De daadwerkelijke inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand en het bericht ‘Consumentenbond torpedeert reclamecode voor online gokken’ |
|
Anne Kuik (CDA), Michiel van Nispen , Nicki Pouw-Verweij (JA21), Barbara Kathmann (PvdA), Eva van Esch (PvdD), Kees van der Staaij (SGP), Nilüfer Gündoğan (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Mirjam Bikker (CU), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond torpedeert reclamecode voor online gokken»?1
Ja.
Bent u het met ons eens dat het van belang is kinderen, jongeren en andere kwetsbare groepen zoals mensen met een verstandelijke beperking, te beschermen tegen op hen gerichte reclame-uitingen?
Ja.
Deelt u de mening dat de artikel 2 lid 3 en 4 van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen, kansspelaanbieders verplicht wervings- en reclameactiviteiten niet te richten op jongeren en andere kwetsbare groepen?
Ja.
Wat vindt u ervan dat marktpartijen het verbod op reclame gericht op jongeren zo interpreteren, dat jonge mensen (tot 24 jaar) niet meer dan 30% van het publiek mogen uitmaken? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat jongeren überhaupt maar 28% van de bevolking uitmaken?
Voorop staat dat wet- en regelgeving leidend is. Daarin staat dat reclame voor kansspelen niet gericht mag zijn op maatschappelijk kwetsbare groepen, zoals minderjarigen. Vergunninghouders van kansspelen op afstand, speelcasino’s of speelautomatenhallen mogen hun reclame ook niet richten op jongvolwassenen.2 Dit verbod is absoluut en vergt vergaande inspanningen van vergunninghouders. De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt toezicht op de naleving van reclamebeperkende maatregelen die zijn neergelegd in wet- en regelgeving. De Ksa heeft hier onlangs nog expliciet aandacht aan besteed door vergunninghouders op deze verplichting te wijzen. Op haar website licht de autoriteit toe hoe vergunninghouders aan deze inspanningsplicht kunnen voldoen.3 Het is aan de Ksa als toezichthouder om te bepalen welke elementen in welke mate relevant zijn om te oordelen of reclame zich richt op kwetsbare groepen.
Deelt u de mening dat meer mag én moet worden gevraagd van kansspelaanbieders om te voorkomen dat hun reclameactiviteiten zich richten op jonge mensen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat handhaving op genoemde artikelen plaatsvinden, nu niet tot een reclamecode is gekomen?
Handhaving van de artikelen in het Besluit en de Regeling Reclame, werving en verslavingspreventie Kansspelen valt (evenals handhaving van alle kansspelwet- en regelgeving) onder de bevoegdheid van de Ksa. De Reclamecode Online Kansspelen betreft zelfregulering en is een initiatief van verschillende kansspelaanbieders in aanvulling op deze wet- en regelgeving. De Reclame Code Commissie ziet toe op naleving van zelfregulering, niet de Kansspelautoriteit. Handhaving op de naleving van de wet- en regelgeving gebeurt door de Ksa.
Is vanuit het ministerie overleg geweest met de Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) over de reclamecode of wervings- en reclameactiviteiten in algemene zin? Zo ja, wanneer heeft dit plaatsgevonden, op welke wijze en welke invloed heeft dit gehad op de uiteindelijke reclamecode die voorlag?
De branchevereniging Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) is begin september 2021 gelanceerd. Op 14 oktober jl. heeft een algemeen kennismakingsgesprek tussen ambtenaren van mijn ministerie en VNLOK plaatsgevonden. Daarnaast is in eerdere contacten met enkele van de bij VNLOK aangesloten aanbieders het onderwerp reclame(code) aan de orde gekomen. Daarbij is vanuit het ministerie gewezen op de wettelijke kaders en in overweging gegeven de toelichting op de beoogde code op punten aan te vullen. Welke invloed dit heeft gehad op de uiteindelijke reclamecode zoals die voorlag, is mij niet bekend.
Waarom heeft de regering de motie Vos c.s. (Kamerstuk 33 996, nr. 57) nooit uitgevoerd voor wat betreft het afdwingen van een tijdslot voor onlinereclame?
De regering onderschrijft het doel van de motie, namelijk het voorkomen dat jongeren door online reclame aangezet worden tot gokken. Om dit doel te bereiken is inmiddels ook een groot aantal maatregelen getroffen. Ik vind het belangrijk om nu eerst die maatregelen volledig te implementeren en vervolgens te bezien welke effecten deze hebben. Dit wordt gemonitord en waar nodig bijgestuurd zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld.4 Het instellen van een tijdslot is nu geen onderdeel van de maatregelen, omdat dit in de praktijk nauwelijks uitvoerbaar is. Tevens is het handhaven van een tijdslot kostbaar en waarschijnlijk onvoldoende effectief. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.5 Indien de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in de toekomst verbeteren en er is een noodzaak gebleken voor aanvullende maatregelen, zou een tijdslot heroverwogen kunnen worden.
Reclame voor kansspelen mag sowieso niet gericht zijn op maatschappelijk kwetsbare groepen van personen, zoals minderjarigen. Vergunninghouders van kansspelen op afstand, speelcasino’s of speelautomatenhallen mogen hun reclame ook niet richten op jongvolwassenen. Bovendien mogen hun reclameactiviteiten niet aanzetten tot onmatige deelname aan kansspelen. Deze regels gelden ongeacht het medium. Naast reclame op televisie of in geprinte media, geldt dit ook voor online reclame en reclame via social media.
Met de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand is daarbovenop een stevig pakket aan maatregelen geïntroduceerd ter voorkoming van kansspelverslaving, vooral ook ter bescherming van specifiek kwetsbare groepen. Onderdeel daarvan is aanscherping van het reclamebeleid. Deze regels gelden ongeacht het medium.6
Wanneer gaat u hier toe over? Welke maatregelen worden er nog meer genomen om jongeren en andere kwetsbare groepen te beschermen tegen online reclame-uitingen?
Zie antwoord vraag 8.
Welke prioriteit heeft dit in handhaving door de Kansspelautoriteit en waaruit blijkt dit?
De bescherming van maatschappelijk kwetsbare groepen, waaronder minderjarigen en jongvolwassenen, heeft hoge prioriteit in de handhaving door de Kansspelautoriteit. Dit blijkt onder meer uit de recente aanpak van een kansspelaanbieder die beroepssporters inzette in kansspelreclame7, de invordering van een last onder dwangsom bij een vergunninghouder die reclame richtte op minderjarigen8, het aanpakken van illegale praktijken op sociale media die populair zijn onder jongeren9, het onlangs opgestelde samenwerkingsprotocol met het Commissariaat voor de media (CvdM) dat mede tot doel heeft om gezamenlijk de veiligheid van het media-aanbod en bescherming van kwetsbare groepen te waarborgen10 en de nadere uitleg van reclameregels die tot doel hebben kwetsbare groepen, zoals jongvolwassenen, te beschermen door de Kansspelautoriteit.11
Ook én juist de komende periode, nu de markt van kansspelen op afstand is geopend, zal de Kansspelautoriteit bijzondere nadruk leggen op het optreden tegen onrechtmatige reclamepraktijken van legale én illegale kansspelaanbieders om zo maatschappelijk kwetsbare groepen van personen te beschermen. In dat kader monitort de Kansspelautoriteit op basis van gegevens uit de controledatabank in hoeverre aanbieders de op hen rustende zorgplicht om kansspelverslaving te voorkomen in acht nemen.
Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan het amendement Vos (Kamerstuk 33 996, nr. 23)? Had dit amendement niet al vanaf 1 april tot een duidelijkere waarschuwing bij advertenties moeten leiden?
Het amendement-Vos geeft kaders mee waarbinnen een nieuwe waarschuwende tekst moet worden vastgesteld.12 Ik heb een subsidie toegekend aan het Trimbos-instituut, dat een proces heeft opgezet en gefaciliteerd ter vaststelling van een nieuwe tekst. Over het verloop en de uitkomst van dit proces heb ik uw Kamer geïnformeerd middels een separate brief.
Het coronatoegangsbewijs |
|
Chris Stoffer (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een inloophuis in Deventer verplicht is om voor bepaalde activiteiten gebruik te maken van het coronatoegangsbewijs?1
Ja.
Wat vindt u hiervan, mede gelet op het feit dat veel bezoekers niet digitaal vaardig zijn, niet kunnen lezen en/of nauwelijks een sociaal netwerk hebben, waardoor het voor hen een hoge drempel is om aan deze pasplicht te kunnen voldoen?
Het aanvragen van een coronatoegangsbewijs wordt zo laagdrempelig mogelijk gemaakt door verschillende routes voor zowel digivaardigen als minder-digivaardigen in te richten. De verschillende mogelijkheden bestaan uit:
Bij het telefonisch aanvragen is het bezit van een smartphone en/of computer niet noodzakelijk. Wanneer telefonisch aanvragen niet lukt, kan een coronabewijs aangevraagd worden via een aanvraagformulier. Dit aanvraagformulier is op te halen bij de bibliotheek. Bij vragen of problemen is de CoronaCheck helpdesk 24 uur per dag bereikbaar.
Wanneer voor de eerste twee opties wordt gekozen, is het coronabewijs direct beschikbaar. Wanneer voor de laatste twee opties wordt gekozen, is de wachttijd een paar dagen.
Hoe verhoudt de verplichte coronapas voor het inloophuis zich tot het aangenomen amendement-Van der Staaij waarin staat dat het verboden is om voor openbare en publieke plaatsen een coronatoegangsbewijs te vragen, tenzij dat wettelijk is vereist? Bent u ermee bekend dat in de toelichting op dit amendement «buurthuizen» expliciet worden genoemd? Bent u bereid om zo spoedig mogelijk duidelijkheid hierover te verschaffen zodat alle buurthuizen, inloophuizen en dergelijke voorzieningen toegankelijk blijven zonder een verplicht coronatoegangsbewijs?2
Voor buurt- en wijkcentra geldt een uitzondering op de CTB plicht voor evenementen die tot de reguliere exploitatie behoren. Tevens geldt er een uitzondering op de CTB plicht voor de horecafunctie wanneer dit betrekking heeft op besloten en georganiseerde dagbesteding voor kwetsbare groepen. Alleen wanneer er binnen buurt- en wijkcentra gebruik wordt gemaakt van de horecafunctie zonder dat er sprake is van besloten en georganiseerde dagbesteding voor kwetsbare groepen of er sprake is van een evenement dat niet tot de reguliere exploitatie behoort, dan dient er dus gebruik gemaakt te worden van CTB’s en gelden eventueel de aanvullende bezoekersnormen voor evenementen. Dit betekent dat buurt- en wijkcentra al de reguliere activiteiten en voorzieningen kunnen bieden zonder dat een CTB is vereist.
Wat vindt u ervan dat een coronatoegangsbewijs geëist wordt om deel te kunnen nemen aan de beroepsopleiding voor advocaten?3
Op grond van de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19 zijn alleen coronatoegangsbewijzen verplicht voor eet- en drinkgelegenheden (met uitzondering van terrassen en afhaal), evenementen, professionele sportwedstrijden en vertoningen van kunst en cultuur. Het is dus niet zo dat de regeling voor deze opleidingen een coronatoegangsbewijs noodzakelijk maakt. Uit het bericht blijkt ook dat de CTB plicht volgt uit de keuze deze beroepsopleidingen te laten plaatsvinden in eet- en drinkgelegenheden en deze binnen de eet- en drinkgelegenheden kennelijk ook niet zodanig te organiseren dat er geen CTB plicht geldt.
Voor opleidingen en trainingen geldt op grond van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 geen CTB plicht. In die zin is een vrijstelling dus niet aan de orde.
Hoe verhoudt deze eis zich tot het recht op onderwijs en het volgen van een beroepsopleiding of training?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wenselijk vindt u het dat opleidingsinstituten zoals de Beroepsopleiding Advocaten dergelijke eisen kunnen stellen, terwijl de regering er op dit moment welbewust voor heeft gekozen om, onder de huidige epidemiologische omstandigheden, geen coronatoegangsbewijs in te voeren in het middelbaar beroepsonderwijs, hoger onderwijs of wetenschappelijk onderwijs? Bent u bereid om dergelijke opleidingen en trainingen vrij te stellen van het gebruik van het coronatoegangsbewijs?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat journalisten zijn vrijgesteld van het vertonen van een coronatoegangsbewijs in horecagelegenheden indien zij kunnen aantonen dat zij daar zijn in het kader van de «uitoefening van beroep en bedrijf»? Kunt u aangeven of deze uitzondering ook in de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 is openomen? Zo nee, is deze uitzondering dan rechtsgeldig?4
In artikel 58ra, lid 8, Wet publieke gezondheid is een uitzondering op de CTB-plicht ten aanzien van personen die beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden verrichten op een locatie waar de CTB-plicht geldt. Deze uitzondering kan ook op journalisten van toepassing zijn, bijvoorbeeld als het noodzakelijk is om een horecalocatie te betreden voor verslaglegging of andere journalistieke werkzaamheden die ter plaatse moet worden uitgeoefend.
Hoe wenselijk vindt u het dat openbaar bestuurders en volksvertegenwoordigers telkens een coronatoegangsbewijs moeten vertonen wanneer zij zich uit hoofde van hun functie in een horecagelegenheid of evenementenlocatie moeten begeven?
De uitzondering die voor journalisten en andere beroepsgroepen op grond van artikel 58ra, lid 8, Wet publieke gezondheid geldt ook voor bestuurders en volksvertegenwoordigers. Indien een persoon zich in het kader van de uitoefening van het beroep op een locatie dient te begeven waar een coronatoegangsbewijs verplicht is en indien deze werkzaamheden niet elders verricht kunnen worden, hoeft niet om een coronatoegangsbewijs gevraagd te worden. Voor bestuurders en volksvertegenwoordigers gaat deze uitzondering meestal niet op. Het zal doorgaans namelijk niet noodzakelijk zijn om een vergadering van een volksvertegenwoordiging te houden op een plaats waar een coronatoegangsbewijs verplicht is gesteld. Dergelijke bijeenkomsten kunnen, en zullen, immers in de meeste gevallen op een andere locatie worden gehouden zoals het gemeentehuis.
Bent u bereid om voor bestuurders en volksvertegenwoordigers een soortgelijke uitzondering te maken als er blijkbaar voor journalisten geldt, zodat bijeenkomsten, vergaderingen en andere activiteiten in het kader van het openbaar bestuur altijd toegankelijk blijven zonder coronatoegangsbewijs?
De uitzondering uit artikel 58ra, lid 8, Wet publieke gezondheid geldt voor alle personen die beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden verrichten. Voor zover bestuurders en volksvertegenwoordigers zich op een locatie moeten begeven voor het uitoefenen van hun werkzaamheden en deze werkzaamheden niet elders verricht kunnen worden, is deze uitzondering dus ook op hen van toepassing.
Bent u in ieder geval bereid om het aangenomen amendement-Van der Staaij onder de aandacht te brengen van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), waaruit blijkt dat voor bezoek aan het gemeentehuis (en dus voor deelname of bezoek aan bijeenkomsten van de gemeenteraad) geen coronapas mag worden verplicht?5
In reactie op vragen hierover is reeds aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten kenbaar gemaakt dat voor een bezoek aan het gemeentehuis geen CTB plicht geldt.
Bent u bereid om deze schriftelijke vragen, gegeven het belang ervan op de korte termijn, per ommegaande te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De opstelling van de staat in zaken rondom afstandsmoeders en verjaring bij adoptie |
|
Michiel van Nispen , Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waaruit blijkt dat de staat nu voor het eerst aansprakelijk wordt gesteld voor niet-vrijwillige adopties die in de jaren ’50, ’60 en ’70 hebben plaatsgevonden?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek van de Commissie van onafhankelijk deskundigen voor het onderzoek naar afstand en adoptie?
