Het bericht dat een imam tientallen religieuze huwelijken sloot zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Iedereen bij moskee wist van shariahuwelijken»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Artikel 1:68 van het Burgerlijk Wetboek stelt dat geen religieuze huwelijken mogen worden gesloten, als daarvoor nog geen burgerlijk huwelijk is voltrokken. De bedienaar (zoals een dominee, goeroe of imam) van de godsdienst kan bij overtreding hiervan op grond van artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht een geldboete worden opgelegd.
Naar aanleiding van een aangifte van het bestuur van de As Soenah-moskee is het Openbaar Ministerie (OM) een strafrechtelijk onderzoek gestart naar het voltrekken van illegale huwelijken door betrokkene. Alle in het onderzoek naar voren gekomen huwelijken zijn onderzocht. Een aantal door betrokkene voltrokken huwelijken bleken niet strafbaar te zijn. Deze huwelijken waren namelijk voltrokken, nadat de betrokken personen waren getrouwd door een ambtenaar van de burgerlijke stand. In enkele gevallen bleek de identiteit van de gehuwde personen niet te achterhalen, waardoor niet met zekerheid te zeggen is of het huwelijk ten overstaan van betrokkene voor of na het wettige huwelijk is gesloten. In deze gevallen is niet te achterhalen of de huwelijken illegaal voltrokken zijn. Uit het onderzoek kwamen uiteindelijk 5 bewijsbare zaken naar voren. De verdachte is op 14 november 2014 door het Gerechtshof te Den Haag veroordeeld tot vijf keer een voorwaardelijke geldboete van € 300,–.
Artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht betreft een overtreding. Uitsluitend medeplichtigheid aan misdrijven is strafbaar gesteld in artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht. Ik zie geen reden om van dit algemene beginsel af te wijken.
Hoeveel illegale islamitische huwelijken heeft de heer Fawaz als imam gesloten de laatste vijf jaar? Welke signalen heeft u dat het moskeebestuur van de As Soennah moskee daar medewerking aan heeft verleend of in elk geval kennis van heeft gehad? Worden de tientallen illegaal afgesloten huwelijken, zoals wordt beweerd door de heer Fawaz, onderzocht? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat medewerking verlenen aan en of faciliteren van illegale huwelijken eveneens strafbaar moet zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke schaal vinden illegale islamitische huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk plaats in Nederland en in andere moskeeën, of door andere imams? Heeft u hier een compleet beeld van en wat is uw aanpak teneinde dit fenomeen te bestrijden? Kunt u hier eveneens de aangenomen motie Yücel/Van Dijk2 bij betrekken die vraagt om de omvang van onwettige huwelijken waar imams en overheidsinstellingen bij betrokken zijn?
Het kabinet heeft geen zicht op de schaal waarop islamitische huwelijken, waarbij geen sprake is van een voorafgaand burgerlijk huwelijk, worden afgesloten. Evenmin heeft het kabinet zicht op in Nederland of in het buitenland op informele plaatsen afgesloten islamitische huwelijken.
Een reactie op de motie Yücel/Van Dijk is reeds gegeven in de brief van mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) aan de Tweede Kamer van 23 april 20143. Op dit moment wordt bekeken of een onderzoek dienstig kan zijn om het probleem aan te pakken en op te lossen. De Tweede Kamer wordt hierover door de Minister van SZW geïnformeerd voor het einde van 2014, als onderdeel van het meerjarig vervolg van de inzet tegen huwelijksdwang en achterlating (zelfbeschikking).
In welke mate worden islamitische huwelijken ook gesloten op informele, particuliere plaatsen zoals huizen, kantoren, buiten het zicht van organisaties en instanties? In welke mate worden die door Nederlandse moslims gesloten in het buitenland met huwelijkse gevangenschap in Nederland als gevolg?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat deze illegale islamitische huwelijken in strijd zijn met de wet en met name vrouwen in een kwetsbare positie kan brengen? Zo ja, bent u bereid het maximale te doen teneinde deze praktijken te stoppen? Zo ja, welke acties gaat u concreet ondernemen?
Een huwelijk is naar Nederlands recht alleen een huwelijk als het voltrokken is ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand en voldaan is aan de in het Burgerlijk Wetboek neergelegde voorwaarden en vereisten.
Ingevolge artikel 449 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is het strafbaar om als bedienaar van een godsdienst, voordat partijen hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid daartoe te verrichten. Als sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit, is het aan het OM om per geval te beoordelen of het opportuun is daartegen op te treden. Huwelijksdwang valt onder de brede aanpak van geweld in huiselijke kring van politie en OM.
De ministeries van Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Veiligheid en Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport werken aan het bestrijden van huwelijksdwang, zoals reeds uiteengezet in de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer d.d. 10 juli 20144.
Verschijnselen als huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap vormen een beperking van de fundamentele rechten en vrijheden en zijn daarom een schending van de mensenrechten.
Om vrij te kunnen beschikken over de eigen fundamentele rechten en vrijheden is kennis hiervan een eerste voorwaarde. Er wordt dan ook extra ingezet op bewustwording en voorlichting. Voorlichting over wat in Nederland is toegestaan en wat niet, inclusief de bijbehorende wettelijke maatregelen, zal naar verwachting een belangrijke preventieve werking hebben.
Verder is er voor alle vormen van huiselijk geweld het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG). Per 1 januari 2015 komt er ook een landelijk knooppunt huwelijksdwang. Dit is een kennis- en expertisecentrum dat wordt ondergebracht bij het SHG in Den Haag.
Voor rechtsvragen over beëindiging van een (religieus) huwelijk kunnen vrouwen terecht bij het Juridisch Loket voor gratis juridisch advies. Vrouwen kunnen zich tot de civiele rechter wenden, teneinde de medewerking van de echtgenoot te vorderen tot ontbinding van het religieuze huwelijk. Indien er een strafproces loopt, kunnen de slachtoffers bovendien kosteloos ondersteuning (in juridisch, praktisch, sociaal en psychologisch opzicht) krijgen van Slachtofferhulp Nederland.
Ik verwijs verder naar het antwoord op vragen 4 en 5.
Op welke wijze kunt u vrouwen die tegen hun wil vastzitten in een religieus islamitisch huwelijk en mogelijk te maken hebben met ondergeschiktheid, afhankelijkheid en in het ergste geval geweld, helpen en beschermen? Kunt u hierbij betrekken de omstandigheid dat vrouwen in deze illegale islamitisch huwelijken geen volledig eigen zeggenschap hebben over het definitief willen beëindigen daarvan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg over huwelijksdwang en achterlating?
Ja.
Het bericht dat 2,5 miljoen mensen in Nederland onder de armoedegrens leven |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht1 dat volgens het rapport van Platform31 en het European Urban Knowledge Network (EUKN) 2,5 miljoen mensen in Nederland onder de armoedegrens leven?
Ja.
Hoe verhouden deze cijfers zich tot de onderzoeken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Centraal Planbureau (CPB), die aangeven dat er 1,2 miljoen mensen in Nederland in armoede leven, onder wie 400.000 kinderen?
Het rapport van het European Urban Knowledge Network (EUKN) beschrijft de ontwikkeling en aanpak van armoede in Europa. Om armoede tussen landen binnen de Europese Unie vergelijkbaar te maken heeft het EUKN gebruik gemaakt van een Europees meetinstrument voor de kans op armoede en sociale uitsluiting: de AROPE-indicator. Deze indicator houdt verband met de Europa 2020-strategie waarin o.a. de doelstelling is geformuleerd over het terugdringen van die kans.
De AROPE-indicator is gebaseerd op een combinatie van drie indicatoren, namelijk inkomen, werkintensiteit, en een meting van de mate waarin men financieel in staat is bepaalde gangbare goederen/diensten aan te schaffen. Men loopt in deze definitie een (verhoogd) risico op armoede en sociale uitsluiting als men een inkomen heeft lager dan 60% van het mediane inkomen en/of ernstig achtergesteld is in gangbare goederen en diensten en/of tot een huishouden behoort met een lage werkintensiteit.
Wanneer iemand onder in ieder geval één van deze indicatoren valt, wordt hij/zij tot de groep gerekend van mensen met kans op armoede en sociale uitsluiting.
In 2012 ging het in Nederland om 15,0% (tov 15,7% in 2011) van de bevolking. Overigens kent Nederland hiermee het laagste armoedecijfer van Europa; Tsjechië (15,4%) en Zweden (15,6%) staan respectievelijk op de tweede en derde plaats.
Jaarlijks presenteren het SCP en het CBS in het Armoedesignalement de meest actuele gegevens over (de kans op) armoede in Nederland. Dit aan de hand van twee centrale indicatoren: de niet-veel-maar-toereikendgrens van het SCP en de lage inkomensgrens van het CBS.
Het SCP beschrijft armoede op grond van het niet-veel-maar-toereikend criterium. Dit betreft een normbedrag dat is gebaseerd op de minimaal vereiste uitgaven voor voedsel, kleding, wonen en sociale participatie. De standaard door de regering gehanteerde armoedegrens is de lage-inkomensgrens van het CBS. Deze grens is gebaseerd op de hoogte van de bijstand in 1979. Deze grens wordt veelvuldig gebruikt omdat deze alleen wordt aangepast met de inflatie en daarmee een gelijkblijvend koopkrachtniveau in de tijd aangeeft.
Op 2 december 2013 is het meest recente Armoedesignalement 2013 gepresenteerd, met cijfers over het jaar 2012. Hieruit bleek dat in 2012, 9,4% van de Nederlandse huishoudens moest rondkomen van een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Dit zijn circa 664.000 huishoudens oftewel ca. 1,3 miljoen mensen, waarvan 391.000 kinderen.
Het begrip armoede is geen vastomlijnd concept dat het beste door middel van één kerncijfer gemeten zou kunnen worden, er zijn meerdere invalshoeken en definities om inzicht te krijgen in de verschillende aspecten van de problematiek.
Welke definitie ook wordt gebruikt: Nederland heeft de laatste jaren economisch zware tijden doorgemaakt en daarmee is er voor de regering alle reden om zich in te zetten voor het aanpakken van armoede en schulden. Dit onder andere door extra middelen beschikbaar te stellen voor de intensivering van het armoedebeleid (2013: € 20 mln, 2014: € 80 mln en vanaf 2015 € 100 mln structureel per jaar).
Herkent u zich in de aanbevelingen van Platform31 over een integrale aanpak en op welke wijze kunnen gemeenten hier op dit moment invulling aangeven? Zo ja, hoe gaat het kabinet zich inspannen om de integrale werkwijze aan te moedigen en/of te stimuleren bij de gemeentelijke overheid?
Ja, ik ondersteun de aanbevelingen voor een integrale aanpak volledig. Door de decentralisaties in het sociale domein krijgen gemeenten nog meer mogelijkheden om beter maatwerk te leveren en op individueel niveau te bezien hoe mensen kunnen blijven meedoen in de samenleving.
Waar het gaat om schuldhulpverlening wordt al veel geïnvesteerd in een integrale aanpak. In 2012 is bijvoorbeeld een studie van het Verwey-Jonker Instituut verschenen over de resultaten van 24 lokale projecten om integrale schuldhulpverlening op te zetten en schuldpreventie te bevorderen. Gemeenten treffen in deze studie veel aanknopingspunten aan om hun eigen beleid mee vorm te geven. En dit jaar zijn in mijn opdracht businesscases preventie en vroegsignalering van schulden ontwikkeld; vanaf 23 mei jl. zijn deze openbaar via een website2. Deze businesscases moeten er toe leiden, dat gemeenten en andere betrokken (keten)partijen nog meer gaan investeren in een brede, integrale aanpak ten behoeve van preventie en vroegsignalering van schulden.
Ook bij het tegengaan van de armoedeproblematiek is een integrale aanpak van groot belang. Het gaat niet alleen om het directe geldgebrek van mensen, er is altijd een oorzaak en een context die bij de aanpak van het probleem betrokken moet worden. In de Nationaal Strategische Rapportage Sociale Bescherming (NSR), die in het voorjaar aan Uw Kamer is aangeboden3 wordt de aanpak van het armoedebeleid in een breder kader gezet. De NSR kan door gemeenten benut worden als brede contextinformatie bij het vormgeven van het lokale armoedebeleid. Ook de EUKN studie waaruit de aanbevelingen komen, kan naar mijn mening hierbij goed benut worden.
Ik werk nauw samen met VNG en Divosa bij het ondersteunen van gemeenten, bijvoorbeeld in het programma Vakmanschap.
Naast de hiervoor reeds genoemde organisaties zijn er veel maatschappelijke organisaties die het armoede- en schuldenbeleid van de gemeenten kunnen ondersteunen. De afgelopen jaren heb ik vele van deze initiatieven ondersteund om daarmee de inzet van vrijwilligers te stimuleren (o.a. Humanitas, SchuldHulpMaatje en Stichting Thuisadministratie). Op grond van de Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek kunnen maatschappelijke organisaties weer een subsidie-aanvraag indienen.
Inzet op preventie van groot belang. Onderzoek laat zien dat preventie loont. Door middel van handreikingen en business cases worden knelpunten, succesfactoren en kosten-batenanalyses inzichtelijk gemaakt en worden gemeenten samen met vrijwilligers gestimuleerd en geïnspireerd om een aanpak preventie en vroegsignalering te ontwikkelen.
De betrokkenheid van jihadisten bij onderwijsorganisaties |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jihadist Jermaine W. leidde een onderwijsorganisatie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Kunt u ingaan op de in het artikel genoemde bevindingen van het dagblad de NRC over de stichting Educatief Instituut Arabische Taal en Cultuur?
Eenieder heeft in Nederland recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. En dit geldt ook voor het volgen van lessen over de Arabische taal en cultuur, leren over de Koran en vergroten van kennis over de Islam.
