatie in deze periode in relatieve zin verbeterd, mede door de inzet van internationale troepen uit de regio die de Mozambikaanse strijdkrachten ondersteunen bij het herstel van stabiliteit en veiligheid. Internally Displaced People keren op beperkte schaal terug naar hun thuisgebieden. De situatie blijft echter fragiel.
Het project ligt nog steeds stil vanwege de force majeure. Of en wanneer de force majeure opgeheven zal worden is vooralsnog onbekend. Naar aanleiding van uw Kamervragen van 7 juni 2021 heb ik geantwoord dat er vanwege de stillegging van het project nog geen gebruik gemaakt is van de door Standard Chartered Bank verstrekte lening, en dat er daarom ook geen schade geleden is onder de financieringspolis.1 Ook deze situatie is momenteel onveranderd.
Het voornemen van Vanuatu om het Internationaal Gerechtshof te vragen om een Advisory Opinion over de verantwoordelijkheden van staten op het gebied van klimaatverandering |
|
Jan de Graaf (CDA), Don Ceder (CU) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de op 29 november j.l. door Vanuatu gedeelde conceptresolutie die het Internationaal Gerechtshof vraagt om een Advisory Opinion over de verantwoordelijkheden van staten op het gebied van klimaatverandering?1
Gelet op het ambitieuze nationale en internationale klimaatbeleid van Nederland is het kabinet voornemens om, net als het VK, Japan, en vrijwel alle EU landen, de resolutie te steunen als deze in stemming wordt gebracht in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Nederland heeft tevens, net als 104 andere landen, de resolutie geco-sponsord.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de landen die het meest getroffen zijn door klimaatverandering aandacht vragen voor hun vaak kwetsbare positie op het internationale toneel en deze door middel van internationaal recht proberen te verstevigen?
Het kabinet neemt met belangstelling kennis van de gebruikmaking van het internationaal recht middels een adviesaanvraag bij het Internationaal Gerechtshof door landen die bijzonder kwetsbaar zijn voor klimaatverandering.
Bent u bereid om, nu de conceptresolutie bekend is, steun uit te spreken voor dit initiatief? Zo ja, hoe bent u van plan invulling te geven aan deze steun? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw inschatting van het huidige krachtenveld binnen de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties als het gaat om het Vanuatuaanse initiatief?
De resolutie is door Vanuatu ingediend en wordt op dit moment gesteund door meer dan 100 landen, waaronder Nederland. Een meerderheid van de lidstaten heeft in de Algemene Vergadering aangegeven voor de resolutie te stemmen, mocht er een stemming plaatsvinden. Er bestaat echter een mogelijkheid dat de resolutie met consensus wordt aangenomen.
Bent u bereid om de Nederlandse diplomatieke capaciteit, inclusief uw eigen bilaterale contacten, actief in te zetten om steun te vergaren voor de conceptresolutie?
De resolutie wordt door een brede groep landen gepresenteerd en een meerderheid van de lidstaten in de Algemene Vergadering heeft aangegeven de resolutie te kunnen steunen. Er is dus brede steun en nu geen noodzaak om additionele capaciteit voor de Nederlandse klimaatdiplomatie actief in te zetten op dit onderwerp.
Gezien het feit dat Duitsland deel uitmaakt van de kerngroep die de conceptresolutie heeft opgesteld, staat u in contact met uw Duitse collega’s over de conceptresolutie en eventuele mogelijkheden voor Nederland om een bijdrage te leveren aan het vergaren van steun? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en in ieder geval voor het in stemming brengen van de resolutie beantwoorden?
Ja, met dien verstande dat het op dit moment nog onduidelijk is of er een stemming zal plaatsvinden. Er bestaat een mogelijkheid dat de resolutie met consensus wordt aangenomen.
De mensenrechtensituatie in Oeganda |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Uganda: Promoting peace and human rights through dialogue»?1
Ja.
Wat vindt u van de mensenrechtensituatie in Oeganda?
Het kabinet blijft bezorgd over de mensenrechtensituatie in Oeganda. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Op welke manieren draagt Nederland bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Oegande?
Het kabinet hecht groot belang aan het naleven van mensenrechten, ook in Oeganda. Het kabinet heeft herhaaldelijk, ook bij inkomende en uitgaande bezoeken, zorgen geuit over de verslechterende situatie. Tijdens mijn bezoek aan Oeganda in februari 2022 heb ik nadrukkelijke aandacht gevraagd voor mensenrechten in gesprek met de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken, en ook tijdens zijn bezoek aan Den Haag in oktober 2022 is hierover uitgebreid gesproken.
Nederland blijft zich inspannen voor het verbeteren van de mensenrechtensituatie door zich in te zetten voor het behoud van ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Nederland spreekt publiekelijk en achter gesloten deuren – zowel in EU-verband en samen met andere gelijkgezinde partners als in bilaterale gesprekken – regelmatig met de Oegandese autoriteiten over mensenrechten. Via bijvoorbeeld steun aan DefendDefenders en Power of Voicesondersteunt Nederland ook mensenrechtenverdedigers in Oeganda om hun werk zo goed en veilig mogelijk te kunnen uitvoeren.
Hoe wordt gecontroleerd of de OS-gelden in Oeganda, als land waarmee Nederland een brede OS-relatie heeft, het juiste doel benutten? Hoe effectief acht u deze controle?
De ambassade houdt op verschillende manieren toezicht op de uitvoering van OS-projecten: door het bezoeken van projecten, het beoordelen van inhoudelijke en financiële rapportages en door het uit laten voeren van onafhankelijke audits. Om de effectiviteit, doelmatigheid en doeltreffendheid van de programma’s te beoordelen worden daarnaast ook externe evaluaties uitgevoerd.
Deze instrumenten worden ook in andere landen waarmee Nederland een OS-relatie onderhoudt ingezet en zijn vergelijkbaar met de wijze waarop andere donoren toezicht houden. Het kabinet meent dat deze wijze van controle effectief is.
Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in Oeganda bij het controleren van correcte uitgaven van OS-gelden?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er aanwijzingen dat de OS-gelden voor andere activiteiten wordt ingezet dan waarvoor de steun bedoeld is?
Momenteel zijn er geen aanwijzingen dat er OS-gelden in Oeganda worden ingezet voor andere activiteiten dan bedoeld. Indien er aanwijzingen zijn dat OS-gelden zijn ingezet voor andere activiteiten dan vooraf overeengekomen in projectvoorstellen en jaarlijkse werkplannen, treedt de ambassade in contact met de uitvoerende organisatie om opheldering te vragen. Per geval wordt dan bekeken wat een passende reactie is. Ik verwijs in dit kader ook naar de kamerbrief over de Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde in Oeganda van 19 oktober 20222 waarin o.a. wordt vermeld hoe er is gereageerd op de inzet van door Nederland gedoneerde politieauto’s.
Welke risico’s ziet u als aanvaardbare risico’s en managebare risico’s die onvermijdelijk zijn om resultaten te bereiken «in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur»?2
Het kabinet doet er alles aan om risico’s bij de uitvoering van ontwikkelingssamenwerking te minimaliseren. Zoals uiteengezet in de nota Doen waar Nederland goed in is, is het aanvaarden en managen van risico’s onvermijdelijk om resultaten te bereiken, zeker in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur. Voor elke activiteit vindt een risico-inschatting plaats, specifiek voor iedere landencontext. Per activiteit zal worden vastgesteld wat aanvaardbare risico’s zijn. Hierbij wordt volgens het do-no-harm principe ook gekeken naar mogelijk (on)bedoelde effecten, bijvoorbeeld de potentiële schending van mensenrechten.
Het kabinet accepteert dat het niet mogelijk is om volledig risicoloos te werken, maar streeft er wel naar om geen onnodige risico’s te nemen. Nederland werkt daarom in fragiele landen of landen met zwak bestuur adaptief, met inzet gericht op de lange termijn, met uitgebreide due diligence vooraf en actieve monitoring, evaluatie, en zo nodig aanpassing van programma’s tijdens de uitvoering. Zo heeft het kabinet onlangs besloten om voorlopig in Mali en Burkina Faso, gezien de militaire machtsgrepen in die landen, geen ontwikkelingssamenwerkingsprojecten te continueren waarbij sprake is van een directe financiering aan de centrale overheden.
Kunt u een indicatie geven over waar de grenzen van aanvaardbare risico’s liggen?
Zie antwoord vraag 7.
Vallen potentiële schendingen van mensenrechten binnen deze risico’s?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe reflecteert u op uw uitspraak dat «er naar aanleiding van het geweld van november 2020 tot dan 66 agenten veroordeeld zijn en 153 agenten ontslag hebben gekregen» in het licht van de aanblijvende mensenrechtenschendingen in Oeganda?3
Het kabinet is van mening dat de druk van Nederland en gelijkgezinde landen heeft bijgedragen aan een zekere mate van accountability en openheid van de kant van de Oegandese overheid over het geweld van november 2020.
Het kabinet blijft echter ook benadrukken dat de Oegandese autoriteiten meer hadden kunnen en moeten doen. Op hoger niveau is er bij de politie weinig verantwoordelijkheid voor het geweld genomen. Ook zijn er weinig zichtbare stappen gezet om te voorkomen dat dergelijke misstanden in de toekomst minder snel voor zullen komen. Op dit vlak zijn geen nieuwe ontwikkelingen waargenomen.
Nederland en de EU hebben recent – twee jaar na de gebeurtenissen van november 2020 – opnieuw het belang onderstreept van gerechtigheid, compensatie voor nabestaanden en accountability.
Deelt u de mening dat dergelijke bestraffing van individuele uitvoerders geen afdoende impact heeft om structurele verandering te weeg te brengen wanneer deze uitvoerders handelden aan de hand van instructies van hoger af en dat deze veroordelingen dus geen sluitend bewijs bieden dat de mensenrechtensituatie verbetert?
Zie antwoord vraag 10.
Blijft u van mening dat ««de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen»? Heeft u op dit gebied nieuwe ontwikkelingen waargenomen?
Zie antwoord vraag 10.
Wordt de niet-uitgevoerde slotbetaling aan Justice Law And Order-sector (JLOS) van € 850.000 alsnog uitgevoerd?
Nee. Zoals vermeld in de Kamerbrief Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde in Oeganda van 19 oktober 225, heb ik in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 niet uit te voeren omdat op basis van de mij beschikbare informatie de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen. Dit was in de zomer van 2021 als voorwaarde gecommuniceerd aan de JLOS autoriteiten voor het doen van de slotbetaling. Het besluit om de slotbetaling van € 850.000 niet over te maken is daarom bedoeld als signaal richting de overheid dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability en dat Nederland bereid is om maatregelen te nemen als de situatie daarom vraagt.
Hoe effectief acht u het JLOS-programma, waaraan Nederland al 20 jaar aan bijdraagt, in het licht van de grove mensenrechtenschendingen in Oeganda?
De eindevaluatie van Nederlandse steun aan JLOS6 laat zien dat er de nodige resultaten zijn bereikt. Toegang tot rechtspraak is significant toegenomen, waarbij ook de rechtspositie van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en vluchtelingen, nadrukkelijk verbeterd is. Ook het deel van de bevolking dat toegang had tot JLOS-servicepunten nam toe. Het aantal veroordelingen in zaken omtrent seksueel en gender gerelateerd geweld is onder andere door effectievere bewijsvergaring tussen 2016 en 2021 verdubbeld. Ook is door het organiseren van speciale sessies voor seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) zaken, trainingen en beschikbaarheid van forensische onderzoekkits de duur van het afwikkelen van deze zaken significant afgenomen. De achterstand in het afhandelen van rechtszaken («case backlog») is significant verminderd door o.a. automatisering. Daardoor is ook de gemiddelde duur van de tijd die mensen in voorlopige hechtenis doorbrengen teruggebracht. Ook zijn er concrete resultaten geboekt op het vlak van rechtsbescherming voor vluchtelingen en ten aanzien van commercieel recht.
Het feit dat er binnen het JLOS-programma belangrijke resultaten zijn geboekt neemt echter niet weg dat op het vlak van de mensenrechtensituatie belangrijke uitdagingen blijven bestaan. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 blijft het kabinet zich inspannen om de mensenrechtensituatie in Oeganda te verbeteren.
Hoe effectief acht u de Nederlandse bijdrage aan de Private Sector Development in Oeganda?
De Nederlandse bijdrage aan Private Sector Development – die overigens financieel beperkt is – richt zich op drie aspecten die een gezonde private sector in de weg staan: het gebrek aan betaalbare bedrijfsfinanciering (ook voor kleine boeren en ondernemers), gebrek aan voldoende vaardigheden en een onvoldoende ontwikkeld ondernemingsklimaat.
Onlangs zijn er meerdere projecten gestart die betaalbare leningen moeten bieden aan kleinschalige (vrouwelijke) boeren en ondernemers in de agrarische sector. Deze leningen worden in combinatie met advisering en capaciteitsopbouw aangeboden. Hoewel de meeste activiteiten kort geleden van start zijn gegaan, zijn er al bescheiden resultaten geboekt en is de verwachting dat er gedurende de projecttermijn nog duizenden boeren en ondernemers tegen betaalbare rentes geld zullen kunnen lenen om hun bedrijf uit te bouwen.
Tevens werkt de Nederlandse overheid samen met multilaterale instellingen, bilaterale partners en de EU om het ondernemingsklimaat in Oeganda te helpen versterken. Zo vindt er samenwerking plaats om sanitaire en fytosanitaire controles op exporten te verbeteren, wordt via Trade Mark East Africa regionale handel bevorderd en financiert Nederland mee aan een groot programma van de Wereldbank om Oegandese bedrijven te ondersteunen bij hun exportactiviteiten.
Bent u bereid om bij misstanden van het gebruik van OS-gelden, de stroom van deze gelden stop te zetten dan wel deze gelden terug te vorderen?
Ja. Indien het kabinet misbruik vaststelt, dan is stopzetten van betalingen en terugvordering een optie.