De Commissie van onafhankelijke deskundigen inzake het onderzoek naar binnenlandse afstand en adoptie heeft haar rapport op 8 juli 2021 aan mij overhandigd. Dezelfde dag heb ik het rapport aan uw Kamer gestuurd. Daarbij heb ik heb aangetekend dat ik heb afgesproken het rapport eerst met belangenorganisaties te bespreken voordat ik uw Kamer na de zomer mijn inhoudelijke reactie zal geven. Het laatste van deze gesprekken heeft op 27 september 2021 plaatsgevonden. Ik beraad mij nu op mijn inhoudelijke reactie en zal uw Kamer spoedig informeren.
Wat vindt u ervan dat 2,5 jaar na de instelling van de Commissie van onafhankelijk deskundigen voor het onderzoek naar afstand en adoptie, slachtoffers zich nu genoodzaakt voelen alsnog een rechtszaak te starten? Trekt u zich dit aan en was deze rechtszaak te voorkomen geweest als de staat zich anders had opgesteld?
Ik kan niet treden in de precieze overwegingen van eiseressen om de procedure te starten en daarom ook niet in de vraag of dat te voorkomen was geweest. Indien het starten van de procedure gelegen is in de problemen met het aanmeldpunt en de vertraging die het onderzoek daarbij heeft opgelopen trek ik mij dat natuurlijk zeer aan. Zoals aangegeven bij vraag 2 beraad ik mij nu op mijn inhoudelijke reactie op het rapport van de Commissie van onafhankelijk deskundigen. Mijn inzet was en is nog steeds om in gesprek met belanghebbenden te bezien hoe ik kan bijdragen aan erkenning van het leed dat zij hebben ervaren.
Herinnert u zich de motie Van Nispen/Van der Staaij, die er uiteindelijk voor heeft gezorgd dat in rechtszaken over interlandelijke adoptie de staat geen beroep meer zal doen op eventuele verjaringstermijnen?2
Ja.
Deelt u de mening dat ook in deze zaak (of zaken) over binnenlandse adoptie, net als in de hele discussie over interlandelijke adoptie, het gaat over de vraag welke verantwoordelijkheid precies op de staat rust, en dat het dan niet passend is een beroep te doen op het juridische argument dat een zaak verjaard zou zijn?
In zaken waarin de Staat aansprakelijk wordt gesteld speelt altijd de vraag welke rol de Staat heeft gespeeld bij een bepaalde gebeurtenis en welke verantwoordelijkheid daarbij op de Staat heeft gerust. De Staat beoordeelt in beginsel per geval of zij een beroep op verjaring alles afwegende gerechtvaardigd acht. Daarbij wordt gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval in het licht van de verjaringsregels, zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek en wordt expliciet getoetst of het beroep op verjaring naar de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Dit heeft de Staat ook gedaan in de zaak van eiseressen. In de procedure is dat ook uitgebreid toegelicht. Het is nu aan de rechtbank om over dit verweer te oordelen.
Bent u bereid, in lijn met de hiervoor aangehaalde beslissing als staat geen beroep meer te doen op verjaringstermijnen bij interlandelijke adoptie, ook als staat geen beroep te doen op verjaringstermijnen in rechtszaken waar het gaat om binnenlandse adopties die in de jaren ’50, ’60 en ’70 van de vorige eeuw hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mede naar aanleiding van het rapport Joustra en de motie uit uw Kamer besloten om ten aanzien van zaken van interlandelijke geadopteerden bij wijze van hoge uitzondering het beroep op verjaring los te laten. In de beleidsreactie van 8 februari jl. bij het rapport van de Commissie Joustra heb ik deze keuze toegelicht. Ik begrijp dat de vergelijking met binnenlandse adoptie opkomt. In beide situaties kan sprake zijn van schrijnende gevallen, maar er zijn ook verschillen. Ik vind het evenwel niet passend nu dieper op de vergelijking van deze situaties in te gaan, omdat ik daarmee in zou gaan op de inhoud van de individuele zaak die nu ter toetsing aan de rechter voorligt. De verweren die de Staat in de lopende procedure voert, zijn uitvoerig aan de rechter toegelicht. Het is nu aan de rechtbank daarover te oordelen.
Onteigening in Zuid-Afrika van land of bezit zonder compensatie |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Onteigening zonder vergoeding in Zuid-Afrika»?1
Ja.
Klopt het dat de potentiële amendering van de Zuid-Afrikaanse Grondwet2 betekent dat niet alleen land maar ook andere eigendommen onteigend kunnen worden zonder (evenredige) compensatie?
Het is niet aan de regering om te speculeren over de uitleg of reikwijdte van nationale wetgeving van andere landen. In dit geval gaat het bovendien om ontwerpwetgeving3 waarvan het democratisch totstandkomingsproces nog gaande is. De regering heeft geen reden om aan te nemen dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten gedurende dit proces voorbij zullen gaan aan hun internationale verplichtingen, met name op grond van mensenrechtenverdragen waar het land aan is gebonden.
Zuid-Afrika heeft sterke democratische instellingen en een robuust systeem van grondwettelijke «checks and balances». Hierin zijn ook eigendomsrechten verankerd. Zuid-Afrika kent daarnaast een sterk en onafhankelijk rechtssysteem. Met betrekking tot de potentiële amendering van de Zuid-Afrikaanse Grondwet4 is een parlementair proces in gang gezet, waarbij via openbare consultaties alle belanghebbenden de kans krijgen hun mening kenbaar te maken.
Zou deze situatie niet simpelweg neerkomen op diefstal van staatswege?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent de grondwetswijziging voor het bezit en de bestaanszekerheid van (blanke) boeren, en welke andere groepen zullen hier met name slachtoffer van worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de wijziging, indien het amendement wordt aangenomen, zich tot de relevante internationaalrechtelijke bepalingen inzake privéeigendom en mensenrechten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees die in het artikel verwoord wordt dat de eventuele grondwetswijziging grote economische achteruitgang in Zuid-Afrika kan veroorzaken als gevolg van onder meer inflatie en een verslechterd investeringsklimaat?
Onduidelijkheid over de grondwetswijziging en felle discussies in de Zuid-Afrikaanse politiek en maatschappij over het thema landhervorming en onteigening zorgen voor onzekerheid bij eigenaren van land en (potentiële) investeerders, ook uit Nederland, en tast mogelijk het investeringsklimaat aan.
De negatieve effecten van eventuele onteigening zonder compensatie op de economie van het land worden overigens ook door de Zuid-Afrikaanse regering benoemd. President Ramaphosa heeft publiekelijk benadrukt5 dat het proces van landhervorming niet ten koste mag gaan van de voedselvoorziening of economische groei en dat het plaats zal hebben binnen de kaders van het recht.
Is de mogelijke grondwetswijziging onderwerp van bilaterale gesprekken tussen Nederland en de regering van Zuid-Afrika, en maakt u daar uw zorgen kenbaar?
Ja. Dit onderwerp is herhaaldelijk door Nederland aan de orde gesteld in bilaterale gesprekken met Zuid-Afrika, conform de motie Van Helvert/Van der Staaij6.
Zo heeft voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Blok het met de Zuid-Afrikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Pandor besproken en marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York in september 2019, en wederom tijdens zijn bezoek aan Zuid-Afrika in februari 2020. 7
De zorgen van de regering zijn ook diverse keren overgebracht in bilaterale gesprekken op hoog ambtelijk niveau tussen Nederland en Zuid-Afrika.
Bent u bereid binnen de internationale gemeenschap, onder meer in EU-verband en in VN-gremia, publiekelijk steun te zoeken voor het creëren van internationale druk op Zuid-Afrika om af te zien van gedwongen onteigening van land en bezit zonder compensatie of zonder evenredige compensatie?
Conform bovengenoemde motie heeft de Nederlandse regering in verschillende internationale fora (EU en OESO), alsmede in bilateraal verband, haar zorgen kenbaar gemaakt over onteigening zonder compensatie en de invloed daarvan op het investeringsklimaat in Zuid-Afrika. In EU verband heeft de EU delegatie in Zuid-Afrika, mede namens de EU lidstaten, in het kader van het publieke participatieproces inzake het onteigeningswetsvoorstel zorgen geuit over een aantal aspecten van dit wetsvoorstel.
De regering zal het proces van landhervorming en de eerbiediging van eigendomsrechten in Zuid-Afrika blijven volgen.
De situatie van Afghaanse christenen |
|
Don Ceder (CU), Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Christenen Afghanistan uit vrees ondergedoken»1?
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van christenen en bekeerlingen in Afghanistan op dit moment, als gevolg van de recente ontwikkelingen?
Uit het meest recente algemeen ambtsbericht over Afghanistan kan worden opgemaakt dat de situatie van religieuze minderheden, waaronder Hazara’s, Sikhs, Baha’i, christenen, ongelovigen en Hindu’s, reeds voor 15 augustus jl. zorgelijk was. Hoe de situatie voor deze groepen nu is, gelet op de recente ontwikkelingen, is op het moment van schrijven onduidelijk. Nederland tracht, samen met gelijkgezinde landen, zo goed mogelijk zicht te krijgen op de situatie van religieuze minderheden in de huidige context. Complicerende factor daarbij is de beperkte toegang tot informatie omdat op dit moment geen van deze landen een aanwezigheid heeft in Afghanistan.
In hoeverre deelt u de zorg, ook van mensenrechtenorganisaties, dat de positie van christenen in dit land onder het bewind van de taliban verder onder druk komt te staan?
Gezien de fluïde situatie is het voor het kabinet op dit moment niet mogelijk te beoordelen in hoeverre deze groep in het huidige Afghanistan extra gevaar loopt omdat zij christenen zijn. Nederland en andere gelijkgezinde landen hebben echter zorgen over de positie van religieuze minderheden in Afghanistan, en roepen de Taliban nadrukkelijk op de rechten van alle Afghanen te respecteren.
Overweegt u in dit licht een ruimhartiger Nederlands beleid ten aanzien van de asielaanvraag van verdrukte christenen uit dit land?
In het landgebonden asielbeleid Afghanistan werd al rekening gehouden met de precaire situatie in Afghanistan en zijn er veel groepen, waaronder de religieuze minderheden aangemerkt als risico- en/of kwetsbare minderheidsgroep. Echter, de situatie in Afghanistan is zodanig aan verandering onderhevig en de ontwikkelingen voor de komende periode dermate onzeker, dat ik heb besloten om een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen.
Op 11 augustus jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2767)2 is uw Kamer bericht over het instellen van een besluit- en vertrekmoratorium vanwege de snel veranderende en onduidelijke situatie in Afghanistan. Een nieuw algemeen ambtsbericht over Afghanistan wordt eind september a.s. verwacht. Hierin wordt, zoals in voorgaande ambtsberichten, ook de situatie van religieuze minderheden waaronder christenen beschreven op basis van informatie waar het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor 15 augustus bekend mee was. Na ontvangst van het ambtsbericht wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de conclusies die uit dat ambtsbericht kunnen worden getrokken voor het landgeboden asielbeleid.
Zoals aangegeven in de brief van 18 augustus jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 788)3 zal bij het vaststellen van het landgebonden asielbeleid, op basis van dat ambtsbericht, uw Kamer niet alleen betrokken worden maar het zal pas in werking treden nadat met uw Kamer overleg heeft plaatsgevonden. Dit in afwijking van de gebruikelijke werkwijze, waarbij vaststelling van gewijzigd beleid en toezending aan uw Kamer tegelijkertijd plaatsvindt.
In hoeverre zijn de recente ontwikkelingen – de verslechterde veiligheidssituatie – reden om afwijzing van asielaanvragen te herzien?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid zich, ook samen met bondgenoten en in internationale gremia, onder meer via het diplomatieke en humanitaire spoor tot het uiterste in te zetten voor verbetering van het lot van bedreigde christenen in Afghanistan, en specifiek aandacht te vragen voor de godsdienstvrijheid voor christenen en andere minderheden in Afghanistan?
Ja, Nederland spant zich al in om samen met gelijkgezinde landen op te komen voor de positie van religieuze minderheden en de vrijheid van religie en levensovertuiging in Afghanistan. Niet alleen binnen relevante VN gremia. Nederland initieert ook coördinatie en actie binnen en vanuit de International Contact Group on Freedom of Religion or Belief en de International Religious Freedom and Belief Alliance.
Kunt u bij het komende ambtsbericht ook specifiek ingaan op de situatie van christenen in Afghanistan en op de vraag welke consequenties u daaraan verbindt ten aanzien van het landgebonden beleid voor deze groep?
Zie antwoord vraag 4.
Vaccinatiedrang- en dwang en coronatoegangsbewijzen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Deelt u de zorg over het feit dat bedrijven, zoals het autobedrijf Leaseplan, hun klanten, bezoekers of werknemers willen dwingen om zich te vaccineren? Bent u van plan hiertegen op te treden?1
In Nederland is geen sprake van een vaccinatieplicht. Het is een eigen keuze om je al dan niet te laten vaccineren. Een werknemer is niet verplicht om zich te laten vaccineren en is ook niet verplicht om de vaccinatiestatus kenbaar te maken aan de werkgever. De werkgever is verplicht om gezamenlijk met de werknemer gezonde en veilige arbeidsomstandigheden te organiseren. De werkgever is daarvoor primair verantwoordelijk vanuit de Arbeidsomstandighedenwet en heeft hierin een zorgplicht richting zijn werknemer (artikel 3 Arbowet). In de verhouding tussen ondernemer en klant is sprake van een private partij met ondernemersvrijheid. Ondernemers mogen eisen stellen aan de toegang tot hun diensten (van bijvoorbeeld klanten), maar die eisen mogen niet strijdig zijn met het discriminatieverbod, de AWGB en de privacywetgeving. Dit volgt ook uit een advies van de Gezondheidsraad. Volgens de Gezondheidsraad mogen private partijen een vaccinatiebewijs vragen, maar onder voorwaarden. Als het in een bepaalde situatie zo ver komt dan zal de rechter uitspraak doen of de inbreuk bij wet is voorzien, of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden, proportioneel en subsidiair waren. Ik ben op dit moment met verschillende sectoren in gesprek om te inventariseren welke dilemma’s zij ervaren bij het creëren van veilige (arbeids-)omstandigheden, zoals toegelicht in mijn brief aan uw Kamer op 14 september 2021. Over de inzet van Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat hier op z’n minst sprake is van vaccinatiedrang conform de definitie van de Gezondheidsraad (advies 4 februari jl.), aangezien door deze maatregel «iemands beslissingsruimte wordt ingeperkt of iemand zodanig wordt beïnvloed dat hij of zij feitelijk minder keuzevrijheid heeft»?
Hierover kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Klopt het de huidige wet- en regelgeving bedrijven geen ruimte biedt om aan werknemers of derden te vragen hun vaccinatiestatus te delen? Hoe treedt u op tegen ondernemers die dit toch doen? Welke (juridische) mogelijkheden hebben werknemers of derden indien toch van hen wordt verlangd of geëist dat zij hun vaccinatiestatus delen?
De werkgever mag zijn werknemers vragen of ze gevaccineerd zijn. Dit heb ik verder beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 14 september 2021. Informatie hierover en de daarbij geldende voorwaarden zijn te vinden op de website rijksoverheid.nl2.