Ik acht het echter zeer onwenselijk als er onder het mom van een culturele stichting een extremistische boodschap wordt verkondigd. Het is niet wenselijk dat jongeren afgezonderd van de Nederlandse samenleving opgroeien of op enige wijze worden weggehouden van de bredere samenleving waarin zij zich later moeten kunnen handhaven. In Nederland is ruimte voor verschillende ideologieën, denkbeelden en levensovertuigingen. De vrijheden van de rechtsstaat mogen echter niet worden misbruikt om het voortbestaan ervan tegen te werken.
Over onderzoeksgegevens over specifieke personen of organisaties worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Wat is de verklaring voor het feit dat een voormalig lid van de Hofstadgroep nadrukkelijk betrokken kan zijn bij een organisatie die religieonderwijs geeft aan kinderen, zonder dat de overheid daar kennis van heeft en ingrijpt?
Het is onaanvaardbaar wanneer kinderen worden blootgesteld aan personen die een extremistische boodschap uitdragen.
Deze stichting, die ook onderwijs verzorgt, is een privaat initiatief en wordt niet als onderwijsinstelling erkend door het Rijk. Het onderwijstoezicht door de Inspectie van het Onderwijs is vastgelegd in de Wet op het Onderwijstoezicht. Private initiatieven zoals deze stichting vallen daar niet onder. Dit niet erkende onderwijs is dus niet onderhevig aan inspectie door de onderwijsinspectie. Dat neemt niet weg dat wij zullen ingrijpen wanneer er tekenen zijn van praktijken die niet door de beugel kunnen.
Over onderzoeksgegevens over specifieke personen of organisaties worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Klopt het dat er in het Gooi meerdere onderwijsorganisaties zijn waarbij mensen met jihadistische sympathieën zijn betrokken? Zo ja, welke? Hoe typeert u deze organisaties? Bent u bereid zo snel mogelijk uitgebreid onderzoek te doen naar het bestaan, het functioneren en het pedagogische klimaat van deze organisaties?
In het openbaar kunnen geen mededelingen worden gedaan over operationele aangelegenheden.
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme van augustus 2014 (Kamerstuk 29 754, nr. 253) wordt o.a. aandacht aan het functioneren en pedagogisch klimaat van door u genoemde stichtingen besteed. Het doel van het actieprogramma is drieledig: beschermen van de democratische rechtsstaat, bestrijden en verzwakken van de jihadistische beweging in Nederland, en het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering. De modernisering van informeel onderwijs, o.a. het vergroten van transparantie en het verbeteren van het pedagogisch klimaat, is onderdeel van dit actieprogramma. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal hierover in gesprek gaan met mensen uit de islamitische gemeenschappen.
In welke mate zijn deze organisaties en hun activiteiten bekend bij de Nederlandse lokale en landelijke overheid en mogelijk bij uw veiligheidsdiensten?
Over onderzoeksgegevens over specifieke personen of organisaties worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Zijn er aanwijzingen dat deze onderwijsorganisaties mede worden gebruikt om moslims te enthousiasmeren, te werven en klaar te stomen voor de jihadistische strijd? Zo ja, welke? Waarom is niet ingegrepen tegen bijvoorbeeld de oprichter van de organisatie in het Gooi, een bekende radicale prediker?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze worden de ouders van de kinderen die les volgen aan deze onderwijsorganisaties actief geïnformeerd over de praktijken die er gaande zijn? Wat is er bekend over de motieven van de ouders die hun kinderen via deze organisaties Koranlessen laten volgen?
Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor het informeren naar de inhoud van de lessen van de stichting. Motieven voor ouders om hun kind(eren) koranlessen te laten volgen zijn onder andere het leren van de Arabische taal en cultuur en het verdiepen in de religie door het leren over en lezen van de Koran.
Welke vergelijkbare onderwijsorganisaties zijn er naast die in het Gooi ook elders in Nederland aanwezig?
Zie antwoord vraag 5.
Welke gegevens heeft u over de financiering van deze onderwijsorganisaties? Vindt deze financiering deels vanuit het buitenland plaats? Vindt deze financiering ook deels middels lokale of landelijke subsidies plaats, zoals cultuur- of onderwijssubsidies? Zo ja, waar en met welke omvang?
Het Rijk geeft geen subsidie aan de door u genoemde stichtingen. Decentrale overheden hebben een eigen verantwoordelijkheid op dat punt. De gemeente Huizen heeft desgevraagd aangegeven dat de betrokken stichtingen voor zover bekend geen subsidie hebben gekregen van de gemeente. De stichting heeft evenmin gebruik gemaakt van (gesubsidieerde) buurthuizen of wijkcentra om hun lessen te verzorgen. Financiering van dergelijke stichtingen vanuit het buitenland is wettelijk niet verboden (Kamerstuk 29 614, nr. 35). Voor zover bekend heeft er geen financiering plaatsgevonden uit het buitenland. In het algemeen is het bestuurlijk gewenst om transparant te zijn in de financiering van stichtingen. Die afweging moet echter door de stichting zelf worden gemaakt.
Deelt u de mening dat de onderwijsorganisaties die een radicaal islamitische en wellicht zelfs jihadistische grondslag hebben zo snel mogelijk moeten worden ontmaskerd? Zo ja, welke maatregelen neemt u daartoe? Bent u bereid te onderzoeken of voortaan een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) vereist kan worden voor het werken in deze organisaties?
Met de VOG wordt het justitiële verleden van de aanvrager beoordeeld in relatie tot de functie waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Reguliere (erkende) onderwijsinstellingen kennen een VOG-verplichting voor alle medewerkers, leraren en directeuren. door u genoemde stichtingen zijn echter geen erkende onderwijsinstellingen. Voor zowel door de overheid erkende als niet-erkende organisaties geldt echter dat de overheid zal optreden wanneer de wet door hen wordt overtreden.
Op welke wijze kunt u ingrijpen in stichtingen en organisaties die onder het mom van onderwijs en cultuur de jihad in Nederland bevorderen? Deelt u de mening dat deze organisaties het bestaan onmogelijk gemaakt moet worden? Hoe gaat u dat doen?
Als een particuliere stichting of organisatie onder het mom van onderwijs over Arabische cultuur en de islam de wet overtreedt zal de overheid strafrechtelijk ingrijpen.
Ik acht het onwenselijk als jongeren afgezonderd van de Nederlandse samenleving opgroeien of op enige wijze worden weerhouden van deelname aan de samenleving waarin zij zich later moeten kunnen handhaven. Een van de maatregelen uit het actieprogramma jihadisme die hier goed bij aansluit is de modernisering van informeel onderwijs, het vergroten van de transparantie en het verbeteren van het pedagogisch klimaat t.b.v. het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering.
Op welke wijze gaat u garanderen dat deze organisaties nooit door de overheid gesubsidieerd worden?
Het is bestuurlijk gewenst dat stichtingen transparant zijn met betrekking tot hun financiering. Die afweging moet echter door de stichting zelf worden gemaakt.
Het Rijk geeft geen subsidie aan door u genoemde stichtingen. Decentrale overheden hebben een eigen verantwoordelijkheid op dat punt. De gemeente Huizen heeft desgevraagd aangegeven dat de betrokken stichtingen voor zover bekend geen subsidie hebben gekregen van de gemeente. Er is evenmin gebruik gemaakt van (gesubsidieerde) buurthuizen of wijkcentra om lessen te verzorgen.
De verslechterende mensenrechtensituatie in Gambia |
|
Michiel Servaes (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gambia Passes Anti-Gay Bill Imposing Life Imprisonment For Some Same-Sex Acts»1 en «New law in Gambia imposes life sentence for «aggravated homosexuality»?2
Ja.
Bent u op de hoogte van de huidige stand van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel dat strekt tot verdere strafbaarstelling van homoseksualiteit?
Ja. Het wetsvoorstel is in augustus 2014 door het Gambiaanse parlement aangenomen. Het wetsvoorstel ligt nu bij de President ter bekrachtiging.
Hoe oordeelt u over het effect van het voorliggende wetsvoorstel met betrekking tot een verdere schending van de mensenrechten in Gambia, in het bijzonder van homoseksuelen?
Ik ben bezorgd over de mensenrechtensituatie in Gambia. President Jammeh heeft verschillende malen publiekelijk zeer verwerpelijke uitspraken gedaan over homoseksualiteit, onder meer tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 2013. Daarnaast staan burgerlijke en politieke vrijheden onder druk, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting.
Het voorliggende wetsvoorstel is in strijd met verdragsverplichtingen die Gambia is aangegaan, in het bijzonder het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Ook is het wetsvoorstel strijdig met resolutie 275 die de Afrikaanse Commissie voor de Rechten van Mensen en Volkeren (ACHPR) in mei jl. heeft aangenomen. Deze resolutie roept alle ondertekenaars van het Afrikaans Handvest voor de Rechten van Mensen en Volkeren (waaronder Gambia) op een eind te maken aan geweld en mensenrechtenschendingen op grond van seksuele oriëntatie en genderidentiteit en met wetgeving te komen om die vormen van geweld en mensenrechtenschendingen strafbaar te maken.
Heeft u of gaat u contact opnemen met uw Gambiaanse ambtgenoot om de zorgen over de effecten van dit wetsvoorstel over te brengen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt dat een dialoog over het wetsvoorstel het meest effectief in EU-verband gevoerd kan worden. Nederland maakt zich daarom sterk voor diplomatieke acties vanuit de EU. Daarnaast brengt Nederland het ook zelf op in de contacten met de Gambiaanse autoriteiten. Zo heeft de Nederlandse ambassadeur in Senegal zijn zorgen over het wetsvoorstel geuit tegenover de Gambiaanse ambassadeur ter plaatse.
Heeft u of gaat u in Europees verband in vervolg op het statement van de EU Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlands- en Veiligheidsbeleid Ashton van 21 februari 2014 de situatie in Gambia met betrekking tot de wijze waarop zij de mensenrechten, in het bijzonder die van homoseksuelen, schenden bespreken? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de politieke dialoog, die met Gambia wordt gevoerd in het kader van het akkoord van Cotonou, heeft de EU in mei 2014 in Banjul de zorgwekkende mensenrechtensituatie uitgebreid aan de orde gesteld. Ook heeft de EU haar zorg uitgesproken over de positie van lesbiennes, homo’s, biseksuelen en transgenders (LHBT). De Nederlandse Ambassadeur in Dakar heeft in mei 2014 eveneens zijn zorgen geuit bij President Jammeh. Nederland heeft het anti-homo wetsvoorstel en de mensenrechtensituatie in Gambia geagendeerd voor bespreking in de relevante Raadswerkgroep in Brussel. Daar is onder andere besloten dat de EU op korte termijn in gesprek zal treden met de Gambiaanse autoriteiten over het wetsvoorstel.
Heeft u of gaat u in internationaal verband, bijvoorbeeld bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN), de situatie in Gambia met betrekking tot de wijze waarop zij de mensenrechten, in het bijzonder die van homoseksuelen, schenden bespreken?
In oktober 2014 wordt Gambia onderworpen aan de Universal Periodic Review in de VN- Mensenrechtenraad. Nederland is voornemens om daarin de verslechterende mensenrechtensituatie in Gambia aan de orde te stellen, in het bijzonder de positie van LHBT en de vrijheid van meningsuiting.
Daarnaast zal Nederland zich in internationaal verband blijven inzetten voor de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit wereldwijd. Tijdens de komende Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is Nederland moderator bij een ministeriële bijeenkomst, georganiseerd door de EU-delegatie en Argentinië, waar gelijke rechten voor LHBT centraal zullen staan.
Welke gevolgen heeft deze ontwikkeling voor de financiële ondersteuning door EuropeAid Development and Cooperation zoals gepresenteerd op 29 oktober 2013 voor (de overheid van) Gambia?
Mede op Nederlands aandringen heeft de Europese Unie in december 2013 besloten geen nieuwe committeringen aan te gaan vanuit het 10e Europese Ontwikkelingsfonds (EOF), vanwege de verslechterende mensenrechtensituatie in het land. Dit betekent dat Gambia verbetering moet tonen om in aanmerking te komen voor het bedrag van € 13 miljoen dat hiervoor gereserveerd was. Later dit jaar zullen de EU lidstaten de mensenrechtensituatie en de aanhouding van de middelen uit het 10e EOF opnieuw beoordelen. Het wetsvoorstel zal bij deze beoordeling vanzelfsprekend worden meegenomen.
Op 29 oktober 2013 heeft de Europese Commissie een indicatie gegeven van de voorgenomen financiële ondersteuning aan West-Afrika voor de periode 2014–2020. De regionale programmering voor West-Afrika en het EU meerjarenplan (MIP) voor Gambia – beiden uit het 11e EOF – zijn op dit moment nog niet afgerond. Bij de definitieve toekenning zal, zoals in alle gevallen, de mensenrechtensituatie in het land worden meegewogen.
De bonussen van de top van Estro kinderopvang |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Top Estro ontving kort voor faillissement nog bonussen»?1
Ja, dit bericht ken ik.
Was is uw (morele) oordeel over het feit dat Estro kinderopvang eerder dit jaar failliet is gegaan – met alle gevolgen van dien voor de kinderen, de ouders en het personeel – terwijl de top van het bedrijf kort daarvoor nog grote bonussen ontving? Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat de top van het bedrijf wegloopt met groot financieel voordeel terwijl kinderen, ouders en personeel slachtoffer zijn geworden van het faillissement?
Het verontrust mij niet alleen, maar ik vind het ook laakbaar als blijkt dat de top van een bedrijf zichzelf rijkelijk beloont vlak voor een faillissement. In bepaalde omstandigheden bestaan er op basis van het Burgerlijk Wetboek en de faillissementswet juridische mogelijkheden die onrechtmatig uitgekeerde bonussen namens de boedel terug te vorderen. Kortheidshalve verwijs ik u in dit kader naar het antwoord dat de Minister van Veiligheid en Justitie onlangs heeft gegeven op een schriftelijke vraag van lid Gesthuizen van uw Kamer naar de mogelijkheden om bonusgeld terug te vorderen.