Bent u bereid om te onderzoeken of de steun aan Oeganda in een andere sector moet worden voortgezet voor de verbetering van het welzijn van de Oegandese bevolking?
Het kabinet heeft in de nota «Doen waar Nederland goed in is» al vastgelegd dat Nederland met Oeganda een brede OS-relatie zal onderhouden. Deze samenwerking is, naast versterking van de rechtstaat en opkomen voor mensenrechten, gericht op het vergroten van voedselzekerheid, het bevorderen van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, private sector ontwikkeling, en de opvang van vluchtelingen in de regio, met daarnaast integrale aandacht voor gendergelijkheid en klimaat. Deze thema’s zullen ook de komende jaren centraal staan binnen de Nederlandse inzet in Oeganda.
Hoe wordt over het algemeen de relatie met landen, waar Nederland een brede BuHaOS-relatie mee heeft, frequent geëvalueerd? Wordt er rekening gehouden met veranderingen in het specifieke land of elders in de wereld?
Nederland beziet, als onderdeel van het reguliere werk van zowel het ministerie als de ambassades, de bilaterale relatie met partnerlanden constant. Relevante ontwikkelingen in het land, de regio, of elders in de wereld worden geanalyseerd en er wordt – uiteraard in nauw overleg met EU- of gelijkgezinde partners – doorlopend bekeken of de aard van de relatie met het land in kwestie al dan niet zou moeten worden herzien. Daarbij is Nederland zich ervan bewust dat ontwikkeling een kwestie van lange adem, en vaak vallen en opstaan, is.
Daarnaast voert de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie beleidsdoorlichtingen en evaluatie-onderzoeken uit over het Nederlandse ontwikkelingsbeleid in algemene zin, waarvan gebruik wordt gemaakt bij het vormgeven en aanpassen van beleid in en ten aanzien van thema’s en landen.
Het bericht ‘'Zwarte Russen’ in Oekraïne: Afrikanen geronseld door Wagner en Russisch leger’ |
|
Agnes Mulder (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Zwarte Russen» in Oekraïne: Afrikanen geronseld door Wagner en Russisch leger»1 en het bericht «Putin's Prison Recruiting Scheme Takes a Big, Desperate Turn»2?
Hiermee ben ik bekend.
Bent u bekend met het bericht «Russia using rape as «military strategy» in Ukraine: UN envoy»?3
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u inzicht in op welke schaal vrouwen in de Oekraïense bezette gebieden te maken krijgen met seksueel geweld?
Het kabinet ziet signalen dat vrouwen in de Oekraïense bezette gebieden op grote schaal te maken krijgen met seksueel geweld. VN Speciaal Vertegenwoordiger tegen Seksueel Geweld Patten heeft het gebruik van seksueel geweld in de bezette gebieden door het Russische leger systemisch genoemd. Seksueel geweld wordt volgens haar gebruikt als middel om de Oekraïense bevolking in bezette gebieden te onderdrukken. In september jl. waren er meer dan honderd door de VN geverifieerde gevallen geregistreerd en ook de OVSE-ODIHR rapporteert over tientallen geverifieerde gevallen in de periode 1 juli – 1 november. Tegelijkertijd is het onmogelijk om over de precieze schaal nu conclusies te trekken. In gebieden waar wordt gevochten en de door Rusland bezette gebieden is het moeilijk om aan informatie te komen. In recent bevrijde regio’s wordt nog onderzoek gedaan naar seksueel geweld door het Russische leger, ook om strafzaken op te baseren (waarvan er inmiddels 43 zijn gestart door de Oekraïense autoriteiten). In eerder bevrijde gebieden zijn veel gevallen nog niet geregistreerd of gemeld. Onder andere experts van UNFPA geven aan dat er bovendien (waarschijnlijk blijvend) sprake is van onderrapportage, omdat veel vrouwen uit angst of schaamte niet praten over wat zij hebben meegemaakt.
Heeft u inzicht of er hulp geboden wordt via Nederlandse OS-middelen aan vrouwen die in deze bezette of recent heroverde gebieden te maken krijgen met seksueel geweld?
Nederland draagt met OS middelen EUR 2 miljoen bij aan UNFPA voor hun respons in Oekraïne en de buurlanden, specifiek gericht op het verlenen van steun aan overlevenden van seksueel en gender-gerelateerd geweld. Daarnaast is Nederland één van de grootste donoren aan UNFPA en draagt ook via deze core funding bij aan activiteiten van UNFPA in Oekraïne.
Ook is het ondersteunen van burgers in oorlogssituaties – inclusief op het vlak van seksueel en gender-gerelateerd geweld – kernonderdeel van het mandaat van de humanitaire organisaties die Nederland met ongeoormerkte voorspelbare en flexibele financiering steunt, zodat zij in staat zijn te reageren en te opereren daar waar de noden het hoogst zijn. Deze organisaties en fondsen zijn actief in Oekraïne en buurlanden.
Heeft u inzicht in de omvang van de groep vrijgelaten gevangenen veroordeeld voor moord en zedendelinquenten die de Russische Wagner Groep voor het Russische leger rekruteert, in Rusland en de Centraal-Afrikaanse Republiek, in de oorlog tegen Oekraïne?
Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie over de precieze omvang van de groep voor moord en zedenmisdrijven veroordeelde gevangenen die door de Wagner Groep zijn gerekruteerd voor het Russische leger.
Deelt u de mening dat door het rekruteren van criminelen, om ze vervolgens in de frontlinie als «kanonnenvoer» te gebruiken, een ernstige schending van de mensenrechten is, ongeacht de misdaden die deze mensen hebben begaan? Vindt u ook dat straffeloosheid van deze misdadigers moet worden tegengegaan? Welke diplomatieke wegen kunnen hiervoor worden ingezet?
Het humanitair oorlogsrecht bevat geen verbod om veroordeelde criminelen te rekruteren en die te incorporeren in de krijgsmacht. Eenieder die zich vrijwillig aansluit bij de krijgsmacht van een staat, is daartoe in beginsel gerechtigd. Ook dienstplicht is op zichzelf niet in strijd met mensenrechten. De rekrutering van gevangenen geschiedt in dit geval (in ieder geval deels) door een private militaire partij (Wagner-groep), hoewel private militaire bedrijven in de Russische Federatie zijn verboden.
Nederland zet zich op verschillende manieren in tegen straffeloosheid in de oorlog van Rusland tegen Oekraïne, samen met EU-partners en andere bondgenoten. De prioriteit ligt bij (oorlogs-)misdaden begaan tijdens het conflict, en niet bij misdaden waarvoor de gerekruteerde gevangenen eerder zijn veroordeeld.
In hoeverre deelt u de mening dat het vrijlaten van verkrachters en moordenaars uit Afrikaanse en Russische gevangenissen een gevaar vormt voor de onderdrukking en mishandeling van Oekraïense meisjes en vrouwen?
Het kabinet vindt de praktijk van het vroegtijdig vrijlaten van gevangenen om die in het conflict in te zetten alarmerend. Echter, alle Oekraïense burgers lopen in de door Rusland bezette gebieden gevaar om met onderdrukking en mishandeling te maken te krijgen, los van of er in de specifieke legeronderdelen die deze gebieden bezetten uit de gevangenis gerekruteerde veroordeelden dienen. Het kabinet heeft geen zicht op de misdaden waarvoor de gevangenen die worden gerekruteerd uit de Russische gevangenis en mogelijk ook uit Afrikaanse gevangenissen zijn veroordeeld.
Nederland helpt het gevaar voor Oekraïense burgers te verminderen door de Oekraïense oorlogsinspanningen op allerlei verschillende manieren te steunen.
Humanitaire organisaties richten zich bij hulpverlening onder meer op activiteiten die burgers bescherming bieden en maatregelen die de effecten van vijandelijkheden op burgers beperken. Organisaties, waaronder UNHCR, hebben daarbij speciale aandacht voor gendergerelateerd geweld, zowel bij de hulpverlening in Oekraïne zelf als bij de opvang van vluchtelingen daarbuiten. Naast bevordering van de eerbiediging van het humanitair oorlogsrecht is er o.a. aandacht voor veilige opvanglocaties en assistentie bij grensovergangen, evenals voor juridische en psychosociale ondersteuning van slachtoffers van gendergerelateerd geweld.
Ook ondersteunt het kabinet op verschillende manieren het verzamelen en vastleggen van bewijs van oorlogsmisdaden, waaronder het gebruik van seksueel geweld als oorlogswapen, om de kans dat deze misdaden onbestraft blijven te verminderen.
Welke extra risico’s voorziet u, buiten de afschuwelijke gevolgen van de oorlog met Rusland, voor Oekraïense burgers als er losgelaten moordenaars en verkrachters rondlopen? Hoe kan Nederland bijdragen om deze risico’s in te perken via onze bestaande OS-programma’s en bilaterale humanitaire hulp?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kunnen u en de Verenigde Naties, Afrikaanse gevangenissen die worden belaagd door de Wagner Groep versterken, zodat het rekruteren van dit soort criminelen kan worden gestopt?
Het adresseren van het rekruteren van gevangenen door de Wagner-groep is complex. Nederland draagt op technisch niveau via de EU en de VN bij aan het verbeteren van het gevangeniswezen in bijvoorbeeld Mali en de Centraal-Afrikaanse republiek. Zo voorziet VN-vredesmissie MINUSCA – waar Nederland financieel aan bijdraagt – in trainingen voor gevangenisstaf en werkt UNDP in Mali aan het versterken van gevangenissen. Hoewel zulke technische programma’s van belang blijven, kunnen ze waarschijnlijk geen oplossing vormen voor deze situatie, die veeleer voortkomt uit nauwere banden tussen Rusland en de landen waar de rekrutering plaats vindt. Die nauwere banden en de gevolgen daarvan worden uiteraard besproken in de reguliere dialoog die de EU met deze landen onderhoudt.
Het bericht dat Nederlands plan om Jakarta te redden van de zee hapert door ‘stroperig Indonesisch bestuur’. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is het kabinet op de hoogte van de berichtgeving «Nederlands plan om Jakarta te redden van de zee hapert door stroperig Indonesisch bestuur»?1
Ja.
Hoe kan het dat door traag Indonesisch bestuur een Nederlands-Koreaans plan om de kust van Jakarta voor de lange termijn beter te beschermen niet wordt opgepakt?
De plannen voor het National Capital Integrated Coastal Development project (NCICD) zijn ontwikkeld onder aansturing van de Indonesische overheid met technische assistentie van experts uit Zuid-Koreaanse en Nederlandse bedrijven. De plannen omvatten zowel korte als lange termijn maatregelen. Het is aan de Indonesische overheid te besluiten of ze de voorgestelde maatregelen willen uitvoeren, hoe ze dat willen doen en wanneer. Zoals het artikel zelf ook aangeeft, vergt dat niet alleen technische en ambtelijke inzet, maar ook eensgezinde en politieke besluitvorming op nationaal en provinciaal niveau.
Klopt de opvatting van het Bandung Institute of Technology dat het Nederlands-Koreaanse plan slechts een kortetermijnoplossing is en te veel geld kost?
Het Bandung Institute of Technology is een van de bij het publieke debat betrokken partijen. De NCICD plannen omvatten aanbevolen maatregelen voor de korte en lange termijn. De benodigde maatregelen op de lange termijn worden mede bepaald door de kwaliteit en effectiviteit van de maatregelen op korte termijn. Voor een goede kustbescherming van Jakarta zijn flinke financiële investeringen nodig. Daarom bevatten de plannen voor NCICD ook een financieringsstrategie.
Is dit project volgens u een langetermijnoplossing voor de wateroverlast voor de kust van Jakarta? Zo nee, waarom participeert Nederland in dit project? Zo ja, waarom stellen de lokale autoriteiten dat het geen langetermijnoplossing is?
Het valt niet binnen mijn mandaat om hierover een oordeel te vellen.
Welke Nederlandse ondernemingen zijn betrokken bij dit project? Heeft de Nederlandse overheid goed contact met Nederlandse ondernemers in Indonesië?
De Nederlandse technische en financiële bijdrage aan het project is in 2020 afgesloten. Witteveen+Bos, Royal Haskoning DHV, Rebel Group, Sweco Nederland, Ecorys en Deltares hebben van 2016–2020 technische assistentie geleverd bij de totstandkoming van de plannen voor NCICD. De Nederlandse overheid onderhoudt actief contact met bedrijven, ngo’s en kennisinstellingen die actief zijn in Indonesië.
Wat zijn de kosten van dit project? Wat is de bijdrage van de Nederlandse overheid en via welke programma’s wordt dit gefinancierd?
De totale kosten voor de uitvoering van de huidige plannen voor NCICD worden geschat op EUR 40–50 miljard. De Nederlandse bijdrage aan dit project bestond uit de financiering van een consortium van Nederlandse partijen die technische assistentie hebben geleverd ten behoeve van het NCICD project. Dit bedroeg tussen 2016 en 2020 ca. EUR 9 miljoen. Met de uitfasering in 2020 van de ontwikkelingssamenwerking met Indonesië is de Nederlandse financiële bijdrage aan NCICD gestopt.
Zijn er meer projecten ter bevordering van de kustbescherming van Indonesië waar Nederlandse bedrijven bij betrokken zijn? Zo ja, welke rol speelt de Nederlandse overheid hierin?
Ja, het Nederlandse bedrijfsleven is bijvoorbeeld ook betrokken bij projecten in en rond Semarang in Centraal Java. De Nederlandse overheid mobiliseert op verzoek van de Indonesische overheid Nederlandse kennis en kunde om bij te dragen aan verbeterde kustbescherming en integraal watermanagement. Deze inzet wordt mede gefinancierd door de Nederlandse overheid, via instrumenten als Partners voor Water, Fonds Duurzaam Water en Develop2Build.
Hoe kan vermeden worden dat er eerst een grote watersnood moet plaatsvinden voordat er grote stappen worden gezet op het gebied van kustbescherming van Jakarta?
