Het bericht ‘Protestmars in Beverwijk om geweld jongerenbende’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Protestmars in Beverwijk om geweld jongerenbende»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de problematiek rondom de zogenoemde Pilotenbende in de Pilotenbuurt van Beverwijk?
Ja.
Kunt u aangeven hoe lang de problematiek rondom de Pilotenbende in Beverwijk al speelt en wat de situatie exact is?
Sinds het najaar van 2018 is er in Beverwijk overlast door vandalisme, bedreigingen en intimidatie door een groep jeugdigen. De groep jeugdigen wordt in de media de Pilotenbende genoemd naar de wijk Pilotenbuurt. Hier staat de school waar de eerste incidenten plaats hebben gevonden. Inmiddels staat de problematiek echter los van de Pilotenwijk en komen de 60 tot 80 jongeren uit zowel Beverwijk als Heemskerk.
Dit kabinet zet in op de zorg voor een veilige woonomgeving en het bestrijden van overlast. Het is dan ook buitengewoon kwalijk en onacceptabel dat buurtgenoten erg veel last ervaren van het gedrag van deze jongeren. De vernielingen, bedreigingen en intimidatie zorgen voor een onveilige woonomgeving en dit is onwenselijk.
De gemeente heeft mij aangegeven dat zij alle mogelijke middelen hebben ingezet om de jongeren aan te pakken. Er zijn camera’s geplaatst, er is een samenscholingsverbod ingesteld en er zijn gebieds- en contactverboden opgelegd.
Ook de politie en het Openbaar Ministerie hebben tegen de jongeren opgetreden. Er is extra handhaving ingezet en er is vervolging ingesteld. Met als resultaat dat de overlast is verminderd, maar nog niet voorbij is. De gemeente Beverwijk, Heemskerk, de politie en het OM blijven zich inzetten om de overlast zo snel mogelijk te beëindigen.
Bent u het eens met de mening dat het onacceptabel is dat tientallen jongeren, al langere tijd, beroofd en mishandeld worden door deze bende en dat omwonenden hun kinderen ‘s avonds niet meer over straat durven te laten gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven waar het aan ligt dat de politie in Beverwijk aangeeft moeite te hebben met de aanpak van de Pilotenbende en hoe dit opgelost kan worden?
Ik heb van de korpschef begrepen dat het in de media geschetste beeld niet wordt herkend door de politie. De politie heeft meerdere verdachten – waaronder een aantal jeugdigen – opgespoord en hun dossier overgedragen aan het openbaar ministerie. Een deel van deze verdachten is inmiddels veroordeeld of wordt vervolgd. De politie blijft aangiften en meldingen van strafbare feiten en overlast onderzoeken.
Daarnaast zet de politie actief in op de ondersteuning en begeleiding van het burgerparticipatie initiatief dat in het kader van extra toezicht in de wijk is opgezet. De politie werkt daarbij samen met (o.a. handhavers van) de gemeente Beverwijk en het openbaar ministerie.
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de burgemeester van Beverwijk voor meer ondersteuning? Zo ja, welke acties heeft u hier concreet op ondernomen? Zo nee, bent u bereid om contact op te nemen met de burgemeester van Beverwijk om te kijken op welke manier ervoor gezorgd kan worden dat inwoners van Beverwijk zich weer vrij en veilig kunnen bewegen in hun eigen buurt?
Op dit moment doen zowel de politie als de gemeente er alles aan om de intimidaties, vernielingen en bedreigingen tegen te gaan. Hoewel het hier om een lokale verantwoordelijkheid gaat van de lokale driehoek, vindt er reeds overleg plaats tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de gemeente Beverwijk over hulp bij de verdere aanpak. Zoals gezegd wordt er alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat de inwoners van Beverwijk zich weer veilig kunnen bewegen in hun eigen buurt.
Bent u van mening dat een integrale persoonsgerichte daderaanpak, zoals bijvoorbeeld het Top600 programma zoals we kennen uit Amsterdam, hier een bijdrage kan leveren? Zo ja, hoe kan een dergelijk programma met spoed opgezet worden in de Pilotenbuurt in Beverwijk? Zo nee, waarom niet en wat zijn volgens u dan opties voor Beverwijk?
De problematiek rondom de jongeren, die vaak minderjarig zijn, dient in een groter verband gezien te worden en heeft ook te maken met de sociale omgeving waarin de jongeren zich bevinden. In Beverwijk is daarom reeds een integrale, dadergerichte aanpak van kracht zoals de Top600 uit Amsterdam.
In samenwerking met de gemeente Heemskerk wordt er gebruik gemaakt van een persoonsgerichte aanpak waarbij de daders en de families van de daders in beeld zijn. In het kader van deze aanpak zet de gemeente in op een sociale aanpak in samenwerking met lokale partners, zoals het Veiligheidshuis en de scholen, en is er een meldpunt jeugdoverlast ingesteld.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden gezien de onhoudbare situatie voor veel inwoners van de Pilotenbuurt in Beverwijk?
Ja.
Het artikel ‘Illegaal vlogt en feest op kosten gemeente’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Illegaal vlogt en feest op kosten gemeente»?1
Ja.
Wat vindt u van feit dat belastinggeld van Amsterdammers in dit soort onzin wordt gestoken? Deelt u de mening dat dat beter kan worden ingezet voor de bevordering van de bereikbaarheid en het oplossen van de woningnood?
In het artikel gaat het specifiek om de besteding van subsidiegeld. Dit is een lokale aangelegenheid en is onderdeel van de gemeentelijke begroting die door het gemeentebestuur wordt vastgesteld. Het is niet aan mij, als Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, om hier een oordeel over te vellen.
Bent u het voorts eens dat gemeenten niet moeten ingaan tegen het landelijk beleid door nieuwe procedures voor uitgeprocedeerden te financieren? Hoe strijdig is dit met de afspraken over Landelijke Vreemdelingen Voorzieningen, specifiek ook omdat deze opvang in eerste instantie gericht is op terugkeer naar het land van herkomst?
In het kader van het programma Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen (hierna: LVV) werken Rijk en gemeenten samen om voor het illegale verblijf van vreemdelingen zonder recht op verblijf of rijksopvang zoveel mogelijk bestendige oplossingen te realiseren. Onder een bestendige oplossing versta ik vertrek uit Nederland of, uitsluitend indien de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden daarvan, legalisering van verblijf.
De werkwijze in alle pilot-LVV´s is dat lokale convenantspartners, te weten de betrokken gemeente, de DT&V, de IND, de AVIM en de betrokken NGO, een gezamenlijke beslissing nemen over het begeleidingsscenario. Mocht legalisering van verblijf door de partners worden voorgesteld, dan wordt niet per definitie een nieuwe procedure gestart. De partners, in de eerste plaats de IND, nemen het dossier van de vreemdeling door en bepalen vervolgens of een nieuw in te dienen verblijfsaanvraag kansrijk is. Zo ja, dan geldt het gebruikelijke rijksbeleid en gaat een vreemdeling, na indiening van een asielaanvraag, naar een rijksopvanglocatie. Zo nee, dan wordt ingezet op terugkeer.
Deelt u de mening dat illegalen het land moeten verlaten in plaats van de taal te leren en dat dit valse hoop geven is?
Ik ben de mening toegedaan dat er een oplossing moet zijn voor vreemdelingen die geen recht hebben op verblijf of rijksopvang en om uiteenlopende redenen vaak al jaren illegaal in Nederland verblijven. Deze vreemdelingen kunnen gemeenten immers confronteren met problematiek rondom zorg en veiligheid. De LVV’s zijn er dus niet om valse hoop te geven, maar juist om een bestendige oplossing te realiseren die in het merendeel van de gevallen zal neerkomen op terugkeer.
Bent u bereid met Amsterdam in overleg te treden om af te dwingen dat subsidiegeld nooit landelijk beleid onderuit mag halen?
De lokale convenantspartners zijn voortdurend met elkaar in gesprek over de vraag hoe de inspanningen in het kader van LVV zich verhouden tot rijksbeleid. Wat betreft het door De Telegraaf genoemde subsidiegeld ter waarde van EUR 5,3 mln meldt de gemeente Amsterdam mij dat dit wordt besteed aan projecten op het terrein van migratie en asiel, waaronder ook projecten voor vreemdelingen die tot de LVV-populatie behoren. Voor laatstgenoemde projecten geldt dat de afspraken in het convenant leidend zijn, met dien verstande dat daadwerkelijke besteding van de gelden aan de gemeente is.
De artikelen ‘Asielzoekers uit veilige landen terroriseren Harderwijk’ en ‘Harderwijk is diefstallen door asielzoekers beu’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Asielzoekers uit veilige landen terroriseren Harderwijk»1 en «Harderwijk is diefstallen door asielzoekers beu»?2
Ja.
In hoeverre herkent u de cijfers en percentages die in de artikelen worden genoemd over de criminaliteit die wordt gepleegd door veilige landers?
Jaarlijks informeer ik uw Kamer over incidenten door middel van het incidentenoverzicht in de Rapportage Vreemdelingenketen (RVK). Dit is een landelijk overzicht, cijfers op gemeenteniveau worden door het lokale bevoegd gezag verstrekt. Ik kan dan ook niet ingaan op de specifieke situatie in Harderwijk. Wel kan ik ingaan op het landelijke beeld.
In de RVK 20183 is een overzicht (3.15) opgenomen dat gegevens van politie bevat omtrent geregistreerde incidenten van asielzoekers die in deze periode – geheel of gedeeltelijk – in een COA-locatie verbleven en die bijvoorbeeld als verdachte van een misdrijf zijn aangemerkt en/of zijn veroordeeld. In de RVK is aangegeven dat bijna de helft van de verdachten bij de politie en het OM in 2018 afkomstig waren uit Algerije en Marokko. Op afstand volgden onderdanen uit Libië en Tunesië. Voor een nadere duiding van deze incidentcijfers verwijs ik u verder naar mijn brief van 1 juli 20194.
In hoeverre is klopt het dat deze mensen uit Marokko, Algerije en Albanië komen? Uit welke landen nog meer?
Zie antwoord vraag 2.
Welk deel van de veilige landers vertrekt met onbekende bestemming? Hoe bent u van plan dit deel te verkleinen?
Van de circa 4.830 vreemdelingen afkomstig uit een veilig land van herkomst die in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 september 2019 zijn vertrokken, zijn circa 2.640 vreemdelingen zelfstandig vertrokken zonder toezicht van de rijksoverheid.
Dat een groot deel van de vertrekplichtige vreemdelingen vertrekt buiten het toezicht is onwenselijk, aangezien niet kan worden uitgesloten dat een deel van hen buiten het zicht van de overheid in Nederland blijft. Gecontroleerd vertrek heeft daarom de voorkeur. Dit wordt ten eerste bevorderd door vrijwillig vertrek te bevorderen door middel van programma’s en projecten voor terugkeer- en herintegratieondersteuning, bijvoorbeeld door de Internationale Organisatie voor Migratie of ngo’s. Indien vreemdelingen niet vrijwillig vertrekken, komt gedwongen vertrek in beeld. Het kabinet zet zich in voor het wegnemen van belemmeringen voor gedwongen vertrek, door enerzijds medewerking van herkomstlanden te bevorderen en anderzijds binnen de EU te pleiten voor aanpassing van regelgeving die te beperkend is voor het toepassen van vreemdelingenbewaring.
Welk deel van de veilige landers zonder recht op asiel keert aantoonbaar weer terug naar het eigen land? Welk deel van de criminaliteit komt voor rekening van veilige landers?
Van de circa 4.830 vreemdelingen afkomstig uit een veilig land van herkomst die in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 september 2019 zijn vertrokken uit Nederland, zijn circa 2.190 vreemdelingen aantoonbaar vertrokken. Dit is inclusief de gevallen waarbij sprake is van overdracht naar een andere EU-lidstaat in het kader van de EU-Dublinverordening. Circa 1.660 vreemdelingen zijn vertrokken naar het land van herkomst. In deze aantallen valt – binnen de termijn die staat voor de beantwoording van deze vragen – geen onderscheid te maken tussen vreemdelingen met of zonder asielachtergrond.
Welk deel van de criminaliteit voor rekening komt van personen met de nationaliteit van een veilig land is tot nu toe niet opgenomen in het incidentenoverzicht van de RVK. Ik beraad mij op de manier waarop het eerstvolgende incidentenoverzicht wordt vormgegeven. Dit incidentenoverzicht wordt in het voorjaar 2020 aan uw Kamer aangeboden.
Welke beleidskeuzes gaat u de komende zes maanden omzetten in gerichte actie teneinde met landen van herkomst bilaterale, multilaterale dan wel Europese afspraken te maken over het daadwerkelijk terugnemen van eigen onderdanen?
Het kabinet zet zich in om de samenwerking met belangrijke herkomst- en transitlanden te intensiveren langs de lijnen van de integrale migratieagenda (voorkomen irreguliere migratie, versterken opvang en bescherming in de regio, solidair asielstelsel binnen de EU en in NL, meer terugkeer, bevorderen legale migratie en stimuleren van integratie en participatie). Hiervoor wordt de brede bilaterale relatie benut. Door kabinetsbreed naar de bilaterale relatie met een herkomstland te kijken, wordt duidelijk waar mogelijkheden liggen voor het realiseren van meer terugkeer5. Voor de komende zes maanden zijn er bilaterale en EU-bezoeken gepland aan en van een aantal van deze relevante landen, met als doel om te investeren in een brede relatie en gevoeligheden rondom terugkeersamenwerking ter sprake te brengen.
Klopt het dat in het regeerakkoord staat dat om de gecontroleerde migratiestroom naar Europa te reguleren, overeenkomsten met betrekking tot migratie gesloten worden met veilige landen, die materieel voldoen aan de voorwaarden van het Vluchtelingenverdrag en dat via deze overeenkomsten in EU-verband afspraken worden gemaakt met transitlanden over de opvang en het terugnemen van asielzoekers, zowel van eigen onderdanen als van andere landen uit de regio? Welke vormen van ontwikkelingssamenwerking of andere vormen van samenwerking, bijvoorbeeld op het gebied van handelsrelaties en personen- goederen en dienstenverkeer, zijn er tot nu afhankelijk gemaakt van medewerking door een veilig land aan de effectieve en soepele terugkeer van de eigen onderdanen?
Het Regeerakkoord stelt dat deze overeenkomsten gesloten kunnen worden, bij voorkeur in Europees verband, om de ongecontroleerde migratiestroom naar Europa te reguleren, het verdienmodel van mensensmokkelaars te breken en een einde te maken aan de talloze verdrinkingen op de Middellandse Zee. Deze overeenkomsten moeten materieel voldoen aan de voorwaarden van het Vluchtelingenverdrag. Het gaat hierbij dus om afspraken om de migratiesamenwerking in den brede te bevorderen. Via deze overeenkomsten moeten in EU-verband afspraken worden gemaakt met transitlanden en landen in de regio over de opvang en het terugnemen van personen die geen recht op verblijf in de EU hebben, zowel van eigen onderdanen als van andere landen uit de regio, aldus het Regeerakkoord.
Zoals eerder met uw Kamer gecommuniceerd6, is terugkeer ook voor de EU een beleidsprioriteit, waarbij een «more for more» en «less for less»-aanpak wordt gehanteerd. Een voorbeeld van het inzetten van verschillende instrumenten is de (onder meer door Nederland gesteunde) aankondiging door de EU over mogelijke maatregelen op het terrein van het visumbeleid ten aanzien van Bangladesh. Dit heeft geleid tot verbetering van de terugkeersamenwerking met dit land. Met gezamenlijk optreden van de EU kunnen dus resultaten op terugkeer worden bereikt. Net als bij alle maatregelen binnen de strategische landenbenadering is de inzet maatwerk. Er zal bij het inzetten van negatieve prikkels oog moeten worden gehouden voor potentieel negatieve impact op belangen van zowel Nederland als van de EU en mogelijke repercussies in de relaties.
Welke belemmeringen staan in de weg bij het maken van afspraken met veilige landen over een effectieve terugkeer naar deze landen?
De gebrekkige medewerking van een aantal herkomstlanden bij terugname van hun eigen onderdanen verdient onverminderd aandacht. Er ligt een heldere en samenhangende beleidsinzet ten aanzien van prioritaire migratielanden conform het principe van «more for more, less for less». Deze is gericht op gecontroleerde escalatie/de-escalatie, zodat herkomstlanden worden gestimuleerd hun eigen onderdanen terug te nemen. Belangrijke voorwaarde daarbij is dat er steeds dient te worden geanticipeerd op belemmeringen «in eigen huis», voortvloeiend uit Europese en nationale wet- en regelgeving, voor de uitvoering van het terugkeerbeleid. Vanwege deze belemmeringen gebeurt het regelmatig dat een persoon zonder recht op verblijf, ondanks verkregen medewerking van het herkomstland, niet meer uitzetbaar of beschikbaar is.
Op welke wijze kunnen veilige landen beloond dan wel gesanctioneerd worden indien zij niet alsnog aan hun verplichting voldoen om hun eigen onderdanen terug te nemen? In welke mate en bij welke landen is dit al gebeurd?