De curator van Estro zal dit vanzelfsprekend onderzoeken. Mocht de uitkering van de bonus inderdaad onrechtmatig zijn geweest, dan kan de curator – die optreedt als de behartiger van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers – het bedrag van de bonus terugvorderen.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat het faillissement van Estro kinderopvang en de daaropvolgende doorstart onder een andere naam zorgvuldig gepland waren? Deelt u de mening dat deze gang van zaken zeer de indruk wekt dat de betrokkenen in kwestie meer geïnteresseerd waren in hun eigen financiële belangen dan in de belangen van de ouders, kinderen en het personeel?
Voorop gesteld moet worden dat het als ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Veiligheid en Justitie niet aan ons is om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. Deze taak is voorbehouden aan de curator, en eventueel, aan de rechter als deze hierom wordt gevraagd. In algemene zin kunnen wij wel het volgende zeggen over het proces dat heeft geleid tot de doorstart.
Kern van het onlangs gepubliceerde faillissementsverslag van de curator is dat wanneer het faillissement niet zou zijn voorbereid en er geen doorstart zou hebben plaatsgevonden, dit tot gevolg zou hebben gehad dat met de faillietverklaring van Estro de continuïteit van de opvang en de werkgelegenheid van alle personeelsleden in het geding zouden zijn geweest. De toepassing van de «pre-pack praktijk», die ik hierna zal toelichten, is naar zijn oordeel daarom nuttig geweest.
Uit het faillissementsverslag blijkt dat het bestuur van crèchebedrijf Estro eind vorig jaar concludeerde dat de onderneming in ernstige financiële problemen dreigde te raken.2 Om de financiële problemen op te kunnen lossen werd aanvankelijk aan de hand van verschillende scenario’s gezocht naar een oplossing. Toen hier niets uitkwam en een faillissement niet langer te vermijden was, is gebruik gemaakt van een rechtens aanvaarde praktijk die inmiddels door acht van de elf rechtbanken wordt toegepast en ook wel wordt aangeduid met de term «pre-pack praktijk». Deze praktijk houdt in dat de rechtbank, op verzoek van een onderneming die in ernstige financiële problemen verkeert, al voor een mogelijke faillietverklaring in stilte aanwijst wie als curator en rechter-commissaris zullen worden aangesteld mocht het daadwerkelijk tot een faillissement komen. Bedoeling daarbij is de onderneming de gelegenheid te geven het aanstaande faillissement in relatieve rust, onder het toeziend oog van de toekomstig curator (ook wel «stille bewindvoerder» genoemd), voor te bereiden zodat de schade bij betrokkenen (waaronder crediteuren, afnemers van producten en diensten en het personeel) zoveel mogelijk beperkt kan worden en, indien aan de orde, de kansen op een verkoop en daarop volgende doorstart van rendabele bedrijfsonderdelen tegen een maximale opbrengst worden vergroot. Bij brief van 17 juli 2014 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer naar aanleiding van vragen van de leden Recourt en Kerstens van uw Kamer, uitgebreid over deze praktijk geïnformeerd. Voor nadere informatie over de achtergronden van de «pre-pack praktijk» verwijs ik u naar deze brief.3
In zijn verslag beschrijft de curator dat hij in zijn rol van «stille bewindvoerder», aanvankelijk enige bedenkingen had bij het voorbereidingsproces zoals dat door het bestuur van het crèchebedrijf in gang was gezet. Dit kwam vooral omdat er in het traject in het kader van de mogelijke doorstart van een deel van Estro sprake was van een – zoals de curator het zelf aanduidt -«gemankeerde biedingsproces»: investeringsbedrijf HIG – het bedrijf dat de belangrijkste financier en voornaamste eigenaar was van crèchebedrijf Estro – lange tijd als enige overnamekandidaat in beeld was. Op aandringen van de curator zijn er echter nog twee andere potentiële overnamekandidaten benaderd en is ook een ander investeringsbedrijf en oud-financier van Estro gevraagd een bod te doen. Deze laatste deed een bieding die vervolgens door investeringsbedrijf HIG werd overtroffen. Daardoor kon de curator op de dag van de faillietverklaring van crèchebedrijf Estro met investeringsbedrijf HIG een overeenkomst sluiten die naar zijn overtuiging voor de betrokken partijen – in het bijzonder de crediteuren, de werknemers en de ouders en kinderen die gebruik maakten van de diensten van Estro – op dat moment de beste oplossing was. De betrokkenheid van de curator als »stille bewindvoerder» in de voorfase van het faillissement heeft er dus voor gezorgd dat het «gemankeerde biedingsproces» kon worden bijgestuurd ten bate van de crediteuren, de werknemers en de ouders en kinderen.
Op welke wijze ontmoedigt u overnameconstructies zoals die de afgelopen periode zijn voorgekomen bij Estro kinderopvang? Zijn de maatregelen uit het belastingplan 2012 volgens u voldoende of voorziet u verdere stappen?
Private investeerders hebben een grote rol gespeeld in de expansie van de kinderopvangsector tussen 2005 en 2010. Veel private organisaties laten zien dat ook zij goede kwaliteit kinderopvang kunnen bieden. Private investeerders blijken ook in een periode dat banken terughoudender zijn geworden bij het verstrekken van kredieten, bereid te zijn te blijven investeren in de sector. In het belastingplan 2012 zijn wel maatregelen getroffen om overnameholdingconstructies fiscaal bezien minder aantrekkelijk te maken. Ik verwacht dat dit soort constructies in de toekomst minder vaak zullen voorkomen.
In het specifieke geval van Estro hebben private investeerders een bijzondere rol gespeeld. De onderneming is een aantal keren van eigenaar gewisseld, waarbij verschillende investeerders zich met grote financiële verliezen hebben moeten terugtrekken. Het hoort tot de reguliere taak van de door de rechtbank aangewezen curator een onderzoek te doen naar de oorzaken van het huidige faillissement. Daarbij zal ook aandacht uitgaan naar de rol van de aandeelhouders. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomst van dit onderzoek. Tevens zal ik de Kamer nog voor het AO kinderopvang informeren over de laatste stand van zaken rondom de afwikkeling van het faillissement.
In hoeverre is er uiteindelijk kinderopvangtoeslag toegevloeid naar de uitgekeerde bonussen aan de top van Estro kinderopvang? Welke mogelijkheden zijn er om dit terug te vorderen? In hoeverre zijn de maatregelen van de Belastingdienst/Toeslagen, waar in uw eerdere brief over het faillissement van Estro kinderopvang naar verwezen wordt, om te voorkomen dat er toeslaggeld in de failliete boedel verdwijnt effectief geweest?
Zoals u weet wordt de kinderopvangtoeslag niet verstrekt aan kinderopvanginstellingen, maar aan ouders die gebruik maken van kinderopvang. Ouders kunnen ervoor kiezen om de kinderopvangtoeslag rechtstreeks op de rekening van de door hun gekozen kinderopvangorganisatie te laten storten, maar ouders blijven verantwoordelijk. Na het faillissement van Estro zijn de bankrekeningnummers van alle filialen van Estro in de geautomatiseerde systemen geblokkeerd. Zoals aangekondigd in de brief van 9 juli 2014 (Kamerstuk 31 322, nr. 246) is het voorschot kinderopvangtoeslag voor de maand augustus eind juli jl. aan de klanten van Estro zelf uitbetaald. Dat is op enkele gevallen na goed gegaan. De rechtmatigheid van uitgekeerde bonussen is onderwerp van onderzoek door de curator, die verwacht hierover op 1 december te publiceren.
Wat is de stand van zaken wat betreft het onderzoek van de curator naar de oorzaken van het faillissement van Estro en de rol daarbij van de aandeelhouders? In hoeverre is het bonusbeleid bij Estro ook onderwerp van dit onderzoek? Wilt u in uw aangekondigde brief over het onderzoek van de curator en de stand van zaken rondom de afwikkeling van het faillissement specifiek ingaan op dit onderwerp?
De rechtmatigheid van bonussen, die vlak voor het faillissement zijn uitgekeerd, is onderwerp van onderzoek door de curator. Deze zal bezien of het juridisch mogelijk is om uitgekeerde bonussen namens de schuldeisers terug te halen. De curator heeft aangegeven dat het onderzoek naar de rechtmatigheid van de ontvangen bonussen en of die eventueel kunnen worden teruggevorderd met voorrang zal worden uitgevoerd. Hij verwacht dat de conclusies van dat onderzoek in het openbare verslag van 1 december 2014 kunnen worden opgenomen.
Verslechterde arbeidsvoorwaarden na de overname van Estro |
|
Keklik Yücel (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de signalen over verslechterde arbeidsvoorwaarden na overname van kinderdagverblijf Estro door Smallsteps?1
Naar aanleiding van de signalen over verslechterde arbeidsvoorwaarden heeft mijn departement contact opgenomen met Smallsteps en de curator. Smallsteps en de curator hebben aangegeven dat met het faillissement alle medewerkers van Estro door de curator ontslagen zijn (vlg. artikel 40 van de Faillissementswet). Vervolgens hebben – volgens opgave van Smallsteps – zo’n 2.600 medewerkers een nieuwe arbeidsovereenkomst ontvangen. Smallsteps geeft aan dat de arbeidsvoorwaarden voor deze medewerkers ongewijzigd zijn gebleven. Hun brutoloon, inschaling, periodiektoekenning en arbeidsuren zijn niet veranderd.
Wat klopt er van berichten dat oudere vaste krachten worden ontslagen en jonge flexkrachten hen vervangen?
Volgens Smallsteps is het niet zo dat oudere vaste krachten systematisch worden ontslagen en worden vervangen door jonge flexkrachten. Zij stelt dat per locatie naar het totale team gekeken is, waarbij gekozen is voor een evenwichtige leeftijdsopbouw. Smallsteps geeft daarbij aan dat de leeftijdsopbouw en aantal dienstjaren van medewerkers binnen Smallsteps uiteindelijk niet erg verschilt van de leeftijdsopbouw en dienstjaren van medewerkers binnen Estro.
Zoals bekend, is de vakbeweging echter ontevreden over deze uitleg van Smallsteps en is dit mede aanleiding voor het voornemen om de rechter te vragen om een oordeel.
Welke (arbeids)rechten hebben de werknemers die door Smallsteps of een andere organisatie worden overgenomen? Is het bijvoorbeeld geoorloofd om hen te laten solliciteren op hun eigen functie, hen minder uren aan te bieden dan het huidige contract of hen een tijdelijk contract aan te bieden, terwijl er nu nog sprake is van een vast contract?
Als gevolg van het faillissement van Estro zijn alle medewerkers door de curator ontslagen. Bij een doorstart na faillissement mag een overnemende partij in principe vervolgens een contract aanbieden met andere arbeidsvoorwaarden, zolang die passen binnen de wettelijke eisen en de cao kinderopvang. Wel heeft de Hoge Raad bepaald dat als de nieuwe werkgever gezien moet worden als «opvolgend werkgever» in de zin van de wet, het arbeidsverleden van de overgenomen werknemers moet worden gerespecteerd.2 De Hoge Raad heeft bepaald dat er sprake is van opvolgend werkgeverschap in de zin van artikel 7:668a lid 2 BW, indien:
De ketenbepaling loopt dan dus door; voorafgaande (vaste en tijdelijke) arbeidsovereenkomsten bij de gefailleerde werkgever tellen mee in de keten van arbeidsovereenkomsten. Als de werknemer vervolgens langer dan 36 maanden in dienst is, is het contract bij de nieuwe werkgever een vast contract. Daarnaast kan geen nieuwe proeftijd worden overeengekomen als de werknemer geen wezenlijk andere functie gaat uitoefenen dan tijdens het dienstverband met de gefailleerde werkgever. Een groot deel van de vestigingen is overgenomen door Smallsteps. Medewerkers van Smallsteps hebben dezelfde arbeidsovereenkomst aangeboden gekregen als die ze bij Estro hadden.
In hoeverre is er sprake van een overgang van onderneming van Estro naar Smallsteps, en in hoeverre moet Smallsteps dus als nieuwe eigenaar de arbeidsvoorwaarden en alle opgebouwde rechten van de werknemers direct overnemen?
In de wet (artikel 7:666 BW) en de richtlijn over behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen (Richtlijn 2001/23/EG) is bepaald dat de regels over overgang van onderneming niet gelden voor een overname van een onderneming na de faillietverklaring van de verkoper. Uit de media blijkt dat de FNV heeft aangekondigd een procedure te starten tegen Smallsteps, de koper van een belangrijk deel van Estro. De FNV is van mening dat de overname van Estro wel onder het bereik van de regels over overgang van onderneming valt. Naar ik begrijp, komt FNV tot die mening omdat de overname van Estro naar haar oordeel reeds voor de faillietverklaring tot stand is gebracht. FNV vindt daarom dat Smallsteps als nieuwe werkgever verplicht is alle werknemers over te nemen. Een oordeel over deze specifieke situatie is voorbehouden aan de rechter mocht deze daarom inderdaad door de FNV worden gevraagd.
Is er al meer bekend over de situatie van de 130 vestigingen en duizend daarbij betrokken werknemers die niet door Smallsteps worden overgenomen? Wanneer verwacht u de uitkomsten van het onderzoek naar het faillissement?
Zoals bekend is vanuit het faillissement ongeveer twee derde van de vestigingen overgenomen door Smallsteps. Naast deze overname zijn er nog meer – kleinere – overnames gerealiseerd door de curator. Na de overname door Smallsteps heeft de curator een lijst gekregen met 138 vestigingen. Van deze 138 vestigingen was er een aantal waar al geen opvang meer plaatsvond. Uiteindelijk zijn er van de vestigingen die te koop zijn aangeboden 30 vestigingen niet overgenomen.
