Het bericht ‘Laat niet artsen maar rechters oordelen over euthanasieverklaring’ |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het laten oordelen van rechters over een euthanasieverklaring?1
Ja.
Hoe vaak heeft hulp bij zelfdoding sinds 1998 plaatsgevonden bij demente patiënten? Neemt dat aantal toe?
Het aantal meldingen van euthanasie of hulp bij zelfdoding bij demente patiënten bij de Regionale toetsingscommissies euthanasie is toegenomen van 20 meldingen in de periode 2002 tot en met 2009 naar 25 in 2010, 49 in 2011 en 42 in 2012.
Wat vindt u van het voorstel om rechters in plaats van artsen te laten beslissen over de geldigheid van de euthanasieverklaring van ernstig dementerende patiënten?
Ik vind het zinvol noch wenselijk rechters te betrekken bij het beoordelen van de geldigheid van de wilsverklaring. Een voorafgaande rechterlijke toets past niet in het toetsingskader zoals dat in de Euthanasiewet is vastgelegd. Verder is het zo dat een wilsverklaring reeds rechtsgeldig is als deze is voorzien van een datum en is ondertekend door de (wilsbekwame) persoon in kwestie. Hiervoor is geen voorafgaande rechterlijke toets nodig.
De wilsverklaring wint dan ook niet aan rechtsgeldigheid wanneer deze notarieel is bekrachtigd, zoals dat wel het geval is bij een testament. Ik ben geen voorstander van het notarieel vastleggen van de wilsverklaring, omdat het onterecht de suggestie kan wekken dat de uitvoering van euthanasie daarmee zou zijn gegarandeerd. Dat is niet het geval. Euthanasie is geen recht en de arts heeft geen plicht om deze uit te voeren.
De schriftelijke wilsverklaring is een – bij voorkeur zelf opgesteld – document waarin iemand aangeeft wat hij wenst in geval hij niet meer in staat is om zijn wil te uiten. Het gaat er bijvoorbeeld om dat iemand vastlegt dat hij bij een hartstilstand niet meer gereanimeerd wil worden, of juist wel behandeld wil blijven worden in bepaalde situaties, of om een schriftelijk verzoek tot levensbeëindiging in geval van (vergevorderde) dementie. Het is van groot belang dat de wilsverklaring onderwerp van gesprek is tussen patiënt en arts. Het is aan beiden om deze regelmatig te bespreken en zo nodig te actualiseren aan de hand van de dan bestaande inzichten en gesteldheid van degene die de wilsverklaring heeft opgesteld. Indien de situatie, zoals beschreven in de wilsverklaring zich voordoet, rust op de zorgverlener (de arts) de professionele verantwoordelijkheid om de wilsverklaring in die specifieke situatie te interpreteren in het licht van de wet en de laatst besproken wil van de patiënt. Een arts is bij uitstek de aangewezen persoon om te beoordelen of de huidige situatie van de patiënt overeenkomt met de situatie die de patiënt in de wilsverklaring heeft beschreven als voor hem ondraaglijk en uitzichtloos.
Ik zie, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om het voorstel om de rechter te laten oordelen over de geldigheid van de wilsverklaring te betrekken bij de werkgroep of de rechterlijke macht hierover te consulteren.
Bent u bereid om dit voorstel te laten beoordelen door de gezamenlijke werkgroep van uw ministerie en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), welke momenteel bezig is met het opstellen van een handreiking waarmee gegeven de geldende wet- en regelgeving meer duidelijkheid op dit punt kan worden geboden? Zo ja, binnen welke termijn zal de handreiking van deze werkgroep beschikbaar komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de vergelijking van de schriftelijke wilsverklaring met een testament?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het voorstel om de wilsverklaring bij een notaris af te laten leggen en die eens in de drie jaar te laten controleren of de wil van een patiënt onveranderd is gebleven? Komt daarmee niet de laagdrempeligheid van het afgeven van een euthanasieverklaring onder druk te staan?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het haalbaar om het dilemma over de wilsverklaring weg te halen bij de arts en neer te leggen bij een andere beroepsgroep: rechters? Zo ja, bent u voornemens om de rechterlijke macht te consulteren over dit voorstel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat een Spaanse vruchtbaarheidskliniek Nederlandse paren met een kinderwens werft voor een vruchtbaarheidsbehandeling met anonieme eiceldonatie in Spanje |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending waaruit blijkt dat de Spaanse vruchtbaarheidskliniek «IVF Spain» is begonnen met het werven van Nederlandse paren met een kinderwens voor anonieme eiceldonatie?1
Ja.
Is het waar dat de kliniek een steunpunt heeft opgericht in Nederland en voorlichtingsbijeenkomsten organiseert in hotels? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waar blijkt dat uit?
De vruchtbaarheidskliniek IVF Spain heeft inderdaad een steunpunt in Nederland. Op 8 juni 2013 heeft dit steunpunt voor het eerst een informatiebijeenkomst georganiseerd. Deze bijeenkomst werd georganiseerd in samenwerking met patiëntenvereniging Freya. IVF Spain voert in Spanje uiteindelijk de verschillende vruchtbaarheidsbehandelingen uit. Het steunpunt in Nederland verstrekt alleen informatie over mogelijke behandelingen in de kliniek in Spanje. Er is dus geen sprake van een vruchtbaarheidskliniek van IVF Spain in Nederland.
Het hebben van een steunpunt in Nederland dat informatie verstrekt, is niet verboden. Dit betekent echter niet dat ik de activiteiten van het steunpunt onderschrijf, zeker omdat in dit geval reclame wordt gemaakt en informatie wordt verstrekt over activiteiten die in Nederland anders gereguleerd of zelfs verboden zijn.
Wat is uw mening over de werkwijze van deze vruchtbaarheidskliniek in Nederland? Is ook in Nederland sprake van een kliniek?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat deze kliniek aan Nederlandse wensouders de Recombine test – een genetische test die screent op 181 erfelijke aandoeningen – aanbiedt? Zo ja, wat vindt u ervan dat door deze kliniek deze genetische test als «marketingmiddel» wordt gebruikt, en als «commercieel product» aan wensouders wordt aangeboden? Bent u bekend met Nederlandse klinieken die dergelijke commerciële dragerschapstesten aanbieden?
Het is mij bekend dat IVF Spain tijdens haar eerste informatiebijeenkomst in Nederland heeft gesproken over de Recombine test. In de uitzending van Nieuwsuur is te zien dat deze wordt aangeboden vanaf € 400,–.
In Nederland is dragerschapsscreening mogelijk voor aanstaande ouders op het moment dat er een indicatie is voor een ernstige erfelijke aandoening in de familie. Daarnaast is deze screening ook mogelijk voor groepen waarvan bekend is dat bepaalde ziekten veel voorkomen. Zo is er dragerschapsscreening mogelijk voor mensen uit Volendam en voor bepaalde allochtone groepen op sikkelcelziekte. Bovendien kunnen paren die dit graag willen en bereid zijn hier zelf voor te betalen, zich laten screenen op dragerschap van cystic fibrose.
Ik deel de mening van het Erfocentrum dat er niet lichtzinnig moet worden omgegaan met genetisch testen en de hieruit verkregen informatie. We moeten voorkomen dat dragerschapsscreening een idee van absolute zekerheid geeft op het voorkomen van ernstige aandoeningen. Twee tot drie procent van de kinderen wordt geboren met een min of meer ernstige aandoening. Tachtig procent van deze drie procent had niet van te voren kunnen worden opgespoord. Dragerschapsscreening biedt dus lang niet altijd zekerheid en het is van groot belang dat wensouders zich hiervan bewust zijn. Ik zal dit ook zeker meenemen in mijn toegezegde visie over het verantwoord introduceren van deze nieuwe screeningsmogelijkheden.
Deelt u de mening dat door het aanbieden van deze dragerschapstest aan wensouders een schijnzekerheid wordt geboden, en dat zij hiermee misleid worden? Welke mogelijkheden zijn er om deze praktijken een halt toe te roepen? Welke gevolgen heeft de uitslag van deze genetische test voor wensouders?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de bezwaren van het Erfocentrum ten aanzien van de genetische test die de Spaanse vruchtbaarheidskliniek commercieel aanbiedt aan Nederlandse wensouders om ei- en zaadcellen te screenen op erfelijke aandoeningen? Welke kosten zijn er verbonden aan deze test in Spanje?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat betere en objectieve informatie over nut en noodzaak van (commerciële) screening van belang is, opdat burgers verantwoord kunnen beslissen? Zo ja, bent u dan ook van mening dat de overheid hierin een belangrijke voorlichtingsrol heeft, en het Erfocentrum in deze behoefte kan voorzien? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief «vroegopsporing en gezondheidsrisico’s» (PG/OGZ 3105018) van 1 maart 2012 heb ik aangegeven dat ik het belangrijk vind dat mensen over de voor -en nadelen van screening geïnformeerd zijn en een eigen keuze kunnen maken. De rijksoverheid heeft hierbij ook belangrijke taken die ik in de nota «Gezondheid dichtbij» heb beschreven. Daarnaast heb ik de Gezondheidsraad gevraagd mij advies uit te brengen over de kwaliteitseisen die aan «health checks» gesteld moeten worden. Dit advies ontvang ik eind 2013.
Tijdens het AO medische ethiek op 30 mei heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de overheidstaken rond voorlichting over erfelijke aandoeningen. Hier zal ik dus op terugkomen.
Op welke onderdelen is de werkwijze van deze kliniek in strijd met de Nederlandse wet- en regelgeving? Mogen Nederlandse gynaecologen samenwerken met deze kliniek door vrouwen voor te bereiden en te begeleiden op hun behandeling in Spanje?
Voor zover mij bekend is de enige activiteit die de Spaanse IVF-kliniek in Nederland verricht het verstrekken van voorlichting over de dienstverlening door deze kliniek in Spanje, met het oog op het werven van eventuele belangstellenden in Nederland. Het in Nederland aanprijzen van vruchtbaarheidsbehandelingen die uitgevoerd worden in een buiten Nederland gevestigde kliniek of het bemiddelen daarbij is volgens de Nederlandse wetgeving toegestaan.
Gynaecologen die in Nederland meewerken aan de voorbereiding op en de begeleiding van cliënten op een behandeling in Spanje werken niet conform de uitgangspunten van de beroepsgroep. De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) stelt zich zeer terughoudend op ten opzichte van samenwerking met IVF Spain. Ik vind deze terughoudendheid van de gynaecologen verstandig.
Deelt u de mening dat de vruchtbaarheidsbehandeling met anonieme eiceldonoren uit Spanje op gespannen voet staat met het afstammingsrecht, zoals dat in Nederland geldt? Zo ja, bent u bereid deze problematiek in Europees verband aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Vruchtbaarheidsbehandelingen met anonieme eiceldonoren zijn in Nederland niet toegelaten. Het kabinet is van mening dat bij de vraag of iets op Europees niveau geregeld moet worden het leidende motto is: «Europees wat Europees moet, nationaal wat nationaal kan.» Medisch-ethische vraagstukken zijn bij uitstek nationale aangelegenheden. In lijn daarmee acht ik het op Europees niveau aan de orde stellen van deze kwestie geen juiste weg.
Is het waar dat er per jaar honderd Nederlandse vrouwen naar het buitenland reizen voor eiceldonatie? Zo ja, welke redenen liggen daaraan te grondslag? Is het waar dat er in Nederland een wachtlijst is van tenminste 200 tot 300 personen voor eiceldonatie? Op welke manier kunt u er voor zorgen dat deze wachtlijst voor eiceldonatie gaat dalen?
Ik ben ervan op de hoogte dat Nederlandse vrouwen naar het buitenland reizen voor eiceldonatie. Precieze aantallen zijn echter niet bekend. Uit het rapport Evaluatie Embryowet en Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (ZonMw, september 2012) blijkt dat Nederlandse vrouwen naar het buitenland gaan vanwege de beperkte beschikbaarheid van eicellen in Nederland of als men gebruik wilt maken van een anonieme donor.
Hoeveel vrouwen in Nederland op een wachtlijst staan voor eiceldonatie is niet bekend. Eveneens is niet bekend om welke verzoeken het precies gaat. De uitzending van Nieuwsuur laat bijvoorbeeld een vrouw van 47 jaar zien, met drie kinderen, die nog een vierde kind wil.
In de eerder genoemde ZonMw evaluatie wordt aan klinieken de aanbeveling gedaan meer inspanningen te verrichten om nieuwe eicel- en zaadceldonoren te vinden. In mijn standpunt op de evaluatie van de Embryowet en de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting kom ik hierop terug.
Bent u ervan op de hoogte dat eiceldonatie aan Nederlandse wensouders in andere landen vaak leidt tot het terugplaatsen van meerdere embryo’s, en dat daarmee grote risico’s ontstaan ten aanzien van het krijgen van meerlingen, vroeggeboortes en complicaties? Zo ja, welke psychische, maatschappelijke en financiële gevolgen heeft dit, zowel voor de wensmoeder als voor de samenleving in zijn geheel?
Het is bekend dat er bij IVF behandelingen in het buitenland vaker meerdere embryo’s worden teruggeplaatst. Een meerling zwangerschap geeft een grote kans op complicaties en vroeggeboorten. De eventuele medische behandeling van zowel de moeder als de meerling, wordt vergoed vanuit het basispakket.
Is het waar dat patiëntenvereniging Freya wordt gesponsord door de Spaanse kliniek «IVF Spain»? Zo ja, welke (nadelige) gevolgen heeft deze sponsoring voor objectieve en adequate voorlichting aan wensouders met vruchtbaarheidsproblemen in Nederland?
In de Nieuwsuur uitzending geeft Freya aan dat zij wordt gesponsord door IVF Spain voor een bedrag van € 12.500,- per jaar. De patiëntenkoepel NPCF heeft in 2005 een gedragscode Fondsenwerving ontwikkeld voor patiëntenorganisaties om de onafhankelijkheid en transparantie wat betreft subsidie en financiering te waarborgen.
Veel wensouders krijgen via patiëntenorganisatie Freya informatie over vruchtbaarheidsbehandelingen. Analoog aan het beleid rondom health checks is het kunnen maken van een goed geïnformeerde keus van groot belang, ook als de uiteindelijke behandeling niet in Nederland plaatsvindt. In mijn ogen dient Freya er dan ook voor te zorgen dat hun patiënten keuzes kunnen maken op basis van juiste en adequate informatie. De Gezondheidsraad is gevraagd naar een advies over health checks en hierin is ook gevraagd naar reclame in relatie tot dergelijke checks. Als uit het advies van de Gezondheidsraad iets komt dat van invloed is op bovenstaande casus dan zal dit zeker worden meegenomen.
Het vaak niet melden van de dood van een minderjarige |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het vaak niet melden van de dood van een minderjarige?1
Ja.
Is het waar dat de meldplicht op grond van de NODO-procedure (Nader Onderzoek Doods Oorzaak minderjarigen) drie jaar geleden zonder uitgebreide voorlichting in werking is getreden? Zo ja, deelt u de mening dat deze stille invoering mogelijk een nadelig effect heeft op de naleving van genoemde meldplicht? Zo nee, welke voorlichtingsactiviteiten omtrent de invoering van de NODO-meldplicht hebben de afgelopen drie jaar plaatsgevonden?
Op 1 januari 2010 is artikel 10a lid 1 van de Wet op de lijkbezorging in werking getreden. Hierin is bepaald dat behandelend artsen, voordat zij een verklaring van overlijden afgeven, bij alle minderjarige overlijdensgevallen moeten overleggen met de dienstdoende forensisch arts over de aard en oorzaak van het overlijden. De invoering is gepaard gegaan met gezamenlijke voorlichting vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Veiligheid en Justitie richting de betreffende beroepsgroepen2.
Klopt het dat slechts 880 van de 1.711 sterfgevallen van minderjarigen in Nederland in 2010 gemeld werden aan de gemeentelijke lijkschouwer? Zo ja, hoe verklaart u dit lage meldingspercentage van 51,4 procent? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Contact met het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) levert op dat dit percentage juist is. De oorzaak van dit lage meldingspercentage in 2010 was volgens het FMG gelegen in de onbekendheid van de behandelend arts met deze wettelijke meldplicht en een gebrek aan bereidheid van artsen om minderjarige overlijdensgevallen te melden, omdat de NODO-procedure nog niet was ingevoerd.
Hoe verklaart u dat zowel het aantal overleden minderjarigen als het meldingspercentage sterk varieerden per provincie? Welke conclusie kunt u trekken op basis van het gegeven dat het merendeel (81 procent) van de meldingen afkomstig was van ziekenhuisspecialisten, 9 procent van de politie en slechts 4 procent van huisartsen?
Volgens het FMG is het meldingspercentage met name afhankelijk van de kennis van artsen hierover. Klaarblijkelijk varieerde het kennisniveau over de meldingsplicht in 2010.
Het overlijden van een minderjarige is een calamiteit. Het komt vaak voor dat vlak voor het overlijden kinderen in een ziekenhuis wordt opgenomen. Een zeer kleine groep kinderen overlijdt thuis. Als kinderen thuis plotseling overlijden komt doorgaans de politie ter plaatse. Door huisartsen worden over het algemeen alleen gevallen gemeld van verwacht overlijden thuis.