Zoals gesteld in de integrale migratieagenda van dit kabinet, kan door kabinetsbreed naar de bilaterale relatie met een herkomstland te kijken duidelijk worden waar mogelijkheden liggen voor het realiseren van meer terugkeer. Gedacht kan worden aan bilaterale samenwerking of capaciteitsopbouw op terreinen als rechtshulp en politie en grensbewaking. Daarnaast behoort ook het beter benutten van bestaande legale migratiekanalen – zoals het aanbieden van studiebeurzen – tot de mogelijkheden. Naast «more for more»-samenwerking zet het kabinet ook in op de «less for less»-aanpak gericht op het daadwerkelijk bewerkstelligen van terugkeer, bijvoorbeeld door het treffen van visummaatregelen. De invoering van de gewijzigde EU visumcode per 2 februari 2020 biedt wat dat betreft extra mogelijkheden. Welke aanpak werkt, blijft maatwerk.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en voor het algemeen overleg over het vreemdelingen en asielbeleid te beantwoorden?
Vraag 2 en 3 liggen in elkaars verlengde. In het belang van een overzichtelijke beantwoording heb ik deze vragen gezamenlijk beantwoord.
Het artikel ‘Marokkaanse Nederlanders bevrijd ons van dubbele nationaliteit’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Sven Koopmans (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Marokkaanse Nederlanders bevrijd ons van dubbele nationaliteit»1 en het manifest voor keuzevrijheid in nationaliteit?2
Ja.
Constaterende dat in het regeerakkoord staat dat nakomelingen van migranten in de toekomst voor een nationaliteit moeten kiezen, wat doet u om mensen te helpen die nu al van hun dubbele nationaliteit af willen? Wat kan u nog meer doen?
Nederland is van mening dat het recht om afstand te doen van een nationaliteit begrepen moet worden onder het recht om van nationaliteit te veranderen, als bedoeld in artikel 15 tweede lid van de Universele verklaring van de Rechten van de Mens. Om die reden roept Nederland landen die het afstand doen van hun nationaliteit juridisch of in de praktijk niet toestaan op om hierover hun wetgeving of handelwijze te heroverwegen.
Klopt het dat het koninkrijk Marokko «een scala aan instituties in het leven heeft geroepen om Marokkanen in Nederland te bespioneren, te intimideren, te verleiden, te rekruteren, te corrumperen?»
Contact tussen overheden van andere landen en personen in Nederland is in beginsel niet problematisch zolang dit op vrijwillige basis plaatsvindt. Ditzelfde geldt ook voor overheden van andere landen in Nederland en de contacten die zij onderhouden met Nederlanders, die ook over de nationaliteit van dat land beschikken.
In algemene zin zijn er staten die proberen invloed te houden op personen in Nederland die uit die staat geëmigreerd zijn. In sommige gevallen beschikken deze emigranten nog wel over de nationaliteit van hun land van herkomst of hebben ze daar familie wonen, maar wonen zij zelf inmiddels al lang in Nederland. Het kan ook gaan om mensen die hun land om politieke redenen ontvlucht zijn en in ons land slachtoffer worden van intimidatie. Dergelijke inmengingsactiviteiten creëren een permanent gevoel van onveiligheid in de betreffende gemeenschappen. Hiermee kunnen ook nationale spanningen geëxporteerd worden naar ons land. De invloed gaat soms zo ver dat mensen zich beperkt voelen in de uitoefening van hun grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting.
Hoe kijkt u aan tegen de in het manifest genoemde lange arm van Marokko in Nederland? Wat is uw aanpak op de omschreven voorbeelden uit het manifest? Bent u bereid om, net zoals voor de Turkse diaspora politiek, een aanpak op de Marokkaanse diaspora politiek te ontwikkelen?
Het staat Marokko vrij banden te onderhouden met Marokkanen die in Nederland wonen, mits dit geschiedt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat. Er kan geen sprake zijn van ongewenste beïnvloeding op de individuele levens van Nederlanders en de keuzes die zij maken. Wanneer het Kabinet constateert dat de diasporapolitiek van een land de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt of de participatie van de diaspora belemmert, dan is er sprake van ongewenste buitenlandse inmenging. Hiervoor heeft het kabinet een aanpak. Voor de verschillende instrumenten die het kabinet tot haar beschikking heeft verwijs ik naar de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging.3 Hierin wordt een landen neutrale aanpak geschetst met een overzicht van het instrumentarium dat het kabinet kan inzetten, afhankelijk van de concrete situatie. Er worden tevens enkele voorbeelden gegeven.
Bent u bereid om Marokkaanse en Turkse Nederlanders maximale praktische hulp te bieden bij het afstand doen van hun tweede nationaliteit? Zo ja, op welke wijze? Bijvoorbeeld door middel van een stappenplan, praktische informatie en/of beleid?
Het is aan landen zelf om te bepalen op welke wijze hun nationaliteit verkregen kan worden, en ook op welke wijze hiervan wel of niet afstand gedaan kan worden. Met betrekking tot de Marokkaanse nationaliteit is bekend dat de nationaliteitswetgeving bepalingen bevat die toestaan dat van de Marokkaanse nationaliteit afstand kan worden gedaan. Vanuit het verleden is ook bekend dat een Nederlander, met ook de Marokkaanse nationaliteit, in de praktijk geen afstand van de Marokkaanse nationaliteit kon doen.
Voor Nederlanders, die ook de Turkse nationaliteit hebben kent de Turkse wet- en regelgeving het recht om afstand te doen van de nationaliteit. Verzoeken om afstand te doen van de nationaliteit worden in de regel ook gehonoreerd door Turkije.
Is er een Europese Unie (EU)-standpunt met betrekking tot derde landen die EU-onderdanen verhinderen om van hun dubbele nationaliteit af te komen? Kunt u toelichten hoe Nederland een leidende rol zal gaan pakken in deze discussie?
Er is geen EU-standpunt over dit onderwerp omdat nationaliteitsrecht niet onder de bevoegdheid valt van de EU, maar onder die van de afzonderlijke lidstaten. Pas wanneer het gaat om de aan de nationaliteit van een lidstaat verbonden Unieburgerschapsrechten komt het EU-recht in het geding. Daar is in dit geval geen sprake van.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en nog voordat de begrotingsbehandelingen aanvangen beantwoorden?
Uw Kamer ontvangt deze antwoorden gezamenlijk met het antwoord op het verzoek van lid Paternotte (D66) bij de Regeling van Werkzaamheden van 24 september 2019 om een schriftelijke reactie op het manifest «Keuzevrijheid in nationaliteit».
Het bericht ‘Toetsingscommissies euthanasie gaan meer naar de context kijken’ |
|
Ockje Tellegen (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Toetsingscommissies euthanasie gaan meer naar de context kijken»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van de suggestie van de heer Kohnstamm om, wanneer er nieuwe rechtsvragen spelen, vragen rondom de euthanasiewet rechtstreeks aan de Hoge Raad voor te leggen?
Een van de aanbevelingen uit de evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl) uit 2017 behelst het nader onderzoek doen naar de mogelijkheid om tegen oordelen van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (hierna: RTE) cassatie in het belang der wet bij de Hoge Raad mogelijk te maken.
De mogelijkheid om tegen oordelen van de RTE cassatie in het belang der wet in te stellen zou vragen om een wetswijziging, namelijk aanpassing van artikel 78 van de Wet op de rechterlijke organisatie. In dit artikel is geregeld dat door de procureur-generaal bij de Hoge Raad cassatie in het belang der wet kan worden ingesteld tegen (kort gezegd) handelingen en uitspraken van rechterlijke colleges alsmede tegen uitspraken van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming.
In het voorstel van de heer Kohnstamm zou het niet meer nodig zijn om een handeling of uitspraak van een rechterlijk college af te wachten, maar zou de RTE rechtstreeks de procureur-generaal bij de Hoge Raad kunnen verzoeken om ten aanzien van een onderliggende rechtsvraag cassatie in het belang der wet in te stellen bij de Hoge Raad.
Aan uw Kamer is toegezegd dat dit voorstel wordt onderzocht.2 Dit onderzoek bevindt zich op dit moment in aan afrondende fase en ik zal uw Kamer dit najaar hierover inhoudelijk informeren.
Bent u het er mee eens dat er gekeken moet worden naar manieren om artsen beter te beschermen tegen een voor hen en hun omgeving belastend strafproces indien dat als primair doel heeft om meer helderheid over de reikwijdte en interpretatie van de euthanasiewetgeving te verkrijgen? Is er een manier waarop het tuchtrecht hier uitkomst biedt?
Ja, deze mogelijkheid laat ik momenteel onderzoeken. Ik verwijs daarbij naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de heer Kohnstamm en andere experts over het genoemde alternatief en eventueel onderzoek te doen naar deze en andere alternatieven om ervoor te zorgen dat artsen beter beschermd worden tegen zware en langdurige strafprocessen en de samenleving op eenvoudiger wijze antwoorden te bieden over rechtsvragen die leven over de juiste interpretatie van de euthanasiewetgeving?
De gesprekken met de heer Kohnstamm en een aantal andere betrokken partijen in het kader van het in het antwoord op vraag 2 genoemde onderzoek, hebben reeds plaatsgevonden.
Het bericht ‘Gedode Albanees Lato had eigen leger in Gelders dorp’ |
|
Chris van Dam (CDA), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gedode Albanees Lato had eigen leger in Gelders Dorp»?1
Ja.
In hoeverre klopt de berichtgeving De Telegraaf van 2 augustus 2019? Klopt het dat Festim Lato een privéleger had op Nederlands grondgebied?
Ik ben ermee bekend dat er personen rondliepen in legerkledij, niet zijnde uitgerust als militairen. Van een leger in opbouw is mij geen informatie bekend geworden. De door de krant opgenomen kwalificatie «privéleger» onderschrijf ik niet.
Kunt u aangeven of het klopt dat meerdere overheidsinstanties op de hoogte waren van de activiteiten van Lato maar desalniettemin verzuimd hebben in te grijpen? Zo ja, hoe kan dat?
Op basis van signalen uit de buurt heeft de politie regelmatig de woning gecontroleerd. De wijkagent heeft vanaf het eerste signaal nauw contact onderhouden met omwonenden en tevens met de heer Lato zelf. Naar aanleiding van de geconstateerde activiteiten hield de politie het adres nauwlettend in de gaten. Bij een melding over vermeende aanwezigheid van wapens heeft de politie ingegrepen. Bij een doorzoeking in de woning door de politie zijn twee handvuurwapens en een nep vuurwapen aangetroffen en in beslag genomen. Deze (nep-) wapens zijn vernietigd.
Hoe is het mogelijk dat Lato een privéleger had gestationeerd op Nederlands grondgebied terwijl in de Wet op de weerkorpsen een expliciet verbod op privélegers staat? Hoe kunt u dat verklaren? Is er door het Openbaar Ministerie onderzoek gedaan naar dit privéleger en het expliciete verbod daarop? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3. Gelet op het feit dat er geen verdenking van een privéleger was, is er voor het Openbaar Ministerie geen aanleiding geweest om een onderzoek op te starten.
Kunt u aangeven in hoeverre buurtbewoners of andere personen gevaar hebben gelopen door de aanwezigheid van dit privéleger? Wat heeft u gedaan om deze buurtbewoners of andere personen tegemoet te komen?
Terwijl als gezegd van een leger in opbouw mij geen informatie bekend is geworden, heeft de politie bij vermoeden van gevaar ingegrepen. Op basis van de regelmatige woningcontroles destijds is geen gevaarzetting voor de omgeving geconstateerd. Op meldingen van strafbare feiten is door de politie onderzoek gedaan en aangedragen bij het OM. Er zijn drie mensen aangehouden op verdenking van verboden vuurwapenbezit, maar het betrof niet de inmiddels overleden heer Lato. De zaak is uiteindelijk geëindigd met een sepot wegens onrechtmatig verkregen bewijs. Bovendien waren er geen aanknopingspunten dat de aangetroffen wapens toebehoorden aan de aangehouden personen.
Klopt het dat meerdere buurtbewoners, na het doodschieten van Festim Lato, hun verhaal bij de politie hadden willen en kunnen doen, maar de politie daar geen behoefte aan had? Klopt het dat de politie daarmee -mogelijk essentiële- ooggetuigenverslagen links heeft laten liggen? Zo ja, waarom heeft de politie dat gedaan?
Nee. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat, indien de berichtgeving klopt, dit een totaal onacceptabele situatie was? Hoe gaat u waarborgen dat de overheid in de toekomst wel tijdig zal ingrijpen bij zulke situaties? Hoe schat u de kans in dat een dergelijke situatie zich nogmaals voordoet?
De berichtgeving klopte niet. Ik deel de mening dat het een onacceptabele situatie zou zijn indien iemand er een (bewapend) privéleger op zou nahouden. Door politie en het OM wordt prioriteit gegeven aan de opsporing en vervolging van wapenbezit. Op concrete signalen wordt op zo kort mogelijke termijn geacteerd.
De berichten ‘Tientallen jongeren met grensoverschrijdend gedrag worden niet behandeld’ en ‘Aanhoudingen in Rotterdam voor groepsverkrachtingen minderjarigen’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Tientallen jongeren met grensoverschrijdend gedrag worden niet behandeld» en «Aanhoudingen in Rotterdam voor groepsverkrachtingen minderjarigen»?1
Ja.
Klopt het, dat meerdere meisjes in de regio Rotterdam seksueel zijn misbruikt door twee jongens van 17 en een jongen van 14 jaar?
Dit is nog onderwerp van justitieel onderzoek. Daarom kan deze vraag nog niet beantwoord worden.
Gaat dit misbruik om een incident of is er sprake van een structurele stijging van seksueel grensoverschrijdend gedrag door jongeren in Nederland? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
Uit cijfers van het CBS (Statline) blijkt dat de afgelopen 10 jaar het aantal jeugdige verdachten van seksuele misdrijven is gedaald. Zo waren er in 2009 nog 770 minderjarige verdachten. In 2015 was dit gedaald tot 350 en in 2018 tot 320. Bij jongvolwassen verdachten zien we een vergelijkbare ontwikkeling. Bij hen ging het in 2009 om 870 verdachten en in 2018 is dit gedaald tot 420.
Indien het gaat om een structurele stijging, wat is hiervan de oorzaak?
Er is geen stijging (zie antwoord op vraag 3)
Welke bekende risicofactoren zijn er die de kans vergroten dat meisjes slachtoffer worden van seksueel grensoverschrijdend gedrag?
Uit onderzoek en ervaringen van behandelaren is bekend dat meisjes die al op jonge leeftijd seksueel misbruikt zijn of mishandeld op latere leeftijd kwetsbaarder zijn en hierdoor relatief vaker opnieuw traumatische ervaringen opdoen. Als zij intellectueel gezien beperkt functioneren en/of een licht verstandelijk beperking (LVB) hebben, zijn ze extra kwetsbaar.
Meisjes die al veel ellende hebben meegemaakt, hebben in de regel veel behoefte aan erkenning en bevestiging en kunnen daardoor minder goed de bedoelingen van een ander inschatten. Dat geldt in het bijzonder voor meisjes met een licht verstandelijke beperking. Ook komt het voor dat als jongeren uit de groep meisjes ondanks dat het seksueel overschrijdend gedrag betreft, een goed gevoel hebben gegeven (bijvoorbeeld door aandacht of cadeaus), de kans aanwezig is dat zij dit laakbare gedrag van de groep gaan goedpraten. Ook voelen zij zich soms geïntimideerd of juist enorm schuldig en kunnen ze daardoor de situatie gaan bagatelliseren.
De daders en slachtoffers kennen elkaar in dergelijke settings vaak. De daders bagatelliseren en rechtvaardigen hun gedrag door aan te geven dat de meisjes vrijwillig meegingen.
Klopt de suggestie uit de berichtgeving dat slachtoffers het seksueel overschrijdend gedrag niet meer als seksueel overschrijdend zien? Wat is daarvoor de oorzaak en hoe verhoudt dit zich tot de kwalificatie die daders aan hun daad geven?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het, dat het aantal jongeren dat wordt behandeld door forensisch specialisten, als gevolg van risicovol gedrag in de regio Rotterdam, is gehalveerd? Zo ja, wat is hiervoor de oorzaak? Zo nee, wat zijn de cijfers dan?
Uit cijfers van de Waag, het grootste centrum voor ambulante forensische geestelijke gezondheidszorg in Nederland, blijkt dat van de ongeveer 1500 jongeren die zij jaarlijks behandelen er slechts circa 50 worden aangemeld vanwege een zedendelict of het vertonen van seksueel overschrijdend gedrag. De Waag ziet hierbij een afname maar niet overal in Nederland.
De daling van het aantal cliënten in de regio Rijnmond wil niet zeggen dat er minder jeugdigen worden behandeld met een forensische zorgvraag; er zijn ook andere aanbieders die deze zorg leveren (Viersprong, Fivoor). Voor 2019 heeft de regio Rijnmond afspraken gemaakt met hoofdaannemers en onderaannemers. Alle cliënten die een behandeling bij De Waag of een andere aanbieder opgelegd hebben gekregen, zullen naar De Waag of naar een andere aanbieder worden doorgeleid. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het beschikbaar blijven van voldoende budget voor deze vormen van hulp.
