Het bericht ‘Verhuurders zien het massaal niet meer zitten en zetten hun huis te koop’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verhuurders zien het massaal niet meer zitten en zetten hun huis te koop» van 16 januari 2024?1
Ja.
Wat zijn volgens u de redenen dat het aandeel huurwoningen sinds eind 2022 dalende is en dat die trend almaar verder lijkt door te zetten?
Ten eerste wil ik opmerken dat het aanbod op Pararius niet representatief is voor de hele huurmarkt. Pararius constateert dat het aantal vrije sector huurwoningen dat op hun platform vrijkomt voor nieuwe huurders is gedaald. Pararius noemt een daling van 15,6% in het laatste kwartaal van 2023 ten opzichte van een jaar eerder. Het Kadaster biedt wel een volledig beeld van de aankoop- en verkooptransacties op de woningmarkt.
De meest recente cijfers van het Kadaster laten zien dat op dit moment geen sprake is van een uitpondgolf. Het totaal aantal verkopen van beleggers over heel het jaar 2023 is zelfs lager dan in 2022. In 2022 lag het totaal aantal verkopen op bijna 44 duizend woningen, in 2023 is dit gedaald naar ruim 33 duizend woningen.
50.866
64.767
40.080
43.652
33.409
Daarnaast is te zien dat het aantal aankopen is gedaald: van ruim 37 duizend in 2022 naar 19 duizend in 2023. Per saldo betekent dit dat beleggers meer woningen hebben verkocht dan aangekocht. Hier hoort wel de notie bij dat de vrije huursector in de voorgaande jaren sterk is gegroeid.
50.674
70.168
30.071
37.601
19.134
Verklaringen voor het dalend aantal aankopen door beleggers zijn divers. Ten eerste zal de sterk gestegen rente hier een rol in spelen. In de jaren van lage rente werden immers veel woningen door beleggers aangekocht met vreemd vermogen. Door de gestegen rente kunnen investeerders ook verschuiven naar andere beleggingsinstrumenten, zoals staatsobligaties. Daarnaast kunnen beleidsontwikkelingen (wonen en fiscaliteit) een rol spelen. Een deel van de (voorgenomen) maatregelen van dit kabinet raakt het rendement van beleggers en dit, in combinatie met autonome ontwikkelingen, kan ertoe dat leiden dat het rendement van een verhuurder onder het doelrendement valt.
Uit cijfers van het Kadaster over alle transacties in Nederland in 2023, blijkt dat een groot deel van de woningen die beleggers verkopen, wordt gekocht door eigenaar-bewoners. In 2023 ging circa 15% naar doorstromers, 22% naar koopstarters en 10% naar eigenaar-bewoners waarvan onbekend is of ze starter zijn of doorstromen. In totaal ging dus bijna de helft van de verkochte woningen naar eigenaar-bewoners. In 2022 was dit nog 32% (waarvan 12% koopstarter).
Het is overigens van cruciaal belang dat er genoeg nieuwe, betaalbare woningen worden gebouwd. Hiertoe moet ook investeren in de middenhuur rendabel blijven, zelfs als de marktomstandigheden tegen zitten. Daarom bevat het wetsvoorstel verschillende maatregelen die het partijen mogelijk maakt om middenhuurwoningen te blijven realiseren. Specifiek voor de nieuwbouw bevat het wetsvoorstel een tijdelijke nieuwbouwopslag van 10 procent toe te passen voor middenhuurwoningen die worden opgeleverd ná inwerkingtreding van de wet en waarvan de bouw vóór 1 januari 2026 is gestart. Daarnaast wordt het WWS gemoderniseerd. Hiermee sluit het WWS beter aan bij de tegenwoordig gewenste kwaliteit van een middenhuurwoning. Zo worden goede energielabels (A of hoger) beter gewaardeerd en worden (gemeenschappelijke) buitenruimten beter gewaardeerd. Ook stijgt de bestaande WOZ-cap mee met de liberalisatiegrens, waardoor vooral woningen in de middenhuur beter gewaardeerd worden dan nu het geval is. Zoals eerder genoemd hebben marktpartijen zich bij deze vormgeving gecommitteerd om zich in te spannen om 50.000 nieuwe middenhuurwoningen te gaan realiseren. Dat komt bovenop de 50.000 middenhuurwoningen die corporaties gaan bouwen. Via de regiodeals worden per regio afspraken gemaakt om middenhuurwoningen te realiseren. Daarmee worden er minimaal 100.000 middenhuurwoningen toegevoegd aan de voorraad. Ook met de regulering middenhuur is daarom de verwachting dat nieuwbouw doorgang blijft vinden.
Vindt u de verkoop van huurwoningen een goede ontwikkeling?
Beleggers maken continu keuzes om hun vermogen in woningen vast te leggen of weer vrij te maken voor andere doeleinden. Uitponden is dus niet noodzakelijkerwijs direct verbonden met een verslechterende businesscase, maar kan onderdeel zijn van een bepaalde beleggingsstrategie. Zo laat de Staat van de Woningmarkt 2020 zien dat er ook in de jaren vlak na de kredietcrisis jaarlijks vijftig- tot zestigduizend woningen werden uitgepond4. Uiteraard werden er in de jaren ook woningen voor verhuur aangekocht. Ten slotte is het goed om te benadrukken dat er altijd een zekere fluctuatie van de voorraad is, aangezien beleggers woningen kopen en verkopen. Een bepaalde mate van verkoop van huurwoningen vind ik derhalve op zichzelf niet een probleem. Deze woningen verdwijnen immers niet van de markt, maar kunnen worden aangekocht door een particuliere woningzoekende. Een zekere mate van uitponding aan bewoners kan zelfs gezien worden als een correctie op de trend van de afgelopen jaren waarbij beleggers veel woningen wegkochten voor de neus van starters. De afgelopen vijf jaar zijn er ongeveer 75.000 koopwoningen door beleggers gekocht voor de verhuur.
Wel vind ik het van belang dat investeren in huurwoningen interessant moet blijven. Daarom monitor ik de ontwikkelingen nauwgezet en houd ik er in de vormgeving van het beleid rekening met de investeringsbereidheid in huurwoningen. Zo hebben institutionele beleggers en ontwikkelaars zich er aan gecommitteerd om zich in te spannen om 50.000 middenhuurwoningen te gaan realiseren. In de Nationale prestatieafspraken is daarnaast afgesproken dat corporaties tot en met 2030 50.000 middenhuurwoningen bouwen.
Wat zijn de gevolgen van het dalende aantal huurwoningen voor staters en doorstromers? Tegen welke problemen gaan zij aanlopen?
Zoals bij vraag 3 aangegeven vind ik het verkopen van huurwoningen niet per se een probleem. Het overgrote deel van de huidige populatie dat instroomt in een middenhuurwoning wil doorstromen naar een koopwoning. Door het mogelijke uitponden komen er meer betaalbare koopwoningen op de markt voor deze doelgroep en neemt het aanbod van betaalbare woningen dus niet af. In de G4 ging in 2022 ruim 60 procent van de woningen die door verhuurders werden verkocht aan eigenaar bewoners naar koopstarters5.
Uit cijfers van het Kadaster over alle transacties in Nederland in 2023, blijkt dat een groot deel van de woningen die beleggers verkopen, wordt gekocht door eigenaar-bewoners. In 2023 ging circa 15% naar doorstromers, 22% naar koopstarters en 10% naar eigenaar-bewoners waarvan onbekend is of ze starter zijn of doorstromen. In totaal ging dus bijna de helft van de verkochte woningen naar eigenaar-bewoners. In 2022 was dit nog 32% (waarvan 12% koopstarter).
Kunt u reflecteren op de verhuurders die hun woningen verkopen in relatie tot de aangekondigde middenhuurregulering?
In welke mate verhuurders hun woningen als gevolg van de aangekondigde middenhuurregulering uitponden is moeilijk te bepalen. 60% van de verhuurders rekent al een huur onder het WWS-maximum en zal hier dus niet door worden geraakt. Bovendien hebben verhuurders te maken met meer factoren die het rendement beïnvloeden en die voor elke verhuurder verschillend uitpakken. Naast de toekomstige middenhuurregulering kan een deel van de verhuurders bijvoorbeeld te maken krijgen met de gestegen rente en fiscale maatregelen. De verandering in het (toekomstige) rendement van verhuurders hangt onder andere af van de wijze van financiering, de eigendomsstructuur en de beleggingshorizon. De Wet Betaalbare Huur bevat verschillende elementen die verhuurders tegemoet komen. Ten eerste kan er voor nieuwbouwprojecten een tijdelijke opslag van 10% worden gevraagd. Ten tweede wordt het woningwaarderingsstelsel (WWS) aangepast zodat kwaliteit beter wordt gewaardeerd (zwaarder wegen energie labels, beter waarderen privé en gemeenschappelijke buitenruimte en beter waarderen luxe sanitair en keukens). Ten derde kunnen woningen zodra zij te maken krijgen met de WOZ-cap, maximaal terugvallen naar de bovengrens van de regulering, namelijk 186 punten. Ten slotte kunnen verhuurders voor de maximale huurprijsstijging uitgaan van CAO + 0,5%.
Wat verwacht u dat de effecten zijn van de middenhuurregulering op het aantal huurwoningen? Is er sprake van een stijging of een daling?
In de toelichting van het wetsvoorstel betaalbare huur wordt inzicht gegeven in de verwachte verschuivingen tussen de verschillende segmenten van de huurmarkt. Het effect van de regulering en het dwingend maken van het WWS zorgt voor een toename van het middensegment, ceteris paribus. In deze verwachte verschuivingen in de huurvoorraad is geen rekening gehouden met gedragseffecten en dat verhuurders eventueel hun woning gaan uitponden.
Tegelijkertijd zet ik in op de nieuwbouw van 100.000 middenhuurwoningen. Institutionele beleggers en ontwikkelaars hebben gecommitteerd om zich in te spannen om 50.000 middenhuurwoningen te realiseren. Met corporaties is in de Nationale prestatieafspraken afgesproken dat zij tot en met 2030 ook 50.000 middenhuurwoningen realiseren. Met de inzet op nieuwbouw en het voor de bestaande voorraad aantrekkelijk houden door middel van aanpassing van het WWS zijn er waarborgen gecreëerd om er voor te zorgen dat het middenhuursegment blijft aansluiten bij de behoefte van huurders. Derhalve is de conclusie dat ik van mening ben dat, ook rekening houdend met eventuele gedragseffecten als gevolg van het wetsvoorstel betaalbare huur, het middenhuursegment verder zal stijgen. Het wetsvoorstel betaalbare huur zal ik op korte termijn aan uw Kamer sturen, zodat de inwerkingtreding per 1 juli 2024 kan plaatsvinden. Betrokken partijen hebben er immers baat bij dat hierover snel duidelijkheid komt.
Wat verwacht u van de ontwikkeling van de huurprijs als gevolg van de aangekondigde middenhuur regulering? Kunt u dit toelichten?
Het wetvoorstel betaalbare huur moet de betaalbaarheid verbeteren voor meer dan 300.000 huurders. De combinatie van het reguleren van de middenhuur en het dwingend maken van het WWS zorgt ervoor dat de huurprijs van de woningen die daardoor geraakt worden gemiddeld met 190 euro naar beneden gaan. In gebieden met veel schaarste, zoals de G4, is de gemiddelde huurverlaging groter dan in gebieden waar minder schaarste is. Overigens is het belangrijk te benadrukken dat 60% van de woningen die straks in de middenhuur gaat vallen een huurprijs heeft die onder de maximale huur volgens het WWS valt. De verhuurders van deze woningen hoeven hun huurprijs dus niet te verlagen naar aanleiding van dit wetsvoorstel. Voor een fors deel van de woningen die wel als gevolg van het wetsvoorstel hun huurprijs aan zullen moet passen is de huurverlaging minder dan 100 euro per maand (42%).
Door het wetsvoorstel zal het hoge segment van de huurmarkt kleiner worden. Dit kan er toe leiden dat de huren in het hoge segment zullen toenemen. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel betaalbare huur zal ik nader ingaan op de ontwikkeling van de huurprijzen in het middenhuursegment.
Kunt u uiteenzetten wat het effect van het verhogen van het belastingtarief in box 3 is op het aantal huurwoningen dat wordt verkocht?
Particuliere investeerders bezitten ongeveer 150.000 huurwoningen in box 3; dat is 5% van het totale aantal van 3,1 miljoen huurwoningen in Nederland. In welke mate een tariefsverhoging een effect heeft op het verkopen van huurwoningen is niet te bepalen. Daarbij komt dat verhuurders te maken hebben met verschillende beleidsmaatregelen en de gestegen rente. Het effect van een tariefsverhoging is dus niet te isoleren.
Kunt u uitzoeken wanneer een middenhuurwoning die in de verkoop komt vanwege tegenvallend rendement door de verhuurder beschikbaar is als koopwoning voor mensen die deze woning zou huren? Waarom wel, waarom niet?
Het overgrote deel van de huurders die instroomt in een middenhuurwoning wil inderdaad graag doorstromen naar een koopwoning. Ik heb gekeken naar welk type woningen een grote kans maken om te worden uitgepond. Het betreft woningen waarvan de huurders een tijdelijk contract hebben, kleine appartementen met één tot drie kamers, veelal onder de 70 m2, gelegen in de G4 en met een geschatte verkoopprijs van 260.000 tot 300.000 euro (prijspeil 2022). Deze karakteristieken sluiten aan bij hetgeen betaalbaar is voor middeninkomens als koopwoning. Uit cijfers van het Kadaster over de transacties in 2023, blijkt dat een groot deel van de woningen die beleggers verkopen, wordt gekocht door eigenaar bewoners. In 2023 ging circa 15% naar doorstromers, 22% naar koopstarters en 10% naar eigenaar-bewoners waarvan onbekend is of ze starter zijn of doorstromen. In totaal ging dus bijna de helft van de verkochte woningen naar eigenaar-bewoners. In 2022 was dit 32%. Zoals in vraag 4 ook genoemd ging in 2022 ruim 60 procent van de woningen die door verhuurders werden verkocht aan eigenaar bewoners naar koopstarters.
Staat u nog achter uw toezegging in diverse commissiedebatten dat het zogenaamde uitponden van huurwoningen beperkt kan blijven? Waarom wel, waarom niet?
Zoals ik eerder heb aangegeven vind ik een bepaalde mate van uitponding op zichzelf niet een probleem. Het kan worden gezien als correctie. De afgelopen vijf jaar zijn ongeveer 75.000 koopwoningen door beleggers gekocht voor de verhuur. Het overgrote deel van de huidige populatie dat instroomt in een middenhuurwoning wil doorstromen naar een koopwoning. Door het mogelijke uitponden komen er meer betaalbare koopwoningen op de markt voor deze doelgroep en neemt het aanbod van betaalbare woningen dus niet af. Overigens laten de bij antwoord 1 genoemde cijfers van het Kadaster zien dat van een uitpondgolf geen sprake is.
Het wetsvoorstel betaalbare huur bevat verschillende elementen om het investeren in huurwoningen rendabel te houden. Als onderdeel van het wetsvoorstel betaalbare huur wordt het WWS gemoderniseerd. Hierdoor sluit het WWS beter aan bij de kwaliteit van een middenhuurwoning. Zo worden goede energielabels (A of hoger) beter gewaardeerd, wordt de privé buitenruimte beter gewaardeerd en wordt er een waardering opgenomen voor gemeenschappelijke buitenruimte. Daarnaast wordt ook de mogelijkheid om de woning te koelen gewaardeerd. Tenslotte stijgt de bestaande WOZ-cap mee met de liberalisatiegrens, waardoor vooral woningen in de middenhuur beter gewaardeerd worden dan nu het geval is. De werking van de WOZ-cap verandert. Voorheen zorgde de WOZ-cap dat het aantal WWS-punten voortkomende uit de WOZ-waarde op maximaal 33% van het totale puntenaantal van de woning uitkwam. Dit betekent dat het totaal aantal punten onder de liberalisatiegrens zou uitkomen. De nieuwe werking van de WOZ-cap zorgt ervoor dat het totale puntenaantal niet verder kan zakken dan 186, ook als dit op basis van 33% lager uit zou komen. Deze maatregelen zorgen ervoor dat het meer rendabel wordt om een woning volgens het WWS te verhuren. Tevens kan er voor nieuwbouwprojecten een tijdelijke opslag van 10% worden gevraagd en kunnen verhuurders voor de maximale huurprijsstijging uitgaan van CAO + 0,5%. Ik ben ervan overtuigd dat het met deze voorwaarden nog steeds mogelijk is een redelijk rendement te behalen op huurwoningen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en tevens voor het commissiedebat van 31 januari beantwoorden?
Ja.
Het vertrek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA), Pieter Omtzigt (NSC), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat wordt de nieuwe functie van dhr. Kuipers, de nu voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Wanneer start hij met zijn nieuwe functie?
Wanneer heeft hij voor het eerst contact gehad met zijn nieuwe werkgever over een mogelijk nieuwe functie aldaar?
Wanneer heeft hij u als Minister-President op de hoogte gesteld van het feit dat hij bezig was met een nieuwe functie?
Heeft zijn nieuwe functie geleid of kunnen leiden tot de schijn van belangenverstrengeling? Zo ja, hoe is daar mee omgegaan tot zijn ontslag?
Heeft Minister Kuipers de brief aan de formateur ondertekend met de zin: «Met ingang van (datum) heb ik alle betaalde en onbetaalde (neven-)functies en andere nevenactiviteiten neergelegd. Ik heb geen afspraken in enigerlei vorm gemaakt, en zal deze ook niet maken over het aanvaarden of hervatten van (neven-) functies»? Zo ja, heeft hij zich hieraan gehouden? (pagina 85 van het blauwe boek)1
Indien Minister Kuipers de belofte in de vorige zin gebroken heeft, welke gevolgen gaat u daar dan aan geven?
Herinnert u zich het wetsvoorstel Wet regels gewezen bewindspersonen, dat de regering op 14 juli naar de Raad van State gestuurd heeft voor advies?
Hoe komt het dat de Raad van State, die gemiddeld veertig dagen doet over een advies, nog geen advies heeft uitgebracht?
Heeft u al gehandeld in lijn met het wetsvoorstel en een onafhankelijk advies ingewonnen of laten inwinnen over deze overstap? Zo ja, kunt u dat delen?
Kunt u deze vragen een voor een en voor de behandeling van de begroting Algemene Zaken beantwoorden?
Het vertrek van demissionaire ministers |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waarom u akkoord bent met het voortijdig vertrek van demissionaire Ministers uit uw kabinet?
Zoals ik eerder heb gemeld in antwoord op Kamervragen van het lid Leijten (SP) van 17 februari 2022 is het niet aan de Minister-President om al dan niet akkoord te verlenen voor het vertrekken van een bewindspersoon. Het is in zijn algemeenheid wenselijk dat demissionaire bewindspersonen de kabinetsperiode afmaken. Tegelijkertijd geldt dat er in voorkomende gevallen redenen kunnen zijn voor een bewindspersoon om dit niet te doen, en blijft dit een persoonlijke afweging van de betrokken bewindspersoon.
Vindt u het in het landsbelang dat demissionaire bewindspersonen hun werk blijven doen en niet voortijdig vertrekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat de voormalig demissionair Minister van Financiën bijna openlijk aangaf te willen vertrekken? Welk signaal is daar van uitgegaan richting de demissionaire bewindspersonen?
Het is niet aan mij om te speculeren over uitingen van voormalig bewindspersonen en de eventuele signalen die hier van uit gaan.
Kunt u aangeven welke afspraken u over voortijdig vertrek heeft gemaakt? Welke argumenten gebruikt u om bewindspersonen aan te laten blijven?
Ik heb geen afspraken gemaakt over voortijdig vertrek. Zie voorts het antwoord op vraag 1.
Op welke wijze is de continuïteit gewaarborgd op belangrijke dossiers als demissionaire bewindspersonen komen en gaan?
Bij het vertrek van bewindspersonen wordt altijd van geval tot geval bezien op welke wijze de continuïteit het best geborgd kan worden. Er zal altijd een Minister zijn die verantwoordelijkheid draagt.
Klopt het dat de vertrokken bewindspersonen geen wachtgeld krijgen, of oefenen zij hun nieuwe functie uit met behoud van ministersalaris?
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers (Appa) heeft een bewindspersoon aan wie ontslag wordt verleend en die op dat moment nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, in beginsel recht op een uitkering. Of een gewezen bewindspersonen in voorkomende gevallen ook recht heeft op een uitkering na ontslag en de hoogte van de uitkering is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De uitkering wordt bijvoorbeeld niet uitbetaald voor de periode dat de belanghebbende buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie. Uitzondering hierop is verblijf in een EU-lidstaat, een staat binnen de EER of Zwitserland van niet langer dan zes maanden, met uitzicht op een betaalde baan.
Kunt u waarborgen dat het demissionaire kabinet niet een nog grotere duiventil wordt de komende tijd? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven hoe u en uw demissionaire ploeg het algemeen belang ten opzichte van het eigen belang afwegen? Bent u bereid de bewindspersonen te verzoeken hun eigen belang uit te stellen tot hun taak in het algemeen belang er op zit?
Zie het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat het voortijdig vertrek van demissionaire bewindspersonen op een door henzelf gekozen moment tot een nog lager vertrouwen in de politiek kan leiden? Zo ja, hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Het artikel 'FVD maakt doneren in bitcoin mogelijk: 'Dit gat moet gedicht worden'' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «FVD maakt doneren in bitcoin mogelijk: «Dit gat moet gedicht worden»»?1
Ja.
Bij wie ligt de verantwoordelijkheid voor het verifiëren van de identiteit van de donateur?
De Wet financiering politieke partijen (Wfpp) verplicht alle politieke partijen om een zodanige administratie te voeren dat deze een betrouwbaar beeld geeft van de financiële positie van de partij. Politieke partijen moeten elk jaar, ongeacht of zij subsidie ontvangen of niet, een financieel verslag en een overzicht van bijdragen van in totaal € 1.000,– of meer en schulden van € 25.000,– of meer aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) toesturen.
De Minister van BZK maakt de verantwoordingsstukken openbaar. Van bijdragen boven de € 250,– zijn politieke partijen verplicht de naam en het adres van de donateur te registreren. Hoe deze registratie in de praktijk plaatsvindt, is aan de politieke partijen zelf. Ook is het de rol van politieke partijen zelf om invulling te geven aan de normen ten aanzien van het ontvangen van bijdragen en om de benodigde controlemaatregelen te treffen om vast te stellen of een bijdrage in lijn is met de Wfpp. De uiteindelijke controle hierop vindt plaats door de accountant, die over de financiële jaarstukken een goedkeurende verklaring moet afgeven.
Klopt het dat politieke partijen een verantwoordelijkheid hebben voor het aanleveren van een betrouwbaar overzicht van hun donateurs dat openbaar gemaakt wordt en tot hoever strekt de verantwoordelijkheid van de ontvangende partij om de identiteit van donateurs te controleren?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze vindt u dat de accountant de door de politieke partij aangeleverde lijst van giften en de identiteit van de donateur moet controleren?
De accountant moet door middel van een accountantsverklaring verklaren of een politieke partij heeft voldaan aan de wettelijke voorschriften. De accountant dient daarvoor gebruik te maken van het model dat is voorgeschreven in de Regeling financiering politieke partijen.
Op welke wijze ziet de Commissie toezicht financiën politieke partijen toe op de correctheid van de door de accountant aangeleverde controle op de correctheid van de lijst van giften?
De Commissie toezicht financiën politieke partijen heeft als taak de Minister te adviseren over de toepassing van en toezicht op de naleving van de Wfpp. Daarnaast controleert de Auditdienst Rijk (ADR) jaarlijks drie tot vier accountants van politieke partijen. De ADR controleert hierbij of de accountant van een politieke partij op een zorgvuldige manier heeft gecontroleerd of politieke partijen hebben voldaan aan de vereisten van de Wfpp. Het rapport van feitelijke bevindingen wordt met uw Kamer gedeeld. Indien ertoe aanleiding is, heeft de Minister van BZK als toezichthouder de bevoegdheid om een accountant in te schakelen om de financiële administratie van een partij te controleren.
In hoeverre vormt het geven in de vorm van cryptocurrency, eventueel met een tussenstap waarbij de cryptocurrency wordt omgezet in een geldelijke bijdrage, een risico voor de transparantie en betrouwbaarheid van het giftenoverzicht en daarmee ook voor de handhaafbaarheid van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp)?
Laat ik voorop stellen dat ik verwacht dat politieke partijen handelen conform de wettelijke voorschriften. Indien een partij een bijdrage van boven de € 250,– ontvangt, moet de partij de naam en het adres van de gever (of uiteindelijke belanghebbende), het bedrag en de datum van de bijdrage registeren. Het is mogelijk om een bijdrage in crypto anoniem te doen in de zin dat het voor een politieke partij lastig is om de persoonsgegevens van een gever te achterhalen. Hierdoor bestaat er een risico dat cryptodonaties worden gebruikt om het bijdragenmaximum of het verbod op buitenlandse bijdragen te omzeilen. Indien een politieke partij bij het aannemen van een bijdrage niet met zekerheid kan vaststellen dat de bijdrage rechtmatig is, dient de politieke partij de bijdrage niet aan te nemen. In het geval van een overtreding van de regels van de Wfpp, kan ik als toezichthouder besluiten om een bestuurlijke boete op te leggen.
Bent u van mening dat het op deze wijze ontvangen van giften op gespannen voet staat met het doel van de Wfpp, namelijk het creëren van transparantie over ontvangen giften?
Zie antwoord vraag 6.
Welke extra waarborgen zullen worden opgenomen in de Wet op de politieke partijen om dit risico af te dekken?
In het ontwerpwetsvoorstel Wet op de politieke partijen (Wpp) zijn geen extra waarborgen opgenomen ten aanzien van cryptoactiva. In het kader van de Wpp wordt bezien of extra waarborgen opportuun zijn. Hierbij houd ik rekening met nieuwe EU-wetgeving op het gebied van anti-witwassen en cryptoactiva, die het anonimiseren van crypto’s moet tegengaan. Met de uitbreiding van de Europese Transfer of Fundsverordening gelden bovendien per 2025 voor crypto-overmakingen vergelijkbare transparantieregels als voor regulier betalingsverkeer.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of anonieme gever meerdere giften onder de toelaatbare grens doet, waarmee deze grens heimelijk wordt overschreden?
Anonieme bijdragen zijn begrensd op € 250,–. Omdat een bijdrage anoniem is, is het onmogelijk met zekerheid vast te stellen of verschillende anonieme bijdragen niet afkomstig zijn van dezelfde donateur. Met de invoering van de Evaluatiewet Wfpp is de grens van anonieme giften verlaagd van € 1.000,– naar € 250,–. Hierdoor is het risico op het misbruik van anonieme donaties aanzienlijk verkleind. Indien een politieke partij kennis heeft van één donateur die meerdere anonieme bijdragen doet van onder de € 250,–, dan wordt van de politieke partij verwacht dat zij de gegevens van deze donateur alsnog registeren.
Zullen deze risico’s ook meegenomen worden in de penetratietest die wordt uitgevoerd op de Wfpp?