Jakarta heeft de afgelopen jaren al regelmatig in mindere of meerdere mate met watersnood te maken gehad. Die problemen hebben wel tot actie geleid, bijvoorbeeld t.a.v. vernieuwing of versterking van de huidige kust- en rivierdijken en verhoging van pompcapaciteit. Nederland heeft via het NCICD project over deze maatregelen advies gegeven. Het is aan de nationale en regionale Indonesische overheid om stappen te zetten richting een meer lange termijn aanpak, zoals dat in de met hulp van Nederlandse bedrijven tot stand gekomen NCICD plannen is voorgesteld.
Bent u bereid om met uw Indonesische collega’s te spreken om de impasse te doorbreken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Indonesische overheid om haar prioriteiten te bepalen, tot politieke besluitvorming te komen en vervolgens ook concreet gevolg te geven aan de plannen. Indien de Indonesische overheid de samenwerking op het gebied vanñ watermanagement en kustbescherming wenst te intensiveren en daarin behoefte heeft aan Nederlandse kennis en kunde, dan ben ik graag bereid hierover in gesprek te gaan, bijvoorbeeld tijdens de VN 2023 Water Conferentie.
Het feit dat de mondiale biodiversiteitsdoelen alleen te behalen zijn door het hervormen van voedsel- en energiesystemen en een sterke beleidsinzet op natuurherstel en klimaatmitigatie |
|
Christine Teunissen (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), van der Ch. Wal-Zeggelink , Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Innovatiekracht maatschappij nodig om internationale biodiversiteitsdoelen te halen»?1
Ja.
Erkent u de urgentie tot het nemen van concrete acties om de klimaat- en biodiversiteitscrises te stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt dit tot uiting in uw beleid? Tot wanneer meent u de tijd te hebben om deze verweven crises structureel aan te pakken?
In het coalitieakkoord erkent het kabinet dat we voor grote mondiale uitdagingen staan, waaronder klimaatverandering en biodiversiteitsverlies. Het kabinet zal zich maximaal inspannen om ons land en onze planeet leefbaar en bewoonbaar te houden. Dit vraagt om uiteenlopende acties op tal van terreinen, die in het coalitieakkoord staan gemeld. Het kabinet erkent dat er geen tijd te verliezen is en dat een gezamenlijke aanpak vereist is om de klimaat- en biodiversiteitscrisis aan te pakken.
Erkent u de urgentie van het aanpassen van het Nederlandse beleid op basis van de conclusies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) -rapport dat stelt dat de mondiale biodiversiteitsdoelen alleen te behalen zijn door een «fundamentele verandering», zoals het hervormen van voedsel- en energiesystemen en een sterke beleidsinzet op natuurherstel en klimaatmitigatie? Zo ja, op welke manier en op welke termijn bent u van plan daar vorm aan te geven? Zo nee, waarom niet?
De staat van de biodiversiteit is zorgelijk, zowel mondiaal, in Europa als in Nederland. Het kabinet onderschrijft de urgentie die het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en verschillende andere rapporten uitdragen. Het halen van de mondiale biodiversiteitsdoelen, welke momenteel worden herzien op de Convention on Biological Diversity (CBD), vergt een maatschappelijke transitie op tal van terreinen richting een natuurinclusieve samenleving. Zo ook in de landbouw- en energiesector. Maatschappelijke partijen hebben elk een belangrijke verantwoordelijkheid om deze transitie te realiseren. Het kabinet spant zich hier maximaal voor in en ondersteunt de Agenda Natuurinclusief om deze beweging te versterken en te versnellen. Als het nieuwe mondiale biodiversiteitsraamwerk is vastgesteld, zal het kabinet een nationaal biodiversiteit-actieplan opstellen om daar uitvoering aan te geven.
Erkent u de urgentie om op korte termijn specifieke plannen te maken voor het Nederlandse natuurbeleid, de eiwittransitie en het reduceren van de Nederlandse voetafdruk in het buitenland op basis van de conclusies van het PBL-rapport? Zo ja, wat gaat u veranderen op deze gebieden? Zo nee, waarom niet?
In het coalitieakkoord zijn verschillende acties geformuleerd met betrekking tot het versterken van de Nederlandse natuur. Met betrekking tot de eiwittransitie is uw Kamer op 2 juni 2022 eerder geïnformeerd over de uitwerking van de Nationale Eiwitstrategie (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 156). In het kader van het VN-Biodiversiteitsverdrag dient Nederland een nationaal biodiversiteitplan op te stellen waarin ook nader ingegaan zal worden op mogelijke handelingsopties voor het reduceren van de Nederlands voetafdruk.
Onderschrijft u de conclusie van het rapport van PBL over de noodzaak van een vermindering van de vlees- en zuivelconsumptie en een transitie naar meer plantaardige eiwitten? Zo ja, bent u van plan uw inzet voor de eiwittransitie te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Ja, de conclusie van het rapport van PBL komt overeen met het streven van het kabinet naar de consumptie van meer plantaardige eiwitten. De inzet op deze transitie is opgenomen in de Nationale Eiwitstrategie (zie antwoord vraag2. Het kabinet zet stappen in de transitie door een concreet doel te stellen waarbij de verhouding tussen dierlijke en plantaardige eiwitten in het dieet van consumenten in 2030 verschuift van 60/40-% naar een balans van 50/50-%.
Hoe heeft u zich op de COP27 in Egypte ingezet voor biodiversiteit en het veranderen van het voedselsysteem met een focus op meer plantaardige eiwitten en welke concrete resultaten zijn daaruit gekomen?
Nederland zet zich nationaal en internationaal in voor duurzame en toekomstbestendige voedselsystemen en biodiversiteit. Een cruciaal onderdeel daarvan is een integrale benadering waarin, naast de transitie naar meer plantaardige productie, ook dierlijke productie een eigen plek heeft. Dit is onderdeel van een breder streven om inhoud te geven aan de eiwittransitie. Op COP27 heeft Nederland deze inzet actief uitgedragen in zowel de formele onderhandelingen als tijdens informele onderdelen en evenementen waaraan Nederland tijdens COP27 deelnam. Implementatie en concrete actie vinden daarbuiten plaats. Hierin vervult ook het landbouwattachénetwerk (LAN) een belangrijke rol. De recent verschenen Agrospecials over de eiwittransitie en klimaat geven inzicht in concrete resultaten. Ik verwijs u ook graag door naar de Kamerbrief over de uitkomsten van COP27.
Wat zijn de gevolgen voor de inzet van Nederland tijdens de Biodiversiteitstop van december 2022 in Montreal gezien de conclusies van het rapport van PBL?
Het PBL-rapport «Exploring nature-positive pathways» sluit goed aan bij de Europese en Nederlandse onderhandelingsinzet in relatie tot het Global Biodiversity Framework waarover tijdens de VN-Biodiversiteitstop wordt onderhandeld. Een voorbeeld is de Nederlandse inzet gericht op de integratie van biodiversiteit in alle maatschappelijke sectoren en beleid, inclusief de financiële sector. Hiermee worden heldere afspraken gemaakt over het natuurinclusief maken van beleid en regelgeving.
Deelt u de mening dat de socio-economische drukfactoren, zoals schadelijke en/of perverse fiscale maatregelen, die onderliggend zijn aan biodiversiteitsverlies, aangepakt dienen te worden? Zo ja, welke concrete maatregelen stelt u voor om dit te bewerkstelligen?
Ik deel de overtuiging dat mogelijke schadelijke effecten van investeringen, subsidies en andere financiele prikkels met betrekking tot biodiversiteit voorkomen moeten worden. Door te werken aan een natuurinclusieve samenleving worden biodiversiteitsoverwegingen gemeengoed in maatschappelijke sectoren. Een eerste stap om schadelijke effecten te voorkomen is deze beter in kaart brengen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) publiceert binnenkort een conceptrapport over subsidies die mogelijk schadelijk zijn op het terrein van landbouw, natuur en voedselkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek zullen met uw Kamer worden gedeeld. Binnen verschillende departementen wordt onderzocht of een soortgelijk onderzoek kan plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat biodiversiteitsverlies financiële gevolgen heeft voor de waarde van beleggingen en voor investeringen? Kunt u drie concrete voorbeelden geven uit de financiële sector waarin biodiversiteitsrisico’s zich hebben gematerialiseerd?
Deelt u de mening dat investeringen niet alleen niet schadelijk zouden moeten zijn voor de biodiversiteit, maar dat er ook geïnvesteerd moet worden in versterking van de biodiversiteit? Zo nee, betekent dat dan dat u van mening bent dat biodiversiteitsherstel alleen uit publieke middelen gefinancierd zou moeten worden? Zo ja, wat zou een minimumniveau van biodiversiteit zijn voor Nederland en indien u dat niet weet, bent u dan bereid om dit in kaart te brengen?
Investeren in biodiversiteit is van groot belang. Iedere geïnvesteerde euro in biodiversiteitsherstel levert doorgaans een veelvoud aan maatschappelijke waarde op. Dit zou zeker niet alleen met publieke middelen moeten worden gefinancierd. Private partijen hebben hierin ook een stevige verantwoordelijkheid. Tevens is het bedrag dat nodig is te hoog om alleen met publieke middelen te bekostigen. Het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) brengt met Natuurlijk Kapitaalrekeningen de toestand van ecosystemen in Nederland in beeld. In Nederland wordt niet gestuurd op een minimumniveau, maar er wordt gewerkt aan biodiversiteitsherstel. Ik heb Uw Kamer 25 november jl. geïnformeerd over voortgang van het Nationaal Programma Landelijk Gebied waarin de aanpak van de grote opgaven voor klimaat, water, stikstofreductie en natuur worden geschetst (Kamerstuk 34 682, nr. 105).
Heeft u inzicht in de omvang van de investeringen die nodig zijn voor biodiversiteitsherstel in Nederland? Zo ja, hoeveel bedragen die? Zo nee, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Op dit moment loopt een Interdepartementaal Beleidsonderzoek biodiversiteit, dat onder meer antwoord tracht te geven op die vraag. Het rapport wordt in de tweede helft 2023 verwacht. In het Programma Natuur is al 3 miljard euro gereserveerd voor het herstel van natuur.
Deelt u de mening dat er bindende internationale afspraken, regulatie en/of fiscale maatregelen (bijvoorbeeld (Pigouviaanse) belasting) nodig zijn omtrent de investeringsmogelijkheden van de financiële sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit tijdens de Biodiversiteitstop van de Verenigde Naties (VN) bewerkstelligen?
Ik deel de mening dat mondiale afspraken een belangrijke rol kunnen spelen bij het faciliteren van investeringen voor biodiversiteit. De afspraken die tijdens de VN-Biodiversiteitstop gemaakt worden kunnen daar – hoewel deze niet juridisch bindend zijn – een bijdrage aan leveren.
Bent u bereid om de noodzaak van investeringen in de biodiversiteit te bepleiten tijdens de VN-Biodiversiteitstop?
Ja, ik ben op de COP aanwezig en spreek op de speciale dag over biodiversiteitsfinanciering daar over de noodzaak van investeringen uit zowel private als publieke bronnen. Ik spreek op deze dag ook over het belang van het in lijn brengen van alle publieke en private financiering met de doelen van het nieuwe Global Biodiversity Framework (GBF). Nederland draagt op de biodiversiteitstop ook bij met kennis en ervaring aan een 10-punten plan voor de financiering van biodiversiteit dat is opgesteld met als doel een brede coalitie van landen te verenigen rondom het belang van financiering voor biodiversiteit.
Deelt u de mening dat er bindende internationale afspraken, regulatie en/of fiscale maatregelen (bijvoorbeeld (Pigouviaanse) belasting) nodig zijn om bedrijven te stimuleren om anders te produceren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit tijdens de VN-Biodiversiteitstop bewerkstelligen?
De Europese en daarmee de Nederlandse onderhandelingsinzet is erop gericht om overheden aan te sporen zich in te zetten voor regelgeving voor de financiële sector zodat zij hun impact op, en afhankelijkheid van biodiversiteit in kaart brengen.
Bent u bereid de Nederlandse inzet voor de Biodiversiteitstop aan te scherpen gezien de urgentie van het behalen van de biodiversiteitsdoelen voor zowel Nederland vanwege de stikstofcrisis, maar voornamelijk vanwege het feit dat mensen en het daarbijbehorende economische systeem niet kunnen bestaan zonder natuur en biodiversiteit?
Natuur en biodiversiteit zijn de basis voor een sterke economie en een gezonde leefomgeving. De Europese en daarmee de Nederlandse onderhandelingsinzet voor de VN-Biodiversiteitstop is er op gericht om biodiversiteitsverlies zo spoedig mogelijk te stoppen.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat er meer synergie zit tussen het klimaat- en natuurbeleid in Nederland, gelet op het gegeven dat maatregelen zoals het hervormen van voedsel- en energiesystemen ook bijdragen aan het halen van de Parijs-doelen? Welke concrete maatregelen kunnen synergie stimuleren? Hoe gaat u deze synergie onder de aandacht brengen tijdens de VN-Biodiversiteitstop?
Het kabinet zet zich via verschillende wijzen in om klimaat en biodiversiteit in samenhang aan te pakken op zowel nationaal als internationaal niveau. Het kabinet werkt op nationaal niveau bijvoorbeeld aan het vernatten van veenweidegebied om klimaatwinst te boeken in combinatie met een toekomstbestendige landbouw en meer biodiversiteit. Ook werkt het kabinet aan natuurlijke klimaatbuffers waarin natuurlijke processen de ruimte krijgen en daarmee bijdragen aan een klimaatbestendig Nederland voor mens en natuur. Tijdens de VN-Biodiversiteitstop zal de Minister voor Natuur en Stikstof tijdens een door PBL georganiseerde ministeriële bijeenkomst het belang van het gezamenlijk aanpakken van de klimaat- en biodiversiteitscrisis uitdragen. Ook tijdens de onderhandelingen zal de Nederlandse delegatie het belang van natuurlijke oplossingen voor het tegengaan van klimaatverandering en het behoud van biodiversiteit steunen.
