Het niet op tijd invoeren van de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening (DSA) |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Vindt u het acceptabel dat Nederland achterloopt met het implementeren van de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening, gezien de noodzaak voor het reguleren van verslavende en polariserende online diensten?
Uiteraard is het spijtig dat het wetsvoorstel voor de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening op 17 februari jl. nog niet tot wet verheven en in werking getreden was. Er wordt al sinds de totstandkoming van de digitaledienstenverordening (in het Engels: de Digital Services Act, hierna «DSA») aan het ontwerpwetsvoorstel voor de uitvoeringswet gewerkt. De DSA heeft een complex karakter en een breed toepassingsbereik en heeft gevolgen voor bestaande wetgeving, onder meer het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en de Algemene wet bestuursrecht. Het zorgvuldig opstellen van het wetsvoorstel en bijbehorende memorie van toelichting in afstemming met alle betrokken partijen en het doorlopen van alle stappen van het wetgevingsproces, waaronder verplichte raadplegingen en toetsen1, hebben ervoor gezorgd dat het niet mogelijk was om de uitvoeringswetgeving binnen de termijn die de DSA voorschrijft (15 maanden) tot stand te doen komen.
In dit verband zij opgemerkt dat een uitvoeringstermijn van 15 maanden erg kort is als de uitvoering op het niveau van een formele wet dient plaats te vinden, zoals bij de DSA het geval is. Niet voor niets heeft de Nederlandse regering tijdens de onderhandelingen gepleit voor een langere uitvoeringstermijn van ten minste 18, maar liever 24 maanden. Ook in 10 andere lidstaten is tijdige uitvoering niet gelukt (zie verder antwoord op vraag 12).
Dat neemt niet weg dat we uiteraard de urgentie voelen om de bevoegde autoriteiten in Nederland aan te wijzen en van de benodigde bevoegdheden te voorzien. Om die reden heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 11 februari jl., vooruitlopend op de verdere totstandkoming en inwerkingtreding van de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening een ministerieel aanwijzingsbesluit genomen waarin de Autoriteit Consument & Markt («ACM») voorlopig wordt aangewezen als bevoegde autoriteit en digitaledienstencoördinator.2 Dit besluit stelt de ACM in staat om een aantal handelingen ter uitvoering van de DSA alvast te verrichten. Inmiddels is het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 7 februari jl. verwerkt. Het ontwerpvoorstel voor de uitvoeringswet is gereed en wordt op korte termijn voorgelegd aan de ministerraad. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel daardoor binnenkort bij uw Kamer ingediend.
We hechten er verder aan te benadrukken dat het niet zo is dat online (tussenhandel)diensten op dit moment niet gereguleerd zijn. De DSA is sinds 17 februari jl. volledig van toepassing. Tussenhandeldiensten moeten dus aan de daarin neergelegde regels voldoen en gebruikers kunnen hun rechten onder de DSA inroepen. Bovendien moeten aangewezen «zeer grote online platforms» en «zeer grote online zoekmachines» al sinds 25 augustus 2023 volledig aan de regels uit de DSA voldoen. Laatstgenoemde diensten vallen primair onder het toezicht van de Europese Commissie, die deze taak serieus neemt en voortvarend oppakt.3
Ziet u met oog op de aankomende Europese verkiezingen de noodzaak voor het snel implementeren van de Uitvoeringswet om desinformatie zo goed mogelijk te kunnen bestrijden en de toegang tot betrouwbare informatie juist te versterken?
We zien sowieso de noodzaak om zo snel mogelijk goed en volledig uitvoering te geven aan de DSA. Het streven en de verwachting is dat het voorstel voor de uitvoeringswet op korte termijn kan worden aangeboden aan uw Kamer.
Voor wat betreft de bestrijding van desinformatie in relatie tot het Europese verkiezingsproces wordt opgemerkt dat de aanpak hiervan valt onder de DSA-regels gericht op het identificeren en beperken van systeemrisico’s door zogenaamde «zeer grote online platforms» en «zeer grote online zoekmachines», waarvan er thans 22 zijn aangewezen.4 Desinformatie kan zo’n systeemrisico vormen. Deze verplichtingen gelden uitsluitend voor de aangewezen zeer grote online platforms- en zoekmachines. Op grond van artikel 56, tweede lid, van de DSA houdt de Europese Commissie exclusief toezicht op de naleving van deze regels. Dat doet zij al sinds 25 augustus 2023. De lidstaten – en dus de op nationaal niveau aangewezen/aan te wijzen bevoegde autoriteiten – hebben geen bevoegdheid tot toezicht en handhaving ten aanzien van deze verplichtingen. Dat de nationale uitvoeringswet nog niet in werking is getreden heeft daarop geen invloed.
Waar het gaat om maatregelen voor het tegengaan van desinformatie en de toegang tot betrouwbare informatie zullen bij de Europese verkiezingen dezelfde maatregelen worden genomen als bij de Tweede Kamerverkiezingen van afgelopen november. Zie hierover de brief van de Minister van BZK over de weerbaarheid van het verkiezingsproces5.
Heeft u zonder deze Uitvoeringswet voldoende gereedschap om online platforms te dwingen tot actie als er willens en wetens desinformatie en nepnieuws wordt gedeeld op hun kanalen? Welke bevoegdheden vanuit de digitaledienstenverordening zouden u hierbij helpen?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, valt de aanpak van desinformatie (zoals nepnieuws) onder het bereik van de regels gericht op het voorkomen van systeemrisico’s door zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines (artikelen 34 en 35 van de DSA). De Europese Commissie is exclusief bevoegd voor het toezicht op en de handhaving van de verplichtingen die uitsluitend gelden ten aanzien van aanbieders van zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines, waaronder de verplichtingen ten aanzien van systeemrisico’s.
De eerste 19 aangewezen zeer grote online platforms – zoals Facebook, Instagram, TikTok, X en YouTube – moeten sinds 25 augustus 2023 al aan de DSA voldoen. Sindsdien kan het strijd met de verordening opleveren als zij niet-optreden tegen desinformatie die een systeemrisico vormt. De Commissie kan daarop handhaven. Daar is de Nederlandse uitvoeringswet niet voor nodig.
Bent u het met de indieners eens dat het een zwaktebod is dat het Nederland niet is gelukt om de digitaledienstenverordening op tijd als nationale wet in te voeren, ondanks de regelmaat waarmee het kabinet verwijst naar deze verordening als voorbeeld van effectieve en noodzakelijke regulering van online diensten?
Het is spijtig dat de uitvoeringswet op 17 februari jl. nog niet tot wet verheven en in werking getreden was en de toezichthouders nog niet bevoegd zijn om toezicht te houden en te handhaven. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1, was de uitvoeringstermijn echter te kort voor een zorgvuldig wetgevingsproces.
Dat de uitvoeringswet er nog niet is, betekent overigens niet dat online tussenhandeldiensten nu niet gereguleerd zijn. Vanaf 17 februari jl. moeten online diensten die onder de DSA vallen volledig aan de verplichtingen uit de verordening voldoen. De ACM en de Autoriteit persoonsgegevens (AP) kunnen, zodra de Uitvoeringswet er is, zo nodig met terugwerkende kracht optreden tegen aanbieders van tussenhandeldiensten die in Nederland gevestigd zijn of hier hun wettelijke vertegenwoordiger hebben aangewezen.
Ook wordt er opgemerkt dat een goede uitvoering van een verordening zoals de DSA meer behelst dan enkel het tot stand brengen van de uitvoeringswet. Zo wordt er sinds de adoptie van de DSA met onder meer de ACM en AP als beoogd toezichthouders samengewerkt, bijvoorbeeld om informatie over de DSA onder de aandacht te brengen van de bedrijven die er straks aan moeten voldoen en van de gebruikers en belanghebbenden die door de DSA nieuwe rechten krijgen. De ACM is bijvoorbeeld in contact gebracht met partijen die geïnteresseerd zijn in het verwerven van de status van «trusted flagger» of «erkend onderzoeker». Verder heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat in 2023 reeds middelen voor beide toezichthouders beschikbaar gesteld zodat zij zich kunnen voorbereiden op het moment dat de DSA volledig van toepassing wordt en zij toezicht kunnen gaan houden. Ook voor 2024 en verder zijn er inmiddels (structurele) middelen beschikbaar gesteld aan de toezichthouders. Verder heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat, vooruitlopend op de uitvoeringswet, het Besluit voorlopige aanwijzing ACM als bevoegde autoriteit en digitaledienstencoördinator digitaledienstenverordening genomen (zie het antwoord op vraag 1).
Deelt u de mening dat het herhaaldelijk missen van deadlines voor de invoering van digitale wetgeving de rol van Nederland als koploper binnen Europa verzwakt?
Uiteraard streeft het kabinet ernaar om uitvoeringstermijnen te halen. In de praktijk blijken de termijnen die hiervoor worden gegeven in Europese regelgeving echter vaak te krap om nationaal de vereiste formele wet tot stand te brengen.
De uitvoering van wetgeving behelst, zoals in het antwoord op vraag 4 toegelicht, meer dan enkel het zorgvuldig tot stand brengen van uitvoeringswetgeving. Daar is veel op bereikt. Daarom denken we dat de beperkte vertraging die Nederland in dit geval oploopt geen substantieel negatief effect heeft op het vertrouwen in Nederland als onderdeel van de kopgroep in digitalisering.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van het niet tijdig invoeren van de wet? Kunt u ook uitleggen waarom het niet is gelukt om de Uitvoeringswet vóór de formele inwerkstelling op 17 februari 2024 nationaal in te voeren?
Dat de Uitvoeringswet nog niet tot wet verheven is, betekent dat de ACM en de AP als beoogd toezichthouders op dit moment nog geen toezichtsbevoegdheden kunnen inzetten of handhavend kunnen optreden tegen overtredingen van de DSA door diensten die onder hun bevoegdheid vallen. De redenen voor het niet tijdig invoeren van de wet zijn beschreven in de antwoorden op vragen 1, 4, en 5. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 9, kan de ACM op basis van het aanwijzingsbesluit bepaalde onderdelen van de verordening wel al uitvoeren.
Wanneer verwacht u dat de invoeringswet wél is geïmplementeerd? Welke deadlines volgen er nog voor het invoeren van de digitaledienstenverordening en wat zijn de gevolgen als we deze missen?
Op 7 februari jl. heeft de Raad van State advies uitgebracht over het ontwerpwetsvoorstel. Dat advies is inmiddels verwerkt en het wetsvoorstel zal na akkoord van de ministerraad bij uw Kamer worden ingediend. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel medio/eind maart 2024 aan uw Kamer aangeboden. De uiteindelijke datum van inwerkingtreding is afhankelijk van de behandeling door uw Kamer en de Eerste Kamer.
Er volgen verder geen deadlines meer. De DSA is sinds 17 februari jl. volledig van toepassing.
Bent u gezien het verstrijken van de deadline in staat om het zeer recente advies van de Raad van State (14 februari 2024) op fatsoenlijke manier te verwerken en tevens genoeg tijd aan de Kamer te laten om de wet goed te controleren en zo nodig te amenderen?1
Ja. Het advies van de Raad van State is inmiddels verwerkt en het wetsvoorstel wordt op korte termijn bij uw Kamer ingediend. Het is daarna vanzelfsprekend aan uw Kamer, in haar rol als medewetgever, om te bepalen op welke wijze zij het wetsvoorstel wenst te behandelen. In dit verband hechten we er aan om op te merken dat het wetsvoorstel zich beperkt tot datgene wat noodzakelijk is voor de uitvoering van de DSA in Nederland. Daarbij gaat het om de aanwijzing van bevoegde autoriteiten en de digitaledienstencoördinator, het stellen van regels met betrekking tot hun bevoegdheden en samenwerking en de benodigde wijzigingen van andere wetten. Het wetsvoorstel zelf bevat geen nadere regels waar aanbieders van tussenhandeldiensten zich aan moeten houden. Dat zou ook niet mogelijk zijn omdat de DSA een verordening is, die rechtstreeks werkt en voorziet in maximumharmonisatie.
Welke bevoegdheid heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) precies om toezicht te houden op de digitaledienstenverordening, nu hun taak niet wettelijk is vastgelegd en zij slechts «beoogd toezichthouder» is?
Bij het Besluit voorlopige aanwijzing ACM als bevoegde autoriteit en digitaledienstencoördinator digitaledienstenverordening is de ACM, vooruitlopend op de verdere totstandkoming van voornoemde uitvoeringswet, aangewezen als bevoegde autoriteit en als digitaledienstencoördinator. De aanwijzing stelt de ACM in staat bepaalde onderdelen van de verordening die het karakter hebben van uitvoeringshandelingen alvast uit te voeren. Een voorbeeld is het ontvangen van contactgegevens van in Nederland gevestigde wettelijke vertegenwoordigers van buiten de Unie gevestigde aanbieders van tussenhandeldiensten (artikel 13, vierde lid, DSA). De ACM zal door de aanwijzing tevens fungeren als aanspreekpunt voor de digitaledienstencoördinatoren van andere lidstaten en de Europese Commissie in het kader van de wederzijdse bijstand (artikel 57 DSA) en in die hoedanigheid informatie kunnen uitwisselen die nodig is voor een goede uitvoering van de verordening. Daarnaast zal de ACM deel uitmaken van de digitaledienstenraad – de onafhankelijke adviesgroep van digitaledienstencoördinatoren – en kunnen deelnemen aan de besluitvorming daarin.
De ACM kan op basis van het besluit nog geen uitvoeringstaken uitvoeren die de uitoefening van openbaar gezag behelzen. Dit betekent dat de ACM nog geen toezichtsbevoegdheden kan inzetten of handhavend op kan treden. Ook is zij nog niet bevoegd om besluiten met rechtsgevolgen te nemen, zoals het certificeren van buitengerechtelijke geschilbeslechtingsorganen of het toekennen van de status van «betrouwbare flagger» of «erkende onderzoeker». Die taken kan de ACM pas uitvoeren op het moment dat de uitvoeringswet in werking is getreden.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4, beschikt de ACM wel al over financiële middelen waarmee zij al volop voorbereidingen treft om bovenstaande taken wel uit te kunnen voeren als de uitvoeringswet eenmaal tot wet verheven is. Zo heeft de ACM onder meer een meldingenloket ingericht en een leidraad opgesteld over de DSA.7
De reden dat tot dusver steeds is gesproken over «beoogd» toezichthouders, heeft te maken met het feit dat het ontwerpwetsvoorstel nog niet is aangenomen door de Tweede en Eerste Kamer. Pas als dat het geval is, is hun aanwijzing definitief.
Is de ACM in staat om te handelen volgens haar conceptleidraad zonder implementatie van de Uitvoeringswet?2 Zijn de verplichtingen in deze leidraad afdwingbaar als online platforms deze niet naleven?
De verplichtingen vloeien rechtstreeks voort uit de verordening en tussenhandeldiensten moeten daar sinds 17 februari jl. volledig aan voldoen. Gebruikers kunnen de rechten die zij op grond van de DSA hebben jegens online diensten inroepen. De DSA is dus wel degelijk afdwingbaar. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 9, kan de ACM op dit moment echter nog niet handhavend optreden. De leidraad gaat in op de zorgvuldigheidsverplichtingen voor tussenhandeldiensten die zijn neergelegd in de DSA en hoe de ACM die interpreteert. Zij vormt een hulpbron voor tussenhandeldiensten die uitvoering moeten geven aan de verplichtingen uit de DSA.
Hoe vaak heeft u contact met de ACM om vast te leggen wat precies haar bevoegdheden zijn? Is de Uitvoeringswet hiervoor noodzakelijk?
De ACM is intensief betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpwetsvoorstel. Ook heeft zij een Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets verricht op het ontwerpwetsvoorstel.
De uitvoeringswet is noodzakelijk om de ACM als beoogd toezichthouder te voorzien van de bevoegdheden die zij op grond van (artikel 50 van) de DSA moet hebben.
Zijn er andere landen die de wet niet tijdig hebben ingevoerd? Welke landen zijn dit?
Ja. De Europese Commissie houdt een website bij met daarop een overzicht van de aangewezen digitaledienstencoördinatoren.9 Uit dit overzicht blijkt dat België, Estland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije, überhaupt nog geen digitaledienstencoördinator hebben aangewezen. Een aantal landen heeft, net als Nederland, (voorlopig) een digitaledienstencoördinator aangewezen, vooruitlopend op uitvoeringswetgeving die nog niet is aangenomen. Voor hoeveel landen dit geldt is niet bekend.
Kunt u een overzicht geven van de wetten die betrekking hebben op digitale zaken, die momenteel niet zijn ingevoerd ondanks de verstreken deadline? Wat zijn de financiële gevolgen geweest voor het missen van de deadlines?
Verordening
Deadline1
Stand van zaken
Gevolgen2
Platform to Business Verordening (P2B) – 2019/1150/EU
Geen, verordening is sinds juli 2020 van toepassing.
Wetsvoorstel om ACM als toezichthouder aan te wijzen is in december 2022 aangeboden aan uw Kamer.3
De verordening verplicht lidstaten om te voorzien in een adequate en doeltreffende handhaving van de verordening, maar schrijft niet voor hoe dat vormgegeven moet worden. Sinds de inwerkingtreding vindt in Nederland privaatrechtelijke handhaving van de P2B door de rechter plaats. Nadien is ervoor gekozen om ook de ACM te belasten met de handhaving van de P2B-verordening. Hiertoe is een wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend. De ACM heeft zich al voorbereid op haar toekomstige taak, onder andere door het opstellen van een leidraad waarmee zij de regels uit de verordening verder verduidelijkt. Zolang het wetsvoorstel niet is aangenomen en in werking treedt, kan de ACM niet handhavend optreden. De Europese Commissie is van oordeel dat Nederland had moeten voorzien in specifieke nationale uitvoeringsbepalingen ter handhaving van de verordening en heeft Nederland daarom in gebreke gesteld. Het wetsvoorstel neemt de bezwaren van de Commissie weg.
Data Governance Verordening (DGA) – 2022/868/EU
24 september 2023
Het voorstel uitvoeringswet DGA is in oktober 2023 aangeboden aan uw Kamer.4 De nota n.a.v. het verslag wordt op korte termijn aan uw Kamer verstuurd.
Als onderdeel van de DGA geldt een registratieverplichting voor databemiddelingsdiensten, data-altruïstische organisaties kunnen zich vrijwillig registreren. Daarnaast kunnen zij een EU-label aanvragen om het vertrouwen in hun dienst te vergroten. Zo wordt voor iedereen zichtbaar welke partijen betrouwbaar met data omgaan. Een registratie of een EU-label aanvraag is pas mogelijk vanaf het moment dat de ACM met de inwerkingtreding van de uitvoeringswet formeel wordt aangewezen als toezichthouder. Aanbieders kunnen vanaf nu wel al een pre-notificatie van registratie en EU-label indienen bij de ACM. Dit zorgt ervoor dat het registratieproces efficiënt doorlopen kan worden zodra de ACM formeel is aangewezen als toezichthouder. Ook is er nog geen bevoegd orgaan aangewezen om overheidsorganisaties bij te staan in het kader van het tweede hoofdstuk van de verordening. Daarnaast kan de ACM nog niet formeel als toezichthouder deelnemen aan het Europees Comité voor Gegevensinnovatie.
Digitale Markten Verordening (DMA) – 2022/1925/EU
Geen.
Het voorstel uitvoeringswet DMA is in januari 2024 aan uw Kamer aangeboden.5
De Commissie is als enige bevoegd tot handhaving van de DMA. Voor lidstaten is er geen verplichting om nationale toezichthouders aanvullende onderzoeksbevoegdheden te geven, maar de verordening biedt wel die mogelijkheid. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om de ACM deze aanvullende onderzoeksbevoegdheden te geven.
Digitale Diensten Verordening (DSA) – 2022/2065/EU
17 februari 2024
Het voorstel uitvoeringswet wordt binnen enkele weken aangeboden aan uw Kamer.
Zie het antwoord op vraag 6.
Die de verordening stelt voor de uitvoeringswetgeving.
Er zijn vooralsnog geen financiele gevolgen voorzien.
Kamerstuk 36285.
Kamerstuk 36451.
Kamerstuk 36495.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat digitale wetgeving voortaan tijdig en degelijk wordt ingevoerd, zodat de Kamer deze ook grondig kan behandelen en tijd heeft om deze nog te amenderen?
Vanzelfsprekend streeft het kabinet altijd naar tijdige implementatie of uitvoering van Europese (digitale) wetgeving. Dat lukt echter alleen met een realistische implementatie- of uitvoeringstermijn die ruimte laat voor de vereiste nationale afstemming en wetgevingsprocedures van alle lidstaten. Daar maakt het kabinet zich hard voor tijdens het Europese wetgevingsproces en dat zal zij ook in de toekomst blijven doen. Die pogingen zijn soms succesvol en soms niet.
Dat één of meerdere implementatie/uitvoeringswetten op of na de betreffende termijn bij de Kamer worden ingediend, doet overigens niet af aan de rol en bevoegdheden van de Kamer als medewetgever.
Bent u het met de indieners eens dat het niet op tijd voorleggen van wetgeving de controlerende en medewetgevende taak van de Kamer verslechtert?
Het aan de Kamer voorleggen van wetsvoorstellen na het verstrijken van de uitvoerings- of implementatietermijn neemt naar de mening van het kabinet niet weg dat de Kamer haar controlerende en medewetgevende taak voldoende kan verrichten. Ten overvloede zij opgemerkt dat de Kamer ook tijdens de onderhandelingen over de DSA is geïnformeerd.
Deelt u de mening dat regulering van het digitale domein noodzakelijk is en we hier in het verleden te veel steken hebben laten vallen?
Regulering van het digitale domein is inderdaad wenselijk en het kabinet heeft zich daarom ook proactief opgesteld bij de totstandkoming van diverse wetgeving in het digitale domein op Europees niveau.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
Nieuwssites die al jaren pro-Chinese desinformatie verspreiden |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Netwerk van nieuwssites verspreidt al jarenlang pro-Chinese desinformatie, ook in Nederland»?1
Ja
Was u bekend met het netwerk van nieuwssites die zijn opgezet door het Chinese pr-bedrijf Haimai om desinformatie te verspreiden? Zo nee, moet de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie worden verbeterd zodat dit soort desinformatiecampagnes eerder aan het licht komen en effectief worden aangepakt?
Voor het verschijnen van de artikelen «Netwerk van nieuwssites verspreidt al jarenlang pro-Chinese desinformatie, ook in Nederland» en «NVJ: netwerk pro-Chinese nieuwssites leidt tot desinformatie» was ik niet bekend met dit netwerk van nieuwssites opgericht door het Chinese pr-bedrijf Haimai.
In de brief van 9 november 2023 heeft het kabinet al aangekondigd te onderzoeken of, en zo ja hoe, de Rijksbrede aanpak van desinformatie over de kernprocessen van de democratie versterkt moet worden.2 Uw Kamer wordt hier dit voorjaar over geïnformeerd in de Voortgangsbrief over deze strategie.
Kunt u achterhalen hoeveel bezoekers deze nieuwssites per jaar ongeveer hebben?
Het onderzoek van Citizen Lab «PAPERWALL: Chinese Website Posing as Local News Outlets Target Global Audiences with Pro-Bejing Content»3 waarop de artikelen «Netwerk van nieuwssites verspreidt al jarenlang pro-Chinese desinformatie, ook in Nederland» en «NVJ: netwerk pro-Chinese nieuwssites leidt tot desinformatie» gebaseerd zijn, richtte zich o.a. op het bereik van deze websites.
Voor de beantwoording van deze vraag is contact gezocht met de onderzoeker van Citizen Lab. De organisatie onderzocht door middel van verschillende publieke en open source tools, waaronder hypestat.com (een web platform en browserextensie), de bezoekersaantallen van de websites binnen het netwerk. Van alle websites verscheen alleen een aantal generieke Engelstalige websites «wdpp[.]org» of «euleader[.]org», in de statistieken, met een gemiddelde van 50 bezoekers per dag. Dit hoeven geen unieke bezoekers te zijn, dit kan ook dezelfde persoon zijn die de website een aantal keer bezoekt. Dat andere websites, waaronder «nlpress.org» en «greaterdutch.com», niet in de statistieken verschijnen betekent dat hun bereik verwaarloosbaar is.