Deze risico’s zijn meegenomen in de zogenoemde penetratietest. Het door een onafhankelijk bureau uitgevoerde onderzoek is inmiddels afgerond. De uitkomsten worden meegenomen in de voorbereiding van de Wpp.
Mag een politieke partij cryptocurrency aannemen en op welke wijze worden giften in cryptocurrency door de Wfpp gereguleerd? Vallen zij onder de noemer bijdrage of bijdrage in natura, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wfpp?
Binnen de Wfpp gelden geen aanvullende voorschriften ten aanzien van bijdragen in cryptoactiva. Een bijdrage in cryptoactiva beschouw ik als een geldelijke bijdrage, aangezien het geen officiële maar wel een informele tegenwaarde in bijvoorbeeld dollar of euro heeft en in ieder geval een handelswaarde heeft. Voor zover cryptoactiva zou moeten worden beschouwd als zaak of dienst, is sprake van bijdrage in natura. Hoe dan ook valt cryptoactiva binnen de werkingssfeer van de Wfpp.
Welke verantwoordelijkheden vloeien voort uit de wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en Europese anti-witwaswetgeving voor de verschillende partijen betrokken bij de cryptodonaties zoals deze door Forum voor Democratie worden ontvangen en Forumpay worden gefaciliteerd om de identiteit van de donateur te verifiëren?
In Nederland moeten aanbieders van bewaarportemonnees en van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta (hierna: cryptodienstverleners) die actief zijn op de Nederlandse markt geregistreerd zijn bij De Nederlandsche Bank (DNB). Ook zijn deze partijen aangemerkt als poortwachter in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering (Wwft), die grotendeels voortvloeit uit Europese regelgeving. Poortwachters moeten cliëntonderzoek doen. Hiertoe moeten ze bijvoorbeeld de identiteit van de cliënt vaststellen en verifiëren, met het doel om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen.
In hoeverre voldoet de methode die Forum voor Democratie gebruikt aan de verplichtingen in de wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en Europese anti-witwaswetgeving?
Zoals in antwoord op vraag 12 aangegeven, schrijft de Wwft voor dat aanbieders van bewaarportemonnees en van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta die actief zijn op de Nederlandse markt geregistreerd zijn bij De Nederlandsche Bank (DNB). ForumPay is niet als aanbieder van een bewaarportemonnee of wisseldiensten tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta geregistreerd bij DNB. Echter, de vraag of een partij als cryptodienstverlener in Nederland actief is en aan de wettelijke vereisten voldoet, is in beginsel ter beoordeling aan DNB. Of dat bij Forumpay het geval is, is dus aan DNB. Ik kan hier geen uitspraken over doen.
Uit de Wwft volgt niet per se dat personen die als klant gebruik maken van diensten die door een cryptodienstverlener worden aangeboden in overtreding zijn als deze cryptodienstverlener niet voldoet aan de Wwft.
Onder welke voorwaarden mag Forumpay actief zijn in Nederland en voldoet het bedrijf aan die voorwaarden? Zo nee, wat zijn hiervan dan de consequenties?
Een registratie bij DNB is een wettelijk vereiste voor cryptodienstverleners om op de Nederlandse markt actief te mogen zijn. Indien een partij geregistreerd is bij DNB moet deze partij cliëntenonderzoek doen, transacties monitoren en ongebruikelijke transacties melden bij de FIU. Tevens wordt de geschiktheid en betrouwbaarheid van het bestuur getoetst. Ik merk op dat ForumPay niet in het register van DNB is opgenomen. Echter, de vraag of een partij als cryptodienstverlener in Nederland actief is en aan de wettelijke vereisten voldoet, is in beginsel ter beoordeling aan DNB. Of dat bij Forumpay het geval is, is dus aan DNB. Ik kan hier geen uitspraken over doen. Inmiddels heb ik vernomen dat op de website van FvD de doneeroptie via ForumPay niet langer actief is.
In het algemeen geldt dat DNB handhavend op kan treden indien een cryptodienstverlener niet aan de wettelijke vereisten voldoet, bijvoorbeeld door het opleggen van een last onder dwangsom. Ook kan DNB bestuurlijke boetes opleggen. Daarnaast kunnen overtredingen van de Wwft, waaronder het illegaal aanbieden van cryptodiensten in Nederland, ook op grond van de Wet op de economische delicten strafrechtelijk opgevolgd worden.
Het bericht 'Hoe kon het zo misgaan voor de veelgeprezen Amsterdamse Fixbrigade? ‘Ze hebben appels met peren vergeleken’' |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe verklaart u de keuze van de gemeente Amsterdam om de aanbesteding voor het isoleren van 5050 huurwoningen toe te wijzen aan de Utrechtse stichting Energiebox in plaats van de lokaal gewaardeerde Fixbrigade, die eerder veel lof ontving en zelfs kon rekenen op koninklijke belangstelling?1
De gemeente Amsterdam heeft deze aanbesteding uitgevoerd en legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Wij hebben daarmee geen inzicht in de ingediende stukken en de beoordeling, buiten wat de gemeente Amsterdam daar publiekelijk over rapporteert.
Met de raadsinformatiebrief van 5 december 20232 Uitkomst aanbesteding energiebespaarservice 2023–2025 zijn de leden van de gemeenteraad geïnformeerd over deze aanbesteding. In deze brief wordt aangegeven dat 11 partijen zich hebben ingeschreven op deze aanbesteding en dat de aanbesteding is gegund aan drie lokale partijen, waarvan er twee ook een sociale onderneming zijn, en een landelijk opererende partij. Ook wordt aangegeven dat de FIXbrigade Amsterdam een opvallende partij is die geen gunning voor een perceel heeft gekregen.
In de Raadsinformatiebrief van 23 januari 20243 geeft de gemeente Amsterdam aan: «De inschrijvers zijn beoordeeld op kwaliteit (90%) en prijs (10%). De kwaliteit werd beoordeeld door middel van drie gunningscriteria. «Bereiken van de doelgroep» en «lokale verankering» telden elk voor 30% mee in de beoordeling van kwaliteit. Voor deze criteria is gekozen vanuit de verwachting dat lokale organisaties hier goed op scoren. Dit is ook van tevoren getoetst tijdens een uitgebreide consultatieronde met lokale organisaties (waaronder de FIXbrigade). In de uitvraag (zie link naar stukken 4) kunt u uitgebreider zien waarop getoetst is. Details uit de inschrijvingen kunnen wij niet delen omdat deze vertrouwelijk zijn en deze door de gemeente niet openbaar gemaakt mogen worden. Uit de beoordeling is echter wel gebleken dat de gegunde partijen ook op deze criteria een goed aanbod hadden.»
Kunt u achterhalen welke criteria de doorslag gaven bij de toewijzing van de aanbesteding en hoe deze criteria mogelijk hebben bijgedragen aan de keuze voor Energiebox boven de Fixbrigade?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is de gemeente en het kabinet op de hoogte van de impact van deze keuze op de Fixbrigade en de huurders die afhankelijk zijn van de beoogde opknapbeurt? Wat zijn de concrete stappen die de gemeente zal ondernemen om mogelijke vertragingen en onzekerheden voor de huurders te minimaliseren?
In het algemeen kan de uitkomst van aanbestedingen impact hebben op organisaties en bedrijven. We begrijpen dat de teleurstelling groot is bij FIXbrigade Amsterdam en andere partijen die bij deze aanbesteding gunningen zijn misgelopen. Het Rijk kan niet beoordelen wat het mislopen van de aanbesteding precies betekent voor deze partijen.
De gemeente Amsterdam geeft in de Raadsbrief van 23 januari 2024 aan: «Door het gesprek te blijven voeren kan ervoor gezorgd worden om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen. Er zou bijvoorbeeld gesproken kunnen worden over de toekomst van de werknemers van de FIXbrigade en als de gegunde partijen met de FIXbrigade als onderaannemer zouden willen werken, zou de gemeente daaraan kunnen meewerken. Het college is bereid om de FIXbrigade te ondersteunen bij werk-naar-werk dienstverlening. Indien gewenst zouden zij hulp aangeboden kunnen krijgen om nieuw werk te vinden binnen de techniek- of duurzaamheidssector.»
De aanbesteding die de gemeente heeft gedaan zorgt dat 13.788 woningen kunnen worden verduurzaamd met een energiebespaarservice. Veel huurders zijn daarmee geholpen. Voor wat betreft de impact op huurders die door de FIXbrigade geholpen worden, kan de FIXbrigade de reeds gemaakte bezoekafspraken met bewoners het eerste kwartaal van 2024 blijven uitvoeren middels de subsidie die ze al ontvingen vanuit de stadsdelen.
Kunt u uitleggen waarom de gemeente heeft gekozen voor een aanbesteding met bredere criteria, die volgens vertegenwoordigers van de Fixbrigade niet voldoende de grondige aanpak weerspiegelen die hun methode kenmerkt?
In de raadsbrieven van de gemeente Amsterdam legt de gemeente uit dat ze een proces hebben doorlopen en de aanbesteding zodanig hebben vormgegeven dat het zo veel mogelijk ruimte geeft aan kleine sociale ondernemingen. Het toelichten van die aanpak is aan het college van Amsterdam en het beoordelen van die aanpak is aan de gemeenteraad in Amsterdam die daar in februari over doorspreekt.
Wat is uw standpunt over de zorgen geuit door de Fixbrigade met betrekking tot de aanbesteding, met name met betrekking tot de vergelijking van «appels met peren» en de mogelijke onderschatting van de kosten voor een grondige isolatieaanpak?
Dit is voor ons niet te beoordelen. We hebben de ingediende stukken van de partijen niet gezien en kunnen daarmee niet vaststellen hoe de indieners zich tot elkaar verhouden. We vertrouwen erop dat dat proces bij de gemeente Amsterdam in goede handen is en dat ze dat goed afwegen.
Zijn er stappen ondernomen of overwogen om de Fixbrigade te ondersteunen na het verlies van de aanbesteding?
We volgen de ontwikkelingen in de sector van energiefixers, -coaches en andere aanpakken van energiearmoede, inclusief de situatie rond de FIXbrigade Amsterdam. Echter is dit een lokale aangelegenheid onder regie van de gemeente Amsterdam.
Wat zijn de stappen die het kabinet van plan is te ondernemen om ervoor te zorgen dat het doel van het verbeteren van de isolatie van duizenden huurwoningen in Amsterdam niet in gevaar komt?
Het kabinet heeft met het Nationaal Isolatieprogramma en de aanpak van energiearmoede middelen aan gemeenten beschikbaar gesteld die kunnen worden ingezet om huishoudens te ondersteunen met energiebesparende maatregelen. De gemeente Amsterdam heeft een aanbesteding uitgevoerd en daar een aantal partijen gecontracteerd die hier invulling aan geven.
Ziet het kabinet mogelijkheden om de lokale, van onderop ontwikkelde benadering van de Fixbrigade te integreren in toekomstige isolatieprojecten, gezien de positieve evaluatie van TNO over hun methode?
Gemeenten kunnen lokale organisaties inzetten voor de aanpak van energiearmoede en veel gemeenten doen dat. Ook geven veel landelijke initiatieven aandacht aan lokale inbedding. Het verschilt per gemeente wat het meest effectief is en we laten die keuze aan gemeenten. We ondersteunen in kennis en kunde om te zorgen dat lokale organisaties goed kunnen door ontwikkelen. We hebben vijf initiatieven genomen waarmee we belanghebbenden ondersteunen:
Daarnaast kunnen gemeenten ook andere programma’s en middelen inzetten, waaronder het Nationaal Isolatieprogramma, om huishoudens met (risico op) energiearmoede te ondersteunen, bijvoorbeeld door het beter isoleren van hun woning. Het kabinet is niet van plan publieke Fixbrigades op te richten. Het is aan gemeenten om te bepalen wat in hun gemeente het beste past, en we zien dan ook dat gemeenten daar hun eigen weg in vinden. We zien dat in diverse gemeenten Fixbrigades worden opgericht. Het huidige beleid geeft gemeenten middelen tot en met 2025. Bekeken wordt op welke manieren energiefixers voor de lange termijn een rol kunnen hebben in de aanpak van energiearmoede en verduurzaming.
Ziet het kabinet mogelijkheden om de Fixbrigades te integreren in de landelijke aanpak van slecht geïsoleerde woningen? Is het kabinet van plan om publieke Fixbrigades op te richten gezien de positieve beoordelingen en successen van de Fixbrigade volgens de TNO-evaluatie?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat inbesteden wenselijker is dan aanbesteden? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten maken daar zelf afwegingen in. Het expertisecentrum aanbesteden PIANoo geeft aandachtspunten mee voor de keuze tussen inbesteden, aanbesteden en bijvoorbeeld ook subsidie en Open House. Daarnaast zijn het NPLW en RvO zijn bezig om opties voor vormen van inbesteden en aanbesteden in kaart te brengen en overzicht te bieden voor gemeenten. In dat kader hebben het NPLW en RVO eind vorig jaar een webinar georganiseerd over energiefixers, energiearmoede en aanbestedingsregels.
Het kabinet heeft € 500 miljoen beschikbaar gemaakt voor Fixbrigades (Kamerstuk 32 847, nr. 1014). Wat voor eisen zijn daaraan gesteld? In hoeverre heeft het kabinet invloed op de wijze waarop deze gelden besteed worden?
Om verwarring te voorkomen: de brief spreekt over «energiefixteams», en niet «Fixbrigades». FIXbrigade is een specifiek bedrijf, «energiefixers» en «energiefixteams» zijn algemene termen. De middelen zijn beschikbaar gemaakt aan gemeenten door de energiearmoedemiddelen te verhogen en de termijn te verlengen naar 31 december 2025. De gemeente kan de middelen die met deze beschikking beschikbaar worden gesteld gericht inzetten om huishoudens in een kwetsbare positie vanwege de gestegen energielasten op korte termijn te ondersteunen bij het nemen van maatregelen om de energierekening te verlagen. De specifieke manier waarop dit kan plaatsvinden vergt maatwerk en is aan de gemeente. Elke maatregel die kan helpen de energierekening te verlagen of het energiegebruik in de woning te verminderen kan daarbij worden ingezet. Te denken valt aan de inzet van energiefixers, energieadvies, energiedisplays, inregelen van Cv-systemen, de inzet van kleine energiebesparende maatregelen zoals tochtstrips en radiatorfolie tot aan een bijdrage aan grotere isolatiemaatregel zoals vloer- of spouwmuurisolatie in huur- en koopwoningen. Ook andere type maatregelen die bijdragen aan het reduceren van de energierekening zijn mogelijk. Hierbij kan gedacht worden aan een witgoedregelingen en andere vervangingsregelingen voor oude elektrische apparaten; mits dit aan de doelgroep (huishoudens die te maken hebben met energiearmoede) ten goede komt.
Het is niet toegestaan de middelen als financiële compensatie uit te keren. Ook maatregelen die niet aan of in de woning worden aangebracht zijn niet toegestaan, denk hierbij bijvoorbeeld aan zonnepanelen die op een andere woning, bedrijfsgebouw of veld worden aangelegd.
Het kabinet heeft met de hoeveelheid vereisten en verantwoording bewust gekozen voor veel ruimte voor gemeenten, met name om zo rekening te houden met de uitvoerbaarheid voor gemeenten, ruimte voor lokaal maatwerk en daarmee zo snel mogelijke ondersteuning voor huishoudens met (risico op) energiearmoede.
Het kabinet heeft invloed op de besteding van de middelen door flankerend beleid die alle belanghebbenden ondersteund, zoals de initiatieven die in het antwoord op vraag 8 en 9 zijn benoemd. Dit zorgt voor een groeiende en energieke nieuwe sector waarvan we zien dat partijen veel van elkaar leren en door ontwikkelen.
Hoe wordt geborgd dat juist fixbrigades bestaande uit mensen uit de eigen gemeenschap hiervoor ingezet kunnen worden? Indien deze nog niet bestaan, hoe gaat het kabinet hier in de toekomst voor zorgen?
Veel fixorganisaties werken met mensen uit eigen lokale gemeenschappen. Dat is efficiënt helpt om vertrouwen te krijgen van bewoners. Gemeenten hebben de ruimte om bij de aanpak van energiearmoede en de inzet van de middelen die daarvoor beschikbaar zijn te werken met lokale partijen en mensen uit lokale gemeenschappen. Ook stimuleren we op diverse manieren dat lokale organisaties goed kunnen opbloeien, bijvoorbeeld door de eerdergenoemde subsidie voor Energie Samen, de Fixbrigade en de Energiebank.
Heeft het kabinet op basis van de TNO-evaluatie additionele eisen gesteld aan gelden die beschikbaar zijn gemaakt voor Fixbrigades?
Juist door veel ruimte te geven voor de invulling van de energiearmoedemiddelen geeft het kabinet gemeenten de mogelijkheid om te kiezen voor meer grondige aanpakken zoals de FIXbrigade. We zien dit ook terug in de praktijk. Gemeenten vragen meer diensten uit, hebben meer aandacht voor lokale inbedding en geven extra ruimte voor personeel met afstand tot de arbeidsmarkt. Er is bewust geen doelstelling gegeven over bijvoorbeeld de hoeveelheid woningen, de precieze maatregelen en hoeveel tijd er per woning besteed wordt. Een gemeente kan kiezen voor aanpakken die goed aansluit bij de lokale situatie en bijvoorbeeld zelf afwegen of ze een beperkt aantal woningen grondig gaan opknappen, veel woningen enigszins aanpakken, of een combinatie daarvan.
De betrokkenheid van een AIVD’er bij het saboteren van het Iraanse kernwapenprogramma |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Sabotage in Iran: een missie in duisternis»?1
Ja. Er is kennisgenomen van genoemde publicatie over dit onderwerp.
In het algemeen geldt dat de Kamer over de vertrouwelijke aspecten van het werk van de diensten via de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) wordt geïnformeerd. Dit is in overeenstemming met de waarborgen die de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) 2017 bevat over onder meer de wettelijke plicht tot geheimhouding van de werkwijze van de diensten.
Op operaties van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, publicaties daarover en veronderstellingen die daarin worden gedaan, juist of onjuist, kan nooit worden ingegaan. De inhoud van publicaties en veronderstellingen die daarin worden gedaan, zijn altijd voor rekening van de betreffende journalist.
Ik hecht er wel aan het volgende te benadrukken:
Alle handelingen van de AIVD en de MIVD zijn gebaseerd op de taken, de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden die in de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) 2002 waren en thans in de Wiv 2017 zijn opgenomen. Over de vertrouwelijke aspecten van het werk van de diensten wordt via de CIVD politieke verantwoording afgelegd. Bovendien geldt dat de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) te allen tijde belast was en is met de controle op de rechtmatigheid van het handelen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarmee vormt de CTIVD een wezenlijk onderdeel van het stelstel van wettelijke waarborgen die van toepassing zijn op de werkzaamheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Wat is uw reactie op het bericht?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u in zijn algemeenheid aangeven wanneer operaties van de inlichtingen-en veiligheidsdiensten (I&V-diensten) in het buitenland goedkeuring vereisen van de politieke leiding?
Voorop staat dat de Wiv 2017 geen onderscheid kent tussen de inzet van bevoegdheden in het binnen- of buitenland. Dat houdt in dat dezelfde voorwaarden en waarborgen gelden voor inzet in het buitenland als voor diezelfde inzet in Nederland, waaronder begrepen de voorgeschreven toestemmingsniveaus uit de Wiv 2017, toetsing door de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) of voorgeschreven meldingen bij de CTIVD.
Zowel in de periode waar de publicatie betrekking op heeft, als nu functioneren de diensten onder de ministeriële verantwoordelijkheid. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 2.
Vanwege de genoemde plicht tot geheimhouding kan in het openbaar niet worden ingegaan op de informatievoorziening aan de Minister-President. In het algemeen geldt dat de betrokken Ministers de afweging maken of de Minister-President direct of via de Raad voor de Veiligheids- en Inlichtingendiensten en vertrouwelijk wordt geïnformeerd over het handelen van de diensten.
De AIVD en de MIVD hebben te maken met een stelsel van parlementaire controle. Primair geldt dat parlementaire controle plaatsvindt in het openbaar, via de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken (indien van toepassing) en in het geheim – waar het staatsgeheime informatie betreft – in de CIVD. Daarnaast vindt doorlopende controle plaats via de CTIVD, de onafhankelijke en gespecialiseerde toezichthouder op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Ook worden bepaalde door de Minister verleende toestemmingen (de grondslag van een operatie) aan de TIB voorgelegd voor een rechtmatigheidstoets. In andere gevallen mag uitsluitend de Rechtbank Den Haag toestemming verlenen.
Verder wordt over de aard en inhoud van de informatievoorziening en verantwoording aan de CIVD door het kabinet in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Kunt u in zijn algemeenheid aangeven wanneer de I&V-diensten verantwoording moeten afleggen voor operaties in het buitenland?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt zonder in te gaan op deze specifieke casus reageren op de duiding van topambtenaar Wim Kuijken dat het tot de professionele taak hoort van de AIVD om de Minister te informeren bij dit soort operaties, en dat ook de Minister-President op de hoogte dient te zijn «vanwege de mogelijke geopolitieke implicaties»?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt in zijn algemeenheid aangeven wanneer de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) over operaties in het buitenland geïnformeerd moet worden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de democratische controle op de operaties waar de I&V-diensten aan deelnemen voldoende geborgd is?
Ik ben van mening dat zowel de democratische controle alsook het toezicht op de handelingen van de diensten, zijn geborgd. Ik verwijs u verder naar de beantwoording van vraag 1 en 2.
Kan het voorkomen dat de Nederlandse I&V-diensten hulpverlenen aan acties van andere I&V-diensten zonder zelf op de hoogte zijn van wat die acties behelzen, en wat de (geopolitieke) gevolgen zijn van die acties? Acht u dat wenselijk?
Er wordt in het openbaar niet ingegaan op de werkwijze van de diensten, waaronder de aard van de samenwerking met inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen (hierna: buitenlandse diensten).
Internationale samenwerking is voor de AIVD en de MIVD van essentieel belang.
De samenwerking met buitenlandse diensten moet voldoen aan de wettelijke vereisten en waarborgen zoals door de Wiv 2017 is bepaald.1 Dat betreft allereerst de bevoegdheid tot het aangaan van samenwerkingsrelaties met buitenlandse diensten en de daaraan voorafgaande, door de diensten te maken, weging die bepalend is voor de vraag of en, zo ja, waaruit die samenwerking kan bestaan. De Wiv 2017 geeft verder een regeling voor de verstrekking van gegevens alsmede het verlenen van technische en andere vormen van ondersteuning aan buitenlandse diensten. Tevens bevat de Wiv 2017 een regeling voor het doen van verzoeken om technische en andere vormen van ondersteuning aan buitenlandse diensten door de AIVD of MIVD.
De samenwerking met buitenlandse diensten valt volledig onder het toezicht van de CTIVD.
Welke eisen stellen de Nederlandse I&V-diensten aan het meewerken aan operaties geleid door I&V-diensten van andere landen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bevestigen dat de AIVD in 2007 betrokken was bij een sabotageactie van het Iraanse kernwapenprogramma? Zo ja, heeft er op enige wijze politieke goedkeuring plaats gevonden van deze actie? Is er op enige wijze achteraf verantwoording afgelegd over de actie?
Gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding van de werkwijze van de diensten, kan ik niet inhoudelijk reageren op vermeende betrokkenheid van Nederland. In voorkomende gevallen dat de Kamer geïnformeerd dient te worden, zal dit via de CIVD worden gedaan.
Kunt u bevestigen dat de AIVD «wist dat het meedeed aan een operatie om het Iraanse nucleaire programma te saboteren», zoals de Volkskrant stelt? Zo ja, in hoeverre zou op basis van die kennis volgens u goedkeuring verzocht moeten worden voor de deelname bij de politieke leiding? In hoeverre had op basis van die kennis de CIVD geïnformeerd moeten worden?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u bevestigen dat de AIVD niet wist op welke wijze de eigen agent zou bijdragen aan het saboteren van het Iraanse kernwapenprogramma, namelijk via het inbrengen van een computervirus?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Nederland operaties uitvoert met mogelijk verstrekkende gevolgen zonder zelf volledig op de hoogte te zijn van de inhoud van die operaties?
Zie het antwoord op vraag 8.
Waren de handelingen (of het gebrek daaraan) van de AIVD m.b.t. de sabotageactie volgens u in strijd met de toen geldende wetgeving, in het bijzonder de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) 2002?
Gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding van de werkwijze van de diensten, kan ik niet inhoudelijk reageren op vermeende betrokkenheid van Nederland. In voorkomende gevallen dat de Kamer geïnformeerd dient te worden, zal dit via de CIVD worden gedaan.
Zouden de handelingen (of het gebrek daaraan) van de AIVD m.b.t. de sabotageactie volgens u in strijd zijn met de Wiv 2017 en de Tijdelijke wet cyberoperaties?
De Wiv 2017 noch het kabinet spreken van «sabotage». De memorie van toelichting (MvT) op de Wiv 2017 spreekt van de mogelijkheid om verstoringsacties uit te voeren, als één van de maatregelen zoals hieronder beschreven.
De Wiv 2017 bevat de bevoegdheid tot het bevorderen of treffen van maatregelen ter bescherming van door de betreffende dienst te behartigen belangen. Vooropgesteld wordt dat deze bevoegdheid qua inzet, impact en risicoafwegingen veel verschillende verschijningsvormen kent. Bij het bevorderen of het treffen van maatregelen gaat het er met name om bepaalde anti-democratische, staatsgevaarlijke activiteiten of andere activiteiten die gericht zijn tegen één van de in de Wiv genoemde belangen te ontmoedigen of in de kiem te smoren met als uiteindelijke doel (preventief) te voorkomen dat de ermee gepaard gaande risico’s worden gerealiseerd.
De juridische basis om een verstoringsactie uit te voeren – met de explicitering dat hierbij gebruik mag worden gemaakt van een technisch hulpmiddel – is terug te vinden in artikel 73 lid 1 van de Wiv 2017. In de MvT Wiv 2017 is de toelichting op artikel 73 terug te vinden in paragraaf 4.3.2 In de Wiv 2002 was deze juridische basis terug te vinden in artikel 21 lid 1 sub a onder 2.
De Tijdelijke Wet onderzoek naar landen met een offensief cyberprogramma wijzigt niets aan de bevoegdheid in het wettelijke kader hieromtrent en de waarborgen die hiervoor gelden. De Wiv 2017 blijft op dit punt onverkort van kracht.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) te verzoeken onderzoek te doen naar deze casus?
De CTIVD bepaalt als onafhankelijke toezichthouder binnen de wettelijke kaders van de Wiv 2017 zelf of, en zo ja naar welk onderdeel van het handelen van de diensten zij onderzoek zal instellen. Het is mij niet bekend of de CTIVD voornemens is een onderzoek naar deze casus in te stellen.
Het Didam-arrest. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u een nadere toelichting geven op uw brief van 19 december 2023 over de uitspraak van 22 maart 2023 van de rechtbank Midden-Nederland over de terugwerkende kracht van het Didam-arrest en de motie van de leden Bontenbal en Stoffer van 21 september 2023 inzake het Didam-arrest (Kamerstuk 36 410, nr. 27)?1
Ja, dit doe ik aan de hand van de beantwoording van uw onderstaande vragen.