De intentieverklaring tussen Nederland en met Oman over samenwerking op het gebied van groene waterstof |
|
Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Zijn er nog andere intentieverklaringen rondom groene waterstof in de maak? Zo ja, welke?
Ja, Nederland werkt aan intentieverklaringen rondom groene waterstof met Australië en Zuid-Afrika, en voert voorbereidende gesprekken met Spanje, Marokko en Curaçao. Naast Oman zijn reeds intentieverklaringen gesloten met Canada, Chili, Namibië, Portugal, Uruguay en de VAE.
Deelt u de mening dat hoewel het positief is dat er naar samenwerking wordt gezocht rondom groene waterstof, we bij de ontwikkeling van groene waterstof wereldwijd niet de fouten van de fossiele energiewinning moeten herhalen, onder andere door ervoor zorg te dragen dat bij energieprojecten de mensenrechten worden gewaarborgd en het lokale milieu niet wordt geschaad?
Het kabinet deelt de mening dat bij de ontwikkeling van de groene waterstofketens de aandacht voor mens en milieu gewaarborgd moet zijn.
Deelt u de mening dat bij dit soort intentieverklaringen het van groot belang is om in een zo vroeg mogelijk stadium al afspraken te maken rondom mensenrechten, milieu en arbeidsrechten?
In een intentieverklaring worden geen juridisch bindende afspraken gemaakt. Het uitgangspunt is dat samenwerking plaatsvindt op basis van wederzijds of wederkerig voordeel. Het belang van mensenrechten, milieu en arbeidsrechten is hier onderdeel van.
In de tekst van de verklaring met Oman is dit verwoord als «reciprocal benefit» en in teksten van eerdere Memoranda of Understanding (MoU’s) met bijvoorbeeld Namibië als: «on the basis of mutual social, econonomic and environmental benefits to the participants in order to promomote sustainable development».
Waarom staan er in het memorandum of understanding geen waarborgen rondom mensenrechten, milieu en arbeidsrechten?1
In een intentieverklaring worden geen juridisch bindende afspraken gemaakt waaraan waarborgen, rechten of plichten kunnen worden ontleend. Het MoU is, behalve op kennisuitwisseling tussen overheden, primair gericht op het faciliteren van contacten tussen bedrijven en kennisinstellingen uit beide landen voor het ontwikkelen van internationale waterstofketens.
Los van deze intentieverklaring verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij, conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen. Dit geldt dus ook voor betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij de implementatie van het MoU.
Hoe is de Internationale Klimaatstrategie tot uiting gekomen in de intentieverklaring, aangezien hier onder andere staat dat Nederland inzet op een eerlijke en inclusieve transitie en dat vergroening van economieën nieuwe en groene banen brengt, maar dat dit vraagt om zorgvuldige transitiepaden en speciale aandacht voor onderwijs en scholing toegespitst op een duurzame economie en decent jobs. Nederlandse expertise op het gebied van leefbaar loon, het uitbannen van kinderarbeid en scholing kan hieraan bijdragen?
De Internationale Klimaatstrategie (IKS) heeft als doel de Nederlandse inzet voor het klimaat wereldwijd te verstevigen en beschrijft concrete klimaatacties door de Nederlandse overheid en partners. Het gaat hierbij om een breed handelingsperspectief, waar het opzetten en uitbouwen van importketens voor duurzame energiedragers (zoals groene waterstof en derivaten) onderdeel van is, aangezien dit zal bijdragen aan de decarbonisering van het energiesysteem en een impuls kan geven aan de vergroening van economieën van landen waarmee wij samenwerken. Het MoU over groene waterstof met Oman past dus goed bij de doelstellingen van de IKS.
Bent u ermee bekend dat Oman geen geweldige staat van dienst heeft op het vlak van arbeidsrechten en Oman in categorie 4 valt van Global Rights Index van de International Trade Union Confederation (ITUC) (systemic violation of rights)?
Zie antwoord op vraag 7.
Bent u ermee bekend dat Oman 6 van de 10 conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie van de VN (ILO) waarin fundamentele arbeidsrechten worden vastgelegd niet heeft geratificeerd?
De situatie omtrent arbeidsrechten in Oman heeft de aandacht van het kabinet. Oman heeft de afgelopen jaren een aantal belangrijke hervormingen doorgevoerd op het gebied van arbeidsrechten en is voornemens middels een herziening van de Arbeidswet in de nabije toekomst nog verdere hervormingen door te voeren. Implementatie van de huidige hervormingen blijft een punt van zorg. Nederland blijft Oman middels constructief-kritische dialoog, zowel in bilateraal als in EU-verband, oproepen tot het doorvoeren van verdere arbeidsrechthervormingen en het ratificeren van verdragen die ten grondslag liggen aan fundamentele arbeidsrechten.
Bent u ermee bekend dat vakbonden in Oman tegen flinke hindernissen aan lopen en vakbondsleden actief onder druk worden gezet?
De vakbonden in Oman zijn aangesloten bij de overkoepelende vakbond General Federation of Oman Workers (GFoW). GFoW werkt met internationale partners samen zoals IndustriALL, een mondiale vakbondsorganisatie voor arbeiders in de mijnbouw en energie- en productieindustrie, om de positie van vakbondsleden te versterken. Hun positie blijft echter kwetsbaar en de uitdagingen waar zij tegenaan lopen vormen een punt van zorg binnen de bredere situatie van arbeidsrechten. Dit brengt Nederland ook op in bilaterale gesprekken met Omaanse autoriteiten.
Wat vindt u van deze staat van dienst rondom arbeidsrechten? Bent u van mening dat Nederland bij de samenwerking met Oman voor groene waterstof een verantwoordelijkheid heeft om te zorgen dat werknemersrechten wel worden gerespecteerd?
Het kabinet heeft aandacht voor de situatie omtrent arbeidsrechten in Oman en brengt de (bij het antwoord op vraag 6 en 7 genoemde) zorgen regelmatig over bij de Omaanse autoriteiten. Ook spreekt Nederland zich uit in multilateraal verband, zoals tijdens de eerste EU-Oman Mensenrechtendialoog in september jl. Daarnaast verwacht het kabinet dat bedrijven die waterstof gaan importeren zich ervoor inspannen dat er in hun waardeketens geen misstanden plaatsvinden in lijn met voornoemde OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Heeft u een analyse gemaakt rondom de IMVO-risico’s in Oman? Zo nee, bent u bereid een dergelijke analyse uit te voeren en daarbij alle 6 de stappen die zijn vastgesteld in de OESO richtlijnen te doorlopen?
Conform de motie Boucke (D66) en Kröger (GroenLinks) dd. 20 april 20222 werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan een IMVO-risicoanalyse voor waterstof importketens. Oman is één van de zeven landen die daarin als voorbeeld wordt meegenomen. De uitkomst van dit onderzoek zal begin 2023 met de Tweede Kamer worden gedeeld.
De zes stappen van de OESO-richtlijnen zijn bedoeld als werkwijze voor bedrijven om de mensenrechten en milieurisico’s in hun keten in kaart te brengen. De groene waterstofhandel moet nog op gang komen en dus ook de specifieke waardeketens tussen bedrijven. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij deze stappen vanaf het begin doorlopen. Voor vragen over het toepassen van gepaste zorgvuldigheid kunnen bedrijven terecht bij het IMVO-steunpunt bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Heeft u erop toegezien dat Havenbedrijf Rotterdam, dat een joint venture heeft met de overheid van Oman voor de ontwikkeling en exploitatie van de haven van Sohar in het noorden van Oman, alle zes de stappen van de OESO richtlijn rond IMVO heeft doorlopen / doorloopt? Zo nee, waarom niet en bent u bereid te zorgen dat het havenbedrijf die alsnog doet?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijkheid om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen en UNGP’s. De Nederlandse ambassade in Oman heeft regelmatig contact met de Haven van Sohar over hun activiteiten in de breedste zin van het woord. IMVO is onderdeel van deze gesprekken. Ook heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de noodzaak en het belang van IMVO geagendeerd tijdens haar bezoek aan de haven van Sohar in maart jl.
Kunt u dit project benutten voor intensivering van de dialoog met Oman over mensenrechten en milieu? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De intentieverklaring versterkt de reeds goede bilaterale betrekkingen met Oman. Deze onderwerpen zijn al onderdeel van de brede dialoog die Nederland heeft met Oman, waarin Nederland in bilaterale en multilaterale contacten ook de mensenrechtensituatie bespreekt en zoekt naar mogelijkheden tot samenwerking voor verbetering. Zo kwam dit ook ter sprake in oktober jl. tijdens de jaarlijkse hoogambtelijke consultaties tussen de Ministeries van Buitenlandse Zaken van Nederland en Oman.
Bent u bereid om mensenrechten, milieu en arbeidsrechten integraal op te nemen in toekomstige contracten rondom groene waterstof? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat geïmporteerde groene waterstof ook duurzaam is op het vlak van milieu en mensenrechten. De overheid sluit echter geen contracten voor de import van groene waterstof; bedrijven doen dat. Zoals eerder aangegeven, verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijkheid om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen en UNGP’s. De IMVO-risicoanalyse die op dit moment wordt uitgevoerd (zie het antwoord op vraag 10) gaat bedrijven daarbij helpen.
Als het gaat om toekomstige MoU over waterstof, dan zal Nederland voorstellen om in de tekst te verwijzen naar de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties en het belang benadrukken van lokale duurzame impact van waterstofprojecten.
De Uitvoeringsagenda Internationale Sociale Voorwaarden |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Waarom bevat de Uitvoeringsagenda Internationale Sociale Voorwaarden (ISV)1 geen ambitieuze en meetbare doelen voor de toepassing van de gunningscriteria in aanbestedingen van de rijksoverheid, terwijl de Kamer daar2 wel om vraagt?
In de Uitvoeringsagenda ISV is toegezegd om de haalbaarheid, wenselijkheid en reikwijdte van het toepassen van ISV als gunningscriterium te onderzoeken. Mede naar aanleiding van de door u aangehaalde motie Van Raan3 wordt daarbij ook onderzocht welke ambitieuze en meetbare doelen in dat kader gesteld kunnen worden. Het streven is dit onderzoek in Q4 2023 af te ronden.
Wanneer de uitkomsten van dit onderzoek gereed zijn zal een voorstel gedaan worden voor het stellen van meetbare doelen voor de toepassing van gunningscriteria binnen de Rijksinkoop. Momenteel wordt er gewerkt aan de voorbereiding van voormeld onderzoek. Uw Kamer zal jaarlijks geïnformeerd worden over de voortgang van de activiteiten in het kader van de Uitvoeringsagenda ISV, waaronder dit onderzoek, in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR).
De reden dat deze doelen niet reeds in de Uitvoeringsagenda ISV zelf zijn opgenomen is dat wij niet op de resultaten van het onderzoek en de daaropvolgende besluitvorming vooruit kunnen lopen. Zorgvuldig onderzoek is nodig. Het stellen van zinvolle, rijksbrede, meetbare doelen voor de toepassing van gunningscriteria is complex. De inhoud en weging van gunningscriteria hangt namelijk sterk samen met de inhoud van de specifieke opdracht en de overige gunningscriteria die in de aanbesteding worden gehanteerd. Dat maakt het lastiger dan voor contractvoorwaarden (zoals in het huidige ISV-beleidskader) om de inhoud en weging van gunningscriteria op generiek niveau te bepalen. Het onderzoek is er daarom op gericht te bepalen welke doelen wel op rijksbreed niveau gesteld zouden kunnen worden, die enerzijds voldoende ambitieus zijn en anderzijds ruimte behouden om de inhoud en weging van gunningscriteria op opdrachtniveau te bepalen.
Bent u bereid om deze doelen alsnog op te stellen, bijvoorbeeld voor de productcategorieën die al binnen het ISV-kader vallen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek naar het verbreden van de risicosectoren voor verplichte toepassing van de ISV en het onderzoek naar de toepassing van de ISV als selectie- of gunningscriterium worden afgerond? Kunt u toezeggen deze onderzoeken in de eerste helft van 2023 af te ronden, aangezien het kabinet deze onderzoeken al in 2020 heeft aangekondigd?3
Momenteel wordt er gewerkt aan de (gefaseerde) uitvoering van de agenda op basis van de bijgevoegde planning.5 Daarbij hebben in 2023 de in uw vraag benoemde onderzoeken prioriteit. Het streven is om het onderzoek naar de toepassing van ISV als selectie- of gunningscriterium in Q4 van 2023 af te ronden. Het onderzoek naar het verbreden van de risicosectoren voor de verplichte toepassing van ISV wordt opgesplitst in delen, omdat nog wordt bepaald of deel 2 ondervangen kan worden door een lopend onderzoek van de OESO. Het streven is deel 1 in Q4 2023 af te ronden. Zoals eerder aan de Kamer toegezegd, zal jaarlijks gerapporteerd worden over de implementatie van de Uitvoeringsagenda ISV in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR).
Deze onderzoeken zijn niet eerder gestart omdat in eerste instantie prioriteit gegeven is aan acties gericht op verbetering van de toepassing van de huidige beleidsverplichting (actielijn 1 in de Uitvoeringsagenda ISV). Voorbeelden hiervan zijn het ISV ondersteuningspunt PIANOo, de ISV Academy, een sectorspecifieke kennissessie over ISV en het borgen van de toepassing van ISV binnen de in 2022 gepubliceerde categorieplannen van de risicocategorieën en het stimuleren van de toepassing van ISV bij medeoverheden en beleidsdepartementen.
Kunt u toezeggen deze onderzoeken op te volgen met een beleidsreactie? Kunt u hierin ook de aanbevelingen van de IOB betrekken over het verbreden van de verplichte toepassing van de ISV en het voorschrijven van de toepassing van de ISV als gunningcriteria?4
De aanbevelingen van de IOB liggen, tezamen met enkele andere onderzoeken, ten grondslag aan de Uitvoeringsagenda ISV en de daarin opgenomen onderzoeken. Deze aanbevelingen zullen ook worden betrokken bij de uitvoering van die onderzoeken. Na afronding van de onderzoeken zullen wij uw Kamer informeren over de resultaten en een beleidsreactie verzorgen.
