De antwoorden op eerdere vragen over het opleggen van budgetplafonds aan Pro Persona door de zorgverzekeraars |
|
Sarah Dobbe , Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans , Fleur Agema (PVV) |
|
Op basis waarvan oordeelt u dat omzetplafonds een effectief middel zijn voor zorgverzekeraars om de «schaarse personele inzet en schaarse middelen zo goed mogelijk te verdelen en idealiter terecht te laten komen bij de mensen die de zorg het hardst nodig hebben»? Zorgen de omzetplafonds er niet juist voor dat het juist minder aantrekkelijk wordt om de mensen die de meeste zorg nodig hebben te helpen?1
De toegankelijkheid van de ggz moet beter, zeker voor mensen met ernstige, complexe psychische problematiek. Het is aan zowel zorgaanbieders, zorgprofessionals als zorgverzekeraars om ervoor te zorgen dat de patiënt de zorg krijgt die hij nodig heeft. Het is aan de zorgprofessional om via een goede triage ervoor te zorgen dat de patiënt met de meest noodzakelijke zorgvraag deze ook tijdig krijgt. Het is aan de zorgaanbieder om patiënten die te lang op zorg moeten wachten actief te wijzen op de mogelijkheid van zorgbemiddeling via hun zorgverzekeraar, zodat met behulp van de zorgverzekeraar deze patiënten sneller in zorg komen. Het is aan zorgverzekeraar om ervoor te zorgen dat deze voldoende kwalitatief goede zorg inkoopt en bij wachtlijsten patiënten bemiddelt naar aanbieders die plek hebben. Verzekeraars moeten, via de zorginkoop, niet alleen maar sturen op het behandelen van zoveel mogelijk patiënten, maar zij moeten er ook voor moeten zorgen dat de zorg terecht komt bij de cliënten die de zorg het hardst nodig hebben.
In de ggz is sprake van een grotere vraag naar ggz-zorg dan dat er aanbod beschikbaar is, waardoor er op dit moment sprake is van een verdelingsvraagstuk van de beschikbare capaciteit. Uit interne analyses van de NZa over de werking van omzetplafonds komt het beeld naar voren dat omzetplafonds door zorgverzekeraars vooral worden ingezet om de schaarse personele capaciteit zo goed mogelijk te verdelen en niet zozeer om financiële besparingen te realiseren. Zij zien bijvoorbeeld dat er in regio’s waar zorgverzekeraars omzetplafonds hanteren geen sprake is van onbenutte capaciteit. Wat opvalt is dat de grote ggz-instellingen hun budget niet volmaken, wat komt door een tekort aan voldoende psychologen en psychiaters. Daarnaast helpt de sturing van zorgverzekeraars met omzetplafonds ook juist om meer personele capaciteit van aanbieders met laagcomplexe ggz meer te bewegen richting de gespecialiseerde instellingen, waar de wachtlijsten het langste zijn.
Waarom zegt u dat verzekerden recht hebben «op zorg binnen de treeknorm en redelijke reisafstand», terwijl u weet dat de treeknormen in de ggz bij ruim veertig procent van de wachtenden wordt overschreden en nota bene uw eigen ministerie hier gegevens over publiceert? Waarom wijst u op «waarborgen» in het systeem als u weet dat deze waarborgen niet in de praktijk worden toegepast?2
Het klopt dat de treeknormen in de ggz voor veel wachtenden worden overschreden. Dat neemt niet weg dat de treeknormen wel een waarborg zijn in het systeem. Een zorgaanbieder is namelijk verplicht om de verzekerde naar de verzekeraar te verwijzen voor zorgbemiddeling als er sprake is van een wachtlijst langer dan de treeknorm. De verzekeraar is vervolgens vanuit zijn zorgplicht verplicht om de verzekerde te bemiddelen naar een plek binnen de treeknorm. Kan de verzekeraar vervolgens op een andere plek geen passende zorg bieden binnen de treeknorm, dan moet er worden bij gecontracteerd, of moet de zorg – als deze bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder wordt betrokken – alsnog vergoed worden alsof er sprake is van een contract (zonder een eigen bijdrage voor de verzekerde).
Door de gestegen zorgvraag, waarbij het aanbod niet in dezelfde mate is meegestegen, werken deze waarborgen helaas onvoldoende en is er meer nodig om ervoor te zorgen dat de wachttijden worden verkort, zeker voor mensen met ernstige, complexe psychische problematiek. Daar werk ik hard aan met de zorgverzekeraars, zorgaanbieders en professionals. Zo zijn in het Integraal Zorgakkoord afspraken gemaakt om onnodige instroom in de ggz te voorkomen, over het vormen van een regionale ggz-wachtlijst en over het creëren van meer behandelcapaciteit, bijvoorbeeld door meer in te zetten op hybride zorg.
Ik ga hier bovenop aanvullende stappen zetten en bouw daarbij voort op de beweging die met het Integraal Zorgakkoord in gang is gezet. De aanvullende maatregelen neem ik langs de volgende lijnen. Ik zet in op het verbeteren van mentale gezondheid, het voorkomen van instroom in de ggz en het verbeteren van prikkels in het stelsel. Zorgaanbieders en financiers hebben er dan alle belang bij om de zorg te richten op de meest kwetsbaren. Als laatste zet ik in op het bevorderen van uitstroom uit de ggz. De maatregelen zullen landen in zowel het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord dat u later dit jaar ontvangt en de Werkagenda mentale gezondheid en ggz waar ik uw Kamer begin volgend jaar over informeer.
Daarnaast heeft de NZa recentelijk de regelgeving explicieter gemaakt, waarbij zorgaanbieders verplicht moeten wijzen op zorgbemiddeling. De NZa is recentelijk gestart met een onderzoek (0 meting) op de daadwerkelijke naleving hiervan.
Hoe kunt u beweren dat het «niet zo [is] dat door omzetplafonds minder patiënten in de ggz geholpen kunnen worden», als u tegelijkertijd toegeeft dat u ook «geen zicht [heeft] op het effect van budgetplafonds op het aantal behandelde mensen» en dat u «geen zicht [heeft] op welke middelen en tijd [...] worden ingezet» voor het herinrichten van de zorg, als gevolg van deze budgetplafonds? Hoe rijmt u deze antwoorden met elkaar? Heeft u geen inzicht nodig in de effecten van de budgetplafonds om te kunnen beoordelen of deze effecten positief of negatief zijn?
In de beantwoording op de vorige Kamervragen3 gaf ik aan dat het niet per definitie zo is dat omzetplafonds bij specifieke aanbieders ervoor zorgen dat er over het geheel minder patiënten behandeld kunnen worden. Er is sprake van een tekort aan behandelcapaciteit dat niet snel uit te breiden is, omdat we tegen de grenzen van het beschikbare zorgpersoneel en de beschikbare plekken aanlopen.
Uit interne analyses van de NZa komt naar voren dat in regio’s waar zorgverzekeraars omzetplafonds hanteren, geen sprake is van onbenutte capaciteit. Wat hierbij opvalt is dat de grote ggz-instellingen hun budget niet volmaken door een tekort aan voldoende psychologen en psychiaters. Verzekeraars moeten niet alleen maar sturen op het behandelen van zoveel mogelijk cliënten, maar er ook voor moeten zorgen dat de zorg terecht komt bij de cliënten die de zorg het hardst nodig hebben en hier kunnen afspraken over omzetplafonds voor gebruikt worden. Uit de analyse van de NZa is niet naar voren gekomen dat omzetplafonds in de GGZ worden gebruikt om geld te besparen.
Waarom stelt u «Dat omzetplafonds worden gehanteerd, mag niet betekenen dat er onvoldoende beschikbare zorg wordt ingekocht door de verzekeraar ten opzichte van zijn verzekerden», als duidelijk uit de brandbrief van de gezamenlijke cliëntenraden van Pro Persona GGZ blijkt dat dit in de praktijk wel gebeurt? Denkt u dat deze cliëntenraden ernaast zitten? Zo ja, waar baseert u dit op? Wat gaat u doen op het moment dat verzekeraars zoals in dat geval te weinig zorg inkopen?
In Nederland is het zo geregeld dat de zorgverzekeraars zorgplicht hebben en op basis hiervan voldoende zorg in moeten kopen voor iedereen die zorg nodig heeft. De NZa is verantwoordelijk voor het toezicht op zorgverzekeraars met betrekking tot de zorgplicht. De zorgplicht houdt niet in dat er een recht is op zorg bij een specifieke zorgaanbieder, maar wel een recht op zorg heeft binnen een redelijke termijn en afstand. Als een verzekerde door een budgetplafond niet, of later, terecht kan bij een specifieke aanbieder is het aan de zorgverzekeraar om de verzekerde te bemiddelen naar een plek binnen de treeknorm bij een andere aanbieder.
De zorgplicht is grotendeels een open norm. Zorgverzekeraars hebben een eigen verantwoordelijkheid om hier – binnen de kaders van de wet- en regelgeving – invulling aan te geven. Naar aanleiding van de wachtlijsten in de ggz heeft de NZa met zorgverzekeraars de zorgplicht nader verduidelijkt en aangescherpt. De NZa verwacht dat zorgverzekeraars nadrukkelijker invulling geven aan een signaleringsproces: het achterhalen van behoeften en knelpunten in het zorgaanbod, het bepalen van mogelijke gevolgen voor verzekerden en het uitwerken van manieren om dit op te lossen. Ten slotte kijkt de NZa naar de afspraken die zorgverzekeraars hebben met zorgaanbieders en de resultaten van zorgbemiddeling. Een aantal zorgverzekeraars is op basis van de verduidelijking van de zorgplicht aangesproken door de NZa, waarbij ze de invulling van hun zorgplicht moeten verbeteren. De NZa verwacht van de betreffende zorgverzekeraars dat zij de verbeterpunten opvolgen. De nacontroles door de NZa hebben vorige week plaatsgevonden. De conclusies hiervan zijn nog niet beschikbaar.
Ten aanzien van de brandbrief van de cliëntenraden van Pro Persona heb ik geen rol in de individuele casuïstiek, maar ben ik wel verantwoordelijk voor het overkoepelde vraagstuk van het tekort aan capaciteit om de zorgvraag op te vangen. Op dit moment moeten patiënten te lang op de noodzakelijke zorg wachten. Ik snap dan ook heel goed dat de cliëntenraden van Pro Persona ggz zich zorgen maken. Daarom wil ik graag met hen in overleg treden, samen met zorgverzekeraars en de NZa, om hun ervaringen te gebruiken bij het verder verbeteren van het systeem. Met als doel de wachtlijsten voor individuele patiënten te verkorten. Daarmee geef ik ook vorm aan de wens van uw Kamer4 om een reactie te geven op de brandbrief van Pro Persona. Ik koppel de uitkomsten van dat gesprek terug in de volgende brief die betrekking heeft op de ggz.
De te lange wachttijden in de ggz vind ik een onwenselijke situatie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, zet ik daarom in op aanvullende maatregelen langs vier lijnen. Eén van de lijnen is het verbeteren van de financiële prikkels in het stelsel. Ik denk daarbij aan maatregelen als het stimuleren van het gebruiken van de «zorgzwaarte» (zorgvraagtypering) bij de contractering van zorg door zorgverzekeraars, zodat zowel zorgaanbieders als financiers er alle belang bij hebben om de zorg te richten op de meest kwetsbaren. Daarnaast gaat de Minister van VWS onderzoek laten doen om de risicoverevening voor ernstig chronische zieke ggz-patiënten verder te verbeteren, door gebruik te maken van de gegevensstroom van de zorgvraagtypering, die meer inzicht geeft in de zorgzwaarte; per 2028 is hiervoor voldoende data beschikbaar. Verder is met de sector afgesproken om de cruciale ggz vanaf 2026 waar nodig gelijkgericht in te kopen. Ik ben actief met het veld in gesprek om te bepalen of er meer nodig is.
Waarom stelt u in antwoord op vraag 5 dat de zorgverzekeraar mensen moet doorverwijzen naar een aanbieder die de zorg wel kan leveren, als het niet de aanbieders zijn, maar de zorgverzekeraar die het budgetplafond bepaalt? Hoezo is het dan een «alternatief» als mensen naar een instelling buiten de eigen regio worden verwezen? Ziet u met ons het probleem dat mensen worden doorgeschoven en doorverwijzingen vaak betekenen dat mensen elders op een wachtlijst komen te staan?
De zorgverzekeraar moet voldoende zorg inkopen om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen. In de contractuele afspraken kan de zorgverzekeraar een omzetplafond afspreken om bijvoorbeeld te zorgen dat patiënten met een zwaardere en urgentere zorgvraag eerder geholpen worden. Als patiënten niet binnen redelijke termijn en afstand geholpen kunnen worden, is het aan de zorgverzekeraar om te bemiddelen naar een andere zorgaanbieder of om bij te contracteren.
De zorgverzekeraars hebben alleen geen zicht op wie van hun verzekerden er op de wachtlijst bij welke individuele aanbieder staat en ook niet op de mate van urgentie van de zorgvraag van de wachtenden patiënten. Als de zorgaanbieder de patiënt op de wachtlijst plaatst en niet doorverwijst naar de zorgverzekeraars dan kan de zorgverzekeraar dus ook niet bemiddelen naar een aanbieder die de patiënt in zorg kan nemen.
Het is voor het terugdringen van wachtlijsten daarom belangrijk dat duidelijk is wie bij welke zorgaanbieder voor welk behandelgebied op de wachtlijst staat. Dit inzicht stelt zorgverzekeraars in staat om meer te doen tegen lange wachtlijsten door gerichtere zorginkoop en door nog actievere zorgbemiddeling. Als een zorgverzekeraar bijvoorbeeld weet dat zijn verzekerde X op de wachtlijst staat bij zorgaanbieder Y voor behandelsoort Z, dan kan de zorgverzekeraar actief de verzekerde benaderen om te vertellen dat hij sneller geholpen kan worden bij een andere zorgaanbieder. Uiteraard moet dit passen binnen de kaders van de privacywetgeving, waaronder de criteria van noodzakelijkheid en proportionaliteit. We verkennen dan ook samen met de zorgverzekeraars en andere betrokken partijen steeds of en hoe dat inzicht verbeterd kan worden en betrekken daarbij ook nadrukkelijk de privacywetgeving
Daarnaast worden vanuit het Integraal Zorgakkoord stappen gezet om het regionaal inzicht in wachtlijsten te verbeteren vanaf 2026. Dat zit hem enerzijds in het verbeteren van bestaande wachttijdinformatie. Anderzijds zit hem dat in het op regionaal niveau inzichtelijk maken van behandelaanbod, verdeling van in- en exclusiecriteria en intakecapaciteit voor een bepaalde periode. Dit moet zorgverzekeraars gaan helpen om cliënten tijdiger naar de juiste zorg te bemiddelen.
Is het niet overduidelijk dat deze budgetplafonds niet helpen om zorgaanbieders te stimuleren de wachtlijsten in de ggz zoveel mogelijk terug te brengen als zorgaanbieders hierdoor letterlijk gratis zorg moeten leveren?
Omzetplafonds zijn een belangrijk instrument voor zorgverzekeraars om de bestaande zorgcapaciteit zo goed mogelijk te benutten en hiermee te sturen dat zwaardere en urgentere zorgvragen eerder worden geholpen. Deze zorg die wordt geleverd wordt vergoed, conform de contractuele afspraken. Het kan zijn dat de zorgaanbieder en zorgverzekeraar een doorleverplicht zijn overeengekomen. Dit is een afspraak waarbij de zorg geleverd moet worden, nadat het omzetplafond is bereikt.
Bent u bereid om in kaart te brengen wat de effecten zijn van omzetplafonds op het aantal patiënten dat behandeld wordt in de ggz en de mate waarin mensen met de grootste zorgvraag geholpen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, op die manier zou ik het niet willen. Ik vind het belangrijk dat iedereen die recht op zorg heeft dit ook krijgt. Hier wil ik mij voor inzetten. Regionale samenwerking op mentale gezondheid en cruciale zorg is noodzakelijk om te zorgen dat alle capaciteit optimaal benut wordt. In het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord wil ik hier met partijen afspraken over maken om hiermee aan de slag te gaan en het verschil voor patiënten te kunnen maken.
Wat zijn volgens u de gevolgen als budgetplafonds worden afgeschaft?
Zonder omzetplafonds is het risico groter dat meer van de beschikbare capaciteit op zou gaan aan mensen die de zorg minder hard nodig hebben, waardoor mensen die de zorg het hardst nodig hebben langer moeten wachten voordat er voor hen weer capaciteit beschikbaar is. Op grond van interne analyses constateert de NZa nu al dat gespecialiseerde instellingen, die complexe zorg leveren hun budget niet volmaken door een tekort aan voldoende psychologen en psychiaters.
Hoe rijmt u het antwoord op vraag 12 met uw eerdere constatering dat er een wettelijke zorgplicht is? Betekent dit dat de wettelijke zorgplicht ondergeschikt is aan de betaalbaarheid van zorg? En wat is dan het criterium voor «betaalbaarheid»? Wie bepaalt dit?
De wettelijke zorgplicht is niet ondergeschikt aan de betaalbaarheid van de zorg. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, dat is wettelijk geregeld. Daarnaast hebben zorgverzekeraars de plicht om te bewaken dat de kosten voor de zorg niet onnodig hoog zijn, door toe te zien op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de zorg. Ik merk overigens graag op dat de afgelopen jaren het macrokader voor de ggz flink is overschreden.
Waarom stelt u dat het niet past dat u zich zou mengen in de gesprekken over deze budgetplafonds? Wat is dan volgens u uw taak als Staatssecretaris? Bent u het met ons eens dat u stelselverantwoordelijke bent? Zo ja, wat houdt deze verantwoordelijkheid volgens u precies in?
In ons stelsel zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars private partijen die met elkaar contracten sluiten. Wel gelden daarbij publieke randvoorwaarden, zoals onder andere de zorgplicht van de zorgverzekeraars. In dit stelsel ben ik dus niet degene die gaat over de contracten die zorgaanbieders met zorgverzekeraars afsluiten. Wel ben ik – via de NZa – verantwoordelijk voor het naleven van de zorgplicht door zorgverzekeraars.
Het bericht dat er voor het eerst iemand stierf in een zelfdodingsmachine |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
van Weel , Karremans |
|
Kent u het bericht «Eerste persoon ter wereld sterft in «zelfdodingscapsule» in Zwitserland»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u bevestigen dat de zelfdodingscapsule werd ontwikkeld en gebouwd in Nederland?
Uit mediaberichten maak ik op dat de zelfdodingscapsule in Nederland is ontwikkeld en gebouwd. Of dit daadwerkelijk het geval is kan ik niet bevestigen.
Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk en zorgwekkend is?
Het ontwikkelen, demonstreren en zelfs gebruiken van een dergelijke zelfdodingscapsule vind ik onwenselijk. De inzet van dit kabinet is juist om het aantal suïcides terug te dringen, onder andere door de toegang tot dodelijke middelen te beperken. Waar het gaat om euthanasie of hulp bij zelfdoding kent Nederland een wettelijk kader waarmee uitsluitend artsen bevoegd zijn om dit, met inachtneming van de wettelijke zorgvuldigheidseisen, uit te voeren.
Waarom is het bouwen en bezitten van zo’n zelfdodingsmachine in Nederland niet verboden? Hoe verhoudt dit zich tot het wettelijk kader als het gaat om euthanasie en hulp bij zelfdoding?
Op dit moment loopt er een strafrechtelijk onderzoek in Zwitserland. Zoals wellicht bekend hebben de Zwitserse autoriteiten een rechtshulpverzoek ingediend bij het Openbaar Ministerie (OM) in Nederland dat inmiddels is uitgevoerd. In het belang van dit onderzoek zal ik mij hierover niet verder uitlaten.
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat euthanasie en hulp bij zelfdoding niet strafbaar zijn, mits verricht door een arts die voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en hiervan mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig de Wet op de lijkbezorging. Dit volgt uit artikel 293, tweede lid en artikel 294, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.
Indien niet aan deze eisen is voldaan en een persoon een ander behulpzaam is bij zelfdoding of hem daartoe de middelen verstrekt, is deze persoon strafbaar als de dood ook daadwerkelijk intreedt. Het is aan het OM om te beoordelen of iemand wordt aangemerkt als verdachte van hulp bij zelfdoding en uiteindelijk aan de rechter om de strafbaarheid te bepalen, dat is niet aan mij.
Kunt u bevestigen dat het eventueel gebruiken van deze zelfdodingsmachine in Nederland verboden is?
Zelfdoding is niet strafbaar. Indien een persoon deze capsule voor zichzelf gebruikt is deze dus niet strafbaar. Het is daarbij aan het OM om te beoordelen of eventuele derden die hierbij betrokken zijn, moeten worden vervolgd vanwege hulp bij zelfdoding.
Bent u bereid om in overleg te treden met het Openbaar Ministerie om te bezien welke stappen er gezet zouden kunnen worden in de richting van de bedenker van deze zelfdodingsmachine?
De beoordeling of strafrechtelijk optreden opportuun is, is aan het OM. Het is aan het OM om deze beoordeling eigenstandig en zonder politieke inmenging te maken. Ik zal hierover dan ook niet in overleg treden met het OM.
Heeft de bedenker van deze zelfdodingsmachine in Nederland een vergunning en/of patent aangevraagd voor zijn «uitvinding»? Is het bedenken van een apparaten waarmee mensen kunnen worden gedood, gereguleerd?
In de octrooidatabank Espacenet heb ik geen octrooi kunnen vinden. Het is mij niet bekend of er een octrooiaanvraag loopt. Voor het aanvragen van een octrooi moet een uitvinding voldoen aan de eisen van nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid. Het Europees Octrooiverdrag stelt daarnaast in artikel 53, eerste lid dat Europese octrooien niet worden verleend voor uitvindingen waarvan de commerciële toepassing strijdig zou zijn met de openbare orde of met de goede zeden. Wel is het zo dat een dergelijke strijdigheid niet kan worden afgeleid uit het enkele feit dat de toepassing van de uitvindingen in bepaalde of alle Verdragsluitende Staten door een wettelijke of reglementaire bepaling verboden is.
De uitvinder van de zelfdodingscapsule heeft zelf overigens eerder aangegeven dat er geen patent rust op het ontwerp en dat hij geen enkel commercieel motief heeft.2
Is het naar het buitenland exporteren van deze zelfdodingsmachine legaal?
Onder de geldende handelsregels (onder andere ten aanzien de export van strategische goederen) zijn er geen belemmeringen voor de in- of uitvoer van de betreffende zelfdodingscapsule.
Hoe verhoudt het bouwen van een zelfdodingsmachine zich tot de inzet van het kabinet om het aantal suïcides terug te dringen?
Het kabinet blijft onverminderd inzetten op het verminderen van het aantal suïcides. Het is en blijft nodig om mensen met suïcidale gedachten te bereiken en met hen in gesprek te gaan om daarmee een suïcide te voorkomen. Onderdeel van het beleid is ook het beperken van toegang tot dodelijke middelen om het aantal suïcides terug te dringen. Dit is één van de pijlers van de derde landelijke agenda suïcidepreventie. Er is daarbinnen aandacht voor de middelen en omstandigheden die het mogelijk maken om suïcide te plegen. Binnen deze pijler staan gebouwveiligheid, verkrijgbaarheid en veilig omgaan met dodelijke middelen en de risico’s van sociale media centraal.