Bent u in contact met de andere dertig landen waar het netwerk actief is geweest en zo ja, neemt u initiatief om gezamenlijk deze desinformatiecampagne tegen te gaan?
Het kabinet staat zowel bilateraal als in multilateraal verband in nauw contact met bevriende landen over de problematiek van buitenlandse inmenging en Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI). Dit betreft o.a. uitwisseling van informatie in EU-verband, binnen het NAVO-bondgenootschap en via het Hybrid Centre of Excellence. Via deze weg worden FIMI-campagnes gesignaleerd, vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen van FIMI en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden.
Welke poortwachters zijn er die toezicht houden op nieuw aangemaakte websites? In hoeverre is het mogelijk om in een vroeg stadium al te signaleren dat een nieuwe website onderdeel is van een buitenlandse desinformatiecampagne? Speelt het daarbij een rol of een website in het.com,.org of.nl domein wordt geregistreerd?
Op het moment dat een domeinnaam wordt geregistreerd in het domeinnaamsysteem (DNS) is nog niet bekend voor welke diensten, bijvoorbeeld email of een website, de domeinnaam gebruikt zal gaan worden. Het is dus bij de registratie van een domeinnaam niet mogelijk om het karakter van de website te duiden. Daarnaast breng het vooraf controleren van inhoud van websites de vrijheid van meningsuiting in gevaar.
Wel zijn er binnen de domeinnaamindustrie afspraken gemaakt t.a.v. het voorkomen van DNS misbruik. Hieronder valt een breed spectrum van misbruik waarbij de domeinnaam zelf onderdeel vormt van het misbruik. Bijvoorbeeld phishing m.b.v. domeinnamen die veel lijken op de naam van bestaande gerenommeerde websites (o.a. banken, webwinkels, overheid). Veel domeinnaam- registers en tussenpersonen (registrars) maken bij de aanvraag van een domeinnaam een risicoanalyse op basis van de geregistreerde domeinnaam en de gegevens van de aanvrager. Indien er twijfels zijn over de aanvraag kunnen extra verificatiestappen worden verricht om bijvoorbeeld meer te weten te komen over de identiteit van de aanvrager en diens intenties.
Deze methode wordt onder de naam RegCheck toegepast op registraties van.nl domeinnamen. De Stichting Internetdomeinregistratie Nederland (SIDN) die de registratie van.nl verzorgt, geeft op haar website aan dat vorig jaar ruim 8000 domeinnamen i.v.m. DNS-misbruik offline zijn gehaald. Dit systeem richt zich op het voorkomen van DNS misbruik. Desinformatie of meer algemeen ongewenste inhoud van websites valt niet onder de definitie van DNS-misbruik.
Van andere top-level domeinnamen zijn geen gegevens bekend. Wel zijn er recentelijk door ICANN, de internationale organisatie die deze top-level domeinnamen uitgeeft, een aantal contractuele aanpassingen gedaan wat de registers van deze domeinnamen en hun tussenpersonen verplicht meer maatregelen te nemen om DNS misbruik tegen te gaan en sneller en adequaat te reageren op meldingen over misbruik.
Het ligt niet voor de hand om beheerders van domeinnamen een verantwoordelijkheid te geven in de bestrijding van desinformatie. De enige interventie die beheerders van domeinnamen tot hun beschikking hebben is om een domein in het geheel ontoegankelijk te maken. Als een domein tevens wordt gebruikt voor de verspreiding van legale inhoud dan kan het ontoegankelijk maken een disproportionele beperking van de vrijheid van meningsuiting inhouden.
Worden deze websites nader onderzocht om dergelijke nepsites voortaan sneller te detecteren?
«Nepsites» als zodanig is geen bestaand fenomeen. Het gaat hier om websites die misleidende informatie bevatten. Het vooraf controleren van de inhoud van een website brengt vrijheid van meningsuiting in gevaar.
Daarnaast is het bestempelen van desinformatie als zodanig en factchecken geen taak van overheden. Dit ligt bij factcheckers en onderzoeksjournalistiek. Want vrijheid van meningsuiting en persvrijheid blijven centraal staan. Wanneer blijkt dat de inhoud van, bijvoorbeeld een website, de nationale veiligheid, volksgezondheid, maatschappelijke en/of economische stabiliteit in gevaar brengt, kan de overheid wel optreden en desinformatie tegenspreken.
Zijn de critici van de Chinese overheid die door de desinformatiecampagne worden geïmpliceerd op de hoogte gesteld dat zij genoemd worden? Worden er maatregelen genomen om hen waar nodig hulp te bieden?
Buitenlandse Zaken staat in contact met mensenrechtenverdedigers en (vertegenwoordigers van) de Chinese diaspora in Nederland. Onder andere via deze weg komen signalen binnen wanneer er sprake is van negatieve gevolgen van desinformatie, intimidatie via familie in China of bedreiging.
Personen in Nederland die te maken krijgen met strafbare feiten kunnen altijd aangifte of melding doen bij de politie.
Welke mogelijkheden heeft u om zulke desinformatiecampagnes tegen te gaan? Biedt de Digital Service Act (DSA) voldoende instrumenten om dit soort desinformatiecampagnes tegen te gaan?
De Digital Services Act (DSA) is onder meer van toepassing op hostingdiensten en online platforms voor zover die diensten worden aangeboden aan afnemers in de Unie. Een hostingdienst is een dienst die op verzoek van een afnemer informatie opslaat. Een online platform is een hostingdienst die informatie op verzoek van afnemers informatie opslaat en verspreidt bij het publiek. De websites die worden beschreven in de berichtgeving van de Volkskrant lijken hier niet aan te voldoen omdat de websites werden gebruikt door de eigenaren om zelf informatie te verspreiden. Er vindt geen opslag en/of verspreiding van informatie plaats op verzoek van afnemers van de dienst. Zodoende is de DSA waarschijnlijk niet van toepassing op deze websites.
De websites maakten geen gebruik van online platforms, zoals sociale media, om hun content te verspreiden. Daarom zijn de systeemrisico-analyses die zeer grote online platforms als Facebook, Instagram en TikTok jaarlijks moeten verrichten, waarbij ze ook aandacht moeten hebben voor de verspreiding van dit soort desinformatie, in dit geval niet relevant.
In het voorjaar wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de aanpak desinformatie. Hierin worden nieuwe acties voorgesteld om de negatieve impact van desinformatie tegen te gaan.
Kunt u achterhalen of deze nieuwswebsites ook tegen betaling gepromoot zijn op sociale media, en zo ja, hoe groot het bereik van deze posts is geweest en, waar relevant, in het geval van betaalde promotie en advertenties, hoeveel platforms als Facebook en X daaraan verdiend hebben?
Artikel 39 van de DSA verplicht aangewezen zeer grote online platforms, waartoe ook grote sociale media bedrijven horen, om de advertenties die op hun dienst worden getoond in een doorzoekbaar register vast te leggen. In dat register moet, naast de inhoud van de reclame, onder meer informatie worden opgenomen over de natuurlijke of rechtspersoon namens wie de reclame wordt getoond en de natuurlijke of rechtspersoon die voor de reclame heeft betaald. Ook de periode waarin de advertentie werd getoond en bepaalde demografische gegevens over het publiek moeten in het register worden opgenomen.
Vanuit de advertentiebibliotheek van X en Meta (Facebook) is geen aanwijzing gevonden dat de websites of HaiMai van sociale media gebruik hebben gemaakt om hun content te verspreiden. Dit is bevestigd door CitizenLab, dat de oorspronkelijke analyse deed en daar uitgebreid naar heeft gekeken. Daarnaast gaf de organisatie aan dat er ook geen officiële sociale media accounts zijn die kunnen worden gelinkt aan een van de websites uit het netwerk.
Deelt u de mening dat de huidige gedragscode desinformatie als officiële gedragscode onder de Digital Services Act nu te weinig specifieke, vage tekst en kernprestatie-indicatoren bevat op het gebied van aanbevelingsalgoritmes? Zo ja, bent u het eens dat de gedragscode in combinatie met de DSA op het punt van desinformatie en aanbevelingssystemen in de praktijk niet te handhaven is? Zo ja, bent u van mening dat de gedragscode desinformatie op dat punt moet worden aangepast?
Op dit moment is de huidige gedragscode desinformatie nog geen officiële gedragscode onder de DSA. Daardoor zijn de onderdelen van de DSA die aansluiting bij, en naleving van, de gedragscode stimuleren nog niet van toepassing. Naar mijn weten is de Europese Commissie bezig om de omzetting naar een gedragscode onder de DSA voor te bereiden. Het is daarom te vroeg om uitspraken te doen over de effectiviteit van de gedragscode.
Staat u open voor het aannemen van meer effectieve maatregelen tegen aanbevelingssystemen, bijvoorbeeld het verbieden van algoritmen gebaseerd op interactie, waarvan we weten dat ze in de praktijk desinformatie in de hand werken? En dat de verplichte niet-gepersonaliseerde aanbevelingssystemen in Artikel 29 DSA altijd de standaard zijn in plaats van gepersonaliseerde aanbevelingssystemen? Zou u hiervoor willen pleiten in de Europese Unie (EU)?
Ik ga ervan uit dat de vragenstellers doelen op artikel 38 DSA en niet artikel 29 DSA. Artikel 38 DSA bepaalt dat zeer grote online platformen ook altijd een optie voor een aanbevelingssysteem moeten aanbieden dat niet gebaseerd is op profilering.
De DSA is pas recent volledig van toepassing geworden. Het is nog te vroeg om te concluderen dat de verplichtingen die daarmee zijn geïntroduceerd onvoldoende effectief zijn. Bovendien wil ik erop wijzen dat aanbevelingsalgoritmes niet alleen risico’s kennen, maar ook nuttig kunnen zijn. Ze helpen gebruikers bijvoorbeeld om in de enorme hoeveelheid informatie op het internet de voor hen meest interessante informatie te vinden. Daarom ben ik nog niet bereid om te stellen dat de norm van artikel 38 DSA bredere toepassing moet krijgen. Hierbij speelt ook mee dat de invloed van aanbevelingsalgoritmes ook betrokken moet worden in de systeemrisicoanalyses waar grote platforms toe verplicht zijn (zie antwoord 12).
Ten slotte is het van belang op te merken dat de DSA een rechtstreeks werkende verordening is die voorziet in maximumharmonisatie.
Deelt u de mening van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) dat er nieuwe Europese wetgeving moet komen die bij grote techbedrijven afdwingt dat dit soort desinformatie-websites geen aandacht krijgen via social media-algoritmes?2
De DSA voorziet in een verplichting voor zeer grote online platforms, waaronder een aantal grote sociale netwerken als Facebook, TikTok en Instagram, om systeemrisico’s te analyseren en beperken (artikel 34 en 25). Ook de verspreiding van sommige vormen van desinformatie kan een systeemrisico vormen. Te denken valt aan desinformatie die verkiezingen kan beïnvloeden, of negatieve effecten heeft voor de volksgezondheid of op minderjarigen. Als dergelijke risico’s bestaan dan kunnen er diverse maatregelen worden genomen, waaronder aanpassingen aan aanbevelingssystemen (artikel 35).
Identificatie en bestrijding van desinformatie is echter niet eenvoudig. Naarmate de methodes daarvoor beter worden kunnen zeer grote platformen die overwegen wanneer zij ter uitvoering van de DSA maatregelen moeten nemen ter bestrijding van systeemrisico’s. Of zeer grote online platforms met hun maatregelen voldoen aan hun verplichtingen onder artikel 35, wordt gecontroleerd en gehandhaafd door de Europese Commissie. De komende jaren moet blijken in hoeverre dit systeem voldoende is. Tot die tijd acht ik verdere wetgeving niet nodig.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat niet alleen Rusland3, maar ook China actief inzet op desinformatiecampagnes om de publieke opinie te beïnvloeden?
Ja. Desinformatiecampagnes zijn een onderdeel van de bredere, ambitieuzere Chinese inspanningen op het gebied van FIMI. Chinese FIMI-activiteiten richten zich op het manipuleren van het media- en informatiesysteem binnen en buiten Europa, o.a. om een positief beeld te creëren van het eigen autoritaire bestuursmodel.6
Heeft u informatie dat China en Rusland hierin gezamenlijk optrekken? Zo ja, op welke manier? Op welke manier trekt u samen met de EU, Verenigde Staten (VS) en andere bondgenoten op om deze ondermijning te bestrijden?
Er zijn voorbeelden beschikbaar waarbij Chinese mediabedrijven Russische desinformatie actief verspreiden.7 Ook na de inval in Oekraïne deelden Chinese staatsmedia op grote schaal Russische narratieven en desinformatie.8 dat China in het recente verleden heeft geleerd van Russische tactieken en technieken voor de verspreiding van desinformatie.9 Zoals genoemd onder vraag 4, werkt Nederland in meerdere kaders samen met gelijkgezinde landen om ervaring en geleerde lessen te delen en onze aanpak af te stemmen. Dat is echter een zaak van lange adem en meerdere sporen, zoals in deze beantwoording geschetst.
Het afwijzen van sociale huurwoningen aan woningzoekenden met een verleden als cliënt in de jeugdzorg |
|
Marijke Synhaeve (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat woningcorporaties woningzoekenden afwijzen voor een sociale huurwoning op grond van het feit dat zij in het verleden cliënt waren in een jeugdzorginstelling?1
Juist voor jongeren die uitstromen uit jeugdzorg is het van belang dat zij hun verdere leven kunnen starten met een stabiele woonplek. Dat is in lijn met het Wetsvoorstel versterking regie op de volkshuisvesting.
Bij het toewijzen van woningen maken woningcorporaties een afweging tussen het belang van de woningzoekende en het belang van de buurt of omgeving. Hierbij wordt naast het inkomen en de huishoudsamenstelling ook gekeken naar het woonverleden om te beoordelen of de kandidaathuurder in staat is zelfstandig te kunnen huren. Wanneer een kandidaathuurder afspraken met de vorige verhuurder niet is nagekomen of zelfs uit de woning is gezet, kan dit worden meegenomen in de toewijzing van een volgende sociale huurwoning. Het is verstandig om, bij twijfels of zorgen door het (woon)verleden van de kandidaathuurder, met elkaar in gesprek te gaan en op die manier gezamenlijk te bepalen of de woning past en of er een zorg- en ondersteuningsbehoefte is. Daar kunnen indien nodig vervolgens aanvullende afspraken over worden gemaakt.
Dit laatste is bij deze specifieke casus gebeurd en het is uiteindelijk naar behoren afgerond: woningcorporatie Domijn heeft een gesprek gehad met de genoemde personen in het artikel, waarbij Domijn excuses voor de gang van zaken heeft aangeboden en een passende woning heeft kunnen toewijzen.
Wat is uw reactie op het feit dat kwetsbare groepen, zoals voormalige cliënten uit de jeugdzorg, in het algemeen vaak jaren moeten wachten om aanspraak te kunnen maken op een sociale huurwoning waardoor problematiek verergert en maatschappelijke problemen ontstaan?
Jongeren die uitstromen uit een jeugdzorginstelling bevinden zich in een kwetsbare positie. Een stabiele woonomgeving is voor deze groep daarom van belang. Ik vind het niet wenselijk dat deze groep lang moet wachten op woonruimte. Er worden wel woningen met voorrang toegewezen aan jongeren die uitstromen uit een jeugdzorginstelling, maar dit geldt niet overal en voor de hele groep.
Met het programma «Een thuis voor iedereen» heb ik aangegeven hoe ik de regie op het huisvesten van mensen uit aandachtsgroepen, waaronder voormalige jeugdzorgcliënten, herneem. Belangrijk onderdeel hierbij is het bouwen tot 2030 van 250.000 sociale huurwoningen door woningcorporaties en het toewerken naar een evenwichtige balans in de woonvoorraad. Zo komen er meer woningen bij voor mensen zoals in het artikel waaraan u refereert en nemen alle gemeenten een «fair share» in de huisvestingsopgave.
Met de wet Versterking regie volkshuisvesting wil ik regelen dat alle gemeenten invulling geven aan de woon- en zorgvraag van alle aandachtsgroepen en daarover prestatieafspraken maken met woningcorporaties waarbij ook zorgpartijen worden betrokken. Zo moeten er duidelijke afspraken komen over hoe onder meer wordt gezorgd voor voldoende betaalbare huisvesting voor mensen die de jeugdzorg verlaten. Specifiek komt hierbij dat alle gemeenten een huisvestingsverordening gaan opstellen met daarin een urgentieregeling voor onder andere mensen die uitstromen uit accommodaties voor jeugdhulp. Dit zorgt ervoor dat deze mensen met voorrang een woning toegewezen kunnen krijgen.
Deelt u de mening dat deze jongeren die uitstromen vanuit de jeugdzorg hierdoor worden gestraft voor een situatie waar zijzelf geen schuld aan dragen?
Ik vind het niet wenselijk dat deze groep lang moet wachten op woonruimte. Daarom zet ik sterker in op het huisvesten van mensen uit aandachtsgroepen, waaronder voormalige jeugdzorgcliënten. Zie ook mijn antwoord bij vraag 2.
Bent u van mening dat hier sprake is van de schending van de Algemene wet gelijke behandeling en het verbod op onderscheid door uitsluiting op basis van verblijf in een jeugdzorginstelling? Zo ja, kunt u dan de Kamer infomeren over hoe u van plan bent deze schending tegen te gaan?
Gelukkig zijn in de genoemde casus de woningcorporatie en de woningzoekenden inmiddels tot een oplossing gekomen. Daarmee hebben de personen uit het artikel woonruimte gevonden waar ze zo naar verlangden.
De Awgb biedt bescherming aan mensen die gediscrimineerd worden op grond van de volgende persoonskenmerken: godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, seksuele gerichtheid en burgerlijke staat. Ook discriminatie op grond van handicap of chronische ziekte is verboden. Dat staat in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz). Uit het artikel blijkt niet dat het verleden van de woningzoekende in een jeugdzorginstelling mogelijk tot (direct of indirect) onderscheid op één van de wettelijk beschermde gronden heeft geleid.
Bent u voornemens te onderzoeken wat nodig is om woningcorporaties hun maatschappelijke plicht te gaan laten uitvoeren om mensen uit kwetsbare groepen te huisvesten?
Hiervoor heb ik al maatregelen getroffen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van de maatregel van de gemeente Utrecht om kwetsbare groepen waaronder voormalige cliënten uit de jeugdzorg komend jaar meer kans op een huurwoning te geven? Kunt u de Kamer hierover informeren?2
Uit het artikel blijkt dat de gemeente Utrecht o.a. voormalig cliënten uit de jeugdzorg met voorrang gaat huisvesten. Hiermee loopt de gemeente vooruit op de verplichte wettelijke urgentie die ik via het Wetsvoorstel versterking regie op de volkshuisvesting wil invoeren. Ik moedig dit besluit van de gemeente dan ook aan.
Welk gevolg is er gegeven aan uw conclusie uit uw Kamerbrief onder Kamerstuk dat er in de huisvestigingsmogelijkheden van aandachtsgroepen een trend van verslechtering zit en hoe verhoudt zich dat tot deze situatie dat voormalige jeugdzorgcliënten geweigerd worden voor een sociale huurwoning?3
U verwijst naar de Kamerbrief van 14 februari 2022 waarin ik heb aangekondigd hoe ik de regie op de volkshuisvesting wil hernemen. Met het programma «Een thuis voor iedereen» heb ik aangegeven wat ik doe voor het huisvesten van mensen uit aandachtsgroepen, waaronder voormalige jeugdzorgcliënten. Zie mijn antwoord op vraag 2 voor een toelichting hierop.
Herkent u zichzelf nog altijd in de uitspraak uit uw Kamerbrief dat het bestrijden van dakloosheid in feite gaat over het bestrijden van uitsluiting?4
Wij herkennen ons nog altijd in deze uitspraak. Ik ben van mening dat de woningmarkt inclusief moet zijn en ook kansen moet bieden voor bijzonder kwetsbare groepen.
Op welke wijze wilt u verdere uitsluiting van voormalige bewoners van jeugdzorginstellingen in de toekomst voorkomen?
Met de Wet versterking regie op de volkshuisvesting wil ik regelen dat de overheid de regie herneemt om nu en in de toekomst te sturen hoeveel, waar en voor wie er gebouwd wordt. De Wet versterking regie op de volkshuisvesting wil landelijk vastleggen dat kwetsbare groepen verplicht voorrang krijgen op een woning. Een van deze groepen vormen jongeren die uitstromen uit een jeugdzorginstelling. Het streven is dat de huisvestingsopgave van deze groepen evenwichtig verdeeld wordt in de regio.
Welk gevolg is er gegeven aan uw brief van 2 juni 2022, waarin werd geschreven dat wonen eerst en preventie belangrijk zijn bij het voorkomen van dakloosheid voor onder andere uitstromers van jeugdzorginstellingen?
In het Nationaal Actieplan: Eerst een Thuis én in de Hervormingsagenda Jeugd is het versterken van de overgang van jeugdhulp naar volwassenheid een speerpunt. Er zijn verschillende acties in gang gezet die bijdragen aan het versterken van deze overgang. Zo ondersteunt het ondersteuningsteam Zorg en Jeugd (OZJ) regio’s in het land bij het creëren van een sluitend aanbod in ondersteuning op de verschillende leefgebieden. De geleerde lessen en best practices worden daarbij breed verspreid. Verder wordt door het Nederlands Jeugd Instituut (NJi) gewerkt aan een richtlijn voor de werkwijze toekomstgericht werken voor jeugdprofessionals. Daarnaast werken we zoals bij antwoord 2 aangegeven aan passende en betaalbare huisvesting voor aandachtsgroepen, waaronder voor jongeren die uitstromen uit een jeugdzorginstelling.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het Programma «Een thuis voor iedereen» dat als doel had om huisvesting van kwetsbare mensen te verbeteren en dan specifiek voor jongeren die in een jeugdzorginstelling hebben gezeten?5
Naast wat ik in de antwoorden hiervoor al heb aangegeven over het Wetsvoorstel versterking regie op de volkshuisvesting, wordt er in het land gewerkt aan regionale woonzorgvisies waarin de opgave voor de verschillende aandachtsgroepen in beeld wordt gebracht. Daarnaast is in de woondeals afgesproken dat er 290.000 sociale huurwoningen worden gebouwd. In 2023 is er € 34.705.000 beschikbaar gesteld via de vierde tranche van de Regeling huisvesting aandachtsgroepen (RHA). Met deze tranche is een bijdrage geleverd aan de realisatie van 4.365 woonruimten, waaronder 140 voor mensen tot 27 jaar die uitstromen uit een instelling. Alle tranches bij elkaar hebben bijgedragen aan de realisatie van in totaal 21.380 woningen voor aandachtsgroepen.
Deze resultaten zijn eerder gemeld in de voortgangsrapportages waarmee ik de Kamer twee keer per jaar informeer over «Een thuis voor iedereen». Dat gebeurt een keer aan het eind van het jaar met de Staat van de Volkshuisvesting over alle volkshuisvestingsprogramma’s en een keer rond de zomer met een voortgangsrapportage voor het afzonderlijke programma. Met «Een thuis voor iedereen» werken vijf departementen, het IPO, de VNG en Aedes onverminderd hard aan het verbeteren van de huisvesting van kwetsbare mensen. De eerste specifieke voortgangsrapportage van het programma heeft de Kamer ontvangen bij brief van 8 juni 2023. Voor de zomer 2024 ontvangt de Kamer een tweede rapportage.
Kunt u aangeven of bij het uitvoeren van de passage uit de Hervormingsagenda dat Rijk, provincies, gemeenten en woningcorporaties afspraken maken over bouw, toewijzing van woningen en ondersteuning ook specifiek deze problematiek wordt betrokken van jongeren die geweigerd worden?
U verwijst met de passage uit de Hervormingsagenda naar: «Om dit doel te realiseren maken Rijk, provincies, gemeenten en woningcorporaties afspraken over bouw, toewijzing van woningen en ondersteuning. Welke afspraken dit zijn, staat gedetailleerd omschreven in het programma (Een thuis voor iedereen)».
