Het bericht ‘VWS zet maaltijdbezorgers onder druk om corona-app’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «VWS zet maaltijdbezorgers onder druk om corona-app»?1
Ja.
Is het waar dat vanuit het ministerie een beroep is gedaan op de Nederlandse Vereniging van Maaltijdbezorgers (NLVVM) om bezorgers te vragen de corona-app te installeren, en dat daarbij niet is vermeld dat gebruik van de applicatie altijd vrijwillig is? Wanneer is het beroep op de NLVVM gedaan? Was dit voor of na het Kamerdebat van woensdag 2 september jongstleden?
Ja, de Nederlandse Vereniging van Maaltijdbezorgers (NLVVM) is op 18 augustus jl. benaderd om CoronaMelder breder onder de aandacht te brengen. Daarbij is gesuggereerd dat de vereniging haar bezorgers te vragen de app te downloaden. Dit had niet mogen worden gesuggereerd vanwege de gezagsrelatie tussen werkgevers en werknemers. Expliciet had vermeld moeten worden dat het gebruik van de app altijd vrijwillig en een eigen keuze is.
Wel is toegestaan dat organisaties wordt gevraagd via hun eigen communicatiekanalen CoronaMelder in algemene zin onder de aandacht te brengen. Dit is belangrijk om CoronaMelder zo breed mogelijk bekend te maken. Er is geen sprake van direct of indirect verplichten als duidelijk wordt aangegeven dat het downloaden en gebruiken van CoronaMelder vrijwillig is en mensen niet persoonlijk worden gevraagd CoronaMelder te gebruiken.
Hoe is het mogelijk dat in communicatie niet wordt vermeld dat gebruik van de applicatie vrijwillig is?
De mail die vanuit mijn ministerie is uitgegaan had anders gemoeten. Hoewel deze mail met de beste bedoelingen is geschreven, had de suggestie om «bezorgers te vragen de app te downloaden» niet gedaan mogen worden. Beter had benadrukt moeten worden dat het gebruik van CoronaMelder te allen tijde vrijwillig is.
Is ook op andere verenigingen, beroepsgroepen of andere partijen een dergelijk beroep gedaan? Zo ja, welke partijen betrof het en wanneer?
In totaal zijn er 116 organisaties benaderd. Dit zijn organisaties met een groot bereik, grote werkgevers en organisaties die actief zijn in een omgeving waar kans op virusverspreiding groter is dan gemiddeld. Bestudering van de communicatie met deze 116 partijen, heeft uitgewezen dat in twee andere gevallen een beroep op organisaties is gedaan waarbij vrijwilligheid van gebruik van de app onvoldoende is benadrukt. Het gaat om communicatie richting PostNL (14 augustus jl.) en de ANWB (10 juli jl.). Deze partijen zijn benaderd om aan te geven deze communicatie anders had gemoeten en om te benadrukken dat het gebruik van de app te allen tijde vrijwillig is.
Wat is de taakomschrijving van de «manager partnerships coronavirus app»? Op welke wijze komt het uitgangspunt van absolute vrijwilligheid zonder enige vorm van dwang of drang tot uiting in deze taakomschrijving en de daarbijbehorende werkzaamheden, juist wanneer sprake is van een ongelijke relatie (werkgever/werknemer)?
De betrokken medewerkers hebben tot opdracht om invulling te geven aan het doel van de partnerstrategie. Vrijwilligheid is altijd een uitgangspunt geweest in de ontwikkeling van de app, de communicatie over CoronaMelder en ook in het benaderen van mogelijke partners. Helaas is dat in bovengenoemde gevallen niet goed gegaan.
Het bericht ‘Verbreden snelwegen kan ondanks stikstofverbindingen doorgaan dankzij ‘rekentruc’ kabinet’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Eppo Bruins (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wanneer vindt besluitvorming over de zeven projecten in het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) plaats?
Op 7 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de planning van de zeven MIRT-projecten A27/Al2 Ring Utrecht, A1/A28 knooppunt Hoevelaken, A6 Almere Buiten-Oost-Lelystad, A4 Haaglanden-N14, Innova 58 Tilburg-Eindhoven, A27 Houten-Hooipolder en Innova 58 Annabosch-Galder1.
Ik liet u hierbij weten dat het MIRT-overzicht 2021, dat onlangs naar uw Kamer is gestuurd, de planning weergeeft voor de projecten A4 Haaglanden-N14 en A27 Houten-Hooipolder en dat voor de overige vijf projecten de planning nog nader bepaald moet worden. Een nadere toelichting per project vindt u in de genoemde brief van 7 oktober. Via de reguliere lijnen zal ik uw Kamer blijven informeren over de planning van de MIRT-projecten, inclusief deze zeven.
Hoeveel stikstofruimte is benodigd voor deze projecten als het advies van de commissie-Hordijk wordt opgevolgd? Kunt u uw antwoord toespitsen op elk afzonderlijk project?
Mijn collega Schouten van LNV heeft op 13 oktober jl. de kabinetsreactie op het advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof (Commissie Hordijk) aan uw Kamer gestuurd.
Met deze brief geeft het kabinet aan dat AERIUS Calculator het beste en wetenschappelijk onderbouwde instrument is en deze de basis blijft voor de vergunningverlening door bevoegde gezagen. Voor wegverkeer geldt dat de Standaard Rekenmethode 2 (SRM2) het meest geschikt is; de modellering in SRM2 is specifiek voor de emissiebron wegverkeer ontwikkeld en houdt rekening met de invloed van specifieke wegkenmerken op de verspreiding van emissies, zoals de hoogte en diepteligging van de weg en de aanwezigheid van geluidsschermen. Voor de Tracébesluiten van genoemde projecten wordt de depositiebijdrage berekend op basis van de op dat moment in de Regeling natuurbescherming voorgeschreven versie van AERIUS.
Bent u bereid geen onomkeerbare stappen te zetten en eerst met de Kamer te debatteren over het rapport van de commissie-Hordijk alvorens definitief wordt besloten over deze (en andere) MIRT-projecten?
In de brief van 13 oktober jl. naar aanleiding van het advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof (Commissie Hordijk) geeft het kabinet aan dat AERIUS Calculator de basis blijft voor de vergunningverlening. Over de doorontwikkeling van AERIUS wordt de Kamer voor de zomer van volgend jaar geïnformeerd.
Uw Kamer heeft mij door middel van de motie van het lid Van Aalst2 verzocht om de zeven MIRT-projecten zo snel als mogelijk te realiseren en te voorkomen dat er nog meer vertraging ontstaat. Ik span mij in om deze motie uit te voeren. De Kamer wordt daarbij vanzelfsprekend op gezette momenten over het MIRT-proces en de verschillende projecten geïnformeerd.
Wilt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Het antwoord op de vragen heeft op zich laten wachten als gevolg van de reactie op het advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof.
Het artikel ‘Verbreden snelwegen kan ondanks stikstofcrisis doorgaan dankzij ‘rekentruc’ kabinet’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «verbreden snelwegen kan ondanks stikstofcrisis doorgaan dankzij «rekentruc» kabinet»?1
Ja.
Herkent u de situatie die geschetst wordt in de uitzending rondom de afwijkingen tussen de twee rekenmodellen SRM2 en OPS?
Er zijn inderdaad verschillen tussen de twee rekenmodellen; deze verschillen zijn verklaarbaar. AERIUS Calculator is het wettelijk voorgeschreven rekeninstrument voor berekening van de projectbijdrage aan de deposities op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. AERIUS Calculator berekent de depositiebijdrage van wegverkeer met een implementatie van SRM2 en berekent de depositiebijdrage van andere bronnen dan wegverkeer met het rekenmodel OPS. Dit is toegelicht in de documentatie bij AERIUS Calculator2.
AERIUS Calculator rekent voor wegverkeer met SRM2, omdat deze rekenmethode meer geschikt is voor projectspecifieke berekeningen van wegverkeer dan OPS. SRM2 is uitvoerig gevalideerd in windtunnel- en veldexperimenten. Het is specifiek voor de emissiebron wegverkeer ontwikkeld en houdt rekening met de invloed van specifieke wegkenmerken op de verspreiding, zoals de hoogte- en diepteligging van de weg en de aanwezigheid van geluidsschermen. OPS houdt daar geen rekening mee en is ontwikkeld voor stilstaande bronnen met een verticale uitstoot zoals schoorstenen. Wegverkeer op dezelfde manier doorrekenen als andere emissiebronnen zorgt voor minder nauwkeurige resultaten en meer onzekerheden.
Het rekenmodel SRM2, inclusief de maximum rekenafstand van 5 kilometer, wordt niet alleen toegepast bij berekeningen van de depositiebijdrage van wegprojecten, maar ook bij het bepalen van de depositiebijdrage door de verkeersaantrekkende werking in andere plannen en projecten zoals voor woningbouw, industrie en landbouw.
De keuze om wegverkeer in AERIUS Calculator met SRM2 door te rekenen zorgt ook voor consistentie en continuïteit:
Het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof wijst in haar eindrapport ook op de verschillen in de rekenmethoden voor wegverkeer en andere bronnen. Het adviescollege doet hiertoe een aantal aanbevelingen. In het kader van de doorontwikkeling van AERIUS Calculator worden de mogelijkheden hiertoe nader verkend. In de kabinetsreactie op de bevindingen en aanbevelingen van het adviescollege wordt dit verder toegelicht.
Hoe verklaart u de afwijking tussen rekenmodel SRM2 (zoals gebruikt in Aerius) in vergelijking tot OPS?
Zie antwoord op vraag 2.
Houdt u met de wegprojecten rekening met de berekening door de commissie Hordijk, dat voorbij de vijf kilometer 95% van de NOx-emissies neerslaan? Zo nee, waarom niet?
De implementatie van SRM2 in AERIUS Calculator hanteert een maximale rekenafstand van 5 kilometer tot de weg. Dit wordt gedaan omdat berekende bijdragen van extra verkeer als gevolg van een individueel project op enkele kilometers van de weg niet meer betekenisvol zijn te herleiden tot het betreffende individuele project. Door voor wegverkeer uit te gaan van een maximale rekenafstand van 5 km bij de doorrekening van individuele projecten, wordt hieraan invulling gegeven in AERIUS Calculator. In de technische beschrijving van SRM2 van het RIVM is ook aangegeven dat voor wegverkeer op basis van SRM2 niet tot willekeurig grote afstanden mag worden gerekend5.
Dat betekent niet dat er voorbij 5 kilometer geen sprake kan zijn van stikstofdepositie als gevolg van de verkeersaantrekkende werking (van een wegproject, woningbouwplan of enig ander project). Stikstofemissies kunnen zich tot honderden kilometers en verder verspreiden voordat ze op het oppervlak neerslaan. Een relatief groot deel van de emissies verspreidt zich tot ver van de bron, zoals ook te zien is in onderstaande figuur van RIVM die eveneens is opgenomen in het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof (commissie Hordijk). Echter, de logaritmische toename van het oppervlak waarover de emissies zich verspreiden zorgt ervoor dat de depositiebijdrage per hectare buiten 5 kilometer een fractie is van wat binnen 5 kilometer per hectare neerslaat6. De depositiebijdrage neemt snel af naarmate de afstand tot de bron groter wordt. Dit wordt geïllustreerd in onderstaande figuur, eveneens afkomstig van RIVM, waarin het verloop van de depositiebijdrage is aangegeven tot 0,5 kilometer van de bron. Voor wegverkeer wordt dus gerekend tot 5 kilometer van de bron.
Bron: https://www.rivm.nl/stikstof/vragen-en-antwoorden-over-stikstof-en-ammoniak#hoe-ver-komen-ammoniak-en-stikstofoxiden-van-een-bron-362981-more
Ik wil benadrukken dat bijdragen op grotere afstand daarmee niet buiten beeld zijn. In de jaarlijkse monitoring van de totale stikstofdepositie worden alle emissiebronnen, dus ook wegverkeer (inclusief autonome ontwikkelingen en extra verkeer als gevolg van projecten als woningbouw, landbouw en industrie), landsdekkend doorgerekend met OPS. Dat is mogelijk, omdat de bijdragen bij landsdekkende doorrekeningen niet herleidbaar hoeven te zijn tot een specifiek project of wegtraject.
Tegenover deze diffuse deken van bijdragen van wegverkeer staan generieke bronmaatregelen voor wegverkeer die in de achterliggende decennia hebben gezorgd voor een sterke afname van de stikstofemissies door wegverkeer en ook de komende decennia nog zullen zorgen voor een verdere afname. Uit de Emissieregistratie van het RIVM blijkt dat de NOX emissies door wegverkeer tussen 2010 en 2018 zijn gedaald met ongeveer 30%, ondanks de toename van het totaal aantal gereden kilometers. Uit recente ramingen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) volgt dat de stikstofemissies van wegverkeer richting 2030 verder zullen dalen7. Tussen 2018 en 2030 voorziet PBL een daling van de totale NOX emissies door wegverkeer met ruim 50%, waarbij op voorhand ook rekening is gehouden met de realisatie van wegenprojecten uit het MIRT. Deze PBL-ramingen vormen ook de basis voor het eindadvies van het Adviescollege Stikstofproblematiek onder voorzitterschap van de heer Remkes, waarin wordt geadviseerd om de diffuse deken van stikstofdeposities aan te pakken met generiek beleid per sector. Daarbij is aangegeven dat voor het wegverkeer geen generieke aanvullende maatregelen genomen hoeven te worden, omdat in het basispad tot 2030 al een emissiereductie van 52% wordt gerealiseerd.
Hoe verklaart u dat de eerdere verhoging van de maximumsnelheid wel met afstandsgrens is berekend?
De rekenmethode SRM2, inclusief een maximale rekenafstand, is niet alleen nu, maar was ook destijds de best beschikbare rekenmethode voor berekening van de depositiebijdrage van wegverkeer. Zie ook antwoord op vraag 1.
Bent u bereid nader juridisch advies in te winnen voor de zeven nog te realiseren MIRT-wegprojecten?
Bij de voorbereiding van de besluiten over de MIRT-wegenprojecten zijn en worden juristen nauw betrokken. Dit is staande praktijk.
Het bericht ‘Verbreden snelwegen kan ondanks stikstofverbindingen doorgaan dankzij ‘rekentruc’ kabinet’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verbreden snelwegen kan ondanks stikstofverbindingen doorgaan dankzij «rekentruc» kabinet?1
Ja.
Klopt het dat de depositiereductie als gevolg van de verlaging van de maximumsnelheid naar 100 km/u op rijkssnelwegen in 2019 is berekend zonder afkapgrens2 bij 5 km?
De berekening van de effecten van de landelijke snelheidsverlaging overdag zijn in opdracht van het Ministerie van LNV, door het RIVM, uitgevoerd.
Bij de berekening van de effecten van de landelijke snelheidsverlaging heeft het RIVM de effecten van de snelheidsverlaging tot een afstand van 5 kilometer van de weg berekend met SRM2. Met OPS is een berekening uitgevoerd van de cumulatieve effecten op meer dan 5 kilometer afstand van de wegvakken waar de snelheid is verlaagd of de verkeersintensiteiten wijzigen als gevolg van de snelheidsverlaging.
Klopt het dat de depositietoename als gevolg van de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/u op rijkssnelwegen in 2011 is berekend met afkapgrens?
Bij de depositieonderzoeken naar de effecten van verhoging van de snelheid naar 130 km/uur is in 2011 uitgegaan van het rekenmodel SRM2. Dit rekenmodel is niet alleen nu, maar was ook destijds (ruim vóór de inwerkingtreding van het PAS) de best geschikte rekenmethode voor berekening van de depositiebijdrage van wegverkeer. De onderzoeken zijn uitgevoerd om te beoordelen of sprake was van negatieve effecten door de snelheidsverhoging op de betreffende trajecten voor stikstofdepositie gevoelige habitattypen/soorten in Natura 2000-gebieden.
Is het zo dat bij depositietoenames als gevolg van verhogingen van de maximumsnelheid sinds 2011 altijd is gerekend per traject rijkssnelweg, met afkapgrens en beperkt tot nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u voor alle verhogingen van de maximumsnelheden op rijkssnelwegen sinds 2011 in een tabel per traject rijkssnelweg aangeven in welk jaar is besloten tot verhoging van de maximumsnelheid, met welk stikstofmodel de depositietoename is berekend en met welke afkapgrens is gerekend?
Ten behoeve van de snelheidsverhoging in 2012 zijn de stikstofeffecten berekend op stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden en beschermde natuurmonumenten binnen 3 km van de weg.
De daar opvolgende verkeersbesluiten zijn allen vastgesteld tijdens het PAS. Voor deze verkeersbesluiten is niet projectspecifiek gerekend op Nederlandse Natura 2000-gebieden. De reden hiervoor was tweeledig:
In de uitvoeringspraktijk voorafgaand aan het PAS werd in beginsel altijd uitgegaan van een maximum rekenafstand van 3 kilometer tot de weg in onderzoeken naar de effecten voor deposities. Als sprake was van de aanleg van een nieuwe weg of projecten zeer grote effecten op de verkeersbewegingen hadden, werd een rekenafstand van 5 km gehanteerd.
Deze afbakening van 3 km was mede gebaseerd op een literatuurstudie van het destijds meest actueel beschikbare internationaal empirisch ecologisch onderzoek naar de effecten van wegen op vegetatie.3
De snelheidsverhoging in 2012 betrof alle snelwegen met uitzondering van de wegvakken waarvoor destijds een verkeersbesluit met een lagere maximum snelheid is vastgesteld, zie https://www.platformparticipatie.nl/projectenlijst/verkeersbesluiten_tot_afwijking_van_de_maximumsnelheid_van_130_km_h_2012/documenten/
De trajecten waarop in 2016 en 2017 de maximum snelheid is verhoogd, zijn te vinden op www.platformparticipatie.nl:
Hoe groot is de berekende depositiereductie als gevolg van de verlaging van de maximumsnelheid naar 100 km/u op rijkssnelwegen in 2019 met en zonder afkapgrens?