Het bericht ‘Een leeg shirt voor de 20-jarige voetballer, want die mag geen reclame maken voor een gokwebsite’ |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Karremans |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Een leeg shirt voor de 20-jarige voetballer, want die mag geen reclame maken voor een gokwebsite»?1
Ja.
Geldt het verbod op sponsoring door gokbedrijven in de sport vanaf 1 juli 2025 ook voor amateurclubs, zoals het ook voor professionele clubs zal gelden? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit in de regelgeving is verankerd? Zo nee, nu de Kamer helder is geweest over het verbieden van online gokreclame in de sport, kunt u dit zo snel mogelijk geheel in orde maken?
Op grond van artikel II, lid 1, sub a van het Besluit ongerichte reclame kansspelen op afstand (Besluit orka) is het vanaf 1 juli 2025 verboden voor vergunde aanbieders van kansspelen op afstand om de sport te sponsoren.2 Het verbod geldt ook voor sportsponsoring bij amateurclubs. Reclame die waar te nemen is in de publieke ruimte, waaronder sponsoruitingen, is verboden op grond van artikel 2ab, eerste lid, aanhef en onder b, derde sub-onderdeel, Besluit werving reclame en verslavingspreventie kansspelen.3 Hieronder vallen ook sportcomplexen en -hallen en alle zaken die het publiek daar kan waarnemen.
Zijn de mogelijkheden die er in België zijn, namelijk het verplaatsen van sponsoring richting amateurclubs of omzeilende constructies zoals het vormen van communities en foundations, om mazen in de wet te vinden, in Nederland verboden? Zo nee, bent u bereid maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Volgt u de ontwikkelingen in omliggende landen en welke aanvullende lessen ziet u voor het beschermen van jonge sporters en supporters tegen online gokreclame en – sponsoring?
Ja, naast de evaluatie van de werking van de Wet kansspelen op afstand die thans plaatsvindt, kijk ik naar ontwikkelingen in andere landen. Ik streef ernaar uw Kamer voor het einde van het jaar mijn beleidsreactie naar aanleiding van de wetsevaluatie te doen toekomen, waarbij ik ook zal ingaan op eventuele aanscherpingen van de reclameregels.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid van 2025?
Ja.
Genderzorg voor jeugd |
|
Lisa Westerveld (GL), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met het artikel «Genderzorg voor jeugd dreigt te verdwijnen in het zuiden van Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk en problematisch is als bureauJIJ, de enige aanbieder van genderzorg aan jongeren onder de 18 in Noord-Brabant, verdwijnt?
Kwetsbare jeugdigen moeten kunnen rekenen op tijdige en passende hulp. In de praktijk zijn sommige specialistische jeugdhulpvormen onvoldoende beschikbaar. Dat vind ik onwenselijk. Betere organisatie en inkoop van specialistische jeugdhulp is daarom nodig. Het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg, dat op 25 april jl. bij uw Kamer is ingediend, is een belangrijke stap ter invulling hiervan. Het wetsvoorstel regelt onder meer dat gemeenten verplicht regionaal moeten samenwerken bij de inkoop van specialistische jeugdzorg, om zo te zorgen voor een dekkend jeugdzorglandschap.2 Een onderdeel hiervan is een algemene maatregel van bestuur (amvb) waarin ik jeugdhulpvormen wil opnemen die de Jeugdregio verplicht op regionaal niveau moet inkopen.
Welke concrete maatregelen zou u kunnen nemen om bureauJIJ te ondersteunen? Bent u ook bereid hiervoor maatregelen te treffen? Zo nee, wat zijn hiervoor de redenen? Zo, ja, welke maatregelen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het contracteren van een toereikend aanbod van vormen van jeugdzorg die deze aanbieder levert. Vanuit het Ministerie van VWS is contact opgenomen met de jeugdhulpregio Hart van Brabant. In dat contact is ons gemeld dat de gemeenten in de jeugdhulpregio waar BuroJIJ actief is, in gesprek zijn met BuroJIJ om binnen de bestaande contractafspraken de samenwerking voort te zetten. Vanuit het Rijk werken we aan wet- en regelgeving om de inkoop en organisatie van specialistische jeugdzorg te verbeteren en zo de beschikbaar hiervan te vergroten.
Kunt u aangeven hoeveel jongeren in Nederland op dit moment op de wachtlijst staan voor genderzorg vanuit de jeugdzorg? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
Voor (specialistische) genderzorg voor jeugdigen onder 18 jaar zijn geen actuele cijfers bekend van aantallen wachtenden en gemiddelde wachttijden. Dat wordt landelijk ook niet bijgehouden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van jeugdhulp, dus ook genderzorg. Bij hulpvragen die vastlopen kunnen ouders, jongeren, gemeenten en zorgverleners terecht bij het regionaal expertteam. Dit expertteam heeft als doel om voor elk kind passende hulp te organiseren, ongeacht de complexiteit van de zorgvraag. Daarnaast ondersteunt de Aanpak Wachttijden in opdracht van het Ministerie van VWS en de VNG jeugdzorgregio’s bij het aanpakken van onderliggende oorzaken van wachttijden. Deze aanpak is gericht op structurele verbeteringen in de hele keten van instroom, doorstroom en uitstroom van de jeugdzorg om wachttijden duurzaam terug te dringen.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde wachttijd is voor specialistische genderzorg voor jongeren (vanuit de jeugdzorg)? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten welke concrete maatregelen u zult nemen om aan de slag te gaan met de wachtlijst voor genderzorg voor jongeren (vanuit de jeugdzorg), zeker gezien de schadelijkheid van lange wachtlijsten voor hen?2
Ik zet in op de verbetering van het jeugdhulpstelsel door onder andere de wet «verbetering beschikbaarheid jeugdzorg» en de Aanpak Wachttijden, zoals genoemd in het antwoord op vraag 4 en 5.
Omdat er op dit moment landelijk gezien weinig zorgaanbieders zijn waar jongeren terecht kunnen in geval van hulp bij gendervraagstukken, wordt door het Landelijk Platform Transgenderzorg4, dat op dit moment in oprichting is, een gesprek georganiseerd met onder andere de Nederlandse GGZ, de VNG en het Ministerie van VWS. Doel van dit gesprek is te verkennen welke gerichte acties ondernomen kunnen worden om de transgenderzorg voor jeugd te verbeteren.
Om transgender jongeren te ondersteunen tijdens de periode van wachten en ze een plek te bieden waar ze terecht kunnen met vragen, is de chatservice Genderpraatjes beschikbaar. Deze chatservice biedt de mogelijkheid om vragen te beantwoorden rondom gender en genderidentiteit. De subsidie van Genderpraatjes loopt af in 2025. Momenteel vinden er gesprekken plaats over eventuele voortgang daarvan.
Tot slot is het van belang dat meer kennis en expertise op het gebied van genderdiversiteit in de reguliere zorg en de bredere maatschappij beschikbaar komt. Het is van belang dat kinderen met gendervragen goed terecht kunnen bij een huisarts, een lokaal team en/of de reguliere GGZ. Dat vraagt om meer expertise in reguliere GGZ en bij huisartsen (en/of POH GGZ) om eerste vragen goed te kunnen screenen; gelijk inzetten van juiste passende hulp helpt de druk op de specialistische genderhulp te verminderen. Om dat laatste mogelijk te maken zijn in opdracht van het Ministerie van VWS webinars voor professionals georganiseerd.
Voor alle inzet van het Ministerie van VWS op het gebied van transgenderzorg verwijs ik u naar de reactie die mijn collega, de Minister van VWS, geeft op de vragen en opmerkingen uit het schriftelijk overleg van de vaste commissie voor VWS inzake de kabinetsreactie op het Final Report van de Cass Independent Review, de betekenis hiervan voor genderzorg voor minderjarigen in Nederland en de uitvoering van aangenomen moties. Deze is 8 november 2024 aan uw Kamer verzonden.
Kunt u concreet toelichten wat de huidige stand van zaken is omtrent de motie-Tielen?3
De motie Tielen (VVD) vraagt de regering in overleg met wetenschappelijke verenigingen en eerstelijnszorg te komen tot bredere zorgprotocollen. Zoals in de brief van 5 april 20246 aan uw Kamer is meegedeeld is de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard transgenderzorg afgerond. Op dit moment vindt de herziening van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch plaats. Deze is gericht op de medisch specialistische transgenderzorg in de tweede lijn. De huisarts verleent deze specialistische zorg niet. Gezien de relevantie van transgenderzorg voor huisartsen, neemt het Nederlands Huisartsen Genootschap deel aan de besprekingen over de herziening voor de onderwerpen waar zij in de transgenderzorg mee te maken hebben, onder andere voor het onderdeel organisatie van zorg. Met de eerder genoemde webinars voor o.a. huisartsen en POH GGZ wordt ingezet op het vergroten van kennis over transgenderzorg in de huisartsenpraktijk.
Daarnaast heeft de Minister van VWS de Gezondheidsraad onder andere gevraagd in kaart te brengen wat wetenschappelijk bekend is over (langetermijn)gevolgen van puberteitsremmers en genderbevestigende hormoonbehandelingen voor de fysieke en mentale gezondheid. Ook vraagt de Minister de Nederlandse aanpak te vergelijken met de aanpak in andere landen en met zorgstandaarden en geldende wet- en regelgeving. De Gezondheidsraad zal hierover eind 2025/begin 2026 advies uitbrengen.
Welke concrete maatregelen gaat u ondernemen om erop toe te zien dat er voldoende aanbod van specialistische genderzorg voor jongeren blijft bestaan in Nederland?
Op dit moment wordt gewerkt aan de oprichting van een Landelijk Platform Transgenderzorg. Het Landelijk Platform Transgenderzorg zal een signalerende functie richting betrokken partijen gaan vervullen. In de door hen te ontwikkelen werkagenda zal ook de zorg voor minderjarigen een plek krijgen. Hierover hebben ook oriënterende gesprekken plaatsgevonden met o.a. de VNG. Voor overige maatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Het bericht 'Gesloten jeugdhulp in Fryslân komt terug: vijf opvangplekken in Drachten' |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met het artikel: «Gesloten jeugdhulp in Fryslân komt terug: vijf opvangplekken in Drachten»?1
Ja.
Waarom wordt er gekozen voor het heropenen van gesloten jeugdhulp in Fryslân?
Na de sluiting van de locatie Woodbrookers zijn Friese kinderen met een gesloten machtiging bij collega-instelling Elker in Groningen geplaatst. Dat laat zien dat er nu nog behoefte is aan jeugdhulpplaatsen waar vrijheidsbeperkende maatregelen – indien nodig – ingezet kunnen worden. Daarom zijn Jeugdhulp Friesland en de Friese gemeenten, verenigd in Sociaal Domein Fryslân (SDF) een contract overeengekomen voor tien plaatsen gesloten jeugdhulp. Dat contract loopt tot en met 31 december 2025.
Hoe waarborgt u dat de misstanden, zoals het gebruik van pijnprikkels en het plaatsen van jongeren in isoleercellen, die eerder bij Woodbrookers voorkwamen, niet zullen terugkeren bij de nieuwe locatie in Drachten?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit. De IGJ volgt de ontwikkelingen bij de nieuwe locatie in Drachten. Vanwege het geïntensiveerde toezicht afgelopen jaren bij Jeugdhulp Friesland (locatie Woodbrookers) heeft de IGJ besloten na zes maanden een entreetoets uit te voeren. Dat is het toezicht op een aantal basiseisen voor een veilig en verantwoord behandelklimaat dat de IGJ uitvoert bij instellingen die starten met gesloten jeugdhulp.
Hoe past het openen van nieuwe gesloten jeugdhulp in Fryslân in de visie om in 2030 geen kinderen meer in gesloten inrichtingen te hebben?
De afbouw van de «oude» gesloten jeugdhulp ging afgelopen twee jaar in Friesland, noodgedwongen en onvoldoende beheerst, te snel naar nul. Daardoor ontstond er een lacune in het zorglandschap. In Friesland is nu nog behoefte aan jeugdhulpplaatsen waar vrijheidsbeperkende maatregelen – indien nodig – ingezet kunnen worden.Een tussenstap is dus noodzakelijk zodat er een voorziening in Friesland aanwezig is waar jeugdigen met een machtiging in de gesloten jeugdhulp terecht kunnen. Anders zou er structureel uitgeweken moeten worden naar locaties in overige delen van het land. Daarom is deze nieuwe locatie geopend. Dat is geen grootschalige voorziening, maar juist een kleinschalige woonvoorziening in een zo thuis mogelijke omgeving voor maximaal vijf jeugdigen met als uitgangspunt dat vrijheidsbeperkende maatregelen zo min mogelijk toegepast worden en enkel ter bescherming van de jeugdige zelf of de directe omgeving.
De vrijheidsbeperkende maatregelen worden zo licht als mogelijk ingezet. Denk daarbij aan het tijdelijk beperken van het gebruik van bijvoorbeeld sociale media op de telefoon, of het afzonderen van de jeugdige voor een zo kort mogelijke tijdsduur in een veilige, maar huiselijke kamer. Het inzetten van vrijheidsbeperkende maatregelen gaat altijd in overleg met ouder(s)/verzorger(s) en de jeugdige.
Het doel is en blijft om in 2030, of indien mogelijk eerder, bij nul gesloten plaatsingen te komen.
Bent u voornemens om ervoor zorgen dat de nieuwe locatie in Drachten voldoende toezicht krijgt, om te voorkomen dat dezelfde fouten worden gemaakt als bij eerdere gesloten jeugdzorglocaties? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit. De IGJ voert na zes maanden een entreetoets uit op de nieuwe locatie in Drachten.
Het bericht dat tieners geen vaccinaties meer krijgen in verband met de aanpassing van het Rijksvaccinatieprogramma per 2025. |
|
René Claassen (PVV) |
|
Karremans |
|
Wat is uw reactie op het bericht 'Kinderen van 4 en 9 jaar krijgen geen vaccinaties meer: nieuwe planning beschermt beter»?1
Met het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) beschermen we de samenleving, en kinderen in het bijzonder, tegen ernstige infectieziekten. De recente uitbraken van mazelen en kinkhoest onderstrepen het belang van hiervan.
In 2022 heeft de Gezondheidsraad (GR) het RVP geëvalueerd en geadviseerd over hoe het RVP kan worden geoptimaliseerd. Bij dit advies heeft de GR verschillende uitgangspunten gehanteerd, waaronder het streven naar een optimale en zo langdurig mogelijke bescherming.
De GR adviseert om alle vaccinaties in het RVP te behouden en bij een aantal vaccinaties het moment waarop deze worden gegeven te verschuiven. Een concreet voorbeeld hiervan is de vaccinatie tegen bof, mazelen en rode hond (BMR). De tweede BMR vaccinatie wordt nu gegeven op een leeftijd van 9 jaar, en de GR adviseert om deze te verschuiven naar een leeftijd van 2–4 jaar. Met deze en andere verschuivingen wordt de bescherming beter.
Mijn ambtsvoorganger heeft besloten om het GR advies over te nemen en aan het RIVM de opdracht gegeven om dit advies te implementeren. Daar is en wordt door de betrokken partijen hard aan gewerkt, zodat vanaf 1 januari 2025 de eerste kinderen gevaccineerd worden volgens het nieuwe, geoptimaliseerde vaccinatieschema. Ik onderschrijf het belang hiervan en ben blij dat hier op korte termijn mee wordt gestart.
Hoe hoog wordt het risico op het krijgen van de bof op tienerleeftijd? Hoe hoog was het risico eerst?
Het is niet (in algemene zin) te zeggen hoe hoog de kans op het krijgen van bof op dit moment is en hoe hoog de kans op het krijgen van bof zal worden op tienerleeftijd wanneer de 2de BMR-vaccinatie van 9 jaar naar 2–4 jaar verschuift. Het aantal bofgevallen varieert namelijk per jaar, aangezien bof veelal voorkomt in uitbraken: in de afgelopen tien jaar (2013–2022) waren er bij tieners tussen de 0 en 22 gemelde bofgevallen per jaar. Daarnaast is het primaire doel van bof-vaccinatie niet het voorkomen van ziekte, maar het voorkomen van complicaties door bof.
De bij tieners gemelde bofgevallen betroffen voornamelijk gevaccineerde tieners, en het beloop was over het algemeen mild.
Afnemende immuniteit is de voornaamste oorzaak van bof bij gevaccineerde tieners en (jong)volwassenen. Daarom heeft de GR overwogen om de 2de BMR-vaccinatie later te geven dan met 9 jaar of een 3de dosis aan te bieden op oudere leeftijd. De GR concludeert echter dat het nut van deze beide opties onvoldoende duidelijk is op basis van de beschikbare informatie. Vanzelfsprekend zullen de gevolgen van het vervroegen van de 2e BMR-vaccinatie nauwgezet worden gemonitord zodat de vaccinatiestrategie – als dat nodig blijkt – kan worden aangepast.
Kunt u toelichten waarom dat risico wordt genomen met juist kinderen in de tienerleeftijd op het krijgen van de bof?
Vaccinatie tegen de bof is in een combinatievaccin beschikbaar, namelijk het BMR-vaccin. Combinatievaccins bieden voordelen, omdat voor de bescherming tegen meerdere ziektes minder prikken nodig zijn. Het betekent ook dat er afwegingen moeten worden gemaakt over de verschillende ziektes waartegen de combinatievaccins beschermen. Bij de weging van de optimale timing van vaccinatie tegen de bof, speelt ook de optimale timing van vaccinatie tegen mazelen en rode hond mee.
De GR geeft in zijn advies aan dat op basis van de ziektelast (uitgedrukt in de optelsom van verloren gezonde levensjaren door ziekte en invaliditeit) en vroegtijdige sterfte door de ziekte, de ziektelast van mazelen hoger is dan die van bof, zowel op populatie- als op individueel niveau. Voor het vaststellen van de optimale leeftijd voor de 2de BMR vaccinatie, stelt de GR het belang van het tegengaan van mazelen daarom voorop en adviseert om de 2de BMR vaccinatie te verschuiven van 9 jaar naar 2–4 jaar.
Kunt u tevens toelichten wanneer het risico onaanvaardbaar is geweest en wat betekent dit dan voor die kinderen die de ziekte doorgemaakt hebben en moeten leven met de gevolgen daarvan?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3 speelt bij de optimale timing van de vaccinatie tegen bof, ook de optimale timing van de vaccinatie tegen mazelen en rode hond mee. De reden hiervoor is dat vaccinatie tegen bof (en mazelen en rode hond) alleen beschikbaar is in een combinatievaccin.
De ziektelast van mazelen is hoger dan de ziektelast van bof. Om die reden stelt de GR het belang van het tegengaan van mazelen voorop en adviseert om de tweede BMR vaccinatie te verschuiven van 9 jaar naar een leeftijd van 2–4 jaar. Ik onderschrijf dit advies.
De stand van zaken omtrent seksuele gezondheid in Nederland |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met het rapport «Monitor Seksuele Gezondheid»?1 Zo ja, kunt u hier een reactie op geven?
Ja, ik ben bekend met het rapport «Monitor Seksuele Gezondheid». Gedegen surveillance en monitoring zijn belangrijk voor goed beleid. Daarom hecht ik eraan dat deze monitor eens per vijf jaar wordt gepubliceerd. Uit de monitor blijkt dat een overgroot deel van de Nederlandse bevolking hecht aan keuzevrijheid, consent en seksuele voorlichting: cruciale aspecten die bijdragen aan iemands seksuele gezondheid en welzijn. Helaas laat de monitor ook zorgelijke resultaten zien, bijvoorbeeld dat het condoomgebruik afneemt en dat seksueel grensoverschrijdend gedrag veel voorkomt. Het afnemende gebruik van condooms is ook zorgelijk in het licht van het toenemende aantal soa’s. Het gebruiken van een condoom is, naast een anticonceptiemiddel, een belangrijke manier om soa’s te voorkomen. In mijn antwoord op vraag 4 licht ik nader toe wat ik ga doen naar aanleiding van deze ontwikkeling.
Bent u op de hoogte van het feit dat het pilgebruik afneemt onder vrouwen, vooral onder jonge vrouwen? Kunt u hierop reflecteren?
Ja, ik ben op de hoogte van de daling in het gebruik van de anticonceptiepil onder vrouwen. De monitor laat zien dat deze afname vooral zichtbaar is bij seksueel actieve vrouwen in de leeftijdsgroep van 18 tot en met 24 jaar.
Verschillende factoren zijn mogelijk van invloed op deze ontwikkeling, al zijn deze verbanden niet aangetoond. Allereerst worden jonge vrouwen zich steeds bewuster van de mogelijke (hormonale) bijwerkingen van de pil, zo blijkt uit eerder onderzoek van Rutgers2. De Monitor Seksuele Gezondheid laat een vergelijkbaar resultaat zien, namelijk dat het niet willen gebruiken van hormonen – onder jongeren – de meest genoemde reden is om geen anticonceptiemiddel te gebruiken. Of misinformatie invloed heeft op deze veranderende kijk op hormonen en op de afname van het pilgebruik, is niet aangetoond. Een andere mogelijke factor voor de afname van het pilgebruik is de bredere beschikbaarheid van verschillende anticonceptiemethoden. Vrouwen kunnen uit een breder scala aan anticonceptiemethoden kiezen – variërend van hormonale opties zoals de anticonceptiepil of anticonceptiering of -pleister tot langdurige anticonceptiemethoden zoals een spiraaltje of implanon (staafje) – en zij hebben toegang tot meer informatie over deze methoden.
Het is belangrijk om te vermelden dat er vrouwen zijn die negatieve bijwerkingen van de pil ervaren, maar er ook vrouwen zijn die tevreden zijn over de pil en geen bijwerkingen ervaren: iedere vrouw heeft immers andere behoeften en voorkeuren. De pil is nog meest de meest gebruikte anticonceptiemethode. Ik vind het bovenal van belang dat vrouwen goed geïnformeerd zijn over de verschillende vormen van anticonceptie, zodat zij een weloverwogen beslissing kunnen nemen.
Heeft u, net als de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, signalen ontvangen dat veel vrouwen ervoor kiezen geen gebruik te maken van hormonale anticonceptie wegens zorgen over de invloed op het eigen lichaam? Welke concrete maatregelen neemt u om erop toe te zien dat eerlijke voorlichting breed beschikbaar is voor jonge vrouwen?
Ja, ik ben ermee bekend dat een groeiend aantal vrouwen ervoor kiest geen hormonale anticonceptie te gebruiken, mede door zorgen over de mogelijke invloed van hormonen. Dit blijk ook uit het eerder genoemde onderzoek van Rutgers naar het gebruik van natuurlijke anticonceptiemethoden. Het is van groot belang dat iedereen toegang heeft tot betrouwbare objectieve informatie over anticonceptie en niet enkel informatie opzoekt op sociale media waar ook misinformatie wordt verspreid. Een weloverwogen keuze kan immers alleen worden gemaakt als vrouwen goed geïnformeerd zijn over de mogelijkheden, de werking en de eventuele bijwerkingen van verschillende methoden, zowel hormonaal als niet-hormonaal (zoals de vruchtbaredagenmethode, ook wel «natuurlijke anticonceptie» genoemd).
