Criminele asielzoekers uit veilige landen. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat het Amsterdamse politiekorps in De Telegraaf aangeeft dat Amsterdam de afgelopen maanden in toenemende mate te kampen heeft met grootschalige criminaliteit door asielzoekers uit met name Marokko, Algerije, Libië en Tunesië?1
Ja.
Deelt u de absolute afschuw over het geschetste wangedrag door veiligelanders waar Amsterdamse agenten mee te kampen hebben, van scheldpartijen en bespugen tot aanranding van agentes aan toe?
Ik vind de geschetste situatie onaanvaardbaar en zet in op effectieve maatregelen ter voorkoming en aanpak van overlastgevend en crimineel gedrag. Hoewel het gaat om een in omvang beperkte groep asielzoekers, ondermijnt dit het draagvlak voor de asielopvang. De maatregelen die ik tref, zijn toegelicht in de beantwoording op vragen 9, 10 en 14.
Wat is uw reactie op het feit dat Amsterdamse agenten aangeven dat tot wel 80 procent van hun tijd in de binnenstad opgaat aan criminele en overlastgevende veiligelanders?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geregistreerde incidenten (van overlast tot criminaliteit) waren er in 2021 in totaal met betrekking tot (uitgeprocedeerde) asielzoekers uit veilige landen, ongeacht de vraag of zij dat jaar op enig moment in een COA-locatie verbleven?
In het incidentenoverzicht 2021, gepubliceerd door het WODC, wordt gerapporteerd over het aantal incidenten en misdrijven door vreemdelingen in COA opvang.2 Het aantal incidenten geregistreerd door het COA was in 2021 5.920, en was daarmee lager dan in 2019 en 2020. Er waren 3.895 unieke vreemdelingen betrokken bij deze incidenten. Van deze betrokkenen hadden 12% de Marokkaanse nationaliteit en 11% de Algerijnse nationaliteit. Marokko is een veilig land van herkomst, Algerije was tot halverwege 2021 een veilig land van herkomst.
In 2021 zijn er 3.990 verdenkingen van misdrijven geregistreerd van vreemdelingen in COA locaties. Het laagste aantal sinds 2017. In totaal waren er 1.795 unieke verdachten. In de top-15 nationaliteiten van 2021 kwamen 4 nationaliteiten voor die destijds hoorden bij een veilig land van herkomst:
Algerijnse
590
33%
Marokkaanse
425
24%
Tunesische
145
8%
Georgische
15
1%
Overige nationaliteiten
620
35%
Totaal
1.795
100%
Bron: Incidenten en misdrijven door COA-bewoners 2017–2021
Om hoeveel van dergelijke geregistreerde incidenten ging het gedurende de eerste helft van dit jaar?
Het WODC rapporteert niet over halfjaarlijkse periodes. Het WODC rapporteert in 2023 over geheel het jaar 2022.
Kunt u een inventarisatie maken (of op zijn minst een gegronde inschatting geven) van het aantal manuren dat de politie landelijk op jaarbasis kwijt is door incidenten met veiligelanders?
Deze is niet te geven. De politie registreert niet specifiek op veiligelanders. Dit heeft de politie immers niet nodig voor haar taakuitvoering.
Hoe vaak was in 2021 sprake van het toekennen van de projectcode VLIN (Vreemdeling In Nederland) in politiesystemen? En hoeveel keer was dit in de eerste helft van dit jaar het geval?
Onderstaande tabel bevat een overzicht met de aantallen geregistreerde incidenten waarbij de projectcode «VLIN» of «MOBA» is vermeld. Gezocht is op incidenten tussen 01-01-2021 en 30-06-2022. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat uit deze cijfers geen conclusies kunnen worden getrokken om de volgende redenen.
Aantal geregistreerde incidenten
2021
2022 (t/m juni)
VLIN
2.590
2.241
MOBA
2.423
1.412
Hoe vaak was in 2021 sprake van het toekennen van de projectcode MOBA (mobiel banditisme) in politiesystemen? En hoeveel keer was dit in de eerste helft van dit jaar het geval?
Zie antwoord vraag 7.
Snapt u dat Amsterdamse agenten zich ronduit verraden voelen door de politiek, zoals zij in het artikel aangeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, snapt u dat dit begrip niet bij woorden kan blijven, maar dat krachtige stappen nodig zijn?
Ik kan mij voorstellen dat het frustrerend is voor deze agenten wanneer zij hun politietaken goed hebben uitgevoerd en de overlastpleger hebben heengezonden, deze persoon elders in het land nieuwe delicten pleegt. Deze praktijk is zeer onwenselijk. Daarom heb ik naast de bestaande landelijke Top-X aanpak waarbij zicht op de omvang en aard van de zwaarste groep overlastgevende en/of criminele asielzoekers wordt gekregen, een Coördinator Nationale Aanpak Overlast aangesteld. Hij heeft de positie om te zorgen dat crimineel gedrag en overlast middels dossieropbouw en een strafrechtelijke, repressieve aanpak nog effectiever wordt aangepakt. Hij kan met kracht overlastproblematiek aanpakken met commitment van de strafrechtketen en de migratieketen. Hierdoor kunnen overlastgevers geïdentificeerd en aangepakt worden en wordt maximaal voorkomen dat zij uit beeld verdwijnen. Een plan van aanpak wordt momenteel verder uitgewerkt. Bij brief van 16 september 2022 heb ik uw Kamer hierover nader geïnformeerd.3
Deelt u de mening dat voor deze gigantische problematiek maar één oplossing is, namelijk eindelijk en massaal werk maken van het terugsturen van mensen die hier niet horen, te beginnen met uitgeprocedeerde veiligelanders? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief van 26 augustus 2022 wordt de inzet op terugkeer van overlastgevende asielzoekers zonder rechtmatig verblijf – als sluitstuk van de kabinetsaanpak van overlastgevers – geïntensiveerd. Bij terugkeer van diegenen die niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijven, is het uitgangspunt dat de vreemdeling zelfstandig en zo snel mogelijk Nederland verlaat. Als de vreemdeling evenwel niet bereid is mee te werken aan zijn vertrek, dan kan de DT&V waar mogelijk overgaan tot gedwongen vertrek. Een van de bepalende factoren bij gedwongen terugkeer is de bereidheid van herkomstlanden om hun eigen onderdanen terug te nemen. Ik blijf daarom in bilateraal verband doorlopend inzetten op verbetering van de terugkeersamenwerking met belangrijke landen van herkomst door het voeren en onderhouden van migratiedialogen en het aangaan van migratiepartnerschappen in den brede. Daarbij verschilt de aard, het niveau en de mate van samenwerking per land, en wordt maatwerk toegepast. Ook op Europees niveau worden gesprekken gevoerd met prioriteitslanden uit de focusregio’s voor migratie van de EU. Aangezien een belangrijk deel van de herkomstlanden nog steeds een negatieve testuitslag vereist voorafgaand aan terugkeer en meewerken aan deze test door veel vreemdelingen nog altijd wordt geweigerd, werk ik daarnaast aan een wetsvoorstel om het afnemen van coronatesten onder dwang mogelijk te maken.
Bent u bereid per direct aanvullende maatregelen te treffen tegen tegenwerkende herkomstlanden door onder andere landingsrechten in te trekken, ontwikkelingshulp stop te zetten, uitkeringsverdragen stop te zetten en visa in te trekken? Zo nee, wat moet er nog gebeuren voordat u wel bereid bent hiertoe over te gaan?
Voor een reactie op de in de vraag voorgestelde maatregelen verwijs ik naar de desbetreffende passages uit de brief van mijn voorganger van 20 december 2021 «reactie actieplan van het lid Eerdmans over veiligelanders». Ik sluit mij bij die passages aan.4
Waarom worden recidiverende criminele veiligelanders, die na iedere aanhouding vaak binnen een mum van tijd weer op straat staan, niet standaard in vreemdelingendetentie geplaatst met het oog op een toekomstige uitzetting? Bent u bereid hiertoe over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Vreemdelingenbewaring kan om verschillende redenen worden toegepast, onder meer om de vreemdeling beschikbaar te houden voor de asielprocedure, of – nadat een besluit op de asielaanvraag is genomen – met het oog op vertrek uit Nederland. Vreemdelingenbewaring is volgens vaste jurisprudentie van het EHRM en het EU HvJ het ultimum remedium binnen het bestuursrecht.5 Indien andere, minder dwingende middelen effectief kunnen worden ingezet, dienen die te worden toegepast. Ook van belang is dat vreemdelingenbewaring primair dient om de vreemdeling beschikbaar te houden voor de asielprocedure en daarna het vertrek, en niet een sanctie is voor het plegen van strafbare feiten of de preventie daarvan.6 Ik zie echter ook dat voor een deel van de asielaanvragen geldt dat het inwilligingspercentage zeer klein of zelfs verwaarloosbaar is, terwijl een groot deel van de vreemdelingen zich voor het einde van de asielprocedure aan het toezicht onttrekt. Zoals ik in mijn brief van juni 2022 aan uw Kamer dan ook heb laten weten bekijk ik momenteel hoe mogelijkheden voor vreemdelingenbewaring tijdens de asielprocedure breder kunnen worden benut.7 Daarbij zullen personen die overlast geven eerder in beeld komen aangezien hun dossiers bij de toezichthouders ook het eerst bekend zijn. Daarbij is de grootste uitdaging om, gegeven de andere prioriteiten in de vreemdelingenketen, voldoende capaciteit te vinden om de bewaringsmaatregel te nemen en het asielproces in gesloten setting af te handelen. Dit zal daarom incrementeel worden ingevoerd.
Voor het voortzetten van de bewaring na de asielprocedure is zicht op uitzetting een wettelijke voorwaarde. Hierbij speelt de medewerking van het land van herkomst aan terugkeer een belangrijke rol. Voor vreemdelingen uit landen waarvan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat zicht op uitzetting ontbreekt, is bewaring om die reden niet mogelijk. Maar zoals reeds genoemd in het antwoord op vraag 10, blijf ik mij doorlopend inzetten voor het verbeteren van de terugkeersamenwerking met belangrijke landen van herkomst.
Voor asielzoekers die een incident met grote impact veroorzaken is echter plaatsing in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) mogelijk. Hier verblijft een asielzoeker onder een sober regime en geldt een strikt gebiedsgebod. Plaatsing op de HTL kan gedurende ieder moment van de asielprocedure.
Deelt u de mening dat het, gelet op het kansloze karakter van hun asielaanvraag in combinatie met de zware oververtegenwoordiging in de criminaliteit, gerechtvaardigd is om asielzoekers uit veilige landen standaard in vreemdelingendetentie te plaatsen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier werk van maken?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 12, en zoals aangegeven in de Kamerbrief van 20 december 2021 kunnen asielzoekers niet zonder wettelijke grond in vreemdelingenbewaring worden gesteld en bekijk ik momenteel hoe de mogelijkheden voor vreemdelingenbewaring tijdens de asielprocedure breder kunnen worden benut.
Welke aanvullende maatregelen gaat u per direct treffen om criminaliteit en overlast door veiligelanders in te dammen?
De huidige mate van overlastgevend en crimineel gedrag is onaanvaardbaar en de aanpak van deze groep asielzoekers heeft mijn absolute prioriteit. In juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over aanvullende maatregelen die ik tref ten aanzien van de aanpak van overlastgevend gedrag door asielzoekers.8 Deze aanvullende maatregelen zetten in op o.a. het versoberd opvangen van asielzoekers met een kansarme asielaanvraag, nieuwe initiatieven ten aanzien van opvang en begeleiding binnen bestaande opvanglocaties, inzet op vreemdelingenbewaring en de aanpak overlast in het openbaar vervoer.
Daarbij heeft het Kabinet op 26 augustus jl. aangekondigd structureel € 15 miljoen vrij te maken voor de intensivering van deze aanpak door o.a. de aanstelling van een Coördinator Nationale Aanpak Overlast zoals aangegeven bij vraag 9.9 Daarnaast komen er opvanglocaties voor asielzoekers met een kansarme asielaanvraag, zoals asielzoekers uit veilige landen van herkomst. In deze bijzondere opvanglocatie geldt een sober regime en het vereiste dat betrokkenen steeds beschikbaar zijn voor de procedure op locatie met het doel om kansarme aanvragen versneld af te doen en de komst van kansarme asielzoekers te ontmoedigen. Er wordt momenteel gewerkt aan de uitwerking hiervan. Hiervoor is € 15 miljoen gereserveerd. Tot slot zal door de Dienst Terugkeer en Vertrek ook ingezet worden op versneld uitzetten van asielzoekers die overlast plegen. Ook hiervoor is € 15 miljoen gereserveerd, waarmee er in totaal dus 45 miljoen structureel beschikbaar komt voor de intensivering van de aanpak van overlast en crimineel gedrag door asielzoekers.
Bent u bereid alsnog werk te maken van de maatregelen uit het Actieplan Veiligelanders van JA21? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 20 december 2021 is mijn voorganger ingegaan op het Actieplan Veiligelanders van JA21. Ik sluit mij aan bij deze reactie.
Het aantal woningtoewijzingen aan statushouders |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat bedroeg het percentage woningtoewijzingen aan statushouders gedurende de eerste zes maanden van 2022? Kunt u dit per maand aangeven?
Ik beschik niet over het exacte aantal woningen dat in de eerste zes maanden van 2022 is toegewezen aan statushouders. Hieronder vindt u daarom een schatting, uitgesplitst per maand. Gerekend is met een huishoudgrootte van 2,2 personen, op basis van de gegevens van het COA over de huishoudsamenstelling van de in de eerste helft van 2022 gehuisveste statushouders. Daarnaast wordt op basis van schattingen van Aedes gerekend met ca. 150.000 vrijkomende sociale huurwoningen per jaar. Het aantal woningen dat per maand vrij komt fluctueert, maar omdat ik niet over dergelijke cijfers beschik is nu gerekend met 12.500 vrijkomende woningen per maand.
De schatting resulteert daarmee in een gemiddeld toewijzingspercentage van ruim 7% over de gehele eerste helft van 2022. Dit valt ruim binnen de gebruikelijke bandbreedte van 5–10%. Het percentage ligt vermoedelijk nog iets lager, aangezien een klein deel van de statushouders is uitgestroomd via de hotel- en accommodatieregeling (HAR). Deze statushouders tellen wel mee in de taakstellingscijfers van een gemeente, maar niet in het percentage woningtoewijzingen.
Realisatie taakstelling
Geschat aantal vrijgekomen woningen per maand
Geschat aantal woningen toegekend aan statushouders
Geschat percentage woningtoewijzingen aan statushouders
januari
1.529
12.500
700
5,6%
februari
1.652
12.500
750
6%
maart
2.277
12.500
1.000
8%
april
1.913
12.500
850
6,8%
mei
2.545
12.500
1.150
9,2%
juni
2.018
12.500
900
7,2%
Totaal tot 1 juli
11.934
75.000
5.400
7,2%
Wat was hierbij de gemiddelde huishoudensgrootte?
Op basis van de gegevens van het COA van daadwerkelijk gehuisveste statushouders in deze periode was de gemiddelde huishoudgrootte 2,2 personen.
Hoeveel woningen waren hiermee in totaal gemoeid?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1. De cijfers vindt u terug in de tabel. Het gaat naar schatting om circa 5.400 woningen.
Kunt u een overzicht verstrekken van het percentage woningtoewijzingen aan statushouders per gemeente gedurende deze periode? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over deze informatie op gemeenteniveau.
Wat bedraagt het percentage woningtoewijzingen aan statushouders gedurende de periode (zes weken) in het kader van de maatregel versnelde uitstroom van 7.500 statushouders?
Gemeenten kunnen ervoor kiezen om vergunninghouders te huisvesten in tussenvoorzieningen, nieuwe flexwoningen of in woningen uit de reguliere woningvoorraad. Gemeenten bepalen zelf hoe zij hier invulling aan geven. Welke keuze zij maken wordt niet centraal geregistreerd en ik kan dus ook niet zeggen wat het toewijzingspercentage is. Tussen 1 juli 2022 en 21 augustus 2022 zijn 4.020 uitplaatsingen gerealiseerd.
Hoeveel woningen zijn hiermee in totaal gemoeid?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5. Ik beschik niet over deze informatie.
Zijn er meer gemeenten zoals Utrecht die gedurende deze periode op noodgevallen na alle vrijkomende sociale huurwoningen aan statushouders toewijzen? Zo ja, welke gemeenten zijn dit?
Gemeenten hebben verschillende mogelijkheden om vergunninghouders te huisvesten. Dat kan bijvoorbeeld in zogeheten tussenvoorzieningen, in nieuw te realiseren flexwoningen of door tijdelijk meer mensen te plaatsen in de bestaande woningvoorraad. Voor zo ver mij bekend is Utrecht de enige gemeente die alle vrijkomende sociale huurwoningen gedurende een periode alleen aan statushouders toewijst.
Om verdringing zo veel mogelijk te voorkomen, zijn extra sociale huurwoninegn nodig. De snelste manier om dat te doen is het bouwen van meer flexwoningen. De komende tijd wil ik met verschillende gemeenten, regio’s en provincies realisatieovereenkomsten sluiten. Het kost echter tijd om de realisatie van flexwoningen naar het gewenste niveau te brengen, terwijl van belang is dat de huisvesting van vergunninghouders al op zeer korte termijn versnelt. Daarom zal het op korte termijn soms nodig zijn om te kiezen voor tijdelijk hogere toewijzingspercentages in de sociale voorraad. Met de bouw van grotere aantallen flexwoningen en het normaliseren van de taakstelling, zal het toewijzingspercentage weer zakken binnen normale parameters.
De toestroom van asielzoekers naar Nederland via EU-lidstaten |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u over de 13.460 eerste asielaanvragen die van januari tot en met juni 2022 in Nederland zijn gedaan, aangeven hoe de personen in kwestie naar Nederland zijn gekomen, uitgesplitst naar de belangrijkste categorieën (met de auto, met het vliegtuig etc)?
Zoals vermeld in de vraag hebben in de eerste helft van 2022 (januari t/m juni) 13.460 vreemdelingen een eerste asielaanvraag ingediend. Van hen hebben circa 720 vreemdelingen de asielaanvraag ingediend bij de grensdoorlaatposten bij de grote luchthavens in Nederland en minder dan 10 bij een zeehaven. Van de overige vreemdelingen is de wijze van vervoer niet geregistreerd.
Hoeveel eerste asielaanvragers zijn tot nu toe in 2022 over land in Nederland aangekomen?
Van de asielzoekers die hun aanvraag niet bij een grensdoorlaatpost bij een van de grote lucht- of zeehavens hebben ingediend zal het overgrote deel binnengekomen zijn via land, via een van de binnengrenzen. Aan de binnengrenzen worden echter in beginsel geen grenscontroles uitgevoerd. Het precieze aantal asielzoekers dat via land aankomt, is dan ook niet bekend.
Hoeveel eerste asielaanvragers zijn op enige andere wijze via een andere EU-lidstaat naar Nederland gereisd?
Zoals ook uiteengezet in de Staat van Migratie 20221, is de asielinstroom in Nederland veelal te herleiden tot secundaire migratie vanuit lidstaten van eerste aankomst via andere lidstaten naar Nederland. Het aantal migranten dat na een toegangsweigering asiel aanvraagt aan de Nederlandse buitengrenzen is zeer gering ten opzichte van het totaal aantal eerste asielaanvragen (zie ook het antwoord op vraag 1). Vanwege de geografische ligging van Nederland moet dit betekenen dat het merendeel van de eerste asielaanvragers via een andere EU-lidstaat naar Nederland reist.
Onderschrijft u dat deze personen zonder uitzondering door EU-lidstaten naar Nederland zijn gereisd en conform de Dublinverordening in beginsel dus allemaal teruggestuurd dienen te worden naar de eerste lidstaat van binnenkomst in de EU en/of de eerste lidstaat waar asiel is aangevraagd, tenzij zij expliciet onder de criteria vallen die Nederland tot verantwoordelijke lidstaat zou maken op grond van artikel 7, lid 1 en hoofdstuk III van de Dublinverordening? Zo nee, waarom niet?
Het klopt en ik onderschrijf dat het uitgangspunt van de EU-Dublinverordening is dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een in de EU ingediend asielverzoek berust bij de lidstaat waar de asielzoekers op illegale wijze de EU is ingereisd, tenzij een van de andere verantwoordelijkheidscriteria van toepassing is hetzij een overdracht aan die lidstaat in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM/artikel 4 van het EU-Handvest. In de praktijk is het echter vaak niet bekend via welke lidstaat de asielzoeker de EU onrechtmatig is ingereisd. Om dit te verbeteren is het kabinet o.a. pleitbezorger van de Screeningsverordening. Deze verordening moet ervoor zorgen dat de controle en registratie van migranten aan de buitengrenzen beter verloopt, en dat voor gescreende personen snel de juiste procedure in gang wordt gezet. In juni jl. heeft de Raad een Raadspositie bereikt over het voorstel, en de onderhandelingen met het Europees Parlement (EP) zouden kunnen starten zodra ook het EP een positie heeft ingenomen. Parellel aan het werken aan deze wetgeving, zet ik mij, samen met gelijkgezinde lidstaten, ook continu in op betere tenuitvoerlegging van de reeds gemaakte afspraken.
Van hoeveel van deze personen is expliciet komen vast te staan dat Nederland, op grond van deze criteria, verantwoordelijk is voor de asielprocedure?
Zoals ook uiteengezet in het antwoord op vraag 4, kunnen er veel verschillende redenen zijn waardoor Nederland verantwoordelijk wordt voor de inhoudelijke behandeling van de asielprocedure. Het is niet mogelijk de gegevens in de geautomatiseerde gegevenssystemen van migratieketen op te splitsen naar de reden waarom Nederland verantwoordelijk wordt voor de inhoudelijke behandeling van de asielprocedure.
Hoeveel van alle overige personen zijn tot nu toe teruggestuurd of aantoonbaar anderszins teruggekeerd?
Gelet op de doorlooptijden van asielaanvragen is het merendeel van de asielaanvragen die in de eerste helft van 2022 zijn ingediend en waar Nederland voor verantwoordelijk is, nog in behandeling, uitgezonderd de asielverzoeken die worden behandeld in spoor 2. Dit betreft echter een gering deel van de asielaanvragen (4% in 2021, zie Staat van Migratie 2022). Eventuele terugkeer naar het land van herkomst is bij de meeste eerste asielaanvragen die zijn ingediend in 2022 derhalve nog niet aan de orde.
Na afwijzing van een asielverzoek wordt het dossier van betrokkene overgedragen aan de DT&V. In de eerste helft van 2022 hebben bijna 1.800 vreemdelingen Nederland, met tussenkomst van de DT&V, aantoonbaar verlaten.
Waarom zijn alle overige personen (nog) niet teruggestuurd?
Het merendeel van de asielaanvragen die van januari tot en met juni 2022 zijn ingediend, is nog in behandeling. Eventuele terugkeer is derhalve nog niet aan de orde.
Op welke wijze monitort Nederland de wijze van binnenkomst?
Nederland voert aan de buitengrenzen grenscontrole uit conform Europese regelgeving. Dit betekent dat passagiers die de buitengrenzen overschrijden, onderworpen worden aan systematische grenscontroles om te controleren of zij voldoen aan de toegangsvoorwaarden. Daarbij wordt ook gebruik gemaakt van vooraf verkregen passagiersinformatie. Zowel derdelanders als EU-burgers ondergaan grenscontroles als zij de buitengrenzen passeren. Daarbij wordt in ieder geval gecontroleerd of zij in het bezit zijn van een reisdocument en geen gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Bij derdelanders wordt tevens een zogenoemde doel, duur en middelen controle uitgevoerd. Als een persoon niet aan de toegangsvoorwaarden voldoet en de toegang wordt geweigerd, heeft hij in beginsel de verplichting direct terug te keren naar het land van vertrek, het land van herkomst of een ander land waar hij toegang krijgt.
Op welke wijze wordt de aankomst van asielzoekers in Ter Apel gemonitord? Hoe vaak gaat dit om georganiseerde (bus)reizen, zoals in 2019 meermaals het geval was met Moldaviërs, en hoe wordt in dergelijke gevallen opgetreden?
De wijze van aankomst in Ter Apel wordt niet systematisch gemonitord. Mocht er evenwel sprake lijken van opvallende vervoerspatronen, dan wordt dit signaal gedeeld binnen de migratieketen en kan bijvoorbeeld worden overgegaan tot controles in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV), die onder andere worden uitgevoerd in de binnengrenszones.
Hoe verhoudt het aantal Dublinclaimanten dat zich in Nederland meldt zich (in absolute en relatieve zin) tot de aantallen in andere EU-lidstaten? Hoe verklaart u de, eventuele, verschillen?