Is de juridische ruimte voor gemeenten om plannen te selecteren met maatschappelijke meerwaarde door het Didam-arrest groter geworden, kleiner geworden of gelijk gebleven?
De juridische ruimte is naar mijn mening gelijk gebleven. In het Didam-arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat overheidslichamen ook bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht moeten nemen.2 Zoals de rechtbank Midden-Nederland in zijn uitspraak van 22 maart 2023 heeft overwogen3 gaat het bij het Didam-arrest niet om nieuwe regelgeving, maar om een logische invulling van bestaand recht. Ook vóór het Didam-arrest moesten overheidslichamen zich bij het sluiten van privaatrechtelijke overeenkomsten al aan het gelijkheidsbeginsel – het bieden van gelijke kansen – houden. Dit gold ook voor plannen met een maatschappelijke meerwaarde.
Wel heeft het arrest voor veel onduidelijkheid gezorgd bij veel gemeenten en andere betrokken partijen en ook heeft het arrest directe gevolgen voor de bestaande gehanteerde praktijk gehad. Het arrest werpt een ander licht op de eisen die worden gesteld aan het privaatrechtelijk handelen van overheden bij onroerend goed transacties dan gebruikelijk was. Gemeenten en marktpartijen gingen er tot het Didam-arrest vanuit dat een «een-op-een» selectie zonder enige vorm van transparantie mogelijk was zonder dat er een motivering gegeven hoefde te worden aan derden waarom er met die ene partij in zee werd gegaan. Ten gevolge van het Didam-arrest moesten gemeenten in veel gevallen hun gehanteerde werkwijze en selectieproces bij verkoop van onroerende zaken4 aanpassen aan de eisen zoals die in het arrest waren benoemd. Uitgangspunt daarbij is dat bij verkoop van onroerende zaken door een overheidslichaam een selectieprocedure zal moeten worden gevolgd, tenzij door het overheidslichaam kan worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde is. Dit dient te worden vastgesteld op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Met andere woorden; er dient een objectieve motivering te zijn, beschikbaar voor derden voordat de overeenkomst wordt aangegaan, waarom er met die ene gegadigde een overeenkomst wordt gesloten.
Ik heb om de ontstane onduidelijkheid weg te nemen een (juridische) factsheet gepubliceerd, met vragen en antwoorden over dit arrest.5 Daarnaast is de Handreiking «implementatie van het arrest Didam in het gemeentelijke grond(uitgifte) beleid ten behoeve van vastgoed en gebiedsontwikkeling» uitgebracht.6 Bij het Expertteam Woningbouw kunnen gemeenten advies en ondersteuning vragen over diverse vraagstukken rond gebiedsontwikkeling.
Is alles wat vroeger na een eerlijk politiek proces voorwerp kon worden van een één-op-één-overeenkomst, na het Didam-arrest juridisch nog altijd mogelijk, via slimme selectiecriteria of via de uitzonderingsmogelijkheid?
Ja. In de brief van 19 december 2023 heb ik beschreven dat het Didam-arrest niet in de weg staat dat gemeenten bij de verkoop van gronden ruimte hebben om plannen te selecteren waarmee een maatschappelijke meerwaarde kan worden bereikt. Aan gemeenten komt de vrijheid toe om selectiebeleid- en -criteria vast te stellen.7 Hierbij moet het gaan om objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Deze selectiecriteria kunnen behalve op criteria als prijs, loting, «first come, first served» en planning ook bestaan uit kwalitatieve criteria, zoals het in staat zijn om het desbetreffende plan overeenkomstig de door de gemeente gewenste vorm van planuitvoering te realiseren, duurzaamheid, beoogde integraliteit, het behalen van bepaalde maatschappelijke doelen, als ook de aard, hoedanigheid en bekwaamheid van de beoogde contractspartij.
Als bij voorbaat vaststaat óf redelijkerwijs mag worden aangenomen dat slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop van de betreffende onroerende zaak, hoeft de mededingingsruimte niet te worden geboden. Ook dit dient te worden vastgesteld op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria en daar moet, voordat de overeenkomst wordt aangegaan, bekendheid aan worden gegeven.
Als er juridisch minder mogelijk is: wat dan? En is alles wat nu niet meer mogelijk is in uw ogen ook terecht niet meer mogelijk?
Zie allereerst vraag 2. Ik ben van mening dat het toepassen van een openbare selectieprocedure voordelen biedt, namelijk transparantie en het bieden van gelijke kansen, waarmee ook het risico van bevoordelen en willekeur wordt verkleind en de waarde voor de samenleving wordt geoptimaliseerd. Het is een belangrijk uitgangspunt dat het handelen van de overheid zo transparant en openbaar mogelijk is.
Wat betreft het realiseren van plannen met een maatschappelijke meerwaarde ben ik van mening dat deze plannen nog evenzeer mogelijk zijn als voor het Didam-arrest, mits dit in objectieve, redelijke en toetsbare criteria is te vatten. Dit komt de kwaliteit van plannen ten goede.
Is het nog altijd mogelijk dat een gemeente – bijvoorbeeld – een bepaalde locatie aan een bepaalde lokale welzijnsinstelling kan uitgeven ondanks dat een commerciële partij van elders ook belangstelling heeft getoond, of bestaat na Didam de kans dat het niet mogelijk blijkt om selectiecriteria te bedenken die én voldoende specifiek zijn om de beoogde instelling als enige uit het proces te laten komen én voldoende algemeen blijven om de door de Hoge Raad gewenste mededingingsruimte mogelijk te maken? Of vindt u een transparante politieke keuze voor een bepaalde, lokaal gewortelde welzijnsaanbieder nu juist het «favoritisme» waar we van af moeten willen?
Gemeenten hebben beleidsruimte bij het opstellen van selectiecriteria aan de hand waarvan de uiteindelijke koper wordt geselecteerd. Gemeenten zullen naar aanleiding van het Didam-arrest daarbij een transparante selectieprocedure, met objectieve, toetsbare en redelijke criteria moeten hanteren. Bij de beantwoording van vraag 3 heb ik aangegeven dat dergelijke selectiecriteria ook kunnen bestaan uit kwalitatieve criteria, zoals het in staat zijn om het desbetreffende plan overeenkomstig de door de gemeente gewenste vorm van planuitvoering te realiseren, duurzaamheid, beoogde integraliteit, het behalen van bepaalde maatschappelijke doelen, als ook de aard, hoedanigheid en bekwaamheid van de beoogde contractspartij. Hiermee hebben gemeenten de mogelijkheid om voor een gewenste ontwikkeling op een locatie de nadruk te leggen op criteria als maatschappelijke meerwaarde van een initiatief, alsook op de hoedanigheid en geschiktheid van de partij of een lokale binding. Daarbij blijft vereist dat deze criteria kunnen worden gekwalificeerd als objectief, toetsbaar en redelijk.
De selectiecriteria moeten niet tot doel hebben om naar een op voorhand favoriete partij met uitsluiting van andere partijen, toe te schrijven.
Als op grond van de selectiecriteria, vastgesteld door het gemeentebestuur, op voorhand vaststaat dat een lokale welzijnsinstelling de enig serieuze gegadigde is die het gewenste plan kan realiseren, blijft een één-op-één selectie mogelijk.
Indien er meerdere partijen zijn die aan de selectiecriteria voldoen, dan zullen deze alle in de gelegenheid moeten worden gesteld om mee te dingen in een selectieprocedure.
Ik ben van mening dat een transparante selectieprocedure op basis van objectieve, redelijke en toetsbare criteria de maatschappelijke meerwaarde ten goede komt.
Als er juridisch niets is veranderd aan het aantal mogelijke uitkomsten: hoe taxeert u de toevoegde waarde van het Didam-arrest?
Het Didam-arrest heeft verduidelijkt dat gemeenten bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht moeten nemen en (potentiële) kopers van deze onroerende zaak, een gelijke kans moet bieden. Dit arrest en de door de Hoge Raad nu uitgeschreven lijn bevordert transparantie en het bieden van gelijke kansen bij het verkopen van onroerende goederen8 verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, zoals onder meer verkoop van onroerende goederen door overheidslichamen. Bevoordelen en willekeur worden voorkomen.
Is het – los van de juridische mogelijkheden – voor gemeenten in praktische zin makkelijker of moeilijker geworden om plannen te selecteren waarmee maatschappelijke meerwaarde wordt bereikt, denk daarbij aan onduidelijkheid over het recht, aan de administratieve lasten van selectieprocedures en aan de inschatting van de extra juridische risico’s die door het Didam-arrest zijn ontstaan?
Gemeenten zullen naar aanleiding van het Didam-arrest een transparante selectieprocedure moeten hanteren. Dat betekent dat het maatschappelijke doel en de eisen aan het plan voordat er een partij wordt geselecteerd objectief beschreven moeten worden. Dat levert aan de voorkant in sommige gevallen wellicht meer werk op dan voor het Didam-arrest. Voordeel is dat na selectie er minder discussie kan ontstaan met de geselecteerde partij over het gewenste plan. Dat helpt het planproces ná de selectie. Per saldo denk ik dat er op termijn geen maatschappelijk nadeel is vanwege de te volgen selectieprocedure.
Als het in de praktijk minder makkelijk is geworden om plannen te selecteren waarmee maatschappelijke meerwaarde wordt bereikt, heeft u enig idee hoeveel van dergelijke plannen om praktische redenen inmiddels niet zijn doorgegaan?2 Als u dat niet heeft: wat heeft u gedaan om daar inzicht in te krijgen? En wat wilt u nog doen?
Ik heb geen concrete cijfers in hoeverre het Didam-arrest in de praktijk ertoe heeft geleid dat plannen niet zijn doorgaan. Overigens hebben dergelijke signalen mij ook niet bereikt. Wel is het zo dat selectieprocedures in sommige gevallen opnieuw moesten of opnieuw moesten worden vormgegeven. Met het opstellen van het factsheet Gronduitgifte overheden (arrest Didam) 10 en de Handreiking implementatie van het arrest Didam in het gemeentelijke grond(uitgifte)beleid ten behoeve van vastgoed- en gebiedsontwikkeling11 heb ik eraan bijgedragen dat gemeenten handvatten hebben hoe selectieprocedures vorm te geven zodat deze voldoen aan de eisen als gevolg van het Didam-arrest. Op die manier kan worden voorkomen dat plannen niet doorgaan. Gezien de signalen die mij bereiken heb ik de indruk dat elke selectie kan worden vormgegeven conform de criteria van het Didam-arrest en inmiddels breed bekend is hoe om te gaan met het Didam-arrest.
Wie denkt u dat het meest content is met het Didam-arrest: de commerciële advocatuur en grote projectontwikkelaars of de bewonersinitiatieven zoals een Knarrenhof?
Ik heb geen onderzoek gedaan naar welke partijen het meest content zijn met het Didam-arrest. Ik acht een dergelijk onderzoek ook weinig zinvol. Gemeenten moeten het plan, en de objectieve maatschappelijke doelen die zij met een plan wensen te bereiken, vooropstellen en niet zo zeer de partij die het plan realiseert. Daar is de maatschappij in zijn algemeenheid bij gebaat. Ik denk daarom dat de maatschappij in zijn algemeenheid content mag zijn met het Didam-arrest.
Acht u het juridisch überhaupt denkbaar dat de formele wetgever de toepasselijkheid van het Didam-arrest op de gemeentelijke praktijk op enigerlei wijze beperkt?3
Deze vraag beantwoord ik samen met vraag 11.
Hoeveel juridische ruimte om plannen met maatschappelijke meerwaarde te mogen selecteren moet er worden beperkt en/of hoe groot moeten de praktische consequenties van het Didam-arrest worden, voordat u de mogelijkheid gaat onderzoeken of de toepasselijkheid van het arrest beperkt kan worden?
Allereerst hoeft, zoals in het bovenstaande bij de beantwoording van vraag 3 is vermeld, het Didam-arrest voor gemeenten niet in de weg te staan aan de verkoop van gronden ten behoeve van plannen waarmee een maatschappelijke meerwaarde kan worden bereikt. Het idee dat de toepasselijkheid van een arrest zou moeten worden beperkt als doelstelling is bovendien een vreemde stelling. Dit gaat uit van het idee dat transparantie van selectieprocedures weer zou moeten worden ingeperkt. Ik onderschrijf juist het belang van transparantie en het bieden van gelijke kansen bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten door overheidslichamen.
Het bericht ‘Sabotage in Iran: een missie in duisternis’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u een uitgebreid tijdpad maken van de missie van AIVD-agent Erik van Sabben om het Iraanse kernwapenprogramma te saboteren? Wanneer is de AIVD benaderd door de CIA en Mossad over deze missie? Wanneer is Erik van Sabben gerekruteerd hiervoor? Wanneer zijn betrokken Ministers geïnformeerd? Is Nederlandse betrokkenheid op enig moment gemeld aan de Tweede Kamer?1
Gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding van de werkwijze van de diensten, kan ik niet inhoudelijk reageren op vermeende betrokkenheid van Nederland. In voorkomende gevallen dat de Kamer geïnformeerd dient te worden, zal dit via de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) worden gedaan.
Tot hoeverre was de AIVD geïnformeerd over deze missie? Wist de geheime dienst dat een van hun agenten het Iraanse kernwapenprogramma op grote schaal zou saboteren via een cyberaanval? Was de AIVD bekend met Stuxnet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt de commissie-Stiekem voldoende op de hoogte gehouden over acties van de AIVD, of worden sommige acties en missies nog steeds geheim gehouden?
Ik benadruk dat alle handelingen van de AIVD en de MIVD zijn gebaseerd op de taken, de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden die in de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) 2002 waren en thans in de Wiv 2017, zijn opgenomen. Over de vertrouwelijke aspecten van het werk van de diensten wordt via de CIVD politieke verantwoording afgelegd. Bovendien geldt dat de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) te allen tijde belast was en is met de controle op de rechtmatigheid van het handelen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarmee vormt de CTIVD een wezenlijk onderdeel van het stelstel van wettelijke waarborgen die van toepassing zijn op de werkzaamheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Terugblikkend op vragen van voormalig Kamerlid Karabulut (SP) over Nederlandse betrokkenheid bij een cyberaanval tegen Iran, ingezonden op 4 september 2019 en beantwoord op 17 oktober 2019, kunt u nu inhoudelijk antwoord geven op vragen 1, 2, 3, 4, 7, 8 en 10, die toentertijd niet beantwoord werden vanwege geheimhouding?2
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Is het gebruikelijk dat AIVD-agenten worden ingezet voor de missies van andere veiligheids- en inlichtingendiensten, zoals de Mossad of CIA? Hoe vaak komt dit voor? Worden u en/of de Minister-President hierover geïnformeerd? Wie maakt uiteindelijk de beslissing of AIVD-agenten meedoen met een missie van een andere geheime dienst?
Er wordt in het openbaar niet ingegaan op de werkwijze van de diensten, waaronder de aard van de samenwerking met inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen (hierna: buitenlandse diensten).
Internationale samenwerking is voor de AIVD en de MIVD van essentieel belang.
De samenwerking met buitenlandse diensten moet voldoen aan de wettelijke vereisten en waarborgen zoals door de Wiv 2017 is bepaald.3 Dat betreft allereerst de bevoegdheid tot het aangaan van samenwerkingsrelaties met buitenlandse diensten en de daaraan voorafgaande, door de diensten te maken, weging die bepalend is voor de vraag of en, zo ja, waaruit die samenwerking kan bestaan. De Wiv 2017 geeft verder een regeling voor de verstrekking van gegevens alsmede het verlenen van technische en andere vormen van ondersteuning aan buitenlandse diensten. Tevens bevat de Wiv 2017 een regeling voor het doen van verzoeken om technische en andere vormen van ondersteuning aan buitenlandse diensten door de AIVD of MIVD.
De samenwerking met buitenlandse diensten valt volledig onder het toezicht van de CTIVD.
Heeft de AIVD door deze missie in 2007 de doos van Pandora geopend en een nieuwe vorm van cyberoorlog geïntroduceerd?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Is Stuxnet op latere momenten nogmaals gebruikt door de AIVD of MIVD, in Iran of in andere landen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u reageren op de uitspraak van hoogleraar Dennis Broeders, dat het gebruik van Stuxnet niet voldoet aan internationale normen voor verantwoord gedrag in het digitale domein? Voldoen de acties van de AIVD en MIVD aan deze normen?
Voor de visie van het kabinet op de manier waarop het internationaal recht wordt toegepast in het cyberdomein verwijs ik u naar de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken aan uw Kamer van 5 juli 2019.4 De juridische kwalificatie van individuele incidenten of scenario’s vereist een zorgvuldige beoordeling van alle relevante omstandigheden van het geval.
Gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding van de werkwijze van de diensten, kan ik niet inhoudelijk reageren op vermeende betrokkenheid van Nederland. In voorkomende gevallen dat de Kamer geïnformeerd dient te worden, zal dit via de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) worden gedaan.
Kunt u reageren op de uitspraak van meerdere experts op deze missie, dat dit een oorlogsdaad was? Heeft de AIVD, door deel te nemen aan deze missie, een oorlogsdaad gepleegd?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verloopt contact tussen Nederland en Iran? Wordt deze missie besproken?
Nederland onderhoudt diplomatieke relaties met Iran. In 2019 heeft het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken vragen gesteld aan Nederland naar aanleiding van een eerdere publicatie in de Volkskrant over dit onderwerp. De Kamer is hier destijds over geïnformeerd.5
Er wordt in het openbaar niet ingegaan op de werkwijze van de diensten, waaronder de aard van de samenwerking met inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen.
Is er ooit onderzoek gedaan naar de dood van Erik van Sabben?
Voor de AIVD en de MIVD gelden dat er in het openbaar geen uitspraken kunnen worden gedaan over de werkwijze van de diensten.
De brief van de VN-rapporteur van 21 december 2023 getiteld Statement at the conclusion of the country visit to the Netherlands |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de bovenstaande brief?
Wat vindt u van de constatering dat wonen als mensenrecht verder vertaald moet worden in wetgeving? Tot welke actie noopt het u? Als het u niet tot actie aanzet, kunt u dan aangeven waarom u actie niet noodzakelijk acht?
Wat vindt u van de constatering dat individuele klachten over mensenrechtenschending in behandeling genomen moeten kunnen worden in de Commissie in Genève? Deelt u de mening dat individuele klachten over schending van mensenrechten op dit vlak sowieso ook in Nederland behandeld moeten kunnen worden?
Op welke wijze heeft u over de wooncrisis, over de constatering van de VN-rapporteur over falend overheidsbeleid en een falen van de overheid om wonen als mensenrecht te beschermen gesproken? Tot welke inzichten leidt deze stevige constatering en hoe vertaalt u dit in uw (te intensiveren) aanpak van de wooncrisis?
Hoe ervaart u het door de VN-rapporteur geduide gemis dat de verschillende overheidslagen concreet doelen benoemen en krachtig sturen op de totstandkoming van resultaten om de wooncrisis op te lossen? Op welke wijze gaat u voor meer doorzettingsmacht vanuit de overheid zorgen?
Nederland heeft behoefte aan een toegankelijk, betaalbaar woonlandschap van goede kwaliteit. Daarom is in 2022 de Nationale Woon- en Bouwagenda opgesteld. Hier zijn drie kerndoelen in opgenomen: beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit. Deze doelstellingen zijn verder uitgesplitst in de 6 programma’s die onder de NWBA vallen. Vervolgens heb ik middels regionale woondeals door heel Nederland afspraken gemaakt over het aantal te bouwen woningen, de locaties en door wie er gebouwd moet worden.
Om krachtiger te kunnen sturen op de totstandkoming van voldoende betaalbare woningen werk ik aan het wetsvoorstel Versterking Regie op de Volkshuisvesting. Dit wetsvoorstel verankert de volkshuisvestelijke taak van alle overheden (en lokale partners zoals onder meer woningcorporaties) in regelgeving en geeft het Rijk, de provincies en gemeenten de benodigde wettelijke instrumenten om samen en met regionale afstemming regie te voeren op de volkshuisvesting. Daardoor verkrijgen overheden en hun partners meer doorzettingsmacht. Ik hoop uw Kamer hier snel over te kunnen informeren.
Kunt u concreet aangeven (in aantallen per provincie) voor hoeveel woningen nog een concrete locatie gevonden moet worden per peildatum 31 december 2023? Indien er nog niet voor alle via de Woondeals afgesproken aantallen woningen concrete locaties zijn, kunt u dan aangeven op welke termijn alle benodigde locaties alsnog beschikbaar zijn?
In het kader van de regionale Woondeals zijn afspraken gemaakt voor de bouw van 936.000 woningen. De Inventarisatie Plancapaciteit – najaar 20231 toont aan dat de procentuele verhouding tussen het aantal woningen opgenomen in woningbouwplannen en de resterende bouwopgave 129% is. Er zijn daarmee op nationaal niveau voldoende woningbouwplannen en locaties in beeld om in de woningbouwopgave te voorzien. Per provincie is de verhouding als volgt:
Provincie
Geraamde bruto plancapaciteit 2023 t/m 2030
Resterende bruto nieuwbouw volgens woondeals
Verschil
Procentuele verhouding woningbouwplannen en bouwopgave
Groningen
29.500
24.800
4.700
119%
Fryslân
26.500
15.200
11.300
174%
Drenthe
15.100
12.000
3.100
126%
Overijssel
59.100
37.500
21.600
158%
Flevoland
48.800
36.500
12.300
134%
Gelderland
122.900
94.500
28.400
130%
Utrecht
101.600
76.900
24.700
132%
Noord-Holland
259.500
166.200
93.300
156%
Zuid-Holland
225.100
230.000
98%
Zeeland
16.800
14.900
1.900
113%
Noord-Brabant
152.700
116.000
36.700
132%
Limburg
35.500
21.900
13.600
162%
Alleen in Zuid-Holland is er sprake van een klein tekort aan plannen. Inmiddels is de woningbouwopgave groter geworden. Om die reden worden het komend jaar aanvullende afspraken gemaakt met de provincies over de bouw van 45.000 extra woningen. Deze woningen kunnen niet alleen gerealiseerd worden door middel van het vinden van extra locaties, maar ook door het optoppen en splitsen van bestaande woningen en door het verdichten van bestaande locaties.
Deelt u de constatering dat de in de brief genoemde Rotterdamse corporatie prematuur overgegaan is tot sloop van sociale huurwoningen? Waarom wel, of waarom niet?
Herkent u de specifieke situaties die genoemd worden waarbij corporaties op het gebied van participatie en hun portefeuillestrategie keuzes maken die meer financieel dan mens gedreven zijn? Tot welke actie noopt het u?
Bent u tevens bekend met het eerdere rapport van de VN-rapporteur(s) uit 2021 over schending van mensenrechten op het gebied van adequate huisvesting in Nederland van 19 april 2021,Mandates of the Special Rapporteur on adequate housing as a component of the right to an adequate standard of living, and on the right tot non-discrimination, in this context; the Special Rapporteur on the right to development; the Special Rapporteur on the human rights of migrants; the Special Rapporteur on minority issues and the Special Rapporteur on extreme poverty and human rights?
Kunt u reflecteren op de constatering dat De Rotterdamwet volgens de rapporteur discriminerend is, omdat mensen op basis van afkomst en sociale klasse geweerd worden uit specifieke buurten en wijken terwijl in deze buurten en wijken woningen concreet beschikbaar zijn, maar niet worden toegewezen aan bepaalde huurders? Tot welk inzicht brengt het u?
Kunt u aangeven op welke manier de constateringen van de VN-rapporteur over de effectiviteit van sinds 2019 gevoerde nationale huisvestingsprogramma’s leiden tot uw verhoogde inzet om snel tot bouw van betaalbare woningen te komen? Met welk toegespitst crisisplan komt u tot een significante groei van het aantal bouwvergunningen? Op welke concrete wijze komt u tot een versnelling van ruimtelijke ordeningsprocedures en/of bezwaarprocedures?
In zijn end-of-mission-statement benadrukt de VN-rapporteur dat er sinds de start van deze Kabinetsperiode, na een periode waarin de nadruk op decentralisatie en marktwerking lag, de nodige goede stappen zijn gezet om het recht op adequate huisvesting beter te kunnen vormgeven. Ik illustreer dit graag op de volgende wijze:
We hebben de afgelopen jaren de regie hernomen op de beschikbaarheid van voldoende, passende en betaalbare woningen. Dat was hard nodig want wonen is een grondrecht. Een kerntaak van de overheid. «Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid» (bepaling 2 in artikel 22 van de Grondwet). De rol van de Rijksoverheid was op de volkshuisvesting te klein geworden. Te lang is geloofd dat de optelsom van alle gedecentraliseerde keuzes zou leiden tot de oplossing. Te veel is gedacht dat de markt als vanzelf vraag en aanbod in evenwicht zou brengen. Daardoor zijn steeds meer mensen in de knel gekomen. Er is een enorme schaarste aan woningen. Jonge gezinnen kunnen geen passende en betaalbare woning meer vinden. Van kwetsbare huurders wordt soms misbruik gemaakt. De jaarlijkse voortgangsrapportage «Staat van de Volkshuisvesting» van november vorig jaar laat zien dat er veel gerealiseerd is als het gaat om meer woningen bouwen, de betaalbaarheid verbeteren en de verduurzaming versnellen. Tegelijkertijd laat de Staat ook zien dat er nog ontzettend veel te doen is om onze maatschappelijke opgave op de volkshuisvesting te realiseren. We kunnen ons daarom geen stilstand veroorloven. We hebben hierbij alle partijen nodig: alle bestuurlijke lagen van de overheden, bouwers, ontwikkelaars, corporaties, investeerders etc. Het gedeelde gevoel van urgentie is er gelukkig ook bij de partijen, dit was goed te merken bij de eerste Dag van de Volkshuisvesting afgelopen november.
Inmiddels zijn de resultaten van de verhoogde inzet via de nationale volkshuisvestingsprogramma’s zichtbaar. Ondanks eerdere economische tegenwind zijn er volgens het vorig jaar opnieuw circa 90.000 nieuwe woningen opgeleverd, waarmee in deze Kabinetsperiode 180.000 van de 981.000 benodigde woningen gerealiseerd. Verder heb ik met 35 regio’s woondeals gesloten over de bouw van 936 duizend woningen in die regio’s, waarvan twee derde betaalbaar. In deze regio’s zijn er woningbouwplannen voor bijna 130% van de afgesproken bouwaantallen. Tevens heb ik 17 grootschalige woningbouwlocaties aangewezen. Ook zijn er de afgelopen jaren extra middelen voor de woningbouw beschikbaar gesteld zoals 6 mld. euro voor deze grootschalige locaties, 1,5 mld. euro voor het versnellen van woningbouwprojecten, ruim 1,5 mld. euro voor de Woningbouwimpuls en de Startbouwimpuls, 680 mln. voor flexwoningen. In de laatste weken van 2023 is voor ruim 1 miljard aan bijdragen voor onder andere de Startbouwimpuls, het Gebiedsbudget, het Volkshuisvestingsfonds en de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen aan gemeenten beschikbaar gesteld.