Op verschillende manieren wordt gezorgd voor breed beschikbare informatie en voorlichting over anticonceptie. Zo is er de vernieuwde gespreksleidraad voor onbedoelde zwangerschappen voor huisartsen, die in 2022 is herzien door de SeksHAG (een expertgroep van het Nederlands Huisartsen Genootschap), Fiom en Rutgers. Daarnaast is er een e-learning ontwikkeld voor huisartsen als onderdeel van een online scholingstraject, met onder andere de module «Preventie van (herhaalde) onbedoelde zwangerschap». In deze module wordt ingegaan op het onderwerp anticonceptie. Ook ondersteun ik verschillende organisaties, zoals Soa Aids Nederland en Rutgers, die betrouwbare informatie over anticonceptie en seksualiteit beschikbaar stellen via hun websites, bijvoorbeeld Sense.info en anticonceptievoorjou.nl. Ook bieden de Centra Seksuele Gezondheid (CSG) van GGD’en seksualiteitshulpverlening aan jongeren, in zogenoemde Sense spreekuren, waarin jongeren vragen kunnen stellen over bijvoorbeeld anticonceptie.
Via het onderwijs bereik ik jongeren. Ik ondersteun scholen met de stimuleringsregeling «Gezonde Relaties & Seksualiteit», waarmee scholen extra aandacht kunnen geven aan seksuele vorming in het curriculum en schoolbeleid. Dit jaar nog start er een online campagne over anticonceptie, gericht op jongeren, met als doel hen te helpen een anticonceptiemethode te kiezen die bij hen past, op basis van betrouwbare informatie.
Daarnaast gebruik ik inzichten uit wetenschappelijk onderzoek om beleid aan te scherpen waar nodig. Zo wordt eind 2025 de tweede deelstudie van het project «Aanvullende Vragen Onbedoelde Zwangerschap» (AVOZ) van ZonMw verwacht, die onder andere zal onderzoeken welke factoren bijdragen aan onbedoelde zwangerschappen, zoals het gebruik van anticonceptie.
Naast goede voorlichting werken we aan de toegankelijkheid van anticonceptie. Sinds juli 2023 heb ik abortusklinieken de mogelijkheid gegeven om extra anticonceptiecounseling te bieden aan vrouwen in een kwetsbare positie, vlak voor of na een abortusbehandeling. Er is ook (extra) geïnvesteerd in het programma «Nu Niet Zwanger», zodat gemeenten indien nodig anticonceptie kunnen bekostigen voor cliënten van dit programma.
Met deze maatregelen zorg ik ervoor dat iedereen een weloverwogen en persoonlijke keuze kan maken over de vorm van anticonceptie die het beste bij diegene past.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat het condoomgebruik in Nederland afneemt terwijl de frequentie van soa’s blijft toenemen?2 Zo nee, kunt u toelichten waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat het gebruik van anticonceptie toeneemt en het aantal soa’s afneemt?
Ik vind de daling van het condoomgebruik en de stijging van gonorroe zorgelijke ontwikkelingen. Het RIVM heeft mijn ambtsvoorganger eerder laten weten dat hoewel de huidige verheffing van gonorroe weliswaar zorgen baart, deze nog niet om acute actie vraagt. Dat ontslaat ons er echter niet van om mogelijkheden die we hebben – om de daling van het condoomgebruik en de stijging van gonorroe tegen te gaan – te benutten. Daarbij is er bij seksuele gezondheid behoefte aan een beweging naar preventie, waarbij ik hecht aan bewezen effectiviteit van interventies. Daarom heb ik het RIVM opdracht gegeven om in samenwerking met Soa Aids Nederland onderzoek te doen naar mogelijke interventies om condoomgebruik onder risicogroepen voor soa te stimuleren en de effecten daarvan. Ik verwacht de resultaten van het interventieonderzoek in de zomer van 2025. Op basis hiervan zal ik bezien of en hoe interventies voor het stimuleren van condoomgebruik – daarmee het tegengaan van soa-stijging – ingezet kunnen worden.
In mijn antwoord op vraag 3 ben ik reeds ingegaan op de concrete maatregelen rondom anticonceptiegebruik, waarmee ook wordt ingezet op het voorkomen van soa’s. Zo is er in de genoemde online campagne specifiek aandacht voor het condoom. Op sense.info is ook eerlijke en betrouwbare informatie over soa en seksuele gezondheid te vinden. Daarnaast voeren GGD’en en Soa Aids Nederland activiteiten uit om groepen te bereiken die nog niet bekend zijn met het soa-testaanbod bij de GGD.
Heeft u, net als de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, signalen ontvangen dat het gewenst zou zijn om de Vrij Veilig-campagnes opnieuw in te voeren?3 Deelt u de mening dat dit een nodige maatregel is? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb vergelijkbare signalen ontvangen. Met name veldpartijen pleiten al langere tijd voor het invoeren van de Vrij Veilig-campagnes. Ik begrijp en deel de behoefte aan gerichte activiteiten voor het stimuleren van condoomgebruik en vind het daarbij belangrijk dat er aandacht is voor het meten van de effectiviteit. Hier wil ik zorgvuldig naar op zoek gaan. Zo zijn de doelgroep en de houding tegenover condoomgebruik bepalend voor het type interventie en de manier waarop deze wordt ingestoken. Het eerder genoemde onderzoek uitgevoerd door het RIVM en SANL zal meer duidelijkheid geven over een doeltreffende en doelmatige interventie om het condoomgebruik te stimuleren. Ik vind het daarom te vroeg om te stellen dat een voorlichtingscampagne zoals de Vrij-Veilig campagne op dit moment de nodige maatregel is.
Kunt u aangeven hoeveel kosten er zijn verbonden aan soa-testen bij de huisarts?
Het is niet op voorhand aan te geven hoeveel een soa-test bij de huisarts kost. De huisarts laat de test namelijk uitvoeren via een (regionaal) laboratorium en afhankelijk van welke test, hoeveel testen er nodig zijn en het lab kunnen de kosten verschillen. Vaak variëren de kosten tussen de € 40,– en € 200,–. Voor diagnostiek, waar dus ook het soa-onderzoek onder valt, geldt het verplicht eigen risico (en indien van toepassing het vrijwillige eigen risico). Zolang het verplicht eigen risico (en indien van toepassing het vrijwillige eigen risico) nog niet is opgemaakt, betaalt de patiënt dus zelf de kosten. Op het moment dat het verplicht eigen risico (en indien van toepassing het vrijwillige eigen risico) wel is opgemaakt, betaalt de patiënt niets.
Kunt u aangeven hoeveel kosten er verbonden zijn voor mensen bij zelfafnametesten? Kunt u reflecteren op de toegankelijkheid van soa-testen?
De kosten voor betrouwbare soa-zelfafnametesten variëren van ongeveer € 35 tot € 200. De hoogte van de kosten zijn o.a. afhankelijk van waar de test gekocht wordt en op welke en hoeveel soa’s iemand zich wil laten testen.
Personen kunnen op verschillende plekken terecht voor soa-testen. In eerste instantie kunnen zij terecht bij hun huisarts. Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 6, geldt het verplicht eigen risico voor de diagnostiek en behandeling.
Daarnaast kunnen personen uit bepaalde groepen terecht bij de GGD voor gratis en anonieme soa-zorg, namelijk personen uit groepen met een verhoogd risico op een soa én die een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan. De drempel om naar de huisarts te gaan kan bijvoorbeeld komen door de kosten, door schaamte of uit angst voor veroordeling. Verder zijn er private klinieken waar personen zich kunnen laten testen op een soa, de kosten zijn dan voor eigen rekening. Tot slot zijn er de eerder genoemde zelfafnametesten die personen thuis kunnen afnemen en vervolgens opsturen voor onderzoek. Ik ben van mening dat hiermee de toegankelijkheid voor soa-testen redelijkerwijs voldoende is geborgd, rekening houdend met individuele wensen om al dan niet anoniem te testen.
Bent u op de hoogte van het bestaan van anonieme automaten waar anticonceptie en soa-zelfafnametesten verkrijgbaar zijn? Kunt u aangeven hoeveel automaten er in Nederland zijn en in welke steden deze staan?
Ja, ik ben op de hoogte van het bestaan van anonieme automaten waar anticonceptie en soa-zelfafnametesten verkrijgbaar zijn. Dergelijke automaten zijn op zich niet nieuw.5 Een totaaloverzicht van alle automaten in Nederland heb ik niet, maar wel een aantal concrete voorbeelden van automaten.
Zo treft GGD Amsterdam op dit moment voorbereidingen om in de gemeente Amsterdam een automaat te plaatsen met condooms, glijmiddel, maandverband, tampons en soa-zelfafnametesten. Verder is in ieder geval bekend dat negen apotheken in Nederland over een 24-uurs automaat voor soa thuistesten van Soapoli-online beschikken.6 Deze automaten zijn te vinden in Den Haag, Rotterdam, Amsterdam, Almelo, Arnhem en Wageningen. Soapoli-online werkt hierin samen met de Service Apotheek. Daarnaast zijn er condoomautomaten beschikbaar waar personen anoniem condooms kunnen verkrijgen.
Kunt u aangeven wie er verantwoordelijk is voor de plaatsing en financiering van de automaten?
Dergelijke automaten zijn een vorm van preventie waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld uitgaansgelegenheden er zelf voor kiezen een dergelijk automaat aan te schaffen. Specifiek voor de pilot van de GGD Amsterdam geldt dat deze onderdeel is van de dertig impuls-projecten die ZonMw financiert in het kader van werken aan een gezonde leefomgeving op lokaal niveau.7 De plaatsing ervan gebeurt in afstemming met de gemeente Amsterdam.
Welke risico’s ziet u bij zelfafnametesten voor de toeleiding naar zorg en partnerwaarschuwing in het geval van een positieve testuitslag? Welke concrete maatregelen neemt u of zult u nemen om deze risico’s te ondervangen?
Er kunnen met name risico’s zijn bij zelfafnametesten van private aanbieders. Van Soa Aids Nederland heb ik begrepen dat er signalen zijn dat private aanbieders geen ondersteuning bieden in het vinden van de juiste behandeling bij een positieve testuitslag. Naast de risico’s die komen kijken bij het zelf op zoek gaan naar behandelingen (bijvoorbeeld kans op onbetrouwbare medicatie), bestaat er hierdoor ook onnodig risico op ontwikkeling van antibioticaresistentie. Daarbij is ondersteuning bij partnerwaarschuwing (bij een positieve testuitslag) cruciaal om de soa transmissieketen te stoppen. Deze ondersteuning vereist kennis van de soa en gespreksvaardigheden. Het is onbekend in hoeverre private aanbieders over deze kennis en vaardigheden beschikken en deze ondersteuning aanbieden.
Onderdeel van de instellingssubsidie die Soa Aids Nederland van VWS ontvangt, is het bieden van betrouwbare informatie en advies rondom soa’s en (betrouwbare) soa-testen en soa-zelftesten.8 Op de website www.soaaids.nl wordt bijvoorbeeld geadviseerd om zo veel als mogelijk gebruik te maken van soa-testen bij de huisarts of GGD. Daarnaast staat op de website uitleg over wat soa-zelftesten zijn, een overzicht van betrouwbare soa-zelftesten van private aanbieders en uitleg over wat te doen bij een positieve testuitslag.
Hoe kijkt u naar de relatief lage vaccinatiegraad van jongeren onder de 26 jaar voor HPV?
Ik vind het belangrijk om een zo hoog mogelijke HPV-vaccinatiegraad te bereiken van jongeren onder de 26 jaar. Daartoe zijn in de afgelopen periode de volgende acties ondernomen:
Tieners onder de 18 jaar die nog niet gevaccineerd zijn tegen HPV kunnen de vaccinaties gratis halen bij de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). Jongvolwassenen vanaf 18 jaar kunnen terecht bij de huisarts, de GGD of een vaccinatiecentrum. Zij moeten de vaccinaties zelf betalen.
Ik zie geen meerwaarde om jongvolwassenen vanaf 18 jaar nogmaals de mogelijkheid te bieden om zich alsnog gratis tegen HPV te laten vaccineren. Tijdens de HPV-campagne in 2023 en 2024 is volop ingezet op het bereiken van jongvolwassenen, onder meer met meerdere persoonlijke uitnodigingen en een uitgebreide communicatiecampagne, die in samenspraak met de doelgroep tot stand was gekomen. Daarmee heeft iedereen die dat wilde ruimschoots de kans gehad om de vaccinaties te halen.
Daarbij heeft het RIVM in 2019 een verkenning gedaan naar uitvoeringsscenario’s om nog niet (volledig) gevaccineerde jongvolwassenen tussen de 18 en 26 jaar de HPV-vaccinatie aan te bieden. Hiertoe zijn GGD’en met hun afdelingen reizigersvaccinaties en seksuele gezondheid bevraagd. De uitkomst van deze verkenning was dat zij genoeg expertise hebben om de vaccinatiecampagne uit te voeren, maar dat zij zich vanwege beperkte capaciteit en vele uitvoeringsconsequenties (onder meer op het gebied van ICT) niet in staat achten de hele HPV18+ campagne vorm te geven. Ik zie daarom op dit moment geen mogelijkheid om jongeren te laten vaccineren bij de centra seksuele gezondheid van de GGD.
Welke mogelijkheden ziet u om jongeren onder de 26 jaar te laten vaccineren bij de centra seksuele gezondheid van de GGD? Bent u ook bereid om deze mogelijkheden te benutten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven wat uw visie is op de inzet van medische preventie ter bevordering van seksuele gezondheid, bijvoorbeeld het opnemen van PrEP in het basispakket en de inzet van een multivalent HPV-vaccin dat ook bescherming biedt tegen genitale wratten?
Uiteraard onderschrijf ik het belang van medische preventie ter bevordering van seksuele gezondheid. Preventieve medicatie zoals PrEP levert een belangrijke bijdrage aan de ambitie om in Nederland 0 nieuwe hiv-infecties te hebben. Om een behandeling, zoals PrEP, in aanmerking te laten komen voor opname in het basispakket, moet er sprake zijn van een medische indicatie. Voor PrEP geldt dat het gaat om het voorkomen van een ziekte die het gevolg kan zijn van onbeschermd risicovol seksueel contact. Het gaat hierbij om risicogedrag dat zich nog niet heeft geuit in medische risicofactoren of (een voorstadium van) ziekte; er is dus (nog) geen sprake van een medische indicatie. Omdat het vertonen van risicogedrag geen grondslag heeft binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw) is het ook niet passend om op grond van risicogedrag groepen aan te wijzen als medische risicogroep en daarmee PrEP in het verzekerde pakket te plaatsen. Dit laat onverlet dat zowel PrEP-zorg geboden kan worden door onder meer GGD’en en huisartsen die daarvoor kiezen en voldoende expertise en capaciteit hebben.
Vanwege het grote effect van PrEP vind ik het belangrijk dat de toegang tot deze zorg is geborgd. Daarom wordt sinds 1 augustus 2024 PrEP-zorg structureel door GGD’en aangeboden. Iedereen met een geïndiceerd verhoogd risico op hiv kan gratis PrEP-consulten en bijbehorende diagnostiek bij de GGD krijgen. Voor de medicatie moeten PrEP-gebruikers wel zelf betalen. Hierdoor, en door een intensivering die per 1 augustus 2024 is ingegaan, hebben GGD’en ruimte om meer PrEP-gebruikers van PrEP-zorg te voorzien.
Wat betreft de inzet van een multivalent HPV-vaccin dat ook bescherming biedt tegen genitale wratten geldt het volgende. Het RIVM koopt namens de Rijksoverheid de vaccins in voor het Rijksvaccinatieprogramma op basis van advies van de Gezondheidsraad. De afgelopen aanbesteding was daarom ingericht conform het advies van de Gezondheidsraad, gericht op «preventie van HPV-gerelateerde kanker». Wanneer het aflopen van de huidige voorraad nadert, is dat het moment om een nieuwe aanbesteding te starten. Daarbij zal gekeken worden naar de voorwaarden waar een nieuw vaccin aan moet voldoen voor het bereiken van maximale gezondheidswinst, en de mogelijke rol daarbij van polyvalente HPV-vaccins, zoals ook door de Kamer is verzocht met de motie-Slootweg.9
Deelt u de mening dat de aanvullende seksuele gezondheidszorg (ASG) een cruciale rol speelt in het mogelijk maken van laagdrempelige, gratis en (indien gewenst) anonieme soa-zorg voor hoogrisicogroepen en seksualiteitshulpverlening voor groepen die aarzelen om naar de huisarts te stappen, zoals jongeren onder de 25 jaar?
Ja. Ik ben van mening dat de aanvullende seksuele gezondheidszorg (ASG) een belangrijke rol speelt om laagdrempelige soa-zorg mogelijk te maken voor personen die een verhoogd risico lopen op een soa én een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan – waardoor zij anders zorg zouden mijden – en om jongeren te helpen bij vragen over seksualiteit en seksuele gezondheid.
Kunt u uitleggen waarom de ASG-subsidie nog steeds is geplafonneerd met als gevolg dat slechts 50% van de doelgroep geholpen kan worden? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat 100% van de doelgroep geholpen kan worden?
De ASG-regeling is aanvullend op de huisartsenzorg en bedoeld voor personen die een verhoogd risico lopen op soa’s én een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan. De soa-zorg bij de GGD is gratis, anoniem en kwalitatief goed. Dit maakt de GGD als zorgverlener voor velen aantrekkelijker dan de huisarts. Het leidt er echter ook toe dat ook personen de GGD benaderen, terwijl zij eigenlijk naar de huisarts zouden kunnen gaan, maar de GGD prefereren vanwege de gratis zorg. In feite heeft dit geleid tot een verplaatsing van soa-zorg; van de curatieve zorg naar de publieke gezondheidszorg. De zorg voor personen die daadwerkelijk een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan, komt daarmee in het geding. Dit constateert ook bureau AEF dat vorig jaar een toekomstverkenning naar de regeling heeft uitgevoerd.10 De oplossing zit niet in meer financiering voor de GGD, daar is ook geen dekking voor, maar in een herziening van dit stelsel. Ik streef ernaar om uw Kamer begin volgend jaar te informeren over de stappen die ik ga zetten om te komen tot een herziening van het stelsel.
Kunt u toelichten wat de belangrijkste barrières zijn voor een bezoek aan de huisarts of een commerciële aanbieder voor soa- en seksualiteitszorg?
Hoewel het grootste deel van de personen met een soa-vraag hiervoor naar de huisarts gaat, kan de drempel om naar de huisarts – of een commerciële aanbieder – te gaan voor sommige personen te hoog zijn. Er is mij geen onderzoek bekend waaruit blijkt welke barrières het grootst zijn. Maar over het algemeen lijken de barrières de volgende: kosten voor lab-diagnostiek en behandeling (ten laste van het eigen risico of voor eigen rekening bij een commerciële aanbieder); schaamte; angst voor veroordeling of stigma; lage gezondheidsvaardigheden (het ontbreken van kennis over wanneer soa-diagnostiek aangewezen is); de toegang tot zorg voor met name asielzoekers, migranten, personen zonder verblijfsvergunning of zorgverzekering, dakloze personen. Uit de eerder genoemde toekomstverkenning blijkt wel dat de belangrijkste redenen zijn voor personen om naar de GGD te gaan in plaats van de huisarts, dat de zorg bij de GGD gratis is, de deskundigheid van de GGD en een ongemak om seksuele gezondheidsproblematiek te bespreken met de huisarts.
Hierbij wil ik wel aanmerken dat een reden om de GGD te prefereren niet hoeft te betekenen dat personen de huisarts zouden mijden.
Kunt u nader toelichten voor welke groepen in de samenleving deze barrières met name gelden? Welke concrete maatregelen zult u nemen om erop toe te zien dat ook deze groepen toegang krijgen tot deze zorg?
Uit mijn gesprekken met thema-instituut Soa Aids Nederland blijkt dat in ieder geval de volgende groepen in de samenleving de voorgenoemde barrières ervaren:
Op dit moment onderzoekt de Universiteit van Maastricht in opdracht van het Ministerie van VWS seksuele gezondheidsachterstanden. In dit onderzoek wordt bekeken wat een gezondheidsachterstand in seksuele gezondheid is, waar dit verschilt en overeenkomt met de meer «algemene» gezondheidsachterstanden, welke groepen een risico lopen op een seksuele gezondheidsachterstand, hoe en wie deze groepen beter kunnen bereiken en hoe we hen het beste kunnen helpen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik eind dit jaar.
Met de inzichten van dit onderzoek én de bestaande kennis over bovenstaande groepen die een barrière ervaren rond specifiek soa-zorg, verwacht ik gerichte keuzes te kunnen maken om hen beter naar zorg te geleiden. Daarin zoek ik ook de samenwerking met gemeenten. Ik neem deze inzichten ook mee in de herziening van de Regeling aanvullende seksuele gezondheidszorg, op basis waarvan GGD’en nu onder andere soa-zorg bieden aan personen met een verhoogd risico op soa.
Kunt u reflecteren op het feit dat 62% van de vrouwen en 22% van de mannen ooit in hun leven te maken hebben gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag? Welke concrete maatregelen zijn tot op heden ondernomen om dit preventief terug te dringen? Wanneer kan de Kamer de plannen aangaande aan doorlopende lijn van aanpak en leren aangaande seksuele vorming van PO tot aan het WO ontvangen, conform motie Mutluer?4
Elk geval van seksuele grensoverschrijding of seksueel geweld is er een te veel. Ik vind het daarom schokkend dat meer dan de helft van de vrouwen en bijna een kwart van de mannen ooit te maken heeft gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het probleem bestaat helaas al langere tijd. Het vorige kabinet heeft in 2022 de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld aangesteld. Aanvullend daarop loopt vanaf 2023 het Nationaal Actieprogramma seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Hierin werkt het Ministerie van VWS samen met de Ministeries van OCW, SZW, JenV en de regeringscommissaris om seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld te voorkomen en tegen te gaan. Dit programma is onlangs verlengd met een jaar, namelijk tot en met 2026.
Het nationaal actieprogramma seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld bestaat uit vijf actielijnen met daaronder allerlei preventieve maatregelen op dit gebied. In maart 2024 is de voortgangsrapportage over het actieprogramma gedeeld met uw Kamer; hierin kunnen de vragenstellers de laatste stand van zaken omtrent alle concrete maatregelen lezen.12 In deze voortgangsrapportage werd ook ingegaan op de motie Mutluer. Op dit moment is het Ministerie van OCW samen met de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld een verkenning aan het doen naar de doorlopende lijn van aanpak en leren aangaande relationele en seksuele vorming van primair onderwijs tot aan wetenschappelijk onderwijs – zoals de motie Mutluer oproept. In de volgende voortgangsrapportage van het nationaal actieprogramma, die naar verwachting in voorjaar 2025 met uw Kamer wordt gedeeld, wordt van deze verkenning verslag gedaan.