In Staat van Migratie 2022 is opgenomen dat van de asielinstroom in 2021 in Nederland ongeveer 16% in spoor 1 wordt behandeld. Volgens de gegevens in Eurostat heeft Nederland in 2021 5.670 Dublin claimverzoeken uitgestuurd (inclusief heroverwegingsverzoeken). Nederland staat daarmee op de vijfde plaats. Verreweg de meeste Dublinovernameverzoeken werden uitgestuurd door de lidstaten die ook de meeste eerste asielverzoeken ontvangen: Duitsland verzond 46.490 Dublinverzoeken in 2021 en Frankrijk 37.610.
Deelt u de conclusie dat de huidige asielinstroom voldoet aan de criteria op grond waarvan conform de Schengengrenscode kan worden overgegaan tot grensbewaking aan de binnengrenzen, namelijk een ernstige bedreiging voor de openbare orde en veiligheid en aanhoudende tekortkomingen bij de controles (om niet te zeggen ontbreken) van de buitengrenzen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom bent u hiertoe nog niet overgegaan en wat moet er nog gebeuren voordat u dit wel gaat doen?
Herinvoering van grenscontroles binnen de Schengenzone is mogelijk op grond van ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid (Schengengrenscode). Op dit moment is er geen sprake dat door het huidige migratievraagstuk de openbare orde of nationale veiligheid van Nederland in het geding zijn. Daarnaast is de herinvoering van grenscontroles geen maatregel voor het verlichten van de druk op de asielopvang op de korte termijn omdat als een asielverzoek wordt ingediend aan de grens deze in behandeling moet worden genomen. Daar verandert een grenscontrole niets aan. Het kabinet zet daarom in op versterking van de buitengrenzen, voorkomen van secundaire migratie door onder andere informatiegestuurde MTV-controles in de binnengrenszone en een effectiever Europees asiel en migratie managementsysteem, inclusief terugkeer.
Bent u bereid per direct een asielstop af te kondigen? Zo nee, waarom niet en op welke andere manieren denkt u per direct de asielinstroom substantieel te kunnen afremmen?
Tijdens het Commissiedebat van 30 juni jongstleden heb ik, naar aanleiding van een vraag van het lid Brekelmans (VVD), uw Kamer toegezegd een juridische verkenning te zullen uitvoeren van de mogelijkheden van een asielbeslisstop, dan wel eventuele andere maatregelen, onder andere op voet van artikel 111 van de Vreemdelingenwet. Ik verwacht u deze verkenning op korte termijn te kunnen toesturen. In mijn schriftelijke antwoorden op resterende vragen tijdens commissiedebat over het vreemdelingen- en asielbeleid d.d. 30 juni 2022, heb ik wel reeds gezegd dat het artikel 111 van de Vreemdelingenwet geen grondslag lijkt te bieden voor een asielstop, omdat de strekking en toepassing van een nationaal artikel niet kan afdoen aan verdragsrechtelijke verplichtingen of EU-recht.2 Ook verwijs ik u naar de brief van het kabinet van 26 augustus jl. over de besluitvorming rond de crisis in de opvang van asielzoekers, en de daarin genoemde bestuurlijke afspraken met medeoverheden, tijdelijke maatregelen en aanvullende versterking en inzet.
Het bericht dat een slachtoffer erin is geslaagd een hoger beroep af te dwingen na een strafproces. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat het een slachtoffer in een strafzaak voor het eerst is gelukt een hoger beroep af te dwingen omdat zijn slachtofferrechten tijdens het proces niet gewaarborgd werden door de rechter?1
Laat ik voorop stellen dat slachtofferrechten in strafzaken altijd moeten worden gewaarborgd. De afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet om de rechtspositie van slachtoffers te versterken. In het Coalitieakkoord is opgenomen dat we de positie van het slachtoffer borgen. Samen met de betrokken ketenpartners zet ik mij daarvoor in volgens de ambitie uit de meerjarenagenda slachtofferbeleid 2022 – 2025.
Deze casus betreft een zaak waarin het OM na uitspraak in eerste aanleg heeft besloten om geen hoger beroep in te stellen. Het slachtoffer meent dat zijn slachtofferrechten (spreekrecht) tijdens het proces niet zijn gewaarborgd en is het niet eens met de beslissing van het OM om geen hoger beroep in te stellen. Om dit alsnog af te dwingen, is het slachtoffer een kort geding gestart tegen de beslissing van het OM. Middels deze procedure wordt de beslissing van het OM om geen hoger beroep in te stellen aan de voorzieningenrechter voorgelegd. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak vooropgesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) een grote mate van beleidsvrijheid geniet gelet op de taak van het OM in het Nederlands rechtsbestel. En ook dat afwegingen die het OM daarbij maakt in beginsel moeten worden gerespecteerd.
Beslissingen van het OM worden beoordeeld door de strafrechter of door de zogeheten beklagrechter ex art. 12 Wetboek van Strafvordering. De wet voorziet niet in (voorafgaand) rechterlijk toezicht door de burgerlijke rechter op de beslissing van het OM om al dan niet hoger beroep in te stellen. De rechter heeft in deze zaak echter geoordeeld dat de uitzonderlijke situatie zich voordoet dat de keuze van het OM om af te zien van hoger beroep niet in redelijkheid navolgbaar is en niet juist is gemotiveerd. Gelet op de fatale termijn om hoger beroep in te stellen, is de vordering om hoger beroep in te stellen toegewezen, ter zekerstelling van de rechten van het slachtoffer. Hierbij heeft de rechter nadrukkelijk overwogen dat het aan het OM is om een nadere inhoudelijke afweging te maken om te bezien of het OM het hoger beroep alsnog wil intrekken.2 Deze afweging heeft het OM inmiddels gemotiveerd gemaakt waarop het hoger beroep is ingetrokken. Tegen dit besluit van het OM heeft het slachtoffer opnieuw een kort geding aangespannen met de eis dat het hoger beroep zou moeten worden doorgezet. Deze eis is door de voorzieningenrechter afgewezen. Ik herken dan ook niet het beeld dat het een slachtoffer in een strafzaak is gelukt om behandeling in hoger beroep af te dwingen.
Tegen de eerste uitspraak van de voorzieningenrechter heeft het OM hoger beroep ingesteld, vanwege het feit dat het OM meent dat de burgerlijke rechter in rechtsstatelijk opzicht zijn bevoegdheden te buiten is gegaan.
Deelt u de mening dat dit een hoopvolle doorbraak is met betrekking tot de rechten van slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de houding van het Openbaar Ministerie (OM) dat, ondanks de evidente schending van het slachtofferspreekrecht, weigerde in hoger beroep te gaan met verwijzing naar de «grote mate van beleidsvrijheid» die het OM geniet?
Het OM komt een grote mate van beleidsvrijheid toe gelet op de taken en de plaats van het OM in het Nederlands rechtsbestel. De wet voorziet ook niet in (voorafgaand) rechterlijk toezicht door de burgerlijke rechter op de beslissingen van het OM. Zoals de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, is het wel van belang dat keuzes van het OM in redelijkheid navolgbaar en begrijpelijk gemotiveerd zijn. De vraag of in deze zaak de afweging voldoende navolgbaar en begrijpelijk was gemotiveerd, ligt voor in het hoger beroep dat het OM heeft aangespannen.
Deelt u de opvatting dat beleidsvrijheid waarover het OM beschikt nooit bedoeld is om aantoonbare fouten in het strafproces en de gevolgen daarvan van tafel te vegen? Zo nee, waarom niet?
Bij de afweging of het OM hoger beroep instelt, wordt primair meegewogen of dit redelijkerwijs tot een ander oordeel kan leiden. Dit is in de kern namelijk het beoogde doel van het hoger beroep. Ook eventuele omissies in het strafproces in eerste aanleg kunnen bij deze afweging worden betrokken indien dit de uitspraak in de ogen van het OM heeft beïnvloed. Een verplichting om standaard in hoger beroep te gaan zonder deze afweging te maken is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat het OM standaard in beroep dient te gaan wanneer slachtofferrechten tijdens het proces aantoonbaar en onomstotelijk geschonden zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiertoe een aanwijzing te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn meer zaken bekend sinds de uitbreiding van het slachtofferspreekrecht sinds juli 2016 waarin slachtoffers ten onrechte zijn beperkt in hun spreekrecht? Zo ja, hoeveel zaken betreft dit?
Het algemene beeld is, dat slachtoffers in staat worden gesteld hun spreekrecht uit te oefenen in overeenstemming met de betreffende bepalingen. Ik ben op moment niet bekend met meer zaken waarin slachtoffers hierin ten onrechte zouden zijn beperkt.
Zijn in deze zaken door slachtoffers pogingen gedaan hoger beroep af te dwingen? Zo ja, in hoeveel zaken en om welke redenen zijn deze pogingen van de hand gewezen?
Mij zijn geen andere voorbeelden bekend waarin slachtoffers pogingen hebben gedaan om hoger beroep af te dwingen zoals in de aangehaalde zaak.
Het hacken van windturbines |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de toename aan cyberaanvallen op windturbines op Europees grondgebied?1
Ja ik ben bekend met dit bericht.
Bent u ermee bekend dat als gevolg hiervan bijvoorbeeld vijf windturbines langs de Oude Maas al maandenlang stilstaan?2
Windpark Oude Maas is nog in aanbouw. In februari 2022 is er sprake geweest van stormschade, waardoor onderdelen op de locatie zijn beschadigd. In juli zijn twee windmolens gerepareerd. Deze stormschade staat los van de digitale aanval op de windmolenleverancier Nordex van april dit jaar. De andere drie windmolens konden niet proefdraaiden omdat Nordex problemen ervoer door een cyberaanval.
De digitale aanval op Nordex had betrekking op een IT-applicatie van de organisatie (kantoorautomatisering) en heeft geen impact gehad op de hardware die toegang heeft tot de besturing van de windmolens (continuïteit van de dienstverlening). Er is dus geen sprake van een directe succesvolle cyberaanval op windpark Oude Maas, Nordex is slechts een toeleverancier van het windpark.
Hoeveel (pogingen tot) cyberaanvallen op systemen en netwerken van Nederlandse windturbines zijn u bekend over het afgelopen jaar? Wie waren hiervoor verantwoordelijk?
Er bestaat geen algeheel overzicht van (pogingen tot) cyberaanvallen op specifieke sectoren zoals windenergie.
Het Cybersecuritybeeld Nederland 2022 (CSBN 2022)3 beschrijft in algemene zin dat de energietransitie verdere digitalisering stimuleert. Dit gaat gepaard met nieuwe risico’s. Zowel statelijke actoren als criminelen maken misbruik van onze afhankelijkheid van digitale technologie. Deze risico’s hebben de aandacht van het kabinet. Op dit moment wordt er onder coördinatie van de Minister van Justitie en Veiligheid gewerkt aan een nieuwe Nederlandse Cybersecurity Strategie (NLCS) met daarin een brede cybersecurityaanpak. Deze zal na de zomer aan de Kamer worden aangeboden.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is verantwoordelijk voor de vitale processen binnen de energiesector. Onderdeel hiervan is elektriciteitsproductie-, distributie en transport. De Minister van Klimaat en Energie heeft zogenaamde Aanbieders van Essentiele Diensten (AED’s) aangewezen onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). AED’s moeten voldoen aan de zorgplicht om hun netwerk- en informatiesystemen te beveiligen. Agentschap Telecom (AT) houdt toezicht op deze aanbieders.
Incidenten met aanzienlijke gevolgen voor de dienstverlening, moeten gemeld worden bij het AT en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Ook kunnen deze AED’s andere vrijwillige meldingen doen bij het AT en het NCSC. Het NCSC heeft als primaire taak om vitale aanbieders en Rijksoverheidsorganisaties in geval van dreigingen en incidenten met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen te informeren, te adviseren en indien nodig bijstand te verlenen.
Daarnaast wordt er nu gewerkt aan de Netcode on Cybersecurity. Dit is specifiek Europese regelgeving waarbij (in aanvulling op de Wbni) extra cybersecuritymaatregelen worden opgelegd aan entiteiten, die een risico kunnen vormen voor het Europese elektriciteitsnet.
Het staat bedrijven echter altijd vrij om voor vragen op het gebied van cybersecurity contact op de nemen met de rijksoverheid. Ook kunnen vitale bedrijven of rijksoverheid partijen contact opnemen met het NCSC en niet-vitale bedrijven met het Digital Trust Centrum (DTC). Daarnaast kunnen bedrijven aangifte doen bij de politie als zij te maken krijgen met cybercrime. Het kabinet roept slachtoffers van ransomware of andere vormen van cybercrime ook op om dit te doen.
In hoeveel gevallen waren deze cyberaanvallen succesvol en was er daadwerkelijk sprake van hacks door ransomware zoals bij het windpark Oude Maas?
Zie antwoord vraag 3.
Om welke beheerders en windparken ging dit?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is met deze hacks omgegaan? Zijn ze verholpen en zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de (Rijks)overheid hierin een rol gespeeld? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel voorziene energie is hierdoor in totaal niet opgewekt?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre kunt u volhouden dat uw inzet op windenergie ons minder afhankelijk maakt van het buitenland, terwijl u tegelijkertijd via Tennet grote offshore windprojecten gunt aan Chinese staatsbedrijven en uw windturbines vanuit het buitenland gewoon lamgelegd kunnen worden?
Het net op zee en de daarop aangesloten windparken op zee zijn aangewezen als vitale energie-infrastructuur. Toeleverende partijen voor zowel het net op zee als voor de windparken, dienen daarom te voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Nationale Veiligheidsstrategie 2019 en de actualisering daarvan, zoals de midterm review 2021. Deze bepaling is opgenomen in het ontwikkelkader windenergie op zee, waarmee ik TenneT formeel opdracht geef voor de aanleg van het net op zee, en wordt ook opgenomen in de toekomstige tenderregelingen voor de windparken.
Zoals aangegeven in de set Kamervragen betreffende het gunnen van een groot offshore windproject aan Chinese staatsbedrijven van d.d. 23 februari jl. (kenmerk 2022Z03467), heeft TenneT daarnaast op grond van de Elektriciteitswet 1998 de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen. Dit is een wettelijke taak van TenneT. In 2020 is er door het kabinet een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aantal aanbevelingen tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998. Deze wijzigingen maken het mogelijk om nog beter rekening te houden met eisen ten aanzien van de nationale veiligheid. Zo zal het voor bepaalde gevoelige opdrachten mogelijk worden dat netbeheerders gebruik kunnen maken van de Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid. Deze wijzigingen zijn meegenomen in de Energiewet die nu ter advisering ligt bij de Raad van State.
Het risico op een overval op tabaksspeciaalzaken. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de eigenaresse van een tabakswinkel zwaar getraumatiseerd is als gevolg van een gewapende overval?1
Ja.
Hebt u gezien dat zowel het raam als de voordeur van de betreffende winkel volledig zijn geblindeerd waardoor niemand van buiten kan zien wat er binnen gebeurt en andersom?
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) van deze winkeliers eist dat zij ramen en voordeur volledig afplakken om aan de regel te voldoen dat rookwaren van buitenaf niet zichtbaar zijn?
Nee, dat klopt niet. De NVWA eist niet van winkeliers dat zij hun ramen en voordeur volledig afplakken.
Voor verkooppunten van tabaks- en aanverwante producten geldt een uitstalverbod. Het uitstalverbod geldt onder voorwaarden niet voor bepaalde uitgezonderde speciaalzaken2. De wetgeving eist van hen dat te koop aangeboden tabaks- en aanverwante producten van buiten de speciaalzaak niet zichtbaar zijn. Daar houdt de NVWA toezicht op.
Uitgezonderde speciaalzaken hebben een aantal opties om aan deze wetgeving te voldoen en het is aan hen om daar zelf keuzes in te maken. Zo kunnen ze bijvoorbeeld besluiten de producten zodanig af te schermen dat deze niet van buitenaf zichtbaar zijn, of de opstelling in hun winkel hieraan aanpassen.
Tijdens de controles beoordelen de inspecteurs van de NVWA of de producten van buitenaf zichtbaar zijn, door op een afstandje te kijken. De inspecteur van de NVWA verplicht niet tot het afdekken van de ramen, die keuze is aan de ondernemer zelf. Dit wordt ook zo gecommuniceerd via de website van de NVWA en door de inspecteurs die de controles uitvoeren.
Is het juist dat deze regel alleen geldt voor een beperkte groep tabaksspeciaalzaken die vanwege de strikte definitie van tabaksspeciaalzaak en de daaraan verbonden vereisten niet onder het uitstalverbod vallen?
Nee, er is geen regel die verplicht tot het afplakken van ramen en deuren. Uitgezonderde (tabaks)speciaalzaken hoeven niet te voldoen aan het uitstalverbod en zijn (onder voorwaarden) vrijgesteld van het verbod op reclame in de winkel mits tabaksproducten en aanverwante producten en reclame niet van buitenaf zichtbaar zijn.
Wat vindt u van de praktische vuistregel van brancheorganisatie NSO Retail dat het voor tabaksspeciaalzaken volstaat als voorbijgangers die op het trottoir langs de winkel lopen en een blik naar binnen werpen geen rookwaar zien?
Tijdens de controles beoordelen de inspecteurs of de producten van buitenaf zichtbaar zijn, door op een afstandje te kijken
Realiseert u zich dat, wanneer mensen met hun neus tegen de etalage staan of op de drempel van de ingang staan om naar binnen te gaan, het niet altijd te vermijden is dat tabaksproducten van buitenaf zichtbaar zijn?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bekend met het feit dat tabakswinkels behoren tot een risicosector als het gaat om gewapende overvallen?
Voor retail-winkels in algemene zin geldt dat de risico’s mede bepaald worden door de verkoop van aantrekkelijke en gemakkelijk te verhandelen buit, in combinatie met al dan niet genomen preventieve maatregelen, zoals het alleen cashless betalen of het hebben van camera’s in een winkel.
Weet u dat het Platform Criminaliteitsbestrijding (NPC) het advies geeft dat winkels in het kader van beperking van overvalrisico’s transparant moeten zijn?
Het NPC3 bespreekt op bestuurlijk niveau thema’s die landelijke, regionale en lokale aanpakken kan ondersteunen. Het NPC geeft geen dergelijke concrete adviezen.
Door de politie wordt in het algemeen aan retail-winkels het advies gegeven ervoor te zorgen dat er zichtlijnen zijn, ofwel wordt transparantie bepleit, zodat een eventuele overval zichtbaar is en omstanders, andere winkelmedewerkers of mensen die langs lopen zo spoedig mogelijk alarm kunnen slaan.
Op verzoek van het Ministerie Justitie en Veiligheid zal vanuit het Centrum voor Criminaliteitspreventie worden meegedacht met tabakswinkeliers hoe zij de tabakswaren zodanig kunnen opstellen dat zij voldoen aan voornoemde wetgeving en er tegelijkertijd zichtlijnen blijven houden voor de veiligheid van winkelier, medewerkers, klanten en andere omstanders.
Vindt u het gerechtvaardigd om van kleine winkeliers te eisen dat ze zichzelf en hun medewerkers in gevaar brengen vanwege de strikte afplakeis van de NVWA?
De NVWA stelt geen afplakeis aan kleine winkeliers.
Uitgezonderde speciaalzaken hebben een aantal opties om aan de wetgeving te voldoen en het is aan hen om daar zelf keuzes in te maken.
Zo kunnen ze bijvoorbeeld besluiten de producten toch af te schermen of de opstelling in hun winkel zodanig aan te passen dat de producten niet van buitenaf zichtbaar zijn. Als men dat ook niet wil of niet kan zal men iets met een andere afscherming moeten doen. Tijdens de controles beoordelen de inspecteurs of de producten van buitenaf zichtbaar zijn, door op een afstandje te kijken. Er wordt door de inspecteur van de NVWA niet verplicht tot het afdekken van de ramen, die keuze is aan de ondernemer zelf.
Weegt het volledige gebrek aan doeltreffendheid van deze eis van de NVWA wat u betreft op tegen de substantiële verhoging van het risico dat winkeliers en hun medewerkers lopen op een gewapende overval en het gevaar en potentiële trauma’s die hiermee gepaard gaan?
Zie het antwoord op vraag 9
Wilt u hierover snel met de branche in gesprek gaan?
Op verzoek van het Ministerie Justitie en Veiligheid zal vanuit het Centrum voor Criminaliteitspreventie worden meegedacht met tabakswinkeliers hoe zij de tabakswaren zodanig kunnen opstellen dat zij voldoen aan de wetgeving en er tegelijkertijd zichtlijnen blijven houden voor de veiligheid van winkelier, medewerkers, klanten en andere omstanders.
De situatie op Schiphol |
|
Mahir Alkaya , Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Joost Eerdmans (EénNL), Farid Azarkan (DENK), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Deelt u de mening dat de bestuurders van de luchthaven Schiphol niet volledig in control zijn gebleken van de operaties op de luchthaven de afgelopen tijd?
Sinds de coronacrisis is de luchtvaartsector geconfronteerd met verschillende uitdagingen. Eerst hebben luchthavens in Europa afscheid moeten nemen van een deel van het personeel tijdens de piek van de pandemie. Al vroegtijdig is de luchthaven in samenwerking met haar partners gestart met het opschalen van personeel. Vanwege krapte op de arbeidsmarkt zijn er helaas personeelstekorten bij essentiële onderdelen van de operatie van luchthavens ontstaan. Personeelstekort is een probleem dat zich niet alleen in de luchtvaartsector voordoet. In de luchtvaartsector is dit probleem duidelijk zichtbaar nu in veel landen reisrestricties in verband met corona zijn opgeheven en de vraag naar vliegen is gestegen. De vraag ligt op dit moment hoger dan de verwachting was in het meest optimistische scenario van herstel. De samenloop van deze omstandigheden zorgt voor problemen in de operatie op Schiphol. Dit neemt niet weg dat Schiphol niet de kwaliteit heeft geleverd die van de luchthaven verwacht mag worden.
De directie en het personeel op Schiphol zetten alles op alles om de problemen te verhelpen. Schiphol heeft een actieplan opgesteld om tijdens de zomerperiode een zo voorspelbaar mogelijke situatie te creëren. Dit actieplan richt zich op het werven van medewerkers, het verbeteren van arbeidsvoorwaarden en- omstandigheden, het optimaliseren van de doorstroming en het creëren van een maakbare operatie. Dit actieplan neemt niet alle uitdagingen voor de zomer weg en daarom heeft Schiphol aangegeven dat in ieder geval in de maand juli en mogelijk ook in augustus een maximum moet worden gesteld aan het aantal vertrekkende passagiers. Hoe vervelend dit ook is voor de passagiers, het is helaas wel nodig om deze maatregel in te voeren om de operatie veilig en zo betrouwbaar mogelijk te laten verlopen op Schiphol. Zodra de zomerdrukte achter de rug is, verwacht ik dat Schiphol een evaluatie uitvoert naar de ontstane situatie in de meivakantie en de zomerperiode.
Kunt u de Kamer het (concept)verlag van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders doen toekomen, die op 12 april jl. heeft plaatsgevonden, inclusief de relevante stukken? (Bron: jaarverslag over 2021)?
Het verslag van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (inclusief de relevante stukken) wordt aangemerkt als bedrijfsvertrouwelijke informatie en kan daarom niet worden gedeeld met uw Kamer. Wat ik wel met uw Kamer kan delen is dat Schiphol tijdens de Algemene vergadering van Aandeelhouders heeft aangegeven te maken te hebben met enkele uitdagingen op operationeel niveau bij de grondafhandeling. Daarnaast heeft Schiphol gesignaleerd dat krapte bestond op de arbeidsmarkt. Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven heeft Schiphol vroegtijdig samenwerking met haar partners gestart met het opschalen van personeel.
Deelt u de mening dat de deelneming Schiphol behoorlijke schadeclaims kan verwachten als het huidige niveau van dienstverlening onder de maat is, zeker nu ook het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat publiekelijk meedeelt dat Schiphol op dit moment niet de kwaliteit levert die we van de luchthaven verwachten? Deelt u de mening dat dit tot forse tegenvallers (minder dividend of als het heel slecht gaat extra bijstortingen) voor de aandeelhouders (rijk, gemeente Amsterdam, gemeente Rotterdam, ADP) kan leiden?1
Schiphol heeft op 16 juni jl. aangekondigd een maximum te moeten stellen aan het aantal reizigers dat kan vertrekken in de zomerperiode vanaf de luchthaven. Het is vervolgens aan de slotcoördinator (ACNL) om hiervan een evenredige verdeling te maken over de verschillende luchtvaartmaatschappijen en aan de luchtvaartmaatschappijen hoe ze hier exact invulling aan geven. De slotcoördinator heeft deze verdeling inmiddels gemaakt op basis van de hoeveelheid slots die aan de verschillende luchtvaarmaatschappijen toebedeeld zijn. De luchtvaartmaatschappijen zijn inmiddels van de verdeling op de hoogte gesteld. Als sprake is van schade bij luchtvaartmaatschappijen en reisorganisaties dan zullen de gesprekken hierover in eerste instantie moeten plaatsvinden tussen de luchtvaartmaatschappijen, reisorganisaties en Schiphol zelf. Schiphol heeft ook aangegeven eventuele claims te zullen beoordelen als die binnenkomen. Als het daadwerkelijk tot procedures komt, zal een rechter moeten oordelen of en zo ja, welk deel van een eventuele vordering tot schadevergoeding toewijsbaar is. Ik kan niet vooruitlopen op mogelijke claims en de beoordeling daarvan.
