De aanleg van een schiereiland in het Veersmeer in Zeeland |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het voornemen van de gemeente Noord-Beveland om in te stemmen met het voorstel van De Zeeuwse Lagune om in het Veerse Meer een groot schiereiland van meer dan 31.000 m2 ten behoeve van recreatief vastgoed te realiseren? Zo ja, hoe apprecieert u dit voorgenomen project?
Ja, over dit plan is op 8 december 2016 in de raad van de gemeente Noord-Beveland gesproken. De raad heeft unaniem besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer van dit plan. De raad heeft daarbij verschillende aspecten gewogen, waaronder de kaders en afspraken die in de regio over de ontwikkeling in het verleden waren opgesteld en de reacties van burgers en instellingen die het genoemde plan hebben opgeroepen. Het is aan de gemeente om in overleg met de betrokken overheden en partijen zich over eventuele ontwikkelingen te beraden. Het af te sluiten Kustpact zal afspraken bevatten op basis waarvan de andere overheden kunnen afwegen waar welke ontwikkelingen en op welke wijze passend zijn bij de aanwezige waarden en kernkwaliteiten van de kust.
Ik heb er vertrouwen in dat de gemeente en andere betrokken partijen komen tot een goede afweging voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling in dit deel van de Kustzone, waarbij zowel de recreatieve als de natuurlijke en landschappelijke waarden worden versterkt.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf akkoord is of voornemens is akkoord te gaan met een vijftig jaar durende erfpachtovereenkomst? Zo ja, is hiervoor geen bestuurlijke instemming vereist van de lokale en regionale autoriteiten? Hoe verhoudt zich deze erfpachtovereenkomst met het voornemen om geen zakelijke rechten meer aan te gaan in gebieden waar Rijkswaterstaat het eigendomsrecht of het beheer over heeft? Klopt de veronderstelling dat het voorgenomen project niet past in het beleid van Rijkswaterstaat en dat hier dientengevolge geen ruimte voor is? Zo nee, waarom niet?
Voor dit project zijn in 2010 reeds afspraken gemaakt over onder andere het verlenen van medewerking aan het vestigen van een zakelijk recht. Vanwege deze afspraken heeft Rijkswaterstaat in goed overleg met het Rijksvastgoedbedrijf het vestigen van een zakelijk recht in dit gebied gefaciliteerd. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de overeenstemming met de initiatiefnemer over de hoofdlijnen van een erfpachtovereenkomst schriftelijk aan deze bevestigd bij brief van 21 september 2016. Instemming van de lokale en regionale autoriteiten is hiervoor niet vereist. De afspraken zijn expliciet onder voorbehoud van de vereiste vergunningverlening door de bevoegde gezagen, waaronder een omgevingsvergunning van de gemeente. Op deze wijze zorgt het Rijk als beheerder er voor dat de andere overheden niet worden beïnvloed in hun afweging ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling zelf.
Klopt het dat dit voorgenomen project impliceert dat grondgebied moet worden uitgeruild tussen aan het Veerse Meer grenzende gemeenten, waardoor, zonder instemming van de betrokken gemeenteraden en provinciale staten, de omgeving ingrijpend wordt veranderd (terwijl er geen bestemmingsplan is en ook nog geen ruimtelijk ontwerp) en ruimte wordt geboden aan een horecagelegenheid die het thans niet is toegestaan om uit te breiden?
Nee, het genoemde project impliceert niet dat grondgebieden van gemeenten moeten worden uitgeruild. Voor uitleg over de besluitvormingsprocedure en de rol van het Kustpact verwijs ik u naar antwoord 1.
Hoe verhoudt zich dit voorgenomen project tot het Kustpact en tot de op dit moment geldende wet- en regelgeving? Ziet u aanleiding om dit voorgenomen project met de tot uw beschikking staande bevoegdheden te blokkeren? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om, samen met de provinciale autoriteiten, dit voorgenomen plan in afwachting van de komende Zeeuwse kustvisie te blokkeren? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt van het te sluiten Kustpact is dat we de kust willen beschermen maar niet op slot willen zetten. In het Kustpact zullen afspraken worden gemaakt over het aanwijzen van zones aan de kust waar niet gebouwd kan worden voor recreatiedoelen, waar wel en onder welke voorwaarden. In het Kustpact zullen ook afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Concrete plannen zullen vervolgens dienen te passen binnen de kaders van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), onder andere ten aanzien van het «kustfundament». Een beoordelende rol van het Rijk is pas aan de orde bij de aanvragen voor vergunningen, waar het Rijk bevoegd gezag is.
Vooruitlopend op de definitieve ondertekening van het Kustpact en aanvragen voor vergunningen kan ik daar nog geen inzage in geven.
Een conflict tussen het verpakkende bedrijfsleven en gemeenten aangaande het inzamelen van kunststof verpakkingen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de brief van Nedvang aangaande niet-verpakkingen,1 het bericht «Toename PET-trays vraagt om structurele oplossingen»2 en het bericht «PET-trays momenteel niet recyclebaar, en nu ...»?3
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er een conflict is ontstaan tussen het verpakkende bedrijfsleven en de gemeenten over de uitbetaling voor geleverde diensten met betrekking tot het inzamelen van kunststofverpakkingen door de gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat er gesprekken zijn gevoerd tussen het verpakkende bedrijfsleven en de VNG over ondermeer kunststof niet-verpakkingen en PET-trays. Het gaat hierbij om de vraag wat wel en niet betaald moet worden, en niet of er betaald moet worden. Deze gesprekken hebben nog niet geresulteerd in overeenstemming.
Klopt het dat het verpakkende bedrijfsleven van mening is dat het een minder hoge vergoeding hoeft te betalen (uit het Afvalfonds) voor het ingezamelde kunststof, omdat dat een te hoog percentage zogenaamd «kunststof niet-verpakkingen» (KNV) zou bevatten?
De hoogte van de vergoeding blijft hetzelfde, maar Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) geeft op grond van het door haar ingewonnen juridisch advies aan dat de rechtmatigheid in het geding is wanneer zij als vertegenwoordiger van het verpakkende bedrijfsleven vergoedingen uitkeert aan gemeenten voor kunststof niet afkomstig van verpakkingen. StAV rapporteert jaarlijks op basis van het Besluit beheer verpakkingen over recycling van verpakkingen. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op dit Besluit. Als blijkt dat in de rapportage ook gerapporteerd is over kunststof niet-verpakkingen, dan zal de ILT aan StAV vragen om een correctie toe te passen op de cijfers.
Klopt het dat om deze vraag te beantwoorden er reeds onderzoek is gedaan naar dat percentage, en dat daaruit blijkt dat het gemiddeld 9,8% van het gesorteerde materiaal uit 2015 KNV was, waarvan 2,8% bestond uit de zakken die worden gebruikt voor de inzameling? Zo nee, wat waren dan de uitkomsten van dat onderzoek? Zo ja, betekent dit dat wanneer de zakken niet worden meegenomen, er sprake is van een gemiddelde van zo’n 7% KNV in 2015? Is dat percentage vrijwel gelijk aan het percentage dat bij aanvang van de Raamovereenkomst Verpakkingen bekend was? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusie verbindt u hieraan?
Ja, er is een onderzoek gedaan naar het aandeel kunststof niet-verpakkingen in materiaal uit 2015 en daaruit is gebleken dat gemiddeld 9,8% van het gesorteerde materiaal kunststof niet afkomstig is uit verpakkingen. Uit het onderzoek is ook naar voren gekomen dat 2,8% uit zakken bestond die gebruikt worden voor de inzameling van plastic verpakkingsafval. Bij de afspraken over de vergoedingen die in een werkgroep met vertegenwoordigers van de raamovereenkomstpartijen in 2014 afgerond zijn, is niet gesproken over een aandeel kunststof niet-verpakkingen en wat dit zou betekenen voor de vergoeding.
Klopt het dat het voorafgaand aan de vaststelling van de Raamovereenkomst al duidelijk was dat er KNV in het ingezamelde kunststof zou zitten dat niet volledig verwijderd kan worden in het sorteerproces, en klopt het dat de afgesproken kostenvergoeding gebaseerd is op de inzamel- en sorteermethodiek van destijds? Zo ja, wat is dan de reden dat hier nu onenigheid over ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Het vaststellen van de Raamovereenkomst en de afspraken over de vergoedingen die daarna gemaakt zijn, vonden plaats op basis van de toen beschikbare kennis.
Zoals bij antwoord 4 aangegeven, is er in de werkgroep die de vergoedingen heeft vastgesteld niet gesproken over het aandeel kunststof niet-verpakkingen en wat dit zou betekenen voor de vergoedingen.
Vóór 2015 kregen de gemeenten een inzamelvergoeding. Sinds 1 januari 2015 is de ketenregie voor in ieder geval de inzameling en sortering van kunststof verpakkingsafval overgegaan naar de gemeenten. Dat betekent dat de gemeenten een integrale vergoeding krijgen per ton aangeboden kunststof verpakkingsafval, dat voldoet aan de afgesproken kwaliteitseisen, bij de recycler. Bij het vaststellen van de vergoedingen is wel rekening gehouden met sorteeruitval van 25%.
Er ontstaat nu een verschil van inzicht omdat StAV op basis van het door haar ingewonnen juridisch advies aangeeft dat de rechtmatigheid in het geding is wanneer zij een vergoeding uitkeert voor de inzameling en sortering van kunststof niet afkomstig uit verpakkingen.
Deelt u de mening dat het geëigende moment om te bezien of er sprake moet zijn van een eventuele korting op de vergoeding over het ingezamelde kunststof uit 2015 het evaluatiemoment van de Raamovereenkomst is dat is voorzien voor 2017? Zo nee, waarom niet?
Hierover zullen in het kader van de evaluatie hoe dan ook afspraken moeten worden gemaakt. Aangezien gemeenten in onzekerheid zitten en StAV het jaar 2015 af moet kunnen sluiten, heeft het mijn voorkeur dat er nu al op hoofdlijnen afspraken gemaakt worden over hoe met deze kwestie om te gaan.
Kunt u bevestigen dat in de Raamovereenkomst verpakkingen het principe «de vervuiler betaalt» onverkort leidend is en dat alle partijen gehouden zijn aan de afspraken die in de Raamovereenkomst zijn vastgelegd, tot het moment dat er in het kader van een evaluatie eventueel andere keuzes worden gemaakt?
Het verpakkende bedrijfsleven is in Nederland verantwoordelijk voor de verpakkingen die het op de markt brengt. Dit komt neer op het principe «de vervuiler betaalt». De Raamovereenkomst is een uitwerking van deze producentenverantwoordelijkheid en is gericht op verpakkingen. Echter, de discussie die nu is ontstaan, gaat over kunststof dat niet afkomstig is van verpakkingen. In deze is het verpakkende bedrijfsleven dus niet «de vervuiler».
Klopt het dat het uit de stroom halen van KNV een extra sorteerslag en dus extra kosten zou betekenen waar geen rekening mee is gehouden bij het vaststellen van de vergoeding in de Raamovereenkomst? Kunt u voorts aangeven of u er voorstander van bent dat gemeenten extra kosten moeten maken voor een extra sorteerslag in het licht van het principe «de vervuiler betaalt»? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of gemeenten extra kosten maken voor het uitsorteren van de stroom kunststof niet-verpakkingen. Het is in eerste instantie aan de VNG en het verpakkende bedrijfsleven om afspraken te maken over hoe met deze stroom om te gaan. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu faciliteert het gesprek hierover.
Kunt u aangeven hoe u vanuit uw verantwoordelijkheid binnen de Raamovereenkomst bij zult dragen aan het oplossen van dit conflict, aangezien dit op grote schaal kan leiden tot onzekerheid bij gemeenten ten aanzien van de te ontvangen vergoedingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u concreet ondernemen?
Ik streef naar een oplossing die voor alle partijen uitvoerbaar is. Daartoe heb ik reeds enkele gesprekken gevoerd en ga ik op korte termijn verder in gesprek om te faciliteren dat de partijen onderling tot een oplossing komen. Daarnaast wordt er op korte termijn, voor wat betreft de PET-trays, een onderzoek gestart ten behoeve van het ontwikkelen van een techniek om deze verpakkingen wel te kunnen recyclen.
Kunt u aangeven of er op dit moment door het verpakkende bedrijfsleven steeds meer zogenaamde PET-trays op de markt worden gebracht, die erg moeilijk te recyclen zijn en vrijwel zeker niet hergebruikt zullen worden?
Het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) heeft een verkenning uitgevoerd naar de marktsituatie van PET-trays die de aanzet moet geven tot het beter sluiten van deze keten. Daaruit blijkt dat het gebruik van PET-trays in de afgelopen jaren is toegenomen, en dat de verwachting is dat het gebruik blijft toenemen. Voorts laat de KIDV-verkenning zien dat deze stroom lastig te recyclen is. Daarom is het van belang om een lange termijn oplossing te vinden voor deze verpakkingen.
De oplossing richt zich zowel op de voorkant, dus op het ontwerp van de verpakking, als op de achterkant, zodat deze verpakkingen gerecycled kunnen worden. Dit is primair de verantwoordelijkheid van het verpakkende bedrijfsleven. Om die reden heb ik bij hen aangedrongen op verbetering op korte termijn. Het verpakkende bedrijfsleven komt binnenkort met een plan van aanpak voor de oplossingen die doorgevoerd kunnen worden.
Bent u van mening dat er voor deze PET-trays geen vergoeding uitbetaald hoeft te worden aan de gemeenten die de verpakkingen inzamelen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het principe «de vervuiler betaalt»? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat er steeds meer gekozen wordt voor dit type verpakkingen, terwijl er vervolgens geen vergoeding voor het inzamelen ervan tegenover staat voor de gemeenten? Wordt deze ontwikkeling meegenomen in de evaluatie van de Raamovereenkomst verpakkingen? Zo nee, waarom niet?
Binnen de Raamovereenkomst is afgesproken dat gemeenten vergoedingen ontvangen op het moment dat het kunststof verpakkingsafval dat voldoet aan de afgesproken kwaliteitseisen bij een recycler wordt aangeboden. De recycling van PET-trays is op dit moment technisch niet mogelijk en daardoor is er geen afzetmarkt. Deze stroom kan niet worden aangeboden voor recycling en daarom ontvangen gemeenten volgens de huidige afspraken geen vergoeding.
Ik vind dit geen wenselijke situatie. De producentenverantwoordelijkheid is erop gericht het verpakkende bedrijfsleven verantwoordelijk te laten zijn voor verpakkingen, ook als deze moeilijk te recyclen zijn. Ik stuur in het kader van de evaluatie van de Raamovereenkomst aan op betere afspraken, zodat de verantwoordelijkheid daar komt te liggen waar zij hoort.
Zoals in antwoord 9 en 10 aangegeven, zetten we als raamovereenkomstpartijen ook in op het ontwikkelen van recyclingtechnieken voor deze verpakkingen en heb ik bij het verpakkende bedrijfsleven aangedrongen op verbeteringen, waarvoor een plan van aanpak volgt.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de handhaving van de afspraken door toepassing van het opleggen van dwangsommen?
De ILT ziet toe op de naleving van het Besluit beheer verpakkingen. Als de inspectie een reden ziet tot handhaving en het opleggen van dwangsommen dan zal dat gedaan worden.
Grensoverschrijdende gaswinning Groningse gasveld |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de internetapplicatie Niedersächsischer Bildungsserver (NIBIS)?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de rand is van het Groningse veld en hoe omgegaan is met grensoverlappende vergunningsgrenzen?
De rand van het Groningenveld is aangegeven op de kaart in bijlage 1.2 Die kaart is afkomstig van de NIBIS-website van de overheid van Nedersaksen. De kaart toont de overloop van het Groningenveld onder de Eemsmonding. De kaart toont ook enkele kleine gasvelden ten oosten van het Groningenveld. Het gaat om de gasvelden Emshörn, Manslagt, Groothusen en Wybelsum. Deze gasvelden zijn «leeg» (de productie is beëindigd). Ze staan niet in verbinding met het Groningenveld.
In het gebied van de Eemsmonding is een geschil tussen Nederland en Duitsland over de ligging van staatsgrens. Over een aantal onderwerpen zijn tussen Nederland en Duitsland verdragen gesloten waarin afspraken zijn opgenomen over de samenwerking en het beheer van de Eemsmonding, zonder dat die verdragen de kwestie van de ligging van de staatsgrens beslechten. Op 8 april 1960 hebben Duitsland en Nederland het Eems-Dollardverdrag (Tractatenblad 1960, nr. 69) gesloten, dat de samenwerking regelt voor onder meer de scheepvaart. Op 14 mei 1962 is een Aanvullende Overeenkomst gesloten (Tractatenblad 1962, nr. 54), die de opsporing en winning van aardgas regelt voor het overlappende gebied («Common Area») tussen de beide grens-claims. Die aanvullende overeenkomst bevat onder meer de bepaling dat elk land recht heeft op een gelijk deel van de gewonnen hoeveelheid aardgas onder de Common Area.