Corporaties hebben meer financiële ruimte gekregen door onder andere afschaffen van de verhuurderheffing en de Nationale prestatieafspraken. 600.000 huishoudens met een laag inkomen kregen een huurverlaging tot 575 euro. Voor nagenoeg alle 1,5 mln. huurtoeslagontvangers is de huurtoeslag in 2023 verhoogd en voor alle huurders is de maximale huurprijsstijging beperkt door deze te koppelen aan de loonontwikkeling in plaats van de inflatie. Tot slot geeft de Wet Goed Verhuurderschap gemeenten nu meer mogelijkheden om ongewenst verhuurgedrag tegen te gaan.
Tegelijkertijd deel ik de mening van de VN-rapporteur dat de ingezette richting weliswaar de juiste is, maar dat langjarig verder doorpakken noodzakelijk is. Door de verwachte bevolkingsgroei is de woningbouwopgave groter geworden. Daarbij laat het rapport van de Staatscommissie voor demografische ontwikkelingen niet alleen zien dat meer grip op migratie nodig en mogelijk is maar ook dat dit niet op korte termijn de druk op de woningbouwopgave zal verminderen.
De afgelopen jaren waren de economische omstandigheden ongunstig, door onder meer de gestegen rente en de stijgen bouwkosten. CBS-cijfers over het aantal verleende bouwvergunningen tot en met november 2023 liggen iets meer dan 25% lager dan de piek in 2021. Ook lag het aantal verkochte nieuwbouwwoningen in 2023 ten opzichte van 2021 bijna 40% lager. Daarom verwacht ik in 2024 en 2025 een dip in de bouwproductie.
Voor 2024 blijft mijn belangrijkste doel om snel te bouwen wat al vergund is en snel te vergunnen wat gebouwd kan worden. Doorbouwen gebeurt binnen- en buitenstedelijk, zowel grootschalig als «een straatje erbij» of met optoppen en transformatie. Hierbij helpen we met de versnellingstafels en de start-bouwimpuls om te zorgen dat projecten die door de economische tegenwind uitgesteld zijn, alsnog door kunnen gaan.
Inmiddels worden de economische vooruitzichten weer gunstiger: de rente stijgt niet meer of daalt zelfs, evenals de bouwkosten; inkomens stijgen en de meerprijs van nieuwbouw ten opzichte van bestaande bouw neemt af. Zowel de prijzen van bestaande koopwoningen als het aantal verkochte nieuwbouwwoningen zijn in de loop van 2023 weer gaan toenemen, zeker in het betaalbare segment. Deze indicatoren duiden op een verbeterende positie van de nieuwbouw en daarom verwacht ik de komende maanden ook weer een toename in het aantal verleende bouwvergunningen te zien.
Mijn focus ligt op het moment op het inkorten van lange procedures, capaciteit bij gemeenten en netcongestie. Om de sturing op de volkshuisvestelijke taak te versterken heb ik het Wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting naar uw Kamer gestuurd. In het wetsvoorstel Betaalbare huur streef ik naar een betere bescherming van burgers tegen te hoge woonlasten en zorg ik voor duidelijkheid voor marktpartijen. De financiële inspanningen van dit Kabinet via onder meer de woningbouwimpuls en het afschaffen van de verhuurderheffing heb ik hiervoor toegelicht.
In de Kamerbief investeringsklimaat heb ik verdere maatregelen aangekondigd om de condities voor investeringen in nieuwbouw te verbeteren. We staan gezamenlijk voor een grote opgave, waarbij een stabiel en voorspelbaar overheidsbeleid van belang is, evenals een langdurige inzet op samenwerking.
Met de Omgevingswet, Wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting en de aanpak versnellen van processen en procedures zet het Rijk in op versnelling van de woningbouw. Met de Omgevingswet wordt ingezet op gebiedsontwikkeling, waarbij integrale afwegingen worden gemaakt. Met het Wetsvoorstel Versterking Regie volkshuisvesting wordt de procedure ingekort en met de aanpak versnellen van processen en procedures wordt bezien hoe het totale bouwproces van initiatief tot realisatie kan worden versneld, bijvoorbeeld door het parallel schakelen van verschillende fasen in dit bouwproces.
Zoals gemeld op 31 januari 2024 zal ik in de loop van mei de overige vragen beantwoorden in mijn bredere inhoudelijke reactie op het eindrapport van de VN-rapporteur.
Hoe anticipeert u op de aankondiging van de VN-rapporteur dat er nog een eindrapport volgt in maart? Wat verwacht u aan constateringen en aanbevelingen?
Wilt u de vragen afzonderlijk beatwoorden binnen een termijn van twee weken?
De brief van 19 december 2023 aan de Provinciale Regietafel (PRT) Noord-Holland |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de brief een voorstel is van demissionair Minister De Jonge en demissionair Staatssecretaris Van der Burg aan de Provinciale Regietafel (PRT) van Noord-Holland om Amsterdam 1.200 asielzoekers op te laten vangen die zij volgens de verdeling onder het regiem van de Spreidingswet sowieso zouden moeten opvangen in ruil voor het opvangen van 1.200 statushouders door andere gemeenten in Noord-Holland?1
Nee dat klopt niet. De gemeente Amsterdam realiseert, ondanks de grote krapte en de schaarse grond meer opvang voor Oekraïense ontheemden, asielzoekers en andere aandachtsgroepen zoals dak- en thuislozen dan volgt uit de gemeentelijke opgave. Amsterdam blijft in verhouding echter fors achter op de taakstelling van de te huisvesten statushouders.
Om deze achterstand in te lopen heeft de gemeente Amsterdam het aanbod gedaan, waaraan reeds geruime tijd, sinds 2021, zorgvuldig wordt gewerkt, om structureel meer asielopvang te realiseren en daarbij de asielopvang die de gemeente zo realiseert bovenop de gemeentelijke opgave op basis van vrijwilligheid te verevenen met andere Noord Hollandse gemeenten voor wie huisvesting eenvoudiger te organiseren is dan opvang. Omdat zowel het huisvesten van statushouders, als het realiseren van meer opvanglocaties in het gezamenlijk belang van het Rijk en de gemeente is, steunt het Rijk dit initiatief. Er rust op ons allen een verantwoordelijkheid om concurrentie tussen de verschillende doelgroepen zoveel als mogelijk te voorkomen en er ook zorg voor te dragen dat deze niet tegenover elkaar komen te staan. Wij vinden het dan ook verstandig en verantwoordelijk om dit initiatief te steunen.
In de brief aan de Provinciale Regietafel (PRT) van Noord-Holland wordt het voornemen van Amsterdam genoemd. Zoals vermeld in de brief, steunen wij het voorstel van Amsterdam en komen wij graag, samen met het provinciebestuur en de gemeente, op basis van vrijwilligheid met gemeenten in gesprek om de verevening te laten slagen.
Klopt het dat Amsterdam, onder het voorgestelde regiem van de Spreidingswet en bij een instroom van 50.000 asielzoekers, in totaal ongeveer 2.577 asielzoekers moet opvangen?
Nee, dit klopt niet. De Tweede Kamer heeft met het amendement Van Dijk c.s. bepaald dat bij de verdeling van het aantal opvangplaatsen ook rekening moet worden gehouden met de SES-WOA-score van de betreffende gemeente. In het «Besluit gemeentelijke taak mogelijk maken opvangvoorzieningen», dat nu voor advisering bij de Raad van State ligt, is de rekenmethode opgenomen hoe te komen tot de indicatieve verdeling per gemeente. De berekening is gebaseerd op het totale aantal benodigde opvangplaatsen voor heel Nederland (de capaciteitsraming), het inwoneraantal van de gemeente en de SES-WOA-score van de gemeente.
Wij hechten er overigens aan op te merken dat de systematiek van de Spreidingswet gebaseerd is op het «aantal benodigde opvangplaatsen» en niet de «instroom» zoals in de vraag wordt vermeld. Ervan uitgaande dat de vraag van het lid Keijzer is hoe groot de indicatieve verdeling voor de gemeente Amsterdam is bij een (fictieve) capaciteitsraming van 50.000 plekken, dan leidt deze berekening op basis van inwoneraantal en SES-WOA-score tot een aantal van ongeveer 2.300 opvangplaatsen.
Zijn de 1.200 plekken waarover de brief spreekt inclusief aan de plekken die Amsterdam moet realiseren onder een eventuele Spreidingswet? Of komen deze plekken bovenop een eventuele verplichting?
Zoals vermeld bij vraag 1 komen deze plekken bovenop de (indicatieve) gemeentelijke opgave van Amsterdam en niet in plaats ervan. Amsterdam realiseert momenteel ongeveer 3300 asielopvangplekken (en tijdelijk nog 650 noodopvangplekken) en wil dit ophogen met maximaal 1200 plekken.
Waarom is deze mogelijke afspraak tot op heden niet gedeeld met gemeenten in Noord-Holland, met de provinciale staten van Noord-Holland en met de Tweede Kamer?
Middels de brief van 19 december aan de leden van de Provinciale Regietafel Noord-Holland zijn de gemeentebesturen van de gemeenten in Noord Holland in kennis gesteld van het aanbod van Amsterdam om asielopvangplekken op basis van vrijwilligheid te verevenen met te huisvesten statushouders. Dit aanbod is ook besproken met de verantwoordelijke gedeputeerde, alsmede met de commissaris van de Koning. Hiermee is ook het provinciebestuur betrokken.
Omdat het regionale aangelegenheid betreft die onder het huidige landelijke beleid al mogelijk is, is de Tweede Kamer hierover niet geïnformeerd.
Hebben de genoemde bewindslieden ook namens andere grote steden een soortgelijk verzoek gedaan aan de andere PRT’s? Zo ja, kunt u aangeven welke steden en/of gemeenten het betreft?
Afgelopen jaar hebben wij op meerdere momenten een verzoek gedaan aan de colleges van burgemeesters en wethouders om snel aanvullende asielopvangplekken te realiseren en de uitstroom van statushouders te versnellen. In dit verband verwijzen wijgraag naar de brieven van 6 juni jl., 22 september jl. alsmede 6 oktober jl. Vanuit Amsterdam is het onder vraag 1 genoemde aanbod gedaan. Om het aanbod van Amsterdam te kunnen realiseren is een gesprek nodig. Om dit gesprek te openen is besloten om dit specifieke aanbod onder de aandacht van de Provinciale Regietafel Noord-Holland te brengen.
Met andere gemeenten zijn we ook op verschillende wijze in gesprek om aanvullende asielopvangplekken te realiseren en de uitstroom van statushouders te versnellen, bijvoorbeeld door de realisatie van zogenaamde doorstroomlocaties.
Stuurt het Rijk voor andere gemeenten ook aan op maatwerk met betrekking tot het aantal op te vangen asielzoekers en statushouders in het geval de Spreidingswet wordt aangenomen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het gelijkheidsbeginsel?
Zoals hiervoor onder vraag 5 beschreven spreken wij met meerdere gemeenten over de opvang van asielzoekers en de huisvesting van statushouders. De Huisvestingswet maakt vrijwillige uitruil tussen gemeenten mogelijk ten aanzien van de taakstelling huisvesting vergunninghouders. In ons antwoord op vraag 13 gaan wij hier verder op in.
Zijn er afspraken gemaakt met Amsterdam of andere gemeenten over het maximum aantal op te vangen veiligelanders? Zo ja, welke steden en/of gemeenten zijn dat? Gelden die afspraken voor alle gemeenten?
Het COA sluit met gemeenten een bestuursovereenkomst af waarin afspraken staan rondom de opvang van asielzoekers. In het verleden zijn er met individuele gemeenten afspraken gemaakt ten aanzien van de opvang van verschillende doelgroepen, waaronder veilige landers. Reden hiervoor wat dat COA alle plekken nodig had. Bij nader inzien vindt de Staatssecretaris dit onwenselijk, elke asielzoeker moet worden opgevangen en het is in het kader van draagvlak voor opvang dan ook belangrijk dat iedere COA locatie een representatieve afspiegeling is van de populatie van het COA. Doelgroepbeperkingen maakt dan ook geen deel meer uit van nieuwe bestuursovereenkomsten. Wel wordt rekening gehouden met de geschiktheid van locaties voor bepaalde doelgroepen, denk hierbij aan het opvangen van kinderen op bijvoorbeeld boten.
Is het een correcte observatie dat u de provinciale regietafel(s) nu al actief probeert aan te sturen volgens de regels van de nog niet ingevoerde Spreidingswet en de Wet versterking regie volkshuisvesting?
Dat is een onjuiste observatie. Wij hebben het aanbod van Amsterdam onder de aandacht gebracht bij de leden van de Provinciale Regietafel Noord-Holland, met daarbij de oproep om, tezamen met Amsterdam op basis van vrijwilligheid in gesprek te treden over eventuele verevening. Het voorstel van de gemeente Amsterdam steunen wij, omdat er een grote noodzaak is om snel aanvullende asielopvangplekken te realiseren en de uitstroom van statushouders te bespoedigen. Daarbij waarderen wij dat de gemeente Amsterdam serieus werk maakt van het realiseren van deze extra asielopvang en de inspanning van de provincie om dit in gezamenlijkheid vorm te geven in samenwerking met de PRT. Overigens is het nu ook al mogelijk, op basis van de Huisvestingswet (art 29, tweede lid), om afspraken te maken tussen gemeenten onderling om meer of minder statushouders te huisvesten zolang de totale taakstelling gelijk blijft.
Daarnaast is het wel de verwachting dat, onder het model van de Spreidingswet en de Wet Regie op de Volkshuisvesting, (meer) gemeenten de verschillende opgaven in regionaal verband zullen oppakken.
Wat betekent het voor het aanzien van het kabinet en het respect voor onze volksvertegenwoordiging, dat u als demissionair bewindslieden al druk doende bent om te sturen op basis van wetgeving die nog niet eens is aangenomen door de Eerste Kamer? Dit in het licht van opmerkingen vanuit het kabinet dat het «onverstandig» (De Jonge), «slecht voor het aanzien van de politiek» (Van Gennip) en «niet chic» (Adema) zou zijn om in het licht van de verkiezingsuitslag pas op de plaats te maken met de behandeling van de Spreidingswet?
De Huisvestingswet maakt nu al een vrijwillige uitruil tussen gemeenten mogelijk ten aanzien van de taakstelling huisvesting vergunninghouders. In het antwoord op vraag 13 gaan wij hier verder op in.
Voorts heeft de Eerste Kamer de spreidingswet niet controversieel verklaard, hierop is het wetsvoorstel opnieuw in behandeling genomen door de vaste commissie Immigratie & Asiel/JBZ-Raad (I&A/JBZ). De Eerste Kamer gaat, conform het Reglement van Orde van de Eerste Kamer, over de eigen agenda, waaronder de wijze van behandeling van bij de Eerste Kamer ingediende wetsvoorstellen. Het kabinet staat achter dit wetsvoorstel en vindt het belangrijk dat er rust in het asielopvangsysteem komt en dat asielopvang meer evenwichtig over Nederland verspreid wordt. Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen ontstaat er voor gemeenten een wettelijke taak om asielopvang mogelijk te maken. Gemeenten hebben daarnaast reeds een wettelijke taak om statushouders te huisvesten. Gemeenten krijgen de ruimte om gezamenlijk aan de PRT te bepalen hoe deze opgaven het beste ingevuld kunnen worden
Wanneer is deze brief binnen het kabinet tot stand gekomen? Kunt u daar een tijdspad van delen? Zo ja, wanneer?
Op maandag 18 december heeft er een bestuurlijk overleg met de betrokken wethouders van de gemeente Amsterdam, commissaris van de Koning van de provincie Noord-Holland en betrokken gedeputeerde plaatsgevonden. Tijdens dit overleg is mede op verzoek van de CdK voorgesteld door het Rijk om een brief te sturen aan de Provinciale Regietafel Noord-Holland waarin het Rijk het aanbod van de gemeente Amsterdam om extra asielopvangplekken te realiseren bovenop de gemeentelijke opgave en deze te verevenen met te huisvesten statushouders zou steunen. Na dit overleg is de brief opgesteld.
Heeft de gemeente Amsterdam, of een vertegenwoordiger daarvan, formeel of informeel contact gehad met het kabinet over een mogelijke afspraak zoals voorgesteld in deze brief?
Ja, de brief is op maandag 18 december jl. in concept gedeeld met ambtenaren van de gemeente Amsterdam alsmede met de provincie Noord-Holland.
Kunt u de Tweede Kamer alle communicatie tussen de rijksoverheid en gemeente Amsterdam laten toekomen die vooraf is gegaan aan het opstellen van deze brief en alle communicatie die heeft gevolgd op deze brief tussen de rijksoverheid en de gemeente Amsterdam?
Wij zullen de communicatie tussen de gemeente en het rijk inventariseren en u doen toekomen. Gezien het verzoek om spoedige beantwoording en het feit dat de stukken moeten worden beoordeeld in het kader van het functioneren van de staat zal dit op een later moment aan uw kamer worden verstuurd.
Welke juridische onderlegger heeft de PRT van Noord-Holland om uitruilafspraken te maken zonder invoering van de Spreidingswet?
De Huisvestingswet 20142, artikel 29 lid 2, biedt burgemeester en wethouders van twee of meer gemeenten de mogelijkheid gezamenlijk te besluiten de taakstelling voor de huisvesting van vergunninghouders die voor de betrokken gemeenten geldt te wijzigen zolang de som van de aantallen te huisvesten vergunninghouders door die wijziging niet verandert. De Huisvestingswet stelt daarmee alleen dat wanneer een gemeente een deel van de taakstelling van een ander overneemt, dit voor die gemeente een plus op hun taakstelling oplevert die in omvang gelijk is aan de min op de taakstelling voor de andere gemeente. Daarnaast zijn er bestuurlijke afspraken gemaakt over hoeveel asielopvang provincies zouden moeten verzorgen. Hier ligt nog geen wettelijke bepaling onder. Daarvoor dient het wetsvoorstel gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen (de Spreidingswet). De Huisvestingswet en de bestuurlijke afspraken omtrent asielopvang vormen daarmee de basis voor een mogelijke vrijwillige uitruil die tussen gemeenten onderling vormgegeven kan worden.
Bent u voornemens om de Wet versterking regie volkshuisvesting naar de Kamer te sturen? Zo ja, wanneer?
De Minister van BZK is voornemens de Wet versterking regie volkshuisvesting naar de Kamer te sturen. De Kamer kan het wetsvoorstel naar verwachting dit voorjaar tegemoet zien.
En past een dergelijke wet bij de status van een demmisionair kabinet?
De wet geeft invulling aan beleid dat reeds is vastgesteld. Daarvoor verwijst de Minister graag naar de Nationale Woon- en Bouwagenda, het programma Woningbouw en het programma Een Thuis voor Iedereen. Daarnaast heeft de Kamer dit onderwerp niet controversieel verklaard. Dat is voor hem aanleiding om het wetsvoorstel verder uit te werken en binnenkort aan uw Kamer aan te bieden.
Welke juridische status heeft het door u gepromote vooruitgrijpen op het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting, zolang deze wet niet in werking is getreden?
Op dit moment heeft het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting geen juridische status. De Huisvestingswet biedt de ruimte om in gezamenlijkheid tussen gemeenten naar de opgave voor statushouders en groepen urgent woningzoekenden te kijken en tot verdeelafspraken te komen.
Worden statushouders in de nieuwe Wet versterking regie volkshuisvesting aan gewezen moeten worden als doelgroep die valt onder de verplichte voorrang op sociale huurwoningen?
Nee, statushouders worden in Wet versterking regie niet aangewezen als verplichte urgentiecategorie. De taakstelling voor statushouders uit de Huisvestingswet blijft bestaan, daaraan verandert als gevolg van het wetsvoorstel niets. De huisvesting van statushouders moet plaatsvinden naast de huisvesting van urgent woningzoekenden. Gemeenten hebben de mogelijkheid om statushouders aan te wijzen als urgentiecategorie om invulling te geven aan de wettelijke taakstelling.
Past het dit demissionaire kabinet om vergaande afspraken te maken vooruitlopend op een wet die nog is ingediend bij de Staten-Generaal?
Wij verwijzen u naar het antwoord op vraag 9 en 13.
Welke rol heeft de PRT in de Wet versterking regie volkshuisvesting en wordt het toezicht hierop ondergebracht bij de provincie of bij de commissaris van de Koning (CvdK) als Rijksheer zoals ook beoogd in de Spreidingswet?
De PRT heeft geen rol in de Wet versterking regie volkshuisvesting.
Welke bijdragen ontvangen gemeenten in Noord-Holland per opgevangen Oekraïner voor verblijf, zorg en onderwijs?
De bijdragen aan de gemeenten in Noord-Holland per opgevangen Oekraïner komen op dezelfde manier tot stand als die aan andere gemeenten in Nederland.
Ter bekostiging van verblijf van ontheemden uit Oekraïne in gemeentelijke of particuliere opvang ontvangen gemeenten een specifieke uitkering op basis van de Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne (BooO). Het uitgangspunt is dat gemeenten geen financieel nadeel ondervinden van de opvang en dat de bekostiging bijdraagt aan het creëren van voldoende opvangplekken door financiële drempels weg te nemen. Voor verdere informatie over de systematiek en financiering verwijzen wijnaar de regeling BooO3.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de zorg en ondersteuning vanuit de Wmo 2015 en de Jeugdwet, de uitvoering van het basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg, het Rijksvaccinatieprogramma en het prenataal huisbezoek uit de Wet publieke gezondheid. Voor 2023 is er een bedrag van € 20,2 mln. over gemeenten verdeeld naar rato van het aantal opgevangen ontheemden per gemeente.
Voor het geven van onderwijs zijn schoolbesturen verantwoordelijk en krijgen daarvoor bekostiging vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor onderwijshuisvesting, leerlingvervoer en schoolmaatschappelijk werk.
Vanwege de plotselinge toestroom in 2022, is er een éénmalige specifieke uitkering (SPUK) beschikbaar gesteld aan gemeenten om de kosten voor onderwijshuisvesting te overbruggen. Het ging om kosten die gemeenten hebben gemaakt tussen 1 maart 2022 en 31 juli 2023. Daarnaast ontvingen gemeenten voor de periode van 1 augustus 2022 tot en met 31 december 2023 een eenmalige tegemoetkoming in de kosten voor voorschoolse educatie van Oekraïense kinderen en ontvingen zij in 2022 en 2023 een Decentralisatie Uitkering voor leerlingenvervoer voor Oekraïense ontheemden in zowel het primair als voortgezet onderwijs.
De incidentele inzet was erop gericht om tijdens de periode direct na de massale toestroom in te kunnen spelen op urgente situaties. Nu steeds meer leerlingen doorgestroomd zijn naar regulier onderwijs en langer in Nederland zijn, is aanvullende inzet niet meer nodig. Gemeenten kunnen waar nodig de middelen via de reguliere systematiek vanuit het gemeentefonds inzetten.
Op basis van welke regeling verblijven Oekraïners gratis in Nederland, tot wanneer is deze regeling van kracht en om hoeveel personen gaat het, uitgesplitst naar leeftijd?
Bij besluit van 4 maart 2022 (EU) 2022/382 heeft de Raad van de Europese Unie besloten dat tijdelijke bescherming wordt verleend aan personen die Oekraïne hebben verlaten in verband met de grootschalige invasie door de Russische strijdkrachten op 24 februari 2022.
Gelet hierop kennen de lidstaten van de Europese Unie aan deze groep de rechten toe als genoemd in Richtlijn 2011/55/EG (de Richtlijn tijdelijke bescherming). In Nederland is de richtlijn geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving. Hierbij is er toentertijd voor gekozen om de richtlijn te laten aansluiten bij het stelsel en de uitgangspunten van de Vreemdelingenwet 2000. Op 28 september 2023 heeft de Europese Commissie besloten om de tijdelijke bescherming te verlengen tot 4 maart 2025.
Om de grote toestroom van ontheemden uit Oekraïne aan te kunnen, heeft de regering in het begin van de oorlog de artikelen 2c en 4 van de Wet verplaatsing bevolking (Wvb) in werking gesteld. Met de activering van het noodrecht is een wettelijke taak belegd bij burgemeesters om zorg te dragen voor opvang, waaronder de huisvesting en verzorging van ontheemden alsook de voorbereiding daartoe. Doel hiervan was om met elkaar in staat te zijn voldoende opvangplekken te creëren. Naast activering van het staatsnoodrecht is de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (hierna: RooO) opgesteld. Deze ministeriële regeling omvat nadere regelgeving over de taken van de burgmeester met betrekking tot het zorgdragen van opvang en voorzieningen, of zogeheten verstrekkingen. De regeling is in werking getreden op 1 april 2022 en behoudt geldigheid onder artikelen 2c en 4 van de Wvb.
De Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne ligt momenteel voor bij uw Kamer ter behandeling. Bij inwerkingtreding zal deze wet de juridische grondslag gaan vormen voor de RooO.
Op 29 december 2023 stonden er 105.650 ontheemden met de Oekraïense nationaliteit ingeschreven in de Basisregistratie Personen, waarvan 23.880 in de leeftijd van 0–18, 76.650 in de leeftijd van 18–65 en 5.120 in de leeftijd van 65+. Eind december zijn er ruim 88.000 gemeentelijke noodopvangplekken gerealiseerd, waarvan er rond de 87.500 zijn bezet. Ongeveer 20% van de ontheemden vindt eigen onderdak.
Is het evenredig tegenover Nederlandse minima, welke huur en zorgpremie betalen, dat mensen die hier verblijven vanwege hun status als onheemde, maar ook kunnen en/of mogen werken, deze kosten niet betalen?
Het kabinet vindt het wenselijk dat ontheemden bijdragen in de kosten voor de opvang. In de praktijk is dit echter complex om in te regelen. In de verzamelbrief opvang Oekraïne van 19 december 20234 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheiduw Kamer hierover nader geïnformeerd.
Werkende ontheemden vallen, net als niet-werkende ontheemden, onder de Regeling Medische Zorg Ontheemden (RMO), omdat het niet uitvoerbaar is om alleen werkende ontheemden onder de zorgverzekering te laten vallen. Vanwege het sterk wisselen tussen werk en geen werk, zouden zij de zorgverzekering en de eventuele zorgtoeslag regelmatig stop moeten zetten en zouden zorgverzekeraars uitbetaalde zorgkosten moeten terugontvangen. Werkende ontheemden betalen wel de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) en dragen op die manier bij aan ons zorgstelsel. Een relatief groot deel van de werkende ontheemden zou zorgtoeslag ontvangen wanneer zij onder de ZVW zouden vallen, waarmee een groot deel van de zorgpremie zou worden betaald. De macro-financiële effecten van een overgang van de RMO naar de zorgverzekering zijn dan ook beperkt. Desondanks wordt geïnventariseerd op welke wijze ontheemden kunnen worden opgenomen in het zorgverzekeringsstelsel.
Overweegt u de regeling af te schaffen dan wel te versoberen tot een punt waarin ontheemden die in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien zelf verantwoordelijk zijn voor de kosten? Zo ja, wanneer gaat u dat doen en wilt u de Kamer hierover informeren zodra de versobering intreedt?