Waarom wordt in de Uitvoeringsagenda ISV bij geen enkele maatregel aangegeven wanneer deze wordt uitgevoerd en welk departement verantwoordelijk is?
De Minister van BZK, de Minister voor BHOS en de Minister van SZW, zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de in de Uitvoeringsagenda genoemde acties. Een planning voor de uitvoering van alle in de Uitvoeringsagenda opgenomen acties is bijgevoegd.
Deelt u de opvatting dat alleen vrijwillige ondersteunende en voorlichtende maatregelen onvoldoende zijn om structurele, ambitieuze toepassing van de ISV in aanbestedingen van de rijksoverheid en decentrale overheden te realiseren en dat daarom ook meer dwingende maatregelen nodig zijn?
In de Uitvoeringsagenda is bewust ingezet op een mix van ondersteunende en voorlichtende maatregelen enerzijds en onderzoek naar uitbreiding van de verplichting om ISV toe te passen anderzijds. Deze aanpak sluit aan bij de IMVO-nota «Van voorlichten tot verplichten. Een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk ondernemen».7 Betreffende Rijksinkoop wordt onderzocht of het mogelijk en zinvol is om het ISV-beleidskader breder verplicht te stellen. Daarbij zal ook bezien worden wat de te verwachten impact van verbreding is en welke additionele capaciteit nodig zal zijn voor uitvoering. Wij streven ernaar om de onderzoeksresultaten in Q4 2023 op te leveren.
Het kabinet kan medeoverheden niet zonder meer verplichten om ISV toe te passen. Medeoverheden zijn in beginsel autonoom in het bepalen van hun inkoopbeleid. De Minister voor BHOS en Minister van SZW stimuleren de toepassing van ISV door medeoverheden onder meer door nauw betrokken te blijven bij de uitvoering van het Nationaal plan Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (2021–2025) en het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Opdrachtgeven en Inkopen (2022–2025), beide gecoördineerd door de Staatssecretaris van IenW. Daarnaast stimuleren wij medeoverheden om maatschappelijk verantwoord in te kopen, alsmede ISV toe te passen, door hen actief te informeren en tools beschikbaar te stellen die de toepassing vergemakkelijken, bijvoorbeeld via PIANOo. De ISV Academy, vanaf 2023 de ISV e-learning, speelt hierbij een belangrijke rol.
Hoe kijkt u aan tegen een wettelijke verplichting voor centrale en decentrale overheden om bij alle aanbestedingen in hoogrisicosectoren zich in te zetten voor het voorkomen van mensenrechtenschendingen, zoals in Noorwegen het geval is?5 Bent u bereid te onderzoeken of en hoe een dergelijke verplichting in de Nederlandse Aanbestedingswet zou kunnen worden opgenomen?
Voor de inhoud en eventuele wijzigingen van de Aanbestedingswet 2012 is de Minister van EZK verantwoordelijk. Aanbestedingsregelgeving bevat verschillende verplichtingen en biedt daarnaast verschillende mogelijkheden voor aanbestedende diensten om bedrijven via aanbestedingen te stimuleren om mensenrechtenschendingen te voorkomen of risico’s hierop aan te pakken. Zo bevat de Aanbestedingswet een aantal dwingende uitsluitingsgronden op basis waarvan aanbestedende diensten bepaalde bedrijven moeten uitsluiten van deelname aan een aanbesteding. Deze uitsluitingsgronden zijn veroordeling voor kinderarbeid, mensenhandel (waaronder dwangarbeid), witwassen van geld, omkoping en deelname aan een criminele organisatie. Daarnaast bevat de Aanbestedingswet een facultatieve uitsluitingsgrond die de mogelijkheid biedt om bij een zwaar vermoeden van mensenrechtenschendingen een bedrijf uit te sluiten. Aanbestedende diensten kunnen ervoor kiezen om deze facultatieve uitsluitingsgrond in te zetten. Verder is uitsluiting ook mogelijk bij schending van onder andere enkele internationale milieu, sociale en arbeidsnormen. Naast deze uitsluitingsgronden kunnen sociale- en milieuaspecten gerelateerd aan de opdracht ook als kwalitatieve gunningscriteria worden meegewogen in de beoordeling van inschrijvingen. Uiteraard kunnen ISV ook worden opgenomen in een contractvoorwaarde.
Overigens vragen de verplichte en facultatieve uitsluitingsgronden uit de Aanbestedingswet om een relatief zware bewijslast (namelijk veroordeling en zwaar vermoeden). Daardoor is het voor aanbestedende diensten vaak een uitdaging om daadwerkelijk een beroep te doen op uitsluitingsgronden. Aangezien ook andere Europese lidstaten dit signaal steeds vaker afgeven, wordt op initiatief van Nederland in Brussel het gesprek gevoerd om te bezien of meer ruimte in de aanbestedingsregelgeving kan worden gecreëerd om daadwerkelijk een beroep te doen op uitsluitingsgronden.
Bovendien heeft het Rijk ervoor gekozen om ISV-verplichtingen op te nemen in zijn eigen inkoopbeleid. Voordeel hiervan, ten opzichte van wetgeving, is dat verplichtingen sneller ingevoerd en aangepast kunnen worden wanneer dat nodig is en dat er meer concrete verplichtingen kunnen worden bepaald. Een wettelijke verplichting van de voorwaarden kan deze flexibiliteit wegnemen en het risico op juridificering met zich meebrengen. Ook decentrale overheden kunnen ervoor kiezen om ISV-verplichtingen in hun inkoopbeleid op te nemen. Zij maken hierin zelf de keuze. Het Rijk stimuleert en faciliteert de toepassing van MVI, waaronder ISV, bij medeoverheden, maar decentrale overheden maken zelf de afweging of ze deze eisen en criteria ten aanzien van MVI, waaronder ISV, willen opnemen.
Is er, gezien de uitdagingen die er liggen om de ISV beter te verankeren in aanbestedende organisaties van het Rijk, voldoende structurele financiële ruimte voor de uitvoering van de maatregelen die inkopers en aanbestedende diensten moeten ondersteunen bij het toepassen van de ISV, zoals het Ondersteuningspunt ISV?
Momenteel is er voldoende financiële ruimte voor de uitvoering van de ondersteunende maatregelen uit de Uitvoeringsagenda ISV. Voor structurele voortzetting van deze maatregelen, zoals het Ondersteuningspunt ISV, is er in ieder geval tot 2026 financiële ruimte vanuit de Uitvoeringsagenda ISV.
De duur van het ondersteuningspunt ISV is mede afhankelijk van de behoefte die er bestaat bij de aanbestedende diensten en de vraag in hoeverre het Ondersteuningspunt in die behoefte voorziet. Het Ondersteuningspunt zal daarom tussentijds jaarlijks worden geëvalueerd. De eerstvolgende evaluatie vindt plaats in Q1 2023, omdat de drie thans lopende hulptrajecten (te weten ICT Datacenters, textiel in bureaustoelen en energie) dan afgerond zullen zijn. Wanneer bij die evaluatie blijkt dat het Ondersteuningspunt nog steeds voldoende toegevoegde waarde biedt voor aanbestedende diensten zal het worden voortgezet.
Kunt u toezeggen dat u in het kader van beleidscoherentie de ISV-kaders volledig in lijn zult brengen met de OESO-richtlijnen, zodat aanbestedende diensten van bedrijven verwachten dat zij risico’s in de gehele keten in kaart brengen en daarbij ook kijken naar het voorkomen, beperken en herstellen van milieuschade in hun ketens?
Het ISV-beleid gaat uit van het proces van gepaste zorgvuldigheid gebaseerd op de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, tevens de basis voor het IMVO-beleid. Om de aansluiting van het huidige ISV-beleid op de OESO-richtlijnen en daarmee de beleidscoherentie te versterken, is onder meer belangrijk dat in het proces van gepaste zorgvuldigheid dat van bedrijven verwacht wordt naast arbeidsomstandigheden, ook bredere mensenrechten- en milieurisico’s worden meegenomen. In het kader van het actiepunt «één ISV-beleid», zoals benoemd in de ISV-Uitvoeringsagenda, wordt onderzocht hoe in het ISV-beleidskader alle zes stappen van het OESO due diligence-proces kunnen worden opgenomen. Er zal hierbij aansluiting worden gezocht bij de eerder toegezegde verkenning naar de mogelijkheden om ook voor andere MVI-doelen een betere aansluiting op de OESO-richtlijnen, de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) te realiseren.
Waarom wordt in de Uitvoeringsagenda ISV nergens de rol die vakbonden en maatschappelijke organisaties kunnen spelen in het verbeteren van het inkoopbeleid benoemd? Kunt u aangeven of en hoe u maatschappelijke organisaties en vakbonden wel bij de Uitvoeringsagenda wil betrekken?
Hoewel het betrekken van stakeholders, waaronder maatschappelijke organisaties en vakbonden, niet concreet benoemd is in de Uitvoeringsagenda ISV, is het kabinet van mening dat het perspectief en de kennis van stakeholders voor meerdere in de agenda opgenomen acties van belang is.
In de agenda zijn meerdere acties opgenomen die bedoeld zijn om de samenwerking op het gebied van ISV aan te jagen tussen aanbestedende diensten en maatschappelijke organisaties. Voorbeelden hiervan zijn het Ondersteuningspunt ISV bij PIANOo, dat aanbestedende diensten helpt bij de toepassing van ISV, onder meer door hen te koppelen aan experts, waaronder maatschappelijke organisaties9 en de pilot Sectorspecifieke Kennisdeling IMVO. Deze pilot richt zich op het uitwisselen van sectorspecifieke IMVO-informatie tussen inkopende partijen, de markt en experts, waaronder die van maatschappelijke organisaties. Ook kunnen maatschappelijke organisaties deelnemen aan het kennisnetwerk voor contractmanagers, waarin best practices rondom de beoordeling van risicoanalyses en verbeterplannen zullen worden gedeeld. Daarnaast wordt er een tijdelijk ondersteuningsbudget beschikbaar gesteld waar inkopers in de acht geïdentificeerde ISV-risicocategorieën gebruik van kunnen maken om externe expertise in te huren, waaronder nadrukkelijk ook van maatschappelijke organisaties.
Ook levert het Rijk waar mogelijk een bijdrage aan initiatieven ten aanzien van ISV vanuit maatschappelijke organisaties zelf. Zo heeft MVO Platform in januari in nauw overleg met beleidsmedewerkers van het rijk een bijeenkomst georganiseerd ten aanzien van ISV, bedoeld om de uitwisseling te stimuleren tussen maatschappelijke organisaties enerzijds en rijksambtenaren op het gebied van rijksinkoop anderzijds.
Nederlandse investeringen in een oliepijplijn in Oeganda met grote risico’s voor mens, dier en natuur |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat TotalEnergies nieuwe olievelden aan het boren is, in een natuurreservaat in Oeganda, met grote risico’s voor de natuur, wilde dieren en water- en voedselvoorziening van de lokale bevolking?1
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat TotalEnergies een 1.443 km lange oliepijplijn aanlegt naar de haven in Tanzania (de East African Crude Oil Pipeline (EACOP)), om de olie uit het natuurreservaat naar de rest van de wereld te kunnen krijgen?2
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel.
Klopt het dat het aanleggen van de oliepijplijn tot nu toe gepaard is gegaan met onder andere landroof, intimidatie van de lokale bevolking en natuurschade?
Het kabinet maakt geen eigen appreciatie van de gevolgen van dit project, maar stimuleert partners wereldwijd om sociale- en milieugevolgen van infrastructuurinvesteringen systematisch in kaart te brengen en te adresseren aan de hand van een milieu en sociale effectrapportage (m.e.r.). Nederland financiert de Commissie Milieueffectrapportage (m.e.r.) om in ontwikkelingslanden de kwaliteit van m.e.r. rapporten te beoordelen, m.e.r. systemen te verbeteren en m.e.r. capaciteit op te bouwen. De Commissie m.e.r. heeft op verzoek van de Oegandese National Environmental Management Authority de milieu en sociale effectrapportage van EACOP beoordeeld en concludeerde dat diverse zorgpunten in de rapportage onvoldoende belicht en geadresseerd zijn.3
Kunt u bevestigen dat de bouw van de pijplijn het leefgebied van wilde dieren zoals chimpansees en leeuwen verwoest?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw standpunt over het feit dat 120.000 mensen moeten verhuizen om plaats te maken voor de pijplijn en de kostbare landbouwgrond die de lokale bevolking hard nodig heeft voor haar zelfvoorziening, wordt opgeslokt door de fossiele pijplijn?3
In algemene zin verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) ondernemen. Dit betekent onder meer dat zij voorafgaand aan een investering, zoals een pijpleiding, de risico’s in kaart brengen voor mens en milieu, zoals het verhuizen van mensen, en deze risico’s voorkomen of mitigeren. Als er mensen negatief getroffen zijn door de investering dan moet het bedrijf in kwestie een klachtenmechanisme hebben waar de getroffenen terecht kunnen om herstel te verkrijgen. Het kabinet kan geen uitspraken doen over of TotalEnergies op de juiste wijze gepaste zorgvuldigheid heeft toegepast, aangezien het kabinet hierop geen toezicht houdt.
Hoeveel waarde wordt er op de hierboven beschreven manieren aan Oeganda onttrokken?
Het kabinet heeft hier geen zicht op.
Kunt u bevestigen dat protesten tegen de pijplijn meteen de kop in worden gedrukt en activisten worden gearresteerd en gevangengezet? Hoeveel protesteerders zijn er tot nu toe al opgepakt in Oeganda?