De effecten van de verlaging van de maximumsnelheid op autosnelwegen overdag naar 100 km/uur is berekend voor zichtjaren 2021 en 2030. Deze berekeningen zijn begin 2020 uitgevoerd door RIVM4. Er is gekozen voor zichtjaar 2021 omdat dit het eerste volledige kalenderjaar is na realisatie van de maatregel. De doorkijk naar 2030 is gemaakt om inzicht te geven in de verandering in het effect van de snelheidsverlaging als gevolg van verschoning van het wagenpark (door de aanscherping van Europese emissienormen voor nieuwe wegvoertuigen).
De gemiddelde depositiereductie berekend met SRM2 is in 2021 0,27 mol/ha/j en in 2030 0,14 mol/ha/j. Hierbij is de depositiereductie berekend binnen 5 km van de wegvakken met een snelheidsverlaging en/of een wijziging van intensiteiten, gemiddeld over álle stikstofgevoelige hectaren in Nederlandse Natura 2000-gebieden.
De gemiddelde depositiereductie berekend met een combinatie van SRM2 en OPS op alle stikstofgevoelige hectaren in Nederlandse Natura 2000-gebieden is in 2021 1,93 mol/ha/j en in 2030 0,81 mol/ha/j.
Hoe groot is de berekende depositietoename als gevolg van de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/u op rijkssnelwegen in 2011 met en zonder afkapgrens?
Bij de depositieonderzoeken naar de effecten van verhoging van de snelheid naar 130 km/uur is in 2011 uitgegaan van het rekenmodel SRM2. Dit rekenmodel is niet alleen nu, maar was ook destijds de best geschikte rekenmethode voor berekening van de depositiebijdrage van wegverkeer. De onderzoeken zijn uitgevoerd om te beoordelen of sprake was van negatieve effecten door de snelheidsverhoging op de betreffende trajecten voor stikstofdepositie gevoelige habitattypen/soorten in Natura 2000-gebieden. De veranderingen in de depositiebijdrage door wegverkeer als gevolg van de verhoging van de maximumsnelheid zijn afhankelijk van het traject. Voor een overzicht van de berekende effecten verwijs ik naar de bij vraag 5 genoemde rapporten over 2012. De stikstofeffecten zijn berekend op stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden en beschermde natuurmonumenten binnen 3 km van de weg. Er zijn geen berekeningen uitgevoerd van depositiebijdragen zonder maximale rekenafstand. Op afstanden van meer dan enkele kilometers is de berekende depositiebijdrage niet meer herleidbaar tot een individueel traject.
Kunt u bevestigen dat met de gekozen systematiek (namelijk: wel een afkapgrens bij verhoging maar geen afkapgrens bij verlaging van de maximumsnelheid) boekhoudkundig een besparing op stikstofdepositie wordt gerealiseerd met twee identieke maar tegengestelde besluiten over de maximumsnelheid?
De effecten van de landelijke snelheidsverlaging naar 100 km/uur overdag en de methode waarmee deze effecten zijn berekend staan los van de destijds berekende effecten als gevolg van de snelheidsverhoging. Er is geen sprake van een besparing van ruimte.
Van de ruimte als gevolg van de snelheidsverlaging komt 30% ten goede aan de natuur en komt 70% beschikbaar voor woningbouwplannen en MIRT-projecten. Op het moment van toedelen van ruimte aan deze projecten zal verzekerd moeten zijn dat niet meer ruimte wordt toebedeeld dan beschikbaar is. In verband met de vergunningverlening kan niet meer ruimte worden toebedeeld dan beschikbaar is.
De besluiten zijn niet identiek. De snelheidsverhoging had betrekking op de maximumsnelheid gedurende het gehele etmaal, terwijl de snelheidsverlaging betrekking heeft op de maximumsnelheid overdag. De snelheidsverlaging had betrekking op een groter aantal wegvakken dan de snelheidsverhoging. Ook de verandering in de maximumsnelheid verschilt. Op bepaalde trajecten waar de maximumsnelheid was verhoogd van 120 naar 130 km/uur, is nu bijvoorbeeld de snelheid verlaagd van 130 naar 100 km/uur.
Hoeveel besparing op stikstofdepositie levert het boekhoudkundig op wanneer de maatregel tot het verlagen van de maximumsnelheid naar 100 km/u wordt ingevoerd (berekening zonder afkapgrens) en daarna weer wordt teruggedraaid (berekening met afkapgrens)?
Boekhoudkundig de snelheid verlagen dan wel verhogen om zo het stikstofprobleem op te lossen is juridisch en ecologisch geen optie. Deze optie is dan ook niet doorgerekend.
Wanneer de exercitie in vraag 9 iedere dag een keer wordt herhaald, na hoeveel dagen heeft Nederland dan boekhoudkundig geen stikstofprobleem meer?
Zie antwoord vraag 9.
Het ontwerp-instemmingsbesluit Winningsplan Nedmag en de zoutwinningsactiviteiten in Zuidwending. |
|
Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
1. Welke advies is er door de betrokken waterschappen uitgebracht over het ontwerpinstemmingsbesluit voor zoutwinning door Nedmag in Noord-Nederland, en neemt de u dit advies over? Zo nee, hoe rechtvaardigt u dat? Zo ja, hoe gaat u deze adviezen verwerken in uw definitieve besluit?
Op 6 februari 2019 heb ik bij de beantwoording van Kamervragen van lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1452) aangegeven dat ik de adviezen van het waterschap en andere overheden bij de beoordeling van het winningsplan van Nedmag betrek. Op de website www.mijnbouwvergunningen.nl en op www.nlog.nl heb ik alle adviezen die ik heb ontvangen over deze aanvraag gepubliceerd. De adviezen zijn uitgebreid en zien op verschillende aspecten van het te nemen besluit, proces en maatschappelijke belangen. Ik constateer dat de regio verdeeld is en heb mede om die reden meerdere bestuurlijke overleggen over deze vergunningaanvraag met de regio belegd. In het ontwerpbesluit heb ik beschreven hoe ik de adviezen van het waterschap en de andere overheden heb gewogen. Ik ga hier in op de meest in het oog springende onderdelen.
Ik stem mede op basis van de adviezen niet in met verdere zoutwinning uit caverne VE-3 en ik beperk de zoutwinning uit de caverne TR-9 om te voorkomen dat deze caverne te groot wordt en aan het cluster groeit. De schadeafhandeling waar de overheden over adviseren regel ik via een protocol met de zoutbedrijven. Dit protocol zal ter hand worden genomen door de Commissie Mijnbouwschade die sinds 1 juli 2020 operationeel is. Het waterschap geeft in haar advies aan dat de bodemdaling het waterbeheer bemoeilijkt. Ik merk op dat alleen het aflaten van pekel uit de bestaande cavernes, en daarmee het verlagen van de cavernedruk, zoals dat als veiligheidsmaatregel is opgelegd door het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) een bodemdaling van meer dan 80 cm kan veroorzaken. Hoewel het waterschap in hun advies aangeeft dat zij een verdere toename in het aantal peilvakken en te plaatsen kunstwerken niet in verhouding vindt staan tot het aantal maatregelen in andere veenweidegebieden, meen ik dat de waterbeheersing mogelijk is, en niet tot veiligheidsvraagstukken leidt. Ik heb gevolg gegeven aan de adviezen over het zekerstellen van de financiële middelen voor de benodigde waterhuishoudkundige maatregelen en het beheer en onderhoud daarvan, door een voorschrift te stellen aan Nedmag. In lijn met de adviezen neem ik ook voorschriften op ten behoeve van de veiligheid zoals de maximale cavernegrootte en cavernedruk, beperking van het gebruik van dakolie en het meten en delen van de monitoringsgegevens met mij en de inspecteur-generaal der mijnen.
Welke adviezen zijn er door overige lokale overheden uitgebracht over het ontwerpinstemmingsbesluit voor zoutwinning door Nedmag in Noord-Nederland, en neemt de u deze adviezen over? Zo nee, hoe rechtvaardigt u dat? Zo ja, hoe gaat u deze adviezen verwerken in uw definitieve besluit?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat, wat betreft mijnbouw en schadeafhandeling, het vertrouwen van inwoners van Groningen ernstig geschonden is en dat deze unieke situatie vraagt om het inbouwen en aanbieden van extra zekerheden in het zoutwinningsbesluit? Hoe gaat u tegemoetkomen aan de zorgen die leven in de regio over zoutwinning?
Ik begrijp goed dat het vertrouwen van de inwoners van Groningen geschonden is daar waar het aankomt op mijnbouw en schadeafhandeling en dat daarmee het maatschappelijk draagvlak voor mijnbouwactiviteiten, ook buiten de gaswinning, is afgenomen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 32 849, nr. 188) heb ik de Commissie Mijnbouwschade in het leven geroepen. Ik ben dan ook blij dat sinds 1 juli jl. de commissie operationeel is, die nu al aan de slag kan gaan met de afhandeling van schadegevallen door gaswinning buiten Groningen en op (korte) termijn ook met schade door andere vormen van mijnbouw, zoals zoutwinning. Daarmee zorgt de Commissie voor extra zekerheden in het zoutwingebied. De instelling van deze commissie en het zo spoedig mogelijk afsluiten van een schadeprotocol met de zoutbedrijven staan los van een individueel besluit.
Het is moeilijk gebleken de zorgen die mensen hebben weg te nemen. De commissie kent deze zorgen en zal door het voortvarend, deskundig en onafhankelijk afhandelen van schademeldingen naar verwachting een deel van de zorgen weg kunnen nemen. Ik ben er van overtuigd dat met het instellen van deze commissie en de bijbehorende protocollen en overeenkomsten een stevige basis vormen om het vertrouwen van inwoners in gebieden waar mijnbouwactiviteiten plaatsvinden te kunnen laten groeien.
Erkent u dat de cumulatieve effecten in de bodem van extra bodemactiviteiten onzeker zijn? Hoe past u het voorzorgsprincipe in deze situatie toe, zeker in het licht van het eerdere incident bij het veld Tripscompagnie en incidenten in het buitenland? Hoe gaat u om met de notie van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) dat het risico op schade klein is, maar dat bij het realiseren van dat risico, de schade voor het milieu wel heel groot is? Waarom volgt u het advies van het SodM niet op om de zoutcaverne Tripscompagnie-9 te sluiten?
In het besluit beoordeel ik de cumulatieve effecten van de zoutwinning van Nedmag met de aanwezige gaswinning. Bij de beoordeling van winningsplannen ga ik uit van het scenario met de grootste effecten, dat is het scenario waarin de onzekerheden zijn meegenomen. Niet alle risico’s cumuleren. Bij Nedmag is er geen cumulatie van seismische risico’s.
Het voornaamste cumulatieve effect uit zich via de bodemdaling. Zoals ik eerder heb aangegeven bij de beantwoording van Kamervragen van het lid Nijboer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 250) is een expliciet onderdeel van de individuele winningsplannen het in kaart brengen van de cumulatieve bodemdaling van alle mijnbouwactiviteiten in de omgeving. Ook de mogelijke effecten hiervan worden beoordeeld bij de instemming met de individuele winningsplannen.
De bij het winningsplan van Nedmag gebruikte bodemdalingsprognose bevat onzekerheidsmarges. Deze worden opgeteld bij de bodemdalingsprognose en de onzekerheidsmarges van de aanwezige gaswinning. Bij de beoordeling van winningsplannen ga ik uit van het scenario met de grootste bodemdaling, dat is het scenario waarin de onzekerheidsmarges zijn meegenomen. Tijdens de winning wordt de actuele bodemdaling periodiek gemeten en geanalyseerd. Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) houdt hier toezicht op en controleert of de maximale bodemdaling zoals die in de instemmingsbesluiten met de winningsplannen behorend bij de verschillende mijnbouwactiviteiten is vastgelegd, niet wordt overschreden.
Nedmag heeft onderzoek gedaan naar de milieueffecten door het gebruik van diesel bij de zoutwinning. Nedmag heeft hierover gerapporteerd aan het SodM en monitort de grondwaterkwaliteit. Er zijn geen aanwijzingen dat het incident van 28 april 2018 gevolgen heeft voor het milieu zoals ook aangegeven inde beantwoording van de Kamervragen van lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2714). De kans op een herhaling van het incident acht de toezichthouder klein en acceptabel gegeven de maatregelen die Nedmag heeft genomen na het incident en het stoppen van de actieve productie uit VE-3, en het advies van de toezichthouder de operationele cavernedruk te verlagen en de maximale omvang en onderlinge afstand van de nieuwe cavernes te beperken. Het gebruik van diesel wordt met de voorwaarde die ik aan het besluit heb gesteld drastisch beperkt van circa 2.500 m3 tot maximaal 500 m3 en, indien het SodM oordeelt dat het veilig kan, geheel vervangen door een alternatief, een synthetische en minder toxische olie.
In het ontwerpbesluit volg ik het advies van het SodM om samengroei van cavernes VE-3 en TR-9 te voorkomen. Ik heb geen instemming gegeven voor verdere winning uit VE-3 en ik heb de winning uit TR-9 beperkt om het mogelijk aaneengroeien en vergroting van het cluster te voorkomen. Naar mijn oordeel is hiermee het risico afdoende afgedekt. Het SodM ziet toe op de naleving hiervan.
Hoe komt u tegemoet aan het feit heel moeilijk zal zijn om bij schade door eventuele bodemdaling of andere gevolgen voor de bodem aan te tonen dat er een causaal verband is tussen zoutwinning en de schade, juist omdat er sprake is van een opeenstapeling van bodemactiviteiten? Heeft u in dat licht kennisgenomen van het feit dat er 400 schadeclaims uit het verleden zijn afgewezen door Nedmag, juist op deze grond? Bent u bereid om op basis hiervan alsnog te kiezen voor een omkering van de bewijslast bij schade door zoutwinning?
Zoals aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 25 juli 2019 (Kamerstuk 32 849, nr. 188) heb ik een Commissie Mijnbouwschade in het leven geroepen om gedupeerde in procedures maximaal te ontzorgen. De Commissie Mijnbouwschade zet bij schademeldingen deskundigen in die kennis en ervaring hebben op gebied van bodembeweging in relatie tot mogelijke schade. Ook is bij de commissie kennis en ervaring aanwezig op het gebied van de relatie tussen de (diepe) ondergrond, constructie van woningen en schade. Indien bepaalde kennis niet aanwezig is bij de commissie kan gebruikt worden gemaakt van externe deskundigen om de schademelding mede te beoordelen. Ik ben ervan overtuigd dat hiermee voldoende zekerheid wordt geboden aan de betrokken partijen, dat er een deskundig en onafhankelijk oordeel wordt geveld, ook in geval van gestapelde mijnbouwschade.
Over het bewijsvermoeden en de reden waarom dit niet gehanteerd wordt voor schadegevallen buiten Groningen is al veel gezegd. Ik vind het van belang dat de burger niet wordt belast met de bewijsvoering, zeker als er sprake is van mogelijk meerdere oorzaken.
Zoals ook eerder aangegeven kan het wettelijk bewijsvermoeden zoals dat geldt in Groningen, niet zomaar landelijk worden toegepast. Daarvoor verschilt het schadebeeld voor mijnbouw in de rest van het land te zeer van dat in Groningen. De afdeling advisering van Raad van State gaf in haar voorlichting over het bewijsvermoeden (Kamerstuk 34 041, nr. 43) aan dat er in Groningen sprake is van een uitzonderlijke situatie die een uitzonderlijke maatregel als een wettelijk bewijsvermoeden rechtvaardigt. De situatie in Groningen wordt gekenmerkt door veel gedupeerden en veel gelijksoortige schade aan gebouwen, met in verreweg het grootste deel van de gevallen mijnbouwactiviteiten als oorzaak. In de Groningse situatie is de omvang van het aantal schadegevallen en de gelijksoortigheid ervan een argument om een wettelijk bewijsvermoeden te hanteren. Voor de rest van Nederland ontbreekt voldoende rechtvaardiging voor een uitzonderlijke en vergaande maatregel als de introductie van een (wettelijk) bewijsvermoeden.
Om de burger te ontzorgen wordt in de praktijk de bewijslast bij de burger weggehaald doordat de commissie de schade zal laten onderzoeken op de hierboven beschreven wijze en zal beoordelen waardoor de schade is veroorzaakt.
Ten slotte ben ik er van op de hoogte dat er sinds 2001, 202 schademeldingen zijn gedaan bij Nedmag. Een deel daarvan is tevens onderzocht door de Technische commissie bodembeweging (Tcbb). Uit deze onderzoeken is geen causaal verband aangetroffen tussen de zoutwinning en de schade.
Wie draagt de kosten die moeten worden gemaakt wanneer er door ongelijke bodemdaling, veroorzaakt door zoutwinning, meer grondwater weggepompt moet worden? Deelt u de mening dat deze kosten door Nedmag zouden moeten worden gedragen?
Kosten die moeten worden gemaakt als gevolg van de bodemdaling door de activiteiten van Nedmag dienen door Nedmag te worden gedragen.
Heeft u onderzoek gedaan naar de impact op het milieu van het achterblijven van 90% van de gebruikte diesel in de zoutwinningsputten? Kunt u ook toelichten waarom eventuele alternatieven als minerale of biologisch afbreekbare olie minder impact zouden hebben?