De uitvoering is er juist op gericht dat er voor alle aandachtsgroepen voor passende huisvesting wordt gezorgd, dus ook voor mensen die uit de jeugdzorg komen.
De acuut onveilige Vlamovenflat in Delfzijl |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de situatie rondom de flat aan de Vlamoven in Delfzijl waarbij acute onveiligheid is vastgesteld?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat bewoners moeten leven in een flat waar bakstenen uit de muren vallen en er grote scheuren zitten in de muren?2
Ik vind het uitermate vervelend dat deze bewoners geconfronteerd zijn met deze onveilige situatie en de daaruit voortvloeiende zorgen. Ik begrijp de bezorgdheid van de bewoners. Het is belangrijk dat zij zich gehoord en serieus genomen voelen door alle betrokken instanties en bovenal dat de veiligheid van deze bewoners is en blijft gewaarborgd.
Is de veiligheid van de bewoners gegarandeerd?
De veiligheid van de bewoners heeft absoluut de hoogste prioriteit. Op het moment dat iemand zich onveilig voelt in zijn of haar woning of een ander gebouw door schade door aardbevingen, kan er een melding voor een acuut onveilige situatie worden gedaan. Het IMG beoordeelt dan binnen 48 uur of het gebouw veilig is en neemt, indien nodig, maatregelen om het gebouw veilig te stellen. Daarbij wordt niet gekeken of de situatie is ontstaan door aardbevingsschade, maar naar of de situatie veilig is of niet.
Bij de flat aan de Vlamoven is geconstateerd dat er sprake is van een acuut onveilige situatie, vanwege vallende steendelen en voegen. Kort na de melding is het pand, in overleg met de eigenaar, veiliggesteld door middel van hekken aan de voorzijde en zijkanten van het gebouw. Ook is de luifel van de entree van de flat verlengd. De inspecteur heeft geen constructieve problemen geconstateerd, waardoor met deze tijdelijk genomen maatregelen de acute onveilige situatie is wegenomen.
De maatregelen zijn tijdelijk, totdat de schade permanent wordt hersteld. De precieze omvang van de schade aan de flat wordt door middel van een schade-opname vastgesteld. Vervolgens wordt gekeken hoe de schade aan de flat aan de Vlamoven hersteld kan worden. Tot dat herstel monitort IMG de situatie en tijdelijk genomen maatregelen. De gemeente Eemsdelta is door het IMG geïnformeerd over de acuut onveilige situatie.
Wat zijn de bevindingen van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) met betrekking tot de veiligheid van het gebouw en welke directe maatregelen zijn er genomen om de veiligheid van de bewoners te waarborgen? Welke maatregelen gaat IMG op korte termijn nog meer nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt de uitspraak dat het tot 15 maanden kan duren voor IMG een rapport over de schade klaar heeft en pas daarna het herstel kan beginnen? Zo nee, kunt u aangeven wat de verwachte tijdlijn dan is voor het opstellen van een rapport over de schade door het IMG, en hoe lang het naar verwachting zal duren voordat het herstel daadwerkelijk kan plaatsvinden?3
Doordat er sprake was van een acuut onveilige situatie, wordt het verzoek tot schadevergoeding met prioriteit behandeld door het IMG. Dat betekent dat de behandeling van dit dossier voorrang heeft op reguliere dossiers.
Vanwege de omvang van de schade is in overleg met de eigenaar van het pand gekeken hoe de schade van het pand en de appartementen het best in kaart kan worden gebracht, zodat deze in totaliteit gemeld kan worden bij het IMG.
Hiervoor wordt door de eigenaar afgestemd met bewoners om de schadeopnames in de appartementen van de huurders en het pand als geheel te plannen.
Gezien de omvang van het pand (de buitenzijde en dertig appartementen) verwacht het IMG dat de schadeopname meerdere dagen in beslag zal nemen.
Het IMG kan op dit moment nog geen uitspraken doen over de precieze doorlooptijd van de schademelding. Het is ook nog niet duidelijk hoelang het zal duren voordat de schade daadwerkelijk is hersteld, aangezien dat afhangt van de afstemming met de eigenaar en de maatregelen die nodig zijn.
Klopt het dat er al een jaar geleden een schademelding voor deze flat is gedaan bij IMG? Zijn er eerdere schademeldingen gedaan? Zijn deze gehonoreerd? Is de schade ook daadwerkelijk hersteld?
Voordat begin februari 2024 de melding is gedaan van een acuut onveilige situatie is er een schademelding gedaan. In de zomer van 2023 is er voor het eerst contact geweest over de flat aan de Vlamoven tussen de eigenaar en het IMG over een schade in een appartement. Eind november werd meer duidelijk over de omvang (aantal schademeldingen binnen het complex). Vanwege de mogelijk grotere omvang van de schade is toen in overleg met de eigenaar van het pand gekeken hoe de schade van het pand en de appartementen het best in kaart kan worden gebracht, zodat deze in totaliteit gemeld kan worden bij het IMG. Onlangs is gebleken dat er ook sprake is van een acuut onveilige situatie, daarom wordt de schademelding nu met prioriteit behandeld door het IMG.
Is deze flat onderdeel van de versterkingsoperatie? Zo ja, wat is de stand van zaken met betrekking tot de opname, beoordeling en planning van maatregelen? Zo nee, bent u bereid om spoedig onderzoek te laten uitvoeren naar de staat van het flatgebouw aan de Vlamoven, om zo de veiligheid van de bewoners te garanderen?
Het versterkingsproces voor de Vlamovenflat is in juli 2023 afgerond. Uit de beoordeling is gebleken dat het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet. Deze acuut onveilige situatie wordt veroorzaakt door de schade aan het gebouw, maar niet door de algehele constructie. Er is dus geen twijfel over de vraag of dit gebouw voldoende aardbevingsbestendig is; dat is het geval.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de bewoners, waarin zij aangeven zich niet gehoord en serieus genomen te voelen door de betrokken instanties?
Dat vind ik uitermate vervelend. Het is belangrijk dat bewoners zich gehoord en serieus genomen voelen door alle betrokken instanties. Omdat het contact over de schade via de eigenaar van de flat verloopt, kan ik me voorstellen dat dit anders ervaren wordt. Inmiddels heeft de eigenaar in overleg met het IMG bewoners verder geïnformeerd. De bewoners kunnen, als zij daar behoefte aan hebben, steun krijgen van professionals. Dit kan door contact op te nemen met het IMG, de organisatie Stut-en-Steun of de inwonersondersteuners van de gemeente Eemsdelta.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de bewoners van de flat aan de Vlamoven tijdens deze periode van onzekerheid en gevaarlijke omstandigheden passende ondersteuning en indien gewenst huisvesting krijgen?
Het pand is geheel veiliggesteld door het IMG. Er is geen sprake van constructieve onveiligheid. De bewoners kunnen veilig in hun woning verblijven. De situatie en tijdelijk genomen maatregelen worden bovendien gemonitord, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4.
Hoe wordt er gecommuniceerd met huurders over achterstallig onderhoud? Klopt het dat (vrije sector) huurders niet betrokken worden in de communicatie tussen huisbazen en Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en IMG?
Wanneer door de NCG onderzocht wordt of een gebouw (on)veilig is en mogelijk versterkt dient te worden, verloopt de communicatie altijd via de eigenaar van het gebouw. Via de eigenaar wordt de bewoner van het gebouw geïnformeerd en kunnen eventuele vragen worden geadresseerd. Dat heeft de eigenaar nu ook gedaan. Hetzelfde geldt voor de afhandeling van schade aan het gebouw.
Daarnaast is er via de websites van de NCG en het IMG actuele informatie beschikbaar voor bewoners van een huurwoning en zijn ook andere instanties zoals Stut-en-steun en de betrokken gemeente bereikbaar voor eventuele vragen, een luisterend oor of steun.
Het reguliere onderhoud aan gebouwen is een verantwoordelijkheid van de woningcorporatie c.q. de particuliere verhuurder. Bij vragen daarover kan de huurder contact opnemen met de verhuurder. De NCG en het IMG spelen daarin geen rol.
Hoe beoordeelt u de klachten van bewoners over de slechte telefonische bereikbaarheid van de eigenaar en het gebrek aan onderhoud in de flat, en welke stappen gaat u ondernemen om deze kwesties aan te pakken?
Ik begrijp dat bewoners vragen hebben over de situatie. Het is vervelend als de verhuurder deze niet of niet tijdig beantwoordt. Echter, de flat is ondanks de schade wel veilig om in te wonen. Bewoners die klachten hebben over de bereikbaarheid van de verhuurder of het onderhoud van de flat en er niet uitkomen met de verhuurder, kunnen zich wenden tot de Huurcommissie.
Herkent u dat deze situatie tot stress, onzekerheid, woede en verdriet leidt bij bewoners? herkent u dat deze bewoners vaak vrij hoge huren betalen voor een gebouw dat zich in slechte staat bevindt?
Ja, ik snap dat deze situatie bij bewoners leidt tot stress, onzekerheid, woede en verdriet. De persoonlijke verhalen raken mij. De angst voor het wonen in een onveilig huis, zeker als je wat ouder bent of juist jonge kinderen hebt, doet veel met mensen. Ik ben daarom blij dat het IMG ervoor heeft gezorgd dat de situatie nu veilig is en dat de aanwezige schade met de nodige prioriteit wordt behandeld.
Bewoners die klachten hebben over de huurprijzen of het onderhoud van de flat en er niet uitkomen met de verhuurder, kunnen zich wenden tot de Huurcommissie.
Wat vindt u van het verhaal van bewoonster Lennie van Vulpen die met haar ouders eerst jaren in een kapot en onveilig huis en daarna in tijdelijke containers woonde en had gehoopt dat nooit meer te hoeven meemaken? Snapt u haar angst dat zij nu opnieuw lange tijd in een kapot onveilig huis te moeten zitten?
Dit zijn natuurlijk zeer verdrietige verhalen. Het raakt me diep dat bewoners, volwassenen en kinderen, zich door aardbevingen onveilig voelen in hun eigen huis. Als je dat voor de tweede keer meemaakt, zoals Lennie van Vulpen, kan ik me de angst en zorgen over de toekomst goed voorstellen.
Ook het lezen van de machteloosheid die Judith Reintsema voelt om haar zoon te beschermen, doet me oprecht pijn.
Ik ga graag met deze bewoners in gesprek.
Wat vindt u van het verhaal van Judith Reintsema die zegt «mijn jongste zoon van 7 leest ook de borden en voelt zich nadat deze hekken en borden zijn geplaatst niet veilig in ons huis, zijn slaapkamer zit vol scheuren, hij is bang dat ons huis instort»? Snapt u dat de kinderen in de flat last hebben van de situatie en bijvoorbeeld slecht slapen, prikkelbaar zijn en slechter presteren op school? Snapt u dat Judith Reintsema zich machteloos voelt omdat ze haar zoon wil beschermen maar ze zelf ook niet weet hoe het verder gaat en waar ze heen moeten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om op korte termijn met deze bewoners in gesprek te gaan?
Zie antwoord vraag 13.
De noodkreet van de gemeente Krimpenerwaard, Molenlanden en zestien andere Zuid-Hollandse gemeenten om te kunnen blijven ‘bouwen voor behoefte’ |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de noodkreet van de gemeenten Krimpenerwaard en Molenlanden, medeondertekend door zestien andere Zuid-Hollandse gemeenten, waaronder Bodegraven-Reeuwijk, Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard, Lisse, Nieuwkoop, en Waddinxveen, om te kunnen blijven «bouwen voor behoefte», zodat scholen en winkels open kunnen blijven en jongeren niet noodgedwongen naar grotere dorpen of de stad verkassen, omdat daar nog wél een paar betaalbare huizen zijn?1
Ik deel de zorgen van deze gemeenten. We kampen met een historisch groot woningtekort. Dit tekort is in 2023 landelijk toegenomen van 3,9% naar 4,8%. Volgens ABF bedraagt het tekort 94.000 woningen in Zuid-Holland, peildatum oktober 2023. Juist in de provincie Zuid-Holland, waar zo veel mensen nu al op zoek zijn en komende jaren op zoek gaan naar een passende woning, is het belangrijk dat er voldoende locaties zijn om de opgave voor de woningbouw te kunnen realiseren, met name binnenstedelijk, maar ook buitenstedelijk. Volgens de laatste planinventarisatie van ABF is er in Zuid-Holland 98% plancapaciteit ten opzichte van de afgesproken opgave, terwijl afgesproken is 130% plancapaciteit te realiseren2. Bovendien zijn voldoende locaties (van enige omvang) van belang voor de leefbaarheid en de vitaliteit van kernen in gemeenten, mede zodat jongeren en ouderen in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen. Ook op dit punt deel ik de zorgen de gemeenten.
Kunt u uw brief aan de provincie Zuid-Holland over de woningbouwambities van deze provincie delen met de Kamer? Kunt u toelichten waarom u van mening bent dat Zuid-Holland qua woningbouw «niet levert»?
De brieven aan gedeputeerde staten van 22 december en 6 maart jl. zijn bijgevoegd. In deze brieven en in de brief aan uw Kamer over het gesprek met Zuid-Holland van 12 maart jl. heb ik toegelicht waarom ik vooralsnog van mening ben dat we niet alle doelstellingen en afspraken gezamenlijk en conform onze afspraken nastreven. Zoals beschreven heb ik het gesprek met het college van gedeputeerde staten als constructief ervaren, maar we zijn er nog niet.
Hoe kijkt u aan tegen de huidige werkwijze van de provincie Zuid-Holland, waar op basis van een coalitieakkoord de komende vier jaar slechts twee locaties aan de zogenaamde 3-hectarekaart (voor ruimtelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare) worden toegevoegd, en dat dit enkel grootschalige woningbouwlocaties betreffen (Gnephoek en Sliedrecht-Noord)?
Wonen, werken, infrastructuur voor mobiliteit, energie, groen en water vragen allemaal om meer ruimte. Voor al deze opgaven geldt ook dat de ruimte schaars is. In plaats van de tegenstelling van deze opgaves te benadrukken, is het belangrijk om met elkaar bezien hoe we verschillende functies en opgaves kunnen combineren en kwaliteit kunnen versterken, zonder daarbij afbreuk te doen aan uitgangspunten rondom zuinig ruimtegebruik en te beschermen belangen. Het generieke karakter van de 3-hectareregel heeft tot gevolg dat kansen op goede combinaties van functies beperkt worden en dat alle nieuwe buitenstedelijke locaties van meer dan 3 hectare worden geblokkeerd, ook wanneer het gaat om kansrijke locaties, die snel te realiseren zijn en waar betaalbare woningen gebouwd kunnen worden. Het op voorhand beperken van bouwmogelijkheid in buitenstedelijk gebied is – in deze tijd van woningnood – maatschappelijk ongewenst en ontneemt ook ontwikkelperspectieven voor dorpen en kernen.
Hoe weegt u de maatstaf van 3 hectare om te bepalen of een locatie grootschalig is? Bent u het eens met de stelling dat dit een klein oppervlakte betreft, waardoor ook woningbouwlocaties met een beperkt aantal woningen, met beperkt ruimtebeslag, maar meer dan 3 hectare, niet ontwikkeld kunnen worden?
De maatstaf van 3 ha wordt door de provincie gehanteerd als ondergrens voor projecten waarbij het eindoordeel over de toelaatbaarheid van de buitenstedelijke ontwikkelingen ligt bij provinciale staten. Op zichzelf past het bij de rol van de provincie om proactief te sturen op stedelijke ontwikkelingen van enige omvang in het buitengebied. Van belang is dat het provinciale beleid over de toelaatbaarheid van dergelijke locaties niet onnodig belemmerend is, gelet op de diverse ruimtelijke opgaves die ook buitenstedelijk om ruimte vragen. Een generieke maatregel om geen enkele nieuwe locatie groter dan 3 ha toe te staan, vind ik in deze tijd van woningnood ongewenst.
Wat vindt u ervan dat dit beleid ervoor zorgt dat ook kleine en middelgrote woningbouwprojecten (van meer dan 3 hectare) geen doorgang kunnen vinden?
Van belang voor realisatie van de woningbouwopgave is dat we kansrijke locaties benutten: binnenstedelijk en buitenstedelijk, kleinere locaties en die van 3-hectare of meer. Het is daarom essentieel dat de realisatie van kansrijke projecten niet onnodig wordt belemmerd. Bovendien zijn locaties van enige omvang van belang voor de financiële uitvoerbaarheid van woningbouwprojecten.
Hoe verhoudt de weigering van de provincie Zuid-Holland om mee te werken aan nieuwbouwplannen van 3 hectare of meer zich tot de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), waarin onder meer is vastgelegd dat er ruimte moet zijn voor maatwerk en lokale afwegingen bij de invulling van de ruimtelijke opgaven? Hoe verhoudt deze weigering zich tot de toekomstige Nota Ruimte?
Bij de uitvoering van het beleid uit de NOVI spelen medeoverheden een belangrijke rol. In de NOVI maakt het Rijk nationale keuzes en geeft een richtinggevend kader voor het maken van decentrale keuzes. Het past niet bij het Rijksbeleid in de NOVI om geen ruimte te bieden voor lokaal maatwerk.Dit is ook niet mijn beoogde inzet voor de Nota Ruimte.
Welke rol ziet u voor de plattelandsgemeenten in Zuid-Holland, zoals de gemeente Krimpenerwaard, bij het realiseren van de woningbouwopgave van de provincie en het Rijk? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze gemeenten voldoende ruimte en middelen krijgen om hun eigen woonvisie uit te voeren?
In de provincie Zuid-Holland heb ik in woondeals met alle gemeenten, corporaties en de provincie afspraken gesloten over hoeveel, voor wie en waar we bouwen. Het is van belang dat we gezamenlijk werken aan deze doelstellingen. Ik ondersteun de woningbouw in de provincie Zuid-Holland financieel met circa 4 miljard euro. Daarnaast zet ik mij ook maximaal in om – samen met mijn collega-ministers van andere departementen – stappen te zetten op randvoorwaarden zoals het aanpakken van netcongestie en het versnellen van processen en procedures. Tijdens het bestuurlijk overleg Woondeals in februari heb ik uitgebreid gesproken over wat er nodig is om de woningbouw te realiseren.
Ik heb uw Kamer gelijktijdig met deze beantwoording in een brief geïnformeerd over het gesprek met Zuid-Holland van 12 maart jl. Hierin informeer ik u over mijn bestuurlijke inzet vanwege beleidsvoornemens die mogelijk een rem kunnen zetten op de woningbouw.
Hoe staat u tegenover de wens van de gemeente Krimpenerwaard en zeventien andere Zuid-Hollandse gemeenten om het wonen voor ouderen te verbeteren en jongeren de kans te geven om in het landelijk gebied te blijven wonen, door middel van woningbouw aan de randen van de kernen? Welke mogelijkheden ziet u om deze gemeenten hierin te ondersteunen?
Ik onderschrijf de noodzaak om te zorgen voor voldoende locaties om ook jongeren en ouderen de kans te geven op een woning. Het gaat daarbij vooral om binnenstedelijk locaties, maar gezien de omvang van de opgave ook om buitenstedelijke locaties. Omdat ik van mening ben dat het beleidsvoornemen van gedeputeerde staten van Zuid-Holland over de 3 ha-regeling een rem kan zetten op de woningbouw heb ik dit bestuurlijk aangekaart bij de provincie Zuid-Holland.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de provincie Zuid-Holland plattelandsgemeenten zoals Krimpenerwaard, Molenlanden, Bodegraven-Reeuwijk, Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard, Lisse, Nieuwkoop en Waddinxveen ruimte gaat bieden voor woningbouwlocaties, gelet op de woningnood en leefbaarheid? Kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van het gesprek dat u hierover met de provincie zult voeren, en vervolgstappen die u gaat ondernemen?
Ik heb uw Kamer gelijktijdig met deze beantwoording in een brief geïnformeerd over het gesprek met Zuid-Holland van 12 maart jl. Met deze brief en het toesturen van mijn brieven van 6 maart aan gedeputeerde staten en van 22 december aan gedeputeerde mevrouw Koning, informeer ik u over de uitkomst van mijn gesprek met de provincie en de vervolgstappen.
Het bericht ‘Gemeenteraad Baarn wil spoedberaad over Paleis Soestdijk nadat Raad van State het bestemmingsplan voor het landgoed vernietigde’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Gemeenteraad Baarn wil spoedberaad over Paleis Soestdijk nadat Raad van State het bestemmingsplan voor het landgoed vernietigde»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Herinnert u zich dat Landgoed Paleis Soestdijk in 2017 door het Rijksvastgoedbedrijf is verkocht aan de MeyerBergman Erfgoed Groep (MBEG) onder voorwaarde van een duurzame en passende herbestemming?
Landgoed Paleis Soestdijk is inderdaad in 2017 verkocht en geleverd aan de MBEG. Er heeft in de verkoopprocedure een kwalitatieve beoordeling plaatsgevonden van de door de deelnemers aan de verkoopprocedure ingediende projectplannen. Een van de doelen die in het beoordelingskader was opgenomen was «een duurzame en passende herbestemming van Landgoed Paleis Soestdijk». Er is bij de beoordeling van de plannen onder meer gekeken naar de mate waarin aan dit doel tegemoet werd gekomen.
Onderkent u dat voor de realisatie van de plannen van de MBEG voor Landgoed Paleis Soestdijk (restauratie, beheer en exploitatie, vinden van kostendragers) een zeer aanzienlijke aanpassing van het bestemmingsplan nodig is?
Het bestemmingsplan is vernietigd. De MBEG is nu aan zet om in samenspraak met de gemeente Baarn te bepalen hoe zij nu verder willen omgaan met de uitspraak van de Raad van State. Op de eventuele gevolgen die dat heeft voor het bestemmingsplan en de opnieuw te doorlopen procedurestappen kan ik niet vooruitlopen. Overigens is het aan de gemeenteraad van Baarn om een nieuw planologisch kader (bestemmingsplan, buitenplanse omgevingsplanactiviteit of wijziging omgevingsplan) vast te stellen.
Bent u ervan op de hoogte dat dit unieke en complexe dossier de afgelopen jaren onevenredig veel van de gemeente Baarn gevergd heeft, in termen van ambtelijke en bestuurlijke capaciteit, participatietrajecten en advieskosten?
Ik ben ervan bewust dat het gaat om een complex dossier. Voor het antwoord op de vraag of de behandeling ervan beschouwd zou moeten worden als een onevenredige belasting voor de gemeente Baarn verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 8 en 9.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat de Raad van State, na ruim een jaar bestudering van het aangepaste bestemmingsplan, dit bestemmingsplan nietig heeft verklaard?
Landgoed Paleis Soestdijk valt weer terug op het bestemmingsplan Landelijk Gebied dat in 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld en inmiddels van rechtswege onderdeel is van het Omgevingsplan Baarn. Het plan van de MBEG kan volgens de regels van dat plan niet worden uitgevoerd.
Deelt u de verwachting dat aanzienlijke aanpassingen van de plannen voor Landgoed Paleis Soestdijk nodig zijn, alsmede navenante aanpassingen van het bestemmingsplan en dat dit hele proces, inclusief alle eventuele bezwaarprocedures, opnieuw jaren zal vergen?
De MBEG is nu aan zet om in samenspraak met de gemeente Baarn te bepalen hoe zij nu verder willen omgaan met de uitspraak van de Raad van State. Op de eventuele gevolgen die dat dat heeft voor de plannen voor het landgoed, het bestemmingsplan en de opnieuw te doorlopen procedurestappen kan ik niet vooruitlopen. De gemeente Baarn heeft aangegeven de gemeente Soest hier ook bij te willen betrekken, omdat het landgoed tegen de kern van Soest aan ligt. Hoe lang zo’n proces zal duren is op dit moment niet te zeggen en is mede afhankelijk van de wensen van de MBEG.
Hoe beoordeelt u het feit dat de noodzakelijke restauratie van Paleis Soestdijk (inclusief landgoed en monumentale bijgebouwen) als gevolg daarvan opnieuw jarenlang uitgesteld zal worden, met verdere verpaupering tot gevolg?
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State zullen de restauraties worden uitgesteld. De afgelopen jaren is het landgoed Paleis Soestdijk open geweest voor publiek en technisch in stand gehouden. De MBEG heeft aangegeven dat het noodzakelijke onderhoud ook de komende periode zal worden gecontinueerd.