Hoe beoordeelt u de veronderstelling dat, gezien het feit dat slechts de helft van de overlijdensgevallen in 2010 werd gemeld, het aannemelijk is dat de schatting van 125 overleden minderjarigen die jaarlijks verwezen zouden worden voor de NODO-procedure een flinke onderschatting is van het werkelijke aantal NODO-gevallen per jaar?
In de eerste vier maanden na invoering van de NODO-procedure (1 oktober 2012 tot en met 31 januari 2013) zijn twintig NODO-procedures uitgevoerd. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld3, wordt per jaar uitgegaan van vijftig NODO-gevallen. Dit geeft geen aanleiding om van een flinke onderschatting te spreken.
Wat vindt u ervan dat het melden van doodgeborenen door behandelend artsen mogelijk als niet zinvol wordt ervaren omdat daarvoor enkele jaren geleden al de perinatale audit in het leven is geroepen, terwijl de NODO-meldplicht wel geldt?
Het overlijden van een kind is altijd een traumatische gebeurtenis. Daarom is het van belang een goede analyse te maken van het sterfgeval. De zogenoemde meldplicht, de NODO-procedure en de perinatale audit zijn echter verschillend van aard, doelstelling en doelgroep.
De meldplicht geldt voor alle minderjarige overlijdensgevallen. Daaronder worden verstaan:
De meldplicht is erop gericht dat behandelend artsen, voordat zij een verklaring van overlijden afgeven, moeten overleggen met de dienstdoende forensisch arts over de aard en oorzaak van het overlijden.
In bepaalde gevallen kunnen vervolgens, indien nodig, verschillende instrumenten worden ingezet om verder onderzoek te doen, zoals de perinatale audit of de NODO-procedure.
De perinatale audit richt zich op de verleende zorg waarbij ook gekeken wordt naar de doodsoorzaak. De NODO-procedure richt zich op het achterhalen van de doodsoorzaak. Bij perinatale sterfte wordt het kind niet nader onderzocht in de NODO-procedure, maar wel in de perinatale audit.
Deelt u de mening dat bij een blijvend lage meldingsgraad de NODO-procedure zijn doel mist? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen hier om te zorgen dat de wettelijke meldplicht beter zal worden nagekomen? Deelt u tevens de mening de gebrekkige nakoming mogelijk te maken heeft met de onbekendheid van de meldplicht onder artsen?
Uit het onderzoek blijkt niet dat de lage meldingsgraad blijvend is. Het meldingspercentage van 51,4% heeft alleen betrekking op 2010; het eerste jaar na inwerkingtreding van artikel 10a lid 1 van de Wet op de lijkbezorging. In overleg met beroepsverenigingen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zal de bekendheid van de meldplicht worden vergroot. Ik heb geen aanleiding te verwachten dat de meldingsgraad laag blijft.
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat gemeenten aan een lijkschouwer terugkoppelen indien een oude versie van de verklaring van overlijden wordt gebruikt of een onvolledige verklaring van overlijden is afgegeven, om te voorkomen dat, ondanks de invoering van de aangepaste verklaring van overlijden, de oude versie van de verklaring nog een tijd in omloop blijft?
In overleg met de VNG wordt extra communicatie richting ambtenaren van de Burgerlijke Stand ingezet om de aandacht te vestigen op de gewijzigde A-verklaring. Hierbij wordt aangegeven dat, zonder deze gewijzigde verklaring van overlijden, geen toestemming mag worden gegeven voor het begraven dan wel cremeren van een overleden minderjarige.
Hoe is het gesteld met de naleving van de wettelijke NODO-meldplicht in de jaren 2011 en 2012? Kunt u de Kamer daar nader over informeren?
Contact met het FMG levert op dat de naleving van de meldingsplicht beter wordt, maar dat nog niet alle minderjarige overlijdensgevallen worden gemeld. Het aantal meldingen wordt niet centraal bijgehouden. Verschillende regio’s houden het aantal meldingen zelf bij. Door invoering van de per 1 januari 2013 gewijzigde A-verklaring wordt gestreefd meer inzicht te krijgen in het aantal meldingen.
Herinnert u zich eerdere vragen over de ervaringen met Nader Onderzoek Doodsoorzaak minderjarigen (ingezonden 2 januari 2013)?2 Zo ja, hoeveel van de zestien uitgevoerde NODO-procedures in de periode 1 oktober – 31 december 2012 zijn uitgemond in justitieel onderzoek?
De NODO-procedure is op 1 oktober 2012 gestart. In de eerste vier maanden zijn twintig NODO-procedures uitgevoerd. In deze 20 gevallen betrof het een natuurlijk overlijden. Alleen als toch een vermoeden van niet-natuurlijk overlijden ontstaat gedurende de uitvoering van de NODO-procedure wordt contact opgenomen met het Openbaar Ministerie en volgt de standaardprocedure bij niet-natuurlijk overlijden, waarbij het Openbaar Ministerie bepaalt of er naast een vermoeden van een niet-natuurlijk overlijden al dan niet sprake is van een misdrijf. Dit is bij de 20 gevallen in bovengenoemde periode nog niet voorgekomen.
Hoe verhoudt de door de wetgever gewenste ruime toepassing van gedwongen obductie bij onverklaarbaar overleden minderjarigen zich tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) als er geen enkele aanwijzing is dat het overleden kind bij leven zich in een wat betreft kindermishandeling risicovolle omstandigheid heeft bevonden?
In geval van een NODO-procedure vraagt de NODO-forensisch arts toestemming aan de ouders voor een obductie (indien dit nodig wordt geacht om de doodsoorzaak te achterhalen). Als de ouders geen toestemming geven voor de obductie kan de NODO-forensisch arts vervangende toestemming vragen aan de rechter.
Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt, voor zover relevant, dat ieder het recht heeft op respect voor zijn privéleven. Het tweede lid betreft een uitzonderingsbepaling, namelijk dat inbreuk op dat recht is toegestaan voor zover5 de grond voor deze inmenging bij de wet is voorzien en6 in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Aan het eerste aspect van deze uitzonderingsgrond is voldaan door artikel 10a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging. Het tweede aspect van de uitzonderingsgrond ziet in het geval van een obductie met vervangende toestemming van de rechter op een algemeen belang, namelijk dat van het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de bescherming van de gezondheid of de goede zeden. Obductie bij onverklaarbaar overleden minderjarigen dient dit belang omdat, als er naar aanleiding van deze obductie signalen zijn van een niet-natuurlijk overlijden bijvoorbeeld als gevolg van kindermishandeling, deze aan de verantwoordelijke instanties kunnen worden doorgegeven opdat de noodzakelijke maatregelen worden genomen om eventuele andere kinderen in het gezin te beschermen.
Ook in geval van een natuurlijk overlijden waarbij de doodsoorzaak bijvoorbeeld gelegen is in een erfelijke aandoening is het ter bescherming van de gezondheid van eventuele andere kinderen in het gezin van belang om een dergelijke aandoening vast te stellen en te kennen. Zonder een obductie is het niet altijd mogelijk om dergelijke signalen boven water te kunnen krijgen. Wij menen dan ook dat deze maatregelen proportioneel zijn ten opzichte van het beoogde doel, namelijk de bescherming van derden.
Het verhuizen van asielkinderen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Ontheemd» van de Werkgroep Kind in azc (asielzoekerscentrum) over de verhuizingen van asielkinderen?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport en op de aanbevelingen die daarin worden gedaan?
In het rapport wordt de aanbeveling gedaan om gezinnen met kinderen vanaf hun aankomst in Nederland op te vangen op één vaste plek, waar zij verblijven tot aan hun terugkeer of verhuizing naar een gemeente. Mijn reactie daarop is dat het zoveel mogelijk beperken van verhuizingen van gezinnen met kinderen reeds uitgangspunt is van het beleid dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) voert. Als er verhuizingen plaatsvinden, buiten de verhuizingen die met name op eigen verzoek plaatsvinden, worden deze zoveel mogelijk tijdens de schoolvakanties uitgevoerd. Ook wordt door het COA in dat geval onderzocht of een verhuizing binnen de regio kan plaatsvinden, zodat de kinderen dezelfde school kunnen blijven bezoeken. De verhuizingen die gerelateerd zijn aan het verblijf in de centrale ontvangstlocatie, na binnenkomst in Nederland, en in de procesopvanglocaties vormen een noodzakelijk onderdeel van de asielprocedure.
De centrale ontvangstlocatie en procesopvanglocaties zijn mede bedoeld om voorlichting te krijgen van VWN, contact te hebben met de advocaat, een tbc onderzoek te plannen en te ondergaan, alsmede een medische check. De procesopvanglocaties zijn gevestigd in de nabijheid van een AC, zodat de asielzoeker niet ver hoeft te reizen, wat de snelheid van de procedure bevordert. Met het huidige aantal asielzoekerscentra is het niet haalbaar om de activiteiten die worden uitgevoerd in de procesopvanglocaties op ieder asielzoekerscentrum te laten plaatsvinden. Het is juist de concentratie van ketenpartners die het aanbod voor de asielzoeker mogelijk maakt. Dit betekent dat aan het begin van de procedure extra reisbewegingen plaatsvinden. Deze vinden echter plaats binnen een korte periode, zodat de kinderen nog niet gesetteld zijn. Het belang van een effectief verblijf in de procesopvanglocaties, met een rust- en voorbereidingstermijn en alle activiteiten die daarbij op één locatie plaatsvinden met een verblijf dichtbij de aanmeldcentra waren punten die destijds ook door de Tweede Kamer en VWN als positief werden beoordeeld. De meerwaarde voor de asielzoeker van de activiteiten die op een aantal locaties geconcentreerd worden aangeboden aan het begin van de procedure, in combinatie met de bijdrage van deze werkwijze aan een snelle procedure, wegen naar de mening van het kabinet op tegen de extra reisbeweging.
In het rapport wordt voorts de aanbeveling gedaan om alle gezinnen met kinderen op kleinschalige locaties te huisvesten. Uit eerdere informatie die ik ontving vanuit diverse NGO’s is gebleken dat hierbij de voorkeur bestaat voor het verwerven en inrichten van kleinschalige opvangvarianten die beheerd worden door particuliere, commerciële instanties. Deze vorm van opvang is echter niet aan de orde. De opvang van asielzoekers is een publieke taak die bij wet aan het COA is opgedragen. In de memorie van toelichting bij de Wet COA staat ook uitdrukkelijk vermeld dat het geen voorkeur verdient dat privaatrechtelijke organisaties met de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden worden belast. Een mogelijkheid zou kunnen zijn dat via een contractuele relatie met het COA opvang wordt verzorgd, zoals dat in geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen plaatsvindt. De opvang moet dan worden gerealiseerd conform het beleid dat het COA voert. Een dergelijke vorm van opvang zou echter een duidelijke meerwaarde, zowel inhoudelijk als financieel, moeten meebrengen. Uit de voorstellen die ik daaromtrent tot nu toe heb ontvangen is die meerwaarde mij echter niet gebleken. Ik zal hierover binnenkort met een aantal NGO’s nader van gedachten wisselen. Daarnaast wil ik benadrukken dat de opvang van het COA voldoet aan alle (internationale) regelgeving. Daarenboven zijn de afgelopen jaren diverse extra voorzieningen, veelal met Europese financiering, tot stand gebracht. Tevens wordt, in goede afstemming met onder andere Defence for Children en Unicef, gewerkt aan voorzieningen zoals een website voor kinderen, ouders en professionals en worden trainingen gegeven aan COA medewerkers om hen nog beter bekend te maken met kinderrechten.
Klopt het dat (kinderen van) asielzoekers gemiddeld een keer per jaar wisselen van asielopvang en daarmee moeten verhuizen?
Het aantal keren dat (kinderen van) asielzoekers gemiddeld per jaar wisselen van asielopvang is afhankelijk van de wijze waarop deze verhuizingen worden gemeten. Het COA heeft, in opdracht van de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, het aantal verhuizingen gemeten vanaf de aankomst in een asielzoekerscentrum evenals de verhuizingen naar een vrijheidsbeperkende locatie of gezinslocatie. In het rapport waarop deze kamervragen zijn gebaseerd, worden de verhuizingen geregistreerd vanaf de binnenkomst in de centrale ontvangstlocatie en de procesopvanglocatie. Het COA heeft deze verhuizingen niet geregistreerd omdat deze standaard deel uitmaken van de procedure en daarmee onvermijdelijk zijn. In het rapport wordt aangegeven dat, als de standaardverhuizingen niet worden meegerekend, een gezin gemiddeld een keer in de twee jaar verhuist. Indien verhuizingen naar en vanuit de gezinslocaties worden meegerekend, komt het gemiddeld aantal verhuizingen, zoals geregistreerd door het COA, neer op nagenoeg eenmaal per jaar. Dit aantal zal teruglopen nu besloten is dat gezinnen die een herhaalde aanvraag indienen niet meer naar de procesopvanglocatie hoeven te verhuizen. Ook is al eerder besloten dat gezinnen waarvan de vertrektermijn is verstreken, indien verwijdering uit de opvang zou leiden tot een humanitaire noodsituatie, niet meer via de vrijheidsbeperkende locatie in de gezinslocatie zullen worden geplaatst. Dit beperkt het aantal verhuisbewegingen.
Wat zijn de redenen die de vele verhuizingen noodzakelijk maken? Wat verklaart het exorbitant hoge aantal verhuizingen?
Verhuizingen kunnen plaatsvinden om een aantal redenen. Deze staan ook in het rapport genoemd: verhuizing op eigen verzoek van het gezin, verhuizing om procedurele redenen, verhuizing wegens sluiting van een locatie of een verhuizing wegens een opgelegde sanctie. De conclusie dat het aantal verhuizingen exorbitant hoog is, deel ik niet.
Acht u het noodzakelijk om asielzoekers in de verschillende fases van de asielprocedure steeds op andere locaties op te vangen? Zo ja, waarom? Hebben de vele verplaatsingen tevens te maken met beleid om asielzoekers niet te lang op één woonplaats te laten verblijven vanwege het risico dat zij daar geworteld raken?
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn het eerste verblijf in de centrale ontvangstlocatie en het doorbrengen van de periode in de procesopvanglocatie noodzakelijke onderdelen van de asielprocedure. Op basis van een uitspraak van de Hoge Raad hebben gezinnen met kinderen recht, indien dit nodig is om een humanitaire noodsituatie te voorkomen, op onderdak in een gezinslocatie. De verhuizingen hebben niet ten doel om worteling in een bepaalde woonplaats te voorkomen.
Deelt u de mening dat het voor kinderen van asielzoekers, die regelmatig al vluchttrauma’s hebben, extreem belastend is om in een periode die al bol staat van veranderingen en onzekerheid steeds opnieuw gedwongen de woon- en verblijfplaats te moeten verlaten?
Uit de door het COA uitgevoerde registratie over het jaar 2012, waarover uw Kamer per brief geïnformeerd zal worden, blijkt dat verreweg het grootste aantal verhuizingen plaatsvindt op eigen verzoek van het gezin. Als er sprake is van een «gedwongen» verhuizing doet het COA er alles aan om deze verhuizing tijdens een schoolvakantie te laten plaatsvinden. Tevens wordt ernaar gestreefd gezinnen met schoolgaande kinderen in dezelfde regio te huisvesten als voor de verhuizing, zodat zij dezelfde school kunnen blijven bezoeken. Dit neemt niet weg dat een verhuizing voor kinderen belastend kan zijn.
Kunt u het probleem van de vele verhuizingen plaatsen in het perspectief van kinderenrechten en daar uw oordeel over geven?
Bij de opvang van kinderen van asielzoekers wordt er in Nederland zorg voor gedragen dat er geen sprake is van strijd met (internationale) regelgeving, waaronder regelgeving met betrekking tot kinderrechten. In de beantwoording van de vragen van het lid Voordewind, waar de onderhavige vragen een aanvulling op zijn, ga ik, desgevraagd, nader in op een aantal specifieke bepalingen in het IVRK.
Erkent u, zoals deskundigen in het rapport aangeven, dat de vele verhuizingen schade en gezondheidsproblemen voor kinderen kunnen veroorzaken?
Ik acht het mogelijk dat kinderen problemen ondervinden door (een groot aantal) verhuizingen. Verhuizingen vinden in veel gevallen plaats op verzoek van ouders of doordat een gezin er, nadat het is uitgeprocedeerd, niet voor kiest om terug te keren. Om mogelijke nadelige effecten voor kinderen zoveel mogelijk te beperken hebben ouders ook een eigen verantwoordelijkheid. Om ouders daarvan zo nodig meer bewust te maken voert het COA een pilot uit met een zogenaamd «verhuisprotocol». Op basis van dit protocol wordt met ouders gesproken over de gevolgen die een verhuizing voor kinderen kan hebben, zodat ouders zoveel mogelijk maatregelen kunnen nemen om mogelijk nadelige gevolgen voor hun kinderen te voorkomen.