Er zijn bij mij geen voorvallen bekend waarbij het achterblijven van diesel in zoutcavernes impact heeft gehad op het milieu. Als de diesel in de caverne blijft maar ook als de diesel uit de caverne komt en onder de bovenliggende isolerende lagen blijft komt de diesel niet in aanraking met het grondwater. Zolang de diesel niet in aanraking komt met het grondwater, heeft dit geen effect op het milieu. Zoals het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft aangegeven in hun advies op het winningsplan en in de Staat van de Sector Zout kan, wanneer de bovenliggende isolerende laag voldoende aanwezig is, met diesel verontreinigde pekel niet in het grondwater terecht komen. Enkel wanneer de isolerende laag onvoldoende aanwezig is, kan met diesel verontreinigde pekel bovenliggende lagen bereiken. Diesel bevat toxische bestanddelen, synthetische of biologisch afbreekbare alternatieven bevatten minder toxische stoffen. Als zich een incident zou voordoen en er pekel met een alternatief voor diesel in het milieu terecht zou komen, zijn deze alternatieven minder schadelijk voor het milieu. SodM beoordeelt of de vervanging van diesel door een alternatief veilig kan geschieden.
Hoe waarborgt u dat Nedmag de putten goed afdekt?
Nedmag dient een put buiten gebruik te stellen conform een vooraf bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) in te dienen werkprogramma dat in detail beschrijft welke werkzaamheden worden uitgevoerd. Het SodM houdt toezicht op de naleving van het werkprogramma en op de wijze waarop Nedmag de putten sluit.
Waarom heeft u gekozen voor een besluit met toestemming voor zoutwinning voor 25 jaar? Bent u bereid de duur van het besluit flink te verkorten, zodat er veel meer ruimte is voor tussentijdse evaluatie en ingrijpen wanneer de veiligheid voor mens en milieu daarom vraagt?
Het inkorten van de looptijd van het besluit zou niet in het belang van de veiligheid zijn.
De actieve winning uit de nieuwe cavernes duurt ca. 8 jaar. De caverne en put moeten veilig worden af gesloten. De cavernedruk moet worden gereguleerd. Dit wordt conform advies van SodM gedaan door na de reguliere pekelwinning de aanwezige pekel gecontroleerd te verwijderen door deze op de reguliere manier via de productiebuis uit te laten stromen (aflaten). Door de eigenschappen van steenzout op die diepte vloeit de caverne daarmee langzaam, gedurende meerdere jaren tot enige decennia, dicht. Een termijn van 25 jaar is voor al deze activiteiten passend.
Hoe kunnen lokale overheden en andere belanghebbenden een onderbouwd oordeel vellen over het besluit wanneer een cruciaal element, het meet- en regelprotocol, nog ontbreekt? Bent u bereid uw besluit aan te houden tot dit meet- en regelprotocol is uitontwikkeld?
Het meet- en regelprotocol ziet op de monitoring van hetgeen in het instemmingsbesluit wordt vastgelegd en maakt daarmee onderdeel uit van het besluit. De informatie die wordt verkregen is van belang. Nedmag moet bijvoorbeeld aangeven:
Dit voorschrift geldt zodra het instemmingsbesluit is genomen. Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) controleert de inhoud en houdt toezicht op de uitvoering van het meet-en regelprotocol. Dit meet en regelprotocol staat los van de beoordeling van de effecten van de winning waarover de decentrale overheden advies over zijn gevraagd.
Bent u bereid om het in werking treden van het (aangepaste) toestemmingsbesluit te verbinden aan het gerealiseerd hebben van deze financiële veiligstelling van Nedmag om bij het einde van de winning het opruimen, de continuïteit van maatregelen in het waterbeheer en de afhandeling van eventuele toekomstige schade te waarborgen?
Nee, conform het voorschrift in het instemmingsbesluit moet de financiële waarborg er zijn voor aanvang van de winning uit nieuwe cavernes. De schadeafhandeling is reeds wettelijk geregeld via het Burgerlijk Wetboek en het Waarborgfonds Mijnbouwschade.
Kunt u reflecteren op de lokale maatschappelijke kosten en baten van deze zoutwinning? Is er volgens u een rechtvaardige verdeling tussen baten en risico’s?
Het beleid voor de zoutwinning kent dezelfde strenge voorwaarden die ook gelden voor de andere mijnbouwsectoren. De winning van zout mag alleen plaatsvinden zolang dat veilig en verantwoord kan. Deze veiligheid beoordeel ik na het inwinnen van advies hierover bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en TNO.
De zoutwinning door Nedmag voorziet in werkgelegenheid in de regio. In de regio Oost-Groningen is het behoud en uitbreiding van werkgelegenheid een belangrijke zorg. De werkgelegenheid is echter geen onderdeel van het toetsingskader van het winningsplan en speelt dan ook geen rol in het besluit tot instemming met het winningsplan.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de wenselijkheid van hergebruik van cavernes in Zuidwending? Bent u bereid hierbij de verschillende risico’s te onderzoeken van de diverse stoffen die in deze cavernes zouden kunnen worden opgeslagen, zoals gas, perslucht, waterstof of CO2?
Alternatief gebruik van de cavernes zal ik alleen toestaan als dit veilig kan. Daarvoor zal aanvullend onderzoek nodig zijn. Primair zal dat uitgevoerd moeten worden door de initiatiefnemer die gebruik wil gaan maken van een caverne voor bijvoorbeeld onder andere de opslag van perslucht of stikstof. Na ontvangst van een aanvraag zal ik deze onderzoeken laten controleren door TNO en SodM en zal daar ook verder onafhankelijk onderzoek naar laten uitvoeren indien nodig.
Het bericht ‘Bommelding bij Amsterdamse kerk om doop ex-moslims’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bommelding bij Amsterdamse kerk om doop ex-moslims» en het rapport «Bedreiging bij bekering of geloofsverlaten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, hoewel de schaal niet duidelijk is, bedreiging bij bekering of geloofsverlating ook in Nederland voorkomt en dat dit een diepe inbreuk is op de vrijheid van godsdienst en de vrijheid om niet te geloven?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de conclusie dat, hoewel het lastig is een beeld te krijgen van de omvang van de problematiek, dit niet enkel een Amsterdams probleem is, getuige ook eerdere bedreigingen in bijvoorbeeld Rotterdam?2
Het is inderdaad zeer onwaarschijnlijk dat dit fenomeen zich in Nederland geografisch tot het grondgebied van de gemeente Amsterdam zou beperken.
Bent u bereid, in navolging van de gemeente Amsterdam, onderzoek te doen naar aard en omvang van bedreiging en geweld bij bekering of geloofsverlaten?
Ik zal mij laten informeren over de uitkomsten van het onderzoek van de gemeente Amsterdam alvorens zelf een onderzoek te overwegen.
Op welke wijze kan kennis bij de politie op dit punt worden verbeterd, ook in het licht van de vermoedelijk lage aangiftebereidheid? Welke lessen zijn hierbij te trekken uit de aanpak voor andere specifieke doelgroepen waarbij een lage aangiftebereidheid is? Is specifieke registratie mogelijk?
Het kabinet wijst iedere vorm van discriminatie af, of het nu gaat om ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook. In de aanpak van verschillende vormen van discriminatie maakt het kabinet dan ook geen onderscheid.
De politie werkt voort aan drempelverlagende maatregelen om aangifte te doen. De politie wil er niet toe overgaan om in het geval van aangiftes specifieke doelgroepen te registeren. De verbetering zit in de bewustwording en het opmaken van een goed proces-verbaal enerzijds en in screening en monitoring van discriminatie-incidenten anderzijds. De politie screent landelijk alle zaken op het hebben van een discriminatoir aspect, inclusief antisemitisme. Tweewekelijks wordt hiervan een overzicht naar de eenheden gestuurd. Hiermee worden de eenheden geattendeerd op discriminatiezaken en commune delicten met een discriminatoir karakter. Elke politie-eenheid heeft bovendien een netwerk Divers Vakmanschap dat beschikt over expertise ten aanzien van verschillende culturen en levensovertuigingen.
Op welke wijze gaat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) om met signalen van bedreiging van asielzoekers die zich bekeren tot een ander geloof dan wel hun geloof verlaten?
Voorop staat dat elke asielzoeker zich veilig moet kunnen voelen op de COA-locatie waar hij of zij verblijft. Iedere bedreiging van een asielzoeker, ongeacht de aard, is volstrekt onacceptabel en wordt zeer serieus genomen door het COA. Dit geldt ook voor bedreigingen vanwege een bekering tot een ander geloof dan wel vanwege het verlaten van een geloof.
Medewerkers van het COA zetten zich dagelijks in om de veiligheid op COA-locaties te verzekeren. Dit doet het COA in eerste instantie door preventieve maatregelen die erop gericht zijn om onaanvaardbaar gedrag in een vroeg stadium te voorkomen en corrigeren. Gedacht kan worden aan het voeren van het rechten- en plichtengesprek aan het begin van de verblijfsperiode (waar ook de vrijheid van godsdienst en artikel 1 van de Grondwet expliciet aan bod komen), maar ook, indien nodig, het voeren van een correctiegesprek, een waarschuwingsbrief en een leermaatregel.
Indien een asielzoeker onverhoopt toch geconfronteerd wordt met bedreigingen op een COA-locatie kan hij dit bij iedere medewerker melden. Het COA behandelt iedere melding op serieuze wijze en waar nodig schakelt het COA de politie in. Het COA adviseert de bedreigde asielzoeker in dergelijke gevallen ook om aangifte te doen bij de politie. Indien de asielzoeker dit wenst, kan een medewerker van het COA hem of haar hierbij ondersteunen.
Daarnaast staat het COA eigen maatregelen tot zijn beschikking, zoals het inhouden van verstrekkingen op basis van het Reglement Onthouding Verstrekkingen.
Het bericht ‘Onderwijs is failliet’? |
|
Jan de Graaf (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «Onderwijs is failliet»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Kunt u bevestigen dat het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport voornemens is om 18% te bezuinigen op het bijzonder onderwijs op Curaçao, naast de 12,5% die docenten al moeten inleveren?
Nee, ik heb, eveneens via de media, vernomen dat er op het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport van Curaçao een interne memo is opgesteld over mogelijke toekomstige bezuinigingen, maar dat er nog niets is beslist. Daarbij is ook vermeld dat Minister-President en interim- Minister van onderwijs Rhuggenaath de onrust betreurt die er in de samenleving over de inhoud van het memo is ontstaan.
In hoeverre is de voorgestelde bezuiniging een gevolg van de eisen die het Nederlandse kabinet aan de regering van Curaçao heeft gesteld bij het steunpakket dat in het kader van de coronacrisis is verleend? Indien dit het geval is, vindt u deze bezuiniging dan een adequate invulling van deze eisen?
Er is geen sprake van een gevolg van de eisen die het Nederlandse kabinet gesteld heeft aan de regering van Curaçao in het kader van de verleende steun. Nederland heeft aangegeven dat het totale pakket arbeidsvoorwaarden van alle medewerkers in de (semi)publieke sector (incl. overheidsbedrijven en publiek gefinancierde stichtingen en overige instellingen die voor minimaal 50 procent gefinancierd worden vanuit de begroting) met 12,5 procent dient te worden verlaagd. De precieze invulling hiervan is echter aan het land Curaçao zelf.
Deelt u de mening dat een gedegen impactanalyse van belang is bij eventuele bezuinigingen en dat de regering op Curaçao alles in het werk moet stellen om te zorgen dat kinderen niet de dupe worden van bezuinigingen?
Ik deel uw mening over het belang van goed onderwijs in de Caribische landen. Dit is absoluut noodzakelijk om de samenlevingen weerbaar te maken en kinderen een toekomst te geven. Onderwijs maakt dan ook nadrukkelijk onderdeel uit van de landspakketten waar ook met Curaçao over gesproken wordt. De door Nederland voorgestelde hervormingen in het onderwijs starten met een gedegen, gezamenlijke doorlichting van de huidige staat van het onderwijs, waarbij ook gekeken zal worden naar de governance en de financiering. Op basis van de uitkomsten van deze doorlichting zal vervolgens met de landen bezien worden welke maatregelen nodig zijn.
Deelt u de mening dat het moeilijk uitlegbaar is dat er zo’n fors verschil zit in de financiering van het openbaar en het bijzonder onderwijs op Curaçao?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorgen over de politiek-bestuurlijke aansturing van het onderwijs op Curaçao en de ontoereikende bekostiging? Welke mogelijkheden ziet u om hier verbetering in te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de regering van Curaçao over het bovenstaande?
Zie antwoord vraag 4.
Recente berichten in de media over gevaarlijke onbewaakte spoorovergangen |
|
Jan de Graaf (CDA), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Klopt het dat de onbewaakte overweg in Hooghalen, waar recent een ernstig ongeval heeft plaatsgevonden, op de lijst stond van onbewaakte overwegen die zouden worden opgeheven? Kunt u aangeven wat de status is van de aanpak? Kunt u aangeven met welke partijen er in de afgelopen twee jaar overleg heeft plaatsgevonden? Welke afspraken zijn er over deze overweg gemaakt en waarom was deze nog niet opgeheven? Op welke termijn wordt deze overweg alsnog definitief afgesloten?
Ja, deze particuliere onbewaakte overweg is opgenomen in het Programma Niet Actief Beveiligde Overwegen (NABO). Sinds 2017 is ProRail al in gesprek met de diverse betrokkenen, waaronder de gemeente, provincie, landeigenaren en belanghebbenden, over de aanpak van deze overweg en een noordelijker gelegen onbewaakte overweg. Helaas zijn deze gesprekken nog niet afgerond. Deze onbewaakte overwegen kunnen pas worden gesloten nadat een ontsluitingsweg is aangelegd. Hier is onder andere overeenstemming voor nodig over het verwerven van de benodigde grond. Ik kan daarom geen termijn noemen waarop deze overwegen definitief gesloten kunnen worden. ProRail en de landelijk bemiddelaar onderzoeken momenteel of een tijdelijke oplossing, voor deze onbewaakte overwegen mogelijk is, zoals een tijdelijke ontsluitingsweg.
Kunt u inzicht geven in de voortgang van de aanpak van alle gevaarlijke overwegen, zowel van de openbaar toegankelijke overwegen als de overwegen die op particulier grondgebied gelegen zijn, die in het kader van het Programma Niet Actief Beveiligde Overwegen (NABO) moeten worden aangepakt en waarmee uitvoering wordt gegeven aan de motie-Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 34 775 A, nr. 36)? Ligt u op schema met het aanpakken van alle onbewaakte overwegen in het NABO-programma? Kunt u per NABO (openbaar toegankelijk en particulier) een tijdsplanning van de verwachte uitvoering geven?
Het is mijn ambitie om vóór 2024 ca. 180 onbewaakte overwegen op te heffen of te beveiligen. Het gaat daarbij om openbaar toegankelijke en particuliere onbewaakte overwegen. Met mijn brief van 12 juli 2018 heb ik uitvoering gegeven aan de motie-Van der Graaf (Kamerstukken II, 29 893, nr. 217). Met betrekking tot de voortgang kan ik melden dat inmiddels van de 180 NABO’s er 49 (ca. 30% van het totaal) definitief zijn gesloten. Ten aanzien van de voortgang van de aanpak van de overige NABO’s geldt dat ProRail over 76 NABO’s afspraken met partijen heeft gemaakt om die aan te pakken. Voor de 55 resterende NABO’s wil ProRail nog dit jaar afspraken maken zodat ook die voor 2024 kunnen worden aangepakt. Daarbij heeft ProRail wel aangegeven dat de aanpak van NABO’s, mede door juridische en bestuurlijke complexiteit, ingewikkeld is. De betrokkenheid en medewerking van provincies, gemeentes en burgers is een belangrijke succesfactor. Bij het antwoord op vraag 5 ga ik nader in op de aanpak van de NABO’s.
Hoeveel kost het onderhouden van een bestaande NABO ProRail per jaar? Kunnen deze kosten door ProRail worden ingezet bij het op redelijke wijze vergoeden van schade door de aanleg van ontsluitingswegen of herindeling van percelen, waardoor er sneller tot een oplossing kan worden gekomen? Zo nee, waarom niet?
Het onderhouden van een bestaande NABO kost ProRail jaarlijks ca. € 3.000,–. Met eventuele vrijgevallen onderhoudskosten wordt rekening gehouden in het budget voor de aanpak van NABO’s, waaronder voor eventuele financiële compensatie.
Is het budget dat beschikbaar is gesteld om de gevaarlijke NABO’s aan te pakken toereikend? Klopt het dat ProRail een extra budgetaanvraag heeft gedaan bij u en dat u geen extra geld ter beschikking wilt stellen om deze gevaarlijke NABO’s veiliger te maken of op te heffen?
ProRail heeft mij geïnformeerd dat het huidige budget ontoereikend is om de 180 NABO’s uit het programma aan te pakken. Ik heb daarom besloten om extra budget beschikbaar te stellen en heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief over de ontwikkelingen op het gebied van spoorveiligheid van 16 juni jl.1
Bent u bereid tot (bestuurlijke) afspraken te komen met provincies, gemeenten, grondeigenaren en ProRail om tot oplossingen en snelle afspraken te komen voor het oplossen van knelpunten bij het aanpakken van NABO’s?