Onderkent u dat de gemeente Baarn opnieuw onevenredig zwaar belast zal worden om dit complexe dossier tot een goed einde te brengen?
Gemeenten kunnen geconfronteerd worden met een breed spectrum aan complexe dossiers, die overigens ook van gemeente tot gemeente verschillen. Gemeenten moeten in de regel in staat geacht worden om dergelijke complexe dossiers tot een goed einde te brengen.
Bovendien wordt opgemerkt dat het vaststellen van een nieuw planologisch kader na een doorgelopen bezwaar- en beroepsprocedure, tot de kerntaken van een gemeente behoort.
Deelt u de opvatting dat het niet reëel is dat van de gemeente Baarn, een gemeente van 25.000 inwoners, opnieuw dezelfde materiële/financiële en immateriële inspanningen gevraagd worden met betrekking tot dit dossier als in de afgelopen (zeven) jaren?
Zoals aangegeven bij vraag 8 kan elke gemeente in Nederland geconfronteerd worden met een breed spectrum aan complexe dossiers. Gemeenten moeten in de regel in staat geacht worden om dergelijke complexe dossiers tot een goed einde te brengen, zeker als het kerntaken betreft.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat de Rijksoverheid financiële en personele ondersteuning zal bieden aan de gemeente Baarn, als onmisbare noodzakelijke voorwaarde om dit complexe dossier tot een goed einde te brengen?
Aanvullende bekostiging en/of personele ondersteuning is niet aan de orde. Zie het antwoord op de vragen 8 en 9.
De nieuwe corruptie-index van Transparency International |
|
Glimina Chakor (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de nieuwe corruptie-index van Transparency International en van de berichtgeving naar aanleiding van de nieuwe index?1 2
Ja.
Maakt u zich zorgen over de verdere daling en daarmee een dalende trend van Nederland op deze index? Zo nee, waarom niet?
Nederland staat op nummer acht van de ranglijst van Transparency International. In vergelijking met andere landen doet Nederland het dus nog steeds goed. Nederland is echter wel in punten op de ranglijst gezakt. Dit is wat mij betreft een belangrijk signaal dat we onze aandacht voor het tegengaan van corruptie in Nederland en het beschermen van onze instituties niet moeten laten verslappen. Overigens is het relevant om te benadrukken dat de index niet daadwerkelijke corruptie meet, maar de perceptie daarvan.
Deelt u de analyse dat Nederland gevoeliger is geworden voor corruptie doordat er steeds vaker/meer sprake is van ondermijning van instituties van de rechtsstaat door georganiseerde criminaliteit? Zo nee, wat is uw analyse van de daling van Nederland op de corruptie-index?
De duiding van experts is dat de ondermijning van onze democratische instituties door de georganiseerde criminaliteit mede verklaart waarom Nederland een punt gedaald is op de ranglijst. Vanuit de georganiseerde criminaliteit wordt steeds vaker geprobeerd het handelen van rechters, officieren van justitie, advocaten, journalisten en bestuurders te beïnvloeden door deze te bedreigen, intimideren en agressief te benaderen. Dit is onacceptabel. Om te voorkomen dat de personen die deze functies vervullen gedwongen worden hun persoonlijke veiligheid te verkiezen boven het belang van onze democratische instituties, blijf ik mij samen met mijn collega van JenV onverminderd inzetten voor het weerbaar houden van deze instituties tegen de ondermijning van criminelen. Samen hebben wij de urgentie van het onderwerp onder de aandacht gebracht in de Ministeriële Commissie Aanpak Ondermijning van 4 juli 2023. In de Commissie is commitment uitgesproken voor het uitvoeren van een rijksbrede risico-inventarisatie op corruptie- en integriteitsrisico’s, die vorig jaar van start is gegaan. De uitvraag van de risico-inventarisatie gebeurt in fases. Eerst werden departementen bevraagd. Deze gespreksronde is inmiddels afgerond en heeft al de nodige eerste bevindingen opgeleverd. Nu maken wij de volgende stap naar een geselecteerd aantal uitvoeringsorganisaties en agentschappen. Als laatste segment wordt de uitvraag ook gedaan richting decentrale overheden.
Op welke wijze gaat het kabinet zorgen dat de druk die de rechterlijke macht, het bestuur, de vrije pers en andere relevante instituties in de democratische-rechtsstaat af zal nemen?
De rechtspraak, de vrije pers, het openbaar bestuur en de wetenschap staan onder druk, onder andere vanuit de hoek van de georganiseerde criminaliteit, maar ook vanwege maatschappelijk ongenoegen dat soms ontaardt in bedreigingen of zelfs agressie. Om onze democratische rechtsorde te schragen, is het van groot belang dat we deze instituties weerbaarder maken en houden. Dit blijft voor het kabinet een prioriteit. Het gaat daarbij zowel om preventieve als om repressieve maatregelen, zoals het zo nodig ter beschikking stellen van beveiliging. Het is essentieel dat mensen vrij van oneigenlijke beïnvloeding hun ambt of functie kunnen uitoefenen. Diverse instanties, zoals de Douane en Belastingdienst, hebben reeds de nodige verbetermaatregelen getroffen. Deze good case practices dienen tevens als adviezen voor andere partijen.
Wat moet er volgens u concreet extra gebeuren om het tij te keren en Nederland minder gevoelig te laten zijn voor het ondermijnen van de instituties van de rechtsstaat?
De instituties van de rechtsstaat kunnen vanuit verschillende kanten worden ondermijnd. De aard van de dreiging bepaalt hoe deze het best kan worden aangepakt. Ondermijning vanuit georganiseerde criminaliteit wordt zoveel mogelijk voorkomen, door middel van inzet op preventie en het vergroten van weerbaarheid. Middels eerder genoemde rijksbrede risico-inventarisatie wordt vanuit JenV gewerkt aan het verkrijgen van meer inzicht in de risico’s die de overheid loopt. Op basis van de uitkomsten hiervan kunnen maatregelen worden getroffen om de risico’s te beperken. Daar waar het noodzakelijk is, moet vanuit de strafrechtketen effectief en slagwaardig worden opgetreden.
In het geval van ondermijning door gefrustreerde inwoners die politieke ambtsdragers bedreigen, is het belangrijk dat er paal en perk wordt gesteld aan het agressieve gedrag. Door als overheid responsief te zijn kunnen we agressief gedrag van gefrustreerde of verwarde inwoners voorkomen en hen de hulp bieden die ze nodig hebben. Naast vervolging van strafbare uitingen is dus ook preventie en bewustwording aan de kant van overheidsorganisaties van belang.
Deelt u de zorgen dat er geen substantiële verbetering te zien is in de verwevenheid van politiek en het lobbybedrijf? Zo nee, waarom niet?
Er zijn wel degelijk verbeteringen doorgevoerd om belangenvertegenwoordiging transparanter te laten plaatsvinden. Ik hecht eraan te benadrukken dat belangenvertegenwoordiging een essentieel onderdeel van democratische besluitvorming uitmaakt. Het is belangrijk dat belanghebbenden zich kunnen organiseren om beleidsvorming te beïnvloeden en dat hun inbreng op een transparante wijze wordt afgewogen door het openbaar bestuur. Om deze transparantie te bevorderen en ook de weging van verschillende belangen in het besluitvormingsproces te verantwoorden, zijn er verschillende verbeteringen doorgevoerd. Zo is de «Uitvoeringsrichtlijn transparantie agenda’s bewindslieden» aangescherpt in lijn met de motie Van Baarle-Dassen (Kamerstuk 28 844, nr. 261). Voorts is in overeenstemming met artikel 4.44 van de «Aanwijzingen voor de regelgeving» het belang van gedegen lobbyparagrafen in memories van toelichting opnieuw bij de ministeries onder de aandacht gebracht. In het «Afwegingskader legitieme belangenvertegenwoordiging» van prof. dr. Braun en dr. Fraussen worden de openbaarmaking van agenda’s en de lobbyparagrafen in memories van toelichting uitgelicht als instrumenten om transparantie en verantwoording te bevorderen. De toepassing hiervan wordt op dit moment extern geëvalueerd door voornoemde wetenschappers.
Hoe komt het dat, ondanks de goede voornemens om de lobby transparanter te maken, de verwevenheid tussen politiek en lobbybedrijven nog steeds een van de zwakke punten van Nederland is?
Dat veel partijen en organisaties in Nederland invloed kunnen uitoefenen op de politiek is een kracht van ons democratisch bestel. Dit moet echter wel legitiem en transparant gebeuren. Hierbij is het onder andere van belang dat mijn collega-ministers en ik, om belangenbehartiging transparanter te maken, onze agenda’s goed bijhouden. Onderzoek wijst uit dat er hier nog ruimte is voor verbetering. De gedragscode integriteit bewindspersonen besteedt ook aandacht aan transparantie van contacten tussen bewindspersonen en externen. Voorts geldt een lobbyverbod voor ambtenaren en oud-bewindspersonen voor een periode van twee jaar na het aftreden van de betreffende bewindspersoon. Dit lobbyverbod wordt gecodificeerd in het wetsvoorstel regels gewezen bewindspersonen. Ik ben voornemens dat wetsvoorstel nog voor aanstaande zomer bij de Tweede Kamer in te dienen. Ook op decentraal niveau worden er diverse inspanningen verricht om het risico op een oneigenlijke toegang tot het bestuur te verkleinen. Zo worden binnen alle provincies, gemeenten en waterschappen gedragscodes integriteit vastgesteld. Deze codes bevatten, in aanvulling op diverse wettelijke regels, gedragsnormen en regels over procedures die de transparantie van het handelen van politieke ambtsdragers vergroot. Daarnaast werk ik aan het wetsvoorstel bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur tweede tranche. Hiermee wordt onder andere een risicoanalyse integriteit voor wethouders en gedeputeerden verplicht gesteld. Met een risicoanalyse wordt aan de voorkant inzicht geboden in eventuele kwetsbaarheden – bijvoorbeeld ten aanzien van lobby – en het bewustzijn over de bestuurlijke integriteit (verder) vergroot.
Welke maatregelen zijn er volgens u de komende tijd nodig om de verwevenheid van politiek en het lobby te verminderen?
Het is belangrijk om de transparantie van belangenvertegenwoordiging te bevorderen, zoals ik ook in mijn antwoorden op vraag 6 en 7 benadruk. Momenteel voeren prof. dr. Braun en dr. Fraussen een evaluatieonderzoek uit naar de verbetering van de openbaarmaking van agenda’s van bewindspersonen en lobbyparagrafen in memories van toelichting. De resultaten van deze evaluatie verwacht ik aanstaande zomer te ontvangen en met uw Kamer te delen. Aan de hand van deze evaluatie kunnen we zo nodig extra stappen zetten om de belangenbehartiging ten overstaande van bewindspersonen inzichtelijker te maken.
Deelt u de zorgen van Transparancy International over de Nederlandse gevoeligheid voor vriendjespolitiek binnen een bestuurlijke in-crowd? Zo nee, waarom niet?
Het beeld van vriendjespolitiek binnen een bestuurlijke in-crowd herken ik niet. Wel is het goed om hierop alert te blijven en transparant te zijn in contacten en procedures. Dat geldt overigens niet alleen voor bewindspersonen maar ook voor Kamerleden en voor decentrale politieke ambtsdragers. In het antwoord op vraag 7 heb ik aangegeven welke inspanningen daartoe op decentraal niveau worden verricht. Volgens Transparency International is de zogeheten «draaideur» slecht voor het vertrouwen in onze instituties. Zoals ik ook aangeef in mijn antwoord op vraag 7, ben ik voornemens om nog voor aanstaande zomer het wetsvoorstel gewezen bewindspersonen bij de Tweede Kamer in te dienen. Dit wetsvoorstel bevat voor een periode van twee jaar na aftreden verplichte advisering over mogelijke vervolgfuncties van (oud-)bewindspersonen, een draaideurverbod en een lobbyverbod. Deze wetgeving zou tegemoetkomen aan de zorgen van Transparency International over de verwevenheid van de politiek en het lobbybedrijf. Ook geven we hierdoor gevolg aan de aanbeveling van de Groep van Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO) op dit onderwerp.
Heeft u een beeld van de bijdragen aan corruptie van Nederlanders en Nederlandse bedrijven in het buitenland?
Ons zicht op buitenlandse omkoping wordt met name bepaald door zaken de het strafrecht bereiken. Zoals op 8 januari 2024 door de Minister van Justitie en Veiligheid met de Tweede Kamer is gedeeld3, zijn sinds november 2020 drie buitenlandse omkopingszaken (met meerdere verdachte natuurlijke en rechtspersonen) buitengerechtelijk afgedaan. Verder waren er in augustus 2023 achttien lopende zaken (waaronder een zaak in hoger beroep). Tot slot zijn sinds november 2020 dertien onderzoeken naar buitenlandse omkoping afgesloten zonder strafoplegging voor buitenlandse omkoping (in vier zaken zijn wel straffen voor andere strafbare feiten opgelegd).
Als onderdeel van het lidmaatschap van de Anti-omkopingswerkgroep van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) rapporteert Nederland periodiek over de handhaving van buitenlandse omkoping. De hiervoor benodigde cijfers worden aangeleverd door het Openbaar Ministerie. In oktober 2025 zal Nederland wederom over de handhaving van buitenlandse omkoping rapporteren. Deze cijfers zullen ook met de Tweede Kamer worden gedeeld.
Het zicht op buitenlandse corruptie kan worden vergroot, indien bedrijven bij het detecteren van corruptie dit sneller zelf melden aan het OM. In dit kader heeft JenV het WODC onderzoek laten uitvoeren naar zelfonderzoek naar en zelfmelden van financieel economische criminaliteit. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Minister van Justitie en Veiligheid in de kamerbrief «Wenselijkheid zelfonderzoek en zelfmelden door bedrijven bij financieel-economische criminaliteit» nadere regulering van zelfonderzoek en zelfmelden van financieel economische criminaliteit aangekondigd.4
Deelt u de mening dat Nederland als democratische-rechtsstaat – met een in het internationaal perspectief goede reputatie – de verplichting heeft om ook de corruptie van Nederlanders en Nederlandse bedrijven in het buitenland tegen te gaan en hier actief een bijdrage aan moet leveren, zodat Nederland corruptieproblemen in andere landen helpt tegen te gaan, in plaats van groter te maken? Zo nee, waarom niet? Kunt u bij dit antwoord ook de internationale afspraken en verplichtingen die hiervoor gelden betrekken?
Ik ben het met u eens dat Nederland een bijdrage moet leveren aan het tegengaan van corruptie van Nederlandse bedrijven in het buitenland. Nederland spant zich dan ook actief in voor internationale samenwerking om corruptie tegen te gaan, van Nederlandse bedrijven in het buitenland, en in algemene zin. De belangrijkste manier waarop we ons hiervoor inspannen is middels het ratificeren en implementeren van het Anti-omkopingsverdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), waarop wordt toegezien door de Werkgroep tegen omkoping van buitenlandse ambtenaren in internationale zakelijke transacties. Middels dit verdrag worden landen bijvoorbeeld verplicht om omkoping strafbaar te stellen, sanctioneren, en vervolgen (art. 1, 3, 5). De aanbevelingen van de Werkgroep leiden bovendien ook tot concrete maatregelen, zoals het actualiseren van de brochure «Eerlijk zakendoen, zonder corruptie» die door de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid en Economische Zaken en Klimaat is opgesteld.5 Daarnaast heeft Nederland het Verdrag van de Verenigde Naties tegen Corruptie (UNCAC) geratificeerd, het eerste bijna universele juridisch bindende instrument tegen corruptie. Nederland spant zich ook in via de GRECO van de Raad van Europa. Daarnaast is Nederland dit jaar wederom uitgenodigd voor de G20 anti-corruptiewerkgroep, ditmaal onder Braziliaans voorzitterschap.
Daarnaast verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij internationaal zakendoen in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Deze richtlijnen bieden handvatten hoe met kwesties als ketenverantwoordelijkheid, mensenrechten en milieu om te gaan. Het tegengaan van corruptie is ook onderdeel van de OESO-richtlijnen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Bestuurlijke organisatie en democratie op 13 maart 2024?
Vanwege de gevergde interdepartementale afstemming vereiste de beantwoording meer tijd.
De huisvesting van de YMCA-vakantiekampen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten «YMCA-vrijwilligers houden ludieke actie: «Bewaar dit natuurparadijs voor kinderen»»1, «Actiegroep Paradijs Weg voor Kinderen ijvert voor voortbestaan YMCA»2 en «Al 90 jaar een begrip, maar tijd dringt voor kampeercentrum YMCA»3?
Ja.
Bent u op de hoogte van het huisvestingsvraagstuk van de YMCA, waarbij Landgoed Den Treek Henschoten het pachtcontract heeft beëindigd zonder dat er voor de YMCA een alternatieve locatie is?
Ja.
Bent u het ermee eens dat de YMCA-vakantiekampen en het kampeerterrein in Leusden een maatschappelijke rol vervullen om voor kinderen die het moeilijker hebben, een vakantie te bieden en zo positief bij te dragen aan de ontwikkeling en het welzijn van kinderen?
Ik ben het ermee eens dat YMCA een maatschappelijke rol vervult door het faciliteren en organiseren van zomerkampen en jeugdwerk voor kinderen die het moeilijker hebben. In 2023 is de maatschappelijke waarde van vrijwillig jeugdwerk, waaronder de vakantiekampen van YMCA ook vallen, door Ecorys inzichtelijk gemaakt in het rapport «De maatschappelijke waarde van vrijwillig jeugdwerk in Nederland»4. Hieruit blijkt ook dat de inzet van organisaties zoals YMCA positief bijdragen aan de ontwikkeling en (mentaal) welzijn van kinderen.
Hoe verhoudt het gedwongen stoppen van deze vorm van laagdrempelige vakantiekampen zich tot het versterken van de leefomgeving en de sociale basis waar de Hervormingsagenda Jeugd over spreekt?
Het versterken van de sociale basis (incl. pedagogische basis) is een belangrijk onderdeel van de Hervormingsagenda. Een steunende omgeving beschermt en versterkt kinderen en jongeren in hun ontwikkeling. Deelnemen aan sport, cultuur en natuuractiviteiten zorgt voor plezier en identiteit- en talentontwikkeling. Het draagt bij aan het (gezond) opgroeien, opvoeden en de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Het is echter aan gemeenten om te bepalen hoe zij de sociale basis willen inrichten, aangezien het moet aansluiten bij lokale behoeften. Hoezeer wij het belang van dit soort voorzieningen erkennen vanuit ontwikkeling van kinderen is het niet passend om op landelijk niveau te bepalen of specifieke voorzieningen (zoals een laagdrempelig vakantiekamp) een plek zouden moeten krijgen in de inrichting van de sociale pedagogische basis van een bepaalde gemeente.
Bent u het met de indieners eens dat het stoppen van de vakantiekampen impact heeft op kinderen uit het hele land?
Veel jongeren maken jaarlijks gebruik van de YMCA-vakantiekampen en komen vanuit verschillende regio’s in het land. Het hangt er echter wel vanaf of voldoende (lokale) alternatieven beschikbaar zijn. Daar heb ik geen zicht op.
Kunt u een inschatting geven welke landelijke maatschappelijke impact verloren gaat wanneer de vakantiekampen noodgedwongen moeten stoppen met hun activiteiten?
Welke maatschappelijke impact exact verloren gaat door het stoppen van de vakantiekampen op deze specifieke locatie is niet duidelijk. Ik kan hier dan ook geen inschatting van geven.
Bent u bereid om met de betrokken partijen, de provincie Utrecht en het Rijksvastgoedbedrijf te spreken over de maatschappelijke kosten en baten van de toekomst van de YMCA-vakantiekampen?
Het gesprek over de maatschappelijke kosten en baten van de toekomst van de YMCA-vakantiekampen en de vraag wat dit betekent voor de keuzes die ten aanzien van dit vraagstuk gemaakt moeten worden, zal gevoerd moeten worden door de lokaal en regionaal betrokken partijen. Ik zie om die reden hier voor mij als Staatssecretaris geen rol weggelegd.
Bent u bereid om samen met bovengenoemde partijen te zoeken naar een oplossing of huisvestingsmogelijkheden elders?
Zonder afbreuk te doen aan de onzekerheid die het huisvestingsvraagstuk met zich meebrengt voor de YMCA en natuurlijk de kinderen die aan de YMCA-kampen deelnemen, betreft dit vraagstuk een lokale aangelegenheid. Het ligt daarom op de weg van de lokaal en regionaal betrokken partijen om een oplossing te zoeken. Daarbij mag het vertrouwen geven dat het college van burgemeester en Wethouders van de gemeente Leusden op 5 december 2023 in de beantwoording van schriftelijke vragen naar aanleiding van het voorliggende huisvestingsvraagstuk heeft toegezegd om mee te denken en zich constructief op te stellen als YMCA een locatie op het oog heeft binnen de gemeente Leusden.5
De Russische desinformatiecampagne via sociale media in Duitsland |
|
Frans Timmermans (PvdA), Kati Piri (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA), Songül Mutluer (PvdA), Mikal Tseggai (PvdA), Glimina Chakor (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Gräper-van Koolwijk , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het rapport van de Duitse Minister van Buitenlandse Zaken over de systematische en massale Russische desinformatiecampagne via het sociale mediakanaal X waarover bericht is in Der Spiegel?1
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke activiteiten een rechtstreekse bedreiging zijn voor de democratische rechtsstaat en daarmee voor de staatsveiligheid? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat inmenging door statelijke actoren onze belangen, waaronder onze nationale veiligheidsbelangen, kunnen schaden. Zoals ook vermeld in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 vormen de inlichtingen en beïnvloedingsactiviteiten van diverse statelijke actoren in Nederland een blijvende dreiging voor de sociale en politieke stabiliteit. Daarnaast geeft de AIVD in het jaarverslag van 2022 aan dat een optelsom van verschillende dreigingen tegen de democratische rechtsorde onze samenleving raakt. Sommige landen, zoals Rusland, buiten het wantrouwen tegen democratische instituties uit en dragen daarmee bij aan maatschappelijke onrust in het Westen.2
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat er geen tekenen waren van buitenlandse inmenging bij de verkiezingen? Staat u nog steeds achter deze uitspraak? Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot een gelijktijdige uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat er wel degelijk sprake is van desinformatie?2
Het kabinet herinnert zich deze uitspraak en staat hier nog steeds achter. Des- of misinformatie kan ook worden verspreid zonder dat er sprake is van buitenlandse inmenging. Zo ontving het Ministerie van BZK op 22 november via de media meldingen over berichten op X waarin kiezers die op PvdA/GroenLinks wilden stemmen, tijdens de verkiezingen twee hokjes moesten inkleuren. Dit leidt tot een ongeldige stem. Vergelijkbare oproepen heeft het Ministerie van BZK ook bij eerdere verkiezingen gezien.4
Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat ook in Nederland door Rusland of wellicht ook andere buitenlandse mogendheden via onder andere sociale media desinformatiecampagnes worden gevoerd? Zo ja, heeft u hiervoor concrete aanwijzingen? Welke zijn dat?