Bent u bereid om, nu de dienstverlening duidelijk tekortschiet en er risico’s zijn voor de continuïteit van de dienstverlening, alleen of samen met andere aandeelhouders te verzoeken om op korte termijn een extra algemene vergadering van aandeelhouders te houden? Kunt u aan de vennootschap vragen of die vergadering openbaar kan zijn?
Ik ben samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat regelmatig in gesprek met Schiphol over de situatie op de luchthaven en over de voortgang van het actieplan dat Schiphol heeft opgesteld. Ook op ambtelijk niveau vinden bijna dagelijks gesprekken plaats met Schiphol. Daarom is een extra algemene vergadering van aandeelhouders op korte termijn niet nodig.
Bent u bereid om voor de vergadering zowel de operationele chaos en een oplossing daarvoor als de minimumvereisten aan dienstverlening die de bestuurders moeten leveren, aan de orde te stellen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om de bezwaren tegen het huidige beleid en operationele gang van zaken schriftelijk aan de bestuurders (inclusief de Raad van Commissarissen) van de vennootschap mee te delen, inclusief een verzoek om verbetering? Zo ja, wilt u die brief openbaar maken?
De directie van Schiphol is verantwoordelijk voor operationele aangelegenheden en het te voeren beleid. Ik volg de situatie nauwgezet en ik heb samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat Schiphol opgeroepen om de maatregelen te treffen die nodig zijn en wij spreken Schiphol hierover regelmatig. Op dit moment is het van belang dat de directie zich concentreert op het uitvoeren van het opgestelde actieplan en de zomerperiode in goede banen leidt. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft uw Kamer over dit actieplan geïnformeerd.2 Om de voortgang van de maatregelen uit het actieplan te kunnen monitoren rapporteert de luchthaven wekelijks aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Bij deze monitoring ben ik eveneens betrokken. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft toegezegd uw Kamer te informeren over de stand van zaken en de voortgang die Schiphol maakt met de zomeraanpak. Ik zie geen aanleiding om in aanvulling hierop nog schriftelijk bezwaar te maken tegen het huidige beleid en de operationele gang van zaken. Dat neemt niet weg dat ik bij Schiphol aandring op een structurele oplossing voor dit probleem.
Bent u ervan op de hoogte dat, indien er dan onvoldoende verbetering optreedt, u ook om een enquête kunt vragen bij de Ondernemingskamer in verband met wanbeleid?
Ik ben op de hoogte dat de wet een mogelijkheid biedt aan aandeelhouders (die aan bepaalde voorwaarden voldoen) tot het indienen van een verzoek bij de Ondernemingskamer tot het starten van een enquêteprocedure.
Kunt u deze vragen een voor een en redelijk spoedig beantwoorden in verband met de komende drukke periode tijdens de zomervakantie?
Ik heb ernaar gestreefd de vragen voor het zomerreces te beantwoorden.
Klopt het dat een geluidsopname onder de Archiefwet valt?
Het klopt dat geluidsopnames in beginsel onder de Archiefwet vallen. Het verslag van het OMT is geen woordelijk verslag zoals dat in de Kamer gebruikelijk is. Het is meer integraal/beknopt verslag. De geluidsopname wordt alleen door de notulist afgeluisterd als deze voor het opstellen van het verslag nog iets wil terug horen als de eigen aantekeningen niet voldoende zijn. Een concept verslag wordt aan de leden gezonden. Zij kunnen hierop reageren. Na eventuele reacties en verwerking ervan wordt het verslag definitief. Daarna wordt de geluidsopname door het secretariaat verwijderd. Omdat het hier om geluidsopnamen gaat die alleen voor gebruik door het secretariaat zijn ter ondersteuning van de verslaglegging, archiveert het RIVM de verslagen en niet de geluidsopnamen. De definitieve verslagen dienen gezien te worden als archiefbescheiden zoals beschreven in de wet en zijn als zodanig opgeslagen en bewaard. Voor de opslag van dergelijke verslaglegging kan worden volstaan met één vorm van vastlegging. (zie uitspraak RvSt ECLI (nummer) 2014)
Klopt het dat de Archiefwet geen tijdelijke documenten (of tijdelijke geluidsopnames) bevat en dat dus al deze documenten gewoon onder de Archiefwet vallen?
Zie antwoord 1.
Klopt het dat een document (zoals een geluidsopname) standaard twintig jaar bewaard dient te worden onder Archiefwet, tenzij op de selectielijsten een andere termijn is vastgelegd?
Dit is juist en zie overigens het antwoord onder 1.
Kunt u de selectielijst die van toepassing is op de geluidsopnames van de Outbreak Management Team (OMT)-vergaderingen, aan de Kamer doen toekomen en aangeven onder welke regel de geluidsopname van de OMT-vergadering valt?
Zie antwoord ad 1. De geluidsopnamen worden gebruikt ten behoeve van de verslaglegging. Enkel het verslag wordt gearchiveerd. Het beantwoorden van uw vraag over de selectielijsten kost meer tijd. Ik doe u dit antwoord zo spoedig mogelijk toekomen.
Zijn de geluidsopnames van de OMT-vergadering van 14 april 2020 vernietigd?
Het verwijderen van de geluidsopnames is standaard procedure sinds 1997. Een geluidsopname van een OMT-vergadering wordt door het secretariaat verwijderd na het definitief vaststellen van het verslag. Hier is geen registratie van. Ik ga er vanuit dat dit in alle gevallen, en dus ook op 14 april 2020, is gebeurd.
Indien de geluidsopnames van de OMT-vergadering van 14 april 2020 vernietigd zijn, kunt u dan aangeven wie dat besluit genomen heeft en wie de geluidsopnames vernietigd heeft en op welke dag zij vernietigd zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u het proces-verbaal, dat volgens de Archiefwet van de vernietiging gemaakt moet zijn (of een last of machtiging tot vernietigen), aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord onder vraag 1. Omdat het hierbij niet gaat om archiefbescheiden zoals beschreven in de wet is geen proces-verbaal van vernietiging opgesteld.
Indien de geluidsopname van de OMT-vergadering van 14 april nog bestaat of nog te herstellen is, wilt u er dan voor zorgen dat deze veilig gesteld en gearchiveerd wordt en wilt u dan vertellen waar deze gearchiveerd is?
Zie antwoord 7
Klopt het dat de Chief Information Office (CIO) van het Rijk besloten heeft dat de coronacrisis aangemerkt moet worden als hotspot?
CIO Rijk heeft middels een notitie d.d. 12 maart 2020 aan het CIO-beraad de departementen geadviseerd het Hotspot-proces op te starten. Dit advies heeft het Ministerie van VWS overgenomen.
Klopt de volgende passage waarin wordt gesteld dat elke zorgdrager van een archief dus «op korte termijn voor zichzelf de afweging [moet] maken of en welke informatie binnen het eigen verzorgingsgebied rond COVID-19 in aanmerking komt voor uitzondering van vernietiging. Dat kan in dit uitzonderlijke geval ook los van het reguliere hotspotproces. Maak daarvoor gebruik van het onderstaande stappenplan. Neem hoe dan ook zelf zo snel mogelijk de nodige maatregelen om relevante informatie onder beheer te brengen en veilig te stellen. Vluchtige media als berichtenapps hebben in deze crisis een belangrijke meerwaarde voor organisaties. Door het werken op afstand maken organisaties creatief gebruik van onbeheerde producten uit de markt»?1
Het Ministerie van VWS heeft voor het opstellen van het Hotspot-archief maatregelen genomen om relevante bronnen van informatie af te bakenen en veilig te stellen. De Hotspot-lijst (en de updates daarvan) komen in afstemming met het Nationaal Archief tot stand.
Kunt u de hotspotlijsten – met de documenten die organisaties naar aanleiding van het aanmerken van de coronacrisis als hotspot besloten hebben te bewaren, van de volgende organisaties aan de Kamer doen toekomen: Kunt u van elke van deze organisaties aangeven op welk moment die lijsten zijn vastgesteld?
Het antwoord op deze vraag kost meer tijd, we doen u dit antwoord zo spoedig mogelijk toekomen.
Kunt u deze vragen een voor een en (zoveel mogelijk) voor het 30-leden debat over de OMT adviezen aan de Kamer doen toekomen?
Bij deze doe ik u de antwoorden op de vragen, met uitzondering van een deel van vraag 4 en vraag 11, toekomen.
Het verplicht aanschaffen van (hybride) warmtepompen door huishoudens |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Erkent u dat de gisteren aangekondigde normering met betrekking tot (hybride) warmtepompen inhoudt dat het voor huiseigenaren – uitzonderingen daargelaten – na 2026 verboden is om te kiezen voor enkel een nieuwe CV-ketel in plaats van alternatieven zoals een (hybride) warmtepomp? Zo nee, wat houdt deze normering dan wel in?1
Vanaf 2026 worden er aanvullende eisen gesteld aan de verwarmingsinstallatie op het moment van vervanging. Dat betekent dat de mono cv-ketel in veel gevallen niet meer zal voldoen. Deze eisen gelden wanneer het economisch, technisch en functioneel haalbaar is. Dat wil zeggen dat de (hybride) warmtepomp in staat moet zijn de woning comfortabel en kostenefficiënt te verwarmen, in de woning moet passen en dat deze zich binnen een redelijke termijn terugverdient. Om desinvesteringen te voorkomen worden ook woningen waarbij de gemeente binnen 10 jaar een overstap op een warmtenet voorzien heeft uitgesloten. Er zal in de komende periode nader onderzoek worden gedaan om de exacte maatvoering en vormgeving van de norm en de uitzonderingen die hierboven beschreven zijn te bepalen. Uw Kamer wordt hiervan op de hoogte gehouden.
Overigens zij vermeld dat de vorig jaar breed aangenomen motie van de leden Van der Lee en Bontenbal over normering die de uitrol van hybride warmtepompen stimuleert destijds ook op de steun van de BoerBurgerBeweging kon rekenen.2
Zo ja, erkent u dat huiseigenaren in dat geval gedwongen worden tot een alternatief voor een CV-ketel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is dan nog het verschil tussen «normering» en «dwang» en onderschrijft u de berekening van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) dat het installeren van een hybride warmtepomp gemiddeld 6.000 euro kost en dat de meerkosten ten opzichte van een traditionele HR-ketel zo’n 4.500 euro bedragen? Zo nee, van welke gemiddelde bedragen gaat u uit?
Nee. Zoals omschreven in het antwoord op vraag 1 worden er aanvullende eisen gesteld aan de verwarmingsinstallatie op het moment van vervanging. Deze eisen gelden wanneer het economisch, technisch en functioneel haalbaar is. Voor de bewoners die onder de norm vallen is het op dat moment dus ook een aantrekkelijke optie om over te stappen op een efficiëntere installatie. Het normeren van verwarmingsinstallaties is iets dat we al langer doen, onder andere om duurzaam verwarmen te bevorderen. In verschillende normeringsstappen zijn we immers ook van de kolenkachel naar de huidige hoogrendementsketel gegaan.
U vraagt verder naar de berekening van het Economisch Instituut voor de Bouw. We herkennen de genoemde ordegrootte, maar zoals het EIB al aangeeft in hetzelfde rapport gelden op een natuurlijk vervangingsmoment, zoals bij de voorgestelde vorm van normering, lagere meerkosten. Dan betreft het meerkosten van € 4.500. Dat is vergelijkbaar met de berekeningen van Milieu Centraal, waarin wordt uitgegaan van gemiddelde meerkosten van zo’n € 5.000 ten opzichte van de traditionele hr-ketel.3
Woningeigenaren kunnen gemiddeld 30% subsidie ontvangen vanuit de ISDE-regeling. De netto kosten voor een warmtepomp komen daarmee uit op € 3.000-€ 3.500. Zowel de sector zelf als onderzoeksbureau TNO voorspellen bovendien dat deze kosten richting 2030 nog flink gaan dalen.4 Met de sector zijn hierover in het actieplan hybride warmtepompen afspraken gemaakt. Hierbij benadruk ik graag dat via lagere energielasten deze investeringskosten zich in veel situaties ruim binnen de levensduur terugverdienen. Een rekenvoorbeeld voor een gemiddelde woning is terug te vinden in de brief die u gelijktijdig met deze antwoorden ontvangt.
Welk percentage van deze investering is onrendabel?
De business case van de hybride warmtepomp is in veel gevallen positief. Dit betekent dat de consument geld bespaart wanneer de cv-ketel door een hybride warmtepomp wordt vervangen. Dit komt omdat er fors minder gas wordt verbruikt dan wanneer de woning verwarmd wordt door enkel een cv-ketel op aardgas. Met een gasprijs van € 1/m3 (inclusief energiebelastingen en btw) kan een consument gemiddeld € 350 per jaar besparen (zie ook de website van Milieu Centraal5). De gasprijs ligt momenteel een stuk hoger, dus de besparing op de energierekening is nu ook hoger. Uitgaande van gasprijzen van € 2/m3 (inclusief energiebelastingen en btw) is de jaarlijkse besparing € 600 bij gemiddeld gebruik.
Dit betekent dat ondanks de hogere initiële investering, de hybride warmtepomp voor de meeste woningen zichzelf ruim terugverdient binnen de levensduur, en er dus geen onrendabel deel aan de investering is. De meeste mensen zullen over de gehele looptijd van de investering goedkoper uit zijn en niet duurder. De uiteindelijke terugverdientijd hangt af van de energieprijzen, het energiegebruik, de aanschafprijs, hoogte van de subsidie, de mate van isolatie en de wijze van financieren. De aangekondigde uitbreiding van het Nationaal Warmtefonds naar bewoners zonder leenruimte en het voornemen om deze groep tegen een 0%-rente tarief te laten lenen, zorgt ervoor dat ook de initiële investering geen obstakel vormt voor bewoners met lagere inkomens.6
Erkent u dat huiseigenaren hiermee linksom of rechtsom gedwongen worden tot het doen van een forse investering? Zo nee, waarom niet?
De huiseigenaren die onder de normering gaan vallen moeten inderdaad een investering doen op het moment dat de hybride warmtepomp of een ander duurzaam alternatief wordt aangeschaft. Zoals in het antwoord op vraag 3 toegelicht verdient deze investering zich echter in de meeste gevallen ruim binnen de levensduur terug dankzij de besparing op aardgasgebruik en de beschikbare subsidie. Het Nationaal Warmtefonds helpt bij de financiering van deze investering.
Erkent u dat subsidies en (renteloze) leningen hierin feitelijk weinig verandering brengen, aangezien ook in die gevallen sprake blijft van duizenden euro’s aan verplichte kosten die voor rekening van de huiseigenaar komen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het klopt niet dat subsidies en goedkope leningen (0% rente voor lage inkomens) hier geen verandering in brengen. Ik verwijs u voor verdere toelichting naar het antwoord op vraag 3.
Er wordt een subsidie van 30% verleend, maar bent u ervan op de hoogte dat dit bedrag pas na aanschaf wordt betaald en dus door de burgers voorgeschoten moet worden?
Ja, ik ben mij er van bewust dat eigenaar-bewoners in de ISDE subsidie kunnen aanvragen nadat de investering is gerealiseerd. In hoeverre en hoe lang eigenaar-bewoners daardoor de te ontvangen subsidie moeten voorschieten is afhankelijk van de vraag of installatiebedrijven een voorschotbetaling verlangen of pas een factuur sturen na plaatsing van de warmtepomp. Onderzoek van het Nibud laat zien dat de meeste woningeigenaren hier voldoende middelen voor beschikbaar hebben.7
Voor wie voorfinanciering nodig heeft, biedt het Warmtefonds aantrekkelijke financiering (met 0% rente voor lage inkomens). Indien een energiebespaarlening wordt afgesloten voor een warmtepomp, doet het Warmtefonds feitelijk de voorfinanciering van het hele investeringsbedrag. De woningeigenaar kan volstaan met het voldoen van de maandelijkse aflossingstermijnen. Deze zijn in veel gevallen lager dan de maandelijkse besparing op de energierekening. Zodra de subsidie is ontvangen kan dit deel van de financiering worden afgelost.
Wat is de hoogte van het jaarlijkse subsidieplafond en bent u bereid dit plafond te verwijderen? En zo ja, hoe gaat u dat betalen?
Ik ben vanwege de budgettaire onbeheersbaarheid in algemene zin geen voorstander van zogenaamde openeinderegelingen en dus ook niet van het verwijderen van het jaarlijkse plafond in het voor de regeling beschikbare budget.
Vanuit de ISDE worden naast investeringen in (hybride) warmtepompen ook investeringen in isolatiemaatregelen, zonneboilers en warmtenetaansluitingen gesubsidieerd. Het hiervoor beschikbare budget wordt jaarlijks vastgesteld. Voor 2022 gaat het om een budget van in totaal € 228 miljoen en voor de komende jaren wordt mede in verband met een verruiming van de toegankelijkheid voor investeringen in isolatiemaatregelen een aanmerkelijk hoger budget voorzien. In het coalitieakkoord zijn bovendien middelen voorzien om de stimulering van hybride warmtepompen, onder andere via subsidie, langjarig te kunnen doorzetten. Ik ga er daarom vanuit dat het jaarlijks vast te stellen budget voldoende is.
Mocht in enig jaar blijken dat het budget niet toereikend is, dan biedt de systematiek van de ISDE voor eigenaar-bewoners de garantie dat in het daaropvolgende jaar de aanvraag opnieuw mogen indienen. Particulieren lopen daardoor dus geen risico dat ze op grond van budgetuitputting geen subsidie ontvangen.
U geeft aan dat het voor burgers met lage inkomens mogelijk is om renteloos het aanschaf- en installatiebedrag te lenen bij Het Nationaal Warmtefonds, maar helaas geeft dit Nationaal Warmtefonds bij testen bij mensen met lage inkomens en/of een flexibel arbeidscontract aan dat ze geen lening verstrekken, bent u hiervan op de hoogte? En welke actie gaat u ondernemen om een lening voor iedere aanvraag mogelijk te maken?
Zoals in het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving is aangegeven, gaat het Nationaal Warmtefonds een energiebespaarlening aanbieden voor woningeigenaren zonder leenruimte buiten gemeentelijke wijkaanpakken (binnen wijkaanpakken kon dit al sinds juli 2021). Voor woningeigenaren met een laag inkomen of zonder leenruimte zal een rentepercentage van 0% gelden. Beide wijzigingen gaan naar verwachting in per 1 oktober 2022.
Wat is de hoogte van het jaarlijkse leningsplafond en bent u bereid dit plafond te verwijderen? En zo ja, hoe gaat u dat financieren?
Het Warmtefonds heeft geen jaarlijks plafond. Tot en met 2030 is er op de meerjarenbegroting van BZK nog ruim 650 miljoen euro beschikbaar voor het Nationaal Warmtefonds. Dit budget wordt naar behoefte ter beschikking gesteld aan het Warmtefonds en het wordt door het Warmtefonds aangevuld met budget van private kredietverstrekkers.
De in het verleden door het Rijk aan het Warmtefonds beschikbaar gestelde middelen en de aangetrokken private middelen zijn voldoende om de aan woningeigenaren en VvE’s verstrekte financieringen door te laten groeien van 700 miljoen euro nu tot 1,2 miljard euro. Dit volume aan financiering wordt naar de verwachting van het Warmtefonds eind 2.023 jaar bereikt. Het Warmtefonds en het Rijk treffen voorbereidingen om ook na het bereiken van de 1,2 miljard aan financiering, door te gaan met het verstrekken van financiering aan woningeigenaren en VvE’s. Het budget hiervoor komt uit de bestaande middelen op de rijksbegroting en nieuwe private middelen die het Warmtefonds aan zal trekken.
Wat bedoelt u met de opmerking in uw brief dat in goed geïsoleerde woningen «direct kan worden overgestapt naar een volledige warmtepomp» en houdt dit in dat u hierop aanstuurt? Hoe ziet u dit concreet voor zich na 2026?2
Bij goed geïsoleerde woningen is het niet nodig om de woning te verwarmen met een hybride warmtepomp omdat deze woningen door de goede isolatie in de winter ook warm zullen blijven bij gebruik van een volledig elektrische warmtepomp als duurzame verwarmingsinstallatie. Uitgangspunt bij de normering is dat de verwarmingsinstallatie die de cv-ketel vervangt efficiënter moet zijn dan de huidige cv-ketel. Dit betekent dat het ook mogelijk is om bij vervanging van de gasketel over te stappen op een volledig elektrische warmtepomp. Bewoners kunnen op de website Milieu Centraal controleren welke optie voor hun woning het meest geschikt is en kunnen vervolgens zelf een keuze maken.
Bent u ermee bekend dat het EIB heeft becijferd dat het installeren van een volledige warmtepomp (all-electric) afhankelijk van het energielabel een gemiddelde investering van tussen de 27.400 en 49.600 euro per woning vergt, waarbij 54% tot 58% van de investering onrendabel is en dus op geen enkele manier terug te verdienen valt?
De kosten genoemd in uw vraag gaan over woningen met een energielabel dat nog niet geschikt is voor een volledig elektrische warmtepomp, waarbij het overgrote deel van de genoemde kosten bestaan uit het isoleren van de woning. Voor woningen met energielabel A waar extra isolatie niet nodig is liggen de kosten voor de elektrische warmtepomp gemiddeld rond de 10.000 euro, inclusief de installatie en afgifteset. Verder gaat het rapport uit van een gasprijs van 0,95 euro/m3. Dit is een stuk lager dan de huidige prijs en dit houdt nog geen rekening met de in het coalitieakkoord aangekondigde schuif in de energiebelasting van elektriciteit naar aardgas. Bij goed geïsoleerde woningen verdient de warmtepomp zichzelf met de huidige energieprijs in veel situaties terug.
Bij minder goed geïsoleerde woningen is het vaak verstandiger om over te stappen op een hybride warmtepomp of eerst verder te isoleren. Naast de genoemde subsidies en financiering voor de (hybride) warmtepomp, is er ook veel ondersteuning beschikbaar voor het isoleren van woningen. De mogelijkheden hiervoor staan beschreven in de brief over het Nationaal Isolatieprogramma die ik eerder met uw Kamer heb gedeeld.9
Deelt u de conclusie dat dit daarom een kostenpost van tienduizenden euro’s per huiseigenaar betekent? Zo nee, waarom niet? Van welke bedragen gaat u dan uit?
Nee, deze conclusie deel ik niet. De voorgestelde normering richt zich op efficiëntere verwarmingsinstallaties. Dat kan een volledig elektrische warmtepomp zijn, maar ook een hybride warmtepomp, afhankelijk van het type woning. De bewoner maakt de keuze en zoals in het antwoord op vraag 1 beschreven staat, geldt er een uitzondering voor woningen waar het alternatief economisch niet haalbaar is.
Bent u er tevens mee bekend dat het EIB heeft becijferd dat het aansluiten van een woning op het warmtenet een gemiddelde investering van 38.800 euro met zich meebrengt waarvan gemiddeld slechts 18.800 euro kan worden terugverdiend?
Ja, ik ben bekend met het rapport en de resultaten. Ook hier geldt dat de uitgangspunten breder zijn dan alleen de kosten voor de installatie. In de 38.800 euro is rekening gehouden met onder andere isolatie en inpandige woningaanpassingen. Uit onderzoek van TNO blijkt dat er ook situaties zijn die lagere kosten met zich meebrengen10 en ook in de startanalyse is zichtbaar dat voor verschillende buurten in Nederland het aansluiten op een warmtenet tot de laagst nationale kosten leidt. Het is belangrijk dat er in de komende jaren wordt ingezet op de verdere ontwikkeling van collectieve warmtesystemen zodat deze ook tot kostendaling zullen leiden.
Deelt u de conclusie dat ook hier daarom sprake is van een kostenpost van tienduizenden euro’s per huiseigenaar? Zo nee, waarom niet? Van welke bedragen gaat u dan uit?
De kosten per aansluiting op een warmtenet zijn sterk afhankelijk van de wijk, de beschikbaarheid van bronnen en de aanwezigheid van fysieke obstakels in een buurt. Ook het tempo waarin afnemers aansluiten bepaalt het kostenplaatje. Voor wijken die nu overstappen op collectieve warmtesystemen zijn er verschillende subsidies om de kosten te beperken, bijvoorbeeld de SDE++ en de ISDE-subsidie. Verder, zoals beschreven in het Coalitieakkoord, is de Minister voor Klimaat en Energie aan het bezien hoe de onrendabele top voor collectieve warmteprojecten kan worden gefinancierd uit een nationale subsidieregeling, zodat de aansluiting op een warmtenet voor woningeigenaren betaalbaar blijft.