Als de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Indien zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter. Derden kunnen daarnaast ook naar het College van de Rechten van de Mens gaan als zij vinden dat ze ongelijk worden behandeld.
Hoe gaat de rijksoverheid zelf om met de vaccinatiestatus van haar werknemers, bijvoorbeeld in het leger of bij de politie? Kunt u garanderen dat geen enkele werknemer van de rijksoverheid voor- of nadelen zal ondervinden van zijn vaccinatiestatus? Kunt u garanderen dat de rijksoverheid in geen enkele situatie een werknemer zal vragen naar zijn vaccinatiestatus?
Voor de rijksoverheid gelden dezelfde regels als voor andere werkgevers. Voor militairen geldt een bestaande wettelijke uitzondering als het gaat om de vaccinaties.
Herinnert u zich het wetgevingsoverleg van 6 mei jl. over de invoering van coronatoegangsbewijzen, waar u onder andere het volgende zei: «Ik verwacht dat je voor de meeste settings geen toegangstesten meer nodig hebt op het moment dat je in de zomer zit. Alleen in de settings waarbij je de 1,5 meter wilt loslaten en met veel mensen bij elkaar bent, verwacht ik dat je in de zomer nog toegangstesten nodig zult hebben, in de maand augustus dus bijvoorbeeld.»Erkent u dat uw verwachting destijds was dat de coronatoegangsbewijzen slechts gebruikt zouden worden voor grotere evenementen in de zomerperiode? Waarom is het volgens u proportioneel om het gebruik van coronatoegangsbewijzen na 20 september te verlengen en zelfs aan te scherpen?2 Wanneer bent u van plan om te stoppen met het verplicht stellen van coronatoegangsbewijzen?
Het virus is grillig en het verloop ervan heeft ons allen meermaals verrast. Mijn verwachtingen over de inzet van een coronatoegangsbewijs waren als gevolg daarvan gebaseerd op het epidemiologische beeld op dat moment. In de zomer heeft de deltavariant gezorgd dat we in een nieuwe situatie kwamen door de significant hogere besmettelijkheid. Daarnaast heb ik in debatten aangegeven dat de inzet van een coronatoegangsbewijs nodig kan zijn bij het loslaten van de veilige afstandsnorm en op plekken waar veel mensen bij elkaar komen. Over de wijze waarop het kabinet coronatoegangsbewijzen inzet en de motivering daarvan heb ik uw Kamer in mijn brief van 14 september jl. geïnformeerd.
Wat is uw reactie op Israëlisch onderzoek waaruit blijkt dat natuurlijke immuniteit als gevolg van een doorgemaakte infectie langdurigere en sterkere bescherming geeft tegen de deltavariant van COVID-19 dan het Pfizervaccin?3 Welke consequenties heeft dit voor het kabinetsbeleid? Overweegt u bijvoorbeeld om de geldigheid van het herstelbewijs (nu zes maanden) te verlengen?
Zowel vaccinatie als het doormaken van een infectie geeft een goede bescherming tegen een ernstig ziekteverloop na besmetting met het SARS-CoV-2 virus. Er wordt onderscheid gemaakt in de geldigheidsduur van het vaccinatiebewijs en het herstelbewijs. Het herstelbewijs is 180 dagen geldig, waarmee op dit moment de Europese richtlijn wordt gevolgd.
In het debat van 16 september 2021 zijn twee moties aangenomen met het verzoek om te onderzoeken of (1) de geldigheidstermijn van herstelbewijzen verlengd kan worden en (2) of serologische testen toegelaten kunnen worden als grond voor een herstelbewijs. Deze moties worden op dit moment uitgewerkt, waarbij het OMT om advies is gevraagd.
Waarom mag voor een (internationaal geldig) herstelbewijs alleen een PCR-test worden gebruikt en geen bloedtest of antigeentest?4
Het is per EU-Verordening vastgesteld dat enkel NAAT-testen (waaronder PCR-testen) kunnen leiden tot een herstelbewijs. Met een bloedtest(serologie) kan het moment van infectie niet worden vastgesteld. Daarom kan deze test niet worden gebruikt voor een herstelbewijs met een bepaalde duur. Over het gebruik van antigeentesten kon in de EU geen overeenstemming worden bereikt.
Zijn de resultaten van het onderzoek naar natuurlijke immuniteit op Urk inmiddels bekend?5 Is u in algemene zin bekend in hoeverre er onder niet-gevaccineerden sprake is van natuurlijke immuniteit als gevolg van een doorgemaakte infectie?
Sanquin doet doorlopend onderzoek naar de aanwezigheid van antistoffen tegen het SARS-CoV-2 virus. Eind juli had 93 procent van de bloedbankdonoren antistoffen tegen het virus. Deze antistoffen kunnen gevormd zijn als gevolg van vaccinatie of van een doorgemaakte infectie. Specifiek in Urk had in april een hoger percentage van de bevolking antistoffen tegen het coronavirus dan de bloedbankdonoren. Dit suggereert dat op dat moment relatief veel inwoners van Urk de infectie hadden doorgemaakt.
Kunt u aangeven in welke mate er sprake is van transmissie van COVID-19 door gevaccineerden? Hoe groot is het verschil met de mate waarin niet-gevaccineerden COVID-19 kunnen doorgeven aan anderen?
Uit de beschikbare onderzoeksresultaten blijkt dat de beschikbare vaccins ook bescherming bieden tegen transmissie van het coronavirus7. Volgens het ECDC blijkt uit de beschikbare studies een reductie van transmissie van ca. 58–88%. Het OMT heeft in haar meest recente advies aangegeven dat uit berekeningen blijkt dat de kans dat een ongevaccineerd persoon besmettelijk virus bij zich draagt en daarmee potentieel besmettelijk is voor anderen, ook na een negatieve antigeensneltest nog altijd circa tweemaal zo groot is als de kans dat een volledig gevaccineerd persoon het virus draagt.8 De WHO geeft verder ook aan dat recente studies laten zien dat de effectiviteit van vaccins tegen infectie ook bij de deltavariant hoog zijn, hoewel mogelijk iets verminderd ten opzichte van de alfa variant9. De Gezondheidsraad geeft daarnaast aan dat bescherming van vaccins tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname onverminderd zeer hoog blijven10.
Het bericht dat Wit-Rusland ongeveer 1 miljard euro ontvangt van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). |
|
Kees van der Staaij (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Wit-Rusland ongeveer 1 miljard euro ontvangt van het IMF?1
Ja.
Waar is de financiële ondersteuning voor bestemd, voor welke doelen moet het geld aangewend worden?
Een generieke SDR allocatie vult de internationale reserveposities van IMF leden aan en versterkt hiermee het mondiale financiële vangnet. De allocatie verschaft liquiditeit aan het internationale monetaire systeem. Een SDR-allocatie voorziet opkomende economieën en lage-inkomenslanden van harde valuta als de euro, dollar, yen, Britse pond en renminbi, doordat hun centrale banken de gealloceerde SDR’s kunnen omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Daarnaast kunnen SDR’s worden benut om betalingen aan het IMF te voldoen. SDR’s kunnen kwetsbare landen liquiditeitsruimte bieden om eventuele cruciale crisis-gerelateerde uitgaven te doen.
Welke (politieke) voorwaarden zijn verbonden aan de financiële steun?
SDR’s zijn onconditioneel van aard. Daardoor zijn er geen voorwaarden verbonden aan een allocatie van SDR’s of het gebruik van SDR’s.
Hoe wordt de doelmatigheid en doeltreffendheid van de inzet van de financiële middelen gemonitord?
Om te zorgen dat SDR’s effectief en zorgvuldig worden aangewend, implementeert het IMF een aantal voorstellen om de transparantie en verantwoording van het gebruik van SDR’s te bevorderen. Zo is de Guidance Note over het gebruik van SDR’s geactualiseerd, waarmee het IMF landen een leidraad biedt hoe SDR’s effectief in te zetten.2 Daarin benadrukt het IMF dat noodzakelijke beleidshervormingen om de economie te ondersteunen tijdig moeten worden ingezet. Tijdens Artikel IV consultaties kan het IMF landen eventueel adviseren over de specifieke inzet van SDR’s.
Verder stelt het IMF ongeveer twee jaar na de allocatie een extra rapport inzake het gebruik van SDR’s op. Transparantie wordt verder uitgebreid door de publicatie van SDR posities en operaties van individuele landen in meer detail uit te splitsen en op kwartaalbasis te publiceren.
In hoeverre kunnen de financiële middelen van het IMF de sancties tegen Wit-Rusland ondermijnen door de effecten ervan op ongewenste wijze te verzachten?
In algemene zin geldt dat het de rol van het IMF is om betalingsbalanssteun te verlenen aan landen die door het lidmaatschap worden erkend. Lidstaten die niet erkend worden hebben geen toegang tot IMF-faciliteiten. De toekenning van SDR’s doet op zichzelf geen afbreuk aan de sancties die de EU en verschillende andere bondgenoten tegen Belarus hebben ingesteld. Bevriezing van tegoeden, inreisverboden, handelsbeperkingen en restricties op toegang tot de Europese kapitaalmarkt zijn van kracht en hebben onverminderd effect.
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren moet de centrale bank van Belarus deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Nederland zet erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, in contacten met de EU en andere internationale partners de mogelijkheden voor Belarus om SDR’s te verzilveren op de kapitaalmarkt zo veel mogelijk te beperken, om zo de druk op het regime verder op te voeren.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat Wit-Rusland een fors bedrag ontvangt via het IMF, terwijl er met Nederlandse steun sancties aan Wit-Rusland opgelegd zijn door landen die ook lid zijn van het IMF?
Om toegang te krijgen tot gealloceerde SDR’s dient een land geen achterstallige betalingen aan het IMF uit te hebben staan en dient het IMF de zittende macht in het land te erkennen. Het IMF gaat over tot niet-erkenning indien de meerderheid van het IMF-lidmaatschap, gewogen op basis van stemgewicht, een regime niet erkent.
Het kabinet heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Nederland heeft in EU-verband daarom ook vier krachtige pakketten sancties tegen Belarus ingesteld. Samen met een grote groep partners staat Nederland ook op het standpunt dat Loekasjenko geen democratische legitieme president is.
Er is echter geen sprake van brede internationale niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Ook in EU-verband is niet overgegaan tot volledige niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Wel is de samenwerkingsrelatie met Belarus in grote mate afgeschaald sinds de gestolen presidentsverkiezingen van augustus 2020.
Bij de allocatie van de SDR’s op 23 augustus jl. zijn deze generiek uitgekeerd aan alle leden van het IMF. De leden waarvan de uitvoerende macht door de meerderheid van het IMF-lidmaatschap wordt erkend, waaronder dus ook Belarus, hebben toegang tot de gealloceerde SDR’s. Nederland is van mening dat dit correct op basis van de geldende procedures van het IMF is gebeurd.
Geeft het IMF zich rekenschap van deze tegenstrijdigheid, en zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de kritische reacties vanuit bijvoorbeeld de Wit-Russische oppositie op de schenking, en in hoeverre deelt u hun kritiek?
Het kabinet is bekend met deze reacties en heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Het Kabinet heeft dan ook begrip voor de vragen die de uitkering van deze SDR’s aan Belarus oproept. Echter, de toekenning van SDR’s is naar het oordeel van het kabinet volgens de geldende procedures verlopen.
Zoals ook gemeld in de het antwoord op de Kamervragen van leden Brekelmans en Heinen (2021Z14510) zet het kabinet zich er, in lijn met het geldende sanctiebeleid, wel voor in om de mogelijkheden voor Belarus om deze SDR’s op de internationale kapitaalmarkt te verzilveren zoveel mogelijk te beperken.
Welke invloed kan Nederland met gelijkgestemde landen uitoefenen op deze beslissing van het IMF, en bent u bereid zich in te zetten voor het intrekken ervan?
De allocatie van deze SDR's aan Belarus is volgens de daartoe geldende procedures tot stand gekomen. De SDRs zijn reeds uitgekeerd en een generieke allocatie kan niet voor afzonderlijke lidstaten teruggedraaid worden. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om zich nu binnen het IMF uit te spreken voor het intrekken van de aan Belarus toegekende SDR’s.
Deelt u de mening dat Nederland geen trekkingsrechten mag kopen van Wit-Rusland?
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren, kunnen landen deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Zoals genoemd in de antwoorden op de Kamervragen van de leden Brekelmans en Heinen (2021Z14510) zet Nederland erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om SDR’s op de internationale kapitaalmarkt in te wisselen zoveel mogelijk te beperken. Op grond van afspraken met het IMF behoudt De Nederlandsche Bank zich altijd het recht voor om SDR transacties te weigeren met tegenpartijen waar (EU) sancties voor gelden.
Een luchtbrug voor vluchtelingen uit kwetsbare groepen uit Afghanistan |
|
Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het initiatief van hetShai Fund meteen aantal andere samenwerkende internationale hulporganisaties voor een luchtbrug die vluchtelingen uit een aantal risicocategorieën helpt uit Afghanistan te vertrekken?1
Ja.
Deelt u de mening dat mensen uit deze categorieën, namelijk vrouwen op hoge posten of met een hoge mate van publieke zichtbaarheid/publiek profiel (zoals bijvoorbeeld rechters, piloten, activisten, bestuurders of vrouwen die zich ingezet hebben voor educatie van meisjes en vrouwen), contractors van westerse mogendheden (Afghaans personeel) en christenen met een moslim-achtergrond die weg willen, geholpen dienen te worden het land te verlaten? Zo nee, waarom niet?
Zoals schriftelijk aan de Kamer gemeld (Kamerstuk 2021Z14553 en 27 925 nr. 805) is de Nederlandse evacuatieoperatie in Afghanistan sinds 26 augustus jl. beëindigd. Op 30 augustus hebben de VS Hamid Karzai International Airport (HKIA) in Kaboel definitief verlaten. Het kabinet blijft zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Daarnaast zet het kabinet in op samenwerking met landen in de regio om veilig vertrek uit Kaboel weer mogelijk te maken. Het kabinet is daarover intensief in overleg met bondgenoten. Voor nadere informatie over de groepen waarvoor het kabinet zich blijft inzetten verwijzen wij u naar de brief die de Kamer op 11 oktober 2021 toegekomen is.
Nu er per vlucht 100 mensen mee kunnen en er een bestemming voor hen nodig is, bent u bereid 100 of een ander substantieel aandeel van de nu in totaal 800 mensen die op het vliegveld van Kabul zijn of in staat zijn daar naartoe te komen, in Nederland toe te laten en hen op te nemen in de asielprocedure? Bent u bereid hierbij samenwerking en afstemming te zoeken met de Amerikanen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat onder de vorige regering ook de religie van christenen in hun paspoort vermeld werd en dat zij daarom nu nog meer risico lopen op onmenselijke behandeling nu de Taliban de overheidsgegevens in handen hebben gekregen? Zo ja, welke stappen kan de internationale gemeenschap nemen om ook deze groep nu bescherming te bieden, zowel voor wat betreft diegenen van hen die willen vertrekken als diegenen die ervoor kiezen te blijven?