De curator heeft aangegeven onderzoek te verrichten naar onder meer de oorzaken van het faillissement en de gang van zaken binnen Estro in de periode voorafgaande aan het faillissement. De omvang van dit onderzoek hangt samen met hetgeen feitelijk bij Estro heeft plaatsgevonden. Daaromtrent heeft de curator zich nog geen oordeel kunnen vormen en om die reden is op dit moment niet te zeggen wanneer het onderzoek gereed zal zijn.
De demonstratie van ISIS-aanhangers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de verslaglegging van de demonstratie van ISIS-aanhangers in de media?1
Ja.
Wat was de aard en de sfeer van de demonstratie in de Haagse Schilderswijk?
De burgemeester van Den Haag heeft conform het stelsel in de Gemeentewet verantwoording afgelegd over zijn handelen aan de gemeenteraad te Den Haag. Uit deze verantwoording blijkt dat op donderdag 24 juli 2014 een demonstratie in Den Haag werd georganiseerd. Deze had als doel op te komen voor de Palestijnse zaak. Voorafgaand aan de demonstratie was deze door de organisatie gemeld bij de burgemeester. Naar aanleiding van deze melding heeft de burgemeester tezamen met de politie en het OM duidelijke afspraken gemaakt over de aanpak en voorbereiding van de demonstratie van 24 juli. De commandant van de politie heeft tevens met de organisator van de demonstratie gesproken. Daarbij werd medegedeeld welke voorzorgsmaatregelen door politie en OM waren getroffen. Het gesprek verliep op een normale en rustige manier. Op de genoemde datum verzamelden zich ongeveer 50 demonstranten. De demonstranten droegen de (zwarte) vlag van het zogenaamde IS-kalifaat (voorheen ISIS/ISIL) en gingen in een kring om de organisator staan. Om deze kring verzamelde zich een groep van ongeveer 200 mensen met belangstelling voor de demonstratie. Of zij sympathiseerden met het doel van de demonstratie was volgens de burgemeester niet duidelijk. Door een groep demonstranten van ongeveer 20 á 25 mensen werden geplastificeerde A4 vellen uitgedeeld aan omstanders en toeschouwers, waaronder aan kleine kinderen. Hierop stond dezelfde tekst als op de vlaggen en diverse afbeeldingen met een visie op de gebeurtenissen in de Gazastrook, maar geen teken van IS. Door het in ontvangst nemen van de A4 vellen door deze mensen, leek het aantal demonstranten groter dan feitelijk het geval was. Een aantal personen onder hen deed later overigens wel mee met het scanderen van leuzen. De deelnemers van de demonstratie scandeerden in het Arabisch. De politie bevond zich in de directe nabijheid en heeft geen Arabische of Nederlandse teksten waargenomen die opriepen tot haat of beledigend waren. Daarbij moet worden vermeld dat het gescandeerde moeilijk te verstaan was, mede door een technisch falen van de geluidsversterking van de organisatie van de demonstratie.
Het door de demonstranten gescandeerde leidde niet tot onrust in de omgeving. Er werd vanuit de omstanders niet op grote schaal geageerd tegen het gescandeerde. Omstreeks het vooraf overeengekomen tijdstip werden de vlaggen opgeruimd en werd de demonstratie geleidelijk ontbonden. Ook na het ontbinden van de demonstratie bleef de sfeer rustig en verlieten zowel omstanders als demonstranten de locatie.
Zie voorts het antwoord op de schriftelijke vraag 2 van de leden De Graaf, Helder en Wilders over de antisemitische demonstratie door moslims in Den Haag (ingezonden 25 juli 2014).2 Uit onderzoek is niet gebleken dat tijdens de demonstratie een Hitlergroet is gebracht.
In hoeverre klopt de verslaglegging van de NOS dat er aan het eind van de demonstratie enkele deelnemers de Hitlergroet brachten en dat er racistische leuzen werden geroepen die uiting gaven aan Jodenhaat?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre klopt de verslaglegging in de media dat een journaliste van GeenStijl.nl bedreigd is door demonstranten en door de politie in veiligheid moest worden gebracht?
Zie voor een correcte weergave van hetgeen tijdens de demonstratie heeft plaatsgevonden het antwoord op de schriftelijke vraag 3 van de leden De Graaf, Helder en Wilders over de antisemitische demonstratie door moslims in Den Haag (ingezonden 25 juli 2014).3
Als de verslaglegging in de media niet klopt, waar bent u onwaarheden tegengekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Als de verslagging in de media niet klopt, waarom beweren de politie en de burgemeester van Den Haag dan dat er geen grenzen zijn overschreden?
Het is aan het OM om te oordelen of er in dit geval strafrechtelijke grenzen zijn overschreden. Zie voorts het antwoord op de schriftelijke vragen 2 en 6 van de leden Van Klaveren en Bontes over de antisemitische demonstratie in Den Haag (ingezonden 25 juli 2014).4
Bent u van mening dat het roepen van racistische leuzen en het brengen van de Hitlergroet een ernstig strafbaar feit is? Bent u tevens van mening dat het bedreigen van een journalist bij de uitoefening van haar werk, bestraft moet worden? Zo ja, bent u bereid te (laten) onderzoeken in hoeverre de bovengenoemde strafbare feiten zich hebben voorgedaan en de daders op te sporen en te vervolgen? Als u hiertoe niet bereid bent, kunt u aangeven waarom u niet nader wilt (laten) onderzoeken in hoeverre de demonstatie racistische elementen bevatte en er bedreigingen zijn geuit?
Zie het antwoord op de schriftelijke vragen 2 en 3 van de leden De Graaf, Helder en Wilders over de antisemitische demonstratie door moslims in Den Haag (ingezonden 25 juli 2014).5
Kunt u toelichten welke verbanden er zijn tussen deze radicale moslims, ISIS en jihadstrijders in Syrië en welke maatregelen de regering neemt om specifiek deze radicalisering te stoppen?
Over mogelijke verbanden kan ik in het openbaar geen mededelingen doen omdat dit de informatiepositie van de inlichtingendiensten kan schaden. In het algemeen is de nieuwe structuur van het jihadisme beschreven in het AIVD-rapport «Transformatie van het jihadisme in Nederland uit 2014.6 Wij werken samen met de lokale overheden aan het vroegtijdig signaleren van radicalisering, het voorkomen van nieuwe aanwas van de jihadistische beweging en het stoppen van de verspreiding van jihadistisch gedachtengoed. Parallel hieraan zetten de meest betrokken burgemeesters in de lokale driehoek een specifieke aanpak in op personen die een risico vormen. In elk individueel gekend geval wordt de beste aanpak vormgegeven met als doel de mogelijke dreiging die van deze personen uitgaat te verminderen.
Deelt u de mening dat deze discriminatie van Joden en geheul met terrorisme absoluut ontoelaatbaar zijn en dat er wellicht onconventionele maatregelen nodig zijn om deze harde kern van radicalen en ISIS-sympathisanten aan te pakken, teneinde de integratie van moslims in Nederland te bevorderen?
Gedrag dat de kernwaarden van de Nederlandse samenleving bedreigt, wordt niet getolereerd. Grondrechten zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en recht van demonstreren, vormen een groot goed in ons land en verdienen zowel een krachtige als zorgvuldige bescherming. Deze grondrechten zijn begrensd als ze uitmonden in geweld, haatzaaien of discriminatie. Ieder mens moet zich in Nederland veilig en gerespecteerd voelen. Het gedachtengoed van IS, waar zij voor staat en waarin zij de rechtvaardiging vindt voor haar gruwelijk handelen, is verwerpelijk. Extremisme van wie dan ook vormt een bedreiging van onze rechtsstaat die hard wordt aangepakt door het Kabinet. De huidige mogelijkheden om in te grijpen wanneer strafbare uitlatingen worden gedaan of strafbare gedragingen worden begaan, zijn voldoende.
Diabeteshandelingen op het kinderdagverblijf |
|
Keklik Yücel (PvdA), Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat van de regering wordt verwacht dat zij naar aanleiding van de motie Siderius/Ypma in samenspraak met scholen, leraren en ouders van kinderen met diabetes een verkenning opstelt voor ondersteuning van kinderen met diabetes op school?1 2
Ja.
Herkent u de impasse van ouders van kinderen met diabetes dat hun kind niet op een regulier kinderdagverblijf terecht kan, omdat de leidsters de aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid van het prikken en het toedienen van insuline niet op zich willen/mogen nemen, maar dat kinderen met diabetes ook geen indicatie krijgen voor een medisch kinderdagverblijf en hierdoor geen geschikte plek in de kinderopvang kunnen vinden?
Het is mij bekend dat een kind met diabetes niet altijd op een regulier kinderdagverblijf terecht kan en dat een kind dat alleen extra zorg nodig heeft omdat het diabetes heeft, in beginsel niet in aanmerking komt voor een medisch kinderdagverblijf. Een medisch kinderdagverblijf is bedoeld voor kinderen met een achterstand in de emotionele of psychosociale ontwikkeling.
Het prikken en toedienen van insuline zijn medische handelingen en mogen alleen worden verricht door professionals die daartoe opgeleid zijn. Wanneer het kinderdagverblijf niet beschikt over een medisch geschoolde medewerker, is het om deze reden niet mogelijk om een kind met diabetes op te vangen. In voorkomende gevallen zijn er echter wel mogelijkheden dat een regulier kinderdagverblijf in samenspraak met de zorg tot een oplossing komt. In andere gevallen kan worden uitgeweken naar een kinderdagverblijf waar verpleegkundige zorg geboden wordt. Zo lossen sommige kinderdagverblijven dit op door afspraken te maken met een wijkverpleegkundige. De wijkverpleegkundige verricht de medische handelingen op het kinderdagverblijf en is beschikbaar bij complicaties.
Ziet u mogelijkheden om het meten van de bloedsuikerspiegel en het toedienen van insuline bij diabetes ook op kinderdagverblijven niet als medisch handelen te definiëren en eenzelfde verkenning voor kinderen met diabetes op het kinderdagverblijf uit te voeren zodat kinderen met diabetes zorgeloos naar een regulier kinderdagverblijf kunnen?
Zoals ik in mijn vorige antwoord aangaf, is in Nederland de toediening van insuline een medische handeling. Mijn collega van OCW gaat naar aanleiding van ondermeer deze vraag in samenspraak met VWS, een verkenning uitvoeren naar onder andere de invulling van de zorg aan leerlingen met diabetes op school. De Tweede Kamer zal in oktober worden geïnformeerd over de resultaten. Ik wacht de uitkomst van deze verkenning, die eveneens van belang kan zijn voor de kinderopvang, met belangstelling af. Ik zie om die reden geen noodzaak om een aparte verkenning uit te voeren.
Is het waar dat 16% van de ouders minder gaat werken en 14% zelfs stopt met werken, omdat hun kind met diabetes geen passende plek binnen het onderwijs danwel de kinderopvang kan vinden? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?3
Het onderzoek waaraan wordt gerefereerd is door het Diabetes Fonds uitgevoerd onder 606 ouders van kinderen met diabetes in de leeftijd van 4 tot 12 jaar (30% van de totale groep). Er is alleen onderzoek gedaan naar kinderen met diabetes op de basisschool. Kinderen met diabetes in de kinderopvang zijn niet meegenomen in dit onderzoek.
Navraag van het Diabetes Fonds bij ouders en zorgverleners laat zien dat ouders van kinderen met diabetes (onder de 4 jaar) in de kinderopvang eveneens tegen een soortgelijke problematiek aanlopen. Er zijn kinderdagverblijven die kinderen met diabetes aannemen, maar dit is niet het algemene beeld. Volgens het Diabetes Fonds gaat het echter om een relatief kleine groep kinderen van naar schatting minder dan 1.000. Ondanks dit geringe aantal is het jammer dat een deel van de kinderdagverblijven geen oplossing heeft gevonden om deze kinderen opvang te bieden en zich genoodzaakt zien deze kinderen te weigeren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zijn er wel mogelijkheden bij reguliere kinderopvanginstellingen om de juiste zorg te organiseren.
De eerder genoemde verkenning naar de zorg aan leerlingen met diabetes op school, kan mogelijk handvatten bieden voor ondernemers in de kinderopvang.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg kinderopvang op 24 september 2014?
Ja.
Fraude met kinderopvangtoeslag |
|
Henk Nijboer (PvdA), Keklik Yücel (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Fraude met kinderopvangtoeslag door een buitenschoolse opvang»?1
Ja.
Klopt het dat er in deze casus acht gezinnen zijn die geen enkele toeslag (ook geen huur- en zorgtoeslag) meer krijgen, twee gezinnen waar een uithuiszetting dreigt en veel gezinnen bedragen terug moeten betalen tussen de 5.000 en 80.000 euro? Zijn er meer gevallen bekend van frauderende ondernemers waar de ouders uiteindelijk de dupe zijn? Zo ja, hoeveel?
Vanwege de geheimhoudingsplicht kan ik niet in de openbaarheid op individuele gevallen ingaan. In het algemeen kan ik wel het volgende zeggen. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor de juistheid van een aanvraag voor (een voorschot) kinderopvangtoeslag. Als achteraf blijkt dat aan een van de voorwaarden niet is voldaan, moet volgens de wet (Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de Wet kinderopvang) de gehele toeslag worden terugbetaald. Ouders kunnen altijd tegen een terugvordering in bezwaar en eventueel in beroep gaan. Ik ben niet bekend in hoeveel gevallen ouders de dupe zijn van frauderende ondernemers.
Hoe succesvol is het terugvorderingsbeleid van de Belastingdienst? In hoeveel gevallen wordt het complete bedrag met succes teruggevorderd? Hoe verandert dit percentage met de grootte van het terug te vorderen bedrag?