In de Common Area zijn twee winningsvergunningen van kracht, een Nederlandse en een Duitse. De Nederlandse vergunning is de «winningsvergunning Groningen». De Duitse winningsvergunning heet «Krummhörn». Deze vergunning omvat een deel van de oorspronkelijke vergunning «Groothusen».
In de negentiger jaren is er een arbitrageprocedure geweest tussen NAM en Brigitta (de Duitse vergunninghouder) over de hoeveelheid gas in de Common Area. Over het verloop van deze procedure is uw Kamer door mijn ambtsvoorgangers geïnformeerd. De conclusie van de arbiters was dat NAM, die destijds het aardgas ten behoeve van Brigitta won, meer gas aan Brigitta had geleverd dan waar het bedrijf recht op had (zie de brief van 9 juli 1999, Kamerstuk 21 563, nr. 8). Als gevolg daarvan heeft de Staat uiteindelijk een bedrag van € 1,76 miljard aan afdrachten en belastingen terugontvangen (Kamerstuk 21 563, nr. 13).
Kunt u aangeven of er drukcommunicatie is tussen de onshore winning van het Groningse gasveld en de offshore winning onder het deel van het Groningse veld dat onder de Eems ligt? Zo nee, waar baseert u dit op?
De winning van het gas uit het Groningenveld vindt uitsluitend plaats vanaf winningslocaties op het vasteland (onshore). Naar deze locaties stroomt echter wel gas toe vanuit het offshore gedeelte van het gasveld (het gedeelte dat onder de Eemsmonding ligt). Dat is onder meer aangetoond met drukmetingen in observatieputten in en rondom de Eemsmonding, zoals de observatieputten «De Hond» (op het eilandje De Hond in de Eems) en «Farmsum».
Indien er sprake is van drukcommunicatie tussen de onshore winning van het Groningse gasveld en de offshore winning onder het deel van het Groningse veld dat onder de Eems ligt op welke plaats of plaatsen vind deze drukcommunicatie dan plaats?
Het gehele deel van het Groningenveld dat onder de Eemsmonding ligt, heeft drukcommunicatie met het deel dat onder het vasteland ligt. De drukcommunicatie is niet beperkt tot een enkele plaats of plaatsen.
Indien er sprake is van de bij vraag drie en vier genoemde drukcommunicatie, deelt u dan de mening dat het onttrokken bruto volume uit het reservoir onder de Eems in ogenschouw genomen dient te worden bij bepaling van seismische risico’s en seismiciteit?
Dat deel van het gasreservoir van het Groningenveld dat zich uitstrekt onder de Eemsmonding, is meegenomen in de modellen, waarmee reservoircompactie en bodemdaling zijn berekend (zowel al gerealiseerd als toekomstig). In die zin maakt het onder de Eemsmonding gelegen deel van het Groningenveld integraal deel uit van het gehele Groningenveld.
Het model voor de bepaling van toekomstige seismiciteit en van seismische risico’s maakt gebruik van reservoircompactie. In die zin is ook het van onder de Eems onttrokken volume (uit het Groningenveld) meegenomen in die berekeningen.
Indien het Groningen gasveld grensoverschrijdende drukcommunicatie heeft met Duitse winningen onder de Eems en onder Nedersaksen, waarom wordt dan niet gekeken naar geïnduceerde bevingen in Duitsland?
In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat de Duitse gasvelden Emshörn, Manslagt, Groothusen en Wybelsum niet in verbinding staan met het Groningenveld. Bovendien is de gaswinning uit deze gasvelden beëindigd. Dat is de reden dat geïnduceerde aardbevingen in Nedersaksen (buiten de Common Area) buiten beschouwing zijn gebleven.
Kunt u aangeven waarom Energiebeheer Nederland (EBN) (mede) opdrachtgever was van de boring op locatie Paapzand Z1 en Paapzand Z1A, beide op Duits grondgebied?
Het Groningenveld wordt geëxploiteerd voor rekening van de Maatschap Groningen, waarin EBN namens de Staat participeert. De genoemde boringen vanaf de locatie Paapsand zijn gezet ter nadere verkenning van de overloop van het Groningenveld onder de Eemsmonding, in het kader van de finale bepaling van de oorspronkelijke hoeveelheid aardgas in het Groningenveld onder de Eemsmonding.
Onderzoek kerncentrale Borssele door Roland Berger |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Kerncentrale Borssele – Analyse van de financiële situatie van de centrale» van 29 september 2016 dat in opdracht van WISE en Greenpeace door Consultantbureau Spring Associates gemaakte is?1
Ja.
Onderschrijft u alle bevindingen en conclusies van het hoofdrapport van Roland Berger en het onderliggende rapport van de commissie Holtkamp?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de totale veiligheidsinvesteringen die kerncentrale Borssele moet doen om te voldoen aan de post-Fukushima eisen?
Nee. De investeringskosten die horen bij de maatregelen zijn mij niet bekend.
Over welke jaren is het gemiddelde investeringsvolume uit het rapport Holtkamp precies gerekend en hoe hoog zou dat gemiddelde zijn als er een langere periode wordt genomen, bijvoorbeeld vanaf de dag dat de centrale operationeel is geworden?
In het rapport Holtkamp wordt uitgegaan van het investeringsprogramma van EPZ tot en met 2033. Dit programma omvat alle verwachte investeringen tot en met 2033 gericht op verbeteringen van de nucleaire veiligheid. Daarnaast omvat dit programma alle investeringen tot en met 2033 die noodzakelijk zijn voor de instandhouding en het reguliere onderhoud van de installatie.
Dit investeringsprogramma van EPZ is onder andere getoetst aan de hand van historische cijfers van het investeringsoverzicht van EPZ over de periode 2005–2015. Naar het oordeel van de commissie Holtkamp is het investeringsvolume in deze periode een conservatieve schatting van het investeringsvolume in de komende periode.
Hoe hoog het gemiddelde bedrag aan investeringen in de jaren voor 2005 was, is mij niet bekend.
Kunt u een overzicht geven van alle investeringen – reguliere en extra, onverwachte – die gedaan zijn sinds het opstarten van de kerncentrale 1973? Zo nee, waarom niet?
Nee, een dergelijk overzicht van bedrijfsgegevens heb ik niet beschikbaar. Voor het van kracht worden van de Regeling implementatie richtlijn nr. 2009/71/Euratom inzake nucleaire veiligheid in 2013 zag de toezichthouder alleen toe of maatregelen die genomen moesten worden in het kader van nucleaire veiligheid ook daadwerkelijk werden uitgevoerd. Of de vergunninghouder over voldoende financiële middelen beschikte, was geen onderwerp van toezicht. Een aantal investeringen zijn bekend, zoals bijvoorbeeld de kosten van de omvangrijke modificaties in de jaren ’90 die ongeveer 450 miljoen gulden bedroegen. De ANVS schat in dat, in het kader van continue verbetering, gemiddeld ongeveer € 10 miljoen per jaar aan veiligheidsverhogende maatregelen geïnvesteerd zijn sinds 1973.
Op grond waarvan gaat Economische Programmaraad Zuidvleugel (EPZ) uit van «een sterke daling van het investeringsvolume» (vanaf het jaar 2025) bij doordraaien naar 2033?
Ik neem aan dat waar u «Economische Programmaraad Zuidvleugel» (EPZ) schrijft, u «N.V. Elektriciteits-Produktiemaatschappij Zuid-Nederland» bedoelt, de vergunninghouder van de kerncentrale Borssele (hierna: KCB).
Investeringen in onderhoud worden zo gepland dat ze zo effectief mogelijk zijn. Dit betekent bijvoorbeeld dat onderdelen met een lange levensduur niet pas in de laatste bedrijfsjaren van de KCB vervangen zullen worden, maar dat vervanging van deze onderdelen op een eerder moment plaats zal vinden. Hoe langer de levensduur van een onderdeel, hoe verder een eventuele vervanging van dit onderdeel en de bijbehorende investering naar voren zal worden gehaald. Dit heeft als resultaat dat in de laatste bedrijfsjaren van de KCB de investeringskosten voor onderhoud zullen dalen, omdat het aantal onderdelen dat vervanging behoeft daalt.
Is het niet reëler om bij de beoordeling van de benodigde investeringen in een scenario van vervroegde sluiting uit te gaan van een percentage van de tot 2025 benodigde investeringen in plaats van de gemiddelde investeringskosten in 2033?
Ja, dat is ook gebeurd. Bij de schatting van de benodigde investeringen tijdens de post-operationele fase na een acute sluiting in 2017 of een vervroegde sluiting in 2023 is uitgegaan van een percentage van de geplande investeringen voor de jaren van de post-operationele fase. Daarnaast is bij een vervroegde sluiting in 2023 uitgegaan van een mogelijke besparing op de investeringen in de periode 2017 tot 2023.
Waarom gaat de commissie Holtkamp uit van de gemiddelde beschikbaarheid in de periode 1999–2015 in plaats van de gemiddelde beschikbaarheid sinds de opening?
De periode voor 1999 is niet representatief voor de verwachte beschikbaarheid van de KCB. De eerste jaren van bedrijfsvoering van een kerncentrale zijn niet representatief voor de beschikbaarheid van de kerncentrale in latere jaren, vanwege zowel «kinderziektes» als een leercurve bij de bedrijfsvoering van de centrale. Bovendien zijn sinds de ingebruikname van de KCB meerdere verbeteringen doorgevoerd met het oog op verbetering van de bedrijfsvoering en leveringszekerheid. Tenslotte merk ik op dat de elektriciteitsmarkt in 1998 is geliberaliseerd, hetgeen van invloed is geweest op de manier van opereren van elektriciteitscentrales.
Wat is het effect op de voorgestelde kosten in de verschillende scenario’s van Holtkamp als er wel gewerkt wordt met de gemiddelde beschikbaarheid sinds de opening?
De beschikbaarheid van de KCB heeft geen effect op de extra kosten bij een acute sluiting in 2017 of een vervroegde sluiting in 2023 zoals onderzocht door de commissie Holtkamp.
Waarom is niet preciezer dan op honderden miljoenen Euro’s in te schatten hoeveel de afkoop van contracten en het aangaan van nieuwe contracten rond brandstofaanvoer en -afvoer?
De schatting van EPZ voor de totale kosten in verband met het afkopen van contracten en het aangaan van nieuwe contracten bevat een kleinere marge dan «enkele honderden miljoenen». De schatting van EPZ voor deze bedragen is gevalideerd door de commissie Holtkamp. Vanwege de bedrijfsgevoeligheid van onderliggende bedragen en de mogelijke consequenties voor de onderhandelingspositie van EPZ, wordt in het rapport Holtkamp slechts een globale omschrijving van de hoogte van het totale bedrag gegeven.
Kunt u aangeven welke investeringen nog plaats moeten vinden na 2017 in een situatie dat de centrale stilligt?
Bij een acute sluiting in 2017 zal een deel van de reeds gecontracteerde investeringen voor de komende jaren niet teruggedraaid kunnen worden, bijvoorbeeld de vervanging van het huidige regelsysteem. Daarnaast is het onderhoudsprogramma niet geoptimaliseerd voor de op de sluiting volgende lange post-operationele fase. Hierdoor zullen, zeker in het begin van de post-operationele fase na een acute sluiting in 2017, investeringskosten voor onderhoud relatief hoog zijn.
Toch blijft het grootste deel van de kosten tijdens de post-operationele fase bestaan uit personeelskosten. Een veel kleiner deel bestaat uit een schatting van de investeringen die nog tijdens de post-operationele fase moeten worden uitgevoerd om een veilige bedrijfsvoering te blijven garanderen zolang er nog splijtstof aanwezig is.
Een precieze analyse van welke investeringen wel en niet noodzakelijk zijn, is niet gemaakt. Aangezien de geschatte kosten voor investeringen tijdens de post-operationele fase veel lager zijn dan de personeelskosten in deze fase en relatief klein zijn in verhouding tot de totale kosten ten gevolge van een vervroegde sluiting wordt dit ook niet als noodzakelijk gezien.
Zijn de kosten die nodig zijn na 2017 in een situatie dat de centrale stilligt ook meegenomen in het scenario waarin uitgegaan wordt van sluiting in 2033? Zo nee, waarom niet?
De kosten van de post-operationele fase bij een reguliere sluiting in 2033 zijn meegenomen in de ontmantelingskosten. Aangezien de post-operationele fase in het geval van een acute sluiting in 2017 veel langer zal zijn dan bij een sluiting in 2033, zijn de kosten in dit geval ook veel hoger. Het verschil tussen de kosten van de post-operationele fase van de twee scenario’s is opgenomen als bijdrage aan de extra kosten in het geval van een acute sluiting in 2017.
Kan er voor wel besmette, maar niet gebruikte splijtstofstaven ook gekozen worden voor directe opslag zonder opwerking in Frankrijk? Zo nee, waarom niet?
Om directe opslag van deze splijtstofelementen mogelijk te maken moeten eerst nieuwe gebouwen en opslagfaciliteiten speciaal hiervoor bij de COVRA ontworpen, vergund en gerealiseerd worden, zie ook het antwoord op vraag 16.
Is het een denkbaar scenario dat de specificaties van het Afval Behandelings- en Opslag Gebouw (HABOG) zo aangepast worden dat deze categorie splijtstofstaven – natuurlijk na een vergunning traject – in het HABOG kunnen worden opgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het ontwerp van het HABOG is zodanig dat het onmogelijk is hierin volledige splijtstofelementen uit de KCB in op te slaan. Om dat mogelijk te maken moeten nieuwe gebouwen en opslagfaciliteiten worden ontworpen, zie ook het antwoord op vraag 16.
Wat zou het kosten om het HABOG zo aan te passen dat deze categorie ook hier opgeslagen kan worden?
Zie het antwoord op vraag 16.
De doorlooptijd van het door Holtkamp geschetste scenario is negen jaar; hoeveel jaar zou het kosten om de HABOG – inclusief vergunning traject – zo aan te passen dat deze splijtstofstaven direct hierheen kunnen?
Hiervoor zou een geheel nieuwe opslagfaciliteit bij de COVRA ontworpen en gebouwd moeten worden. Als eerste schatting voor de kosten en de tijd om een dergelijke faciliteit te realiseren kan het HABOG als uitgangspunt worden genomen, wat € 125 miljoen en 10 jaar kostte, maar daadwerkelijke kosten en doorlooptijd zijn zeer onzeker.
Is er sprake geweest van boetes bij een of meerdere al eerder opengebroken en beëindigde opwerkingscontracten van Duitsland, België, en Zwitserland met Frankrijk? Zo ja, kunt u aangeven hoe hoog deze waren?
Zowel de inhoud van dergelijke contracten als eventuele afspraken rond de beëindiging van deze contracten zijn niet openbaar.
Wel is bekend dat België in de jaren ’90, bij het besluit voorlopig te stoppen met opwerken van verbruikte splijtstof, ervoor gekozen heeft een reeds bestaand opwerkingscontract uit 1978 met de opwerkingsinstallatie in Frankrijk volledig uit te voeren gezien de mogelijke financiële gevolgen voortvloeiend uit een opzegging van dit contract.
Zijn er andere oplossingen gevonden, bijvoorbeeld een verandering – met gesloten beurzen – in die contracten waardoor de wel besmette maar niet gebruikte splijtstofstaven konden worden afgevoerd naar Frankijk?
De opwerkingsfabriek in Frankrijk heeft geen vergunning om niet gebruikte splijtstofstaven aan te nemen. Er zijn dus ook geen ongebruikte splijtstofelementen naar de opwerkingsfabriek in Frankrijk afgevoerd.
Kunt u een overzicht maken van de reactoren uit Duitsland, België en Zwitserland voor wie geldt dat ze eerder dan gepland stopten met opwerken -en dus contracten dienden te beëindigen- en wat er met de splijtstofstaven (zowel de staven die wel besmet, maar niet gebruikt zijn als de wel gebruikte splijtstofstaven) is gedaan?
In zowel Duitsland, België, als Zwitserland werd in het verleden (een deel van de) gebruikte splijtstof naar de opwerkingsfabriek in Frankrijk gebracht voor opwerking. In alle drie de landen werd hier na een overheidsverbod mee gestopt (België: 1993, Duitsland: 2002, Zwitserland: 2003).
In België, Duitsland en Zwitserland worden de gebruikte splijtstofelementen op de locatie van de kerncentrale zelf opgeslagen. De splijtstofelementen worden in splijtstofopslagbassins in de kerncentrales bewaard of, na voldoende lang wachten, in speciale opslagcontainers welke weer in een speciaal gebouw staan bij de kerncentrales.