Het artikel 'Onderzoek naar discriminatie bij Raad voor de Kinderbescherming hapert' |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Karremans , Struycken |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant van 20 augustus 2024 met de titel «Onderzoek naar discriminatie bij Raad voor de Kinderbescherming hapert»1, het artikel in het Algemeen Dagblad van 30 maart 2022 met de titel «Toeslagenouders willen helpen met vinden «verdwenen» uithuisgeplaatste kinderen en ouders»2, het artikel in het Algemeen Dagblad van 31 augustus 2022 met de titel «Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden»3, het artikel in het Algemeen Dagblad van 14 april 2023 met de titel «Toeslagenouders starten eigen onderzoek: hoe kwamen ze in beeld»4 en het artikel in het Algemeen Dagblad van 27 januari 2023 met de titel «CBS trekt omstreden conclusie over uithuisplaatsingen toeslagen kinderen in»?5
Ja.
Deelt u de mening dat, zoals valt te lezen in eerder genoemde artikelen, het in het kader van het herstelproces van kinderen en ouders noodzakelijk is om onafhankelijk en wetenschappelijk onderzoek uit te kunnen voeren? Zo nee, waarom niet?
Onafhankelijk onderzoek naar de toeslagenaffaire en de gevolgen daarvan voor gedupeerden is inderdaad van groot belang. Inzicht in wat er precies is gebeurd kan bijdragen aan erkenning van het leed dat is aangericht en zo ook aan het herstelproces van gedupeerde ouders en kinderen.
Vindt u het belangrijk dat de centrale overheid daadwerkelijk onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek initieert en faciliteert in maatschappelijke kwesties, zoals de toeslagenfraude, en daarmee een voorbeeldfunctie vervult voor andere onderdelen van de overheid? Zo ja, hoe kan daaraan in uw visie vorm en inhoud worden gegeven? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat bij maatschappelijke kwesties er onafhankelijk onderzoek wordt gedaan. Dat kan op verschillende manieren. Onderzoek kan op initiatief van het kabinet, de wetenschap, de Inspecties of op verzoek van de Kamer worden gestart. Zo is er door de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek gedaan naar de vraag hoe het falen van de overheid in de kinderopvangtoeslagaffaire doorwerkte in de jeugdbescherming.6 Daarnaast is op verzoek van uw Kamer per 1 februari 2023 de onafhankelijke onderzoekscommissie «Commissie onderzoek uithuisplaatsingen in relatie tot de toeslagenaffaire» (verder: commissie Hamer) ingesteld. Het onderzoek van de commissie Hamer zal naar verwachting begin 2025 gereed zal zijn. Verder vind ik het belangrijk om onafhankelijke onderzoek goed te faciliteren. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 19.
Deelt u de mening dat een onderzoek in de toeslagenaffaire alleen een relevante betekenis kan krijgen als sprake is van een steekproefsgewijs onderzoek in een relevant aantal willekeurig geselecteerde dossiers? Zo nee, waarom niet?
Onafhankelijke onderzoekers dienen vrij te zijn om te bepalen hoe zij hun onderzoek uitvoeren. Tegelijkertijd zie ik ook dat de dossiers van door de toeslagenaffaire gedupeerde ouders met kinderen die met een uithuisplaatsing te maken hebben gehad waardevolle informatie kunnen bevatten voor onderzoek. Dat onderzoek gebeurt ook. De Inspectie Justitie en Veiligheid onderzocht in haar tweede deelonderzoek «Het kind van de rekening» hoe twintig gezinnen in aanraking kwamen met jeugdbescherming nádat de Belastingdienst hen onterecht had aangemerkt als toeslagenfraudeur. Ook de commissie Hamer betrekt dossiers in haar onderzoek.
Deelt u de mening dat het bij de gedupeerden in de toeslagenaffaire met een kinderbeschermingsmaatregel gaat om de vraag of de door de overheid toegebrachte schuldenproblematiek zo ontwrichtend heeft gewerkt in een gezin, dat ingrijpen met kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk werd gevonden? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad belangrijk goed inzicht te krijgen wat er in deze gezinnen is gebeurd en hoe het falen van de overheid in de kinderopvangtoeslagaffaire doorwerkte in de jeugdbescherming. Wat heeft ertoe geleid dat kinderen en jongeren van gedupeerde gezinnen uit huis zijn geplaatst? Wat is de relatie met de toeslagenaffaire? Die vragen worden ook onderzocht.
De Inspectie Justitie en Veiligheid concludeerde daarover in het eerste deelrapport op basis van onderzoek door het CBS dat vooral gezinnen die reeds in een kwetsbare positie verkeerden, door de kinderopvangtoeslagaffaire gedupeerd zijn geraakt.7 Zij kregen veel vaker dan de meeste gezinnen in Nederland te maken met een kinderbeschermingsmaatregel, maar verschilden daarin niet van een vergelijkbare groep gezinnen met dezelfde kenmerken als de gezinnen die werden gedupeerd door de Belastingdienst. De Inspectie heeft geen bewijs gevonden dat de kinderopvangtoeslagaffaire de kans op een kinderbeschermingsmaatregel heeft vergroot. De analyses van het CBS zijn op groepsniveau uitgevoerd. Er kan dus niet uitgesloten worden dat er gedupeerde gezinnen zijn die als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire dermate in de problemen zijn gekomen dat er een kinderbeschermingsmaatregel ingezet moest worden, aldus het CBS.
De Inspectie heeft in het tweede deelonderzoek bij twintig casussen van gedupeerde gezinnen gereconstrueerd langs welke weg er uiteindelijk tot een kinderbeschermingsmaatregel is gekomen en welke factoren daarbij een rol speelden. De Inspectie concludeerde dat niet is vastgesteld of de gevolgen van de toeslagenaffaire in de onderzochte gezinnen de directe oorzaak waren voor het te maken krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel. De Inspectie constateerde ook dat in geen van de onderzochte gezinnen de financiële problemen de enige reden zijn geweest voor het krijgen van een kinderbeschermingsmaatregel. Wel speelden de (financiële) gevolgen van de toeslagenaffaire in 17 van de 20 gezinnen een kleine tot grote rol in het proces dat leidde tot een kinderbeschermingsmaatregel.
De commissie Hamer doet op dit moment onderzoek naar de samenhang van factoren die speelden bij gedupeerde gezinnen die te maken kregen met een uithuisplaatsing en naar de effecten van de samenloop tussen de toeslagenaffaire en de uithuisplaatsing op het leven van de gedupeerde gezinnen, en in het bijzonder de mate waarin het contact tussen ouders en kinderen is beïnvloed.
Deelt u de mening dat de vraag moet zijn voor het onderzoek naar de toeslagenouders en het causale verband of de fraudeverdenking de eerste steen van een rij dominostenen heeft laten omvallen? Zo ja, kunt u dat verder specificeren? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft in het eerder genoemde onderzoek «Het kind van de rekening» geconcludeerd dat niet precies kan worden vastgesteld of de gevolgen van de toeslagenaffaire de directe oorzaak waren voor het te maken krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel. Door de terugvordering van de kinderopvangtoeslag en schuldeninning zonder menselijke maat die daarop volgde, kwamen bijna alle onderzochte gezinnen in een situatie van armoede en bestaansonzekerheid terecht. De financiële problemen hebben een langdurige ontwrichtende werking op het functioneren van ouders en kinderen, en bij 17 van de 20 onderzochte gezinnen speelden de (financiële) gevolgen van de toeslagenaffaire een kleine of grote rol in het proces dat uiteindelijk tot een kinderbeschermingsmaatregel leidde. De Inspectie zag echter geen aanwijzingen dat het fraudelabel heeft meegewogen in de beoordeling of een kinderbeschermingsmaatregel nodig was bij de onderzochte gezinnen.
Indien u het met de stelling in vraag 6 eens bent, deelt u de mening dat dit alleen kan door gevalsvergelijking? Kunt u onderzoeken wat nu de situatie is en wat de situatie geweest zou zijn als er geen fraudeverdenking is geweest? Kunt u uw visie verder toelichten en uitleggen?
Er hééft ook gevalsvergelijking plaatsgevonden. In het eerste deelonderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek een groep van 4885 gedupeerden vergeleken met twee groepen. Zowel met een groep met dezelfde achtergrondkenmerken maar dan zónder fraudeverdenking (niet gedupeerd) als met een groep «gemiddelde Nederlanders» die kinderopvangtoeslag aanvraagt. Een belangrijke conclusie van dit onderzoek was dat gedupeerden niet vaker met een kinderbeschermingsmaatregel te maken kregen dan de vergelijkingsgroep met dezelfde kenmerken maar dan zonder fraudeverdenking/dupering. De dupering had gemiddeld genomen geen effect op het aantal kinderbeschermingsmaatregelen. Door de toeslagaffaire is een groep mensen getroffen die sowieso al vaker met de jeugdbescherming te maken kreeg. De analyses van het CBS zijn op groepsniveau uitgevoerd. Er kan dus niet uitgesloten worden dat er gedupeerde gezinnen zijn die als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire dermate in de problemen zijn gekomen dat er een kinderbeschermingsmaatregel ingezet moest worden, aldus het CBS.
In antwoord op de specifieke vraag of onderzocht kan worden wat nu de situatie is en wat de situatie geweest zou zijn als er geen fraudeverdenking is geweest, merk ik het volgende op. De inspectie ziet geen aanwijzingen dat het fraudelabel heeft meegewogen in de beoordeling of een kinderbeschermingsmaatregel nodig was bij de onderzochte gezinnen. De inspectie concludeert ook dat altijd een samenhang van factoren in deze gezinnen tot een kinderbeschermingsmaatregel heeft geleid. Daarmee is een antwoord op deze specifieke vraag – wat zou er zijn gebeurd als er geen fraudeverdenking zou zijn geweest – niet mogelijk.
Bent u bekend met het artikel in het Algemeen Dagblad van 26 januari 2023 met de titel «Hoogleraar Gill hielp bij vrijpleiten van Lucia de B., en maakt nu gehakt van CBS-rapport toeslagenaffaire»?6
Ja.
Kunt u aangeven wat de precieze onderzoeksopdracht is die het Verwey-Jonker Instituut heeft gekregen van de Raad voor de Kinderbescherming, waarvan de Volkskrant nu in hun artikel vaststelt dat dit onderzoek hapert? En kunt u daar tevens bij aangeven hoe het Verwey-Jonker Instituut voornemens is het onderzoek op te zetten en te gaan uitvoeren?
De Raad voor de Kinderbescherming heeft de opdracht gegeven voor een onafhankelijk onderzoek naar discriminatie binnen zijn organisatie. Dit staat los van het interne UHP-KOT reflectietraject. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het Verwey-Jonker Instituut in de onderzoeksopdracht gevraagd om de aanwezigheid en impact van discriminatie en vooroordelen binnen de RvdK te onderzoeken voor zowel zijn werkgeversrol als de dienstverlening/taakuitvoering. In de onderzoeksopdracht is de volgende voorgestelde onderzoeksopzet gedaan:9 Literatuuronderzoek,10 Kwalitatief onderzoek,11 Kwantitatief onderzoek,12 Analyse van beleidsdocumenten en procedures en13 Mystery shopping (een scenario/vignetstudie) en taakanalyse. Met dit onderzoek wil de Raad voor de Kinderbescherming de culturele sensitiviteit bevorderen en tevens de diversiteit en inclusie binnen zijn organisatie versterken voor zover de resultaten daar aanleiding toe geven. In de onderzoeksopdracht wordt benadrukt dat het Verwey-Jonker Instituut de regie heeft in de gekozen onderzoeksmethoden, waarbij zorgvuldigheid en onafhankelijkheid voorop staan.
Kunt u uitleggen waarom het volgende uit uw voortgangsbrief uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslagaffaire (UHP KOT) mei 2023 van 5 juni 2023 met het kenmerk 4590804, nog steeds niet van de grond gekomen is? In deze voortgangsbrief staat het volgende vermeld: «De Raad voor de Kinderbescherming treft momenteel de voorbereidingen voor het interne reflectietraject. De reflectie heeft vooral tot doel om lessen te trekken voor de toekomst met oog op het verbeteren van het beleid en de uitvoeringspraktijk van de raad voor de kinderbescherming. De intentie is om aan de hand van een dossieranalyse te inventariseren wat de samenhang is van factoren die speelden bij gedupeerde gezinnen waarvoor de raad voor de kinderbescherming een uithuisplaatsing heeft verzocht en in hoeverre bekend was dat er sprake was van schuldenproblematiek. De raad voor de kinderbescherming verwacht, na ontvangst van de UHP-Kot-kindlijst in het kader van het wetsvoorstel uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT, ongeveer 6 maanden nodig te hebben voor het reflectietraject en zal de bevindingen openbaar maken».
Het reflectietraject van de Raad voor de Kinderbescherming, dat in het kader van UHP KOT wordt uitgevoerd en geen verband houdt met het discriminatie-onderzoek dat door het Verwey-Jonker Instituut wordt uitgevoerd, is later gestart dan beoogd. Dit laat zich verklaren door het feit dat de UHP-KOT-kindlijst pas medio januari 2024 kon worden verstrekt14 en aansluitend het reflectietraject kon starten. Het reflectietraject bevat een onderzoek naar dossiers die steekproefsgewijs zijn geselecteerd. Ook hebben een focusgroepbijeenkomst en individuele interviews plaatsgevonden. Tevens is een begeleidingscommissie ingesteld bestaande uit twee hoogleraren, prof dr. Alink (Universiteit Leiden) en prof. dr. Nieuwenhuizen (Tilburg University). De dataverzameling is inmiddels afgerond en heeft meer tijd gekost dan beoogd. Dit heeft vooral te maken met de omvang van de dossiers en de zorgvuldigheid waarmee deze zijn geanalyseerd. Ook is er capaciteit van de onderzoekers gegaan naar het faciliteren van het dossieronderzoek van de commissie Hamer bij de Raad voor de Kinderscherming. Het reflectietraject bevindt zich in de analyse- en rapportagefase. De beoogde oplevering van het rapport is januari 2025.
Uit het artikel van de Volkskrant blijkt dat het Verwey-Jonker Instituut de onderzoeksopzet wilde aanpassen en waarschijnlijk pas in 2025 ouders worden geïnterviewd, kunt u hier meer opheldering over geven: wat is precies aangepast en waarom?
Het onderzoek dat het Verwey-Jonker Instituut uitvoert naar discriminatie bevat een deelonderzoek naar de werkgeversrol en een deelonderzoek naar het cliëntenperspectief. Het in kaart brengen van het cliëntenperspectief is een integraal en cruciaal onderdeel van het onderzoeksproject. Een onderzoek onder cliënten vraagt om een gedegen uitwerking, mede gelet op rechtsbescherming, zorgvuldigheid en privacy. Hier is meer tijd voor nodig dan bij de oorspronkelijke onderzoeksopzet is ingeschat.
De uitvoering van het deelonderzoek naar de werkgeversrol is wel reeds uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut en de resultaten hiervan worden eind 2024 opgeleverd.
Kunt u ons een afschrift geven van de onderzoeksopdracht en de opzet voor het onderzoek?
Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording van vragen 9 en 11.
Klopt de berichtgeving dat het Verwey-Jonker Instituut heeft aangegeven aan de heer Groenen dat het onderzoek «on hold» is gezet en dat als «zijn» ouders al geïnterviewd gaan worden dat niet eerder is dan in 2025? Kunt u toelichten waarom er twijfel bestaat over het betrekken van ouders via de heer Groenen en waarom – als dit al gebeurt – niet eerder dan in 2025 gebeurt?
Het onderzoek naar het cliëntenperspectief is nog niet gestart vanwege de in het antwoord op vraag 11 genoemde redenen. Het Verwey-Jonker Instituut werkt aan een voorstel om het cliëntenperspectief in kaart te brengen. De Raad voor de Kinderbescherming gaat niet over de wijze waarop het Verwey-Jonker Instituut de deelnemers selecteert voor het onderzoek.
Kunt u aangeven of onafhankelijk onderzoek deel gaat uitmaken van het onderzoek van de commissie Hamer en wat de stand van zaken is met betrekking tot de motie van het lid Omtzigt omtrent twee onafhankelijke onderzoeken, gelet op wat in uw voortgangsbrief uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslagaffaire (UHP KOT) mei 2023 van 5 juni 2023 met het kenmerk 4590804 staat vermeld: «In reactie op de motie van het Lid Omtzigt over het bevorderen van ten minste twee onafhankelijke onderzoeken naar uithuisplaatsingen en de kinderopvangtoeslagenaffaire kan ik het volgende vermelden. Op dit moment is de commissie Hamer zoals gezegd bezig met het opstellen van een onderzoeksplan. Dan is duidelijk of onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek daar deel van uitmaakt.» en wat in uw voortgangsbrief uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslagaffaire (UHP KOT) december 2023 van d.d. 18 december 2023 staat vermeld: «De commissie is recentelijk gestart met haar dossieronderzoek en de verwachting is dat zij in het laatste kwartaal van 2024 tot een definitieve analyse en aanbevelingen zal komen»?
De commissie Hamer is onafhankelijk en het onderzoek dat de commissie uitvoert ook. Ook de onafhankelijke Inspectie Justitie en Veiligheid heeft reeds onderzoek gedaan. Aan de hand van de uitkomsten en aanbevelingen van het onderzoek van de commissie Hamer en van de lopende reflectietrajecten van de Raad voor de Kinderbescherming, de Raad voor de Rechtspraak en de Gecertificeerde Instellingen zal ik bepalen of en zo ja, welk aanvullend onderzoek er nog nodig is.
Kunt u aangeven waarom er gekozen is voor het Verwey-Jonker Instituut nu de bestuurder van dit instituut ook onderdeel uitmaakt van de commissie Hamer die onderzoek verricht naar de causaliteit tussen kinderbeschermingsmaatregelen en de toeslagenaffaire? Kan hier sprake zijn van belangenverstrengeling?
De Raad voor de Kinderbescherming heeft het Verwey-Jonker Instituut gekozen vanwege hun specifieke expertise op het thema diversiteit, hun ervaring in het doen van onderzoek hiernaar en hun positie als onafhankelijke onderzoeksinstelling. Dat de wetenschappelijk directeur van het Verwey-Jonker Instituut ook betrokken is bij ander onderzoek – onder meer het onderzoek van de commissie Hamer maar bijvoorbeeld ook haar onderzoek als bijzonder hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam – duid ik vooral positief.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van met betrekking tot het onderzoek van de commissie Hamer? Kunt u aangegeven wat de reden is van de vertraging en welke verdere vertraging voor u acceptabel is?
In september 2023 zijn de persoonsgegevens van erkend gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire in een beveiligde dataroom gekoppeld aan de persoonsgegevens van kinderen waarvoor een verzoek tot uithuisplaatsing is gedaan. Het aanvullend kindonderzoek door de rechtspraak en daaropvolgende datakoppelingen in de dataroom zijn eind november 2023 afgerond. Na een periode van zes weken waarin ouders konden verzoeken om te worden verwijderd van deze lijsten is in januari 2024 de UHP-KOT-kindlijst en UHP-KOT-ouderlijst gedeeld met de commissie Hamer. De commissie kon toen starten met het interviewen van gedupeerden. In de periode daarvoor heeft de commissie een documentenanalyse verricht en veel gesprekken kunnen voeren met ervaringsdeskundigen (ouders en kinderen/jongeren), hulpverleners, wetenschappers en andere relevante betrokkenen. De dataverzameling kost meer tijd dan vooraf beoogd. De verwachting is dat de commissie in januari 2025 haar eindrapport zal opleveren.
Zou het mogelijk kunnen zijn dat een vertraging van dit onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming naar mogelijke discriminatie samen kan hangen met de vertraging in het onderzoek van de commissie Hamer en waarvan de resultaten pas in dit najaar verwacht worden?
Nee, deze onderzoeken staan los van elkaar.
Zou het niet beter zijn, gezien het toch al lage vertrouwen in de overheidsinstanties, en zeker in de jeugdbeschermingsinstellingen, waar de Raad voor de Kinderbescherming ook toe gerekend kan worden, de Rechtspraak en de Gecertificeerde Instellingen, het onderzoek uit te besteden aan een onafhankelijke partij die het gehele onderzoek zowel statistisch als inhoudelijk in een hand kan uitvoeren, zoals de Rijksuniversiteit Groningen die in augustus 2022 al heeft aangegeven direct te kunnen starten met hun onderzoek naar de causaliteit?7
Er is en wordt reeds onafhankelijk onderzoek verricht. De Inspectie Justitie en Veiligheid is onafhankelijk en heeft onderzoek verricht naar hoe het falen van de overheid in de kinderopvangtoeslagaffaire doorwerkte in de jeugdbescherming. Daarnaast is er op verzoek van uw Kamer een onafhankelijke onderzoekscommissie ingesteld die op dit moment aan het werk is en naar verwachting in januari 2025 tot een afronding komt. Verder doet ook de rechtspraak in het kader van reflectie onderzoek naar wat de overwegingen waren van kinderrechters om verzoeken tot uithuisplaatsing bij deze groep ouders toe te wijzen.
Hoe kijkt u aan tegen het onderzoek wat gefaciliteerd kan worden vanuit de universiteit Groningen?
Het staat de wetenschap vrij om met onderzoeksvoorstellen te komen. De Tijdelijke wet uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT biedt de mogelijkheid voor wetenschappelijk onderzoek naar de samenhang tussen de kinderopvangtoeslagaffaire en de uithuisplaatsingen van kinderen. In artikel 2 lid 2 van deze wet is een grondslag opgenomen voor het kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek naar de samenhang van de problemen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag en de uithuisplaatsing van UHP KOT-kinderen.
Verder verwijs ik naar de antwoorden van de toenmalig Minister voor Rechtsbescherming op de vragen die door lid Omtzigt in 2022 zijn gesteld naar aanleiding van het ook door u genoemde artikel in het Algemeen Dagblad van 31 augustus 2022 over ‘Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden' en naar de reactie van de Raad voor de rechtspraak op het artikel in het Algemeen Dagblad.16
De oproep van Doarpswurk m.b.t. de wet- en regelgeving omtrent bingo in Nederland |
|
Dral |
|
Karremans , Struycken |
|
Bent u bekend met de Oproep van Doarpswurk m.b.t. wet- en regelgeving omtrent bingo in Nederland?
Ja, ik ben bekend met deze Oproep van Doarpswurk.
Welke problemen worden opgelost met het (dreigen met het) verbieden van bingo’s waar alcohol wordt geschonken?
Op grond van de Alcoholwet is het momenteel niet toegestaan om kansspelen te organiseren in horecalokaliteiten waar alcohol geschonken mag worden, vanwege de risico’s van de combinatie van alcohol en gokken. De Wet op de kansspelen (Wok) maakt onderscheid tussen verschillende soorten kansspelen vanwege de risico’s die hieraan verbonden zijn als het gaat om consumentenbescherming, kansspelverslaving en kansspelgerelateerde criminaliteit. Bingo kan in veel gevallen als een klein kansspel worden georganiseerd onder minder strenge regels dan de regels die gelden voor andere kansspelen vanwege de beperkte risico’s bij kleine kansspelen. Zoals mijn ambtsvoorganger heeft aangekondigd1 wordt een wijziging van de Alcoholwet voorbereid, waardoor het organiseren van kleine kansspelen in horecalokaliteiten, zoals bingo’s, mogelijk wordt gemaakt, mits de organisatie van het kleine kansspel voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden in de Wok.2
Deelt u de mening dat het (dreigen met het) verbieden van bingo-middagen waar alcohol wordt geschonken een voorbeeld is van doorgeslagen regeldrift van gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het op grond van de Alcoholwet verboden om bingo-middagen in horecalokaliteiten te organiseren. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om hierop te handhaven en daarmee voeren zij dus hun wettelijke taak uit. Vooruitlopend op de genoemde aanpassing van de Alcoholwet zal ik in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) kijken naar de mogelijkheden om bingo’s in horecalokaliteiten te organiseren.