De RooO biedt de minimaal benodigde ondersteuning in het levensonderhoud van ontheemden. De bedragen zijn niet hoger dan het minimum dat volgens Nibud nodig is om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Het kabinet beoordeelt de huidige bedragen als sober maar toereikend. Het kabinet ziet geen ruimte om deze ondersteuning af te schaffen aangezien ontheemden ingevolge de RTB recht hebben in ondersteuning in hun levensonderhoud. Voor nadere informatie van de RTB5 hiervan verwijzen we naar de richtlijn.
Welke rol hebben de gekozen volksvertegenwoordigers zoals provinciale staten en de betrokken gemeenteraden in proces zoals opgenomen in de brief van 19 december jl, gelet op het gegeven dat deelnemers aan de PRT, te weten de commissaris van de Koning, gedeputeerden, burgemeesters en wethouders, niet gekozen bestuurders zijn?
Conform het Nederlands staatsrecht kent iedere gemeente een college van burgemeesters en wethouders. Het college voert het dagelijks bestuur van de gemeente uit en is verantwoordelijk voor de voorbereiding van raadsbesluiten. Voor de provincie is deze bevoegdheid belegd bij de gedeputeerde staten. Het college van burgemeester en wethouders, alsmede de gedeputeerde staten legt vervolgens verantwoording af aan de gemeenteraad, dan wel de provinciale staten.
In de Provinciale Regietafel Noord-Holland is een voorstel gedeeld, maar worden geen besluiten genomen. Het betreft een bestuurlijk afstemmingsgremium. Het is aan de betrokken bestuursorganen zelf om te bepalen wanneer de gemeenteraad dan wel de provinciale staten geïnformeerd worden.
Is het voorstel dat Amsterdam 1.200 asielzoekers extra gaat opvangen reeds bekend bij de gemeenteraad van Amsterdam? Kunt u de Kamer informeren wanneer en hoe de gemeenteraad hierover is geïnformeerd?
Zie antwoord op vraag 24.
Is het voorstel dat de omliggende gemeenten meer statushouders gaan plaatsen reeds bekend bij de betrokken gemeenteraden? Kunt u de Kamer informeren wanneer en hoe de gemeenteraden hierover zijn geïnformeerd?
Zie antwoord op vraag 24.
Is het voorstel dat commissaris van de Koning Van Dijk en gedeputeerde Beemsterboer namens de bewindslieden hebben gedaan bekend bij provinciale staten van Noord-Holland? Kunt u de Kamer informeren wanneer en hoe provinciale staten hierover zijn geïnformeerd?
Zoals hiervoor vermeld bij vraag 24, het is aan de gedeputeerde staten om aan de provinciale staten indien noodzakelijk in te lichten. Wij vinden het niet gepast om hier vanuit onze rol uitspraken over te doen. Het verzoek is overigens niet door de betreffende provinciebestuurders gedaan.
Welke inspraak hebben de inwoners van Amsterdam en de omliggende gemeenten over deze gemaakte afspraken?
Tot op heden zijn er nog geen afspraken gemaakt met omliggende gemeenten naar aanleiding van het voorstel van de gemeente Amsterdam. Voorts verwijzen wij graag naar het antwoord op vraag 24 en is het college van burgemeester en wethouders in principe verantwoordelijk voor het realiseren van inspraak met de omwonenden als er een concreet plan ligt.
Kan u de Kamer een gespreksverslag laten toekomen van het gesprek dat op 21 december 2023 volgens de brief heeft plaatsgevonden?
De provinciale regietafels vinden plaats ten behoeve van de noodzakelijke afstemming tussen het COA en de gemeenten in een provincie. Behoefte en mogelijkheden van asielopvang worden hier gezamenlijk besproken onder voorzitterschap van de commissaris van de Koning in zijn hoedanigheid als rijksorgaan. Wij vinden het van belang dat de leden van de PRT´s vrijelijk kunnen spreken tijdens bijeenkomsten van de PRT´s. Tegelijkertijd begrijpen wij de wens om transparantie. Over het delen van het verslag willen wij dan ook een zorgvuldige afweging maken, waarbij wij ook kijken naar het belang van de staat en in overleg met de leden van de PRT. Wij komen hier op korte termijn op terug bij uw Kamer.
Is de observatie juist dat alleen voor de structurele opvang van extra asielzoekers (zoals voorgesteld in Amsterdam) een financiële bonus beschikbaar is en niet voor opvang van extra statushouders (zoals voorgesteld in Noord-Holland buiten Amsterdam), terwijl een gemeente daar ook substantiële extra kosten voor moet maken, naast het effect dat de wachtlijsten voor reguliere woningzoekenden langer zullen worden?
Deze observatie klopt niet. Op basis van de Spreidingswet kunnen onder voorwaarden uitkeringen worden verstrekt voor opvangplaatsen van bijzondere aard, duurzame opvangplaatsen en, na ommekomst van de wetscyclus van 2 jaar voor opvangplaatsen indien 75% van de provinciale opgave is behaald. De Spreidingswet is momenteel nog niet van kracht. Er is geen financiële tegemoetkoming met de gemeente afgesproken voor de extra asiel- opvangplekken. Voor de extra woningbouw zijn wel enkele financiële regelingen van kracht. De snelle bouw van extra woningen kan naast voor lokale woningzoekenden ook gunstig zijn voor de huisvesting van statushouders en andere aandachtsgroepen.
Welke financiële vergoeding dan wel extra financiële bonus krijgt Amsterdam voor het opvangen van 1.200 asielzoekers structureel extra? Deelt u de mening dat dit dan een dubbele financiële beloning is voor het tekortschieten in haar verantwoordelijkheden door onze hoofdstad?
Zoals hiervoor aangegeven is er geen sprake van een financiële vergoeding aan de gemeente Amsterdam. Indien de Spreidingswet wordt aangenomen en in werking treedt kan er, onder voorwaarden, aanspraak worden gemaakt op een specifieke uitkering. Derhalve is hier op dit moment geen sprake van een dubbele vergoeding.
Klopt het dat Amsterdam achterloopt op haar taakstelling van opvang van statushouders en dat ingrijpen door de provincie dreigt, inclusief plaatsen van statushouders in hotels op kosten van de gemeente (en niet het COA zoals nu het geval is)?
Het klopt dat de gemeente Amsterdam achterloopt op de taakstelling. Het jaar 2023 is afgesloten met een achterstand van 1.360 te huisvesten statushouders. De provincie, in dezen vertegenwoordigd door de gedeputeerde die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de taakstelling voert hierover gesprekken met de gemeente. De wijze waarop het interbestuurlijk toezicht wordt uitgeoefend door de provincie is aan het provinciebestuur om te bepalen.
Welk bedrag per extra geplaatste statushouder, een voornemen dat uit de brief spreekt, wil het Rijk geven aan de kleinere Noord-Hollandse gemeenten en wordt hierbij ook rekening gehouden met niet alleen huisvesting maar ook kosten voor communicatie/participatie met inwoners en bedrijven of extra voorzieningen die nodig zijn voor uitkeringen, OV, medische begeleiding en onderwijs?
De kosten die gepaard gaan met reguliere huisvesting kennen een vast karakter. Er zijn op dit moment geen afspraken met betrekking tot financiële compensatie met de gemeente voor extra asiel-opvangplekken. Hierbij is van belang op te merken dat het voor gemeenten mogelijk is om voor te lopen op de taakstelling. Extra te huisvesten statushouders tellen mee voor de taakstelling.
Realiseert het kabinet zich dat de wachtlijsten voor woningzoekenden ook in de Noord-Hollandse gemeenten buiten Amsterdam erg lang zijn en dat door dit voorstel de wachtlijsten in de omringende gemeenten langer worden om die van Amsterdam te kunnen ontzien?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat iedereen recht heeft op een passende woning. Op dit moment is dit helaas niet altijd het geval. De beschikbaarheid van een passende woning staat voor veel mensen onder druk: mensen zijn onvoldoende in staat om snel een woning te vinden die bij hen past. Met de Nationale Woon- en Bouwagenda wil het kabinet het landelijk woningtekort oplossen. Eén van de doelen van deze agenda is de bouw van 981.000 woningen tot en met 2030 voor alle woningzoekenden. In de regionale woondeals zijn deze afspraken nader uitgewerkt. Ook zet het kabinet met het programma «Een thuis voor iedereen» in op voldoende betaalbare woningen voor aandachtsgroepen waaronder statushouders, dak- en thuisloze mensen, uitstromers uit een intramurale voorziening, studenten en arbeidsmigranten. Van gemeenten wordt verlangd dat zij de huisvestingsopgave van aandachtsgroepen in beeld brengt en in regionaal verband afspraken maken over een evenwichtige verdeling van de huisvesting van deze mensen. Er rust op ons allen een verantwoordelijkheid om concurrentie tussen de verschillende doelgroepen zoveel als mogelijk te voorkomen en er ook zorg voor te dragen dat deze niet tegenover elkaar komen te staan.
Meent het kabinet daar draagvlak voor te zien bij de betrokken inwoners en lokale gemeenteraden? Zo ja, kunt u de Kamer informeren op grond waarvan draagvlak bij de overige Noord-Hollandse gemeenten blijkt?
Aan de Provinciale Regietafel is het voorstel van de gemeente Amsterdam besproken om extra asielopvangplekken te realiseren en deze te verevenen met te huisvesten statushouders. Wij steunen het aanbod van Amsterdam om meer asielopvangplekken mogelijk te maken en waardeer de inzet die zij daarop leveren. Verevening kan zowel in het belang van Amsterdam als in het belang van de gemeenten in de regio zijn, bijvoorbeeld wanneer dit gepaard gaat met een impuls in de woningbouw, waar de gemeente Amsterdam en het Rijk aan kunnen bijdragen. De komende periode zal door de gemeente Amsterdam en andere gemeenten in Noord-Holland verkend worden of dit daadwerkelijk gewenst en mogelijk is. Ook waarderen wij de inzet die de provincie Noord-Holland en de commissaris van de Koning als voorzitter van de PRT levert om dit gesprek op regionaal niveau mogelijk te maken. Op dit moment kan nog niet geconcludeerd worden of er voldoende draagvlak is.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en in detail beantwoorden?
Wij hebben de vragen zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord en enkel waar dat de leesbaarheid ten goed kwam naar eerdere antwoorden verwezen.
Wilt u deze vragen voor 16 januari 2024 beantwoorden?
Ja.
Het systematisch volgen van holocaustoverlevenden door de BVD. |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe lang bent u al bekend met het feit dat de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) jarenlang Joodse Nederlanders volgde die na de Tweede Wereldoorlog herdenkingsbijeenkomsten hielden in concentratiekampen?1
Onderzoeken van de BVD vonden plaats onder verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken. Het onderzoek naar een aantal leden van het Nederlands Auschwitz Comité moet worden gezien tegen de achtergrond van de dreiging die in de tijd van de Koude Oorlog uitging van het communisme, waarbij het Comité in zijn vroege jaren door de BVD en door anderen werd gezien als een dekmantelorganisatie van de Communistische Partij van Nederland (CPN).2
Deze afwegingen zijn toentertijd gemaakt door de voorganger van de AIVD op basis van de destijds geldende juridische en politiek-bestuurlijke kaders.
Begrijpt u dat (nabestaanden van) leden van het Nationaal Auschwitz Comité geschrokken zijn van de berichtgeving dat het comité jarenlang geïnfiltreerd is geweest door de BVD?
Gegeven het onvoorstelbare leed dat slachtoffers van de Holocaust hebben moeten doorstaan, begrijp ik de emoties die de berichtgeving heeft losgemaakt en snap ik dat dit vragen oproept. Ik hecht er daarom waarde aan om te benadrukken dat de onderzoeken van de BVD naar een aantal leden van het Comité in de historische context geplaatst moeten worden. Communisme werd in de tijd van de Koude Oorlog gezien als een gevaar voor de nationale veiligheid en het Comité in zijn vroegere jaren werd gezien als een dekmantelorganisatie van de CPN. In zijn algemeenheid geldt dat als de BVD onderzoek deed naar leden van een organisatie, dit niet per definitie betekende dat dit onderzoek zich richtte op iedereen die aan die organisatie verbonden was.
De belangrijkste reden voor het overbrengen van alle persoonsdossiers uit de periode 1946–1998 is het openbaar maken van toenmalig onderzoek door de Centrale Veiligheidsdienst (CVD) en de BVD, ook wanneer dit (zoals in het geval van het Nederlands Auschwitz Comité) al eerder bekend was uit onder meer eerder openbaar gemaakte stukken van de BVD en onderzoek door het NIOD.3
Kunt u opheldering geven over de opdracht achter het onderzoek naar het Nationaal Auschwitz Comité en naar holocaustoverlevenden, en over of deze opdracht politiek gestuurd was?
Zie antwoord vraag 1.
Is uit inlichtingenonderzoek van de BVD gebleken dat er vanuit het Nationaal Auschwitz Comité daadwerkelijk een (communistische) dreiging uitging? Zo ja, was deze dreiging dusdanig dat voortdurende infiltratie van deze mate en duur gerechtvaardigd was in uw ogen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om, gezien de reactie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) waarin zij stelt dat «de periode toen» in geen enkel opzicht «te vergelijken is met de werkwijze van de dienst nu», de resterende dossiers rondom deze kwestie integraal te derubriceren en openbaar te maken en zo volledige openheid te bieden aan betrokkenen en nabestaanden?
Alle persoonsdossiers aangelegd door de CVD en BVD in de periode 1946–1998 zijn in augustus 2022 in het kader van openbaarheid overgebracht naar het Nationaal Archief. Deze dossiers zijn overgebracht met een deels beperkte toegankelijkheid op grond van de persoonlijke levenssfeer.4 Dit is gedaan omdat de inhoud van de persoonsdossiers de belangen van nog levende personen kunnen raken. Dit betekent dat wanneer een verzoeker inzage vraagt in een persoonsdossier dat betrekking heeft op hem of haarzelf de desbetreffende archiefbescheiden door verzoeker kunnen worden geraadpleegd.
Voor wie archiefstukken of dossiers wil inzien waarin bijzondere persoonsgegevens, onder andere seksuele geaardheid, religieuze overtuiging, medische en strafrechtelijke gegevens zitten, gelden additionele voorwaarden. Hiervoor moet een schriftelijk gemotiveerd verzoek worden gedaan, waarin men aantoont dat degene wiens bijzondere persoonsgegevens men wil raadplegen is overleden, de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene heeft, raadpleging noodzakelijk is als juridisch bewijsstuk, raadpleging noodzakelijk is ter voldoening aan een volkenrechtelijke verplichting, of raadpleging plaatsvindt ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek.
In dit laatste geval gelden er ook voorwaarden waaraan de aanvrager moet
voldoen:
Al eerder, in 2002, 2014 en 2016, heeft de AIVD dossiers van zijn voorgangers
overgebracht naar het Nationaal Archief. Ook die dossiers zijn aldaar, beperkt,
raadpleegbaar.
Archieven die voor bewaring in aanmerking komen worden in overleg met het Nationaal Archief in gereedheid gebracht voor overbrengen. Over de openbaarheid en raadpleegbaarheid van dossiers wordt vooraf advies gevraagd aan het Nationaal Archief en de AIVD volgt dit advies altijd op. Dossiers worden volledig openbaar, dus zonder de hierboven genoemde voorwaarden, 75 jaar na sluiting van een dossier.
Zoals aangeven in de reactie die de AIVD op de eigen website heeft geplaatst deed de «BVD in de tijd van de Koude Oorlog onderzoek naar communisme. Dat was destijds de grootste dreiging tegen de nationale veiligheid.» Over de naar het Nationaal Archief overgebrachte archiefstukken van de BVD stelt de AIVD in dezelfde reactie: «Zij geven een inkijk in het onderzoek zoals de BVD dat destijds deed.»5
Woningdeling door meerdere eenouderhuishoudens |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «De Belastingdienst snapt niet dat Aaike (41) en Ragna (41) in één huis wonen, maar geen koppel zijn: «Samenwonen moet als vrienden laagdrempeliger worden.»»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Deelt u de mening dat Aaike en Ragna symbool staan voor een groter probleem, gezien het feit dat ruim een derde van de minderjarigen in eenouderhuishoudens in een meergezinswoning woont?
Het woningtekort leidt ertoe dat huishoudens niet altijd een betaalbare woning kunnen vinden. Daarom heeft dit kabinet een woningbouwopgave van 981 duizend woningen tot en met 2030.
Het woningtekort maakt ook duidelijk dat we de bestaande woningvoorraad beter moeten en kunnen benutten. Aaike en Ragna staan symbool voor één van de mogelijke oplossingen van het woningtekort door beter benutten van de bestaande voorraad. Woningdelen door vrienden, «friendswonen», kan een oplossing zijn voor de woningvraag.
Deelt u de verwachting van het CBS dat de reeds ingezette trend van het stijgende aandeel eenouderhuishoudens de komende jaren door zal zetten? Bent u bekend met het feit dat er veel eenouderhuishoudens zijn in Nederland die niet een zelfstandige, betaalbare woning kunnen vinden?2
De bevolkingsprognose van het CBS vormt het uitgangspunt voor de woningbehoefteprognoses die ten grondslag liggen aan de woningbouwopgave. Trends op het gebied van de huishoudensgrootte worden meegenomen in de huishoudensprognose (Primos). De woningbouwopgave en de bijbehorende doelstellingen zijn hierop gebaseerd.
Het is mij bekend dat er in Nederland sprake is van huishoudensverdunning. De toename van het aantal eenouderhuishoudens is één van de redenen die ten grondslag ligt aan de huishoudverdunning (8% van de totale toename van het aantal huishoudens3).
Wegens het woningtekort is het voor veel huishoudens lastig een betaalbare zelfstandige woning te vinden. De positie van eenouderhuishoudens op de woningmarkt is gemiddeld genomen lastiger dan die van gezinnen en alleenstaanden, omdat zij slechts één inkomen hebben voor een huishouden van meerdere personen. Vandaar dat betaalbaarheid een belangrijk onderwerp is binnen het beleid. Door het sturen op een tweederde aandeel betaalbare woningen in de bouwopgave zorgen we dat meer woningen beschikbaar komen voor kleinere huishoudens met een beperkt budget.
Deelt u de verwachting dat door deze trend de druk op de woningmarkt alleen maar toe zal nemen?
Zoals bij vraag 3 aangegeven zal het aantal kleinere huishoudens de komende jaren blijven toenemen.
Kunt u schetsen op welke manier deze trend nu al is meegenomen in het woningmarktbeleid? Welke maatregelen zijn er genomen om voldoende woningen voor deze eenouderhuishoudens te creëren?
Deze vraag is beantwoord bij vraag 3.
Wat zijn de effecten van het beleid van de Dienst Toeslagen op de aantrekkelijkheid van het delen van woningen door eenouderhuishoudens met andere (eenouder)huishoudens? Hoe appreciëren de bewindspersonen de uitwerking van dit beleid in de praktijk in algemene zin, en in deze specifieke casus?
Voor het bepalen van het recht op en de hoogte van toeslagen dient Dienst Toeslagen gebruik te maken van een wettelijk bepaald partnerbegrip. De achterliggende overweging is dat indien een huishouden uit meerdere meerderjarige personen bestaat er kosten gedeeld kunnen worden, waardoor er minder ondersteuning vanuit de overheid nodig is. Zo is men in het toeslagenstelsel altijd toeslagpartner van elkaar als er sprake is van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap, maar ook als bijvoorbeeld twee personen een gezamenlijk kind hebben en op hetzelfde adres staan ingeschreven. Ook is er sprake van toeslagpartnerschap als twee volwassenen op hetzelfde adres staan ingeschreven in de Basisregistratie personen met een minderjarig kind van één van beiden. Dit partnerbegrip is opgenomen in de wet om «samengestelde gezinnen»4 gelijk te behandelen met gezinnen waarvan de ouders gehuwd zijn.5 Dit partnerbegrip is geobjectiveerd en dat betekent dat men toeslagpartner van elkaar kan zijn, ook als personen geen levenspartners zijn.
In het algemeen is dit beleid gelet op een doelmatige besteding van overheidsgelden wenselijk. Zo hebben gezinnen die samenwonen lagere kosten vanwege het woningdelen. Er zijn daarom voor deze huishoudens lagere tegemoetkomingen in de (woon)kosten nodig. Desalniettemin kan er in bepaalde gevallen sprake zijn van een knellende situatie. Dit is bijvoorbeeld het geval bij mantelzorg tussen ouder en kind. Vanaf 2025 wordt daarom geregeld dat eerstegraads bloed- en aanverwanten in geen geval meer toeslagpartner kunnen worden.6 Het huidige kabinet heeft omtrent dit punt een afweging gemaakt voor verbeteringen van het huidige stelsel. Het is aan het nieuwe kabinet om met betrekking tot dit beleid nieuwe afwegingen te maken.
Dit beleid ten aanzien van toeslagen kan effect hebben op de aantrekkelijkheid van het delen van woningen door (eenouder)huishoudens, waar het huishoudens betreft die recht hebben op toeslagen.
Ik streef ernaar effecten van wet- en regelgeving die het beter benutten van de bestaande woningvoorraad belemmeren zoveel mogelijk te voorkomen of weg te nemen. Daar waar deze bevoegdheden bij collega bewindspersonen liggen, zal ik hierover met hen in overleg treden.
In deze specifieke casus gaat het om twee huishoudens die omdat zij een woning delen als toeslagpartners worden gezien. Indien zij toeslagen ontvangen, zullen deze lager uitvallen dan wanneer de huishoudens apart van elkaar huisvesting hadden gevonden. Tegelijkertijd zullen vanwege het samenwonen bepaalde kosten gedeeld kunnen worden.
Hoeveel gescheiden ouders worden door het beleid van de Dienst Toeslagen gekort op toeslagen, bijvoorbeeld kindertoeslag, waar zij als alleenstaande ouder mogelijk wel recht op hebben?
Er zijn naar schatting ongeveer 20.000 partnerschappen volgens het criterium «samengesteld gezin» (artikel 3, tweede lid, onderdeel e van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen). Het is echter niet bekend hoe vaak er daarbinnen sprake is van de situatie zoals beschreven in het bericht waarnaar verwezen wordt in de eerste Kamervraag, omdat er geen gegevens beschikbaar zijn waaruit dit soort samenwoonvormen blijken.
Deelt u de wens om het delen van woningen door meerdere eenouderhuishoudens te vergemakkelijken, gegeven het feit dat het woningtekort niet binnenkort opgelost zal zijn?
Die wens deel ik. Om voldoende woningen te kunnen realiseren moeten we ook naar de bestaande woningvoorraad kijken. Als onderdeel van mijn aanpak op het beter benutten van de bestaande voorraad kijk ik ook naar hoe ik samenwonen kan faciliteren. Dat kan onder andere via het stimuleren van friendscontracten en hospita verhuur.
Bent u bereid te gaan onderzoeken wat er gedaan kan worden om constructies zoals geschetst in het artikel als deze beter mogelijk te maken, door bijvoorbeeld te kijken welke onbedoelde belemmeringen in de regel- en wetgeving weggenomen kunnen worden?
Ik onderzoek continu belemmeringen die de uitvoering van het beleid in de weg staan en zoek naar mogelijke oplossingen. Zo ben ik onder andere gestart met een experiment om de financiële belemmeringen voor het samenwonen door ouderen in kaart te brengen. Dit doe ik samen met de Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam, provincie Zuid-Holland en Platform 31. De inzichten die hieruit volgen kunnen ook voor andere leeftijdsgroepen relevant zijn.
Zoals in het antwoord onder vraag 6 benoemd gekeken is naar mogelijkheden om het partnerbegrip bij toeslagen aan te passen, leidend tot een wijziging per 2025. Verdere aanpassing is gehouden aan bepaalde randvoorwaarden, bijvoorbeeld uitvoerbaarheid en budgettaire dekking en vergt een weging door het nieuwe Kabinet. In de eindrapportage Toekomst Toeslagen zijn opties opgenomen over het aanpassen van het toeslagpartnerbegrip. Deze eindrapportage zal binnenkort aan uw Kamer worden gestuurd.
Deelt u de mening dat deze casus wederom aantoont dat het de hoogste noodzaak is om van dit complexe toeslagenstelsel af te stappen?
Het huidige toeslagenstelsel functioneert voor het grootste deel van de burgers goed. Deze burgers ontvangen gericht en tijdig inkomensondersteuning. Tegelijkertijd komt het helaas ook voor dat mensen dreigen te verdwalen in de ingewikkelde regelingen en krijgt een deel te maken met problematische terugvorderingen. Dit kabinet heeft verkend welke alternatieven er voor het toeslagenstelsel zijn. Alle alternatieven kennen voor- en nadelen. Daarnaast werkt Toeslagen hard aan het voorkomen van hoge terugvorderingen en zijn in het rapport ook enkele opties voor verbeteringen en vereenvoudigingen van het huidige stelsel op de korte termijn toegevoegd. Dit rapport wordt u binnenkort aangeboden. Met dit rapport biedt het kabinet handreikingen aan het volgende kabinet om de keuzes over de toekomst van het toeslagenstelsel te maken.
De berichten ‘Affaires, ruzies, gesprekken met de psychiater: Amsterdamse politici decennialang bespioneerd door de veiligheidsdienst’, ‘Leden van het Nederlands Auschwitz Comité jarenlang vervolgd door de veiligheidsdienst' |
|
Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u ingaan op de recente artikelen van Het Parool en het NRC waaruit blijkt dat honderden politici van de CPN, PSP en PvdA, activisten en belangenbehartigers decennialang zijn bespioneerd door de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD)? Waren de acties van de BVD wettelijk toegestaan?1 2 3
In algemene zin kan ik stellen dat de onderzoeken die de BVD uitvoerde tijdens de in de artikelen beschreven perioden plaatsvonden binnen een ander wettelijk kader dan het huidige. Ook de dreigingscontexten waren toen anders dan nu. Over het juridische kader waarbinnen de BVD toentertijd onderzoeken verrichtte kan ik u het volgende meedelen.
Het wettelijk kader dat gold voor de BVD werd achtereenvolgens gevormd door een koninklijk besluit van 8 augustus 1949 over de oprichting van de BVD, diverse daaropvolgende wijzigingen en een koninklijk besluit van 5 augustus 1972. In het laatstgenoemd koninklijk besluit waren de taken en bevoegdheden van niet alleen de BVD maar ook de andere Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten vastgelegd. Het koninklijk besluit van 1972 werd later vervangen door de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van 1987. Net als de voorgaande Koninklijke Besluiten ging de Wet uit 1987 over de taken van (onder meer) de BVD maar nauwelijks over de bevoegdheden.
In lid 1 van artikel III van het koninklijk besluit van augustus 1972 staat dat de BVD tot taak had onderzoek te doen naar «organisaties, groeperingen en personen ten aanzien waarvan, gezien hun doelstellingen of feitelijke werkzaamheden, ernstige vermoedens bestaan dat zij een gevaar vormen voor het voorbestaan van de democratische rechtsorde of dat van hen schade te duchten is voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat.» Het betreft hier een taak die ook in de opeenvolgende wetten (de Wiv 1987, de Wiv 2002 en de Wiv 2017) terug te vinden is (de zogeheten a-taak of dreigingsgerelateerde taak).