In de wettelijke systematiek van toeslagen wordt na een aanvraag van een burger een voorschot uitgekeerd en vindt achteraf een definitieve toekenning van de toeslag plaats. De burger doet een aanvraag op basis van een geschat inkomen. Verder moet de burger bij zijn aanvraag voor een toeslag specifieke grondslagen per toeslagsoort opgeven. Zo moet bij de kinderopvangtoeslag worden opgegeven van welke soort opvang er gebruik wordt gemaakt, het aantal uren opvang, de prijs, het aantal kinderen en het aantal gewerkte uren. Het is inherent aan deze systematiek van bevoorschotting dat een deel van de uitgekeerde toeslagen door de Belastingdienst moet worden teruggevorderd dan wel dat er moet worden nabetaald.
Bij terugvordering van teveel uitbetaalde toeslagen kan de toeslaggerechtigde gebruik maken van een betalingsregeling. De burger krijgt standaard 24 maanden de tijd om te veel aangevraagde toeslagbedragen terug te betalen. In het overgrote deel van de gevallen, wordt de aangeboden terugbetalingsregeling nageleefd. Wanneer er niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan, neemt de Belastingdienst invorderingsmaatregelen.
In een klein deel van de gevallen wordt de schuld buiten invordering gesteld. Het gaat kort gezegd om burgers waarbij er geen verhaalmogelijkheden (meer) zijn omdat ze failliet zijn gegaan of in de schuldhulpsanering zitten of om burgers die met onbekende bestemming zijn vertrokken. Deze vorderingen blijven wel invorderbaar. In het geval geen standaard betalingsregeling dan wel een betalingsregeling op maat mogelijk is, kan binnen vijf jaar na afloop van de betalingstermijn een vordering worden verrekend met alle eenmalige en lopende uitkeringen die een schuldenaar ontvangt van de Belastingdienst. Het gaat dan om lopende toeslagvoorschotten, voorlopige teruggaven inkomstenbelasting, definitieve tegemoetkomingen en definitieve aanslagen.
In het eerste halfjaar van 2014 is € 228 miljoen aan terug te betalen kinderopvangtoeslag geïnd. In dezelfde periode is € 27 miljoen aan terug te betalen kinderopvangtoeslag buiten invordering gesteld (oninbaar geleden) vanwege onder andere faillissementen, wettelijke schuldsanering en overlijden. Deze cijfers komen uit de 14e Halfjaarsrapportage van de Belastingdienst die onlangs naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 31 066, nr. 215). Het invorderingssysteem van de Belastingdienst is er niet op ingericht om informatie te genereren over inningspercentages in relatie tot de omvang van het terug te vorderen toeslagbedrag.
Wordt er – direct of indirect – ook teruggevorderd van frauderende tussenpersonen of ondernemers of slechts van de ouders?
Ouders zijn verantwoordelijk voor de juistheid van een aanvraag kinderopvangtoeslag. Indien achteraf blijkt dat niet voldaan wordt aan de wettelijke voorwaarden om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen wordt het ten onrechte ontvangen bedrag dan ook teruggevorderd van de ouders. Indien blijkt dat een kinderopvanginstelling medeplichtig is aan het aanvragen van een onjuiste kinderopvangtoeslag of dit heeft uitgelokt, kan sinds 1 januari 2014 de Belastingdienst/Toeslagen deze instelling een bestuurlijke boete opleggen. Ook kan de kinderopvanginstelling in dat geval aansprakelijk worden gesteld indien de kinderopvangtoeslag op haar bankrekening is uitbetaald. De Belastingdienst/Toeslagen kan in geval van onrechtmatig handelen ook strafrechtelijke of civiele stappen ondernemen tegen een kinderopvanginstelling. Daarnaast staat het ouders zelf vrij om zelf aangifte te doen van een strafbaar feit tegen een kinderdagverblijf of een gastouderbureau of een civiele schadevergoedingsprocedure aan te spannen.
Wordt er in het terugvorderingsbeleid van de Belastingdienst rekening gehouden met dit soort specifieke gevallen van oplichting? Hoe is dit in de praktijk vormgegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beziet u deze problemen met het terugvorderen van toeslagen in het licht van de motie Nijboer/Neppérus2, die de regering verzoekt «de toekenning van toeslagen zo vorm te geven dat het aantal terugbetalingen substantieel wordt verminderd»?
Het is inherent aan de huidige voorschotsystematiek dat nabetalingen en terugvorderingen ontstaan. Belastingdienst/Toeslagen berekent het recht op kinderopvangtoeslag op basis van schattingen van burgers, onder andere met betrekking tot het inkomen, het aantal gewerkte uren en het aantal af te nemen uren kinderopvang. Het kunnen beschikken over actuele en betrouwbare gegevens uit basisregistraties en/of andere derden gegevens is een continu aandachtspunt voor Belastingdienst/Toeslagen. Belastingdienst/Toeslagen heeft in 2013 een aantal veranderingen in het toezicht doorgevoerd die moeten bijdragen aan het verminderen van het aantal terugbetalingen. Zo wordt voorafgaand aan het moment van beschikken en betalen, vastgesteld bij welke aanvragen sprake is van een risico op onjuistheid of onvolledigheid. In dergelijke gevallen wordt de aanvragers gevraagd om met bewijsstukken de juistheid en/of volledigheid van hun aanvraag aan te tonen. Over de uitvoering van de motie Nijboer/Neppérus informeer ik u in de aanstaande Halfjaarsrapportage.
Het bekladden van een huis in Almere |
|
Keklik Yücel (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Woning vrouw beklad met hakenkruis»?1 Herinnert u zich voorts de eerdere vragen over stelselmatige discriminatie van bewoners in de Haagse wijk Duindorp?2
Ja.
Is de bewoonster van het huis of zijn andere buurtbewoners op gelijkaardige wijze eerder getroffen door dergelijke uitingen? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd en op welke wijze?
Bij de politie en bij de gemeente Almere zijn geen signalen bekend van eerdere bekladdingen in de betreffende straat en directe omgeving.
Is er aangifte gedaan van de in het bericht genoemde praktijken? Zo ja, wat was de aard van die aangifte?
Ja, bij de politie is aangifte gedaan van vernieling, discriminatie en belediging. De politie onderzoekt de zaak.
Deelt u de mening dat het prijzenswaardig is dat buurtbewoners de bewoonster van het bekladde huis een hart onder de riem hebben gestoken? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het goed zou zijn als u eveneens zou laten weten de bewoonster te steunen en dat u afstand neemt van degenen die menen hakenkruizen op de woning te moeten kladden? Zo ja, wilt u dat dan doen, bijvoorbeeld door middel van antwoord op deze vraag of anderszins?
Het kabinet veroordeelt (stelselmatige) pesterijen en discriminatie op welke grond dan ook. Woonoverlast en intimidatie in een wijk kunnen diep ingrijpen in het welzijn van de bewoners en dat is zorgelijk. Ik betreur dat dit incident heeft plaatsgevonden en ik prijs de buurtbewoners die de bewoonster van het bekladde huis een hard onder de riem hebben gestoken.
Deelt u de mening dat ook bij onderhavig voorbeeld van discriminatie en intimidatie van een buurtbewoner alles op alles moet worden gezet om te voorkomen dat het de slachtoffers zijn die moeten verhuizen en dat juist de daders moeten worden aangepakt?
In alle gevallen moet worden voorkomen dat slachtoffers moeten verhuizen omdat zij onderwerp zijn geworden van discriminatie of intimidatie.
Zijn de voorvallen in Almere en Duindorp incidenten of beschikt u over signalen dat er sprake is van een bredere toename van intimidatie, bedreiging of discriminatie van allochtone Nederlanders? Zo ja, over welke signalen beschikt u?
Dit voorval wordt, evenals de eerdere voorvallen in Duindorp, beschouwd als een incident. Hoewel er zorgen zijn over de verschillende incidenten die de afgelopen tijd hebben plaatsgevonden, kan ik deze niet aanmerken als signalen van een bredere toename van intimidatie, bedreiging of discriminatie van allochtone Nederlanders.
De resultaten van een verdiepende studie naar moslimdiscriminatie worden gepubliceerd in de politieregistratierapportage 2013, die in augustus 2014 uitkomt. Deze rapportage zal een actueel inzicht kunnen geven in de vraag of er sprake is van een stijging in het aantal incidenten.
Wat was de uitslag, verdeeld naar politieke partijen, bij de laatste landelijke en lokale verkiezingen in de wijk Duindorp in Den Haag en in de wijk in Almere waar het onderhavige incident plaatsvond?
Voor de uitslagen van de lokale verkiezingen verwijs ik u naar de websites van beide gemeenten.3
De uitslag van de laatste landelijke verkiezingen in 2012 is, voor de stembureaus die zijn gelegen in de wijk Duindorp in Den Haag, als volgt: VVD 485; PvdA 370; PVV 790; CDA 120; SP 178; D66 116; GroenLinks 34; CU 87; SGP 61; PvdD 74; Piratenpartij 9; MenS 2; Nederland Lokaal 0; LP 0; DPK 4; 50 Plus 68; LibDem 0; Anti Europa Partij 1; SOPN 3; PvdT 1.
Voor de wijk Almere Poort in Almere is deze uitslag: VVD 1061; PvdA 916; PVV 336; CDA 46; SP 255; D66 192; GroenLinks 46; CU 30; SGP 2; PvdD 51; Piratenpartij 15; MenS 5; Nederland Lokaal 2; LP 8; DPK 6; 50 Plus 22; LibDem 0; Anti Europa Partij 0; SOPN 7; PvdT 7.
Stelselmatige discriminatie van bewoners in de Haagse wijk Duindorp |
|
Keklik Yücel (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichtgeving over de discriminatie van bewoners in Duindorp?1
Ja.
Is het waar dat er sprake is van een stelselmatig wegpesten van allochtone bewoners uit Duindorp? Zo ja, deelt u de mening dat dit een niet te tolereren situatie is? Zo ja, hoelang spelen deze problemen al? Zo nee, hoe zou u de situatie in Duindorp dan wel duiden?
Uit de mededelingen die ik ontving van de burgemeester van Den Haag maak ik op dat er geen sprake is van het stelselmatig wegpesten van bewoners met een migranten-achtergrond uit Duindorp. De burgemeester heeft mij hierover het volgende toegelicht. In april 2014 hebben in Duindorp drie huurders met een migranten-achtergrond naar aanleiding van incidenten aangegeven te willen verhuizen. In de laatste twee jaar is er verder één gezin geweest dat in verband met incidenten is verhuisd. Door de (media) aandacht die de recente incidenten hebben gekregen wordt wellicht de indruk gewekt dat racisme en discriminatie in Duindorp breed verspreid zijn. Dat is bepaald niet zo.
Duindorp heeft twee wijkagenten. In Duindorp is wekelijks een gezamenlijk spreekuur van de wijkagent, de woningbouwcorporatie Vestia en het algemeen maatschappelijk werk. Op dat spreekuur kunnen bewoners hun zorgen en onvrede uiten. Hierdoor hebben de wijkagent en de andere professionals in de wijk een goed en actueel beeld van de situatie in de wijk. De burgemeester van Den Haag heeft mij gemeld dat deze professionals unaniem van mening zijn dat het woon- en leefklimaat in Duindorp de afgelopen tien jaar sterk vooruit is gegaan, hoewel in bepaalde delen van de wijk problemen blijven spelen zoals hiervoor omschreven.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als u zich persoonlijk ter plaatse op de hoogte laat brengen van de situatie in Duindorp en daarbij vooral de getroffen bewoners laat weten dat u achter hen staat? Zo ja, op welke termijn zal dat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Woonoverlast en intimidatie in een wijk kunnen diep ingrijpen in het dagelijks bestaan van de bewoners en dat is zorgelijk. Gemeenten en hun partners hebben de verantwoordelijkheid om zich van dergelijke situaties op de hoogte te stellen, deze aan te pakken en daarover contact te onderhouden met de buurtbewoners. Ik heb alle vertrouwen in de reeds in andere wijken van Den Haag beproefde integrale aanpak van overlastlocaties en overlastveroorzakers.
Deelt u de zorgen van de woningbouwcorporatie en burgemeester Van Aartsen over de ontstane situatie? Zo ja, wat gaat u doen om uw zorgen aan de betrokkenen kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke concrete maatregelen zijn er door de gemeente en de woningbouwcorporatie genomen om deze problemen het hoofd te bieden en de slachtoffers te beschermen?
De burgemeester heeft mij meegedeeld dat hij op 23 april 2014 een gesprek heeft gehad met het wijkberaad, Welzijn Scheveningen, het outreachend jongerenwerk, Vestia, de politie en de stadsdeeldirecteur en dat verdere afstemming zal volgen. Hij heeft aangegeven dat de politie fors investeert in de zichtbare aanwezigheid in de wijk, onder meer door de wijkagenten, in de wijkcontacten en via extra surveillance. Op het Tesselseplein is weer cameratoezicht ingesteld. De politie zet verder in op het onderzoeken van mogelijk door omwonenden gepleegde strafbare feiten tijdens onder meer bezichtigingen van leegstaande woningen. Als sprake is van strafbare feiten wordt een proces verbaal opgemaakt dat door het openbaar ministerie (OM) op de mogelijkheden van vervolging wordt beoordeeld. Zoals hiervoor genoemd vindt er wekelijks een gezamenlijk spreekuur plaats in de wijk. Daarnaast is het jongerenwerk van Welzijn Scheveningen met succes aanwezig op die plekken waar jongeren samenkomen. Onder meer door het aanbieden van sportactiviteiten en de inzet van het outreachend jongerenwerk worden jongeren goed bereikt en is de overlast drastisch afgenomen. Zoals in andere delen van de stad ook met succes is gebeurd, wordt integraal ingezet op de overlastlocaties en de overlastveroorzakers.