De ontwikkeling van het aantal behandelingen is verder niet eenvoudig te duiden omdat niet altijd een specifieke behandeling gericht op de zedenproblematiek nodig is. Bij een aanmelding wordt nagegaan of er sprake is van dergelijke problematiek of meer van een antisociaal profiel. Jongeren met een antisociaal profiel hebben geen specifieke behandeling gericht op de zedenproblematiek nodig, maar eerder een interventie gericht op het antisociale gedrag. De Waag geeft daarbij ook aan dat slechts 1% van de jongeren die bij hen wordt aangemeld vanwege seksueel grensoverschrijdend gedrag recidiveert met een soortgelijk delict (specifieke recidive), terwijl het percentage dat recidiveert met een ander delict (generale recidive) hoger is.
Hoe beoordeelt u de opmerking: «Ik heb inderdaad gehoord van jongeren bij wie een behandeling als voorwaarde in het vonnis is opgenomen, maar die niet behandeld worden»?
Op grond van de Jeugdwet zijn gemeenten verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van jeugdhulp. Dat geldt ook voor de beschikbaarheid van jeugdhulp die is opgenomen als voorwaarde in het vonnis. Om er voor te zorgen dat de meest passende jeugdhulp ook tijdig ingezet kan worden, is een goede afstemming met de gemeente van belang. Dit geldt al in de fase van advisering door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en de drie reclasseringsorganisaties (3RO) in het kader van het Adolescentenstrafrecht. Een goede afstemming tijdens de inkoopfase tussen gemeenten en de RvdK, Gecertificeerde Instelling (GI) en 3RO kan ervoor zorgen dat het aanbod ook aansluit bij de behoeften van de forensische doelgroep. In het kader van het programma Zorg voor de Jeugd zetten we hier gericht op in.
Deelt u de mening dat een uitspraak van de rechter, dat een jongere een gespecialiseerde behandeling nodig heeft, altijd moet worden nageleefd?
Ja, daar ben ik het mee eens. Een behandeling die is opgenomen in een vonnis heeft geen vrijblijvend karakter en de gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan.
Kunt u cijfermatig toelichten hoeveel jongeren jaarlijks van de strafrechter een gespecialiseerde zorgmaatregel opgelegd krijgen? In hoeveel procent van deze gevallen wordt deze zorgmaatregel daadwerkelijk uitgevoerd?
Het CJIB houdt cijfers bij over door de rechter opgelegde toezichtopdrachten jeugd met een bijzondere voorwaarde. Een van de voorwaarden is de verplichting zich onder behandeling van een deskundige of zorginstelling te stellen. Uit de cijfers over de periode 2016–2018 blijkt dat het aantal opgelegde toezichtopdrachten met behandelingen is toegenomen van 888 naar 1300. Dit betreft mogelijk een ondertelling omdat behandelingen soms ook zijn geregistreerd bij een andere categorie. Uit de cijfers blijkt verder dat de meeste toezichtopdrachten inzake opgelegde behandelingen nog lopen of succesvol ten uitvoer zijn gelegd.
Klopt het, dat gemeenten verplicht zijn dergelijke maatregelen te financieren? Zo ja, hoe kan het dat financiële argumenten worden gegeven teneinde de zorg niet te leveren?
Op grond van de Jeugdwet zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdhulp. Financiële krapte ontslaat gemeenten niet van hun jeugdhulpplicht.
Het bericht ‘Meer migranten claimen slachtoffer van mensenhandel te zijn’ |
|
Bente Becker (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Harbers (VVD) |
|
Kent u het bericht «Meer migranten claimen slachtoffer van mensenhandel te zijn»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Klopt het dat steeds meer Afrikaanse migranten claimen slachtoffer te zijn van mensenhandel? Zo ja, kunt u cijfers geven van het jaarlijks aantal mensen per land van herkomst, dat claimt slachtoffer van mensenhandel te zijn in de afgelopen tien jaar?
Onderstaande tabel laat de ontwikkeling van de top 5 nationaliteiten in de jaren 2013–2017 zien. Recente cijfers voor 2018 en 2019 van alle nationaliteiten die aangeven slachtoffer te zijn van mensenhandel zijn nog niet beschikbaar.
Nederland
1 (455)
1 (462)
1 (433)
1 (288)
1 (339)
Polen
2 (94)
2 (90)
2 (69)
2 (80)
Roemenië
3 (62)
3 (90)
4 (44)
3 (66)
3 (70)
Bulgarije
4 (60)
5 (55)
3 (85)
5 (41)
Nigeria
5 (54)
4 (44)
4 (46)
4 (46)
Hongarije
2 (85)
Filipijnen
4 (75)
Oeganda
5 (34)
Bron: Nationaal Rapporteur (2018): 75–76
Sinds begin 2019 is er echter een substantiële stijging te zien van het aantal vreemdelingen dat aangifte wil doen van mensenhandel, met name van Dublinclaimanten. Zo heeft de politie in de eerste vier maanden van dit jaar al ruim 475 verzoeken ontvangen om aangiftes op te nemen, wat een enorme stijging is ten opzichte van het afgelopen jaar. Volgens signalen vanuit de politie en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) betrof dit met name een toename van Nigeriaanse Dublinclaimanten. Om deze reden zijn cijfers bij de IND opgevraagd. Hieruit blijkt dat er een stijging te zien is van het aantal toegekende tijdelijke vergunningen mensenhandel door de IND, de zogeheten B8-aanvragen. Uit deze cijfers van de IND blijkt ook dat een groot deel van de tot 1 mei 2019 verstrekte mensenhandelvergunningen verleend is aan Nigerianen.
Zo blijkt dat er in 2019 (januari t/m april) ongeveer 80 Nigerianen een B8-aanvraag hebben ingediend. In heel 2018 waren dit ongeveer 110 B8-aanvragen door Nigerianen. Ook blijkt uit de cijfers dat in de eerste vier maanden van dit jaar al evenveel Nigeriaanse mannen een aanvraag hebben ingediend als in heel 2018 (60)2.
Kunt u aangeven in hoeveel procent van de gevallen het gaat om mensen die eerder in een ander Europees land waren en bij wie, door de bewering mensenhandel, de Dublinclaim op dat andere land wordt opgeheven?
Cijfers van de IND laten de laatste drie jaar een substantiële stijging zien van het aantal Dublinclaimanten dat, na het doen van aangifte, aanspraak heeft gemaakt op een tijdelijke verblijfsvergunning mensenhandel. In 2016 ging het om 36 vreemdelingen, in 2017 om 70 vreemdelingen en in 2018 om 173 vreemdelingen.
Deze stijging zet ook dit jaar door. Tot en met april 2019 zijn er door de IND in totaal ongeveer 170 tijdelijke B8-verblijfsvergunningen verstrekt, waarvan ongeveer 140 aan (potentiële) Dublinclaimanten. In ongeveer 80% van de zaken ging het om een (potentiële) Dublinclaimant. In 2016 lag dit percentage op 24% (op totaal 156 vergunningen).
Welk beroep legt de toename van het aantal beweringen dat sprake is van mensenhandel op de beschikbare capaciteit van justitie, recherche en slachtofferhulp? Klopt het geschetste beeld in het artikel dat de aanpak van mensenhandel vastloopt door de snelle toename? Zo ja, wat is hiertegen uw aanpak?
Er is een stijging te zien van het aantal aangiftes van mensenhandel door migranten eind 2018 en begin 2019. Hierdoor is de wachttijd voor het opnemen van een aangifte bij de politie opgelopen. In 2019 gaat het volgens het Openbaar Ministerie (hierna: OM) naar verwachting om (minstens) een verdubbeling ten opzichte van 2018. Het behandelen van deze grote hoeveelheid aangiftes met een zeer gering aantal opsporingsindicaties bestaat voor politie en het OM voornamelijk uit administratieve handelingen. Deze administratieve handelingen gaan evenwel ten koste van de beschikbare capaciteit voor de opsporing en vervolging van andere mensenhandelzaken. De aanpak van mensenhandel loopt hierdoor vast. Zo liggen bij de politie momenteel rond de 300 aanvragen voor het doen van aangifte. Daarnaast is er sprake van allerlei keteneffecten, bijvoorbeeld voor de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V), de IND en zorgpartners/opvang.
In hoeveel gevallen per jaar stelt u vast dat het verhaal bij een asielaanvraag over mensenhandel niet klopt of zelfs om fraude gaat en welke gevolgen worden hieraan verbonden? In hoeveel gevallen wordt overgegaan tot aangifte tegen de valse aanvraag en wat zijn de gevolgen per geval voor de asielaanvraag en het recht op verblijf?
Bij de beoordeling of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel, spelen de verklaringen van de vreemdeling over mensenhandel over het algemeen geen rol. Deze verklaringen hangen immers niet samen met de gronden uit het Vluchtelingenverdrag. Daarnaast is het vrijwel onmogelijk voor de politie om vast te stellen dat er sprake is van een onterechte of zelfs frauduleuze aangifte.
Is het de uniforme werkwijze van politie en justitie de aangifte van mensenhandel niet op te nemen als nadere details niet worden gegeven? Zo nee, bent u bereid dit te overwegen?
Er is geen sprake van een uniforme werkwijze om de aangifte van mensenhandel niet op te nemen als nadere details niet worden gegeven. Op grond van artikel 163, zesde lid, Sv is er namelijk sprake van een plicht om aangiftes op te nemen. Van deze plicht kan, blijkens uitspraken van de Nationale ombudsman, in beginsel alleen worden afgeweken wanneer «zonder enig verder onderzoek en zonder de minste twijfel kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit». Onvoldoende opsporingsindicaties vallen niet onder dit criterium, waardoor dergelijke aangiftes altijd opgenomen worden.3 Deze werkwijze kan juridisch gezien niet gewijzigd worden.
Echter, wanneer een vreemdeling niet in staat is geweest om aangifte van mensenhandel in Nederland te doen wegens de hoge wachttijd bij de politie, kan die persoon in het kader van de Dublinverordening wel worden overgedragen aan een andere lidstaat. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel committeert iedere Europese lidstaat zich aan zowel de mensenhandelrichtlijn als internationale regelgeving op het gebied van mensenrechten. Dat betekent dat Nederland niet de enige aangewezen lidstaat is om een dergelijke aangifte op te nemen. Voorgaande neemt niet weg dat er te allen tijde naar gestreefd wordt iedereen tijdig aangifte te laten doen.
Heeft u internationaalrechtelijk gezien de mogelijkheid de regelgeving dusdanig te wijzigen dat de Dublin-claim op het andere EU-land niet vervalt bij een bewering dat sprake is van mensenhandel, zodat dit geen reden meer is om hierover te liegen? Zo ja, bent u bereid dat te overwegen?
Wanneer een vreemdeling aangifte doet van mensenhandel, wordt deze aangifte ambtshalve aangemerkt als aanvraag voor een verblijfsvergunning en wordt er in vrijwel alle gevallen4 een tijdelijke verblijfsvergunning verstrekt voor de duur van het strafrechtelijk onderzoek. Uit de Dublinverordening volgt dat wanneer een lidstaat een verblijfsvergunning verstrekt aan een Dublinclaimant die ook een asielaanvraag heeft ingediend, de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag hiermee ook overgaat op deze lidstaat en de claim vervalt. Dublinclaimanten kunnen door het doen van aangifte van mensenhandel relatief eenvoudig bewerkstelligen dat Nederland verantwoordelijk wordt voor de asielaanvraag. Dit maakt de verblijfsrechtelijke mensenhandelregeling kwetsbaar voor oneigenlijk gebruik.
De afgelopen maanden heb ik van verschillende stakeholders het signaal ontvangen dat er een substantiële stijging te zien is van met name Dublinclaimanten die aangifte willen doen van mensenhandel. Hierdoor is de wachttijd om aangifte te doen opgelopen tot een aantal maanden. Als gevolg hiervan verkeren potentiële slachtoffers langer in onduidelijkheid, en komen ook uitvoeringsorganisaties als de IND en DT&V in de knel.
Bij brief van 28 juni 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over een integraal pakket aan maatregelen die bovengenoemde problematiek adresseert.
Het bericht ‘Veel schade door ‘bitcoin-advertenties’ met nepuitspraken BN’ers’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Roald van der Linde (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Veel schade door «bitcoin-advertenties» met nepuitspraken BN’ers»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Is bekend wie of welke organisatie(s) opdrachtgever zijn van plaatsing van deze misleidende advertenties?
De Fraudehelpdesk heeft in 2018 en 2019 meldingen ontvangen over zeven verschillende websites die betrokken zijn bij dit soort misleidende advertenties voor bitcoins. In zeker vier gevallen werd gebruik gemaakt van nepuitspraken van bekende Nederlanders. Deze vier websites zijn bekend bij de Fraudehelpdesk. Het is niet bekend wie of welke organisaties opdrachtgever zijn van plaatsing van deze misleidende advertenties.
Is bekend hoe groot de schade is die deze misleidende advertenties veroorzaken?
Bij de Fraudehelpdesk zijn in 2018 en in 2019 respectievelijk 45 en 77 meldingen binnengekomen over dergelijke sites met zogenaamde uitingen van bekende Nederlanders. Het totale schadebedrag in 2018 en 2019 was circa 1,7 miljoen euro. Daarbij moet worden opgemerkt dat deze cijfers van de Fraudehelpdesk zijn gebaseerd op meldingen van slachtoffers zelf. Politie en Openbaar Ministerie hebben over deze vorm van fraude geen cijfers beschikbaar, omdat dit niet apart wordt geregistreerd. Ook bij de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) is geen informatie bekend over de omvang van de schade van dit soort misleiding.
Is het mogelijk dat politie en openbaar ministerie optreden tegen deze misleidende advertenties?
Als er als gevolg van de advertentie sprake is van het vermoeden van een strafbaar feit kan daarvan aangifte worden gedaan. Mogelijk is sprake van overtreding van artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) (identiteitsdiefstal) of artikel 326 Sr (oplichting). Als het gaat om internetoplichting focust de politie op die gevallen waarbij een slachtoffer door misleiding bewogen is tot het afgeven van geld.
Kunnen sociale media als Facebook, Google en YouTube ertoe worden aangezet advertenties te weren van een site vanwege de strafrechtelijke gedragingen en de criminele intenties van de adverteerders?
Vanuit media bezien kan er in zijn algemeenheid geen informatie vooraf geblokkeerd worden vanwege de vrijheid van meningsuiting en het verbod van censuur. Dat kan alleen een rechter achteraf op grond van zwaarwegende belangen zoals nationale veiligheid, voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (artikel 10 EVRM). Dat geldt ook voor commerciële uitingen.
In de Nederlandse Reclame Code zijn wel regels vastgesteld waaraan reclame zou moeten voldoen. Hierin wordt onder meer bepaald dat reclame niet misleidend en niet in strijd met de waarheid mag zijn. Iedereen kan een klacht indienen bij de Stichting Reclame Code, waar de onafhankelijke Reclame Code Commissie dan een uitspraak over zal doen. Als de reclame wordt beoordeeld als misleidend of in strijd met de waarheid zal de Reclame Code Commissie een aanbeveling doen geen reclame te maken op deze manier. Mocht de dienst die de reclame aanbiedt – zoals bijvoorbeeld Facebook, Google of YouTube – hier niet naar handelen, dan wordt de dienst op de website van de Stichting Reclame Code gepubliceerd op de niet-compliant lijst bij wijze van naming and shaming.
Op basis van de herziene Europese Richtlijn audiovisuele mediadiensten van 14 november 2018 dienen videoplatformdiensten, zoals YouTube, passende maatregelen te nemen om te voldoen aan een aantal voorschriften met betrekking tot reclame. Het land waar de dienst gevestigd is, is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van deze regels. Facebook, Google en YouTube zijn allen gevestigd in Ierland.
Is het mogelijk dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) hiertegen optreedt, aangezien sprake is van valse beleggingsproducten? Zo nee, bent u bereid de bevoegdheden van de AFM uit te breiden, zodat dit alsnog mogelijk wordt?
De Minister van Financiën en de financiële toezichthouders (de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB)) hebben meermaals gewaarschuwd voor de hoge risico’s die consumenten lopen bij het kopen van crypto’s, waaronder het risico op fraude en misleiding.2 Crypto’s, zoals bitcoin, worden in de regel niet aangemerkt als financiële producten of diensten, en vallen daarom buiten de reikwijdte van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het toezicht van de AFM. In dat geval heeft de AFM geen formele handhavingsbevoegdheden of middelen om de identiteit van de adverteerders te achterhalen. Dat neemt niet weg dat de AFM sociale media wijst op dit soort misleidende advertenties, indien deze onder haar aandacht komen.3 De AFM houdt wel toezicht op crypto’s (of «tokens») die bijvoorbeeld kwalificeren als een effect en kan dan formeel optreden. Dit is niet het geval bij bitcoin.