In Zwitserland wordt daarnaast een klein deel van de gebruikte splijtstof niet bij de kerncentrales zelf opgeslagen maar in containers in een centrale interim--opslag voor gebruikte splijtstof.
Ten gevolge van de verplichte sluiting in Duitsland van acht kerncentrales na Fukushima, is in de splijtstofopslagbassins van deze kerncentrales een aantal splijtstofelementen met een zeer lage opbrand (slechts heel kort gebruikt) aanwezig. Op dit moment is het niet toegestaan deze splijtstofelementen in de bestaande opslagcontainers en opslagvoorzieningen voor de tijdelijke opslag van gebruikte splijtstof op te slaan. In Duitsland wordt de mogelijkheid onderzocht om, na additionele veiligheidsanalyses, nieuwe certificaten voor de opslagcontainers aan te vragen welke toestaan om, met inachtneming van extra randvoorwaarden voor de belading van de opslagcontainers, ook splijtstofelementen met zeer lage opbrand op te slaan in de bestaande opslagcontainers en opslaglocaties.
Hebben die landen dan niet ook al containers moeten laten ontwerpen en certificeren om deze categorie splijtstofstaven af te kunnen voeren? Zo nee waarom niet?
Nee. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 19 bestaat er in deze landen op dit moment niet de noodzaak deze categorie splijtstofstaven af te voeren.
Zijn of worden de niet gebruikte maar wel besmette splijtstofstaven uit een of meer van de drie genoemde landen opgewerkt in Frankrijk?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 18.
Zo nee, voor welke – al dan niet tijdelijke – oplossing hebben Duitsland, België en Zwitserland dan respectievelijk gekozen?
Zie het antwoord op vraag 19.
Het Voorlopige Kustpact |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat u in de afgelopen maanden overleg heeft gevoerd over de waarden en de ontwikkeling van de kustzone en dat binnenkort een Kustpact tot stand komt?1 Zo ja, met wie heeft u precies overlegd en wie zal het Kustpact uiteindelijk ondertekenen?
Ik heb overlegd met de provincies, vertegenwoordigers van kustgemeenten en waterschappen, met Natuurmonumenten en Natuur en Milieufederatie Zuid-Holland namens de Coalitie Bescherm de Kust, vertegenwoordigers van drinkwaterbedrijven, StrandNederland, NBTC, ANWB, RECRON en Staatsbosbeheer. In totaal gaat het om ruim 60 partijen. Op 5 oktober is een bestuurlijk overleg geweest waarin een principe akkoord op de afspraken is bereikt. Voor de partijen geldt dat zij de voorliggende tekst gaan bespreken in hun dagelijkse besturen dan wel met hun achterban.
Kunt u precies aangeven wat er wordt bedoeld met «de kust in brede zin», de «collectieve waarden en kernkwaliteiten van de kust in brede zin» en «de borging daarvan»?2
De «kust in brede zin» zoals gedefinieerd in de voorliggende tekst van het Kustpact, betreft zowel het strand als de duinen als een strook landinwaarts. De collectieve waarden van dit gebied zijn geïnventariseerd door Bureau Strootman Landschapsarchitecten en betreffen;
De borging van deze waarden zal plaatsvinden met de uitwerking van de afspraken over de zonering.
Waaraan moet bij de zonering van de kustzone precies gedacht worden? Wat is precies de omvang en de juridische status van het voorgestelde bouwverbod? Hoe vertaalt zich dit in de toekomstige Omgevingswet respectievelijk de algemene maatregelen van bestuur voortvloeiend uit de Omgevingswet?
Met de zonering wordt inzichtelijk gemaakt in welke delen van de kustzone geen nieuwe recreatieve bebouwing is toegestaan en in welke delen wel en onder welke voorwaarden. Partijen delen daarbij de intentie om op het strand en in de duinen buiten de bestaande bebouwde gebieden en de vergunde ontwikkellocaties geen nieuwe recreatieve bebouwing te realiseren.
De omvang van het gebied waar geen nieuwe recreatieve bebouwing is toegestaan is op voorhand nog niet aan te geven. Het is aan de betrokken provincies om een zonering, die passend is binnen de lokale en regionale landschappelijke context, op te stellen in overleg met de bij het Kustpact betrokken partijen en eventueel ook andere partijen. De zonering zal worden opgenomen in beleid en in verordeningen van provincies die de randvoorwaarden meegeven aan de plannen van de andere overheden.
Daarnaast zal ik onderzoeken op welke wijze de Beleidslijn kust 2007 en de regels ten aanzien van het kustfundament in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en/of de regels ten aanzien van de kust in het ontwerp Besluit kwaliteit leefomgeving, aanpassing behoeven.
Kunt u aangeven hoe het Kustpact zich verhoudt tot de bescherming van het kustgebied krachtens Natura2000 en eventuele andere beschermingsregimes?
De uitwerking van de afspraken zoals deze zijn opgenomen in de voorliggende tekst van het Kustpact vindt plaats binnen de geldende wettelijke kaders. Het Kustpact zal de beschermingsregimes op grond van specifieke wet en regelgeving, zoals N2000, niet doorkruisen maar waar nodig aanvullen.
Hoe zal dit Kustpact bijdragen aan de bescherming van het strand en de duinen? Klopt het dat in het Kustpact geen spijkerharde afspraken worden opgenomen, maar dat het gaat om intenties, die in provinciaal en gemeentelijk beleid moeten worden vertaald? Zo ja, hoe gaat u erop toezien dat de afspraken in het Kustpact door provincies en gemeenten gestand worden gedaan?
In de voorliggende tekst van het Kustpact zijn afspraken opgenomen waar partijen elkaar op kunnen aanspreken. Deze afspraken kunnen niet vooruitlopen op de democratische besluitvorming, in bijvoorbeeld gemeenten, provincies en waterschappen, die nodig zijn ten aanzien van de inzet voor de zonering. De betrokken overheden gaan deze afspraken uitwerken in beleid en, met inachtneming van de daarvoor geldende procedures, vertalen in regels in hun provinciale verordeningen omtrent de inhoud van bestemmingsplannen, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Over de voortgang van de uitvoering van deze afspraken zal ik uw Kamer jaarlijks informeren.
Onder welke omstandigheden wordt bebouwen onder het komende Kustpact toegestaan?
Zie antwoorden op vraag 3 en vraag 5.
Kunt u deze vragen vóór de plenaire behandeling in de Kamer van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2017 beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De term ‘verkooppraatje’ bij het opleggen van een bijzondere voorwaarde aan een veroordeelde |
|
Michiel van Nispen , Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe komt het dat u op 31 augustus 2016 aan de Kamer schrijft: «Het Openbaar Ministerie heeft mij (–) bericht dat niet is gebleken dat de advocaten-generaal uitlatingen hebben gedaan waaruit afgeleid kan worden dat zij van mening zijn dat de aan Van der G. opgelegde voorwaarde inzake psychische begeleiding geen waarde (meer) zou hebben, of dat deze voorwaarde is opgelegd als een «verkooppraatje».»1 Terwijl u op 27 september aan de Kamer schrijft: «Tussen de advocaat van Van der G. en het OM bestaat geen verschil van mening over het feit dat de desbetreffende advocaat-generaal de term «verkooppraatje» heeft gebruikt in het gesprek van 17 september 2015. Het OM heeft daarnaast aangegeven niet te kunnen uitsluiten dat een andere advocaat-generaal een vergelijkbare term zou hebben gebruikt.»2
De onder vraag 1 genoemde beweringen staan niet haaks op elkaar. De zin uit de brief van 31 augustus jl. heeft betrekking op de duiding door het OM van de inhoud van de gesprekken met van der G. naar aanleiding van de bandopnames die door Volkert van der G. (Van der G.) – geheel of gedeeltelijk – aan het OM zijn verstrekt. De zin uit de brief van 27 september jl. heeft betrekking op de tijdens het gesprek van 17 september 2015 gebruikte woorden, los van de duiding hiervan door het OM.
Erkent u dat deze twee beweringen haaks op elkaar staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe komt het nu dat aanvankelijk (bij de totstandkoming van uw brief van 31 augustus) nog niet was gebleken dat de voorwaarde was opgelegd als een «verkooppraatje», en dat nog geen maand later vast komt te staan dat de term minstens één keer letterlijk is gebruikt? Waardoor is dit veroorzaakt?
De stelling dat voor de totstandkoming van de brief van 31 augustus jl. nog niet was gebleken dat het woord «verkooppraatje» minstens één keer letterlijk is gebruikt, is onjuist. Er bestond ook toen geen verschil van inzicht tussen de advocaat van Van der G. en het OM dat het woord «verkooppraatje» tijdens gesprek van 17 september 2015 is gebruikt. Ik merk hierbij op dat het feit dat de advocaat-generaal het woord gebruikt heeft, volgens het OM niet betekent dat de voorwaarde inzake psychische begeleiding ook met deze intentie is opgelegd aan Van der G. De voorwaarden zijn opgelegd ter voorkoming van recidive.
Wat is uw verklaring hiervoor? Waarom licht u dit niet toe in uw brief, nu u uitdrukkelijk terug moet komen op uw eerdere bewering hierover? Kunt u reflecteren op uw eigen rol bij het informeren van de Kamer in deze kwestie?
Bij brief van 31 augustus jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de duiding door het OM van de inhoud van de gesprekken met van der G. naar aanleiding van de bandopnames die door Van der G. – geheel of gedeeltelijk – aan het OM zijn verstrekt. Ik heb de door het OM getrokken conclusie met uw Kamer gedeeld. Er bestaat – zoals reeds aangegeven – geen verschil van inzicht tussen de advocaat van Van der G. en het OM dát het woord «verkooppraatje» in het gesprek van 17 september 2015 is gebruikt.
Schade aan huurwoningen in Middelstum |
|
Carla Dik-Faber (CU), Jan Vos (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van berichtgeving over schade aan huurwoningen in Middelstum?1
Ja.
Hoe kan het dat bij herstelwerkzaamheden zo veel schade is ontstaan? Dit is toch tegenstrijdig met elkaar?
Het gaat om één huurwoning die in het kader van het convenant tussen NAM en een achttal woningcorporaties over het gelijktijdig versterken en verduurzamen (tot zogeheten «nul op de meter») van woningen in februari van dit jaar is aangepakt. Vlak voor de zomer is er bij de woningcorporatie een melding van de bewoner binnengekomen met betrekking tot de bevestiging van de staalconstructie aan de verdiepings- en zoldervloer in de woning.
Kan de conclusie worden getrokken dat de betreffende huurwoningen zijn vernield?
Is het waar dat er maandenlang stank was door problemen met de waterafvoer?
Is het waar dat het acht maanden heeft geduurd voordat dit simpele probleem kon worden opgelost door het Centrum Veilig Wonen (CVW)? Hoe kan dit?
Is het waar dat er sprake was van slordige afwerking en losliggende draden?
Is het waar dat er sprake is van grote losliggende bouten in de vloer?
Kunt u en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) met het Centrum Veilig Wonen (CVW) in overleg treden, teneinde deze storende problemen in Middelstum zo spoedig mogelijk op te op te lossen?
Om er zeker van te zijn dat het probleem zich niet ook bij andere woningen voordoet, heeft het CVW met de betreffende woningcorporatie afgesproken dat zij de bevestiging bij alle woningen in Middelstum op korte termijn gaat controleren.
Het aannemen van een bewijsvermoeden bij aardbevingsschade |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland1, waarin een bewijsvermoeden wordt aangenomen voor het causale verband tussen de door gaswinning veroorzaakte aardbevingen en de door bewoners van het Groningenveld ondervonden mijnbouwschade?
Ja.
Deelt u de mening dat deze rechterlijke erkenning van het bestaan van een bewijsvermoeden het ongewenst maakt dat de Staat, de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) of welke bij de gaswinning betrokkene dan ook, verder procederen en dat het causale verband tussen aardbevingen en in ieder geval materiële mijnbouwschade in beginsel erkend moet worden? Zo ja, bent u bereid om de ingenomen procesposities in de lopende procedures zo snel mogelijk op het, door de Rechtbank Noord-Nederland aangenomen bewijsvermoeden, te heroverwegen en de geleden materiële mijnbouwschade te (laten) vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Of schade het gevolg is van bodembeweging door gaswinning moet per geval worden beoordeeld. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland, de specifieke omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, voldoende redenen gezien voor het aannemen van een bewijsvermoeden dat de desbetreffende fysieke beschadigingen aan de boerderij het gevolg zijn van aardbevingen. Daarbij is van belang dat een bewijsvermoeden tegenbewijs toelaat en dat deze zaak zich niet beperkt tot een oordeel over de oorzaak van de schade, maar ook andere vraagstukken betreft, zoals de omvang van de schade. Nu de zaak nog onder de rechter is, kan geen uitspraak worden gedaan over de door de staat ingenomen procespositie.
Waarom is niet eerder uitgegaan van een dergelijk bewijsvermoeden, mede in het licht van de sinds de jaren dertig staande opvatting van de Hoge Raad, dat men zich bij schadetoebrengende activiteiten niet kan beroepen op de gebrekkige toestand van een woning?
De vigerende specifieke regeling in het huidige artikel 177 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek voor aansprakelijkheid voor schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van een mijnbouwwerk legt op de exploitant van een mijnbouwwerk een risicoaansprakelijkheid. Er hoeft dus geen sprake te zijn van een fout van de exploitant of van een gebrekkig mijnbouwwerk. In geval van schade is het, conform de hoofdregel van het bewijsrecht «wie stelt, bewijst», in beginsel aan de benadeelde om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zijn schade is ontstaan door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten van de desbetreffende exploitant. Bij de behandeling van bovengenoemde zaak is uitgegaan van dit vigerende recht. Daarbij geldt dat de rechter op grond van artikel 150 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een rechterlijk bewijsvermoeden kan toepassen. Het is aan de rechter om daar in een specifiek geval toe over te gaan. Het rechterlijk bewijsvermoeden dat de Rechtbank Noord-Nederland in haar uitspraak heeft aangenomen, betreft het causale verband tussen schade en aardbevingen. Het gaat daarbij dus niet om de vraag of er sprake is van schade die verergerd is door de gebrekkige toestand van een woning, maar om de vraag of in het specifieke geval de gaswinning een schadetoebrengende activiteit is geweest. Gezien de omvang van het aantal schadegevallen en de gelijksoortigheid ervan wordt met het wetsvoorstel bewijsvermoeden gaswinning Groningen (Kamerstukken 34 390) voor de toekomst een wettelijk bewijsvermoeden voorgesteld voor de Groningse situatie. Nadat dit wetsvoorstel in werking is getreden en het wettelijk bewijsvermoeden dat is vastgelegd in artikel 177a van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek geldt, kunnen benadeelden daar een beroep op doen.
Deelt u de mening dat voor het vertrouwenherstel van de Groningers het van belang is om de inmiddels afgesloten en afgewezen mijnbouwschadeclaims opnieuw te beoordelen met het erkende bewijsvermoeden als leidraad? Zo ja, bent u bereid om deze afgesloten zaken opnieuw te beoordelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, beslist de rechter tot toepassing van een rechterlijk bewijsvermoeden op basis van de specifieke omstandigheden van een geval. De toepassing van een rechtelijk bewijsvermoeden in dit specifieke geval maakt niet dat voor alle mijnbouwschadeclaims in Groningen moet worden uitgegaan van een bewijsvermoeden. Schadeclaims moeten worden beoordeeld en afgehandeld volgens het geldende aansprakelijkheidsrecht en de daarbij behorende bewijsregels. Ik zie geen aanleiding om NAM te vragen reeds afgesloten zaken opnieuw te beoordelen.
Bent u bereid uitvoering te geven aan de motie Van Tongeren2 om zo snel mogelijk antwoord te krijgen op de rechtsvragen die samenhangen met de door gaswinning veroorzaakte mijnbouwschade? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 12 oktober jl. over de aangenomen moties in het debat over het ontwerpinstemmingsbesluit gaswinning Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 310) heb ik reeds mijn reactie gegeven op de motie Van Tongeren c.s.
Bent u, gezien de ernst van de situatie waarin de Groningers verkeren, bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 5.
De voorgenomen ontwikkeling en professionalisering van de haven van Sint Eustatius |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de havenautoriteiten van Curaçao en de autoriteiten van Sint Eustatius zich voornemen om de haven van Sint Eustatius verder te ontwikkelen en te professionaliseren?1 Zo ja, klopt het dat er onder meer serieuze plannen zijn om de haven te vergroten voor container- en cruiseschepen?
Ja, dit bericht is mij bekend.