Op de scholen in Duindorp heeft het programma Haagse Helden gedraaid. Daarin wordt onder andere aandacht besteed aan thema’s als verdraagzaamheid en omgang met anderen. De scholen worden geïnformeerd over de incidenten en hen wordt gevraagd in de komende tijd aandacht aan dit thema te blijven besteden.
Uiteraard worden bewoners die zich niet gedragen hierop aangesproken, net als elders in de stad. Tegen structurele overlast of herhaaldelijk wangedrag wordt opgetreden via het zogenoemde gele en rode kaarten systeem. Bij een rode kaart start Vestia een uithuisplaatsingsprocedure bij de rechter, aldus de burgemeester.
Zijn er meldingen en aangiften gedaan vanwege de in het bericht genoemde praktijken? Zo ja, wat was de aard en omvang van die meldingen en aangiften?
Van de burgemeester heb ik vernomen dat Vestia aangifte heeft gedaan vanwege een dreigtweet en dat aangifte is gedaan door een burger tegen een Duindorper die op TV-West is geïnterviewd. Het OM heeft mij meegedeeld dat de laatstgenoemde aangifte is beoordeeld en dat de verdachte is gedagvaard. Overigens heeft Vestia ook aangifte gedaan vanwege intimidatie en bedreiging van een werknemer tijdens de bezichtiging door iemand met een migranten-achtergrond van een woning in de Kompasbuurt.
Is er een wijkagent die de situatie in Duindorp goed kent en wellicht al een indicatie heeft van de problemen die daar spelen? Zo ja, welk beeld heeft die wijkagent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er concreet door de politie gedaan om bewoners die slachtoffer van discriminatie en intimidatie in Duindorp zijn, te beschermen en te voorkomen dat zij opnieuw slachtoffer worden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat bij hardnekkige ernstige discriminatie en agressie tegen buurtbewoners alles op alles moet worden gezet om te voorkomen dat het de slachtoffers zijn die moeten verhuizen, en dat juist de daders moeten worden aangepakt?
Het kabinet veroordeelt (stelselmatige) pesterijen en discriminatie op welke grond dan ook. Ik steun dan ook de inzet van de gemeente Den Haag en de lokale partners om deze situatie aan te pakken. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 5, 8 en 10.
Welke mogelijkheden ziet u om het leefklimaat van alle bewoners in Duindorp te verbeteren, zodat alle bewoners van Duindorp normaal kunnen wonen in deze wijk?
Zie antwoord vraag 5.
Speelt in andere wijken en steden een vergelijkbare problematiek? Zo ja, welke wijken of steden betreft dit?
Het antidiscriminatiebeleid is lokaal belegd. Het is aan de lokale besturen om kwesties rondom discriminatie (in de vorm van bijvoorbeeld het (weg)pesten van buurtbewoners) in kaart te brengen. Zij doen dit in samenwerking met hun gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen. Het kabinet beschikt niet over een landelijk overzicht op het niveau van steden of wijken van gevallen van het (weg)pesten van buurtbewoners op grond van rassendiscriminatie.
Het bericht dat een bedrijf voor een vacature “mensen van Hollandse bodem” zoekt |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bedrijf zoekt alleen mensen van Hollandse bodem»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en op de advertentie van de werkgever?
Allereerst wil ik aangeven dat de eigenaar van het bedrijf die deze advertentie heeft geplaatst onlangs heeft aangegeven dat hij deze advertentie heeft gebruikt om aandacht te vragen voor discriminatie op de werkvloer.
Als er sprake is van discriminatie in een personeelsadvertentie en daardoor een hele groep mensen wegens hun etnische afkomst wordt uitgesloten is dat ontoelaatbaar. Het is strafbaar om mensen af te rekenen op hun huidskleur, hun geloof, hun leeftijd of de geboorteplaats van hun ouders. Iedereen verdient een eerlijke kans en een gelijke behandeling.
Mensen die geconfronteerd worden met discriminatie moeten hier melding van maken bij een Antidiscriminatievoorziening of het College voor de Rechten van de Mens (het College) of aangifte doen bij de politie. Op deze wijze kan discriminatie worden aangepakt en kan tevens een beter inzicht in de aard en omvang van discriminatie ontstaan. Ik steun slachtoffers van discriminatie: zij moeten weten dat zij er niet alleen voor staan.
Deelt u de mening dat deze wijze van personeel werven als arbeidsdiscriminatie op grond van afkomst gekwalificeerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er waar van de stelling dat deze vorm van arbeidsdiscriminatie pas strafbaar kan worden als er door de werkgever in de daadwerkelijke keuze van de nieuwe werknemer onwettig discriminerend onderscheid wordt gemaakt? Zo ja, deelt u de mening dat een advertentietekst onderdeel is van een wervingsprocedure en niet in strijd mag zijn met artikel 1 van de Grondwet? Zo ja, op welke wijze kunnen werkgevers hierop gewezen worden?
In het artikel gaat de Antidiscriminatievoorziening niet in op het Wetboek van strafrecht maar op de gelijke behandelingswetgeving. Artikel 5, eerste lid van de Algemene wet gelijke behandeling verbiedt niet alleen de ongelijke behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking maar ook de aanbieding van een betrekking zelf. In een vacaturetekst en de bekendmaking daarvan mag dus geen verboden onderscheid worden gemaakt.
Of er in deze personeelsadvertentie sprake is van discriminatie staat ter beoordeling aan de rechter of het College voor de Rechten van de Mens. In het artikel geeft het College aan dat het verboden is om een vacaturetekst zodanig op te stellen dat bepaalde groepen zich al bij voorbaat buitengesloten voelen.
Heeft u signalen dat er meer werkgevers zijn die op deze wijze, onderscheid makend naar afkomst, personeel werven?
Ik heb geen signalen dat werkgevers in personeelsadvertenties structureel onderscheid maken naar afkomst.
Wel volgt uit verschillende onderzoeken dat discriminatie op de arbeidsmarkt nog steeds voorkomt. Zo schetst bijvoorbeeld het SCP onderzoek naar «Ervaren discriminatie in Nederland»2 over de mogelijke omvang van discriminatie een verontrustend beeld. In dit onderzoek springen vooral de hoge ervaren discriminatie onder migrantengroepen en de ervaren leeftijdsdiscriminatie ten aanzien van 45-plussers in het oog. Discriminatie wordt volgens dit onderzoek het meest ervaren bij het zoeken naar werk en in de openbare ruimte.
Wanneer kan de Kamer het toegezegde advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) over arbeidsmarktdiscriminatie en uw brief over de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie verwachten?
De SER is voornemens om in april advies uit te brengen.
In het Algemeen Overleg Integratie van 12 maart 2014 heb ik toegezegd om in mei met een actieplan arbeidsmarktdiscriminatie te komen.
Mogelijke postcodediscriminatie bij energiebedrijf Oxxio |
|
Keklik Yücel (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het energiebedrijf Oxxio een kredietcheck uitvoert op bepaalde klanten en daarnaast een borg eist? 1
Energiebedrijf Oxxio heeft mij als volgt geïnformeerd. Oxxio heeft aangegeven dat zij de kredietwaardigheid van al haar potentiële klanten beoordeelt, of laat beoordelen. Het oordeel hangt nooit uitsluitend van de postcode af. Oxxio geeft aan dat aan nieuwe klanten met een verhoogd betalingsrisico in drie situaties een waarborgsom wordt gevraagd.
Klopt het dat dit bedrijf zich daarbij alleen op de postcode van de mogelijke klant baseert? Zo nee, op welke andere gegevens heeft Oxxio zich gebaseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Is volgens u in dit geval sprake van strijdigheid met artikel 7 van de Algemene wet gelijke behandeling, dat stelt dat het verboden is om onderscheid te maken bij het aanbieden of verlenen van toegang tot goederen of diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten ter zake? Zo nee, waarom niet?
In artikel 7 van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) is bepaald dat het verboden is om bij het aanbieden van een goed of een dienst onderscheid te maken op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras (in de zin van etnische of nationale afkomst), geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Het verbod heeft mede betrekking op de voorwaarden waaronder het goed of de dienst wordt aangeboden, dus bijvoorbeeld ook op het al of niet vragen van een waarborgsom.
Het verbod heeft zowel betrekking op direct onderscheid op een van de genoemde gronden, als op indirect onderscheid. Van indirect onderscheid is sprake indien een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een bepaalde godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat in vergelijking met andere personen bijzonder treft. Artikel 2, eerste lid, van de Awgb bepaalt dat het verbod van onderscheid niet geldt ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief wordt gerechtvaardigd.
In de door Oxxio verstrekte gegevens zie ik geen aanleiding om aan te nemen dat Oxxio bij het accepteren van nieuwe klanten of het vragen van een waarborgsom direct onderscheid maakt op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.
Voor wat betreft indirect onderscheid is uit onderzoek gebleken dat er een indirect verband bestaat tussen postcode, inkomen en afkomst.2 Het gebruik van de postcode als (enige) criterium voor kredietwaardigheid zou daarmee tot indirect onderscheid op grond van ras (in de zin van afkomst) leiden. Uit de door Oxxio verstrekte informatie, die in het antwoord op de vragen 1 en 2 is weergegeven, leid ik echter af dat Oxxio en Focum zich voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van een potentiële klant niet uitsluitend op diens postcode baseren, maar tevens op een groot aantal andere factoren, en dat de postcode in dit verband slechts een beperkte rol speelt. Uit de mij beschikbare informatie kan ik bovendien niet afleiden dat de kredietwaardigheidstoets dan wel het beleid ten aanzien van de waarborgsom op een andere wijze tot (ongeoorloofd) direct of indirect onderscheid leidt.
Overigens heeft het College voor de rechten van de mens onlangs advies uitgebracht over een situatie waarin de postcode als criterium werd gebruikt. Het college concludeerde, dat het indirect onderscheid dat daarvan het gevolg is in bepaalde gevallen objectief gerechtvaardigd kan zijn.3
Klopt het dat de toenmalige Minister van Financiën Zalm in het verleden banken tot de orde heeft geroepen, in verband met vermeende postcodediscriminatie bij het verstrekken van hypotheken?
De Minister van Financiën heeft naar aanleiding van de geluiden over het vermeende selecteren op postcode door hypotheekverstrekkers tijdens een bestuurlijk overleg met de banken te kennen gegeven dat de overheid van hypothecair financiers verwacht dat zij naar het publiek toe helder communiceren over de vraag of zij bij de hypotheekverstrekking selecteren op postcode. De banken hebben bij deze gelegenheid toegezegd om hier een persbericht over te publiceren. Na dit overleg is een bepaling in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen opgenomen dat het enkele feit dat de hypothecair te verbinden woning in een bepaalde wijk of postcodegebied is gelegen, geen grond zal zijn om een aanvraag af te wijzen.
Kunt u het energiebedrijf Oxxio en eventuele andere energiebedrijven op een vergelijkbare manier tot de orde roepen? Zo nee, waarom niet?
Oxxio geeft aan zich niet uitsluitend op de postcode te baseren. Consumenten kunnen als zij vermoeden dat er sprake is van ongeoorloofde praktijken een klacht indienen bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De ACM kan ook op eigen initiatief een onderzoek uitvoeren en zo nodig optreden. Zij kan optreden op basis van sectorspecifieke regelgeving in de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998 en op basis van algemene regelgeving ter bescherming van consumenten. Oxxio heeft in dit kader naar aanleiding van uw vragen over dit onderwerp uit eigen beweging een brief aan de ACM gestuurd. Dit heeft geen aanleiding gevormd voor de ACM om over te gaan tot onderzoek.
Indien iemand zich in een concreet geval gediscrimineerd voelt door de handelwijze van een bedrijf, kan hij of zij zich voor advies wenden tot een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening of een oordeel vragen aan het College voor de rechten van de mens of de rechter. Het College voor de rechten van de mens kan ook uit eigen beweging een onderzoek naar vermeende discriminatie starten. Voorts kan een bedrijf het college om een oordeel vragen over het eigen handelen.
Ik zie daarom geen aanleiding om stappen richting Oxxio of andere energiebedrijven te zetten.
De integratie van Somaliërs |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van «Open Society Foundation» over de positie van Somaliërs in Amsterdam, onder andere over onderwijs, gezondheid en participatie op de arbeidsmarkt?1
Ja.
In welke mate herkent u, ook landelijk, de uitkomsten uit dat onderzoek, die een zeer zorgelijk beeld laten zien van de positie van Somaliërs? Kunt u dit met de bij u bekende gegevens onderbouwen?
Ik herken de uitkomsten van het onderzoek en deel met u dat dit een zorgelijk beeld laat zien van de positie van Somaliërs. Andere bij mij bekende gegevens laten overigens geen afwijkend beeld zien. Uit het rapport Vluchtelingengroepen in Nederland van het SCP (2011) blijkt dat van de vluchtelingengroepen de Somalische Nederlanders verreweg de grootste achterstand laten zien op sociaaleconomisch gebied. Het jaarrapport integratie 2013, dat u is aangeboden bij brief van 11 maart 2014 (TK 2013–2014, 32284, nr. 51), bevestigt dit. Hier blijkt dat Somalische migrantengroepen het slechtst scoren op participatie, werkloosheid en armoede.
Hoeveel procent van de Somalische gemeenschap in Nederland heeft een vluchtelingenachtergrond?
Het merendeel van de eerste generatie van Somalische Nederlanders is als asielzoeker naar Nederland gekomen. Uit het rapport Vluchtelingengroepen in Nederland van het SCP (2011) blijkt dat rond de 40% gezinsmigratie als reden heeft voor komst naar Nederland en rond de 60% om asiel aan te vragen in Nederland.
Kan worden gesteld dat de achterstanden van Somaliërs vergeleken met andere groepen migranten en vluchtelingen relatief groot zijn? Zo ja, in welke mate? Hoe verklaart u de relatief grote achterstanden van Somaliërs?