Op 4 oktober 2022 zijn er 9 mensen gearresteerd die protesteerden tegen de EACOP pijpleiding en die voorstander zijn van de resolutie van het Europees Parlement5. Volgens de woordvoerder van de politie in Kampala hadden de demonstranten geen autorisatie verkregen. Zij zijn aangeklaagd voor het aanzetten tot geweld en illegale samenscholing en zijn op borgtocht vrijgelaten6. Op 14 december 2022 zijn de 9 demonstranten voor een rechtbank in Kampala verschenen, waar zij geïnformeerd werden dat hun rechtszaak waarschijnlijk op 20 februari 2023 zal beginnen7.
Deelt u de analyse dat de 34.3 miljoen ton kg CO2 die de pijplijn per jaar zal uitstoten strijdig is met de klimaatdoelen van Parijs, vooral gezien het feit dat 65% van de concessie in handen is van een Frans bedrijf en dus niet toegerekend zou moeten worden aan Oeganda?
Op basis van de bevindingen van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) en het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) deelt het kabinet de analyse dat voor investeringen in nieuwe olie- en gasvelden en fossiele infrastructuur geen ruimte bestaat onder het 1,5°C scenario. Het kabinet ziet het dilemma van Oeganda, dat als lage-inkomensland zelf relatief weinig bijdraagt aan klimaatverandering en in exploitatie van fossiele voorraden kansen ziet om te kunnen investeren in economische ontwikkeling. Het kabinet speelt daarop in door Oeganda te helpen bij het aantrekken van investeringen in toegang tot hernieuwbare energie.
Klopt het dat de Deutsche Bank haar financiering van de oliepijplijn heeft stopgezet nadat klimaat- en mensenrechtenorganisaties hun zorgen hadden geuit?
Volgens een bericht van Reuters van 16 mei 2022 verleent de Deutsche Bank geen financiering aan de pijpleiding.8 In het artikel wordt niet aangegeven welke redenen de Deutsche Bank hiervoor heeft.
Deelt u de mening dat andere investeerders hun investeringen ook terug zouden moeten trekken? Zo nee, hoeveel schade aan klimaat, milieu, biodiversiteit, dierenlevens en mensenrechten vindt u aanvaardbaar?
Het kabinet verwacht van Nederlandse financiële instellingen en investeerders dat zij gepaste zorgvuldigheid conform de OESO-richtlijnen en UNGP-s toepassen, als zij investeren in bedrijven zoals bijvoorbeeld TotalEnergies. Dit betekent dat zij de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen. Daarnaast heeft de Nederlandse financiële sector in 2019 een commitment uitgesproken om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Het kabinet verwacht van de ondertekenaars van het commitment dat zij ambitieus invulling geven aan de op te stellen actieplannen met doelstellingen voor CO2-reductie van hun beleggingen en leningen, en dat financiële instellingen bij het opstellen hiervan uitgaan van een 1,5°C scenario. De precieze invulling van het beleggingsbeleid is echter de verantwoordelijkheid en keuze van de financiële instellingen zelf. Dit geldt ook voor de beslissing in welke bedrijven financiële instellingen investeren
Wat is uw standpunt over feit dat dat 23 Nederlandse financiële instellingen, waaronder pensioenfondsen ABP, BPL, PMT en PFZW, verzekeraars AEGON en Allianz en de ABN AMRO bank, investeren in TotalEnergies en ze daarmee dus beleggen in mensenrechtenschendingen, milieuvervuiling, klimaatverandering en mogelijk ecocide?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u dat de Nederlandse financiële instellingen voldoende zicht hebben op de risico’s (en hun omvang) die deze beleggingen met zich meebrengen voor hun eigen weerbaarheid en hun omvang?
Financiële instellingen zijn in het algemeen wettelijk verplicht beleid te voeren dat gericht is op het beheersen van relevante risico’s.9 Ook duurzaamheidsrisico’s kunnen voor financiële ondernemingen materieel zijn. Zoals de Minister van Financiën ook in haar beleidsagenda voor duurzame financiering schrijft, is het van belang dat financiële ondernemingen duurzaamheidsrisico’s op goede wijze identificeren en beheersen. Dit is van belang voor de financiële stabiliteit, zorgt ervoor dat financiële instellingen hun maatschappelijke rol kunnen blijven vervullen en de transitie naar een duurzame economie kunnen blijven financieren.
Uit het rapport «Op weg naar een duurzame balans» van DNB blijkt dat financiële instellingen zich bewust zijn van duurzaamheidsrisico’s, maar dat zij deze risico’s nog maar beperkt meenemen in hun kernprocessen. Het kabinet vindt het van belang dat alle financiële instellingen een adequate inbedding van duurzaamheidsrisico’s in de risicobeheercyclus kennen. Het kabinet heeft echter geen inzicht in individuele risicoanalyses van Nederlandse financiële instellingen.
Wat zijn volgens de Nederlandse financiele instellingen de risico’s in verschillende scenario’s en zijn deze risico’s integraal ingeschat?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is de omvang van deze risico’s en waar baseert u uw reactie op?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is uw standpunt over het feit dat slechts één verzekeraar een onderzoek startte naar de mensenrechtenschendingen in Oeganda?
Verzekeraars behoren gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s toe te passen en zijn hierbij zelf verantwoordelijk voor de afwegingen die zij daarbij maken. De verzekeraars behoren over deze afwegingen te rapporteren.
Bent u bereid om bij Nederlandse investeerders erop aan te dringen uit TotalEnergies te stappen?
Nee, het kabinet verwacht van Nederlandse financiële instellingen en investeerders dat zij gepaste zorgvuldigheid conform de OESO-richtlijnen en UNGP’s toepassen. Dit betekent dat zij de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen. Financiële instellingen en investeerders maken echter hun eigen afweging over welke investeringen zij doen. Nederlandse investeerders maken dus ook een eigen afweging of zij in TotalEnergies investeren. Berichtgeving over negatieve gevolgen van een investering kan aanleiding geven tot aanvullend onderzoek en eventuele mitigerende acties bij investeerders.
Hoe kan het dat Nederlandse financiële instellingen nog steeds in controversiële projecten van olie- en gasbedrijven investeren, terwijl de Minister van Financiën al jaren zegt dat niet-bindend beleid met niet-afrekenbare doelstellingen voldoende zou moeten zijn om financiële instellingen op het juiste pad te brengen?
Het is mij niet duidelijk aan welke uitspraak u refereert. Het kabinet verwacht van Nederlandse financiële instellingen gepaste zorgvuldigheid wanneer zij investeren in projecten.
Ondanks goede stappen die door veel bedrijven worden gezet, is uit evaluatie gebleken dat beleid vooral gericht op vrijwillige maatregelen onvoldoende effectief was. Om die reden is het IMVO-beleid aangepast en wordt ingezet op een doordachte mix van vrijwillige en verplichtende maatregelen, met als kernelement een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting10. In het coalitieakkoord is vervolgens de afspraak opgenomen dat het kabinet EU IMVO-wetgeving bevordert en nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van EU-regelgeving. Over de uitvoering van deze afspraak bericht het kabinet uw Kamer geregeld.
Gezien het feit dat het kabinet van financiële instellingen verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen, maar financiële instellingen blijven investeren in bedrijven die mensenrechten en dierenwelzijn niet respecteren en fossiel activiteiten blijven uitvoeren, deelt u de mening dat het tijd wordt om dwingende maatregelen op te leggen aan financiële instellingen?
Op 1 december 2022 is er op het Commissievoorstel voor een due diligence richtlijn (CSDDD) een Raadspositie vastgesteld in de Raad voor Concurrentievermogen. Nederland heeft tot het einde van de onderhandelingen in de Raad gepleit voor volledige en verplichte opname van de financiële sector in de richtlijn, om recht te doen aan de hefboomfunctie van deze sector bij het tegengaan van misstanden in de waardeketen. In de onderhandelingen over deze Raadspositie is op het laatste moment echter de toepassing van de verplichtingen op klantrelaties van financiële instellingen optioneel gemaakt voor de lidstaten en dit kon op voldoende steun rekenen binnen de Raad. Op verzoek van de Vaste Kamer Commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is uw Kamer onlangs met een Kamerbrief geïnformeerd over deze uitkomst en de te zetten stappen na de vaststelling van de raadspositie11.
Naast de Europese richtlijn loopt een nationaal traject voor IMVO-wetgeving. Op 1 november 2022 is het initiatiefvoorstel Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen12 opnieuw ingediend in de Tweede Kamer, na advisering door de Raad van State. Dit initiatiefvoorstel zou ook van toepassing zijn op financiële instellingen. Naar aanleiding van de indiening van het initiatiefvoorstel wordt door het kabinet te bezien of samen met de initiatiefnemers tot een gedragen wetsvoorstel gekomen kan worden.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse pensioenfondsen niet onder de Europese IMVO-richtlijn zullen vallen omdat zij minder dan 500 werknemers tellen?
Gezien het feit dat Nederlandse pensioenfondsen nog steeds in bedrijven zoals TotalEnergies investeren, deelt uw de mening dat het cruciaal is dat zij wel onder IMVO-wetgeving gaan vallen?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven, met een internationale waardeketen dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de internationale kaders, de OESO-richtlijnen en de UNGP’s, ongeacht of zij onder aanstaande IMVO-wetgeving vallen. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 18, heeft Nederland tot het einde van de onderhandelingen in de Raad over de CSDDD gepleit voor volledige en verplichte opname van de financiële sector in de richtlijn, om recht te doen aan de hefboomfunctie van deze sector bij het tegengaan van misstanden in de waardeketen. Hoe de financiële sector onder Europese en nationale IMVO-wetgeving komt te vallen wordt momenteel bezien.
Bent u bereid om de dwingende maatregelen die opgenomen zullen worden in de nationale IMVO-wet ook te laten gelden voor financiële instellingen die minder dan 500 werknemers hebben?
Zie vraag 18.
Aan welke landen zal de olie uit de oliepijplijn verkocht worden? Zal Nederland ook olie afnemen uit dit gebied?
De oliepijplijn moet nog aangelegd worden. Volgens de planning van EACOP zal de eerste olie pas in 2025 gewonnen worden. Het kabinet heeft geen informatie aan wie de olie verkocht zal worden.
Kunt u uitsluiten dat van alle olie die hier zal worden gewonnen, de meest laagwaardige olie (terug) naar Afrika zal gaan? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat deze oliepijplijn vooral bedoeld is voor andere landen?
Zie antwoord vraag 22.
Bent u bereid om in Europees verband aan te dringen op het uitbreiden van de IMVO-verordening naar financiële instellingen die minder dan 500 werknemers hebben?
Als u refereert aan de Europese richtlijn op het gebied van IMVO, verwijs ik u graag naar de Kamerbrief van 22 november 2022 (Kamerstuk 2022Z22814 13) waarin is aangegeven dat Nederland in overeenstemming met het BNC-fiche om onderbouwing heeft gevraagd voor de positie van de financiële sector in het Commissievoorstel. Voor de laatste stand van zaken verwijs ik u graag naar de Kamerbrief over de vaststelling van de Raadspositie met betrekking tot de Europese richtlijn die het kabinet op verzoek van de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 16 december heeft toegestuurd.14
Bent u bereid zich uit te spreken tegen de bouw van de pijplijn?
Het kabinet respecteert en waardeert de soevereiniteit van Oegandese overheid om projecten te ontwikkelen, inclusief in de extractieve sectoren. Het kabinet verwacht daarbij dat door alle partijen, zowel de overheid als bedrijven geldende wet- en regelgeving en zorgvuldigheid met betrekking tot mens en milieu worden nagestreefd.
Bent u bereid de Oegandese autoriteiten aan te spreken op de arrestaties van Oegandese activisten die zich tegen de pijplijn verzetten?
Het kabinet hecht groot belang aan het naleven van mensenrechten in Oeganda. Nederland spreekt publiekelijk en achter gesloten deuren in zowel EU-verband als bilateraal regelmatig met de Oegandese autoriteiten over mensenrechten.
Het kabinet verwacht dat de Oegandese autoriteiten de rechten van de verdachten naleven en iedereen een eerlijk proces krijgt en zal daar ook op aandringen. Nederland ondersteunt via verscheidene strategische partnerschappen verschillende organisaties die zich inzetten voor milieubehoud en het naleven van de rechten van milieu en mensenrechtenactivisten in Oeganda, en specifiek ook in relatie tot EACOP.
Daarnaast blijft Nederland zich in het algemeen inspannen voor het behoud van ruimte voor maatschappelijk middenveld in Oeganda, inclusief voor milieuorganisaties, zoals gedaan tijdens het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in februari 2022, en trekt daarin ook samen op met de EU. Ook onderhoudt Nederland – zowel in Kampala als in Den Haag – reguliere contacten met Oegandese activisten, oppositie en mensenrechtenverdedigers.
Hoe gaat u zich verder inzetten voor de Oegandese omwonenden die hun levensvoorziening in gevaar zien komen door de pijplijn?
Het kabinet vindt dit primair de taak van de Oegandese overheid en TotalEnergies omdat Nederland geen partij is in het desbetreffende project. Nederland heeft wel een brede ontwikkelingssamenwerking relatie met Oeganda die gericht is op het creëren van een inclusieve, welvarende en weerbare samenleving. Nederland bespreekt in de context van die relatie, samen met de EU en EU-lidstaten, wel de voortgang van het project met alle betrokkenen, waaronder TotalEnergies, de autoriteiten en lokale organisaties. Daarbij wordt ook aandacht gevraagd voor het belang van het respecteren van mensenrechten en adequate compensatie voor omwonenden.
Het World Economic Forum |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoeveel rijksambtenaren hebben de beschikking over een eigen mailaccount (met de extensie «@weforum.org») van het World Economic Forum?
Er is een rijksambtenaar met de beschikking over een eigen mailaccount met de extensie «@weforum.org», in het kader van een detachering voor de invulling van het Global Coordinating Secretariat voor de Food Innovation Hubs. Graag verwijs ik tevens naar de beantwoording door de Minister van Economische Zaken en Klimaat op schriftelijke Kamervragen met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 932
Nederlands belastinggeld in Afrikaanse ontwikkelingslanden |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Met welke Afrikaanse landen heeft Nederland een ontwikkelingsrelatie gehad gedurende de periode van 2011 tot 2021?