Is er volgens u tijdig voldoende personeel beschikbaar om de gevraagde aantallen warmtepompen te laten installeren en waar baseert u dat op?
Met deze normering geven we de installatiesector duidelijkheid, zodat zij gericht kunnen gaan investeren in arbeidsbesparende innovatie en het opleiden en omscholen van personeel. We hebben met de producenten en de installatiesector afgesproken dat zij ervoor zorgen dat er bij het ingaan van de normering voldoende personeel is, deels door het opleiden van extra personeel, maar ook door het flink verkorten van de gemiddelde installatietijd. Dit is ook opgenomen als actie in het actieplan hybride warmtepompen.
In het kader van de Gasketelwet moest onlangs iedere monteur voor een bedrag van ongeveer 2.000 euro gecertificeerd worden en voor het installeren van installaties met F-gassen, zoals warmtepompen, is nog eens een certificeringstraject nodig van ongeveer 2.200 euro per monteur. Gaat u de kosten en de tijdsinzet hiervan compenseren aan de branche of worden zij geacht deze kosten te verwerken in de factuur voor de burger?
Voor F-gassen betreft de eenmalige certificeringsplicht een al langer bestaande Europese verplichting, waarvoor alleen nieuwe monteurs kosten moeten maken. Er zijn veel gesprekken gevoerd met installateurs om te waarborgen dat er in 2026 genoeg vakbekwame arbeidskrachten zijn. Hierin werken het Rijk en de sector nauw samen. Er zijn geen signalen vanuit de sector dat hier bijdragen voor nodig zijn vanuit de rijksoverheid. Maar ik zal er op toezien dat de factuur voor de burger niet toeneemt door de invoering van normering. Overigens zien we ook (hybride) warmtepompen op de markt verschijnen waar geen F-gassencertificaat voor nodig is.
Bent u ermee bekend dat de Europese Unie zo snel mogelijk van F-gassen, voor het milieu bijzonder schadelijke broeikasgassen, af wil en hoe rijmt u dat met de voorgestelde inzet van miljoenen installaties met F-gassen? Accepteert u hiermee verantwoordelijk te zijn voor het creëren van een nieuw milieuprobleem?
Ik ben bekend met de herziening van de verordening inzake gefluoreerde broeikasgassen van de Europese Commissie. Het kabinet steunt van harte de ambitie in dat voorstel om het klimaateffect van gefluoreerde broeikasgassen verder te beperken. Dit past bij onze Europese en nationale doelstellingen voor 2030 en 2050. Het herzieningsvoorstel bevat onder andere een voorstel om de inzet van hoog-GWP (klimaat opwarmingseffect) F-gassen in split-warmtepompen (en airconditioning) over enige jaren te verbieden. Juist omdat de inzet van warmtepompen de komende periode zal groeien, is het verstandig nu een helder signaal aan de markt te geven dat warmtepompen op afzienbare termijn geen hoog-GWP F-gassen meer mogen bevatten en overgestapt moet worden op alternatieven zoals propaan. Dit geeft de markt de gelegenheid om het nu nog beperkte aandeel warmtepompen zonder hoog-GWP F-gassen snel op te schalen. Uiteraard moet het tempo ook realistisch zijn. Op dit moment wordt daarom met de branchevereniging van fabrikanten nader bekeken wat het effect van deze verordening is.
Zijn volgens u voldoende productiecapaciteit, grondstoffen en componenten zoals chips beschikbaar om de gevraagde aantallen warmtepompen tijdig te leveren en waar baseert u dat op?
Momenteel is er sprake van een wereldwijde verstoring van de markt. Deze markt is zich aan het herstellen, maar het zal nog enige tijd duren voordat grondstoffen en chips weer voldoende beschikbaar zijn. Vanuit het Rijk worden er gesprekken gevoerd met verschillende branchevertegenwoordigers, om samen te bekijken wat de mogelijkheden zijn. Op de lange termijn onderzoekt het rijk verschillende manieren om meer onafhankelijkheid te creëren op energiegebied. Recent heeft de branchevertegenwoordiger van fabrikanten aangegeven drie nieuwe fabrieken in Nederland te bouwen voor de nodige opschaling van (hybride) warmtepompen. Zie ook de antwoorden op eerdere Kamervragen met betrekking tot de ontwikkeling van warmtepompen11.
Nu al loopt de wachttijd voor de plaatsing van een warmtepomp op tot 18 maanden, hoe kan het dan verplicht worden om bij noodzakelijke vervanging na een defecte CV-ketel deze subiet te vervangen door een warmtepomp of vindt u een jaar zonder verwarming en warm water acceptabel?
De lange wachttijden worden veroorzaakt door onvoldoende productiecapaciteit en warmtepompmonteurs. Voor het vergroten van de productiecapaciteit en het opleiden van voldoende monteurs zijn forse investeringen nodig vanuit de sector. De sector kan die investeringen alleen snel doen als er duidelijkheid is over de vraag naar warmtepompen. Die duidelijkheid komt er door de normering die in het Coalitieakkoord is afgesproken. Met de sector is afgesproken dat zij zorgen voor voldoende productiecapaciteit en installateurs als de normering in 2026 ingaat. Daarnaast heeft de branchevereniging voor fabrikanten aangekondigd dat er op korte termijn in Nederland nieuwe productiefaciliteiten worden bijgebouwd.
U geeft aan dat er voor woningen die niet geschikt zijn, een uitzonderingsmogelijkheid bestaat. Wanneer vindt u een woning niet geschikt?
Een woning is niet geschikt als het economisch, technisch of functioneel niet haalbaar is om aan de normering te voldoen. Dat houdt in dat de duurzame installatie goed in de woning moet kunnen worden geïnstalleerd en de woning goed moet kunnen verwarmen tegen aanvaardbare kosten. De exacte uitwerking hiervan zal in de komende periode verder worden onderzocht. De inzet van warmtenetten is op verschillende locaties in het land een logische stap om woningen en gebouwen te verduurzamen, om die reden zal er een uitzonderingsmogelijkheid komen voor situaties waar een warmtenet binnen aanzienlijke periode wordt ontwikkeld.
Vindt u een woning waarin spouw-, vloer- en/of dakisolatie en dubbel glas ontbreekt ook ongeschikt?
Zie ook het antwoord op vraag 20. Of een woning geschikt is voor verwarming is afhankelijk van de genoemde combinatie van factoren (economisch, technisch en functioneel). De mate van isolatie van een woning is hierbij een relevante factor, want in zeer slecht geïsoleerde woningen moet de cv-ketel een groter deel van de verwarmingslast vervullen waardoor de besparing op aardgas minder is. Na afronding van het nadere onderzoek zal ik uw Kamer in meer detail informeren over de afbakening van deze uitzonderingscategorieën.
Worden monumentale woningen en huizen in beschermd stadsgezicht door u ook uitgesloten van de dwang om vanaf 2026 warmtepompen te plaatsen als een CV-ketel geplaatst of vervangen moet worden?
We gaan de komende tijd uitwerken in welke gevallen een woning onder de uitzonderingsmogelijkheid valt. Monumentale woningen en huizen in beschermd stadsgezicht zijn onderdeel van deze uitwerking.
Kunt u garanderen dat het plaatsen van miljoenen warmtepompen niet gaat leiden tot geluidsoverlast in dichtbebouwde omgevingen? En zo ja, hoe dan?
Sinds 2021 zijn er in het gewijzigde Bouwbesluit nieuwe strenge eisen opgenomen voor het maximale geluid van warmtepompen met een buitenunit ter voorkoming van geluidsoverlast. Deze eisen gelden niet alleen voor nieuwbouw maar ook voor bestaande bouw. Daarnaast kan de buitenunit ook in een geluiddempende omkasting worden geplaatst. Overigens hebben niet alle (hybride) warmtepompen een buitenunit en vindt er veel ontwikkeling plaats in goed inpasbare oplossingen.
Hoe gaat u om met woningen waarbij de installatie niet past in de huidige ketelruimte?
Zie het antwoord op vraag 20.
Ziet u het risico dat burgers die niet onder de uitzonderingsregels vallen zich wenden tot een buitenlandse of niet officiële installateur, met alle negatieve gevolgen van dien voor Nederlandse bedrijven en de veiligheid van consumenten?
Nee ik zie dat risico niet. Voor het uitvoeren van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties, waaronder hybride warmtepompen, geldt vanaf 2023 dat alleen nog gecertificeerde bedrijven mogen worden ingeschakeld. Daarnaast is de hybride warmtepomp een product dat juist specifiek interessant is voor de Nederlandse markt en is het daarom juist een kans voor de sector om hier op in te zetten.
Hoe gaat u garanderen dat huurders niet geconfronteerd gaan worden met een huurverhoging vanwege een hogere duurzaamheidswaarde na het plaatsen van een warmtepomp?
Als er een wettelijke plicht is om een efficiëntere verwarmingstoestel te plaatsen i.p.v. een mono cv-ketel, geldt de (technisch) noodzakelijke vervanging van een cv-ketel door een hybride warmtepomp als dringende werkzaamheid, waarvoor geen instemming van de huurder vereist is en waarvoor geen huurverhoging mag worden berekend.
Voordat de verplichting ingaat, in 2026, hebben huurders de nodige waarborgen dat zij niet zomaar geconfronteerd worden met een huurverhoging bij het plaatsen van een (hybride) warmtepomp:
Eén belangrijke waarborg die nu wettelijk al geldt is, dat een verhuurder die een cv-ketel wil vervangen door een hybride warmtepomp daarvoor instemming dient te krijgen van de zittende huurder. Het ligt voor de hand dat de huurder alleen instemt als hij de voordelen ziet van die hybride warmtepomp. Die voordelen kunnen zodanig zijn, dat de huurder instemt met een huurverhoging.
Een tweede waarborg is dat huurders en verhuurders zich bij de plaatsing van een hybride warmtepomp kunnen wenden tot de Huurcommissie voor een oordeel over de redelijkheid van een daaraan verbonden huurverhoging.
Kunt u garanderen dat het elektriciteitsnetwerk in staat is de grote extra vraag aan stroom te transporteren?
Als gevolg van de verduurzaming van de gebouwde omgeving, en de rest van de economie wordt er steeds meer van het elektriciteitsnet gevraagd. In de gebouwde omgeving gaat het dan bijvoorbeeld om het terug leveren van elektriciteit uit zonnepanelen en het extra verbruik van elektriciteit door (hybride) warmtepompen en elektrisch koken. Netbeheerders investeren fors in de uitbreiding om aan al deze wensen te kunnen accommoderen, maar dat dat zal ook tijd kosten en soms voor knelpunten zorgen. Netbeheerders geven aan dat de overstap op hybride verwarmen in vergelijking met de installatie van zonnepanelen leidt tot significant minder congestieproblematiek.
Kunt u garanderen dat de stroomleveranciers in staat zijn bij de inzet van grote aantallen warmtepompen de grote extra vraag aan stroom te leveren?
Het knelpunt in de elektriciteitsvoorziening ligt voornamelijk bij de transportcapaciteit van de elektriciteitsnetten en niet in de elektriciteitsproductie. In de elektriciteitsvraag is wel sprake van een seizoensgebonden onbalans. Dit komt doordat de meeste duurzame elektriciteit wordt opgewekt in de zomer, terwijl de vraag het grootst is in de winter. Dit vraagt om afstemming tussen de beschikbare bronnen en de vraag, door bijvoorbeeld flexibele elektriciteitsproductie en (warmte)opslag. Met de toenemende elektriciteitsvraag zullen er additionele bronnen van duurzame elektriciteit moeten worden ontwikkeld. Dit gebeurt bijvoorbeeld al door het tenderen van nieuwe windparken.
Wat gaat u doen met het alternatief voor aardgas, te weten waterstofgas en moet dit volgens u niet eerst onderzocht worden in relatie tot ons unieke gasleidingennetwerk voor we deze infrastructuur zomaar afschrijven? En wie moet volgens u de kosten dragen van deze voorgenomen versnelde afschrijving en ontmanteling van het gasnetwerk?
Waterstof is een energiedrager die potentieel ook in de gebouwde omgeving kan worden ingezet, maar waarvan beschikbaarheid en betaalbaarheid nog zeer onzeker zijn. We verwachten daarom dat grootschalige toepassing van waterstof in de gebouwde omgeving niet voor 2030 plaats zal vinden. Om ervoor te zorgen dat, als waterstof beschikbaar is, dit ook ingezet kan worden, wordt nu al gewerkt aan het opbouwen van kennis over de toepassing van waterstof in de gebouwde omgeving en aan de randvoorwaarden. Dat doen we door het gezamenlijk met anderen uitvoeren van een strategische onderzoekagenda, en via het uitvoeren van demonstratieprojecten. De hybride warmtepomp is overigens technisch goed te combineren met het gebruik van waterstofgas.
Bent u bereid eindelijk te erkennen dat het aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving een onbetaalbare exercitie met een onmeetbaar klein effect op het klimaat is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze operatie te staken en al helemaal niet over te gaan tot enige vorm van drang of dwang?
Nee. Nederland heeft zich gecommitteerd aan het Klimaatakkoord van Parijs en dat betekent dat we in alle sectoren van de economie onze CO2-uitstoot moeten reduceren. In de gebouwde omgeving werkt dat door middel van aardgasreductie. Deze normering zorgt voor een flinke reductie in aardgasgebruik en verlaging van de energierekening.
Het bericht ‘Inspectie: Stop met aantrekken arbeidsmigranten’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Chris Stoffer (SGP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Inspectie: Stop met aantrekken arbeidsmigranten» op AD.nl van 7 mei jl?1
Ja.
Wat is uw reactie op het alarmsignaal van de inspecteur-generaal van de Arbeidsinspectie over arbeidsmigratie en de gevolgen daarvan?
Terecht signaleert de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) dat er schaduwkanten kleven aan arbeidsmigratie. Het kabinet zet in op het aanpakken van misstanden en daarmee op het creëren van een gelijk speelveld. Ik ben daarom volop aan de slag met de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten.
Voor arbeidsmobiliteit binnen de EU geldt het vrij verkeer van werknemers. Dat is een groot goed. Daar kan en wil ik niet aan tornen. Daarnaast ziet het kabinet arbeidsmigratie van buiten de EU als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. Werkgevers in Nederland kunnen alleen arbeidsmigranten van buiten de EU werven, wanneer zij voldoen aan de voorwaarden van de Wet arbeid vreemdelingen, kunnen aantonen eerst te hebben gezocht naar personeel binnen Nederland en de EER en er geen prioriteitgenietend aanbod in Nederland en de EER aanwezig is. Alleen voor internationaal talent dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, de concurrentiekracht en het innovatief vermogen, heeft Nederland een uitnodigend beleid.
Door terughoudend te zijn bij de toelating van arbeidsmigranten van buiten de EU, wordt door het kabinet rekening gehouden met de effecten die arbeidsmigratie heeft op de samenleving. Het kabinet vindt het belangrijk dat er aandacht is voor korte- en lange termijneffecten van (meer) arbeidsmigratie op tal van beleidsterreinen, zoals op huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, maar ook op sociale cohesie in wijken en buurten.
Bent u het eens met de constatering van de Arbeidsinspectie dat het groeiende aantal arbeidsmigranten een negatieve invloed heeft op een groot aantal problemen in Nederland, zoals de woningnood en toenemende ongelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat het kabinet daarom nu daadwerkelijk kiezen voor een koers waarin de bevolking niet verder groeit, zoals de Arbeidsinspectie aanbeveelt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de analyse van de Arbeidsinspectie dat de baten van arbeidsmigratie op dit moment vooral terecht komen bij werkgevers en uitzendbureaus, terwijl de kosten bij de samenleving liggen? Indien u deze analyse niet (of slechts gedeeltelijk) deelt, waarom niet?
De analyse van de Arbeidsinspectie is een economische en maatschappelijke analyse en geeft aan dat de economische keuzes die door bedrijven gemaakt worden zorgen voor druk op de samenleving.
Wel moet gezegd worden dat onze economie op dit moment niet zonder arbeidsmigranten kan. Zij zorgen ervoor dat onze supermarkten vol liggen en onze pakketjes op tijd bezorgd. Daar waar dit niet goed gaat, moeten we dit aanpakken. Daarom zet ik in op het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten om misstanden tegen te gaan zodat de maatschappelijke kosten afnemen. Bijvoorbeeld door het opvolgen van de aanbeveling uit het rapport van Roemer om een bedrijfseffectrapportage in te voeren, zodat de mogelijke negatieve gevolgen van nieuwe bedrijvigheid aan de voorkant al goed meegewogen worden. Zoals ik in mijn brief van 6 juli jl. over de Verkenning bevolking 2050 en de voortgang van de motie Dijkhoff c.s. en Den Haan c.s. heb toegelicht (Kamerstuk 35 925, nr. 171), ligt de vraag voor hoe het migratiebeleid in brede zin in de toekomst vorm en inhoud dient te krijgen. Het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wijzen er in hun rapport «Bevolking 2050 in beeld: opleiding, arbeid, zorg en wonen» (Kamerstuk 35 570, nr. 59) op dat in 2050 het aantal ouderen in de Nederlandse bevolking is toegenomen door een dubbele vergrijzing2, het aandeel van de bevolking in de werkzame leeftijden is afgenomen en het aandeel van de bevolking met een migratieachtergrond is gestegen. Hoewel het migratiesaldo de meest bepalende factor is in de demografische ontwikkeling, zijn de sturingsmogelijkheden mede afhankelijk van bredere maatschappelijke en economische vraagstukken. Het kabinet heeft de Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 ingesteld om zicht te krijgen op de scenario's, mogelijke beleidsopties en handelingsperspectieven van de regering in relatie tot de maatschappelijke gevolgen van de demografische ontwikkelingen, in het bijzonder van vergrijzing en migratie, tot tenminste 2050, tegen de achtergrond van de brede welvaartsbenadering. Het advies van de commissie wordt in het vierde kwartaal van 2023 verwacht. De appreciatie van het kabinet wordt begin 2024 aan de Kamer aangeboden.
Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijke verdeling onevenwichtig en dus onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reageert u op de conclusie dat het «ruime aanbod van goedkoop buitenlands personeel» ervoor zorgt dat bedrijven weinig prikkels voelen om te innoveren of arbeidsvoorwaarden te verbeteren?
Dit klopt en is ook al eerder in diverse rapporten aan de orde gekomen.3 Arbeidsmigratie van buiten de EU zie ik daarom ook als sluitstuk bij de aanpak van de krapte op de arbeidsmarkt. Bedrijven zullen dus moeten blijven innoveren, ook voor hun concurrentiepositie. Het kabinet blijft zich inzetten voor het toepassen en stimuleren van arbeidsbesparende technologie en andere vormen van procesinnovatie. Wat deze inzet precies behelst, komt terug in de Kamerbrief Aanpak Arbeidsmarktkrapte die naar de Kamer is verzonden.
Deelt u de mening dat in plaats van dat wordt gekeken naar de optie arbeidsmigratie, moet worden ingezet op het activeren en aan het werk helpen van onbenut arbeidspotentieel, waaronder 327.000 werklozen maart jl., in Nederland, zodat arbeidsmigranten op de arbeidsmarkt niet de plaats innemen van werklozen?
Ja, we willen allereerst kijken naar het onbenut arbeidspotentieel waaronder 327.000 werklozen. In verschillende sectoren zoals de zorg, het onderwijs maar ook in de horeca, energie en vervoer is men naarstig op zoek naar arbeidskrachten. De werkloosheid is laag en er zijn meer vacatures dan werklozen. Daarmee is de arbeidsmarkt nu al uitzonderlijk krap, terwijl de verwachting is dat tekorten verder zullen oplopen. De aanhoudende personeelstekorten leiden mede tot verlies van kwaliteit en beschikbaarheid van (publieke) diensten. Daardoor komt het aanpakken van maatschappelijke opgaven onder druk te staan en kan de brede welvaart worden geschaad.
Door de toegenomen krapte kijken werkgevers steeds vaker naar arbeidsmigratie van buiten de EU om het arbeidsaanbod te vergroten. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie, als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. Eerst dient dus gekeken te worden naar onder andere de verbetering van arbeidsvoorwaarden, onbenut arbeidspotentieel, verhogen van de arbeidsparticipatie, innovatie en de mogelijkheid om mensen om of bij te scholen.
Hoe gaat u de inzet op dit punt intensiveren?
Een aanpak van krapte moet perspectief bieden op voldoende werkenden die productief aan de slag zijn op passende plekken. Met die werkenden kunnen we de maatschappelijke uitdagingen en transities van de toekomst met vertrouwen tegemoet zien. Deze krappe arbeidsmarkt biedt voor sommige werkzoekers, deeltijdwerkers en mensen die noodgedwongen meerdere banen combineren, extra kansen, die het kabinet wil benutten. Het kabinet zet zich daarom ook actief in voor mensen die aan de kant staan.4 Uw Kamer is onlangs in meer detail geïnformeerd over de inzet van het kabinet in een Kamerbrief over de aanpak van arbeidsmarktkrapte. Deze aanpak moet in samenhang worden bezien met arbeidsmarktbrieven die het kabinet heeft gestuurd en nog zal sturen.5
In de Kamerbrief staat beschreven dat het kabinet inzet op drie pijlers:
Het verminderen van de vraag naar arbeid.
Het vergroten van het arbeidsaanbod.
Het verbeteren van de match tussen vraag naar en aanbod van arbeid.
Vanuit dit denkkader werkt het kabinet aan zes acties die krapte kunnen verminderen:
Stimuleren van technologie- en procesinnovatie
Inzet op arbeidsaanbod
Verbeteren van de match
Stimuleren van meer uren werken
Inzet op leven lang ontwikkelen
Verbeteren aansluiting initieel onderwijs en arbeidsmarkt
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de aanbevelingen van het «Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten»?
Het vorige en huidige kabinet hebben de aanbevelingen, net als uw Kamer, omarmd. Ook in demissionaire status is doorgewerkt aan de uitvoering van de aanbevelingen. Hierover bent u op 1 april 2021 voor de eerste maal geïnformeerd, vervolgens in de eerste jaarrapportage arbeidsmigranten eind 2021 en voorafgaand aan het recente Commissiedebat Arbeidsmigratie heeft u een Kamerbrief ontvangen over de inzet van het huidige kabinet waarin het kabinet ook enkele mijlpalen voor de aankomende periode heeft benoemd.6 Tevens is uw Kamer over verschillende afzonderlijke trajecten ook apart geïnformeerd, soms via andere Vaste Kamercommissies.7
Hoe beoordeelt u in het licht van deze boodschap van de Arbeidsinspectie het voornemen van het kabinet, zoals omschreven in het coalitieakkoord, om de mogelijkheden voor arbeidsmigratie juist te verruimen, door met landen buiten de Europese Unie afspraken te maken?
Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. Werkgevers in Nederland kunnen alleen arbeidsmigranten van buiten de EU werven, wanneer zij voldoen aan de voorwaarden van de Wav en kunnen aantonen eerst te hebben gezocht naar personeel binnen Nederland en de EER en er geen prioriteitgenietend aanbod binnen Nederland en de EER aanwezig is. Alleen voor internationaal talent dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, de concurrentiekracht en het innovatief vermogen, heeft Nederland een uitnodigend beleid en geldt een uitzondering.
Zoals in lijn met het Coalitieakkoord en de wens om meer grip te krijgen op migratie, onderschrijft het kabinet dat partnerschappen met prioritaire migratielanden, mits goed vormgegeven, kunnen bijdragen aan een integrale benadering op migratiesamenwerking met derde landen, waaronder het tegengaan van irreguliere migratie en het verbeteren van effectieve terugkeersamenwerking voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Afspraken over legale migratie zijn daarbij een belangrijk onderdeel om samenwerking op migratie met belangrijke transit- en herkomstlanden te verbeteren. Het kabinet is voornemens, zoals aangekondigd in het Coalitieakkoord, om als onderdeel van afspraken met derde landen over het terugnemen van uitgeprocedeerde asielzoekers en migranten zonder rechtmatig verblijf, beleid te maken om in dit kader gerichte visumverlening en tijdelijke, kleinschalige legale en circulaire arbeidsmigratie via pilots/stapsgewijs mogelijk te maken binnen strikte wederzijdse afspraken en voorwaarden. Hierbij dient ook aandacht te zijn voor het absorptievermogen van Nederland en de aanbevelingen uit het rapport van Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer). De komende tijd zal het kabinet zich buigen over op welke wijze het voornemen uit het Coalitieakkoord vorm kan worden gegeven.