Kunt u aangeven of er de laatste jaren verbeteringen met betrekking tot het aantal verhuizingen van asielkinderen is gerealiseerd? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot uw reactie op een eerder rapport van de Werkgroep Kind in azs dat het aantal verhuisbewegingen zoveel mogelijk wordt geminimaliseerd en dat de vernieuwde asielprocedure ervoor zorgt dat asielzoekers zoveel mogelijk op één locatie kunnen verblijven?
Zoals reeds gesteld in het antwoord op vraag 2, draagt het COA er zorg voor dat gezinnen met kinderen zo min mogelijk verhuizen. Het beleid om stapeling van procedures zoveel mogelijk te voorkomen alsmede het verwerven van meer structurele opvanglocaties door het COA zal daar eveneens aan bijdragen. Daarenboven worden uitgeprocedeerde gezinnen waarvan de vertrektermijn is verstreken, als zij zonder het verlenen van onderdak door de Rijksoverheid in een humanitaire noodsituatie zouden terechtkomen, direct in een gezinslocatie geplaatst en niet meer eerst in een vrijheidsbeperkende locatie. Ook hoeft in geval van het indienen van een herhaald asielverzoek niet meer verhuisd te worden naar de procesopvanglocatie. Ik beschik niet over een cijfermatige vergelijking tussen de verhuiscijfers voor en na 1 januari 2012. Het registreren van verhuiscijfers met terugwerkende kracht kon in de systemen van het COA niet volledig betrouwbaar worden uitgevoerd omdat de systemen daar niet op waren ingericht. Belangrijkste is dat de cijfers en redenen van de verhuizingen die op het huidige beleid gebaseerd zijn, worden weergegeven.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) in haar monitor van de verhuisbewegingen van asielzoekers niet het totaal van alle verhuizingen per gezin meeneemt, zoals het rapport stelt? Bent u bereid dit aan te passen, zodat inzicht kan worden verkregen hoe vaak asielzoekers in totaal gemiddeld verhuizen?
Het COA registreert alle verhuizingen vanaf aankomst in een asielzoekerscentrum. Zoals hierboven aangegeven zie ik geen meerwaarde in het registreren van de standaardverhuizingen naar en vanuit de procesopvanglocaties omdat deze standaard onderdeel uitmaken van de procedure.
Bent u bereid om te zoeken naar verbeteringen om het aantal verhuizingen van asielzoekers met kinderen fors te beperken? Bent u bereid om te verkennen of het openen van kleinschalige, gezinsvriendelijke opvangvarianten, zoals in het rapport bepleit, daaraan kan bijdragen en kan worden gerealiseerd?
Uit bovenstaande beantwoording blijkt dat er diverse maatregelen zijn getroffen om het aantal verhuizingen zo beperkt mogelijk te houden. Mijn reactie op de vraag naar de wenselijkheid van kleinschalige opvangvarianten treft u aan in het antwoord op vraag 2.
De zelfmoord van een Russische politieke vluchteling in het uitzetcentrum in Rotterdam |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de zelfmoord van de Russische activist A.D. in het uitzetcentrum in Rotterdam?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het bericht «Fout IND bij detentie Dolmatov»?2
Ja.
Wat is uw reactie op deze gebeurtenis en op de zienswijze van de advocaat, die zegt dat de activist ten onrechte in een uitzetcentrum is geplaatst? Klopt het dat een week eerder nog beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag was ingesteld? Klopt het dat de activist daarmee nog niet uitzetbaar was en hij zijn beroep in Nederland mocht afwachten? Wat zijn de redenen dat hij desondanks in het uitzetcentrum is geplaatst?
Ook ik ben natuurlijk geschokt door het overlijden van de heer Dolmatov. Naar aanleiding van deze gebeurtenis heb ik de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) gevraagd een onderzoek te starten. Zie hiervoor ook mijn antwoord bij vraag 5.
Kunt u aangeven wat de criteria zijn wanneer een uitgeprocedeerde asielzoeker/vreemdeling in een uitzetcentrum wordt geplaatst? Wat is de maximale termijn van het verblijf daar? Wat is het regime in deze uitzetcentra? Welke medische voorzieningen zijn er?
Vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten en dit niet zelfstandig binnen de wettelijke termijnen hebben gedaan, kunnen, indien er gronden aanwezig zijn, in vreemdelingenbewaring worden gesteld ter fine van uitzetting. In de vreemdelingenbewaring zijn er twee groepen te onderscheiden: aan de grens geweigerde vreemdelingen en vreemdelingen die in Nederland worden aangehouden wegens onrechtmatig verblijf. Zij worden ingesloten op grond van respectievelijk artikel 6 of artikel 59 van de Vreemdelingenwet (Vw 2000). Als gevolg van de Europese Terugkeerrichtlijn geldt er in beginsel een maximale duur voor vreemdelingenbewaring van 6 maanden. Deze mag worden verlengd met 12 maanden als betrokkene niet meewerkt aan het vertrek of als de benodigde documentatie uit het land waar naartoe moet worden uitgezet op zich laat wachten. De kaders voor het regime worden, afhankelijk van de bewaringsgrond, gevormd door het Reglement Regime grenslogies of de Penitentiaire beginselenwet.
De medische zorg die aan inbewaringgestelden wordt aangeboden is gelijkwaardig aan de zorg die burgers in de vrije maatschappij op grond van de basisverzekering krijgen, behoudens de zorg die in redelijkheid uitgesteld kan worden tot het einde van de vrijheidsontneming zonder dat er gezondheidsschade optreedt.
Was de activist tijdens de behandeling van zijn asielaanvraag en in het uitzetcentrum onder medische behandeling vanwege psychische klachten? Was bekend dat hij suïcidaal was? Was hij desondanks) geschikt om in een uitzetcentrum te plaatsten? Welke afwegingen hebben bij dat oordeel een rol gespeeld?
Zoals reeds bij in het antwoord op vraag 2 vermeld, heb ik de IVenJ gevraagd om de feiten rondom het overlijden van de heer Dolmatov te onderzoeken. De bevindingen van dit onderzoek wacht ik af.
Wat is de reden dat u een onderzoek door de Inspectie Veiligheid en Justitie naar deze zaak gelast heeft? Welke aspecten van deze zaak komen in dat onderzoek aan de orde? Bent u bereid ook onafhankelijk onderzoek in te stellen naar deze zaak en daarbij alle van belang zijnde aspecten te betrekken?
De IVenJ is de toezichthouder op het terrein van veiligheid en justitie. Om die reden heb ik de Inspectie gevraagd deze zaak te onderzoeken. De onderzoeksvraag behelst: «Is zorgvuldig gehandeld door de overheid bij het in bewaring stellen van betrokkene, en gedurende de periode dat betrokkene in vreemdelingenbewaring verbleef? Dit omvat ook de handelwijze en alertheid van de verschillende ketenpartners betreffende de eerdere medische toestand van betrokkene, alsmede de overdracht van relevante informatie rondom de toestand van betrokkene tussen deze ketenpartners.»
Net als andere rijksinspecties is de IVenJ onafhankelijk in haar functioneren en oordeelsvorming.
Heeft u indicaties dat de afwijzing van de asielaanvraag en/of de plaatsing in het uitzetcentrum verband houden met de zelfmoord van de activist?
Ik wacht de bevindingen van het onderzoek door de IVenJ op dit punt af.
Wat is de reden dat de asielaanvraag is afgewezen? Houdt dit verband met de geloofwaardigheid van het asielrelaas of met de zwaarwegendheid van zijn relaas in relatie tot de toelatingsgronden?
Ik hanteer het uitgangspunt terughoudend om te gaan met het verstrekken van informatie over individuele zaken. Over de inhoud van een asielrelaas worden in zijn algemeenheid geen mededelingen gedaan, ook niet na het overlijden van de betrokken vreemdeling.
Kunt u aangeven welke bescherming het Nederlandse asielbeleid biedt ten aanzien van politieke activisten uit Rusland die oppositie voeren tegen president Poetin?
Er geldt geen bijzonder beleid ten aanzien van de Russische Federatie. Derhalve gelden dezelfde uitgangspunten zoals deze voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag en de overige internationale en Europese verplichtingen. Opposanten van de Russische overheid zullen op de gebruikelijke wijze aannemelijk moeten maken dat zij gegronde vrees voor vervolging hebben. De Nederlandse overheid zal op basis van de informatie, die over de Russische Federatie bekend is, de asielaanvraag beoordelen.
De moeilijkheden voor een in Nederland geboren kind dat afkomstig is uit Kosovo om een verblijfsvergunning te krijgen wegens het ontbreken van een paspoort |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat een enkele maanden geleden in Nederland geboren bij zijn ouders woonachtige vreemdeling slechts een verblijfsvergunning kan krijgen als er een geldig document voor grensoverschrijding wordt overgelegd, tenzij is aangetoond dat het land waarvan het kind onderdaan is, de vreemdeling daarvan niet in het bezit kan stellen?1
Ja. Het paspoortvereiste, zoals dat geldt voor reguliere verblijfsaanvragen, is hier onverkort van toepassing.
Als hoofdregel geldt dat iedere vreemdeling in het bezit moet zijn van een geldig document voor grensoverschrijding waarmee de identiteit en de nationaliteit worden vastgesteld. Daarnaast is een geldig document voor grensoverschrijding vereist om vast te kunnen stellen dat betrokken vreemdeling kan reizen en welke autoriteiten verantwoordelijk zijn in het geval van terugkeer van de vreemdeling. Deze voorwaarde geldt ook voor hier te lande geboren kinderen die verblijf wensen bij hun ouders in Nederland.
Welke ruimte heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om de vreemdeling van dit paspoortvereiste vrij te stellen?
Alleen als wordt aangetoond dat de vreemdeling door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig paspoort en dus in redelijkheid niet gevergd kan worden van betrokkene dat een paspoort wordt aangevraagd, wordt vrijstelling van het paspoortvereiste verleend.
Wanneer een ambassade of consulaat van een bepaald land in Nederland niet bevoegd is om nationale paspoorten af te geven aan onderdanen, betekent dit niet dat de vreemdeling niet in het bezit kan komen van een door de eigen autoriteiten verstrekt paspoort, noch dat niet in redelijkheid van de vreemdeling verwacht kan worden (elders) een nationaal paspoort aan te vragen.
Deelt u de mening dat het in voorkomende gevallen onredelijk en formalistisch is om aan dit vereiste vast te houden als de (in Nederland rechtmatig verblijvende) ouders uit een voormalig oorlogsland (Kosovo) komen, een in 2010 in Nederland in hetzelfde gezin geboren kind op eenvoudige aanvraag een verblijfsvergunning verstrekt werd en er grote praktische problemen ontstaan om met het kind naar het land waarvan de vreemdeling formeel onderdaan is heen en weer te reizen?
Het is niet mogelijk om voor een in Nederland geboren kind een paspoort aan te vragen bij de ambassade van Kosovo in Den Haag. Deze ambassade heeft geen volledige consulaire afdeling en is niet toegerust om paspoorten af te geven.
Het is wel mogelijk een paspoort aan te vragen bij de Kosovaarse ambassade in Brussel. Bij het (Nederlandse) ministerie van Buitenlandse Zaken kan voor het kind een tijdelijk reisdocument voor België worden aangevraagd. Om een Kosovaars paspoort te kunnen aanvragen moet het kind eerst geregistreerd worden in Kosovo. Deze geboorteregistratie kan wel plaatsvinden bij de Kosovaarse ambassade in Den Haag. Via de ambassade wordt het kind dan geregistreerd in een gemeente in Kosovo. Welke gemeente dit is, is afhankelijk van de geboorteplaats van de ouders.
De registratie van de geboorteakte van het kind is geen alternatief voor het paspoortvereiste. Immers, met deze registratie is nog niet voldaan aan het vereiste om een geldig document voor grensoverschrijding te overleggen.
Omdat de geboorteregistratie en paspoortaanvraag in Nederland respectievelijk België kan plaatsvinden, is er geen noodzaak voor de ouders om voor de verkrijging van een paspoort terug te reizen naar Kosovo.
Acht u de mededeling van de diplomatieke vertegenwoordiging van Kosovo in Nederland, gestaafd door verwijzing naar haar website waar zulks expliciet vermeld is, dat deze vertegenwoordiging niet in staat of bevoegd is een paspoort af te geven, een voldoende onderbouwing van de in het slot van de eerste vraag bedoelde uitzonderingstoestand?2
Zie antwoord vraag 3.
Kan de registratie van de geboorteakte van het kind bij de Kosovaarse ambassade niet als bewijs dienen van de Kosovaarse nationaliteit? Wat is het nut om een in Nederland pasgeboren kind naar het land van herkomst terug te sturen om een paspoort te verkrijgen en te kunnen overleggen, terwijl de ouders en de rest van het gezin in Nederland al in het bezit zijn van een verblijfsvergunning?
Zie antwoord vraag 3.
Welke garanties zijn er dat een pasgeboren kind dat met een ouder naar Kosovo reist om daar een paspoort te verkrijgen, niet onderweg, met name bij de terugreis naar Nederland, tegen grote belemmeringen oploopt wegens het ontbreken van een visum en verblijfsvergunning? Acht u dat verantwoord?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom worden in Nederland geboren kinderen van de houders van een asielvergunning van een buiten schuldvergunning of een amv (alleenstaande minderjarige vreemdeling)-vergunning wel vrijgesteld van het paspoortvereiste, terwijl in Nederland geboren kinderen van de houders van een vergunning op grond van het generaal pardon in 2007 daarvan níet vrijgesteld worden? Bent u bereid deze kinderen daarvan alsnog vrij te stellen?
Wanneer in redelijkheid niet gevergd kan worden van beide ouders dat zij zich in verbinding stellen met de eigen autoriteiten, bijvoorbeeld omdat zij op basis van een asielvergunning bescherming genieten tegen deze autoriteiten, wordt aan hun hier te lande geboren kinderen vrijstelling van het paspoortvereiste verleend. Een kind van wie beide ouders een verblijfsvergunning hebben verkregen op grond van de Regeling ter afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet, wordt eveneens vrijgesteld van het paspoortvereiste.
Wanneer ten minste een van de ouders van het kind zelf wel een paspoort heeft dan wel kan verkrijgen, is er geen reden het kind van het paspoortvereiste vrij te stellen, mits het kind de nationaliteit van die ouder bezit.
De voorgenomen uitzetting van een Oeigoerse asielzoeker naar China |
|
Khadija Arib (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een voorlopige voorziening heeft getroffen, waardoor de voor vandaag geplande uitzetting van een Oeigoerse asielzoeker naar China tijdelijk is verhinderd?1 Ziet u af van de geplande uitzetting?
Het klopt dat op 9 januari 2013 een uitzetting naar China stond gepland van een Oeigoerse asielzoeker. Op 8 januari 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de voorlopige voorziening van de betrokken vreemdeling toegewezen en bepaalt dat betrokkene niet wordt uitgezet totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist. De uitzetting is derhalve geannuleerd.
Met het oog op het belang van de privacy van de betrokken vreemdeling en gezien het feit dat zijn zaak onder de rechter is, ga ik niet verder in op deze individuele zaak.
Bent u ervan op de hoogte dat deze asielzoeker zich in Nederland actief en publiekelijk heeft ingezet voor de Oeigoerse zaak, bijvoorbeeld door zijn aanwezigheid bij het World Uyghur Congress in 2012, waarvan foto’s op het internet staan en dat daardoor groot gevaar op ernstige mensenrechtenschendingen bij terugkeer naar China ontstaat? Vindt u ook dat daarom opnieuw extra zorgvuldig naar de inhoud van dit asieldossier gekeken moet worden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid in dit geval af te zien van verdere onomkeerbare stappen totdat duidelijk is welke precieze veiligheidsrisico’s deze asielzoeker bij terugkeer in China zal lopen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat Vluchtelingenwerk Nederland en Amnesty International zich ernstige zorgen maken om zijn veiligheid bij uitzetting naar China? Klopt het dat Oeigoeren die asiel hebben aangevraagd bij terugkeer naar China een reëel risico lopen om in een gevangenis of een werkkamp terecht te komen en slachtoffer worden van ernstige mensenrechtenschendingen zoals marteling? Wat vindt u van de gezamenlijke oproep van deze mensenrechtenorganisaties om geen Oeigoerse asielzoekers naar China uit te zetten?2
Zoals bekend, maak ik bij het vaststellen van het landgebonden asielbeleid inzake herkomstlanden van asielzoekers en bij het beoordelen van individuele asielaanvragen gebruik van de ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Bij de totstandkoming van deze ambtsberichten wordt onder meer gebruik gemaakt van informatie die afkomstig is van de door u genoemde organisaties en dit wordt uitdrukkelijk vermeld. De in de ambtsberichten genoemde risico’s worden in de asielprocedure meegenomen.
Het laatste algemeen ambtsbericht China dateert van december 2012. Ik bestudeer op dit moment dit ambtsbericht en zal uw Kamer op korte termijn informeren of dit ambtsbericht voor mij aanleiding is om het beleid aan te passen. Daarbij kijk ik ook naar het beleid in andere lidstaten, waaronder Zweden.