Zie lijst in antwoord bij vraag 2.
Kunt u specificeren hoeveel miljoen euro Nederland aan ontwikkelingshulp uitgaf per Afrikaans land gedurende de periode van 2011 tot 2021?
Onderstaande tabel toont de directe ODA-uitgaven van BZ en BHOS in Afrika in de periode 2011 tot en met 2021. Alle bedragen zijn in miljoenen euro. Naast de directe uitgaven wordt in Afrika budget uitgegeven via centrale budgetten. Voorbeelden hiervan zijn centraal gefinancierde thematische programma’s, die doorgaans niet op één land of regio gericht zijn (in tegenstelling tot de gedelegeerde middelen) en meestal een meerjarig karakter hebben. Ook ongeoormerkte bijdragen aan multilaterale organisaties komen uit centrale budgetten en zijn meestal niet per donor of jaar aan een specifiek land toe te rekenen. Derhalve zijn deze uitgaven niet opgenomen in de onderstaande tabel.
Algerije
0.05
0.12
0.06
0.07
0.01
0.06
0.53
0.05
0.87
0.72
0.46
Angola
0.48
0.28
0.09
0.04
0.03
0.20
0.29
0.31
0.10
0.13
Benin
20.00
16.06
28.46
32.09
16.00
26.89
28.15
22.31
28.23
33.98
35.08
Botswana
0.13
Burkina Faso
38.75
32.08
32.26
2.05
19.56
26.71
Burundi
14.13
13.38
24.60
20.93
24.47
30.66
27.47
31.40
27.53
27.53
31.90
Centraal-Afrikaanse Republiek
2.00
16.09
11.69
11.72
6.44
5.06
4.44
5.71
4.09
Congo
0.02
0.19
0.22
0.05
0.44
Democratische Republiek Congo
13.15
17.24
10.14
7.49
8.39
12.02
19.77
20.70
11.85
8.24
6.85
Egypte
7.46
5.41
3.70
1.11
1.03
1.15
4.11
4.66
4.89
8.94
5.20
Eritrea
0.09
Ethiopië
50.43
67.23
59.24
67.80
72.55
68.39
73.46
65.89
87.15
94.10
62.88
Gambia
0.05
0.01
0.04
Ghana
45.41
31.68
16.23
23.40
29.29
27.73
17.51
15.87
16.21
10.80
7.83
Guinee
0.07
Guinee-Bissau
0.04
0.01
Ivoorkust
2.10
0.01
0.03
0.02
Kaapverdië
1.72
0.04
0.04
Kenia
18.28
23.16
25.49
24.70
17.44
18.67
19.60
14.39
9.86
5.92
8.98
Liberia
1.00
5.12
0.02
0.05
Libië
2.94
0.25
0.50
0.30
0.46
1.97
6.13
3.65
6.91
2.80
2.10
Malawi
0.02
0.02
Mali
42.75
35.84
45.39
33.44
33.78
30.75
33.43
41.46
36.45
26.58
42.69
Marokko
1.76
1.83
1.68
1.10
1.56
0.78
1.17
2.27
1.22
0.24
0.39
Mauritanië
0.01
0.02
0.04
0.01
0.03
Mozambique
52.48
41.79
46.92
35.93
31.63
30.35
31.11
35.54
43.17
41.82
25.49
Namibië
1.30
0.51
0.83
0.09
Niger
0.09
7.00
2.50
6.00
14.25
21.04
21.87
Nigeria
15.45
2.17
2.03
1.95
6.71
7.13
18.02
17.25
12.93
8.34
11.94
Oeganda
10.69
20.08
27.25
16.52
13.24
15.59
17.94
25.78
29.18
32.25
31.84
Rwanda
34.13
28.81
37.34
38.18
36.81
50.54
42.54
39.92
41.93
26.38
14.95
Senegal
19.33
11.71
4.84
3.23
0.02
2.50
0.56
3.53
4.44
3.16
0.97
Sierra Leone
0.15
0.10
6.05
0.03
0.10
0.01
0.02
Soedan
34.47
11.01
8.70
4.50
3.24
9.79
3.77
11.54
8.49
12.84
8.50
Somalië
20.06
13.65
4.80
4.71
2.37
7.24
17.77
14.50
25.48
17.46
15.80
Tanzania
48.06
23.15
7.61
0.45
0.54
0.31
0.10
0.16
0.25
0.27
Tsjaad
3.50
2.00
3.80
1.03
Tunesië
0.97
1.18
2.17
1.62
0.29
0.84
1.20
4.55
18.03
3.65
12.90
Zambia
15.73
6.61
5.35
0.03
0.01
Zimbabwe
8.96
5.83
2.55
1.64
1.40
4.51
3.91
1.37
1.92
1.54
1.50
Zuid Afrika
23.40
17.05
7.74
2.34
2.58
2.34
0.79
0.37
0.67
0.60
0.35
Zuid-Soedan
17.55
41.04
41.58
41.30
37.93
44.02
48.98
59.65
42.23
32.80
27.97
Regionaal Afrika
96.35
159.54
142.46
121.03
127.97
123.10
122.69
138.83
119.94
167.18
217.10
Regionaal Grote Meren
11.62
16.72
20.76
11.24
23.67
10.08
16.93
14.96
19.60
19.77
32.45
Regionaal Hoorn van Afrika
0.27
1.97
2.92
3.52
17.66
10.65
3.68
2.01
5.64
5.73
4.69
Sub Sahara
1.00
1.08
0.77
0.44
4.55
4.46
27.15
Hoe hoog schat u de jaarlijkse illegale kapitaalvlucht in van Afrikaanse landen waarmee Nederland een ontwikkelingsrelatie heeft?
Illegale kapitaalvlucht onttrekt zich aan de waarneming van overheden en is daardoor niet of lastig in betrouwbare bedragen in statistieken vast te leggen. Onderzoekers ramen daarom de globale omvang van illegale kapitaalvlucht indirect aan de hand van internationale financiële en handelsstatistieken. Daarbij worden verschillende methoden gebruikt die elk hun eigen beperkingen hebben. De bedragen zijn daardoor niet één-op-één vergelijkbaar en de schattingen lopen zeer uiteen. De United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD) raamt bijvoorbeeld de jaarlijkse kapitaalvlucht uit Afrikaanse landen op USD 88,6 miljard1. Meer dan 80% hiervan komt uit Nigeria (USD 41 miljard), Egypte (USD 17,5 miljard) en Zuid-Afrika (USD 14,1 miljard). De overige 20% is niet uitgesplitst per land.
Hoe hoog schat u, per Afrikaans land waarmee Nederland een ontwikkelingsrelatie heeft, het bedrag aan Nederlandse ontwikkelingshulp in dat jaarlijks aan illegale kapitaalvlucht uit Afrika verloren gaat?
Gevallen van illegale kapitaalvlucht met Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen zijn op dit moment niet bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend. Het ministerie hanteert een zero-tolerance for inaction beleid ten aanzien van misbruik van financiële middelen, waarbij contractpartners de plicht hebben om dergelijke gevallen altijd aan het ministerie te melden. Het ministerie, op haar beurt rapporteert alle bewezen malversaties aan de Kamer via de bijlage van het departementaal jaarverslag, alsmede tussentijds wanneer meer dan EUR 100.000 Nederlands aandeel betrokken is.
Bent u bereid een correcte besteding van ontwikkelingshulp als eis te stellen bij het ontvangen van nieuwe Nederlandse gelden?
Een correcte besteding van de financiële middelen die Nederland beschikbaar stelt is reeds een eis die vastgelegd is in de contracten die het Ministerie van Buitenlandse Zaken met uitvoerende partijen afsluit.
Wat zijn de instrumenten waarmee u kunt afdwingen dat ontwikkelingslanden het ontwikkelingsgeld correct besteden?
Contractueel wordt met alle partnerorganisaties vastgelegd dat financiële middelen in lijn met het afgesproken voorstel en budget worden besteed. Daarbij dient bij alle contracten met een bijdrage hoger dan EUR 5 miljoen jaarlijks een financiële audit (door een onafhankelijke auditor) overlegd te worden.
Contractueel heeft het ministerie bovendien altijd het recht de financiering te verminderen of voortijdig te beëindigen, de overmaking van tranches op te schorten of de reeds overgemaakte middelen geheel of gedeeltelijk terug te vorderen indien de contractpartij haar verplichtingen niet of niet tijdig nakomt of de middelen gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het ministerie ze beschikbaar heeft gesteld.
Bij een vermoeden van misbruik van financiële middelen hanteert het ministerie een zero-tolerance for inaction beleid ten aanzien van fraude en corruptie. Dit houdt in dat indien fraude of corruptie zich toch voordoet, het ministerie verwacht dat ieder gefundeerd vermoeden van fraude en/of corruptie wordt onderzocht, dat het ministerie hierover op zo kort mogelijk termijn wordt geïnformeerd en dat, waar mogelijk, passende maatregelen worden genomen.
Wanneer het Expertisecentrum Malversaties van het ministerie, op basis van een (forensisch- of accountants-) onderzoek, moet constateren dat een fraudemelding gegrond is, worden stappen genomen om de financiële schade niet ten laste te laten komen van de begroting van het ministerie. Dit kan bijvoorbeeld door het in gang zetten van een terugvorderingsprocedure, het lager vaststellen van een subsidie, of door de contractpartij de financiële schade te laten dekken uit eigen middelen.
Het WEF |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Uit de beantwoording van Kamervragen (kenmerk 2022Z12930) blijkt dat de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland te Genève «de tussenschakel voor de ministeries en het WEF» vormt: zijn er wellicht ook andere private buitenlandse stichtingen waarvoor de Permanente Vertegenwoordiging deze functie vervult?
De Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden in Genève vertegenwoordigt Nederland bij de in Genève gevestigde internationale organisaties. Het World Economic Forum is in 1971 opgericht als stichting naar Zwitsers recht (artikel 80 en verder van het Zwitsers Burgerlijk Wetboek) en is een internationale organisatie voor publiek-private samenwerking met hoofdkantoor in Cologny, Genève. Naast het behartigen van de belangen van het Koninkrijk bij Geneefse internationale organisaties, is de Permanente Vertegenwoordiging ook eerste aanspreekpunt voor veel andere in Genève opererende actoren, zoals stichtingen, instituten en ngo’s. Voorbeelden daarvan zijn het Rode Kruis, Article 19, International Institute for Sustainable Development (IISD), CUTS International, DiploFoundation, de International Chamber of Commerce en het Geneva Graduate Institute.
Indien dit het geval is, kunt u misschien een paar voorbeelden noemen?
Zie antwoord vraag 1.
Kan de Kamer vanaf 1 januari 2020 alle communicatie ontvangen die via de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland te Genève is verlopen met betrekking tot het uitnodigen, coördineren en ondersteunen van bezoeken van Nederlandse bewindspersonen aan het World Economic Forum?
Er is in reactie op eerdere verzoeken al de nodige informatie met de Kamer gedeeld inzake recente deelname van Nederlandse bewindspersonen aan eerdere jaarlijkse vergaderingen van het World Economic Forum (Zie eerdere beantwoordingen – in het bijzonder: Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nrs. 1162, 1164, 1464, 2541, 2806, 3037, 3214, 3545, 3546 en 3554; en vergaderjaar 2022–2023 nummer 637). Dit omvat onder meer de volledige programma’s van bewindspersonen voor de jaarlijkse vergadering die plaatsvond in mei 2022. De eerstvolgende jaarlijkse vergadering zal plaatsvinden van 16 tot en met 20 januari 2023 in Davos. De uitnodigingen voor deze bijeenkomst gericht aan Nederlandse bewindspersonen zijn als bijlage toegevoegd.
Het bericht dat Rusland voorlopig niet akkoord gaat met verlenging van de graandeal |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Rusland voorlopig niet akkoord gaat met verlenging van de graandeal?1
Ja
Rusland meent dat toezeggingen over het vereenvoudigen van export uit Rusland en bepalingen uit de overeenkomst niet zouden worden nagekomen. Om welke concrete bepalingen gaat dit en worden deze inderdaad niet nagekomen?
Op 17 november jl. werd bekend dat met dank aan de inzet van de VN en Turkije, de graandeal is verlengd met 4 maanden. Hierdoor kan Oekraïne graan en andere landbouwproducten via zijn havens aan de Zwarte Zee blijven exporteren. Inmiddels is sinds 1 augustus meer dan 11 miljoen ton aan landbouwproducten verscheept vanuit de drie Oekraïense havens op meer dan 400 scheepsbewegingen.
De VN, en namens de VN ook UNCTAD, zijn regelmatig in overleg met de EU en met individuele landen om de uitzonderingen op het sanctieregime voor landbouwproducten en kunstmest ook gestand te doen. Het doel van deze uitzonderingen is expliciet gelegen in het mitigeren van de impact van de oorlog voor de meest kwetsbare landen en meest kwetsbare mensen. In dat kader is ook Nederland door de VN benaderd vanwege een lading kunstmest die eigendom was van een Russisch bedrijf en hier bevroren was onder het EU sanctieregime. Inmiddels is er een overeenkomst tot stand gekomen tussen de Russische eigenaar, het Wereldvoedselprogramma en Malawi over donatie van deze lading kunstmest aan Malawi. De lading is hiertoe inmiddels vrijgegeven.
Hoe verenigbaar acht u deze toezeggingen en bepalingen met het huidige sanctie pakket? Vindt u dat dergelijke vereenvoudiging afdoet aan de effectiviteit van de sancties?
Zie antwoord vraag 2.