Het hierboven geschetste wettelijk kader was de grondslag voor het onderzoek dat in de tijd van de Koude Oorlog door de BVD werd gedaan naar communisme, dat destijds werd gezien als grootste dreiging tegen de nationale veiligheid. De afwegingen zijn toentertijd gemaakt door de voorganger van de AIVD op basis van de destijds geldende juridische en politiek-bestuurlijke kaders. De over deze casus beschikbare informatie die is vervat in de persoonsdossiers is door de AIVD, in het kader van openbaarheid, overgebracht naar het Nationaal Archief.
Vindt u het rechtvaardig dat intieme persoonlijke details over politici en hun vrienden en familie tot in detail zijn bijgehouden? Was het voor de BVD echt nodig om te weten en bij te houden welke politici homoseksueel waren? Dit is toch simpelweg misbruik van macht?
Zie antwoord vraag 1.
Is het te verantwoorden dat de BVD zo massaal gegevens verzamelde over leden van de CPN en hun activiteiten? Vindt u dat de BVD hierin proportioneel handelde?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de BVD proportioneel handelde ten opzichte van de inbreuk op het privéleven van burgers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre hadden de BVD en zijn voorgangers toegang tot informatie bij de Belastingdienst en zijn voorgangers? Kunt u dit uitsplitsen in de periode tot en met 1986 enerzijds en na 1987 anderzijds? In hoeveel van de ruim 71.000 persoonsdossiers die bij het Nationaal Archief liggen zit informatie die afkomstig is van de Belastingdienst of zijn voorgangers?
Zoals ik stel in mijn antwoorden op uw vragen 1, 2, 3, 4, 7, 11 en 12 waren de bevoegdheden van de BVD en diens voorganger de Centrale Veiligheidsdienst (CVD) slechts zeer summier wettelijk vastgelegd. Dit gold zowel voor de in dat antwoord genoemde Koninklijke Besluiten als voor de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van 1987.
Als uit de naar het Nationaal Archief overgebrachte persoonsdossiers aangelegd door de CVD en BVD informatie van de Belastingdienst en diens voorgangers is opgenomen, betekent dit dat deze diensten toegang hadden tot deze informatie. De CVD en BVD hielden geen overzicht bij van de door u gevraagde aantallen informatieverstrekkingen door de Belastingdienst en weigeringen van paspoortverstrekkingen. Ik kan u hierdoor geen inschatting geven, ook niet bij benadering.
Hoeveel Nederlanders zijn met een beroep op deze instructie de verstrekking van een paspoort met reguliere geldigheidsduur geweigerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u erop terug dat kritiek van activisten, politici en journalisten op de BVD door de dienst werd gemonitord?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het een taak was van de BVD om Kamervragen over het functioneren van de veiligheidsdienst bij te houden in individuele persoonsdossiers van Tweede Kamerleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op uw vragen 1, 2, 3, 4, 7, 11 en 12 aangeef is de over deze casus beschikbare informatie die vervat is in de persoonsdossiers door de AIVD overgebracht naar het Nationaal Archief, en zijn de afwegingen in de jaren vijftig, zestig en zeventig door de voorganger van de AIVD op basis van de destijds geldende juridische en politiek-bestuurlijke kaders gemaakt. Ik verwijs u graag naar de antwoorden op uw eerdere vragen aan mijn ambtsvoorganger.5 De berichten die u aanhaalt behandelen verschillende soorten onderzoek door de BVD in verschillende tijdvakken. Voor al deze onderzoeken geldt dat zij in de context van toenmalige bedreigingen van de nationale veiligheid moeten worden begrepen.
In lijn met het antwoord dat mijn ambtsvoorganger gaf op de vragen die u en lid Leijten eerder stelden wil ik benadrukken dat het niet passend is om historische situaties te wegen met de kennis van latere ontwikkelingen en zo onderzoeken door de BVD uit die tijd te kwalificeren als «het zich buiten de democratische rechtsorde plaatsen». De rechtsontwikkeling heeft een forse stap gemaakt met betrekking tot de rechtsstatelijke waarborgen in het voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten geldende juridische kader.
Vindt u dat de BVD hiermee schade heeft toegebracht aan het democratische debat over het functioneren van de veiligheidsdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het ermee eens dat monitoring van publiek debat over de veiligheidsdienst kan leiden tot een chilling effect en dat de dienst zich hiermee buiten de democratische rechtsorde plaatste? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de BVD in een intern document uit 1966 heeft geschreven dat de dienst «niet gericht [is] op de PSP als zodanig, doch op de activiteiten van bepaalde extremistische elementen in die partij»? Waarom ging de BVD nog jarenlang door met het verzamelen van informatie over de PSP en haar leden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kijkt u erop terug dat de BVD zich niet aan haar eigen richtlijnen hield?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat er in de periode voor de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987 (Wiv) politieke controle was op de dienst? Zo ja, waarom heeft de verantwoordelijke Minister niet ingegrepen toen de dienst in strijd met zijn eigen richtlijnen handelde?
Zie antwoord vraag 8.
Uit het BVD-dossier van voormalig Tweede Kamerlid Fred van de Spek blijkt dat de BVD in 1985 op de hoogte was van (de strekking van) Kamervragen die Van der Spek ging stellen voordat ze waren ingediend; hoe kijkt u hierop terug? Werd hiermee de controlefunctie van de Tweede Kamer ondermijnd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Op basis van welke wet- of regelgeving gaven lokale politiekorpsen tot en met de jaren tachtig demonstratieaanvragen door aan de BVD, zoals blijkt uit meerdere persoonsdossiers, waaronder dat van Sietse Bosgra? Vindt u dat het doorgeven van demonstratieaanvragen op gespannen voet staat met de vrijheid van demonstratie? Zo nee, waarom niet?
Kritiek, protest en demonstraties, inclusief acties waar men de grenzen van de wet op zoekt, zijn volgens de inlichtingen- en veiligheidsdiensten essentieel voor het goed functioneren van de democratische rechtsorde in Nederland waarvan grondrechten als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging een fundament vormen. De diensten hebben de taak om personen en groeperingen te onderzoeken waarvan een ernstig vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Vanuit deze taakstelling kan het voorkomen dat een betrokkene bij een demonstratie naar voren komt in een onderzoek van de diensten.
Ik kan in het openbaar niet ingaan op door de AIVD in specifieke gevallen ontvangen en gedocumenteerde informatie. In zijn algemeenheid geldt dat de AIVD op grond van artikel 91 Wiv 2017 de aldaar genoemde ambtenaren en aangewezen ondergeschikten kan inschakelen bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. Hieronder vallen onder andere de korpschef, de politiechef van een landelijke eenheid en de politiechef van een regionale eenheid, en de op grond van artikel 91 Wiv 2017 aangewezen ambtenaren. Daarnaast is de AIVD op grond van artikel 39 Wiv 2017 bevoegd om zich bij de uitvoering van zijn wettelijke taak te wenden tot (onder andere) bestuursorganen, waaronder gemeentes. Volgens artikel 94 Wiv 2017 doen de ambtenaren van politie, KMar en Rijksbelastingdienst desgevraagd dan wel uit eigen beweging onverwijld mededeling van gegevens die voor een dienst van belang kunnen zijn. Voor het wettelijk kader waarbinnen de BVD onderzoek deed verwijs ik naar het antwoord op uw vragen 1, 2, 3, 4, 7, 11 en 12.
Bent u het ermee eens dat het doorgeven van demonstratieaanvragen een chilling effect heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Geven gemeentes en/of politie tegenwoordig demonstratieaanmeldingen door aan de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)? Zo ja, op welke wettelijke basis? Hoeveel demonstratieaanvragen zijn sinds 1 januari 2018 gedocumenteerd door de AIVD? Wat heeft de AIVD met deze informatie gedaan?
Zie antwoord vraag 15.
Waarom heeft de BVD een dossier aangelegd over Amnesty International? Hoe kijkt u erop terug dat een belangrijke internationale organisatie ter promotie van mensenrechten door de BVD in de gaten werd gehouden?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de visie dat vrijheid van vereniging een groot goed is in een democratische samenleving en dat veiligheidsdiensten dus terughoudend moeten zijn bij het monitoren van verenigingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u van mening dat deze terughoudendheid door de BVD en zijn voorgangers is toegepast, in de periode 1945–1986 enerzijds, en 1987 en later anderzijds? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u enige inzage in wat andere landen waar de BVD veelvuldig informatie met inlichtingen- en veiligheidsdiensten mee deelde, zoals onder meer de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, de Bondsrepubliek Duitsland, België en Frankrijk, hebben gedaan met deze gegevens?
Het klopt dat de BVD veelvuldig informatie deelde met inlichtingen- en veiligheidsdiensten uit andere landen, waaronder de landen die u noemt. De BVD hield geen overzicht bij van wat er door die diensten met de door hen ontvangen informatie werd gedaan. Ik heb derhalve niet het door u gevraagde zicht.
Kunt u het besluit om leden van het Nederlands Auschwitz Comité te volgen rechtvaardigen, gelet op hoofdreden om het Nederlands Auschwitz Comité te onderzoeken was dat de BVD het een communistische mantelorganisatie vond, maar de BVD op basis van bronnen wist dat het Comité dat niet was? Waarom was de BVD van mening dat deze groep een dreiging voor de Nederlandse democratie was?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u ervan dat de BVD namen noteerde van bezoekers van Auschwitzherdenkingen in Nederland en in Polen?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer stopte de BVD met verzamelen van informatie over bestuursleden van het Nederlands Auschwitz Comité en het comité zelf? Waarom op dat moment?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u reflecteren op een uitspraak van oud-voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité Jacques Grishaver: «Al die namen die je leest, dat zijn mensen die zo veel hebben meegemaakt. Ze hebben bijna allemaal hun familie verloren. En dan vervolgens werden ze als vijand van de staat in de gaten gehouden»?
Gegeven het onvoorstelbare leed dat slachtoffers van de Holocaust hebben moeten doorstaan, begrijp ik de emoties die de berichtgeving heeft losgemaakt en snap ik dat dit vragen oproept. Ik hecht er daarom waarde aan om te benadrukken dat de onderzoeken van de BVD naar een aantal leden van het Comité in de historische context geplaatst moeten worden. Communisme werd in de tijd van de Koude Oorlog gezien als een gevaar voor de nationale veiligheid en het Comité in zijn vroegere jaren werd gezien als een dekmantelorganisatie van de Communistische Partij Nederland (CPN). In zijn algemeenheid geldt dat als de BVD onderzoek deed naar leden van een organisatie, dit niet per definitie betekende dat dit onderzoek zich richtte op iedereen die aan die organisatie verbonden was.
Deelt u de schrik en woede van familieleden en vrienden over de werkwijze van de BVD? Kunt u deze werkwijze verantwoorden? Wat gaat u doen om nabestaanden gerust te stellen? Is het op zijn plaats om excuses aan te bieden?
Zie antwoord vraag 25.
Waarom zijn deze stukken uit het Nationaal Archief slechts deels openbaar? Welke documenten uit de periode 1945 tot 1998 van de BVD en zijn voorgangers zijn nog niet overgedragen aan het Nationaal Archief? Wanneer worden deze documenten overgedragen? Wie kan toegang krijgen tot deze stukken? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle stukken openbaar worden gemaakt? Kunt u een tijdsplan met de Kamer delen waarin u per categorie documenten aangeeft of en wanneer ze openbaar worden?
Alle persoonsdossiers aangelegd door de CVD en BVD in de periode 1946–1998 zijn in augustus 2022 in het kader van openbaarheid overgebracht naar het Nationaal Archief. Deze dossiers zijn overgebracht met een deels beperkte toegankelijkheid op grond van de persoonlijke levenssfeer.6 Dit is gedaan omdat de inhoud van de persoonsdossiers de belangen van nog levende personen kunnen raken. Dit betekent dat wanneer een verzoeker inzage vraagt in een persoonsdossier dat betrekking heeft op hem of haarzelf de desbetreffende archiefbescheiden door verzoeker kunnen worden geraadpleegd. Voor wie archiefstukken of dossiers wil inzien waarin bijzondere persoonsgegevens, onder andere seksuele geaardheid, religieuze overtuiging, medische en strafrechtelijke gegevens zitten, gelden additionele voorwaarden. Hiervoor moet een schriftelijk gemotiveerd verzoek worden gedaan, waarin men aantoont dat degene wiens bijzondere persoonsgegevens men wil raadplegen is overleden, de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene heeft, raadpleging noodzakelijk is als juridisch bewijsstuk, raadpleging noodzakelijk is ter voldoening aan een volkenrechtelijke verplichting, of raadpleging plaatsvindt ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek.
In dit laatste geval gelden er ook voorwaarden waaraan de aanvrager moet
voldoen:
Al eerder, in 2002, 2014 en 2016, heeft de AIVD dossiers van zijn voorgangers overgebracht naar het Nationaal Archief. Ook die dossiers zijn aldaar, beperkt, raadpleegbaar. Sinds 2016 is de AIVD bezig met het selecteren en waarderen van zijn archieven. Archieven die voor bewaring in aanmerking komen worden in overleg met het Nationaal Archief in gereedheid gebracht voor overbrengen. Over de openbaarheid en raadpleegbaarheid van dossiers wordt vooraf advies gevraagd aan het Nationaal Archief en de AIVD volgt dit advies altijd op. Dossiers worden volledig openbaar, dus zonder de hierboven genoemde voorwaarden, 75 jaar na sluiting van een dossier. Een tijdplan over de bewerking en de toekomstige overbrenging is niet te geven.
Kunt u een inventarislijst delen met organisatiedossiers van verenigingen die in de periode 1945–1998 door de BVD zijn gevolgd, en waarvan de dossiers voor 1998 zijn gesloten? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet mogelijk. Een inventaris wordt pas opgesteld voor een archiefbestand dat voor overbrenging in gereedheid wordt gebracht. Het is daarnaast mogelijk dat dossiers van in de periode 1946–1998 door de CVD en BVD in onderzoek genomen organisaties, niet voor bewaring in aanmerking komen en conform de Archiefwet 1995 dienen te worden vernietigd.
Bent u het ermee eens, gezien de leeftijd van nabestaanden en slachtoffers van surveillance door de BVD, dat er haast geboden is bij het openbaar maken van de volledige archieven van de Binnenlandse Veiligheidsdienst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 27.
Herinnert u zich de vragen van de leden Leijten en Van Nispen aan u over het nieuws dat de BVD jarenlang illegaal advocaten en academici bespioneerde?4 Bent u het met de indieners eens dat deze artikelen een schokkend verhaal over de BVD vertonen? Hoe beoordeelt u deze periode van spionage van de BVD? Kunt u garanderen dat dit soort zaken nooit meer zullen gebeuren, en dat u toe zal werken aan een betrouwbare inlichtingen- en veiligheidsdienst?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Rendement particuliere verhuurders onder druk' |
|
Eline Vedder (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Wat vindt u van de conclusie van het onderzoek dat voor nieuwe verhuurders het netto rendement daalt van 8,1% naar 2,4% als gevolg van de stijgende rente, de Wet betaalbare huur en recente fiscale maatregelen?1
In het artikel worden de gevolgen van de recent ingevoerde en aangekondigde beleidsmaatregelen, en de gestegen rente op het toekomstig rendement van een specifieke subset particuliere verhuurders onderzocht. In de dataset zijn huurwoningen in G4-steden (met hogere WOZ-waardes) oververtegenwoordigd en worden alle woningen tegen een actuele marktprijs verhuurd doordat ze in 2022 zijn aangeboden en gefinancierd tegen actuele rentes. Het onderzoek is daarmee geen analyse van de gehele huurmarkt. Op basis van het artikel kunnen derhalve ook geen algemene uitspraken worden gedaan over in hoeverre het rendement daalt als gevolg van marktomstandigheden en beleidsmaatregelen. Schommelingen in het rendement van investeerders zijn bovendien altijd afhankelijk van marktomstandigheden. De lage rente heeft de jaren ervoor juist geleid tot hoge rendement.
Het onderzoek laat zien dat door de gestegen rente en (voorgenomen) beleid het mediaan nettorendement van deze groep particuliere verhuurders aanzienlijk daalt. Daarnaast zou van de bestaande verhuurders 26% en 9% van de nieuwe verhuurders de marktconforme rendementseis halen in het nieuwe scenario. Hoewel de onderzochte dataset niet representatief is voor de hele huurmarkt laat het artikel zien dat het effect van de stapeling van (aangekondigde) beleidsmaatregelen en de gestegen rente op het rendement van verhuurders aanzienlijk is.
Ik ben van mening dat investeren in huurwoningen interessant moet blijven. Daarom bevat het wetsvoorstel betaalbare huur verschillende elementen om dit mogelijk te maken. Ten eerste kan er voor nieuwbouwprojecten een tijdelijke opslag van 10% worden gevraagd. Ten tweede wordt het woningwaarderingsstelsel (WWS) aangepast zodat kwaliteit beter wordt gewaardeerd (zwaarder wegen energie labels, beter waarderen gemeenschappelijke buitenruimte). Ten derde kunnen woningen, zodra zij te maken krijgen met de WOZ-cap, maximaal terugvallen naar de bovengrens van de regulering, namelijk 186 punten. Ten slotte kunnen verhuurders voor de maximale huurprijsstijging uitgaan van CAO + 0,5%. Het wetsvoorstel betaalbare huur zal ik op korte termijn aan uw Kamer sturen, zodat de inwerkingtreding per 1 juli 2024 kan plaatsvinden. Betrokken partijen houden daar immers rekening mee in hun financiële en organisatorische aanpak. Ook vanuit de fiscaliteit wordt er gekeken naar de stapeling. In dat licht heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst – aangegeven dat er voor het toekomstig stelsel box 3 uit wordt gegaan van een vermogenswinstbelasting voor vastgoed.
Wat vindt u van de conclusie van het onderzoek dat terwijl in het nul-scenario nog 93% van de verhuurders boven de rendementseis uitkwamen, nu in de nieuwe situatie slechts 9% van de woningen van nieuwe verhuurders aan de rendementseis voldoet en 26% van de woningen van zittende verhuurders?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de effecten het grootst zijn voor de sociale en middenhuur?
Vrijwel alle sociale huurwoningen in de dataset (94%) worden nu verhuurd tegen een hogere huurprijs dan op basis van het WWS gerechtvaardigd is. Het dwingend maken van het WWS brengt deze woningen terug in het sociale segment. Dit onderstreept daarmee de noodzaak van het dwingend maken van het WWS via het wetsvoorstel betaalbare huur.
Vooral in de grote steden komen er steeds minder middenhuurwoningen beschikbaar. Huurwoningen worden steeds vaker in het dure segment aangeboden. Daardoor dreigen deze gebieden voor middeninkomens onbereikbaar te worden. Veel maatschappelijk relevante beroepen worden ingevuld door mensen met een middeninkomen. Het is van belang dat deze mensen een betaalbare huurwoning kunnen vinden in de stad waar zij werken. Daarom wordt met het wetsvoorstel betaalbare huur de huurprijsbescherming uitgebreid naar het middensegment. Dat ook deze woningen in huur dalen is een wenselijk effect. In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel betaalbare huur zal ik uitgebreid ingaan op de stapeling van maatregelen en waar de huurverlaging het grootste effect heeft.
Wat betekent het sterk verlaagde rendement als gevolg van de maatregelen volgens u voor de aantrekkelijkheid van investeringen in vastgoed door beleggers met het oog op verhuur, voor elk van de sectoren (sociale huur, middenhuur en particuliere geliberaliseerde huur)?
De beleidsmaatregelen en de gestegen rente zorgen voor een lager rendement voor een deel van de particuliere verhuurders. Voor een gedeelte is dit ook wat beoogd wordt met de fiscale maatregelen. Investeringen in huurwoningen werden minder belast ten opzichte van andere vermogenscategorieën. Over het algemeen leidt dit ertoe dat investeren in vastgoed minder aantrekkelijk wordt. De mate waarin is echter sterk afhankelijk van de individuele situatie. Dit hangt onder andere af van de wijze van financiering, de eigendomsstructuur en de beleggingshorizon. Daarnaast profiteren investeerders ook van de stijgende huizenprijzen (het indirecte rendement op de huurwoning).
Tegelijkertijd wil ik onderstrepen dat we investeerders nodig hebben om de grote woningbouwopgave te halen. Daarom ben ik in 2023 in gesprek gegaan met investeerders en beleggers op de woningmarkt. Ook heb ik een inventarisatie laten doen naar het investeringsklimaat. Binnenkort zal ik de Kamer per brief informeren over de uitkomsten hiervan en de vervolgstappen.
Wat voor gevolgen heeft het sterk verlaagde rendement volgens u voor het aanbod van sociale huur, middenhuur, en particuliere geliberaliseerde huur, dat wil zeggen, in hoeverre zijn mensen nog in staat een passende huurwoning te vinden als beleggers stoppen woningen te verhuren omdat dit niets meer oplevert?
Zoals hierboven genoemd verschilt het effect op het rendement van de beleidsmaatregelen en de rente per individuele belegger. Een individuele belegger zal een afweging maken of het te verwachten rendement nog voldoende is. Deze afweging zal betekenen dat sommige beleggers de verhuurde woning door blijven exploiteren. Bij anderen kan dit ertoe leiden dat zij hun huurwoning gaan verkopen en er dus wordt uitgepond. Op basis van het artikel is niet te zeggen in welke mate dit zal gebeuren. Het artikel kijkt zoals gezegd naar een specifieke set van verhuurders die niet representatief is voor de gehele huurmarkt. Tot verkoop overgaan is uiteindelijk een individuele investeringsbeslissing van een particuliere verhuurder. Dit is bijvoorbeeld ook afhankelijk van het rendement wat gehaald kan worden op andere beleggingsinstrumenten. Met name particuliere verhuurders zullen in theorie sneller acteren op veranderde marktomstandigheden door hun kortere investeringshorizon en hogere rendementseis.
Indien een belegger toch besluit de woning te verkopen is dit niet in alle gevallen een probleem. Bijvoorbeeld als de woning wordt aangekocht door een doorstromer of een starter met een middeninkomen. Het is echter zorgelijk wanneer het aandeel middenhuurwoningen sterk zou afnemen de komende jaren. De ontwikkelingen op de huurmarkt zullen de komende jaren worden gemonitord, waarmee de Wet betaalbare huur elke vijf jaar wordt geëvalueerd.
De meest recente cijfers van het Kadaster laten zien dat op dit moment geen sprake is van een uitpondgolf. Het totaal aantal verkopen van beleggers over heel het jaar 2023 is zelfs lager dan in 2022. In 2022 lag het totaal aantal verkopen op bijna 44 duizend woningen, in 2023 is dit gedaald naar ruim 33 duizend woningen.
50.866
64.767
40.080
43.652
33.409
Zowel particulier als bedrijfsmatig, institutioneel.
Daarnaast is te zien dat het aantal aankopen is gedaald: van ruim 37 duizend in 2022 naar 19 duizend in 2023. Per saldo betekent dit dat beleggers meer woningen hebben verkocht dan aangekocht. Hier hoort wel de notie bij dat de vrije huursector in de voorgaande jaren sterk is gegroeid.
50.674
70.168
30.071
37.601
19.134
Zowel particulier als bedrijfsmatig, institutioneel.
Verklaringen voor het dalend aantal aankopen door beleggers zijn divers. Ten eerste zal de sterk gestegen rente hier een rol in spelen. In de jaren van lage rente werden immers veel woningen door beleggers aangekocht met vreemd vermogen. Door de gestegen rente kunnen investeerders ook verschuiven naar andere beleggingsinstrumenten, zoals staatsobligaties. Daarnaast kunnen beleidsontwikkelingen (wonen en fiscaliteit) een rol spelen. Een deel van de (voorgenomen) maatregelen van dit kabinet raakt het rendement van beleggers en dit, in combinatie met autonome ontwikkelingen, kan ertoe dat leiden dat het rendement van een verhuurder onder het doelrendement valt.
Uit cijfers van het Kadaster over alle transacties in Nederland in 2023, blijkt dat een groot deel van de woningen die beleggers verkopen, wordt gekocht door eigenaar-bewoners. In 2023 ging circa 15% naar doorstromers, 22% naar koopstarters en 10% naar eigenaar-bewoners waarvan onbekend is of ze starter zijn of doorstromen. In totaal ging dus bijna de helft van de verkochte woningen naar eigenaar-bewoners. In 2022 was dit nog 32% (waarvan 12% koopstarter).
Het is overigens van cruciaal belang dat er genoeg nieuwe, betaalbare woningen worden gebouwd. Hiertoe moet ook investeren in de middenhuur rendabel blijven, zelfs als de marktomstandigheden tegen zitten. Daarom bevat het wetsvoorstel verschillende maatregelen die het partijen mogelijk maakt om middenhuurwoningen te blijven realiseren. Specifiek voor de nieuwbouw bevat het wetsvoorstel een tijdelijke nieuwbouwopslag van 10 procent toe te passen voor middenhuurwoningen die worden opgeleverd ná inwerkingtreding van de wet en waarvan de bouw vóór 1 januari 2026 is gestart. Daarnaast wordt het WWS gemoderniseerd. Hiermee sluit het WWS beter aan bij de tegenwoordig gewenste kwaliteit van een middenhuurwoning. Zo worden goede energielabels (A of hoger) beter gewaardeerd en worden (gemeenschappelijke) buitenruimten beter gewaardeerd. Ook stijgt de bestaande WOZ-cap mee met de liberalisatiegrens, waardoor vooral woningen in de middenhuur beter gewaardeerd worden dan nu het geval is. Zoals eerder genoemd hebben marktpartijen zich bij deze vormgeving gecommitteerd om zich in te spannen om 50.000 nieuwe middenhuurwoningen te gaan realiseren. Dat komt bovenop de 50.000 middenhuurwoningen die corporaties gaan bouwen. Via de regiodeals worden per regio afspraken gemaakt om middenhuurwoningen te realiseren. Daarmee worden er minimaal 100.000 middenhuurwoningen toegevoegd aan de voorraad. Ook met de regulering middenhuur is daarom de verwachting dat nieuwbouw doorgang blijft vinden.
Als uit Figuur 2 is af te leiden dat, zelfs als de gestegen rentes (waar we geen invloed op hebben) buiten beschouwing worden gelaten, nieuwe verhuurders door de stapeling van maatregelen alsnog niet aan de rendementseis kunnen voldoen, waarom zijn deze maatregelen dan in deze combinatie genomen, en zijn deze effecten niet eerder voorzien?
Het kabinet heeft oog voor de stapeling van maatregelen en heeft daarom SEO onderzoek laten doen naar de financiële effecten van maatregelen op partijen die overwegen woningen te kopen om te verhuren of op partijen die reeds woningen bezitten die ze verhuren (Kamerstuk 27 926, nr. 374). In reactie op dit onderzoek heb ik toegezegd rekening te houden met de stapeling van maatregelen in de uitwerking van het wetsvoorstel betaalbare huur en het toekomstige stelsel box 3. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 houd ik expliciet rekening met het feit dat het met het wetsvoorstel betaalbare huur voor investeerders interessant moet blijven om te investeren in middenhuur.
Vindt u deze nieuw ontstane situatie wenselijk met het oog op de huidige woningcrisis?