Uit het eerdergenoemde jaarrapport Integratie 2013 blijkt dat de achterstanden van de Somaliërs relatief groot zijn in vergelijking met andere groepen migranten en vluchtelingen. De sociaaleconomische positie van de Somalische groep is zeer slecht; een kwart van de Somalische Nederlanders heeft geen werk, binnen de beroepsbevolking is 37% werkloos en de helft van de Somaliërs heeft een bijstandsuitkering. De armoedecijfers zijn uitermate hoog: meer dan de helft van de Somalische Nederlanders en twee derde van de kinderen leeft in een huishouden met een inkomen onder de armoedegrens. Een verklaring voor deze achterstandspositie is onder andere de jarenlange oorlogsgeschiedenis van het land, waardoor ze veel minder dan de andere vluchtelingengroepen onderwijs in eigen land hebben gevolgd, met name de recent naar Nederland gemigreerde groep (rapport Vluchtelingengroepen in Nederland van het SCP uit 2011). Dit zorgt voor een slechtere startpositie.
Welke effecten heeft het afschaffen van het doelgroepenbeleid gehad op de integratie van Somaliërs? Deelt u de mening van onder andere Vluchtelingenwerk, dat pleit voor een speciaal actieplan voor Somaliërs, dat het afschaffen van het doelgroepenbeleid voor de integratie van Somaliërs niet bevorderlijk is geweest?2 Zo nee, waarom niet?
De mening dat het afschaffen van het doelgroepenbeleid voor de integratie van Somaliërs niet bevorderlijk is geweest, deel ik niet. Zoals ik in de Agenda Integratie (bijlage bij TK 2012–2013, 32824, nr. 7) heb aangegeven acht ik het van belang dat instellingen in de publieke sector in staat zijn de vraagstukken die voortkomen uit een etnisch divers samengestelde bevolking en achterblijvende integratie het hoofd te bieden. Het gaat erom dat voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor iedereen, dus ook voor Somaliërs. De generieke benadering zorgt ervoor dat de breedte van de problematiek wordt aangepakt en dat dat leidt tot een effectievere aanpak dan door groepen in hokjes te zetten. Daarbij dient er wel ruimte te zijn voor maatwerk waar dat nodig is voor specifieke problemen die bijvoorbeeld Somaliërs ondervinden.
Ziet u de noodzaak en bent u bereid om in gesprek te gaan met maatschappelijke organisaties, Somalische intermediairs en gemeenten in overleg te gaan over de specifieke problematiek van Somalische vluchtelingen in Nederland en daar een plan van aanpak voor te maken?
Ja, ik sta open voor een gesprek met de maatschappelijke organisaties, Somalische intermediairs en gemeenten. Er worden reeds op regelmatige basis gesprekken georganiseerd. Eind januari 2014 is bijvoorbeeld in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, door Pharos een bijeenkomst georganiseerd voor gemeenten. Het thema van de bijeenkomst was «succesfactoren en uitdagingen in het bereiken van Somalische Nederlanders in achterstandssituaties». Een andere bijeenkomst vond plaats op 10 april 2014. Deze bijeenkomst ging over het Activeringsproject Groningse Somaliërs, dat door Stichting MJD en Stichting Somaliërs Groningen wordt uitgevoerd in de gemeente Groningen. In al deze gevallen was er sprake van een generieke benadering van de problematiek van Somaliërs in Nederland met aandacht voor maatwerk. Vanuit die optiek is een (separaat) plan van aanpak voor de specifieke problematiek van Somalische vluchtelingen noch wenselijk, noch noodzakelijk.
Welke mogelijkheden ziet u om te bevorderen dat gemeenten de mogelijkheid bieden om bepaalde groepen vluchtelingen met achterstanden met behoud van een uitkering te laten studeren of een opleiding te volgen zodat zij een diploma kunnen halen? Welke mogelijkheden zijn er om «oudere» vluchtelingen in dit kader te ontheffen van het leeftijdsvereiste, zodat zij studiefinanciering kunnen krijgen?
Binnen de kaders van de WWB kunnen gemeenten bepalen of ondersteuning van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt noodzakelijk is. Gemeenten kunnen daarvoor middelen uit het participatiebudget inzetten om hiermee maatwerk te bieden. Dit omvat ook de mogelijkheid om (korte) scholingscursussen aan te bieden, die direct zijn gericht op het verkrijgen van regulier werk. In de gemeente Amsterdam bijvoorbeeld is op individuele basis een opleiding met behoud van uitkering mogelijk indien sprake is van aantoonbare werkervaring en diploma's in het eigen land die van vergelijkbaar niveau zijn als in Nederland, scholing betaalbaar is en de opleiding een benodigde stap is voor het beoogde werk.
Jongeren die hun studie door omstandigheden in eigen land niet hebben afgerond, kunnen in Nederland studiefinanciering aanvragen als zij hier een studie starten voor hun 30e. In dat geval kunnen zij hun studie met behoud van studiefinanciering afmaken. Bij het starten boven de 30 jaar is er sprake van een individuele verantwoordelijkheid en moet de studie zelf worden bekostigd door de student. Er zijn dan in principe andere mogelijkheden om in het levensonderhoud en de studiekosten te voorzien (werkgever, sociale zekerheid, fiscale voorzieningen, tegemoetkoming van stichting voor vluchteling-studenten UAF). Deze voorzieningen staan ook open voor deze groep studenten. Het is daarmee niet nodig voor hen een uitzondering in het studiefinancieringsstelsel te creëren.
Kunt u in zijn algemeenheid ook ten aanzien van andere migrantengroepen in de samenleving aangeven of, en zo op welke wijze, het generieke integratiebeleid ten opzichte van het afgeschafte doelgroepenbeleid ook, waar nodig, voldoende maatwerk voor hen biedt?
Ook ten aanzien van de integratie van andere migrantengroepen in de samenleving vormt een generieke benadering het uitgangspunt. Deze generieke benadering zorgt ervoor dat de breedte van de problematiek wordt aangepakt en daardoor effectiever kan werken. Wel is er in de generieke aanpak ruimte voor maatwerk t.a.v. de specifieke problemen die sommige migrantengroepen ondervinden.
Het niet toelaten van kinderen tot sportverenigingen van op basis van achternamen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Keklik Yücel (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de problemen rondom het inschrijven van kinderen bij de Rotterdamse voetbalvereniging Neptunus-Schiebroek?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor de participatie in sport door jongeren van groot belang is dat ieder kind, ongeacht zijn of haar herkomst of achternaam, mogelijk moet zijn te kunnen sporten bij de club van zijn of haar voorkeur?
Ja, een lidmaatschap van een sportvereniging bevordert de participatie, integratie en de sociale cohesie in de maatschappij en in de buurt. Kinderen – en hun ouders – komen op de sportclub vaak weer andere mensen tegen dan ze in hun dagelijkse woon, school- of werkomgeving tegenkomen.
Heeft u zicht op het aantal keren dat kinderen op basis van hun herkomst, achternaam of anderszins oneigenlijke grond, geweigerd worden bij sportclubs? Zo ja, hoe vaak is dit de afgelopen 5 jaar voorgevallen? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar het aantal keren dat kinderen op basis van deze, of anderszins oneigenlijke gronden, geweigerd worden bij een sportclub?
Nee, binnen de sport wordt niet op etniciteit of afkomst geregistreerd. Ook de KNVB doet dergelijke registraties niet. Een onderzoek naar het aantal keren dat kinderen op basis van oneigenlijke gronden worden geweigerd, ga ik niet laten uitvoeren omdat ik er liever samen met de sport voor zorg dat bij dit soort signalen adequaat wordt gehandeld. Ouders kunnen in het geval van discriminatie aangifte doen bij de politie en bonden kunnen hun verenigingen aanspreken als blijkt dat er bij de aanname van leden wordt gediscrimineerd. Sport moet toegankelijk zijn en blijven voor iedereen, ongeacht afkomst.
Bent u bereid de KNVB kritisch te bevragen over dit soort weigeringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van dit gesprek?
Naar aanleiding van deze berichtgeving is er direct contact opgenomen met de KNVB. De KNVB gaf aan het stuitend te vinden als blijkt dat deze jongen op basis van zijn nationaliteit niet werd toegelaten tot de vereniging. Dat is absoluut niet in lijn met het beleid van de KNVB. Als meest populaire sport van Nederland vindt de KNVB het belangrijk dat voetbal toegankelijk is voor iedereen, ook voor allochtonen of mensen met een bijzondere achternaam. De KNVB heeft zelf direct contact gezocht met de ouders en de gemeente. Op basis van die informatie, is de KNVB bij voetbalvereniging Neptunes-Schiebroek langs gegaan om opheldering te vragen. Tijdens het bezoek bleek dat ongeveer 30% van hun leden een buitenlandse achtergrond heeft. Van structurele discriminatie lijkt daarom geen sprake. Toch heeft de KNVB aangegeven precies te willen weten hoe in dit specifieke geval de vork in de steel zit. Daarom heeft de KNVB het bestuur van betreffende voetbalclub gevraagd een schriftelijke verklaring over de gang van zaken te sturen. De KNVB wacht die verklaring af, voordat eventueel verdere actie wordt ondernomen.
Deelt u de mening dat de KNVB met het invorderen van de licentie van de voetbalvereniging een krachtig signaal af zou geven, wanneer blijkt dat bepaalde voetbalverenigingen bij herhaling kinderen op achternaam, herkomst of anderszins oneigenlijke grond weigeren? Zo nee, waarom niet?
Het amateurvoetbal werkt niet – zoals het betaald voetbal – met licentiesystemen. Het invorderen van een licentie is bij een amateurvereniging derhalve niet mogelijk. Indien noodzakelijk heeft het KNVB-bestuur wel de mogelijkheid om teams of een gehele vereniging uit de competitie te nemen. In dit geval is dit (nog) niet aan de orde. Als blijkt dat er sprake is van systematische discriminatie keurt de KNVB dit hard af en zal ze passende maatregelen nemen.
Het voornemen van het concern AKZO om de productieafdeling van de vestiging Deventer naar het buitenland te verplaatsen |
|
John Kerstens (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van AKZO om de productieafdeling van de Deventer vestiging te verplaatsen naar het buitenland en van de onrust bij werknemers als gevolg van het aangekondigde ontslag van 215 personeelsleden?
Ja.
Hoe beoordeelt u dit voornemen van AKZO, ook in het licht van de verantwoordelijkheid die een groot Nederlands concern dient te voelen voor de werkgelegenheid in Nederland, zeker als een dergelijk bedrijf goede omzet- en winstcijfers kent?
Aan het voornemen van AkzoNobel om de productieafdeling in Deventer te sluiten ligt een bedrijfseconomische afweging ten grondslag. Volgens het bedrijf is het nodig om haar productiecapaciteit op een andere plek in Europa te concentreren. Het valt te betreuren voor de werknemers in Deventer dat AkzoNobel er niet voor kiest om de productie in Deventer te concentreren. Het kabinet kan zich echter niet mengen in bedrijfseconomische beslissingen van bedrijven.
Deelt u de mening dat dit voornemen niet past binnen de noodzaak en trend in Nederland om aan reshoring te doen, waarbij bedrijven juist productie terug verplaatsen naar Nederland? Zo nee, waarom niet?
De afbouw van de productie van organische peroxiden is het gevolg van afnemende vraag op de Europese markt. Hierdoor is het voor AkzoNobel belangrijk om haar Europese productie te concentreren. In haar afweging heeft AkzoNobel ook gekeken naar de optie om de productie in Deventer te handhaven en elders in Europa een locatie te sluiten. Van de overwogen alternatieven bleek op basis van bedrijfseconomische afwegingen het verplaatsen van de productie van Deventer naar het buitenland de beste optie voor het bedrijf. Belangrijke beweegredenen zijn de verouderde staat, de beperkte mogelijkheden tot toekomstige uitbreidingen en de geografische situering van de vestiging in Deventer.
Welke mogelijkheden staan u op dit moment ter beschikking om een bedrijf als AKZO handhaving van productietaken in overweging te laten nemen, bijvoorbeeld in termen van economische randvoorwaarden?
Het kabinet zet zich in voor een ondernemersklimaat met randvoorwaarden dat ruimte biedt aan ondernemers en bedrijven om te vernieuwen en te groeien. Het generieke beleid richt zich onder andere op open en transparante markten met vrije concurrentie, heldere en eenduidige wetten en regels, geen onnodig lange procedures en beperkte administratieve lasten. Het kabinet wil het voor bedrijven als AkzoNobel interessant maken om in Nederland actief te zijn. In dat licht worden aanvullende acties zoals de maatwerkaanpak regeldruk en de internationaliseringsoffensief-agenda bij de topsector Chemie ingezet. AkzoNobel geeft duidelijk aan dat de uiteindelijke beslissing is genomen op basis van bedrijfseconomische gronden.
Indien AKZO haar voornemen doorzet, op welke wijze kunt u dan een regio, zoals Deventer, ondersteunen in het aantrekken van vervangende hoogwaardige werkgelegenheid?
Ondanks de verplaatsing van de productie blijft Deventer een belangrijke locatie voor AkzoNobel. Het bedrijf heeft twee van haar zes grote R&D-centra in Nederland gevestigd, waarvan één Deventer. Met het topsectorenbeleid wil de Nederlandse overheid juist dit soort activiteiten versterken en stimuleren. Op dit moment wordt onder leiding van het topteam Chemie, samen met het bedrijfsleven en publieke kennisinstellingen, gewerkt aan een transitieplan om de opgebouwde sterke kennispositie van de chemie te moderniseren en te versterken. Het plan moet leiden tot de vorming van één Topconsortium voor Kennis en Innovatie Chemie, waar bedrijfsleven en publieke kennisinstellingen samen toponderzoek kunnen doen. Met dit soort initiatieven wil het kabinet het ook voor AkzoNobel interessant blijven maken om te blijven investeren in R&D, ook in Deventer.