Uit mijn contacten met het eiland weet ik dat men denkt aan het aantrekken van (meer) cruisevaart, duiktoerisme en visserij. Containerafhandeling ziet thans alleen op de bevoorrading van het eiland en in containeroverslag of een regionale «containerhub» wordt niet voorzien. In het kader van de upgrading en professionalisering zal worden verkend waar de kansen liggen en op welke wijze en termijn deze verzilverd kunnen worden. Daarbij wordt dan ook ingegaan op de daartoe noodzakelijke haveninfrastructuur en financieringsbehoefte.
In hoeverre bent u betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van deze uitbreidingsplannen? Welke specifieke voorwaarden stelt u aan de planvorming, -ontwikkeling en uiteindelijke uitvoering en stelt uw departement expertise beschikbaar voor deze plannen?
Voor wat betreft de specifieke voorwaarden waaronder de ontwikkelingen worden vormgegeven stel ik mij op het standpunt dat er eerst een transparant gerund havenbedrijf dient te komen dat pro actief invulling geeft aan het brede scala van havenactiviteiten.
In mei 2014 heb ik met het toenmalige Bestuurscollege een intentieverklaring getekend waarin een gezamenlijk uit te voeren toekomsttraject ten aanzien van maritieme zaken is vastgelegd. Naast de upgrading en professionalisering van het havenbedrijf ziet dit ook op het nautisch beheer (waaronder het loodsen van zeeschepen) en maritieme infrastructuur. Dit om kansen te creëren in de verdere economische ontwikkeling van het eiland. Beoogd wordt een levensvatbaar havenbedrijf op te richten langs de lijn waarin de Europees Nederlandse zeehavens zijn georganiseerd. Dit zg. «Rotterdamse» model gaat uit van een adequate balans tussen enerzijds de publieke veiligheidstaken (de veilige en vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer) en de commerciële taken (verbreden en verdiepen van het verdienvermogen om te komen tot een winstgevend bedrijf). Uit oogpunt van eenheid in maritiem beleid en beheer hecht ik er aan de zeehavens in Caribisch Nederland langs eenzelfde lijn te organiseren waarbij gestreefd wordt naar maatwerk, zoals dat ook in Europees Nederland het geval is. In samenwerking met het Havenbedrijf Amsterdam worden op Bonaire reeds goede vorderingen gemaakt.
Klopt het dat een eventuele uitbreiding van de haven van Sint Eustatius grote schade zal aanrichten aan de aanwezige koraalriffen? Klopt het dat deze koraalriffen internationaal worden erkend en beschermd? Zo ja, klopt het dat daar in de planvorming kennelijk geen rekening mee wordt gehouden?
Neen, er is op dit moment geen sprake van structurele planvorming. Planvorming start ook in Caribisch Nederland met een deugdelijke verkenning waar richtinggevende besluitvorming op kan worden genomen. In een dergelijke verkenning worden de betrokken milieuaspecten, ook van het beschermde koraalrif meegenomen. In de planuitwerking wordt onder andere voorzien in een milieu effect rapportage van alle milieuaspecten, maar ook in een maatschappelijke kosten baten analyse.
Bent u bereid elk uitbreidingsplan dat ten koste gaat van de koraalriffen te blokkeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer regelmatig informeren over het verdere verloop van de procedures en de wijze waarop u het belang van natuur en milieu aan de orde brengt bij de autoriteiten van Sint Eustatius?
Ik ben verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet maritiem beheer BES. Eén van de belangrijkste onderdelen van deze wet is het uitvoeren van ecologische toetsen wanneer er in, op of boven zee wordt gebouwd of wanneer er andere activiteiten plaatsvinden in het mariene milieu. Dit toetsen vindt plaats in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken zoals voorgeschreven in voornoemde wet. Uit een verkenning met o.m. genoemde toetsen zal de haalbaarheid van de ontwikkelingsmogelijkheden moeten blijken, dus ook ten aanzien van het milieu.
Uiteraard worden bij een mogelijke afweging alle aspecten meegewogen.
Uw Kamer zal over de uitkomsten worden geïnformeerd.
De Volkswagen dieselgate |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dieselschandaal Volkswagen dreigt opnieuw op te laaien»1 waarin staat dat de update van de Audi Q5 tot gevolg heeft dat de testemissies stijgen in plaats van dalen en het bericht «Rapport uitstoot Renault verzweeg belangrijke details»?2
Ja.
Deelt u de mening van de Duitse consumentenorganisatie VZBV dat Volkswagen de uitstoot van modellen die een update hebben gekregen onafhankelijk dient te laten testen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid u in Europa in te zetten voor zo’n onafhankelijke test van automodellen van alle fabrikanten die in verband met te hoge emissies teruggeroepen worden?
Europese wetgeving vereist dat de Duitse typekeuringsautoriteit KBA de door Volkswagen voorgestelde aanpassingen eerst goedkeurt, voordat de update wordt doorgevoerd. Voor het verkrijgen van deze goedkeuring moet Volkswagen testen uitvoeren. Een onafhankelijke technische dienst ziet er hierbij op toe dat dit op de juiste wijze gebeurt. De modellen die voor een software update worden teruggeroepen, worden dus al onder de verantwoordelijkheid van een onafhankelijke partij getest. In deze systematiek past het niet dat een lidstaat een door een andere lidstaat afgegeven goedkeuring gaat hertesten. Op verzoek van uw Kamer3 voeren de RDW en TNO wel een second opinion uit naar de door KBA goedgekeurde oplossing. De RDW en TNO brengen hiertoe een bezoek aan Duitsland. Ik verwacht de resultaten hiervan op korte termijn.
Wat betekent de hogere uitstoot van de Audi Q5 na de update in testomstandigheden voor de nieuwe praktijkemissies van de Audi Q5?
Het is aan de KBA om de door Volkswagen voorgestelde aanpassing te onderzoeken en te bezien of de aanpassingen leiden tot prestaties die binnen de gestelde marges liggen. De software update zorgt er in dit geval voor dat de aangepaste modellen tijdens de typekeuringstest op de rollenbank aan de Euro-5 NOx-norm van 180 mg/km voldoen. Dit betekent echter niet dat de emissies van de aangepaste auto’s in de praktijk ook aan deze waarde voldoen. Euro-5 dieselpersonenauto’s stoten in de praktijk gemiddeld 500 mg/km uit, dat wil zeggen ongeveer drie keer de norm. Nederland heeft de Europese Commissie er tijdens het Nederlandse voorzitterschap op aangesproken dat de praktijkemissies van stikstofoxiden door nieuwe dieselauto’s zoveel hoger zijn dan de typekeuringsnorm. De Europese Commissie heeft hierop aangegeven zo snel mogelijk meer duidelijkheid te geven over de interpretatie van wet- en regelgeving omtrent deze bepaling.
Is bekend of er meer modellen van de Volkswagen-groep zijn waarbij de testemissies na de update verslechteren in plaats van verbeteren?
Ik heb hier geen informatie over.
Bent u van plan bij uw Franse collega om opheldering te vragen over het mogelijk weglaten van belangrijke details in het onderzoek naar de emissies bij Renault en de Kamer over de uitkomsten hiervan te informeren? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft de achterliggende data van het onderzoek opgevraagd. Ik zie geen aanleiding om zelf bij mijn Franse collega verdere opheldering te vragen. De Franse overheid heeft overigens al publiekelijk elke intentie om feiten weg te laten ontkend.
Heeft TNO onderzoek gedaan naar de praktijkemissies van de Renault Captur? Zo ja, heeft TNO in haar praktijkonderzoeken aanwijzingen gevonden dat het stikstoffilter in de Renault Captur dieselauto harder werkt tijdens testcycli dan in de praktijktest?
TNO heeft geen onderzoek gedaan naar de praktijkemissies van de Renault Captur. TNO heeft het afgelopen jaar in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wel metingen uitgevoerd naar de praktijkemissies van een Renault Clio en twee Renault Meganes, alle met dieselmotor. De resultaten van deze metingen worden binnenkort naar uw Kamer gestuurd.
Overweegt u om Volkswagen en Renault te verplichten om voor de modellen die een update hebben gekregen een praktijktest door TNO of een andere onafhankelijke keuringsinstantie te laten uitvoeren om te zien wat het effect is op de praktijkemissies? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 2 moet de typekeuringsautoriteit die de goedkeuring voor een type heeft afgegeven, en die daarmee verantwoordelijk is voor recalls bij het type, er op toezien dat het voertuig na de recall aan de geldende normen voldoet. Hiertoe moet door een onafhankelijk technische dienst vastgesteld worden dat het voertuig na de aanpassing weer aan de voorschriften voldoet. Er is geen juridische basis om fabrikanten te verplichten om praktijktesten uit te laten voeren aan modellen die een software update hebben gekregen. Praktijktesten worden als onderdeel van de typekeuring binnenkort wel verplicht bij de introductie van de nieuwe Real Driving Emissions test procedure in 2017.
Het bericht Italianen weigeren Gronings gas te betalen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Italianen weigeren Gronings gas te betalen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechter betekent dat het Italiaanse bedrijf Eni de rekening dient te voldoen en dat deze geen startpunt voor nieuwe onderhandelingen over de prijs kan zijn?
GasTerra is van mening dat met de afwijzing in de recente arbitrage van Eni's eisen voor een prijsherziening per 1 oktober 2012, de betreffende prijs is komen vast te staan en dat Eni de rekening op basis van deze prijs moet voldoen. Eni heeft dit geweigerd en meent dat het ondanks deze uitspraak alsnog een prijsherziening per 1 oktober 2012 kan claimen. Aangezien het hierbij om een lopende arbitrageprocedure gaat, zal ik mij hierover op dit moment niet uitlaten.
Kunt u bevestigen dat het gaat om Gronings gas dat sinds 2012 aan Eni geleverd is en niet om hoog calorisch gas?
Nee. Het contract waarover GasTerra met Eni een dispuut heeft, regelt de levering van hoogcalorisch gas aan Eni ten behoeve van de Italiaanse markt. Naar Italië wordt geen laagcalorisch gas geëxporteerd.
Hoeveel Gronings gas (in Nm3) heeft Nederland sinds 2012 per jaar geleverd aan Eni?
Onder een geheel ander contract, dat in het onderhavige geschil tussen Eni en GasTerra geen enkele rol speelt, wordt ten behoeve van een andere markt ook laagcalorisch gas geleverd aan Eni. Laagcalorisch gas kan zowel Groningengas zijn waaraan hoogcalorisch gas is toegevoegd, als hoogcalorisch gas waaraan stikstof is toegevoegd. Bovendien koopt Eni ook gas op de handelsplaats TTF, waarvan niet is vast te stellen of het om hoogcalorisch of laagcalorisch gas gaat. Nog los van het gegeven dat ik geen mededelingen doe over individuele contracten, is daarom niet aan te geven hoeveel Groningengas er aan Eni is en wordt geleverd.
Bent u bereidt om als aandeelhouder van GasTerra in te zetten op stopzetting van de levering van gas aan Eni wegens de te lage betaling? Zo nee, waarom niet?
Stopzetting van de levering is niet aan de orde. In de gassector is het gebruikelijk dat langetermijncontracten op initiatief van betrokken partijen periodiek worden herzien wat betreft prijs en andere leveringscondities en dat eventuele juridische geschillen worden beslist in arbitrage.
Hoeveel gas wordt er in het concept winningsbesluit voor gasjaar 2016–2017 en verder gewonnen voor levering aan Eni?
Dat is niet aan te geven. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Valt de levering aan Eni onder de afspraken over afbouw van exportcontracten? Zo nee, waarom niet?
Nee, want het betreft hier de levering van hoogcalorisch gas.
Bent u bereidt de winningshoeveelheden in het concept winningsbesluit te verlagen met de hoeveelheden die aan Eni geleverd worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 3 en vraag 5.
Het bericht dat er sprake is van een ophoping van kernafval in Petten door falende apparatuur |
|
Carla Dik-Faber (CU), Liesbeth van Tongeren (GL), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe vaak en hoeveel jaar de deadline van het project om het radioactief kernafval uit Petten over te hevelen naar de officiële opslag van de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) inmiddels al is uitgesteld?1
De deadline is driemaal uitgesteld met in totaal 12 jaar.
In 2001 was vastgesteld dat al het opgeslagen afval binnen 5 jaar nadat COVRA de afvalstoffen in ontvangst kon nemen moest zijn overgebracht2, dit betekende een deadline in 2010.
In 2008 werd de termijn aangepast naar 8 jaar na het bedrijfsklaar komen van een eerder niet voorziene installatie benodigd voor het scheiden en herverpakken van het afval3, waarmee de deadline verschoof naar de periode tussen 2018 en 2020. Deze installatie (de HAVA-VU) is uiteindelijk niet gebouwd omdat er later voor is gekozen een deel van het afval in België te laten verwerken.
In 2012 werd voor het niet-alfahoudend afval, binnen het Radioactief Afval Project (RAP), de deadline gespecificeerd op 31 december 20174. In 2015 is deze einddatum verschoven naar 30 september 2020 met mogelijke uitloop (worst case scenario) naar 31 december 20225.
Voor het overige opgeslagen afval, waaronder tevens de vaten alfahoudend afval binnen RAP-Alfa, werd in 2012 de einddatum vastgesteld op 31 december 2019. In 2015 is deze einddatum verschoven naar 31 december 2022.
Vertraging in het project leidt niet tot een veiligheidsrisico: het radioactief afval ligt veilig opgeslagen in een hiervoor ontworpen faciliteit die voldoet aan de nationale en internationale normen. De veiligheid en zorgvuldigheid staat bij de verwerking van het opgeslagen radioactief afval voorop.
Kunt u bevestigen dat het probleem met de Visual Inspection and Nuclide Identification System for High-level radioactive waste (VINISH)-installatie in 2015 volgens de commissie Turkenburg wel degelijk op het kritieke tijdspad van het project lag en dat alleen de verschuiving van de deadline naar 2022 ervoor heeft gezorgd dat dat nu (nog) niet het geval is? Zo ja, waarom heeft u dit de Kamer dan niet gemeld?
De commissie Turkenburg schreef in maart 2015 het rapport in opdracht van NRG als review op het herziene plan van aanpak. In dit herziene plan werd 2022 reeds als nieuwe einddatum gehanteerd. De commissie Turkenburg zegt in zijn rapport inderdaad dat de toenmalige technische problemen met de VINISH-installatie op het kritieke tijdspad van het Radioactief Afval Project lagen. Deze technische problemen zijn inmiddels voor een groot deel opgelost. De huidige sindsdien gebleken problemen hebben echter een kleinere invloed op de voortgang van het project. In mijn eerdere communicatie naar de Tweede Kamer heb ik u geïnformeerd over het huidige kritieke tijdspad. 6
Kunt u uitleggen wat de huidige problemen met de VINISH-installaties precies behelzen? En zijn dit inderdaad vergelijkbare problemen die de NRG op 22 mei 2014 rapporteerde, namelijk «asymmetrie van de detector van beide VINISH systemen»? Zo nee, sinds wanneer doen de huidige problemen zich voor?
De huidige problemen spitsen zich toe op de analysesoftware en het rekenmodel waarmee de samenstelling van het afval wordt bepaald. Deze kwamen in juli 2015 aan het licht nadat de technische problemen aan de detector die NRG in 2014 rapporteerde waren opgelost.
Hoe loopt nu de voortgang van het oplossen van de problemen met de VINISH-installatie? Zijn de vorderingen met de installatie nu zodanig positief dat kan worden verwacht dat de installatie voor het einde van 2016 goed werkt, waardoor de deadline van 2022 nog in zicht blijft? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom heeft u dat dan niet in het Algemeen Overleg Nucleaire veiligheid d.d. 24 mei 2016 aangegeven?
NRG besteedt sinds juli 2015 meer aandacht aan het verbeteren van de analysesoftware en het rekenmodel. Daarnaast heeft NRG in 2016 hiervoor extra expertise aangetrokken. Dit heeft er toe geleid dat in juli 2016 de nauwkeurigheid significant was verbeterd. De verwachting van NRG is dat de gewenste nauwkeurigheid voor het einde van 2016 en de deadline van 2022 gehaald zal worden. De ANVS houdt toezicht op de kwaliteit en voortgang van het project door maandelijkse overleggen en het uitvoeren van inspecties.
Uit het besluit van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) getiteld «goedkeuring plannen van aanpak historisch radioactief afval» van 19 december 2015 blijkt dat de commissie Turkenburg destijds al heeft gewaarschuwd dat de deadline van eind 2022 alleen in het gunstigste geval haalbaar was. Zijn er naast de VINISH-installatie al meer onzekerheden en risico’s bekend die zich nu manifesteren, waardoor de deadline van eind 2022 moeilijk haalbaar zal worden?