Een betaalbare huurwoning in Nederland is de afgelopen jaren voor veel mensen steeds minder vanzelfsprekend geworden. Een deel van de huurders heeft moeite iedere maand de woonlasten op te brengen. Steeds vaker worden er huurprijzen gevraagd die niet in verhouding staan tot de kwaliteit van de woning. Met name in de grote steden komen minder huurwoningen in het middenhuursegment beschikbaar maar worden die in het dure segment aangeboden, waardoor deze gebieden voor middeninkomens onbereikbaar dreigen te worden. Deze problematiek vraagt om versterking van de rechtsbescherming van de huurder. Daarom wil ik de bestaande huurprijsbescherming op basis van het WWS voor het lage, of «sociale» segment, verder uitbreiden naar het middensegment zodat deze ook gaat gelden voor mensen met een middeninkomen.
Wat is volgens u nodig om het aanbod niet in te laten zakken met het oog op de generieke rendementseis; moeten verhuurders daarop uit kunnen komen of daar enigszins boven zitten?
De generieke rendementseis geldt in praktijk niet voor elke individuele huurwoning, omdat dit afhangt van de voorkeuren van individuele beleggers en onder andere bouwjaar en locatie. Hoe populairder de locatie, des te minder risico op leegstand en dus des te lager de marktconforme rendementseis voor een huurwoning. Tevens zal het effect van de stapeling voor iedere individuele verhuurder verschillen, aangezien dat afhangt van de wijze van financiering, de eigendomsstructuur en de beleggingshorizon. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 bevat het wetsvoorstel betaalbare huur verschillende maatregelen om het investeren in middenhuurwoningen aantrekkelijk te houden.
Wat zijn maatregelen die volgens u kunnen worden overwogen om verhuurders weer op of boven de rendementseis uit te laten komen?
In het antwoord op vraag 1 heb ik toegelicht welke maatregelen worden genomen om het investeren in huurwoningen rendabel te houden.
In hoeverre zou het effect hebben op het nettorendement voor nieuwe en bestaande verhuurders na de gestegen rente en maatregelen, als het rendement op vastgoed in box 3 weer wordt teruggebracht op de oude situatie van 30% heffing over 4% rendement?
Figuur 4 van het artikel laat het effect zien van de verschillende maatregelen en de gestegen rente op het rendement. Hierin is te zien dat het mediaan rendementsverlies door het nieuwe box 3-tarief 1,1 procentpunt bedraagt. Dit geldt zowel voor nieuwe verhuurders als voor zittende verhuurders. Wanneer het box 3-tarief wordt verlaagd naar 30 procent heffing over 4 procent forfaitair rendement, zal dit rendementsverlies lager zijn. Dit levert echter budgettaire derving op waar dekking voor nodig is en waarbij het niet mogelijk is de derving binnen box 3 op te vangen.
In hoeverre zou het effect hebben op het nettorendement voor nieuwe en bestaande verhuurders na de gestegen rente en maatregelen, als je de overdrachtsbelasting voor niet-eigen woningen terugbrengt naar een lager percentage, bijvoorbeeld 4%, 6% of 8%?
Zoals in figuur 4 van het artikel te zien is het mediaan rendementsverlies van het gestegen algemene tarief van de overdrachtsbelasting (OVB) 1,4 procentpunt. Een verlaging van het algemene tarief van de OVB zal het rendementsverlies verminderen, maar enkel voor nieuwe verhuurders. Zij betalen OVB bij de aankoop van een woning, terwijl zittende verhuurders deze kosten al hebben betaald. Hoe groter de verlaging van het algemene OVB-tarief, hoe lager het rendementsverlies door deze maatregel. Gegeven het lage mediaan nettorendement voor nieuwe verhuurders in het nieuwe scenario (2,4 procent) zal een verlaging van het algemene tarief van de OVB onvoldoende zijn om de generieke rendementseis te behalen. Daarnaast levert een verlaging een budgettaire derving op waar dekking voor nodig is.
In hoeverre zou het verhuurders helpen hun vastgoed van box 3 naar box 2 over te hevelen, als je daarover bijvoorbeeld eenmalig geen overdrachtsbelasting zou heffen?
In het artikel wordt enkel gekeken naar particuliere verhuurders met hun bezittingen in box 3. We kunnen daarom geen uitspraken doen over het verschil in rendement wanneer verhuurders hun woningen naar box 2 zouden verplaatsen. Geschat wordt dat particuliere verhuurders ca. 150.000 woningen in box 3 verhuren. Dit is 5% van het totale aantal van 3,1 miljoen huurwoningen in Nederland (volgens Woon 2021).
De andere 85% particuliere beleggers heeft hun woningen ondergebracht in box 1 of box 2. Inderdaad geldt voor het verplaatsen naar box 2 dat het algemene OVB-tarief van toepassing is op de verkrijging die zich daarbij voordoet. Beleidsmatig is er geen aanleiding om te voorzien in eenmalige vrijstelling van OVB. Daarbij zal een dergelijke vrijstelling leiden tot een derving waarvoor dekking gevonden zal moeten worden.
In hoeverre zijn er mogelijkheden om de modernisering van het woningwaarderingsstelsel dusdanig vorm te geven dat het meer rendabel wordt om te verhuren?
Als onderdeel van het wetsvoorstel betaalbare huur wordt het WWS gemoderniseerd. Hierdoor sluit het WWS beter aan bij de kwaliteit van een middenhuurwoning. Zo worden goede energielabels (A of hoger) beter gewaardeerd, wordt de privé buitenruimte beter gewaardeerd en wordt er een waardering opgenomen voor gemeenschappelijke buitenruimte. Daarnaast wordt ook de mogelijkheid om de woning te koelen gewaardeerd. Daarnaast stijgt de bestaande WOZ-cap mee met de liberalisatiegrens, waardoor vooral woningen in de middenhuur beter gewaardeerd worden dan nu het geval is. De werking van de WOZ-cap verandert. Voorheen zorgde de WOZ-cap dat het aantal WWS-punten voortkomende uit de WOZ-waarde op maximaal 33% van het totale puntenaantal van de woning uitkwam. Dit betekent dat het totaalaantal punten onder de liberalisatiegrens zou uitkomen. De nieuwe werking van de WOZ-cap zorgt ervoor dat het totale puntenaantal niet verder kan zakken dan 186, ook als dit op basis van 33% lager uit zou komen. Tevens kan er voor nieuwbouwprojecten een tijdelijke opslag van 10% worden gevraagd en kunnen verhuurders voor de maximale huurprijsstijging uitgaan van CAO + 0,5%. Deze maatregelen zorgen ervoor dat het meer rendabel wordt om een woning volgens het WWS te verhuren.
Hoe kan het volgens u dat op grond van het onderzoek 94% van de huurwoningen onder het gereguleerde segment (WWS), toch tegen een hogere huurprijs lijken te worden verhuurd dan wettelijk is toegestaan?
Dit is geen representatieve dataset voor heel Nederland en bovendien een momentopname, waardoor het percentage van 94% naar verwachting boven het landelijk gemiddelde uitkomt. Vanwege het schaarse aanbod is in de G4 de prikkel om gereguleerde woningen te duur te verhuren groot. Uit cijfers van het WoON2021, de grootste huurenquête van Nederland, blijkt dat circa 50% van de particuliere huurwoningen in het gereguleerde segment te duur verhuurd wordt. Dit gebeurt met gemiddeld 150 euro per maand boven het WWS-maximum. Hoewel dit percentage lager ligt dan 94%, is het een significante toename ten opzichte van de jaren 2017–2020, waarin volgens de huurenquête van het CBS geïndiceerd werd dat circa 20% van de particuliere huurwoningen in het gereguleerde segment boven het WWS-maximum verhuurd werd.
Desalniettemin is dit precies de reden dat ik het WWS dwingend wil maken als onderdeel van de wet betaalbare huur. We zien dat de bestaande huurprijsbescherming op dit moment onvoldoende bescherming biedt. Momenteel is in Nederland sprake van een afdwingbaar WWS. Dit betekent dat wanneer een woning die voor een huurprijs wordt verhuurd die hoger is dan de kwaliteit van de woning rechtvaardigt, een huurder zelf zijn recht moet halen via een procedure bij de Huurcommissie. Niet elke huurder weet hiervan af en niet elke huurder wil en kan een procedure starten. Veel huurders zijn zich nog onvoldoende bewust van de al bestaande rechten en mogelijkheden. Vaak spelen ook bijvoorbeeld de relatie met de verhuurder en de tijdelijkheid van een contract een rol bij de terughoudendheid van huurders. Als sprake is van een geliberaliseerd contract voor een woning die eigenlijk in het gereguleerde segment thuishoort, moet de huurder op basis van huidige regelgeving binnen 6 maanden na aanvang van het contract naar de Huurcommissie stappen. Een huurder die te laat is, zit vast aan een huurprijs die hoger is dan het WWS op basis van de kwaliteit van de woning voorschrijft. Het te duur verhuren van een gereguleerde woning kent daarnaast geen sanctie, waardoor het loont voor malafide verhuurders om de woning na een eventuele huurverlaging door de Huurcommissie opnieuw te duur te verhuren.
Wat wilt u doen aan deze te hoge huurprijzen?
Het wetsvoorstel betaalbare huur helpt op twee manieren huurders beter te beschermen tegen te duur verhuurde woningen. Enerzijds wordt de huurbescherming uitgebreid naar het middensegment (t/m 186 WWS-punten, circa 1.123 euro huur per maand). Hierdoor krijgen meer huurwoningen in Nederland te maken met huurbescherming. Hieronder vallen ook veel woningen die in het middensegment verhuurd worden voor een prijs die volgens het WWS niet in verhouding staat tot de kwaliteit van de woning.
Anderzijds wordt de werking van de huurprijsbescherming versterkt en de huurder beter beschermd doordat het WWS van een afdwingbaar stelsel een dwingend stelsel wordt. Dit betekent dat verhuurders wettelijk verplicht worden zich aan de maximale huurprijzen op grond van het dwingende WWS te houden. Hiermee verschuift de verantwoordelijkheid voor een huurprijs die overeenkomt met de kwaliteit van de woning naar de verhuurder. De verhuurder wordt verantwoordelijk voor de hoogte van de huurprijs en moet de huurder bij het aangaan van een huurcontract een volledige puntentelling overleggen. Zo ontstaat vooraf duidelijkheid voor huurder en verhuurder over de maximale huurprijs en de rechten die de huurder heeft.
Daarnaast gaan gemeenten erop toezien dat verhuurders zich aan deze regels houden en kunnen hierop handhaven. Een te duur verhuurde woning in het gereguleerde laag- of middensegment zal daardoor bij handhaving leiden tot in eerste instantie een waarschuwing, maar bij herhaling tot boetes die kunnen oplopen tot meer dan 20.000 euro. Bij herhaaldelijke, ernstige overtredingen kan een hogere boete worden opgelegd van maximaal € 90.000 of kan de gemeente ingrijpen middels beheerovername. Op deze manier is er voor de verhuurder een risico op serieuze bestuursrechtelijke sancties op het moment dat een verhuurder een woning te duur verhuurt. Ook wordt het handelingsperspectief voor de huurder uitgebreid: de gang naar de Huurcommissie wordt vereenvoudigd en toegankelijker gemaakt. Huurders kunnen als gevolg van dit wetsvoorstel te allen tijde de Huurcommissie vragen om de huurprijs te toetsen en zo nodig te verlagen. Hiermee wordt voorkomen dat huurders die niet direct zelf actie ondernemen na zes maanden vastzitten aan een geliberaliseerd huurcontract voor een woning die op basis van de kwaliteit eigenlijk in het lage- of middenhuursegment thuishoort.
Aanpalend wordt ook de tijdelijkheid van huurcontracten aan banden gelegd met de Wet vaste huurcontracten. Hiermee is het in veel gevallen niet meer mogelijk een tijdelijk contract aan te bieden. Met een vast contract staat de huurder sterker in de schoenen om gebruik te maken van huurprijsbescherming.
Hoe wilt u voorkomen dat huurders deze huurprijzen ook daadwerkelijk gaan betalen?
Zoals toegelicht onder vraag 15, gaat het dwingend maken van het WWS hierin het grootste verschil maken: verhuurders worden gedwongen zich te houden aan de maximale huurprijzen op grond van het WWS en lopen een risico op beboeting door de gemeente indien zij dit niet doen. Ook de positie van de huurder wordt hiermee verder versterkt.
In aanvulling daarop gaan andere maatregelen ook bijdragen aan de versterking van de reikwijdte en kwaliteit van huurprijsbescherming. Om huurders hierin te ondersteunen moeten alle gemeenten in Nederland ten gevolge van de Wet goed verhuurderschap een meldpunt Goed verhuurderschap inrichten. Hier kunnen huurders misstanden melden op basis waarvan gemeenten een onderzoek kunnen instellen en eventueel handhaven. Ook kunnen gemeenten proactief controleren op plekken waar zij vermoeden dat te duur verhuurd wordt. Voor gemeenten wordt een samenwerking opgezet voor het uitwisselen van kennis en kunde rondom deze handhaving.
Aanvullend is het van belang dat huurders, verhuurders en gemeenten het WWS eenvoudiger kunnen begrijpen en toepassen. Daarom is als onderdeel van de Wet betaalbare huur een objectivering en vereenvoudiging van het WWS ingevoegd. Hierbij wordt het WWS herzien middels objectievere maatstaven, regels en voorwaarden die daarnaast eenvoudiger te begrijpen zijn. Zo zijn er extra meetinstructies, definities en voorbeeldberekeningen toegevoegd zodat het nieuwe WWS eenduidiger is. Er wordt naar gestreefd dat huurder, verhuurder, gemeente en Huurcommissie onafhankelijk van elkaar een woning moeten kunnen betreden en met dezelfde puntentelling naar buiten komen lopen. Een eenduidig WWS maakt het voor huurder inzichtelijker of zij te veel huur betalen. Het is van belang dat huurders en verhuurders op de hoogte zijn van deze nieuwe regels. Daarom zal er richting inwerkingtreding van het wetsvoorstel op landelijk niveau een campagne gestart worden om huurders en verhuurders hiervan bewust te maken.
Woningen met Energielabel A die desondanks niet goed geïsoleerd zijn |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Energielabel A en toch rillend onder een dekentje in Meppel. Angelique: «We wonen in een doorwaaiwoning»»?1
Een energielabel A is onwaarschijnlijk zonder voldoende isolatie. Ik betreur te lezen dat in dit geval de huurders ondanks een goed energielabel toch een tochtig huis ervaren. Ik wil dat dit nader onderzocht wordt en kan u melden dat Woonconcept heeft laten weten dat een onafhankelijke vakbekwame energieadviseur de geregistreerde energielabels gaat controleren.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat woningen een energielabel A hebben toegekend gekregen, terwijl deze woningen in de praktijk niet goed geïsoleerd zijn, er sprake is van tocht en schimmelvorming?
Het artikel geeft de indruk dat deze energielabels mogelijk incorrect zijn, aangezien er geen isolatie aanwezig zou zijn die wel op het energielabel is aangegeven. Dit is vanzelfsprekend zeer onwenselijk. Voor energieadviseurs gelden strikte regels voor het meenemen van isolatie: de adviseur dient bewijslast als foto’s, bouwtekeningen en facturen te documenteren.
Het energielabel is een integrale weergave van de energieprestatie van de woning. In het energielabel worden naast isolatie ook de installaties meegewogen, zoals zonnepanelen en de verwarmingsinstallaties. Een energielabel A is echter vaak niet mogelijk zonder voldoende isolatie. Dan is er zeer veel duurzaam opgewekte energie op de woning nodig om toch een label A te krijgen.
Verder onderzoek naar deze woningen en de onderbouwing van het energielabel is nodig om te achterhalen wat de exacte oorzaak is. Dat is precies waar Woonconcept momenteel mee bezig is.
Hoe luidt uw reactie op de constatering dat het energielabel A mogelijk toegekend is omdat gebruik is gemaakt van verouderde of onjuiste informatie, of fouten worden gemaakt bij het opstellen van het energierapport ten behoeve van het label? Kunt u aangeven wat dit betekent dit voor de mate waarin u kunt instaan voor de juistheid van het toegekende energielabel in Nederland? Kunt u hierbij met name ook ingaan op labels die afgegeven zijn voor 2021, op basis van de oude methode?
Het is een zorgelijk signaal, want op het energielabel moet vertrouwd kunnen worden. Sinds 2009 worden steekproefcontroles uitgevoerd om de kwaliteit te borgen. Vanwege eerdere signalen heb ik, na onderzoek gedaan te hebben, op 29 juni 2023 een brief naar de Kamer gestuurd waarin ik heb beschreven welke maatregelen zijn en worden genomen om de kwaliteit van nieuwe energielabels beter te waarborgen. Onderdeel hiervan is het organiseren van publiekrechtelijk toezicht op het stelsel en het verder aanscherpen van het huidige kwaliteitsborgingsysteem.
Om huurders te ondersteunen met twijfels over het energielabel in relatie tot de huurprijs, ook oudere labels van vóór 2021, heb ik een procedure ingericht om het energielabel te laten toetsen bij de Huurcommissie. Hier zijn geen kosten aan verbonden voor de huurder. Daarnaast is sinds de zomer van 2023 voor iedere huurder het energielabelafschrift te downloaden via MijnOverheid. Dit geldt voor alle energielabelafschriften sinds 2015. Daarmee krijgt de huurder bijvoorbeeld inzicht in welke isolatiewaarden zijn gehanteerd in de opname van het label.
Hoe staat u in voor de juistheid van een energielabel, ook van labels van voor 2021? Welke waarborgen hanteert u hiervoor?
Om de kwaliteit te waarborgen is een privaat kwaliteitsborgingsysteem ingericht van opleiding, certificering en accreditatie. De kern daarvan is dat alleen vakbekwame energieadviseurs labels mogen afgeven. Een adviseur moet om zijn vakbekwaamheid te halen examens afleggen bij CITO of het Examenpark. Ook geldt voor energieadviseurs een jaarlijkse verplichte bijscholing inclusief afsluitende toets, als voorwaarde om de vakbekwaamheid van energieadviseur te behouden.
Een vakbekwaam energieadviseur moet niet alleen vakbekwaam zijn, maar moet ook werken voor een bedrijf dat is gecertificeerd en daarbij is gehouden aan een intern kwaliteitszorgsysteem (interne controle). Een certificerende instelling (SKG-IKOB, Dekra Certification, KIWA Nederland of EPG Certificering) controleert het kwaliteitszorgsysteem van de certificaathouder en controleert steekproefsgewijs geregistreerde energielabels (externe controle). Certificerende instellingen worden op hun beurt weer geaccrediteerd door de Raad van Accreditatie die tevens audits uitvoert. Dit vormt het kwaliteitsborgingsysteem van het stelsel.
InstallQ is de schemabeheerder van dit systeem, dat wil zeggen dat zij de regels schrijven waar de partijen in het systeem zich aan moeten houden, zoals bijvoorbeeld de tijdsduur van de interne en externe controle of de grootte van de steekproef. Dit systeem was ook al in werking voor de zogenaamde energie-index energielabels van vóór 2021. Reeds ingevoerde en voorgenomen verbeteringen en aanscherpingen aan dit systeem zijn beschreven in bovengenoemde Kamerbrief.
Ik zie in 2022 een dalende lijn in het aantal foutieve energielabels, die is in 2022 bij woningen gedaald naar 8,0% van 15,7% in 2021. De jaren vóór 2021 lag dit percentage rond de 10%. Begin van het tweede kwartaal verwacht ik nieuwe resultaten over 2023.
Weet u hoeveel woningen in Nederland een energielabel A hebben, maar desondanks niet goed geïsoleerd zijn? Weet u hoeveel (sociale) huurwoningen een energielabel A hebben, maar desondanks niet goed geïsoleerd zijn? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Op basis van de beschikbare gegevens in de Nederlandse energielabeldatabase, EP-online, is onderzocht welke woningen (koop en huur) een labelklasse A of beter hebben én slecht geïsoleerd zijn. In de database staat geen woning met een labelklasse A die slecht is geïsoleerd op alle bouwdelen (gevels, daken, vloeren, ramen en buitendeuren). Voor deze analyse is alleen uitgegaan van de energielabels vanaf 2021, omdat van de labels die zijn opgenomen onder de methodiek die gold tot 2021 onbekend is wat de gemiddelde isolatiewaarde (Rc- en U-waarden) per bouwdeel is.
Kunt u ingaan op wat het betekent voor woningen met een energielabel A die desondanks dat ze slecht geïsoleerd zijn, pas aangepakt zullen worden nadat de E-, F- en G-label woningen aangepakt zijn? Welk perspectief is er voor de bewoners van zulke (huur)woningen?
Woningen zonder bijvoorbeeld duurzame warmte, zonnepanelen en/of voldoende isolatie krijgen een slechter energielabel. Het beleid is erop gericht om eerst de slechte energielabels aan te pakken, juist omdat dit de woningen betreft waar de energierekening voor de huurder relatief hoog uitvalt. Daarnaast is de Standaard voor woningisolatie opgenomen op het energielabel. Deze standaard geeft aan wanneer de woning goed genoeg is geïsoleerd om aardgasvrij te worden.
Huurders die desondanks vragen of klachten hebben over de kwaliteit en energiezuinigheid van de woning kunnen dit bij de verhuurder, eventueel via de huurdersvereniging of Woonbond aankaarten. Bij schimmel of tocht kan daarnaast ook sprake zijn van een gebrek aan de woning. Als hier sprake van is, kan de Huurcommissie ingeschakeld worden, indien de verhuurder het gebrek niet tijdig oplost.
Deelt u de mening dat bewoners van een woning, zeker als het een huurwoning betreft, ervan uit zouden moeten kunnen gaan dat het een goed geïsoleerde woning betreft, wat een hogere huur rechtvaardigt en lagere stookkosten met zich mee brengt?
Ik deel de mening dat bij een woning met een goed energielabel een lagere energierekening verwacht mag worden. Op het energielabel wordt de integrale energieprestatie van de woning uitgedrukt in een labelletter. Door te sturen op het energielabel wil ik zorgen voor betere isolatie, efficiëntere installaties en meer duurzame opwek, en daarmee een lager energiegebruik en een lagere energierekening bij bewoners en huurders.
Kunt u aangeven wat de mogelijkheden voor huurders zijn als er een grote afwijking bestaat tussen het energielabel en het energieverbruik van de woning? Hoe kunnen zij tegemoet gekomen worden?
Zoals hierboven aangegeven kan de huurder bij twijfel over het energielabel, waarbij dit effect heeft op de huurprijs, terecht bij de Huurcommissie om deze te laten toetsen. Andere vragen, klachten of twijfels kunnen aangekaart worden bij de verhuurder, en/of bij een huurdersvereniging.
Kunt u aangeven wat het betekent voor de voortgang van en het draagvlak voor de isolatieopgave als blijkt dat ook woningen met een hoger label een slecht leefklimaat en hoge stookkosten kennen?
Zoals geschetst is het onwaarschijnlijk dat woningen niet zijn geïsoleerd en er toch een goed energielabel uit komt. Dit kan alleen, rechtmatig, als er veel duurzame energie wordt opgewekt op de woning – en ook dat leidt in veel gevallen tot lagere energiekosten. In die gevallen kan de Standaard voor woningisolatie helpen om meer bewustwording te creëren en onvoldoende isolatie bij huurwoningen verder aan te pakken. De Standaard voor woningisolatie staat ook op het energielabel weergegeven.
Het initiatiefvoorstel van GroenLinks-PvdA Utrecht over vermogensgrenzen voor kwijtscheldingen van lokale belastingen |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met initiatiefvoorstel van GroenLinks-PvdA in de gemeente Utrecht over het gelijktrekken van de vermogensgrenzen voor kwijtscheldingen voor gemeentelijke belastingen met de vermogensgrenzen in de bijstand, dat op 7 december 2023 is aangenomen in de gemeenteraad?
Ja, zie ook mijn brief Vernietiging besluit gemeenteraad Utrecht aan uw Kamer van 22 december jl. (Kamerstukken II 2023/24, 24 515, nr. 736).
Hoe beoordeelt u het feit dat de vermogensgrenzen op lokaal niveau tussen de 3.275 euro en 4.350 euro vallen, terwijl in de Participatiewet vermogensgrenzen gehanteerd worden tussen de 7.605 euro en 15.210 euro?
Gezien de controversieelverklaring door uw Kamer en gelet op de vele beleidsmatige effecten die samenhangen met een eventuele verhoging van de vermogensnorm voor kwijtschelding vindt het kabinet het niet opportuun hier nu inhoudelijk op te reageren.
Voorgeschiedenis:
In de motie Krol c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524) werd de regering verzocht de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen zo aan te passen, dat AOW-gerechtigden die qua inkomen recht hebben op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, dit recht niet verspelen door het hebben van een kleine vermogensbuffer. Hierop volgend heeft de Tweede Kamer bij motie van de leden Peters (CDA) en Bruins (ChristenUnie) de regering verzocht de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen voor 1 mei 2021 aan te passen en daarin te bepalen dat de vermogensnorm voor kwijtschelding verruimd kan worden tot maximaal de vermogensnorm in de Participatiewet (Kamerstukken II 2020/21, 24 515, nr. 590).
Het vorige toenmalige demissionaire kabinet heeft daarop aangegeven (Kamerstukken II 2020/21, 24 515, nr. 605) «dat bijstand en lokale belastingen qua aard beduidend van elkaar verschillen. Bijstand is een vangnet bedoeld om in het basale levensonderhoud te kunnen voorzien. De hier geldende vermogensnorm is ingericht vanuit de vraag vanaf welk vermogen van iemand mag worden verwacht dat hij dit te gelde maakt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Lokale belastingen worden door eenieder betaald voor het gebruik of het profijt hebben van overheidsvoorzieningen. Bij de hier gehanteerde vermogensnorm is veeleer de vraag vanaf welk tegoed van iemand mag worden verwacht dat hij ook dit tegoed aanspreekt om deze kosten te betalen. Aan beide normen liggen met andere woorden andere vragen ten grondslag. De huidige kwijtscheldingsregels en bijbehorende vermogensnormen zijn in lijn met de regelgeving van de Rijksoverheid voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen.
Het toenmalige demissionaire kabinet heeft daarbij aangegeven het gelet op bovenstaande punten niet opportuun te achten om over de uitvoering van de motie van de leden Peters en Bruins te besluiten en het daarom aan een nieuw kabinet te laten om te wegen hoe het hieraan uitvoering wenst te geven.
In 2022 is uitvoering gegeven aan de motie Krol c.s. Bij de uitvoering van die motie bleek dat de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen actualisering en verduidelijking behoefden. Er is daarom gekozen de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen in te trekken en een geheel nieuwe ministeriële regeling op te stellen: de Regeling kwijtschelding belastingen medeoverheden. Met deze regeling die op 17 september 2022 in werking is getreden (en terugwerkt tot en met 1 januari 2022), is voor medeoverheden de mogelijkheid gecreëerd om de vermogensnorm met maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803). Voor alleenstaanden bedraagt de verhoging van de vermogensnorm 75% van de verhoging die de provincie, gemeente of het waterschap voor echtgenoten hanteert. Voor alleenstaande ouders (een alleenstaande die zorg draagt voor één of meer kinderen) bedraagt de verhoging van de vermogensnorm 90% van de verhoging die de provincie, gemeente of het waterschap voor echtparen hanteert.