Het elektronische Afghaanse identiteitsbewijs e-tazkera en de meeste papieren tazkera's bevatten informatie over de religie van de houder. Afghaanse paspoorten bevatten dit soort informatie niet. Veel religieuze minderheden, waaronder christenen, kiezen uit veiligheidsoverwegingen voor het behouden van een laag profiel, ook onder de vorige regering. Gezien de huidige, fluïde situatie is het voor het kabinet op dit moment niet mogelijk te beoordelen in hoeverre deze groep onder de nieuwe machthebbers extra gevaar loopt omdat zij christen zijn. Nederland, de EU en andere gelijkgezinde landen hebben echter zorgen over de positie van religieuze minderheden en kwetsbare groepen in Afghanistan, en roepen de Taliban nadrukkelijk op de rechten van alle Afghanen te respecteren. Hierover staat Nederland ook in continu contact met gelijkgezinden, zoals binnen de International Contact Group on Freedom of Religion and Belief en de International Religious Freedom and Belief Alliance.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden, gezien de urgentie van de situatie?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het artikel ‘De complotdenker bankiert maar elders, zegt de bank’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «De complotdenker bankiert maar elders, zegt de bank» van 17 augustus jongstleden?1
Ja.
Kunt u aangeven binnen welk kader banken opereren wanneer zij rekeningen blokkeren van klanten die wettelijk gezien niet over de schreef gaan?
Banken opereren binnen verschillende kaders bij het beoordelen van hun klanten. Zij dienen de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), regels voor een integere en beheerste bedrijfsvoering en de privaatrechtelijke aspecten in acht te nemen.
Banken hebben op grond van de Wwft een poortwachtersfunctie. Dat wil zeggen dat zij de verantwoordelijkheid hebben om te voorkomen dat het financiële systeem wordt misbruikt door criminelen. De Wwft verplicht banken daar cliëntenonderzoek naar te doen, om vast te stellen of een klant een risico op witwassen of terrorismefinanciering vormt. Banken (en andere Wwft-plichtige instellingen) stellen hun eigen risicobeleid vast. Daarop baseren banken hun beslissing een transactie wel of niet uit te voeren. En of zij een zakelijke relatie met een klant aangaan of voortzetten. Het afscheid nemen van een klant uit hoofde van de Wwft is een zwaar middel. Een verhoogd risico betekent namelijk niet dat een groep klanten categoraal geweigerd moet worden.2
In aanvulling op de Wwft houden DNB en AFM toezicht op de integere en beheerste bedrijfsvoering van financiële instellingen in het algemeen. Instellingen moeten een afweging maken wat een klant voor de integere en beheerste bedrijfsvoering betekent. Deze afweging verplicht een bank naar bredere risico’s dan witwassen of terrorismefinanciering te kijken, maar ook naar risico's die een gevaar zijn voor aantasting van de reputatie van een financiële instelling.3 Ter ondersteuning van de uitvoering van deze verplichting heeft DNB een Good Practice gepubliceerd.4
Naast deze regels voor banken is het hebben van een betaalrekening een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de klant en de bank. Daaraan kan de bank zelf voorwaarden stellen. Als een klant deze voorwaarden overtreedt kan een bank besluiten de overeenkomst op te zeggen en daarmee de betaalrekening te beëindigen.
Tot slot moeten instellingen die afscheid nemen van bestaande klanten de zorgplicht in acht nemen, die staat in artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden. Dat betekent dat zij bij het opzeggen van de zakelijke relatie de belangen van de klant in overweging moeten nemen. Als een bank besluit de relatie te beëindigen, moet de bank op verzoek toelichten op grond waarvan dit gebeurt.
Kunt u aangeven of het verspreiden van berichten die via stichtingen worden verspreid en niet passen bij de bedrijfsvoering voldoende reden voor een bank kan zijn om een rekening te blokkeren?
Alleen het hebben van een controversieel gedachtegoed is uiteraard onvoldoende reden om een rekening te sluiten. De Nederlandse Vereniging van Banken geeft aan dat banken geen specifiek beleid hebben voor verspreiders van desinformatie, en ook geen rekeningen te hebben beëindigd alleen vanwege het gedachtengoed van personen of instellingen. Een bank kan wel besluiten tot een nader cliëntenonderzoek als uitingsvormen van klanten binnen de risicokaders van de Nationale Coördinator Terrorisme en Veiligheid vallen. Ook kunnen banken een relatie met een klant blokkeren of beëindigen als de rekening bijvoorbeeld wordt misbruikt voor fraude of als de bank niet kan voldoen aan de eisen van de Wwft. In dat soort gevallen staat de beëindiging van de klantrelatie los van de uitingen van de klant. Uiteindelijk is dit een individuele afweging, die van geval tot geval moet worden gemaakt. Daarbij kijken banken op grond van de eigen criteria van banken en de wet verplichtingen altijd naar meerdere aspecten. Die afweging moet zorgvuldig gebeuren en met inachtneming van de zorgplicht die banken voor hun klanten hebben.
Hoe wordt voorkomen dat banken met deze handelwijze de vrijheid van meningsuiting buitenwettelijk inperken en in hoeverre verzet de horizontale werking van dit grondwettelijk recht zich tegen deze handelwijze van banken en financiële instellingen?
Het kabinet staat pal voor de vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van meningsuiting biedt een essentiële voorwaarde voor het voeren van een publiek debat over kwesties van algemeen belang. Zonder de vrijheid van meningsuiting is een democratische, pluriforme en open samenleving niet mogelijk.
Vrijheidsrechten zijn rechten van burgers tegenover de overheid. Zij hebben daarmee een «verticale werking». De vrijheid van meningsuiting speelt weliswaar ook een belangrijke rol in de relaties tussen burgers onderling. Maar het is niet zo dat grondrechten automatisch «horizontale werking» hebben, dus volledig van toepassing zijn in relaties tussen burgers onderling of tussen burgers en bedrijven. Het is aan de rechter dit, van geval tot geval, toe te kennen. De rechter kiest in het algemeen niet voor directe horizontale werking bij contractuele relaties. En kiest er dus niet voor de vrijheid van meningsuiting direct toe te passen in dat soort relaties, hoewel het grondrecht wel een rol kan spelen bij de uitleg van onderdelen van het contract.
In principe staat het banken als private onderneming vrij om in het kader van de contractvrijheid grenzen te stellen aan wat zij toelaatbaar gebruik van hun diensten vinden. Bijvoorbeeld in hun gebruiksvoorwaarden. En het staat banken vrij om actie te ondernemen wanneer deze voorwaarden worden overtreden. Gebruikers hebben de vrijheid en mogelijkheid om voor zichzelf te bepalen of zij die voorwaarden willen accepteren en afhankelijk daarvan al dan niet gebruik te maken van deze bank of te kiezen voor een andere bank.
De banken hebben samen een maatschappelijke rol bij de toegang tot het betalingsverkeer. Het zou onwenselijk zijn als bepaalde gebruikers bij een groot aantal banken geweerd worden alleen vanwege hun uitlatingen. Het kabinet vindt het daarom, met het oog op de vrijheid van meningsuiting, van belang dat banken transparant zijn als zij actie ondernemen op basis van een overtreding van hun voornemen. Banken moeten duidelijk zijn over de concrete redenen die aanleiding zijn om specifiek tegen een bepaalde klant op te treden. Klanten van de bank die daardoor worden getroffen kunnen tot slot altijd een klacht indienen bij het Kifid5 of hun geschil voorleggen aan de rechter.
Bent u voornemens banken op hun blokkeringsbeleid aan te spreken zodat de vrijheid van meningsuiting zo min mogelijk onder druk komt te staan en welke rechtsbescherming is er voor burgers of instellingen die ten onrechte ingeperkt worden in hun vrijheid van meningsuiting?
Zie antwoord vraag 4.
Zoektocht naar Samuël Boujadi |
|
Caroline van der Plas (BBB), Kees van der Staaij (SGP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van recente ontwikkelingen in de zoektocht naar Samuël Boujadi? Hebt u kennisgenomen van het bericht van het Algemeen Dagblad van 2 augustus 2021 en van de brandbrief die mede namens de familie en vrienden van de vermiste Samuël Boujadi aan u is verzonden?1
Ja. Het ministerie neemt alle consulaire hulpvragen, waaronder meldingen van vermissing van Nederlanders in het buitenland, uiterst serieus. Langdurige vermissingen en voortdurende onduidelijkheid maken het extra tragisch voor familie en vrienden.
Hoe ziet u de gewilligheid van Italiaanse autoriteiten om Samuël Boujadi te vinden?
De Italiaanse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de aanpak van vermissingen in hun land en hebben jurisdictie. Het is aan hen om de lokale situatie in te schatten en de bijbehorende aanpak te bepalen. Zij hebben aangegeven langer dan gebruikelijk en met relevante apparatuur te hebben gezocht. Ook hebben zij toestemming verleend aan een Nederlandse stichting met zoekhonden en een Italiaanse vereniging van vrijwilligers om eveneens zoekacties te ontplooien.
Bent u (nog steeds) van mening dat de Italiaanse autoriteiten alle hulpmiddelen hebben ingezet om Samuël Boujadi te vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de lokale Italiaanse autoriteiten weigeren om adequate versterking te verlenen bij de zoektocht naar een vermiste Nederlander, van de trage non-effectieve werkwijze en van het niet informeren van familieleden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de bureaucratische blokkades van de lokale Italiaanse autoriteiten om het werk van experts van Signi Zoekhonden en Volantari del Garda te dwarsbomen bij de zoektocht naar de vermiste Samuël Boujadi?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Italiaanse autoriteiten niet het gebied hebben doorzocht waar de speurhonden van Signi op aansloegen?
Het ministerie heeft voortdurend contact onderhouden met de Italiaanse autoriteiten over de voortgang en eventuele resultaten. Het is evenwel aan hen om de lokale situatie in te schatten en de bijbehorende aanpak te bepalen.
Hoe ziet u de rol en verantwoordelijkheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij de zoektocht naar Nederlandse burgers die vermist zijn geraakt in het buitenland?
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van vermissingen van Nederlanders in het buitenland ligt bij de lokale autoriteiten. Die hebben jurisdictie en in de regel de meeste kennis van de lokale situatie. Wanneer lokale autoriteiten daartoe verzoeken en/of de Nederlandse overheid beschikt over aanvullende, dan wel specifieke expertise, kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijstand aan de lokale autoriteiten aanbieden. In deze zaak is ook bijstand aangeboden, maar hebben de Italiaanse autoriteiten daar geen gebruik van gemaakt. Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.2 De Nederlandse ambassade heeft in dit geval ook bemiddeld bij het verkrijgen van toestemming van de lokale autoriteiten voor een Nederlandse stichting met zoekhonden om ook zoekacties te verrichten.
Nu de zoekacties van Italiaanse autoriteiten gestaakt zijn, is de Minister van plan om met Nederlandse professionals of vrijwilligers de zoektocht naar de vermiste Samuël Boujadi voort te zetten?
Nee, de Italiaanse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de aanpak van vermissingen in hun land en hebben jurisdictie. Het is aan hen om de lokale situatie in te schatten en de bijbehorende aanpak te bepalen. Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.
Bent u van plan om de kosten die de familie heeft gemaakt om de Volantari del Garda en/of de speurhonden van Signi in te huren te vergoeden, zoals door de Nederlandse ambassade in Italië is toegezegd?
Nee, dat is ook niet door de ambassade toegezegd. De Nederlandse overheid biedt consulaire bijstand in die gevallen waar een Nederlander niet in staat is zelf en met hulp van anderen (reisgenoten, thuisfront, verzekering, maar ook vrijwilligers en/of lokale partijen) een oplossing te vinden en/of wanneer alleen via overheidscontacten kan worden opgetreden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verricht in het kader van consulaire bijstand alleen financiële (contact-)bemiddeling en kan geen geld schenken, voorschieten of lenen.3
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze staat het ministerie de naasten van Samuël Boujadi bij in hun pogingen hem te vinden en bij onenigheden met de Italiaanse autoriteiten?
Het ministerie staat in contact met de familie van betrokkene in Nederland en via de ambassade in Rome met de Italiaanse autoriteiten. Het ministerie biedt daarbij de gebruikelijke consulaire diensten (steun, advies en bemiddeling). Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.
Wat kunt u nog doen om te zorgen dat het lichaam van Samuël Boujadi gevonden wordt en in Nederland kan rusten?
Het ministerie zet waar relevant de consulaire bijstand en de contacten met de Italiaanse autoriteiten over deze zaak voort.
Bent u bereid om volgende week, bij een laatste poging van Signi Zoekhonden, experts van politie en/of defensie mee te sturen naar Italië om te helpen bij de zoektocht of op een andere manier (financiële) steun te bieden?
Er is specifieke bijstand aan de Italiaanse autoriteiten aangeboden, maar zij hebben daar geen gebruik van gemaakt. Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk, en gezien de urgentie, beantwoorden vóór 23 augustus 2021?
Het ministerie spant zich in om, zonder daarmee af te doen aan de zorgvuldigheid van de beantwoording en de consulaire bijstand die intussen wereldwijd aan Nederlanders in nood wordt geboden, ook deze Kamervragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het onderzoek naar de beveiligingssituatie van Peter R. de Vries |
|
Ingrid Michon (VVD), Anne Kuik (CDA), Hanneke van der Werf (D66), Mirjam Bikker (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om kroongetuigen en hun naasten, advocaten en adviseurs te beschermen? Steunt u daarom het verzoek het onderzoek te verbreden en in kaart te brengen welke veiligheidsmaatregelen bij eerdere slachtoffers, zoals Derk Wiersum en Redouan B., zijn getroffen en welke lessen daaruit kunnen worden getrokken voor de toekomst? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht een groot belang aan de veiligheid van kroongetuigen en hun naasten, advocaten en adviseurs. Zoals ook aan uw Kamer toegezonden in mijn brief van 24 augustus jl. heb ik de afgelopen weken meerdere gesprekken gevoerd met de met de familie van Peter R. de Vries, andere betrokkenen en deskundigen.1 Het grote maatschappelijk belang dat met het onderzoek naar de beveiligingssituatie van Peter R. de Vries gediend is, maakt dat ik sterk hecht aan breed draagvlak voor het onderzoek. Ik heb de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) gevraagd om het op zich te nemen in een onderzoek na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in het Marengo-proces. De OVV heeft inmiddels bevestigd dit onderzoek op zich te nemen.2 Hierbij acht ik het van belang uw Kamer te melden dat gezien de onafhankelijke status van de OVV, de OVV zelf de onderzoeksopzet bepaalt. Deze onafhankelijke status is vastgelegd in de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid, waarin ook de bevoegdheden van de OVV zijn vastgelegd.
Steunt u het pleidooi van de advocaten van de kroongetuigen dat de commissie absoluut onafhankelijk moet zijn en dat het wenselijk is naast de heer Joustra ook een andere (strafrecht)deskundige aan de onderzoekscommissie toe te voegen? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht eraan te benadrukken dat voor mij persoonlijk over de geschiktheid en onafhankelijkheid van de heer Joustra en zijn beoogde commissieleden geen enkele twijfel is geweest. Wel vind ik het van het grootste belang dat over de onafhankelijkheid van het onderzoek ook in de buitenwereld geen twijfels bestaan en heb ik geconcludeerd dat de brede reikwijdte van het onderzoek beter past bij onderzoek door de OVV. Ik wil de heer Joustra en zijn beoogde commissieleden dan ook hartelijk danken voor hun bereidheid en hun inspanningen tot nu toe op dit dossier.
Wilt u deze vragen, gezien de voorziene onderzoeksperiode, binnen een beantwoordingstermijn van een week, dus uiterlijk 6 augustus 2021, beantwoorden?
In verband met afstemming met meerdere partijen is dit niet mogelijk gebleken.
Het bericht dat het Openbaar Ministerie harde kritiek heeft op de euthanasierichtlijn |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichten in Trouw dat het Openbaar Ministerie (OM) harde kritiek heeft op de door de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) opgestelde en vorig jaar door hen herziene «EuthanasieCode»?1
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.