Bent u bereid om uw ongerustheid en ontevredenheid over dit voornemen van AKZO over te brengen naar de directie van het concern?
Ik betreur dat de vestiging van AkzoNobel in Deventer gesloten wordt. Naar aanleiding van de eerdere berichtgeving heeft het Ministerie van Economische Zaken dan ook gesproken met de directie van AkzoNobel Nederland over dit besluit. Het bedrijf heeft haar besluit en de daarbij behorende argumenten toegelicht.
Daarbij heeft AkzoNobel aangegeven dat het in totaal gaat om circa 220 banen die verloren gaan, maar dat door pensionering en tijdelijke contracten dit aantal in ieder geval teruggebracht wordt naar 165. Omdat de afbouw is gespreid over drie jaar, het bedrijf positieve ervaringen heeft met het eigen Mobiliteitscentrum en de medewerkers goed zijn opgeleid, verwacht AkzoNobel dat nog zeer velen van hen aan nieuw werk geholpen kunnen worden.
De anti-homowetgeving in Oeganda |
|
Keklik Yücel (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de onlangs door het Oegandese parlement aangenomen anti-homowetgeving die levenslange gevangenisstraf zet op homoseksualiteit?1 Zo ja, deelt u de mening dat deze wetgeving in strijd is met de meest fundamentele mensenrechten?
Ja.
Klopt het dat de wet nog niet is ondertekend door de president?2 Zo ja, welke stappen heeft u gezet of bent u bereid te zetten om inwerkingtreding van deze wet alsnog te helpen voorkomen?
Ja. President Museveni van Uganda heeft geweigerd de anti-homowet te ondertekenen. De president heeft in een brief aan de parlementsvoorzitter laten weten dat de wet herzien moet worden.
EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft namens de lidstaten de Ugandese autoriteiten opgeroepen om het principe van non-discriminatie te respecteren en een klimaat van tolerantie voor minderheden in Uganda te waarborgen. Het Nederlandse kabinet heeft binnen de EU aangedrongen op gezamenlijke druk op de Ugandese regering om niet met deze wet in te stemmen. Tevens heeft de Nederlandse ambassadeur zijn zorgen overgebracht aan de premier van Uganda.
Klopt het dat Nederland jaarlijks 20 miljoen euro ontwikkelingshulp (OS) geeft aan Oeganda, mede voor de ontwikkeling van het justitieel apparaat en de politie? Kunt u deze jaarlijkse bijdrage aan Oeganda specificeren en toelichten met welk doel deze OS-bijdrage wordt gegeven? Kunt u toelichten hoe deze OS-bijdrage aan Oeganda zich verhoudt tot de criteria van goed bestuur en naleving van mensenrechten?3
Nederland steunt Uganda jaarlijks met ca. 23 miljoen euro. Ruim de helft wordt besteed aan programma’s op het gebied van voedselzekerheid. De uitvoerende partners zijn ngo’s, (internationale) kennisinstellingen en de private sector.
Het overige deel is gericht op het versterken van de rechtsstaat, democratisering en het respect voor mensenrechten door middel van een bijdrage aan twee fondsen:
Nederland draagt jaarlijks ca. 7 miljoen euro bij aan dit fonds.
Het bericht “India top court reinstates gay sex ban” |
|
Keklik Yücel (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «India top court reinstates gay sex ban»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Hooggerechtshof in New Delhi dat de uitspraak van een lagere rechtbank uit 2009, waardoor het verbod op homoseksualiteit in India werd opgeheven, niet geldig is?
Het Indiase Hooggerechtshof oordeelde op 11 december jl., anders dan het gerechtshof van Delhi, dat bepaling 377 uit het wetboek van strafrecht – die seksuele handelingen tussen mensen van hetzelfde geslacht strafbaar stelt – niet in strijd is met de grondwet. Met deze uitspraak heeft het Hooggerechtshof het initiatief bij de wetgevende macht neergelegd om deze bepaling te verwijderen dan wel te wijzigen.
Mocht het parlement gedurende de huidige zitting geen nieuwe wetgeving aannemen, dan kan de regering desgewenst overgaan tot het uitvaardigen van een verordening (Ordinance) waarmee het bepaling 377 intrekt. Daarvoor is wel de instemming van de president nodig. Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor burgers of organisaties een zogenaamde review petition in te dienen. Deze procedure is vooral gericht op vormfouten.
Klopt de uitspraak van het Hooggerechtshof dat alleen het Indiase parlement en niet de lagere rechtbank de wet over strafbaarstelling van homoseksualiteit ongedaan kan maken? Zo ja, hoe schat u de kans dat het Indiase parlement de strafbaarstelling van homoseksualiteit ongedaan maakt? Zo nee, wie of welke instelling kan de strafbaarstelling van homoseksualiteit in India ongedaan maken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de wet waarin strafbaarstelling van homoseksualiteit in India is vastgelegd, en op basis waarvan homoseksuelen vaak het slachtoffer worden van politiegeweld, ter discussie te stellen in gesprekken met uw Indiase collega en hem te verzoeken zich in te zetten voor afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit in India? Zo ja, wanneer zult u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het Hooggerechtshof heeft aangegeven dat het aan het parlement is om deze bepaling eventueel te herzien. In Europees verband is reeds op 12 december jl., bij monde van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid Catherine Ashton, zorg uitgesproken over de uitspraak van het Hooggerechtshof en is India opgeroepen zich aan nationale en internationale verplichtingen te houden.
Het bericht dat werkloze allochtone jongeren niet worden bereikt |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Alarm over werkloze allochtonen»?1
Ja.
In hoeverre klopt het door jongerenwerkers geschetste beeld dat een aanzienlijke groep werkloze allochtone jongeren nu niet wordt bereikt? Kunt u, bij benadering, aangeven hoe groot deze groep is?
Het aandeel jongeren dat geen werk heeft, geen onderwijs volgt en geen uitkering heeft, maar wel beschikbaar is of zou moeten zijn voor de arbeidsmarkt lijkt op grond van de beschikbare gegevens landelijk gezien vrij beperkt. Op basis van het CBS-onderzoek «Participatiepotentieel 2011» zou het gaan om ongeveer 1,2% van alle jongeren.2 Onder allochtone jongeren in de G4 is dit aandeel waarschijnlijk beduidend hoger dan onder autochtone jongeren. Zo zou volgens het RWI in de G4 het aandeel migrantenjongeren zonder werk, onderwijs of uitkering bijna 6 maal hoger liggen dan bij autochtone jongeren (18% versus 3%).3 Ook de werkloosheid onder migrantenjongeren is duidelijk hoger (28,4% versus 9,8% in 2012).4
Het grootste deel van de jongeren, ook het merendeel van de werkzame en werkzoekende jongeren, zit op school. In 2012 was 74% van het totaal aantal autochtone jongeren en 79% van de niet-westerse migrantenjongeren onderwijsvolgend.5 Migrantenjongeren doen het steeds beter in het onderwijs. Ze zijn vaker hoog opgeleid, doen het beter in het beroepsonderwijs en de afgelopen jaren is de voortijdig schooluitval onder allochtonen jongeren afgenomen (6,6% naar 4,8% sinds 20056). Verder zoeken niet alle werkzoekende jongeren die niet op school zitten hulp van de overheid. Veel jongeren maken gebruik van hun netwerk of van uitzendorganisaties.
Welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat deze jongeren niet thuiszitten maar hun weg vinden naar een stage, leerwerkbaan of baan? Kunt u in het verlengde daarvan aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie Hamer/Van Weyenberg die de regering daartoe verzoekt?2
Ik deel de zorg en urgentie van de jongerenwerkers over de hoge jeugdwerkloosheid onder bepaalde groepen jongeren, zoals jongeren zonder startkwalificatie of migrantenjongeren. Het kabinet geeft dan ook met diverse maatregelen uitvoering aan de motie van de leden Hamer en Van Weyenberg. Binnen het kabinetsbeleid en specifiek binnen de Aanpak Jeugdwerkloosheid zijn generieke maatregelen genomen, waarvan ook allochtone jongeren kunnen profiteren. Zo is er aandacht voor jongeren met een laag opleidingsniveau, onder wie veel allochtone jongeren.
Ook stimuleert het kabinet de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt onder andere met het programma School Ex 2.0 om jongeren op MBO niveau 1 en 2 te motiveren om door te leren. Juist op deze niveaus zijn allochtone jongeren oververtegenwoordigd die belang hebben bij persoonlijke begeleiding.
Daarnaast worden zowel landelijk als regionaal veel initiatieven genomen om de positie van allochtone jongeren op de arbeidsmarkt te verbeteren, waaronder:
Bijzondere aandacht voor allochtone jongeren is opgenomen in de opdracht aan Mirjam Sterk, de Ambassadeur Aanpak Jeugdwerkloosheid. De ambassadeur is dan ook bij veel van deze initiatieven betrokken en ondersteunt goede aanpakken bij de uitrol naar andere gemeenten.
Ook start zij op 9 december met Link2work. Een aanpak samen met de SER, werkgevers en vakbonden en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam, waarbij werkgevers en jongerenorganisaties via een train-de-trainer-aanpak minder kansrijke jongeren gaan ondersteunen in hun benadering van de arbeidsmarkt. Verder is de ambassadeur aan het werk met werkgevers uit de techniek en defensie om de toegang van migrantenjongeren tot deze sectoren te verbeteren.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voor de plenaire behandeling van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2014 aan de Kamer doen toekomen?
Nee, voor beantwoording was langer de tijd nodig.
De schending van de rechten van LGBT in Iran |
|
Michiel Servaes (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het rapport «Denied Identity: Human Rights Abuses against Iran’s LGBT Community», van het Iran Human Rights Documentation Center over de schending van de rechten van homo- en biseksuelen en transgenders (LGBT) in Iran?
Ja.
Hoe beoordeelt u de belangrijke conclusie uit het rapport dat in het Iraanse wetboek discriminerende maatregelen ten aanzien van LGBT zijn opgenomen, waardoor zij zelfs de doodstraf opgelegd kunnen krijgen voor het hebben van een homoseksuele relatie?
Het kabinet deelt die conclusie. Alhoewel er volgens het Iraanse Wetboek van Strafrecht geen straf staat op het hebben van een homoseksuele geaardheid, staan er wel straffen op het verrichten van sommige seksuele handelingen met een persoon van hetzelfde geslacht. Het nieuwe Iraanse Wetboek van Strafrecht, dat op 12 mei 2013 voor een periode van vijf jaar van kracht werd, is in een aantal opzichten milder dan het vorige. Zo is bijvoorbeeld in geval van homoseksualiteit bij vrouwen niet langer sprake van de doodstraf. Voor mannen blijft de doodstraf in een aantal gevallen mogelijk. Voor een nadere beschrijving van de positie van LGBT en homoseksualiteit in Iran verwijs ik u naar het Algemeen Ambtsbericht Iran van augustus 2012, waarvan binnenkort een herziene versie zal verschijnen.
Deelt u de mening dat het Iraans strafwetboek LGBT discrimineert en hiermee in strijd is met het internationaal humanitaire recht dat iedereen het recht geeft op «life, health, non-discriminiation and privacy»? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kan Nederland een directe bijdrage leveren aan de ondersteuning van Iraanse niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) en maatschappelijke organisaties die opkomen voor de rechten van LGBT? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze kan Nederland wel een bijdrage te leveren aan de verbetering van de positie van LGBT in Iran?
Nederland levert een bijdrage aan de verbetering van de mensenrechtensituatie in Iran, waaronder de positie van LGBT, door aandacht te vragen voor mensenrechtenschendingen in gesprekken met de Iraanse overheid, door kwesties te agenderen binnen internationale fora, zoals de EU en de VN, en door het financieren van projecten gericht op het verbeteren van de situatie.
De EU spreekt zich regelmatig, mede op Nederlands aandringen, publiekelijk uit over mensenrechtenkwesties in Iran, bijvoorbeeld bij monde van Hoge Vertegenwoordiger Ashton. Nederland neemt daarnaast actief deel aan EU-overleg waar informatie wordt uitgewisseld over Iraanse mensenrechtenschendingen en wordt besproken hoe Iran daarop in EU-verband aan te spreken. Nederland nam ook meermalen het initiatief voor EU-sancties naar aanleiding van Iraanse mensenrechtenschendingen.
In VN-verband is dit jaar wederom de mede door Nederland gesponsorde Iran-resolutie aangenomen, waarin de aandacht wordt gevestigd op mensenrechtenschendingen. Deze resolutie werd onder andere gesteund door NGO’s als de Iranian Queer Organization en de International Gay and Lesbian Rights Commission. Binnen de VN is er ook, met steun van Nederland, een speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran aangesteld.
Daarnaast financiert Nederland verschillende projecten die gericht zijn op het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Iran. Het leveren van een rechtstreekse (financiële) bijdrage aan niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) in Iran is meestal niet mogelijk vanwege de controlerende voorwaarden die de Iraanse overheid stelt aan NGO’s die steun ontvangen uit het buitenland. Het gaat dan bijvoorbeeld om registratie van alle personen die bij een NGO zijn betrokken, of het vragen van schriftelijke toestemming van de overheid om financiële steun te mogen ontvangen. Dit geldt voor alle NGO’s in Iran, of zij zich nu met LGBT-rechten bezig houden of met een ander onderwerp. Het kabinet steunt daarom ook mensenrechtenorganisaties die buiten Iran gevestigd zijn maar die zich via hun eigen kanalen inzetten voor verbetering van de situatie in Iran. Een inzet op brede mensenrechtenproblematiek in Iran zal uiteindelijk ook ten goede komen aan de situatie van LGBT in het land.