Vervolgens heeft mijn ambtsvoorganger in haar beantwoording op het verslag van een schriftelijk overleg inzake de reactie op de moties kwijtschelding decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) aangegeven eerst de resultaten van de in februari 2022 gestarte Werkgroep IBO Sociale Zekerheid af te willen wachten alvorens verder inhoudelijk te willen reageren op de motie Peters/Bruins (Kamerstukken II 2020/21, 24 515, nr. 590). De Minister van SZW en de Minister voor APP hebben op 9 juni jl. de kabinetsreactie op het IBO aan de TK gestuurd (Kamerstukken II 2022/23, 29 362, nr. 328). In het IBO Sociale Zekerheid is echter niet ingegaan op de kwijtschelding bij lokale heffingen.
Na de val van het kabinet heeft de Kamer in de toenmalige samenstelling de beantwoording op het verslag van een schriftelijk overleg inzake de reactie op de moties kwijtschelding decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) van mijn voorganger controversieel verklaard (Kamerstukken II 2022/23, 36 408, nr. 16). Ook de Kamer in huidige samenstelling heeft deze beantwoording controversieel verklaard (Kamerstukken II 2023/24, 36 408 nr. 32).
Erkent u dat het verhogen van de vermogensgrenzen een groot verschil kan maken voor mensen die nu niet rondkomen?
Dat erken ik. Mijn ambtsvoorganger heeft in haar beantwoording op het verslag van een schriftelijk overleg inzake een reactie op de moties inzake kwijtschelding van decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) aangegeven dat ze het eens is met het Nibud dat het verstandig is voor mensen om een financiële buffer te hebben om een plotselinge financiële tegenvaller te kunnen opvangen. Dit voorkomt (acute) betalingsproblemen en verlaagt het risico op armoede en schulden. Dit geldt ook voor mensen met een klein inkomen.
Om deze reden heeft het kabinet dan ook uitvoering gegeven aan de motie van het lid Krol c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524). Zoals bij vraag 2 vermeld, werd in deze motie de regering verzocht de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen zo aan te passen, dat AOW-gerechtigden die qua inkomen recht hebben op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, dit recht niet verspelen door het hebben van een kleine vermogensbuffer. Het kabinet heeft uitvoering aan deze motie gegeven door de Regeling kwijtschelding belastingen medeoverheden die op 17 september 2022 in werking is getreden. Zoals bij vraag 2 aangegeven is met deze regeling voor medeoverheden de mogelijkheid gecreëerd om de vermogensnorm met maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803).
Ziet u dat het hanteren van hogere vermogensgrenzen mensen in staat stelt een financiële buffer op te bouwen waardoor financiële problemen voorkomen kunnen worden? Hoe weegt u dit in relatie tot de rapporten van de Commissie Sociaal minimum, die het belang van een financiële buffer onderstrepen?
Bij vraag 3 heb ik reeds erkend dat het verhogen van de vermogensgrenzen een verschil kan maken en dat om die reden dit kabinet ook uitvoering heeft gegeven aan de motie Krol c.s (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524) door voor medeoverheden de mogelijkheid te creëren om de vermogensnorm met maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803).
Uw Kamer heeft de beantwoording op het verslag van een schriftelijk overleg inzake de reactie op de moties kwijtschelding decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) van mijn voorganger controversieel verklaard (Kamerstukken II 2023/24, 36 408, nr. 32). Gezien de controversieelverklaring door uw Kamer ga ik nu niet inhoudelijk in op de rapporten van de Commissie Sociaal Minimum.
Deelt u de visie dat lagere vermogensgrenzen bijdragen aan schuldenpreventie en er daarnaast voor kan zorgen dat mensen minder vaak een beroep hoeven te doen bij de gemeente op bijzondere bijstand?
Gezien de eerdere vragen ga ik ervan uit dat u hier «hogere» vermogensgrenzen bedoeld heeft i.p.v. «lagere».
Bij vraag 3 heb ik reeds erkend dat het voor mensen verstandig is om een financiële buffer te hebben om een plotselinge financiële tegenvaller te kunnen opvangen. Hiermee kunnen (acute) betalingsproblemen worden voorkomen en wordt het risico op armoede en schulden lager.
Om die reden heeft dit kabinet dan ook, zoals reeds aangegeven bij vraag 3, uitvoering gegeven aan de motie Krol c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524) door voor medeoverheden de mogelijkheid te creëren om de vermogensnorm met maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803).
Ziet u dat gemeenten beperkt zijn in hun handelingsruimte om mensen die niet rondkomen te helpen op het gebied van kwijtscheldingen, omdat zij wel mogen bepalen welke lokale belastingen zij heffen, maar de hoogte van de vermogensgrenzen landelijk vastgesteld worden?
Binnen het landelijk vastgestelde kwijtscheldingsbeleid beschikken gemeenten over de nodige handelingsruimte om mensen die niet rondkomen te helpen. Zo kunnen gemeenten o.a. bepalen:
Verder kunnen gemeenten op grond van hun eigen Leidraad invordering in individuele gevallen besluiten af te zien van verdere invorderingsmaatregelen, als iemand niet in aanmerking komt voor kwijtschelding maar voortzetting van de invordering niet gewenst wordt geacht (artikel 26.6 Leidraad Invordering).
Daarnaast kunnen gemeenten nog bijzondere bijstand verlenen aan inwoners die plotseling te maken krijgen met extra en/of bijzondere kosten. De gemeente bepaalt of iemand hier recht op heeft en kijkt daarbij naar de individuele omstandigheden en de financiële situatie van iemand. Het kan bijvoorbeeld gaan om extra kosten door ziekte of beperking of kosten voor huishoudelijke apparatuur, waarvoor iemand te weinig inkomen en/of vermogen heeft om deze kosten zelf te betalen.
Op welke termijn bent u voornemens om de vermogensgrenzen voor lokale belastingen op te hogen, gezien de maatschappelijke noodzaak en de wens van de Kamer hiertoe? Kunt u de motie Peters/Bruins en de motie Van Kent/Palland betrekken in uw antwoord?
Een beslissing over een eventuele aanpassing van de vermogensgrenzen voor kwijtschelding van belastingen is gezien de controversieelverklaring van dit dossier door uw Kamer aan een volgend kabinet.
Gaat u het Utrechtse initiatief om de vermogensgrenzen te verhogen positief beoordelen, zodat het daadwerkelijk uitgevoerd kan worden?
De burgemeester van Utrecht heeft mij, door tussenkomst van gedeputeerde staten van Utrecht medegedeeld, dat het besluit van de gemeenteraad van Utrecht van 7 december jl. tot wijziging van de gemeentelijke verordening terzake naar haar oordeel voor vernietiging in aanmerking komt. Gedeputeerde staten van Utrecht adviseerden het besluit voor te dragen voor vernietiging wegens strijd met het recht en het algemeen belang.
Zoals ik u bij brief van 22 december jl. heb laten weten (Kamerstukken II 2023/24, 24 515, nr. 736) is mede op basis daarvan het genoemde besluit van de gemeenteraad van Utrecht, wegens strijd met het recht en het algemeen belang door de Kroon vernietigd (Stcrt. 2023, 35354). Overigens heeft de gemeenteraad van Utrecht aangekondigd in beroep te gaan tegen de vernietiging.
Het bericht ‘NS verbiedt christelijke jongeren flyers uit te delen op Utrecht Centraal: ‘Dit is propaganda’’ |
|
Don Ceder (CU), Pieter Grinwis (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht «NS verbiedt christelijke jongeren flyers uit te delen op Utrecht Centraal: «Dit is propaganda»»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht van Cvandaag dat op 25 november 2023 een groep van ongeveer 35 jongeren evangeliseerden op Utrecht Centraal Station. NS heeft aangegeven dat de groep evangeliserende jongeren binnen het incheckgebied (achter de poortjes) op het station zongen, folders uitdeelden en reizigers aanspraken en dat de actie niet was aangemeld. De vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting zijn belangrijke grondrechten die door de Grondwet vergaand worden beschermd. Evangeliseren is te zien als een uiting daarvan. Echter op grond van de huisregels voor stations van ProRail en NS is er voor het organiseren van een evenement, het maken van reclame en het verspreiden van teksten op het station schriftelijke toestemming nodig. Dit is een algemene regel voor het verspreiden van teksten, de inhoud van die teksten speelt daarbij geen rol. Daarnaast moeten op grond van die huisregels aanwijzingen gegeven door NS of ProRail worden opgevolgd. De groep evangeliserende jongeren is aangesproken door veiligheid- en servicemedewerkers van NS en vervolgens zijn zij gestopt met het verspreiden van folders en het aanspreken van reizigers. Zie verder het antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening van de NS dat het uitdelen van evangelisatiemateriaal «propaganda» is? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de NS dat het uitdelen van evangelisatiemateriaal een demonstratie of manifestatie is en het daarom onwenselijk is dit op het station te laten plaatsvinden? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat het uitdelen van evangelisatiemateriaal op geen enkele wijze hinder geeft aan de reiziger, omdat de doorstroming op het station niet belemmerd wordt en dat er daarom geen reden is om deze uitoefening van de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting te belemmeren?
Binnen het station zijn NS en ProRail als beheerder bevoegd om huisregels op te stellen. De overtreding van deze huisregels vormden in de onderhavige situatie de grondslag voor NS om de evangeliserende jongeren aan te spreken. Het betreft derhalve de uitoefening van een eigen bevoegdheid van NS en ProRail binnen het incheckgebied. Het is niet aan mij om te treden in de afweging die de veiligheid- en servicemedewerkers van NS ter plaatse hebben gemaakt. Of er al dan niet (ook) sprake is geweest van een demonstratie of manifestatie is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en is aan het lokale gezag om te beoordelen.
Bent u bereid om de NS aan te spreken op deze onterechte inperking van de uitoefening van de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe waardeert u het feit dat op dezelfde plek enkele dagen eerder een pro-Palestina demonstratie is gehouden, waarbij niet ingegrepen werd, terwijl de doorstroming op het station (en daarmee de veiligheid) ernstig is belemmerd?
Ik treed niet in de afwegingen die het lokale gezag of de NS bij de eerdere Pro-Palestina demonstraties of de evangelisatie-activiteit heeft gemaakt, noch in de uitspraken van NS daarover. In algemene zin is wel bekend dat het lokale gezag bij het in goede banen leiden van demonstraties regelmatig voor ingewikkelde afwegingen komt te staan. Vergelijkbare afwegingen zullen bij de NS een rol kunnen spelen bij het toepassen van de huisregels. Daarbij mag de inhoud van de uiting geen enkele rol spelen. Elke actie is weer anders en vergt een eigen beoordeling, mede op basis van de plaatselijke omstandigheden.
Hoe waardeert u de uitspraak van de NS dat «het altijd wel een moeilijke afweging is om te maken voor het centrale gezag. Die pro-Palestina demonstraties werden door honderden tot duizenden mensen bijgewoond. Als je die het station wil uitzetten, lukt dat niet met een vriendelijk woord. Als je echt doorzet, dan heb je over inzet van de ME. De vraag is of de situatie daar beter van wordt»?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er sprake is van een onuitlegbare situatie als bij een massale betoging, met hinder voor reizigers, waarbij antisemitische leuzen zijn gebezigd, niet wordt ingegrepen, maar bij een rustige evangelisatie-activiteit zonder hinder voor reizigers, wel? Wilt u hierop uitgebreid reageren?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Hoe komt het met het Frysk in de Kamer, nu zoveel voorvechters van het toneel verdwijnen?' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Habtamu de Hoop (PvdA), Aant Jelle Soepboer (FNP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe komt het met het Frysk in de Kamer, nu zoveel voorvechters van het toneel verdwijnen?»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u het ermee eens dat een wisseling van de wacht niet mag leiden tot een verminderde inzet voor de zorgplicht voor de Friese taal en cultuur?
Wisseling van de wacht mag niet leiden tot een verminderde inzet voor de zorgplicht voor de Friese taal en cultuur. Er is daarom zowel nationaal als internationaal een formeel kader van beleid en wetgeving waarmee deze zorgplicht wordt geborgd. Denk hierbij aan de Wet gebruik Friese taal, de Bestuursafspraak Friese taal en Cultuur, de erkenning van het Europees Handvest voor regionale talen en talen voor minderheden en de erkenning van het Kaderverdrag inzake de bescherming van minderheden.
Bent u bereid, nu de ondertekening van een nieuwe bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur (BFTK) is uitgesteld, om niet slechts de afspraken in de BFTK te verlengen tot de ondertekening, maar ook de overige afspraken te verlengen die zijn gemaakt naar aanleiding daarvan?2
De afronding van de Bestjoersôfspraak Fryske Taal en Kultuer (BFTK) 2024–2028 vergt meer tijd. In Hoofdstuk 8.8 van de huidige bestuursafspraken staat opgenomen dat, indien er na de looptijd van de huidige BFTK nog geen nieuwe bestuursafspraak is overeengekomen, de bestaande bestuursafspraak van kracht blijft tot aan de ondertekening van de nieuwe.
In aanvulling op de huidige BFTK is op 25 april 2022 ook het Zichtbaarheidsakkoord afgesloten. Ik aanschouw dit akkoord als verlengde van de BFTK en daarom zal dit ook van kracht blijven tot de nieuwe bestuursafspraak ondertekend is.
Wat gaat u doen om de ondertekening van de nieuwe BFTK te bespoedigen, zodat de gevolgen kunnen worden meegenomen in de meicirculaire 2024?
Ik begrijp de belangen bij het snel afronden van de afspraken. Samen met de provincie Fryslân streef ik er daarom naar om zo snel mogelijk een akkoord te bereiken. Het is van belang om hierbij te benadrukken dat er geen sprake is van het uitstellen van de ondertekening, maar van het uitlopen van de onderhandelingen. Mede op verzoek van uw Kamer is het onze inzet om de ambitie in deze BFTK te verhogen ten opzichte van voorgaande jaren. Ambitie kost tijd. Nieuwe afspraken moeten niet alleen ambitieus maar ook breed gedragen en uitvoerbaar zijn. Dit vraagt in sommige gevallen om grondig onderzoek en overleg.
Wanneer de BFTK ondertekend kan worden is afhankelijk van wanneer er akkoord bereikt wordt tussen de Provincie Fryslân en de betrokken departementen binnen de Rijksoverheid. Zoals aangegeven in de kamerbrief van 28 November «Afronding BFTK vergt meer tijd» is ondertekening om dit moment voorzien in het voorjaar van 2024.
Erkent u het belang van een warme overdracht van het dossier Friese taal en cultuur aan uw opvolger, om een vliegende start te kunnen maken met de verhoogde ambities, zoals gevraagd door de Kamer?
Ja, ik erken het belang van een warme overdracht van het dossier Friese taal en cultuur en zal daarom, net als mijn voorganger, in het introductiedossier voor mijn opvolger de verantwoordelijkheid en zorgplicht voor de Friese taal en cultuur opnemen.
Bent u bereid om, net als uw voorganger, in het introductiedossier voor uw opvolger de verantwoordelijkheid en zorgplicht voor de Friese taal en cultuur op te nemen?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen zowel in het Fries als in het Nederlands te beantwoorden?
Ik zal een Friese vertaling van uw vragen en antwoorden toevoegen aan de stukken.
Het bericht dat de stijgende WOZ-waarde de sociale huurder hard treft. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stijgende WOZ-waarde treft sociale huurder hard: «Mogelijk honderden euro’s besparen met bezwaar»»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat de WOZ-waarde van sociale huurwoningen bovengemiddeld hard is gestegen?
De onderstaande tabel van het CBS laat de ontwikkeling van de WOZ-waarde voor verschillende categorieën eigendom zien.2
Tabel 1: ontwikkeling WOZ-waarden naar eigendom
Uit dit beeld maak ik niet op, dat de WOZ-waarde van huurwoningen van woningcorporaties (gereguleerd en geliberaliseerd segment) bovengemiddeld hard is gestegen ten opzichte van die van koopwoningen of ten opzichte van de huurwoningen (gereguleerd en geliberaliseerd segment) van andere verhuurders dan woningcorporaties. Uit deze statistiek komt naar voren dat de door het CBS onderscheiden categorieën woningen de afgelopen jaren een zeer parallelle WOZ-waarde-ontwikkeling hebben gehad. Bij elk van de categorieën komt verder naar voren dat in de overgang van 2022 naar 2023 sprake is van een sterkere stijging. Deze sterkere stijging hang samen met de ontwikkeling van verkoopprijzen op de woningmarkt. De WOZ-waarden 2023 zijn gebaseerd op de waardepeildatum 1 januari 2022. De sterkere stijging die in de «WOZ-waarden 2023» is te zien, heeft daarmee te maken met de ontwikkeling op de woningmarkt in 2021 (tussen de waardepeildatum 1 januari 2021 en 1 januari 2022). Gemiddeld zijn de WOZ-waarden van woningen voor die periode gestegen met ruim 16%. Voor huurwoningen in bezit van corporaties lag deze stijging inderdaad iets minder dan 2 procentpunt hoger. Bij deze marktontwikkeling is een dergelijk verschil een normale «statistische spreiding», samenhangend met het feit dat het bezit van woningcorporaties geconcentreerd is in één bepaald marktsegment.
Wat betekent deze sterk gestegen WOZ-waarde in de sociale huursector voor de huurquote van huurders van sociale huurwoningen?
Een sterk stijgende WOZ-waarde heeft in algemene zin geen effecten op de huurprijs van huurders. De WOZ-waarde is onderdeel van het zogeheten woningwaarderingsstelsel (WWS). Het WWS bepaalt op basis van kwaliteitskenmerken, zoals de WOZ-waarde, de oppervlakte en het energielabel, de maximale huurprijs voor woningen in het gereguleerde huursegment. De manier waarop de WOZ-waarde meeweegt in het WWS wordt jaarlijks geïndexeerd met de gemiddelde stijging van de WOZ-waarde. Hierdoor blijft de gemiddelde maximale huur landelijk gelijk. Daarnaast geldt dat de huurprijs bij een lopende huurovereenkomst in het gereguleerde segment uitsluitend kan worden verhoogd met de maximaal toegestane jaarlijkse huurverhoging (afgezien van een woningverbetering). Voor de gebruikelijke jaarlijkse huurverhoging geldt al enige jaren een systematiek op basis van inkomen, en niet op basis van de WOZ-waarde. Deze systematiek werkt als volgt voor de huurverhoging die per 1 juli 2024 mag worden doorgevoerd:
Niet hoger dan € 52.753
Tussen € 52.753 en € 62.191
Hoger dan € 62.191
Niet hoger dan € 61.046
Tussen € 61.046 en € 82.921
Hoger dan € 82.921
– Max. 5,8%1 bij huur ≥ € 300
– Max. € 251 bij huur < € 300
Max. € 501
Max. € 1001
Mits de maximale huurprijsgrens van de woning die volgt uit het woningwaarderingsstelsel niet wordt overschreden
Ook hebben per 1 juli 2023 circa 600.000 huurders met een huurwoning van een woningcorporatie in het gereguleerd segment een huurverlaging naar € 575 gehad3. Dat zijn huurders met een inkomen tot 120% van het minimum-inkomensijkpunt voor de huurtoeslag (ongeveer 120% van het sociaal minimum) die een huur van meer dan € 575 betaalden. Dat is een huurverlaging van gemiddeld circa € 58, voor huurtoeslagontvangers een netto huurverlaging van circa € 25.
Daarnaast is per 1 januari 2024 voor alle huurtoeslagontvangers (circa 1,5 miljoen huishoudens, huurders van woningcorporaties en van andere verhuurders) de maandelijkse huurtoeslag met circa € 30 verhoogd. Met deze huurverlaging en deze huurtoeslagverhoging is gericht de koopkracht van huurders met een lager inkomen ondersteund. Dit staat overigens los van de ontwikkeling van de WOZ-waarde van huurwoningen.
Voor corporaties gelden voorts regels inzake het passend toewijzen. Ook deze regels houden geen verband met de WOZ-waarde. De regels van het passend toewijzen moeten ervoor zorgen dat bij ten minste 95% van de woningen die een woningcorporatie jaarlijks toewijst aan huishoudens met een inkomen onder de inkomensgrens voor passend toewijzen4, de kale huur van de woning onder de zogenaamde aftoppingsgrens ligt. De aftoppingsgrenzen per 1 januari 2024 zijn:
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de fors gestegen WOZ-waarde één-op-één wordt doorberekend in de huurprijs van huurders in de sociale sector?
Ja. Zoals ik hiervoor aangeef in antwoord op vraag 4, is het wettelijk ook niet mogelijk om de stijging van de WOZ-waarde één-op-één door te berekenen in de huurprijs van huurders in de sociale sector.
Staat u in contact met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over deze kwestie? En wordt er gesproken over de gemeentelijke mogelijkheid om het belastingtarief aan te passen zodat het uiteindelijk te betalen bedrag minder hard stijgt dan de woningwaarde?
Nee. Zoals het bericht aangeeft, betalen huurders geen onroerendezaakbelasting (OZB). En zoals ik in het antwoord op de vragen 3 en 4 heb toegelicht, kunnen verhuurders de (stijging van de) WOZ-waarde niet één-op-één doorberekenen aan de huurders. Zoals in antwoord 3 is aangegeven kunnen verhuurders een eventueel gestegen OZB niet afzonderlijk tot uitdrukking laten komen in een stijging van de huur, zodat dit geen effect kan hebben op de huurquote van de huurder. Overigens laat de ervaring zien dat gemeenten met hun tariefbeleid voor de OZB ervoor zorgen dat de gestegen WOZ-waarden niet één-op-één worden vertaald in hogere belastingen voor verhuurders van woningen en eigen-woningbezitters.
Staat u in contact met Aedes en andere woningbouwcorporatie-vertegenwoordigers over deze kwestie? Zo ja, zijn zij bereid de WOZ-waarde stijging niet volledig door te berekenen aan de huurders? Zijn hier afspraken over gemaakt in de nationale prestatieafspraken en zo nee, zouden hier op korte termijn afspraken over kunnen worden gemaakt?
Nee. Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 4 kan een stijgende WOZ-waarde niet worden doorberekend aan huurders. Er is dus geen noodzaak om hierover in contact te treden met Aedes en andere woningbouwcorporatie-vertegenwoordigers over deze kwestie. Met het oog op de woonlasten van huurders zijn in de nationale prestatieafspraken wel afspraken gemaakt over huurverlaging naar € 550 (prijspeil 2020) voor huurders met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum en over het aanbrengen van isolatie die niet wordt doorgerekend aan de zittend huurder.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat huurders beter worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot bezwaar? En hoe kan dit proces laagdrempeliger worden vormgegeven?
De Waarderingskamer houdt toezicht op de uitvoering van de wet WOZ door de gemeenten. De Waarderingskamer heeft de gemeenten al gewezen op de positie van huurders en dat ook huurders bezwaar kunnen aantekenen. De Waarderingskamer is tevens betrokken bij diverse activiteiten om de WOZ-waarde inzichtelijker te maken voor de burger en daarmee ook voor huurders. Hierbij is te denken aan het nadrukkelijk onder de aandacht brengen van het WOZ-waardeloket, waar een huurder altijd de WOZ-waarde kan zien van de woning die men huurt en deze ook kan vergelijken met andere woningen in zijn of haar omgeving. Verder is de inzet gericht op de vaststelling van een duidelijker model taxatieverslag, maar ook aan de inzet gericht op informeel contact tussen de gemeente en de burger (zowel eigenaar als huurder).
De Waarderingskamer agendeert deze activiteiten regelmatig in de Commissie Klankbord, In deze Commissie nemen verschillende maatschappelijke organisaties deel. Deze kunnen daardoor invloed uitoefenen op de wijze waarop de Waarderingskamer probeert zorg te dragen voor een laagdrempeliger proces. De in het bericht genoemde Woonbond is één van de organisaties die lid is van deze Commissie Klankbord.
Een mogelijk onrechtmatige werkwijze bij RIEC & LIEC. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het RIEC-project Bloedkoraal, bij de aanpak van recreatiepark Fort Oranje in Rijsbergen?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet bekend met het door u aangeduide RIEC-project Bloedkoraal.
Naar aanleiding van de sluiting van recreatiepark Fort Oranje heeft mijn ministerie ter bevordering van de kennis- en ervaringsuitwisseling op landelijk niveau de gemeente Zundert gevraagd een juridische handreiking voor gemeenten op te stellen. In het kader van de uitvoering van de landelijke Actie-agenda vakantieparken 2018–2020 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties daarvoor bij decembercirculaire gemeentefonds 2018 een bijdrage ter beschikking gesteld van € 75.000. De handreiking ten behoeve van de handhaving op vakantieparken is eind 2019 beschikbaar gekomen. Daarnaast heeft mijn ministerie bij meicirculaire gemeentefonds 2019 een bijdrage van € 1,5 miljoen aan de gemeente Zundert verstrekt als tegemoetkoming in de juridische kosten voor de (landelijke) pilot met betrekking tot de sluiting en beheer- overname van recreatiepark Fort Oranje.
Waarom sleept de door Bloedkoraal georganiseerde sluiting en ontruiming van de camping zich inmiddels meer dan zes jaar voort? Is er uitzicht op een oplossing?
Het is aan de gemeente Zundert om in te gaan op de aanpak van recreatiepark Fort Oranje in Rijsbergen.
Kunt u reflecteren op de situatie waarbij de gemeente Zundert zich de 24 hectare grond probeert toe te eigenen door bij de eigenaren miljoenen in rekening te brengen voor de sloop? Waarom kan de gemeente zonder bevoegdheid onteigening van burgers proberen te bewerkstelligen?
Het is niet aan mij om vanuit de rijksoverheid te reflecteren op de aanpak van de gemeente Zundert met betrekking tot recreatiepark Fort Oranje. Het is aan de lokale overheid, de gemeente Zundert in dit geval, om op de aanpak in te gaan.
Bent u ervan op de hoogte dat de aanpak van Fort Oranje voorafgaand aan de ontruiming op 7 juni 2017 tijdens een samenkomst met de Rechtbank Zeeland-West-Brabant besproken is?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet op de hoogte van de door u aangehaalde bijeenkomst.
Hoe verhoudt zich deze ontmoeting tot artikel 12 van de Wet rechterlijke organisatie, dat rechters verbiedt zich op enige wijze met (toekomstige) procespartijen in te laten en met het rechtstatelijke beginsel van machtenscheiding?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet op de hoogte van de door u aangehaalde ontmoeting. Ik kan over uw vraag dan ook geen oordeel geven.
Waarom werd de bijeenkomst van Bloedkoraal, eind oktober 2016, waarna kort daarna de Steuerfahndung in Duitsland een strafrechtelijk belastingonderzoek begon, bijgewoond door een belastingambtenaar van de afdeling Externe Overheid Samenwerking (EOS)?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet op de hoogte van de door u aangehaalde bijeenkomst en wie daar aanwezig zijn geweest.
Zijn er directe of indirecte contacten geweest met autoriteiten in Bremen over dit of andere onderzoeken tegen Jan Engel en Jeroen Pols? Zo ja, kunt u vertellen wat deze contacten hebben behelsd en alle communicatie hieromtrent openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet bekend met de door u aangeduide contacten met autoriteiten in Bremen.