In januari 2019 heeft de Minister van Financiën een brief over de regulering van crypto’s naar uw Kamer gestuurd.4 Deze brief is opgesteld naar aanleiding van het gezamenlijke advies van de AFM en DNB over een regelgevend kader voor crypto’s. De AFM en DNB concluderen in dit advies dat er inderdaad risico’s bestaan voor consumenten. Hierbij geven ze evenwel aan dat de impact van de risico’s op Nederlandse consumenten momenteel minder groot lijkt dan begin 2018, als gevolg van de afgenomen interesse in crypto’s en omdat consumenten zich steeds meer bewust lijken te zijn van de grootste risico’s.5
De AFM en DNB adviseren om op dit moment geen nationale regelgeving in te voeren ten aanzien van consumentenbescherming, omdat dit geen significante bijdrage levert aan het verminderen van de risico’s voor consumenten in Nederland. Zodoende zullen de kosten van toezicht naar verwachting niet opwegen tegen de baten. Zij komen tot deze conclusie mede gelet op het digitale en grensoverschrijdende karakter van crypto’s, het relatief kleine aantal Nederlandse cryptodienstverleners en het ontbreken van een internationaal afgestemd kader ten aanzien van consumentenbescherming. De AFM en DNB geven aan dat het effectiever is om de cryptomarkten te blijven monitoren, bij te blijven dragen aan een juiste risicoperceptie bij consumenten en actief mee te werken aan internationale initiatieven om de risico’s van crypto’s aan te pakken.
Welke middelen staan u ter beschikking om de identiteit van de adverteerders te kunnen achterhalen alsmede het land van herkomst?
Bij het doen van aangifte wordt om zoveel mogelijk informatie gevraagd van de partij waartegen aangifte wordt gedaan. Te denken valt aan een e-mailadres, transactiebedrag, bankgegevens, mogelijke telefoongegevens en de manier van betaling. Deze informatie kan een aanknopingspunt vormen voor onderzoek.
Een voorbeeld van een opsporingsbevoegdheid die tegen oplichting of identiteitsdiefstal kan worden ingezet is het vorderen van gegevens bij bijvoorbeeld sociale mediaplatformen en banken om de identiteit van de dader te achterhalen (zie de artikelen 126na, 126nc, 126nd, 126ne, 126nf, 126ng en 126n van het Wetboek van Strafvordering).
Welke middelen staan u ter beschikking wat betreft de bescherming van de consument en de personen van wie naam en beeltenis worden misbruikt?
De consument kan zich in het geval van misleiding beroepen op de regels voor oneerlijke handelspraktijken. Deze regels verbieden bedrijven om gebruik te maken van agressieve of misleidende verkooppraktijken, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen. Bestuursrechtelijk toezicht op deze regels valt wanneer er sprake is van een consumentenkoop onder toezicht van de ACM en in geval van crypto’s die aangemerkt worden als financieel product onder het toezicht van de AFM (zie antwoord bij vraag6.7 8 Wanneer een overeenkomst onder invloed van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen, kan de consument deze vernietigen door een brief aan de ondernemer te sturen. Een voorbeeldbrief is te vinden op de website van Consuwijzer.
Daarnaast kan een consument melding doen bij de Fraudehelpdesk en – in geval van een strafbaar feit – aangifte doen bij de politie.
Personen van wie de naam en/of beeltenis worden misbruikt, zoals beschreven in het bericht van de NOS over nepadvertenties voor bitcoins die zogenaamd werden aangeprezen door bekende Nederlanders, kunnen hierover klagen bij de desbetreffende social mediaplatforms en hen verzoeken om hun naam en/of beeltenis te verwijderen. Indien een social mediaplatform niet aan dit verzoek tot verwijdering van naam en/of beeltenis wil voldoen, kunnen deze personen hun geschil met de social mediaplatforms voorleggen aan de civiele rechter.
Verder verwijs ik naar mijn beantwoording op vraag 11.
In hoeverre en op welke wijze kunnen sociale mediaplatformen consumenten waarschuwen voor dit soort praktijken? Bent u bereid met een aanpak te komen zodat sociale mediaplatformen frauduleuze activiteiten monitoren en gebruikers van sociale media in bescherming nemen?
Het voorkomen van criminele activiteiten op social mediaplatforms is primair een taak van de social mediaplatforms zelf, maar kan gebeuren in samenspraak met het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De Minister van Justitie en Veiligheid spreekt regelmatig met social media platforms over de preventie en aanpak van criminaliteit. Voor de integriteit van social mediaplatforms is het in hun belang deze vrij te houden van criminele activiteiten. Vanuit de overheid zijn er brede publiekcampagnes voorzien die de maatschappij meer bewust moeten maken van de dreigingen online. Tegelijkertijd worden mensen meer weerbaar gemaakt door handvatten aan te geven om, bijvoorbeeld oplichting, te voorkomen. Dergelijke campagnes worden in goede samenwerking met het bedrijfsleven vormgegeven. De huidige campagne ziet op het tegengaan van phishing en deze is gestart eind mei.
Vindt reeds overleg plaats in EU-verband over deze vorm van consumentenmisleiding en misbruik van namen en beeltenissen van bekende artiesten? Zo nee, bent u bereid afspraken te maken met EU-collega’s om dit soort fraude aan te pakken?
In het Europees verband van toezichthouders op consumentenbeschermingsregels, het Consumer Protection Cooperation netwerk (CPC), heeft geen overleg plaatsgevonden over deze vorm van consumentenmisleiding. Ook in Europees politieel en justitieel verband heeft, voor zover bekend, geen overleg plaatsgevonden over het misbruik van namen en beeltenissen van bekende artiesten. Niettemin ben ik van mening dat de bestaande Europese overlegstructuren binnen de strafrechtketen en op het gebied van consumentenbescherming voldoende mogelijkheden bieden voor de handhavende autoriteiten om gezamenlijk op te trekken.
Herkent u het beeld dat pogingen van met name Humberto Tan en John de Mol om de bedenkers van nepadvertenties te achterhalen en voor de rechter te slepen zijn gestrand? Is het mogelijk bekende Nederlanders rechtszekerheid of rechtsbescherming te bieden om tegen deze platformeigenaren op te kunnen treden?
Ik heb geen bemoeienis met individuele zaken. In algemene zin geldt dat personen die menen dat hun naam of beeltenis onrechtmatig is gebruikt, dit kunnen voorleggen aan de civiele rechter. Dit geldt ook voor bekende Nederlanders, die via de civiele rechter een procedure kunnen aanspannen waarbij ze de eis kunnen formuleren dat social mediaplatforms onrechtmatig gebruikte namen of beeltenissen van hun platform verwijderen.
Het bericht ‘Boek over politieonderzoek Nicole van den Hurk moet worden aangepast’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Kathalijne Buitenweg (GL), Attje Kuiken (PvdA), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak in kort geding van 15 april 2019 inzake de nabestaanden van Nicole van den Hurk versus de Persgroep/Eindhovens Dagblad?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat Fonds Slachtofferhulp zich aan de zijde van de nabestaanden heeft geschaard, mede om reden van het feit dat het vaker voorkomt dat de privacy van slachtoffers en nabestaanden door publicaties wordt geschonden?
Ja.
Herkent u het beeld dat de nabestaanden van Nicole van den Hurk zich vogelvrij verklaard voelen nu een boek is geschreven over de moord op hun dierbare, waarin privacygevoelige informatie is verwerkt? Deelt u de mening van de vragenstellers dat het openbaar ministerie (OM) en de politie het nimmer zo ver hadden mogen laten komen dat de nabestaanden, die al zoveel verdriet hebben, een juridische strijd hebben moeten voeren om tenminste te bereiken dat delen van het boek niet mogen worden gepubliceerd?
De politie en het OM betreuren de gang van zaken zeer en kunnen zich voorstellen dat de nabestaanden hierdoor enorm zijn geraakt. Er zijn fouten gemaakt. Bij de afweging tussen het maatschappelijk belang van openheid aan de ene kant en de bescherming van de privacy van de nabestaanden aan de andere kant is onvoldoende oog geweest voor het laatste. Daarnaast zijn de nabestaanden van Nicole van den Hurk pas laat in het proces, namelijk ten tijde van de uitspraak in hoger beroep, geïnformeerd over het meelopen van de journalist en diens boek, dat 18 mei jl. is gepubliceerd. De politie en het OM hebben in een persoonlijk gesprek met de nabestaanden hiervoor excuses aangeboden.
In de toekomst moet een dergelijke gang van zaken worden voorkomen. Het College van procureurs-generaal en de korpschef van de politie onderschrijven dit standpunt en hebben verschillende maatregelen genomen, zie ook het antwoord op de vragen 4 en 6.
De politie en het OM hebben zich ingespannen de gemaakte fout zoveel mogelijk te herstellen door alsnog diverse inhoudelijke bezwaren te uiten in de richting van het Eindhovens Dagblad, de uitgever van het boek. Het is spijtig dat de nabestaanden toch een juridische strijd tegen het Eindhovens Dagblad hebben moeten voeren.
Hoe beoordeelt u de werkwijze waarbij het OM en de politie over publicatie afspraken hebben gemaakt (een mediacontract) met de journalist?
Het beleid op dit punt staat beschreven in de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging2. Deze aanwijzing ziet op communicatie over de prioriteiten bij de aanpak van criminaliteit en op de voorlichting over concrete onderzoeken en strafzaken door politie en OM. De aanwijzing richt zich in het bijzonder tot woordvoerders van de politie en het OM.
Op dit moment wordt deze aanwijzing herzien. Bij deze herziening worden de belangen van slachtoffers en nabestaanden geborgd. De uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam wordt hierbij betrokken.
De politie en het OM werken, na een zorgvuldige afweging, samen of afzonderlijk vaker mee aan mediaproducties. Soms gaat het om opsporing en vervolging in het algemeen, soms om een specifieke zaak. Zij hebben aangegeven dit te zullen blijven doen. Het OM en de politie hebben immers een maatschappelijke verantwoordelijkheid inzicht te geven in hun werk. Daarbij wordt rekening gehouden met de belangen van nabestaanden, slachtoffers en verdachten.
Als politie en OM besluiten om medewerking te verlenen aan een mediaproductie wordt hiervoor eerst een contract afgesloten met de betrokken journalist(en). Hiermee wordt voorkomen dat informatie ongewenst in de openbaarheid komt. In 2013, toen de mediaproductie in de onderhavige zaak begon, was er nog geen standaardcontract. Tegenwoordig is dat er wel, waardoor de belangen van slachtoffers en nabestaanden beter worden gewaarborgd.
Hoe beoordeelt u de stelling van Fonds Slachtofferhulp dat dienaren van de wet het ambtsgeheim hebben geschonden omdat het OM de belangen van nabestaanden met voeten heeft getreden?
De politie en het OM werken samen of afzonderlijk regelmatig mee aan mediaproducties. Daarbij werken de politie en het OM tegenwoordig met een standaardcontract, dat per situatie wordt aangepast, waarmee de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden gewaarborgd. Daarnaast is van belang dat nabestaanden, slachtoffers en verdachten tijdig worden geïnformeerd, ofwel om toestemming worden gevraagd. Zoals aangegeven in de antwoord op vraag 3 zijn er in deze zaak fouten gemaakt.
Hoe gaat het OM doorgaans te werk wanneer journalisten verslag willen doen van opsporingsonderzoeken en strafzaken? Hoe komen de mediacontracten tot stand? Hoe beoordeelt u de wijze van totstandkoming hiervan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe worden de belangen van slachtoffers en nabestaanden gewogen wanneer afspraken worden gemaakt tussen OM, politie en media? Hoeveel van dergelijke contracten zijn recentelijk (in de afgelopen vijf jaar) afgesloten? Van hoeveel embedded trajecten is momenteel sprake waarbij journalisten feitelijk meelopen met het onderzoek?
De politie en het OM werken, na een zorgvuldige afweging, samen en afzonderlijk mee aan mediaproducties, dit zijn langere samenwerkingen zoals bijvoorbeeld een documentaire. Zoals in het antwoord op vraag 4 en 6 is aangegeven, worden de afspraken hierover vastgelegd in een mediacontract. In het mediacontract zijn de belangen van slachtoffers en nabestaanden geborgd.
Op dit moment zijn er vier langlopende mediaproducties in de maak over het werk van de politie en het Openbaar Ministerie, gericht op een strafzaak of een thema. Bij één van deze producties loopt een journalist feitelijk mee in het onderzoek. De nabestaanden en/of slachtoffers zijn hierover geïnformeerd. Bij al deze producties is een mediacontract afgesloten waarin de belangen van de nabestaanden en slachtoffers zijn meegenomen.
Deelt u de mening dat de positie van slachtoffers en nabestaanden nog altijd te kwetsbaar is en dat hun belangen beter moeten worden verankerd in de regelgeving en dat in de praktijk beter op handhaving van bestaande regelgeving moet worden toegezien?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, wordt de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging aangepast, waarbij onder andere, meer gewicht wordt toegekend aan de belangen van slachtoffers en nabestaanden.
Daarnaast onderzoekt Slachtofferhulp Nederland op dit moment op welke wijze zij slachtoffers en nabestaanden beter kan ondersteunen bij de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer in de omgang met media bij zaken met veel media-aandacht. Eind 2019 zal de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Bent u bereid de werkwijze voor te leggen aan de Autoriteit Persoonsgegevens?
Het gaat hier om de werkwijze van de politie en het OM. Zij hebben regulier contact met de Autoriteit Persoonsgegevens waarbij dit soort onderwerpen aan de orde kunnen komen.
Deelt u de grote zorgen over de wijze waarop met de belangen van slachtoffers en nabestaanden wordt omgegaan, indien een misdrijf en een strafzaak veel media-aandacht trekt en zijn voornemens over onderhavige problematiek een hoorzitting te organiseren? Verstrekt u alle betrokkenen ruimhartig toestemming hieraan hun bijdrage te leveren?
Met de politie en het OM herken ik deze zorgen. Bij de politie zijn familierechercheurs werkzaam die functioneren als brug tussen onderzoeksteam en familie. Communicatie over de zaak kan hierbij aan de orde komen. Na afronding van het onderzoek wordt het dossier overgedragen aan het OM dat vervolgens waar nodig contact onderhoudt met slachtoffers en nabestaanden. Mocht uw Kamer van oordeel zijn dat een hoorzitting opportuun is, zal ik betrokkenen die onder mijn gezag gevallen toestemming verlenen hierbij aanwezig te zijn.
Acht u het mogelijk dat deze praktijk tot gevolg kan hebben dat familieleden beducht zijn voor het feit dat hun reacties en gesprekken met de politie in een publicatie terecht komen? Wat zou het effect hiervan zijn op de opsporing?
Met de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging en het standaard mediacontract wordt geregeld in welke gevallen en in welke mate informatie van politie en OM openbaar kan worden. Hiermee stellen de politie en het OM de noodzakelijke waarborgen die nodig zijn om de belangen van slachtoffers en nabestaanden te waarborgen.
De gesprekken met de politie zijn vertrouwelijk. Daar kunnen betrokkenen op rekenen. In het kader van de strafvervolging kan het uiteraard zo zijn dat de inhoud van deze gesprekken, bijvoorbeeld op de openbare terechtzitting, openbaar wordt. Daarbuiten wordt over deze gesprekken in beginsel geen informatie verstrekt. Waar dat in uitzonderingsgevallen toch aan de orde komt, worden betrokkenen tijdig geïnformeerd.
Kent u het bericht «Politie Limburg wil DNA-onderzoeken onderbrengen bij een commercieel forensisch instituut»?1
Ja.
Wat vindt u van de proef van de politie eenheid Limburg en het openbaar ministerie (OM) waarbij een commerciële organisatie (TMFI) DNA-sporen onderzoekt? Heeft u al officieel gereageerd op het ingediende plan?
Het staat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) in beginsel vrij om te onderzoeken of meer en sneller forensisch onderzoek kan worden gedaan als een andere werkwijze wordt gevolgd. Dat vergt geen officiële reactie of toestemming van mij. Het nadenken over het onderbrengen van bepaalde sporen bij een privaat forensisch instituut vindt plaats in het kader van het regionale plan «Daadwerkelijk veranderen», dat deel uitmaakt van een verandertraject binnen de politie in het kader van het programma «Toekomstbestendig opsporen en vervolgen» van het OM en de politie.
Het NFI heeft aangeboden graag samen met politie en OM hierin op te trekken. In een gesprek met de politie Limburg, naar aanleiding van dit krantenartikel, benadrukt het NFI dat interne verbeteringen worden gerealiseerd en ontwikkelingen gestimuleerd. Zo is de levertijd voor DNA enorm versneld en wil het NFI met de snelle «DNA straat», de politie beter ondersteunen in «de hartslag van de opsporing».
Overigens hebben de partijen al de mogelijkheid om via de One Stop Shop (OSS) van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) DNA-onderzoeken bij andere partijen te laten plaatsvinden. Het NFI maakt sinds een aantal jaren middels de genoemde OSS ook al gebruik van de DNA-onderzoeksmogelijkheden bij The Maastricht Forensic Institute (TMFI). Dit is een particuliere instelling die nauw gelieerd is aan de Universiteit van Maastricht en onafhankelijk en wetenschappelijk geborgd forensisch-technisch en wetenschappelijk (DNA-) onderzoek verricht op verzoek van het OM, de zittende magistratuur en de advocatuur.