In hoeverre wordt bij uitwerking en besluitvorming over plannen omtrent arbeidsmigratie ook betrokken wat de negatieve gevolgen daarvan zijn op de samenleving en verzorgingsstaat in termen van publieke lasten, ook op de langere termijn?
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie, en een groot deel werkt in voor Nederland belangrijke sectoren. De laatste jaren zijn echter ook de schaduwkanten van arbeidsmigratie duidelijk naar voren gekomen. In bredere context bezien raakt arbeidsmigratie aan een verscheidenheid van beleidsterreinen zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, (irreguliere) migratie, terugkeer en overname, maar ook aan grote maatschappelijke en sociaaleconomische vraagstukken, waaronder integratie. Zoals wat voor economie we als Nederland willen zijn, wat de impact is op de brede welvaart, en welke rol afspraken over tijdelijke en circulaire arbeidsmigratie kunnen vervullen bij migratiesamenwerking met derde landen. Zoals ook aangegeven in het Commissiedebat van 19 mei jongstleden (mede als reactie op vragen van dhr. Eerdmans) worden deze aspecten worden meegenomen bij de uitwerking en besluitvorming over plannen omtrent arbeidsmigratie. Om uitbuiting van arbeidsmigranten tegen te gaan, slechte huisvesting aan te pakken, en oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt te voorkomen, voert het kabinet de aanbevelingen uit het rapport van Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer) uit.
Bent u bereid zich in Europees verband in te spannen voor het creëren van de bevoegdheid voor lidstaten tewerkstellingsvergunningen voor arbeiders die via een andere lidstaat de Europese Unie zijn binnengekomen in te voeren, zodat landen zelf het aantal arbeidsmigranten kunnen beperken? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer is op 22 november 2021 geïnformeerd dat dit niet mogelijk is.8 Tussen de EU/EER-landen en Zwitserland geldt het vrije verkeer van personen en diensten, die gezamenlijk zorgen voor het vrije verkeer van vestiging en werknemers. Deze fundamentele vrijheden vormen – naast het vrije verkeer van goederen en kapitaal – de kernelementen van de interne markt en zijn het fundament onder de Europese samenwerking. Het uitgangspunt bij het vrij verkeer van werknemers is het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit tussen werknemers uit de EU/EER-lidstaten en Zwitserland. In lijn hiermee mag voor burgers uit deze lidstaten geen tewerkstellingsvergunning worden vereist.
Dit is op verschillende momenten bevestigd. Zo heeft het Hof van Justitie geconcludeerd dat het vrije dienstenverkeer zich ertegen verzet dat een lidstaat een in een andere lidstaat gevestigde ondernemer verbiedt zich tijdelijk op zijn grondgebied met zijn personeel vrij te verplaatsen, of de verplaatsing van het betrokken personeel aan beperkende voorwaarden te onderwerpen. Uw Kamer heeft de Raad van State verzocht om in kaart te brengen of het mogelijk is – en zo ja, welke mogelijkheden het huidige Europese Unierecht biedt – om op nationaal niveau additionele regels te stellen op het terrein van arbeidsmigratie binnen de EU. De Raad van State concludeert in lijn met het Hof dat het Unierecht geen maatregelen toestaat die de aantallen arbeidsmigranten afkomstig uit andere lidstaten en de duur van deze arbeid beperken, omdat deze in strijd zijn met het verbod op discriminatie naar nationaliteit. Dergelijke maatregelen zouden het vrij verkeer van werknemers en diensten aanzienlijk aantasten. De mogelijkheden om op nationaal niveau regels te stellen over arbeidsmigratie, door het inperken van het vrij verkeer van personen en werknemers, zijn volgens de Raad per definitie en bewust, beperkt. Het kabinet onderschrijft de zienswijze van de Raad. De Raad van State stelt dat vanuit het Unierecht bezien maatregelen het meest kansrijk zijn wanneer die niet aanknopen bij de vorm waarin arbeidsmigratie plaatsvindt, maar bij de concrete misstanden die zich voordoen, met name met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, (volks-)gezondheid of huisvesting, en het (gemeentelijk en nationaal) toezicht daarop, respectievelijk de handhaving daarvan. Maatregelen op deze terreinen zijn ook uit oogpunt van effectiviteit te overwegen. De Raad van State verwijst hiervoor naar het advies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie-Stoffer/Eerdmans over het onderzoek naar een migratiequotum?2
Op 4 november 2021 heeft de Staatssecretaris van J&V aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) gevraagd om advies uit te brengen over beleidsmatige richtgetallen.10 Hierbij is de ACVZ ook specifiek verzocht om de motie-Stoffer/Eerdmans over het migratiequotum in acht te nemen. Naar verwachting komt de ACVZ na de zomer met een advies.
De start en het effect van handhaving van de Wet DBA. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met signalen uit verschillende sectoren (zoals overheden en hoger onderwijs) dat opdrachtgevers, in afwachting van een op handen zijnde start van de handhaving van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA), nu al contracten met zelfstandige ondernemers opschorten, annuleren of verbreken?
Ik ben daarvan op de hoogte. In het coalitieakkoord is de ambitie uitgesproken om de arbeidsmarkt te hervormen. De positie van zzp’ers maakt nadrukkelijk onderdeel uit van het pakket arbeidsmarktmaatregelen in het coalitieakkoord, die worden uitgewerkt. Als onderdeel wordt ook gekeken naar de (inzet van) publiekrechtelijke handhaving. Ik zal uw Kamer voor de zomer een hoofdlijnenbrief sturen over de uitwerking van het arbeidsmarktpakket. Daarnaast ontvangt u voor het ZZP debat van 30 juni een brief waarin gereageerd wordt op het rapport van de Algemene Rekenkamer. Toezicht en handhaving wordt ondertussen doorgezet binnen de eerder vastgestelde kaders.
Ik vind het in algemene zin begrijpelijk en verstandig dat partijen in verschillende sectoren hun contracten en arbeidsrelaties tegen het licht houden om te bezien of deze conform geldende wetgeving zijn. Ik ga er daarbij van uit dat opdrachtgevers contracten niet zonder goede reden opschorten, annuleren of verbreken.
Het geldende handhavingsmoratorium betekent niet dat er door de Belastingdienst niet gehandhaafd kan worden op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen. Graag wil ik erop wijzen dat gehandhaafd kan worden bij kwaadwillendheid en wanneer aanwijzingen door de Belastingdienst (te geven vanaf 1 september 2019) niet binnen een redelijke termijn zijn opgevolgd. Aanwijzingen kunnen gegeven worden in gevallen waarin de arbeidsrelatie onjuist is gekwalificeerd, zonder dat bewezen hoeft te worden dat sprake is van evidente en opzettelijke schijnzelfstandigheid. Handhaving ten aanzien van de loonheffingen naar aanleiding van een aanwijzing die niet binnen de gestelde termijn is opgevolgd, kan met terugwerkende kracht tot het moment dat de betreffende aanwijzing is gegeven. Zoals eerder aan uw Kamer bericht is handhaving van de kwalificatie van de arbeidsrelatie wel complex, arbeidsintensief en vraagt een zware bewijslast aan de kant van de Belastingdienst1.
Deelt u het inzicht dat de huidige onduidelijkheid, die wordt versterkt door het ontbreken van een duidelijk toetsingskader, tot inperking leidt van de ondernemersvrijheid van zelfstandigen?
Ik vind het belangrijk om een onderscheid te maken tussen situaties waarin de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie niet duidelijk is en situaties waarin de juiste kwalificatie op zichzelf duidelijk is, maar niet wenselijk wordt geacht door opdrachtgever/werkgever en werkenden.
Waar onduidelijkheid van regelgeving leidt tot onzekerheid over de kwalificatie kan dat de ondernemersvrijheid van werkenden begrenzen. Dat is ongewenst en daarom heeft het kabinet in het coalitieakkoord aangekondigd om meer duidelijkheid te gaan bieden.
Het vorige kabinet heeft om meer handvatten te bieden aan de praktijk ook de nodige inzet gepleegd. Zo is in 2019 een uitgebreide toelichting toegevoegd aan het Handboek Loonheffingen waarin wordt beschreven welke indicaties – in het kader van het inhouden en afdragen van loonheffingen – wijzen op de aanwezigheid van gezag en een dienstbetrekking en welke indicaties juist wijzen op werk dat buiten dienstbetrekking kan worden gedaan vanwege de afwezigheid van gezag. Daarnaast geeft de webmodule sinds 2021 opdrachtgevers meer inzicht in de criteria die van belang zijn.2 De pilot is op 10 juli 2021 afgelopen maar de online pilotomgeving van de webmodule is nog steeds actief. Het kabinet moet nog een beslissing nemen of en in welke vorm de webmodule zal worden voortgezet. Het blijft noodzakelijk dat naast het gelijke speelveld en handhaving stappen worden gezet om meer duidelijkheid te bieden, zeker in die situaties die nu in een «grijs gebied» vallen.
In de situaties waarin de kwalificatie op zichzelf duidelijk is maar niet als wenselijk wordt ervaren, leidt het huidige toetsingskader niet tot een ongewenste inperking van de ondernemersvrijheid. Opdrachtgevers/werkgevers en werkenden zijn vrij om de arbeidsrelatie op een manier in te richten waarop op basis van een overeenkomst van opdracht of aanneming van werk gewerkt kan worden. Indien de feitelijke invulling van de arbeidsrelatie voldoet aan de criteria van een arbeidsovereenkomst (arbeid, loon en gezag) is sprake van schijnzelfstandigheid. Om wet- en regelgeving wel na te leven moeten werkgevende en werkende de arbeidsrelatie anders vormgeven of een dienstbetrekking aan gaan.
Deelt u de mening dat zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) zwaar zijn getroffen door de coronacrisis en dat alles op alles moet worden gezet om obstakels in de bedrijfsvoering, ook met betrekking tot onduidelijkheid over hun rechtspositie, uit de weg te ruimen?
De coronacrisis heeft veel bedrijven en werkenden de afgelopen tijd zwaar getroffen en het kabinet is zich ervan bewust dat er veel gevraagd is van burgers en ondernemers. Het kabinet heeft met een ruimhartig steunpakket velen in deze moeilijke periode geholpen om de klap voor een groot deel op te vangen. Dit heeft bijgedragen aan het behoud van banen en inkomen en heeft voorkomen dat gezonde bedrijven verloren zijn gegaan. Na de strenge coronamaatregelen eerder deze winter is Nederland nu weer volledig open. Het kabinet heeft daarom besloten het generieke steunpakket per 1 april te beëindigen.
Dit neemt niet weg dat de situatie voor sommige burgers en bedrijven alsnog moeilijk is. In de brief van 25 februari 20223 is uw Kamer onder andere ingelicht over specifieke maatregelen voor ondernemers die doorlopen na 31 maart 2022. Daarnaast worden ondernemers in het zogenaamde «Zwaar weer programma» bijgestaan door het KVK Adviesteam. Ondernemers krijgen via deze route deskundig advies bij het zetten van een volgende stap.
Waar onduidelijkheid over de rechtspositie voor zelfstandige ondernemers leidt tot obstakels in de bedrijfsvoering is dat ongewenst en daarom heeft het kabinet in het coalitieakkoord aangekondigd om meer duidelijkheid te gaan bieden. Meer duidelijkheid over de kwalificatie van arbeidsrelaties is van belang voor werkgevers, opdrachtgevers en werkenden.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering dat misstanden rond zzp’ers zich toespitsen op een klein deel van de zelfstandig ondernemers in bepaalde sectoren, waar gerichte inspectie uitkomst kan bieden, terwijl onverkort en breed handhaven van de Wet DBA zonder dat duidelijke criteria voorhanden zijn alleen voor maar onrust zorgt?1
Ik zie het als een misstand dat relatief veel werkenden inmiddels als schijnzelfstandige werken. Ze werken derhalve buiten loondienst, terwijl ze op basis van het arbeidsrecht werkzaam moeten zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. De schijnzelfstandigheid is verdeeld over de gehele spreiding van inkomens en doet zich niet alleen voor bij economisch kwetsbaardere groepen of in enkele sectoren.
Dat niet altijd duidelijk is op basis van welk contract gewerkt wordt, is overigens niet de enige oorzaak voor het gegeven dat er inmiddels relatief veel werkenden buiten dienstbetrekking werken, terwijl ze volgens de wet een arbeidsovereenkomst hebben. Dit is, zoals onder meer de Commissie Borstlap heeft aangegeven, ook veroorzaakt door een langdurig ongelijk speelveld tussen werkenden op het gebied van arbeidsrecht, sociale zekerheid en fiscaliteit alsmede door het (deels) ontbreken van handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelatie vanwege het handhavingsmoratorium.
De Belastingdienst houdt risicogericht toezicht op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen en richt zich daarbij op opdrachtgevers in diverse branches en sectoren. Daarnaast hanteert de Belastingdienst een sectorspecifieke benadering die zich onderscheidt van het toezicht bij individuele opdrachtgevers, omdat het doel is het maken van afspraken met een sectorover een goede naleving van de wet- en regelgeving op het gebied van inhouden en afdragen van loonheffingen. Bij de sectorspecifieke benadering werkt de Belastingdienst samen met branche- of koepelorganisaties. Er is met een beperkt aantal sectoren begonnen, in een deel van de zorg en de bouw.
Deelt u het inzicht van de Kamer dat het creëren van een eigen rechtspositie voor de zelfstandige ondernemers een belangrijk deel van de oplossing biedt, zeker nu de beoogde duidelijkheid die de Wet DBA zou moeten bieden voor steeds meer onduidelijkheid en onzekerheid zorgt?
Het is goed te begrijpen dat naar erkenning en duidelijkheid wordt gezocht voor zelfstandigen in Nederland. Ik vind het voor iedereen van belang dat meer duidelijkheid ontstaat over de kwalificatie van arbeidsrelaties.
In het coalitieakkoord is de ambitie uitgesproken om de arbeidsmarkt te hervormen en met aanpassingen te komen. De positie van zzp’ers maakt onderdeel uit van dit pakket arbeidsmarktmaatregelen. Hierbij wordt gekeken naar zowel de doelen (einde maken aan onduidelijkheid, onzekerheid en misbruik van zzp-schijnconstructies) als het middel (creëren van een eigen rechtspositie) die benoemd zijn in de Motie Eerdmans.
Wat is de stand van zaken rond de uitvoering van de Kamerbreed aangenomen motie van het lid Eerdmans van 23 september 2021 over een wettelijke regeling voor zelfstandig ondernemerschap die de rechtspositie van zzp’ers in alle relevante aspecten vastlegt?2
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid contact op te nemen met de vertegenwoordigers van zzp’ers zodat hun inbreng kan worden meegenomen bij het opstellen van een eigen rechtskader?
Ik vind het belangrijk dat vertegenwoordigers van zzp’ers hun inbreng kunnen geven, waaronder inbreng over een eigen rechtskader, en dat die wordt meegenomen bij de arbeidsmarkthervormingen. Het contact met deze vertegenwoordigers vindt al plaats. Naast de vertegenwoordigers van zzp’ers in de SER overleg ik ook met andere partijen die zzp’ers vertegenwoordigen.
De criminaliteit en geweldsdelicten door asielzoekers in Budel |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Houdt het feit dat u in antwoord op mijn Kamervragen van 27 januari1 niet ingaat op verblijfsrechtelijke sancties in dat geen van de 58 asielzoekers die de afgelopen drie maanden zijn veroordeeld daar verblijfsrechtelijke consequenties van heeft ondervonden?
Het is gebruikelijk dat door de lokale overheid wordt gerapporteerd over de lokale situatie. In het duidingsonderzoek van het WODC over de incidentenregistratie over 2019, dat ik onlangs naar uw Kamer zond2, zijn ook cijfers opgenomen over onder andere de gemeente Cranendonck. Ik heb het WODC gevraagd om dit jaar een nieuw duidingsonderzoek uit te laten voeren. Daarnaast geldt dat deze gegevens niet standaard worden bijgehouden in de geautomatiseerde systemen. Om antwoord te kunnen geven op deze vragen zullen derhalve handmatig de dossiers bij de verschillende ketenpartners moeten worden doorgenomen en vervolgens meerdere bestandsvergelijkingen moeten worden gemaakt om te beoordeelden of er sprake is geweest van personen die in de opvanglocatie Budel-Cranendonck verbleven, verdachten waren, veroordeeld zijn, van wie vergunningen zijn ingetrokken en of vanuit de strafrechtketen zijn overgedragen aan de DT&V. Gelet op de grote hoeveelheid werk die dit met zich meebrengt wil ik u graag verwijzen naar de hiervoor genoemde duidingsonderzoeken.
Houdt dit in dat bij geen van de betrokkenen de verblijfsvergunning is afgewezen of ingetrokken? Zo ja, waarom niet? Zo nee, bij hoeveel personen dan wel?
Zie antwoord vraag 1.
Houdt dit tevens in dat geen van de betrokkenen conform het Vreemdelingen in de Strafrechtketen (VRIS)-protocol is overgedragen aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DTV)? Zo ja, waarom niet? Zo nee, hoeveel personen dan wel en in hoeveel gevallen is er ook daadwerkelijk sprake geweest van aantoonbaar vertrek?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel COA-sancties zijn er in heel 2021 opgelegd aan personen die in het AZC in Budel verbleven?
In 2021 zijn er in totaal ca. 360 maatregelen opgelegd aan personen in de opvanglocatie Budel-Cranendonck. Hierbij valt onder meer te denken aan 40 personen die naar een zogeheten Handhavings- en Toezichtlocatie (htl) zijn overgeplaatst en 30 gevallen waarbij van iemand 8 weken zakgeld is ingehouden.
Hoeveel vonnissen zijn er in heel 2021 gewezen in zaken die betrekking hebben op verdachten die in het AZC in Budel verbleven? Om hoeveel veroordelingen ging het?
Zie antwoord vraag 1.
Bij hoeveel van deze betrokkenen is de verblijfsvergunning afgewezen of ingetrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel van deze betrokkenen zijn conform het VRIS-protocol overgedragen aan de DTV? Hoeveel van hen zijn aantoonbaar vertrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel personen die op enig moment in 2021 in een Nederlandse COA-locatie verbleven zijn veroordeeld door de (politie)rechter? Hoeveel van hen waren veiligelanders?
Voor het zomerreces zal het WODC het Incidentenoverzicht 2021 publiceren waar informatie van het COA, de Politie, het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak verzameld wordt. Tot die tijd verwijs ik naar de incidentenoverzichten over 2019 en 2020.
De Staat van Migratie 2021 zal informatie bevatten over het aantal ingetrokken en afgewezen verblijfsvergunningen in het jaar 2021. Dit zal gaan over alle ingetrokken en afgewezen verblijfsvergunningen en niet enkel over personen die in dat jaar in de COA-opvang gezeten hebben.
Het is niet mogelijk om specifiek over deze groep vreemdelingen te zeggen hoeveel er ingevolge het VRIS protocol aantoonbaar vertrokken zijn. Wel kan er in algemene zin gezegd worden dat er in 2021 ongeveer 1.040 criminele vreemdelingen zijn vertrokken tijdens of aansluitend aan hun gevangenisstraf. Hiervan heeft 71 procent Nederland onder toezicht van de overheid verlaten. Het kan daarbij gaan om vreemdelingen die zelfstandig zijn vertrokken, of Nederland gedwongen hebben verlaten. Het aandeel vreemdelingen dat op eigen gelegenheid is vertrokken bedraagt 29 procent.
Bij hoeveel van deze personen is de verblijfsvergunning afgewezen of ingetrokken? Hoeveel van hen waren veiligelanders?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel van deze personen zijn conform het VRIS-protocol overgedragen aan de DT&V en hoeveel van hen zijn aantoonbaar vertrokken? Hoeveel van hen waren veiligelanders?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat asielzoekers die een misdrijf begaan standaard in vreemdelingendetentie moeten worden geplaatst en uitgezet moeten worden, ook indien sprake is van straffen lager dan respectievelijk zes en tien maanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u zich inspannen om de belemmerende regelgeving hieromtrent weg te nemen?
Nee. Vreemdelingrechtelijke detentie vindt plaats op vreemdelingrechtelijke gronden. Het is wettelijk niet mogelijk om vreemdelingenrechtelijke detentie toe te passen om de «enkele» reden dat er sprake is van een gepleegd misdrijf. Daarvoor is het strafrecht bedoeld. Sinds 2015 zijn meerdere beleidsaanscherpingen ingezet ten aanzien van het intrekken van verblijfsvergunningen asiel op grond van openbare orde.3 Zoals eerder door mijn voorganger aangekondigd, wordt momenteel onderzocht of er aanleiding is om binnen het internationale juridische kader een verdere aanscherping door te voeren.4
Hoe beoordeelt u het feit dat het percentage ingewilligde asielverzoeken door Algerijnen sinds het schrappen van Algerije van de lijst van veilige herkomstlanden nog altijd nagenoeg nul procent is?
In mijn reactie op vraag 8 van de Kamervragen die op 27 januari 2022 door het lid Eerdmans (JA21)5 zijn gesteld heb ik aangegeven dat de beoordeling ten aanzien van veilig land van herkomst is gebaseerd op de actuele landeninformatie over Algerije en de criteria uit de Procedurerichtlijn.6 Deze criteria hebben betrekking op de actuele situatie in het land van herkomst. Die criteria zeggen niets over welke personen met welke beschermingsvraag in Nederland asielaanvragen. Het is goed mogelijk dat de samenstelling van de aanvragers uit een als veilig aangemerkt land van herkomst ervoor zorgt dat het percentage inwilligingen alsnog relatief hoog is, terwijl andersom ook het percentage inwilligingen uit een «niet-veilig» land relatief laag kan zijn. In hoeverre de kans op asiel groot of klein is, hangt sterk af van de persoonlijke omstandigheden van de asielzoeker.
Deelt u de conclusie dat het onverteerbaar is dat Algerijnen, die vorig jaar blijkens het Incidentenoverzicht van het ministerie tot de meest criminele groepen asielzoekers behoorden, desondanks niet meer in de spoor 2-procedure belanden en geen enkele beperking meer opgelegd krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het feit dat Algerije niet is aangemerkt als veilig land van herkomst heeft inderdaad tot het gevolg dat hun asielaanvraag niet meer in spoor 2 wordt afgedaan. Dit betekent echter niet dat asielaanvragen van personen van Algerijnse afkomst niet met voorrang worden afgedaan door de IND. Mede vanwege het feit dat relatief veel Algerijnse asielzoekers betrokken zijn bij het veroorzaken van overlast en crimineel gedrag pakt de IND deze aanvragen met voorrang op. Overigens geldt voor het merendeel van de asielaanvragen van Algerijnse asielzoekers dat het gaat om asielzoekers met een Dublinclaim die in spoor 1 worden afgedaan.
Erkent u dat dit onveranderd lage inwilligingspercentage erop duidt dat de thuissituatie van Algerijnse asielzoekers in de praktijk nog altijd als veilig wordt beoordeeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat de basis onder het besluit om Algerije van de lijst van veilige herkomstlanden te schrappen hiermee is komen te vallen? Hoe gaat u hierop acteren?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u ermee bekend dat een meerderheid van de gemeenteraad in Cranendonck het AZC in Budel wil sluiten, maar hierbij stuit op juridische belemmeringen?2
Ik ben er mee bekend dat de vorige gemeenteraad in Cranendonck heeft aangegeven de opvanglocatie in de huidige vorm te willen beëindigen en niet mee te werken aan de huidige plannen. Hiermee wil de vorige gemeenteraad afwijken van de tussen de gemeente en het COA gemaakte overeenkomst.
Waarom concludeert u desondanks dat het «een gezamenlijke wens» is om het AZC niet te sluiten, zoals u in antwoord op mijn eerdere Kamervragen aangeeft?
Tijdens het gesprek dat ik op 2 februari jl. heb gevoerd met de burgemeester, de commissaris van de Koning van Noord-Brabant en het COA is de gezamenlijke wens uitgesproken om de opvanglocatie in Cranendonck te behouden. Daarbij is gesproken over oplossingen op het gebied van veiligheid waarmee de rust in de opvanglocatie en de gemeente Cranendonck zou moeten terugkeren. Dit is volgens alle betrokken partijen namelijk randvoorwaardelijk voor een toekomst van de opvanglocatie, in welke vorm dan ook.
Ondanks de intentie die op bestuurlijk niveau is uitgesproken om de opvanglocatie te behouden, heeft de vorige gemeenteraad van Cranendonck op 8 maart jl. besloten dat de opvanglocatie (in de huidige vorm) in Cranendonck op 1 juli 2024 zou moeten sluiten. Op die datum loopt de omgevingsvergunning af.