Bent u bereid uw Zweedse collega te bevragen over het lot van twee door Zweden uitgezette Oeigoerse asielzoekers en over de achtergrond van de beslissing om voorlopig geen Oeigoeren meer vanuit Zweden naar China uit te zetten?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om opnieuw onderzoek te doen naar de veiligheidsrisico’s voor Oeigoerse asielzoekers bij uitzetting naar China en bij dit onderzoek de bij mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International en Human Rights Watch beschikbare informatie uitdrukkelijk te betrekken en hangende dit onderzoek geen Oeigoerse asielzoekers naar China uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De gevolgen van de oorlog in Syrië voor de mogelijkheden van Nederlandse statushouders om te naturaliseren en voor de gezinsleden van vluchtelingen om naar Nederland na te reizen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de brief van de toenmalige minister van Justitie waarin bekendgemaakt werd dat aan 181 Syrische vreemdelingen een verblijfsvergunning werd verstrekt omdat zij op onjuiste wijze waren gepresenteerd aan een delegatie van de Syrische overheid?1
Ja.
Is het waar dat deze mensen inmiddels vijf jaar lang in het bezit zijn van een verblijfsvergunning en zij daarmee, net als andere uit Syrië afkomstige vreemdelingen, in aanmerking kunnen komen voor naturalisatie?
Ja, in principe wel, tenzij iemand het land heeft verlaten of door omstandigheden (bijv. niet-tijdige verlenging van de verblijfsvergunning) niet aan de termijn van vijf jaar toelating en verblijf voldoet.
Hoeveel uit Syrië afkomstige vreemdelingen die in Nederland een verblijfsvergunning hebben, komen op basis van de vijf jaar termijn inmiddels in beginsel in aanmerking voor naturalisatie?
Deze informatie is niet beschikbaar. De IND legt deze gegevens niet vast. Gegevens over aaneengesloten verblijf en de huidige verblijfplaats van de vreemdeling worden niet geregistreerd.
Kunt u aangeven aan welke eisen deze uit Syrië afkomstige vreemdelingen moeten voldoen om Nederlander te worden?
Een vreemdeling die de Nederlandse nationaliteit wil verkrijgen moet minimaal vijf jaar onafgebroken en met een geldige verblijfsvergunning voor een niet-tijdelijk verblijfsdoel in Nederland verblijven. De identiteit en nationaliteit moeten worden aangetoond met een gelegaliseerde en vertaalde of van apostille voorziene geboorteakte en een geldig buitenlands reisdocument (bijv. paspoort). Daarnaast geldt als voorwaarde een inburgeringsdiploma (A2-niveau) of ander bewijs van inburgering en er mag geen sprake zijn van een inbreuk op de openbare orde. Onderdanen uit Syrië kunnen geen afstand doen van hun oorspronkelijke nationaliteit, dus geldt voor hen een uitzondering op de afstandsplicht.
Worden deze vreemdelingen vanwege de oorlog in Syrië vrijgesteld van het vereiste om een geboortebewijs en een paspoort te overleggen, omdat het te onveilig is om naar Syrië te reizen en de overheid ter plaatse buitengewoon instabiel is? Zo nee, bent u bereid in voorkomende gevallen die vrijstelling te verlenen? Zo nee, bent u bereid de criteria voor het aannemen van bewijsnood wegens het niet kunnen bemachtigen van identiteitsdocumenten voor deze Syrische vreemdelingen te versoepelen?
In de naturalisatieprocedure wordt van de verzoeker, houder van een regulier verblijfsrecht, gevraagd een gelegaliseerde geboorteakte en een buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen. Indien verzoeker stelt deze stukken niet te kunnen overleggen, dient hij aan te tonen dat hij in bewijsnood verkeert.
De beoordeling of sprake is van bewijsnood is altijd een individuele beoordeling. Voor de beoordeling van de vraag of terecht een beroep op bewijsnood wordt gedaan, gelden de richtlijnen in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Slechts in een uitzonderlijk geval kan de vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier een gegrond beroep doen op bewijsnood. De vreemdeling moet objectief en verifieerbaar aantonen dat hij/zij er alles aan gedaan heeft om aan de documenten te komen. Indien wordt aangetoond dat sprake is van bewijsnood wordt voorbijgegaan aan de voorwaarde dat moet worden beschikt over een gelegaliseerde geboorteakte en/of een geldig paspoort.
Hierbij merk ik op dat de Syrische consulaten in Europa open zijn. Onderdanen uit Syrië kunnen bij deze consulaten paspoorten aanvragen en verkrijgen. Of in Syrië geboorteakten kunnen worden verkregen, is afhankelijk van de situatie in de regio waar de betreffende akte moet worden aangevraagd. Voor het aanvragen van een geboorteakte in Syrië kan de vreemdeling eventueel een familielid, kennis of andere derde machtigen.
De legalisatieketen is onderbroken in verband met de opschorting van de werkzaamheden van de Nederlandse ambassade in Damascus. Documenten uit Syrië moeten nog steeds worden gelegaliseerd door het Syrische ministerie van Buitenlandse Zaken.
De situatie in Syrië leidt gelet op het voorgaande niet op voorhand tot de conclusie dat sprake is van bewijsnood. Bij de individuele beoordeling of sprake is van bewijsnood wordt de situatie in het land van herkomst betrokken.
Hoeveel asielzoekers uit Syrië zijn in 2011 en 2012 naar Nederland gevlucht? Hoeveel van hen hebben een asielstatus gekregen?
In 2011 hebben 1702 Syriërs in Nederland een asielaanvraag ingediend. In datzelfde jaar zijn 30 verblijfsvergunningen asiel aan Syrische vreemdelingen verleend (deze 30 zijn niet een op een te relateren aan de 170 aanvragen omdat de aanvraag en de behandeling hiervan niet altijd in hetzelfde kalenderjaar plaatsvindt). Gedurende de tweede helft van 2011 gold een besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers afkomstig uit Syrië en in deze periode zijn aan Syriërs dus geen asielvergunningen verleend. Medio 2012 liepen deze moratoria af en sindsdien worden Syrische asielaanvragen weer behandeld. Op dit moment geldt een toelatingsbeleid dat volledig recht doet aan de zorgwekkende situatie in Syrië.
Momenteel vindt conversie plaats van het oude primaire registratie- en behandelsysteem van de IND (INDIS) naar een nieuw ontwikkeld systeem (INDiGO). Vanwege deze conversie is gegevenslevering over 2012 maar beperkt mogelijk, namelijk alleen voor de belangrijkste kengetallen en alleen op een geaggregeerd niveau3. Niettemin kan ik u in algemene zin wel melden dat in vergelijking met vorig jaar sprake is van een aanzienlijke stijging van het aantal asielaanvragen door Syriërs, maar dat dit aantal nog steeds een beperkt aandeel vormt in het totale aantal asielaanvragen in Nederland.
Hoeveel gezinsleden van erkende asielzoekers hebben een aanvraag gedaan om na te reizen vanuit Syrië of een derde land zoals Turkije? Wat is de gemiddelde termijn waarbinnen deze nareisaanvragen worden afgehandeld? Herkent u de signalen dat in sommige gevallen de aanvragen om nareis van Syrische gezinsleden van vluchtelingen pas na tien maanden worden behandeld? Wat is hiervan de oorzaak?
Het aantal in 2011 afgehandelde aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die in het kader van nareis zijn ingediend door gezinsleden met de Syrische nationaliteit bedroeg tien en deze zijn ingediend bij de ambassades in Damascus, Syrië en in Beiroet, Libanon. In dat jaar zijn tevens tien mvv-adviesaanvragen, die zijn ingediend door de Syrische vreemdeling in Nederland, beoordeeld en voorzien van advies.
De gemiddelde doorlooptijd van de mvv-aanvragen van Syrische nareizigers in 2011 was 22 weken en die van de mvv-adviesaanvragen van Syrische nareizigers was gemiddeld elf weken. Er is dus geen sprake van een structurele behandelduur van tien maanden, hoewel het niet is uit te sluiten dat de behandeling in individuele gevallen langer duurt dan de gemiddelde doorlooptijd.
De behandelduur van een mvv-aanvraag wordt beïnvloed door verschillende factoren. Deze kan oplopen door het aantal nareisaanvragen dat wordt ingediend. De beoordeling van de mvv-nareisaanvragen vergt meestal meer tijd dan andere mvv-aanvragen omdat de meeste asielzoekers en hun gezinsleden niet in het bezit zijn van (goede) documenten. In die gevallen zal de feitelijke gezinsband op andere wijze moeten worden onderzocht, namelijk door middel van DNA-onderzoek en/of identificerende vragen. Dit kost vanzelfsprekend extra tijd. De nieuwe werkwijze in nareisprocedures zoals deze in de brief aan de Tweede Kamer van 16 juli 2012 bekend is gemaakt, zal naar verwachting een kortere gemiddelde behandelduur tot gevolg hebben.
De gevraagde aantallen zijn gedetailleerd van aard waardoor deze over 2012 niet leverbaar zijn gelet op de conversie.
Deelt u de mening dat door de lange behandelingsduur van de nareisaanvragen gezinnen die uit een oorlogssituatie komen een zeer lange periode van elkaar gescheiden worden en dat dit zoveel mogelijk moet worden voorkomen? Bent u zich er tevens van bewust dat deze nareizende gezinsleden tijdens de aanvraagfase, bijvoorbeeld in Turkije, niet verzekerd zijn van onderdak en andere elementaire levensbehoeften?
Uiteraard ben ik van mening dat de behandeling van nareisaanvragen zo kort mogelijk moet duren. De termijn voor het indienen van een nareisaanvraag is mede daarom gesteld op maximaal drie maanden na vergunningverlening aan de hoofdpersoon, zodat gezinshereniging zo snel mogelijk kan plaatsvinden. Zorgvuldigheid in de behandeling van nareisaanvragen is evenwel van belang, waarbij oog moet zijn voor het tegengaan van fraude. In mijn antwoord op vraag 7 heb ik toegelicht welke factoren de behandelduur onder andere beïnvloeden.
Ik ben mij ervan bewust dat sommige nareizigers – al dan niet legaal – buiten hun herkomstland verblijven. Ook hierom beoog ik de procedures zo kort mogelijk te laten duren. Er is geen regel dat bepaalde zaken voorrang krijgen, dit zou immers ten koste gaan van andere vreemdelingen die al of niet buiten hun land van herkomst – wellicht ook in een lastige positie – verkeren. In de praktijk wordt soms door bijvoorbeeld VluchtelingenWerk Nederland aandacht gevraagd voor een specifieke zaak. In die individuele gevallen waar sprake is van een bijzondere schrijnende situatie wordt waar mogelijk door de IND naar een praktische oplossing gezocht. Hierbij wordt uiteraard steeds in het oog gehouden dat de meeste nareizigers in een lastige positie (kunnen) verkeren.
Bent u bereid daarom extra prioriteit te geven aan deze nareisaanvragen en die met voorrang te behandelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid het mogelijk te maken om de nareizende gezinsleden in een eerder stadium naar Nederland te laten reizen, zodat zij korter van elkaar gescheiden zijn en zij in Nederland kunnen worden opgevangen? Zo nee, waarom niet?
Inreis op basis van een mvv is pas mogelijk als de mvv-aanvraag die door de vreemdeling is ingediend, positief is beoordeeld. Het is niet mogelijk en wenselijk om vreemdelingen toe te laten voordat deze aanvraag is beoordeeld. Immers, de mvv-procedure is bedoeld om te toetsen of de persoon in aanmerking komt voor een afgeleide asielvergunning en de vreemdeling die een mvv krijgt, kan hiermee legaal Nederland inreizen. Zou de mvv zonder beoordeling worden afgegeven, dan bestaat het risico dat de asielaanvraag in Nederland alsnog wordt afgewezen. Indien de nareiziger mét mvv inreist, kan in beginsel in ieder geval een afgeleide asielvergunning (art. 29, onder e of f Vw) worden verleend. Daarnaast is belangrijk om bij de mvv-aanvraag de persoon te identificeren. Om dezelfde reden kunnen nareizigers niet worden toegelaten voordat de hoofdpersoon een asielvergunning heeft verkregen.
Uiteraard kan een mvv-aanvraag sneller behandeld worden als de vreemdeling relevante informatie, bij voorkeur documenten, overlegt.
De oproep van Vluchtelingenwerk om te stoppen met de grensdetentie van vluchtelingen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van Vluchtelingenwerk Nederland om te stoppen met het detineren van vluchtelingen die met het vliegtuig Nederland willen binnenkomen om asiel aan te vragen?1 Wat is uw reactie hierop? Heeft u tevens kennisgenomen van de uitzending van Vrijdagmiddag Live op Radio 1 hierover?2
Ja, ik heb kennisgenomen van de mening van VluchtelingenWerk Nederland.
Nederland heeft in het kader van de Schengengrenscode de verplichting om vreemdelingen die niet aan de toegangsvoorwaarden voldoen, de toegang tot het Schengengebied te weigeren. Uit de Schengengrenscode volgt de verplichting om al het nodige te doen om te voorkomen dat vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd, alsnog toegang tot het Schengengebied verkrijgen. Dit wordt ingevuld door in beginsel aan vreemdelingen die niet voldoen aan de voorwaarden voor toegang, een vrijheidsontnemende maatregel (grensdetentiemaatregel) op te leggen indien hun terugkeer niet onmiddellijk kan worden gerealiseerd. Dat is noodzakelijk omdat wij een Europese verplichting hebben om personen die niet voldoen aan de voorwaarden niet toe te laten in het Schengengebied.
Om die reden worden vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland wordt geweigerd en die een asielaanvraag willen indienen in de gelegenheid gesteld om deze aanvraag, onder voortzetting van de grensdetentiemaatregel, in te dienen in het aanmeldcentrum Schiphol, dat sinds 1 januari 2013 onderdeel uitmaakt van het Justitieel Complex Schiphol. Aldaar wordt binnen de algemene asielprocedure beoordeeld of er direct een beslissing op de aanvraag kan worden genomen, of dat dit nader onderzoek nodig vergt. In de praktijk betekent dit, dat vreemdelingen die asiel aanvragen op Schiphol in de meeste gevallen binnen ongeveer twee weken weten of zij in Nederland mogen blijven. Wanneer nader onderzoek noodzakelijk is, dan wordt de grensdetentiemaatregel in beginsel opgeheven en wordt de vreemdeling overgeplaatst naar een (open) opvangcentrum van waaruit de asielprocedure verder wordt doorlopen. Hierop kan in enkele gevallen een uitzondering worden gemaakt. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er nader onderzoek nodig is naar de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling, wanneer er sprake is van misbruik of fraude, wanneer een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag of wanneer vermoedelijk artikel 1F Vluchtelingenverdrag zal worden tegengeworpen. In die gevallen wordt de grensdetentiemaatregel gehandhaafd en wordt de zogenaamde gesloten verlengde procedure (GVA) gevolgd. In de gevallen dat de asielaanvraag kan worden afgewezen, wordt de grensdetentiemaatregel in beginsel voortgezet tot aan het vertrek van de vreemdeling uit Nederland. Wanneer de asielaanvraag kan worden ingewilligd wordt de maatregel direct opgeheven. De maatregel wordt in beginsel ook opgeheven indien het niet mogelijk is om binnen zes weken een beslissing op de asielaanvraag te nemen.
Een ieder die asiel vraagt in Nederland vrijelijk toegang geven tot het Schengengebied, louter vanwege het doen van een asielverzoek, zou op gespannen voet staan met de verplichting onze buitengrenzen te bewaken. Tegelijkertijd is met de hiervoor beschreven asielprocedure gewaarborgd dat asielzoekers met een kansrijke asielaanvraag niet langer dan nodig aan een grensdetentiemaatregel worden onderworpen.
Is het waar dat asielzoekers die per vliegtuig naar Nederland komen meteen in detentie worden genomen? Wat is hier de reden van?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zo precies mogelijk aangeven hoeveel asielzoekers in 2012 in grensdetentie zijn geplaatst, hoeveel asielzoekers in de gesloten verlengde asielprocedure zijn geplaatst en hoeveel kinderen in 2012 in grensdetentie hebben gezeten?
In 2012 zijn door de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Zeehavenpolitie Rotterdam-Rijnmond (ZHP) 6203 vreemdelingen die asiel aanvroegen, overgedragen aan de IND nadat aan hen de toegang tot het Schengengebied was geweigerd en een vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw (grensdetentiemaatregel) was opgelegd. Ik heb u bij brief van 20 december 20124 geïnformeerd over het nieuwe beleid in zake het beperken van vreemdelingenbewaring voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. In 2012 zijn 50 minderjarige vreemdelingen in een Justitiële Jeugdinrichting geplaatst. Aan geen van deze minderjarige vreemdelingen is een grensdetentiemaatregel opgelegd. Het aantal asielzoekers dat in 2012 in de Gesloten Verlengde Asielprocedure (GVA) is geplaatst betreft 50 personen5.
Wat is de duur van de plaatsing van asielzoekers in grensdetentie, uitgesplitst naar korter dan 4 weken, langer dan 4 weken en langer dan 3 maanden?