Is het juist dat de eenheid Limburg maar 86 digitale- of DNA-sporen kan insturen bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)? Zo ja, voor welke tijdsperiode is dit en kunt u dit maximum verklaren? Is het eveneens juist dat de doorlooptijden van DNA-onderzoeken gemiddeld twee maanden bedragen? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken waarom dit het geval is?
Het is onduidelijk op welke sporen in het artikel wordt gedoeld, het artikel maakt geen onderscheid tussen digitale sporen en DNA-sporen. Het NFI kent verschillende typen digitaal onderzoek en verschillende typen DNA-onderzoek, met allemaal een eigen productiecapaciteit. Voor DNA-onderzoek wordt dit door de politie vertaald naar de capaciteit die voor iedere eenheid beschikbaar is. Voor de in het artikel genoemde politie-eenheid Limburg betreft dit 86 DNA-sporen per maand voor «bulkzaken» (High Volume Crime en High Impact Crime) op basis van de capaciteit van 2018. Dit zijn de standaard-vergelijkingen met de DNA-databank (niet zijnde handmatige vergelijkingen, mengprofielen, partiële profielen etc.).
De aantallen door het NFI te onderzoeken sporen zijn afgesproken in het service level agreement met het NFI. De doorlooptijden verschillen per type product, zijn afhankelijk van de complexiteit en variëren van tussen de 6 uur bij grote spoed tot meer dan 60 dagen bij complexe zaken.
Deelt u de mening dat eenvoudige digitale en DNA-sporenonderzoeken kunnen worden uitgevoerd door een commerciële instelling om onderzoekszaken sneller te kunnen afronden en het NFI te ontlasten?
Ja, en deels gebeurt dit al via de OSS. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u een inschatting geven van het aantal zaken waarbij dit tot een versnelling zou kunnen leiden?
De proef bevindt zich nog in de onderzoeksfase. Zowel het aantal zaken waarbij dit tot een versnelling zou kunnen leiden als de termijn waarop uitsluitsel kan worden gegeven over het al dan niet slagen van de proef is lastig in te schatten. Pas na een langere duur van de proef, met een robuust aantal zaken, kan tot een goede effectmeting worden gekomen. Hierbij wordt gedacht aan een periode van minimaal drie jaar.
Op welke termijn kunt u uitsluitsel geven over het al dan niet slagen van de proef?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u duidelijkheid verschaffen over de wijze van bescherming van persoonsgegevens bij commerciële organisaties die werken met digitale en DNA-sporen?
In algemene zin is het zo dat ingeschakelde private partijen zich contractueel dienen te houden aan de eisen die het NFI oplegt. Die eisen worden ook getoetst.
Deze eisen omvatten ook de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of privacy. In het licht van de vorig jaar ingevoerde Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en andere relevante wetgeving op het gebied van privacy hebben zowel het TMFI als de politie en alle andere (overheids-)instanties de verplichting om overeenkomstig die AVG en wetgeving te handelen.
Het bericht ‘Opgesloten terrorist moet kunnen verdienen’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opgesloten terrorist moet kunnen verdienen»?1
Ja.
Waarom kiest de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ervoor beleid te herzien waardoor gedetineerde terroristen die op de nationale sanctielijst staan, in staat zijn geld te verdienen en/of geld te ontvangen?
De ontheffing zoals opgesteld door het Ministerie van Financiën, geldt alleen voor de interne rekening courant van gedetineerden in detentie. De overige bankrekeningen van de gedetineerde op de sanctielijst blijven bevroren.
Daarnaast gelden er extra voorwaarden voor gedetineerden op de sanctielijst om over de financiële middelen op de interne rekening te kunnen beschikken. Het maximumbedrag op de rekening is 500 euro. Tevens kan slechts één aangewezen contactpersoon van de gedetineerde geld overmaken naar de rekening. Deze contactpersoon moet hiervoor ook een ontheffing aanvragen.
Het is om een aantal redenen wenselijk dat er beperkte middelen beschikbaar zijn voor gedetineerden in detentie. Ten eerste kan DJI op deze manier, namens de betreffende gedetineerden, schadevergoedingen aan slachtoffers of andere boetes vanuit detentie voldoen. Daarnaast kunnen gedetineerden deze middelen gebruiken voor een aanvulling op de primaire levensbehoeften middels het aanschaffen van boodschappen in de inrichtingswinkel (levensmiddelen, rookwaren et cetera), het huren van een televisie en het bekostigen van telefoneren via het vaste telefoniesysteem in de inrichting. Op deze wijze kunnen zij ook uitgaven doen die bijdragen aan hun resocialisatie, zoals het doen van boodschappen voor gezamenlijke kookactiviteiten. Hiermee draagt de beschikking over beperkte middelen bij aan resocialisatie, re-integratie en zelfredzaamheid.
Ten slotte is DJI verplicht loon uit te keren voor in de inrichting verrichte arbeid.
Deelt u de mening dat tegoeden van gedetineerde terroristen terecht en met gelegitimeerde redenen zijn bevroren? Zo ja, wat vindt u van het voornemen van DJI hierin wijzigingen aan te brengen? En zo ja, wat gaat u doen om dit voornemen te stoppen? Zo nee, waarom niet?
De tegoeden zijn terecht bevroren. Op de nationale sanctielijst terrorisme staan personen en organisaties die verdacht zijn van of betrokken zijn bij terroristische activiteiten.
Door de ontheffing alleen mogelijk te maken voor beperkte geldbedragen op de interne rekening courant die bestemd zijn voor activiteiten binnen de penitentiaire inrichting, doet de ontheffing geen afbreuk aan de risicoverkleining zoals bedoeld in de sanctiemaatregel.
Kunt u de motivering uiteenzetten die ten grondslag ligt aan de beperkingen voor veroordeelde terroristen om geld te verdienen? In hoeverre is die motivering volgens u niet meer valide?
Het doel van de beperking is om het voor deze personen en organisaties lastiger te maken terroristische misdrijven te plegen of er (financieel) bij betrokken te zijn, doordat zij niet vrijelijk over financiële middelen kunnen beschikken.
Deze motivering voor de sanctieregeling is nog altijd valide. De in het antwoord op de vragen 2 en 3 beschreven praktijk binnen de penitentiaire inrichtingen doet hieraan niets af.
Kunt u inzicht verschaffen in welke sancties er, naast het bevriezen van tegoeden, nog meer worden opgelegd aan veroordeelde terroristen? In hoeverre verschilt dit van sancties die worden opgelegd aan reguliere gedetineerden?
De vermelding op de sanctielijst heeft uitsluitend tot gevolg dat de tegoeden van de betreffende persoon of organisatie bevroren worden. Tijdens en na detentie kunnen aan gedetineerden gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelen worden opgelegd, zoals een voorwaardelijke invrijheidstelling. Bij veroordeelde terroristen dient in het bijzonder te worden gedacht aan reisverboden, contact- en/of locatieverboden. Een gespecialiseerd team van de reclassering (het team Terrorisme, Extremisme en Radicalisering) houdt toezicht op de naleving van opgelegde voorwaarden.
Ten slotte kan een veroordeelde terrorist het Nederlanderschap ontnomen worden via een bestuurlijke maatregel.
Is DJI voornemens meer sancties voor gedetineerde terroristen te versoepelen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Dat voornemen heeft DJI niet.
Welke criteria worden gehanteerd om het versoepelen van sancties mogelijk te maken en door wie zijn deze opgesteld?
Indien u doelt op de mogelijkheid tot een ontheffing van de bevriezingsmaatregel verwijs ik u naar de «Procedures totstandkoming en beëindiging van bevriezingsmaatregelen terrorisme».2
Hierin staat beschreven voor welke zaken ontheffing van de maatregel kan worden verzocht, waar een dergelijk verzoek moet worden ingediend en wie erover besluit. Deze zijn opgesteld door het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid.
Het bericht dat meisjes met een migratie-achtergrond al in de basisschoolleeftijd worden ontvoerd en uitgehuwelijkt |
|
Bente Becker (VVD), Rudmer Heerema (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Brabantse juf Kiet waarschuwt: «Meisjes van 12 ontvoerd en uitgehuwelijkt»»?1
Ja. In het artikel wordt gesproken over ontvoering van kinderen naar het buitenland en achterlating en uithuwelijking. Bij kinderontvoering brengt één van de ouders het kind naar het buitenland, zonder de wettelijke toestemming van de andere ouder met gezag. Er is sprake van achterlating wanneer de gezaghebbende ouder(s) met het kind naar het buitenland reizen en het daar vervolgens achterlaten, waarbij in sommige gevallen ook sprake kan zijn van een gedwongen huwelijk. In het artikel gaat het in feite om achterlating. In de beantwoording van de vragen hieronder spreek ik daarom over achterlating van minderjarigen in het buitenland.
Is u bekend dat in Nederland meisjes met een migratie-achtergrond zelfs al in de basisschoolleeftijd worden ontvoerd en/of achtergelaten tijdens de vakantie om uitgehuwelijkt te worden? Zo ja, hoeveel gevallen van meisjes in de basisschoolleeftijd in Nederland betreft het jaarlijks en hoeveel gevallen van uithuwelijking en achterlating, naar welke landen, zijn er in Nederland in totaal?
Uit informatie van het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (hierna: LKHA) is mij niet gebleken dat in het jaar 2018 meldingen zijn binnengekomen van achterlatingen om uitgehuwelijkt te worden waarbij het slachtoffer op het moment van de melding de basisschoolleeftijd had. Hieruit valt niet af te leiden dat het in de praktijk niet gebeurt.
In 2018 heeft het LKHA tien meldingen ontvangen van huwelijksdwang in het buitenland. In vier gevallen betrof het een gedwongen huwelijk van een minderjarige. Daarvan zijn er twee teruggekeerd naar Nederland en stonden op 31 december 2018 nog twee zaken open. Het aantal meldingen van achtergelaten minderjarigen onder de 18 jaar betrof elf meldingen. Bij drie meldingen is de minderjarige teruggekeerd naar Nederland, bij vijf meldingen is er geen achterlating vastgesteld en drie zaken waren nog open2 op 31 december 2018.
In de door het LKHA aangeleverde informatie is een onderverdeling gemaakt naar het aantal meldingen dat in 2018 is binnengekomen, onderverdeeld in achterlating, huwelijksdwang en huwelijksdwang en achterlating. Zie bijlage 1.
Kunt u aangeven hoe vaak jaarlijks vanuit een basisschool of een middelbare school melding wordt gedaan van vermoedens van (aanstaande) ontvoering, achterlating en uithuwelijking, bij welke instantie dit gebeurt en welke opvolging hieraan wordt gegeven? Welk deel van de vermoedens van kindontvoering die door de marechaussee worden gesignaleerd is ook gemeld door scholen? Is het mogelijk om exactere cijfers boven tafel te krijgen door gebruik te maken van de leerlingadministratie? Zo ja, bent u bereid dit te doen?
Bij vermoedens van kinderontvoering moeten door leraren, net als bij andere signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling, de stappen van de meldcode worden gevolgd. Het doorlopen van de stappen kan resulteren in een melding aan Veilig Thuis. Exacte cijfers over achterlating van minderjarigen in het buitenland, zijn momenteel niet beschikbaar aangezien cijfers over dit specifieke onderwerp niet te herleiden zijn uit het huidige registratiesysteem. De leerlingenadministratie van de school is niet bedoeld om privacygevoelige gegevens te delen. De Koninklijke Marechaussee registreert weliswaar de situaties waarbij het ouderlijk gezag of de toestemming niet kan worden vastgesteld. Er kan echter niet worden herleid of en zo ja hoeveel van deze gevallen ook zijn gemeld door scholen.
Deelt u de inschatting van juf Kiet dat het risico van ontvoering, achterlating en uithuwelijking bij meisjes met een migratie-achtergrond op scholen wordt onderschat en zo ja, bent u bereid scholen en leraren hierover explicieter te informeren en hen te wijzen op de verplichte meldcode?
Ik heb geen concrete aanleiding om dat te concluderen. Gelet op de impact van het onderwerp ga ik de Beweging tegen Kindermishandeling3 wel vragen of zij in hun communicatie naar scholen en leraren het risico van achterlating en uithuwelijking bij meisjes met een migratie-achtergrond extra onder de aandacht kunnen brengen.
In hoeveel van de gevallen slaagt de hulpverlening erin na een melding de ontvoering te voorkomen, dan wel het meisje terug te halen naar Nederland? Op welke wijze zijn de verschillende daders gestraft en hoe vaak is ook de omgeving/familie medeplichtig gesteld? In welke mate is de Raad voor de Kinderbescherming ook daadwerkelijk betrokken?
In 2018 heeft het LKHA 39 meldingen gekregen van achterlating in het buitenland, elf van deze meldingen betrof een minderjarige, zeventien een (jong)volwassene en elf meldingen betroffen een ouder met minderjarige kinderen. Daarnaast heeft het LKHA tien meldingen ontvangen van huwelijksdwang in het buitenland, vier van deze meldingen betrof een minderjarige. Zie hiervoor ook de tabel in bijlage 2.
Het LKHA heeft in 2018 elf meldingen ontvangen van achtergelaten minderjarigen.
Bij drie meldingen is de minderjarige teruggekeerd naar Nederland, op 31 december 2018 stonden drie zaken open en bij vijf meldingen is er geen achterlating vastgesteld.
Van de vier meldingen van huwelijksdwang van minderjarigen in het buitenland zijn in twee zaken de minderjarigen teruggekeerd naar Nederland en op 31 december 2018 stonden twee zaken nog open.
Het Openbaar Ministerie en de rechtspraak registreren alleen op wetsartikel. Er kan bij dit soort feiten op verschillende gronden vervolgd worden, zoals dwang (art. 284 Wetboek van Strafrecht (Sr)) en het lokken in verband met dwang (artikel 285c Sr). Onder deze wetsartikelen vallen echter ook andere gevallen van dwang. Het is daarom niet uit de bestaande registers te halen om hoeveel rechtszaken van huwelijksdwang het gaat. Daarmee is het ook niet mogelijk om te achterhalen op welke wijze daders zijn gestraft.
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) is altijd actief betrokken bij de terugkeer naar Nederland van minderjarigen die in het buitenland zijn achtergelaten of gedwongen worden tot een huwelijk. De RvdK is een van de convenantpartners van het LKHA in de Aanpak van huwelijksdwang en achterlating. De RvdK kan ook bij een melding van dreigende achterlating in het buitenland waarbij kans is op ernstige ontwikkelingsbedreiging ingrijpen (zie ook antwoord onder vraag 6).
Welke handelingen zijn van overheidswege mogelijk bij een vermoeden of melding dat/die niet gepaard gaat met een aangifte?
Bij signalen van dreigende achterlating in het buitenland, al dan niet gecombineerd met gedwongen uithuwelijking, waarbij het mogelijke slachtoffer nog in Nederland is, zijn er verschillende mogelijkheden. Wanneer hierover een melding wordt gedaan bij Veilig Thuis, bekijkt Veilig Thuis wat in de betreffende casus een passende oplossing is.
Indien ingrijpen in het gezag van de ouders nodig is om achterlating te voorkomen, verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) bij de kinderrechter een kinderbeschermingsmaatregel, om ernstige ontwikkelingsbedreiging van het kind te voorkomen. De kinderrechter kan een ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel uitspreken. In het geval van een ondertoezichtstelling in combinatie met een machtiging tot uithuisplaatsing of een schriftelijke aanwijzing om Nederland niet te verlaten, moet de jeugdbeschermer toestemming geven tot uitreizen. Dit geldt ook als een voogdijmaatregel is uitgesproken. De jeugdbeschermer of voogd maakt een afweging over een mogelijke uitreis en betrekt hierbij het potentiele risico op gedwongen uithuwelijking.
Daarnaast kan (ook zonder aangifte) strafrechtelijk worden opgetreden, bijvoorbeeld vanwege onttrekking aan het gezag van een kind onder de twaalf (art. 46 en 279 lid 2 Sr), dwang (art. 284 Sr) en het uitlokken van dwang (art. 285c Sr).
Is het landelijk knooppunt Huwelijksdwang en achterlating momenteel voldoende toegerust om enerzijds bij meldingen ondersteuning te bieden via contact met ambassades, Veilig Thuis en gemeenten en anderzijds de landelijke voorlichtingsfunctie op zich te nemen? Welke taken en hoeveel zaken moeten momenteel met hoeveel FTE worden gedaan? Hoe effectief is de samenwerking tussen uw ministeries en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat op verzoek van de VVD investeert in gerichte consulaire ondersteuning voor slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating?
Het LKHA wordt gefinancierd door gemeenten en is organisatorisch ondergebracht bij Veilig Thuis Haaglanden/ gemeente Den Haag. Het LKHA heeft twee hoofdfuncties: kennis en casuïstiek.