Bent u bereid om de brief die de procureur-generaal namens het OM aan u heeft verzonden openbaar te maken?
Het past mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid niet om brieven van de procureur-generaal die aan hem zijn gericht, openbaar te maken. De Minister van Justitie en Veiligheid hecht eraan dat de procureur-generaal in vertrouwen met hem kan communiceren.
Bent u door de RTE vorig jaar betrokken bij de wijziging van de EuthanasieCode? Zo ja, wat is destijds uw inbreng geweest? Klopt het dat het OM en/of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) vorig jaar niet gekend zijn in de wijziging van de EuthanasieCode? Wat vindt u daarvan? Hebben de RTE wel (vertegenwoordigers van) de artsen betrokken bij de aanpassing van deze richtlijn?
Het klopt dat onze ministeries, het Openbaar Ministerie (hierna: OM) en de Inspectie van Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) niet betrokken zijn geweest bij de wijziging van de EuthanasieCode 2018 naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad. Wel is het Ministerie van VWS geïnformeerd door de RTE over de aanpassingen van de EuthanasieCode 2018, nadat deze door de RTE is vastgesteld.
De RTE geven aan dat in de EuthanasieCode een overzicht wordt gegeven van de manier waarop de zorgvuldigheidseisen uit de Wtl door de RTE worden geïnterpreteerd.2 Zowel voor een goede taakuitoefening door het OM en de IGJ, als voor de rechtszekerheid van artsen, patiënten en anderen die bij de uitvoering van euthanasie betrokken zijn, acht ik het van belang dat de Wtl en de arresten van de Hoge Raad door het OM, de IGJ en de RTE eenduidig worden uitgelegd. Gelet daarop waardeer ik het als positief dat de RTE hebben aangegeven eind dit jaar met een nieuwe EuthanasieCode te komen, waarbij zij ook de KNMG, de IGJ en het OM zullen betrekken.
Vindt u het wenselijk dat de RTE op basis van de arresten van de Hoge Raad d.d. 21 april 2020 een wijziging van de EuthanasieCode kunnen doorvoeren die de facto een verruiming van de euthanasiepraktijk inhoudt, zonder dat een politieke afweging is gemaakt of een dergelijke aanpassing wel gewenst is?
Op dit moment vindt er overleg plaats tussen de RTE en het OM over de verschillen in opvatting over de interpretatie van de arresten van de Hoge Raad. Tevens zal in de vierde wetsevaluatie van de Wtl worden bezien hoe bepalingen in de Wtl in de praktijk worden toegepast en welke problemen en knelpunten zich daarbij eventueel voordoen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 acht ik het van belang dat de Wtl en de arresten van de Hoge Raad door het OM, de IGJ en de RTE eenduidig worden uitgelegd en is het positief dat de RTE hebben aangegeven eind dit jaar met een nieuwe EuthanasieCode te komen, waarbij zij ook de KNMG, de IGJ en het OM zullen betrekken.
Kunt u aangeven op basis van welke wet- of regelgeving de RTE bevoegd zijn om een EuthanasieCode vast stellen, dan wel om door middel van een wijziging van deze EuthanasieCode een verandering in de euthanasiepraktijk aan te brengen?
De RTE hebben geen wettelijke grondslag nodig om een EuthanasieCode op te kunnen stellen. De RTE geven namelijk aan dat zij dit document hebben opgesteld ten behoeve van harmonisatie van hun eigen oordelen en om een handzaam overzicht te geven van de manier waarop de zorgvuldigheidseisen uit de Wtl door de RTE worden geïnterpreteerd.3 Met de EuthanasieCode maken de RTE inzichtelijk hoe zij meldingen toetsen aan de zorgvuldigheidseisen uit de Wtl. Over de wijze van toetsing aan de Wtl vindt op dit moment overleg plaats tussen de RTE en het OM. Overigens hebben de RTE met het opstellen van een EuthanasieCode een aanbeveling van de tweede wetsevaluatie Wtl uit 2012 opgevolgd.4
Erkent u dat het óók een politieke keuze kan zijn om naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) aan te scherpen?
Ja, het staat in beginsel de wetgever te allen tijde vrij om wetten aan te passen. Het staat de wetgever dus ook vrij om de ruimte die in de Wtl wordt geboden aan euthanatisch handelen te beperken, te verruimen of anderszins aan te passen.
Deelt u de kritiek van het OM dat de RTE de arresten van de Hoge Raad op een onjuiste wijze interpreteren?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 vindt op dit moment overleg plaats tussen de RTE en het OM over de verschillen in opvatting over de interpretatie van de arresten van de Hoge Raad. Op de uitkomsten van die gesprekken wil ik niet vooruitlopen.
Deelt u de kritiek van het OM dat door de handelwijze van de RTE het strafrecht buitenspel wordt gezet, mede gelet op de uitspraken van de voormalig voorzitter van de RTE?2 Bent u het ermee eens dat hiermee de toetsbaarheid van de euthanasiepraktijk zoals deze in de Wtl is vastgelegd, dreigt te worden aangetast?
Op basis van de Wtl hebben zowel het OM, de IGJ als de RTE een eigen wettelijke rol in het bewaken van een zorgvuldige euthanasiepraktijk. Daarbij zijn de RTE op basis van artikel 9, tweede lid, onder a, Wtl gehouden de zogeheten oordelen «onzorgvuldig» aan het OM en de IGJ door te zenden. Tenzij sprake is van een verdenking van een strafbaar feit geldt in de zaken die door de RTE als «zorgvuldig» zijn beoordeeld, het oordeel van de RTE als eindoordeel en wordt het OM daarvan niet in kennis gesteld. Het is dus zowel voor een goede taakuitoefening door het OM en de IGJ, als voor de rechtszekerheid van artsen, patiënten en anderen die bij de uitvoering van euthanasie betrokken zijn, van belang dat de Wtl en de arresten van de HR door het OM, de IGJ en de RTE eenduidig worden uitgelegd. Gelet daarop waardeer ik het als positief dat de RTE hebben aangegeven eind dit jaar met een nieuwe EuthanasieCode te komen, waarbij zij ook de KNMG, het OM en de IGJ zullen betrekken.
Zoals is aangegeven in antwoord op vraag 4, zal in de vierde wetsevaluatie van de Wtl worden bezien hoe bepalingen in de Wtl in de praktijk worden toegepast en welke problemen en knelpunten zich daarbij eventueel voordoen.
Wat is uw verklaring voor het feit dat het aantal euthanasiemeldingen in 2020 steeg tot een hoogterecord van 6.938, terwijl slechts twee zaken (een laagterecord) door de RTE werden beoordeeld als «onzorgvuldig»?
De RTE geven aan dat het aantal onzorgvuldige meldingen in absolute zin afnemen. In verhouding tot het totaal aantal meldingen blijft het beeld vrij constant en is het vooral opvallend dat het er heel weinig zijn. Op deze lage aantallen (onder de10) zal toeval de voornaamste verklaringsfactor zijn voor lichte stijgingen of dalingen.
Wel zal, zoals is aangegeven in antwoord op vraag 4, in de vierde wetsevaluatie van de Wtl worden bezien hoe bepalingen in de Wtl in de praktijk worden toegepast en welke problemen en knelpunten zich daarbij eventueel voordoen. Ik heb gevraagd om daarbij extra aandacht te besteden aan de ontwikkelingen in het aantal euthanasiegevallen, met name in de houding van artsen ten opzichte van (het uitvoeren van) euthanasie. De resultaten van de vierde evaluatie worden voor de zomer van 2023 verwacht.
Klopt het dat het OM u heeft gevraagd om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de oordelen van de RTE in zaken die zij als «zorgvuldig» hebben bestempeld? Bent u bereid om dit onafhankelijk onderzoek te starten?
Ja, dat klopt. Het OM heeft gevraagd om een tussentijds onderzoek dat zich specifiek richt op de oordelen «zorgvuldig». Naar aanleiding van het verzoek van het OM heeft over de waarnemingen van het OM ten aanzien van de oordelen «zorgvuldig» een gesprek plaatsgevonden tussen mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid en de verantwoordelijk procureur-generaal.
In de vierde wetsevaluatie van de Wtl zal, zoals hiervoor is opgemerkt, worden bezien hoe bepalingen in de Wtl in de praktijk worden toegepast en welke problemen en knelpunten zich daarbij eventueel voordoen. Daarbij is in de opdracht om extra aandacht gevraagd voor de als zorgvuldig beoordeelde euthanasiemeldingen. De resultaten van de vierde evaluatie worden voor de zomer van 2023 verwacht. Of een eventueel tussentijds onderzoek voordien kan worden afgerond, is de vraag. Overigens past ons gelet op de demissionaire status van het kabinet op dit moment terughoudendheid, ook ten aanzien van het verzoek van het OM.
Bent u bereid om te bezien hoe de transparantie over de als zorgvuldig beoordeelde euthanasiemeldingen op korte termijn structureel kan worden vergroot en op dit punt niet de vierde evaluatie van de Wtl af te wachten, die pas medio 2023 wordt verwacht?
De RTE publiceren jaarlijks een jaarverslag en daarnaast worden ook enkele casussen die aan de commissies zijn voorgelegd, op hun website gepubliceerd. De RTE zijn voornemens om meer casuïstiek online te publiceren, maar op dit moment zijn er nog praktische en technische beperkingen die dit verhinderen.
Inderdaad worden de resultaten van de vierde evaluatie van de Wtl voor de zomer van 2023 verwacht. Hierin wordt onder andere onderzocht of er voldoende transparantie is over de als zorgvuldig beoordeelde euthanasiemeldingen.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen van het lid Van der Staaij (SGP) waarin u het volgende schreef: «Alleen als onzorgvuldig beoordeelde meldingen worden door de RTE aan het Openbaar Ministerie (OM) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gestuurd»?3 Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de volgende passage in uw brief van 5 juli 2021: «Aan het OM zijn momenteel geen beperkingen opgelegd om ter zake van euthanasie zijn vervolgingsmonopolie uit te oefenen; dat wil zeggen dat de beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan, bij het OM berust. De meldingsprocedure – en daarmee de oordelen van de RTE – brengt formeel geen beperking aan in de toepassing van het opportuniteitsbeginsel door het OM. De RTE vormt wel een tussenschakel ten behoeve van de definitieve oordeelsvorming door het OM. In de gevallen waarin de RTE heeft geoordeeld dat de arts zorgvuldig heeft gehandeld, zal het OM in beginsel afzien van vervolging, tenzij het gegronde aanleiding ziet om – in afwijking van het oordeel van de RTE – tot vervolging over te gaan. In de gevallen van euthanasie en hulp bij zelfdoding, die via de meldingsprocedure ter kennis van het OM komen, wordt in de huidige praktijk geen vervolging ingesteld tegen de desbetreffende arts, indien deze volgens de zorgvuldigheidseisen van de Wtl heeft gehandeld. Niettemin volgt uit het uitgangspunt dat (eu)thanatisch handelen strafbaar is, dat een arts ook in deze gevallen niet op voorhand de garantie heeft dat hij daarvoor niet zal worden vervolgd.»?4 Hoe kan het Openbaar Ministerie besluiten om al dan niet vervolging in te stellen bij meldingen die als zorgvuldig worden beoordeeld door de RTE, als de RTE niet verplicht is om het OM te informeren over door hen als zorgvuldig beoordeelde euthanasiemeldingen?
Zoals de wetgever destijds heeft aangegeven, is het nemen van een vervolgingsbeslissing door het OM eerst aangewezen, indien een opsporingsonderzoek is ingesteld. Tot dit laatste bestaat aanleiding, aldus de wetgever, «hetzij indien door de toetsingscommissie het handelen als onzorgvuldig is aangemerkt, hetzij indien uit anderen hoofde een redelijk vermoeden van schuld rijst, bijvoorbeeld (...) omdat de gemeentelijke lijkschouwer aan de officier van justitie bij de melding van een niet-natuurlijke dood wijst op ernstige onregelmatigheden, of omdat er een aangifte van een derde is.»8
Herinnert u zich de toezegging in het mondelinge vragenuur van 24 november 20205 om in gesprek te gaan met de initiatiefnemers van het manifest ««Niet stiekem bij dementie»», waarin door ruim 450 artsen de zorg werd uitgesproken dat door de aanpassing van de EuthanasieCode de druk van familie op artsen om euthanasie toe te passen zou toenemen? Heeft u deze toezegging inmiddels gestand gedaan en zo ja, wat waren de uitkomsten van dit gesprek?
In april 2021 heeft mijn ministerie gesproken met de twee initiatiefnemers van het manifest Niet stiekem bij dementie uit 2017, dhr. Schuurmans en dhr. Chabot, over hun zorgen over euthanasie bij dementie en de ontwikkelingen daarin. Tijdens dit gesprek is ook de druk van naasten op de arts aan bod gekomen. Hier heb ik uw Kamer over geïnformeerd via mijn brief van 6 juli jl.10
Voor mij staat voorop dat artsen een keuze hebben om een euthanasieverzoek in behandeling te nemen; er is geen sprake van een verplichting. In de aanstaande vierde evaluatie van de Wtl zal ook de houding van artsen ten opzichte van (het uitvoeren van) euthanasie onder de loep worden genomen.
Het overlijden van een 28-jarige vrouw door het dodelijke poeder van de Coöperatie Laatste Wil |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het afschuwelijke bericht dat een 28-jarige vrouw, die jarenlang kampte met suïcidale gedachten, in september 2020 is overleden na het innemen van een dodelijk poeder dat door de Coöperatie Laatste Wil wordt aanbevolen?1
Ja, ik heb daarvan kennisgenomen.
Bent u het ermee eens dat de Coöperatie Laatste Wil levensgevaarlijk bezig is en het kabinetsbeleid om suïcides tegen te gaan ondermijnt? Geeft deze berichtgeving u aanleiding tot het definitief verbieden van de activiteiten van de Coöperatie Laatste Wil?
Van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heb ik vernomen dat naar aanleiding van het overlijden van de 28-jarige vrouw een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld. Over dit strafrechtelijk onderzoek kan ik in het belang van het onderzoek geen verdere mededelingen doen.
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 30 april jl. heb aangegeven kan het OM de rechtbank op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek verzoeken een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, verboden te verklaren en te ontbinden. Hierbij past het OM wel terughoudendheid, gelet op de grondwettelijk verankerde rechten van vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering.
Deelt u de vrees van onder andere 113 Zelfmoordpreventie dat het laagdrempelig aanbieden van informatie over zelfmoordmethoden door de Coöperatie Laatste Wil de drempel tot zelfdoding voor jonge mensen met psychische of psychiatrische problemen verlaagt?
Ik vind het onwenselijk dat middel X in omloop is en dat mensen in anonimiteit en zonder begeleiding van een arts of andere professional deze fatale stap kunnen zetten. Zeker voor mensen die zich in een kwetsbare periode van hun leven bevinden is dit onwenselijk.
Het is wetenschappelijk aangetoond dat het verhogen van de drempel voor het verkrijgen van dergelijke stoffen, een preventief effect hebben. Om deze reden heeft het kabinet in 2018 maatregelen getroffen om de levering van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide, te reguleren. De inzet van deze maatregelen is gericht op het opwerpen van een drempel voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren.
Echter, alleen drempels opwerpen, voorkómt niet dat mensen worstelen met suïcidale gedachten. Dit kabinet zet daarom stevig in op suïcidepreventie.