Ik deel deze mening. De AIVD signaleert in het jaarverslag 2022 onder meer dat er landen zijn, waaronder Rusland, die westerse democratieën onopgemerkt proberen te ondermijnen en de Nederlandse overheid heimelijk proberen te beïnvloeden. Over Rusland schrijft de AIVD dat het heimelijk zoekt naar ingangen in de Europese politiek, en bij Europese bestuurders en bij de media. Afgelopen jaar hebben statelijke actoren soms verregaande pogingen gedaan om in Westerse landen het publieke debat over de invasie in Oekraïne en het politiek-bestuurlijke bestel heimelijk te beïnvloeden.5 Dergelijke ervaringen leren ons dat we waakzaam moeten blijven. Omdat het verkiezingsproces nu en in de toekomst ongestoord moet verlopen, vrij van ongewenste beïnvloeding en inmenging, heb ik uw Kamer recentelijk een brief gezonden met een overzicht van mogelijke risico’s voor het verkiezingsproces en de maatregelen die worden genomen om ons hierop voor te bereiden.6
Bent u in contact getreden met de Duitse regering om na te gaan of zij over signalen beschikt dat ook in Nederland of andere EU-lidstaten sprake is (geweest) van desinformatiecampagnes door buitenlandse mogelijkheden? Zo ja, welke informatie heeft dit opgeleverd? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Het kabinet staat zowel bilateraal als in multilateraal verband in nauw contact met bevriende landen waar het buitenlandse inmenging en Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI) betreft. Dit betreft o.a. de doorlopende uitwisseling van informatie in EU-verband (o.a. via de Horizontal Working Party on Enhancing Resilience and Countering Hybrid Threats en het Rapid Alert System), binnen het NAVO-bondgenootschap en via het Hybrid Centre of Excellence. Via deze weg worden FIMI-campagnes gesignaleerd, vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen van FIMI en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden. Dit is ook bruikbaar voor het Nederlandse dreigingsbeeld. Waar nodig wordt ook gekeken naar een gezamenlijke reactie. Voorbeelden daarvan zijn de jaarlijkse FIMI-publicatie van EDEO waarin een overzicht wordt gegeven van gedetecteerde modus operandi7, en de sancties die in juli 2023 aan verschillende Russische personen en bedrijven zijn opgelegd vanwege FIMI-campagnes.8
Indien er geen concrete aanwijzingen zijn, bent u dan bereid een onderzoek in te stellen, in lijn met wat er in Duitsland is gebeurd, om na te gaan welke activiteiten op dit vlak mogelijk in Nederland plaatsvinden? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet volgt eventuele veranderingen in het dreigingslandschap nauwgezet. Het kabinet ziet de dreigingen die door andere lidstaten worden geïdentificeerd en begrijpt dat dit leidt tot zorgen. In de brief 9 november 2023 heeft het kabinet daarom al aangekondigd te onderzoeken of, en zo ja hoe, de Rijksbrede aanpak van desinformatie over de kernprocessen van de democratie versterkt moet worden. Uw Kamer wordt over de verdere invulling en de termijn waarbinnen uw Kamer de resultaten kan verwachten geïnformeerd in de Voortgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. De ervaringen en werkwijzen van andere lidstaten zullen in ieder geval worden meegenomen in dit onderzoek.
De AIVD en MIVD kunnen sowieso onderzoek doen naar statelijke actoren en in welke mate zij een dreiging vormen voor de nationale veiligheid. In dit onderzoek kunnen de diensten stuiten op onder meer pogingen van manipulatie of het verspreiden van desinformatie. De AIVD en MIVD zullen partners voor wie dit relevant is informeren.
Deelt u de zorg van de Duitse regering dat deze activiteiten een eerlijk verloop van de verkiezingscampagne voor de Europese verkiezingen negatief zouden kunnen beïnvloeden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De ervaringen in landen om ons heen leren ons dat we waakzaam moeten blijven. Het verkiezingsproces moet, nu en in de toekomst, ongestoord verlopen, vrij van ongewenste beïnvloeding en inmenging. Daarom heeft de Minister van BZK op 9 november 2023 een brief aan de Kamer verzonden met een overzicht van mogelijke risico’s voor het verkiezingsproces en de maatregelen die zijn genomen om ons hierop voor te bereiden.9 De maatregelen die in deze brief worden genoemd worden herhaald in aanloop naar de EP-verkiezingen. Dit betreft onder andere het gebruik van heldere communicatie over de verkiezingen en de organisatie van webinars voor gemeenteambtenaren en verkiezingstafels voor vertegenwoordigers van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de Kiesraad en alle veiligheidspartners.
Welke maatregelen treffen andere EU-lidstaten (in aanvulling op de Digital Services Act) om desinformatiecampagnes door buitenlandse mogelijkheden te bestrijden? Zijn er voorbeelden van instrumentarium waarover deze lidstaten beschikken waar Nederland nu niet over beschikt? Zo ja, welke?
De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) doet onderzoek naar Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI), waarbij EDEO mandaat heeft voor Open source intelligence onderzoek (OSINT) naar actoren van derde landen en daaraan gelinkte bronnen.10 In een recent gepubliceerd rapport geeft EDEO toelichting op de gebruikte methodologie en de in 2023 gedetecteerde campagnes en trends. EDEO signaleert tevens specifieke dreigingen gericht op de integriteit van electorale processen, en doet suggesties voor preventieve en reactieve maatregelen die lidstaten kunnen nemen wanneer ze hiermee worden geconfronteerd. 11
Daarnaast hebben diverse EU lidstaten afdelingen buiten de I&V-diensten die zich (o.a.) richten op OSINT-onderzoek naar FIMI-campagnes. Voorbeelden zijn Duitsland (Referat 607, binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de recent door de Minister van Binnenlandse Zaken aangekondigde nieuwe eenheid in oprichting12), Frankrijk (VIGINUM, binnen het Secretariaat-Generaal voor Nationale Defensie en Veiligheid) en Zweden (Swedish Psychological Defense Agency, binnen het Ministerie van Defensie); die reeds meerdere FIMI-campagnes hebben blootgelegd.
Bent u van mening dat de Nederlandse wet- en regelgeving op dit moment voldoende waarborgen biedt om desinformatiecampagnes door buitenlandse mogendheden te bestrijden? Op welke analyse baseert u deze conclusie? Zo nee, welke stappen gaat u zetten zodat Nederland beter in staat is desinformatiecampagnes te bestrijden?
In de brief 9 november 2023 heeft het kabinet aangekondigd te onderzoeken of, en zo ja hoe, de Rijksbrede aanpak van desinformatie over de kernprocessen van de democratie versterkt moet worden. Uw Kamer wordt over de verdere invulling en de termijn waarbinnen uw Kamer de resultaten kan verwachten geïnformeerd in de Voortgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. De ervaringen en werkwijzen van andere lidstaten zullen in ieder geval worden meegenomen in dit onderzoek.
In algemene zin geldt dat het Nederlandse beleid tegen statelijke dreigingen is een continue afweging tussen belangen, dreigingen en weerbaarheid. Deze dreiging wordt geadresseerd met een breed palet aan maatregelen, zoals is beschreven in de Kamerbrief Aanpak statelijke dreigingen en aanbieding dreigingsbeeld statelijke actoren 2.13
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen bij de nationale implementatie van de Digital Services Act en de Digital Markets Act om desinformatie beter te bestrijden binnen Nederland? Bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld dient te worden dat zowel de Digital Markets Act als de Digital Services Act verordeningen zijn. Dat betekent dat zij rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde. Daardoor is van implementatie strikt genomen geen sprake. De verordeningen moeten wel worden uitgevoerd. Dat houdt onder meer in dat er toezichthouders worden aangewezen, dat de benodigde bevoegdheden voor het toezicht worden toegekend, en dat er een grondslag wordt gecreëerd voor gegevensuitwisseling met andere toezichthouders en/of overheidsorganisaties. Dit gebeurt door middel van uitvoeringswetgeving.
De Digital Markets Act (DMA) bevat regelgeving voor de allergrootste wereldwijd actieve platforms met een poortwachtersfunctie. Dit zijn platforms waar consumenten en ondernemers nauwelijks meer omheen kunnen. De verboden en verplichtingen uit de DMA moeten zorgen voor betere bescherming van consumenten en ondernemers en meer concurrentie op digitale markten. De DMA is niet van belang voor de bestrijding van desinformatie.
De Digital Services Act beoogt wel mede de verspreiding van desinformatie en andere schadelijke inhoud aan te pakken. De Digital Services Act bevat enerzijds een kader voor de aansprakelijkheid van aanbieders van tussenhandeldiensten voor door hun gebruikers verstrekte informatie en anderzijds een aantal zorgvuldigheidsverplichtingen waar deze aanbieders aan moeten voldoen bij het verlenen van hun diensten.
De Digital Services Act betreft maximumharmonisatie. Dit betekent dat er geen ruimte voor de lidstaten is om binnen het toepassingsgebied van de verordening aanvullende nationale eisen te stellen of in stand te houden.14 Op nationaal niveau kunnen dus geen aanvullende zorgvuldigheidsverplichtingen aan tussenhandeldiensten worden opgelegd. Dit doet overigens niet af aan de andersoortige beleidsmaatregelen die er op nationaal niveau worden genomen tegen desinformatie. Voor een overzicht van dat beleid verwijs ik u naar de reeds genoemde Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie.15
Bent u van mening dat sociale media platforms hun verantwoordelijkheid om desinformatie tegen te gaan in voldoende mate nemen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, welke stappen gaat u zetten?
Op het Transparency Centre16 van de Europese praktijkcode tegen desinformatie zijn sinds 2023 rapportages te vinden van een groot aantal sociale media platforms waarin zij uiteenzetten hoe zij hun verantwoordelijkheid nemen om desinformatie tegen te gaan. Op basis van deze rapportages is een eerste onderzoeksrapport verschenen waarin structurele indicatoren worden uitgewerkt.17 Daar is te lezen dat sociale media platforms in verschillende mate en op verschillende manieren hun verantwoordelijkheid om desinformatie tegen te gaan nemen. Waar op X18, voorheen Twitter, de vindbaarheid van desinformatie, de ratio van desinformatie actoren en de relatieve interactie met desinformatie het hoogste is, volgt Facebook op de eerste twee indicatoren op een tweede plek. Bij zowel de relatieve als de absolute interactie met desinformatie volgt YouTube op een tweede plek. TikTok heeft in absolute getallen de meeste interactie met desinformatie, maar behoort, net als Instagram, tot een middenmoter wanneer het gaat om de ratio en de vindbaarheid van desinformatie, en kent de laagste relatieve interactie met desinformatie.
In hoeverre dit voldoende is, is aan de toezichthouder om te beoordelen binnen het wettelijk kader van de DSA. In het geval van zeer grote online platforms als X, Facebook en Twitter is dat primair de Europese Commissie. Op 18 december 2023 heeft de Commissie een formele procedure ingeleid om te beoordelen of X mogelijk inbreuk heeft gemaakt op de DSA19. Daarbij wordt specifiek gekeken naar «de doeltreffendheid van de maatregelen ter bestrijding van informatiemanipulatie op het platform, en de doeltreffendheid van daarmee verband houdende beleidsmaatregelen om de risico's voor het maatschappelijk debat en de verkiezingsprocessen te beperken». De inleiding van een formele procedure geeft de Commissie de bevoegdheid om verdere handhavingsmaatregelen te nemen, zoals voorlopige maatregelen en besluiten wegens niet-naleving.
Bijeenkomsten met ambtenaren naar aanleiding van de verkiezingsuitslag van 22 november 2023 |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Steven van Weyenberg (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
Zijn er op uw ministerie bijeenkomsten georganiseerd op departementaal niveau, dan wel op directoraat-generaal (DG) of directieniveau naar aanleiding van de verkiezingsuitslag?
Nee.
Zo ja, wat was de aanleiding c.q. het doel van deze bijeenkomsten?
In verschillende reguliere bestaande overleggen die wekelijks plaatsvinden op DG- en directieniveau is er over de verkiezingen gesproken, zoals dit altijd gebeurt bij actualiteiten van politieke aard en die van invloed kunnen zijn op de beleidsinhoud van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De dag na de verkiezingen is er in verschillende overleggen gesproken hoe de verkiezingen van invloed zou kunnen zijn voor het inhoudelijke werk van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Is het waar dat tijdens deze bijeenkomsten ambtenaren konden aangeven wat er voor hen in hun werkhouding zou veranderen naar aanleiding van de verkiezingsuitslag of na een eventueel door de winnende partijen te vormen coalitie?
Het beeld over een mogelijk veranderende werkhouding naar aanleiding van de verkiezingen herkennen wij niet. Van ambtenaren mag verwacht worden dat zij op een professionele, deskundige en neutrale wijze werken. Wij hechten er waarde aan dat er binnen het ministerie ruimte is voor een open gesprekscultuur, waar over alle onderwerpen gesproken kan worden, zo ook over politieke gebeurtenissen.
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren van uw ministerie aanwezig zijn geweest bij dergelijke bijeenkomsten?
Dit is niet mogelijk, er worden geen overzichten bijgehouden van hoeveel en welke medewerkers er bij welke overleggen aanwezig zijn geweest ook omdat er geen centraal georganiseerde bijeenkomst was, maar omdat de verkiezingen in reguliere bestaande werkoverleggen besproken zijn.
Beseft u dat ambtenaren die op één van de partijen hebben gestemd die hebben gewonnen hierdoor in een moeilijke positie worden geplaatst ten aanzien van hun collega’s? Deelt u de mening dat dit zeer ongewenst is?
Het past in een open en veilig werkklimaat, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3, dat ambtenaren zich kunnen uitspreken en van gedachten kunnen wisselen. De gehele Rijksoverheid hecht hier veel waarde aan. Dat men van mening kan verschillen, hoort daarbij en moet dus ook op een veilige en respectvolle manier kunnen. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en werknemers om met elkaar die veiligheid te bieden. Daarnaast verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Zijn er plannen om bij een eventueel regeerakkoord van de huidige formerende partijen dergelijke bijeenkomsten weer te organiseren?
Nee, er zijn geen bijeenkomsten gepland. Bij een eventueel regeerakkoord zal er zoals gebruikelijk bij een nieuw regeerakkoord in verschillende reguliere bestaande overleggen gekeken worden naar op welke wijze het eventuele regeerakkoord invloed heeft op de verschillende inhoudelijke beleidsterreinen binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, omdat het ministerie uitvoering moet geven aan de plannen uit een regeerakkoord die raken aan het beleidsterrein van Justitie en Veiligheid.
Kunt u toezeggen dat er in de toekomst naar aanleiding van verkiezingsuitslagen geen aparte bijeenkomsten zullen worden georganiseerd waar ambtenaren hun zorgen mogen etaleren over de winst van democratisch gekozen partijen?
Wij verwijzen u graag naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke bijeenkomsten op zeer gespannen voet staan met de gewenste neutraliteit en objectiviteit van ambtenaren?
Nee. Het is belangrijk dat ambtenaren politiek neutraal zijn en blijven in hun werk. In Nederland werken ambtenaren zonder politieke binding en ongeacht de eigen politieke voorkeur voor het algemeen belang. Dat past ook bij ons democratisch bestel, de ministeriële verantwoordelijkheid en het gegeven dat Nederland geen wisseling van de ambtenaren kent bij een nieuwe regering. Een bewindspersoon is verantwoordelijk voor een politiek besluit. Hij of zij legt hierover verantwoording af aan het parlement.
Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces.
Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen.
Een sociaal veilige werkomgeving is een randvoorwaarde om professionele tegenspraak te kunnen bieden, maar ook om met de functie-uitoefening verbonden ethische vraagstukken en morele kwesties te kunnen bespreken. Ongeacht het onderwerp. Het kabinet bevordert een werkklimaat waarbij medewerkers op de werkvloer hun vragen en dilemma’s- bij collega’s en leidinggevenden kunnen uitspreken en samen met hen kunnen onderzoeken hoe hier het beste mee om te gaan. Het bieden van ruimte voor reflectie en dialoog op de werkvloer behoort volgens het kabinet niet alleen tot goed werkgeverschap, maar is juist ook noodzakelijk om als rijksdienst effectief te kunnen functioneren en de neutraliteit te behouden.
Wilt u deze vragen als verantwoordelijk Minister separaat en uitsluitend voor uw eigen ministerie beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'De bouw van 'snelle' flexwoningen ligt mijlenver achter op schema' |
|
Merlien Welzijn (NSC), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bovenstaande artikel?1
Ja.
Hoe komt het dat de door u eerder voorziene productie en plaatsing van 37.500 woningen voor het einde van 2024 niet gehaald wordt?
De jaarlijkse groei van het aantal flexwoningen stemt positief.2 Voor 2024 is de plancapaciteit 17.000 flexwoningen en de verwachting dat er 8.700 verplaatsbare woningen worden gerealiseerd. Er zijn veel positieve signalen zoals in plancapaciteit, capaciteit bij bouwers dat flexwoningen een volwassen product is geworden. Ook is de markt gestart met het realiseren van (midden)huur flexwoningen. Maar er zijn een aantal elementen die maken dat de realisatie minder snel gaan dan de doelstelling is.
Enerzijds staat met alle maatregelen het stelsel rondom het versnellen van de tijdelijke huisvesting steeds meer op poten. De recent gepubliceerde Regeling Tegemoetkoming Herplaatsing Flexwoningen (RTHF), de in december afgesloten samenwerkingsovereenkomsten voor de Fysieke Herplaatsingsgarantie, de meerjarige stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen en de collectieve inkoop door AEDES zijn belangrijke pijlers in dit stelsel. Dit moet leiden tot een verdere versnelling. De Uitvoeringsorganisatie Versnelling Tijdelijke Huisvesting (UVTH) heeft in een quick-scan onder 39 flexwoningprojecten bij gemeenten en woningcorporaties geanalyseerd welke factoren zorgen voor vertraging of stopzetting van flexwoningprojecten. Hieruit blijkt dat er vaak meerdere factoren aan ten grondslag liggen en tegelijkertijd spelen binnen een project, zoals draagvlak van omwonenden, aanleg van nutsvoorzieningen en infrastructuur, beschikbaarheid van locaties en niet-sluitende businesscases.
Anderzijds is het snel realiseren van verplaatsbare woningen een ander proces dan reguliere woningbouw. De ontwikkelingen van het afgelopen anderhalf jaar zijn erg groot geweest. Deze wijze van bouwen en met name de gezamenlijke organisatie die dat tempo vraagt, is nieuw voor partijen. Een transitie als deze kost nu eenmaal tijd en vraagt van ons om vol te houden.
Zijn voor alle flexwoningen locaties aangewezen?
Voor 2024 zijn er in totaal voor circa 17.000 flexwoningen (vergevorderde) plannen om flexwoningen te plaatsen en de verwachting is dat daarvan 8.700 verplaatsbare woningen worden gerealiseerd (peildatum januari jl.). Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het beschikbaar maken van deze locaties binnen hun eigen gemeentegrenzen en hebben hier het beste zicht op welke locaties er binnen hun gemeenten beschikbaar zijn. De beschikbaarheid van locaties voor flexwoningen is ook onderwerp in diverse gesloten woondeals of de nadere uitwerking daarvan. Daaruit blijkt dat er diverse locaties beschikbaar zijn voor flexwoningen. Het is aan gemeenten om verder geschikte locaties te vinden en (met meestal corporaties) te ontwikkelen. De UVTH en het Expertteam Woningbouw van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland bieden actieve ondersteuning aan gemeenten om hen bij de realisatie van flexwoningen te helpen. Afhankelijk van de behoeften van de gemeenten kunnen zij financieel of juridisch advies geven, hobbels in projecten wegwerken en afspraken najagen. De UVTH biedt momenteel ondersteuning aan ruim 200 flex- en transformatiewoningprojecten op basis van aanmelding door gemeenten of andere woningbouwpartijen op www.volkshuisvestingnederland.nl. De meeste daarvan gaan over projecten waarbij er al een locatiekeuze gemaakt is. Om locaties beter te benutten raad ik gemeenten en corporaties aan om flexwoningen in hun reguliere woningbouwprogrammering op te nemen. Zo kunnen zij zich focussen op locaties die snel kunnen worden ingezet. Maar kunnen zij ook locaties die in de toekomst kansrijk zijn alvast opnemen in de programmering en in de tussentijd de vertragende factoren oplossen. Ik zie nu in de praktijk dat locaties soms afvallen, omdat er te veel focus is op de korte termijn.
Hoe kijkt u aan tegen het niet halen van de voorgenomen aantallen flexwoningen in het licht van een voorziene dip in de nieuwbouw voor de jaren 2024 en 2025 vanwege het te lage aantal bouwvergunningen?
Verplaatsbare woningen zijn woningen die snel fabrieksmatig kunnen worden gebouwd. We verwachten op basis van de prognose een verdere stijging van het aantal te bouwen flexwoningen in 2024 en 2025 ten opzichte van voorgaande jaren. Deze prognose verschilt met de verwachting voor de overige nieuwbouwwoningen in 2024 en 2025. In deze jaren valt een dip te verwachten ten opzichte van voorgaande jaren gezien de daling in cijfers van vergunningen en verkopen. Desalniettemin, wordt op basis van de bouwverwachting van het EIB in 2025 een stijging verwacht in de nieuwbouwproductie ten opzichte van 2024. Flexwoningen kunnen daarmee de verwachte dip van die jaren verlichten.
Op welke wijze wordt door u geacteerd op de in het artikel aangehaalde vertragingsfactor van netcongestie? Hoeveel flexwoningen raken vertraagd door netcongestie? Op welke termijn verwacht u een oplossing?
Er komen steeds meer signalen dat het lastig is om woningen in de toekomst aan te sluiten op het elektriciteitsnetwerk door netcongestie. Dit geldt ook voor flexwoningen. Uit een quick-scan van de UVTH onder 39 flexwoningprojecten bij gemeenten en woningcorporaties blijkt dat in 24% van de gevallen knelpunten rondom nutsvoorzieningen en infrastructuur de oorzaak is voor vertraging. Ook in de evaluatie Landelijke Bouwopdrachten3 komt naar voren dat dit een oorzaak is voor vertraging. Uit de quick-scan komt verder naar voren dat er vaak niet sprake is van één vertragende factor bij een project maar dat bijvoorbeeld de beschikbaarheid van locaties en het rondkrijgen van business cases ook meespelen. Om wat aan netcongestie te doen heeft de Minister voor Klimaat en Energie op 18 oktober jl. aangekondigd dat het kabinet extra maatregelen neemt om dit tegen te gaan.4 Ik voer daarom intensieve gesprekken met onder andere mijn collega’s bij EZK, medeoverheden, marktpartijen en de regionale netbeheerders om deze uit te werken en alles op alles te zetten dat de geplande woningbouw kan worden aangesloten op het elektriciteitsnetwerk. Op dit moment geven de regionale netbeheerders aan dat kleinverbruikaansluitingen zoals woningbouw gewoon nog aangesloten kunnen worden. Bij het plaatsen van flexwoningen is dit door de korte doorlooptijd voor de netbeheerders uitdagender. De UVTH heeft een toolbox samengesteld die handvatten biedt aan gemeenten, provincies, woningcorporaties, projectontwikkelaars en bouwbedrijven die willen bijdragen aan tijdelijke huisvesting(projecten). Hierin is ook opgenomen hoe deze partijen om kunnen gaan met de nutsvoorzieningen in relatie tot tijdelijke huisvesting(projecten). Mochten er toch problemen zijn met het aansluiten dan blijkt vaak dat, in overleg met de lokale netbeheerder, er met maatregelen toch een passende oplossing kan worden gevonden. Dit wordt in het artikel ook aangehaald. Ik pleit er daarom ook voor om zo vroeg als mogelijk de lokale netbeheerder te betrekken bij de plannen voor reguliere woningbouw of flexwoningen.
Op welke wijze wordt door u geacteerd op de in het artikel aangehaalde probleem van bezwaarprocedures? Hoeveel flexwoningen raken vertraagd door (problemen in) bezwaarprocedures? Op welke termijn verwacht u een oplossing?
Zoals ook bij de beantwoording van vraag 5 wordt opgemerkt is er een groot aantal factoren die voor langere doorlooptijden van flexwoningen zorgen, zoals beschikbaarheid van locaties, capaciteitstekorten bij overheden alsook te lange doorlooptijden in bezwaar- en beroepsprocedures. Wat betreft de planvorming is het van belang dat gemeenten en initiatiefnemers waar mogelijk de voorbereiding, begeleiding en uitvoering van projecten te verbeteren en stroomlijnen en daarmee de doorlooptijden te verkorten alsmede in het kader van participatietraject(en) of een zienswijzeprocedure of bezwaarschriftprocedure bekijken of eventuele bezwaren kunnen worden opgelost. Juridische procedures zijn echter niet altijd te voorkomen en daarmee zal bij de planning van een procedure ook rekenschap moeten worden gegeven. Om de doorlooptijd in beroepsprocedures te verkorten neem ik in de Wet Versterking Regie op Volkshuisvesting een grondslag op om procedurele versnellingen aan te brengen in de beroepsprocedures, zoals beroep in één instantie en uitspraak door de bestuursrechter binnen zes maanden. Hierdoor kunnen bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk besluiten voor categorieën woningbouwprojecten worden aangewezen, waarvan de versnelde uitvoering noodzakelijk is vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen. Hierdoor kunnen beroepsprocedures eerder worden afgerond. Ik wil het wetsvoorstel dit kwartaal nog naar de Tweede Kamer sturen.