Ja, het aanpakken van NABO’s kan namelijk alleen vanuit een gezamenlijke inspanning door de verschillende betrokken partijen. Dit doe ik dus samen met ProRail, decentrale overheden, recreatieve belangenorganisaties en burgers. De afgelopen periode heeft mijn ministerie, samen met de landelijk bemiddelaar, gesprekken gevoerd met diverse partijen (waaronder het Gemeentelijk Netwerk voor Mobiliteit en Infrastructuur en het Interprovinciaal Overleg) over de overwegenaanpak. Mede op basis van deze gesprekken gaan ProRail, mijn ministerie en de landelijk bemiddelaar, in die provincies en gemeentes waar NABO’s zijn, bijeenkomsten organiseren met als doel om de aanpak te versnellen en tot oplossingen te komen. Voor de landelijk bemiddelaar is hierin een belangrijke rol weggelegd. Ik heb daarom besloten om haar aanstelling met een jaar te verlengen.
Bent u bereid om in deze bestuurlijke afspraken lokale overheden opdracht te geven tot het inschakelen van een onafhankelijk taxateur wiens oordeel over de te vergoeden schade door de gemeente en ProRail wordt overgenomen in het compensatie-aanbod, om op deze wijze het proces van het afsluiten van NABO’s te versnellen in gevallen waar geen overeenstemming kan worden bereikt over de te vergoeden kosten met de perceeleigenaar?
Op dit moment maakt ProRail al gebruik van een onafhankelijke taxateur (uit de regio) voor het voeren van de onderhandelingen en het opstellen van de schadeloosstellingen. Ook bij de onbewaakte overwegen in Hooghalen wordt hiervan gebruik gemaakt. De hoogte van de schadeloosstelling wordt bepaald aan de hand van de (lokale) marktwaarde van de gronden en de standaard vergoedingsbedragen voor bijvoorbeeld het omrijden en de ondersteuning van deskundigen bij dit proces en het vervolg daarop. De aanbiedingen voor schadeloosstelling worden door ProRail altijd vooraf getoetst door een onafhankelijke taxateur.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de vorderingen van deze bestuurlijke afspraken?
Ja, ik informeer uw Kamer ieder najaar over de aanpak van overwegen via de brief over de veiligheid op het spoor. Het betreft in algemene zin de voortgang met betrekking tot het realiseren van mijn doelstelling om 180 NABO’s voor 2024 te hebben aangepakt. Ik zal daarbij tevens de eventueel gemaakte bestuurlijke afspraken betrekken.
Deelt u de mening dat de aanpak met hekken, die in praktijk leidt tot het meerdere keren moeten oversteken van een spoorwegovergang door een persoon voordat er een voertuig overheen kan, leidt tot schijnveiligheid en dat hier zo snel mogelijk een alternatief voor gevonden moet worden?
De vraag of hekken kunnen leiden tot schijnveiligheid hangt sterk samen met het gecontroleerd gebruik ervan door de gebruiker. Het is daarom essentieel dat hekken op de juiste manier worden gebruikt. Als dat het geval is komen de hekken juist de veiligheid ten goede, omdat gesloten hekwerken werken als een extra attentie voor de gebruiker en het voorkomt dat mensen of dieren onbewust op het spoor terechtkomen. Er is door ProRail gekeken naar alternatieven, zoals het mechanisch bedienen van landhekken. De conclusie was dat dit in de praktijk niet goed functioneerde. Het beste alternatief is daarom om de onbewaakte overwegen definitief aan te pakken, zoals met het NABO-programma wordt beoogd.
Kan er op sommige plekken met aangepaste snelheid worden gereden bij onbewaakte overwegen? Zo nee, waarom niet?
Het langzamer rijden van treinen is geen goede structurele oplossing omdat een aangepaste snelheid van negatieve invloed kan zijn op de veiligheid op nabijgelegen actief beveiligde overwegen (AHOB’s). Als gevolg van een verminderende snelheid van het treinverkeer kunnen namelijk de dichtligtijden van actief beveiligde overwegen langer worden en dit vergroot (doorgaans) de kans op een incident op deze overwegen doordat de gebruiker zijn gedrag (bijv. slalommen tussen spoorbomen) hierop gaat aanpassen. Een (tijdelijk) aanpaste snelheid wordt alleen bij uitzondering toegepast wanneer ProRail dat vanwege veiligheid noodzakelijk acht.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden vóór het aankomende schriftelijk overleg Spoorveiligheid/ERTMS van 18 juni 2020?
Ja.
De bestrijding van mensenhandel |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat de politie er niet in is geslaagd de doelstelling voor 2019 te realiseren van 190 OM-verdachten mensenhandel, en dat er met 145 zaken zelfs sprake is van een daling? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. In 2019 werden niet de afgesproken 190, maar 145 verdachten ter vervolging ingeschreven bij het OM. Dit is onwenselijk en wij hebben er vertrouwen in dat dit beter gaat worden. Het komende jaar wordt gebruikt om aan een sterker fundament te bouwen voor de opsporing en vervolging op het domein van mensenhandel. De verbeterlijnen van deze ontwikkeling zijn eerder uitgezet in de brief die uw Kamer op 19 november 2019 van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft ontvangen.2 Hierbij is de inzet om het aantal OM-verdachten voor 2020 te realiseren, waarbij wel de kanttekening geldt dat nog niet bekend is wat de impact van corona hierop is.
Daarnaast hechten wij eraan te benadrukken dat het aantal OM-verdachten niet een volledig beeld geeft van de inspanningen die er op de aanpak van mensenhandel worden verricht. Naast vele andere inspanningen in de aanpak van mensenhandel, waren de meeste aangiften mensenhandel in 2019 aangiften van buitenlandse slachtoffers, veelal Dublinclaimanten (die door een gebrek aan opsporingsindicaties en/of rechtsmacht in Nederland niet konden leiden tot OM-verdachten).
Bent u tevens bekend met het feit dat de oorspronkelijke ambitie van 190 OM-verdachten mensenhandel door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en het maatschappelijk middenveld al als onvoldoende werd beschouwd?
Ja. De door hen geuite zorgen hebben er mede toe geleid dat het thema in de Veiligheidsagenda is opgenomen en dat er, gezien de resultaten in de jaren daarvoor, een ambitieuze doelstelling aan verbonden is. In de uitwerking van de Veiligheidsagenda, naar uw Kamer gezonden op 4 juli 2019, is beschreven hoe de streefcijfers tot stand zijn gekomen3.
Wat is de doelstelling van het aantal OM-verdachten mensenhandel voor 2020? Hoeveel zaken zijn er tot op heden aangemeld? Is de doelstelling van 240 zaken voor 2020 met de huidige inzet nog haalbaar? In hoeverre bieden de middelen uit de motie-Segers/Asscher hiervoor afdoende ruimte?2
In het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) is afgesproken om de Veiligheidsagenda voor 2020 te herijken. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 17 december 20195. Dit proces is in gang gezet. Ik verwacht u in de zomer nader over de uitkomst te kunnen informeren.
In beginsel wordt uw Kamer pas weer over de voortgang van de afspraken van de Veiligheidsagenda geïnformeerd middels het jaarverslag van de politie over 2020. Ik zal evenwel bezien of er een tussentijds moment mogelijk is, bijvoorbeeld in het najaar, om u hierover te informeren.
In het halfjaarbericht politie dat op 29 mei jl. aan uw kamer is gezonden is vermeld dat het eerste deel van de gelden naar aanleiding van de motie Segers-Asscher inmiddels overgeschreven is naar de politie6. De politie bereidt zich voor op de werving van de benodigde capaciteit die is gepland voor 2020, om de Afdeling Vreemdelingenpolitie Identificatie en Mensenhandel (AVIM) verder op sterkte te brengen in de strijd tegen mensenhandel. Zoals ook aangegeven in de eerdergenoemde brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 19 november 2019 gebeurt dit door het geld aan te wenden voor de versterking met in eerste instantie specialistische en later ook tactische opsporingscapaciteit. De inzet is dat dit jaar ongeveer 12 fte geworven zijn voor de opsporing, naast ongeveer 6 fte voor de Identificatie- en Registratiestraten. De werving krijgt de komende jaren een vervolg. In samenspel met andere ontwikkelingen zal dit moeten leiden tot een versterkte aanpak van mensenhandel. Het is daarmee te vroeg om aan te geven of deze middelen toereikend zijn.
In hoeverre is het uitblijven van groei een gevolg van de toename van het aantal Dublinclaimanten en in hoeverre ziet u ook andere factoren? Kunt u aangeven in hoeverre de bezetting en inzetbaarheid van de medewerkers van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) meer/minder onder druk staat vergeleken met andere politie-eenheden vanwege ziekteverzuim, opleidingen en deelname aan de Regeling Partieel Uittreden (RPU)?
Bij de mogelijke verklaringen voor het niet behalen van het streefcijfer van OM-verdachten zijn in de jaarverantwoording van politie verschillende factoren genoemd. Hiervan haalt u een aantal voorbeelden aan in uw vraag. Een belangrijke factor is de enorme toestroom van verzoeken tot het opnemen van een aangifte mensenhandel door migranten van buiten de EU, veelal Dublin-claimanten. Deze aangiften hebben in 2019 een groot deel van de AVIM-capaciteit in beslag genomen, maar hebben door een gebrek aan opsporingsindicaties en/of rechtsmacht in Nederland niet tot verdachten geleid. Met als gevolg dat de opsporing en vervolging van mensenhandelaren in het geding komen. Met de werkwijze om deze toestroom landelijk gecontroleerd in goede banen te leiden als ook met de aanpassing van de verblijfsregeling, lijkt deze toestroom beheersbaarder te worden, maar vormt deze nog steeds het grootste aandeel binnen de aangiften mensenhandel.
In de jaarverantwoording over 2019 is ook gemeld dat de bezetting en inzetbaarheid van de medewerkers van AVIM onder druk staat vanwege onder meer ziekteverzuim, opleidingen, deelname aan de Regeling Partieel Uittreden. Er is inderdaad sprake van een hogere gemiddelde leeftijd bij AVIM, waardoor er ook meer aanspraak wordt gemaakt op RPU. Daarnaast ligt het ziekteverzuim bij AVIM aanmerkelijk hoger ten opzichte van de hele politie. Ook geven opleidingen binnen AVIM extra druk, vanwege verplichte certificering en specifieke kennisbehoefte. Met de gelden naar aanleiding van de motie-Segers/Asscher wordt evenwel de komende jaren verlichting verwacht.
Hoe staat het met het aangekondigde fenomeenonderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar aanleiding van de motie- Segers/Buitenweg? Vinden er momenteel, in het licht van de coronacrisis, nog uitzettingen plaats onder mensen uit deze groep?3
Zoals kenbaar gemaakt in de voortgangsbrief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 13 november 2019 is in het najaar een verzoek bij het WODC ingediend8. Er zijn inmiddels gesprekken gevoerd over de mogelijkheden om deze verkenning vorm te geven. De Staatssecretaris verwacht u hierover voor het zomerreces nader te kunnen informeren.
Op 18 maart jl. is vanwege de coronacrisis door de Staatssecretaris besloten alle overdrachten op basis van de Dublinverordening op te schorten. Dit besluit is tot op heden nog van kracht. Er wordt momenteel bezien welke mogelijkheden bestaan om Dublinoverdrachten de komende periode weer te hervatten.
Is er zicht op de ontwikkeling van het aantal aangiftes van minderjarigen? Hoeveel minderjarige slachtoffers van mensenhandel hebben er vorig jaar aangifte gedaan? Hoeveel slachtoffers mensenhandel hebben er na het informatieve gesprek geen aangifte gedaan? Kunt u beide cijfers uitsplitsen per regio? In hoeverre draagt de proeftuin aangiftebereidheid bij aan het vergroten van de contactbereidheid tussen slachtoffers en de politie?
Het is niet mogelijk om aangiftes zoals ze worden geregistreerd in de politiesystemen te splitsen in meerderjarigheid en minderjarigheid. Ook is niet uit het systeem te halen of de intakes en aangiftes hetzelfde slachtoffer of zaak betreffen. Met de proeftuin aangiftebereidheid van Nederlandse minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting, waarvoor de Staatssecretaris eind vorig jaar het formele startsein heeft gegeven, zal hier meer zicht op komen. Het is op dit moment evenwel nog te vroeg om resultaten mee te geven, omdat de proeftuin nog aan haar start staat. De verwachting is dat de proeftuin gaat bijdragen aan de contactbereidheid tussen slachtoffers en de politie.
Hoe vaak is het afgelopen jaar in de opsporing bij mensenhandelzaken gebruik gemaakt van de webcrawler? Kunt u in de beantwoording concreet het aantal zaken vermelden, in tegenstelling tot de beantwoording zoals is gedaan in de nota naar aanleiding van het verslag van het schriftelijk overleg over onder andere het overzicht op hoofdlijnen Citrix-kwetsbaarheden?4
De webcrawler wordt ontwikkeld en de technische werking ervan wordt binnen de pilot getest, maar wordt nog niet gebruikt in opsporingsonderzoeken. Voorwaarde voor operationeel gebruik is het opstellen van een toegespitst operationeel juridische handelingskader voor inzet bij de opsporing van mensenhandel. Dit kader is nog in ontwikkeling bij het OM en de politie. Deze uitwerking van het handelingskader is juridisch complexer gebleken dan gedacht. Gekeken wordt op welke wijze uw kamer geïnformeerd kan worden op het moment dat het handelingskader gereed is.
Is het juridisch kader voor de webcrawler, die volgens het jaarverslag van de politie begin 2020 gefinaliseerd zou zijn, inmiddels formeel vastgesteld?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak is het afgelopen jaar in de opsporing gebruik gemaakt van lokprofielen?
De politie en het OM hebben de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in de opsporing en vervolging van daders van online seksueel (kinder-)misbruik. Sinds 2015 is de bestrijding van kinderporno en kindersekstoerisme expliciet in de Veiligheidsagenda opgenomen. Bovendien zijn in het regeerakkoord middelen vrijgemaakt waarmee in 2018 de capaciteit en expertise in het digitale domein van de politie zijn versterkt. Nieuwe digitale experts en tools worden ingezet voor meerdere criminogene fenomenen, waaronder kinderpornozaken en zeden, met inbegrip van nepcoaches die zedendelicten plegen op pro-ana websites.
Lokprofielen zijn het afgelopen jaar (nog) niet ingezet binnen de opsporing, ook niet in onderzoeken naar zogenaamde pro-ana coaches. Op korte termijn ontvangt uw Kamer een brief waarin de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid nader in gaan op de aanbevelingen – onder meer op opsporing – van een recent onderzoek door het Centrum tegen kinderhandel en Mensenhandel (CKM) naar de wereld van pro-ana coaches.
Worden lokprofielen ook ingezet in onderzoeken naar zogenaamde pro-ana coaches? Zo ja, hoeveel zaken zijn er überhaupt opgestart naar deze coaches in de afgelopen twee jaar?
Zie antwoord vraag 9.
Is het aantal van 39 complexe zaken een toename of afname ten opzichte van eerdere jaren? Hoe verhoudt dit zich tot de constatering van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in de Dadermonitor 2013–2017 waarin wordt gesteld dat het aantal betrokkenen per strafzaak de laatste jaren is verminderd hetgeen verklaard kan worden doordat de politie minder complexe mensenhandelzaken op zich neemt?
In de Veiligheidsagenda is afgesproken dat 2019 het referentiejaar zal zijn voor de doelstelling op complexe mensenhandel-onderzoeken. Dit betekent dat in 2019 is begonnen met het in kaart brengen hiervan. De aantallen complexe onderzoeken in 2020 kunnen straks dus vergeleken worden met de 39 onderzoeken uit 2019.
Bent u voorts bekend met het bericht «Nieuwe aanpak Tilburg leidt naar vijftig slachtoffers mensenhandel»?5
Ja.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de betrokkenen om te bezien of de (bewustwordings)campagne ook in andere gemeenten of zelfs landelijk kan worden uitgerold?
Ja, de betrokkenen zijn ook al op ons ministerie bekend. De campagne heeft inderdaad mooie resultaten opgeleverd. In het kader van het programma «Samen tegen mensenhandel» vindt uitwisseling plaats van ideeën tussen een groot aantal partijen die een rol hebben bij de aanpak, opsporing en nazorg van mensenhandel. Het gesprek waarom u vraagt en het verwerken van good practices in de structurele integrale aanpak vindt daarbij dus al regelmatig plaats.
Bent u tevens bereid in gesprek te gaan met betrokkenen om te zien of onderdelen van de Tilburgse aanpak ook in de structurele aanpak, opsporing en nazorg van mensenhandel kunnen worden verwerkt?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Notaoverleg Veiligheid van 8 juni aanstaande?
Ja.
Het bericht dat de minister geen haast heeft met het aanpakken van de N35 |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Minister heeft geen haast met aanpakken N35: «Dat baart zorgen»1 en «Onderzoek toont aan: het wordt alleen maar drukker op de N35»?2
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat u nog geen concrete afspraak met de provincie Overijssel heeft gemaakt over de planning en financiering van het project?
Het klopt dat dit aparte bestuurlijke overleg niet in het eerste kwartaal van 2020 heeft plaatsgevonden. Om voortgang te houden wordt ambtelijk alvast het gesprek gevoerd over mogelijke vervolgafspraken over de N35. Op het BO MIRT van dit najaar bespreek ik dan de uitkomsten, waarna ik u informeer over de uitkomst.