Het belangrijkste risico op vertraging van het Radioactief Afval Project is momenteel het niet tijdig halen van de beoogde snelheid bij scheiden en sorteren van het niet-alfahoudend afval.
De belangrijkste onzekerheid ligt in het ontbreken van uitgewerkte plannen voor de verwerking van de overige soorten opgeslagen historisch radioactief afval. NRG moet voor 1 maart 2017 voor dit afval een uitgewerkt plan voorleggen aan de ANVS waarin staat hoe deze afvalstoffen binnen de deadline van 2022 zullen worden afgevoerd. De ANVS houdt toezicht op de kwaliteit en voortgang van het project door maandelijkse overleggen en het uitvoeren van inspecties. De ANVS heeft thans geen aanleiding om de verwachting van NRG als irreëel aan te merken.
Moet er voor de verwerking van alfahoudend radioactief afval een nieuwe hot cell worden gebouwd om de bestaande hot cell labs bij NRG te sparen? Zo ja, waarom? Kunt u aangeven wie daarvan de kosten op zich zal nemen?
NRG heeft besloten een nieuwe hot cell te bouwen voor de verwerking van alfahoudend radioactief afval. De bestaande hot cells zijn ofwel niet alfadicht en daarmee ongeschikt voor de verwerking van alfahoudend radioactief afval, ofwel te klein. De geschatte kosten van de nieuwe hot cell zijn opgenomen in de financiële voorziening van het Radioactive Waste Management Programme (RWMP) van NRG.
Zijn de ramingen voor de kosten van het verplaatsen van historisch kernafval van Petten naar COVRA, waaronder de 109 miljoen euro voor het radioactive Waste Management Program, uit 2015 nog steeds actueel? Zo ja, wanneer is voor de laatste keer bekeken of de bedragen nog kloppen en zijn er indicaties dat zich al tegenvallers hebben voorgedaan en/of de bedragen hoger zullen uitvallen? Zo nee, wat zijn de meest recente inschattingen?
Ja, de ramingen uit 2015 voor de kosten van het RWMP, waar het historisch afval een onderdeel van is, zijn nog steeds actueel en tot dusver blijken er zich op basis van de door NRG geleverde rapportages geen tegenvallers te hebben voorgedaan.
Zoals gemeld in mijn brief van december vorig jaar (Kamerstuk 25 422, nr. 126) worden de onzekerheden na 2017 groter. Om deze reden is het huidige plan van aanpak voor de afvoer van het historisch radioactief afval goedgekeurd tot 1 juli 2017. Aan de goedkeuring is tevens de voorwaarde verbonden dat een nieuwe versie van de plannen uiterlijk 1 maart 2017 ter goedkeuring aan de ANVS wordt voorgelegd. In de tussentijd dient NRG regelmatig te rapporteren over de voortgang van het project. Zowel de ANVS als het Ministerie van Economische Zaken (EZ) zijn in juli 2016 geïnformeerd over de status van het RWMP. Op 5 juli jl. heeft de Minister van Economische Zaken uw Kamer geïnformeerd over de geactualiseerde financiële meerjarenverkenning van mei 2016 en de verslechterde financiële situatie van ECN/NRG zie ook antwoord 9.7 In de meerjarenverkenning gaat ECN/NRG uit van de raming uit 2014 van in totaal 109 miljoen euro voor de resterende kosten van het RWMP.
Waarom is er bij het kabinetsbesluit (Kamerstukken II 2014–2015, 25 422, nr. 122) over de lening van 82 miljoen euro aan ECN, met als doelstelling om de productie van isotopen op peil te houden, niet duidelijk aangegeven dat het krediet eigenlijk nodig was om de tekorten bij de financiering van het opruimen van kernafval te dekken?
De lening van 82 miljoen euro is bedoeld om de bedrijfsvoering van ECN/NRG te verbeteren zodat een adequate uitvoering van het herstelplan van de Hoge Flux Reactor (HFR) mogelijk wordt gemaakt.8 De kosten van het radioactief afval drukken op de bedrijfsvoering van ECN/NRG, maar de lening, of een deel daarvan, is niet specifiek bestemd voor die kosten alleen.
Kunt u bevestigen dat de kosten voor het verplaatsen van kernafval naar COVRA niet zeker zijn gesteld indien er sprake is van een faillissement van ECN/ NRG en dat financiële risico’s en mogelijke tegenvallers niet zijn gedekt? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bij de nieuwe raming van medio 2017 hier wel voorzieningen voor zijn getroffen?
Op 5 juli jl. heeft de Minister van Economische Zaken uw Kamer geïnformeerd over de verslechterde situatie van ECN/NRG (Kamerstuk 25 422, nr. 152). Momenteel wordt door een extern advies bureau onderzoek gedaan naar de financiële situatie en mogelijke toekomstscenario’s voor ECN/NRG. Bij de uitwerking van de scenario’s wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de nucleaire veiligheid en de financiële gevolgen voor het RWMP, ook in het geval van een faillissement. De Minister van Economische Zaken heeft in de brief aangegeven voor 1 oktober 2016 een besluit te willen nemen over de toekomst van ECN/NRG. Uw Kamer zal daarover worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven wat de risico’s zijn van het op lange termijn vasthouden aan de nominale discontovoet van 4,3% voor de eindberging in COVRA? Op welke manier kunnen de veroorzakers van het radioactief afval wettelijk verantwoordelijk gehouden worden voor de risico’s van lage rendementen op de lange termijn en mogelijke hogere kostenramingen voor eindberging in de toekomst?
COVRA neemt het afval in eigendom over van de aanbieders, waarmee de volledige verantwoordelijkheid en daarmee gepaard gaande risico’s wordt overgenomen. Het risico van lage rendementen uit zich doordat de (toekomstige) verplichtingen op dit moment harder groeien dan de (financiële) bezittingen die COVRA heeft. De afgelopen jaren heeft COVRA door de lage rentestand onvoldoende rendement behaald om de groei van de voorzieningen bij te houden. Het verschil tussen het daadwerkelijk behaalde rendement en het doelrendement (4,3%) leidt tot een boekhoudkundig negatief «renteresultaat» dat deels wordt gecompenseerd door positieve operationele resultaten. Voor een meer uitgebreide toelichting over de werkwijze van COVRA en de financiering van de eindberging verwijs ik u graag naar de brief die de Minister van Financiën dit voorjaar mede namens mij heeft gestuurd9.
Onlangs hebben de Minister van Financiën en ik uw Kamer geïnformeerd over het voornemen om COVRA niet langer tot schatkistbankieren te verplichten en een (ingekaderd) beleggingsbeleid vast te stellen10.
Bent u bereid om het rapport van de commissie Turkenburg en de review van dat rapport door de commissie Holtkamp openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, de rapporten zijn als bijlagen bij dit antwoord gevoegd11. Bij het rapport van de Commissie Turkenburg is voor de volledigheid de aanbiedingsbrief van NRG gevoegd. Overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van de Wet openbaarheid van bestuur is een aantal passages in de brief en de rapporten weggelakt. Dit betreft met name persoonsgegevens, beoordelingen van derden die niet zijn aan te merken als milieu-informatie in de zin van artikel 19.1a van de Wet milieubeheer, detailinformatie over de aard, hoeveelheid en locatie van de radioactieve stoffen in verband met de veiligheid van de staat, en vertrouwelijke bedrijfsinformatie waaruit schade voor de betrokken bedrijven kan voortvloeien.
Het bericht ‘Kamp vindt Green Deals nuttig, maar zet financiering stop’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kamp vindt Green Deals nuttig, maar zet financiering stop»?1
Ja.
Klopt het dat u in uw brief «Groene economische groei in Nederland» (Kamerstuk 34 341, nr. 71) constateert dat Green Deals een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de doelstelling om vernieuwende initiatieven op het gebied van groene groei te genereren, die vervolgens ook tot concrete resultaten leiden en geeft u aan de aanbevelingen uit dit onderzoek te gebruiken om de Green Deal-aanpak versterkt voort te zetten?
Ja.
Wat is het effect van het wegvallen van de financiering voor de slagingskans van huidige en toekomstige Green Deals?
Van de Green Deals die tot nu toe zijn afgesloten, omvat het grootste deel geen financiële ondersteuning van de rijksoverheid. Alleen op het gebied van energie zijn verschillende deals gesloten met een financiële bijdrage van het Ministerie van Economische Zaken. In essentie is het instrument Green Deal bedoeld om een vorm van samenwerking te creëren tussen de rijksoverheid en partijen in de samenleving. De inbreng van de rijksoverheid in deze deals kan variëren, waarbij primair gedacht kan worden aan netwerkvorming, ondersteuning bij het interpreteren van regelgeving en in essentie het bieden van één actief aanspreekpunt waar partijen terecht kunnen. De slagingskans van huidige en toekomstige Green Deals zal met het wegvallen van financiële ondersteuning dus in principe niet veranderen. Het effect dat wordt verwacht is dat het type Green Deals waar financiële ondersteuning bij gevraagd wordt niet meer zullen worden gesloten, en op termijn ook niet meer zullen worden aangevraagd.
Kunt u aangeven wat het wegvallen van de financiering voor de Green Deals betekent voor opschaling van Green Deals en welke andere instrumenten hiervoor beschikbaar blijven?
Voor de opschaling van Green Deals is tot nu toe nog nooit financiële ondersteuning geboden vanuit de rijksoverheid. De inzet van een Green Deal is het stimuleren van een gewenste ontwikkeling, waarna de opschaling door de betrokken marktpartijen en maatschappelijke partijen, al dan niet in samenwerking met overheden en met behulp van het reguliere instrumentarium, verder opgepakt kan worden.
Kunt u aangeven hoe het wegvallen van de financiering voor de Green Deals bijdraagt aan het betrekken van meer bedrijven en organisaties zonder goed netwerk bij de verschillende Green Deals?
Het wegvallen van financiering zal geen invloed hebben op het betrekken van bedrijven en organisaties zonder goed netwerk, aangezien hier geen financiële ondersteuning van de rijksoverheid bij nodig is. Netwerkontwikkeling vraagt met name om capaciteit, en deze capaciteit blijft beschikbaar bij het Ministerie van Economische Zaken en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
De financiering van de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen , Gert-Jan Segers (CU), Judith Swinkels (D66), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel over de financiering van de rechtspraak in rechtsstatelijk kader? Kunt u daarbij gemotiveerd aangeven waar u zich in herkent en waarin niet?1
In hoeverre wordt op dit moment de rechterlijke en institutionele onafhankelijkheid gewaarborgd bij de totstandkoming van de begroting van de rechtspraak?
Welke betekenis geeft u aan de doelmatigheidsfactor bij het vaststellen van het budget van de rechtspraak? In hoeverre spelen deze overwegingen van doelmatigheid slechts een marginale rol bij het bepalen van de hoogte van de begroting voor het primaire proces?
Op welke manier voorziet het huidige financieringssysteem in een adequaat budget voor vernieuwing? Wat is uw reactie op de suggestie om standaard een bedrag beschikbaar te stellen voor elk nieuw project of programma? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat zijn de redenen dat extra middelen in verband met extra werklast naar aanleiding van nieuwe wetvoorstellen pas bij de eerstvolgende vaststelling van de tarieven een rol kunnen spelen?
Wat is uw reactie op de suggestie om de financiering van een hogere of lagere werklast als gevolg van nieuwe wetgeving te verbeteren door bij het aannemen van de wet door de regering en het parlement de financiering van de rechtspraak op dit punt expliciet te regelen?
Wat zijn de redenen dat u zich vanaf 2010 niet houdt aan uw eigen instroomprognoses? In hoeverre spelen hierbij overwegingen van doelmatigheid en dus de (beperkte) beschikbare middelen bij uw ministerie een rol?
Deelt u de mening dat het in strijd is met de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) indien doelmatigheidsoverwegingen een meer dan marginale rol spelen bij de vaststelling van het budget van de rechtspraak? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier gaat u uitvoering geven aan de aanbeveling van het Europees netwerk van de Raden van de rechtspraak die is opgenomen in zijn verklaring van Warschau van 3 juni 2016, namelijk dat het budget van de rechtspraak gebaseerd moet zijn op objectieve en transparante criteria?2
Welke mogelijkheden ziet u om de begroting van de rechtspraak los te trekken van de begroting van uw ministerie of het in ieder geval zo te regelen dat problemen op uw begroting geen invloed hebben op het budget van de rechtspraak?
De brief van een Nederlandse politieliaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten getiteld “Request for initiating an investigation in Thailand” in de zaak-Van Laarhoven van 14 juli 2014 |
|
Henk Krol (50PLUS), Michiel van Nispen , Joram van Klaveren (GrBvK), Liesbeth van Tongeren (GL), Marianne Thieme (PvdD), Jeroen Recourt (PvdA), Norbert Klein (Klein), Johan Houwers (Houwers), Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zonder geld ben je niets in een Thaise gevangenis»1 en de brief van een Nederlandse politieliaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten betreffende «Request for initiating an investigation in Thailand», gedateerd 14 juli 2014?
Ja.
Hoe duidt u de gang van zaken rondom het rechtshulpverzoek dat de Nederlandse autoriteiten aan de Thaise autoriteiten deden met het oog op een Nederlands strafrechtelijk onderzoek tegen Van Laarhoven, waarbij zoals u stelt in uw antwoord 6 op eerdere vragen dat «(v)oor een deel van de feiten waarop het onderzoek betrekking had, de Thaise autoriteiten [daarop] zelf tot vervolging zijn overgegaan»?2
In Nederland verricht het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek naar de heer Van Laarhoven. Dit onderzoek richt zich niet alleen op overtreding van de Opiumwet, maar ook op verdenking van witwassen, valsheid in geschrift, fiscale fraude en deelneming aan een criminele organisatie. Op 3 juni 2014 hebben de Nederlandse autoriteiten, in het kader van dit onderzoek, een rechtshulpverzoek gedaan aan de Thaise autoriteiten. Vervolgens heeft op 14 juli 2014 de Nederlandse liaison, op verzoek van de officier van justitie, in het kader van het rechtshulpverzoek een brief verzonden aan de Thaise autoriteiten. Het doel hiervan was om de uitvoering van het rechtshulpverzoek te bevorderen en te bespoedigen met het oog op de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek in Nederland. Immers, er hadden in het kader van het Nederlandse onderzoek begin juli 2014 al diverse doorzoekingen in verschillende landen plaatsgevonden. Nu de uitvoering van het rechtshulpverzoek volgens mededelingen van de Thaise autoriteiten alleen mogelijk was op grond van een eigen, zelfstandig strafrechtelijk onderzoek door Thailand, heeft de liaison hen in zijn brief van 14 juli 2014 op verzoek van de officier van justitie in overweging gegeven een eigen onderzoek te starten.
Er is niet verzocht om de aanhouding van de heer Van Laarhoven.
Voor de goede orde merk ik nogmaals op, zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 8 van 16 november 20154 en bij het antwoord op vraag 5 van 24 februari 20165, dat de bedoelde correspondentie met de Thaise autoriteiten aan de orde is gekomen in een gerechtelijke procedure, waarin achtereenvolgens de rechtbank en het gerechtshof Den Haag hebben geoordeeld dat de handelwijze van de Staat jegens de heer Van Laarhoven rechtmatig was.
Hoe verhoudt zich uw opmerking dat de Thaise autoriteiten zelf tot vervolging zijn overgegaan met de inhoud van de brief van 14 juli 2014 van liaison officier Ben Olde Engeberink met als onderwerp «Request for initiating an investigation in Thailand»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe moet uw opmerking dat de Thaise autoriteiten zelf tot vervolging zijn overgegaan, worden begrepen in het licht van de laatste alinea van die brief waarin de liaison officier vraagt: «I would therefore, Mr. Attorney General, request your kind cooperation and consideration to initiate a criminal case, conduct any relevant investigation in accordance with article 20 of the Thai Criminal Procedure Code and take all necessary proceeding against the said suspects under Thai related Laws»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt uw opmerking zich met het Thaise vonnis in de zaak Van Laarhoven, waarin eveneens wordt gesteld dat het onderzoek op Nederlands verzoek is aangevangen (zie onder meer de vertaling van het vonnis, zowel op blad 24 als blad3?
Zie antwoord vraag 2.
Realiseert u zich in het verlengde van de voorgaande vragedat het (rechtshulp)verzoek van de Nederlandse autoriteiten de directe aanleiding is geweest tot vervolging van Van Laarhoven door de Thaise autoriteiten?
Dat realiseer ik mij.