Vanuit juridisch oogpunt hoeft niet met de bouw te worden gewacht totdat de besluiten onherroepelijk zijn en kan na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning met de realisatie van de flexwoningen worden gestart,5 maar vaak brengen andere belangen, waaronder financiële belangen van overheden, projectontwikkelaars en toekomstige eigenaren, mee dat eerst de beroepsprocedures moeten zijn afgerond voordat met de bouw van woningen kan worden gestart. Terwijl juist verplaatsbaarheid van deze woningen dit proces kunnen doorbreken. Immers, mocht een rechtbank onverhoopt bevelen dat de woning verwijderd moet worden of de bouw niet gestart mag worden, dan kan dat ook letterlijk, waar dat bij permanente bouw niet kan. De verplaatsbare woning moet natuurlijk in dat geval wel ergens naar toe. Daarom kunnen de woningen in deze gevallen terecht op één van de toekomstige flexcity’s. Met een vijftal gemeenten zijn samenwerkingsovereenkomsten gesloten voor het beschikbaar houden van lege kavels waar flexwoningen elders uit het land (tijdelijk) kunnen worden neergezet.
Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal bezwaar- en beroepsprocedures aangaande flexwoningen of het aantal flexwoningen dat daardoor wordt vertraagd. Uit de hierboven genoemde quick-scan is wel onderzoek gedaan naar het «draagvlak onder omwonenden». Hieruit blijkt dat in negen procent van de 39 flexwoningprojecten dit een vertragende factor was en kan enigszins een voorstelling worden gemaakt wat dit voor het aantal bezwaar- en beroepsprocedures betekent.
Hoe kijkt u aan tegen het gestelde in het artikel over maakbaarheidsdenken en een «te optimistische» houding aan uw kant? Welke inzichten heeft het evaluatierapport waarnaar in het artikel verwezen wordt u gebracht? Hoe benut u concreet uw geleerde lessen?
Het evaluatierapport Landelijke Bouwopdrachten heeft de aanbesteding door het RVB van 1.992 flexwoningen en het inkooptraject van Aedes voor verplaatsbare woningen met 36 bouwbedrijven onderzocht. Dat rapport is positief kritisch. Kritisch wordt vooral gekeken naar het sturen op met name snelheid en naar de verwachting dat met het gelijktijdig van de band rollen van de flexwoningen ook de locaties beschikbaar en gereed voor gebruik zouden komen. De onderzoeker stelt dat er sprake was van een vorm van maakbaarheidsdenken. Als positieve aspecten worden genoemd de rol die de rijksoverheid heeft gepakt in het aanjagen van de markt van fabrieksmatig bouwen en de resultaten daarop, zeker vanuit transitieperspectief. Ook is er sprake gebleken van lerend vermogen. De geleerde lessen uit de RVB aanbesteding zijn bijvoorbeeld geïncorporeerd in het inkooptraject van Aedes. Tenslotte wordt ook de actieve begeleiding van BZK, RVB, Aedes en UVTH geprezen.6
Het evaluatierapport heeft mij een aantal inzichten opgeleverd. Ook de realisatie van flexwoningen kent tegenvallers. Het tempo waarmee de woningen werden verkocht, is niet het tempo waar ik op had gerekend. Desalniettemin, zijn de ontwikkelingen van het afgelopen anderhalf jaar erg groot geweest. Deze wijze van bouwen en met name de gezamenlijke organisatie die dat tempo vraagt, is nieuw voor partijen. Mijn ambitie is dan vooral om een transitie in de woningbouw in gang te zetten. We hebben in de afgelopen jaren met flexwoningen een stelsel neergezet voor een nieuw fenomeen binnen de woningbouw. Hierdoor creëren we meer mogelijkheden binnen de woningbouw voor al die mensen in Nederland die op zoek zijn naar een prettig huis om te wonen en leven. De komende tijd moeten we dan ook doorgaan op de ingeslagen weg en blijven volhouden.
Tot welke interventies noopt de vertraging van het plaatsen van flexwoningen u?
In 2022 heb ik vanwege de woningnood op diverse terreinen sterk ingezet op het versnellen van tijdelijke huisvesting en de doelstellingen in het programma Woningbouw versneld. De afgelopen periode heb ik met andere partijen een stelsel voor flexwoningen opgezet om de realisatie van tijdelijke huisvesting te versnellen. Hiermee is een transitie in gang gezet en vraagt van ons om vol te houden. Dit heeft, zoals u bij het antwoord op vraag 1 kunt zien, geleid tot een jaarlijkse significante groei van het aantal flexwoningen in ons land. Met een groot aantal maatregelen wil ik de bouw van flexwoningen blijven aanjagen:
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden binnen een termijn van twee weken?
Ja, de vragen heb ik afzonderlijk beantwoord. Ik streef ernaar om Kamervragen altijd zo snel mogelijk te beantwoorden, binnen de daarvoor gestelde termijnen.
Het bericht ‘Milieuorganisatie stapt naar de rechter om renovatie Binnenhof te stoppen’ |
|
André Flach (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Milieuorganisatie stapt naar de rechter om renovatie Binnenhof te stoppen»?1
Ja.
Klopt het dat de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) in beroep is gegaan bij de rechtbank Den Haag tegen de provincie Zuid-Holland over de verbouwing van het Binnenhof? Betreft het een bestuursrechtelijke procedure die MOB op grond van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht meent te kunnen voeren?
Ja.
Kunt u aangeven op welke gronden de provincie het bezwaar van MOB heeft afgewezen? Wilt u de beslissing op bezwaar naar de Kamer sturen?
Uw verzoek is voorgelegd aan de steller, de Omgevingsdienst Zuid Holland Zuid. Deze dienst heeft aangegeven geen bezwaar te hebben op het toesturen van de beschikking op bezwaar mits bij de openbaarmaking wordt voldaan aan de kaders van de Wet Open Overheid. De beschikking op bezwaar is bijgevoegd.
Voor welke werkzaamheden is geen stikstofvergunning aangevraagd op grond van de bouwvrijstelling?
Voor alle werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van het renovatieprogramma van het Binnenhof is een natuurvergunning aangevraagd.
Wat zijn de geschatte kosten als voor deze werkzaamheden alsnog een stikstofvergunning nodig is? Hoeveel vertraging valt dan te vrezen?
Op 24 januari 2024 heeft de omgevingsdienst Haaglanden de natuurvergunning verleend.
Wat zijn de verwachte gevolgen van het vervallen van de bouwvrijstelling voor de renovatie van het Binnenhof?
In de 9e en 10de voortgangsrapportage Binnenhof renovatie (Kamerstuk 34 293, nr. 129 en kamerstuk 34 293, nr. 130) is toegelicht dat meerdere werkzaamheden moesten wachten op de door het Rijksvastgoedbedrijf in maart 2023 aangevraagde natuurvergunning. In deze rapportage is ook toegelicht dat is ingezet op het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de noodzakelijke vergunningen al waren afgegeven. Dit geldt ook voor de werkzaamheden die emissievrij konden worden uitgevoerd. Dit zijn bijvoorbeeld werkzaamheden aan de kelderbak op het Opperhof, het klaarzetten van materieel, het verder inrichten van de bouwplaats, het opbouwen van steigers en het gereed maken van de Stadhouderspoort als logistieke aanvoerroute. Daarnaast is vermeld dat eventuele gevolgen van de intensievere inzet van emissievrij materieel, pas later in het programma inzichtelijk worden. Als voorbeeld is benoemd de lagere productiesnelheden en schaarste van elektrisch bouwmaterieel. In de halfjaarlijkse voortgangsrapportage over het programma Binnenhof renovatie zal ik uw Kamer nader informeren over eventuele gevolgen. Ik verwacht u de 11de voortgangsrapportage in april te doen toekomen.
Welke inbreng gaat u plegen in de beroepsprocedure, vanuit uw positie als belanghebbende, om te voorkomen dat vertraging optreedt in de renovatie van het Binnenhof?
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft aan de rechtbank te kennen geven als belanghebbende aan de procedure van MOB tegen gedeputeerde staten van Zuid-Holland deel te willen nemen. De procedure gaat over het verzoek van MOB om handhavend op te treden en de renovatie stil te leggen. Gedeputeerde staten hebben dat verzoek afgewezen en dat besluit in de bestreden beslissing op bezwaar in stand gelaten. De rechtbank heeft het Rijksvastgoedbedrijf inmiddels als belanghebbende in de procedure toegelaten.
Welke inbreng het Rijksvastgoedbedrijf zal leveren, is afhankelijk van de beroepsgronden die MOB aanvoert en van de verdere ontwikkeling van de procedure. Daarbij stelt het Rijksvastgoedbedrijf alles in het werk om verdere vertraging te voorkomen. Op de inhoud van deze beroepsprocedure en de te voeren argumenten kan ik nu niet ingaan, omdat deze zaak voorligt bij de rechter. Hetzelfde geldt voor de positie van MOB in deze beroepszaak.
Vindt u dat in het kader van het te voeren verweer dat ook de status van MOB als belanghebbende tegen het licht moet worden gehouden en dat daarbij niet alleen de statutaire doelstelling, maar uitdrukkelijk ook de rechtsvorm moet worden beschouwd?
Zie het antwoord op vraag 7. Op de inhoud van deze beroepsprocedure en de te voeren argumenten kan ik niet ingaan, omdat deze zaak voorligt bij de rechter. Hetzelfde geldt voor de positie van MOB in deze beroepszaak.
Vindt u het voor de hand liggend dat coöperaties in het algemeen belang kunnen procederen, gelet op het feit dat coöperatieve verenigingen blijkens de wettelijke doelomschrijving juist moeten voorzien in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden krachtens overeenkomsten?
Indien een partij een geschil voorlegt aan de rechter, is het aan de rechter om te oordelen of deze partij ontvankelijk is en het beroep gegrond is. Gezien de link van deze vraag met de concrete casus kan ik daar verder niet op ingaan aangezien deze zaak voorligt bij de rechter
In hoeverre voldoet de MOB aan de wettelijke doelomschrijving van de coöperatie? Is bijvoorbeeld daadwerkelijk sprake van aangesloten leden? Bent u ook van mening dat het vormen van een landelijk netwerk van juristen, zoals Follow the Money MOB omschrijft, nog niet voldoende is om te kwalificeren als coöperatie?2
Ook hiervoor geldt dat ik gezien de concrete casus die is voorgelegd aan de rechter nu niet kan ingaan op deze vraag.
Bent u bereid te verkennen of coöperaties, gezien het wettelijke accent op het belang van de eigen leden, uitgesloten zouden moeten worden van algemene belangacties?
Onder artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek kan een coöperatie geen collectieve actie instellen, alleen een stichting of vereniging zonder winstoogmerk kan dit. In het bestuursrecht worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen (artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).
Heeft MOB inmiddels voldaan aan de verplichting om de jaarrekening te deponeren? Zo nee, is handhavend opgetreden?
Sinds 5 september 2023 heeft MOB een ANBI status. Op basis van deze status zijn zij verplicht om jaarlijks de financiële verantwoording binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar te publiceren.
Het bericht ‘Woondiscriminatie: Studentenhuis vaak niet beschikbaar voor mbo’ers’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Mikal Tseggai (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woondiscriminatie: Studentenhuis vaak niet beschikbaar voor mbo’ers»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het artikel in het licht van de recente uitspraak van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat maken van onnodig onderscheid in opleidingsniveau onwenselijk is?2
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen van de leden Beckerman en Paternotte heb aangegeven, hebben de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik de wens om mbo-studenten volledig deel te laten nemen aan het studentenleven.3 De toegang tot studentenhuisvesting moet daarbij een vanzelfsprekendheid zijn.
Denkt u dat een volwaardig studentenleven mogelijk is voor mbo-studenten als zij weinig tot geen kans krijgen om woonruimte te vinden in de stad waar zij studeren?
Zie beantwoording op vraag 2.
Deelt u de conclusie uit het artikel dat het wettelijk kwalificeren van opleidingsniveau als discriminatiegrond zo snel mogelijk moet gebeuren, zoals ook wordt verzocht in de aangenomen motie de Hoop en Bouchallikht?3
Opleidingsniveau is geen beschermde grond op basis van de gelijke behandelingswetgeving. Mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal ik op korte termijn advies vragen aan het College voor de Rechten van de Mens over de wenselijkheid van een verbod op onderscheid naar opleidingsniveau in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb).
Hoe verhoudt het weigeren van mbo-studenten in studentenhuizen zich tot de overheidscampagne «Wijs discriminatie de deur»? Vindt u dat alle studenten op dit moment gelijke kansen krijgen op de woningmarkt?
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik vinden het belangrijk dat mbo-studenten toegang hebben tot het aanbod van corporatiewoningen voor studenten.
Daarom hebben we Kences, de brancheorganisatie voor sociale studentenhuisvesters, gevraagd om na te gaan bij welke corporaties mbo-studenten welkom zijn. Hieruit blijkt dat bij elf van de dertien corporaties die bij Kences zijn aangesloten, mbo bol-studenten de mogelijkheid hebben om zich in te schrijven voor huisvesting. Deze elf aanbieders vertegenwoordigen 97% van het aantal wooneenheden in de sociale studentenhuisvesting. De corporaties die geen mbo bol-studenten toelaten zijn historisch gelieerd aan specifieke hbo- en wo instellingen. We zullen hen met klem verzoeken ook mbo-studenten toe te laten.
Bij vijf van deze aanbieders zijn ook bbl-studenten welkom. De andere aanbieders hanteren het volgen van een voltijdsstudie als toelatingseis, waardoor bbl-studenten niet worden toegelaten. Via het Landelijk Platform Studentenhuisvesting (LPS), waar we regelmatig contact mee hebben, roepen we op om mbo studenten toegang te verlenen tot alle studentenhuisvesting. De MBO Raad is aangesloten bij het LPS om de positie van mbo-studenten te waarborgen.
Acht u een inschrijving op een mbo-opleiding een terecht criterium voor verhuurders om personen te weigeren? Zo ja, waarom wel? Zo nee, bent u bereid om naast etnische of culturele achtergrond, religieuze identiteit, politieke voorkeur, seksuele gerichtheid, lichamelijke of geestelijke gezondheid opleidingsniveau toe te voegen aan de lijst met informatie die een verhuurder niet mag vragen?
Zie beantwoording op vraag 4.
Kunt u aangeven wat u doet om de positie van mbo-studenten op de woningmarkt te versterken? Hebben mbo-studenten inspraak op dit onderwerp?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, zullen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik via het LPS sociale en commerciële studentenhuisvesters met klem oproepen ook mbo-studenten toe te laten. Hbo- en wo-studenten zijn via de LSVB bij het LPS vertegenwoordigd. Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB MBO) is de landelijke jongerenorganisatie die mbo-studenten vertegenwoordigt. We zullen nagaan hoe JOB MBO bij het Landelijk Platform Studentenhuisvesting kan worden betrokken om de stem van mbo-studenten te vertegenwoordigen.
Het bericht 'Mbo’er Sem (20) zoekt al drie jaar een studentenwoning in Amsterdam: ‘Ik wil hier mijn eigen leven beginnen’' |
|
Sandra Beckerman , Jan Paternotte (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Mbo’er Sem (20) zoekt al drie jaar een studentenwoning in Amsterdam: «Ik wil hier mijn eigen leven beginnen»»?1
Studeren betekent voor veel studenten ook de mogelijkheid om op kamers te gaan wonen. Ik vind het belangrijk dat mbo-studenten toegang hebben tot het aanbod van studentenwoningen.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat mbo-studenten worden geweigerd bij studentenwoningen omdat zij aan een mbo-instelling studeren? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat ook mbo-studenten toegang krijgen tot studentenhuisvesting?
Ik heb inderdaad de wens om mbo-studenten volledig deel te laten nemen aan het studentenleven waarbij toegang tot huisvesting een vanzelfsprekendheid moet zijn. Zowel woningcorporaties als private verhuurders onderschrijven deze kansengelijkheid voor studenten van verschillende onderwijstypen. Op ons verzoek is de MBO Raad aangesloten bij de uitvoering van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) en het Landelijk Platform Studenthuisvesting (LPS) om de positie van mbo-studenten te versterken. Via het LAS en LPS doen we een oproep richting huisvesters dat wij verwachten dat zij mbo-studenten toelaten tot huisvesting en geen belemmeringen opwerpen. Bovendien worden mbo-studenten meegenomen in de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting (LMS).
Bent u het eens dat het weren van mbo-studenten betiteld zou moeten worden als woondiscriminatie? Zo ja, hoe gaat u dat aanpakken?
Opleidingsniveau is geen beschermde grond op basis van de gelijke behandelingswetgeving. Uit het artikel blijkt dan ook niet dat een verhuurder zich schuldig maakt aan het maken van ongeoorloofd onderscheid bij de selectie van een huurder. Indien een woningzoekende denkt dat toch sprake is van woondiscriminatie kan hij zich melden bij het meldpunt van de gemeente.
Mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal ik op korte termijn advies vragen aan het College voor de Rechten van de Mens over de wenselijkheid van een verbod op onderscheid naar opleidingsniveau in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb).
Heeft u inmiddels gesprekken gevoerd met Blue-Gray? Zo nee, bent u bereid om deze gesprekken alsnog te voeren? Zo ja, wat is er uit deze gesprekken gekomen?
Wij hebben hospiteercommissie Blue-Gray uw vragen voorgelegd. De hospiteercommissie heeft aangegeven dat zij hier niet over gaat, dit is een keuze die destijds door de eigenaren van het pand is gemaakt. Met de desbetreffende eigenaar is eveneens contact opgenomen. Hij heeft ons verzekerd dat mbo-studenten welkom zijn. De nabijgelegen fysiotherapie opleiding is een mbo-opleiding en er wonen dan ook verschillende mbo-studenten.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met verhuurders van studentenhuisvesting en ervoor te zorgen dat alle mbo-studenten een plek krijgen in de studentenhuisvesting?
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik vinden het belangrijk dat mbo-studenten toegang hebben tot het aanbod van corporatiewoningen voor studenten. Daarom hebben we Kences, de brancheorganisatie voor sociale studentenhuisvesters, gevraagd om na te gaan bij welke corporaties mbo-studenten welkom zijn. Hieruit blijkt dat bij elf van de dertien corporaties die bij Kences zijn aangesloten, mbo bol-studenten de mogelijkheid hebben om zich in te schrijven voor huisvesting. Deze elf aanbieders vertegenwoordigen 97% van het aantal wooneenheden in de sociale studentenhuisvesting. De corporaties die geen mbo bol-studenten toelaten zijn historisch gelieerd aan specifieke hbo- en wo-instellingen. We zullen hen met klem verzoeken ook mbo-studenten toe te laten. Bij vijf van deze aanbieders zijn ook bbl-studenten welkom. De andere aanbieders hanteren het volgen van een voltijdsstudie als toelatingseis, waardoor bbl-studenten niet worden toegelaten. Via het Landelijk Platform Studentenhuisvesting, waar we regelmatig contact mee hebben, roepen we op om deze afspraken te handhaven in de praktijk.
Kunt u inzicht geven in het aantal organisaties dat mbo-studenten de toegang tot studentenhuisvesting weigert vanwege opleidingsniveau?
Zie beantwoording op vraag 5.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten niet elke verhuurder of studentenhuisvester individueel aan moeten spreken wanneer zij mbo-studenten weren, maar dat mbo-studenten worden als behandeld volwaardige studenten?
Zie beantwoording vraag 5.
Bent u bereid het aantal studentenwoningen te vergroten, zodat er in de toekomst aan de groeiende vraag naar studentenwoningen kan worden voldaan? Zo ja, bent u bereid om daarbij nauw samen te werken met sociale verhuurders?
In september 2022 bood ik, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, uw Kamer het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) 2022- 20302 aan. Met het LAS heb ik samen met het Ministerie van OCW, gemeenten, hogeronderwijsinstellingen, studentenhuisvesters (sociaal en commercieel), Nuffic en studenten de handen ineengeslagen om zorg te dragen voor voldoende studentenhuisvesting die aansluit bij de behoefte van studenten. Het doel is om te komen tot een uitbreiding van 60.000 betaalbare studentenwoningen in de periode 2022–2030.
Staat u nog altijd achter de uitspraak «Ik vind het belangrijk dat mbo-studenten toegang hebben tot het aanbod van corporatiewoningen voor studenten.»?2
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Staat van de volkshuisvesting d.d. 31 januari 2024?
Ja.
438 studentenwoningen op Kronenburg |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u mening dat de mogelijkheid om 438 studentenwoningen op Kronenburg te bouwen een goed begin is, maar dat dit een druppel op de gloeiende plaat is omdat er een tekort van 6.600 studentenwoningen is in de regio Amsterdam?
In de brief aan uw Kamer1 van 16 januari 2024 onderschrijven het Rijk en de gemeente Amstelveen dat de realisatie van circa 438 woningen een belangrijke eerste stap kan zijn om te komen tot verbetering van de leefomgeving van het gebied Kronenburg.
Het tekort aan studentenwoningen in de regio Amsterdam is bekend. Het Rijk zet zich daarom samen met gemeenten, hoger onderwijsinstellingen, studentenhuisvesters en studenten in om zorg te dragen voor voldoende studentenhuisvesting die aansluit bij de behoefte van studenten binnen het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting 2022–2030.
In de Metropool Regio Amsterdam (MRA) is de studentenhuisvestingsregisseur in gesprek met de regionale en lokale partijen rondom het MRA-programma Bereikbare stad en de woondeal. Daar kwamen wel enige plannen uit de regio rond Amsterdam uit die een bijdrage leveren aan de totale opgave in de regio, maar de gemeente Amsterdam loopt achter waar het gaat om streefaantallen én bouwplannen. Zeker gezien andere studentensteden die goed op stoom komen om de streefaantallen te behalen. Met Amsterdam worden daarom procesafspraken gemaakt in de verrijking van de woondeal. Vanuit de studentenhuisvestingsregisseur wordt hier de komende periode op ingezet.
Hoe bent u tot het specifieke aantal van 438 studentenwoningen gekomen? Waarom niet meer of minder woningen?
Het aantal van circa 438 woningen komt voort uit het advies2 dat de heer Van der Vlist op 13 juni 2023 heeft uitgebracht voor een drietal dossiers uit de NOVEX Schiphol, waaronder Kronenburg. In dit advies worden vier scenario’s voor Kronenburg omschreven. In de beantwoording op de Kamervragen van de heer Boulakjar3 is benoemd dat het Rijk inzet op het tweede scenario uit dit advies met circa 438 woningen. Dit gekozen scenario is kleiner van omvang dan het scenario dat werd geadviseerd door de heer Van der Vlist. Gezien de ligging van Kronenburg onder de aanvliegroute van de Buitenveldertbaan, en de veiligheidsrisico’s en geluidsbelasting die dit met zich meebrengt, ziet het Rijk dit scenario met circa 438 woningen als meer geschikt voor een eerste fase van ontwikkeling van dit gebied.
Kunt u uitgebreid toelichten of u verwacht dat het rendabel is voor bouwer en ontwikkelaar om 438 studentenwoningen te ontwikkelen in plaats van de meer dan 2.500 studentenwoningen die gepland waren?
Op dit moment kan daar nog geen antwoord op worden gegeven. De komende tijd zal de gemeente Amstelveen in afstemming met het Rijk werken aan een nieuw plan. Voor het opstellen van een nieuw plan is de haalbaarheid een belangrijk punt. Naast de circa 438 woningen zou het plan aangevuld kunnen worden met short-stay woningen. Zoals aangekondigd in de brief aan uw Kamer van 16 januari 2024 is het streven uw Kamer medio 2024 hierover nader te informeren.
Bovenop de 438 permanente studentenwoningen zouden meer short-stay woningen wel mogelijk zijn. Hoeveel short-stay woningen zijn er op Kronenburg maximaal mogelijk?