Kunt u aangeven of er in het eerste kwartaal van 2020 een apart bestuurlijk overleg is geweest? Zo nee, kunt u toezeggen dat dit zo spoedig mogelijk wordt ingepland, in ieder geval voor het algemeen overleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) van 25 juni 2020?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het klopt dat u de afspraak wilt verschuiven naar na de zomer en dus na het MIRT-overleg van juni 2020?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds voornemens om conform de motie Postma c.s. (Kamerstuk 35 300 A, nr. 34) het aanbod van de provincie Overijssel zeer serieus te nemen en in het aparte bestuurlijk overleg een gezamenlijk einddoel af te spreken voor de verdere MIRT-planning van de N35 en aan te geven onder welke condities (tijd, geld, oplossingsrichtingen) de N35 op de MIRT-agenda kan komen? Kunt u bevestigen dat hier duidelijkheid over komt voor het algemeen overleg MIRT van 25 juni 2020?
Ik neem het aanbod van de provincie Overijssel zeker serieus. Cofinanciering is echter niet het enige criterium waar ik mijn financieringsafweging op baseer. Ook het Regeerakkoord en de NMCA zijn criteria die ik bij mijn keuze betrek om een project op te nemen in het MIRT. Tijdens het recent afgeronde verkeersonderzoek is een nadere analyse naar de weg uitgevoerd, waarbij ook gekeken is naar oplossingsrichtingen gericht op verbetering van de verkeersveiligheid en doorstroming, zowel voor de korte als lange termijn. De uitkomsten van het onderzoek zijn het vertrekpunt voor het verdere gesprek met de provincie.
Wat is uw reactie op het verkeersonderzoek dat de N35 de afgelopen jaren drukker is geworden en die drukte alsmaar toe zal nemen?
Het rapport trekt meerdere conclusies over de groei van het verkeer op de N35. De prognoses verschillen per gehanteerd economisch groeiscenario. Net als op de meeste andere wegen is sprake van een toename van de hoeveelheid verkeer op de N35.
Bent u het eens met de constatering van de provincie Overijssel dat de knelpunten op de N35 op het gebied van veiligheid, doorstroming en leefbaarheid nog groter zijn dan gedacht?
Uit het afgeronde verkeersonderzoek blijkt dat de intensiteiten op de N35 zijn toegenomen. Deze toegenomen intensiteiten hebben ook effect op de doorstroming en verkeersveiligheid op het traject. Desondanks toont het onderzoek aan dat de reistijd op het traject nog steeds acceptabel is zowel in de spits als gedurende de rest van de dag.3 Er is dus geen sprake van een groot doorstromingsknelpunt. Ook is het relatieve ongevalsrisico voor de N35 lager dan het landelijke gemiddelde voor niet auto-snelwegen. In het verleden heb ik € 5 mln. beschikbaar gesteld uit het Programma Meer Veilig om samen met de regio een pakket aan veiligheidsmaatregelen te realiseren op dit traject. Met dit pakket aan maatregelen zal de verkeersveiligheid worden verbeterd, o.a. door het opheffen van erfaansluitingen die direct op de N35 uitkomen en de aanleg van parallelvoorzieningen. Deze maatregelen zullen daarbij ook een positief effect teweegbrengen op de doorstroming aangezien de kans op ongelukken ook aanzienlijk verkleind wordt. Naar verwachting zullen deze maatregelen in 2021 gerealiseerd worden.
Bent u het eens met de provincie Overijssel dat er genoeg onderzoek is gedaan en de uitkomsten helder zijn? Hoe kijkt u naar de wens van de provincie om twee keer twee rijbanen aan te leggen tussen Wijthmen en Nijverdal met een maximumsnelheid van 100 km/u en ongelijkvloerse kruisingen?3
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek ga ik de komende maanden het gesprek met de provincie aan om de conclusies te bespreken en om te zien wat er eventueel voor vervolgstappen mogelijk zijn. Ik zal uiteindelijk een landelijke afweging maken of en in welke trajecten er door het Rijk wordt geïnvesteerd. Daarbij is ook in het huidige onderzoek geconcludeerd dat het voorstel van de provincie om de weg naar 2x2 rijstroken te verbreden niet op voorhand de meest doelmatige oplossing is. Deze conclusie zal ik nog nader met de provincie bespreken.
Kunt u de antwoorden op deze vragen tijdig voor het algemeen overleg MIRT van 25 juni 2020 naar de Kamer sturen?
Ja.
Het bericht ‘Een zaal vol Oekraïense draagmoederbaby’s wacht op ouders’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend het met bericht «Een zaal vol Oekraïense draagmoederbaby’s wacht op ouders»?1
Ja.
Bent u ook geschokt over dit bericht en de schrijnende beelden van een zaal vol pasgeboren baby’s?
Het is van belang dat de kinderen vanaf hun geboorte worden verzorgd en opgevoed door hun (beoogde) ouders. Ik vind het dan ook zorgelijk dat kinderen vanwege de corona-lockdown nu mogelijk niet of beperkt kunnen worden opgehaald door hun (beoogde) ouders zoals gemeld in het NOS bericht van 15 mei 2020 en de daarbij gepubliceerde video.2 In een nadien in het NRC verschenen artikel wordt toegelicht dat de door de NOS gepubliceerde video is gemaakt door een Oekraïense draagmoederkliniek en deels in scene is gezet om het probleem op de politieke agenda te krijgen.3 Sommige kinderen in de video waren al verenigd met hun ouders en voor het effect waren de vijftig baby’s bij elkaar in één kamer gezet, zo wordt in dit bericht vermeld. Desondanks is het voor ieder kind dat langere tijd niet met zijn verzorgers en opvoeders kan worden verenigd een persoonlijke tragedie, zeker als het zeer jonge kinderen betreft.
Herinnert u zich uw uitspraken tijdens het algemeen overleg herijking ouderschap van 14 november 2019 waarin u aangaf dat alles er op gericht zal moeten om praktijken als deze – u gebruikte het woord kinderfarms – te voorkomen? Kunt u uw inzet op dit punt nader toelichten?
Het woord kinderfarms gebruikte ik tijdens het algemeen overleg van 14 november 2019 nadat het lid Van Toorenburg (CDA) ongewenste praktijken in het buitenland zo noemde.4 Zoals ik destijds ook aangaf, wordt getracht deze ongewenste praktijken in het buitenland tegen te gaan en terug te dringen. Op dit moment heb ik een wetsontwerp in voorbereiding waarin een met waarborgen omklede regeling voor draagmoederschap wordt voorgesteld.5 Een wettelijke regeling geeft het kind de beste kans op zekerheid over wie zijn of haar ouders zijn, op kennis over de afstamming en op zekerheid omtrent naam en nationaliteit. Een regeling zal de draagmoeder bescherming en waarborgen bieden.
In dit voorstel worden evidente vormen van kinderkoop strafbaar gesteld, ook als een Nederlander zich hieraan in het buitenland schuldig maakt. Voorts maakt een (on)kostenvergoeding voor de draagmoeder onderdeel uit van dit wetsvoorstel en worden voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor eenvoudige acceptatie van een buitenlandse geboorteakte na draagmoederschap. Eén van deze voorwaarden is dat de afstammingsgegevens voor het kind achterhaalbaar moeten zijn. Het wetsvoorstel stimuleert wensouders om gebruik te maken van een met waarborgen omkleed draagmoederschapstraject in Nederland. Indien wensouders desondanks kiezen voor een traject in het buitenland, dan beoogt het wetsvoorstel wensouders te stimuleren te kiezen voor landen die voldoende waarborgen rondom draagmoederschap kennen. Met deze maatregelen wordt getracht te voorkomen dat Nederlanders betrokken raken bij ongewenste praktijken rondom draagmoederschap (ook in het buitenland).
Op welke manier zullen wanpraktijken als deze, conform het toegezegde bij eerdergenoemd algemeen overleg, worden uitgesloten? Is het mogelijk bij internationaal draagmoederschap te garanderen dat dergelijke praktijken niet hebben plaatsgevonden? Zo nee, wat betekent dit dan wat u betreft voor het al dan niet juridisch onmogelijk maken van internationaal draagmoederschap?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, heb ik thans een wetsontwerp in voorbereiding waarin een met waarborgen omkleedde regeling voor draagmoederschap wordt voorgesteld. Met deze maatregelen wordt getracht kinderkoop tegen te gaan en Nederlandse wensouders te stimuleren om in het buitenland alleen met voldoende waarborgen omklede draagmoederschapstrajecten aan te gaan. Het is echter niet mogelijk om bij internationaal draagmoederschap te garanderen dat wanpraktijken niet hebben plaatsgevonden.
Het recht van het kind op eerbiediging van diens privéleven, waar de relatie tot diens ouders deel van uitmaakt, maakt dat ouderschap dat in het buitenland rechtsgeldig is ontstaan en waarbij een genetische band bestaat met tenminste een van de wensouders in beginsel in Nederland zal worden erkend. Bovendien acht het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) het in het belang van het kind om in dat geval ook met zijn niet-biologische wensouder een juridische band te hebben.6 Met andere woorden, het kind heeft recht op erkenning van zijn relatie met de aan hem genetisch verwante wensouder en diens partner. Gebeurt dit niet, dan dreigt onzekerheid over diens nationaliteit, naam en over wie er voor hem zal zorgen. Het juridisch onmogelijk maken van internationaal draagmoederschap vind ik dan ook niet wenselijk en zal ik niet doen.
Bent u bereid initiatief te nemen om te komen tot een internationaal verdrag om misstanden bij (commercieel) draagmoederschap te voorkomen?
Het kabinet acht het van belang dat bestaande knelpunten rondom internationaal (betaald) draagmoederschap worden opgelost en rechtszekerheid kan worden geboden aan alle betrokkenen, in het bijzonder aan het kind. Als lid van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht is Nederland betrokken bij het werk van een in 2015 door de Haagse Conferentie opgerichte expertgroep die werkt aan de ontwikkeling van een instrument op het terrein van afstamming/draagmoederschap.7 Mijn ministerie faciliteert de deelname van een expert in deze groep.8 De expertgroep bespreekt onder andere de haalbaarheid van het treffen van internationale bepalingen voor de erkenning van ouderschap na draagmoederschap. Uit de verslagen van de expertgroep blijkt dat in de laatste bijeenkomst in het najaar van 2019 vooruitgang is geboekt met het opstellen van conceptbepalingen voor een nieuw verdrag dat gaat over de erkenning van buitenlandse gerechtelijke beslissingen over juridisch ouderschap. Ik juich deze ontwikkeling toe en zal de uitkomsten met een positieve grondhouding bezien.
De bevindingen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dat containerschepen vaak nog steeds de veiligheidsregels niet naleven |
|
Rutger Schonis (D66), Jan de Graaf (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Containerschepen lappen nog steeds veiligheidsregels aan hun laars»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kunt u toelichten waarom u ervoor heeft gekozen de inspectierapporten van de controles niet met de Kamer te delen en deze pas vrij te geven na een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur door journalisten?
Ik heb in mijn brief aan uw Kamer2 van 24 mei 2019 gemeld dat de ILT onderzoek aan het doen was naar het sjorren van containers. Daarbij heb ik aangegeven dat ik u het rapport daarvan naar verwachting in het najaar van 2019 zou kunnen aanbieden. Het opstellen van het rapport heeft helaas meer tijd in beslag genomen dan doorgaans het geval is. Ik kon u het rapport niet eerder dan op 14 mei jl. toesturen. Het rapport was niet eerder gereed.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat deze rapporten direct met de Kamer hadden moeten worden gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat de bevindingen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onmiddellijk aanleiding zouden moeten zijn om voorzorgsmaatregelen te treffen om ecologisch kwetsbare gebieden zoals de Waddenzee te beschermen? Zo nee, waarom niet? Indien u deze mening deelt, welke voorzorgsmaatregelen bent u bereid om op korte termijn te treffen?
Ik zal de bevindingen uit het ILT-rapport betrekken in mijn beleidsreactie op de uitkomsten van de relevante onderzoeken naar aanleiding van het ongeval met de MSC Zoe, o.a. van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, waarbij ik ook in zal gaan op mogelijke vervolgstappen. Daarbij zal ik ook bezien of het huidige waarschuwingssysteem aangepast zou moeten worden.
Bent u bereid om met uw Duitse collega afspraken te maken om de zuidelijke vaarroute door de Waddenzee voor grote containerschepen in stormachtige omstandigheden preventief te sluiten?
In mijn brief aan uw Kamer3 van 23 januari j.l. ben ik reeds ingegaan op de mogelijkheden voor afsluiting van de zuidelijke vaarroute. Afsluiting van de zuidelijke vaarroute kan niet unilateraal worden opgelegd. Als Nederland deze route of daaraan verbonden voorwaarden wil veranderen, moet daartoe een voorstel worden ingediend bij de IMO in overleg met Duitsland en Denemarken. Ik heb met mijn Duitse collega afgesproken dat we, zo snel mogelijk nadat de verschillende onderzoeksrapporten beschikbaar zijn gekomen, gezamenlijk de conclusies en aanbevelingen daarin bespreken en de mogelijke vervolgstappen met elkaar afstemmen.
Heeft u al gesproken met de International Maritime Organization (IMO) over de potentiële juridische mogelijkheden om deze route te sluiten voor grote containerschepen bij stormachtige omstandigheden?
Ik begrijp de wens om robuuste maatregelen te nemen om een ongeval zoals dat van MSC Zoe te voorkomen. Ik heb de mogelijkheden tot het afsluiten van de zuidelijke route daarom onderzocht, en verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vorige vraag. De conclusies en aanbevelingen van de verschillende onderzoeksrapporten zullen moeten uitwijzen of een traject in IMO in dit verband een mogelijke vervolgstap is.
Kunt u toelichten of de bevindingen van de ILT van invloed zijn op het huidige waarschuwingssysteem van de Kustwacht bij stormachtige omstandigheden, aangezien het ongeluk met de OOCL Rauma liet zien dat de risico’s ook bestaan bij kleinere schepen?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat het waarschuwingssysteem van de Kustwacht worden uitgebreid nu duidelijk is dat zoveel schepen in overtreding zijn van de veiligheidsvoorschriften, waardoor niet uitgesloten kan worden dat een herhaling zal plaatsvinden van de MSC Zoë ramp en het ongeluk met de OOCL Rauma?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Dat heb ik zoveel mogelijk gedaan.
Het bericht ‘Ruit ingeslagen bij restaurant HaCarmel: ‘Het begint bijna gewoon te worden’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Restaurant HaCarmel vernield door zelfde verdachte als in 2017»?1
Ja.
Hoe vaak heeft dit restaurant nu te maken gehad met belaging, vernieling, verdachte pakketjes, besmeuring of een andere manier van vandalisme en intimidatie met antisemitisch motief? Wanneer was er hier volgens de politie sprake van een antisemitisch motief? Kunt u een overzicht hiervan geven?
Een overzicht van incidenten die bij de politie geregistreerd zijn rondom het restaurant HaCarmel treft u hieronder aan. Overigens verwijst de politie hierbij naar de term discriminatie, wat in dit verband de strafrechtelijk relevante term is.
Op 7 december 2017 zijn de ruiten van het restaurant vernield en is de Israëlische vlag die in het restaurant hing gestolen. De verdachte is aangehouden, vervolgd en veroordeeld ter zake vernieling en diefstal. De officier van justitie heeft de aanwezigheid van een discriminatoir motief meegewogen in het bepalen van de strafeis.
Tussen 28 en 31 december 2017 is het restaurant besmeurd met eieren en patat. Vanwege het ontbreken van opsporingsindicaties kon geen motief worden vastgesteld en kon geen verdachte worden aangehouden.
Op 29 december 2017 is informatie binnengekomen dat de verdachte van het incident van 7 december 2017 wederom de ramen wilde vernielen. Hierop heeft intensieve politiesurveillance plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft er geen vernieling plaatsgevonden en is de verdachte niet aangetroffen in de omgeving van het restaurant.
Op 20 januari 2018 is door een surveillance-eenheid van de politie opgemerkt dat het raam van het restaurant is besmeurd. Gebleken is dat de ruit schoongemaakt kon worden en dat de eigenaar daarin aanleiding heeft gezien om geen aangifte te doen.
Op 2 maart 2018 is een tegel door de ruit van het restaurant gegooid. Er is geen verdachte aangetroffen of aangehouden. De politie heeft een onderzoek ingesteld. Beschikbare camerabeelden hebben niet tot identificatie van een verdachte geleid. Gelet op de eerdere vernieling is de uitzonderlijke stap gezet om een op de stoeptegel aangetroffen DNA-mengprofiel te onderzoeken. Helaas leverde dit geen match op. Nu een verdachte niet is achterhaald, kon ook geen motief worden vastgesteld.
19 maart 2018: een op het oog verward persoon staat te schreeuwen voor het restaurant. Het is onduidelijk wat hij roept en de politie is snel ter plaatse. Er was geen sprake van een strafbaar feit en derhalve is ook geen motief vastgesteld.
Op 15 januari 2020 wordt melding gemaakt van een verdacht pakketje voor het restaurant, te weten een doos waaruit elektriciteitsdraden steken. Uit onderzoek door de EOD bleek dat het om een ongevaarlijk pakketje ging. In deze zaak is op 14 mei 2020 een verdachte aangehouden (niet zijnde de verdachte van de vernieling op 8 mei 2020). Omdat het onderzoek op dit moment nog loopt, kan ik nog niets zeggen over het motief.
Op 8 mei 2020 wordt melding gemaakt van vernieling. De ruit van het restaurant is vernield en door het gat in de ruit is de Israëlische vlag naar buiten getrokken en gepoogd in de brand te steken. Kort daarop is een verdachte aangehouden. Het betreft dezelfde persoon die is veroordeeld voor de vernieling op 7 december 2017. Omdat het onderzoek op dit moment nog loopt, kan ik nog niets zeggen over het motief.