De gemiddelde duur van de GVA-procedure in 2012 bedroeg 39 dagen. Deze gemiddelde duur is berekend vanaf de datum dat de GVA-beslissing is genomen tot aan de datum van vertrek naar de betreffende Dublin-lidstaat, het land van herkomst en/of de opheffing van de maatregel ex artikel 6 Vw. Bij nog lopende procedures is gerekend tot 31 december 2012.
Op welke gronden zijn deze asielzoekers in grensdetentie geplaatst? Wat zijn de uitkomsten van de asielaanvragen die in de gesloten verlengde asielprocedure worden gevoerd?
De asielaanvragen van deze asielzoekers zijn om de volgende redenen in de GVA-procedure behandeld6:
Aan 30 vreemdelingen is een beschikking uitgereikt in de GVA-procedure. Daarvan zijn 20 vreemdelingen verwijderd naar het land van herkomst of overgedragen aan een andere Dublin-lidstaat. 20 vreemdelingen hadden op 31 december 2012 (nog) geen beschikking gekregen in de GVA-procedure. Het merendeel van deze vreemdelingen is overgeplaatst naar een AZC in afwachting van een beslissing op de asielaanvraag.
Bent u bereid om te bezien of in het geval van grensdetentie, zeker waar het asielzoekers met kinderen betreft, voortaan te voorzien in een alternatief voor grensdetentie of een met andere asielzoekers vergelijkbare wijze van opvang? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze kunt u ervoor zorgen dat voor deze groep de grensdetentie tot hooguit een week beperkt blijft?
De achtergrond van de grensdetentie, namelijk de toegangsweigering en de Europeesrechtelijke verplichting te voorkomen dat de vreemdeling alsnog de toegang tot het Schengengebied verkrijgt, leent zich niet snel voor alternatieven. Immers, elk alternatief zal een niet-gesloten setting betreffen en houdt dus het risico in van onttrekken aan toezicht, waarmee de vreemdeling zich toegang tot Nederland verschaft, hetgeen juist moet worden voorkomen. Er vindt wel een weging plaats tussen grensbelang en het persoonlijk belang van de vreemdeling, met name in die gevallen waarin de vreemdeling stelt over alternatieve opvang te kunnen beschikken.
Desalniettemin wordt thans in het kader van het zoeken naar alternatieven voor vreemdelingenbewaring getoetst of voor de specifieke categorie van asielzoekers die in afwachting zijn van de overdracht in het kader van de Dublinverordening, er verantwoorde alternatieven beschikbaar zijn. Ik verwacht uw Kamer hierover voor het zomerreces te kunnen berichten.
Wat is uw beleid ten aanzien van de aanzien van de grensdetentie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, waar in eerdere vragen aandacht voor is gevraagd, nadat de rechtbank in een individuele zaak had geoordeeld dat dit in strijd was met artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)?3
Vrijheidsontneming van vreemdelingen die aangeven minderjarig te zijn en aan wie de toegang is geweigerd, is aan de orde tot de minderjarigheid is vastgesteld. Voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) aan wie de toegang is geweigerd aan de grens en die wel asiel aanvragen gold voorheen dat hun vrijheid werd ontnomen terwijl hun asielaanvraag werd behandeld in AC Schiphol. Mede naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2010 is deze praktijk gewijzigd. Dit betekent dat staande praktijk is dat, mits de minderjarigheid niet wordt betwijfeld, de asielaanvraag van amv niet in AC Schiphol zal worden behandeld. In die gevallen wordt de grensdetentiemaatregel direct opgeheven en wordt de aanvraag verder behandeld in het aanmeldcentrum te Den Bosch. De vrijheid van de amv wordt dan dus alleen nog gedurende hooguit enkele dagen ontnomen indien twijfel bestaat over de minderjarigheid van betrokkene. In dat geval zal een leeftijdsonderzoek worden opgestart. De vrijheidsontneming wordt dan voortgezet tot de uitkomsten van het leeftijdsonderzoek bekend is. In gevallen waarin beschermde opvang geïndiceerd is, wordt de amv vanuit AC Schiphol in de beschermde opvang geplaatst. Bij hoge uitzondering kan kortdurend voorzetting van de vrijheidsontneming op Schiphol plaatsvinden indien het COA niet direct plaats in de beschermde opvang beschikbaar heeft.
Deelt u de mening dat mensen die gevlucht zijn bij binnenkomst in Nederland niet meteen langdurig in een cel dienen te worden geplaatst? Deelt u de mening dat er geen grond bestaat om onderscheid te maken tussen asielzoekers die per vliegtuig naar ons land reizen en asielzoekers die dat over land doen?
Ik onderschrijf het belang dat asielzoekers, ook als zij aan de grens geweigerd zijn, niet langer in hun vrijheid worden beperkt dan noodzakelijk. Dat is ook reden dat bij asielzoekers waarvan wordt geconstateerd dat zij mogelijk in aanmerking komen voor asiel, meteen de bewaring wordt opgeheven. Ik streef er steeds naar bewaring zo beperkt mogelijk op te leggen en voor een zo kort mogelijke duur, maar hecht wel aan de bovenbeschreven uitgangspunten voor een goede grensbewaking van het Schengengebied.
Het onderscheid in de benadering van vreemdelingen die over land naar Nederland reizen, en zij die dat via de lucht doen, is gerechtvaardigd. Dit zijn namelijk twee verschillende situaties die een verschillende benadering rechtvaardigen. In het ene geval betreft het vreemdelingen die reeds in het Schengengebied aanwezig zijn. In het andere geval betreft het vreemdelingen die, zonder aan de voorwaarden te voldoen, toegang tot het Schengengebied wensen.
De ervaringen met Nader Onderzoek DoodsOorzaak minderjarigen (NODO-procedure) |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel over de NODO-procedure bij het overleden gehandicapte kind Jaymie?1 Wat vindt u van dit verhaal?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Het overlijden van een minderjarige is tragisch voor ouders en familie. Het is een groot verlies, waarbij de gevoelens van pijn, verdriet en ontreddering hevig moeten zijn.
Op welke wijze zijn de ouders van Jaymie ingelicht over de NODO-procedure?
Bij de beantwoording van deze en volgende vragen kan ik niet ingaan op de casuïstiek, maar zal ik in algemene zin aangeven wat het antwoord is op de vragen.
De behandelend arts informeert de ouders van een overleden kind over de komst van de NODO-forensisch arts. Aan de ouders wordt uitgelegd dat het een standaard procedure in Nederland betreft, die gevolgd wordt bij elk geval van overlijden van een minderjarige waarbij de doodsoorzaak niet duidelijk is en geen vermoeden bestaat van een niet natuurlijke dood.
Wanneer de NODO-forensisch arts na een eerste schouw, in overleg met de NODO-kinderarts beslist om de NODO-procedure te starten, informeert hij de ouders uitgebreid over de verschillende aspecten van het onderzoek en de stappen die worden doorlopen:
Hoe kan een NODO-procedure worden gestart in een situatie waarbij een kind ernstig gehandicapt was en eerder in een ziekenhuis is opgenomen?
De NODO-procedure is gericht op het achterhalen en registreren van de doodsoorzaak bij overleden minderjarigen in die gevallen waarin er in eerste instantie geen overtuigende verklaring voor het overlijden wordt gevonden en geen vermoeden bestaat van een niet-natuurlijke dood.
Na de schouw neemt de behandelend arts bij alle minderjarige overlijdensgevallen direct contact op met de dienstdoende forensisch arts. De behandelend arts deelt achtergrondinformatie en schouwgegevens met de forensisch arts. Nagegaan wordt of het overlijden van het kind overtuigend te verklaren is uit de ziektegeschiedenis van het kind en of het overlijden verwacht werd. In samenspraak komen de behandelend arts en dienstdoende forensisch arts vervolgens tot één van de volgende conclusies:
Alleen wanneer tijdens telefonisch overleg met de dienstdoende forensisch arts blijkt dat de doodsoorzaak niet (voldoende) duidelijk is én er geen aanwijzingen zijn voor een niet-natuurlijk overlijden, wordt door de dienstdoende forensisch arts de NODO-forensisch arts ingeschakeld.
De NODO-forensisch arts overlegt met de NODO-kinderarts op basis van een eerste schouw of nader onderzoek naar de doodsoorzaak in gang moet worden gezet. Wanneer de NODO-forensisch arts en NODO-kinderarts gezamenlijk besluiten dat een overleden kind binnen de NODO-criteria valt, wordt het kind nader onderzocht in het kader van de NODO-procedure.
Deelt u de mening dat wanneer sprake is van een ernstige ziekte en een kind als gevolg daarvan is komen te overlijden, er altijd een medisch dossier aan ten grondslag ligt en dat een NODO-procedure inclusief obductie overbodig is? Deelt u de mening dat onnodige obductie tot traumatische ervaringen kan leiden bij de nabestaanden? Zo ja, hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaat er een richtlijn voor hoe te handelen bij het overlijden van minderjarigen als gevolg van ernstige ziekte?
Nee. Er is geen specifieke richtlijn voor overleden minderjarigen met ernstig onderliggend lijden (vooraf bekend). Wel is er een richtlijn lijkschouw en zijn er door de beroepsgroep criteria opgesteld met betrekking tot de NODO-procedure. Dit betreffen criteria voor natuurlijk overlijden, niet-natuurlijk overlijden en onverklaard overlijden.
Welke aanloopproblemen kent de NODO-procedure tot nu toe met betrekking tot de vorm en werkwijze?
De NODO-procedure is op 1 oktober 2012 landelijk ingevoerd. Gezien de gevoeligheid en complexiteit van het onderwerp is aangevangen met een startfase. Deze startfase heeft een looptijd van 1 oktober 2012 tot 1 oktober 2013 en wordt begeleid door een evaluatieonderzoek. Daarna zal op basis van de uitkomsten van het evaluatieonderzoek een beslissing worden genomen over het vervolg.
In de periode 1 oktober-31 december 2012 zijn 16 NODO-procedures uitgevoerd.
Hoeveel NODO-procedures zijn tot nu toe gestart en in welke situaties? Bent u bereid de NODO-procedure te evalueren? Zo ja, wanneer?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat er maar twee NODO-ziekenhuizen zijn in heel Nederland namelijk het UMC (Utrecht) en het AMC (Amsterdam) die afwisselend een hele week dienst hebben? Wat betekent dit voor de overleden kinderen uit het hele land die naar Utrecht of Amsterdam moeten worden overgebracht? Wat betekent het voor de ouders dat zij vaak er vanaf moeten zien om mee te gaan naar het NODO-centrum? Hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Op basis van inhoudelijke en financiële overwegingen zijn, in overleg met de betrokken medische instellingen, twee NODO-centra ingericht. Hierover heb ik uw Kamer per brief2 van 4 september 2012 geïnformeerd.
Per jaar wordt uitgegaan van vijftig NODO-gevallen. De betrokken ziekenhuizen hebben nadrukkelijk naar voren gebracht dat om de expertise te waarborgen en de NODO-procedure op zorgvuldige wijze uit te voeren er beter twee NODO-centra kunnen worden ingericht. Bij een gemiddeld laag aantal NODO-gevallen per centrum, is het niet mogelijk de noodzakelijke expertise op te bouwen.
Ook uit het oogpunt van kostenefficiëntie zijn twee NODO-centra ingericht. Uit onderzoek naar de kosten van de NODO-procedure is gebleken dat bij de uitvoering van de NODO-procedure de bereikbaarheidsdiensten van kinderartsen, radiologen en pathologen de grootste kostenposten zijn. Door de NODO-procedure in twee centra uit te voeren liggen de kosten veel lager dan bij 4 of 5 centra.
Het inrichten van twee NODO-centra kan voor ouders betekenen dat zij met hun overleden kind langer moeten reizen naar het NODO-centrum. Wij realiseren ons dat het meereizen een extra belasting voor de ouders oplevert. Om te voorkomen dat ouders afzien van meereizen zijn in de subsidiëring van de NODO-centra daarom de reis- en het verblijfkosten van ouders en hun overleden kind meegenomen. De centra organiseren en bekostigen de reis en het verblijf.
Ik acht het van groot belang dat de NODO-procedure op zorgvuldige en efficiënte wijze wordt uitgevoerd. Ook voor de ouders is het van belang dat op zorgvuldige wijze het overlijden van hun kind verklaard kan worden.
Van belang bij dit alles is een goede en zorgvuldige communicatie met de ouders. In de procedure wordt hieraan dan ook de nodige aandacht besteed.
Is het waar dat ouders vaak weinig voor de NODO-procedure voelen? Wat zijn de redenen hiervan?
De ervaringen van ouders worden waar mogelijk bij het evaluatieonderzoek van de startfase van het NODO-procedure meegenomen. Gezien de korte looptijd van de startfase is er op dit moment nog onvoldoende inzicht in de ervaringen van ouders.
Is het waar dat er op dit moment te veel NODO-forensisch artsen zijn die weinig ervaring hebben met overleden kinderen? Deelt u de mening dat het nodig is een kleine goed opgeleide groep NODO-forensisch artsen te hebben dan te veel die weinig ervaring hebben?
Er zijn in Nederland ruim 300 geregistreerde forensisch artsen. Om de NODO-procedure goed uit te kunnen voeren zijn in vijf regionale GGD samenwerkingsverbanden 5 tot 8 NODO-forensisch artsen opgeleid. Dit aantal is nodig voor een goede bereikbaarheids- en beschikbaarheidsregeling van forensisch geneeskundigen over het gehele land.
De NODO-forensisch artsen zijn goed opgeleid. Alle opgeleide artsen hebben een uitgebreide forensische ervaring. De meeste NODO-forensisch artsen hebben daarnaast ruime ervaring in de jeugdgezondheidszorg, kindergeneeskunde of een combinatie van beide vakken. Die combinatie van ervaring, kennis en scholing moet voldoende zijn om op te treden als NODO forensisch arts.
Is het waar dat de NODO-opleiding van twee dagen door het Nederlands Forensische Instituut (NFI) is opgezet en georganiseerd? Zo ja, hoe kan dit als het NFI geen opleidingsinstituut is en geen lijkschouwers en kinderartsen in dienst heeft?
Het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft het NFI verzocht om in nauw overleg met het werkveld de NODO scholing voor forensisch artsen te ontwikkelen. Aanvullend zijn ook kinderartsen en pathologen geschoold inzake de NODO-procedure. Het NFI is hiertoe de samenwerking aangegaan met de SHK (Stichting Spoedeisende Hulp bij Kinderen) en de NSPOH (Netherlands School of Public and Occupational Health). De SHK organiseert onder meer trainingen voor kinderartsen over kindermishandeling. De NSPOH organiseert onder meer de opleiding tot forensisch arts. Het NFI verzorgt lessen over onder meer letselherkenning bij kindermishandeling en lijkschouw en organiseert cursussen voor onder andere huisartsen, kinderartsen en forensisch artsen.
Gezamenlijk hebben deze drie organisaties de tweedaagse NODO scholing voor forensisch artsen, kinderartsen en pathologen ontwikkeld en georganiseerd, met inschakeling van vertegenwoordigers van het FMG (Forensisch Medisch Genootschap), de NVK (Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde) en GGD Nederland Vakgroep Forensische Geneeskunde. De ingezette docenten zijn allen gekwalificeerd en deskundig op de onderdelen waarop ze ingezet zijn in het onderwijs en werken bij GGD-en (forensisch artsen), Academische Ziekenhuizen (kinderartsen, kinderradioloog) en het NFI (forensisch artsen pediatrie, kinderpatholoog).
Bij het NFI zijn meerdere forensisch artsen werkzaam die jarenlange ervaring hebben met lijkschouw en er werken forensisch artsen met als specialisatie pediatrie. Daarnaast beschikt het NFI over 2 forensisch kinderpathologen.
De opleidingen zijn geaccrediteerd en voldoen derhalve aan de daarvoor vereiste kwaliteitsnormen.
Klopt het dat de NODO-procedure vaak heel lang duurt, namelijk 24 uur onafgebroken, en een groot beslag legt op de dienstdoende NODO-artsen?
Het NODO-onderzoek wordt zo snel mogelijk wordt afgerond, bij voorkeur binnen 24 uur, maar uiterlijk binnen drie dagen.
Deelt u de mening dat de doelstelling van de NODO-procedure altijd is geweest het verklaren van de doodsoorzaak bij minderjarigen die plotseling en onverwacht zijn overleden en die tevoren gezond waren? Zo ja, wilt u ervoor zorgen dat deze doelstelling ook in de praktijk wordt toegepast?
De NODO-procedure is gericht op het achterhalen en registreren van de doodsoorzaak bij overleden minderjarigen in die gevallen waarin er in eerste instantie geen overtuigende verklaring voor het overlijden kan worden gevonden en geen vermoeden bestaat van een niet-natuurlijke dood. Dit gebeurt door middel van een neutraal nader onderzoek. Door het achterhalen van de doodsoorzaak en het in kaart brengen van de omstandigheden en factoren die de dood tot gevolg hebben gehad, is het mogelijk een gefundeerde conclusie te trekken over de aard van het overlijden: een natuurlijke dan wel niet-natuurlijke dood. De NODO-procedure heeft een neutraal, niet-justitieel karakter.