De komende periode wordt door de gemeente Amstelveen gewerkt aan een nieuw plan voor de ontwikkeling van Kronenburg. Het is hierbij aan de gemeente om te beoordelen in hoeverre short-stay woningen in deze fase wenselijk zijn. Vanuit het LIB zijn er geen beperkingen gesteld aan het aantal short-stay woningen dat gerealiseerd mag worden in het LIB 4 gebied.
Bent u bekend met het feit dat op de naastgelegen campus Uilenstede al 700 short-stay woningen zijn? Is het mogelijk om deze woningen permanent bewoonbaar te maken en deze in te ruilen voor short-stay woningen op Kronenburg wanneer deze gebouwd worden?
Ja, ik ben bekend met het feit dat er reeds short-stay woningen zijn in het gebied Kronenburg-Uilenstede. In de komende periode wordt gewerkt aan een concreet plan voor ontwikkeling van het gebied Kronenburg, waarbij ook gekeken zal worden naar de ontwikkeling van short-stay woningen (bewoning niet langer dan 6 maanden). Het aantal van circa 438 woningen mag worden aangevuld met short-stay woningen. Hoe invulling wordt gegeven aan short-stay bewoningen in het gebied zal onderdeel zijn van de nadere uitwerking door de gemeente.
In uw brief stelt u dat het uitgangspunt is dat de 438 studentenwoningen zelfstandige wooneenheden zijn. Waarom zijn zelfstandige woningen het uitgangspunt? Uit onderzoek blijkt dat onzelfstandige woningen zeer positief bijdragen aan het verhogen van het studentenwelzijn.
In de brief is aangegeven dat zelfstandige wooneenheden het uitgangspunt zijn, maar dat indien gewenst verkend kan worden of onzelfstandige wooneenheden geschikter zijn voor deze locatie. Voorwaarde hierbij is wel dat een keuze voor onzelfstandige wooneenheden niet mag leiden tot een toename van het aantal nieuwe bewoners boven het genoemde aantal van circa 438 in de eerste fase. De wenselijkheid van zelfstandige of onzelfstandige wooneenheden zal worden meegenomen in de uitwerking door de gemeente.
Hoe snel verwacht u dat er met de bouw van de 438 studentenwoningen aangevangen kan worden? Wanneer verwacht u dat de eerste woningen bewoond kunnen worden door studenten?
De gemeente Amstelveen werkt een nieuw plan uit voor de gebiedsontwikkeling van Kronenburg op basis van de afspraken die zijn gemaakt. Voor het uitwerken en realiseren van een nieuw plan moeten de nodige stappen worden doorlopen door de gemeente waaronder de reguliere (planologische) procedures. Ook dient het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) te worden aangepast om de circa 438 woningen mogelijk te maken. Voor een aanpassing van het LIB dient een formele procedure te worden doorlopen, waaronder een toets op de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid door de Inspectie Leefomgeving en Transport. Voor de stapsgewijze uitwerking van de afspraken richting realisatie van woningen in het gebied Kronenburg wordt momenteel een planning opgesteld. Het streven is uw Kamer medio 2024 over de voortgang te informeren.
Wat betekenen deze ontwikkelingen bij Kronenburg voor andere mogelijke bouwplannen in LIB 4-gebieden, nu en in de toekomst?
In het gebied Kronenburg bestaan leefbaarheidsproblemen door leegstand van kantoorpanden en braakliggend terrein. Verder is het plangebied gesitueerd naast een bestaande studentencampus in een regio met een grote vraag naar studentenwoningen. De inzet van het Rijk en gemeente Amstelveen om de leefomgevingskwaliteit van het gebied Kronenburg te verbeteren is uitsluitend gericht op de specifieke uitdagingen van dit gebied. Er wordt geen generieke aanpassing van het beleid ten aanzien van woningbouw in het LIB 4 gebied voorzien als onderdeel van de uitwerking van een nieuw plan voor Kronenburg.
Het bericht ‘Verhuurders zien het massaal niet meer zitten en zetten hun huis te koop’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verhuurders zien het massaal niet meer zitten en zetten hun huis te koop» van 16 januari 2024?1
Ja.
Wat zijn volgens u de redenen dat het aandeel huurwoningen sinds eind 2022 dalende is en dat die trend almaar verder lijkt door te zetten?
Ten eerste wil ik opmerken dat het aanbod op Pararius niet representatief is voor de hele huurmarkt. Pararius constateert dat het aantal vrije sector huurwoningen dat op hun platform vrijkomt voor nieuwe huurders is gedaald. Pararius noemt een daling van 15,6% in het laatste kwartaal van 2023 ten opzichte van een jaar eerder. Het Kadaster biedt wel een volledig beeld van de aankoop- en verkooptransacties op de woningmarkt.
De meest recente cijfers van het Kadaster laten zien dat op dit moment geen sprake is van een uitpondgolf. Het totaal aantal verkopen van beleggers over heel het jaar 2023 is zelfs lager dan in 2022. In 2022 lag het totaal aantal verkopen op bijna 44 duizend woningen, in 2023 is dit gedaald naar ruim 33 duizend woningen.
50.866
64.767
40.080
43.652
33.409
Daarnaast is te zien dat het aantal aankopen is gedaald: van ruim 37 duizend in 2022 naar 19 duizend in 2023. Per saldo betekent dit dat beleggers meer woningen hebben verkocht dan aangekocht. Hier hoort wel de notie bij dat de vrije huursector in de voorgaande jaren sterk is gegroeid.
50.674
70.168
30.071
37.601
19.134
Verklaringen voor het dalend aantal aankopen door beleggers zijn divers. Ten eerste zal de sterk gestegen rente hier een rol in spelen. In de jaren van lage rente werden immers veel woningen door beleggers aangekocht met vreemd vermogen. Door de gestegen rente kunnen investeerders ook verschuiven naar andere beleggingsinstrumenten, zoals staatsobligaties. Daarnaast kunnen beleidsontwikkelingen (wonen en fiscaliteit) een rol spelen. Een deel van de (voorgenomen) maatregelen van dit kabinet raakt het rendement van beleggers en dit, in combinatie met autonome ontwikkelingen, kan ertoe dat leiden dat het rendement van een verhuurder onder het doelrendement valt.
Uit cijfers van het Kadaster over alle transacties in Nederland in 2023, blijkt dat een groot deel van de woningen die beleggers verkopen, wordt gekocht door eigenaar-bewoners. In 2023 ging circa 15% naar doorstromers, 22% naar koopstarters en 10% naar eigenaar-bewoners waarvan onbekend is of ze starter zijn of doorstromen. In totaal ging dus bijna de helft van de verkochte woningen naar eigenaar-bewoners. In 2022 was dit nog 32% (waarvan 12% koopstarter).
Het is overigens van cruciaal belang dat er genoeg nieuwe, betaalbare woningen worden gebouwd. Hiertoe moet ook investeren in de middenhuur rendabel blijven, zelfs als de marktomstandigheden tegen zitten. Daarom bevat het wetsvoorstel verschillende maatregelen die het partijen mogelijk maakt om middenhuurwoningen te blijven realiseren. Specifiek voor de nieuwbouw bevat het wetsvoorstel een tijdelijke nieuwbouwopslag van 10 procent toe te passen voor middenhuurwoningen die worden opgeleverd ná inwerkingtreding van de wet en waarvan de bouw vóór 1 januari 2026 is gestart. Daarnaast wordt het WWS gemoderniseerd. Hiermee sluit het WWS beter aan bij de tegenwoordig gewenste kwaliteit van een middenhuurwoning. Zo worden goede energielabels (A of hoger) beter gewaardeerd en worden (gemeenschappelijke) buitenruimten beter gewaardeerd. Ook stijgt de bestaande WOZ-cap mee met de liberalisatiegrens, waardoor vooral woningen in de middenhuur beter gewaardeerd worden dan nu het geval is. Zoals eerder genoemd hebben marktpartijen zich bij deze vormgeving gecommitteerd om zich in te spannen om 50.000 nieuwe middenhuurwoningen te gaan realiseren. Dat komt bovenop de 50.000 middenhuurwoningen die corporaties gaan bouwen. Via de regiodeals worden per regio afspraken gemaakt om middenhuurwoningen te realiseren. Daarmee worden er minimaal 100.000 middenhuurwoningen toegevoegd aan de voorraad. Ook met de regulering middenhuur is daarom de verwachting dat nieuwbouw doorgang blijft vinden.
Vindt u de verkoop van huurwoningen een goede ontwikkeling?
Beleggers maken continu keuzes om hun vermogen in woningen vast te leggen of weer vrij te maken voor andere doeleinden. Uitponden is dus niet noodzakelijkerwijs direct verbonden met een verslechterende businesscase, maar kan onderdeel zijn van een bepaalde beleggingsstrategie. Zo laat de Staat van de Woningmarkt 2020 zien dat er ook in de jaren vlak na de kredietcrisis jaarlijks vijftig- tot zestigduizend woningen werden uitgepond4. Uiteraard werden er in de jaren ook woningen voor verhuur aangekocht. Ten slotte is het goed om te benadrukken dat er altijd een zekere fluctuatie van de voorraad is, aangezien beleggers woningen kopen en verkopen. Een bepaalde mate van verkoop van huurwoningen vind ik derhalve op zichzelf niet een probleem. Deze woningen verdwijnen immers niet van de markt, maar kunnen worden aangekocht door een particuliere woningzoekende. Een zekere mate van uitponding aan bewoners kan zelfs gezien worden als een correctie op de trend van de afgelopen jaren waarbij beleggers veel woningen wegkochten voor de neus van starters. De afgelopen vijf jaar zijn er ongeveer 75.000 koopwoningen door beleggers gekocht voor de verhuur.
Wel vind ik het van belang dat investeren in huurwoningen interessant moet blijven. Daarom monitor ik de ontwikkelingen nauwgezet en houd ik er in de vormgeving van het beleid rekening met de investeringsbereidheid in huurwoningen. Zo hebben institutionele beleggers en ontwikkelaars zich er aan gecommitteerd om zich in te spannen om 50.000 middenhuurwoningen te gaan realiseren. In de Nationale prestatieafspraken is daarnaast afgesproken dat corporaties tot en met 2030 50.000 middenhuurwoningen bouwen.
Wat zijn de gevolgen van het dalende aantal huurwoningen voor staters en doorstromers? Tegen welke problemen gaan zij aanlopen?
Zoals bij vraag 3 aangegeven vind ik het verkopen van huurwoningen niet per se een probleem. Het overgrote deel van de huidige populatie dat instroomt in een middenhuurwoning wil doorstromen naar een koopwoning. Door het mogelijke uitponden komen er meer betaalbare koopwoningen op de markt voor deze doelgroep en neemt het aanbod van betaalbare woningen dus niet af. In de G4 ging in 2022 ruim 60 procent van de woningen die door verhuurders werden verkocht aan eigenaar bewoners naar koopstarters5.
Uit cijfers van het Kadaster over alle transacties in Nederland in 2023, blijkt dat een groot deel van de woningen die beleggers verkopen, wordt gekocht door eigenaar-bewoners. In 2023 ging circa 15% naar doorstromers, 22% naar koopstarters en 10% naar eigenaar-bewoners waarvan onbekend is of ze starter zijn of doorstromen. In totaal ging dus bijna de helft van de verkochte woningen naar eigenaar-bewoners. In 2022 was dit nog 32% (waarvan 12% koopstarter).
Kunt u reflecteren op de verhuurders die hun woningen verkopen in relatie tot de aangekondigde middenhuurregulering?
In welke mate verhuurders hun woningen als gevolg van de aangekondigde middenhuurregulering uitponden is moeilijk te bepalen. 60% van de verhuurders rekent al een huur onder het WWS-maximum en zal hier dus niet door worden geraakt. Bovendien hebben verhuurders te maken met meer factoren die het rendement beïnvloeden en die voor elke verhuurder verschillend uitpakken. Naast de toekomstige middenhuurregulering kan een deel van de verhuurders bijvoorbeeld te maken krijgen met de gestegen rente en fiscale maatregelen. De verandering in het (toekomstige) rendement van verhuurders hangt onder andere af van de wijze van financiering, de eigendomsstructuur en de beleggingshorizon. De Wet Betaalbare Huur bevat verschillende elementen die verhuurders tegemoet komen. Ten eerste kan er voor nieuwbouwprojecten een tijdelijke opslag van 10% worden gevraagd. Ten tweede wordt het woningwaarderingsstelsel (WWS) aangepast zodat kwaliteit beter wordt gewaardeerd (zwaarder wegen energie labels, beter waarderen privé en gemeenschappelijke buitenruimte en beter waarderen luxe sanitair en keukens). Ten derde kunnen woningen zodra zij te maken krijgen met de WOZ-cap, maximaal terugvallen naar de bovengrens van de regulering, namelijk 186 punten. Ten slotte kunnen verhuurders voor de maximale huurprijsstijging uitgaan van CAO + 0,5%.
Wat verwacht u dat de effecten zijn van de middenhuurregulering op het aantal huurwoningen? Is er sprake van een stijging of een daling?
In de toelichting van het wetsvoorstel betaalbare huur wordt inzicht gegeven in de verwachte verschuivingen tussen de verschillende segmenten van de huurmarkt. Het effect van de regulering en het dwingend maken van het WWS zorgt voor een toename van het middensegment, ceteris paribus. In deze verwachte verschuivingen in de huurvoorraad is geen rekening gehouden met gedragseffecten en dat verhuurders eventueel hun woning gaan uitponden.
Tegelijkertijd zet ik in op de nieuwbouw van 100.000 middenhuurwoningen. Institutionele beleggers en ontwikkelaars hebben gecommitteerd om zich in te spannen om 50.000 middenhuurwoningen te realiseren. Met corporaties is in de Nationale prestatieafspraken afgesproken dat zij tot en met 2030 ook 50.000 middenhuurwoningen realiseren. Met de inzet op nieuwbouw en het voor de bestaande voorraad aantrekkelijk houden door middel van aanpassing van het WWS zijn er waarborgen gecreëerd om er voor te zorgen dat het middenhuursegment blijft aansluiten bij de behoefte van huurders. Derhalve is de conclusie dat ik van mening ben dat, ook rekening houdend met eventuele gedragseffecten als gevolg van het wetsvoorstel betaalbare huur, het middenhuursegment verder zal stijgen. Het wetsvoorstel betaalbare huur zal ik op korte termijn aan uw Kamer sturen, zodat de inwerkingtreding per 1 juli 2024 kan plaatsvinden. Betrokken partijen hebben er immers baat bij dat hierover snel duidelijkheid komt.
Wat verwacht u van de ontwikkeling van de huurprijs als gevolg van de aangekondigde middenhuur regulering? Kunt u dit toelichten?
Het wetvoorstel betaalbare huur moet de betaalbaarheid verbeteren voor meer dan 300.000 huurders. De combinatie van het reguleren van de middenhuur en het dwingend maken van het WWS zorgt ervoor dat de huurprijs van de woningen die daardoor geraakt worden gemiddeld met 190 euro naar beneden gaan. In gebieden met veel schaarste, zoals de G4, is de gemiddelde huurverlaging groter dan in gebieden waar minder schaarste is. Overigens is het belangrijk te benadrukken dat 60% van de woningen die straks in de middenhuur gaat vallen een huurprijs heeft die onder de maximale huur volgens het WWS valt. De verhuurders van deze woningen hoeven hun huurprijs dus niet te verlagen naar aanleiding van dit wetsvoorstel. Voor een fors deel van de woningen die wel als gevolg van het wetsvoorstel hun huurprijs aan zullen moet passen is de huurverlaging minder dan 100 euro per maand (42%).
Door het wetsvoorstel zal het hoge segment van de huurmarkt kleiner worden. Dit kan er toe leiden dat de huren in het hoge segment zullen toenemen. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel betaalbare huur zal ik nader ingaan op de ontwikkeling van de huurprijzen in het middenhuursegment.
Kunt u uiteenzetten wat het effect van het verhogen van het belastingtarief in box 3 is op het aantal huurwoningen dat wordt verkocht?
Particuliere investeerders bezitten ongeveer 150.000 huurwoningen in box 3; dat is 5% van het totale aantal van 3,1 miljoen huurwoningen in Nederland. In welke mate een tariefsverhoging een effect heeft op het verkopen van huurwoningen is niet te bepalen. Daarbij komt dat verhuurders te maken hebben met verschillende beleidsmaatregelen en de gestegen rente. Het effect van een tariefsverhoging is dus niet te isoleren.
Kunt u uitzoeken wanneer een middenhuurwoning die in de verkoop komt vanwege tegenvallend rendement door de verhuurder beschikbaar is als koopwoning voor mensen die deze woning zou huren? Waarom wel, waarom niet?
Het overgrote deel van de huurders die instroomt in een middenhuurwoning wil inderdaad graag doorstromen naar een koopwoning. Ik heb gekeken naar welk type woningen een grote kans maken om te worden uitgepond. Het betreft woningen waarvan de huurders een tijdelijk contract hebben, kleine appartementen met één tot drie kamers, veelal onder de 70 m2, gelegen in de G4 en met een geschatte verkoopprijs van 260.000 tot 300.000 euro (prijspeil 2022). Deze karakteristieken sluiten aan bij hetgeen betaalbaar is voor middeninkomens als koopwoning. Uit cijfers van het Kadaster over de transacties in 2023, blijkt dat een groot deel van de woningen die beleggers verkopen, wordt gekocht door eigenaar bewoners. In 2023 ging circa 15% naar doorstromers, 22% naar koopstarters en 10% naar eigenaar-bewoners waarvan onbekend is of ze starter zijn of doorstromen. In totaal ging dus bijna de helft van de verkochte woningen naar eigenaar-bewoners. In 2022 was dit 32%. Zoals in vraag 4 ook genoemd ging in 2022 ruim 60 procent van de woningen die door verhuurders werden verkocht aan eigenaar bewoners naar koopstarters.
Staat u nog achter uw toezegging in diverse commissiedebatten dat het zogenaamde uitponden van huurwoningen beperkt kan blijven? Waarom wel, waarom niet?
Zoals ik eerder heb aangegeven vind ik een bepaalde mate van uitponding op zichzelf niet een probleem. Het kan worden gezien als correctie. De afgelopen vijf jaar zijn ongeveer 75.000 koopwoningen door beleggers gekocht voor de verhuur. Het overgrote deel van de huidige populatie dat instroomt in een middenhuurwoning wil doorstromen naar een koopwoning. Door het mogelijke uitponden komen er meer betaalbare koopwoningen op de markt voor deze doelgroep en neemt het aanbod van betaalbare woningen dus niet af. Overigens laten de bij antwoord 1 genoemde cijfers van het Kadaster zien dat van een uitpondgolf geen sprake is.
Het wetsvoorstel betaalbare huur bevat verschillende elementen om het investeren in huurwoningen rendabel te houden. Als onderdeel van het wetsvoorstel betaalbare huur wordt het WWS gemoderniseerd. Hierdoor sluit het WWS beter aan bij de kwaliteit van een middenhuurwoning. Zo worden goede energielabels (A of hoger) beter gewaardeerd, wordt de privé buitenruimte beter gewaardeerd en wordt er een waardering opgenomen voor gemeenschappelijke buitenruimte. Daarnaast wordt ook de mogelijkheid om de woning te koelen gewaardeerd. Tenslotte stijgt de bestaande WOZ-cap mee met de liberalisatiegrens, waardoor vooral woningen in de middenhuur beter gewaardeerd worden dan nu het geval is. De werking van de WOZ-cap verandert. Voorheen zorgde de WOZ-cap dat het aantal WWS-punten voortkomende uit de WOZ-waarde op maximaal 33% van het totale puntenaantal van de woning uitkwam. Dit betekent dat het totaal aantal punten onder de liberalisatiegrens zou uitkomen. De nieuwe werking van de WOZ-cap zorgt ervoor dat het totale puntenaantal niet verder kan zakken dan 186, ook als dit op basis van 33% lager uit zou komen. Deze maatregelen zorgen ervoor dat het meer rendabel wordt om een woning volgens het WWS te verhuren. Tevens kan er voor nieuwbouwprojecten een tijdelijke opslag van 10% worden gevraagd en kunnen verhuurders voor de maximale huurprijsstijging uitgaan van CAO + 0,5%. Ik ben ervan overtuigd dat het met deze voorwaarden nog steeds mogelijk is een redelijk rendement te behalen op huurwoningen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en tevens voor het commissiedebat van 31 januari beantwoorden?
Ja.
Het vertrek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat wordt de nieuwe functie van dhr. Kuipers, de nu voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Wanneer start hij met zijn nieuwe functie?
Wanneer heeft hij voor het eerst contact gehad met zijn nieuwe werkgever over een mogelijk nieuwe functie aldaar?
Wanneer heeft hij u als Minister-President op de hoogte gesteld van het feit dat hij bezig was met een nieuwe functie?
Heeft zijn nieuwe functie geleid of kunnen leiden tot de schijn van belangenverstrengeling? Zo ja, hoe is daar mee omgegaan tot zijn ontslag?
Heeft Minister Kuipers de brief aan de formateur ondertekend met de zin: «Met ingang van (datum) heb ik alle betaalde en onbetaalde (neven-)functies en andere nevenactiviteiten neergelegd. Ik heb geen afspraken in enigerlei vorm gemaakt, en zal deze ook niet maken over het aanvaarden of hervatten van (neven-) functies»? Zo ja, heeft hij zich hieraan gehouden? (pagina 85 van het blauwe boek)1
Indien Minister Kuipers de belofte in de vorige zin gebroken heeft, welke gevolgen gaat u daar dan aan geven?
Herinnert u zich het wetsvoorstel Wet regels gewezen bewindspersonen, dat de regering op 14 juli naar de Raad van State gestuurd heeft voor advies?
Hoe komt het dat de Raad van State, die gemiddeld veertig dagen doet over een advies, nog geen advies heeft uitgebracht?
Heeft u al gehandeld in lijn met het wetsvoorstel en een onafhankelijk advies ingewonnen of laten inwinnen over deze overstap? Zo ja, kunt u dat delen?
Kunt u deze vragen een voor een en voor de behandeling van de begroting Algemene Zaken beantwoorden?
Het vertrek van demissionaire ministers |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u aangeven waarom u akkoord bent met het voortijdig vertrek van demissionaire Ministers uit uw kabinet?
Zoals ik eerder heb gemeld in antwoord op Kamervragen van het lid Leijten (SP) van 17 februari 2022 is het niet aan de Minister-President om al dan niet akkoord te verlenen voor het vertrekken van een bewindspersoon. Het is in zijn algemeenheid wenselijk dat demissionaire bewindspersonen de kabinetsperiode afmaken. Tegelijkertijd geldt dat er in voorkomende gevallen redenen kunnen zijn voor een bewindspersoon om dit niet te doen, en blijft dit een persoonlijke afweging van de betrokken bewindspersoon.
Vindt u het in het landsbelang dat demissionaire bewindspersonen hun werk blijven doen en niet voortijdig vertrekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat de voormalig demissionair Minister van Financiën bijna openlijk aangaf te willen vertrekken? Welk signaal is daar van uitgegaan richting de demissionaire bewindspersonen?
Het is niet aan mij om te speculeren over uitingen van voormalig bewindspersonen en de eventuele signalen die hier van uit gaan.
Kunt u aangeven welke afspraken u over voortijdig vertrek heeft gemaakt? Welke argumenten gebruikt u om bewindspersonen aan te laten blijven?
Ik heb geen afspraken gemaakt over voortijdig vertrek. Zie voorts het antwoord op vraag 1.
Op welke wijze is de continuïteit gewaarborgd op belangrijke dossiers als demissionaire bewindspersonen komen en gaan?
Bij het vertrek van bewindspersonen wordt altijd van geval tot geval bezien op welke wijze de continuïteit het best geborgd kan worden. Er zal altijd een Minister zijn die verantwoordelijkheid draagt.
Klopt het dat de vertrokken bewindspersonen geen wachtgeld krijgen, of oefenen zij hun nieuwe functie uit met behoud van ministersalaris?