Op 8 mei 2020 en op 15 mei 2020 is er met stift «Find Jews» op de gevel geschreven. De politie doet nog onderzoek.
Klopt het dat de aangehouden persoon voor deze recente belaging dezelfde persoon is die de ruiten van HaCarmel eind 2017 ook insloeg? Hoe vaak is de betrokkene, Saleh A., inmiddels veroordeeld en waarvoor?
Ja, het klopt dat het om dezelfde persoon gaat. Deze persoon is op 11 juli 2018 door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor de vernieling van de ruiten van het restaurant en diefstal van de in het restaurant hangende Israëlische vlag. Deze persoon is bovendien in oktober 2019 veroordeeld voor mishandeling.
Hoe wordt het recidivegevaar beoordeeld bij de betrokkene en op welke wijze wordt hierop gehandeld?
Zoals in alle zaken is ook in de zaak van deze verdachte voor de beoordeling van het recidivegevaar gekeken naar een veelheid van factoren: het strafblad van de betrokkene, rapportages van reclasseringsinstanties, psycholoog en psychiater uit eerdere en/of andere zaken, het verhoor van verdachte, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en bijvoorbeeld informatie van de politie (wijkagent).
Het rechtbankvonnis van 11 juli 2018 geeft inzicht in de beoordeling van het recidivegevaar. Blijkens het Pro Justitiarapport, dat in het vonnis wordt aangehaald, schat de psychiater de kans dat de verdachte opnieuw strafbare feiten gaat plegen, hoog in. Uit hetzelfde vonnis blijkt dat de psycholoog heeft geconcludeerd dat de psychische problematiek een risico vormt voor de kans op recidive van de ten laste gelegde feiten. Zowel de psychiater, de psycholoog als Reclassering Nederland hebben, zo blijkt uit het openbare rechtbankvonnis, de rechtbank in dit verband onder meer geadviseerd om als bijzondere voorwaarde op te nemen dat de verdachte een ambulante behandeling bij de forensische GGZ moet ondergaan.
Conform dit advies heeft de officier van justitie gevorderd:
«De officier van justitie heeft ook gevorderd dat naast de algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals door de reclassering is geadviseerd, te weten een meldplicht, een behandelverplichting (ambulante begeleiding), een verplichting tot begeleid wonen en een verplichting mee te werken aan de aanpak gemeente Amsterdam en begeleiding en ondersteuning door de niet-gecontracteerde zorginstantie Sensa-Zorg. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een vrijheidsbenemende maatregel zal worden opgelegd, te weten een locatieverbod, en dat deze dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.»
De rechtbank heeft vervolgens overwogen:
«De rechtbank maakt zich – gelet op de problematiek van verdachte – zorgen of verdachte niet opnieuw dergelijke strafbare feiten zal plegen, bijvoorbeeld als verdachte zich weer boos maakt over de Palestijnse zaak. (...) Om ervoor te zorgen dat verdachte niet opnieuw de fout in gaat, legt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken op, met een proeftijd van 2 jaar.»2
De rechtbank legde hierbij de algemene voorwaarde op dat verdachte zich binnen een proeftijd van twee jaar niet schuldig zal maken aan het plegen van een strafbaar feit. Verder legde de rechtbank conform de eis van de officier van justitie de volgende bijzondere voorwaarden op:
Verdachte moet zich melden bij de reclassering, zolang en zo vaak als de reclassering dat nodig acht.
Verdachte wordt verplicht om zich ambulant te laten behandelen bij ambulante forensische zorg, om mee te werken aan begeleid wonen en om zich de bemoeizorg vanuit de gemeente Amsterdam en de zorginstantie Sensa-Zorg te laten welgevallen.
Ook is aan de verdachte door de rechtbank een locatieverbod opgelegd, dat onder meer inhoudt dat de verdachte zich niet zal ophouden binnen een straal van honderd meter rondom het restaurant.
Klopt het dat Saleh A. een gebiedsverbod heeft van 100 meter rondom restaurant HaCarmel? Zo ja, hoe heeft de politie hierop gehandhaafd?
Ja, zoals in het antwoord op vraag 4 vermeld, heeft de rechtbank bij het vonnis van 11 juli 2018 de maatregel opgelegd dat verdachte zich gedurende twee jaren niet zal ophouden in een straal van honderd meter rond restaurant HaCarmel, zoals ook was gevorderd door het Openbaar Ministerie. De politie heeft vervolgens op de momenten dat daarvoor aanleiding bestond intensief gesurveilleerd rondom het restaurant. Verder zijn er in de omgeving van het restaurant gemeentelijke camera’s geplaatst, die er nog steeds hangen.
Is u bekend dat een aantal weken geleden de woorden «find Jew» met zwarte marker op de deurpost van restaurant HaCarmel zijn geschreven? Is hier opvolging aan gegeven door de politie of het openbaar ministerie (OM)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals hiervoor vermeld in antwoord 2, doet de politie onderzoek met behulp van camerabeelden.
Deelt u de mening dat hier duidelijk sprake is van een antisemitisch motief? Deelt u de mening dat het ontzettend belangrijk is voor het veiligheidsgevoel van Amsterdammers, en daarbij de Joodse gemeenschap in het bijzonder, om het kwaad te benoemen voor wat het is en daarop vervolgens adequaat te handelen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek naar het incident op 8 mei 2020 nog loopt, onthoud ik mij van een inhoudelijk oordeel over deze zaak. In zijn algemeenheid deel ik de mening dat antisemitisme nooit normaal mag worden gevonden en bestreden moet worden. Ik acht het met u van het grootste belang dat burgers zich veilig voelen in hun eigen stad. Juist dit was mijn motivering om op 5 juni jl. bij een aantal Joodse ondernemers langs te gaan. Adequaat optreden van politie en OM is daar dienstig aan en ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit op dit moment onvoldoende of niet naar behoren zou gebeuren. In de door u aangehaalde antwoorden op Kamervragen4 heb ik in het antwoord op vraag 5 aangegeven dat ik van mening ben dat het belangrijk is om antisemitische incidenten te herkennen en correct op te volgen. Voor de politie betekent dit dat kennis en inzichten ten aanzien van verschillende leefstijlen en culturen in onze samenleving goed geborgd blijven in haar organisatie via de «Netwerken Divers Vakmanschap» in de eenheden. In dit netwerk zijn de informele diversiteitsnetwerken binnen de politie, zoals het Joodse Netwerk, vertegenwoordigd. Zij onderhouden de contacten met de groepen in de samenleving.
Naar aanleiding van het WODC-onderzoek naar strafverzwaringsgronden bij discriminatie dat recent aan uw Kamer is toegestuurd, ben ik met de politie en het OM in gesprek over eenduidige werkdefinities die handvaten kunnen zijn bij de beoordeling van gedragingen en uitingen.
Daarnaast is het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het OM recentelijk structureel uitgebreid met 2,5 fte. Tegelijkertijd blijft er aandacht voor het steviger positioneren van de Regionale Discriminatie Overleggen (RDO’s), zodat een betere afstemming met politie en ADV’s kan plaatsvinden over de vraag welke aanpak het beste effect sorteert.
Op welke manier heeft u uitvoering gegeven aan de belofte gedaan in de antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen, waarbij er maatregelen zouden worden genomen om op een juiste manier opvolging te geven aan aanwijzingen, meldingen en aangiftes met een antisemitisch karakter?2
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich dat u in de beantwoording van deze eerder gestelde schriftelijke vragen heeft aangegeven dat de afhandeling van antisemitische incidenten op de agenda staat van uw overleggen met het OM en de politie? Op welke manier heeft u hier sinds de beantwoording van deze schriftelijke vragen aandacht aan besteed? Bent u van mening dat de huidige aanpak van antisemitische incidenten afdoende is? Zo nee, hoe gaat u deze aanpak intensiveren?
De aanpak van discriminatie – waaronder discriminatie met een antisemitisch motief – is regelmatig onderwerp van gesprek met OM, politie en de regioburgemeesters in de reguliere bestuurlijke overleggen. In deze overleggen is bevestigd dat discriminatie een hardnekkig probleem is dat blijvend onze aandacht verdiend. In het door mij geïnitieerde WODC-onderzoek naar de toepassing van strafverzwaringsgronden bij discriminatie wordt geconcludeerd dat politie en OM hun aanpak hebben versterkt, maar dat er nog een aantal verbeteringen mogelijk zijn. Hierover ben ik met genoemde organisaties in gesprek.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de constante antisemitische vernielingen en bedreiging bijna «gewoon» beginnen te worden voor de familie van restaurant HaCarmel? Deelt u de mening dat antisemitisme nooit normaal mag worden gevonden en dat we als samenleving en overheid de verantwoordelijkheid hebben om hier hard tegen op te treden? Zo ja, op welke concrete manier gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 7.
De gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie |
|
Anne Kuik (CDA), Attje Kuiken (PvdA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de verschillende series Kamervragen over de gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat er op dit moment nog steeds een groep mensen is die in de prostitutie werkt(e) die niet staat geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP) en/of bij de Kamer van Koophandel (KvK) en in broodnood zit wanneer zij niet door kan werken en daarom, met alle risico’s van dien, alsnog doorwerken?2
In Nederland rechtmatig verblijvende personen kunnen als zij aan de criteria van de regeling voldoen, aanspraak maken op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), WW of algemene bijstand. Ik ben mij ervan bewust dat er sekswerkers zijn die niet aan de voorwaarden van de regelingen voldoen. Elke gemeente werkt momenteel hard om ervoor te zorgen dat haar inwoners waaronder sekswerkers de benodigde ondersteuning krijgen bij het opvangen van de gevolgen van de coronacrisis, waaronder een financieel vangnet en noodopvang. Ik vind het zeer onwenselijk als sekswerkers toch doorwerken. Op grond van de nu geldende noodverordening is het uitoefenen van alle vormen van prostitutie en ander sekswerk, waarbij men geen anderhalve meter afstand kan houden, in heel Nederland verboden zolang de noodverordening van kracht is.
Deelt u de zorgen dat wanneer deze mensen toch aan het werk gaan, dit gevaar oplevert voor hun gezondheid en de volksgezondheid en dat er sprake kan zijn van uitbuiting?
Ja, ik deel deze zorgen voor de gezondheid, de positie van sekswerkers en de volksgezondheid.
Hoe wordt de toegezegde bed-bad-brood-regeling voor deze doelgroep precies vormgegeven? Is deze al toegankelijk? Bent u zich ervan bewust dat deze bed-bad-brood-voorziening weliswaar voor een deel van de sekswerkers een oplossing kan bieden, maar dat dit ook voor velen geen duurzame uitkomst biedt?3
VWS heeft samen met het RIVM, Inspectie Gezondheidszorg Jeugd (IGJ), Valente, Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Como een richtlijn vastgesteld die beschrijft hoe de opvang voor dak- en thuisloze mensen georganiseerd moet worden tijdens de coronacrisis. De richtlijn is bedoeld voor gemeenten en opvangorganisaties en ziet toe op het zo goed mogelijk helpen en ondersteunen van dak- en thuisloze mensen. Ook sekswerkers die als gevolg van de coronacrisis dakloos zijn geworden vallen onder deze richtlijn en kunnen dus aanspraak maken op de opvangvoorzieningen in gemeenten. Deze richtlijn geldt zoals gezegd tijdens de coronacrisis. Zoals ik in eerdere beantwoording van Kamervragen heb aangegeven kunnen sekswerkers die voldoen aan de voorwaarden aanspraak maken op financiële regelingen vanwege de coronacrisis of algemene bijstand. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 7 en 8.
Klopt het dat eigenaren van seksinrichtingen een beroep kunnen doen op de tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoreren COVID-19 (TOGS), ook wanneer er niet als zzp’er geregistreerde sekswerkers in hun onderneming werken of sekswerkers op basis van opting-in werken? Zo ja, vindt u het rechtvaardig dat de exploitant wel, maar de niet als zzp'er geregistreerde sekswerker niet in aanmerking komt voor financiële steunmaatregelen?
Het klopt dat eigenaren van seksinrichtingen indien aan de voorwaarden wordt voldaan aanspraak kunnen maken op de Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS). Gemeenten hebben ook voor sekswerkers een financieel vangnet en noodopvang tijdens de coronacrisis. Knelpunten in de financiële regelingen tijdens de coronacrisis worden regelmatig besproken met gemeenten, Divosa en VNG.
Klopt het dat voor sekswerkers op Bonaire vanuit de Rijksdienst Caribisch Nederland-unit Sociale Zaken en Werkgelegenheid een uitzondering op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) is gemaakt, waardoor zij hier een beroep op kunnen doen?4
Caribisch Nederland kent een eigenstandige regeling, dit is de Tijdelijke subsidieregeling loonkosten en inkomensverlies Caribisch Nederland. De sekswerkers op Bonaire worden aangemerkt als zelfstandig ondernemer; zij beschikken over een vestigingsvergunning van het openbaar lichaam. Uitgaande van inschrijving bij de Kamer van Koophandel, kan er op grond van artikel 7 van de tijdelijke subsidieregeling een beroep op de subsidie worden gedaan. Voor zover dit niet het geval is, biedt de regeling ruimte om uitzonderingen toe te staan.
Bent u bekend met de maatwerkondersteuning die de gemeente Groningen met hulporganisaties heeft vormgegeven voor de sekswerkers?
De ondersteuning die Groningen biedt is mij bekend. Elke gemeente werkt momenteel hard om ervoor te zorgen dat haar inwoners de benodigde ondersteuning krijgen bij het opvangen van de gevolgen van de coronacrisis. Gemeenten hebben een financieel vangnet en noodopvang voor de doelgroepen die getroffen zijn door de coronacrisis. Sekswerkers zijn daar één van. Het Ministerie van SZW is in contact met VNG, Divosa en gemeenten (zo ook met de gemeenten Amsterdam en Groningen) over mogelijke knelpunten in de uitvoering van de financiële regelingen in het kader van de coronacrisis en het wegnemen daarvan. Zoals geantwoord bij vraag 4 kunnen ook sekswerkers die dak -en thuisloos zijn opgevangen worden.
Bent u, gezien het feit dat het hier een kwetsbare doelgroep betreft, in navolging van bovenstaande regelingen, bereid met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), gemeenten en hulpverleningsorganisaties tot een vangnet te komen dat ondersteuning ook mogelijk maakt voor niet bij de KvK geregistreerde sekswerkers, sekswerkers op basis van opting-in, sekswerkers zonder BRP en andere niet-rechthebbenden in de rest van Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Is het mogelijk een tussenbalans te geven van de inventarisatie naar de vraag naar programma’s om uit de prostitutie stappen? Bent u bereid te verzekeren dat hulpverleningsorganisaties genoeg capaciteit en middelen krijgen om in deze toenemende uitstapvraag te voorzien en voldoende kwaliteit te waarborgen?
Uit de inventarisatie blijkt dat er een toename is van prostituees die in deze tijden contact zoeken met organisaties die uitstapprogramma’s verzorgen. De meeste prostituees hebben financiële vragen (aanvraag uitkering, vragen over de Tozo- maatregel) en vragen over huisvesting. Slechts een klein deel wil hulp hebben bij uitstappen. Enkele organisaties verwachten wel dat de contacten die nu ontstaan zijn, op termijn mogelijk wel zullen leiden tot een uitstapbehoefte. De Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid concludeert dat er op dit moment op basis van de inventarisatie nog geen sprake lijkt te zijn van een grote toename van het aantal uitstapaanvragen en dat organisaties vooralsnog ruimte hebben om hulp te bieden. Als op termijn blijkt dat er sprake is van een hogere toestroom van prostituees bij de uitstapprogramma’s en het nodig is om extra capaciteit en middelen in te zetten om te kunnen voldoen aan de uitstapvraag, is zij bereid om te bezien of meer middelen beschikbaar kunnen komen. In de tussentijd blijf zij uiteraard in contact met de betrokken organisaties.
Bent u bereid met brancheorganisaties in gesprek te gaan om te zoeken naar vervangend werk wanneer mensen uit de prostitutie willen stappen?
Voor sekswerkers die uit de prostitutie willen zijn er de uitstapprogramma’s. Op dat moment staat de overgang naar ander werk centraal waarbij de betrokken organisaties hulp en begeleiding bieden. Op basis van de inventarisatie lijkt er vooralsnog dus nog geen sprake te zijn van een grote toename.
Is het mogelijk om bij invallen van de politie in illegale seksinrichtingen ook hulpverlening mee te nemen dan wel aansluitend hulpverlening aan te bieden voor de mannen en vrouwen die daar aan het werk zijn, en aan hen die potentieel slachtoffer zijn van uitbuiting, in een positie van meervoudige afhankelijkheid verkeren en/of bijzonder kwetsbaar zijn omdat zij in de categorie «niet-rechthebbenden» vallen, geen boetes op te leggen?5
Sinds 2020 is de gemeente verantwoordelijk voor de controles bij de seksinrichtingen, in samenwerking met de politie. De politie neemt het initiatief als er signalen zijn van mensenhandel. Indien er mogelijke slachtoffers van mensenhandel worden aangetroffen wordt er actief hulp aangeboden of doorverwezen naar regionale zorghulpverlening. In sommige regio’s gaat deze hulpverlening mee naar de controle. Het handelingskader wordt gevolgd en men geeft veelal een waarschuwing af. Hierbij is altijd oog voor slachtofferschap en is het non-punishment beginsel van toepassing. In dergelijke gevallen zal er terstond contact moeten worden gezocht met het Openbaar Ministerie over de verder te nemen stappen.