Op de dag dat de graandeal gesloten werd (22 juli jl.) gaf u te kennen dat «Nederland bereid is om te helpen waar nodig» met betrekking tot de graandeal en de uitvoering door alle partijen daarvan. Hoe heeft deze Nederlandse inzet vorm gekregen?2
Het kabinet hecht groot belang aan voortzetting van de graandeal en steunt actief inspanningen om dat mogelijk te maken. Op verzoek van de Secretaris-Generaal van de VN Guterres heeft Nederland op 10 november jl. een 2-jarige overeenkomst met UNCTAD getekend voor een financiële bijdrage van 1,9 miljoen dollar. Hiermee ondersteunt Nederland de inspanningen van UNCTAD in de door Guterres opgezette Global Crisis Response Group on Food, Energy and Finance en in de onderhandelingen en monitoring van de uitvoering van de graandeal in de Zwarte Zee. UNCTAD speelt daarnaast ook een belangrijke rol in de contacten met Rusland over de graandeal en de uitvoering van de afspraken rond uitzonderingen op de sancties waarmee Russisch voedsel en kunstmest beschikbaar blijft voor de wereldmarkt.
Het Centre for Humanitarian Dialogue (CHD) speelde een bemiddelende rol bij de totstandkoming van de graandeal (als onderdeel van het VN-team) en is thans betrokken bij de implementatie. CHD zet staf in bij het Joint Coordination Centre (JCC) in Istanbul. Deze personen zien toe op naleving van de deal en het ondersteunen bij de uitvoering, bijvoorbeeld door het bepalen van veilige vaarroutes en het mogelijk maken van certificering en inspectie van schepen. Nederland had al een lopende relatie met CHD, maar heeft voor deze inzet een additionele bijdrage van Euro 250.000 beschikbaar gemaakt. De Nederlandse steun aan CHD blijft ook na verlenging van de graandeal doorlopen.
Via het World Food Program (WFP) draagt Nederland Euro 4 mln. bij aan het door President Zelensky gelanceerde «Grain from Ukraine»-initiatief. Dit initiatief werd genomen in het kader van 90-jaar Holodomor-herdenking door Oekraïne. Het betreft hier twinning programma’s van WFP waarbij door Oekraïne gedoneerd graan wordt verscheept naar Jemen en Soedan met behulp van financiering door donoren als Nederland. Ook andere donoren als VS, VK, Canada en Duitsland namen hieraan deel.
In de kamerbrief «Stand van zaken hulp, herstel en wederopbouw Oekraïne» stelt u dat «Nederland via organisaties die de graandeal uitvoeren, UNCTAD en Centre for Humanitarian Dialogue (CHD) voor het Istanboel Coördinatie Mechanisme, ondersteuning gaat bieden.» Hoe heeft deze samenwerking concreet vorm gekregen? Blijft deze samenwerking in dezelfde vorm bestaan?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe groot acht u de kans dat de graandeal niet voor 19 november wordt verlengd? Welke gevolgen zou dit voor Nederland direct hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen onderneemt u zelf, dan wel in VN-verband, om verlenging van de graandeal te realiseren?
Zie antwoord vraag 4.
De berichtgeving dat Oeganda kampt met een nieuwe ebola-uitbraak |
|
Alexander Hammelburg (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving «Ebola-epidemie bereikt ook Oegandese hoofdstad Kampala», «Ebola in Uganda: Three-week lockdown announced for two districts» en «WHO: Ugandan Ebola outbreak «rapidly evolving» after 1 month»?1, 2, 3
Ja.
Hoe oordeelt u over deze berichten?
Het kabinet is bezorgd over de Ebola uitbraak in Oeganda. De situatie verandert per dag, sinds de eerste berichtgeving stijgt het aantal gevallen gestaag. De Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) deelt inmiddels iedere dag een update (situation report (sit-rep)) met betrokken partijen met daarin een overzicht van het aantal gevallen per district, interventie strategieën en uitdagingen in de respons. Op dit moment (25-11-2022) zijn er 141 bevestigde gevallen in 9 districten, inclusief Kampala, en 55 doden.
Welke vliegverbindingen zijn er vanuit Mubende, Kassanda en Kampala naar omliggende landen en de Europese Unie?
Er zijn geen vliegverbindingen vanuit Mubende en Kassanda. In de regio zijn er directe verbindingen vanuit Kampala naar Kenia, Tanzania, Rwanda, Burundi, Ethiopië, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Zuid-Afrika, Egypte, Somalië, Zuid-Sudan, Zambia en Zimbabwe. Directe verbindingen vanuit Kampala naar Europa zijn de vluchten naar België, Turkije en Nederland. De directe verbinding Entebbe-Schiphol dient als hub voor verdere bestemmingen in Europa en richting de Verenigde Staten.
Zijn er op uitgaande vluchten, zowel passagiers- als cargovluchten, de juiste screeningsprotocollen in plaats om verspreiding te voorkomen? Zo nee, achten de gezondheidsinstanties dit niet nodig? Waarom niet?
Oeganda heeft de International Health Regulations (2005) van de WGO ondertekend. Onderdeel van het vliegveldprotocol in Kampala is het meten van de temperatuur en het invullen van een vragenlijst met contactgegevens. Uit een onderzoek van de International Organisation for Migration en the Centre for Disease Control begin deze week blijkt dat er nog te weinig screeningsprotocollen bestaan. Een verdere maatregel is het delen van de Ebola contactenlijst door de vliegveldautoriteiten, zodat «Ebola contacten» het land niet uit kunnen. Volgens de KLM contactpersoon in Kampala worden deze protocollen nu goed ingevoerd.
Bent u bekend met de kritiek op de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) van hulporganisaties zoals o.a. Artsen zonder Grenzen ten tijde van de ebola-uitbraak van 2013?4 Zo ja, kunt u aangeven wat de WGO sindsdien gedaan heeft deze kritiek mee te nemen in het bestrijdingsbeleid bij de huidige uitbraak?
Ja, het kabinet is bekend met de strekking van de kritiek op de WGO ten tijde van de Ebola uitbraak in 2014. Sinds 2016 kent de WGO een speciale operationele noodhulp afdeling en een Contingency Fund for Emergencies (CFE), zodat direct geld, menskracht en middelen beschikbaar zijn om op te treden. Hiermee is de WGO in staat binnen 24 uur noodhulp te verlenen. Het werk van de WGO in noodsituaties is geïnstitutionaliseerd op het hoofdkantoor, in regio’s en landenkantoren, waar noodhulpcoördinatoren en teams zijn aangesteld. De capaciteit van de WGO en snelheid van handelen in noodsituaties als deze is daarmee enorm verbeterd. Sinds 2019 heeft het noodhulpprogramma afdelingen voor zowel paraatheid als respons. Daarnaast heeft de WGO sindsdien een strategie ontwikkeld om de beschikbaarheid van testen, medicijnen en vaccins tijdens epidemieën te versnellen.
Zie verder het antwoord op vraag 8 over de respons ten aanzien van de Ebola uitbraak in Oeganda.
Klopt de bewering van de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken dat de WGO nauwelijks aanwezig is in Oeganda om de virusuitbraak in te perken? Zo ja, waarom is dit het geval? Zo nee, hoeveel capaciteit van de WGO is aanwezig en waarom wordt dit als voldoende geacht?
Het kabinet herkent zich niet in deze bewering. Ook heeft de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken zich niet specifiek uitgelaten over de aanwezigheid van de WGO in de gesprekken die hij gevoerd heeft op 17 oktober 2022 op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waar ook de Ebola uitbraak ter sprake kwam.
De eerstverantwoordelijke in Oeganda om de virusuitbraak in te perken en de openbare gezondheid te beschermen is de Oegandese overheid zelf. De WGO biedt daarbij ondersteuning. Ook geeft WGO wekelijks een briefing aan de ambassades over de situatie en geeft dagelijks epidemiologische gegevens door. Na de eerste gevallen van Ebola heeft de Executive Director Emergencies van de WGO Oeganda bezocht. Binnen enkele dagen zijn beschermende middelen en medicijnen geleverd en is er een Ebola bestrijdingsplan ontwikkeld. De technische teams en ondersteuning worden ingezet om capaciteit in de gezondheidszorg te versterken en de normale bezetting van 80 medewerkers in het Oegandese WGO kantoor op te schalen.
Bent u bereid om bij de WGO aan te dringen op meer hulp voor de getroffen regio’s?
Op dit moment is hier geen aanleiding voor. De Ebola uitbraak in Oeganda krijgt van de WGO al de hoogste prioriteit. Dit is nogmaals bevestigd in overleg tussen de directeur-generaal van de WGO en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 24 november jongstleden. Het CFE van de WGO, waar Nederland bijna 1,2 miljoen USD aan bijdroeg in 2022, is onmiddellijk gebruikt voor de eerste noden (zie beantwoording vraag 5). De WGO heeft ook een Ebola responsplan opgesteld voor de komende maanden met een budget van bijna 68 miljoen USD.
Zie verder de beantwoording vraag 9.
Heeft de WGO, in tegenstelling tot in 2013, een ad hoc actieplan paraat om de uitbraak direct in te dammen?
De WGO kreeg veel kritiek na de ebola-uitbraak in 2014 en heeft daarop hun respons op uitbraken herzien. Daarom is in 2016 een speciale tak van de WGO opgericht: World Health Emergency Programme (WHE), volledig gewijd aan de snelle respons uitbraken. Gemiddeld reageert het WHE op tientallen kleine en grote ziekte-uitbraken per maand, zoals cholera, ebola of het Marburg-virus. Onafhankelijke audits hebben getoond dat de WHE-tak goed functioneert en snel reageert.
Voor verschillende ziekte-uitbraken zijn richtlijnen en actieplannen ontwikkeld, zoals influenza, ebola en, sinds 2020, COVID-19. Deze actieplannen worden regelmatig herzien en geüpdatet op basis van nieuw onderzoek en inzichten over de aanpak van deze ziektes door de WGO en door landenteams. Niet alle ziektes zijn met elkaar te vergelijken, maar waar relevant is er cross-over van de geleerde lessen over de aanpak van ziekte-uitbraken.
Het kabinet ziet de WGO als een belangrijke organisatie in de mondiale gezondheidsarchitectuur voor pandemische paraatheid5. De COVID-19-pandemie heeft bestaande structuren en praktijken op de proef gesteld. Het kabinet ziet het dan ook als essentieel om zowel op Europees als mondiaal niveau mee te werken aan initiatieven om beter voorbereid te zijn op ernstige grensoverschrijdende gezondheidscrises. Nederland draagt proactief bij aan het duurzaam versterken van de pandemische paraatheid door waar mogelijk politieke, financiële, organisatorische steun en/of knowhow en expertise te leveren. In het geval van Ebola hebben zowel het Oegandese Ministerie van Gezondheid als de WGO in 2016 een Ebola responsplan ontwikkeld met prioritaire activiteiten en voor de recente uitbraak een Incident Management Team geactiveerd. De WGO ondersteunt o.a. de regionale en district gezondheidsteams op de meeste onderdelen, zoals op vroege identificatie en casemanagement, laboratoria, het opzetten van isolatietenten in ziekenhuizen, communicatie en informatie ter voorkoming van verspreiding, als wel het traceren van contacten. Een belangrijk onderdeel van dit Ebola responsplan is de versnelde ontwikkeling en gebruik van levensreddende medicijnen en vaccins in de Oegandese context, die voor deze variant van het virus nog in de testfase zitten.
Bent u bereid om samen met internationale partners te bezien welke hulp Nederland en de Europese Unie kunnen bieden, ook gezien de duidelijk uitgesproken zorgen van de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken over de ebola-uitbraak in de Tweede Kamer in de week van 17 oktober 2022?
Ja, de samenwerking tussen de internationale partners is al goed en men is alert op de uitbraak. In de «Nederlandse mondiale gezondheidsstrategie 2023–2030: Samen zorgen voor gezondheid wereldwijd», zet Nederland juist ook in op het versterken van de mondiale gezondheidsarchitectuur en nationale gezondheidssystemen en benadrukt daarbij het belang om de internationale coherentie en multilaterale samenwerking te bevorderen. Tevens is een prioriteit het verbeteren van internationale pandemische paraatheid.
In dit kader vindt er veel informatie-uitwisseling en overleg tussen de overheid en de WGO plaats. Zoals eerder benoemd heeft de WGO uit het CFE direct de eerste kosten gedekt met ruim 2 miljoen USD voor Oeganda evenals 3 miljoen USD voor omliggende landen ter voorbereiding op een mogelijke verspreiding.
De recent gepubliceerde appeal op basis van het benodigde budget voor het responsplan heeft een financieringstekort van ± 58 miljoen USD. De WGO heeft een beroep gedaan op donoren om dit gat te dichten. Een aantal landen maar ook internationale partners en fondsen heeft al bijgedragen aan het appeal, zoals het Verenigd Koningrijk, het Internationale Rode Kruis (700.000 CHF) en ECHO (DG Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp; 3 miljoen EUR). Er zijn toezeggingen van het Central Emergency Response Fund (CERF) (1.6 miljoen USD) gedaan, waar Nederland de 4e donor van is. Nederland is een van de belangrijkste donoren van het CFE, het CERF en het Internationale Rode Kruis en draagt op deze wijze niet alle bij aan de financiering van het Ebola responsplan, maar heeft er zo ook voor gezorgd dat het plan meteen in werking kon treden.
Ook monitort het EU-Health Security Committee, waarin de Europese Commissie, relevante EU-agentschappen (o.a. ECDC) en lidstaten samenwerken, de situatie in Oeganda nauwgezet. De EU verkent verder wat voor aanvullende hulp er nodig is.
Bent u indien nodig bereid met partners per direct beschermende kleding en andere benodigde hulpmaterialen te sturen naar de getroffen regio’s?
Volgens de WGO is er geen behoefte aan het sturen van beschermende kleding en andere hulpmaterialen. De bevoorrading daarvan wordt door de WGO gecoördineerd en er is vooralsnog geen tekort. Er blijkt met name financiële ondersteuning nodig voor de uitvoering van het responsplan, zoals onder andere voor extra zorgpersoneel en voor de toepassing van werkzame medicijnen en vaccins.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.