Op 21 maart jl. ben ik naar de gemeente Cranendonck gegaan voor een vervolggesprek over de ingezette maatregelen naar aanleiding van het gesprek dat op 2 februari plaatsvond. Zo heeft het COA een nieuw hek geplaatst en voeren het COA en AVIM gezamenlijk kamercontroles uit. Ook zijn er extra beveiligers ingezet. Uiteraard wordt daarnaast door betrokken partijen uit de migratieketen, maar ook door het lokaal bestuur en de strafrechtketen, gebruik gemaakt van de maatregelen uit de toolbox. Ik ga ervan uit dat het met de ingezette maatregelen mogelijk is om de rust op- en rondom de opvanglocatie terug te laten keren. Daarbij komt dat het gelet op de huidige opvangcapaciteit, ook in het licht van de crisis in Oekraïne, niet wenselijk is dat er opvangplekken verloren gaan. Of er na 1 juli 2024 ruimte is voor een opvanglocatie in Cranendock zal te zijner tijd duidelijk moeten worden. Hiertoe worden de komende periode gesprekken gevoerd.
Bent u bereid écht voor de Budelnaren in de bres te springen door de gemeente Cranendonck te helpen onder het COA-contract uit te komen en het AZC te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Het gunnen van een groot offshore windproject aan Chinese staatsbedrijven. |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat het BorWin6-project, bestaande uit een grootschalig windpark voor de Duitse kust waarvan de stroom via een HVDC-platform naar het vasteland wordt getransporteerd, onlangs door TenneT is gegund aan een consortium van McDermott, GEIRI en C-EPRI?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat McDermott voornemens is het HVDC(gelijkstroom)-platform te laten bouwen door Qingdao McDermott Wuchuan, een joint venture met het Chinese staatsbedrijf CSSC, in het Chinese Qingdao en dat GEIRI en C-EPRI beide dochterondernemingen van het Chinese staatsbedrijf State Grid Corporation of China (SGCC) zijn?
Ja.
Deelt u de conclusie dat dit project, dat een miljoen huishoudens van stroom moet gaan voorzien, hiermee volledig in handen is gekomen van de Chinese Communistische Partij? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat een offshore wind systeem van deze omvang kan voorzien in de elektriciteitsbehoefte van 1 miljoen huishoudens. De netaansluiting komt echter niet in Chinese handen. TenneT zal de eigenaar en beheerder van deze gehele netaansluiting zijn en zal de controle hebben over de besturing ervan. De hierboven genoemde Chinese staatsbedrijven zullen betrokken zijn bij de bouw van twee transformatorstations (één op zee en één op land) die onderdeel zullen zijn van de netaansluiting van het windpark met het net op land in Duitsland.
Ziet u niet de evidente risico’s van het in Chinese handen geven van cruciale schakels binnen onze energievoorziening?
Nederland zet in op het vroegtijdig detecteren en signaleren van risico’s en dreigingen voor de nationale veiligheid (Kamerstuk 30 281, nr. 125). Daarnaast moet TenneT er zorg voor dragen dat passende maatregelen worden genomen.
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 zal TenneT eigenaar en beheerder zijn van deze netaansluiting en ook de controle over de besturing ervan hebben. TenneT is daarnaast voor 100% eigendom van de Nederlandse staat. Er is geen sprake van invloed via een eventueel aandeelhouderschap.
Het project waar het hier om gaat, Borwin6, is overigens een Duits project van ruim 900 MW. Het betreft geen gunning voor een binnenlands project in de Nederlandse vitale infrastructuur. Het gaat om een investering in het Duitse deel van TenneT. Het platform is ook niet rechtstreeks verbonden met het Nederlandse net (het Nederlandse en Duitse net zijn via interconnectoren wel onderling verbonden).
Ten aanzien van deze concrete casus heeft TenneT aangegeven dat een eventuele uitval dan ook geen grote impact heeft op het Duitse net en de Duitse stroomvoorziening, en daarmee indirect ook niet op de Nederlandse.
Ook heeft het bedrijf voorafgaand aan de aanbesteding extra, aanvullende veiligheidsmaatregelen getroffen om eventuele externe beïnvloeding op het netwerk via dit platform te kunnen voorkomen.
Dit onderwerp heeft tot slot ook de aandacht van Duitsland. De vier Duitse hoogspanningsnetbeheerders (TSO’s) zijn begin dit jaar door het Duitse Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (BMWK) uitgenodigd om in algemene zin te overleggen over potentieel risicovolle leveranciers uit landen buiten de EU. Daarmee staat het onderwerp ook op het vizier van onze Duitse collega’s.
Bent u ermee bekend dat onder andere België2 en Australië3 SGCC eerder actief van hun energiemarkt weerden uit vrees voor de nationale veiligheid en Chinese controle over cruciale domeinen? Zo ja, waarom zouden dergelijke zorgen niet van toepassing zijn op het BorWin6-project?
De genoemde artikelen gaan niet over de aankoop van materiaal, maar over deelname in de TSO’s via een aandeelhouderschap, waarvan in Nederland en Duitsland geen sprake is.
Waarom bent u, als 100% aandeelhouder van TenneT, akkoord gegaan met het gunnen van deze aanbesteding aan Chinese staatsbedrijven?
Het organiseren van aanbestedingen en vervolgens de gunning van contracten aan marktpartijen is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van TenneT. Als aandeelhouder heeft de Minister van Financiën een goedkeuringsrecht bij investeringsvoorstellen die een bepaald drempelbedrag overschrijden. Bij investeringsvoorstellen worden het publieke belang, het rendement van een investering en de risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen bekeken. In het licht van de nationale veiligheid kan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat bij een aanbesteding voor een Nederlands project ingrijpen in de procedure en dit afstemmen met het Ministerie van Financiën.
Het kabinet is zich zeer bewust van de risico’s van mogelijke ongewenste inmenging in de Europese energie-infrastructuur. Daarom vinden het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Economische Zaken het ook van groot belang dat TenneT oog heeft voor de nationale veiligheid en economische veiligheid. Daarover is regelmatig contact tussen deze partijen. Zowel vanuit de rol als beleidsmaker als als aandeelhouder hebben het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Financiën in 2021 overleg gehad met TenneT en in algemene zin gesproken over de mogelijke risico’s rondom leveranciers van buiten de EU. Daarin is ook ter sprake gekomen dat niet alle onderdelen en componenten van een project cruciaal zijn voor het vitale proces (transport van elektriciteit) in Nederland.
Hoe verhoudt deze ogenschijnlijk probleemloze gunning van een grootschalig energie-infrastructureel project door het Nederlandse staatsbedrijf TenneT aan Chinese staatsbedrijven zich met de pogingen om de Chinese invloed op andere binnenlandse strategische domeinen juist terug te dringen?
De Nationale Veiligheidsstrategie (NVS) 2019 stelt dat statelijke actoren met als doel spionage, beïnvloeding, verstoring en sabotage, de grootste digitale dreiging voor de nationale veiligheid zijn, en dat dit een grote impact heeft op de Nederlandse economie en maatschappij. Technologische ontwikkelingen vergroten de afhankelijkheid, verwevenheid, complexiteit en onbeheersbaarheid van systemen en processen. Bovendien kan de strategische afhankelijkheid van buitenlandse partijen als (toe)leveranciers, producenten en dienstverleners, de kwetsbaarheid voor spionage, verstoring en sabotage in de hand werken.
Toenemende digitalisering en de afhankelijkheid daarvan zorgt ervoor dat de potentiële schade van digitale aanvallen (en het profijt dat een kwaadwillende actor ervan kan hebben) toeneemt. Verder geldt dat digitale dreigingen niet op zichzelf staan. Zo is er een wisselwerking met andere risico’s. Verstoring van elektriciteit kan bijvoorbeeld leiden tot een verstoring van informatiesystemen en omgekeerd.
De kabinetsinzet is om risico’s op ongewenste strategische afhankelijkheden te mitigeren. Nederland heeft een open investeringsklimaat. Dit vormt de hoeksteen voor onze maatschappij en economie en is een belangrijke randvoorwaarde voor ons verdienvermogen en innovatiekracht. Het kabinet is zich bewust van de risico’s met betrekking tot strategische afhankelijkheden en verstoringen in vitale processen. De AIVD benoemde in haar jaarverslag van 2020 dat China met forse investeringen in technologie mogelijk afhankelijkheden creëert. De MIVD wees daarbij op de mogelijkheid dat China deze investeringen als drukmiddel kan gebruiken.
Door middel van het nemen van maatregelen worden deze risico’s gemitigeerd. De Wet Veiligheidstoets Investeringen, Fusies en Overnames (Vifo) voorziet in instrumenten om risico’s voor de nationale veiligheid te mitigeren. Met de wet kunnen investeringen in bepaalde bedrijven worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval investeringen kunnen worden geblokkeerd. Deze wet is recent in uw Kamer behandeld.
Bij elke gunning wordt er een gedegen inschatting van mogelijke risico’s gemaakt. Zo heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat eerder geïntervenieerd in aanbestedingen van TenneT. Daarop zijn maatregelen getroffen die TenneT in Nederland diende toe te passen in het aanbestedingsproces voor de nieuwe 2GW HVDC-platforms die TenneT in zowel het Nederlandse als het Duitse deel van de Noordzee wil toepassen.
Daarnaast is in 2020 door het kabinet, in het licht van de invulling van de eigen vermogensbehoefte van TenneT Duitsland, een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aantal aanbevelingen tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998. Deze wijzigingen maken het mogelijk om nog beter rekening te houden met eisen ten aanzien van de nationale veiligheid. Zo kunnen netbeheerders in bepaalde gevallen gebruik maken van de Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid. Deze wijzigingen worden nu meegenomen in de Energiewet, die later dit jaar aan de afdeling advisering van de Raad van State zal worden aangeboden.
Zijn er bij dergelijke aanbestedingen geen waarborgen ingebouwd om te voorkomen dat kwetsbare projecten met een groot strategisch belang in handen komen van Chinese staatsbedrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het project BorWin6 dan toch aan dit consortium vergeven?
De nationale veiligheid is onder meer geborgd via de Elektriciteitswet 1998. TenneT heeft op grond hiervan de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen. Daarnaast geldt de verplichting de netten te beschermen tegen invloeden van buitenaf.
TenneT is daarnaast gebonden aan de aanbestedingswet en Europese regelgeving daaromtrent. Als daarin geen grondslag staat om bepaalde leveranciers uit te sluiten dan kan en mag TenneT dat niet doen, behalve als de nationale overheid een risico ziet voor de nationale veiligheid. In het geval van TenneT geldt dat transport van elektriciteit een vitaal proces is en dat de NVS stelt dat ernstige verstoring van vitale processen leidt tot aantasting van de nationale veiligheid. De integriteit van de vitale infrastructuur is een essentiële factor voor de nationale veiligheid. Digitale dreiging vanuit statelijke actoren is gericht om deze systemen te verstoren of zelfs te saboteren.
Op grond hiervan is zoals hierboven vermeld eerder een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd en is er in 2021 door het Ministerie van EZK geïntervenieerd in het aanbestedingsproces voor de 2GW platforms voor Nederland.
Zoals aangegeven in vraag 4 zal een eventuele uitval dan ook geen grote impact hebben op het Duitse net en de Duitse stroomvoorziening en daarmee indirect ook niet op de Nederlandse. Ook heeft TenneT aangegeven dat er voorafgaand aan de aanbesteding extra, aanvullende veiligheidsmaatregelen zijn getroffen om eventuele externe beïnvloeding op het netwerk via dit platform te kunnen voorkomen.
Geeft u staatsdeelnemingen instructies mee om Chinese inmenging af te houden? Zo ja, wat voor instructies? Zo nee, waarom niet?
Binnen de bevoegdheden als aandeelhouder houdt de Minister van Financiën, voor zover mogelijk, rekening met de gevolgen van veranderende geopolitieke verhoudingen voor staatsdeelnemingen. Er wordt regelmatig gesproken met de deelnemingen en ze worden erop geattendeerd dat het van het grootste belang is dat, als zij dreigingen zien voor de vitale processen of het waarborgen van het publiek belang, zij daarover spreken met de relevante beleidsministeries. Daarbovenop is er ook nauw contact tussen de staatsdeelnemingen, die een vitaal proces kennen (zoals bijvoorbeeld het landelijk transport en de distributie van elektriciteit), en de bevoegde veiligheidsinstanties.
Conform het ondernemingsrecht zien de bevoegdheden als aandeelhouder niet op het geven van instructies aan deelnemingen en gaat de Minister van Financiën niet over individuele aanbestedingen en de gunning van specifieke contracten. Wel heeft de Minister van Financiën als aandeelhouder een goedkeuringsrecht bij investeringsvoorstellen die een bepaald drempelbedrag overschrijden. De Minister van Financiën zal bij dergelijke investeringen toetsen of TenneT (a) contact heeft gehad met de bevoegde ministeries en veiligheidsinstanties in Nederland en Duitsland over het onderwerp nationale veiligheid en (b) of deze partijen geen bezwaren zien bij deze investeringen.
Kunt u de Kamer op korte termijn een brief sturen met een analyse van de Chinese invloed Nederlandse staatsdeelnemingen? Zo nee, waarom niet?
De dreiging die uitgaat van statelijke actoren voor de nationale veiligheidsbelangen van Nederland is geen nieuw fenomeen maar ontwikkelt zich al geruime tijd. Voor de deelnemingen die betrokken zijn bij vitale processen houdt het kabinet via de bevoegde veiligheidsinstanties voortdurend de nationale veiligheidsbelangen nauwlettend in de gaten met als doel (digitale) verstoring of sabotage tegen te gaan. Voor een uitgebreide analyse van de mogelijke gevolgen van ongewenste inmenging van statelijke actoren in de Nederlandse vitale processen verwijs ik u naar de Kamerbrief met beleidsreactie op het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de voortgang aanpak statelijke dreigingenvan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Defensie en de Minister van Justitie en Veiligheid en het meegezonden document Dreigingsbeeld Statelijke Actoren opgesteld door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), zoals gepubliceerd op 3 februari 2021 (Kamerstuk 30 281, nr. 125).
Hoeveel aanbestedingen met betrekking tot energie-infrastructuur waarbij de Nederlandse overheid betrokken was zijn de afgelopen vijf jaar gegund aan Chinese staatsbedrijven of consortia waarbij Chinese staatsbedrijven betrokken waren? Om welke projecten ging dit?
De rijksoverheid is niet direct betrokken bij aanbestedingen door de deelnemingen. Dit behoort tot de operationele bevoegdheden van de bedrijven zelf.
Welke mogelijkheden zijn er nog om deze aanbesteding terug te draaien?
Voor dit gegunde systeem in Duitsland geldt dat het contract volgens het
Europese aanbestedingsproces bindend is.
Heeft u met TenneT gesproken over de gunning van het project BorWin6 aan het Chinese consortium? Zo ja, wanneer, wat was hierbij uw insteek en hoe heeft TenneT hierop gereageerd en/of geacteerd? Zo nee, bent u bereid alsnog op zo kort mogelijke termijn met TenneT in gesprek te gaan over de onwenselijkheid van deze gunning?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft niet met TenneT gesproken over het project BorWin6 en de veiligheidsrisico’s daaromtrent. Ook het Ministerie van Financiën, als aandeelhouder, heeft het niet specifiek gehad met TenneT over de gunning van de desbetreffende contracten aan het Chinese consortium. Omdat het hier een Duitse nationale aangelegenheid betreft heeft TenneT contact gezocht met de Duitse overheid. Zoals benoemd in vraag 9, heeft het Ministerie van Financiën hier ook in algemene zin toe opgeroepen.
Welke mogelijkheden zijn er om deze gunning terug te draaien? Gaat u hierop inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 12.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dergelijke projecten in de toekomst in Chinese handen vallen?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat spreekt regelmatig met TenneT en regionale netbeheerders over allerhande veiligheids- en cyberrisico’s die mogelijk kunnen ontstaan in de vitale onderdelen van het Nederlandse elektriciteitsnet. Waar nodig vinden deze gesprekken plaats in samenspraak met de bevoegde veiligheidsinstanties. Indien blijkt dat de nationale veiligheid in het geding is of komt, dan kan de rijksoverheid desgewenst interveniëren en maatregelen treffen. In de toekomst zal de Energiewet TenneT meer handvatten geven om op voorhand partijen uit te sluiten in een aanbestedingsproces waarbij vitale processen in het geding zijn of komen. Het is daarbij van belang om goed onderscheid te maken tussen kritieke en niet-kritieke producten of diensten. Bij elke casus moet daarom worden bezien hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid. Per casus kan deze analyse anders uitvallen. Het is immers niet zo dat per definitie alle producten of diensten van Chinese makelij een bedreiging voor de nationale veiligheid vormen of leiden tot ongewenste strategische afhankelijkheden die risico’s vormen voor het waarborgen van onze publiek belangen. Het is van belang over de kritieke onderdelen goede afspraken te hebben en TenneT in staat te stellen zijn wettelijke taak voor de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten verantwoord te laten vervullen. Ook geeft de wet Vifo meer mogelijkheden tot toetsing van investeringen die niet binnen de sectorspecifieke wet vallen, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval investeringen kunnen worden geblokkeerd.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke beantwoordingstermijn van drie weken beantwoorden?
Gegeven de nadere analyse is het helaas niet gelukt de vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden.
De geweldsgolf rond het azc in Budel. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat het geweld door asielzoekers in en rond het asielzoekerscentrum (azc) in Budel dermate escaleert dat de burgemeester van Cranendonck een noodverordening heeft moeten afkondigen?1
Allereerst hecht ik eraan te benadrukken dat ieder incident er één teveel is. Ik vind de mate en ernst van de incidenten in Budel onacceptabel. Ik neem de zorgen van de gemeente Cranendonck en het COA heel serieus en deel die zorgen ook. Een noodverordening is een zwaar middel, maar de veiligheid van de omwonenden, medebewoners en medewerkers van de vreemdelingenketen moet altijd voorop staan. Ik heb op 2 februari deelgenomen aan een constructief gesprek tussen de burgemeester van Cranendonck, de commissaris van de Koning van Noord-Brabant en het COA over de noodverordening en andere maatregelen die op korte en lange termijn worden ingezet om de overlast een halt toe te roepen. Zie voor de uitkomsten van dit gesprek mijn antwoord op vraag 9.
Erkent u dat het bizar is dat de politie de afgelopen drie maanden maar liefst 200 keer in actie moest komen tegen personen die in dit azc verbleven?
Ja. Nogmaals: ieder incident is er één teveel en ik vind iedere vorm van overlast en criminaliteit onacceptabel.
Hoeveel en welke sancties, van Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)-sancties tot straf- en verblijfsrechtelijke sancties, zijn in diezelfde periode opgelegd aan personen die in het azc in Budel verbleven?
De afgelopen drie maanden (november 2021 tot en met januari 2022) zijn er 60 vonnissen door de Politierechter van de rechtbank Oost Brabant gewezen in zaken die betrekking hebben op verdachten uit azc Budel-Cranendonck. Van die 60 vonnissen werd in 16 gevallen een geldboete opgelegd (al dan niet deels voorwaardelijk) en in 42 gevallen een onvoorwaardelijke dan wel (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf. De overige vonnissen betroffen een vrijspraak (1x) en een nietige dagvaarding (1x).
Het COA heeft in diezelfde periode ca. 130 maatregelen opgelegd aan vreemdelingen uit azc Budel-Cranendonck. In ca. 10 gevallen werd voor één of meerdere weken de toegang tot de locatie ontzegd. Als de overlastgever niet zelf onderdak kan regelen, biedt het COA een versoberde time-outplek in een ander azc aan.
Van ca. 50 vreemdelingen is twee weken hun zakgeld ingehouden, terwijl van ca. 40 vreemdelingen 4 weken hun zakgeld is ingehouden.
Deelt u de conclusie dat deze wantoestanden, evenals de 16.262 incidenten en 4.420 geregistreerde misdrijven door asielzoekers in 2020, aantonen dat de huidige aanpak van overlast en criminaliteit door asielzoekers ernstig faalt? Zo nee, waarom niet?2
Er is een uitgebreid palet aan maatregelen beschikbaar die door onder meer het COA, de IND, de DT&V, de politie, het OM en het lokaal bestuur zijn ontwikkeld om overlast veroorzaakt door asielzoekers te voorkomen en aan te pakken.3 Er is echter tijd nodig om meer effect te sorteren met de inzet van deze maatregelen. Er valt daarbij winst te behalen met een nog intensievere integrale inzet van maatregelen voor incidenten met (grote) impact die buiten het COA-terrein plaatsvinden, zoals de combinatie van het opleggen van een gebiedsverbod door de gemeente, waarop het COA kan beslissen of betrokkene in de Handhaving- en Toezichtlocatie wordt geplaatst. De situatie in Budel illustreert dat de lokale problematiek om maatwerk vraagt. Daarbij wordt oom steeds gekeken over verdergaande (beleids)maatregelen ontwikkeld kunnen worden. Dit is een gezamenlijke opgave waar de inzet van alle betrokken partijen hard nodig is.
Ik ben blijvend in gesprek met ketenpartners, de strafrechtketen, andere departementen en het lokaal bestuur over het voorkomen en het aanpakken van overlast en criminaliteit door asielzoekers. Ik onderzoek samen met deze partijen welke handelingsperspectieven de overlastaanpak meer kracht bij zouden kunnen zetten. Hierbij wordt onder meer gekeken naar maatregelen in het kader van versobering van de opvang, inbewaringstelling en de procedures. Uiteraard zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek naar handelingsperspectieven. Ook zet ik in op samenwerking met landen van herkomst. Het is frustrerend dat de samenwerking op het gebied van terugkeer niet altijd bevredigend is.
Deelt u tevens de conclusie dat het aantal van 70 verblijfsvergunningen dat in 2020 is geweigerd of ingetrokken op grond van de openbare orde onacceptabel laag is gelet op de grootschalige overlast en criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Op grond van Europese regelgeving kan de IND de vluchtelingenstatus of een subsidiaire beschermingsstatus echter alleen weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hiervan is sprake als een straf is opgelegd van minimaal zes maanden («ernstig misdrijf» in geval van subsidiaire bescherming) of tien maanden («bijzonder ernstig misdrijf» bij een vluchtelingenstatus). Daarnaast dient voor een intrekking gekeken te worden naar de glijdende schaal in het kader van de openbare orde (art. 3.86 Vb). Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe hoger de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan.
De IND heeft een wisselende voorraad aan intrekkingszaken. Mede op grond van politieke toezeggingen worden openbare orde zaken door de IND geprioriteerd en met voorrang afgehandeld.
Deelt u de mening dat de lat om overlastgevende en criminele asielzoekers vast- en uit te zetten fors verlaagd moet worden? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Mijn voorganger is in haar brief van 1 juli 2020 ingegaan op het bestaande beleid en de gedachte erachter.4 In die brief is u ook toegezegd terug te komen op enkele aspecten van dit beleid. Mijn voorganger heeft deze toezegging niet kunnen nakomen, onder meer vanwege de demissionaire status waarin het vorige kabinet kwam te verkeren. Ik verwacht u dit voorjaar hierover alsnog te kunnen berichten.
Klopt het dat de overlast, geweld en messentrekkerij voornamelijk voor rekening komen van Algerijnen en Noord-Afrikanen zoals Marokkanen en Tunesiërs die zich voordoen als Algerijnen?
Overlast wordt veroorzaakt door personen met verschillende nationaliteiten. In Budel zijn nu incidenten voorgevallen waarbij onder meer Algerijnen betrokken zijn geweest.5 Het beeld dat overlast in grote mate wordt veroorzaakt door pseudo-Algerijnen is gebaseerd op een vermoeden. Vanuit de IND wordt het beeld niet herkend dat er in grote mate oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de asielprocedure door pseudo-Algerijnen. Dat beeld is ook niet gewijzigd met het stopzetten van de pilot met de versoberde spoor 2 opvang. In alle gevallen vindt een check op de identiteit, nationaliteit en herkomst plaats bij de identificatie en registratie en in de aanmeldfase.
Uiteraard worden de zaken van overlastgevers -ongeacht het asielspoor waarin de IND asielprocedures afdoet- met prioriteit behandeld. Thans worden ook alle zaken van Algerijnen in spoor 4 met prioriteit behandeld. In zaken van overlastgevers is het bovendien staande praktijk dat de rechtbank door de IND wordt verzocht het (hoger) beroep naar voren te halen en snel af te doen.
Bij overlastgevend gedrag wordt daarnaast altijd gekozen voor passende maatregel(en) uit de Toolbox. Als er sprake is van een incident met grote impact kan ook overplaatsing naar de Handhaving- en Toezichtlocatie in Hoogeveen van toepassing zijn.
Erkent u dat het besluit van uw voorganger om Algerije van de lijst van veilige herkomstlanden te schrappen zeer nadelige gevolgen heeft gehad voor Nederland en in dit geval in het bijzonder voor de inwoners van Budel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies en acties verbindt u hieraan?