Het bericht dat de Haarlemse vreemdelingenpolitie een Ghanese tuinman, enkel op grond van zijn huidskleur heeft, opgepakt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Politie blijft jagen op donkere huidskleur»?1
Ja.
Klopt dit bericht en wat is uw reactie daarop?
Het bericht in het Haarlems Dagblad is onjuist. Het suggereert dat de tuinman zou zijn opgepakt wegens zijn huidskleur. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, noch uit de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage betreffende het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel, blijkt dat de tuinman vanwege zijn huidskleur is gecontroleerd.
Wat zijn criteria waaraan moet worden voldaan voordat de Vreemdelingenpolitie iemand op verdenking van illegaal verblijf staande kan houden?
Artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000 geeft aan dat de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd zijn, hetzij op grond van feiten of omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
Deelt u de mening dat enkel de huidskleur als criterium volstrekt onvoldoende is en dat het een discriminerende actie betreft als toch enkel daarop wordt afgegaan?
Huidskleur alleen levert geen naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf op. Ik deel die mening.
Kunt u bij benadering aangeven hoe vaak de laatste 5 jaar staandehoudingen hebben plaatsgevonden die enkel gebaseerd zijn op huidskleur, en waarbij de rechter achteraf heeft geoordeeld dat dit onrechtmatig was?
Mij zijn geen uitspraken bekend waarbij de rechter oordeelde dat sprake was van een staandehouding enkel gebaseerd op huidskleur op grond waarvan de daarop volgende vreemdelingenbewaring onrechtmatig was.
Ziet u aanleiding om de richtlijnen voor de Vreemdelingenpolitie aan te passen om te voorkomen dat dit gebeurt?
Nee.
Oppakken van vreemdelingen op basis van huidkleur |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla over het oppakken van vreemdelingen op basis van huidskleur?1
Voor de antwoorden op vraag 1 t/m 4 verwijs ik u graag naar de antwoorden op de kamervragen door het lid Karabulut met kenmerk 2012Z23015. Deze antwoorden zijn op 21 januari aan uw Kamer verzonden.
Welke gevolgen hebben de in de uitzending vermelde uitspraken van de Raad van State voor de mogelijkheden om vreemdelingentoezicht uit te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat de Vreemdelingenpolitie in Kennemerland e.o. ondanks uitspraken van rechtbanken en de hoogste rechter toch een toezichtpraktijk voortzet die meerdere malen onrechtmatig is bevonden? Deelt u de mening dat ook de Vreemdelingenpolitie gehouden is om deze rechterlijke uitspraken te respecteren en op te volgen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u indicaties dat andere korpsen van de Vreemdelingenpolitie in Nederland er dezelfde werkwijze op nahouden, die dus hoofdzakelijk gebaseerd is op huidskleur? Kunt u de Kamer daarover rapporteren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de precieze inhoud van het samenwerkingsverband in Kennemerland en omstreken tussen busmaatschappij Connexxion en de Vreemdelingenpolitie? Acht u dit soort samenwerkingen aanvaardbaar, zeker als later blijkt dat rechters de toezichtacties onrechtmatig bevinden wegens het onderscheid maken op basis van huidskleur?
Er was geen sprake van een formeel samenwerkingsverband tussen Connexxion en de (toenmalige) politie Kennemerland. Wel hebben agenten van de (vreemdelingen)politie, in het kader van vervoersbewijscontrole, tweemaal samengewerkt met controleurs van Connexxion bij het natrekken van de identiteit van zwartrijders. Sinds de komst van de OV-chipkaart, begin 2011, wordt er door Connexxion op een andere wijze gecontroleerd waardoor er bij controles niet langer een beroep wordt gedaan op de (vreemdelingen)politie. Wanneer er een directe aanleiding is, zoals in het geval van zwart rijden in het openbaar vervoer, acht ik het de normale gang van zaken dat de politie wordt ingeschakeld ter fine van het vaststellen van de identiteit.
Hoe oordeelt u over het achterlaten van een uit vreemdelingenbewaring geplaatste vrouw met zware psychische problemen op het station van Amersfoort, zoals in bovengenoemde televisierapportage te zien was? Deelt u de mening dat het strijdig met mensenrechten kan zijn om zo met mensen om te gaan? Wat is uw beleid in het geval van uitplaatsing van kwetsbare groepen vreemdelingen na vreemdelingenbewaring?
In verband met de privacy kan ik niet ingaan op dit individuele geval, dat speelde in 2011. Wel kan ik melden dat volgens de werkwijze van Dienst Justitiële Inrichtingen het medisch dossier nadrukkelijk wordt meegewogen bij de opheffing van vreemdelingendetentie. Opheffing van detentie gebeurt waar mogelijk in overleg met de medische dienst. In 2011 was deze medische dienst bij de meeste detentiecentra tot 18.00 aanwezig waardoor overleg ‘s avonds – dus ook in het onderhavige geval – niet mogelijk was. Het personeel van de Penitentiaire Inrichting maakte in die gevallen zelf de afweging of de vreemdeling zelfstandig kon reizen. In 2012 is de werkwijze aangepast en is de medische dienst ook ’s avonds (tussen 18.00 en 22.00) aanwezig.
Wanneer bewaring op last van de rechter wordt opgeheven dient de betrokkene zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen zes uur, uit detentie te worden ontslagen. Indien de bewaring van een vreemdeling wordt opgeheven terwijl de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft, blijft staan dat hij of zij gehouden is Nederland onmiddellijk te verlaten, en ook gezien het koppelingsbeginsel, geen recht op opvang heeft. Gezinnen met kinderen kunnen, wanneer zij zelf niet in hun onderdak kunnen voorzien, onderdak krijgen in een gezinslocatie. Voor het beleid ten aanzien van illegale vreemdelingen met medische problemen verwijs ik u naar de brief aan de Tweede Kamer van 30 januari 2012. Hierin wordt bericht over de toegang tot de zorg voor illegale vreemdelingen.2
De slechte situatie voor asielzoekers in Griekenland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Amnesty International over de slechte leefomstandigheden van asielzoekers en vluchtelingen in Griekenland?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit rapport?
In het rapport schrijft Amnesty International onder meer dat asielzoekers in Griekenland met moeite een asielaanvraag kunnen indienen en er een tekort aan geschikte opvangplaatsen is. Vreemdelingen zonder geldige verblijfsdocumenten lopen het risico in slechte omstandigheden voor langere tijd te worden gedetineerd. Bovendien neemt het racistische geweld in Griekenland toe, volgens Amnesty International. De omstandigheden, zoals beschreven in het rapport, baren mij zorgen en ik acht het van belang de reactie van de Griekse regering op het rapport te vernemen.
Is het waar dat ook kinderen zonder begeleiders in een detentiecentrum worden geplaatst en dat zij ook op straat worden gezet?
In het rapport wordt inderdaad de mogelijkheid genoemd dat minderjarigen geen opvang wordt geboden of in een detentiecentrum worden geplaatst. De Griekse regering heeft vooralsnog niet officieel gereageerd op het rapport. Ik wil inhoudelijk pas ingaan op het rapport na deze reactie.
De Griekse overheid heeft overigens wel aangegeven dat zij van plan is om semi-gesloten centra op te zetten voor minderjarigen, zodat hun veiligheid kan worden gegarandeerd. De operationele aspecten van deze centra zullen grotendeels worden uitbesteed aan gespecialiseerde niet-gouvernementele organisaties (NGO’s). Bovendien is er een project samen met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) opgezet voor minderjarigen van 14–16 jaar, die in een bepaalde wijk van Athene (Pedio Areos) het slachtoffer worden van mensensmokkelaars/handelaars.
Nederland is verder voornemens een IOM-project gericht op alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) te ondersteunen. Onderdeel van dit project is de Griekse autoriteiten beter toe te rusten om amv´s op te vangen, de asielprocedure te laten doorlopen en degene die niet in aanmerking komen voor bescherming te bewegen mee te werken aan terugkeer naar het land van herkomst.
Bent u bereid de Griekse regering hierop aan te spreken en met zoveel mogelijk andere lidstaten Griekenland voor te houden dat deze praktijken onmenselijk en strijdig zijn met het Europese asielacquis, zoals dat voor de lidstaten geldt?
Zoals aangegeven vind ik het van belang de reactie van de Griekse regering op het rapport te vernemen. Los daarvan oefent Nederland in bilaterale contacten en op EU-niveau druk uit op de Griekse regering om de zorgelijke situatie van asielzoekers en andere vreemdelingen te verbeteren.
Hoe kan het dat deze, door Amnesty naar voren gebrachte, zorgelijke bevindingen nog steeds plaatsvinden, terwijl Griekenland al twee jaar bezig is met het actieplan om de asielprocedure en de asielopvang op orde te brengen? Is de conclusie gerechtvaardigd dat het actieplan onvoldoende verbeteringen tot stand heeft gebracht?
Het in augustus 2010 door de Griekse autoriteiten gepresenteerde actieplan had een doorlooptijd van drie jaar. Hoewel het plan van 2010 duidelijke verbeteringen laat zien, zijn er, zoals ook beschreven door Amnesty International, nog gebreken in het Griekse asielsysteem, die verdere verbeteringen vereisen. Mede tengevolge van de financiële crisis hebben de Griekse autoriteiten moeten constateren dat de voorziene planning van drie jaar niet realistisch is. Hierom hebben zij besloten het actieplan te herzien. Het herziene plan zal medio januari 2013 worden gepresenteerd. De Griekse autoriteiten hebben aan de Commissie toegezegd dat zij in dit herziene actieplan zullen weergeven welke acties uit het oorspronkelijke actieplan zijn uitgevoerd, wat de stand van zaken op dit moment is en welke acties de komende tijd nog uitgevoerd moeten gaan worden. Griekenland heeft met de Commissie afgesproken dat dit herziene actieplan wordt voorzien van concrete doelen en deliverables, inclusief duidelijke uitgangspunten en deadlines.
Ik hecht eraan te melden dat, hoewel de situatie nog steeds zorgelijk is, de huidige Griekse regering veel inspanningen richt op het verbeteren van de situatie. Er is grote vooruitgang geboekt bij het verbeteren van de grensbewaking, waardoor steeds minder illegale immigranten de Griekse grens kunnen oversteken. Ook is vooruitgang te melden op het gebied van het terugkeerbeleid en het wegwerken van achterstanden bij de behandeling van asielverzoeken, het opzetten van een nieuwe asieldienst en het bouwen van nieuwe opvangcentra. Deze geboekte vooruitgang is nog lang niet voldoende, maar het toont wel degelijk de wil van de huidige regering de problemen aan te pakken.
Zijn er in Europees verband extra instrumenten beschikbaar om Griekenland te helpen met het zo snel mogelijk op orde krijgen van de asielprocedure, de opvang en de detentiecentra?
De lidstaten van de Europese Unie – ook Nederland –, de Europese Commissie en internationale organisaties zoals UNHCR en IOM hebben tot nu toe veelvuldige ondersteuning verleend bij de hervorming van het Griekse asielsysteem. Nederland zal deze ondersteuning – met name door het sturen van grenswachten, tolken en experts naar Griekenland – ook in de toekomst blijven geven. In onder andere de JBZ-Raad zal Nederland nadrukkelijk op een intensivering van de ondersteuning voor Griekenland door de Europese Commissie en het Europese ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) aandringen. Hierbij is het van belang dat de daarvoor beschikbare EU-solidariteitsfondsen effectief en volledig worden aangewend. Nederland zal bovendien aandringen op een effectieve politieke begeleiding van het doorvoeren van het Griekse actieplan door de Griekse minister van Burgerbescherming en de Europese Commissie.
Een belangrijke ontwikkeling is dat er in de Raad overeenstemming is gevonden over het voorstel van de Commissie om voor lidstaten die gebruik maken van de financiële steunmaatregelen (waaronder Griekenland) tijdelijk het EU-cofinancieringspercentage te verhogen voor de huidige solidariteitsfondsen op het terrein van asiel en migratie. De Griekse autoriteiten zijn niet altijd goed in staat gebruik te maken van de solidariteitsfondsen die hen ter beschikking staan, omdat zij het verplichte nationale cofinancieringsdeel niet kunnen opbrengen. Afgesproken is nu dat deze lidstaten zelf een kleiner deel hoeven bij te dragen om in aanmerking te komen voor financiering van projecten vanuit de solidariteitsfondsen. Het maximumbedrag dat uit deze fondsen beschikbaar is, wordt hiermee niet verhoogd. Er wordt niet meer geld beschikbaar gemaakt voor deze landen, het wordt deze landen slechts tijdelijk eenvoudiger gemaakt om deze fondsen aan te wenden voor projecten in het kader van asiel, migratie en grensbewaking.
Op welke termijn verwacht u dat Nederland, op grond van de Dublinverordening, weer asielzoekers naar Griekenland kan terugsturen? Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat Griekenland zijn verplichtingen op grond van de Dublinverordening al zo lang niet nakomt, en naar moet worden gevreesd binnen afzienbare termijn ook niet zal nakomen? Welke acties kunnen en moeten hierop worden ondernomen?
Ik onderschrijf het belang dat Griekenland zo snel als mogelijk weer aan zijn (Dublin-) verplichtingen voldoet. Ik ga er vanuit dat op basis van het herziene actieplan, dat naar verwachting medio januari 2013 door Griekenland wordt gepresenteerd, er meer duidelijkheid zal komen over de inspanningen die nog nodig zijn om de hervormingen tot stand te brengen. Dit zal ook meer zicht geven op de termijn waarin Griekenland de hervormingen ingevoerd denkt te hebben.
De barrières bij de gezinshereniging van vluchtelingen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending De Vijfde Dag van donderdag 6 december 2012 over de gezinshereniging van vluchtelingen? Heeft u tevens kennisgenomen van het rapport «Hoelang duurt het nog voordat we naar onze moeder kunnen» van Defence for Children en Vluchtelingenwerk Nederland?
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitzending en op dit rapport?
De nareisprocedure is een zorgvuldige procedure die gezinshereniging voor asielvergunninghouders mogelijk maakt, zonder dat zij aan bijvoorbeeld het middelenvereiste hoeven te voldoen. Vanwege ervaringen uit het verleden is er aandacht voor het tegengaan van fraude. Hiermee wordt tevens geborgd dat er geen kinderen worden onttrokken aan het ouderlijk gezag van een achterblijvende ouder, worden gesmokkeld of zelfs verhandeld.
Asielvergunninghouders en hun gezinsleden zijn vaak niet in het bezit van documenten om de gezinsband aan te tonen. In die gevallen kan door middel van DNA-onderzoek en/of identificerend onderzoek de (biologische) gezinsband worden vastgesteld.
De toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel heeft gekeken naar de uitvoering van het nareisbeleid en medio 2012 de Tweede Kamer en Eerste Kamer hierover uitgebreid geïnformeerd1, en ik verwijs u graag hiernaar. Conclusie van De toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel was – onder meer naar aanleiding van een werkbezoek in Kenia – dat er sprake is van een zorgvuldige procedure, waarbij ook ten volle aandacht is voor het tegengaan van fraude. In deze brief is een aantal wijzigingen in de uitvoering van het nareisbeleid gepresenteerd, waarvan de belangrijkste maatregel is dat bij biologische gezinsleden van kerngezinsleden (bestaande uit beide partners en hun gezamenlijke biologische minderjarige kinderen) DNA-onderzoek wordt uitgevoerd als er geen documenten zijn, en er in beginsel geen identificerend gehoor plaatsvindt. Op basis van DNA-onderzoek (waaruit de relatie tussen beide ouders en hun gezamenlijke kinderen blijkt) en de verklaringen van de hoofdpersoon wordt de gezinsband aangenomen. Op deze manier blijft er voldoende aandacht voor fraude, die vooral plaatsvindt en kan vinden bij complexe gezinsbanden zoals samengestelde gezinnen en pleegkinderen. Overige gezinsleden krijgen daarom nog steeds een identificerend gehoor.
Ik herken het beeld dat door VluchtelingenWerk Nederland (VWN) en Defence for Children (DfC) wordt neergezet aangaande de nareisprocedure dan ook niet. De kritische toonzetting van het rapport en van de televisie-uitzending verbaast mij. Vanaf begin 2012 is intensief samengewerkt met VWN naar aanleiding van alle kritiek op de nareisprocedure en de genoemde aanpassingen in de uitvoering zijn in overleg met VWN tot stand gekomen. Over de wijze van horen op de ambassades is eveneens met VWN uitgebreid gesproken en onder andere zijn verbeteringen aangebracht ten aanzien van de verslaglegging van de gehoren.
Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in oktober 20122 geoordeeld dat de wijze van horen op de ambassades op een goede manier plaatsvindt. In deze uitspraak zijn eveneens alle kritische punten besproken die in het rapport en in de uitzending genoemd zijn, zoals de kwaliteit van de tolken en de aard van de vragen die gesteld worden. Verder vindt er regelmatig overleg plaats tussen VWN en de IND over knelpunten in individuele zaken, waarbij constructief naar een oplossing wordt gezocht.