Wat zegt u tegen de ouderen die mogelijk hun enige uitje in de week niet meer kunnen bezoeken, omdat de organisatie van de gemeente te horen heeft gekregen dat het organiseren van bingo niet langer is toegestaan op grond van de Alcoholwet?
Het organiseren van een bingo is niet verboden. Een bingo op locatie mag georganiseerd worden in besloten kring. Ook een bingo waarmee géén prijzen kunnen worden gewonnen mag georganiseerd worden. De organisator van een bingo met prijzen die niet in besloten kring plaatsvindt moet voldoen aan de eerdergenoemde voorwaarden uit de Wok. Op grond van de Alcoholwet is het op dit moment niet toegestaan om een bingo in een horecalokaliteit te organiseren. Dit verbod ga ik aanpassen met de hiervoor aangegeven wetswijziging.
Kunt u bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) nagaan welke gemeenten er in 2023 en in 2024 hebben gedreigd met het verbieden van bingo’s omdat het organiseren van een bingo met een alcoholvergunning niet mogelijk zou zijn en hoeveel bingo’s zijn daadwerkelijk verboden?
Ik heb dit nagevraagd en de VNG geeft aan dat zij niet over deze cijfers beschikken en dat het niet mogelijk is om de betreffende gegevens te achterhalen. Met de voorgestelde wijziging van de Alcoholwet worden deze situaties in de toekomst voorkomen.
Hoe staat u tegenover de uitzondering in de Alcoholwet, die het vorige kabinet aankondigde in juni 2024 voor het organiseren van kleine kansspelen zoals bingo’s in horecalokaliteiten?
Zoals hiervoor aangegeven, sta ik positief tegenover het voornemen van mijn ambtsvoorganger om een uitzondering in de Alcoholwet op te nemen voor kleine kansspelen en bereid ik deze wetswijziging momenteel voor. Het streven is om de internetconsultatie op korte termijn te publiceren.
Bent u bereid om vooruitlopend op de wettelijke uitzondering bij de VNG onder de aandacht te brengen dat het kabinet het onwenselijk vindt dat gemeenten bingo-middagen waar alcohol wordt geschonken proberen te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Ik zal via de VNG aan de burgermeesters en wethouders vragen om vooruitlopend op de wijziging van de Alcoholwet terughoudend te zijn met de handhaving.
Deelt u de mening dat er in verschillende wet- en regelgeving nog onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen kansspelen met een hoog risico op verslaving (zoals online kansspelen) en kansspelen met een laag risico op verslaving (zoals bingo)? Zo ja, bent u bereid dit onderscheid aan te brengen in wet- en regelgeving, zoals de Alcoholwet?
De Wok maakt onderscheid tussen verschillende soorten kansspelen, onder meer omdat de risico’s van kansspelen verschillen als het gaat om consumentenbescherming, kansspelverslaving en kansspelgerelateerde criminaliteit, zoals witwassen en fraude. Een bingo dat als klein kansspel wordt georganiseerd, waarbij wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Wok, kent beperkte risico’s in vergelijking met bingo als online kansspel.
De eisen en voorwaarden die de Wok stelt aan het organiseren van verschillende kansspelen zijn erop gericht voornoemde risico’s tegen te gaan. Zoals ik eerder heb aangegeven, wordt met deze wijziging van de Alcoholwet mogelijk gemaakt om kleine kansspelen in horecalokaliteiten te organiseren.
Waar kunnen verenigingen terecht als gemeenten dreigen bingo’s te verbieden in hun ontmoetingscentrum?
Zoals ik heb aangegeven zal ik via de VNG aan de burgemeesters en de wethouders vragen om terughoudend te zijn in de handhaving vooruitlopen op de wetswijziging. Als een vereniging alsnog te maken krijgt met handhaving vanuit de gemeente, is er de mogelijkheid om met de gemeente in gesprek te gaan. Wanneer een vereniging het niet eens is met het besluit van een gemeente, kan zij bezwaar indienen.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor 24 september a.s.? Op die dag wordt namelijk een petitie door Doarpswurk aan de commissie Justitie en Veiligheid aangeboden.
Ja.
Logeerfaciliteiten voor kinderen met een (zeer) ernstige meervoudige beperking |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans , Vicky Maeijer (PVV) |
|
Deelt u de mening dat logeerfaciliteiten van enorm belang zijn voor zowel ouders van kinderen en (jong)volwassenen met een (zeer) ernstige meervoudige beperking, broers en zussen en voor kinderen zelf, omdat dit het gezin de ruimte geeft om even bij te komen van de intensieve zorgtaken en ervoor zorgt dat ze het volhouden deze zorgtaken uit te voeren?
Ja, deze mening deel ik. Het dagelijks zorgen voor een kind met een (zeer) ernstige meervoudige beperking is een zware opgave die veel tijd en energie vraagt van de gezinsleden. Het is van groot belang dat het gezin op adem kan komen door de zorg tijdelijk over te dragen aan een logeervoorziening waar men erop kan vertrouwen dat hun kind in goede handen is.
Herkent u de problemen1 die veel ouders van kinderen met een (zeer) ernstige meervoudige beperking ondervinden bij het vinden van een passende logeerlocatie op een acceptabele reisafstand?
Ja. Tijdens het programma «Wij Zien Je Wel» is om die reden de nodige aandacht besteed aan verschillende mogelijkheden om ouders te ontlasten. Ouders hebben daarbij aangegeven dat logeeropvang een belangrijke manier is om het gezin te ontlasten, maar dat het aanbod van passende logeeropvang in de nabijheid helaas zeer beperkt is.
Deelt u de mening dat ook het Ministerie van VWS een verantwoordelijkheid heeft in het realiseren van voldoende geschikte logeerlocaties voor deze doelgroep?
Het is aan de zorgkantoren om de zorg in te kopen waarop de cliënten met een Wlz-indicatie aanspraak hebben. Het Ministerie van VWS kan door aandacht te vragen voor signalen en knelpunten eraan bijdragen dat zorgaanbieders en zorgkantoren afspraken maken over een passend aanbod van logeeropvang.
De verantwoordelijkheid voor een passend tarief ligt bij de NZa. Vanaf het jaar 2022 geldt een aanzienlijk hoger tarief voor logeeropvang van Wlz-cliënten met een ZEVMB. Daarnaast kunnen zorgkantoren voor thuiswonende cliënten extra kosten toestaan in verband met een behoefte aan logeeropvang.
Bent u ook bekend met de uitkomsten van de enquête die het ZEVMB Kenniscentrum (kenniscentrum voor iedereen die is betrokken bij mensen met zeer verstandelijke en meervoudige beperkingen) heeft uitgevoerd, waarin de grote tekorten aan geschikte plekken nog eens worden bevestigd?2
Ja, ik ben bekend met de uitkomsten van de enquête van het ZEVMB Kenniscentrum. Het is goed dat het Kenniscentrum deze enquête heeft uitgevoerd. Het is van belang dat zowel zorgkantoren als zorgaanbieders zich realiseren dat er een tekort is aan passende logeervoorzieningen voor deze doelgroep.
Zo ja, wat is er sinds april 2024 gedaan met de uitkomsten van het rapport? Zijn ze opgepakt door het Ministerie van VWS of door andere organisaties? Welke afspraken zijn er aanvullend gemaakt met zorgkantoren en zorgverzekeraars?
Het Kenniscentrum zelf heeft de resultaten gepubliceerd en onder de aandacht gebracht van samenwerkende partijen. Voor de zorginkopers bij zorgkantoren zijn de uitkomsten van de enquête zeer relevant. Het realiseren van extra aanbod is echter niet eenvoudig vanwege schaarste aan geschikte locaties en deskundig personeel. De succesvolle pilot logeren met pgb team (van Zilveren Kruis en Omega) vormt een aanleiding om regelgeving aan te passen zodat cliënten op meer zorglocaties kunnen logeren met eigen pgb-team. De budgethouder kan dan bij complexe zorgbehoefte (zoals bij ZEVMB) met een zorglocatie een overeenkomst afsluiten voor logeeropvang terwijl het eigen pgb-team verantwoordelijk is voor de samenhangende zorg en het noodzakelijke toezicht.
Kunnen locatiekosten inmiddels via het persoonsgebonden budget (pgb) worden vergoed zoals de afspraak was? Zo nee, op welke termijn gaat u dit wel regelen?
Nee, de regelgeving die dat mogelijk maakt is nog in voorbereiding. In de afgelopen periode is gewerkt aan het wijzigingsbesluit, de internetconsultatie en het opvolgen van de adviezen in de uitvoeringstoetsen die Zorgverzekeraars Nederland en het Zorginstituut hebben uitgebracht. Voorzien is dat het wijzigingsbesluit binnenkort aan de Raad van State wordt gezonden voor advies.
Met de drie zorgkantoren waar een pilot liep (Zilveren Kruis, CZ en VGZ) is afgesproken dat zij de voorwaarden van de pilot «Logeren met je pgb’er» verlengen bij die locaties. Enkele zorgkantoren die nog geen pilot hadden lopen, zijn ook al kleinschalig gestart met initiatieven (zoals DSW in Monster, initiatief is gerealiseerd) en Zorg en Zekerheid (in september 2024 met aanpak gestart). Grootschaliger oppakken kan op basis van regelgeving niet voor 1 juli 2025.
Is bij u bekend dat logeerouders vaak belemmeringen ondervinden in het regelen van de juiste hulpmiddelen en voorzieningen zoals een aangepast bed of tillift? Zo ja, kunt u met betrokken partijen afspraken maken om oplossingen te vinden voor dit soort praktische belemmeringen?
Ja, het is mij bekend dat in voor de ZEVMB-cliënten passende logeervoorzieningen veel hulpmiddelen aanwezig moeten zijn. Niet alle logeerhuizen voor cliënten met een verstandelijke beperking beschikken over de inventaris die voor het logeren van deze cliënten noodzakelijk is. Het was daarom goed om te experimenteren met logeren in zorglocaties waar deze doelgroep al dagbehandeling ontvangt en deze voorzieningen en hulpmiddelen al aanwezig zijn. Met het substantieel verhogen van het logeertarief voor de ZEVMB-doelgroep is er ruimte in het tarief ontstaan om ook passende voorzieningen te treffen in de logeerhuizen waar deze groep welkom is.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat er meer logeerplekken beschikbaar komen? Bent u bijvoorbeeld bereid om de financiering te verbeteren, zodat deze toereikend is voor logeeropvang?
Zoals aangegeven is het logeertarief voor de ZEVMB-cliënten substantieel verhoogd. Daarnaast verwacht ik dat met het logeren met het eigen pgb team in zorglocaties de mogelijkheden om te logeren voor deze doelgroep verder worden vergroot. Ook zal ik dit najaar met zorgkantoren in gesprek gaan over de mogelijkheden meer passende logeeropvang in te kopen.
Vrouwensporten |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Karremans |
|
Bent u van mening dat een (biologische) man een Y-chromosoom heeft en een (biologische) vrouw niet? Zo nee, wat is dan volgens u het (biologisch gezien) kenmerkende onderscheid tussen een man en een vrouw?
Ja, er zijn verschillen tussen mannen en vrouwen. Een biologische man heeft een Y-chromosoom, terwijl een biologische vrouw dat niet heeft. Dit is het kenmerkende onderscheid. Desalniettemin zijn er ook intersekse personen en transgenders.
Zijn er volgens u biologische verschillen tussen mannen en vrouwen (bijvoorbeeld in spierkracht, lengte, uithoudingsvermogen et cetera) die van invloed zijn op de sportprestaties van mannen en vrouwen? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn biologische verschillentussen mannen en vrouwen die de sportprestaties beïnvloeden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lichaamsbouw, metabolisme, spiermassa en hormonen.
Is het, wat u betreft, gezien deze biologische verschillen, wenselijk dat er aparte sportcompetities bestaan in veel sporten (bijvoorbeeld voetbal en wielrennen) voor mannen en vrouwen? Zo nee, waarom niet?
Het is wenselijk om aparte sportcompetities te behouden. In de meeste takken van sport bestaan dus ook aparte man-vrouw wedstrijdcategorieën, omdat prestaties mede afhankelijk zijn van spierkracht, lengte en uithoudingsvermogen.
Ik vind het wel belangrijk dat álle sporters een inclusieve, veilige en integere omgeving aangeboden krijgen om te kunnen sporten om het beste uit zichzelf te kunnen halen. Sport moet voor iedereen toegankelijk zijn, ongeacht sekse of gender, dus ook transgenders en intersekse personen. Het IOC, de internationale federaties en nationale federaties (in Nederland NOC*NSF) streven naar eerlijke vrouwensport waar zo maximaal mogelijk inclusie nagestreefd wordt.
In Nederland heeft NOC*NSF in 2023 een «Handreiking Gender- en seksediverse personen» gepubliceerd.1 Deze handreiking geeft uitgebreide adviezen voor sportbonden, clubs en sporters ten behoeve van een inclusieve sportomgeving. Voor de breedtesport zijn al verschillende modellen voor competitievormen beschreven. De adviezen voor de breedtesport uit deze handreiking worden goed gewaardeerd en gebruikt.
Lopen (biologische) vrouwen, gezien deze biologische verschillen, het risico te verdwijnen uit de (top)sport zodra er niet langer een aparte competitie is voor alleen vrouwen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord 3 zijn er aparte mannen- en vrouwencompetities. Welke vereisten daaraan gesteld worden, is aan de individuele sportbonden.
Vindt u het wenselijk dat (biologische) mannen (gedefinieerd als mensen met een Y-chromosoom) op basis van zelfidentificatie als «vrouw» deel kunnen nemen aan de vrouwensport?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 en 3.
Lopen vrouwelijke vechtsporters een (extra) risico op ernstig fysiek letsel als (biologische) mannen (gedefinieerd als mensen met een Y-chromosoom) kunnen participeren in een vechtsport voor vrouwen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de internationale sportfederaties om een zorgvuldige afweging te maken wie er kan uitkomen in de desbetreffende sport.
Bent u bereid er, in het belang van vrouwen, op toe te zien dat (biologische) mannen uit de vrouwensporten worden geweerd? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de nationale bonden en de internationale sportfederaties om hier per sport afspraken over te maken.
Het bericht ‘Zorg Curaçao op instorten: 'Rekening is onvermijdelijk voor Nederland' |
|
Faith Bruyning (NSC), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Karremans , Zsolt Szabó (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Zorg Curaçao op instorten: «Rekening is onvermijdelijk voor Nederland»»?1
Ja.
Hoe hoog bedraagt het financiële tekort van het Curaçao Medical Center?
Uit informatie van het College Financieel Toezicht (Cft) blijkt dat het CMC eind 2022 een negatief eigen vermogen had van ANG 149 miljoen (circa EUR 74,5 miljoen), zoals de jaarrekening 2022 toont. Daarnaast bedraagt de uitstaande vordering van het land op het CMC minimaal ANG 433 miljoen (circa EUR 216,5).2
Wat zijn de belangrijkste oorzaken van de financiële problemen bij het Curaçao Medical Center?
Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen voor de precaire financiële situatie van het CMC. De voornaamste reden is het hoger uitvallen van de kosten van de bouw van het ziekenhuis. Dit heeft geresulteerd in een hogere schuld en dus hoge jaarlijkse terugkerende kosten. Een ander belangrijke oorzaak is het uitblijven van een structurele oplossing voor de zorg aan onverzekerden en ongedocumenteerden.
Welke maatregelen heeft de regering van Curaçao genomen om de financiële situatie van het Curaçao Medical Center te verbeteren? Wat is het concrete plan om een zorginfarct op Curaçao te voorkomen? Welke lange termijnoplossingen worden overwogen om het Curaçao Medical Center weer financieel gezond te maken?
Op 10 september heeft de Minister van Financiën van Curaçao aangekondigd om tussen 2025 en 2028 een aanvullende financiering van ANG 253 miljoen (circa EUR 126,5 miljoen) toe te kennen aan het CMC om de zorgkwaliteit te waarborgen en de financiële gezondheid van het ziekenhuis te verbeteren. Curaçao geeft aan dat door de bijdragen het CMC geen rente en aflossing meer zal hoeven te betalen en dat er jaarlijks ANG 10 miljoen (circa EUR 5 miljoen) beschikbaar komt voor de zorgkosten van onverzekerden.3
Om de financiële situatie van het CMC op de lange termijn te verbeteren werkt Curaçao langs de lijnen van het Hoofdlijnenakkoord van oktober 2022 tussen de regering van Curaçao, de Stichting HNO Holding, CMC-Exploitatie en CMC-Vastgoed. Dit akkoord bestaat uit 14 thema’s en richt zich onder andere op het vinden van een structurele oplossing voor de kosten van het ziekenhuisgebouw en de bekostiging van zorg voor onverzekerden en ongedocumenteerden.
Ik beschik niet over informatie om uw vraag rondom het voorkomen van een zorginfarct te beantwoorden.
Welke maatregelen heeft de Nederlandse overheid genomen? Welke rol heeft de Nederlandse overheid in deze crisis, en welke vormen van incidentele en structurele financiële steun worden overwogen? Voor hoelang?
Gezondheidszorg is een landsaangelegenheid en valt dus onder de verantwoordelijkheid van het land Curaçao. Op dit moment hebben we geen verzoek om bijstand ontvangen. Er is ook geen signaal ontvangen dat een dergelijk verzoek te verwachten is. De financiering van de zorg is al langer een punt van aandacht, zoals ook meerdere malen door het Cft kenbaar is gemaakt. Mede daarom zijn er afspraken gemaakt in het landspakket om incidentele financiële steun te verlenen bij projecten die bijdragen aan de afgesproken hervormingen in het zorgstelsel. Daar heeft Curaçao nog geen gebruik van wensen te maken.
Hoeveel leningen vanuit de Nederlandse overheid aan de gezondheidszorg op Curaçao staan inmiddels uit?
Nederland heeft in 2014 als 2015 een lening verstrekt aan het land Curaçao, bedoeld voor de bouw van het ziekenhuisgebouw. In juni 2014 ging dit om 250 mln. Antilliaanse gulden (ca 125 mln. euro). Dit geld werd – zonder aflossingsverplichting – verstrekt tegen een rente van 2,45% en heeft een looptijd van 30 jaar. In januari 2015 ging het om 267 mln. Antilliaanse gulden (ca 133,5 mln. euro). Dit was een lening mét aflossingsverplichting, waarvan 187 mln. ANG (ca 93,5 mln. euro) bedoeld was voor het ziekenhuis en 80 mln. ANG (ca 40 mln. euro) voor overige kapitaalinvesteringen tegen een rente van 1,6% en een looptijd van 30 jaar.
Hoelang kan het Curaçao Medical Center nog operationeel blijven zonder financiële steun van buitenaf?
Ik beschik niet over de informatie om uw vraag op dit punt te kunnen beantwoorden.
Wat zijn de gevolgen voor de lokale bevolking als het Curaçao Medical Center niet meer in staat is om medische zorg te verlenen?
In algemene zin zal, en dit geldt voor elke soortgelijke situatie waarbij een ziekenhuis geen zorg meer kan leveren, de zorg door andere ziekenhuizen in de regio moeten worden overgenomen en ingekocht totdat het probleem verholpen is. Dit is niet ongebruikelijk in het geval van bijvoorbeeld defecte apparatuur of personele tekorten. Naast de twee kleinere ziekenhuizen op Curaçao, die daar in beperkte mate plek voor beschikbaar hebben, betekent dit dat er medische uitzendingen plaats zullen moeten vinden naar Bonaire, Aruba of Colombia.
Hoe verhoudt de situatie van het Curaçao Medical Center zich tot de gezondheidszorg op andere Caribische eilanden?
Deze informatie is bij mij niet bekend. Wel is duidelijk dat de zorg die door CMC wordt geleverd van voldoende kwaliteit is. Dit geldt ook voor de zorg op Bonaire, Aruba en bijvoorbeeld in Colombia. Daarnaast heb ik met name zicht op de uitzending van inwoners van Bonaire naar Curaçao voor behandelingen die niet in het ziekenhuis van Bonaire kunnen worden uitgevoerd. Daarover worden tot op heden nog geen problemen gerapporteerd.
Welke impact heeft de financiële situatie van het Curaçao Medical Center op andere gezondheidsdiensten op Curaçao?
Daar kan ik geen antwoord op geven aangezien ik niet beschik over alle informatie rondom de zorgverlening in Curaçao.
Wat is uw inschatting wat de val van de regering van Curaçao betekent voor het ziekenhuis?
Nadat drie Ministers hun ontslag hebben ingediend, is de regering Pisas-II verdergegaan in een nieuwe coalitie. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur bekleed zijn positie nog steeds en heeft aangegeven dat hij de liquiditeitsproblemen zal oplossen. Dit blijkt ook uit de aankondiging dat er tussen 2025 en 2028 een aanvullende financiering van ANG 253 miljoen (circa EUR 126,5 miljoen) zal worden toegekend aan het CMC (zie ook vraag 4).
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Kwart van ouders met lager inkomen doet kind niet op zwemles, oplopende kosten vaak de reden’ |
|
Michiel van Nispen , Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met het bericht «Kwart van ouders met lager inkomen doet kind niet op zwemles, oplopende kosten vaak de reden» en wat uw reactie hierop?1
Ja, zie voor mijn reactie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat iedereen de mogelijkheid dient te krijgen om te leren zwemmen en dat toegankelijke zwemles zodoende de norm hoort te zijn?
Ik ben van mening dat ieder kind in ons land de mogelijkheid moet hebben om te leren zwemmen. Gelukkig haalt bijna negen op de tien kinderen in de basisschoolleeftijd één of meer zwemdiploma’s. Tegelijk zie ik ook dat het aantal kinderen zonder zwemdiploma toeneemt. Ik maar me daar zorgen over. Desalniettemin zijn in ons land ouders in de eerste plaats verantwoordelijk. Als zij de zwemles voor hun kinderen niet kunnen betalen, dan kunnen zij in de meeste gevallen aanspraak maken op gemeentelijke regelingen. Alhoewel dit wellicht niet mijn directe verantwoordelijkheid is, zie ik het als mijn taak om te bevorderen dat goed van deze regelingen gebruik wordt gemaakt, om te voorkomen dat ouders uit financiële overwegingen ervoor kiezen hun kinderen niet op zwemles te doen.
Wat is de impact van de aangekondigde btw-verhoging op sport voor de gemiddelde prijs van zwemles? Neemt de toegankelijkheid van zwemles hiermee nog verder af? Zo nee, waarom niet?
Het is lastig in te schatten wat de gevolgen zijn van de btw-verhoging op sport voor de gemiddelde prijs van zwemles. Dat komt omdat zwemles zowel door commerciële als niet-commerciële partijen gegeven wordt en beide onder een ander btw-tarief vallen. Aan te nemen valt dat bij een verhoging van de btw op zwemles de prijs voor die zwemles in dezelfde mate mee zal stijgen. Voor zwemles die wordt aangeboden door gemeenten of organisaties zonder winstoogmerk blijft de prijs gelijk omdat zij geen btw betalen over zwemles.