Op 11 juni meldde mijn voorganger uw Kamer dat Algerije op basis van actuele landeninformatie afgezet tegen de geldende criteria volgend uit de Procedurerichtlijn niet langer kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst.6 Dit heeft gevolgen voor de asielprocedure en de opvangmodaliteit.
Asielaanvragen van Algerijnse asielzoekers worden sindsdien behandeld in de algemene (of verlengde) asielprocedure in spoor 4 en niet langer in de versnelde procedure in spoor 2. Ook is het versoberde spoor 2 regime sinds de herbeoordeling niet langer van toepassing op Algerijnse asielzoekers. Voor asielaanvragen van Algerijnse asielzoekers met een Dublinclaim, het merendeel van de asielaanvragen van Algerijnen, verandert er in dit opzicht niets en deze worden behandeld in spoor 1. Van de Algerijnse zaken in de asielvoorraad op 7 februari 2022 waarin een spoorbepaling heeft plaatsgevonden wordt thans circa 58% in spoor 1 behandeld en circa 42% in spoor 4.
Overlastgevende asielzoekers worden door het COA onder andere op sobere time-outplekken en in de Handhaving- en Toezichtlocatie geplaatst. Ook worden zij door de IND gemeld bij rechtbank om zo volgens staande afspraken beroepsprocedure naar voren te halen. Dit geldt dus ook voor overlastgevers met de Algerijnse nationaliteit, maar dus niet voor alle Algerijnse zaken. Naar aanleiding van de incidenten die in Budel zijn veroorzaakt door een deel van deze groep, plaatst het COA een gedeelte van de Algerijnse personen door naar andere locaties in het land.
Bent u bereid zich in te spannen om de zeer begrijpelijke wens van de gemeente Cranendock in te willigen om het contract met het COA per direct te ontbinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen?
De gezamenlijke wens is niet het sluiten van het azc, maar het aanpakken van de overlast zodat er een toekomst is voor het azc in Cranendonck. Er is tijdens mijn constructieve gesprek met de burgemeester, de commissaris van de Koning van Noord-Brabant en het COA op 2 februari jl. gesproken over oplossingen op het gebied van de veiligheid. Met de juiste maatregelen moet de rust in het azc en in Cranendonck terugkeren. Samen nemen we de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de bewoners van het azc, de COA-medewerkers en alle inwoners van de gemeente Cranendonck. Daarvoor zijn diverse afspraken gemaakt over actie voor de korte en middellange termijn: 1) Aanscherpen van de beveiliging op het terrein, 2) de zaken van asielzoekers met een kansarme aanvraag worden met nog meer prioriteit behandeld, 3) verbeteren van de veiligheid op het terrein door onder andere het plaatsen van een hek om het bewonersgedeelte en 4) Er wordt nog scherper gecontroleerd en gehandhaafd, onder andere op de aanwezigheid van illegalen. De komende tijd blijf ik met de betrokken partijen in gesprek over de veiligheidssituatie, die ik nauwlettend in de gaten houd.
Welke maatregelen gaat u treffen om de geweldsgolf rond het azc in Budel per direct de kop in te drukken?
Zie antwoord vraag 9.
Dwang richting gemeenten om asielzoekers op te vangen. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is er volgens het kabinet sprake van een asielcrisis? Zo ja, sinds wanneer en waarom heeft u dit tot nu toe consequent ontkend richting de Kamer? Zo nee, waarom sprak het kabinet in haar brief van 14 december, waarin gemeenten zonder juridische basis met een «aanwijzing» werden gedwongen asielzoekers op te vangen, dan wél van een crisis?1
Ten aanzien van de opvang van ontheemden uit Oekraïne is er nu sprake van een crisissituatie. De toestroom van ontheemden uit Oekraïne is inmiddels dermate hoog dat Nederland niet in staat is aan hen binnen de bestaande structuren (nood)opvang te bieden. Daarom is de structuur voor nationale crisisbesluitvorming, die wordt gecoördineerd vanuit de NCTV, geactiveerd. Deze structuur bestaat uit het Interdepartementaal Afstemmingsoverleg (IAO) een Interdepartementale Commissie Crisis Beheersing (ICCB) en Ministeriele Commissie Crisisbeheersing (MCCB), alsmede het Nationaal Kernteam Communicatie (NKC). Binnen deze structuur wordt nauw samengewerkt met de veiligheidsregio’s, gemeenten en andere crisispartners vooruitlopend op een programmatische aanpak.
De situatie ten aanzien van het gebrek aan opvangplekken voor asielzoekers uit andere landen dan Oekraïne is – hoe onwenselijk ook – geen crisissituatie. Hier is er met name een gebrek aan mogelijkheden om asielzoekers door te plaatsen vanuit het aanmeldcentrum Ter Apel, onder andere veroorzaakt door een beperkte uitstroom uit de opvanglocaties.
De maatregelen die 14 december jl. zijn genomen met betrekking tot de realisatie van acute noodopvang en waren nodig om een mogelijke crisis, waarin niet alle asielzoekers meer van opvang konden worden voorzien, te voorkomen. Onder andere door de realisatie van acute noodopvanglocaties is dit scenario niet uitgekomen. Het kabinet is de betrokken gemeenten zeer erkentelijk voor de inzet die zij hiertoe hebben gepleegd.
Als er inmiddels ook volgens het kabinet sprake is van een crisis, wanneer is deze dan weer ten einde? Welke criteria hanteert u hiervoor?
Ten aanzien van de opvang van ontheemden uit Oekraïne is er nu sprake van een crisissituatie, omdat de toestroom van ontheemden uit Oekraïne inmiddels dermate hoog is dat Nederland niet in staat is aan hen binnen de bestaande structuren (nood)opvang te bieden. Om uit deze crisissituatie te geraken wordt nu binnen het Rijk gewerkt aan een meer programmatische aanpak om deze groep op te vangen.
Als de crisis in uw ogen verband houdt met de hoge asielinstroom, waarom gaf het kabinet in antwoord op eerdere Kamervragen dan aan dat er geen grens is aan wat Nederland aankan qua asielinstroom?2
De druk op de asielopvang voor asielzoekers uit andere landen dan Oekraïne heeft meerdere oorzaken. Een deel is te verklaren door de toegenomen asielinstroom sinds de zomer van 2021 na het wegvallen van een groot deel van de mondiale reisbeperkingen als gevolg van de COVID-19 pandemie. Daarnaast is een belangrijk aantal van de nieuwe bewoners bij het COA nareizigers die in het kader van gezinshereniging naar Nederland komen. Door reisbeperkingen als gevolg van de pandemie konden zij eerder niet naar Nederland komen. Ook blijft de uitstroom uit de asielopvang achter. Zo is ongeveer een derde van de bewoners bij het COA vergunninghouder. Deze groep moet doorstromen naar huisvesting in gemeenten. Door het woningtekort hebben gemeenten hier een achterstand opgebouwd. Ook is terugkeer van asielzoekers zonder recht op verblijf in Nederland nu lastig als gevolg van vaccinatie- en testvereisten van andere landen.
Klopt het dat u na uw beëdiging contact heeft gezocht met burgemeesters en/of voorzitters van veiligheidsregio’s om aan te geven dat «een aanwijzing in deze vorm niet meer zal voorkomen» en tevens te verzoeken om desondanks alsnog uitvoering te geven aan de brief van 14 december 2021?
Ja, dat klopt. In de week van mijn beëdiging heb ik alle betrokken gemeenten en de regio gesproken.
Heeft u in het gesprek de mogelijkheid open gehouden dat in de toekomst in een andere vorm alsnog aanwijzingen kunnen volgen? Zo ja, op welke wijze?
In de gesprekken heb ik aangegeven dat het kabinet niet voornemens is om in de toekomst nogmaals de term «aanwijzing» op een dergelijke wijze te gebruiken. Daarbij heb ik ook aangegeven dat ik eraan hecht om in de toekomst met gemeenten het goede gesprek te blijven voeren over de realisatie van (nood)opvanglocaties voor asielzoekers.
Echter, is door medeoverheden en het Veiligheidsberaad de afgelopen periode de wens geuit voor een meer dwingend juridisch instrumentarium ten aanzien van de opvang van asielzoekers. In dat licht gaat het kabinet aan de slag met het opstellen van een voorstel om dat te realiseren, in aanvulling op de huidige politiek-bestuurlijke samenwerking.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de asielopvang naar aanleiding van de «aanwijzing» van 14 december 2021? Hoeveel burgemeesters en/of voorzitters van veiligheidsregio’s hebben u inmiddels laten weten op dit moment geen opvolging meer te willen geven aan de brief van 14 december 2021 nu gebleken is dat de juridische basis ontbreekt? Om welke gemeenten en/of veiligheidsregio’s gaat dit en heeft u hen gegarandeerd dat u dat besluit respecteert?
Naar aanleiding van de brief van 14 december jl. zijn afgelopen december en januari in twee gemeenten en een regio noodopvanglocaties gerealiseerd. Het gaat om locaties in Enschede, Gorinchem en de regio Rotterdam. In de regio Rotterdam zijn hiertoe in meerdere gemeenten meer kleinschaligere locaties gerealiseerd, waarvan de locatie in Vlaardingen inmiddels is gesloten. In totaal zijn ruim 1.000 opvangplekken op acute noodopvanglocaties gerealiseerd. In de gemeente Venray opent medio april een noodopvanglocatie met 350 opvangplekken.
Erkent u dat de landelijke overheid op dit moment geen enkel wettelijk middel tot haar beschikking heeft om decentrale overheden te dwingen asielopvang te realiseren? Zo nee, welk wettelijk middel heeft u dan wel?
Er bestaan opties op het terrein van ruimtelijke ordening om asielopvang te realiseren. Deze opties zijn ook in het najaar van 2021 verkend en toegezonden aan de Tweede Kamer bij de beantwoording van de Kamervragen van de leden Omtzigt (Omtzigt) en Van Dijk (SP).3 Buiten deze opties bestaat op dit moment geen juridisch kader om dwingend richting gemeenten op te kunnen treden om asielopvang te realiseren. De opvang van asielzoekers is een wettelijke taak van het COA. Wel kunnen veiligheidsregio’s ter ondersteuning, en niet als verplichting, in geval van een crisis zoals de huidige een rol vervullen in het kader van de opvang van asielzoekers, of kunnen de gremia van de veiligheidsregio´s worden gebruikt voor het nodige bestuurlijke overleg, zoals dat ook ten tijde van de hoge asielinstroom in 2015 en 2016 is gebeurd. Momenteel vindt een verkenning plaats naar de mogelijkheden om tot een dwingend juridisch instrumentarium te komen om asielopvang te realiseren. Uw Kamer is hierover nader geïnformeerd per brief van 25 mei jl4. De uitkomsten van de verkenning worden voor de zomer aan uw Kamer toegezonden.
Ten aanzien van de opvang van ontheemden uit Oekraïne is door de inwerkingtreding van noodrecht een wettelijke taak belegd bij burgemeesters ten aanzien van de opvang van deze groep. Burgemeesters hebben sinds 1 april de wettelijke taak om te voorzien in de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Burgemeesters ontvangen hiervoor de benodigde financiële middelen.
Bent u ermee bekend dat de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb, tevens de voorzitter van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, in een brief uit hoofde van laatstgenoemde functie aan gemeenten binnen de veiligheidsregio meldt dat het besluit om mee te werken aan het realiseren van opvanglocaties in gemeenten «normaliter een college- c.q. raadsverantwoordelijkheid» is, maar dat «in een crisissituatie en ter voorkoming van een dergelijke situatie de burgemeester bijzondere en verregaande bevoegdheden heeft»?
Ik ben bekend met de brief van de voorzitter van de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond aan de burgemeesters in de genoemde veiligheidsregio van 14 januari jl. waarin de in deze vragen geciteerde zinssneden voorkomen. Het is echter niet aan mij om hetgeen in deze brief is gesteld te duiden.
Op welke burgemeestersbevoegdheden wordt in dit kader gedoeld? Welke definitie van crisissituatie is op deze bevoegdheden van toepassing? Zijn deze bevoegdheden tevens van toepassing op crisissituaties die geen gemeentelijk maar een landelijk karakter hebben, zoals het geval is bij een hoge asielinstroom? Waar zijn de genoemde bevoegdheden en criteria wettelijk vastgelegd?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt hierbij gedoeld op niveau GRIP-3; de situatie binnen de GRIP-structuur waarbij de burgmeester in actie komt omdat er sprake is van de bedreiging van het welzijn van de bevolking binnen de gemeente? Zo ja, deelt u de conclusie dat hiervan geen sprake is wanneer de landelijke overheid te maken krijgt met een hoge asielinstroom en dat in dat kader derhalve geen beroep kan worden gedaan op GRIP-3? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Welke conclusie trekt u uit het feit dat zelfs bínnen de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond zeer verschillend wordt gedacht over de rol van gemeenten in de voorliggende casus, getuige het feit dat de burgemeester van Albrandswaard heeft laten weten de noodopvang te schrappen terwijl de burgemeesters van bijvoorbeeld Rotterdam en Barendrecht deze wél conform de «aanwijzing» van 14 december 2021 uitvoeren?
Zoals eerder ook aan uw Kamer is aangegeven, is inmiddels duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Het kabinet betreurt dat. Het kabinet wil de term «aanwijzing» daarom in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken.
Hoe kan een hoge landelijke asielinstroom in Barendrecht en Rotterdam wél een crisissituatie zijn (met bijbehorende vermeende bevoegdheden voor de burgemeesters om opvangplekken te creëren), maar in Albrandswaard, waar de burgemeester het vraagstuk teruglegt bij college en gemeenteraad, niet?
Het inzetten van specifieke bevoegdheden van een burgemeester is een lokale aangelegenheid. De afwegingen die daarvoor worden gemaakt door lokale bestuurders kunnen daarbij anders zijn. Over die afwegingen wordt dan ook lokaal verantwoording afgelegd.
Erkent u dat alleen dit grote verschil van inzicht al aantoont hoe arbitrair de veronderstelde «bijzondere en verregaande bevoegdheden» voor burgemeesters in geval van een asielgerelateerde «crisissituatie» zijn?
Burgemeesters hebben geen specifieke bevoegdheden inzake asielgerelateerde problematiek, maar wel bevoegdheden ter handhaving van de openbare orde en veiligheid. De specifieke bevoegdheden die de burgemeester op grond van de Gemeentewet heeft ten aanzien van de handhaving van de openbare orde, laten bewust de nodige ruimte voor lokale afwegingen. Situaties die de openbare orde raken, zijn immers te zeer uiteenlopend in verschijningsvorm en omvang om uitputtend te regelen. Een vergelijkbaar probleem kan op verschillende plekken tot verschillende gevolgen leiden. Juist hierom is het van belang dat deze bevoegdheden weloverwogen worden ingezet, dat de rechter hierop kan toetsen en dat over de inzet van bevoegdheden achteraf verantwoording wordt afgelegd.
Bent u ermee bekend dat de voorzitter van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond in dezelfde brief aangeeft dat hij, indien gemeenten «blijvend geen uitvoering geven aan de vordering tot medewerking», als voorzitter van de veiligheidsregio overweegt zijn «verantwoordelijkheid op basis van de Wet Veiligheidsregio’s te nemen»?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke vordering tot medewerking doelt de voorzitter van de veiligheidsregio? Wie heeft gemeenten binnen de context van asielopvang waartoe gevorderd en op basis van welke wettelijke bevoegdheid?
Zie antwoord vraag 8.
Welke bevoegdheden op basis van de Wet Veiligheidsregio’s heeft de voorzitter van een veiligheidsregio om gemeenten de plicht tot asielopvang op te leggen? Om welke wetsartikelen gaat dit?
Een crisis is volgens de Wet veiligheidsregio’s een situatie waarin een vitaal belang van de samenleving is aangetast of dreigt te worden aangetast. Het is aan het bevoegd gezag (in het algemeen de burgemeesters of de voorzitters veiligheidsregio) om te bepalen of hiervan in een bepaalde situatie sprake is. Indien de voorzitter van oordeel is dat er sprake is van een ramp of crisis van bovenplaatselijke aard, wordt direct een regionaal beleidsteam bijeengeroepen, waar ook de overige betrokken burgemeesters in deelnemen. Hoewel er geen wettelijke criteria zijn, moet de voorzitter hierover na afloop van de ramp of crisis wel verantwoording afleggen aan de raden van de betreffende gemeenten.
De bevoegdheden van een voorzitter van een veiligheidsregio op grond van de Wet veiligheidsregio’s zien primair op de inzet van degenen die betrokken zijn bij de bestrijding van de ramp of crisis en het nemen van maatregelen ten behoeve van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Deze bevoegdheden zijn niet bruikbaar voor het inrichten van een (tijdelijke) opvang of het geven van opdrachten of aanwijzingen aan gemeentelijke bestuursorganen vanuit het Rijk.
Hoe ziet dit er in de praktijk uit? Wanneer treden deze bevoegdheden in werking, wie bepaalt aan de hand van welke criteria dat dit punt is aangebroken en welke concrete stappen onderneemt de voorzitter van de veiligheidsregio in dat geval richting gemeenten?
Zie antwoord vraag 16.
Deelt u de conclusie dat een hoge landelijke asielinstroom geen crisis is waar de Wet Veiligheidsregio’s betrekking op heeft? Zo nee, welke definitie van crisis binnen de Wet Veiligheidsregio’s heeft hier dan betrekking op?
Op dit moment is ten aanzien van de toestroom van ontheemden uit Oekraïne aangegeven dat de huidige structuren niet langer toereikend zijn. Nu er sprake is van een landelijke crisis (en daarmee ook een crisis van meer dan plaatselijke betekenis), vervullen de voorzitters van de veiligheidsregio’s hierin op grond van de Wet veiligheidsregio’s (artikel 39 Wvr) een coördinerende rol binnen hun veiligheidsregio ten aanzien van de realisatie van opvangplekken voor ontheemden uit Oekraïne.
Doelt de voorzitter van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond in zijn brief op niveau GRIP-4 wanneer hij het heeft over het nemen van zijn verantwoordelijkheid indien gemeenten blijvend geen uitvoering geven aan de vordering tot medewerking? Zo ja, deelt u de conclusie dat niveau GRIP-4 betrekking heeft op ramp- of crisissituaties die de gemeentegrenzen bínnen een specifieke veiligheidsregio overstijgen -en dus niet op een situatie waarbij de landelijke overheid wordt geconfronteerd met een crisis die geen betrekking heeft op een specifieke veiligheidsregio? Deelt u tevens de conclusie dat in dit kader geen beroep kan worden gedaan op niveau GRIP-4? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder is aangegeven, is het niet aan mij om te duiden wat de voorzitter van de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft geschreven aan de burgemeesters in deze veiligheidsregio.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Waar het dienstig was voor de beantwoording, zijn enkele vragen in de beantwoording samengevoegd.
Reddingsmiddelen bij het te water raken van auto’s |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Barbara Visser (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat onder andere uit onderzoek van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) blijkt dat jaarlijks gemiddeld meer dan 50 personen om het leven komen doordat hun voertuig te water raakt, maar liefst 8,5% van alle dodelijke verkeersslachtoffers?1
Ja, ik ben met deze cijfers bekend. Dit zijn uiteraard verschrikkelijke ongevallen die altijd veel menselijk leed met zich meebrengen. Vanzelfsprekend werken wij er hard aan om verkeersongevallen, waaronder dit soort ongevallen, te voorkomen.
Bent u er tevens mee bekend dat het gros van de dodelijke slachtoffers bestond uit automobilisten die verdronken zijn omdat zij niet meer uit hun voertuig wisten te komen?
Ja, ik ben mij hiervan bewust en betreur dit gegeven zeer. Wel behoeven deze cijfers de nuancering dat van de genoemde 50 personen het in 10 gevallen gaat om fietsers en dat er meer redenen zijn waarom mensen verdrinken dan dat zij niet op tijd de auto kunnen verlaten. De SWOV geeft aan dat mensen niet meteen proberen via het raam het voertuig te verlaten maar in paniek verkeerde keuzes maken, zoals hulpdienst bellen, vertrouwen op luchtbel in de auto, de deur proberen te openen of dat mensen niet kunnen zwemmen.
Deelt u de bezorgdheid over het feit dat, afgaand op het tussen 2010 en 2020 verrichte onderzoek, het aantal personen dat om het leven kwam door het te water raken van een voertuig de laatste jaren is toegenomen?
Ja die bezorgdheid deel ik. Waarbij niet bekend is of minder mensen het voertuig kunnen verlaten of dat meer mensen te water raken.
Hoe kijkt u aan tegen de kritiek dat de traditionele veiligheidshamer en de meer geavanceerde noodhamer met gordelsnijder en slagpin onvoldoende veiligheid bieden, aangezien hiermee onder water te weinig kracht kan worden gezet respectievelijk moeilijk te hanteren is?
De SWOV geeft aan dat niet bekend is hoe vaak mensen niet in staat zijn om de veiligheidshamer goed te gebruiken in een stressvolle situatie. Zij geven wel aan dat er meerdere varianten op de markt zijn, waaronder veiligheidshamers die minder kracht vergen om een ruit in te slaan.
Bent u bekend met het zogeheten Rescue Escape Guidance System (REGS) een ingebouwd systeem, waarvoor onder andere voormalig verkeersofficier Koos Spee pleit, waardoor autoruiten automatisch worden verbrijzeld wanneer de auto te water raakt?
Ja.
Klopt het, dat in 2012 is geëxperimenteerd met dit REGS bij een aantal politieauto’s? Zo ja, wat was de uitkomst van deze proef?
Ja, er is een pilot geweest bij een aantal politieauto’s. De uitkomst van de proef is dat REGS niet geschikt is voor toepassing in politievoertuigen. De pilot is vroegtijdig gestopt omdat er incidenten zijn geweest waarbij het systeem spontaan geactiveerd werd door technische problemen.
Ziet u op basis van de ervaringen uit het verleden met dit systeem en het grote aantal verdrinkingsdoden in het verkeer, aanleiding te onderzoeken of de verdere implementatie van een dergelijk systeem wenselijk is, te beginnen bij de voertuigen van hulpdiensten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 6 waren de ervaringen niet zodanig dat we over zouden willen gaan op implementatie. De politie heeft sindsdien geen (nader) onderzoek gedaan naar REGS of een ander dergelijk systeem.
Het ruimte geven aan jaarmarkten en braderieën. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met de oproep van de Centrale Vereniging voor Centrale Handel (CVAH) aan de landelijke politiek om de door hen vertegenwoordigde ondernemingsvorm te schrappen als evenement, omdat het niet uit te leggen valt dat er wekelijks honderden weekmarkten doorgaan en standwerkers en organisatoren van braderieën en jaarmarkten aan de zijlijn moeten toekijken?
Ik herken dit geluid. Ik heb begrepen dat deze oproep niet is gedaan door CVAH. Vermoedelijk is deze oproep afkomstig van individuele belanghebbenden.
Hebt u in beeld hoeveel ondernemers die actief zijn op het terrein waarvan de CVAH de belangen behartigt door het wegvallen van de financiële steun en het ontbreken van uitzicht op verbetering hun bedrijvigheid dreigen te moeten beëindigen?
Ik beschik helaas over onvoldoende gegevens om een duidelijk beeld te geven van het aantal ambulante ondernemers dat door het wegvallen van financiële steun hun bedrijvigheid dreigt te moeten beëindigen. Wel beschikt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op een hoger abstractieniveau over faillissementscijfers. Het CBS laat zien dat het aantal faillissementen in Nederland met 1.536 bedrijven historisch laag was in 2021. Van 2020 tot 2021 daalde het aantal faillissementen met 43%. De sterkste daling vond plaats in de handel, waar het aantal faillissementen van bedrijven en instellingen (exclusief eenmanszaken) in dezelfde periode met 50% afnam tot 289 faillissementen in 2021.1
Onderkent u dat de markten in de afgelopen jaren hebben aangetoond locaties te zijn die zonder meer als veilig kunnen worden gekenmerkt voor besmettingsgevaar, in aanmerking genomen dat 100 procent uitsluiting van ieder risico op besmetting nog niet kan worden bereikt als het hele land permanent op slot wordt gedaan?
Het vorige kabinet heeft eerder – mede op advies van het OMT – vastgesteld dat niet alle activiteiten die buiten plaatsvinden ook risicoloos zouden kunnen worden toegestaan, ook niet als daarbij maatregelen ten aanzien van 1,5 meter afstand en andere maatregelen die verspreiding van het virus tegengaan, worden genomen. Bovendien kan elk (extra) contactmoment en elke reisbeweging bijdragen aan de verdere verspreiding van het virus. Daarom heeft het vorige kabinet ter bestrijding van de pandemie vergaande maatregelen genomen. De afweging om evenementen te verbieden, waaronder jaarmarkten en braderieën, maakte daar onderdeel van uit.