Bent u bereid te reageren op de aanbevelingen in het rapport? Bent u tevens bereid deze aanbevelingen op te volgen?
Ja, daar ben ik toe bereid. Een beknopte reactie geef ik reeds in deze beantwoording, en hieruit moge blijken dat ik het niet met alle elementen uit het rapport eens ben. U ontvangt in het voorjaar van 2013 een uitgebreidere reactie.
Deelt u de mening dat de huidige praktijk van de nareis van gezinsleden van vluchtelingen ervoor kan zorgen dat kinderen niet met hun ouders herenigd kunnen worden?
Het nareisbeleid heeft als doel gezinsleden te herenigen die gescheiden zijn door de vlucht van de hoofdpersoon. De bewijslast dat aan de voorwaarden wordt voldaan ligt bij de vreemdeling. Door middel van identificerende gehoren en DNA-onderzoek wordt de vreemdeling die geen documenten heeft om de gezinsband aan te tonen, gefaciliteerd om deze alsnog aannemelijk te maken. Zoals door mij is aangegeven en ook in de genoemde brief van mijn voorganger uit juli 2012 is beschreven, zien de vragen op basale zaken waarop gezinsleden die daadwerkelijk samen een gezin hebben gevormd, eenduidig zouden moeten kunnen antwoorden. Futiele tegenstrijdigheden worden in dit verband uiteraard niet aangerekend.
Bent u bereid om het criterium «feitelijke gezinsband» voor vluchtelingen af te schaffen, zodat zij niet achtergesteld worden ten opzichte van reguliere gezinsherenigers? Zo nee, waarom niet?
Dit betreft een van de aanbevelingen en zal nog aan de orde komen in mijn reactie op het rapport. Daarbij wil ik al melden dat het feitelijk behoren tot het gezin een wettelijke eis is voor nareizigers.
Bent u bereid de zaken die sinds 2009 onder het aangescherpte beleid zijn afgewezen, te herzien, zodat afgewezen kinderen alsnog herenigd kunnen worden met hun ouders en zij zo dezelfde behandeling krijgen als de huidige groep gezinsherenigers? Bent u bereid aan deze groep biologische kinderen alsnog een DNA-onderzoek aan te bieden, waarbij met een positieve uitkomst de gezinsband wordt aangenomen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 3 aangezien dit een van de aanbevelingen betreft.
Wat zijn de onderliggende gegevens over fraude die de afwijzingspercentages van 82% in 2011 en 2012 zouden rechtvaardigen? Kunt u onderbouwen of er daadwerkelijk sprake is van fraude, wat voor fraude dit dan betreft, en in welke mate die fraude voorkomt?
Nareisaanvragen kunnen om verschillende redenen worden afgewezen en in de meeste gevallen gebeurt dit omdat niet voldaan is aan de voorwaarden. Dit kan bijvoorbeeld gaan om vreemdelingen die niet onder het nareisbeleid vallen omdat de feitelijke gezinsband verbroken is (bijvoorbeeld een meerderjarig kind met een eigen gezin). De afwijzingsgronden worden niet apart geregistreerd en zijn dus niet uit de systemen te genereren. Bij de meeste nareiszaken die worden afgewezen is dat, volgens een inschatting van de IND, wegens het ontbreken van de feitelijke gezinsband. Een afwijzing betekent niet per definitie dat er sprake is van fraude. Wel is in het verleden veel fraude in nareiszaken geconstateerd en daarom is de behandeling van de aanvragen aangepast, hetgeen er toe heeft geleid dat er meer zaken zijn afgewezen.
De moord op een door Nederland afgewezen Servische asielzoeker na terugkeer in het land van herkomst |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Afgewezen asielzoeker vermoord»?1
Tijdens de begrotingsbehandeling van 28 en 29 november jl. heb ik met uw Kamer stilgestaan bij de tragische gebeurtenis van de moord op een Serviër van wie eerder het asielverzoek was afgewezen. Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling heb opgemerkt, ben ik terughoudend met het verstrekken van informatie over een individuele zaak.
Op 27 november jl. heb ik u geschreven dat alles afwegend, de asielaanvraag van de heer Kosanovic zorgvuldig is beoordeeld op basis van de informatie die hij zelf heeft verstrekt en op basis van de informatie die op dat moment bekend was over Servië. Het besluit van de IND is getoetst door de Rechtbank ‘s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch en de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State en beide instanties hebben het besluit van IND bevestigd.
Nader onderzoek laten verrichten naar (de toedracht van) de gebeurtenissen in Servië, zal geen informatie kunnen opleveren, die relevant is voor het beoordelen van de zorgvuldigheid van de beslissing van de IND. Het besluit van de IND is immers genomen op basis van de toen bekende informatie. Er kunnen zich na de terugkeer naar Servië nieuwe omstandigheden hebben voorgedaan die invloed hebben op de situatie van de individuele vreemdeling. Deze omstandigheden konden vanzelfsprekend niet worden betrokken bij het asielverzoek, omdat ze zich pas daarna hebben voorgedaan en kunnen, als gezegd, dan ook niet de zorgvuldigheid van de genomen beslissing in twijfel trekken. Alleen al het tijdsverloop van ruim anderhalf jaar in deze individuele zaak tussen de terugkeer en de moord, maakt uitspraken over een direct verband tussen het besluit van de IND en de gebeurtenissen nadien in Servië, suggestief en laat allerminst toe om enig causaal verband te leggen. Sterker nog: achteraf monitoren voegt niets toe.
In de berichtgeving over deze zaak wordt sterk de nadruk gelegd op het feit dat de betrokken vreemdeling de broer is van een belangrijke getuige van het Joegoslavië Tribunaal. De vraag die daarbij rijst, is of dit feit doorslaggevend had moeten zijn voor het verlenen van bescherming. Ook deze informatie is zorgvuldig meegewogen in de beoordeling van alle toen bekende feiten, maar vormde geen aanleiding om tot asielverlening over te gaan.
Ik ben bereid om voor contact tussen overheidsinstanties verantwoordelijk voor de asielprocedure en beschermingsprogramma’s voor getuigen bij internationale tribunalen, aanvullende procedurele waarborgen op te nemen bij de asielprocedure. Ik zal uw Kamer over de uitkomst hiervan berichten.
Bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie op 29 november 2012 heeft het lid Gesthuizen (SP) een motie ingediend waarin gevraagd wordt om een uitgebreid onderzoek naar de exacte gang van zaken rond de besluitvorming in deze zaak alsmede de nadere omstandigheden die hebben geleid tot de dood van de heer Kosanovic. Deze motie is door de indiener vervolgens aangehouden in afwachting van onderhavige beantwoording.
Wat is uw reactie op deze zaak die door het radioprogramma Argos is uitgezocht?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze vermoorde Serviër de broer is van een belangrijke getuige van het Joegoslaviëtribunaal? Klopt het dat hij in 2005 vanwege bedreigingen en mishandelingen in zijn thuisland, asiel in Nederland heeft gevraagd? Kunt u inzicht geven in de gronden die hebben geleid tot de afwijzing van zijn asielaanvraag?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is hij, gezien de bedreigingen en mishandelingen, niet als vluchteling aangemerkt? Waarom is aan hem, gezien deze feiten, geen bescherming verleend omdat hij bij terugkeer naar Servië een reëel risico zou lopen op foltering/onmenselijke behandeling (artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens)? Heeft dit te maken met het feit dat de bedreigingen en mishandelingen vooral van particuliere aard waren? Is bij het besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) betrokken hoe ernstig en risicovol die mishandelingen en bedreigingen waren en in welke mate de overheid/politie in Servië hem feitelijk bescherming bood daartegen? Deelt u de mening dat, als van die bescherming onvoldoende te verwachten zou zijn, hij asiel in Nederland had moeten krijgen? Wat zijn uw algemene beleid en toetsstenen hieromtrent precies?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar wat er in deze zaak precies is gebeurd, vanaf het moment van binnenkomst in Nederland tot en met het moment van terugkeer naar Servië? Kunt u de Kamer over de resultaten daarvan informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe schat u op dit moment het handelen van de IND in deze zaak in, mede de zeer trieste afloop van deze zaak kennende?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe bent u in deze zaak op de hoogte geraakt van de moord op deze afgewezen asielzoeker? Heeft u hierop nog actie ondernomen richting de nabestaanden en/of mogelijke familieleden van deze asielzoeker in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Is door de man na zijn onherroepelijke afwijzing van zijn asielverzoek nog een opvolgende asielaanvraag in Nederland gedaan? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst en wat waren daarbij de overwegingen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komt het voor dat afgewezen en teruggekeerde asielzoekers in het land van herkomst alsnog vervolgd, gemarteld of gedood worden? Bestaat er enig instrument van monitoring van de Nederlandse overheid als asielzoekers worden uitgezet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat er in Amsterdam tenminste 200 “gekooid” leven |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «A’dam: zeker 200 vrouwen gekooid»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Herinnert u zich de eerdere vragen over Islamitische vrouwen die door hun echtgenoten thuis worden opgesloten?2
Ja, ik ben bekend met de antwoorden van de toenmalige bewindspersoon op uw vragen destijds (ingebracht op 8 juni 2006) over Islamitische vrouwen die door hun echtgenoten worden opgesloten (vergaderjaar 2005–2006, nr. 1834).
Deelt u de mening dat het in kader van de emancipatie en integratie het hoogst ongewenst is als allochtone vrouwen niet deelnemen aan het normale maatschappelijk verkeer? Zo ja, wat heeft u gedaan om deze vrouwen wel aan onze samenleving te laten deelnemen en wat waren de resultaten daarvan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening.
Iedereen dient in Nederland zoveel mogelijk zelfredzaam te zijn en te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Daarom verplicht de Wet inburgering alle migranten die permanent in Nederland willen wonen tot het leren van de Nederlandse taal en het opdoen van kennis van de Nederlandse samenleving. Juist voor vrouwen die in de privésfeer beperkt worden in hun bewegingsvrijheid, kan deze wettelijke plicht ook een instrument zijn om wel naar buiten te komen, andere mensen te ontmoeten en te leren over hun rechten en mogelijkheden.
Aandacht voor activering en participatie van allochtone vrouwen is er al geruime tijd in beleid en uitvoering. Er zijn op dit gebied verscheidene projecten en activiteiten. Er zijn goede resultaten bereikt, bijvoorbeeld de resultaten van programma’s als Duizend-en-één-Kracht of de taalmaatjes-programma’s, waarin duizenden allochtone vrouwen via scholing, bemiddeling en begeleiding hun eigen krachten hebben ontdekt en versterkt. Het zijn programma’s, waarin ze gestimuleerd worden om vervolgstappen te zetten naar uiteindelijk betaald werk.
In het kader van emancipatie van vrouwen richt het kabinet zich in het bijzonder op de problematiek rond geweld tegen vrouwen door het vergroten van de veiligheid en weerbaarheid van meisjes en vrouwen.
De problematiek van de zogenaamde «verborgen vrouwen» maakt onderdeel uit van de rijksbrede aanpak «geweld in huiselijke kring», die zich richt op alle vormen van geweld in huiselijke kring, zoals partnergeweld, kindermishandeling, huwelijksdwang, eergerelateerd geweld, ouderenmishandeling en vrouwelijke genitale verminking. Het gaat hierbij om een ketenaanpak van actieve preventie tot en met opsporing en sanctionering. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande structuren. Uw Kamer heeft vóór de zomer een overzicht ontvangen van de samenhang van de activiteiten gericht op de aanpak van geweld in huiselijke kring.3 Vrouwen die in Nederland slachtoffer zijn of dreigen te worden van dergelijk geweld kunnen voor advies en hulp terecht bij het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG’s).
In het rapport van het Verweij Jonker Instituut wordt geconcludeerd dat nieuwe interventies om deze problematiek aan te pakken niet nodig zijn en dat er kan worden aangesloten bij de uitgebreide infrastructuur van de aanpak van huiselijk geweld. Het kabinet sluit zich bij deze zienswijze aan.
Daarnaast zet het kabinet in op preventie via bewustwording, het doorbreken van taboes en mentaliteitsverandering. Zoals in de brief van 3 juli 2012 aan uw Kamer over de preventie van huwelijksdwang uiteengezet is, is een mentaliteitsverandering vereist waarbij mensen worden gezien als individuen met zelfbeschikkingsrecht. Deze mentaliteitsverandering is alleen mogelijk vanuit de gemeenschappen zelf.
Kan er het gedwongen tegengaan dat vrouwen zelfstandig buitenshuis komen op zich al een strafbaar feit zijn, zoals wederrechtelijke vrijheidsberoving? Zo ja, welk strafbaar feit en wat gaat u concreet doen aan opsporing en vervolging? Zo nee, waarom niet?
Wanneer een vrouw tegen haar wil door haar partner wordt opgesloten in een huis en niet naar buiten kan, kan sprake zijn van opzettelijke vrijheidsberoving. Dit is strafbaar gesteld in artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht. Als in een concreet geval aangifte wordt gedaan, bijvoorbeeld door een derde die contact heeft met het slachtoffer en weet heeft van de situatie, zal de politie vervolgens optreden. Dat zal de politie overigens ook doen wanneer zij op een andere manier kennis krijgt van dit misdrijf. Het openbaar ministerie beoordeelt vervolgens of tot strafrechtelijke vervolging dient te worden overgegaan.
Hebt u een beeld van de mate waarin deze vrouwen slachtoffer zijn van mishandeling of (andere) vormen van huiselijk geweld? Zo ja, wat is dat beeld dan? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen landelijke gegevens over het aantal vrouwen dat gedwongen wordt binnenshuis te blijven en geen contact met anderen mag hebben. In 2010 is een uitgebreid, landelijk onderzoek verricht naar de aard en omvang van huiselijk geweld. Hierin is ook gekeken naar psychische vormen van huiselijk geweld (waaronder het verbieden uit te gaan of afspraken buitenshuis te hebben). Het onderzoek was echter onvoldoende representatief voor allochtone bevolkingsgroepen. Zoals in het rapport van het Verweij Jonker Instituut «Leven in gedwongen isolement» is aangegeven is het lastig om zicht te krijgen op de omvang van de problematiek, juist omdat de vrouwen geïsoleerd leven en niet of nauwelijks zichtbaar zijn.
De minister van Veiligheid en Justitie heeft uw Kamer bij brief van 13 januari 20114 wel toegezegd nader onderzoek te verrichten naar de opvallende uitkomst dat niet-westerse allochtonen oververtegenwoordigd zijn in de groep daders die met justitie in aanraking komen. De vraag is of dit beeld ook geldt voor de gehele groep daders van huiselijk geweld. De verwachting is dat dit onderzoek, waarmee ook informatie over allochtone slachtoffers van huiselijk geweld beschikbaar komt, in de eerste helft van 2013 aan uw Kamer kan worden verzonden.
Beschikt u over landelijke gegevens over het aantal vrouwen, dat door hun familie gedwongen worden binnenshuis te blijven en geen contact met anderen mogen hebben? Zo ja, kunt u deze gegevens met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid dit probleem in kaart te brengen? Wanneer kan de Kamer de uitkomsten daarvan tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 5.
De suggestie dat borstkanker is te voorkomen door osteopathie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw mening over de informatie die de Robuste kliniek op haar website verspreid?1
Ik heb kennis genomen van de informatie die Robuste op de website www.robuste.nl verspreid. Robuste is verantwoordelijk voor de inhoud van de informatie die zij op haar website verspreidt.
Wat is met name uw mening over het verband dat Robuste legt tussen de aangeboden behandeling en het voorkomen van borstkanker?
Robuste zegt op haar website «Robuste is er van overtuigd dat goed doorbloede borsten de kans op kwaadaardige gezwellen verminderen. Harde wetenschappelijke bewijzen ontbreken echter nog. Daarom vinden wij het nog te vroeg om dit te beweren of garanderen».
Ik maak hieruit op dat er geen wetenschappelijke onderbouwing bestaat voor de overtuiging die Robuste hier uitspreekt. Strikt genomen maakt Robuste hier melding van een eigen overtuiging, waarbij wordt aangetekend dat dit niet aangemerkt moet worden als een bewering of garantie. Een wetenschappelijk onderbouwd verband tussen de door Robuste aangeboden behandeling en het voorkomen van borstkanker wordt hier dus niet gelegd.
Deelt u de mening dat er onjuiste informatie wordt gegeven wanneer het volgende wordt gesteld: «In de best doorbloede organen, het hart en dunne darm, komt kanker zelden voor. Borsten doorbloeden juist moeilijk. Een mogelijke verklaring waarom juist borstkanker vaker voorkomt.»?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Vindt u het acceptabel dat door de op de website en in de klinieken geboden informatie de suggestie wordt gewekt dat vrouwen borstkanker kunnen voorkomen door behandeling bij Robuste te ondergaan? Zo nee, heeft u op dit moment de mogelijkheid dit te verbieden? Zou u deze mogelijkheid willen hebben?