De inzet van dit kabinet is om het aantal suïcides terug te dringen, want elke suïcide is een persoonlijk drama met grote impact op de nabestaanden, naasten en de eventueel betrokken (zorg)professionals. Het is daarom van groot belang dat we met elkaar (blijven) werken aan suïcidepreventie. Sinds 2014 bestaat de landelijke agenda suïcidepreventie, met doelstellingen en activiteiten voor meerdere jaren, met als doel om samen met partners binnen en buiten de zorg te werken aan minder suïcidepogingen en suïcides.
Hoe vaak is er op basis van de cijfers van het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) sprake geweest van overlijden ten gevolge van inname van het «zelfdodingspoeder» dat de Coöperatie Laatste Wil aanbeveelt? Kunt u deze cijfers aanleveren van 2017-heden en categoriseren op leeftijd?
Het NVIC heeft mij geadviseerd beperkte informatie te publiceren om te voorkomen dat dergelijke cijfers bijvoorbeeld inzage in de effectiviteit van het zelfdodingspoeder geven. Ik neem dit advies serieus en om die reden kan ik u niet de volledige informatie geven.
Het NVIC registreert het aantal zelfmoordpogingen met chemische stoffen per leeftijdscategorie. Hiervan is niet bekend hoeveel mensen per leeftijdscategorie overlijden. Ik kan dus niet volledig antwoord geven op deze vraag.
Cijfers van het NVIC schetsen het beeld dat het aantal zelfmoordpogingen door inname van chemische stoffen zelden voorkomt bij jongeren. In de periode januari 2014 t/m juni 2021 zijn onder jongeren tot en met 19 jaar vijf gevallen bekend bij het NVIC.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de toxicoloog van het NVIC: «Er zitten veel gevallen bij van mensen die het spul in een opwelling lijken te hebben genomen. Zeker niet alleen 60-plussers, maar ook dertigers, twintigers en zelfs enkele tieners.»?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een update geven van de maatregelen die in 2018 zijn genomen om de beschikbaarheid en het gebruik van bepaalde chemische stoffen voor suïcide tegen te gaan?2
Op 26 juni 2019 is de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» door VWS samen met 113 Zelfmoordpreventie, Raad Nederlandse Detailhandel, Thuiswinkel.org, het Verbond van Handelaren in Chemische Stoffen en de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie ondertekend. De code bevat een aantal afspraken met de chemiebranche om de verkoop aan particulieren van stoffen waarvan vastgesteld is dat zij mogelijk bij suïcide gebruikt worden te monitoren, en om kennis over deze stoffen met elkaar te delen in een overleg.3
De deelnemers aan de code zijn de afgelopen jaren enkele keren bij elkaar geweest. Daarbij is niet gebleken dat naast de al bekende stoffen, andere stoffen op grote schaal gebruikt worden. Tegelijkertijd is er internationaal gesondeerd of in andere landen veel bekend is over het gebruik van deze stoffen. Deelnemers van de code beschouwen het nog steeds als een nuttig instrument om misbruik van chemicaliën voor suïcide te voorkomen.
Wat kunt u melden over het strafrechtelijk onderzoek dat het Openbaar Ministerie (OM) inmiddels is gestart naar de dood van deze 28-jarige vrouw? Heeft dit onderzoek ook betrekking op de vraag of de Coöperatie Laatste Wil de wet heeft overtreden, aangezien hulp bij zelfdoding, of het verschaffen van middelen daartoe, strafbaar is? Hoe vaak is er inmiddels aangifte gedaan tegen de Coöperatie Laatste Wil?
Er is aangifte gedaan tegen de Coöperatie Laatste Wil wegens hulp bij zelfdoding. Over het strafrechtelijk onderzoek dat door de officier van justitie van het parket Den Haag is gestart kan ik echter in het belang van het onderzoek verder geen mededelingen doen.
Eerder gaf u aan dat vervolging van de Coöperatie Laatste Wil niet mogelijk was, omdat, «(...) voor zover bekend, niet is voldaan aan de bijkomende voorwaarde dat sprake moet zijn van een geslaagde zelfdoding».3 Is met het verhaal van deze 28-jarige vrouw wel voldaan aan deze voorwaarde?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 is er een onderzoek gestart, zodat ik deze vraag niet kan beantwoorden zonder vooruit te lopen op de resultaten daarvan.
Bent u bereid om opnieuw te onderzoeken of het verschaffen van informatie over dergelijke stoffen aan particulieren met het doel om suïcide mogelijk te maken strafbaar kan worden gesteld?
Eenieder die opzettelijk een ander behulpzaam is bij zelfdoding of hem de middelen daartoe verschaft, is, indien de zelfdoding volgt, strafbaar op grond van artikel 294, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van de jurisprudentie wordt aangenomen dat daarvoor meer nodig is dan het verschaffen van algemene informatie. Als de informatie het karakter krijgt van een instructie en is gericht op een concrete handeling of vaardigheid om zelfdoding te vergemakkelijken is bijvoorbeeld wel sprake van een strafbare vorm van hulp bij zelfdoding.5 Of er sprake is van hulp bij zelfdoding in de zin van artikel 294, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Kunt u de brief delen die het OM eerder naar de Coöperatie Laatste Wil stuurde, waarin het OM de waarschuwing gaf dat de coöperatie zich met de handleiding in een grensgebied bevindt?4
De bedoelde brief is door de Coöperatie Laatste Wil op haar website geplaatst en te vinden via de link in de voetnoot.7
Onderdrukking van religieuze minderheden in India naar aanleiding van onderzoek door de London School of Economics |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het op 1 juli gepubliceerde rapport «Destructive Lies – Disinformation, speech that incites violence and discrimination against religious minorities in India» van Open Doors, uitgevoerd door de London School of Economics (LSE), waarin melding wordt gemaakt van grove schendingen in India van het grondrecht uit artikel 18 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens om te geloven, niet te geloven, van geloof te veranderen en een geloof of levensovertuiging te praktiseren, privé en in groepsverband?
Ja.
Herkent u de duidelijk negatieve trend die onderschreven wordt in vele andere recente rapporten van toenemende religieuze spanningen, en geweld en discriminatie tegen religieuze minderheden in India?1 Zo nee, waarom niet?
De rapportages waarnaar u verwijst zijn mij bekend. Dat geldt ook voor een rapport van de Duitse Beauftragter für weltweite Religionsfreiheit over 2018/19, dat onlangs in het Engels werd gepubliceerd en diverse eerder door Open Doors, Jubilee Campaign en Actie Kerk in Nood uitgebrachte rapportages.2
Door de Indiase geschiedenis heen verlopen de spanningen tussen de verschillende religieuze groeperingen met golfbewegingen: ze nemen toe of af of verdwijnen voor een tijd, afhankelijk van de politieke context. Officieel is India een land van «eenheid in verscheidenheid» – door de grote variatie aan culturen, religies en talen, alsmede een politiek systeem gebaseerd op secularisme en democratie.
In de praktijk blijkt dat die diversiteit van verschillende kanten onder druk staat en dat de spanningen tussen de verschillende religieuze groeperingen sinds eind 2019 toegenomen zijn en verder versterkt lijken door de impact van de Covid19-crisis. Nederland brengt de zorgen over deze ontwikkelingen over bij de Indiase autoriteiten.
Onderschrijft u ook dat religieuze minderheden in India, met als grootste groepen moslims en christenen, in hun bestaansrecht bedreigd worden door de aanhoudende uitsluiting, discriminatie, intimidatie, bedreiging en geweld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de conclusie dat dit niet om losstaande incidenten gaat in specifieke staten maar dat het een wijdverbreid fenomeen betreft dat benadrukt wordt door verspreiding van leugens, propaganda en ophitsende boodschappen via de media en sociale media? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het rapport van Open Doors ook naar voren komt, spelen sociale media een rol in de verspreiding van desinformatie. Desinformatie kan (religieuze) minderheden verder marginaliseren, de samenleving verder polariseren en maatschappelijke cohesie verder afbreken. Zo kan desinformatie bijdragen aan discriminatie, vreemdelingenhaat, intolerantie en geweld. Vrijheid van meningsuiting, waar toegang tot informatie een belangrijk onderdeel van is, is een prioriteit van het Nederlands mensenrechten buitenlandbeleid. Dit uit zich in zowel diplomatieke inzet als ondersteuning van maatschappelijk middenveld. In augustus 2020 is een nieuw project van de Nederlandse ambassade in India gestart, gericht op het aanpakken van de wortels van desinformatie.
Bent u bereid zich in te zetten voor een internationale onderzoekscommissie die met de Indiase overheid voortbouwt op onderzoek en verder onderzoek stimuleert naar geweld en mensenrechtenschendingen tegen religieuze minderheden in India? Zo ja, hoe kunt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt de mensenrechtensituatie in India nauwgezet en bespreekt deze met de Indiase autoriteiten, zowel bilateraal als in multilateraal verband.
Verder steunt de ambassade in New Delhi sinds 2016 een aantal projecten die de vrijheid van religie en levensovertuiging bevorderen. Tot nu toe zijn de projecten uitgevoerd in zes deelstaten waar de situatie voor religieuze minderheden het meest precair is. Drie van deze deelstaten, Jhakarand, Karnataka en Odisha worden ook genoemd in het rapport van Open Doors.
In genoemde projecten zijn twee componenten opgenomen: 1) rechtsbijstand en opleiding voor mensenrechtenverdedigers die ondersteuning bieden aan personen die slachtoffer zijn geworden van geweld tegen religieuze minderheden, en 2) interreligieuze dialoog.
De inzet van het kabinet is dat de Speciaal gezant voor religie en levensovertuiging India bezoekt, zijn bezoek is vorig jaar wegens COVID uitgesteld. De mogelijkheid wordt onderzocht op welke termijn, gegeven de huidige COVID-situatie in India, dit kan plaatsvinden. Hij heeft hierover en over godsdienstvrijheid in het algemeen goed contact met de Indiase ambassadeur in Nederland.
Op 12 april jl. heeft de lokale EU-India Mensenrechtendialoog in Delhi plaatsgevonden. Tijdens deze dialoog zijn burger- en politieke rechten, vrijheid van godsdienst of levensovertuiging, empowerment van vrouwen, kinderrechten, rechten van minderheden en kwetsbare groepen besproken. Zowel de EU als India spraken de noodzaak uit om een grotere betrokkenheid bij mensenrechtenkwesties te bevorderen, op basis van internationaal erkende mensenrechtenwetten en -normen. Daarnaast heeft Nederland zich ook ingezet voor aandacht voor de mensenrechtensituatie in het kader van de recent gehouden EU-India top op 8 mei. Mede als gevolg daarvan is in de slotverklaring een passage opgenomen over het beschermen van mensenrechten.
Verder zal in 2022 in het kader van de VN-Mensenrechtenraad de UPR (Universal Periodic Review) van India plaatsvinden, waarbij de ontwikkelingen in de mensenrechtensituatie in India in VN-Mensenrechtenraadverband aan de orde zullen komen. Nederland zal zich inzetten voor de situatie van religieuze minderheden tijdens deze UPR. Overigens heeft ook het maatschappelijk middenveld (in India en internationaal) een belangrijke rol in de UPR.
Welke mogelijkheden ziet u voor het tegengaan van publieke uitingen vanuit de Hindutva aanhangers binnen en buiten de overheid die oproepen tot geweld en discriminatie van christenen en moslims en deze acties ook nog legitimeren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u op Europees of VN-niveau een halt toeroepen aan de schijnbare onschendbaarheid en straffeloosheid van leden van politie, de rechterlijke macht en politici die zich schuldig maken aan pogroms tegen religieuze minderheden, en betrokken zijn bij het ophitsen tot geweld of het goedpraten van geweld? Ziet u mogelijkheden hen verantwoordelijk te houden voor hun daden en gerechtelijk te laten vervolgen?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u mogelijkheden om mediabedrijven en sociale mediabedrijven op te roepen tot betere monitoring en tot training in religieuze geletterdheid, om zo met in achtneming van vrijheid van meningsuiting, misleidende informatie die oproept tot geweld en discriminatie tegen religieuze minderheden uit te bannen, in lijn met artikel 20 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (ICCPR)? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In juli 2021 nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een resolutie aan ter bevordering van «interreligious and intercultural dialogue and tolerance in countering hate speech», waarin onder andere «any advocacy of hatred that constitutes incitement to discrimination, hostility or violence, whether it involves the use of print, audiovisual or electronic media, social media or any other means» werd veroordeeld. Zonder afbreuk te doen aan de vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in internationale verdragen.
In het kader van het Istanbul Process steunt Nederland het werk van de VN Speciaal Rapporteur voor Vrijheid van Religie en Levensovertuiging en enkele leidende landen om onder andere mediabedrijven hun verantwoordelijkheid te doen onderkennen en nemen. Een deel van het bij amendement op de BZ begroting vrijgemaakte budget voor de VN Speciaal Rapporteur voor religie en levensovertuiging en OHCHR (Office of the High Commissioner Human Rights) is bestemd voor dat proces. De Nederlandse Speciaal gezant voor religie en levensovertuiging heeft de Speciaal Rapporteur van de VN op uw verzoek gewezen. De VN Speciaal Rapporteur en enkele collega’s hebben vruchtbare gesprekken gehad met vertegenwoordigers van betrokken bedrijven in het kader van de UN Strategy and Plan of Action on Hate Speech: tackling discrimination, hostility and violence.
Verder steunt sinds augustus 2020 de Nederlandse ambassade in Delhi via het mensenrechtenfonds een project dat gericht is op het aanpakken van de wortels van desinformatie. Nederland hoopt hiermee een bijdrage te leveren aan de vermindering van verspreiding van misleidende informatie. Bij gebleken succes kan dit project mogelijk verder worden uitgebouwd.
De Durban IV-conferentie |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Open brief: Nederland, ga niet naar Durban IV!»?1
Ja.
Deelt u de door het Centrum Informatie en Documentatie Israel (CIDI) verwoorde zorgen over uitingen van antisemitisme tijdens eerdere Durban-conferenties, en de vrees dat dit herhaald zal worden tijdens de Durban IV-conferentie?
Eerdere Durban-conferenties zijn misbruikt als platform voor antisemitische uitingen. Het risico bestaat dat dit zich zal herhalen in het voorbereidende proces en tijdens de Durban IV-conferentie in september van dit jaar. Dit is onacceptabel. Nederland blijft zich inzetten in de strijd tegen antisemitisme.
Bent u daarom voornemens om, evenals gedurende Durban II en Durban III, af te zien van deelname van Nederland aan de bijeenkomst in september, omdat dit een belangrijk en helder diplomatiek signaal zou zijn dat Nederland antisemitisme afwijst? Zo nee, kunt u toelichten hoe die beslissing zich zou verhouden tot de afwijzende houding van Nederland tegenover antisemitisme?
Nederland is niet voornemens om deel te nemen aan de Durban IV-bijeenkomst, gelet op de historische belasting van het Durban-proces, het risico op herhaling van misbruik van dit platform voor antisemitische uitingen en de disproportionele en eenzijdige aandacht voor Israël zoals weergegeven in de oorspronkelijke Durban-verklaring.
Nederland blijft zich in de VN en daarbuiten onverminderd inzetten om racisme tegen te gaan. Zo legt Nederland deze maand tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad een nationale verklaring af tegen alle vormen van racisme en discriminatie. Ook tijdens de aanstaande Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zal Nederland zich in het bijzonder inzetten op het bestrijden van racisme, xenofobie, antisemitisme en islamofobie.
Betreurt u net als de indieners dat de laatste decennia ook in VN-verband steeds meer internationale vergaderingen en conferenties, die in theorie in het teken staan van vrede en mensenrechten, in de praktijk ontaarden in een diplomatiek pandemonium waar niet zelden Israëlkritiek en antisemitisme in elkaar overlopen, en uiteindelijk geen enkele groep bij gebaat is? Wat doet Nederland om deze trend te keren?