(1) De kennisfunctie bestaat uit het ontwikkelen, verzamelen, actualiseren en beschikbaar stellen van kennis en informatie aan stakeholders op dit werkterrein; het bieden van ondersteuning; deskundigheidsbevordering en beleidsadvisering.
(2) De casuïstiekfunctie bestaat uit (2a) het adviseren van professionals van de sector Veilig Thuis en andere professionals werkzaam bij onder meer Veiligheidshuizen, Raad voor de Kinderbescherming, hulpverlening over hun zeer complexe casuïstiek; (2b) het tijdelijk overnemen van hulpverlening aan slachtoffers van huwelijkswang en achterlating die tussen de wal en het schip vallen en hen toe leiden naar hulpverlening; (2c) uitvoeren van casuïstiek in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken als slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating in het buitenland zijn; daarin is de afgelopen jaren ook actief geïnvesteerd, onder meer consulair, en dit staat ten dienste aan de integrale aanpak waarbij de samenwerking hecht en goed is. Het LKHA onderzoekt de melding, helpt slachtoffers terug te keren naar Nederland en leidt hen toe naar opvang. Het LKHA coördineert de aanpak in Nederland en werkt nauw samen met lokale partijen en organisaties uit de zorg- en veiligheidsketen (zoals het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld, RvdK)
Het LKHA heeft momenteel 2 fte casemanagement. Door een toename van het aantal adviesaanvragen lijkt een tekort een capaciteit te ontstaan. Ik ben met de VNG en de gemeente Den Haag hierover in gesprek met het LKHA. Ook ben ik samen met de Minister van Buitenlandse Zaken momenteel in gesprek met de VNG, de gemeente Den Haag en het LKHA over de (structurele) financiering van een LKHA noodfonds voor aanvullende hulp aan slachtoffers in het buitenland.
Met de Minister van SZW, de Minister voor Basis- en Primair Onderwijs en Media, de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Buitenlandse Zaken werken we gezamenlijk aan een aanpak schadelijke traditionele praktijken. De onderwerpen huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap zijn onderdeel van deze aanpak. Uw Kamer wordt nader geïnformeerd over de voortgang hiervan bij de volgende voortgangsrapportage in juni, van het programma «Geweld hoort nergens thuis».
Bent u bereid in het nieuwe inburgeringsstelsel expliciet aandacht te besteden aan de Nederlandse waarde van vrije partnerkeuze en nieuwkomers te wijzen op de strafbaarheid van ontvoering, uithuwelijking en achterlating en op de gevolgen voor het verblijfsrecht hiervan?
Kennis van de Nederlandse kernwaarden en de overdracht hiervan aan nieuwkomers is verankerd in het inburgeringsbeleid. In de tekst van de participatieverklaring is expliciet opgenomen dat iedereen recht heeft op eigen keuzes en zelfstandigheid (zelfbeschikkingsrecht). Ook in het onderdeel van het inburgeringsexamen «Kennis van de Nederlandse Maatschappij (KNM)» wordt aandacht besteed aan grondrechten, omgangsvormen, waarden en normen. Alle examenvragen worden jaarlijks getoetst op actualiteit en overexposure. In dit kader is er ruimte om onderwerpen zoals vrije partnerkeuze mee te nemen in dit proces. Hierbij kan aan de orde komen dat ontvoering en huwelijksdwang strafbaar zijn in Nederland en achterlating een strafbaar feit kan opleveren. In het nieuwe inburgeringsstelsel blijven het participatieverklaringstraject en KNM een verplicht onderdeel van de inburgering.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is daarnaast bereid in de naturalisatieceremonies op Nederlandse ambassades en consulaten een onderdeel op te nemen, waarin wordt gewezen op het feit dat huwelijksdwang in Nederland een strafbaar feit is en gedwongen achterlating strafbare feiten kan opleveren.
Een veroordeling voor een strafbaar feit kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. Of een veroordeling voor een strafbaar feit ook daadwerkelijk zal leiden tot intrekking van de verblijfsvergunning, wordt per casus beoordeeld.
Bent u bereid een verkenning uit te voeren naar de mate waarin Nederlandse wetgeving momenteel voldoet om op te treden tegen achterlating en ontvoering? Wilt u daarbij in beeld brengen of de wet ruimte biedt om potentiële slachtoffers reisbeperkingen op te leggen teneinde ze te beschermen tegen ontvoering? Zijn er voorts mogelijkheden om familieleden te dwingen mee te werken aan het achterhalen van de verblijfsplaats wanneer een kind ontvoerd is? Kunt u daarnaast ook de mogelijkheden en beperkingen van de Paspoortwet in kaart brengen om als minderjarige die is achtergelaten een reisdocument te kunnen aanvragen om terug te kunnen keren? Kunt u de Kamer zo snel mogelijk over de uitkomsten informeren?
Voor wat betreft de aanpak van schadelijke traditionele praktijken, waaronder huwelijksdwang, ligt de coördinerende rol en verantwoordelijkheid sinds mei 2018 bij het Ministerie van VWS. In samenwerking met de betrokken ministeries zijn door VWS twee expertsessies georganiseerd met veldpartijen zoals het LKHA, GGD GHOR Nederland, de politie, Movisie, Veilig Thuis en Femmes for Freedom. In deze expertsessies is besproken welke maatregelen of instrumenten beschikbaar zijn, wat concrete knelpunten in de praktijk zijn en op welke wijze deze kunnen worden weggenomen. De mate waarin Nederlandse wetgeving momenteel voldoet om op te treden tegen huwelijksdwang en achterlating is ook besproken. De uitkomsten van deze sessies zijn verder uitgewerkt in concrete acties en maatregelen. De suggestie van uw Kamer wordt meegenomen in deze aanpak en uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd in de volgende voortgangsrapportage in juni, van het programma «Geweld hoort nergens thuis».
Het bericht ‘Automobilisten hebben lak aan rode kruizen A16’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Automobilisten hebben lak aan rode kruizen A16»?1
Ja.
Wat is de status van uw inspanningen om de juridische grondslag te verbreden om dergelijke automobilisten te beboeten dan wel te vervolgen voor hun rijgedrag en de handhaving door onder meer weginspecteurs te intensiveren? Wordt dit geregeld in het aangekondigde wetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid deze wijziging alsnog in het wetsvoorstel op te nemen?
Het negeren van een rood kruis is een paar jaar geleden overgebracht van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften naar het strafrecht. Doordat het negeren van een rood kruis strafrechtelijk wordt afgedaan, kan rekening worden gehouden met recidive waardoor het mogelijk is om een hogere straf op te leggen. Daarnaast kan, als de bestuurder door het negeren van een rood kruis gevaar of hinder veroorzaakt, een straf worden opgelegd op grond van artikel 5 Wegenverkeerswet (WVW). Op overtreding van dit artikel staat een straf van ten hoogste twee maanden hechtenis of een geldboete van maximaal de tweede categorie (€ 4.150,–). Met het wetsvoorstel Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt dit strafmaximum verhoogd naar een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie (nu € 8.300,–). Ook wordt met het wetsvoorstel een nieuwe strafbaarstelling voor zeer gevaarlijk rijgedrag zonder ernstige gevolgen (artikel 5a WVW) voorgesteld. In het voorgestelde artikel is een opsomming opgenomen van gedragingen die in ieder geval als zodanig kunnen worden aangemerkt. Het negeren van een rood kruis maakt hier onderdeel van uit. Het wetsvoorstel ligt ter behandeling in uw Kamer. Momenteel kan er dus al streng worden opgetreden tegen het negeren van een rood kruis en met het wetsvoorstel Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt dit nog strenger.
Deelt u de opvatting dat urgentie in de aanpak van zogenoemde «verkeershufters» geboden is, nu blijkt dat rode kruizen in toenemende mate worden genegeerd, hetgeen voor weginspecteurs, hulpdiensten of mensen met pech gevaarlijke verkeerssituaties oplevert?
Ja, wij delen die urgentie. «Verkeershufters» en/of verkeersveelplegers moeten hard worden aangepakt. Naast het wetsvoorstel Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten dat daaraan zal bijdragen, lopen er verschillende pilots en ben ik bezig met een wetsvoorstel over de Aanpak van rijden onder invloed dat ook bepalingen zal bevatten om verkeersveelplegers harder aan te pakken.
In het kader van een strengere aanpak van bestuurders die rode kruizen negeren, zijn sinds 2015 50 boa’s bij Rijkswaterstaat aangesteld die bevoegd zijn om een bekeuring uit te schrijven voor roodkruisnegatie. Dit aantal wordt in het kader van het programma File-aanpak uitgebreid tot 100 in 2020. Hiermee wordt de pakkans fors verhoogd. Naast de boa’s van Rijkswaterstaat legt ook de politie regelmatig boetes op als rijbanen zijn afgekruist, bijvoorbeeld vanwege ongevallen. Om de pakkans verder te verhogen, zijn er door het OM en de politie een aantal pilots gestart om op meer feiten digitaal te kunnen handhaven. Een van deze pilots ziet op roodkruisnegatie.
Daarnaast worden er ook andere acties genomen om gevaarlijke situaties rond wegwerkzaamheden en het negeren van rode kruizen tegen te gaan. Rijkswaterstaat heeft langs trajecten waarvan bekend is dat regelmatig rode kruizen worden genegeerd bebording geplaatst met een boodschap die gericht is op het tegengaan van dit onwenselijk gedrag van weggebruikers. Ten slotte loopt er een pilot om te onderzoeken op welke wijze met meer flexibele handhavingsmiddelen kan worden gecontroleerd op het overschrijden van de maximumsnelheid bij wegwerkzaamheden en is het handhaven van de maximumsnelheid bij wegwerkzaamheden een belangrijk item van de politie. De locaties waar wordt gehandhaafd worden in samenspraak met Rijkswaterstaat bepaald. Ook dit moet bijdragen aan de veiligheid van onder meer weginspecteurs en personen die wegwerkzaamheden verrichten.
Welke mogelijkheden zijn er om lopende inspanningen en pilots te versnellen in het belang van de verkeersveiligheid?
Wij begrijpen uw vragen zo, dat deze betrekking hebben op de pilot die ziet op de digitale handhaving van het negeren van rode kruizen. Deze pilot bestaat uit twee delen: handhaving met behulp van een vaste camera en handhaving met behulp van een mobiele opstelling. Ten aanzien van de handhaving met behulp van een mobiele opstelling is er tussen het OM en Rijkswaterstaat gesproken over de mogelijkheid om door middel van een camera op auto’s van weginspecteurs te handhaven. Het voordeel van deze variant is dat de auto’s van weginspecteurs vaak staan bij rijbanen die door middel van een rood kruis zijn afgesloten. Een nadeel betreft de veilige werkomstandigheden van weginspecteurs/boa’s. Hulpverleners krijgen in toenemende mate te maken met agressie. Een weginspecteur/boa zit altijd alleen in de auto. Dat is een reden om terughoudend te zijn met het plaatsen van handhavingscamera’s op de auto’s van weginspecteurs/boa’s. Een ander groot nadeel van een op de auto aanwezige handhavingscamera is dat daarmee de primaire rol van de weginspecteur als hulpverlener in het gedrang komt. Hulpverlening en gastheerschap staan voor de weginspecteurs voorop en de rol als boa mag niet dominant worden. Weginspecteurs gaan primair als gastheer/hulpverlener de weg op, en pas op het moment dat ze een overtreding constateren, kunnen ze als boa optreden. Bij een permanent op de auto van de weginspecteur aanwezige handhavingscamera verschuift de rol van weginspecteur van hulpverlener/gastheer naar die van boa terwijl de weginspectie de primaire taak dient te zijn.
Gelet op de genoemde nadelen geniet het installeren van handhavingscamera’s op de auto’s van weginspecteurs niet de voorkeur. De pilot met behulp van een mobiele opstelling is om deze reden niet van start gegaan.
Bent u bereid op korte termijn een tussentijdse appreciatie naar de Kamer te sturen van de pilot om buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) als weginspecteurs flitscontroles te laten uitvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u in beginsel bereid alle boa-weginspecteurs, nadat zij de daarvoor benodigde training en instructies hebben gekregen, de bevoegdheid te geven mobiele flitscontroles te laten uitvoeren? Zo ja, met ingang van wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Letselschade-uitkering verkeersslachtoffer moet belastingvrij' |
|
Barbara Visser (VVD), Aukje de Vries (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ard van der Steur (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Letselschade-uitkering verkeersslachtoffer moet belastingvrij»1 met een oproep van het Verbond van Verzekeraars, Slachtofferhulp Nederland en de Vereniging van Letselschade Advocaten?
Ja
Wat vindt u van deze oproep? Klopt het dat het kabinet letselschadeslachtoffers vooralsnog geen financiële vrijstelling wil geven van de vermogensinkomensbijtelling? Zo ja, wat is daarvan de reden? Zo nee, wat is dan het standpunt van het kabinet?
De eigen bijdragen Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) worden berekend aan de hand van het bijdrageplichtig inkomen. Dat wordt afgeleid van het verzamelinkomen of – voor mensen die alleen met loonbelasting te maken hebben – van het belastbare loon. Het verzamelinkomen bestaat uit het inkomen uit werk en woning (box 1), het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Schadevergoedingen aan een slachtoffer met letselschade maken in beginsel, en voor zover zij op de peildatum van 1 januari van ieder jaar nog in bezit zijn van die persoon, deel uit van de rendementsgrondslag van box 3.
Is de rendementsgrondslag hoger dan het heffingvrije vermogen2, dan wordt over het meerdere (de grondslag sparen en beleggen) op forfaitaire wijze3 het inkomen uit sparen en beleggen bepaald. De omvang van het vermogen is dus via het verzamelinkomen van belang voor het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen voor de Wlz en de Wmo 2015. Het is een bewuste keuze van de wetgever geweest om het fiscale inkomensbegrip als grondslag te nemen met het oog op harmonisatie van de inkomensafhankelijke regelingen 4.
Net als voor de inkomstenbelasting wordt voor de eigen bijdrage niet gekeken naar de herkomst van het vermogen. Overigens is dit al jarenlang geldend recht. Ook voordat het verzamelinkomen werd ingevoerd, telde het inkomen uit vermogen mee voor het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage van de toenmalige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). In de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen zijn door de Minister van Financiën, in overeenstemming met de Ministers die het aangaat, met toepassing van de hardheidsclausule van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wel een aantal afwijkende maatregelen getroffen voor (groepen van) gevallen waarin toepassing van de wet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zogenoemde hardheidsclausulelijst). Als het gaat om schadevergoedingen biedt de Uitvoeringsregeling Awir op dit moment alleen de mogelijkheid vermogensbestanddelen uit te zonderen wanneer het gaat om vergoedingen voor immateriële schade.
Per 1 januari 2013 is de vermogensinkomensbijtelling van 8% ingevoerd. De vermogensgrondslag voor deze bijtelling is in beginsel dezelfde als de grondslag sparen en beleggen voor box 3 in de inkomstenbelasting. De vermogensinkomensbijtelling is ingevoerd om de eigen bijdragen in de langdurige zorg meer te baseren op de daadwerkelijke draagkracht van de verzekerden. Verzekerden die, al dan niet naast hun maandelijkse arbeidsinkomen, uitkering of pensioen, een vermogen hebben, betalen door het betrekken van het vermogen een eigen bijdrage die meer in overeenstemming is met hun financiële situatie dan wanneer uitsluitend via het inkomen uit sparen en beleggen rekening wordt gehouden met het vermogen.5 Evenals ander vermogen wordt de schadevergoeding daarom in beginsel relevant geacht voor het bepalen van de eigen bijdrage. Overigens wordt er vanuit gegaan dat letselschadeverzekeraars bij de vaststelling van de omvang van de schadevergoeding rekening houden met de kosten die het slachtoffer heeft als gevolg van de vermogensinkomensbijtelling, zodat de vermogensinkomensbijtelling niet voor rekening van het slachtoffer zelf komt, maar wordt meegenomen in de begroting van de schade.
Er zijn overigens wel schadevergoedingen van slachtoffers met letselschade, die niet worden meegenomen bij de vermogensinkomensbijtelling. Op verzoek van de Tweede Kamer is de vermogensinkomensbijtelling namelijk op een aantal punten verzacht en is aangesloten bij de vermogensbestanddelen die zijn uitgezonderd met toepassing van de hardheidclausule van de Awir van de vermogenstoetsen voor de toeslagen. Onder de hardheidsclausule van de Awir worden schadevergoedingen in verband met letselschade in twee situaties uitgezonderd, namelijk de immateriële schadevergoedingen die worden uitgekeerd voor schade anders dan vermogensschade (smartengeld/emotionele schade, artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek) en de letselschadevergoedingen waarvan de hoogte is vastgelegd in een overeenkomst of rechterlijke uitspraak die is gedateerd vóór 11 oktober 2010, dan wel, indien de uitkering op andere grond tot stand is gekomen, de hoogte is vastgesteld vóór die datum.6 Deze laatste uitzondering geldt sinds de invoering van de vermogensinkomensbijtelling op 1 januari 2013. De datum 11 oktober 2010 betreft de datum waarop het regeerakkoord van het toenmalige kabinet als kamerstuk beschikbaar kwam. In dat regeerakkoord is de invoering van een vermogensinkomensbijtelling afgesproken. Vanaf deze datum konden de belanghebbende en de vergoeder van de schade redelijkerwijs verwachten dat er een vermogensinkomensbijtelling kon worden ingevoerd. Bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding kan in dat geval rekening worden gehouden met het bestaan van de vermogensinkomensbijtelling, waardoor vanaf deze datum geen sprake meer hoeft te zijn van benadeling van de belanghebbende door de introductie van de vermogensinkomensbijtelling.7
Op dit moment ben ik nog in overleg met Slachtofferhulp Nederland en andere (ervarings)deskundigen om te bezien welke knelpunten in de praktijk worden ervaren bij de doorwerking van letselschadevergoedingen op het vermogen. Ook wil ik nog in overleg treden met het Verbond van Verzekeraars. Ik verwacht uw Kamer voor de zomer te kunnen informeren over de uitkomsten van deze overleggen.