Is het gebruikelijk dat Nederlandse autoriteiten een buitenlandse autoriteit verzoeken of activeren om een strafzaak te beginnen tegen een Nederlandse onderdaan? Kunt u uitsluiten dat dit in de situatie van Van Laarhoven is gebeurd? Waarom wel of waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 6. In zijn algemeenheid is het niet ongebruikelijk dat samenwerking plaatsvindt met buitenlandse autoriteiten indien een verdachte zich in een ander land bevindt. Ware dit anders, dan zouden verdachten vervolging kunnen ontlopen door zich buiten Nederland te vestigen. Ik acht dat geen wenselijke situatie.
Vindt u dat de Nederlandse overheid een bepaalde verantwoordelijkheid draagt voor deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen onderneemt u of heeft u ondernomen om Van Laarhoven bij te staan als gevolg van deze gang van zaken?
De gang van zaken waaraan wordt gerefereerd, is in twee rechterlijke instanties rechtmatig bevonden.
Zoals te doen gebruikelijk in het geval van een in het buitenland gedetineerde Nederlander, ontvangt de heer Van Laarhoven consulaire bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Ziet u mogelijkheden de heer Van Laarhoven door middel van een tijdelijke overbrenging in het kader van het lopende strafrechtelijke onderzoek in Nederland naar Nederland te halen? Welke andere stappen kunt u ondernemen de heer Van Laarhoven terug naar Nederland te halen? Bent u, gezien het verloop van de omstandigheden zoals in de voorgaande vragen geschetst, voornemens deze stappen te ondernemen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het OM bepaalt welke instrumenten het wanneer nodig acht in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Bent u bekend met het bericht «Ophoping kernafval Petten door falende apparatuur»,1 waarin een klokkenluider zich uitspreekt over de falende apparatuur waardoor de radioactieve inhoud van de vaten nucleair afval die staan opgeslagen in Petten niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, en het bericht «De onverwachte drone-aanval op Petten»?2
Ja.
Klopt het dat de ontworpen installatie in juni 2013 is geïnstalleerd en nog nooit goed heeft gewerkt? Hoeveel is er inmiddels geïnvesteerd in deze apparatuur en hoeveel kost het als er zou worden besloten tot aanschaf van een nieuw systeem?
NRG heeft in 2012 besloten om de bestaande VINISH-installatie aan te passen en deze geschikt te maken voor het karakteriseren van hoogactief afval, alphahoudend afval en splijtstofafval. In juli 2015 leek de VINISH-installatie technisch gereed voor gebruik maar de nauwkeurigheid van de metingen voldeed nog niet aan de eisen van NRG en COVRA voor het sorteren van het radioactieve afval.
In totaal heeft NRG één a twee miljoen euro geïnvesteerd in de modernisering van de bestaande VINISH-installatie en het bouwen van een tweede VINISH-installatie.
Het is niet bekend wat de ontwikkeling en aanschaf van een nieuw systeem kost.
Kunt u aangeven of de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) op de hoogte was van het feit dat de apparatuur en de software waarmee de radioactieve inhoud van de in Petten opgeslagen vaten nucleair afval gemeten moet worden op dit moment niet voldoen aan de moderne eisen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien de ANVS hiervan op de hoogte was, hoe lang is dit reeds bij deze inspectiedienst bekend en welke actie heeft deze hierop genomen richting de exploitant van de kernreactor, de Nuclear Research and consultancy Group (NRG)?
De ANVS is sinds het voorjaar 2015 op de hoogte van het feit dat de nauwkeurigheid van de VINISH-installatie op dat moment niet voldoende was om de met COVRA afgesproken karakterisering te realiseren. De ANVS heeft maandelijks overleg met NRG over de voortgang van het project en hieruit is gebleken dat het gereedkomen van de VINSH-installatie nog niet op het kritieke tijdspad ligt van het project.
Waarom heeft u hier voorts geen melding van gemaakt in het Algemeen overleg Nucleaire veiligheid d.d. 24 mei 2016, toen door meerdere woordvoerders grote zorgen werden geuit omtrent de veiligheid van de in Petten opgeslagen vaten, de inhoud daarvan en de plannen die er zijn om te komen tot de adequate verwerking en afvoer van deze vaten, terwijl u de Kamer wel kon verzekeren dat de veiligheid van de installaties in Petten op orde is en de veiligheid van de installatie voor u de hoogste prioriteit heeft?
Ik heb niet apart melding gemaakt van de problemen met de VINISH-installatie omdat het niet optimaal functioneren van deze installatie op dit moment niet op het kritieke tijdspad ligt.
Wel heb ik op basis van de informatie van de ANVS, aangegeven dat het afval veilig is opgeslagen in de pluggenloods en dat er binnen het project geen sprake was van ontwikkelingen waardoor de veiligheid in het geding zou zijn en dat de veiligheid van de installatie voor mij de hoogste prioriteit heeft en dat deze verzekerd is.
Kunt u aangeven wat de gevolgen kunnen zijn van het niet precies kunnen meten van wat er in de vaten nucleair afval zit op de veiligheid van de opslag van nucleair afval in Petten en de plannen die er zijn om het afval op een veilige manier weg te krijgen? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom dit daar geen gevolgen voor zou hebben? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De VINISH-installatie is van belang voor de karakterisering van het afval, dat wil zeggen de vaststelling van welke radioactieve stoffen zich erin bevinden. De COVRA accepteert alleen afval als een zeer nauwkeurige karakterisering van het afval heeft plaatsgevonden. Zo lang de VINISH-installatie niet voldoende nauwkeurig functioneert, kan het afval niet afgevoerd worden naar de COVRA en blijft het veilig opgeslagen in Petten in de pluggenloods.
NRG zoekt naar een oplossing voor de gesignaleerde problemen. Voorlopig kan het meest tijdsintensieve deel van het werk doorgaan. Dit betreft het uitsorteren van het afval naar laag, laag middelactief en hoog middelactief afval in de zogenoemde hotcells. Om het tijdpad tot aan 2022 te halen is het noodzakelijk dat de problemen met de VINISH-installatie op een termijn van enkele maanden (eind 2016) worden opgelost.
Kunt u zich herinneren dat op de eerder (in het algemeen overleg) gestelde vraag over hoe de ANVS weet wat er in de vaten zit u heel precies kon antwoorden dat er sprake zou zijn van 1647 vaten historisch afval, en dat uit een audit uit 2015 was gebleken dat 500 van deze vaten mogelijk alphahoudend zijn? Zo ja, kunt u nogmaals aangeven hoe u zich er zeker van kunt stellen dat de ANVS inderdaad weet wat er precies in deze vaten zit nu blijkt dat al langer bekend was dat de apparatuur waarmee dit gemeten wordt niet betrouwbaar is? Kunt u voorts aangeven wat er nu precies in welk aantal vaten zit?
Zoals ik tijdens het debat heb aangegeven is het aantal vaten bekend (1647), en ook dat ongeveer 500 daarvan mogelijk alphahoudend afval bevatten. Deze informatie is afkomstig uit de inventarisatie die in 2012 door NRG is afgerond en waarover de ANVS beschikt. Voor deze inventarisatie is gebruik gemaakt van administratiegegevens over de herkomst van het afval en metingen met de nog niet gemoderniseerde VINISH-installatie, die voor dit doel wel de benodigde nauwkeurigheid had.
Om de precieze inhoud van de vaten vast te kunnen stellen en dus om te bepalen welke radioactieve stoffen er in de afvalvaten zitten, is sortering van het afval in de hotcells en een nauwkeurige meting noodzakelijk. De hierbij beoogde nauwkeurigheid wordt thans met de VINISH-installatie nog niet gehaald.
Nu kan dus nog niet gezegd worden wat er precies in welke vaten zit. Pas na de sortering van het afval in de hotcells en karakterisering met een goed werkende VINISH-installatie zal bekend zijn wat de inhoud is van de vaten die naar de COVRA afgevoerd worden.
Kunt u aangeven welke actie de NRG sindsdien ondernomen heeft om dit probleem zo snel mogelijk aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit bestaat deze actie en bent u van mening dat NRG adequaat en binnen een acceptabele tijdsspanne heeft gehandeld?
NRG is sinds 2013 bezig met verbeteringen en aanpassingen aan de VINISH-installatie zodat deze geschikt wordt voor de karakterisering van het afval ten behoeve van de afvoer naar de COVRA. In het RAP-maandrapport van NRG dat eind mei 2016 aan de ANVS is gestuurd, geeft NRG aan dat er momenteel prioriteit gegeven wordt aan een «goed» werkende VINISH-installatie. De status en de verbeterpunten van de VINISH-installatie worden in kaart gebracht door alle beschikbare NRG -experts.
Voor de beantwoording van de vraag of NRG adequaat heeft gehandeld verwijs ik naar het antwoord op vraag 11.
Is er wat u betreft aanvullende actie nodig van de kant van de inspectie en/of de NRG om dit probleem zo snel mogelijk aan te pakken? Zo ja, waaruit bestaat deze actie? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het project ligt bij de vergunninghouder, te weten NRG. De ANVS houdt de vinger aan de pols door maandelijks overleg en het houden van inspecties op de locatie. Tot dusver is de conclusie dat NRG binnen zijn mogelijkheden voldoende prioriteit aan dit project geeft (zie ook antwoord op vraag 11).
Deelt u de mening dat de nieuwe informatie die hierboven gevraagd wordt relevant is voor de Kamer om deze in staat te stellen een goede inschatting te kunnen maken over de vraag die in het eerdergenoemde debat voorlag, namelijk of de verwerking, opslag en de plannen die er zijn om het afval op een veilige manier weg te krijgen wel adequaat zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor zowel uw Kamer als voor mij is de nucleaire veiligheid van groot belang. Binnen het project dat nu loopt om te komen tot de afvoer van het historisch radioactief afval is het belangrijk dat dit op een zorgvuldige wijze gebeurt waarbij de veiligheid voorop staat, tegenslagen binnen het project worden opgelost en het kritieke tijdpad in de gaten wordt gehouden. Indien er ontwikkelingen zijn die een negatieve invloed hebben op de veiligheid en/of het kritieke tijdpad van het project dan zal ik uw Kamer daarover nader informeren.
Welke andere redenen zijn er volgens de NRG voor de opgelopen vertraging van de berging? Zijn deze andere redenen voorafgaand aan het debat van 24 mei 2016 richting uw ministerie gecommuniceerd door de NRG?
Voordat het afval door COVRA wordt geaccepteerd, moet dit, volgens de afspraken tussen COVRA en NRG, worden gesorteerd, gekarakteriseerd en (een deel ervan) worden voorbewerkt. Dit is een zeer complex proces dat geen voorbeelden elders op de wereld kent. Dat betekent dat er speciale apparatuur voor dient te worden ontworpen, speciale transportcontainers en een installatie waar de genoemde voorbewerking kan worden verzorgd. Een dergelijk uniek project is omgeven door vele onzekerheden waarbij een veilige uitvoering steeds voorop dient te staan. Dit is de afgelopen maanden in brieven aan uw Kamer (bijvoorbeeld Kamerstuk 25 422, nr. 126 en Kamerstuk 25 422, nr. 141) aangegeven. Tijdens het debat op 24 mei 2016 heb ik aangegeven dat het een complex project is, waarbij inderdaad de afgelopen jaren meerdere keren vertragingen zijn opgetreden, dat NRG er nu alles aandoet om de voortgang er in te houden en dat voor mij veiligheid gaat boven snelheid.
Volgens NRG heeft ook een aantal andere factoren geleid tot vertraging waardoor de datum van eind 2017 niet wordt gehaald. In het bijzonder heeft het «Return 2 Service» programma, dat eind 2013 is gestart, ingrijpende gevolgen gehad. Hierdoor werden alle nucleaire installaties van NRG tijdelijk uit bedrijf genomen om de technische staat en de veiligheidsaspecten te valideren. Het afvalscheidingsproces is als gevolg hiervan bijna 1 jaar stopgezet geweest. Daarnaast kostten onder andere de reorganisatie bij NRG, de Europese aanbestedingen, de contractovereenkomst met Belgoprocess (die de voorbewerking van een deel van het afval uitvoert) en de oplevering van de speciale Rotabel-container, meer tijd dan eerder voorzien.
Bij de goedkeuring van de nieuwe plannen van aanpak heeft de ANVS kennis genomen van deze redenen. De ANVS heeft geoordeeld dat de nieuwe plannen voldoende zijn onderbouwd, maar ook dat er nog vele onzekerheden in zitten. Aan de goedkeuring van de plannen van aanpak is daarom een aantal voorwaarden verbonden met het oog op de geconstateerde onzekerheden, de veiligheid, de financiële situatie en de overzichtelijkheid. De plannen zijn goedgekeurd tot medio 2017; daarvóór zal NRG inzicht moeten geven in de situatie.
Kunt u gespecificeerd onderbouwen hoe de NRG komt tot minimaal vijf jaar uitstel van de berging van het afval bij de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA)?
Zie antwoord op vraag 11.
Houdt de COVRA een precieze boekhouding bij van al het aangeboden kernafval, naar soort, stralingsintensiteit, afkomt, aanbieder datum van aanleveren?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de directeur van de COVRA zegt in de gegevens over 1996 en 1997 niet precies te kunnen achterhalen om welk afval het gaat en zegt dat het «waarschijnlijk» om eigen afval gaat?
Op basis van informatie uit de aanvoergegevens, heeft COVRA aan de ANVS meegedeeld dat er in 1996, en mindere mate 1997, meer afval is afgevoerd vanuit Petten naar COVRA dan gebruikelijk was. Het gaat in totaal om ruwweg een gemiddelde jaarafvoer extra vanuit NRG. Deze hogere afvoer betreft waarschijnlijk afval dat in de jaren 1993 en 1994 in Petten is ontstaan. Toen verhuisde COVRA van Petten naar Nieuwdorp in de gemeente Borsele en kon COVRA in Nieuwdorp tijdelijk geen afval aannemen. Dat afval is in de jaren daarna alsnog afgevoerd.
Dit lijkt mij een redelijke verklaring.
Welk «eigen« afval produceerde de COVRA eigenlijk?
In dit geval werd met «eigen afval» bedoeld afval dat in Petten is ontstaan, in 1993 en 1994. Zie ook antwoord op vraag 14.
Kunt u inzicht geven in de precieze hoeveelheden radioactief afval – naar herkomst, soort en datum van aanleveren – die nu aanwezig is bij de COVRA?
Jaarlijks rapporteert COVRA over de in dat jaar ontvangen en de totale hoeveelheden radioactief afval per soort. Daarnaast geeft de afvalinventaris, die uitgevoerd is ten behoeve van het nationaal programma, inzicht in de herkomst, de productie, de opgeslagen hoeveelheden en de verwachtingen naar de toekomst. Zowel de jaarrapportages als de afvalinventaris zijn verkrijgbaar via de website van COVRA(http://www.covra.nl/downloads).
Klopt het dat de lening van 82 miljoen euro (gedeeltelijk) aangewend is om de problemen bij afvalverwerking op te lossen en/of te financieren in plaats van voor het op peil houden van de productie van medische isotopen en wetenschappelijk onderzoek? Was u hiervan op de hoogte en komt hierdoor de productie van medische isotopen in gevaar?
In oktober 2014 heeft het kabinet besloten (Kamerstuk 25 422, nr. 112), na een doorrekening van de business case, om onder voorwaarden een rentedragende lening met een hoofdsom van maximaal € 82 miljoen ter beschikking te stellen aan Energieonderzoek Centrum Nederland en haar dochter de Nuclear Research and consultancy Group (hierna: ECN/NRG). Het krediet is gericht op het dekken van een tijdelijk financieel tekort bij ECN/NRG dat de continuïteit van de bedrijfsvoering van ECN/NRG, waaronder ook de productie van medische radioisotopen, in gevaar bracht. Het krediet wordt gebruikt voor de totale bedrijfsvoering van ECN/NRG waar het herstelplan voor de Hoge Flux Reactor en het opruimen van het historisch radioactief afval in Petten een integraal onderdeel van zijn. Besteding van het krediet aan het historisch radioactief afval dat in Petten ligt opgeslagen is dan ook conform de opzet van het krediet en brengt de productie van medische isotopen niet in gevaar.
Hoe wordt de lening van 82 miljoen euro terugbetaald?
De voorwaarden waaronder het krediet is verleend zijn vastgelegd in een leningsovereenkomst. Daarin is onder meer een terugbetalingschema vastgelegd waaraan minimaal voldaan dient te worden. Volgens dat terugbetalingschema start de aflossing uiterlijk medio 2018 en dient het gehele krediet inclusief rente uiterlijk medio 2023 geheel afgelost te zijn. Dat is anderhalf jaar voor afloop van de business case (tot eind 2024) die aan het krediet ten grondslag ligt.