Gaat u in samenspraak met gemeentes stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat alle gemeenten in Nederland zwemlessen aanbieden aan kinderen uit huishoudens met een lager inkomen, zoals de kamerbreed aangenomen motie Mohandis oproept (36 410 XVI, nr. 118)?2 Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht dit najaar de resultaten van een onderzoek van het Mulier Instituut waarin duidelijk wordt wat de belemmeringen voor gemeenten zijn om aan te sluiten bij één of meerdere fondsen. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan zal ik bekijken welke stappen ik kan nemen. Tijdens een overleg met overwegend sportwethouders heb ik al aandacht gevraagd voor de vindbaarheid van gemeentelijke regelingen voor zwemles op de websites van gemeenten of aan gemeenten gelieerde sportbedrijven.
Bent u bereid 3,5 miljoen tot 10 miljoen euro vrij te maken om de zwemdiploma-A voor alle 6-jarigen in armoede te vergoeden?3 Zo nee, waarom niet?
Hiervoor is op dit moment geen budgettaire ruimte op de begroting van Sport en Bewegen. Wel wil ik benadrukken dat veel gemeenten al aangesloten zijn bij het Jeugdfonds Sport en Cultuur. Ieder kind dat recht heeft op ondersteuning vanuit het Jeugdfonds Sport en Cultuur kan deze ondersteuning ook in zetten voor zwemles. In het afgelopen jaar werden via deze weg 20.660 kinderen financieel ondersteund voor het volgen van zwemles. Het ging daarbij om een totaalbedrag van ongeveer 7,8 miljoen euro.
Welke stappen gaat u ondernemen om de groeiende groep waarvan het inkomen net te hoog is om aanspraak te kunnen maken op de regelingen bij te staan zodat kinderen toch een zwemdiploma kunnen halen?
Het Jeugdfonds Sport en Cultuur stelt ondersteuning beschikbaar voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar, van wie de ouders weinig geld te besteden hebben. Hierbij valt te denken aan gezinnen die leven van een uitkering, in de schuldsanering zitten of een inkomen hebben onder het sociaal minimum. Dit gaat om een bijstandsinkomen plus twintig procent. Voor de groep waarvan ouders een hoger inkomen hebben dan beschreven, geldt dat het op dit moment de verantwoordelijk is van de ouders om zwemles te financieren. ik heb op dit moment geen budgettaire ruimte om hiervan af te wijken.
Hoe kijkt u tegen het herinvoeren van schoolzwemmen voor de toegankelijkheid van zwemles en het tegengaan de tweedeling in de samenleving, zoals de aangenomen motie van Van Nispen en Mohandis oproept (36 410 XVI, nr. 135)?4
De motie is door mijn ambtsvoorganger ter hand genomen en op dit moment wordt gewerkt aan een uitwerking van de scenario’s met voor- en nadelen van verschillende vormen van schoolzwemmen. Wanneer deze scenario’s uitgewerkt zijn, wissel ik hierover graag met u van gedachten. Naar verwachting zal dit begin 2025 zijn.
Het bericht 'Aanbieders jeugdzorg komen niet of nauwelijks meer rond' |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met het artikel «Aanbieders jeugdzorg komen niet of nauwelijks meer rond» zoals gepubliceerd door de NOS?1
Ja.
Kunt u uitleggen wat de oorzaken zijn van de financiële problemen waarmee jeugdzorgaanbieders te maken hebben? Zo ja, graag een gedetailleerde toelichting. Zo nee, waarom niet?
Er kunnen verschillende oorzaken zijn voor de financiële problemen waarmee jeugdzorgaanbieders te maken hebben. Ook de Jeugdautoriteit heeft hier onderzoek naar gedaan in o.a. de «Trendanalyse: Financiële ontwikkelingen in de jeugdhulpsector» voor de jaren 2018 tot en met 2022. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de winstmarge voor jeugdzorgaanbieders vanaf 2021 een dalende tendens kent, waarbij er wel onderscheid te maken is in de mate van omvang van aanbieders. Vermoedelijk hangt de dalende winstmarge samen met stijgende personeelslasten o.a. door extra kosten voor het inhuren van tijdelijke krachten, geen coronasteunmaatregelen meer en gestegen energielasten.
De aangedragen factoren uit dit onderzoek kunnen een probleem zijn als hier in de tarieven onvoldoende rekening mee wordt gehouden, waarbij aanbieders uiteraard ook zelf een verantwoordelijkheid hebben in bijvoorbeeld de organisatie van de bedrijfsvoering en of zij contracten afsluiten voor kostendekkende tarieven.
Het NOS-artikel «Aanbieders in de jeugdzorg komen niet of nauwelijks meer rond» verwijst voor wat betreft de gemiddelde winst in de sector in 2023 naar een analyse van onderzoeksbureau A-Insights. Ik kan het door A-Insights genoemde percentage van 0,1% gemiddelde winst in de jeugdzorgsector op dit moment niet verklaren op grond van de bij mij aanwezige gegevens en laat hier nog nader naar kijken.
Welke stappen neemt u om faillissement van jeugdzorgaanbieders te voorkomen, gezien hun belang voor kwetsbare jongeren?
Voor jeugdigen is het belangrijk dat de zorgcontinuïteit niet in gevaar komt. Daar zijn in eerste aanleg gemeenten voor verantwoordelijk, maar ook het Rijk heeft daarin een stelselverantwoordelijkheid. Vanuit die verantwoordelijkheid zijn afspraken gemaakt over continuïteit van cruciale zorg. Hierin spelen de Jeugdautoriteit en de afspraken uit het draaiboek continuïteit van zorg een belangrijke rol. Aanbieders die een aantoonbaar liquiditeitsprobleem hebben en cruciale jeugdzorg bieden kunnen daarnaast een beroep doen op de subsidieregeling «Continuïteit cruciale jeugdhulp».
Met de partners in de jeugdhulp, waaronder de brancheorganisaties voor jeugdzorgaanbieders, is in 2023 een belangrijk akkoord gesloten, de Hervormingsagenda Jeugd. Vanuit de Hervormingsagenda Jeugd wordt gewerkt aan maatregelen die moeten zorgen voor een betere balans tussen tarieven en kosten. Belangrijke ontwikkelingen zijn het bevorderen van tariefdifferentiatie, wat leidt tot beter passende tarieven voor jeugdzorgaanbieders, en het standaardiseren van de uitvoering waardoor de administratieve lasten en daarmee de overheadkosten afnemen. Om tariefdifferentiatie te bevorderen is de amvb reële prijzen opgesteld. Daarnaast heeft mijn voorganger in april 2024 het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg» ingediend bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel heeft onder meer als doel om de bestuursstructuur en (transparantie van de) financiële bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders en GI’s te versterken waardoor er naar verwachting meer inzicht komt in omzet en liquiditeit van de verschillende onderdelen van de organisatie. Dit draagt bij aan het tijdiger signaleren van financiële problemen waardoor risico’s voor de continuïteit en beschikbaarheid van jeugdzorg af zouden moeten nemen.
Hoe gaat u de toenemende wachttijden en het personeelstekort in de jeugdzorg aanpakken?
Helaas hebben we te maken met een krappe arbeidsmarkt en dat geldt ook voor delen van de jeugdzorg. Het aanpakken van de personeelskrapte in zorg en welzijn krijgt grote prioriteit van het kabinet. De Minister van VWS en ik willen de zorg en de jeugdzorg ook in de toekomst toegankelijk houden voor iedereen die dit nodig heeft. Dit vraagt om een gezamenlijke inzet van alle betrokken partijen, waaronder Rijk, gemeenten, cliëntenorganisaties, aanbieders en professionals om tot maatregelen te komen die het tij kunnen keren. Maatregelen uit de Hervormingsagenda ter verbetering van het jeugdhulpstelsel, zoals het beperken van de reikwijdte en de vereenvoudiging van de uitvoering, zullen naar verwachting zorgen voor een meer toekomstbestendige arbeidsmarkt in de jeugdzorg. Zorg en welzijn breed ligt de nadruk op het aantrekkelijker maken van het werken in de sector, door middel van meer autonomie, loopbaanperspectief en het drastisch verminderen van de administratieve lasten, bijvoorbeeld door meer innovaties. Deze maatregelen worden momenteel uitgewerkt in het regeerprogramma.
Voor het aanpakken van wachttijden is er sinds 2021 de Aanpak Wachttijden van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd. Deze aanpak richt zich op het regionaal aanpakken van oorzaken van wachttijden. Door de Aanpak Wachttijden ontstaat in de regio’s meer inzicht in wat werkt en hoe dit in de regio te organiseren, en wordt data gedreven werken gestimuleerd.
Met het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid Jeugdzorg» krijgt de NZa wettelijke taken binnen het Jeugddomein waaronder stelselonderzoek naar de beschikbaarheid van jeugdzorg. Het gaat bij het stelselonderzoek niet alleen om de beschikbaarheid nú, maar ook om de beschikbaarheid op de langere termijn Het onderzoek ondersteunt de gemeenten/jeugdregio’s in het signaleren en duiden van trends en ontwikkelingen ten aanzien van de beschikbaarheid van jeugdzorg.
Kunt u aangeven wanneer er gestart wordt met de uitrol van de Hervormingsagenda?
De uitwerking en implementatie van de Hervormingsagenda is volop gaande. In de voortgangsbrief van 21 juni jl. hebben de toenmalige Staatssecretaris van VWS en toenmalige Minister voor Rechtsbescherming de stand van zaken van de Hervormingsagenda uitgebreid beschreven.2 Daarin is o.a. ingegaan op de stand van zaken van de maatregelen die bijdragen aan de beschikbaarheid en kwaliteit van de specialistische jeugdhulp en laagdrempelige toegang tot hulp.
Het aanbod van (hoog)specialistische GGZ-behandelingen en de reductie van High Intensive Care-capaciteit bij GGz Breburg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met de centralisatieplannen van GGz Breburg zoals beschreven in de artikelen in het Algemeen Dagblad1 en op Skipr2? Zo ja, sinds wanneer bent u op de hoogte van deze plannen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik ben medio augustus jl. op de hoogte gebracht van deze plannen.
Op welke manier is het «earlywarningsysteem» waar uw ambtsvoorganger in het commissiedebat van 11 april jongstleden over sprak, inzake deze situatie in gang gezet?
Door middel van het early warning systeem (EWS) monitoren zorgverzekeraars de financiële- en organisatorische risico’s van zorgaanbieders. Wanneer zij risico’s zien voor de continuïteit van zorg voor hun verzekerden, dan melden zorgverzekeraars dit bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). In werkafspraken tussen de NZa, zorgverzekeraars en zorgkantoren is vastgelegd op welk moment zorgverzekeraars en zorgkantoren mogelijke risico’s in ieder geval moeten melden. De NZa zal de situatie dan monitoren, met het oog op de zorgplicht. Tot slot wordt het Ministerie van VWS door de NZa geïnformeerd bij dreigende discontinuïteit van zorgaanbieders, waarvan de discontinuïteit een grote maatschappelijke impact zou hebben.
Er is geen officiële EWS-melding gemaakt door de NZa aan VWS in het geval van deze casus, omdat er geen sprake van acute dreigende discontinuïteit was en er geen cliënten uitgeplaatst zijn.
Naar aanleiding van de recente berichtgeving heeft de NZa mij laten weten in maart jl. te zijn geïnformeerd door de betrokken zorgverzekeraar. Zij zijn daarna door de verzekeraar op de hoogte gehouden van ontwikkelingen. Eveneens zijn cliënten, medewerkers en het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) betrokken.
Deelt u de mening dat deze plannen een schending zijn van de belofte die door uw ambtsvoorganger in het commissiedebat van 11 april aan de Kamer is gedaan met de letterlijke woorden: «We hebben ook afgesproken dat we, zeker als het om cruciale ggz gaat, dat aanbod ondertussen niet willen verliezen voordat we verder zijn met de cruciale ggz.»?3 Zo nee, wat wordt dan bedoeld met deze woorden?
De aanleiding voor de afspraken over cruciale ggz is dat we de toegankelijkheid van de zorg voor de meest kwetsbare ggz-patiënten willen verbeteren. Dat betekent onder meer dat we heel terughoudend moeten zijn met sluitingen of afschaling van cruciale ggz. Met de landelijke partijen van het bestuurlijk overleg (BO) cruciale ggz is afgesproken dat, tot de nieuwe werkwijze voor het inkoopjaar 2026 van kracht is, geen aanbod verdwijnt om financiële redenen. Ik was dan ook niet blij dat ik uit de media vernam dat het HIC-aanbod van GGz Breburg wordt geconcentreerd en afgeschaald. Ik heb direct contact gehad met leden van de werkgroep cruciale ggz, GGz Breburg, zorgverzekeraar CZ en de NZa.
De NZa heeft mij laten weten dat de reden voor de samenvoeging van locaties en beddenreductie niet financieel van aard is, maar is veroorzaakt door langdurig personeelstekort en ziekteverzuim. Daar waar de problemen wel financieel van aard waren, is de verzekeraar bijgesprongen. De centralisatie en reductie heeft plaatsgevonden om zo de kwaliteit en toegankelijkheid van deze zorg beter te kunnen waarborgen. De verzekeraar is en blijft met de aanbieder in gesprek om tot een plan voor de lange termijn te komen, waarbij goed gekeken moet worden hoe de zorgketen voor mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen verbeterd kan worden.
Is er vanuit uw ministerie recent contact geweest met GGz Breburg? Is geprobeerd om met een plan te komen om meer behandelaren aan te trekken of op een andere manier te voorkomen dat GGz Breburg zich genoodzaakt zag om het aanbod te verkleinen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het niet gelukt?
Ja, vanuit ambtenaren van mijn ministerie is er in de tweede helft van augustus contact met GGz Breburg geweest. Gesprekken met de ggz-aanbieder stonden in het teken van verdiepend inzicht opdoen over de reductie van HIC-bedden. Onder meer is er gesproken over redenen/keuzes die ten grondslag lagen aan de beddenreductie, de al dan niet overwogen alternatieven en op welke wijze afstemming met partijen in de regio hierover is verlopen. Ook hebben ambtenaren van mijn ministerie gesproken met zorgverzekeraar CZ.
Volgens zowel CZ als GGz Breburg, hebben de verzekeraars al langere tijd ruimere financiële afspraken gemaakt om een duurder team voor de HIC op twee locaties mogelijk te maken. Onder meer door met (duurdere) professionals op «zzp-basis» te werken. Bij HIC-zorg is het echter van groot belang met een vast team te werken, dat goed op elkaar is ingespeeld en op elkaar kan vertrouwen bij crisissituaties. Voor een HIC-team brengt een (te) grote flexibele schil en/of openstaande diensten risico’s voor de veiligheid met zich mee. Het personeelstekort (regiebehandelaren en specialisten) werd uiteindelijk volgens betrokken partijen zo prangend, dat ingrijpen nodig was.
Er is vanuit mijn ministerie niet aangestuurd op een plan om het besluit over concentratie van zorg te voorkomen. Wel wil ik leren aan de hand van deze casus. Ik zal de concentratie van de HIC-bedden in Tilburg bespreken met de partijen die werken aan de bestuurlijke afspraken rondom de cruciale zorg.
Deelt u de mening dat het pijnlijk is dat een GGz-instelling die vanuit uw ministerie en door uw ambtsvoorganger regelmatig is gebruikt als goed voorbeeld, zich nu genoodzaakt ziet om het aantal plekken te verminderen?
Daar kijk ik anders tegenaan. GGz Breburg is voorloper geweest op het vlak van hun separatiebeleid en het terugdringen van separaties binnen hun organisatie. Volgens GGz Breburg is concentratie van zorg juist nodig om kwalitatief goede zorg te blijven verlenen, inclusief het terugdringen van separaties.
Deelt u de mening dat het gezien de enorme wachtlijsten in de GGZ niet verantwoord is om het aanbod te verkleinen?
Er zijn afspraken dat er bij een crisissituatie geen wachtlijst is. Dat wordt ingevuld door een mix van verschillende soorten zorg: 24/7 bereikbaarheid, IHT (Intensive Home Treatment) en/of een opname. Een opname kan op een medium care, een high care en/of een andere afdeling zijn.
GGz Breburg geeft aan dat op basis van de cijfers van de afgelopen jaren de vermindering in het aantal bedden mogelijk is. GGz Breburg en de zorgverzekeraar volgen zorgvuldig of het aantal bedden ook echt voldoende is. Wanneer er incidenteel een tekort aan een bed is, zijn daarover afspraken met andere ggz-instellingen gemaakt. Wanneer er in de regio een blijvend tekort ontstaat, zeggen GGz Breburg en CZ dat zij hier actie op ondernemen.
Deelt u de mening dat deze plannen om te centraliseren niet te verenigen zijn met de doelstellingen zoals afgesproken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) om de wachtlijsten te verkleinen?
Het doel van de afspraken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) over cruciale ggz is dat patiënten die een complexe zorgvraag hebben, kunnen blijven rekenen op goede en passende zorg en dat op regionaal niveau voldoende cruciaal klinisch en ambulant aanbod beschikbaar is. Afgesproken is dat er geen aanbod cruciaal ggz verdwijnt vanwege financiële redenen. GGz Breburg geeft aan dat financiële redenen niet ten grondslag lagen aan het besluit de zorg te concentreren. Het besluit is nodig om de toegankelijkheid en de kwaliteit van het HIC-aanbod te borgen.
Herkent u de zorgen en het beeld van MIND zoals verwoord in het artikel in het AD, dat plekken die verdwijnen meestal niet terugkomen? Hoeveel (hoog)specialistische GGZ-plekken zijn de afgelopen jaren afgebouwd? Zijn daar ooit plekken voor teruggekomen?
Ik herken dat dat niet vanzelf gaat. Er zijn echter geen gegevens voorhanden over omvang, afbouw of opbouw van capaciteit van cruciale ggz. We hebben ook geen gegevens over de vraag naar cruciale ggz. Om meer zicht te krijgen op hoe overzicht op benodigde cruciale ggz capaciteit in een regio een rol kan spelen bij afspraken in de toekomst, heeft de Nederlandse ggz aan het Trimbos Instituut gevraagd dit te onderzoeken.
Is het een mogelijkheid dat tijdens het nog lopende traject rondom het in beeld brengen van de cruciale GGZ wordt geconcludeerd dat deze afbouw van plekken niet juist is geweest? Kunnen deze plekken dan weer terugkomen? Zo ja, deelt u de mening dat het onverstandig is om tijdens het lopende cruciale GGZ-traject plekken af te bouwen?
Ik heb begrepen dat GGz Breburg samen met de zorgverzekeraar en andere zorgpartners in deze regio nauw vinger aan de pols houdt. GGz Breburg geeft aan de besluitvorming in de regio zorgvuldig te hebben aangepakt, door tijdig het gesprek met verzekeraars te voeren en de procedure vanuit de AmvB acute zorg te doorlopen, onder andere met partijen in het ROAZ. GGz Breburg zegt, dat als mocht blijken dat er toch een tekort ontstaat, dan direct actie zal volgen om dit aan te pakken. Zij hebben hierover afspraken gemaakt met samenwerkingspartners in de regio.
Welke plannen heeft u om meer (gespecialiseerde) hulp- en zorgverleners aan te trekken voor de GGZ en de jeugdzorg? Wat gaat u doen om meer jongeren te trekken naar opleidingen? Wat gaat u doen om de arbeidsvoorwaarden aantrekkelijker te maken? Deelt u de mening dat dit noodzakelijk is gezien de enorme problemen en de grote tekorten?
Om concurrerende arbeidsvoorwaarden mogelijk te maken, stelt de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) beschikbaar. Het aantrekken van nieuwe medewerkers is echter niet de oplossing voor het personeelstekort. Ook in andere sectoren van de economie, zoals het onderwijs en de bouw, is sprake van grote tekorten. Daarom zet dit kabinet ook in op het verminderen van administratietijd en de inzet van innovaties.
Welke andere plannen heeft u om ervoor te zorgen dat de problemen in de GGZ aangepakt worden en de beloften die zijn gedaan over het reduceren van de wachtlijsten en het verhogen van de behandelcapaciteit worden nagekomen?
Het is voor mij prioriteit dat de meest kwetsbare patiënten met een hoogcomplexe hulpvraag geholpen worden. Voor de korte termijn is het van belang dat het aanbod cruciale ggz niet verder verschraald. Op het gebied van inkoop zijn er daarom afspraken gemaakt. Voor de inkoop voor 2026 en verder hebben partijen met elkaar afgesproken dat de in de regio overeengekomen cruciale zorgnetwerken waar nodig gelijkgericht ingekocht worden. Ik heb begrepen dat verzekeraars via hun inkoopvoorwaarden nu al stimuleren dat professionals van andere instellingen meedraaien met de (ANW4)-diensten van bijvoorbeeld de crisisdienst, zodat de verantwoordelijkheid voor deze zorg door een grotere groep ggz-professionals kan worden gedragen. Dat vind ik een goede ontwikkeling. Er zijn ook verzekeraars die stimuleren dat er minder wordt gewerkt met exclusiecriteria, zodat mensen met een ernstige, meervoudige zorgvraag op meer plekken terecht kunnen.
Alleen sturen op beschikbaarheid van passende cruciale ggz via inkoop is onvoldoende. Het vergt ook dat werkgevers het aantrekkelijk maken om in de cruciale ggz te werken en dat professionals bereid zijn om zich in te zetten voor de cruciale ggz. Het zorgen voor, en het borgen van de beschikbaarheid van voldoende cruciale ggz aanbod is een gedeelde verantwoordelijkheid van alle partijen: aanbieders, verzekeraars, professionals en patiënten. Het gaat dus alleen lukken als iedereen zijn verantwoordelijkheid pakt. Ik heb er vertrouwen in dat we gezamenlijk de juiste stappen zetten en gaan zetten om te zorgen voor de beschikbaarheid van cruciale ggz voor de mensen die dit het hardste nodig hebben.
Het artikel 'Bedden voor psychische noodgevallen in de regio Breda en Tilburg verdwijnen: Dit is precies waar we al langer voor vreesden' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met het bericht «Bedden voor psychische noodgevallen in de regio Breda en Tilburg verdwijnen: «Dit is precies waar we al langer voor vreesden»?1
Ja.
Is er overleg geweest over deze sluiting met u of uw ministerie?
Er is met mij of ambtenaren van mijn ministerie geen overleg geweest over deze concentratie van twee locaties (Breda en Tilburg) tot één. Ik ben ook niet op de hoogte gesteld van de voorgenomen concentratie (sluiting) door de partijen waarmee bestuurlijke afspraken zijn gemaakt over de toegankelijkheid van cruciale ggz. Wel heb ik begrepen dat de betrokken ggz-instelling op regionaal niveau overleg heeft gevoerd met verschillende partijen.
Is deze sluiting in overeenstemming met de doelstelling binnen het Integraal zorgakkoord (IZA) als het gaat om toegankelijkheid van de cruciale zorg?