Bent u bekend met het voornemen van de burgemeester van Amsterdam om te onderzoeken of erotische sites kunnen worden geblokkeerd vanwege besmettingsgevaar van mensen die aan het werk zijn?6
Ja. Naar aanleiding van een eerder signaal van burgemeester Aboutaleb van Rotterdam, dat er nog veel geadverteerd wordt voor fysiek contact, heeft de Minister van Justitie en Veiligheid met het Openbaar Ministerie en de gemeenten Rotterdam, Amsterdam, Den Haag en Utrecht overleg gehad over stappen die in dit kader gezet kunnen worden. Naar aanleiding daarvan zijn seksadvertentiesites verzocht verschillende maatregelen te nemen. Op dit moment worden er controles uitgevoerd door gemeenten, in samenwerking met de politie, om in kaart te brengen of de maatregelen zijn doorgevoerd en of deze het gewenste effect hebben.
Deelt u de constatering dat ondanks waarschuwingen en het wijzen op alternatieven, op sekssites nog steeds wordt geadverteerd voor fysieke diensten en deze diensten ook daadwerkelijk plaatsvinden?
Ja. Ik ben ermee bekend dat er nog steeds geadverteerd wordt voor fysieke diensten. Of klanten hier ook op in gaan, weet ik uiteraard niet, maar de verwachting is dat dit wel gebeurt. Zie verder het antwoord op de vorige vraag.
Welke mogelijkheden ziet u om de noodverordening aan te passen zodat deze een basis biedt om sekssites waar wordt geadverteerd voor fysieke diensten te kunnen blokkeren?
Op dit moment worden zulke mogelijkheden onderzocht. De noodverordening verbiedt de uitoefening van het contactberoep prostitutie. Dat verbod biedt een handhavingsgrond. De noodverordening bepaalt nu niets over het adverteren voor prostitutie. In het onderzoek naar de mogelijkheden om de noodverordening op dit punt aan te passen, wordt gekeken naar de proportionaliteit daarvan en vindt een juridische beoordeling plaats van de impact van de verschillende mogelijkheden. In verband met de eventuele aanpassing van de noodverordening komen ook juridische en technische vragen aan bod over de handhaving op online advertenties.
Kunt u deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Een snellere beantwoording dan vandaag was niet mogelijk.
De mogelijke inzet van apps in het kader van het ‘testen, traceren en thuisblijven’-beleid. |
|
Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS), Frank Futselaar , Jan de Graaf (CDA), Attje Kuiken (PvdA), Chris Stoffer (SGP), Geert Wilders (PVV), Kees Verhoeven (D66), Wybren van Haga (Lid-Haga), Femke Merel Arissen (PvdT), Esther Ouwehand (PvdD), Kathalijne Buitenweg (GL), Thierry Baudet (FVD), Farid Azarkan (DENK) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat de aanleiding was om met het voorstel voor apps te komen en kunt u aangeven op welke termijn u dergelijke apps wil kunnen implementeren?
Zijn er wetenschappelijke studies die de noodzakelijkheid en effectiviteit van een dergelijke app aantonen? Klopt het dat de studie «Quantifying SARS-CoV-2 transmission suggests epidemic control with digital contact tracing», die de inzet van een app bepleit, uitgaat van de Chinese variant met (gps) locatiegegevens en een centrale database? Heeft het type app invloed op de effectiviteit ervan?1
Kunt u ingaan op het gebruik van dergelijke apps in landen als Zuid-Korea, Singapore en Taiwan, waar in de laatste weken toch strengere maatregelen genomen zijn en/of het gebruik van de app is veranderd?
Bent u het eens dat het doel van de genoemde apps zeer duidelijk geformuleerd moet zijn, namelijk het beheersen van het coronavirus? Bent u het eens dat deze apps niet voor andere doeleinden ingezet mogen worden, zoals handhaving van beleid, als paspoort voor de publieke ruimte, toegang tot zorg of andere doeleinden?
Hoeveel gebruikers moeten de app installeren voordat het effectief is? Klopt het dat 60 procent van de bevolking de app zou moeten installeren? Acht u het realistisch dat 60 procent van de bevolking zo’n app zal installeren? Hoeveel procent van de bevolking heeft een smartphone die geschikt is voor dergelijke apps?
Bent u het eens dat vertrouwen in de app cruciaal is voor de effectiviteit ervan? Bent u het eens dat vertrouwen in apps vergroot kan worden als aanbevelingen van experts op het gebied van privacy en cyberveiligheid gevolgd worden, net zoals dat bij de bestrijding van het coronavirus experts van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) worden gevolgd?
Bent u bekend met het initiatief «veiligtegencorona.nl»? Bent u bereid in gesprek te gaan met de initiatiefnemers over de eventuele ontwikkeling en implementatie van de app? Bent u bereid om de tien uitgangspunten van dit initiatief te omarmen? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens dat de broncode van de apps die eventueel gebruikt gaan worden openbaar moet zijn? Bent u het eens dat dit het vertrouwen in de apps kan vergroten?
Aan welke cyberveiligheidseisen moeten de eventuele apps voldoen? Bent u het eens dat er responsible disclosure-beleid opgesteld moet worden zodat veiligheidsexperts kwetsbaarheden kunnen melden?
Hoe verhoudt het gebruik van bluetooth door deze apps zich tot de beveiligingsrichtlijnen van het Nationaal Cyber Security Centrum waarin staat: «Schakel WiFi, Bluetooth en andere netwerkgroep uit»?
Kunt u aangeven welke apps u overweegt?
Bent u ook bekend met het initiatief DP-3T, een decentrale en privacyvriendelijke «proximity tracing» app, aangezien u in het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 8 april Pan-European Privacy-Preserving Proximity Tracing (PEPP-PT) noemde? Bent u het eens met de initiatiefnemers van «veiligtegencorona.nl» dat het decentraal opslaan van gegevens de voorkeur heeft boven centraal opgeslagen data?
Is de broncode van de OLVG-app openbaar? Waarom niet? Bent u bereid in gesprek te gaan met OLVG, en de maker van de app Luscii, om de broncode openbaar te maken?
In hoeverre is de veiligheid van deze app gecontroleerd? Aan welke standaarden voldoet de app? Is er een responsible disclosure loket voor de OLVG-app?
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken in andere EU-lidstaten met betrekking tot de ontwikkeling van dergelijke apps?
Op welke wijze kunt u garanderen dat de app ook goed bruikbaar is voor mensen met een beperking?
De coronacrisis en bewonersinitiatieven |
|
Jan de Graaf (CDA), Harry van der Molen (CDA), Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Financieel zwaar weer voor bewonersinitiatieven: tijd voor actie» en het onderliggend onderzoek van MAEX?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat initiatieven juist ook in deze tijd van grote waarde zijn, maar dat zij tegelijkertijd te maken hebben met een inkomstenverlies van gemiddeld 70%?
Ja, maatschappelijke initiatieven zijn (juist ook in deze tijd) van grote waarde voor de samenleving. Dat blijkt onder meer uit de grote betrokkenheid en inzet van mensen binnen de sociale structuren in buurten en wijken. Zij zetten zich geheel belangeloos in voor de medemens. Ik heb daar grote bewondering voor. Daarom zet dit kabinet ook in op het vergroten en versterken van de invloed van bewoners op de eigen woon- en leefomgeving, onder meer via het uitdaagrecht. Bewoners weten vaak als geen ander wat nodig is in hun buurt. De Coronacrisis heeft – net zoals op andere terreinen – impact op de initiatieven vanuit de samenleving. In het door u genoemde onderzoek wordt daarbij een gemiddeld inkomstenverlies van 68 procent onder 244 respondenten gemeld, waarbij maatschappelijke initiatiefnemers en sociaal ondernemers onder één noemer zijn gebracht.
Kunnen niet-commerciële organisaties ook een beroep doen op de reeds aangekondigde regelingen voor financiële ondersteuning?
Niet-commerciële instellingen kunnen ook een beroep doen op de reeds aangekondigde regelingen voor financiële ondersteuning. Dat geldt echter niet voor alle maatregelen uit het ondersteuningspakket. Een dergelijke instelling moet dan kwalificeren als een onderneming, en dat is «iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent». Een economische activiteit is iedere activiteit waarbij goederen of diensten op een markt worden aangeboden. Als er geen sprake van een onderneming is, zoals mogelijk bij buurtinitiatieven, dan staan de regelingen dus niet ter beschikking.
Bent u bereid om het initiatief te nemen om met gemeenten en relevante partijen, waaronder wellicht landelijke fondsen die bewonersinitiatieven ondersteunen zoals het Oranjefonds en anderen, te bezien hoe tot een gezamenlijke inzet kan worden gekomen om noodlijdende bewonersinitiatieven, waarvan de activiteiten tijdelijk niet (of nauwelijks) kunnen doorgaan en voor wie het opbrengen van vaste lasten een probleem is, de komende maanden te ondersteunen?
Ik wil een beroep doen op gemeenten om oog te hebben voor de maatschappelijke initiatieven binnen hun gemeenschap, zeker als deze maatschappelijke initiatieven door de coronacrisis in hun voortbestaan worden bedreigd. Op mijn beurt ben ik bereid om samen met betrokken gemeenten te kijken naar maatwerkmogelijkheden om specifieke lokale knelpunten het hoofd te bieden. Naast het kabinetsbrede ondersteuningspakket en de ondersteuning via het meerjarige samenwerkingsprogramma Democratie in Actie zie ik vooralsnog geen aanleiding om op dit moment extra initiatief te nemen voor een algemene ondersteuningsmaatregel.
Bent u bereid via het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties praktische ondersteuning te bieden aan het spontaan ontstane noodfonds dat wordt getrokken door MAEX, de Maatschappelijke Alliantie, en dat wordt gesteund door LSA bewoners, de Landelijke Vereniging Voor Kleine Kernen en anderen?
Vooropgesteld wil ik mijn waardering uitspreken voor de snelle inventarisatie van het vraagstuk en de uitwerking van de initiatiefnemers om uitkomst te bieden aan de noodlijdende maatschappelijke initiatieven en sociale ondernemers. Ik ben bereid, zoals hierboven al gemeld, om praktische ondersteuning te bieden bij lokale knelpunten in specifieke gemeenten. Daarover ga ik graag het gesprek aan.
Ziet u mogelijkheden om met of via het programma Lokale Democratie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij te dragen aan het verkleinen of oplossen van de acute problemen die zich voordoen bij bewonersinitiatieven en/of gemeenten? Welke mogelijkheden ziet u in het programma om middelen, die nog niet juridisch verplicht zijn, in te zetten voor de bewonersinitiatieven?
Het samenwerkingsprogramma Democratie in Actie richt zich primair op de ondersteuning van decentrale overheden. Zoals ik al eerder opmerkte hecht ik veel waarde aan maatschappelijk initiatief en betrokkenheid van bewoners. Het versterken van bewonersbetrokkenheid bij de lokale democratie en daarmee ook maatschappelijke initiatieven maakt nadrukkelijk deel uit van dat programma. Om die reden investeer ik ook jaarlijks via uitvoeringspartners als het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners en de Landelijke Vereniging Kleine Kernen in een ondersteuningsprogramma ten behoeve van maatschappelijke initiatieven. Ook de komende jaren zal ik dat blijven doen. Daarnaast zal ik in overleg met gemeenten actief monitoren op welke wijze noodlijdende maatschappelijke initiatieven extra kunnen worden ondersteund. Ik denk daarbij aan praktische ondersteuning in de vorm van kennis en het tijdelijk beschikbaar stellen van extra ondersteunende expertise.
De coronacrisis en gevolgen voor ondernemers in de grensregio |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de precaire situatie waarin ondernemers in de grensregio’s zich begeven wanneer zij in het ene land wonen en in het andere land ingeschreven staan als ondernemer?
Het kabinet heeft vanwege de coronacrisis voor ondernemers een aantal maatregelen genomen, zoals de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW). Het kabinet is bekend met de vragen en zorgen die leven over de situatie van grensarbeiders, waarover onder andere met de Grensinfopunten contact is.
Het kabinet wil voorkomen dat in grenssituaties de zelfstandige ondernemers tussen wal en schip terechtkomen. Daarom wordt erin voorzien dat de zelfstandige die in Nederland woont en buiten Nederland zijn bedrijf heeft c.q. zijn zelfstandig beroep uitoefent, aanspraak kan maken op bijstand voor levensonderhoud en andersom (wonen buiten Nederland maar bedrijf/beroep in Nederland) aanspraak kan maken op bijstand voor bedrijfskapitaal.
Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat zelfstandig ondernemers die in Nederland woonachtig zijn, óf hun bedrijf in Nederland hebben gevestigd, op goede wijze ondersteund kunnen worden, rekening houdend met het territorialiteitsbeginsel uit de bijstand. Dit is uitgewerkt in een ministeriële regeling.
De «reguliere» uitvoering van de Tozo wordt verzorgd door gemeenten. De Staatssecretaris van SZW heeft met de gemeenten besproken op welke wijze de uitvoering van de Tozo in grenssituaties op de beste wijze vorm kan worden gegeven. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd middels een brief op 24 april jongstleden (Kamerstuk 35 420, nr. 31). De in deze brief aangekondigde ministeriële regeling is op 1 mei gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2020, nr. 24833) en treedt op 8 mei 2020 in werking.
De zelfstandige die in de buurlanden woont en in Nederland zijn bedrijf heeft c.q. zijn zelfstandig beroep uitoefent, kan aanspraak maken op bijstand voor levensonderhoud (het reguliere «Leefloon» in België en het tijdelijk versoepelde «Arbeitslosengeld II» in Duitsland). En andersom, de zelfstandige die in Nederland woont maar in de buurlanden zijn bedrijf heeft c.q. zijn zelfstandige beroep uitoefent, kan aanspraak maken op bijstand voor bedrijfskapitaal in zijn werkland (de nog te introduceren «Corona-lening» in Vlaanderen en de KfW-Schnellkredit in Nedersaksen of Noordrijn-Westfalen).
Rechtspersonen of natuurlijke personen die in het buitenland gevestigd zijn en werkgever zijn van in Nederland sociaalverzekerde werknemers, kunnen ook een beroep doen op de NOW. Buitenlandse werkgevers komen derhalve ook in aanmerking voor subsidie voor zover zij werknemers in dienst hebben die in Nederland sociaalverzekerd zijn. Voor zover een werkgever werknemers in dienst heeft voor wie niet geldt dat ze sociaal verzekerd zijn in Nederland, worden de lonen van die werknemers niet meegeteld voor de berekening van de loonsom waarover subsidie ontvangen wordt. Zie daarvoor ook de Kamerbrief over de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid van 31 maart 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 8).
Op welke termijn verwacht u meer duidelijkheid te kunnen geven over de ondersteuning van deze groep? Vindt bij de uitwerking hiervan ook afstemming plaats met de grensinfopunten om knelpunten en oplossingsrichtingen zo helder mogelijk te krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Kan bij de uitwerking hiervan worden bezien hoe voor deze groep ondernemers omstandigheden kunnen worden geformuleerd waarin bijvoorbeeld het woon- of vestigingsvereiste kan worden losgelaten bij aanvraag voor steunmaatregelen, of het land waar men sociaal verzekerd is als richtlijn kan worden gehanteerd, zodat zij niet op de bijstand zijn aangewezen en/of het voortbestaan van hun onderneming acuut in gevaar zou komen?
Zie antwoord vraag 1.
De gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie |
|
Jan de Graaf (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Van der Graaf en Bruins over de gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie?1
Ja.
Bent u tevens bekend met het artikel «Tientallen prostituees willen door corona definitief stoppen met hun werk»?2
Ja.
Voelt u ook de urgentie om deze kwetsbare groep die uit de prostitutie wil stappen, daarbij te ondersteunen? Is er voldoende plek en capaciteit bij opvang- en hulpverlening om mensen die willen stoppen met prostitutie te helpen? Bent u bereid, mede op basis van genoemd artikel, en de reeds ontvangen signalen uit Groningen om bij alle RUPS (Regeling Uitstapprogramma‘s Prostitutie)-organisaties een inventarisatie te doen hoeveel uitstapvragen zij hebben gekregen en deze organisaties ervan te verzekeren dat er voldoende middelen beschikbaar zullen zijn om aan de groeiende uitstapvraag te kunnen voldoen?
Ik deel de doelstelling om mensen die uit de prostitutie willen stappen te ondersteunen, daarom is de Rups-regeling ingevoerd. Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen d.d. 25 maart 2020, zal ik na afloop van de coronacrisis bezien of er door de crisis een grotere behoefte bestaat aan ondersteuning bij duurzaam uitstappen en of de bestaande programma’s voldoende middelen hebben om in een eventuele grotere behoefte te voorzien. Parallel daaraan heb ik bij de Rups-organisaties een uitvraag gedaan naar de hulpvragen die zij sinds het begin van de coronacrisis ontvangen en wat de aard is van deze vragen. Indien hieruit nu al blijkt dat er een significante toename is van behoefte aan uitstapbegeleiding vanwege de coronacrisis, zal ik bezien hoe hieraan tegemoet zou kunnen worden gekomen.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat mensen in de prostitutie die werken als zzp-er, mensen die werken via opting-in in raamprostitutie en clubs, en mensen die afkomstig zijn uit een ander EU-land en nog niet vijf jaar in Nederland werkzaam zijn, in aanmerking kunnen komen voor financiële ondersteuning? Op welke regelingen kunnen zij een beroep doen? Kunt u daarnaast expliciet aangeven waar zij terecht kunnen wanneer zij op dit moment niet uitkeringsgerechtigd zijn, geen inschrijving in de Kamer van Koophandel hebben en/of geen burgerservicenummer hebben?