In hoeverre vindt u het redelijk dat een letselschadevergoedingen die iemand ontvangt, bijvoorbeeld omdat deze persoon als gevolg van een verkeersongeluk niet meer kan werken, tot het «vermogen» wordt gerekend?
Zie antwoord vraag 2.
Voor welke andere groepen is er wel een vorm van vrijstelling? Klopt het dat er vrijstellingen zijn voor DES-slachtoffers, asbestslachtoffers en de overlevenden van de brand in Volendam? Zo ja, om welke vrijstellingen gaat het dan en kunt u toelichten op welke grond de vrijstellingen zijn verleend?
Er geldt voor een aantal eenmalige uitkeringen een vrijstelling van de vermogensinkomensbijtelling. Daarvoor is eveneens aangesloten bij de situaties die op grond van de hardheidclausule in de Awir zijn uitgezonderd voor de toepassing van de vermogenstoetsen voor de toeslagen. Een overzicht van de aangewezen gevallen is aan het eind van deze brief opgenomen.
Zoals uit het overzicht blijkt gelden er inderdaad uitzonderingen voor eenmalige uitkeringen die zijn verstrekt aan slachtoffers van het gebruik van DES-preparaten, aan asbestslachtoffers en aan overlevenden van de nieuwjaarsbrand in Volendam. De uitzonderingen gelden niet voor schadevergoedingen in verband met letselschade aan deze slachtoffers als zodanig. Voor DES-slachtoffers geldt dat uitkeringen uit het DES-fonds zijn vrijgesteld. Voor asbestslachtoffers gaat het om tegemoetkomingen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers en voor overlevenden van de Volendam-brand gaat het om tegemoetkomingen op grond van de Regeling tegemoetkoming financiële gevolgen in verband met functionele invaliditeit nieuwjaarsbrand Volendam en op grond van de Regeling tegemoetkoming in kosten nieuwjaarsbrand Volendam II.
Klopt het dat het bij de letselschade-uitkering van verkeersslachtoffers om ongeveer 700 personen per jaar gaat? Indien er een vrijstelling zou worden gecreërd, hoe groot zou dan het budgettaire beslag zijn van deze vrijstelling?
Mij is niet bekend hoeveel verkeersslachtoffers jaarlijks betrokken zijn bij letselschade-uitkeringen, noch hoeveel er op dit moment gebruikmaken van de Wmo 2015 of de Wlz en welke leveringsvorm 8 zij genieten. Er valt dus geen goede inschatting te maken van het budgettaire beslag.
Vermogenstoets AWIR
Vermogen van een pleegkinderen
Vermogen van minderjarige kinderen waarover niet kan worden beschikt (BEM-clausule)
Immateriële schadevergoedingen
Schadevergoedingen betaald aan hemofiliepatiënten besmet met aids-virus
Vergoedingen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers
Uitkeringen van de stichting Maror-gelden Overheid
Uitkeringen van de Stichting Het Gebaar
Uitkeringen van de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma
Uitkeringen van Stichting Joods Humanitair Fonds
Uitkeringen van de Stichting individuele maror-gelden
Uitkeringen van de Stichting Individuele verzekeringsaanspraken Sjoa
Uitkeringen van de Stichting Individuele bankaanspraken Sjoa
Uitkeringen van de Stichting Individuele effectenaanspraken Sjoa
Uitkeringen uit het DES-fonds aan slachtoffers van het gebruik van DES-preparaten
Tegemoetkomingen op grond van Regelingen tegemoetkoming aan slachtoffers van nieuwjaarsbrand Volendam
Vergoedingen op grond van compensatieregeling RKKerk-NL voor slachtoffers van seksueel misbruik
Uitkeringen van de Minister van Defensie op grond van een tweetal besluiten aan invalide oorlogsveteranen
Uitkeringen op grond van Tijdelijke regeling uitkeringen seksueel misbruik minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen
Uitkeringen van een voorschot persoonsgebonden budget over 2012 en 2013 die zijn verstrekt voor 1 januari van het betreffende jaar
Uitkeringen op grond van de Uitkeringsregeling Backpay
Overgangsrecht voor letselschadevergoedingen vastgesteld voor 11 oktober 2010. Deze uitzondering geldt tot 1-1-2023
Restantbedragen persoonsgebonden budget die na afloop van het jaar nog op de rekening staan.
Is de wet- en regelgeving recent op dit punt gewijzigd? Zo ja, waarom en hoe? Klopt het dat letselschadeslachtoffers voor 2013 wel een uitzonderingspositie hadden? Zo ja, hoe en waarom is dit dan gewijzigd?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre tellen de letselschade-uitkeringen mee bij het betalen van de eigen bijdragen in het kader van de Wlz en Wmo? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Is er recent onderzoek gedaan naar de consequenties hiervan? Zo ja, wat zijn de uitkomsten? Zo nee, bent u bereid hiernaar te kijken? Gelden er bepaalde uitzonderingen voor dit soort specifieke uitkeringen bij het betalen van de eigen bijdragen? Zo ja welke? Wat is exact de beleidslijn in deze?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “Duitse privacywaakond verbiedt datadelen WhatsApp” |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Duitse privacy waakhond verbiedt datadelen WhatsApp»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit bericht?
Via een zogenoemde «Anordnung», een bestuursrechtelijk bevel, heeft de Duitse privacytoezichthouder2 in Hamburg op 23 september jl. aan Facebook opgedragen om te stoppen met de verwerking van persoonsgegevens van Duitse WhatsApp-gebruikers voor zover de persoonsgegevens zijn verkregen van WhatsApp en betrokkene geen rechtsgeldige toestemming heeft verleend voor datadeling. Reeds verkregen persoonsgegevens dienen te worden gewist. Het voorgaande past in de ontwikkeling dat Europese en internationale privacytoezichthouders actief zijn vanwege de nieuwe servicevoorwaarden en het nieuwe privacybeleid op basis waarvan WhatsApp accountinformatie van gebruikers deelt met Facebook. Op 27 oktober jl. heeft de Artikel 29-werkgroep – waarin de Europese privacytoezichthouders verenigd zijn – een gezamenlijke brief uitgestuurd aan WhatsApp. Op de inhoud hiervan is reeds ingegaan in de aanbiedingsbrief van deze antwoorden.
Heeft de beslissing van de Duitse privacywaakhond consequenties voor het datadelen in Nederland of zou het die consequenties naar uw oordeel moeten hebben? Zo ja, welke?
Hierover kunnen geen uitspraken worden gedaan. Facebook is overigens in beroep gegaan tegen het bevel van de Duitse privacytoezichthouder in Hamburg. Het is nu aan het Oberverwaltungsgericht Hamburg om een uitspraak te doen.
Klopt het dat Nederland en Duitsland dezelfde privacyregels hebben? Zo ja, op grond van welke Duitse juridische bepaling is het besluit genomen? Welke Nederlandse juridische bepaling komt hiermee overeen?
De privacyregels in Nederland en Duitsland zijn geharmoniseerd door de EU-privacyrichtlijn (95/46/EG) maar verschillen van elkaar wat betreft onder meer de bevoegdheden van toezichthouders en de wijze van omzetting van de richtlijn. De Algemene Verordening Gegevensbescherming brengt meer harmonisatie. Het bevel van de privacytoezichthouder in Hamburg is volgens de tekst3 gebaseerd op de volgende artikelen uit de Bundesdatenschutzgesetz (hierna: BDSG):
Heeft de Nederlandse Autoriteit Persoonsgegevens contact opgenomen met de Duitse privacywaakhond? Zo ja, wat is uit dit gesprek gekomen? Zo nee, kunt u de Autoriteit Persoonsgegevens aansporen dit te doen?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft mij laten weten inderdaad in contact te staan met haar collega-toezichthouders in de EU. Op 27 oktober jl. heeft de Artikel 29-werkgroep – waarin de Europese privacytoezichthouders verenigd zijn – een gezamenlijke brief uitgestuurd aan WhatsApp. Op de inhoud hiervan is reeds ingegaan in de aanbiedingsbrief van deze antwoorden.
Welke kans biedt de uitspraak van de Duitse Privacy autoriteit aan de Nederlandse Autoriteit Persoonsgegevens om op korte termijn duidelijkheid te geven over de toelaatbaarheid van de datadeal tussen Whatsapp en Facebook?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de voortgang van het overleg met de Britse collega’s van de Autoriteit Persoonsgegevens over ditzelfde onderwerp?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Consumentenbond in actie tegen strenge voorwaarden sportscholen’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond in actie tegen strenge voorwaarden sportscholen»?1
Ja.
Klopt het dat niet alle sportscholen verplicht lid hoeven te zijn van Fit!Vak, de brancheorganisatie voor sportscholen?
Ja, het is aan de sportschool zelf om te bepalen of zij lid wordt van een brancheorganisatie voor sportscholen.
Klopt het dat bij een conflict met een sportschool iemand alleen naar de geschillencommissie van de Consumentenbond kan stappen indien de sportschool lid is van Fit!Vak? Zo ja, waar kunnen consumenten naartoe bij een geschil met een sportschool welke geen lid is van een branchevereniging? Wat kunnen consumenten doen indien deze sportschool onredelijk bezwarende algemene voorwaarden hanteert en/of deze niet naleeft?
De Stichting Geschillencommissie voor Consumentenzaken kent meerdere geschillencommissies, die elk klachten over specifieke onderwerpen behandelen. Voor sportscholen is de Geschillencommissie Sport en Beweging opgericht. De toegang tot de Geschillencommissie Sport en Beweging is gekoppeld aan het lidmaatschap van de sportschool aan de brancheorganisatie Fit!Vak. De reden hiervoor is dat deze brancheorganisatie mede de kosten draagt die gemoeid zijn met de behandeling van een zaak door de geschillencommissie Sport en Beweging. Ondernemers die niet zijn aangesloten bij de genoemde brancheorganisatie, kunnen ervoor kiezen om zich aan te sluiten bij de Geschillencommissie Algemeen. Heeft de ondernemer hiervoor gekozen, dan kan de consument desgewenst zijn geschil voorleggen aan de Geschillencommissie Algemeen.
Daarnaast kan een consument op grond van artikel 6:233, onderdeel a, BW, algemene voorwaarden doen vernietigen die onredelijk bezwarend zijn. Dit kan de betrokkene zelf doen door een verklaring uit te brengen, zoals het schrijven van een brief aan de ondernemer, of door vernietiging van de voorwaarden te vorderen bij de rechter (artikel 3:50 BW). De consument kan de nodige praktische informatie vinden op www.consuwijzer.nl.
Indien het antwoord op vraag vier is dat consumenten naar de rechter kunnen stappen, levert dit dan geen onredelijke drempel op voor consumenten?
Nee. Indien de ondernemer niet is aangesloten bij één van de Geschillencommissies, kan de consument een beroep doen op de kantonrechter. Dit biedt een laagdrempelige toegang voor de consument tot de rechter. Zo is geen bijstand van een advocaat vereist en is het griffierecht beperkt.2
Wat kunnen consumenten nog meer doen indien er sprake is van een geschil met een sportschool?
Zie antwoord vraag 3.
Via de website www.keurmerkfitness.nl kan men lezen dat het Landelijke Erkennings Regeling Fitness (LERF) toezichthouder is van het keurmerk voor fitnesscentra; klopt het dat alleen bedrijven die lid zijn van de branchevereniging voor sportscholen, Fit!Vak, worden geïnspecteerd op basis van dit keurmerk? Zo ja, is dit dan niet een prikkel om juist geen lid te zijn van deze branchevereniging?
Een keurmerk of een gedragscode is een middel voor ondernemers om zichzelf te onderscheiden bijvoorbeeld als een consumentvriendelijke onderneming. De keuze om een keurmerk te hanteren of om lid te worden van een branchevereniging is aan de onderneming zelf. Het hanteren van een keurmerk of het lidmaatschap van een branchevereniging zal vooral ingegeven zijn door het aantrekken of behouden van klanten. Een consument die overweegt een abonnement te nemen op een sportschool en die hier belang aan hecht zal zo’n lidmaatschap of keurmerk in zijn afweging betrekken. Er is daarom wel degelijk een prikkel om lid te worden van een branchevereniging.
Bovendien geldt dat gedragscodes en aan keurmerken verbonden normen een indicatie kunnen zijn van in een branche gebruikelijke handelspraktijken. De rechter kan deze normen betrekken bij de invulling van open wettelijke normen, bijvoorbeeld onder welke omstandigheden een voorwaarde onredelijk bezwarend is (artikel 6:233 BW), of onder welke omstandigheden het handelen van een ondernemer in strijd is met de eisen van professionele toewijding (zie artikel 6:193a BW e.v.). In zoverre kunnen door brancheverenigingen opgestelde normen ook doorwerken op sportscholen die niet zijn aangesloten bij de branchevereniging.
Het bericht dat een Curaçaose loterij het ook goed doet in Nederland |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Curaçaose loterij doet het ook goed in Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat loten van loterijen uit Curaçao, Aruba en Sint Maarten illegaal verkocht worden op Nederlands grondgebied? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat er over het prijzengeld van de in Nederland verkochte loten alsnog kansspelbelasting moet worden betaald? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Welke handhavingsmogelijkheden zijn er in Nederland? In hoeverre worden die ook toegepast?
In Nederland wordt zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk gehandhaafd. Overtredingen van de Wet op de kansspelen (Wok) worden primair bestuursrechtelijk gehandhaafd door de onafhankelijke toezichthouder, de Kansspelautoriteit. De Kansspelautoriteit heeft de volgende bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten tot haar beschikking:
Op de website van de Kansspelautoriteit treft u een overzicht aan van het gebruik van deze handhavingsinstrumenten. Gelet op de mogelijkheid tot zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke handhaving, is op 15 november 2012 een handhavingsprotocol tussen de Kansspelautoriteit en het Openbaar Ministerie in werking getreden.
Welke handhavingsmogelijkheden zijn er in Caribisch Nederland? Zijn deze toereikend? In hoeverre worden die ook toegepast?
De Kansspelautoriteit is een zelfstandig bestuursorgaan en prioriteert of zij zal handhaven op basis van haar publieke doelen. Om de Wok zo goed mogelijk te handhaven en consumenten de mogelijkheid te bieden in een betrouwbare omgeving aan een kansspel deel te nemen, wisselt de Kansspelautoriteit informatie uit met collega-handhavingsinstanties. Dat heeft er toe geleid dat de Kansspelautoriteit meerdere meldingen over Curaçaose loterijen die illegaal in Nederland loten aanbieden heeft onderzocht. Het ging hier niet om grootschalige illegale kansspelen die leiden tot grote sociale of maatschappelijke problemen.
Het onderzoek van de Kansspelautoriteit heeft geleid tot interventie en tot het beëindigen van de overtredingen. Tot nog toe kon worden volstaan met informele handhavingsinstrumenten, zoals een waarschuwing.
In hoeverre zal de Kansspelautoriteit alsnog overgaan tot handhaving?
De Kansspelautoriteit vindt handhaving van de Wok en de bestrijding van illegale kansspelen belangrijk om zodoende consumenten de mogelijkheid te bieden in een betrouwbare omgeving aan een kansspel deel te nemen. Daartoe wisselt de Kansspelautoriteit informatie uit met collega-handhavingsinstanties. Dat heeft ertoe geleid dat de Kansspelautoriteit meerdere meldingen over Curaçaose loterijen die illegaal in Nederland loten aanbieden heeft onderzocht. Het gaat hier niet om grootschalige illegale kansspelen die leiden tot grote sociale of maatschappelijke problemen.
Het onderzoek van de Kansspelautoriteit heeft geleid tot interventie en tot het beëindigen van de overtredingen. Tot nog toe kon worden volstaan met informele handhavingsinstrumenten, zoals een waarschuwing.
Bent u bereid deze kwestie aan te kaarten bij uw ambtsgenoten uit Curaçao en de Kamer over de afwikkeling hiervan te informeren? Zo neen, waarom niet?
Ja. Evenals bij het vorige Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) zal de Minister van Veiligheid en Justitie bij het JVO in juni as. bij zijn ambtsgenoot van Curaçao aandacht vragen voor gedegen toezicht op het internet gokken.