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers (Appa) heeft een bewindspersoon aan wie ontslag wordt verleend en die op dat moment nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, in beginsel recht op een uitkering. Of een gewezen bewindspersonen in voorkomende gevallen ook recht heeft op een uitkering na ontslag en de hoogte van de uitkering is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De uitkering wordt bijvoorbeeld niet uitbetaald voor de periode dat de belanghebbende buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie. Uitzondering hierop is verblijf in een EU-lidstaat, een staat binnen de EER of Zwitserland van niet langer dan zes maanden, met uitzicht op een betaalde baan.
Kunt u waarborgen dat het demissionaire kabinet niet een nog grotere duiventil wordt de komende tijd? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven hoe u en uw demissionaire ploeg het algemeen belang ten opzichte van het eigen belang afwegen? Bent u bereid de bewindspersonen te verzoeken hun eigen belang uit te stellen tot hun taak in het algemeen belang er op zit?
Zie het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat het voortijdig vertrek van demissionaire bewindspersonen op een door henzelf gekozen moment tot een nog lager vertrouwen in de politiek kan leiden? Zo ja, hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Het artikel 'FVD maakt doneren in bitcoin mogelijk: 'Dit gat moet gedicht worden'' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «FVD maakt doneren in bitcoin mogelijk: «Dit gat moet gedicht worden»»?1
Ja.
Bij wie ligt de verantwoordelijkheid voor het verifiëren van de identiteit van de donateur?
De Wet financiering politieke partijen (Wfpp) verplicht alle politieke partijen om een zodanige administratie te voeren dat deze een betrouwbaar beeld geeft van de financiële positie van de partij. Politieke partijen moeten elk jaar, ongeacht of zij subsidie ontvangen of niet, een financieel verslag en een overzicht van bijdragen van in totaal € 1.000,– of meer en schulden van € 25.000,– of meer aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) toesturen.
De Minister van BZK maakt de verantwoordingsstukken openbaar. Van bijdragen boven de € 250,– zijn politieke partijen verplicht de naam en het adres van de donateur te registreren. Hoe deze registratie in de praktijk plaatsvindt, is aan de politieke partijen zelf. Ook is het de rol van politieke partijen zelf om invulling te geven aan de normen ten aanzien van het ontvangen van bijdragen en om de benodigde controlemaatregelen te treffen om vast te stellen of een bijdrage in lijn is met de Wfpp. De uiteindelijke controle hierop vindt plaats door de accountant, die over de financiële jaarstukken een goedkeurende verklaring moet afgeven.
Klopt het dat politieke partijen een verantwoordelijkheid hebben voor het aanleveren van een betrouwbaar overzicht van hun donateurs dat openbaar gemaakt wordt en tot hoever strekt de verantwoordelijkheid van de ontvangende partij om de identiteit van donateurs te controleren?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze vindt u dat de accountant de door de politieke partij aangeleverde lijst van giften en de identiteit van de donateur moet controleren?
De accountant moet door middel van een accountantsverklaring verklaren of een politieke partij heeft voldaan aan de wettelijke voorschriften. De accountant dient daarvoor gebruik te maken van het model dat is voorgeschreven in de Regeling financiering politieke partijen.
Op welke wijze ziet de Commissie toezicht financiën politieke partijen toe op de correctheid van de door de accountant aangeleverde controle op de correctheid van de lijst van giften?
De Commissie toezicht financiën politieke partijen heeft als taak de Minister te adviseren over de toepassing van en toezicht op de naleving van de Wfpp. Daarnaast controleert de Auditdienst Rijk (ADR) jaarlijks drie tot vier accountants van politieke partijen. De ADR controleert hierbij of de accountant van een politieke partij op een zorgvuldige manier heeft gecontroleerd of politieke partijen hebben voldaan aan de vereisten van de Wfpp. Het rapport van feitelijke bevindingen wordt met uw Kamer gedeeld. Indien ertoe aanleiding is, heeft de Minister van BZK als toezichthouder de bevoegdheid om een accountant in te schakelen om de financiële administratie van een partij te controleren.
In hoeverre vormt het geven in de vorm van cryptocurrency, eventueel met een tussenstap waarbij de cryptocurrency wordt omgezet in een geldelijke bijdrage, een risico voor de transparantie en betrouwbaarheid van het giftenoverzicht en daarmee ook voor de handhaafbaarheid van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp)?
Laat ik voorop stellen dat ik verwacht dat politieke partijen handelen conform de wettelijke voorschriften. Indien een partij een bijdrage van boven de € 250,– ontvangt, moet de partij de naam en het adres van de gever (of uiteindelijke belanghebbende), het bedrag en de datum van de bijdrage registeren. Het is mogelijk om een bijdrage in crypto anoniem te doen in de zin dat het voor een politieke partij lastig is om de persoonsgegevens van een gever te achterhalen. Hierdoor bestaat er een risico dat cryptodonaties worden gebruikt om het bijdragenmaximum of het verbod op buitenlandse bijdragen te omzeilen. Indien een politieke partij bij het aannemen van een bijdrage niet met zekerheid kan vaststellen dat de bijdrage rechtmatig is, dient de politieke partij de bijdrage niet aan te nemen. In het geval van een overtreding van de regels van de Wfpp, kan ik als toezichthouder besluiten om een bestuurlijke boete op te leggen.
Bent u van mening dat het op deze wijze ontvangen van giften op gespannen voet staat met het doel van de Wfpp, namelijk het creëren van transparantie over ontvangen giften?
Zie antwoord vraag 6.
Welke extra waarborgen zullen worden opgenomen in de Wet op de politieke partijen om dit risico af te dekken?
In het ontwerpwetsvoorstel Wet op de politieke partijen (Wpp) zijn geen extra waarborgen opgenomen ten aanzien van cryptoactiva. In het kader van de Wpp wordt bezien of extra waarborgen opportuun zijn. Hierbij houd ik rekening met nieuwe EU-wetgeving op het gebied van anti-witwassen en cryptoactiva, die het anonimiseren van crypto’s moet tegengaan. Met de uitbreiding van de Europese Transfer of Fundsverordening gelden bovendien per 2025 voor crypto-overmakingen vergelijkbare transparantieregels als voor regulier betalingsverkeer.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of anonieme gever meerdere giften onder de toelaatbare grens doet, waarmee deze grens heimelijk wordt overschreden?
Anonieme bijdragen zijn begrensd op € 250,–. Omdat een bijdrage anoniem is, is het onmogelijk met zekerheid vast te stellen of verschillende anonieme bijdragen niet afkomstig zijn van dezelfde donateur. Met de invoering van de Evaluatiewet Wfpp is de grens van anonieme giften verlaagd van € 1.000,– naar € 250,–. Hierdoor is het risico op het misbruik van anonieme donaties aanzienlijk verkleind. Indien een politieke partij kennis heeft van één donateur die meerdere anonieme bijdragen doet van onder de € 250,–, dan wordt van de politieke partij verwacht dat zij de gegevens van deze donateur alsnog registeren.
Zullen deze risico’s ook meegenomen worden in de penetratietest die wordt uitgevoerd op de Wfpp?
Deze risico’s zijn meegenomen in de zogenoemde penetratietest. Het door een onafhankelijk bureau uitgevoerde onderzoek is inmiddels afgerond. De uitkomsten worden meegenomen in de voorbereiding van de Wpp.
Mag een politieke partij cryptocurrency aannemen en op welke wijze worden giften in cryptocurrency door de Wfpp gereguleerd? Vallen zij onder de noemer bijdrage of bijdrage in natura, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wfpp?
Binnen de Wfpp gelden geen aanvullende voorschriften ten aanzien van bijdragen in cryptoactiva. Een bijdrage in cryptoactiva beschouw ik als een geldelijke bijdrage, aangezien het geen officiële maar wel een informele tegenwaarde in bijvoorbeeld dollar of euro heeft en in ieder geval een handelswaarde heeft. Voor zover cryptoactiva zou moeten worden beschouwd als zaak of dienst, is sprake van bijdrage in natura. Hoe dan ook valt cryptoactiva binnen de werkingssfeer van de Wfpp.
Welke verantwoordelijkheden vloeien voort uit de wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en Europese anti-witwaswetgeving voor de verschillende partijen betrokken bij de cryptodonaties zoals deze door Forum voor Democratie worden ontvangen en Forumpay worden gefaciliteerd om de identiteit van de donateur te verifiëren?
In Nederland moeten aanbieders van bewaarportemonnees en van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta (hierna: cryptodienstverleners) die actief zijn op de Nederlandse markt geregistreerd zijn bij De Nederlandsche Bank (DNB). Ook zijn deze partijen aangemerkt als poortwachter in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering (Wwft), die grotendeels voortvloeit uit Europese regelgeving. Poortwachters moeten cliëntonderzoek doen. Hiertoe moeten ze bijvoorbeeld de identiteit van de cliënt vaststellen en verifiëren, met het doel om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen.
In hoeverre voldoet de methode die Forum voor Democratie gebruikt aan de verplichtingen in de wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en Europese anti-witwaswetgeving?
Zoals in antwoord op vraag 12 aangegeven, schrijft de Wwft voor dat aanbieders van bewaarportemonnees en van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta die actief zijn op de Nederlandse markt geregistreerd zijn bij De Nederlandsche Bank (DNB). ForumPay is niet als aanbieder van een bewaarportemonnee of wisseldiensten tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta geregistreerd bij DNB. Echter, de vraag of een partij als cryptodienstverlener in Nederland actief is en aan de wettelijke vereisten voldoet, is in beginsel ter beoordeling aan DNB. Of dat bij Forumpay het geval is, is dus aan DNB. Ik kan hier geen uitspraken over doen.
Uit de Wwft volgt niet per se dat personen die als klant gebruik maken van diensten die door een cryptodienstverlener worden aangeboden in overtreding zijn als deze cryptodienstverlener niet voldoet aan de Wwft.
Onder welke voorwaarden mag Forumpay actief zijn in Nederland en voldoet het bedrijf aan die voorwaarden? Zo nee, wat zijn hiervan dan de consequenties?
Een registratie bij DNB is een wettelijk vereiste voor cryptodienstverleners om op de Nederlandse markt actief te mogen zijn. Indien een partij geregistreerd is bij DNB moet deze partij cliëntenonderzoek doen, transacties monitoren en ongebruikelijke transacties melden bij de FIU. Tevens wordt de geschiktheid en betrouwbaarheid van het bestuur getoetst. Ik merk op dat ForumPay niet in het register van DNB is opgenomen. Echter, de vraag of een partij als cryptodienstverlener in Nederland actief is en aan de wettelijke vereisten voldoet, is in beginsel ter beoordeling aan DNB. Of dat bij Forumpay het geval is, is dus aan DNB. Ik kan hier geen uitspraken over doen. Inmiddels heb ik vernomen dat op de website van FvD de doneeroptie via ForumPay niet langer actief is.
In het algemeen geldt dat DNB handhavend op kan treden indien een cryptodienstverlener niet aan de wettelijke vereisten voldoet, bijvoorbeeld door het opleggen van een last onder dwangsom. Ook kan DNB bestuurlijke boetes opleggen. Daarnaast kunnen overtredingen van de Wwft, waaronder het illegaal aanbieden van cryptodiensten in Nederland, ook op grond van de Wet op de economische delicten strafrechtelijk opgevolgd worden.
Het bericht 'Hoe kon het zo misgaan voor de veelgeprezen Amsterdamse Fixbrigade? ‘Ze hebben appels met peren vergeleken’' |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe verklaart u de keuze van de gemeente Amsterdam om de aanbesteding voor het isoleren van 5050 huurwoningen toe te wijzen aan de Utrechtse stichting Energiebox in plaats van de lokaal gewaardeerde Fixbrigade, die eerder veel lof ontving en zelfs kon rekenen op koninklijke belangstelling?1
De gemeente Amsterdam heeft deze aanbesteding uitgevoerd en legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Wij hebben daarmee geen inzicht in de ingediende stukken en de beoordeling, buiten wat de gemeente Amsterdam daar publiekelijk over rapporteert.
Met de raadsinformatiebrief van 5 december 20232 Uitkomst aanbesteding energiebespaarservice 2023–2025 zijn de leden van de gemeenteraad geïnformeerd over deze aanbesteding. In deze brief wordt aangegeven dat 11 partijen zich hebben ingeschreven op deze aanbesteding en dat de aanbesteding is gegund aan drie lokale partijen, waarvan er twee ook een sociale onderneming zijn, en een landelijk opererende partij. Ook wordt aangegeven dat de FIXbrigade Amsterdam een opvallende partij is die geen gunning voor een perceel heeft gekregen.
In de Raadsinformatiebrief van 23 januari 20243 geeft de gemeente Amsterdam aan: «De inschrijvers zijn beoordeeld op kwaliteit (90%) en prijs (10%). De kwaliteit werd beoordeeld door middel van drie gunningscriteria. «Bereiken van de doelgroep» en «lokale verankering» telden elk voor 30% mee in de beoordeling van kwaliteit. Voor deze criteria is gekozen vanuit de verwachting dat lokale organisaties hier goed op scoren. Dit is ook van tevoren getoetst tijdens een uitgebreide consultatieronde met lokale organisaties (waaronder de FIXbrigade). In de uitvraag (zie link naar stukken 4) kunt u uitgebreider zien waarop getoetst is. Details uit de inschrijvingen kunnen wij niet delen omdat deze vertrouwelijk zijn en deze door de gemeente niet openbaar gemaakt mogen worden. Uit de beoordeling is echter wel gebleken dat de gegunde partijen ook op deze criteria een goed aanbod hadden.»
Kunt u achterhalen welke criteria de doorslag gaven bij de toewijzing van de aanbesteding en hoe deze criteria mogelijk hebben bijgedragen aan de keuze voor Energiebox boven de Fixbrigade?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is de gemeente en het kabinet op de hoogte van de impact van deze keuze op de Fixbrigade en de huurders die afhankelijk zijn van de beoogde opknapbeurt? Wat zijn de concrete stappen die de gemeente zal ondernemen om mogelijke vertragingen en onzekerheden voor de huurders te minimaliseren?
In het algemeen kan de uitkomst van aanbestedingen impact hebben op organisaties en bedrijven. We begrijpen dat de teleurstelling groot is bij FIXbrigade Amsterdam en andere partijen die bij deze aanbesteding gunningen zijn misgelopen. Het Rijk kan niet beoordelen wat het mislopen van de aanbesteding precies betekent voor deze partijen.
De gemeente Amsterdam geeft in de Raadsbrief van 23 januari 2024 aan: «Door het gesprek te blijven voeren kan ervoor gezorgd worden om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen. Er zou bijvoorbeeld gesproken kunnen worden over de toekomst van de werknemers van de FIXbrigade en als de gegunde partijen met de FIXbrigade als onderaannemer zouden willen werken, zou de gemeente daaraan kunnen meewerken. Het college is bereid om de FIXbrigade te ondersteunen bij werk-naar-werk dienstverlening. Indien gewenst zouden zij hulp aangeboden kunnen krijgen om nieuw werk te vinden binnen de techniek- of duurzaamheidssector.»
De aanbesteding die de gemeente heeft gedaan zorgt dat 13.788 woningen kunnen worden verduurzaamd met een energiebespaarservice. Veel huurders zijn daarmee geholpen. Voor wat betreft de impact op huurders die door de FIXbrigade geholpen worden, kan de FIXbrigade de reeds gemaakte bezoekafspraken met bewoners het eerste kwartaal van 2024 blijven uitvoeren middels de subsidie die ze al ontvingen vanuit de stadsdelen.
Kunt u uitleggen waarom de gemeente heeft gekozen voor een aanbesteding met bredere criteria, die volgens vertegenwoordigers van de Fixbrigade niet voldoende de grondige aanpak weerspiegelen die hun methode kenmerkt?
In de raadsbrieven van de gemeente Amsterdam legt de gemeente uit dat ze een proces hebben doorlopen en de aanbesteding zodanig hebben vormgegeven dat het zo veel mogelijk ruimte geeft aan kleine sociale ondernemingen. Het toelichten van die aanpak is aan het college van Amsterdam en het beoordelen van die aanpak is aan de gemeenteraad in Amsterdam die daar in februari over doorspreekt.
Wat is uw standpunt over de zorgen geuit door de Fixbrigade met betrekking tot de aanbesteding, met name met betrekking tot de vergelijking van «appels met peren» en de mogelijke onderschatting van de kosten voor een grondige isolatieaanpak?
Dit is voor ons niet te beoordelen. We hebben de ingediende stukken van de partijen niet gezien en kunnen daarmee niet vaststellen hoe de indieners zich tot elkaar verhouden. We vertrouwen erop dat dat proces bij de gemeente Amsterdam in goede handen is en dat ze dat goed afwegen.
Zijn er stappen ondernomen of overwogen om de Fixbrigade te ondersteunen na het verlies van de aanbesteding?
We volgen de ontwikkelingen in de sector van energiefixers, -coaches en andere aanpakken van energiearmoede, inclusief de situatie rond de FIXbrigade Amsterdam. Echter is dit een lokale aangelegenheid onder regie van de gemeente Amsterdam.
Wat zijn de stappen die het kabinet van plan is te ondernemen om ervoor te zorgen dat het doel van het verbeteren van de isolatie van duizenden huurwoningen in Amsterdam niet in gevaar komt?
Het kabinet heeft met het Nationaal Isolatieprogramma en de aanpak van energiearmoede middelen aan gemeenten beschikbaar gesteld die kunnen worden ingezet om huishoudens te ondersteunen met energiebesparende maatregelen. De gemeente Amsterdam heeft een aanbesteding uitgevoerd en daar een aantal partijen gecontracteerd die hier invulling aan geven.
Ziet het kabinet mogelijkheden om de lokale, van onderop ontwikkelde benadering van de Fixbrigade te integreren in toekomstige isolatieprojecten, gezien de positieve evaluatie van TNO over hun methode?
Gemeenten kunnen lokale organisaties inzetten voor de aanpak van energiearmoede en veel gemeenten doen dat. Ook geven veel landelijke initiatieven aandacht aan lokale inbedding. Het verschilt per gemeente wat het meest effectief is en we laten die keuze aan gemeenten. We ondersteunen in kennis en kunde om te zorgen dat lokale organisaties goed kunnen door ontwikkelen. We hebben vijf initiatieven genomen waarmee we belanghebbenden ondersteunen:
Daarnaast kunnen gemeenten ook andere programma’s en middelen inzetten, waaronder het Nationaal Isolatieprogramma, om huishoudens met (risico op) energiearmoede te ondersteunen, bijvoorbeeld door het beter isoleren van hun woning. Het kabinet is niet van plan publieke Fixbrigades op te richten. Het is aan gemeenten om te bepalen wat in hun gemeente het beste past, en we zien dan ook dat gemeenten daar hun eigen weg in vinden. We zien dat in diverse gemeenten Fixbrigades worden opgericht. Het huidige beleid geeft gemeenten middelen tot en met 2025. Bekeken wordt op welke manieren energiefixers voor de lange termijn een rol kunnen hebben in de aanpak van energiearmoede en verduurzaming.
Ziet het kabinet mogelijkheden om de Fixbrigades te integreren in de landelijke aanpak van slecht geïsoleerde woningen? Is het kabinet van plan om publieke Fixbrigades op te richten gezien de positieve beoordelingen en successen van de Fixbrigade volgens de TNO-evaluatie?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat inbesteden wenselijker is dan aanbesteden? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten maken daar zelf afwegingen in. Het expertisecentrum aanbesteden PIANoo geeft aandachtspunten mee voor de keuze tussen inbesteden, aanbesteden en bijvoorbeeld ook subsidie en Open House. Daarnaast zijn het NPLW en RvO zijn bezig om opties voor vormen van inbesteden en aanbesteden in kaart te brengen en overzicht te bieden voor gemeenten. In dat kader hebben het NPLW en RVO eind vorig jaar een webinar georganiseerd over energiefixers, energiearmoede en aanbestedingsregels.
Het kabinet heeft € 500 miljoen beschikbaar gemaakt voor Fixbrigades (Kamerstuk 32 847, nr. 1014). Wat voor eisen zijn daaraan gesteld? In hoeverre heeft het kabinet invloed op de wijze waarop deze gelden besteed worden?
Om verwarring te voorkomen: de brief spreekt over «energiefixteams», en niet «Fixbrigades». FIXbrigade is een specifiek bedrijf, «energiefixers» en «energiefixteams» zijn algemene termen. De middelen zijn beschikbaar gemaakt aan gemeenten door de energiearmoedemiddelen te verhogen en de termijn te verlengen naar 31 december 2025. De gemeente kan de middelen die met deze beschikking beschikbaar worden gesteld gericht inzetten om huishoudens in een kwetsbare positie vanwege de gestegen energielasten op korte termijn te ondersteunen bij het nemen van maatregelen om de energierekening te verlagen. De specifieke manier waarop dit kan plaatsvinden vergt maatwerk en is aan de gemeente. Elke maatregel die kan helpen de energierekening te verlagen of het energiegebruik in de woning te verminderen kan daarbij worden ingezet. Te denken valt aan de inzet van energiefixers, energieadvies, energiedisplays, inregelen van Cv-systemen, de inzet van kleine energiebesparende maatregelen zoals tochtstrips en radiatorfolie tot aan een bijdrage aan grotere isolatiemaatregel zoals vloer- of spouwmuurisolatie in huur- en koopwoningen. Ook andere type maatregelen die bijdragen aan het reduceren van de energierekening zijn mogelijk. Hierbij kan gedacht worden aan een witgoedregelingen en andere vervangingsregelingen voor oude elektrische apparaten; mits dit aan de doelgroep (huishoudens die te maken hebben met energiearmoede) ten goede komt.
Het is niet toegestaan de middelen als financiële compensatie uit te keren. Ook maatregelen die niet aan of in de woning worden aangebracht zijn niet toegestaan, denk hierbij bijvoorbeeld aan zonnepanelen die op een andere woning, bedrijfsgebouw of veld worden aangelegd.
Het kabinet heeft met de hoeveelheid vereisten en verantwoording bewust gekozen voor veel ruimte voor gemeenten, met name om zo rekening te houden met de uitvoerbaarheid voor gemeenten, ruimte voor lokaal maatwerk en daarmee zo snel mogelijke ondersteuning voor huishoudens met (risico op) energiearmoede.
Het kabinet heeft invloed op de besteding van de middelen door flankerend beleid die alle belanghebbenden ondersteund, zoals de initiatieven die in het antwoord op vraag 8 en 9 zijn benoemd. Dit zorgt voor een groeiende en energieke nieuwe sector waarvan we zien dat partijen veel van elkaar leren en door ontwikkelen.
Hoe wordt geborgd dat juist fixbrigades bestaande uit mensen uit de eigen gemeenschap hiervoor ingezet kunnen worden? Indien deze nog niet bestaan, hoe gaat het kabinet hier in de toekomst voor zorgen?
Veel fixorganisaties werken met mensen uit eigen lokale gemeenschappen. Dat is efficiënt helpt om vertrouwen te krijgen van bewoners. Gemeenten hebben de ruimte om bij de aanpak van energiearmoede en de inzet van de middelen die daarvoor beschikbaar zijn te werken met lokale partijen en mensen uit lokale gemeenschappen. Ook stimuleren we op diverse manieren dat lokale organisaties goed kunnen opbloeien, bijvoorbeeld door de eerdergenoemde subsidie voor Energie Samen, de Fixbrigade en de Energiebank.
Heeft het kabinet op basis van de TNO-evaluatie additionele eisen gesteld aan gelden die beschikbaar zijn gemaakt voor Fixbrigades?
Juist door veel ruimte te geven voor de invulling van de energiearmoedemiddelen geeft het kabinet gemeenten de mogelijkheid om te kiezen voor meer grondige aanpakken zoals de FIXbrigade. We zien dit ook terug in de praktijk. Gemeenten vragen meer diensten uit, hebben meer aandacht voor lokale inbedding en geven extra ruimte voor personeel met afstand tot de arbeidsmarkt. Er is bewust geen doelstelling gegeven over bijvoorbeeld de hoeveelheid woningen, de precieze maatregelen en hoeveel tijd er per woning besteed wordt. Een gemeente kan kiezen voor aanpakken die goed aansluit bij de lokale situatie en bijvoorbeeld zelf afwegen of ze een beperkt aantal woningen grondig gaan opknappen, veel woningen enigszins aanpakken, of een combinatie daarvan.