Voor de beantwoording van deze vraag ben ik te rade gegaan bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, onder wiens verantwoordelijkheid sociale zekerheid valt.
Mensen die rechtmatig in Nederland verblijven kunnen, indien zij aan de criteria van de regeling voldoen, aanspraak maken op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), een Werkloosheidsuitkering (WW) of de algemene bijstand. Personen zonder geldige verblijfstatus kunnen geen beroep doen op algemene bijstand. Voor de mogelijkheden voor sekswerkers die onder de opting-in regeling vallen verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen d.d. 25 maart 2020.
Bent u ermee bekend dat de gemeentes Amsterdam en Groningen bereidheid hebben uitgesproken om voor deze groepen in financiële ondersteuning te voorzien, maar problemen in de uitvoering ervaren? Wilt u met deze gemeentes kijken hoe knelpunten in de uitvoering kunnen worden weggenomen? Bent u bereid vervolgens te bewerkstelligen dat in alle gemeenten tot een dergelijke regeling wordt overgegaan?
Elke gemeente werkt momenteel hard om ervoor te zorgen dat haar inwoners de benodigde ondersteuning krijgen bij het opvangen van de gevolgen van de coronacrisis. Gemeenten hebben een financieel vangnet en noodopvang voor de doelgroepen die getroffen zijn door de coronacrisis. Sekswerkers zijn daar één van.
Het Ministerie van SZW is in contact met VNG, Divosa en gemeenten (zo ook met de gemeenten Amsterdam en Groningen) over mogelijke knelpunten in de uitvoering van de financiële regelingen in het kader van de coronacrisis en het wegnemen daarvan.
Kan worden toegelicht waarom de noodverordening niet van kracht is voor de tippelzones, escortbranche, thuisprostitutie en de porno-industrie – branches waarbij het evident is dat gezien de aard van de werkzaamheden, hierin niet aan de RIVM-normen van geen fysiek contact en anderhalve meter afstand bewaren kan worden voldaan? Bent u bereid ervoor te zorgen dat dit alsnog wordt geregeld?
Het uitoefenen van alle vormen van contactberoepen, voor zover deze beroepen niet naar behoren met inachtneming van 1,5 meter afstand tot de klant kunnen worden uitgeoefend, is verboden in de aanwijzing van de Minister van VWS van 24 maart 2020 aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Uitgezonderd van dit verbod is de uitoefening van (para)medische beroepen, mits voor deze uitoefening een individuele medische indicatie bestaat en daarbij door de beoefenaar alle in verband met COVID-19 benodigde hygiënevereisten in acht worden genomen. Deze aanwijzing is omgezet in de noodverordeningen die door de voorzitters van de veiligheidsregio’s zijn vastgesteld. Daarmee is het uitoefenen van alle vormen van prostitutie en ander sekswerk waarbij men geen anderhalve meter afstand kan houden, in alle regio’s verboden zolang de noodverordening van kracht is.
Wat vindt u ervan dat nog steeds online wordt geadverteerd voor verschillende vormen van prostitutie en dat het aantal online advertenties lijkt te zijn toegenomen? Bent u dan nog steeds van mening dat ervan uit kan worden gedaan «dat de exploitanten en sekswerkers hun maximale verantwoordelijkheid nemen in de toepassing van de richtlijnen en bij de afweging of de dienstverlening in de huidige situatie wel zou moeten plaatsvinden»?3
Navraag bij Kinky leert dat het aantal online advertenties op kinky.nl drastisch is gedaald. Veel adverteerders laten volgens Kinky advertenties online staan om onder de aandacht te blijven, maar niet om daadwerkelijk fysieke afspraken te maken. Tevens merk ik op dat platforms hun verantwoordelijkheid nemen door waarschuwingen te plaatsen, het alternatief van webcam-seks aan te bieden of door de rubrieken voor fysieke afspraken geheel te sluiten.
Deelt u de grote zorg dat er sprake is van dwang, economisch danwel fysiek, voor mensen in de prostitutie om zich ook tijdens de coronacrisis beschikbaar te stellen?
Ja, die zorgen deel ik. Het is daarom belangrijk dat sekswerkers gebruik maken van zowel de reguliere voorzieningen als de noodvoorzieningen en hierbij voldoende ondersteuning krijgen. Ik zie dat in veel gemeenten met een concentratie van prostitutie het prostitutiemaatschappelijk werk en andere hulpverleningsorganisaties hard werken om de doelgroep te helpen bij het aanvragen van noodvoorzieningen. Ook is het belangrijk dat politie en gemeenten alert blijven op signalen van uitbuiting.
Bent u bereid om websites, dan wel providers van websites, waarop seksadvertenties te zien zijn, aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en als dat nodig blijkt zelfs te verplichten om adverteren voor fysieke diensten niet mogelijk te maken?
Uit het contact met de voor mij bekende providers blijkt dat zij zelf verantwoordelijkheid hebben genomen door hetzij de erotische rubrieken tijdelijk te sluiten, hetzij duidelijk aan te geven dat prostitutie op dit moment verboden is of een geschikt alternatief te bieden (webcam). Ik raad het echter af om hen te verplichten te voorkomen dat sekswerkers fysieke diensten aanbieden. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat sekswerkers nog verder uit het zicht raken, wat het toezichthouden bemoeilijkt en risico’s op uitbuiting en geweld vergroot. Daarnaast adverteren veel sekswerkers volgens Kinky om in het zicht te blijven voor ná de crisis.
Is het juist dat een significante groep mannen en vrouwen uit de prostitutie alternatieve huisvesting zoekt en in bijvoorbeeld de Maatschappelijke Opvang terecht komen? Is voldoende plek bij Maatschappelijk Werk, de Vrouwenopvang, de Maatschappelijke Opvang en Veilig Thuis om hen te helpen en zijn de voorzieningen ook passend en een veilige omgeving voor deze kwetsbare groep? Hoe kunnen daarbij vrouwen en mannen worden geholpen die formeel niet in aanmerking komen voor voorzieningen en indicatie, maar wel een beroep doen op opvang?
Tijdens het dagelijks overleg met de VNG en Valente (de koepelorganisatie voor maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en beschermd wonen) heeft de Staatssecretaris van VWS geen signalen ontvangen dat een significante groep mannen en vrouwen uit de prostitutie alternatieve huisvesting zoekt en in bijvoorbeeld de maatschappelijke opvang terecht komt. Dat neemt niet weg dat voor mensen die dakloos raken opvang beschikbaar moet zijn.
Op 27 maart 2020 is een richtlijn gepubliceerd voor de opvang van dak- en thuisloze mensen4. In deze richtlijn is opgenomen dat gemeenten de nachtopvang open moeten houden voor rechthebbenden volgens de Wmo 2015 en dat het vanuit humanitaire overwegingen wenselijk is tijdelijk (voor de duur van de aanvullende maatregelen van het kabinet) plekken te realiseren voor niet-rechthebbenden.
De manier waarop invulling wordt gegeven aan de richtlijn is aan gemeenten. Of en welke vorm van opvang (maatschappelijke opvang, vrouwenopvang of een gespecialiseerde vorm van opvang – bijvoorbeeld voor slachtoffers loverboys of mensenhandel) geschikt is, is afhankelijk van zowel de individuele situatie van de persoon om wie het gaat als de mogelijkheden van de betreffende gemeente. Gemeenten zijn gevraagd samen met centrumgemeente(n) en opvanginstelling(en) zicht te houden op een mogelijke toename en het gesprek te voeren hoe om te gaan met de situatie dat onvoldoende opvangplekken beschikbaar zijn5.
Kunt u, met inachtneming van de bevoegdheid van gemeenten, in overleg treden met gemeenten om te zien hoe kan worden ondersteund bij het vinden van vervangende huisvesting, bijvoorbeeld door gemeenten nadrukkelijk te wijzen op de mogelijkheid om mensen die uit de prostitutie willen stappen, al dan niet tijdelijk, met voorrang in aanmerking te laten komen voor een sociale huurwoning?
Landelijk ingrijpen op het sociale huuraanbod is ten zeerste af te raden. Er zijn veel verschillende, kwetsbare groepen die steunen op de voorziening en in elke gemeente is er een verschillende samenstelling van doelgroepen die ondersteuning behoeven. Ik wil niet in deze gemeentelijke bevoegdheid treden.
Bent u bereid om te kijken hoe, waar mensen dat willen, kan worden ondersteund bij remigratie naar het land van herkomst?
Alle mensen die rechtmatig en niet rechtmatig in Nederland verblijven en naar hun land van herkomst willen terugkeren, kunnen daarbij advies en hulp krijgen van de Internationale organisatie voor migratie (IOM). Intakegesprekken worden gehouden via de telefoon. Tevens kunnen formulieren en documenten worden afgegeven of worden opgehaald bij de IOM steunpunten. De contacten met de ambassades en consulaten verlopen telefonisch of per e-mail.
Kunt u deze vragen uiterlijk dinsdag 7 april 2020 beantwoorden?
Een snellere beantwoording dan vandaag was niet mogelijk.
De Hongaarse noodwet ter bestrijding van het coronavirus |
|
Johannes Sibinga Mulder , Jan de Graaf (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de door de Hongaarse regering voorgestelde wet ter bestrijding van het coronavirus?
Bent u van mening dat deze wet in overeenstemming is met de eisen die de Europese Unie aan de rechtsstaat stelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Biedt deze wet de Hongaarse regering de mogelijkheid om de eigen Grondwet opzij te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat de «staat van gevaar» die de Hongaarse regering heeft uitgeroepen volgens de eigen Hongaarse constitutionele regels aanvankelijk slechts vijftien dagen mag gelden, waarna deze periode alleen met parlementaire instemming verlengd mag worden? Klopt het dat de voorgestelde wet dit principe niet volgt? Hoe beoordeelt u dat?
Hoe beoordeelt u het feit dat de huidige wet voorziet in een «staat van gevaar» voor onbepaalde tijd?
In welk opzichten gaat de nu voorgestelde (nog meer) verder dan de Hongaarse «Fundamental Law»?
Is het onder de voorgestelde wet de Hongaarse regering zelf en alleen de regering zelf die bepaalt wanneer de «staat van gevaar» opgeheven kan worden? Kan deze «staat van gevaar» aangehouden worden ook als het gevaar van het coronavirus voorbij is?
Wie gaat in Hongarije bepalen of informatie die verspreid wordt verkeerd of verdraaid is of verwarring of onrust veroorzaakt? Wat vindt u van deze maatregel die de Hongaarse regering heeft voorgesteld?
Bent u het eens met de beoordeling van de voorgestelde wet door Amnesty International en verschillende Hongaarse mensenrechtenorganisaties als een «carte blanche» voor de Hongaarse regering?
Hoe beoordeelt u deze stap van de Hongaarse regering in het licht van staat van dienst van de regering Orbán ten aanzien van de rechtsstaat tot nu toe?
Bent u bereid uw Hongaarse collega aan te spreken op deze voorgestelde wet, voordat deze in stemming wordt gebracht?
Het kabinet maakt zich al langere tijd zorgen over de ontwikkelingen in Hongarije rondom de rechtsstaat. Deze ontwikkelingen hebben de volle aandacht van het kabinet, andere EU-lidstaten en de Commissie. De Hongaarse autorisatiewetgeving is het laatste voorbeeld van de zorgelijke ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Hongarije.
Gaat u het optreden van de Hongaarse regering aan de orde stellen in de Raad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wat is daarbij uw inzet?
Zijn er collega-ministers die al hun zorgen over deze wet geuit hebben? Leeft deze zorg breed binnen de Raad?
Is de Europese Commissie of de Raad in staat op te treden tegen een dergelijke de facto opheffing van de rechtsstaat voor onbepaalde tijd? Zo ja, hoe? Zo nee, wat betekent dit volgens u voor de samenwerking binnen de Europese Unie?
Vindt u dat de Europese Unie voldoende doeltreffende regels kent om schendingen van de rechtsstaat door een lidstaat te voorkomen en tegen te gaan? Zo nee, wat is er volgens u nodig om de Unie beter te beschermen tegen ondemocratische en anti-rechtsstatelijke maatregelen in lidstaten?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór dinsdag 31 maart 2020, aangezien het Hongaarse parlement dan over dit wetsvoorstel gaat stemmen?
Het kabinet is voorstander van een verdere versterking van de rechtsstatelijke gereedschapskist van de Unie, opdat in een eerder stadium mogelijke problemen worden voorkomen en effectiever kan worden opgetreden in het geval dat rechtsstatelijke beginselen geschonden worden. Zo is Nederland uitgesproken voorstander van een koppeling tussen ontvangst van EU-middelen en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen, gelet op de zorgen die bestaan over de rechtsstaat. Tevens is Nederland voorstander van de jaarlijkse toetsingscyclus voor de rechtsstaat die de Commissie dit jaar is gestart.
Het bericht ‘Lokale en regionale kranten zoeken steun om coronacrisis te overleven’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Harry van der Molen (CDA), Joost Sneller (D66), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Lokale en regionale kranten zoeken steun om coronacrisis te overleven»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de brandbrief die de Nederlandse Nieuwsbladenpers NNP en anderen (d.d. 25 maart 2020) onder andere aan u hebben gestuurd om aandacht te vragen voor de continuïteit van de 400 huis-aan-huiskranten in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nog steeds van mening, zoals u op eerdere Kamervragen over huis-aan-huiskranten antwoordde, dat: «Binnen het brede journalistieke aanbod spelen huis-aan-huiskranten een belangrijke rol in het geven van informatie of een kritische blik op bijvoorbeeld raadsvergaderingen en initiatieven uit de buurt»?2
Ja. Juist tijdens deze coronacrisis tonen de huis-aan-huiskranten hun toegevoegde waarde.
Welke mogelijkheden biedt het kabinet op dit moment al om de uitgeverijen van huis-aan-huiskranten financieel te ondersteunen?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 7 april jl.3 zie ik aanleiding om naast de kabinetsbrede maatregelen de mediasector te ondersteunen middels coulancemaatregelen en de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen middels het Tijdelijk Steunfonds Lokale Informatievoorziening (hierna: het Steunfonds). Voor de onderbouwing bij mijn besluit verwijs ik naar mijn brief.
Bent u bereid een analyse te maken waar generieke maatregelen tekortschieten om aan de teruglopende reclame-inkomsten het hoofd te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze onderhoudt u momenteel het contact met de diverse partijen in het Nederlandse medialandschap die getroffen worden door de plotselinge daling in de advertentieomzet?
Sinds de eerste aankondiging van kabinetsbrede maatregelen is er op allerlei manieren contact tussen mijn ministerie en verschillende mediaorganisaties over de gevolgen van de coronacrisis voor hen. Ik zal de situatie in de mediasector nauwgezet blijven volgen.
Bent u bereid, zoals de Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat is voor de culturele sector, om specifieke maatregelen en passende voorwaarden (eventueel rond bonussen of dividenden) te onderzoeken voor de sector media en communicatie?
In mijn Kamerbrief van 7 april tref ik coulancemaatregelen voor de mediasector en kondig ik het Steunfonds aan voor de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen. Gezien het type organisaties waar het Steunfonds zich op richt en de omvang van de verleende ondersteuning per organisatie zijn voorwaarden ten aanzien van bonussen of dividenden mijns inziens niet aan de orde.
Om misbruik tegen te gaan, wordt de bijdrage in de vorm van een krediet toegekend. Achteraf zal door het SvdJ beoordeeld worden of het geld op de juiste manier besteed is. Voor zover dit zo is, zal het krediet omgezet worden in een subsidie (en hoeft deze niet terugbetaald te worden).
Ik verwacht daarbij wel van partijen die toegang zoeken tot het Steunfonds dat zij integer handelen in deze uitzonderlijke tijd.
Hoe weegt u het risico dat bij eventuele faillissementen van uitgevers van lokale- en regionale kranten de kans bestaat dat het percentage kranten in eigendom van niet-Nederlandse bedrijven verder toeneemt?
Het Steunfonds heeft tot doel om lokale publieke omroepen en huis-aan-huiskranten tijdelijk te ondersteunen zodat zij hun informatievoorziening kunnen continueren tijdens deze crisis. Deze doelstelling staat los van het percentage kranten in Nederland dat eigendom is van niet-Nederlandse bedrijven.
Bent u bereid om met de uitgevers van huis-aan-huiskranten in overleg te treden over de mogelijkheden om de huidige kritieke financiële situatie te overbruggen? Welke mogelijkheden ziet u daarbij om relevante medeoverheden naar vermogen daaraan te laten bijdragen? Op welke termijn kunt u het gesprek aangaan en bent u bereid de Kamer kort daarop over de uitkomst te informeren?
In mijn Kamerbrief van 7 april jl. kondig ik het Steunfonds voor de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen aan. Ik doe dit mede op basis van signalen en informatie van de NLPO, Nederlandse Nieuwsbladpers (NNP), BDUMedia, DPG Media en NDC Mediagroep. Ik ben ervan overtuigd dat het effect van de aanvullende maatregelen die ik voor de mediasector tref nog groter is indien provincies en gemeentes tevens een bijdrage leveren. Ik heb dit daarom met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) besproken. De VNG gaat er vanuit dat gemeenten zich aansluiten bij deze maatregelen. Dat kan op allerlei manieren: van het treffen van coulancemaatregelen tot het regelmatig plaatsen van advertenties of het leveren van een extra incidentele bijdrage. Ik roep ook het Interprovinciaal Overleg (IPO) op om proactief te zijn en waar mogelijk media vanuit de provincies te steunen.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden binnen de daaraan verbonden termijn?
Ja