Deelt u de mening dat jaarmarkten en braderieën de kers een waardevolle traditie zijn, dat standwerkers extra kleur geven aan markten, en dat met het oog op de aanstaande versoepelingen die ongetwijfeld zullen komen reeds nu alles in het werk dient te worden gesteld om ondernemers die in deze sector actief zijn te steunen in hun bedrijfsvoering?
Ik deel de mening dat braderieën en jaarmarkten, net als de vele andere evenementen die ons land kent, een waardevolle traditie zijn, en dat standwerkers extra kleur geven aan markten. Het kabinet beseft dat de sluiting van de jaarmarkten en braderieën ingrijpend is voor de betreffende ondernemers. Dit geldt in algemene zin voor alle ondernemers die te maken hebben gekregen met maatregelen die het maken van omzet beperken. Hiertoe heeft het kabinet een omvangrijk steun- en herstelpakket opgezet om ondernemers tegemoet te komen, banen te behouden en faillissementen te voorkomen. Wanneer de situatie rondom het coronavirus dit toelaat zal het evenementenverbod dan ook weer worden opgeheven.
De CVAH laat weten dat standwerkers die actief zijn op braderieën en jaarmarkten gelukkig in de meeste gevallen wel een plaats kunnen krijgen op reguliere warenmarkten.
Bent u, vooropgesteld dat ook u de waarde als genoemd in de vierde vraag onderschrijft, bereid om op korte termijn te onderzoeken of voor standwerkers en organisatoren van jaarmarkten een uitzondering kan komen op de lockdown, omdat ze werkzaam zijn in situaties die behoudens enkele detailverschillen nagenoeg overeenkomen met die waaronder marktkooplieden werken?
Hoewel jaarmarkten en braderieën niet door kunnen gaan, kunnen individuele standwerkers vaak wel een plek krijgen op reguliere warenmarkten. Het kabinet kijkt wat kan om sectoren die nu nog gesloten zijn, behoedzaam en verantwoord te openen. Dat geldt ook voor evenementen, zoals jaarmarkten. Het kabinet kijkt daarbij niet naar een uitzondering zoals het lid Eerdmans vraagt. Er is namelijk wel degelijk een verschil tussen reguliere warenmarkten en jaarmarkten. Reguliere warenmarkten hebben eenzelfde functie als supermarkten en zijn daarmee een plek waar mensen in hun reguliere levensbehoeften kunnen voorzien. Dit geldt niet voor jaarmarkten en braderieën. Dit zijn evenementen die het kabinet schaart onder het thema «cultuur/uitgaan en sport». Deze activiteiten leveren extra reisbewegingen en contacten tussen mensen op. Het huidige beleid is erop gericht om het aantal reisbewegingen en contactmomenten zoveel mogelijk te beperken. De beslissing om evenementen te verbieden, waaronder jaarmarkten en braderieën, maakt daar onderdeel van uit.
De aanbevelingen uit het rapport ‘Gender Election Observation Mission The Netherlands 2021’ van Gender Concerns International. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Klopt het dat u, zoals u op 11 oktober aan de Kamer schreef, de aanbevelingen uit het rapport «Gender Election Observation Mission The Netherlands 2021» van Gender Concerns International onder de aandacht heeft gebracht bij «de departementen wier aandachtsgebied het betreft»?1
Ik heb het rapport «Gender Election Observation Mission The Netherlands 2021» van Gender Concerns International in zijn geheel in december ter informatie onder de aandacht gebracht bij het Interdepartementaal Overleg Artikel 1 (IDOA).
Bent u als verantwoordelijk Minister voor de Kieswet en het organiseren van de Tweede Kamerverkiezingen eindverantwoordelijk voor het al dan niet implementeren van de aanbevelingen uit dit rapport? Zo nee, wie dan wel?
Ik ben verantwoordelijk voor o.a. de Kieswet- en regelgeving en samen met gemeenten en de Kiesraad voor een goed verloop van de organisatie van de Tweede Kamerverkiezing. De aanbevelingen uit het rapport hebben betrekking op een breder scala aan onderwerpen. Deze zijn ter kennis gebracht bij de leden van het eerdergenoemde IDOA: de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Justitie & Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het doorgeleiden van informatie gebeurt als deze informatie relevant is voor een beleidsterrein dat onder een ander departement valt.
Welke aanbevelingen heeft u onder de aandacht van welke departementen gebracht?
Het rapport is in zijn geheel ter kennis gebracht bij de leden van het IDOA: de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Justitie & Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Op welke wijze, wanneer en richting wie gaan de betreffende departementen inhoudelijk reageren op de aanbevelingen die u bij hen onder de aandacht heeft gebracht?
De keuze om op de aanbevelingen te reageren en deze bij de beleidsvorming te betrekken ligt bij de betreffende departementen. Indien een van deze departementen beleidskeuzes maakt naar aanleiding van een aanbeveling, zal de verantwoordelijke bewindspersoon de Kamer hierover informeren.
Wat gaat u vervolgens doen met deze reacties?
De keuze om op de aanbevelingen te reageren en deze bij de beleidsvorming te betrekken ligt bij de betreffende departementen. Over eventuele beleidskeuzes naar aanleiding van een aanbeveling zal de verantwoordelijke bewindspersoon de Kamer informeren. Hier ligt geen coördinerende rol voor mij.
Kan iedere organisatie u zomaar rapporten met zeer verregaande, controversiële en radicale aanbevelingen toesturen die u vervolgens één op één doorzet naar departementen? Zo nee, waarom heeft u er in dit geval voor gekozen om dat wel te doen?
Gender Concerns International is, samen met diverse andere organisaties (waaronder bijvoorbeeld de OVSE) op basis van art. J 39 van de Kieswet geaccrediteerd om als waarnemer getuige te zijn van het verloop van de afgelopen Tweede Kamerverkiezing. Het staat waarnemingsorganisaties vrij om rapporten over hun bevindingen te sturen. Het doorgeleiden daarvan, mits deze informatie relevant is voor een beleidsterrein dat onder een ander departement valt, behoort tot de verantwoordelijkheden die ik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb voor het verkiezingsproces.
Vindt u dat er een systeemwijziging nodig is die leidt tot een strikte 1:1 man/vrouw-verhouding met betrekking tot campagnemedewerkers, media-aandacht voor kandidaten en op kandidatenlijsten?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
In algemene zin ben ik voorstander van gelijke kansen en van diversiteit binnen organisaties. De wijze van en criteria voor werving van campagnemedewerkers is echter aan politieke partijen. Voor media geldt de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, waarbij terughoudendheid van de overheid past.
Vindt u dat de regering en gemeenten budgetten moeten vrijmaken om de bevolking te onderwijzen in het belang van «intersectionele politieke vertegenwoordiging»?3 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
De beleidsverantwoordelijkheid voor onderwijs ligt bij de bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij kunnen uw Kamer hier nader over informeren (zie ook de antwoorden op vraag 2 en 6).
Vindt u dat er een adviesraad moet komen die media ertoe moet gaan bewegen om een «gezonde publieke opinie» te creëren met als doel het invoeren van een kiesstelsel met een strikte 1:1 man/vrouw-verhouding?4 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
De beleidsverantwoordelijkheid voor media ligt bij de bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij kunnen uw Kamer hier nader over informeren (zie ook de antwoorden op vraag 2 en 6).
Wat is een «gezonde publieke opinie»? Wie bepaalt dat?
Naar mijn mening bestaat hiervoor geen eenduidige definitie. Gender Concerns International ziet het creëren van een «gezonde publieke opinie» als middel om gendergelijkheid te bevorderen.
Vindt u dat er een «mindset transformation» nodig is inzake «intersectionaliteit» en dat hierop gefocust moet gaan worden in syllabi op scholen?5 Zo ja, waarom en welke «mindset transformation» inzake «intersectionaliteit» wilt u precies dat kinderen gaan doormaken? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
De beleidsverantwoordelijkheid voor onderwijs ligt bij de bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij kunnen uw Kamer hier nader over informeren (zie ook de antwoorden op vraag 2 en 6).
Vindt u dat de Kiesraad in meerderheid uit vrouwen moet bestaan?6 Zo ja, welke concrete voordelen gaan kiezers hiervan ervaren wanneer ze naar het stemhokje gaan? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
Ik onderschrijf het belang van een evenredige deelneming van vrouwen en personen behorende tot etnische of culturele minderheidsgroepen aan de Kiesraad en andere adviescolleges.
Vindt u dat van alle direct en indirect betrokkenen bij het organiseren van lokale, regionale en landelijke verkiezingen verplicht moet worden bijgehouden of het mannen of vrouwen betreft?7 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
Aanbeveling 9, lijkt zich te richten tot de Kiesraad, de «Electoral Management Body» in Nederland. De Kiesraad is niet belast met het organiseren van verkiezingen – dat zijn de gemeenten en, in Caribisch Nederland, de openbare lichamen. Ik zie geen aanleiding om mij op grond van deze aanbeveling te mengen in of uit te spreken over het personeelsbeleid van de Kiesraad.
Vindt u dat verkiezingsmaterialen via politieke partijen, lokale en religieuze organisaties aan kiezers beschikbaar moeten worden gesteld in diverse talen waaronder Turks, Arabisch, Engels, Frans en Spaans? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?8
Het deel van aanbeveling 16 dat gaat over dit onderwerp, houdt in dat informatiemateriaal over verkiezingen, indien nodig, in verschillende talen beschikbaar zou moeten worden gesteld aan diverse kiezersgroepen «via politieke partijen, religieuze en lokale organisaties», waaronder Engels, Frans, Spaans naast Arabisch en Turks. De rijksoverheid stelt verkiezingsinformatie over het algemeen alleen beschikbaar in het Nederlands en, ten behoeve van Caribisch Nederland, in het Engels en Papiaments. Er zijn uitzonderingen, zoals informatie voor kiesgerechtigde EU-burgers die in Nederland wonen bij de gemeenteraadsverkiezingen en de verkiezingen voor het Europees Parlement. Zie daarvoor ook het recent aan uw Kamer gestuurde fiche over de Europese richtlijnen op dit terrein10. Ik zie geen bezwaar als gemeenten, indien daar in verband met de lokale situatie aanleiding voor is, bepaalde verkiezingsinformatie ook in andere talen beschikbaar stellen. In het algemeen zie ik hier geen rol weggelegd voor politieke partijen of religieuze organisaties, maar uiteraard staat het hun vrij om desgewenst bepaalde verkiezingsinformatie vertaald ter beschikking te stellen.
Vindt u dat partijen verplicht evenveel mannen als vrouwen op hun kandidatenlijsten zouden moeten zetten? Vindt u ook dat het een optie is om dit middels wetgeving te bereiken?9 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
Het kabinet hecht waarde aan de vrijheid van vereniging en de daaruit voortvloeiende onafhankelijke positie van politieke partijen. Het is aan de politieke partijen zelf om hun kandidatenlijst samen te stellen en te bepalen hoe zij in dit proces omgaan met genderbalans. Ik zou tegelijkertijd graag zien dat partijen zich landelijk en lokaal inzetten voor een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen op de kandidatenlijsten12,. Het kabinet steunt het vergroten van de transparantie over de genderbalans binnen politieke partijen13.
Vindt u dat er bij partijen op aangedrongen moet worden om «gediscrimineerde gemeenschappen en groepen» op hun kandidatenlijsten te zetten?10 Zo ja, door wie en wat zijn in uw ogen gediscrimineerde gemeenschappen en groepen»? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
Hier moet een afweging worden gemaakt tussen het uitgangspunt van gelijke kansen en de autonome positie van politieke partijen in het Nederlandse stelsel. Ik onderschrijf het belang van een evenredige deelneming van alle groepen en gemeenschappen in de samenleving, zodat eenieder zich vertegenwoordigd kan voelen.
Vindt u dat «gender equality»-journalisten en maatschappelijke vrouwenorganisaties samen moeten werken om een gemeenschappelijk doel te bereiken en dat mediaberichtgeving in de aanloop naar verkiezingen hiertoe gemonitord moet worden?11 Zo ja, waarom, hoe en door wie? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
De beleidsverantwoordelijkheid voor media ligt bij de bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij kunnen uw Kamer hier nader over informeren (zie ook de antwoorden op vraag 2 en 6).
Vindt u dat mediaberichtgeving over vrouwelijke politici gemonitord moeten worden op stereotypes en biases?12 Zo ja, waarom, hoe en door wie? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
De beleidsverantwoordelijkheid voor media ligt bij de bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij kunnen uw Kamer hier nader over informeren (zie ook de antwoorden op vraag 2 en 6).
Wilt u iedere vraag afzonderlijk en inhoudelijk beantwoorden?
Het bericht ‘Verhuren koophuis frustreert starters’. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat in de afgelopen tien jaar zo’n 62.000 huishoudens die een nieuwe woning kochten hun oude woning hebben verhuurd in plaats van verkocht1?
Ja.
Merkt u dat deze trend steeds sterker wordt? Zo ja, uit welke cijfers blijkt dit?
In 2021 heeft het Kadaster in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek gedaan naar het zogeheten «keep-to-let», waarbij woningeigenaren bij verhuizing naar een nieuwe koopwoning hun oude koopwoning aanhouden voor de verhuur2. Om te bepalen of het om een keep-to-let woning gaat, kijkt het Kadaster of de oude koopwoning na een verhuizing naar een nieuwe koopwoning na een jaar nog in bezit is van de betreffende eigenaar. Als dit het geval is, wordt aangenomen dat het om een keep-to-let woning gaat. Het is dan aannemelijk dat de woning is aangehouden voor verhuur. Omdat het Kadaster eigendomssituaties registreert en niet het gebruik van de woning is dit niet met zekerheid te stellen, het kan ook zijn dat de woning niet wordt verhuurd en bijvoorbeeld leeg staat.
Keep-to-let kwam veel voor in de periode van 2009 tot 2012. Dit houdt naar alle waarschijnlijkheid verband met de trage verkoop van de vorige woning in deze crisistijd. Na de crisis is het aandeel keep-to-let woningen redelijk gestabiliseerd tot ongeveer 4% van de woningtransacties, waarbij er de laatste jaren sprake is van een lichte stijging (figuur 1). Het zogeheten «buy-to-let», waarbij een woning wordt aangekocht voor de verhuur, kende na de crisis een sterkere opwaartse beweging.
Figuur 1: ontwikkelingen aandelen keep-to-let en buy-to-let1
Bron: Kadaster
Hoe kijkt u aan tegen de gevolgen voor de woningmarkt wanneer op deze manier steeds meer woningen aan de koopvoorraad worden onttrokken?
Zowel door keep-to-let als door buy-to-let worden koopwoningen omgezet naar huurwoningen. Dat hoeft op zichzelf geen probleem te zijn. Er worden immers geen woningen aan de woningvoorraad onttrokken (zolang de woningen niet leeg staan) en er is ook een behoefte aan (betaalbare) huurwoningen. In de huidig krappe markt betekent de omzetting van koop naar huur wel dat het voor starters mogelijk lastiger wordt om een koopwoning te bemachtigen. Daarbij worden woningen steeds vaker duur verhuurd, waardoor de woningen niet betaalbaar zijn voor groepen als middeninkomens. Het rendement voor de verhuurder kan daarentegen fors zijn, zeker als de woning in een gunstigere markt is aangekocht. Dat voelt onrechtvaardig.
Ik vind het belangrijk dat wonen betaalbaar is en starters een kans krijgen op de koopwoningmarkt. Het vorige kabinet heeft al verschillende maatregelen genomen die eraan bijdragen dat starters meer kans krijgen op een koopwoning, huren betaalbaarder wordt en er meer balans komt in het fiscale regime voor particulieren en woningbeleggers. Zo kunnen gemeenten sinds 1 januari 2022 een opkoopbescherming invoeren om de opkoop voor de verhuur te beperken en is de overdrachtsbelasting reeds gedifferentieerd waardoor starters3 éénmalig vrijgesteld zijn van overdrachtsbelasting en woningbeleggers het algemene tarief van 8% betalen. Dit kabinet wil een stap verder gaan door dit algemene tarief in 2023 verder verhogen van 8% naar 9%. Tevens werkt het kabinet aan een nieuw box 3 stelsel, waarbij inkomsten uit vermogen worden belast op basis van werkelijk rendement. Vooruitlopend daarop zal de leegwaarderatio worden afgeschaft, waardoor de belasting van het rendement op verhuurd vastgoed in box 3 meer zal gaan aansluiten bij de praktijk. Ook krijgen middenhuurwoningen een vorm van huurprijsbescherming. Het uitgangspunt bij deze huurprijsbescherming is dat wonen voor middeninkomens enerzijds betaalbaar wordt én het anderzijds rendabel blijft voor institutionele beleggers om in deze woningen te investeren. In het kader van het programma Betaalbaar wonen, dat half april aan uw Kamer wordt gepresenteerd, zal ik u hier nader over informeren.
Deelt u de zorgen van de in het artikel aangehaalde financieel adviseur en hypotheekdeskundige Jos Koets dat deze ontwikkeling nadelige gevolgen heeft voor starters, gelet op het afnemende aanbod en de stijgende prijzen die deze praktijk tot gevolg heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u het vermoeden van Koets en de eveneens in het artikel aangehaalde Paul de Vries, woningmarktdeskundige bij het Kadaster, dat veel van de woningen in kwestie verhuurd worden in strijd met de hypotheekvoorwaarden die door de bank zijn gesteld? Zo nee, waarom niet?
Wanneer een woningeigenaar verhuist, de oude woning aanhoudt ten behoeve van verhuur en hier de oude hypotheek op laat rusten, geldt er in algemene zin een meldingsplicht bij de kredietverstrekker. Bij toestemming van de geldverstrekker is het mogelijk om de oude woning aan te houden en te verhuren. Dit voor zover hier geen additionele regelgeving vanuit bijvoorbeeld de gemeente in de weg staat. De voorwaarden en eventuele de rente van de financiering worden op de verhuur aangepast.
Kredietverstrekkers willen dat de klant verhuur meldt. Dit omdat het verhuren van de woning bijvoorbeeld invloed heeft op de waarde van het onderpand. Bij verhuur is de woning in verhuurde staat minder waard bij een eventuele (executie)verkoop. Ook heeft het invloed op de benodigde verzekeringen. Kredietverstrekkers geven aan dat zij niet verwachten dat in alle gevallen het verhuren van een woning wordt gemeld.
Het is voor kredietverstrekkers lastig te achterhalen hoe vaak verhuur niet wordt gemeld. Hier is naar geïnformeerd tijdens de jaarlijkse gesprekken met kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs in het platform hypotheken. Uit deze steekproef blijkt dat kredietverstrekkers het aandeel niet gemelde verhuur laag inschatten, namelijk minder dan 10% van hun portefeuille. Ook zijn er geen zorgen geuit door kredietverstrekkers over de gevolgen van niet gemelde verhuur. Ik zie daarom geen aanleiding voor het laten uitvoeren van aanvullend onderzoek. Wel zal ik ook voor het platform hypotheken van 2022 weer uitvragen bij kredietverstrekkers hoe hoog zij het aandeel niet gemelde verhuur inschatten.
Zo ja, bent u bereid onderzoek te laten verrichten naar de omvang van het tegen de hypotheekvoorwaarden in verhuren van koopwoningen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Kritiek op hoofddoek bij boa’s barst los: ‘Het vlaggenschip van politieke islam’’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u ermee bekend dat de ene na de andere gemeente zich inmiddels uitspreekt voor het toestaan van religieuze uitingen (waaronder hoofddoeken) bij buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) en agenten?1
Ik ben ermee bekend dat een aantal gemeenten aan het onderzoeken is of een uiting van geloof of overtuiging onderdeel mag zijn van het uniform van de boa. Ik heb begrepen dat de komende tijd hierover overleg zal plaatsvinden tussen een aantal gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Klopt het dat u het toestaan van hoofddoeken voor boa’s afdoet als een «lokale kwestie» en dat u hiermee dus geen problemen heeft? Zo nee, wat is dan wel uw standpunt? Zo ja, hoe is het mogelijk dat u als eindverantwoordelijke voor de openbare orde in Nederland geen mening heeft over de neutraliteit van handhavers die, al dan niet in de vorm van pilots, over bewapening kunnen beschikken en daarmee namens de overheid geweld mogen uitoefenen?
Er is, buiten een model voor het insigne dat de boa zichtbaar draagt, geen landelijke wet- en regelgeving die voorschriften geeft over het uniform van de boa. Gemeenten gaan in de hoedanigheid van werkgever over het uniform van boa’s domein I (Openbare ruimte). Dit past ook bij het uitgangspunt van lokaal maatwerk. Dit is derhalve anders dan bij de politie, waar ik een beheersmatige verantwoordelijkheid over draag.
De VNG heeft in 2014 een ontwerp voor een modeluniform voor de boa’s domein I laten ontwikkelen, met een aantal specifieke (combinaties van) kenmerken. Dit is bedoeld om de herkenbaarheid, zichtbaarheid en bekendheid van boa’s te vergroten en meer uniformiteit tussen gemeenten te krijgen. Het merendeel van de gemeenten maakt gebruik van het modeluniform, dit is echter niet verplicht. Uitingen van levensbeschouwelijke overtuiging of geloof zijn geen onderdeel van het modeluniform van de VNG. Een gemeente kan er echter zelf voor kiezen hun handhavers een ander uniform dan het modeluniform te laten dragen. De VNG evalueert de komende periode met haar leden het gebruik en uiterlijk van het beschermde modeluniform met de leden.
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid sta ik, samen met de werkgevers, in voor het gezag en de veilige taakuitvoering van de boa. Tegelijkertijd speelt hier ook het lokale gezag en de verantwoordelijkheid. Ik hecht er daarom aan om eerst de gesprekken tussen gemeenten onderling en met de VNG af te wachten en de uitkomsten te volgen, als ook de evaluatie van de VNG inzake het modeluniform. Als daartoe aanleiding bestaat zal ik verkennen of landelijke regelgeving opportuun is.
Deelt u de mening dat de geloofwaardigheid van ordehandhavers staat of valt bij een neutrale uitstraling en dat het toestaan van zichtbare religieuze uitingen, in de praktijk vaak hoofddoeken, hier in ernstige mate afbreuk aan doet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord bij vraag 4.
Vindt u nog steeds dat hoofddoeken bij politieagentes niet toegestaan moeten zijn, dat de politie «onverminderd neutraal in haar publiekscontacten» moet zijn en dat «de neutrale uitstraling van een politieambtenaar in het belang van diens veiligheid en gezag in het optreden is», zoals u op 20 november 2017 aan de Kamer schreef?2
Functies waarbij de overheid zich in de samenleving manifesteert met behulp van de sterke arm, en gebruik maakt van dwangmiddelen, oefenen een bijzondere overheidstaak uit. Bij de politie is afgesproken dat uitingen van geloof of overtuiging geen onderdeel zijn van het uniform en dat daar dus van af moet worden gezien. Dit is in het belang van het gezag, de neutraliteit en de veiligheid van de politie op straat. De politie vertegenwoordigt immers de staat. De positie van politieambtenaren is echter daarmee niet zonder meer vergelijkbaar met die van andere werknemers, zoals boa’s. Daarnaast geldt dat in geval van boa’s sprake is van lokaal gezag en werkgeverschap. Dit is anders dan bij de politie.
Is het voor boa’s níét van belang om neutraal te zijn in hun publiekscontacten en is het voor hun veiligheid en gezag níét van belang om een neutrale uitstraling te hebben? Indien u dit inderdaad niet van belang vindt, waarom dan niet? Indien u dit wél van belang acht, vindt u dan louter om procedurele redenen (namelijk dat zij in dienst zijn van de gemeente) dat zij alsnog een hoofddoek mogen dragen?
Ik hecht sterk aan de veilige taakuitvoering van de boa’s, dat is een gemeenschappelijk belang van mij en de werkgevers. De functie van de boa is volop in ontwikkeling. Vanuit de stelselverantwoordelijkheid van JenV voor het boa-bestel past het te kijken naar ontwikkelingen die centraal beleid vergen. Ik hecht er aan om eerst de gesprekken tussen gemeenten onderling en met de VNG af te wachten en de uitkomsten te volgen, als ook de evaluatie van de VNG inzake het modeluniform. Als daartoe aanleiding bestaat zal ik verkennen of landelijke regelgeving opportuun is. Vanuit de stelselverantwoordelijkheid ben ik momenteel bezig met de herijking van de boa-functie en het boa-stelsel. Ik zal dit onderwerp hierbij betrekken en uw Kamer hierover in het voorjaar van 2022 informeren.
Waarom laat u in dat geval een procedurele afweging prevaleren boven fundamentele principes en, in uw eigen woorden, de veiligheid van boa’s?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid los te breken uit uw procedurele werkelijkheid, pal te gaan staan voor de neutraliteit van de Nederlandse overheid en gemeenten op te dragen geen hoofddoeken (of andere zichtbare religieuze uitingen) bij handhavers toe te staan?
Zie antwoord op vraag 5.