Zoals u bekend acht het kabinet een eenzijdige focus op Israël in VN-verband onwenselijk. De Nederlandse inzet in verschillende fora is erop gericht om dergelijke disproportionele aandacht voor Israël tegen te gaan. Wel moet er ruimte blijven voor gerechtvaardigde kritiek op het handelen van alle partijen.
De berichten ‘Kritisch rapport over fouten in jeugdzorg stilgehouden’ en ‘De gescheiden vader, de top van Justitie en het verdwenen rapport’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Kritisch rapport over fouten in jeugdzorg stilgehouden» en «De gescheiden vader, de top van Justitie en het verdwenen rapport»?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat een steviger rechtspositie voor ouders, ook binnen het kader van de civiele rechtsgang, niet nodig is, ondanks de verhalen die in de artikelen genoemd worden? Bent u bereid verdiepend juridisch onderzoek te laten verrichten, meer dan in het kader van het onderzoek van het Nederlands Jeugdinstituut aan bod kon komen?2
In mijn opdracht heeft het Nederlands Jeugdinstituut in 2020 onderzoek uitgevoerd naar de rechtsgronden voor het opleggen van kinderbeschermingsmaatregelen. In dat kader is geïnventariseerd op welke onderdelen de rechtsbescherming van kinderen en ouders verbeterd kan worden. Daaruit is naar voren gekomen dat het civiele kinderbeschermingsrecht voor kinderen en ouders in zijn algemeenheid adequate rechtsbescherming biedt. In mijn reactie op dit onderzoek heb ik aangegeven dat verdergaande rechtsbescherming, bijvoorbeeld door middel van strengere bewijsregels, niet opportuun is.3 De huidige wet- en regelgeving kent een diversiteit aan rechtsbescherming en rechtsgangen. Er is geen aanleiding om dit standpunt te herzien. Dit laat onverlet dat ik zoals ik ook in mijn brief die ik vandaag gelijktijdig aan uw Kamer verstuur aangeef, signalen over het functioneren van het stelsel uiterst serieus neem.
Vindt u dat eenvoudig volstaan kan worden met het continueren van de huidige plannen voor de verbetering van het feitenonderzoek? Deelt u ook de mening dat de informatie die nu beschikbaar is gekomen ten minste moet leiden tot een heroverweging?
De Raad voor de Kinderbescherming, het landelijk netwerk Veilig Thuis en Jeugdzorg Nederland namens de Gecertificeerde Instellingen zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van het Actieplan verbetering feitenonderzoek. Zij doen dat in samenspraak met de medewerkers van hun organisaties, in regionaal verband. Het actieplan loopt van 2018 t/m 2021. Volgend jaar staat de eindevaluatie van het actieplan gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het actieplan zijn gerealiseerd, wat de concrete effecten daarvan zijn en wat er eventueel aan vervolgacties nog nodig is. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen van de leden Peters, Van Nispen en Kwint is er geen aanleiding om dit nu (naar aanleiding van de verkenning) te heroverwegen.
Wat betekent de constatering dat jaarlijks mogelijk in honderden situaties gebrekkige rapportages ten onrechte ernstige gevolgen hebben gehad voor gezinnen voor de lopende maatregelen van de kinderbescherming? In hoeverre is onderzocht of wordt onderzocht welke gezinnen nog steeds onder deze misstanden te lijden hebben en wat wordt daarmee gedaan?
Voor mijn reactie op deze vraag verwijs ik terug naar de brief die gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer is verstuurd.
Welke rol kan de inspectie vervullen om recht te doen aan gezinnen die ten onrechte door de wijze van dossiervorming met ernstige maatregelen worden geconfronteerd? Bent u bereid een meldpunt te openen waar ouders met klachten over fouten in de dossiervorming terecht kunnen?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd houdt toezicht op de Jeugdwet. Daarbij wordt samengewerkt met de Inspectie Justitie en Veiligheid. Samen zijn de inspecties verantwoordelijk voor het bewaken van de kwaliteit en de veiligheid van de jeugdhulp, de jeugdbescherming en jeugdreclassering en andere aanbieders in het jeugddomein. Daarnaast zien de inspecties toe op de naleving van de wetgeving.
Ik zie in individuele gevallen vooral een rol voor de rechters die maatregelen opleggen om kritisch te toetsen of de onderbouwing ervan gebaseerd is op feiten. De inspecties toetsen in algemene zin de kwaliteit van onderzoeken die ten grondslag liggen aan deze maatregelen.
Indien ouders en/of kinderen van mening zijn dat door een betreffende organisatie geen goed feitenonderzoek is gedaan, kunnen zij hierover een formele klacht indienen. Zij kunnen zich daarin laten bijstaan door een vertrouwenspersoon van het AKJ. Indien betrokkenen het niet eens zijn over de afhandeling van de klacht kunnen zij zich wenden tot de Nationale ombudsman of de Kinderombudsman. Als ouders zich niet kunnen vinden in een jeugdbeschermingsmaatregel, bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing, kunnen de ouders dit aan de rechter voorleggen. In mijn antwoord op vraag 17 van het lid Peters (CDA) ga ik uitgebreider in op die mogelijkheden. Ik zie geen meerwaarde in een apart meldpunt bovenop de mogelijkheden die er al zijn om een klacht in te dienen.
Onderkent u dat dit artikel ook de noodzaak onderstreept van extra middelen specifiek voor kinderrechters om hun toetsende taak inzake zorgvuldigheid en rechtmatigheid actiever te kunnen invullen, zoals aangegeven door de Raad voor de rechtspraak?3 Bent u ook van mening dat niet kan worden volstaan met een algemene verwijzing naar extra middelen voor gemeenten en de rechtspraak?
Zoals ik heb aangegeven in de Voortgangsbrief Jeugd die 17 juni jongstleden aan uw Kamer is verzonden, herken ik de door de Raad voor de Rechtspraak geschetste problematiek.5 Zoals vermeld, is er extra geld beschikbaar gemaakt om de problemen binnen de jeugdzorg aan te pakken. Dit zal (op termijn) ook binnen de Rechtspraak effect gaan sorteren. Daarbij komt dat er met de Raad voor de Rechtspraak prijsafspraken zijn gemaakt voor 2020 tot en met 2022, waarbij extra middelen beschikbaar zijn gesteld voor de Rechtspraak. Bij de verdeling hiervan over de verschillende zaaksoorten kunnen de gerechten rekening houden met de problematiek die speelt binnen het familie- en jeugdrecht. Er worden daarbovenop (vooralsnog) geen extra middelen vrij gemaakt specifiek voor kinderrechters. Mocht in de toekomst blijken dat de huidige oplossingen onvoldoende zijn, dan zal – zonder vooruit te kunnen lopen op de begroting van Justitie en Veiligheid 2022 en de behandeling daarvan in uw Kamer – eerst moeten worden bekeken waar de problemen precies uit voortkomen en wat hieraan kan worden gedaan.
Mogelijke blootstelling van Nederlanders in de Dominicaanse Republiek aan de chemische stof Lewisite (L) |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Het mysterie van de Dominicaanse Republiek»?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van de brieven van dhr. M., zoals ook met de Tweede Kamer gedeeld, over mogelijke blootstelling aan de chemische stof Lewisite (L)?2
Ja.
Klopt het dat deze stof behoort tot een categorie (verboden) chemische wapens?
Lewisiet is opgenomen op Lijst («Schedule») 1 van het Chemisch Wapenverdrag. Op Lijst 1 staan – kort gezegd – chemische wapens. Naast lewisiet zijn dat bijvoorbeeld ook sarin, VX en, sinds kort, novitsjoks. Productie en/of opslag van stoffen, genoemd op Lijst 1, is verboden onder dit verdrag.
In hoeverre ziet u aanleiding voor nader onderzoek door de Nederlandse overheid naar de feiten rondom de (mogelijke) besmetting van Nederlandse staatsburgers in de Dominicaanse Republiek met Lewisite?
Uit de thans bekende feiten en omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat er sprake zou zijn geweest van gebruik van een chemisch wapen. Ik zie daarom momenteel geen aanleiding om nader onderzoek te doen.
Meer in het algemeen geldt dat Nederlandse burgers die menen dat zij in het buitenland slachtoffer zijn geworden van een misdrijf, hiervan aangifte kunnen doen in Nederland. Het is vervolgens aan het OM om te bepalen of er voldoende aanknopingspunten zijn voor een strafbaar feit of dat het opportuun is nader onderzoek hiernaar te doen.
Bestaan er aanwijzingen dat meer (Nederlandse) burgers slachtoffer werden van besmetting met deze chemische stof, of dat dit alsnog kan gebeuren?
Nee, daar zijn op dit moment geen aanwijzingen voor.
Wat is in deze casus de verantwoordelijkheid van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW)?
In geval van een incident met een chemische stof/vergif kan het Technisch Secretariaat van de OPCW – op verzoek van de staat op het grondgebied waarvan het incident heeft plaatsgehad – onderzoek doen en assistentie verlenen. Voor zover mij op dit moment bekend, hebben de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek geen melding gemaakt (aan de OPCW) van een incident met een chemische stof op hun grondgebied en derhalve ook niet om assistentie door de OPCW verzocht. Vooralsnog is er daarom geen aanleiding voor de OPCW om nader onderzoek te doen, temeer omdat uit de thans bekende feiten en omstandigheden niet kan worden geconcludeerd dat er wel sprake zou zijn geweest van gebruik van een chemisch wapen.
Heeft de OPCW deze verantwoordelijkheid inderdaad genomen, en wilt u indien dit niet het geval is deze zaak alsnog agenderen binnen de OPCW?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre dienen de Nederlandse slachtoffers die het betreft, waaronder de heren uit de uitzending, verder ondersteund te worden?
Vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken ligt consulaire bijstand niet meer voor de hand aangezien de personen uit de uitzending zich inmiddels weer in Nederland bevinden. Wat betreft overige bijstand die zij mogelijk wensen zullen zij zich – al dan niet met behulp van een juridisch adviseur – tot de bevoegde instanties moeten wenden die deze bijstand kunnen leveren.
Haatzaaien in (nieuwe) Palestijnse lesmethoden |
|
Chris Stoffer (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Schoolboeken Palestijnse Autoriteit opnieuw vol met haat»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het Institute for Monitoring Peace and Cultural Tolerance in School Education (IMPACT-SE) dat de nieuwe Palestijnse schoolboeken nog minder aansluiten bij de onderwijswaarden van de Verenigde Naties (VN) dan voorgaande edities?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de conclusies van IMPACT-SE, maar acht het passender om zijn oordeel over Palestijnse schoolboeken te baseren op een grootschalig onderzoek dat zojuist in opdracht van de EU is uitgevoerd door het Duitse Georg Eckert Instituut (GEI) en dat een onafhankelijke basis biedt voor de beoordeling van de Palestijnse schoolboeken.
Het onderzoek van het GEI wijst uit dat de schoolboeken tussen 2017 en 2019 een gemengd beeld geven. Zij voldeden volgens GEI grotendeels aan de UNESCO normen. Echter, GEI geeft ook aan ten aanzien van joden en Israël problematische passages gevonden te hebben, met antisemitische inhoud in één leerboek. De schoolboeken geven uitdrukking aan een narratief van verzet in de context van het Israëlisch-Palestijns conflict, en laten een vijandbeeld zien ten aanzien van Israël.
De onderzoekers van GEI hebben ook gekeken naar de schoolboeken die in 2020 zijn uitgegeven en concluderen dat daarin verbeteringen zijn aangebracht: antisemitische inhoud en voorbeelden in exacte vakken die gebaseerd waren op het Israëlisch-Palestijns conflict zijn veranderd of verwijderd.
Het kabinet verwelkomt de publicatie van het GEI. De bevindingen zijn reden tot zorg en het kabinet steunt dan ook de inzet van de Europese Commissie – als opdrachtgever van het onderzoek – om de dialoog hierover met de Palestijnse Autoriteit te intensiveren, teneinde op korte termijn verdere hervormingen te realiseren. Het kabinet onderschrijft het belang dat deze dialoog leidt tot verdere verbeteringen en verwijdering van de problematische inhoud. Uiteraard zal het Kabinet zelf ook aandacht blijven vragen voor dit onderwerp in de dialoog met de Palestijnse autoriteiten.
Wat vindt u ervan dat leerlingen bij rekenoefeningen het aantal martelaren moeten optellen, ook in relatie tot de onderwijswaarden van de VN?
Nederland en de EU zijn van mening dat het aanzetten tot haat en geweld in het lesmateriaal onacceptabel is. Binnen onderwijsmaterialen is geen plaats voor een oproep tot geweld of haatzaaiende retoriek. Het kabinet acht het van groot belang dat dergelijke voorbeelden door de Palestijnse Autoriteit zo snel mogelijk worden verwijderd en dat het hier een strikte toetsing op blijft uitvoeren. Het kabinet is tevens van mening dat kennis van elkaars leven en geschiedenis van belang is voor een klimaat waarin vrede mogelijk is en blijft zich uiteraard inzetten om aanzetten tot haat of geweld tegen te gaan.
Wat is uw mening over het feit dat bij opdrachten in aardrijkskunde- en geschiedenisboeken geen ruimte bestaat voor Israël op de kaart, omdat het hele gebied tussen de Jordaan en de Middellandse Zee wordt gezien als «Palestina»?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Joodse geschiedenis wordt genegeerd en dat eerdere alinea’s over het vredesproces zijn geschrapt uit de schoolboeken? In hoeverre draagt dit bij aan vrede en verzoening?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de zorg over het feit dat «Het Joodse volk in Palestina» in de nieuwe schoolboeken is veranderd in «Zionistische Joden in Palestina», en dat de term «het Joodse volk» is veranderd in «de Joden»? Beaamt u dat hiermee de legitimiteit van de Joden als volk ondergraven wordt?
Zie antwoord vraag 3.
Worden deze lesmethoden op enige wijze, direct dan wel via de VN, de EU of op andere indirecte wijze, mede gefinancierd door de Nederlandse staat?
Nederland is geen bilaterale donor in de Palestijnse onderwijssector en draagt niet bij aan de financiering van schoolboeken. Nederland ondersteunt Education Cannot Wait (ECW), een internationaal initiatief voor onderwijs in humanitaire contexten, als Trustfund gehuisvest bij UNICEF; ECW heeft ook programma’s in de Palestijnse Gebieden, uitgevoerd door UNICEF en UNESCO. Uit navraag bleek dat het werk van UNICEF zich echter niet richt op schoolboeken maar, in het kader van de COVID-19-respons, o.a. op het verschaffen van tablets om online lessen te kunnen volgen en op psychosociale hulp aan kinderen en ouders. UNESCO geeft daarnaast training aan onderwijzers en technische staf in de onderwijssector en is evenmin betrokken bij het ontwikkelen van lesmaterialen. De EU is wel een donor in de onderwijssector, vooral door een bijdrage aan de betalingen van salarissen, maar draagt niet bij aan lesmateriaal.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het tegengaan van haatzaaien en intolerantie in door de UNRWA (mede-)gefinancierde Palestijnse lesmethoden?2
UNRWA, dat in de Palestijnse gebieden de schoolboeken van de Palestijnse Autoriteit gebruikt, zoals het ook in Libanon, Syrië en Jordanië de nationale schoolboeken gebruikt, toetst de boeken continu op problematische passages. Voor de gevallen waar lesmateriaal niet met VN-waarden blijkt te stroken heeft UNRWA alternatieve instructiematerialen ontwikkeld voor gebruik door de leraren in diens scholen. Het kabinet acht het van groot belang dat UNRWA deze toetsing blijft uitvoeren en is tevens van mening dat kennis van elkaars leven en geschiedenis van belang is voor een klimaat waarin vrede mogelijk is.