Wordt er ook overgegaan tot handhaving richting de verkopers van de loten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Op grond van de Wok is het niet toegestaan om gelegenheid te geven tot deelname aan kansspelen, zonder dat daarvoor een vergunning is verleend door de Kansspelautoriteit. De Kansspelautoriteit prioriteert zelfstandig of zij zal handhaven, op basis van haar publieke doelen.
Het bericht: Filmmakers naar de rechter: ‘Staat doet te weinig tegen piraterij’ |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Filmmakers naar de rechter: «Staat doet te weinig tegen piraterij»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de opvatting dat illegaal downloaden ten eerste moet worden tegengaan door consumenten een aantrekkelijk legaal alternatief te bieden, ten tweede door hen via voorlichting te stimuleren hiervan gebruik te maken en ten derde door civielrechtelijke handhaving door of namens rechthebbenden zelf?
Het downloaden van auteurs- en nabuurrechtelijk beschermde prestaties uit illegale bron is ongeoorloofd. Om dit downloaden tegen te gaan is van het grootste belang dat consumenten beschikken over voldoende, betaalbare en gebruiksvriendelijke legale alternatieven en dat zij via goede voorlichting worden gestimuleerd hiervan gebruik te maken.
Ik ben het met de vraagstellers eens dat handhaving van het auteursrecht daarop een passend sluitstuk vormt. Dit is primair een privaatrechtelijke aangelegenheid. Verwezen zij naar de 17 december 2015 beantwoorde Kamervragen van zowel Verhoeven (D66) over het beboeten van illegale downloads en de vrijheid van het internet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 930) als Gesthuizen (SP) over het bericht dat gebruikers van Popcorn Time schadeclaims kunnen verwachten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 931). Daarin is uitvoerig op de privaatrechtelijke handhaving ingegaan.
Wat is in dat kader de uitkomst van het seminar dat is gehouden op 13 november 2015 met makers en internetaanbieders in navolging van de gedane toezegging tijdens het Algemeen overleg over auteursrecht van vorig jaar? Tot welke vervolgacties leidt dit seminar?
Op vrijdag 13 november 2015 heb ik een seminar «legaal aanbod – de norm» georganiseerd waarbij vertegenwoordigers van rechthebbenden, internet-service-providers en consumenten aanwezig waren. Tijdens het seminar zijn bestaande internationale voorlichtings- en handhavingskaders besproken. In het Verenigd Koninkrijk en Denemarken heeft de overheid overleg tussen rechthebbenden en internet-service-providers gefaciliteerd. Het overleg heeft geresulteerd in verschillende vormen van samenwerking die elementen bevatten die ook voor Nederland interessant zouden kunnen zijn.
In het Verenigd Koninkrijk is het programma «Get it Right from a Genuine Site» gelanceerd. Het programma beoogt een gedragsverandering bij consumenten te bewerkstelligen door de boodschap uit te dragen dat downloaden van auteurs- en nabuurrechtelijke beschermde prestaties uit ongeoorloofde bron er uiteindelijk toe leidt dat de stimulans om nieuwe content te creëren wordt weggenomen. Hiernaast wijzen internet-service-providers abonnees van wie de internetaansluiting voor downloaden uit illegale bron is gebruikt, op legale alternatieven.
De samenwerking in Denemarken gaat een stap verder. Onder de noemer «Share with Care» worden consumenten door tussenkomst van hun internet-service-providers niet alleen op ongeoorloofd downloaden uit illegale bron aangesproken en over legale alternatieven voorgelicht. Rechthebbenden en internet-service-providers hebben in een «code-of-conduct» ook afspraken gemaakt over hoe internet-service-providers illegaal aanbod actief kunnen verstoren.
Ik heb de indruk dat rechthebbenden en internet-service-providers ervoor open staan met elkaar in gesprek te gaan om afspraken over samenwerking te maken. Beide groeperingen hebben belang bij een omvangrijk legaal aanbod. Het downloaden uit illegale bron moet daarvoor worden ontmoedigd. Ik ben ervan overtuigd dat samenwerking indachtig hun gerechtvaardigde belangen en met inachtneming van bestaande juridische kaders (zoals regels die de privacy van consumenten borgen), evenals in het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, tot de mogelijkheden behoort. Met de organisatie van het seminar is volgens mij een eerste stap in de richting van samenwerking gezet.
Ik ben graag bereid binnen afzienbare tijd vervolgoverleg te entameren op mijn departement om partijen nader tot elkaar te brengen. Partijen zullen daartoe worden uitgenodigd, nadat ik hen gelegenheid heb geboden met elkaar van gedachten te wisselen over de juiste randvoorwaarden voor die samenwerking.
In hoeverre benut u bereid onder internetaanbieders, publieke en commerciële omroepen en vertegenwoordigingen van auteursrechthebbenden (zoals filmmakers, acteurs, deejays e.d.) nader te verkennen of zij kunnen komen tot een systematische voorlichting om legaal gebruik van muziek, film e.d. te stimuleren zonder de vrijheid van internet noch de privacy van internetgebruik geweld aan te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de bestaande werkwijze in Denemarken en Engeland om legaal gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal te stimuleren?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel “Eumedion vreest uitbuiting kleine aandeelhouders” |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Eumedion vreest uitbuiting kleine aandeelhouders»?1
Ja. Ik heb ook kennis genomen van het concept position paper van Eumedion hierover.
Ziet u net als institutionele beleggers risico’s in de toegenomen concentratie van macht en zeggenschap van controlerende aandeelhouders bij Nederlandse beursvennootschappen?
Alvorens deze vraag te beantwoorden, hecht ik eraan nader in te gaan op de gegevens uit het concept position paper. Eumedion stelt dat het aantal Nederlandse beursvennootschappen met een controlerend aandeelhouder (gedefinieerd als een partij die meer dan 30% van de stemrechten houdt) bijna verdubbeld is in vergelijking met tien jaar geleden. In 2005 kende 23% van de beursvennootschappen met statutaire zetel in Nederland een controlerend aandeelhouder, terwijl dit percentage in 2015 44% bedraagt, aldus Eumedion. Ik wil dit geschetste beeld van «verdubbeling» van het aantal vennootschappen met controlerende aandeelhouders nuanceren en er tevens op wijzen dat het aantal aan Euronext Amsterdam genoteerde vennootschappen met statutaire zetel in Nederland tussen 2005 en 2015 is afgenomen. Het percentage van 23% komt uit het onderzoek van Van der Elst, De Jong en Raaijmakers, Een overzicht van juridische en economische dimensies van de kwetsbaarheid van Nederlandse beursvennootschappen, ten behoeve van de SER Commissie Evenwichtig Ondernemingsbestuur. In tabel 39 op p. 52 van het onderzoek wordt over een aantal jaren de concentratie van het aandelenbezit geschetst in vennootschappen met een beursnotering aan Euronext Amsterdam en statutaire vestiging in Nederland (p. 46). Dat waren er in 2005 129 (tabel 35, p. 47), waarvan circa 30 vennootschappen met een controlerend aandeelhouder. Eumedion komt in 2015 tot een percentage van 44% van Nederlandse beursvennootschappen, inclusief vennootschappen die buiten Nederland aan de beurs genoteerd zijn, exclusief administratiekantoren. Dat zijn in totaal 154 (excl. buitenlands genoteerde vennootschappen 99). Het gaat dan om 68 vennootschappen met een controlerende aandeelhouder, waarvan 32 in Nederland aan de beurs genoteerd. Of de concentratie van macht en zeggenschap van controlerende aandeelhouders bij Nederlandse beursvennootschappen is toegenomen, kan ik op basis van deze gegevens niet beoordelen. Ik signaleer – in vogelvlucht – dat aandeelhouders sinds 2005 meer rechten hebben gekregen en actiever zijn geworden, dat vennootschappen meer aandacht hebben voor hun aandeelhouders en dat zowel vennootschappen als aandeelhouders nadrukkelijker worden aangesproken op hun langetermijnbetrokkenheid. In dat licht acht ik het voorstelbaar dat vennootschappen, wellicht meer dan voorheen, op zoek zijn naar stabiele aandeelhouders die zich voor langere tijd aan de vennootschap verbinden. Een controlerend aandeelhouder is doorgaans voor de langere termijn betrokken bij de vennootschap, maar er kunnen ook risico’s kleven aan concentratie van zeggenschap bij een grootaandeelhouder. Ik zal hierop nader ingaan bij de beantwoording van vragen 3, 4 en 5.
Bent u van mening dat minderheidsaandeelhouders van Nederlandse beursvennootschappen met een controlerend aandeelhouder beter beschermd moeten worden tegen deze risico’s? Zo nee, waarom niet?
Eumedion is van mening dat de bescherming van de minderheidsaandeelhouders bij vennootschappen die worden gekenmerkt door een controlerend aandeelhouder achterloopt op die van de minderheidsaandeelhouder na gestanddoening van een openbaar bod. Eumedion meent dat de bescherming van minderheidsaandeelhouders in going concern situaties ten minste gelijk dient te zijn aan die in een post-bidsituatie. Eumedion meent verder dat de bijzondere zorgplicht van meerderheidsaandeelhouders jegens minderheidsaandeelhouders nadere invulling behoeft. Daartoe doet Eumedion een aantal voorstellen. Eumedion meent voorts dat de Nederlandse corporate governance code een te «licht» instrument is voor vennootschappen met een controlerende aandeelhouder die ook gelieerd is aan het bestuur of de raad van commissarissen. De algemene vergadering kan de rol als ultieme «waakhond» van de code niet waarmaken wanneer de vergadering wordt gedomineerd door een dergelijke controlerende aandeelhouder, aldus Eumedion.
Het Nederlandse vennootschapsrecht strekt er enerzijds toe om ondernemers een juridische infrastructuur te bieden die hen in staat stelt hun activiteiten ten volle te ontplooien en anderzijds om de bij de vennootschap betrokkenen, waaronder aandeelhouders en crediteuren, voldoende bescherming te bieden tegen (machts)misbruik. Tussen beide doelstellingen dient een zeker evenwicht te bestaan. Het vennootschapsrecht kent waarborgen ter bescherming van de belangen van minderheidsaandeelhouders in de wet en de Nederlandse corporate governance code. Voor alle bij de vennootschappelijke organisatie betrokkenen geldt de verplichting om zich jegens elkaar te gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. De Hoge Raad overwoog dat de in art. 2:8 BW neergelegde regel onder meer mee brengt dat de vennootschap zorgvuldigheid moet betrachten met betrekking tot de belangen van al haar aandeelhouders. De uitwerking van deze zorgvuldigheidsplicht zal mede afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer in aanmerking mag worden genomen dat sprake is van minderheidsaandeelhouders en meerderheidsaandeelhouders (HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145). Het bestuur en de raad van commissarissen hebben het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming als richtsnoer en zijn gebonden aan normen voor behoorlijke taakvervulling en voor het omgaan met tegenstrijdige belangen. Daarnaast hebben aandeelhouders die een bepaald deel van het geplaatst kapitaal vertegenwoordigen het recht om een rechterlijke machtiging te verzoeken tot bijeenroeping van een algemene vergadering, een onderwerp op de algemene vergadering te agenderen, en om een enquête te verzoeken. Voorts dient het bestuur de algemene vergadering inlichtingen te verschaffen en alle besluiten omtrent een belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de vennootschap of de onderneming ter goedkeuring voor te leggen. Aandeelhouders met een redelijk belang kunnen ook vernietiging van een besluit van een orgaan vorderen. Daarnaast worden beleggers beschermd door wet- en regelgeving op basis van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Zo is een aandeelhouder wanneer deze overwegende zeggenschap (30% of meer van de stemrechten in de algemene vergadering) in een beursvennootschap verkrijgt, op grond van art. 5:70 van de Wft verplicht om een openbaar bod uit te brengen op alle overige aandelen. Dit biedt beleggers met een minderheidsbelang de mogelijkheid om hun aandelen van de hand te doen. Het verplichte openbaar bod moet plaatsvinden tegen een billijke prijs. Het vennootschaps- en effectenrecht vloeien voor een deel voort uit Europese regelgeving.
Het risico dat een meerderheidsaandeelhouder zijn invloed in de vennootschap aanwendt ten koste van het belang van de vennootschap, inclusief belangen van minderheidsaandeelhouders, wordt mede door bovenstaande normen tegengegaan. Daarbij is er een samenstel van materiële normen en procedurevoorschriften. Procedurevoorschriften zijn bijvoorbeeld gekwalificeerde meerderheids- of quorumeisen aan bepaalde besluiten, of een goedkeuringsrecht van een orgaan van de vennootschap. Dergelijke voorschriften stellen bepaalde drempels aan de besluitvorming. Dit biedt minderheidsaandeelhouders een hogere mate van bescherming, ten koste van een verminderde slagvaardigheid van de vennootschap. Voor procedurevoorschriften speelt rechtszekerheid een grote rol, omdat een besluit niet tot stand komt of niet wordt uitgevoerd indien niet aan de eisen wordt voldaan. De materiële, open normen vloeien bijvoorbeeld voort uit het recht om vernietiging van een besluit te vorderen wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid, uit het enquêterecht wegens gegronde redenen om aan een juist beleid of een juiste gang van zaken te twijfelen, of uit de aansprakelijkstelling van een bestuurder wegens onbehoorlijke taakvervulling. Deze normen spelen een rol bij de afweging die organen van de vennootschap maken bij hun handelen en besluitvorming, maar belemmeren deze niet op voorhand. Wel zijn kosten verbonden aan het starten van een procedure en is de toegang tot procedures beperkt tot wettelijk afgebakende belanghebbenden.
Eumedion stelt verschillende procedurevoorschriften voor (bijvoorbeeld quorumeisen aan bepaalde besluiten en het bij bepaalde besluiten niet meetellen van stemrecht van controlerende aandeelhouders). Mede in het licht van bovenstaande, ligt het in de rede om terughoudend te zijn om nieuwe procedurevoorschriften te introduceren.
Eumedion kwalificeert haar concept position paper als discussiestuk en nodigt uit tot commentaar. Ik vind het prijzenswaardig dat Eumedion actief inspringt op recente ontwikkelingen en eerst een discussie met belanghebbenden over haar voorstellen wil voeren. Ik wacht de definitieve voorstellen van Eumedion – en de onderbouwing ervan – met belangstelling af.
Wat vindt u van de door Eumedion gepresenteerde voorstellen om minderheidsaandeelhouders beter te beschermen?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om, in navolging van de voorstellen van Eumedion, wettelijke maatregelen te treffen om de bescherming van minderheidsaandeelhouders beter te borgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u concreet nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe bent u van plan de genoemde toezeggingen uit het position paper in te vullen? (Het gaat hierbij om de toezeggingen van het kabinet om i) «de wijze waarop na het uitbrengen van een openbaar bod «uitstoting» van, en verkoop door, minderheidsaandeelhouders in Nederlandse doelvennootschappen plaatsvindt en de positie van minderheidsaandeelhouders in algemene zin, zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek nader te bezien en ii) de Wet bestuur en toezicht in 2016 te evalueren»).
In het kader van de consultatie van het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit openbare biedingen Wft, het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector en het Besluit artikel 10 overnamerichtlijn is door diverse betrokkenen een aantal aandachtspunten naar voren gebracht die van belang zijn voor het verloop en de uitkomst van openbare overnamebiedingen. Dit betreft onder meer de wijze waarop na het uitbrengen van een openbaar bod «uitstoting» van, en verkoop door, minderheidsaandeelhouders in Nederlandse doelvennootschappen plaatsvindt en de positie van minderheidsaandeelhouders in algemene zin, zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek. In de nota van toelichting bij dit Besluit van 9 maart 2012 (Stb. 2012, 196) is vermeld dat dit separaat zal worden bezien in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie. Het position paper van Eumedion vormt een goede aanleiding om aan deze toezegging vervolg te geven. Ook om die reden wacht ik de definitieve voorstellen van Eumedion met belangstelling af.
Bij de parlementaire behandeling van de Wet bestuur en toezicht heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd de wet na drie jaar te evalueren. De evaluatie staat gepland voor 2016, drie jaar na de inwerkingtreding van de wet. De evaluatie heeft betrekking op de volgende onderdelen van de wet: aansprakelijkheid van bestuurders (artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek); belang van de vennootschap als richtsnoer voor bestuurders (artikel 2:129/239 lid 5 BW); tegenstrijdig belang bestuurders (artikel 2:129/239 lid 6 BW); monistisch bestuursmodel (2:129a/239a, 132/242 lid 1, 134/244 en 164a/274a BW); overeenkomst met bestuurder geen arbeidsovereenkomst (2:132 lid 3); beperking combinatie aantal bestuurs- en toezichtsfuncties (2:132a/242a/297a BW); bindende voordracht (2:133 BW); tegenstrijdig belang commissarissen (2:140/250 lid 5 BW); beperking aantal commissariaten (2:142a/252a/297b BW) en evenwichtige verdeling van de zetels over mannen en vrouwen (artikel 2:166/276 BW). Doel van de evaluatie is om na te gaan of de doelstellingen van de wet zijn bereikt en of de wet werkt zoals beoogd.