Ik vind het niet acceptabel als deze suggestie zou worden gewekt. Vooral omdat daarvoor enig wetenschappelijk bewijs ontbreekt. Uit de informatie op de website van Robuste maak ik niet op dat Robuste de suggestie wekt dat vrouwen borstkanker kunnen voorkomen door behandeling bij Robuste te ondergaan.
Met betrekking tot de vraag naar de mogelijkheid om misleidende informatie te verbieden, merk ik het volgende op. De Wet oneerlijke handelspraktijken voorziet in een algemeen verbod op misleidende en agressieve handelspraktijken door aanbieders van goederen of diensten jegens consumenten. Dit verbod geldt in beginsel ook voor (aanprijzingen voor) zorgdiensten, zoals behandelingen. Naast het algemeen verbod op oneerlijke handelspraktijken bevat de Wet oneerlijke handelspraktijken ook een «zwarte lijst» waarop handelspraktijken staan vermeld die onder alle omstandigheden zijn verboden. Op deze lijst staat ook vermeld het «bedrieglijk beweren dat een product ziekten, gebreken of misvormingen kan genezen». Onder «product» wordt zowel een goed als een dienst verstaan. De Consumentenautoriteit is belast met de handhaving van de Wet oneerlijke handelspraktijken, en kan een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen aan de overtreder.
De veroordeling van een van pedoseksueel misdrijf verdachte Nederlander in Cambodja |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vrijspraak Bas R. voor misbruik kinderen in Cambodja»?1 en herinnert u zich de eerdere nog onbeantwoorde vragen over deze zaak?2
Ik ken het bericht en de genoemde eerdere schriftelijke vragen van het lid Arib van uw Kamer over betrokkene zijn beantwoord op 30 augustus 2012.3
Kunt en wilt u actief en expliciet, bijvoorbeeld via het diplomatieke circuit, de Cambodjaanse justitiële autoriteiten, nog voordat de termijn waarin hoger beroep kan worden aangetekend, op de hoogte brengen dat er de mogelijkheid bestaat van een rechtshulpverzoek aan Nederland? Zo nee, waarom niet?
De Cambodjaanse autoriteiten zijn, nog voor de uitspraak in eerste aanleg, van de mogelijkheid tot het doen van een rechtshulpverzoek op de hoogte gebracht. Er is echter geen rechtshulpverzoek door Cambodja ingediend.
Deelt u de mening dat het sturen van Nederlandse agenten belast met het opsporen van uitbuiters van kinderen naar andere landen kan helpen bij het voorkomen van kindermisbruik? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, wat doet Nederland dan wel aan het actief meehelpen van het opsporen van landgenoten die zich in het buitenland schuldig maken aan het misbruiken van kinderen?
Uitgangspunt voor de aanpak van kindersekstoerisme is dat opsporing en vervolging van daders zo veel mogelijk plaatsvindt daar waar het delict is gepleegd. Als Nederland een ander land kan bijstaan in een onderzoek naar kindermisbruik, dan wordt een verzoek daartoe met de grootste welwillendheid bezien. Actieve opsporing door Nederlandse opsporingsambtenaren in het buitenland is alleen mogelijk nadat er in Nederland een onderzoek is gestart en het andere land daarvoor toestemming heeft verleend. In voorkomende gevallen zal hiervoor een rechtshulpverzoek worden gedaan. Nederlandse agenten mogen dan alleen onder begeleiding van de lokale autoriteiten optreden en bezitten in die gevallen geen zelfstandige opsporingsbevoegdheden.
Herinnert u zich de antwoord op eerdere vragen uit 2004 over een reisverbod voor veroordeelde pedoseksuelen, waarin werd gesteld dat een reisverbod of een beperking in het uitreizen een extra middel in handen geeft om strafbaar sekstoerisme vanuit Nederland te bestrijden?3
Ja.
Herinnert u ook uw de uitspraak van uw voorganger in het algemeen overleg over kinderporno op 31 maart 2012 dat een een reisverbod voor veroordeelde pedoseksuelen op zijn wensenlijst voor de wetgeving stond?4
Ja.
Waarom duurt het zo lang voordat een de belofte om een dergelijk reisverbod wettelijk te regelen ook eindelijk wordt waargemaakt?
Op 1 april 2012 is nieuwe wetgeving inzake de voorwaardelijke veroordeling en de voorwaardelijke invrijheidstelling in werking getreden. Deze wetgeving voorziet in de mogelijkheid om bij een strafrechtelijke veroordeling een reisverbod als bijzondere voorwaarde op te nemen. Daarnaast bereid ik het wetsvoorstel »langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking‟ voor. Door de invoering van deze wet zal het mogelijk worden zedendelinquenten langdurig onder toezicht te houden. Met langdurig (en indien noodzakelijk levenslang) toezicht kan terugvalgedrag en dreigende recidive tijdig worden gesignaleerd, zodat met direct ingrijpen nieuwe slachtoffers worden voorkomen. Een onderdeel hiervan is dat door de strafrechter een beperking van de (bewegings)vrijheid, zoals een reisverbod, kan worden opgelegd. Het reisverbod zal als beperking vooral van nut kunnen zijn bij zedendelinquenten die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel of kindersekstoerisme in het buitenland. Ik verwacht dit wetsvoorstel in de eerste helft van 2013 aan uw Kamer te kunnen aanbieden.
Hoeveel in Nederland veroordeelde pedoseksuelen hebben zich de afgelopen vijf jaar in het buitenland gevestigd of kunnen ongestoord op vakantie naar andere landen? Acht u het denkbaar dat dit honderden dan wel tientallen mannen betreft? Zo ja, deelt u dan de mening dat het onbegrijpelijk is dat hierdoor kinderen elders grote risico’s tot misbruik lopen? Zo nee, waarom acht u dit ondenkbaar?
Er wordt niet bijgehouden hoeveel in Nederland veroordeelde pedoseksuelen zich de afgelopen vijf jaar in het buitenland hebben gevestigd dan wel in staat waren op vakantie te gaan naar het buitenland.
Zedendelicten zijn zeer ingrijpend en traumatisch voor slachtoffers en hun naaste omgeving. Ik pak kindersekstoerisme dan ook aan om het risico dat kinderen in het buitenland slachtoffer worden van seksueel misbruik door Nederlanders te verkleinen. Met dat doel is en wordt ook gewerkt aan de in mijn antwoord op vraag 6 genoemde reisverboden. Verder wordt de aanpak van kindersekstoerisme in 2013 verder geïntensiveerd. Er zal een criminaliteitsbeeldanalyse en een barrièremodel worden gemaakt.
Preconceptiezorg |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat goede voorlichting over erfelijke risico’s ouders in staat stelt geïnformeerd keuzes te maken, en de mogelijkheid biedt ernstige afwijkingen eerder te behandelen of geboorte te voorkomen?1
Vanzelfsprekend deel ik uw mening over het belang van goede voorlichting. Maar zeker bij een complex onderwerp als erfelijkheid verschilt het per individu wat goede voorlichting is. Het is ondoenlijk om alle aanstaande ouders op alle mogelijke aandoeningen te wijzen: dat zou een disproportionele belasting zijn. Indien er sprake is van een vermoeden van een erfelijke aandoening in de familie, bestaat er de mogelijkheid tot nader onderzoek waarbij de voorlichting vanzelfsprekend veel uitgebreider is.
Herinnert u zich het advies van de Gezondheidsraad2 om een programma voor preconceptiezorg te starten? Bent u op de hoogte van het feit dat ook de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte dit advies heeft overgenomen? Wat is uw beargumenteerde visie op een programmatische aanpak van preconceptiezorg?
Ik ben op de hoogte van het advies van de Gezondheidsraad en van het feit dat de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte dit advies heeft overgenomen. In mijn brieven aan uw Kamer van 14 december 2010 (Kamerstuk 32 279, nr. 10) en 3 juli 2012 (Kamerstuk 32 279, nr. 42) heb ik mijn beleid ten aanzien van preconceptiezorg uiteen gezet. Veldpartijen zijn primair verantwoordelijk voor de preconceptievoorlichting. De samenwerkende veldpartijen hebben in de afgelopen jaren in samenwerking met het RIVM preconceptievoorlichtingsmateriaal ontwikkeld. Ik verwijs u onder meer naar de brochure «Kinderen krijgen? Een goede start begint vóór de zwangerschap», de publiekswebsite www.strakszwangerworden.nl en de communicatie toolkit voor professionals »Zwanger worden». In al deze producten wordt ook aandacht besteedt aan erfelijkheid. De Vereniging van Klinische Genetica Nederland heeft aan deze producten meegewerkt. De veldpartijen zullen hun rol ten aanzien van goede communicatie opnemen in de commissie voorlichting en preconceptiezorg van het College Perinatale Zorg.
Is het waar dat u van mening bent dat preconceptiezorg zich alleen hoeft te beperken tot risicogroepen? Zo ja, waarom vindt u dat voldoende?
De preconceptiezorg die de veldpartijen leveren is voor iedereen die zwanger wenst te worden. Wel heb ik gemeend extra aandacht te besteden aan risicogroepen om de kennisachterstand op het terrein van zwangerschap en geboorte te verminderen. Ook deze vrouwen wil ik in de gelegenheid brengen om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen om gezond aan een zwangerschap te beginnen.
Deelt u de mening dat, door geen preconceptiezorg te bieden, ouders de mogelijkheid onthouden wordt in een eerder stadium beslissingen te nemen die tot een andere uitkomst van de zwangerschap hadden kunnen leiden?
Ik deel u mening niet dat er geen preconceptiezorg geboden wordt. Ik verwijs naar mijn antwoorden bij vraag 2 en 3.
Bent u van mening dat aan de bestaande preconceptiezorg niets veranderd hoeft te worden, gezien de in het artikel van Leo ten Kate genoemde voorbeelden?
Ik ben inderdaad van mening dat de bestaande preconceptiezorg vooralsnog voldoet. Wanneer in de reguliere zorgverlening sprake is van een diagnose met een erfelijke component, dient de zorgverlener de patiënt uiteraard op dat moment adequaat te informeren over de gevolgen voor een mogelijke toekomstige kinderwens. Met een artikel zoals dat van de heer Ten Kate wordt er bij zorgverleners extra aandacht gevestigd op dit onderwerp.
Bent u bereid de perinatale audit ook open te stellen voor de bespreking van iedere geboorte van een kind met een ernstige aangeboren afwijking, zodat er bewustwording ontstaat van de toegevoegde waarde van een goede familie-anamnese en laagdrempelig overleg met de klinisch geneticus gemakkelijker plaatsvindt?3
Lokale verloskundige samenwerkingsverbanden organiseren perinatale audits om beter inzicht te krijgen in kwaliteit en de organisatie van de zorg en mogelijke verbeteringen op lokaal, regionaal en landelijk niveau. Dit jaar staat, net als in 2010 en 2011, landelijk het thema babysterfte van kinderen geboren na 37 weken zwangerschapsduur centraal. De perinatale audit neemt daarbij al structureel de kinderen met aangeboren aandoeningen mee in deze auditbesprekingen. Daarnaast worden er ook veel sterftes van kinderen geboren vóór 37 weken zwangerschapsduur besproken en soms cases van ernstige morbiditeit. Bij de besprekingen wordt (naast andere experts) vaak ook een klinisch geneticus als deskundige uitgenodigd. De inbreng van de klinisch geneticus draagt bij aan kennisverbreding en bewustwording van het belang van goede zorg, waaronder goede en tijdige (preconceptie)voorlichting. Ook is in richtlijnen van de zorgverleners vastgelegd hoe men tot goede familieanamnese en voorlichting komt. Bij de perinatale audits wordt (o.a.) onderzocht of de gegeven zorg voldeed aan de richtlijnen.
Het veld wordt op dit moment met een enquête uitgenodigd om mee te denken over een nieuw landelijk thema. Met de resultaten van deze enquête kan het bestuur van de stichting Perinatale Audit Nederland een meerjarenplan opstellen, met een thema dat twee jaar centraal zal staan.
Bent u bereid een preconceptieconsult voor alle ouders met kinderwens in te voeren? Zo nee, waarom niet? Welke kosten zouden gemoeid zijn met invoering van een preconceptieconsult?
In mijn brief van 14 december 2010 aan uw Kamer heb ik mijn argumenten verwoord om het kinderwensconsult niet breed en algemeen in te zetten. Ik heb toen aangegeven dat binnen het ZonMw onderzoeksprogramma Zwangerschap en Geboorte onderzoek uitgezet zal worden naar de doeltreffendheid, doelmatigheid en gewenste implementatie van een kinderwensconsult. Dit programma loopt. Hoewel dit onderzoek specifiek gericht is op risicopopulaties, kunnen de resultaten ook inzicht geven voor de gehele populatie. Ik wacht de resultaten van het programma af.
Tientallen vrouwen die zijn opgelicht en verkeerde borstimplantaten kregen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat artsen bij borstoperaties stiekem goedkope implantaten van het omstreden merk PIP gebruikten, terwijl de vrouwen borstprotheses van duurdere, gerenommeerde merken was beloofd?1
Ja. Hierbij kan naar mijn mening sprake zijn van misleiding of zelfs oplichting van deze vrouwen door verantwoordelijken. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Hoeveel meldingen zijn er bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de beroepsvereniging van plastisch chirurgen (NVPC) binnengekomen? Hoeveel van deze klachten zijn afkomstig van vrouwen die behandeld zijn in privéklinieken, respectievelijk ziekenhuizen? Welke maatregelen neemt u ten aanzien van de betrokken artsen?
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft drie meldingen ontvangen over het inbrengen van implantaten die anders zouden zijn dan van tevoren was afgesproken. Het gaat hier om twee ingrepen die respectievelijk in 2001 en 2002 zijn verricht door twee verschillende privéklinieken en de derde melding betreft een in 2007 door een ziekenhuis verrichte ingreep. Het gaat hier in alle gevallen om ingrepen die zijn gedaan voor 2010, het jaar waarin duidelijk werd dat er problemen waren met implantaten van het merk PIP. Zie voorts mijn antwoord op vraag 8. De NVPC heeft aangegeven dat bij de NVPC nooit meldingen zijn gedaan van het bewust plaatsen van een ander merk protheses.
Ik ben van mening dat de beschreven situatie gelet op zijn aard in het civielrechtelijke domein thuishoort. Het gegeven dat deze afkeurenswaardige situatie zich op meerdere plaatsen heeft voorgedaan, verandert dat niet.
Wat is uw mening over het feit dat verschillende klokkenluiders binnen de plastische chirurgie tegenover RTL Nieuws hebben verklaard dat deze misstanden op meerdere plekken voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat met deze handelswijze de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst is overtreden? Zo ja, welke stappen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al aangeef, ben ik van mening dat de beschreven situatie, gelet op zijn aard, in het civielrechtelijke domein thuishoort. Het is aan de benadeelden om daarbinnen hun recht te halen. Daarom hebben wij de rechterlijke macht die over dit soort misstanden oordeelt. Ook staat de weg naar de tuchtrechter open.
In hoeverre is er sprake van misleiding bij het plaatsen van andere dan borstimplantaten?
Welke omschrijving voor de concrete situatie precies van toepassing is, hangt af van de feiten en omstandigheden en deze ken ik onvoldoende. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangeef, ben ik op grond van de gepresenteerde informatie van mening dat dit primair een civielrechtelijke kwestie is.
Hoe kan voorkomen worden dat artsen en commercieel medewerkers van klinieken en ziekenhuizen zich vooral laten leiden door geld?
De kwaliteitswet zorginstellingen schrijft voor dat zorgaanbieders verantwoorde zorg dienen te leveren. De grenzen van het handelen van artsen wordt daardoor weliswaar ingeperkt, maar ook als verantwoorde zorg geboden wordt, kunnen kostenoverwegingen nog steeds een rol spelen. Als het om verzekerde zorg gaat, is het aan zorgverzekeraars om in het kader van doelmatigheid de prijs van hetgeen geboden wordt te relateren aan de daarvoor geleverde zorg en de kwaliteit. Als het om onverzekerde zorg gaat, is het aan de afnemer om goed op de prijs te letten. Als er sprake is van bewuste oplichting is het aan de rechter om hierover te oordelen. Ook kunnen de benadeelde vrouwen naar de tuchtrechter stappen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het centrale register voor implantaten?
Ik heb besloten dat het centrale register voor implantaten er gaat komen. Ik zal uw Kamer daarover, zoals toegezegd, binnenkort een brief doen toekomen.
Deelt u de mening dat de Inspectie onderzoek moet doen naar de mate waarin artsen een ander, goedkoper implantaat inbrengen dan is afgesproken? Zo nee waarom niet?
In relatie tot mijn antwoord op de vragen 1 en 2: mij zijn geen overige signalen bekend dat het inbrengen van kwalitatief minder goede en/of goedkopere implantaten dan was afgesproken op grote schaal plaats zou vinden. Ik zie dan ook op dit moment onvoldoende aanleiding om de IGZ te verzoeken om hiernaar verder onderzoek te doen. Daarbij laat ik tevens meewegen dat de behandeling die de arts en de patiënt overeenkomen is geregeld in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). De inspectie houdt geen toezicht op naleving van deze wet.