UNRWA heeft voor haar online lesplatform (ten behoeve van het thuisonderwijs gedurende de COVID-pandemie) een drielaagse controle ingesteld om te voorkomen dat problematische passages uit de schoolboeken direct bij de leerlingen terechtkomen. Zie ook de antwoorden op Kamervragen van de leden Stoffer en Ceder d.d. 15 juli 2021 met kenmerk 2021Z08073.3
Wat is uw reactie op de bewering in het bericht «EU study finds incitement in Palestinian textbooks, kept from public» waarin staat dat de Europese Commissie een rapport over haatzaaien in lesmethoden van de Palestijnse Autoriteit onder de pet heeft gehouden? Klopt die bewering? Zo nee, wat is er dan concreet met deze conclusies gedaan?3
De Europese Commissie heeft de studie op vrijdag 18 juni jl. openbaar gemaakt.
Hoeveel euro aan Europese subsidies is van 2017 tot heden naar lesmethoden van de Palestijnse Autoriteit gevloeid?
Zie antwoord op vraag 7. De EU is wel een donor in de onderwijssector, vooral door een bijdrage aan de betalingen van salarissen, maar draagt niet bij aan lesmateriaal.
In hoeverre voldeden deze lesmethoden aan de UNESCO-standaarden rondom vrede, tolerantie en geweldloosheid, en hoe heeft de Europese Commissie dit bevorderd?
Zie antwoord op vraag 1 voor een appreciatie van de schoolboeken. De Europese Commissie brengt het belang van goede lesmethoden die voldoen aan de UNESCO-standaarden regelmatig op in de dialoog met de Palestijnse Autoriteit. Hierbij wordt mede gesproken over beschuldigingen en bevindingen van anderen, en het belang van goed onderwijs voor de Palestijnse staatsopbouw.
Het bericht dat Indonesië dreigt met 'uitroeiing' separatisten op Papoea |
|
Agnes Mulder (CDA), Jasper van Dijk , Caroline van der Plas (BBB), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Gert-Jan Segers (CU), Tom van der Lee (GL), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Indonesië dreigt met «uitroeiing» separatisten op Papoea»?1
Ja.
Wat is de achtergrond van de (tragische) dood van de hoge Indonesische inlichtingenofficier Nugraha in Papoea, enkele weken geleden?
Inlichtingenofficier Gusti Putu Danny Karya Nugraha kwam op 25 april jl. in Puncak Regency om het leven tijdens een vuurgevecht tussen het Indonesische leger en separatistische rebellen, die het vuur hadden geopend op een patrouillerende eenheid van de veiligheidsdiensten. Confrontaties tussen de veiligheidsdiensten en gewapende rebellengroepen waren toegenomen nadat rebellen eerder in april drie scholen in brand hadden gestoken en twee docenten hadden gedood.
Welke doelen beogen Indonesische veiligheids- en inlichtingendiensten met hun aanwezigheid in West-Papoea?
De Indonesische autoriteiten hebben aangegeven dat de veiligheidsdiensten aanwezig zijn om orde en veiligheid in Papua te bewaren en gewapende separatisten op te pakken.
In hoeverre kunnen de verantwoordelijken voor de dood van de inlichtingenofficier rekenen op een eerlijke rechtsgang?
Vooralsnog zijn er geen verdachten gearresteerd, dus er is (nog) geen sprake van een rechtsgang. Amnesty International en andere waarnemers hebben in het verleden zorgen geuit over rechtszaken tegen activisten voor een onafhankelijk Papua.
Deelt u de vrees dat de 400 extra Indonesische militairen van een elitebataljon als vergelding disproportioneel geweld zullen gebruiken tegen de Papoeabevolking?
Er zijn meerdere verklaringen voor het politieke geweld en de zorgelijke mensenrechtensituatie in Papua, waaronder de wijze van integratie van Papua in de Republiek Indonesië, de achterblijvende sociaaleconomische ontwikkeling in Papua, de wijze waarop de Otsus-wet voor speciale autonomie geïmplementeerd wordt, marginalisatie en discriminatie van de Papua-bevolking, economische exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, en de voortgaande instroom van migranten, waardoor het percentage inheemse Papua’s gestaag afneemt. Alles bij elkaar is dit een uiterst complexe en spanningsvolle situatie. Ondertussen blijven gewapende groepen aanvallen uitvoeren, onder andere op een vliegveld op 3 juni jl. Migranten zijn soms ook het doelwit van aanvallen van gewapende groepen.
Zoals de overheden van alle landen heeft de Indonesische overheid het geweldsmandaat in hun land. Vanzelfsprekend treden zij op tegen gewapende rebellen. De grote en groeiende aanwezigheid van het leger lijkt evenwel al langer voor spanningen in het gebied te zorgen en heeft vaker tot geweld tegen burgers geleid, in sommige gevallen met dodelijke slachtoffers. Daarnaast zorgen confrontraties tussen het leger en rebellengroepen voor een groot aantal Internally Displaced Persons (IDPs). Uit gesprekken met organisaties die lokaal actief zijn, blijkt dat er sinds eind april inderdaad meer burgers in Papua hun dorpen ontvlucht zijn. Vanwege de gebrekkige informatievoorziening is het echter moeilijk om een precies aantal te noemen. Een betekenisvolle dialoog tussen alle partijen zou het het risico van geweld en ontheemding kunnen doen afnemen.
Kunt u de berichten van de mensenrechtenadvocaat Veronica Koman bevestigen dat uit angst voor geweld zo'n 50.000 burgers hun dorpen ontvlucht zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er aanwijzingen, of ziet u het risico, dat het «uitroeien» van verantwoordelijken zich ook uitstrekt tot onschuldige Papoea’s die zich (geweldloos) verzetten tegen de Indonesische overheersing in hun provincie?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat de Papoeabevolking het recht heeft, en dient te behouden, om zich politiek en geweldloos te verzetten tegen fundamentele inbreuken op hun rechten en vrijheden als etnische minderheid in Indonesië?
Indonesië heeft het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten geratificeerd, waaruit bepaalde politieke rechten en vrijheden voortvloeien. Deze rechten gelden voor de bevolking van Papua evenzeer als zij voor de bevolking van de andere delen van Indonesië gelden.
In hoeverre worden die politieke rechten daadwerkelijk gerespecteerd door de Indonesische overheid – nationaal maar ook provinciaal en lokaal in Papoea? Kunt u in uw antwoord onder meer de analyse betrekken zoals beschreven in de open brief van de West Papuan Council of Churches (WPCC) aan de president van Indonesië inzake de situatie in West-Papoea?2
Zoals hierboven beschreven, kent de mensenrechtensituatie in Papua diverse zorgpunten. Dit gaat naast het geweld tegen burgers en de toename van IDPs ook om bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging, de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten, en proportionaliteit bij het optreden van de veiligheidsdiensten. Deze thema’s spelen soms ook elders in Indonesië. De West Papuan Council of Churches (WPCC) signaleert in haar open brief dat de «militarisering» van Papua de politieke vrijheden van de lokale bevolking ondermijnt. Nederland deelt die zorgen. Het is aan Indonesië om de territoriale integriteit van het land te bewaren, maar dit zou gepaard moeten gaan met een constructieve dialoog om verbetering van de situatie te bewerkstelligen. Een strikte veiligheidsaanpak zou averechts kunnen werken.
Welke politieke en/of diplomatieke actie wilt u ondernemen om bij Indonesië aan te dringen op respect voor de rechten en vrijheden van de Papoeabevolking en het voorkomen van disproportioneel geweld («uitroeien») tegen Papoea’s?
De situatie in Papua, inclusief de mensenrechtensituatie, vormt een vast onderdeel van de bilaterale en EU-dialoog met Indonesië. Nederland zal blijven aandringen op een constructieve dialoog tussen alle relevante stakeholders en verbetering van de sociaaleconomische positie van de Papua-bevolking. Op 15 juni jl. heb ik nog met de Indonesische ambassadeur over Papua gesproken en op 1 juli jl. besprak ik de situatie in Papua met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, Retno Marsudi. Ook bij deze gelegenheden heb ik de Nederlandse zorgen overgebracht.
Hoe draagt Nederland bij aan internationale inspanningen ten behoeve van (humanitaire) steun aan ontheemde Papoea’s?
Nederland draagt zelf niet rechtstreeks bij aan specifieke programma’s voor humanitaire steun voor ontheemden in Papua. In het kader van het beleid voor humanitaire hulp en diplomatie maakt Nederland het werk mogelijk van internationale hulporganisaties als UNHCR, UNICEF en het Rode Kruis. Deze organisaties zijn breed actief in de Pacific-regio.
Steunt u de oproep van Human Rights Watch inzake de vrijlating van de bekende activist Victor Yeimo?
Ik ben bekend met de arrestatie van Victor Yeimo en de oproep van Human Rights Watch aan de Indonesische autoriteiten om hem vrij te laten. Zijn zaak wordt echter nog door de Indonesische rechter behandeld en Nederland mengt zich in beginsel niet in de rechtsgang van andere landen. Wel dringt Nederland in contacten met de Indonesische regering, zowel bilateraal als in EU-verband, aan op waarborging van politieke rechten, zoals het recht op een eerlijk proces en vrijheid van meningsuiting.
Beaamt u dat Nederland, vanuit het koloniale verleden en de historisch sterke banden met Indonesië en Papoea, een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de rechten en vrijheden van de Papoea’s?
Nee. Vanuit de historische banden heeft Nederland (en hebben Nederlanders) veel belangstelling voor de ontwikkelingen in Papua. Zoals bekend erkent Nederland de soevereiniteit en territoriale integriteit van de Republiek Indonesië binnen zijn huidige grenzen, dus inclusief Papua. Dat betekent dat de inwoners van Papua dezelfde rechten en vrijheden behoren te hebben als de andere inwoners van Indonesië, niet meer en niet minder. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de Indonesische autoriteiten.
Wilt u opnieuw (op 22-11-2019 vond een gesprek plaats met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, en marge van de G20 bijeenkomst in Japan), ook in lijn met de motie-Van der Staaij en Ploumen (Kamerstuk 35 300 V, nr. 39), in gesprek gaan met de Minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië om de Nederlandse zorgen omtrent de huidige situatie kenbaar maken? Wilt u de recente ontwikkelingen ook agenderen binnen de EU-Indonesië Mensenrechtendialoog?3
De situatie in Papua is een vast onderdeel van de bilaterale dialoog. Zo is dit recent ook aan de orde gekomen in mijn gesprek met Minister Retno Marsudi. Ook is Papua opgebracht tijdens de meest recente EU-Indonesië Mensenrechtendialoog op 27 mei jl. Nederland zal bij de Indonesische autoriteiten blijven aandringen op een betekenisvolle dialoog, tussen alle betrokken partijen.
De dreigende executie van een Egyptische monnik |
|
Kati Piri (PvdA), Jasper van Dijk , Kees van der Staaij (SGP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de actie van Amnesty International ten behoeve van de Egyptische monnik Wael Tawadros die in Egypte ter dood is veroordeeld?1
Ja
Bent u het eens met het oordeel van Amnesty International dat er in de zaak-Wael Tawadros sprake is van een zeer oneerlijke rechtszaak?
Ik ben bekend met de berichten en het oordeel van Amnesty International hierover. Het proces in deze rechtszaak heeft buitengewoon snel plaatsgevonden waardoor de EU geen zittingen heeft kunnen bijwonen. Ik beschik derhalve niet over eigenstandige informatie die deze berichtgeving bevestigt dan wel ontkracht, en kan daar dan ook geen verder oordeel over geven. Egypte heeft het VN-verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in 1986 geratificeerd. Desalniettemin concludeerde de UN Committee against Torture in 2017, na een onderzoek van vier jaar, dat foltering systematisch wordt toegepast in Egypte.
Kunt u op basis van eigen informatie of vanuit andere bronnen bevestigen dat er sprake is van een bekentenis verkregen op basis van marteling? Zo niet, wat is u in het algemeen bekend over marteling in Egypte?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Egyptische autoriteiten aan te spreken over de zaak-Wael Tawadros en hen allereerst op te roepen het doodvonnis niet ten uitvoer te brengen?
Ja. De zaak van Wael Tawadros werd nauwlettend gevolgd door Nederland en de EU en stond op de EU Trial Monitoring lijst. Op zondag 9 mei jl. werd door de Egyptische autoriteiten naar buiten gebracht dat de Egyptische monnik Wael Tawadros is geëxecuteerd door ophanging. Dit is bevestigd door zijn familie. Op het moment van inzending van de Kamervragen was het vonnis dus al voltrokken.
Klopt het dat er in 2020 een sterke stijging is geweest in het aantal executies in Egypte? Afgezien van het feit dat Nederland tegen de doodstraf is, bent u ervan overtuigd dat er in deze gevallen een eerlijke rechtsgang is geweest?
Er is sprake van een aanzienlijke toename van de uitvoering van de doodstraf in Egypte. De exacte cijfers verschillen. Volgens Amnesty International is het aantal gerapporteerde executies meer dan verdrievoudigd: van ten minste 32 in 2019 naar ten minste 107 in 2020. De NGO Egyptian Front for Human Rights spreekt over 126 mensen die in 2020 zijn geëxecuteerd. Volgens de Britse NGO Reprieve heeft Egypte in 2020 minstens 152 executies uitgevoerd. Hiermee neemt Egypte, na China en Iran, de derde plaats in van landen waar de doodstraf het vaakst ten uitvoer wordt gebracht.
Als onderdeel van het mensenrechtenbeleid volgen Nederlandse ambassades, waaronder de ambassade in Cairo, nauwgezet ontwikkelingen rondom eerlijke rechtsgang volgens internationale standaarden. Nederland onderhoudt daarbij intensief contact met de EU en EU-lidstaten.
Op welke manier protesteert Nederland tegen de oplegging van de doodstraf, de oneerlijke rechtsgang en andere mensenrechtenschendingen in Egypte? Bent u bereid om samen met uw Europese collega’s als EU Egypte tot de orde te roepen?
Nederland blijft zich internationaal inzetten voor het afschaffen en niet langer ten uitvoer brengen van de doodstraf, ook in Egypte. De stijging van het aantal executies in Egypte en de uitkomsten van het betreffende Amnesty International rapport over de Egyptische monnik Wael Tawadros schetsen een zorgwekkend beeld. Als gevolg hiervan is er op hoog-ambtelijk niveau contact geweest met de Egyptische autoriteiten en heeft Nederland zijn zorg uitgesproken. Nederland houdt samen met de EU en andere partners de ontwikkelingen omtrent de uitvoering van de doodstraf in Egypte scherp in de gaten. Daarnaast wordt Egypte ook in VN- en EU-verband regelmatig aangesproken op de verslechterende mensenrechtensituatie, waaronder de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld, arbitraire detentie, en de omstandigheden in Egyptische gevangenissen. Een recent voorbeeld hiervan is de gemeenschappelijke verklaring over de zorgwekkende mensenrechtensituatie in Egypte die tijdens de Mensenrechtenraad in maart jl. is uitgesproken en door 31 landen, waaronder Nederland, werd ondertekend.
Welke gevolgen zou de executie van Wael Tawadros volgens u moeten hebben voor de opstelling van Nederland en de EU ten opzichte van Egypte?
Zie antwoord vraag 6.