Kunt u een financieel overzicht geven met daarin in ieder geval de hieronder staande informatie? 1. Hoeveel er inmiddels is geïnvesteerd in de overbrenging van het afval van de NRG naar de COVRA 2. Hoeveel vaten in dat verband inmiddels zijn verhuisd 3. Hoeveel geld er nog nodig is voor het afronden van deze operatie 4. Hoeveel vaten er nog moeten worden verhuisd
Het Rijk heeft in het verleden bijgedragen aan de voorziening voor de dekking van de kosten voor het afvoer van het radioactief afval in de vorm van leningen en subsidies ter hoogte van € 74,8 miljoen.
Vaten worden niet één op één naar de COVRA overgebracht. De inhoud van de vaten wordt op activiteit gesorteerd, herverpakt en gekarakteriseerd. In Petten lagen in 2013 1647 vaten waarvan er thans 210 zijn gesorteerd.
De sortering van de genoemde 210 vaten heeft geresulteerd in 36 herverpakte vaten met laag radioactief afval die van Petten naar COVRA zijn afgevoerd. De afvoer van het overige herverpakte afval is verder aangehouden in afwachting van oplossing van de problemen met de VINISH-installatie.
Overeenkomstig de raming van ECN/NRG van vorig jaar zal er voor de sortering, herverpakking, eventuele bewerking en afvoer van alle vaten uit de WSF in totaal circa 82,9 mln euro nodig zijn.
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag b zitten er thans nog 1437 ongesorteerde vaten in de pluggenloods en een aantal vaten waarin gesorteerd afval zit. Het proces van sortering en herverpaking gaat thans verder. Een deel van deze herverpakte vaten zal, nadat de VINISH-installatie is aangepast, rechtstreeks naar COVRA worden afgevoerd, de rest van de vaten zal eerst naar België gaan voor nadere bewerking.
De overbrenging van het historische afval naar de COVRA maakt deel uit van het radioactive Waste Management Program (RWMP). Het RWMP omvat naast de vaten in de pluggenloods ook nog overig afval dat dient te worden afgevoerd. Het gaat bijvoorbeeld om afval dat ontstaat bij de ontmanteling van de Lage Flux Reactor. De raming van NRG uit 2015 van de resterende kosten voor het RWMP bedroeg 109 miljoen euro. Eerder was al 17 miljoen aan dit programma uitgegeven. De totale kosten van het RWMP zijn 40% hoger dan een eerdere raming uit 2012.
Hoe de huidige raming zich verhoudt tot de oorspronkelijke begroting?
Ik onderschrijf de visie dat er op nationaal niveau overzicht dient te zijn over de aard, het proces, de risico’s en de veiligheid van (de verwerking van) radioactief afval. In Nederland is dit ook het beleid en daarom dient het radioactieve afval op een centrale plek te worden opgeslagen bij COVRA in Zeeland.
Deelt u de mening dat er in Nederland geen enkele onduidelijkheid mag bestaan over de aard, het proces, de risico’s en de veiligheid omtrent (de verwerking van) nucleair afval, te meer aangezien Nederland deze mate van helderheid ook van andere landen verwacht wanneer het gaat over hoe zij omgaan met (de verwerking van) nucleair afval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de onduidelijkheid die er is gerezen zo spoedig mogelijk weg te nemen?
De genoemde signalen zijn mij bekend. De signalen zijn en worden door de ANVS onderzocht. Daarbij heeft de ANVS in haar reguliere toezicht extra aandacht voor de veiligheidscultuur binnen NRG. Zie ook het antwoord op vraag 22.
Wat is uw reactie op het signaal van de klokkenluider dat er sprake zou zijn van een «angstcultuur» bij de NRG? Bent u op grond van deze nieuwe informatie bereid opnieuw onderzoek te doen naar de vraag of er een angstcultuur heerst bij de NRG?
Ik ben van mening dat binnen een nucleaire installatie een goede veiligheidscultuur onontbeerlijk is. In de afgelopen periode heeft de ANVS, naar aanleiding van signalen over veiligheidscultuur, inspecties uitgevoerd op dit punt en ook voor de komende tijd staan er inspecties gepland. Op verzoek van de ANVS (en conform een voorschrift in de vergunning) zal het IAEA nog dit jaar opnieuw een internationale missie in Petten uitvoeren waarbij de veiligheidscultuur een van de aandachtspunten is. Daarnaast zal er begin volgend jaar een tweede IAEA-missie zich volledig richten op de veiligheidscultuur bij NRG.
Deelt u de mening dat dit een zorgwekkend signaal is en dat ten aanzien van installaties met een dermate hoog risicogehalte er te allen tijde sprake moet zijn van een werkklimaat waarbinnen misstanden gemeld en/of andere problemen/risico’s aan de orde gesteld kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet er volgens u gebeuren om een dergelijk klimaat bij de NRG te borgen?
De structuur van de stralingshygiënische zorg van NRG wordt beschreven in het rapport Stralingshygiënische zorg NRG. Deze bestaat uit circa twaalf onafhankelijke, gekwalificeerde en gecertificeerde stralingsdeskundigen. De leiding daarvan berust bij de algemene stralingsdeskundige en zijn of haar vervanger. Zij zijn onder andere eindverantwoordelijk voor interne toestemmingen om handelingen met radioactieve stoffen te verrichten en voor het stralingshygiënisch toezicht. Omdat de vergunninghouder verantwoordelijk is voor de stralingsbeschermingseenheid is het gebruikelijk dat de genoemde functionarissen op de loonlijst van het eigen bedrijf staan. Het Besluit stralingsbescherming (Bs) bevat verschillende verplichtingen die ertoe moeten leiden dat deze dienst zich binnen het bedrijf onafhankelijk kan opstellen. Artikel 12 van het Bs geeft in het tweede lid, onder c, aan dat de stralingsbeschermingseenheid «functioneel en organisatorisch gescheiden is van productie- en technische eenheden». De algemene coördinerend stralingsdeskundige heeft een wettelijke taak om toe te zien op de naleving van de wettelijke bepalingen van de Kernenergiewet (artikel 2.4 van de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming) en heeft daartoe een rechtstreekse lijn naar de directie van NRG.
Ondanks dat de algemene coördinerend stralingsdeskundige op basis van de Kernenergiewet een eigen verantwoordelijkheid heeft en er toezicht wordt uitgevoerd door de ANVS, ben ik mij ervan bewust dat een dergelijke structuur alleen functioneert indien er sprake is van een goede veiligheidscultuur binnen een bedrijf. Daarom houdt de ANVS hierop ook zorgvuldig toezicht (zie ook beantwoording van vraag 22).
Hoe verhoudt zich bovenstaande tot het feit dat de stralingscontroleurs bij de NRG eveneens op de loonlijst staan van de NRG? Kunt u ingaan op de stelling dat dit wellicht niet bevorderlijk is voor het hierboven beschreven werkklimaat? Zo nee, waarom niet?
Beide worden gelijktijdig aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal worden aangeboden.
Kunt u deze vragen gelijktijdig met de andere reeds gestelde vragen over dit onderwerp beantwoorden?
Het strafrechtelijk onderzoek naar de ontvoering van de heer R. van Duijn |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het dossier van het strafrechtelijk onderzoek naar de ontvoering van de heer R. van Duijn? Kent u de brief1 van het College van procureurs-generaal in deze zaak? Waarom is niet al veel eerder excuses gemaakt voor het niet informeren van het betrokken slachtoffer over het verloop in de strafzaak?
Ja, ik ben bekend met deze zaak. Zoals de toenmalige Staatssecretaris van Justitie uw Kamer heeft medegedeeld (Aanhangsel 1969–1970, nr.1481) heeft de officier van justitie, hoofd van het parket Amsterdam, destijds de plaatselijke politie opdracht gegeven een onderzoek in te stellen. Daarop hebben gesprekken met dhr. Van Duijn plaatsgevonden, en zijn verschillende personen gehoord als vermoedelijke verdachten. De processen-verbaal die van het onderzoek zijn gemaakt hebben evenwel destijds naar het oordeel van het Openbaar Ministerie onvoldoende bewijsmateriaal opgeleverd om met kans op succes een vervolging in te stellen tegen een (of meer) vermoedelijke verdachte(n). Het politiële onderzoek werd destijds nog niet als definitief geëindigd beschouwd. Het is niet meer na te gaan wanneer het onderzoek wel is geëindigd. De stukken uit het strafdossier zijn inmiddels geschoond (zie ook het antwoord op vraag2. Van het College van procureurs-generaal (hierna: het College) heb ik daarnaast vernomen dat er recent onder meer een persoonlijk gesprek heeft plaatsgevonden tussen het College en de heer Van Duijn en zijn raadsman. Daarbij zijn dhr. Van Duijn namens het Openbaar Ministerie ook excuses aangeboden voor het verloop van de zaak. Het past mij niet publiekelijk over de inhoud van deze contacten nadere uitspraken te doen.
Waarom is er destijds geen strafvervolging ingesteld tegen degenen tegen wie verdenkingen bestonden wegens betrokkenheid bij de ontvoering van de heer Van Duijn? Klopt het dat een van de verdachten in de media betrokkenheid bij deze ontvoering heeft toegegeven? Zo ja, heeft het Openbaar Ministerie hierin aanleiding gezien het strafrechtelijk onderzoek, ondanks mogelijke verjaring, te heropenen? Zo nee, waarom niet? Had dit niet sowieso aanleiding moeten zijn om al op dat moment excuses aan te bieden voor het niet vervolgen van deze verdachten, zeker gezien de omstandigheid dat de heer Van Duijn destijds al de namen van de betrokkenen als dader heeft genoemd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat onder deze omstandigheden de heer Van Duijn ruimhartiger gefaciliteerd moet worden in het achterhalen van de waarheid dan een doorverwijzing naar de op hem betrekking hebbende archiefstukken? Zo ja, bent u bereid om in nauw overleg met de heer Van Duijn te onderzoeken of destijds terecht aanleiding bestond tot het staken van het strafrechtelijk onderzoek naar zijn ontvoering? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vragen 1, 2 en 4 gesteld doe ik geen uitspraken over de inhoud van de contacten tussen het Openbaar Ministerie en de heer Van Duijn. Wel kan ik u het volgende mededelen. Het betreft een zaak uit 1970 waarbij het Openbaar Ministerie conform het gestelde in de Archiefwet de stukken uit het strafdossier heeft geschoond. In 2015 zijn daarnaast door het parket Amsterdam stukken overgedragen over deze zaak aan het Noord-Hollands archief. Het College heeft de heer Van Duijn dan ook geadviseerd contact op te nemen met het Noord-Hollands archief om te bezien of het mogelijk is om ontheffing te krijgen voor inzage in de daar berustende stukken.
Deelt u de mening dat een ruimere verontschuldiging op z’n plaats is over de wijze waarop het strafrechtelijk onderzoek is verlopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Noodstroomvoorziening Borssele |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Greenpeace: noodstroomvoorziening kerncentrale deugt niet»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom er geen milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd wordt voor de huidige vergunningsaanvraag onder verwijzing naar eerdere vergunningstrajecten, terwijl bij eerdere vergunningstrajecten geen m.e.r. werd uitgevoerd in verwijzing naar toekomstige vergunningstrajecten?
Bij iedere vergunningsaanvraag die m.e.r.-beoordelingsplichtig is beoordeelt de ANVS of de aangevraagde wijzigingen tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen leiden. Bij deze beoordeling wordt er noch een voorschot genomen op eventuele toekomstige wijzigingen noch wordt er gekeken naar wijzigingen uit het verleden. Feitelijk wordt alleen gekeken naar de voorliggende aanvraag en de eventuele gevolgen van die aanvraag. De huidige vergunningsaanvraag omvat het uitvoeren van elf maatregelen die de veiligheid van de Kerncentrale Borssele verder verhogen en het reviseren (het herschrijven en herstructureren) van de vergunning met als resultaat één gestructureerde vergunning met hierin alle wijzigingen van de afgelopen jaren
De ANVS heeft geoordeeld dat bij deze voorliggende wijzigingen geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en dat het niet nodig is om hiervoor een m.e.r. uit te voeren. De ANVS heeft deze m.e.r.-beoordeling op 25 september 2015 op haar website gepubliceerd. Op 7 april jongstleden is deze m.e.r.-beoordeling samen met de ontwerpbeschikking van de vergunning voor iedereen opengesteld voor zienswijzen. Er is in landelijke en lokale dagbladen een kennisgeving geplaatst over deze ter inzage legging en de mogelijkheid om zienswijzen in te brengen(oa. de Volkskrant, PZC en Staatscourant).
Deelt u de mening dat het Internationaal Atoomagentschap als best practice voorschrijft dat een kerncentrale via twee onafhankelijke transmissielijnen verbonden is met het elektriciteitsnet? Zo nee, waarom niet en waar baseert u dit op?
Het Internationaal Atoomagentschap (IAEA) vereist een betrouwbare elektriciteitsvoorziening voor kerncentrales, het hebben van 2 aansluitingen op het elektriciteitsnet is volgens het IAEA een maatregel die hier een goede bijdrage aan kan leveren. Voor de kerncentrale Borssele is deze alternatieve netaansluiting verplicht doordat deze vastgelegd is in het veiligheidsrapport.
Is het waar dat kerncentrale Borssele in zijn vergunningsaanvraag uitgaat van de tweede netwerkaansluiting als eerste alternatieve stroomvoorziening?
Nee, er zijn meerdere opties. Bij een storing in het externe net zal wanneer de kerncentrale draait deze eerst overschakelen op eilandbedrijf en zijn eigen elektriciteitsbehoefte opwekken met de eigen generator. Bij een reguliere afschakeling of storing in de installatie zal de installatie automatisch omschakelen naar voeding vanuit het net via de starttransformatoren (1e-netaansluiting). Als deze omschakeling niet slaagt of in een onderhoudssituaties zal (handmatig) de alternatieve verbinding (2e-netaansluiting) bijgenomen worden. Daarnaast heeft de kerncentrale nog beschikking over de noodstroomvoorzieningen, 5 redundante noodstroomgeneratoren, een mobiele dieselgenerator en accu’s.
De tweede netwerkaansluiting zal in 2017 vervangen worden door een zwaardere verbinding met het 380 kV netwerk om de betrouwbaarheid nog verder te verhogen
Is het waar dat kerncentrale Borssele sinds 2015 slechts één verbinding heeft met het elektriciteitsnetwerk en zodoende de eerste alternatieve stroomvoorziening uit de vergunningsaanvraag de facto ontbreekt?
Nee, zoals in de vergunning ook vereist, heeft de kerncentrale naast haar reguliere aansluiting aan het elektriciteitsnet ook de beschikking over een alternatieve verbinding. Ik verwijs u hiervoor ook naar de kamerbrief over dit onderwerp die ik u op 23 mei jongstleden heb doen toekomen.2
Bestaat de enige noodstroomvoorziening van kerncentrale Borssele momenteel enkel uit vijf dieselgeneratoren? Zo nee, welke andere noodstroomvoorzieningen zijn er momenteel getroffen door kerncentrale Borssele?
Nee, de kerncentrale Borssele heeft de beschikking over een normale en een alternatieve netaansluiting. Pas wanneer deze beide niet beschikbaar zijn, wordt gebruik gemaakt van één of meerdere van de noodstroomvoorzieningen bestaande uit de vijf redundante noodstroomgeneratoren. Eén van deze vijf noodstroomgeneratoren is voldoende om veilig te kunnen afschakelen. Daarnaast zijn er noodaccu’s en een mobiele dieselgenerator. Als gevolg van de post-Fukushima stresstest worden er dit jaar extra aansluitpunten gerealiseerd voor aansluiting van meerdere kleine mobiele dieselgeneratoren.
Klopt het dat deze verslechterde veiligheidssituatie nog tot minstens medio 2017 voort duurt?
Er is geen sprake van een verslechterde of onwenselijke situatie. Het feit dat een verbetermaatregel in 2017 gepland is ter verbetering van de netwerkaansluiting betekent niet dat er op dit moment een onveilige situatie is. Het is een verbetermaatregel die de veiligheid nog verder zal verhogen. Tot de implementatie van deze verbetermaatregel blijft de huidige alternatieve aansluiting intact.
Delen u en de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) de mening dat dit een onwenselijke situatie is?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze is de werking geborgd van de dieselgeneratoren?
De noodstroomgeneratoren zijn opgenomen in een onderhoudsprogramma. De generatoren worden regelmatig getest. De ANVS houdt hier toezicht op.
Hoever boven de zeespiegel staan de dieselgeneratoren en betreft dit alle of slechts enkele dieselgeneratoren?
Drie van de 5 noodstroomgeneratoren zijn geschikt tot waterhoogten tot 6,7m+NAP. Twee noodstroomgeneratoren staan in gebouwen die ontworpen zijn voor waterhoogtes tot 7,3 meter+NAP. Bovenop deze ontwerpcriteria bestaan er nog marges tot 8,55 meter boven NAP (post-Fukushima stresstest). Ter referentie: de stormvloed van 1 februari 1953 bereikte 4,7m+NAP.