Het doel van de afspraken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) over cruciale ggz is dat patiënten die een complexe zorgvraag hebben kunnen blijven rekenen op goede en passende zorg en dat op regionaal niveau voldoende cruciaal klinisch en ambulant aanbod beschikbaar is. Het is aan GGz Breburg en de zorgverzekeraar, vanuit diens zorgplicht, om ervoor te zorgen dat dit in de regio het geval is. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de zorgplicht van de zorgverzekeraar.
GGz Breburg heeft besloten het aantal HIC-bedden af te bouwen van 50 naar 35. Dat heeft tot gevolg dat er geen HIC-bedden meer zijn in Breda. Voor een deel van de cliënten (en hun netwerk) uit de regio Breda betekent dit een grotere afstand voor hun behandeling op de HIC. Volgens GGz Breburg was het blijven aanbieden van de HIC-zorg op twee locaties niet mogelijk, omdat het tekort aan personeel daarvoor te groot was. Dat zou risico’s opleveren voor de kwaliteit en dat kan leiden tot (ernstige) incidenten. Volgens GGz Breburg is concentratie van bedden nodig, om de toegankelijkheid en kwaliteit van het aanbod te waarborgen. Daarnaast was er de afgelopen jaren sprake van leegstaande bedden op de HIC. Bovendien zijn er afgelopen jaren cliënten geweest die een HIC-bed bezetten, maar wellicht beter op een andere plek kunnen worden geholpen.
GGz Breburg geeft aan dat ze inzetten op betere doorstroming en aanbod voor deze cliënten. Ook met minder HIC-bedden, is er voldoende capaciteit om te voorzien in acute opnamen in de regio. GGz Breburg houdt samen met de zorgverzekeraar en andere zorgpartners in deze regio nauw vinger aan de pols. GGz Breburg heeft de besluitvorming in de regio zorgvuldig aangepakt, door tijdig het gesprek met verzekeraars te voeren en de procedure vanuit de AmvB acute zorg te doorlopen, onder andere met partijen in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ). GGz Breburg zegt dat als mocht blijken dat er toch tekort is, dan direct actie zal volgen om dit aan te pakken. Zij hebben hierover afspraken gemaakt met samenwerkingspartners in de regio Brabant.
Wat is de voortgang betreffende de afspraken cruciale zorg? Deelt u de mening dat deze sluiting bij overleg hierover, gezien de gemaakte afspraken zoals het niet verdwijnen van capaciteit, besproken dient te worden? Is deze sluiting vervolgens in lijn met de uitwerking die de werkgroep «Cruciale Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)» aan het maken is?
Ik deel dat afspraken over verdwijnen van capaciteit besproken moeten worden. Daar heb ik de Nederlandse ggz en Zorgverzekeraars Nederland, waarmee ik afspraken heb gemaakt over de toegankelijkheid van cruciale ggz, ook op aangesproken. Met de partijen aan de landelijke tafel «cruciale ggz» is geregeld het gesprek gevoerd dat we elkaar niet willen verrassen met wijzigingen van cruciaal aanbod.
Ik zal de concentratie van de HIC-bedden in Tilburg op korte termijn bespreken met de partijen die werken aan de afspraken rondom de cruciale zorg. Ik wil deze casus gebruiken om van te leren. Ik zal daarbij meenemen op welke manier de leidraad2 die recent is vastgesteld helpend kan zijn. De aanpak rondom de cruciale ggz is beschreven in de Kamerbrief van maart 20243 en er wordt nu gewerkt aan de implementatie van de zojuist genoemde leidraad. Het doel van de afspraken is om de zorgvraag van patiënten met ernstige, meervoudige psychiatrische problematiek centraal te zetten en in de regio het aanbod daar op af te stemmen.
Om meer zicht te krijgen op hoe overzicht op benodigde cruciale ggz capaciteit in een regio een rol kan spelen bij afspraken in de toekomst, heeft de Nederlandse ggz aan het Trimbos Instituut gevraagd dit te onderzoeken.
Weet u of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) betrokken is geweest bij deze sluiting?
De NZa heeft mij laten weten in maart te zijn geïnformeerd door de betrokken zorgverzekeraar. Zij zijn daarna door de verzekeraar op de hoogte gehouden van ontwikkelingen.
Mocht het zo zijn dat het tekort aan personeel ten grondslag ligt aan deze sluiting, deelt u dan de mening dat goed werkgeverschap kan zorgen voor voldoende personeel voor verzorging van deze doelgroep, zeker gezien het feit dat er meer GGZ-professionals zijn dan jaren geleden? En deelt u de mening dat de juiste inzet van zzp’ers behulpzaam kan zijn om de zorg op sommige momenten en in een aantal specialisaties vorm te geven?
De personeelskrapte in de zorg is een urgent probleem. De zorg moet aantrekkelijk zijn om in te werken, zodat zorgverleners in de sector blijven werken en ook jonge mensen blijven kiezen voor de zorg. Goed werkgeverschap speelt daar een belangrijke rol in. Maar daarmee zijn we er nog niet. Ook het terugdringen van de zorgvraag, inzet van innovaties en het terugdringen van administratieve lasten zijn hard nodig. Daar wil ik me voor in zetten. Hoe dat concreet vorm gaat krijgen, wordt op dit moment verder uitgewerkt in het Regeerprogramma. Wat de inzet van zzp’ers betreft: indien de inzet van zzp’ers gebeurt conform wet- en regelgeving en rekening houdend met een goede balans tussen vast en flexibel personeel, deel ik de mening dat de juiste inzet van zzp’ers behulpzaam kan zijn om de zorg op sommige momenten en in een aantal specialisaties vorm te geven.
Deelt u de mening dat juist de kwetsbare groep patiënten in de geestelijke gezondheidszorg behoefte heeft aan goede zorg op de juiste plaats en bent u het er dan mee eens dat juist voor deze groep gekeken moet worden naar voldoende en juiste plaatsen om zorg te verlenen?
Ja, daar werken we aan in het kader van de cruciale ggz.
Bent u bereid om met de NZa, zorgverzekeraars en GGz Breburg in overleg te gaan over deze sluiting?
Ik zal de concentratie van de HIC-bedden in Tilburg bespreken in het bestuurlijk overleg met onder andere de Nederlandse ggz en Zorgverzekeraars Nederland, zodat we van deze casus kunnen leren. Medewerkers van mijn ministerie hebben in dat kader ook met GGz Breburg en CZ, de grootste zorgverzekeraar in de regio, gesproken.
Het bericht ‘Wat nou smaakjesverbod? Nepsigaret met menthol en fruit op de markt dankzij ‘truc’ van tabakgigant’ |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Karremans |
|
Bent u op de hoogte van de introductie van de nicotinehoudende sticks van Philip Morris op de Nederlandse markt onder de naam Levia? Wat is uw reactie hierop?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het splitsen van productonderdelen en het vervangen van tabak door cellulose, zoals toegepast bij Levia, een juridisch grijs gebied is dat het smaakjesverbod omzeilt? Zo ja, welke maatregelen overweegt u om deze maas in de wet te dichten? Bent u bereid om wetgeving aan te passen zodat ook producten als Levia onder het smaakjesverbod gaan vallen?
De Levia-sticks zijn aan te merken als een nicotineproduct zonder tabak. Het wetsvoorstel houdende regeling van nicotineproducten zonder tabak en nicotineapparaten3 dat deze nicotineproducten onder het toepassingsbereik van de Tabaks- en rookwarenwet brengt, is aangenomen door de Tweede Kamer en is nu in behandeling bij de Eerste Kamer. Met dit wetsvoorstel wordt een groot aantal regels op deze nieuwe sticks van toepassing dat ook geldt voor tabaksproducten en elektronische dampwaar. Dit gaat bijvoorbeeld om het reclameverbod, de leeftijdsgrens en het verbod op de verkoop in bepaalde verkooppunten, zoals in supermarkten en via internet. Daarnaast is een besluit in voorbereiding dat het mogelijk maakt om ook de ingrediënten van nicotineproducten zonder tabak te reguleren. Hierdoor wordt het mogelijk om een smaakverbod voor de sticks in te voeren.
Kunt u aangeven, gezien het feit dat Levia geen tabak is, maar wel nicotinehoudend, welke wet- en regelgeving zoals accijnzen en belastingregels Philip Morris omzeilt die van toepassing zijn op zijn tabaksproducten?
Binnen de EU is een aantal belastingen geharmoniseerd, waaronder de accijns op tabaksproducten. De basis hiervoor is te vinden in de Richtlijn tabaksaccijns. Voor elk nieuw (tabaks-) of nicotineproduct moet bepaald worden of het kan worden aangemerkt als accijnsproduct en als zodanig kan worden belast met accijns. In 2025 wordt een voorstel tot herziening van de richtlijn tabaksaccijns verwacht. Nieuwe nicotineproducten zullen in dit voorstel naar verwachting een eigen categorie en tarief krijgen. Wanneer de herziening van de richtlijn gepubliceerd wordt, verwacht ik meer duidelijkheid over hoe dit soort producten zullen worden belast.
Deelt u de conclusie dat Levia een innovatie is die Philip Morris gebruikt met als doel tabakswetgeving te omzeilen, gezien het feit dat deze innovatie wel nicotine bevat maar door het ontbreken van tabak niet onder de tabakswetgeving valt? Bent u bereid, constaterende dat Philip Morris met deze methode handelt in strijd met de bedoeling van de wet, wet- en regelgeving aan te passen, zodat wet en de bedoeling van de wet weer in overeenstemming zijn?
De precieze motieven van de tabaksindustrie ken ik niet, maar ik ben het met u eens dat de genoemde sticks een manier lijken te zijn om bestaande wet- en regelgeving voor normale tabaksproducten te omzeilen. Gelukkig ligt het wetsvoorstel houdende regeling van nicotineproducten zonder tabak en nicotineapparaten voor in de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat de belangrijkste regels die voor tabaksproducten en elektronische dampwaar gelden, ook op deze sticks van toepassing zullen worden.
Bent u zich ervan bewust dat grote tabaksbedrijven zoals Philip Morris, door de beperkingen van de huidige wetgeving, steeds opnieuw hun gang kunnen gaan met het introduceren van nieuwe verslavende producten zoals Levia? Welke stappen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat dergelijke innovaties door de tabaksindustrie niet langer buiten de bestaande regelgeving vallen?
De tabaksindustrie blijft nieuwe tabaksproducten en nicotineproducten zonder tabak introduceren die als alternatief voor traditionele tabaksproducten kunnen worden gebruikt en als minder schadelijk product worden aangeprezen. De industrie lijkt zich daarbij te richten op producten waarvoor minder strenge regels gelden, zodat ze zo aantrekkelijk mogelijk gemaakt kunnen worden, met name voor jongeren. Op deze manier komen jongeren makkelijker in aanraking met nicotine. Mijn beleid is erop gericht de regels van deze nieuwe producten gelijk te trekken met de regels voor tabak. Het genoemde wetsvoorstel draagt daar in belangrijke mate aan bij, omdat het alle producten waar nicotine in zit onder de reikwijdte van de wet brengt. Hierdoor wordt het moeilijker voor de industrie om producten te introduren die niet wettelijk gereguleerd zijn en deze populair te maken onder jongeren.
Kunt u bevestigen dat Levia onder de wet «Regeling van nicotineproducten zonder tabak en nicotineapparaten» valt die op 21 mei 2024 is aangenomen door de Tweede Kamer en nu bij de Eerste Kamer ligt?
Ja.
Hoe schat u het gezondheidsrisico in van het gebruik van nicotinehoudende producten zonder tabak, zoals de Levia sticks, in vergelijking met traditionele tabaksproducten? Laat u onderzoeken welke schadelijke stoffen Levia bevat? Laat u onderzoeken van welk soort plant de cellulose in Levia afkomstig is?
Levia-sticks zijn zonder twijfel schadelijk voor de gezondheid. Hoe schadelijk precies moet nog worden bepaald. Ik heb het RIVM de opdracht gegeven een risicobeoordeling voor deze nieuwe producten uit te voeren. Deze risicobeoordeling zal inzicht geven in de schadelijkheid van deze sticks, de aanwezigheid van schadelijke stoffen en het gebruik van ingrediënten zoals kruiden en nicotine.
Overweegt u een algeheel verbod op nicotineproducten om de volksgezondheid te beschermen en verslaving te voorkomen, met name onder jongeren, zoals voorgesteld door het onlangs gepresenteerde burgerinitiatief?
Het wetsvoorstel houdende regeling van nicotineproducten zonder tabak en nicotineapparaten stelt een totaalverbod op nicotineproducten zonder tabak voor oraal gebruik (zoals nicotinezakjes) in, en reguleert alle overige nicotineproducten zonder tabak. Dit is naar analogie van de bestaande wetgeving waarin een verbod geldt om tabak voor oraal gebruik (snus) in de handel te brengen en het in de handel brengen van andere tabaksproducten en aanverwante producten, waaronder elektronische dampwaar, wordt gereguleerd. Ik blijf kijken naar mogelijkheden om te voorkomen dat nieuwe producten populair worden gemaakt. Dit kan door een reclameverbod, een leeftijdsgrens en producteisen zoals nu in het genoemde wetsvoorstel worden voorgesteld voor de nicotineproducten die niet oraal worden gebruikt. Een verbod zou overwogen kunnen worden, maar op dit moment is er nog te weinig kennis over de betreffende producten om een dergelijk verbod te kunnen rechtvaardigen.
Kunt u deze vragen voor 1 september 2024 beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt vanwege de benodigde afstemming voor de totstandkoming van deze antwoorden.
Het rapport ‘Nederlandse jongeren weten te weinig over risico’s vapen’ |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met de bevindingen van het recente onderzoek van UNICEF Nederland over de beperkte kennis van jongeren met betrekking tot de risico’s van vapen en hun roep om een algeheel verbod op vapes?1
Ja.
Welke concrete voorlichtings- en preventieprogramma’s worden momenteel ontwikkeld of uitgebreid om jongeren beter te informeren over de gezondheidsrisico’s van vapen en andere vormen van middelengebruik?
Er gebeurt al het nodige, maar meer actie is van belang. Zo ondersteun ik de integrale aanpak Helder op School van het Trimbos-Instituut. Onderdelen van deze aanpak zijn het opstellen van beleid en regelgeving, het signaleren en begeleiden van middelengebruik, het stimuleren van ouderparticipatie en het organiseren van lessen. Daarnaast zijn diverse campagnes over de gevaren van de e-sigaret van Artsen Slaan Alarm ondersteund. Op dit moment ben ik mij aan het beraden op de verdere stappen die ik wil zetten om het e-sigaretgebruik terug te dringen. Voorlichting is hier een belangrijk onderdeel van. Op dit moment onderzoek ik de mogelijkheden en invalshoeken voor publiekscommunicatie over het gebruik van e-sigaretten gericht op jongeren. Ik zal u zo snel mogelijk informeren over de precieze inzet die ik hiertoe zal doen.
Gezien het feit dat jongeren onvoldoende op de hoogte zijn van de specifieke gezondheidsrisico's van vapen, zoals DNA-schade met kanker als risico en de verstoring van hersenontwikkeling, welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat deze cruciale informatie hen beter en zo spoedig mogelijk bereikt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u inspelen op het gegeven dat 82 procent van de Nederlandse jongeren voor een algeheel verbod op vapen is, zoals blijkt uit het onderzoek?
Net als de jongeren uit het onderzoek ben ik zeer bezorgd over de toename van de e-sigaret. Ik wil dit dan ook tegengaan. Ik ben mij aan het beraden op verdere stappen die ik hiertoe wil zetten en zal uw Kamer zo snel mogelijk hierover informeren.
Kunt u de huidige stand van zaken toelichten met betrekking tot de uitvoering van de motie-Daniëlle Jansen/Krul voor een algeheel verbod op wegwerpvapes?2 Welke concrete stappen zijn al genomen en welke stappen worden in de nabije toekomst verwacht?
Op dit moment beraad ik mij hoe ik uitvoering zal geven aan de motie. Onderdeel van deze uitwerking zijn onder andere de juridische haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van de motie. Deze uitvoerbaarheid valt of staat bij de beschikbaarheid van voldoende handhavingscapaciteit en de benodigde financiële middelen daarvoor. Ook laat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat op dit moment een onderzoek uitvoeren naar de mogelijkheden om vapes die voorkomen in zwerfafval te reduceren. Dit onderzoek zal eveneens worden betrokken bij de uitwerking van de motie.
Wat is uw reactie op het gegeven dat 80 procent van de jongeren voor een verbod op sigaretten is? Welke stappen overweegt u in dit verband?
Het is bemoedigend dat zo veel jongeren in deze peiling van mening zijn dat er geen plek is voor sigaretten in onze maatschappij. Het roken van sigaretten veroorzaakt veel leed en heeft de samenleving niets positiefs te bieden. De realiteit is echter dat veel mensen verslaafd zijn aan roken en dat het van de ene op de andere dag verbieden van sigaretten niet betekent dat er niet meer gerookt wordt. Het is daarom van belang roken terug te dringen met een pakket van samenhangende maatregelen zoals recent het verbieden van de verkoop in supermarkten en daarmee ook de vraag naar sigaretten te laten afnemen. Verder is een verbod juridisch niet mogelijk omdat op Europees niveau is afgesproken dat sigaretten legale producten zijn. Ik zal mij blijven inzetten om roken en ook vapen verder terug te dringen en daarbij zal ik voortbouwen op de eerder genomen maatregelen.
Hoe interpreteert u de duidelijke roep van jongeren om strengere regulering en beperking van middelengebruik door de overheid? Welke beleidsmaatregelen overweegt u naar aanleiding van deze uitkomst?
Ik vind het goed dat zo veel jongeren in deze peiling van mening zijn dat middelengebruik streng moet worden aangepakt. Daarom is het goed dat er de afgelopen jaren bijvoorbeeld op het gebied van roken en vapen veel maatregelen zijn genomen. Denk daarbij aan het recente verbod op verkoop in supermarkten, het smaakjesverbod voor e-sigaretten of de uitgebreide rookverboden die gelden op bepaalde openbare plekken. Zoals eerder aangegeven zal ik me inzetten om het middelengebruik verder terug te dringen, en daarbij voortbouwen op eerder genomen maatregelen.
Kunt u uiteenzetten welke nationale en internationale obstakels de invoering van een verbod op (wegwerp)vapes belemmeren? Daarnaast, welke internationale samenwerkingen of overlegmomenten staan op korte termijn gepland om tot een gecoördineerde aanpak te komen?
Een nationaal verbod op de e-sigaret is niet mogelijk, omdat op Europees niveau in de Tabaksproductenrichtlijn is afgesproken dat de e-sigaretten legale consumentenproducten zijn. Een algeheel verbod is alleen mogelijk wanneer er een Europees verbod in de Tabaksproductenrichtlijn wordt ingevoerd. Het is zeer onwaarschijnlijk dat zo’n Europees verbod er op korte termijn gaat komen. Dit komt doordat verschillende lidstaten in Europa verschillend naar de e-sigaret kijken.
Het is daarnaast geen uitgemaakte zaak of een verbod op wegwerpvapes onder de Tabaksproductenrichtlijn is toegestaan. Elke lidstaat is toegestaan een bepaalde categorie tabaksproducten of aanverwante producten, waaronder e-sigaretten, te verbieden op grond van een specifieke situatie op het gebied van volksgezondheid in de lidstaat. Aangetoond zal moeten worden dat de situatie in Nederland dermate afwijkt van de situatie in andere lidstaten zodat een verbod op wegwerpvapes gerechtvaardigd is.
Nederland voert op verschillende plekken internationaal overleg over tabak en e-sigaretten. Dit gebeurt onder andere op Europees niveau, recent bij de Gezondheidsraad of bij de relevante werkgroepen met experts uit de lidstaten die plaatsvinden. Maar ook op multilateraal niveau bij de Conference of the Parties van het WHO-Kaderverdrag inzake Tabaksontmoediging en de Meeting of the Parties van het Protocol tot uitbanning van illegale handel in tabaksproducten.
Voelt u de urgentie om de doelstelling van een Rookvrije Generatie vóór 2040 te realiseren? Zo ja, welke maatregelen overweegt u om dit proces te versnellen?
Het beschermen van de gezondheid van jongeren is van het grootste belang en rookvrij kunnen opgroeien is een belangrijk onderdeel daarvan. De rijksoverheid heeft zich verbonden aan de ambitie om een rookvrije generatie in 2040 te realiseren. Ik zal mij daar ook voor inzetten en daarbij zal ik voortbouwen op de eerder genomen maatregelen.
Wanneer start u ─ door deze duidelijke oproep van jongeren om strengere regulering ─ met structurele accijnsverhoging zodat minder mensen beginnen met roken en er meer mensen stoppen met roken? En wat is uw plan van aanpak?
Ik ben het met de jongeren eens dat accijnsverhogingen belangrijk zijn om het roken terug te dringen. De accijnzen op sigaretten en shag zijn dan ook zeer recent, namelijk in april van dit jaar, fors verhoogd. Op dit moment heeft het kabinet nog geen plannen om een structurele accijnsverhoging in te voeren. Daarom kan ik hiertoe ook geen plan van aanpak met u delen.
Bent u voornemens om ─ door deze duidelijk oproep van jongeren om strengere regulering ─ het verbod op de verkoop van sigaretten in gemakswinkels eerder in te voeren, van 2032 naar 2028? Wanneer voert u een vergunningsstelsel in waarmee gemeenten het aantal tabaksverkooppunten kunnen beperken? Zo ja, wat is uw plan van aanpak? Zo nee, waarom niet?
Nadat de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten sinds 1 juli 2024 niet meer is toegestaan in supermarkten, zal vanaf 2030 de verkoop van deze producten verboden zijn in tankstations en andere verkooppunten, waardoor de verkoop voorbehouden is aan gemakszaken en speciaalzaken. In 2032 zal de verkoop voorbehouden zijn aan speciaalzaken en zullen er naar verwachting van een onderzoek van SEO Economisch Onderzoek ca. 1.500 verkooppunten overblijven.3 Dit is een grote daling ten opzichte van 2021, toen het aantal verkooppunten nog ca. 9.700 bedroeg.4 Dit langjarige beleid om het aantal verkooppunten te verminderen zorgt naar schatting voor een extra vermindering van 120.000 rokers, maar kan voor sommige ondernemers ook ongemak opleveren. Daarom hecht ik eraan duidelijkheid te bieden aan ondernemers over de aanstaande regels en vast te houden aan de overgangstermijn die in 2022 is gecommuniceerd, zodat ondernemers voldoende tijd hebben om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe realiteit.
Over het vergunningstelsel heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd in zijn brief van oktober vorig jaar. In deze brief meldde hij dat de inschatting is dat het aantal verkooppunten in 2032, als gevolg van de hierboven beschreven maatregelen, ook zonder aanvullende maatregelen als een vergunningsstelsel aanzienlijk afgenomen zal zijn. Gezien de grote administratieve belasting, de lange duur van het benodigde wetstraject en de verwachte voortgang die we de komende jaren al boeken op het terrein van het verminderen van verkooppunten ben ik niet voornemens een vergunningstelsel in te voeren.
Kunt u deze vragen voor 1 september 2024 beantwoorden?
Ja.