Deelt u de mening dat de in de vergunningaanvraag aangekondigde maatregelen een wijziging in de situatie betreft die mogelijke gevolgen kan hebben voor het milieu die middels een m.e.r. beoordeeld dient te worden? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot het Verdrag van Espoo en het Verdrag van Aarhus?
Nee, de ANVS heeft geoordeeld dat dit niet het geval is (zie ook vraag 2). Het Espoo verdrag is hier dan ook niet van toepassing. Deze beoordeling van de ANVS heeft vanaf 7 april jongstleden voor inspraak ter inzage gelegen op de website van de ANVS samen met de vergunningsaanvraag, de ontwerpbeschikking en alle daarop betrekking hebbende documenten. Er is dus voldaan aan het verdrag van Aarhus wat ondermeer betrekking heeft op inspraak van de bevolking.
Hoe verhoudt de verslechterde veiligheidssituatie zich met de afspraak uit het Borssele Convenant uit 2006 dat kerncentrale Borssele tot de 25% veiligste kerncentrales ter wereld dient te behoren om open te blijven tot 2033?
Er is geen sprake van een verslechterde veiligheidsituatie, zie antwoord vraag 7 en 8. Mijn ambtsvoorganger de Minister van Economische Zaken heeft u op 30 september 2013 het eerste rapport van de Benchmark commissie Borssele toegezonden.3 In 2018 zal de Benchmark Commissie weer rapporteren over de naleving van het Borssele Convenant.
Een kerncentrale is een zorgwekkend object voor omwonenden; op welke wijze zijn omwonenden geïnformeerd over de verslechterde veiligheidssituatie bij kerncentrale Borssele?
Zie antwoord vraag 12.
Is de dijk rond kerncentrale Borssele inmiddels verzwaard en opgehoogd?
Ja.
Is het waar dat Greenpeace en Wise een handhavingsverzoek hebben ingediend bij ANVS?
De ANVS heeft een gedetailleerd handhavingsverzoek ontvangen van Greenpeace en Wise. De ANVS zal binnen de daarvoor gestelde termijn een zorgvuldige reactie hierop geven. De ANVS ziet toe op de veiligheid van de kerncentrale in Borssele. Indien die veiligheid in het geding is, is de ANVS verplicht om handhavend op te treden.
Bent u bereid om kerncentrale Borssele stil te leggen totdat de ANVS beslist heeft over het handhavingsverzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Waarom is in de conceptvergunning sprake is van een vergunning voor onbepaalde tijd in plaats van tot 31 december 2033, zoals vastgelegd in artikel 15a van de Kernenergiewet?
Artikel 15a van de Kernenergiewet brengt tot uitdrukking dat de vergunning voor de kerncentrale Borssele met ingang van 31 december 2013 alleen vervalt voor het gedeelte van de vergunning met betrekking tot het vrijmaken van kernenergie.
De vergunning is verleend voor onbepaalde tijd om te voorkomen dat na het buitengebruik stellen van de kerncentrale op 31 december 2033 de centrale direct daarna geen vergunning meer zou hebben. Als dit wel het geval zou zijn dan zou de centrale ook opeens de veiligheidseisen en voorschriften uit de vergunning missen terwijl er tot aan de fysieke ontmanteling nog wel degelijk radioactief materiaal aanwezig is en veiligheidsystemen nodig zijn om de reactor in veilige toestand te houden. Door de vergunning voor onbepaalde tijd te verlenen wordt gegarandeerd dat tijdens de periode tussen het buiten gebruik nemen van de centrale en de feitelijke ontmanteling nog steeds alle veiligheidsmaatregelen van kracht zijn en hierop ook toezicht gehouden kan worden en er nog steeds een vergunnignhouder is die verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid.
Het gebruik van een privé-e-mailadres voor werkaangelegenheden |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u een reactie geven op het item «Minister Kamp ontving werkmail op privémail tegen de regels in»?1
Hiervoor verwijs ik u naar bovenstaande.
Welke regels zijn vastgelegd omtrent het gebruik van een privé-e-mailadres voor bewindspersonen in de Baseline Informatie Beveiliging Rijksdienst 2012 en eventuele andere regelgeving?
Voor de Rijksdienst gelden het Beveiligingsvoorschrift Rijksdienst (BVR), het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR), het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIR-BI) en de Baseline Informatievoorziening rijksoverheid (BIR). In het VIR-BI zijn regels opgenomen over de omgang met bijzondere informatie (hierna ook: gerubriceerde informatie). Bijzondere informatie is informatie waarvan kennisname door niet geautoriseerden nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen van de staat, van zijn bondgenoten of van één of meer ministeries. Het gaat dan om informatie met de rubricering Departementaal Vertrouwelijk, Staatsgeheim Confidentieel, Staatsgeheim Geheim of Staatsgeheim Zeer Geheim.
De BIR uit 2012 stelt het volgende. «Voor het doorsturen van informatie naar privémail geldt: de medewerker bepaalt dan per geval of de betreffende informatie doorgestuurd kan worden. Automatische doorzending van alle mail naar een privéadres of andere onveilige omgeving wordt dan ook niet toegestaan omdat dan niet per bericht door de medewerker beoordeeld kan worden of de informatie naar een onvoldoende veilige omgeving kan worden gestuurd.»
Zijn deze regels door u overtreden? Zo ja, met welke redenen heeft u dit gedaan?
Zoals uit de BIR volgt, is het niet zo dat het gebruik van een privé
e-mailaccount voor zakelijke e-mails niet is toegestaan. Wel moet terughoudend en bewust gebruik worden gemaakt van privé e-mailaccounts. Voor de redenen voor het gebruik van het privé e-mailaccount verwijs ik naar bovenstaande.
Hoe lang en met welke frequentie heeft u gebruik gemaakt van uw privé-e-mailadres voor werkaangelegenheden?
Hiervoor verwijs ik u naar bovenstaande.
Om wat voor e-mailverkeer ging het toen u uw privéadres gebruikte? Waarom was het gebruik van dit adres «gemakkelijker» voor u?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de e-mails ter vertrouwelijke inzage aan de Kamer ter beschikking te stellen? Zo nee, bent u bereid deze e-mails voor te leggen aan de Raad van State?
Ik heb de ADR opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de vraag of gerubriceerde informatie zoals bedoeld in het VIR-BI, op mijn privé e-mailaccount aanwezig was, en welke informatie uit welke periode het eventueel betrof. Ik informeer uw Kamer over de bevindingen van het onderzoek van de ADR.
Is de Rijksbeveiligingsambtenaar op de hoogte gesteld van het gebruik van uw privé-e-mailadres voor werkaangelegenheden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Op basis van welke verdenkingen is in de zomer van 2014 een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar computervredebreuk en op basis waarvan is tot seponering overgegaan?
Op 9 juli 2014 constateerde ik dat er e-mailberichten waren verzonden vanuit mijn privé e-mailaccount, die niet persoonlijk door mij waren verzonden. Er is vervolgens, namens mij, aangifte gedaan bij de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie van een vermoeden van computervredebreuk. Dit betreft het opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan. De politie is onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) een opsporingsonderzoek gestart, met als doelstelling vast te stellen of, en zo ja door wie, mijn privé e-mailaccount was gehackt. Het OM heeft mij laten weten dat een ongerichte phishingaanval aannemelijk was, en dat geen vervolg is gegeven aan het strafrechtelijk onderzoek, onder andere omdat er onvoldoende onderzoeksindicaties waren.
Waarom is ondanks het sepot een Bestuurlijke Rapportage geschreven en waarom is deze niet gedeeld met de Kamer?
Het Landelijk Parket van het OM en de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie hebben een bestuurlijk advies aangeboden aan de Minister van Veiligheid en Justitie om aandacht te vragen voor de risico’s van zakelijk gebruik van privé e-mail door medewerkers en bewindspersonen van ministeries in het kader van het specifiek (op dat moment nog lopend) strafrechtelijk onderzoek naar de hack van mijn privé e-mailaccount. Dergelijke interne advisering aan een beleidsverantwoordelijke bewindspersoon wordt in de regel niet gedeeld met uw Kamer.
Is er aanleiding om aan te nemen dat meerdere mensen naast uzelf beschikken over inloggegevens van uw privé-e-mailaccount?
Direct na de aangifte in juli 2014 zijn de inloggegevens van mijn privé e-mailaccount aangepast. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat andere mensen dan mijn echtgenote en ik, beschikken over de inloggegevens van het privé e-mailaccount.
Bestaat er een koppeling van uw privé-e-mailaccount en uw werk-e-mailaccount. Zo ja, op welke wijze is deze vormgegeven?
Nee.
Hoe veilig beoordeelt u de door u gebruikte privé-e-maildienst en welke verschillen bestaan er tussen de door u gebruikte e-maildienst en de door uw departement gebruikte e-maildienst?
Hiervoor verwijs ik u naar bovenstaande.
Is er op basis van wetgeving in de Verenigde Staten aanleiding om aan te nemen dat de Amerikaanse overheid beschikt over Nederlandse overheidsinformatie? Zo ja, om welke informatie uit welke perioden als bewindspersoon gaat dit? Welke posten in de regering bekleedde u tijdens die perioden?
De Amerikaanse wetgeving bevat waarborgen voor het op rechtstatelijke wijze kennisnemen van informatie. Er kan echter in zijn algemeenheid niet worden uitgesloten dat die Amerikaanse wetgeving een zodanige werking heeft dat bedrijven die een (hoofd)vestiging in de Verenigde Staten hebben verplicht kunnen worden tot het verstrekken van gegevens die door hen worden verwerkt, of waarover zij anderszins de beschikking hebben, ongeacht waar die gegevens zich bevinden. In dit specifieke geval heb ik geen aanwijzing dat een dergelijke verplichting voor mijn privé e-mailaccount is opgelegd. Het onderzoek van de ADR zal uitwijzen of gerubriceerde informatie zoals bedoeld in het VIR-BI, op mijn privé e-mailaccount aanwezig was, en welke informatie uit welke periode het eventueel betrof.
Het gebruik van de term aardbevingsschade in plaats van mijnbouwschade |
|
Jan Vos (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich het Instellingsbesluit Arbiters Aardbevingsschade en het Instellingsbesluit Commissie bijzondere situaties van 22 april jl.?1 2
Ja.
Herinnert u zich de toezegging dat u voortaan het bredere begrip mijnbouwschade zou gaan gebruiken?
In het Algemeen Overleg Energie van 20 april jl. heb ik met uw Kamer gesproken over de gehanteerde term «aardbevingsschade» in relatie tot de term «schade door beweging van de bodem». Ik heb in dat debat aangegeven dat terminologie consequent moet worden toegepast. Op 29 april jl. heb ik uw Kamer hierover een brief gestuurd (Kamerstuk 33 529 nr. 248), waarin ik heb aangegeven dat de NCG in zijn meerjarenprogramma het schadebegrip uit het Burgerlijk Wetboek volgt.
Waarom doet u dit niet? Kunt u de bovengenoemde instellingsbesluiten aanpassen aan uw eerdere toezegging?
De termen mijnbouwschade en aardbevingsschade wordt niet in de wetgeving gebruikt. In het Burgerlijk Wetboek (art. 6:177 BW) wordt gesproken over schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. Dit omvat zowel schade door aardbevingen als gevolg van gaswinning als schade door bodemdaling als gevolg van gaswinning.
Het meerjarenprogramma van de NCG gaat in op beide.
Met betrekking tot aardbevingsschade en de compensatie hiervan, heeft de NCG in zijn meerjarenprogramma voorstellen gedaan om de schadeafhandeling van de bewoners in Groningen te verbeteren. Ik heb met NAM en NCG een samenwerkingsovereenkomst gesloten om de uitvoering van de voorstellen uit het meerjarenprogramma mogelijk te maken (Kamerstuk 33 529 nr. 248).
Deze overeenkomst ziet onder andere toe op schadeafhandeling in verband met aardbevingen en de uitvoering daarvan door het Centrum Veilig Wonen (CVW). Deze afspraken gaan ook in op de Arbiter Aardbevingsschade. Er kan in de schadeafhandelingsprocedure sprake zijn van een geschil tussen bewoner en CVW over de hoogte van de compensatie voor de schade of de oorzaak van de schade. Vanuit de brede wens om laagdrempelige geschilbeslechting beschikbaar te stellen voor dit deel van de schadegevallen, dat anders niet tot een einde gebracht kan worden, is gekozen voor het instellen van een «Arbiter Aardbevingsschade».
Ik heb met NCG en NAM afgesproken welk proces moet worden doorlopen om ook bodemdaling onder het werkgebied van de NCG en de Arbiters te brengen. Dit proces is beschreven in het addendum op de eerdergenoemde samenwerkingsafspraken. De complexiteit van het probleem is dat er meerdere oorzaken kunnen zijn die bodemdaling tot gevolg hebben en dat hier meerdere partijen aangesproken kunnen worden. Voordat de Arbiter op dit punt een uitspraak kan doen, zullen al deze partijen zich moeten committeren aan de werkwijze van de Arbiter. Dit houdt in dat de NCG in gesprek is met deze mogelijk aan te spreken partijen in het geval van bodemdaling (bijvoorbeeld de waterschappen) opdat zij zich committeren aan de uitspraken van de Arbiter Aardbevingsschade. Wanneer dit het geval is, kan aanpassing van het instellingsbesluit worden overwogen.
Wat voegt de Raad van Arbiters toe aan de al bestaande Mijnraad en de Technische Commissie Bodembeweging, die ook al dergelijke adviezen geven?
De meerwaarde van de Arbiter is dat er een laagdrempelige en toegankelijke vorm van geschillenbeslechting is op het moment dat er een geschil is tussen bewoner en CVW. De arbiter richt zich specifiek op de problematiek in Groningen en doet uitspraak wanneer er sprake is van een geschil over een melding van aardbevingsschade bij het CVW. De arbiter doet ook een uitspraak over aardbevingsschade bij complexe gevallen en kan een oordeel geven over de vraag of de schade door aardbevingen is ontstaan.
Bewoners die schade aan hun woning hebben gemeld op of na 1 januari 2016 of wanneer er sprake is van complexe gevallen bij het CVW, NCG of NAM en die na een contra-expertise nog geen overeenstemming hebben bereikt met het CVW over het herstel ervan, kunnen hun geschil voorleggen aan de Arbiter. Deze doet in dat geval uitspraak over het geschil. De uitspraak is in beginsel bindend voor NAM. De bewoner kan er na uitspraak van de Arbiter eventueel voor kiezen om zijn zaak alsnog aan een rechter voor te leggen.
De Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) is een onafhankelijke commissie die adviseert over causaliteit van de schade: het verband tussen opsporing en winning van delfstoffen enerzijds en bodembeweging anderzijds. Een bewoner kan om advies te vragen aan de Tcbb. De Arbiter kan uitspraken van de Tcbb betrekken in de uitspraak. Mocht de uitspraak van de Arbiter afwijken van een advies van de Tcbb dan is de uitspraak van de Arbiter leidend.
De Mijnraad geeft advies over verlening van opsporings- en winningsvergunningen en over winningsplannen. Zij geeft geen adviezen over de schadeafhandeling. Er is daarom geen sprake van raakvlakken tussen de werkzaamheden van de Mijnraad enerzijds en van de Arbiters en Tcbb anderzijds.
Kunnen gedupeerde bewoners ook nog steeds bij die andere twee adviesraden terecht, of gaan deze raden nu verdwijnen?
De Tcbb en de Mijnraad zijn bij de Mijnbouwwet ingestelde adviescommissies met een wettelijke taak. Ik ben niet voornemens om deze instanties op te heffen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Waar is het Reglement Arbiters Aardbevingsschade in te zien, waarnaar verwezen wordt?
Het reglement is via de site van de Arbiter (www.arbiteraardbevingsschade.nl) in te zien en is aan uw Kamer toegestuurd als bijlage van de samenwerkingsafspraken van NCG met NAM (Kamerstuk 33 529, nr. 248).
Is het waar dat arbiters alleen over complexe gevallen oordelen? Zo ja, waarom is dit onderscheid gemaakt?
Nee. De Arbiters oordelen zowel over de reguliere schadegevallen die volgens het schadeprotocol door CVW behandeld zijn, als over complexe schadegevallen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Heeft iedere burger met schade zonder meer en direct toegang tot de arbiters? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het Meerjarenprogramma van de NCG, waar het instrument Arbiters Aardbevingsschade is beschreven, strekt niet verder dan het effectgebied van de gaswinning in Groningen, waardoor schadegevallen uit andere mijnbouwgebieden niet in aanmerking komen voor de Arbiter.