De Netflixserie ‘The man with a 1000 kids’ |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met de Netflixserie «The man with a 1000 kids », en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met de Netflixserie «The man with a 1.000 kids ». Ik was al bekend met de hoofdpersoon van deze serie, zijn gedrag druist in tegen de manier waarop we in Nederland naar kunstmatige bevruchting met donorsperma kijken.
Deelt u de mening dat massadonatie vanuit één donor onwenselijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het onwenselijk – en verwerpelijk – wanneer een donor grote aantallen kinderen verwekt. Daarom zal met de wijziging van de Wet Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (Wdkb) die per 1 januari 2025 in werking treedt, worden geborgd dat het niet mogelijk is via een Nederlandse kliniek bij meer dan 12 vrouwen kinderen te verwekken met het sperma van één donor.2 De Stichting (straks: het College) donorgegevens kunstmatige bevruchting kan door middel van registratie toezicht houden op het maximale aantal vrouwen dat behandeld wordt met de zaadcellen van één donor.
Bent u van mening dat een register voor privédonoren dat gekoppeld is aan het register van Nederlandse klinieken gewenst is? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u hierin ondernemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik denk dat een register voor privédonoren niet gewenst is omdat een dergelijk register het probleem van massadonatie niet oplost. Registratie van spermadonoren die in de privésfeer doneren heeft weinig zin als de donor vervolgens zijn diensten anoniem aanbiedt op bijvoorbeeld het internet of in het buitenland en er wensouders zijn die van die diensten gebruik blijven maken. Een register kan verwachtingen scheppen die niet kunnen worden waargemaakt. Het is praktisch gezien niet mogelijk ervoor te zorgen dat donoren zich bij spermadonatie buiten de klinieken om conformeren aan de in Nederland geldende richtlijnen. Het valt niet te controleren of te handhaven wat mensen in de privésfeer doen. Mensen die gebruik maken van een privédonor, omdat ze iemand in hun directe omgeving kennen die bereid is te doneren, hebben een
eigen verantwoordelijkheid om goede afspraken te maken met de donor en om deze afspraken vast te leggen in een donorcontract. Op het LIDC kunnen wensouders en donoren informatie vinden over het donorcontract.3
Bent u van plan om het gebruik van internationale spermabanken verder te gaan reguleren naast wat er momenteel al gebeurt? Zo ja, kunt u verder toelichten wat de stand van zaken is en welke mogelijke plannen er zijn voor verdere regulering? Zo nee, waarom niet?
Klinieken en spermabanken in Nederland die gebruik maken van een buitenlandse donor via een buitenlandse spermabank dienen zich aan de Nederlandse wetgeving te houden. Dat betekent dus dat zij zich moeten houden aan het hiervoor genoemde maximumaantal verwekkingen per donor, zoals dat per
1 januari 2025 op grond van de Wdkb zal gelden. Hiermee wordt voorkomen dat een donor via een Nederlandse kliniek bij meer dan 12 vrouwen kinderen verwekt. Op grond van de nieuwe Verordening lichaamsmateriaal4 is een buitenlandse spermabank die zaadcellen wil leveren aan klinieken in Nederland gehouden aan deze limiet. Dit is mede door inbreng van Nederland in de verordening opgenomen.
Ik zal bezien of via andere wetgeving (zoals de Wet zeggenschap lichaamsmateriaal) nog aanvullende maatregelen kunnen worden getroffen om massadonatie tegen te gaan. Echter zal massadonatie in internationaal verband niet via Nederlandse wetgeving kunnen worden voorkomen.
In Nederland kunnen de medische beroepsgroepen inhoudelijk de kwaliteit van hun zorgverlening nader vaststellen via richtlijnen en standaarden. Beroepsgroepen spannen zich ook in om massadonatie te voorkomen, zo heb ik begrepen dat Nederlandse klinieken geregeld contact hebben met verschillende internationale spermabanken. Eén van de gespreksonderwerpen is het instellen van een maximum aantal kinderen per donor, ook wel «pregnancy slots» genoemd, en de mogelijkheden om deze internationaal ook te verlagen. Ik juich dit initiatief vanuit de klinieken toe.
Wat gaat u doen om de wensouders zo goed mogelijk van informatie te voorzien over de risico’s en de mogelijke gevolgen voor donorkinderen op dit moment? Komt er nog extra aanvullende informatie op het Landelijk informatiepunt donorconceptie (LIDC) naar aanleiding van de Netflix-serie?
Ik zie het als een taak van de overheid wensouders te voorzien van betrouwbare informatie ten aanzien van donorconceptie en de verschillende keuzemogelijkheden en risico’s op dat terrein. Deze informatie stel ik beschikbaar via Het Landelijk informatiepunt donorconceptie (LIDC) en Fiom. Het LIDC heeft op 26 juni 2024 een bericht gedeeld op hun website5 waarin het aandacht besteedt aan de Netflix-serie. Het LIDC geeft aanvullende informatie over massadonatie en gaat in op wat dit betekent voor de ouders en het donorkind. Hierin worden ouders ook gewezen op de risico’s en wordt aangeraden om een behandeling te ondergaan via een fertiliteitskliniek. Fiom ontvangt van het Ministerie van VWS een instellingssubsidie als expertisecentrum op het gebied van onder meer afstammingsvraagstukken. Zowel donorkinderen, (wens)ouders en donoren kunnen bij Fiom terecht met vragen op dit terrein. In overleg met Fiom heeft Fiom op hun website ook aandacht besteed aan de Netflix-serie en massadonatie.6
Erkent u dat er voor donorkinderen kans op consanguïne oftewel bloedverwantschappelijke relaties kunnen ontstaan? Ziet u ook dat bloedverwantschap tussen ouders (consanguïniteit) één van de risicofactoren is die de kans op aangeboren aandoeningen verhogen met name als het gaat over autosomaal recessieve aandoeningen? Gaat u het RIVM vragen om de informatie in hun rapport «Kinderwens van consanguïne ouders: risico’s en erfelijkheidsvoorlichting»2 van een update te voorzien of nader onderzoek te doen? Is dit rapport uit 2007 wat u betreft nog actueel? Kunt u het antwoord toelichten?
De kans op een consanguïne relatie bij donorkinderen is klein, zelfs bij massadonatie in de internationale context. In de algemene populatie loopt 0,8–1% van de ouderparen het risico op een kind met een autosomaal-recessieve aandoening. Het belangrijkste argument om een limiet te stellen aan het aantal vrouwen dat behandeld mag worden met gebruik van sperma van één donor
is dat uit onderzoeken blijkt dat het onderhouden van nieuwe relaties na «matching» complex kan zijn voor alle betrokkenen.8 Met de gewijzigde Wdkb, zal het in principe niet meer mogelijk zijn dat een donor via Nederlandse klinieken bij meer dan 12 vrouwen kinderen verwekt, dit aantal is onder andere gebaseerd op wetenschappelijke studies.9
Bovendien wordt het risico op het doorgeven van erfelijke aandoeningen, al dan niet door consanguiniteit, geminimaliseerd door het gebruik van niet-anonieme donoren en de norm dat ouders hun kinderen inlichten over hun donorschap. Commerciële DNA-tests en online donorgroepen maken het eenvoudiger om familieleden te vinden. Ook zal de Wdkb regelen dat klinisch genetici direct contact kunnen opnemen met at-risk familieleden volgens de richtlijn van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) ingeval van een genetische aandoening bij een donor (of het donorkind). Ook kunnen donorkinderen straks eenvoudiger bekend worden met hun halfbroers en halfzusters hetgeen het risico op consanguïne relaties minimaliseert.
Het rapport «Kinderwens van consanguïne ouders» van het RIVM uit 2007 hoeft mijns inziens niet geactualiseerd te worden. Sinds 2020 bestaat er een richtlijn over preconceptie dragerschap bij hoogrisicogroepen (waaronder consanguiniteit), die gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek en zich richt op de beste zorg voor mensen met een verhoogd risico op ernstige autosomaal recessieve erfelijke aandoeningen.10
Welke extra maatregelen, met de kennis van nu worden er genomen zodat partijen in de vruchtbaarheidsmarkt geen misbruik kunnen maken van de kwetsbaarheid van wensouders?
Nederlandse wensouders zijn kwetsbaar wanneer zij gebruikmaken van donoren die zich aanbieden op het internet of in het buitenland. Daarom adviseer ik hen te kiezen voor een fertiliteitsbehandeling in Nederland. Voorafgaand aan zo'n traject worden wensouders in Nederlandse klinieken goed voorgelicht, bijvoorbeeld over de risico's van een buitenlandse donor en het potentieel grote aantal nakomelingen wereldwijd. Informatie over donorconceptie is ook beschikbaar via de websites van het LIDC en Fiom.
Nederlandse klinieken moeten voldoen aan nationale wet- en regelgeving, en binnen deze context zijn er geen signalen van misbruik bij mij bekend. Toen bekend werd dat betreffende donor een massadonor is, zijn Nederlandse klinieken onmiddellijk gestopt met behandelingen waarbij hij betrokken was.
De medische beroepsgroepen, zoals de NVOG en KLEM, kunnen de kwaliteit van hun zorgverlening via richtlijnen en standaarden nader vaststellen. Deze beroepsgroepen hebben in het Landelijk standpunt spermadonatie11 vastgelegd dat klinieken een juridisch geldig samenwerkingscontract moeten hebben met buitenlandse spermabanken. Hierin worden afspraken gemaakt over onder andere «pregnancy slots» per donor.
Deelt u de mening dat het gewenst is dat het aantal jaarlijkse spermadonaties en inseminaties per donor beperkt moet blijven? Zo ja, waarom en deelt u ook de mening dat het contractueel verplichten dat donoren minstens één jaar voor tenminste 4x per maand moeten doneren en waaruit gemiddeld 14 rietjes voor inseminaties, dus jaarlijks 672 inseminaties (122*4*14) voortkomen te veel is? En zo ja, deelt u dan ook de mening dat dergelijke contractvoorwaarden, zoals die bij de spermabank ESB in Nederland (onderdeel van het Deense Cryos) gelden nu te ruim zijn? Zo nee, waarom deelt u de mening dat het aantal jaarlijkse spermadonaties en inseminaties per donor beperkt moet blijven niet?
Zoals ik eerder aangaf, vind ik massadonatie zeer onwenselijk en ben ik van mening dat de overheid hierin een verantwoordelijkheid heeft. Om massadonatie te voorkomen zal er met de inwerkingtreding van de gewijzigde Wdkb daarom bij behandelingen via de klinieken centraal toezicht worden gehouden op het maximaal aantal vrouwen bij wie de geslachtscellen van eenzelfde donor mogen worden gebruikt.
Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen het aantal donaties en het aantal inseminaties. Het aantal rietjes per donatie varieert aanzienlijk, veel rietjes worden pas na maanden of jaren gebruikt. Families willen vaak bij een volgende behandeling gebruik maken van de geslachtscellen van dezelfde donor, dus van iedere donor moeten er voldoende rietjes zijn. Bovendien zijn er meerdere rietjes nodig voor een zwangerschap want niet alle inseminaties slagen. Daarom is het niet mogelijk het aantal zwangerschappen te voorspellen op basis van de beschikbare rietjes. Spermabanken bewaren overtollig sperma voor genetische analyse op latere tijdstippen wanneer dat relevant is voor een donorkind.
Ik ben bij de European Sperm Bank (ESB) nagegaan wat er in hun contractvoorwaarden met donoren staat. De ESB geeft aan dat doneren vrijwillig is en de ESB een donor nooit kan verplichten om te doneren als hij dat niet wil. Voordat een donor daadwerkelijk start met donoren is er een periode van drie á vier maanden waarin hij wordt gescreend en wordt voorgelicht over wat het donoren inhoudt. Tijdens deze voorlichting komt er aan bod hoe vaak er van een donor wordt verwacht om te donoren om daadwerkelijk families te kunnen helpen, het aantal donaties varieert per donor van ongeveer 1x per week tot 1 keer per maand.12
Over welke mogelijkheden beschikt u op dit moment om voorwaarden te kunnen stellen aan contractuele verplichtingen tussen donoren en spermabanken? Acht u het wenselijk om striktere voorwaarden te kunnen gaan stellen aan dergelijke contracten en zo ja, hoe kunt u dit gaan bewerkstelligen? Zo nee, waarom vindt u dit niet wenselijk?
Ik zie momenteel geen aanleiding om striktere voorwaarden te stellen aan de contracten die donoren sluiten met spermabanken. Klinieken vragen in het kennismakingsgesprek aan donoren of ze ook elders hebben gedoneerd of doneren. Het is voor de klinieken niet te controleren of een donor ook in de privésfeer actief is, daarom maken klinieken hier geen afspraken over, maar doen zij een beroep op de eerlijkheid van donoren. Als er een vermoeden is dat de donor ook actief is in de privésfeer wordt deze donor niet geaccepteerd. Massadonatie kan echter voorkomen als de donor liegt of als er sprake is van een buitenlandse donor van wie de zaadcellen ook naar andere landen worden gedistribueerd.
Hoe wordt het aantal kinderen geboren na donatie van één donor bijgehouden in Nederland en internationaal? Wie heeft de verantwoordelijkheid als het maximumaantal kinderen is bereikt om hierover te communiceren in Nederland en internationaal? Welke partij is verantwoordelijk om bij het bereiken van die grens het overig donormateriaal te laten vernietigen? Is dit wettelijk geregeld? Welke acties kunnen we van u hierop verwachten?
Het aantal zwangerschappen na een fertiliteitsbehandeling in Nederland wordt bijgehouden. Nederlandse fertiliteitsklinieken dienen de (persoonsidentificerende) gegevens van donoren van ei- en zaadcellen te registreren bij de Sdkb op basis van de Wdkb. De Skdb heeft de verantwoordelijkheid voor het bijhouden van het register. Dit geldt ook wanneer bij een behandeling gebruik gemaakt wordt van buitenlandse donoren. Er is geen internationaal register voor de donatie van ei -en zaadcellen. Als een Nederlandse man zijn sperma doneert via de donatie-hub van de European Sperm Bank (ESB) in Amsterdam en dit sperma wordt gebruikt door een Nederlandse fertiliteitskliniek wordt deze behandeling geregistreerd. Als een Nederlandse kliniek gebruik maakt van ei-of zaadcellen van een donor uit het buitenland wordt de behandeling ook geregistreerd. Behandelingen die worden uitgevoerd door klinieken in het buitenland worden niet geregistreerd en ik heb dan ook geen zicht op deze aantallen.
Met de wetswijziging van de Wdkb, die per 1 januari 2025 in werking treedt, wordt geborgd dat in Nederland de zaadcellen van één donor bij niet meer dan 12 vrouwen mogen worden gebruikt. Indien geslachtscellen niet langer voor fertiliteitsdoeleinden mogen worden gebruikt en niet voor andere doeleinden ter beschikking zijn gesteld, volgt reeds uit de Embryowet dat de geslachtscellen moeten worden vernietigd.
Deelt u de mening dat meer variëteit aan donoren en dus meer donoren nodig zijn? Hoe kijkt u aan tegen de vragen die de GroenLinks-PvdA-fractie stelde over de Stand van zaken aangenomen moties naar aanleiding van de mondeling (plenaire) behandeling wijziging Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting van 12 april 2023, aangezien de toenmalige demissionaire Minister bij enkele vragen aangaf dat die werden overgelaten aan een volgend kabinet? Hoe kijkt u aan tegen de mening van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG) die een wervingscampagne als mogelijke oplossing ziet voor het tekort aan donoren? Zou u de NVOG toch willen ondersteunen als zij besluiten een dusdanige campagne op te zetten, al is het maar vanwege de hoge mate van zorgvuldigheid die bij dit soort campagnes van belang is?
Het signaal dat er grotere variëteit aan donoren nodig is, is mij niet bekend. Het tekort aan geslachtsceldonoren en dan voornamelijk eiceldonoren is mij wel bekend.
Omdat het doneren van lichaamsmateriaal, en men name ook geslachtscellen, een persoonlijke keuze is, ben ik terughoudend om vanuit de overheid een sturende rol te spelen op dit gebied. Uiteraard kan de NVOG een subsidieaanvraag indienen om een wervingscampagne op te zetten en als de NVOG, of een andere partij, dat doet, zal ik daar welwillend naar kijken. Hier kan ik verder niet op vooruit lopen, omdat de vraag of ik financiële middelen hiervoor wil inzetten, breder moet worden afgewogen, mede in het licht van de afspraken die gemaakt zijn in het hoofdlijnenakkoord met betrekking tot subsidies.
Hoe kijkt u aan tegen het voornemen van het vorige kabinet om een beperking op te nemen in de Zorgverzekeringswet, het basispakket, betreffende de mogelijkheid voor vergoeding van fertiliteitsbehandelingen in het buitenland als gebruik gemaakt wordt van anoniem gedoneerde eicellen of sperma? Kan de Kamer hierover voor 2025 geïnformeerd worden? Is het wat u betreft nog wel wenselijk en ethisch te verantwoorden als er gebruik gemaakt wordt van anoniem gedoneerde gameten?
Ik sluit mij aan bij het voornemen van het vorige kabinet wat betreft het opnemen van een beperking voor het vergoeden van fertiliteitsbehandelingen waar gebruik wordt gemaakt van anonieme gameten. Gezien het Nederlandse standpunt ten aanzien van anonieme gameetdonatie is het gewenst om de zorgkosten voor een fertiliteitsbehandeling waarbij gebruik gemaakt wordt van anonieme geslachtscellen niet te vergoeden, zoals geadviseerd door het Zorginstituut over eiceldonatie in 2023.13 Dit is het geval wanneer de behandeling in een land plaatsvindt waar het anoniem doneren van geslachtscellen wel is toegestaan of zelfs verplicht is.
Momenteel breng ik de mogelijkheden en juridische haalbaarheid van het opnemen van een dergelijke beperking in de Zorgverzekeringswet in kaart. Ik zal de Kamer hier in 2025 over informeren.
Het bericht ‘KNVB sloot sponsordeal met omstreden gokbedrijf dat onderdeel was van Chinese georganiseerde misdaad’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Struycken , Karremans |
|
Bent u bekend met het bericht «KNVB sloot sponsordeal met omstreden gokbedrijf dat onderdeel was van Chinese georganiseerde misdaad»?1
Ja.
Was het de maatschappelijke verantwoordelijkheid geweest van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) om te (laten) controleren met welke partij de bond in zee is gegaan en wat de herkomst van het geld is?
De KNVB gaat over zijn eigen sponsorcontracten. In het voetbal worden maatregelen genomen om geldstromen te achterhalen, zoals het zogenoemde «Know-Your-Owner»2 en het controleren van de bron van financiële stromen, mits daar aanleiding voor is.
De KNVB geeft aan due diligence onderzoek uitgevoerd te hebben naar de herkomst van de middelen. De uitkomst van de due diligence naar deze partij gaf voor de bond op dat moment geen aanleiding om niet met hen in zee te gaan, ook omdat deze partij al samenwerkte met gerenommeerde voetbalorganisaties als de Welshe voetbalbond, Borussia Dortmund, Napoli en Olympique Lyon.
Vindt u dat er voor sportbonden, als samenwerkingspartner van de Nederlandse overheid in het sportbeleid, een grotere maatschappelijke verantwoordelijkheid bestaat op dit vlak dan voor sportclubs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke standaarden dienen sportbonden zich met betrekking tot financiering van hun organisatie wat u betreft te houden?
In de mate van maatschappelijke verantwoordelijkheid is voor mij geen onderscheid. Sportbonden hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ik vind dat sportclubs die ook hebben, omdat zij direct in contact staan met sporters. In het geval van buitenlandse sponsorcontracten is het van belang om onderzoek te doen naar de herkomst van de middelen.
Welke juridische verantwoordelijkheid had de KNVB en de betrokken adviseurs en banken bij het sluiten van de overeenkomst in het kader van de Wwft en het wetboek van Strafrecht?
De KNVB is geen meldingsplichtige instelling vanuit de Wwft, en heeft dan dus ook geen juridische verantwoordelijkheid. Waar het gaat om betrokken banken en (financieel) adviseurs, indien zij gelden als Wwft-instelling, geldt dat zij onderzoek moeten doen naar hun klanten (in dit geval de KNVB) en ongebruikelijke transacties moeten melden bij de Financial Intelligence Unit.
In het recent gepubliceerde Europese anti-witwaspakket3 zijn onder meer voetbalclubs aangewezen als instellingen die aan anti-witwasregelgeving moeten voldoen. Samen met de Ministers van Financiën en Justitie en Veiligheid bestudeer ik deze voorstellen en bekijk hoe deze in Nederland geïmplementeerd moeten worden. Het pakket zal 10 juli 2027 in werking treden.
Op basis van de informatie uit het NRC-artikel kan ik niet vaststellen of er juridische verantwoordelijkheden voor de KNVB voortvloeien uit het Wetboek van Strafrecht. In algemene zin doe ik geen uitspraken over individuele casussen in relatie tot het Wetboek van Strafrecht.
Welke verantwoordelijkheid hebben sportbonden en sportclubs in het publiceren van sponsorovereenkomsten? Was de KNVB in overtreding door de gemaakte sponsorovereenkomst niet openbaar te maken?
Er is geen verplichting om sponsorovereenkomsten te publiceren. De KNVB was niet in overtreding door het niet openbaar maken van de sponsorovereenkomst.
Bent u bekend met het recente Amerikaanse onderzoek van Infoblox dat veel gokbedrijven, waaronder BOB Sports, die deals sloten met grote voetbalclubs en dus ook de KNVB, onderdeel uitmaken van hetzelfde netwerk als Yabo Sports, dat zich bezig houdt met illegaal gokken, witwassen en mensenhandel en illegale casino’s bemanden vanuit een soort werkkampen in Cambodja?2
Ja.
Is bij u bekend of er Nederlandse sportclubs zijn die deals hebben gesloten met een van de gokbedrijven uit het onderzoek?
Ajax is genoemd in het onderzoek en daarnaast heeft uw Kamer eerder vragen gesteld5 over een sponsordeal van Ajax en PSV. Daarbuiten is mij niet bekend of er andere sportclubs zijn die een deal hebben gesloten met een van de gokbedrijven uit het onderzoek.
Bent u bereid om Nederlandse sportclubs op de hoogte te brengen van de uitkomsten van dit onderzoek en te adviseren de bestaande sponsordeals met deze informatie tegen het licht te houden?
Ik heb NOC*NSF en KNVB geïnformeerd over dit onderzoek. Zij kunnen hun leden vragen om naar bestaande sponsordeals te kijken naar aanleiding van dit onderzoek.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de KNVB over zijn voornemen om niet met internationale partners in zee te gaan? Wat houdt dit voornemen precies in? Vindt u dat Nederlandse sportclubs hier een voorbeeld aan kunnen nemen, gezien de risico’s op het steunen van illegale praktijken zoals witwassen, illegaal gokken en mensenhandel?
Recent heeft de KNVB een internationaal partnership geweigerd op basis van een due diligence onderzoek. De KNVB heeft het due diligence onderzoek aangescherpt. Concreet houdt dit in dat alle internationale partnerships aan onderzoek onderworpen worden.
De KNVB werkt overigens nog steeds met internationale partners samen. Denk aan contracten met een partij als Nike.
Nederlandse sportclubs hebben vaak eigen checks and balances om potentiële partnerships te controleren. Het is altijd aan te bevelen om de herkomst van sponsorgelden na te gaan.